De bijna helikoptercrash met tien militaire passagiers in Afghanistan in 2009 |
|
Sadet Karabulut |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Kent u het artikel over de bijna helikoptercrash met tien militaire passagiers die in december 2009 in problemen zijn geraakt?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat vijf van de tien militairen kampen met een posttraumatische stressstoornis en Defensie verwijten het incident te hebben weggewuifd?
Het incident is voor alle betrokkenen een ingrijpende gebeurtenis geweest. Terugkijkend moet worden erkend dat er destijds onvoldoende oog is geweest voor de passagiers en wat het incident bij hen heeft losgemaakt. Defensie betreurt dit en wil graag alsnog invulling geven aan de nodige nazorg. Defensie heeft de passagiers daarover inmiddels schriftelijk benaderd. Op dit moment kan Defensie geen uitspraken doen over de gevolgen die het incident voor de passagiers heeft gehad.
Klopt het dat twee inlichtingenmedewerkers op 10 december 2009 een de facto spreekverbod oplegden aan de inzittenden van de Cougar? Zo nee, hoe zijn dan de feiten?
Nee. Bij dergelijke voorvallen wordt een zogenoemde black hole procedure afgekondigd. Deze maatregel houdt in dat gedurende bepaalde tijd niet over het incident mag worden gecommuniceerd en is bedoeld om – waar nodig – eerst de directe familieleden te kunnen informeren en de veiligheid van de missie zeker te stellen. In dit geval was dat drie uur. Daarnaast zijn de passagiers na aankomst op Kandahar door de inlichtingensectie van de Air Task Force geïnstrueerd over de vrijgave van informatie over de missie. Dat is wederom ten behoeve van de veiligheid van de missie, het Nederlands personeel en dat van de coalitiepartners in een missiegebied. Deze instructie bevat normaal gesproken de uitleg dat mensen gedurende hun missie niet met derden over operationele zaken mogen spreken. Terugkijkend moet worden vastgesteld dat de wijze waarop destijds richting de passagiers is gecommuniceerd over de vrijgave van informatie bij hen ten onrechte de indruk heeft gewekt dat zij helemaal niet over het incident zouden mogen spreken. Dit had anders gemoeten. Er was geen spreekverbod. Na afloop van hun missie in Uruzgan hadden bemanning en passagiers over het incident mogen spreken. Defensie betreurt dat dit niet duidelijk was voor alle betrokkenen. Overigens geldt voor iedere militair dat voor contact met, en optreden in, de media vooraf advies nodig is van Directie Communicatie Defensie.
Klopt het dat de passagiers te horen kregen dat de landing uit voorzorg was en er geen sprake was geweest van een beschieting maar een hydraulisch probleem, terwijl Defensie spreekt over een beschieting in een persbericht? Zo nee, wat zijn de feiten?
Uit de interviews voor het interne rapport van de Commissie van Onderzoek (CvO) van 10 maart 2010 blijkt dat de bemanning tijdens de vlucht geen indicaties heeft waargenomen dat de helikopter beschoten zou zijn. Waarschijnlijk heeft dit te maken met het geluid dat de helikopter produceert en het gegeven dat de vliegers een helm dragen. Zij gingen er derhalve van uit dat sprake was van een technisch defect. Bij controle direct na de landing constateerde de bemanning dat de helikopter was beschoten door een klein kaliber wapen. Dit kon derhalve meegenomen worden in het persbericht. Defensie betreurt dat de passagiers hier niet van op de hoogte zijn gesteld en niet op gepaste wijze zijn ingelicht. Vermoedelijk is dit misgegaan omdat de passagiers doorvlogen naar een andere bestemming en werd onderschat dat dit voor hen relevante informatie was.
Klopt het dat Defensie naar aanleiding van vragen van twee passagiers heeft gemeld dat er geen enkele documentatie meer is over de vluchtroute, evaluatie van de crew en passagierslijst? Zo ja, hoe is dit mogelijk? Zo nee, hoe zit het dan wel?
De voor het onderzoek relevante informatie over de vluchtroute en gesprekken met de crew zijn opgenomen in het interne onderzoeksrapport van de Commissie van Onderzoek. De passagierslijst is niet aangetroffen. Waarschijnlijk is de passagierslijst niet relevant geacht in het kader van het onderzoek, dat zich immers richtte op de technische oorzaken van de noodlanding. Het onderzoek is onlangs opgevraagd met een WOB-verzoek. U treft de documentatie, die gelijktijdig met deze brief wordt vrijgegeven, in de bijlage.2
Klopt het dat de piloot is gelauwerd voor haar koelbloedigheid tijdens de vlucht van 9 december 2009 uit Tarin Kohot naar Kandahar? Zo ja, wanneer is dat gebeurd?
De bemanning van de Cougar heeft op 23 januari 2010 een «gevechtsinsigne» ontvangen voor hun inzet tijdens het incident. De bemanning heeft deze ontvangen nadat deze inzet was beoordeeld conform het toetsingskader uit het «Besluit Insigne voor Optreden onder Gevechtsomstandigheden.»
Waarom is de piloot toestemming gegeven om op te treden in een tv-uitzending op 29 april 2015? Waarom zijn de consequenties daarvan voor het feitelijk spreekverbod voor de overige betrokkenen niet overzien en verwerkt in het beleid ten aanzien van alle betrokkenen?
Het optreden van de piloot was in het kader van 70 jaar bevrijding en past binnen de lijn zoals toegelicht in het antwoord op vraag 3 en 9: het was na afloop van de missie en in overeenstemming met de Directie Communicatie. Destijds zijn diverse verhalen van defensiemedewerkers en hun thuisfront voor het voetlicht gebracht.
Klopt het dat twee betrokkenen bij het incident zich na de tv-uitzending in april 2015 tot de IGK hebben gewend? Klopt het dat dit tot niets heeft geleid? Zo ja, is er vervolgactie ondernomen door de de IGK? Zo nee, hoe zit het dan wel?
De twee betrokkenen hebben zich in het voorjaar van 2017 tot de IGK gewend. De IGK heeft volgens het bemiddelingsprotocol van de IGK, in afstemming met betrokkenen, een aantal acties genomen en voorstellen gedaan. Dit proces was nog gaande toen betrokkenen een jurist inschakelden. Volgens het bemiddelingsprotocol kan de IGK dan niet meer bemiddelen. De IGK heeft betrokkenen laten weten dat de bemiddeling hierdoor is opgeschort.
Is de conclusie gerechtvaardigd dat er twee beleidslijnen golden, één voor de piloot en wellicht anderen, zoals haar zus, en één voor de andere passagiers? Zo nee, wat zijn dan de feiten? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom heeft u besloten één dag voor publicatie van het artikel een beleidswijziging in deze zaak door te voeren? Hoe ziet de beleidswijziging er concreet uit en geldt dat alleen voor dit geval of voor alle militairen? Kunt u een toelichting geven?
Er is geen sprake van een beleidswijziging.
Het conflict met de Congolese regering over een mede door Nederland georganiseerde donorconferentie |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Congo boycot eigen donorconferentie, en wil dat Nederland ook wegblijft»?1
Ja. De Verenigde Naties (VN) waren hoofdverantwoordelijk voor de organisatie van de conferentie, Nederland en de Europese Unie (EU) waren medeorganisator. Hoofd United Nations Office for the Coordination of Humanitarian Affairs (UNOCHA), Mark Lowcock en VN Speciaal Vertegenwoordiger in de DRC Laila Zerrougi stonden tijdens de voorbereiding in contact met de Congolese autoriteiten. De Democratische Republiek Congo (DRC) verzocht enkele weken voor de conferentie om overleg met de humanitaire partners, om de visies op de ernst van de crisis te harmoniseren. Dat overleg heeft plaatsgevonden, maar kon niet voorkomen dat de DRC uiteindelijk besloot niet deel te nemen.
Kunt u toelichten wat de Congolese regering in de aanloop naar de donorconferentie precies aan de Nederlandse regering heeft gevraagd?
In de dialoog met de internationale gemeenschap onder leiding van de VN, die de eindverantwoordelijkheid draagt voor de coördinatie van de humanitaire respons, heeft de Congolese regering aangedrongen op:
Klopt het dat de Congolese regering de Nederlandse regering heeft verzocht om weg te blijven bij de mede door Nederland georganiseerde conferentie? Klopt het tevens dat de Congolese regering donoren als Nederland beschuldigt van betutteling en ongewenste inmenging?
De Congolese regering drong er bij Nederland, de Verenigde Arabische Emiraten (VAE) en Zweden schriftelijk op aan afstand te nemen van de organisatie van de conferentie zonder de betrokkenheid van de Congolese regering. De Congolese regering is van mening dat zaken als verkiezingen, staatsbegroting, veiligheid en humanitaire hulp primair de eigen verantwoordelijkheid zijn en dat hulp van buitenaf daarbij niet nodig is.
Hoe heeft u op de Congolese bezwaren gereageerd? Hebben andere donoren ook gereageerd? Zo ja, hoe?
In een schriftelijke reactie aan de Congolese regering benadrukte het kabinet zowel de soevereiniteit van de Congolese regering als het belang van samenwerking met de internationale gemeenschap, waaronder Nederland, om het gedeelde doel van het lenigen van noden van de Congolese bevolking en stabiliteit en duurzame ontwikkeling te bereiken. De VN houdt, mede namens Nederland, de dialoog met de Congolese regering gaande en zet daarbij ook in op betrokkenheid van de Congolese regering bij de humanitaire respons.
Het kabinet, de VN en de EU waren van mening dat de conferentie door moest gaan, omdat het hier ging om zeer grote humanitaire noden van de Congolese bevolking. Secretaris-Generaal VN Guterres gaf expliciete steun aan de conferentie; de uitnodigingen zijn uit naam van de SG verstuurd. Andere (donor)landen zoals de Verenigde Staten (VS), het Verenigd Koninkrijk (VK) en België steunden de conferentie eveneens. Medeorganisator VAE zag uiteindelijk af van deelname aan de conferentie.
Welke pogingen heeft u in de aanloop naar de conferentie ondernomen om tegemoet te komen aan de zorgen van de Congolese regering?
De VN heeft, mede namens Nederland, de Congolese zorgen vanaf het begin serieus genomen. De basis voor de conferentie, het Humanitarian Response Plan 2018, werd in januari van dit jaar door de Congolese regering en de VN gezamenlijk gelanceerd. Tijdens het gezamenlijke bezoek aan de DRC van de Nederlandse Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en hoofd UNOCHA afgelopen maart, spraken zij met Vice-Minister-President José Makila o.a. over de Congolese zorgen omtrent de Level 3 status. Deze status is inmiddels door de VN gedeactiveerd omdat de responscapaciteit op het benodigde niveau is gebracht. Op technisch niveau spreken de humanitaire partners verder met de Congolese regering over de wijze waarop de VN de aantallen ontheemden bepaalt en de kanalisering van de opgehaalde fondsen.
De internationale gemeenschap voerde de afgelopen maanden op hoog niveau een dialoog met de Congolese regering over de alarmerende humanitaire situatie in de DRC. Zo bezocht de Amerikaanse VN Ambassadeur Nikki Haley in oktober 2017 de DRC en besprak de VN Veiligheidsraad op 19 maart jl. de humanitaire situatie in de DRC en bracht hierover een verklaring uit2. De Ministers van Buitenlandse Zaken van de BENELUX hebben in aanloop naar de bespreking van de DRC op de Raad Buitenlandse Zaken van 28 mei a.s., in een brief aan EU Hoge Vertegenwoordiger Mogherini op 30 april jl., gepleit voor blijvende aandacht op het hoogste politieke niveau voor de situatie in de DRC.
Deelt u de analyse dat landen als Congo, maar ook andere Afrikaanse landen, zich in toenemende mate afstandelijk opstellen ten opzichte van het Westen, instituties als het Internationaal Strafhof afwijzen en toenadering zoeken tot nieuwe bondgenoten als China? Zo ja, hoe gaat u met deze ontwikkelingen om? Zo nee, waarom niet?
De afgelopen jaren is de betrokkenheid van niet-Westerse landen in Afrika gegroeid en is de (economische) invloed van landen als China in veel Afrikaanse landen gestegen, o.a. door de groeiende vraag naar grondstoffen en de groei van de Afrikaanse en Chinese markt. Aanvankelijk hanteerde China inderdaad een non-interventie principe en het bieden van een meer staatsgeleide economisch ontwikkelingsmodel heeft zeker bijgedragen aan een meer onafhankelijke opstelling van een aantal Afrikaanse landen. Inmiddels is ook China zich steeds meer bewust van het belang van veiligheid en stabiliteit en draagt zij bij aan veiligheidsoperaties in VN-verband. Afrikaanse landen op hun beurt krijgen in toenemende mate te maken met de keerzijde van de schuldenlast en investeringsrelatie.
De relatie met Afrikaanse landen is volop in ontwikkeling, waarbij het kabinet inzet op duurzame ontwikkeling, het bevorderen van stabiliteit en veiligheid en economische ontwikkeling zoals ook naar voren kwam tijdens de AU-EU top in Ivoorkust in november 2017. Een stabiel Afrika is van belang voor Nederland en Europa, niet alleen uit veiligheidsoptiek maar vooral ook voor economische samenwerking. De Nederlandse bilaterale relatie met de DRC is daarbij een goed voorbeeld met ruimte voor constructief kritisch contact.
Ondanks de blijvende moeizame relatie tussen sommige Afrikaanse landen en het Internationaal Strafhof, ligt het hoogtepunt van deze crisis inmiddels achter ons. Het kabinet betreurt het dat Burundi vorig jaar officieel uit het Statuut van Rome is gestapt, en hoopt dat Zuid-Afrika zijn aangekondigde plannen hiertoe niet zal voorzetten. Andere Afrikaanse landen steunen het Hof echter nog altijd, en velen, waaronder de DRC, werken op operationeel gebied nauw samen met het Hof ten aanzien van hun onderzoeken. Vorige maand is bovendien de Nigeriaanse rechter van het Strafhof, Chile Eboe-Osuji, tot nieuwe president van het Strafhof benoemd.
Deelt u de mening dat te allen tijde geprobeerd moet worden om te voorkomen dat humanitaire hulp wordt gezien als betuttelend, en leidt tot verslechtering van de bilaterale relatie en verslechtering van de samenwerking in multilaterale instituties?
Humanitaire hulp wordt geboden op basis van het humanitair imperatief en dat is altijd leidend. De hulp wordt daar geboden waar die het hardst nodig is. Criteria die hierbij gebruikt worden zijn o.a. het aantal mensen in nood, hun kwetsbaarheid, de benodigde middelen en het financieringstekort. Naast de crises in Syrië, Jemen en de DRC, biedt Nederland op basis van deze criteria ook noodhulp aan de crises in Zuid-Sudan, Irak, Nigeria en Somalië.
Het kabinet hecht voorts aan de humanitaire principes van menselijkheid, neutraliteit, onafhankelijkheid en onpartijdigheid. De internationale gemeenschap, waaronder Nederland, zet te allen tijde in op goede samenwerking met de betreffende regering bij het verlenen van humanitaire hulp, aangezien die primair verantwoordelijk is voor het welzijn van haar bevolking en die een effectieve humanitaire respons moet faciliteren. Hierbij moet worden voorkomen dat een humanitaire respons een politieke speelbal wordt. Toegeven aan alle eisen van de DRC-autoriteiten zou een precedent scheppen, waardoor andere overheden die te kampen hebben met een conflict zich zouden kunnen beroepen op de gang van zaken omtrent de conferentie voor de DRC. In het specifieke geval van de conferentie over DRC was het kabinet zich volledig bewust van de risico’s, maar nam het een weloverwogen beslissing om de conferentie te steunen. Het belang van het lenigen van de noden van miljoenen mensen stond en staat daarbij voorop.
Hoeveel Nederlandse ontwikkelings- en noodhulp gaat er in 2018 direct en indirect – dus ook via de Europese Unie en Verenigde Naties – naar Congo? Kunt u toelichten waar deze middelen aan worden besteed en hoe u de effectiviteit van deze bijdragen beoordeelt?
Het kabinet geeft in 2.018 EUR 10,4 mln. directe noodhulp aan DRC (EUR 7 mln. via VN Humanitair Fonds DRC, EUR 3,4 mln. via Nederlandse Ngo’s); deze bedragen zijn vermeld in brieven aan de Tweede Kamer over de geplande besteding van noodhulpmiddelen in 2018, verzonden op 7 december 2017 en 21 februari 2018. Daarnaast gaat naar schatting EUR 5 mln. van de ongeoormerkte bijdrage van EUR 55 mln. aan het VN Central Emergency Response Fund (die dit jaar al meer dan USD 47 mln. beschikbaar stelde voor noodhulp in de DRC) naar de DRC. Uit de blokallocatie van EUR 15 mln. aan het Nederlandse Rode Kruis en de Internationale Federatie van het Rode Kruis is tot nu toe EUR 220.000 in de DRC besteed. Van de overige ongeoormerkte Nederlandse bijdragen aan VN-instellingen en het Internationaal Comité van het Rode Kruis (EUR 144 miljoen in totaal) kan niet worden berekend welk bedrag in de DRC wordt besteed. Deze bijdragen stellen de organisaties in staat om zelf, op basis van het humanitair imperatief, te beslissen waar de middelen het hardst nodig zijn.
Noodhulpmiddelen worden besteed op basis van een inventarisatie van de noden. Bijvoorbeeld aan voedsel, onderdak, drinkwater en bescherming. De Nederlandse Ngo’s rapporteren over hun resultaten via het International Aid Transparency Initiative, de VN-organisaties en Rode Kruis beweging via openbare (resultaten-) rapportages. Het aantal mensen dat wordt bereikt en de snelheid waarmee ze bereikt worden, evenals de door hen ervaren kwaliteit van de hulp, zijn belangrijke indicatoren voor de effectiviteit van de bijdragen.
Nederland draagt verder, buiten de noodhulpmiddelen, in 2018 met EUR 41 mln. bij aan verschillende (regionale) programma’s gericht op wederopbouw en het bevorderen van stabiliteit en conflictpreventie in de DRC. Met de uitvoerders van deze programma’s zijn afspraken gemaakt over te behalen resultaten, monitoring en rapportage. Voor deze programma’s wordt in ieder geval jaarlijks een jaarplan en een jaarrapportage vereist en beoordeeld; langlopende programma’s worden in de regel tussentijds en/of na afloop geëvalueerd. Van de ongeoormerkte Nederlandse bijdragen aan de EU en VN-instellingen kan niet worden berekend welk bedrag in de DRC wordt besteed. De EU draagt via het Nationaal Indicatieve Programma (NIP 2014–2020) EUR 709 mln. bij in DRC.
De handelsmissie naar China |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat is de reden voor het organiseren van een handelsmissie naar China? Op wiens initiatief is deze reis georganiseerd en wat is het doel van de Nederlandse regering?
De regering heeft deze missie georganiseerd met als hoofddoel het verstevigen van de Nederlandse economische positie in China en het neerzetten van Nederland als partner voor internationale samenwerking gebaseerd op de drie pijlers van de VN: vrede en veiligheid, mensenrechten, en ontwikkeling. Het onderhouden van goede betrekkingen met China op hoog niveau dient het Nederlands belang, omdat daarmee in de Chinese context een positief momentum voor bilaterale samenwerking op alle andere niveaus wordt gegenereerd.
Zijn er naast economische onderwerpen ook andere onderwerpen die besproken gaan worden? Zo ja, welke onderwerpen zullen in welke samenstelling besproken worden?
In de gesprekken van Minister-President Rutte met president Xi Jinping en premier Li Keqiang is een breed spectrum aan onderwerpen aan bod gekomen, waaronder handelspolitiek, connectiviteit, Noord-Korea, klimaat en mensenrechten.
Hoe verhoudt zich het organiseren van een handelsmissie naar China met het leveren van kritiek op de verslechterde mensenrechtensituatie en de godsdienstvrijheid die onder druk staat?
De regering doet zowel het een als het ander. Nederland maakt zich zorgen over de mensenrechtensituatie in China, waaronder de vrijheid van religie en levensovertuiging. Dit geldt ook ten aanzien van de rechtsstaat en de fundamentele vrijheden in Hongkong. De opvattingen van Nederland en China over deze onderwerpen liggen uiteen. Deze zorgen worden door Nederland onder meer aangekaart tijdens de bilaterale mensenrechtendialoog, waarvan de volgende ronde voor deze zomer staat gepland.
Is de Nederlandse regering bereid om tijdens deze handelsmissie de onderdrukking van Oeigoeren en Tibetanen aan de kaak te stellen? Zo nee, waarom niet?
Vrijheid van religie en levensovertuiging is een van de prioriteiten van de regering binnen het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Nederland maakt zich ernstige zorgen over de mensenrechtensituatie in Xinjiang en Tibet, en het kabinet volgt de ontwikkelingen nauwgezet. Nederland stelt de zorgen zowel bilateraal als multilateraal aan de orde. Ook in het gesprek met president Xi Jinping heeft Minister-President Rutte het belang van de mensenrechten onderstreept, inclusief de vrijheid van religie en levensovertuiging.
Zullen de zorgen van het kabinet over de verslechterende mensenrechtensituatie van de Oeigoeren in de provincie Xinjiang besproken worden tijdens deze handelsmissie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke manier heeft het bedrag van 2,1 miljoen euro dat door de Nederlandse regering wordt bijgedragen aan het Mensenrechtenfonds om de mensenrechtensituatie te verbeteren in China een bijdrage geleverd aan de positie van de Oeigoeren en Tibetanen?
Nederland draagt via het Mensenrechtenfonds bij aan het verbeteren van de mensenrechtensituatie in China, inclusief de situatie van etnische en religieuze minderheden waaronder ook Oeigoeren en Tibetanen. Zoals aangegeven in eerder antwoord (d.d. 7 november 2017) op vragen van het lid Kuzu, betreft dit onder meer projecten ter bestrijding van geweld tegen meisjes. Omwille van de veiligheid van projectpartners kan niet op nadere details worden ingegaan.
Bent u bereid in het verslag van de handelsmissie concreet aan te geven op welke wijze en in welke gesprekken aan bovengenoemde onderwerpen aandacht is geschonken? Kunt u daarbij ook de reacties van de Chinese gesprekpartners vermelden?
In zijn gesprekken met president Xi Jinping en premier Li Keqiang benoemde Minister-President Rutte het belang van een voortgaande en constructieve mensenrechtendialoog met China, onder meer op gebied van gelijke rechten voor vrouwen, vrijheid van religie en levensovertuiging, en ruimte voor het maatschappelijk middenveld. De Minister-President zei uit te kijken naar een volgende ronde van de mensenrechtendialoog voor de zomer in Nederland. Inmiddels is van Chinese zijde bevestigd dat de dialoog kan plaatsvinden in juli.
Overige aspecten van de reis zullen, waar relevant, worden meegenomen in de kamerbrief over China waar de Commissies voor Buitenlandse Zaken en voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking om hebben verzocht.
Demonstrerende Palestijnen die zijn doodgeschoten door het Israëlische leger in Gaza |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Dodental door botsing Palestijnen en leger Israël loopt op»?1
Ja.
Bent u bekend met het bericht »Israëlische Minister van Defensie: geen onderzoek naar geweld Gaza»?2
Ja.
Wat is uw reactie op deze berichten?
Het kabinet is, evenals de EU en de Secretaris-generaal van de VN, zeer bezorgd over het hoge aantal doden, waaronder een minderjarige en een journalist, en gewonden die zijn gevallen door het gebruik van scherpe munitie bij de protesten van de afgelopen weken. Het kabinet onderschrijft de verklaring van de EU, dat dit vragen oproept over de proportionaliteit van het gebruik van geweld. Die vragen moeten worden beantwoord. Naar mening van het kabinet moeten de feiten over de toedracht van de beschietingen en incidenten boven tafel komen, voordat een veroordeling van het Israëlisch optreden of uitspraken hierover aan de orde is. Om deze reden benadrukt het kabinet de noodzaak van een transparant, onafhankelijk en geloofwaardig onderzoek naar alle incidenten. Het kabinet benadrukt ook dat het in het belang van Israël is om een volledig en transparant beeld aan de buitenwereld te geven.
Deelt u de mening van Secretaris-generaal António Guterres van de Verenigde Naties en de mening van EU-buitenlandchef Federica Mogherini dat er een onafhankelijk en transparant onderzoek moet komen naar het recente geweld in de Gazastrook? Zo ja, hoe gaat u hiervoor pleiten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u het feit dat de regering van Israël niet mee zal werken aan een onafhankelijk onderzoek naar het geweld in de Gazastrook? Bent u bereid om dit te veroordelen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de regering van Israël dat Israëlische soldaten gedaan hebben wat nodig is en dat de betrokken militairen wat haar betreft een medaille verdienen? Bent u bereid om dit te veroordelen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de spanningen tussen Palestina en Israël geëscaleerd zijn door het optreden van Israël? Zo ja, wat voor concrete maatregelen gaat u ondernemen om deze spanningen te de-escaleren? Zo nee, waarom niet?
Aan de geëscaleerde spanningen ligt een combinatie van oorzaken ten grondslag, waaronder de beperkingen die Israël heeft opgelegd op verkeer van goederen en personen, raketbeschietingen vanuit Hamas, de hoge werkloosheid, zeer slechte dienstverlening en het gebrek aan voortgang ten aanzien van intra-Palestijnse verzoening. De opruiende retoriek vanuit de verschillende partijen tijdens de demonstraties deed de spanningen verder toenemen.
Nederland heeft voordat de protesten begonnen bij Israël en de Palestijnse Autoriteit (PA) erop aangedrongen escalatie te voorkomen door het vreedzame karakter van de protesten te handhaven en proportioneel te reageren op mogelijke incidenten. Na de eerste protesten heeft Nederland op 30 maart in de spoedzitting van de Veiligheidsraad Israël opgeroepen dat het gebruik van geweld te allen tijde proportioneel en noodzakelijk moet zijn en onderstreept dat scherpe munitie een middel is dat alleen in uiterste gevallen zou moeten worden toegepast. Ook heeft Nederland Hamas opgeroepen het vreedzame karakter van de protesten te waarborgen. Deze boodschappen heeft Nederland sindsdien meermaals overgebracht aan beide zijden. Aangezien nieuwe demonstraties aangekondigd zijn, zal Nederland deze boodschappen blijven herhalen en aandringen op voorkomen van nieuwe slachtoffers of verdere escalatie alsmede op naleving van humanitair oorlogsrecht en mensenrechten.
Deelt u de mening dat de regering van Israël volgens internationale mensenrechtenverdragen en VN-resoluties geen geweld tegen Palestijnen mag gebruiken, behalve als het een laatste redmiddel is dat proportioneel wordt aangewend in reactie op een directe bedreiging? Zo ja, vindt u dat dit bij het onderhavige geweld het geval is?
Op basis van het bezettingsrecht, dat onderdeel uitmaakt van het humanitair oorlogsrecht, is Israël als bezettende mogendheid verplicht de openbare orde en het openbare leven in het bezette gebied zo veel als mogelijk te herstellen en te verzekeren. Dit sluit de mogelijkheid van geweldgebruik niet uit, mits voldaan wordt aan de voorwaarden van proportionaliteit en noodzakelijkheid. Scherpe munitie zou alleen in uiterste gevallen moeten worden toegepast. Het kabinet roept Israël op terughoudend te zijn met het gebruik van geweld en verwacht van Israël dat in overeenstemming met het internationaal recht, waaronder het humanitair oorlogsrecht en de mensenrechten, ieder geweldsgebruik proportioneel is. Zie voorts de antwoorden op de vragen 3, 4, 5 en 6.
Deelt u de mening dat de Israëlische regering systematisch beleid voert dat de schending van de mensenrechten van Palestijnen als dagelijks gevolg heeft? Zo ja, op welke manieren oefent u op dit moment druk uit op de Israëlische regering om dit systematische beleid te stoppen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet acht het van belang dat zowel Israël als de Palestijnse Autoriteit hun verantwoordelijkheid nemen op basis van relevante verplichtingen onder het internationaal recht. Daarnaast heeft Israël als bezettende mogendheid op basis van het bezettingsrecht een specifieke zorgplicht jegens de Palestijnse bevolking. Het kabinet spreekt beide partijen in bilaterale contacten consequent aan op hun verantwoordelijkheden ten aanzien van naleving van internationaal recht, waaronder mensenrechten. Het Israëlische nederzettingenbeleid, maatregelen als sloop en confiscatie van Palestijnse eigendommen of andere beperkingen staan haaks op het realiseren van een twee-statenoplossing en baren het kabinet dan ook grote zorgen. Het kabinet besteedt intensieve aandacht aan mensenrechtenonderwerpen in de dialoog met de Israëlische autoriteiten en met de Palestijnse Autoriteit. Dit wordt ook nadrukkelijk aan de orde gesteld in de verschillende dialogen die de EU voert met de Israëlische autoriteiten, waaronder de jaarlijkse mensenrechtendialoog. Mensenrechten staan eveneens nadrukkelijk op de agenda in de dialoog tussen de EU en de PA.
Bent u bereid om de Israëlische autoriteiten, ook in internationaal verband, een officiële reactie te vragen op het geweld tegen de Palestijnen en de Kamer daarover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet dringt bij Israël aan dat het gebruik van geweldsmiddelen voor openbare ordehandhaving proportioneel en noodzakelijk moet zijn. Daarnaast roept het kabinet alle partijen op af te zien van verder aanwakkeren van spanningen en weg te blijven van opruiende retoriek. Op basis van het humanitair oorlogsrecht mag de aanwezigheid van burgers niet gebruikt worden om bepaalde plaatsen te vrijwaren voor militaire operaties. Nederland heeft deze positie in internationaal verband reeds uitgedragen, zowel in de EU als in de VN Veiligheidsraad en zal dit ook in de toekomst blijven doen. Deze positie draagt Nederland ook bilateraal uit richting Israël en de Palestijnse Autoriteit.
Deelt u de mening dat het voor de de-escalatie van de spanningen en het creëren van een gelijkwaardige situatie tussen Israël en Palestina van groot belang is dat de Nederlandse regering de Palestijnse staat erkent? Zo nee, waarom niet?
Nee. De enige duurzame oplossing voor het Israëlisch-Palestijnse conflict is volgens het kabinet de twee-statenoplossing, gebaseerd op de grenzen van 1967, tenzij de partijen daar onderling andere afspraken over maken. Zoals in het Regeerakkoord vermeld staat is dat een onafhankelijke, democratische en levensvatbare Palestijnse staat naast een veilig en internationaal erkend Israël.
Het moment dat er een onderhandelde tweestatenoplossing is, en daarmee sprake van een door Israël erkende Palestijnse staat en erkenning van Israel door de Arabische landen, is volgens het kabinet het moment om over te gaan tot erkenning van een Palestijnse staat.
Wilt u deze schriftelijke vragen uiterlijk 24 uur voor aanvang van het algemeen overleg Midden Oosten Vredesproces op 19 april 2018 beantwoorden?
Ja.
De gevolgen van arbeidsmigratie |
|
Jasper van Dijk |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Kent u het bericht «Gemeenten weren Polen en Roemenen» over de problemen met huisvesting van arbeidsmigranten?1
Ja.
Is het waar dat er circa 400.000 arbeidsmigranten in Nederland zijn, waarvan er voor 100.000 mensen geen huisvesting beschikbaar is?
De genoemde 400.000 betreft een schatting van het aantal arbeidsmigranten uit Midden -en Oost-Europa in Nederland.
De afgelopen jaren is geprobeerd het aantal Midden- en Oost-Europese migranten dat naar Nederland komt zo goed mogelijk in kaart te brengen. Hiervoor publiceert het CBS de migrantenmonitor. De migrantenmonitor geeft inzicht in het aantal migranten dat in Nederland woont of werkt (geregistreerd in de basisregistratie personen (BRP) of de Polisadministratie) uit onder meer Midden – en Oost-Europa (EU-11). Eind 2016 zijn dit circa 337.000 mensen. Mensen die niet geregistreerd zijn, worden hierin niet zichtbaar.
De 100.000 huisvestingsplekken komen voort uit een onderzoek op eigen initiatief van het expertisecentrum Flexwonen. Voor dit onderzoek hebben zij gesprekken gevoerd met 40 uitzendbureaus en huisvesters. Deze schatting is voor eigen verantwoordelijkheid van het expertisecentrum Flexwonen.
Dit cijfer geeft namelijk geen harde onderbouwing voor het precieze aantal benodigde plekken in Nederland en waar de huisvestingsplekken nodig zijn. Het geeft wel weer dat er een behoefte is aan passende huisvesting voor arbeidsmigranten en dat die behoefte gekoppeld is aan de groeiende economie. Mijn collega van BZK bekijkt hoe deze groepen beter in beeld gebracht kunnen worden en zo worden meegenomen in rapportages over het woningtekort.
Begrijpt u dat een plotselinge toename van arbeidsmigranten ontwrichtend kan werken in dorpen en steden? Wat onderneemt u hiertegen?
Door de economische groei neemt de werkgelegenheid toe. De toename van arbeidsmigranten hangt hier ook mee samen. Tegelijkertijd is er een spanning op de woningmarkt. Deze groep arbeidsmigranten, die van belang is voor het functioneren van onze economie en maatschappij, hebben een goede plek nodig om te wonen.
Eengezinswoningen zijn over het algemeen niet geschikt voor het huisvesten van grote aantallen mensen. Ook schuren, loodsen, containers en barakken zijn niet per definitie geschikt om mensen te huisvesten. Ik vind het van belang dat deze mensen goed worden gehuisvest met voldoende privacy en kwaliteit.
Het is aan gemeenten, uitzendbureaus, werkgevers en huisvesters om gezamenlijk hun verantwoordelijkheid te pakken en het gesprek aan te gaan over kwalitatieve huisvesting van arbeidsmigranten. Daarbij moeten zij ook oog hebben voor de leefbaarheid in wijken. Mijn collega van BZK is bezig met de ontwikkeling van een handreiking voor gemeenten en hun partners om dit gesprek te starten en te bespoedigen. Ik verwacht dat dit voor de zomer beschikbaar zal zijn voor gemeenten. Wanneer niet gezamenlijk wordt gekeken naar deze groeiende vraag, kan dit leiden tot ongewenste situaties. Deze kunnen leiden tot overlast in dorpen en steden voor zowel de huidige bewoners als de arbeidsmigranten.
Om de druk op reguliere woonwijken behapbaar te houden, heeft de gemeente instrumentarium tot haar beschikking om ongewenste situaties tegen te gaan. Daarbij kan gedacht worden aan het instellen van een splitsingsvergunning of een omzettingsvergunning bij kamergewijze bewoning in de huisvestingsverordening. Hoe zij dat doet is aan de gemeente zelf. Het woonbeleid is immers een lokale aangelegenheid.
Door het kabinet wordt verder breed ingezet op kwalitatief goede huisvesting voor arbeidsmigranten. Sinds 1 januari 2017 geldt het verbod op inhoudingen en verrekeningen op het Wettelijk minimumloon. Huisvesting vormt daar één van de uitzonderingen op. Er mag voor huisvesting maximaal 25% ingehouden worden op het wettelijk minimumloon onder strikte voorwaarden. Eén van de voorwaarden voor inhoudingen voor huisvesting is dat de huisvesting moet voldoen aan de kwaliteitseisen die zijn overeengekomen in de cao tussen sociale partners. Daarnaast dienen deze kwaliteitseisen te zijn gecontroleerd door een geaccrediteerde instelling. Een voorbeeld van een dergelijke normenset met geaccrediteerde controlerende instellingen is het keurmerk van de Stichting Normering Flexwonen (SNF).
Daarnaast kan er op onwenselijke en ongeoorloofde situaties worden gehandhaafd. De gemeente heeft daarin rol wanneer het gaat om bouw- en woningtoezicht en ruimtelijke ordening. De Inspectie SZW controleert op de rechtmatigheid van de inhoudingen op het minimumloon. Verhuurders die een keurmerk hebben, bijvoorbeeld SNF, worden regelmatig gekeurd in het kader van de normenset voor het keurmerk.
Erkent u dat arbeidsmigratie tot overlast kan leiden, alsmede tot verdringing en uitbuiting? Heeft de Inspectie SZW genoeg middelen om hiertegen op te treden?
Uit een onderzoek dat SEO Economisch Onderzoek in 2014 in opdracht van de toenmalige Minister van SZW heeft gedaan naar verdringing door arbeidsmigratie over de periode 2001–2011, volgt dat in veel sectoren het aantal Nederlandse werknemers is afgenomen terwijl het aantal arbeidsmigranten is toegenomen. Die verschuiving gaat gepaard met ongelijke concurrentie. Tegelijkertijd zijn de meeste werknemers die in 2001 in deze sectoren aan het werk waren, ook in 2011 aan het werk: in dezelfde sector, in een andere sector of als zelfstandige. Wel constateert SEO dat voor enkele risicogroepen, die het meest concurreren met arbeidsmigranten (allochtonen, jongeren en laaggeschoolden), arbeidsmigratie negatieve gevolgen heeft. Om oneerlijke concurrentie aan te pakken wordt onder meer in Europa ingezet op gelijk loon voor gelijk werk en is de Wet Aanpak Schijnconstructies ingevoerd.
Uiteraard zet ik ook in op het aanpakken van onwenselijke situaties wat betreft de arbeidsomstandigheden. De afgelopen jaren is al veel werk verzet om dit soort misstanden aan te pakken. Het Regeerakkoord onderkent ook dat handhaving een randvoorwaarde is voor een werkend stelsel van arbeidsmarkt en sociale zekerheid en dat daarvoor internationale samenwerking en afspraken nodig zijn. Om de handhaving en fraudebestrijding te intensiveren maakt het Regeerakkoord daarom – geleidelijk oplopend naar 2021 – jaarlijks 50 miljoen euro extra vrij voor versterking van de handhavingsketen van de Inspectie SZW. Door deze extra middelen kan de aanpak van schijnconstructies, onveilige en ongezonde arbeidsomstandigheden en arbeidsuitbuiting geïntensiveerd worden en dat is hard nodig. Zowel aan de preventieve kant, door brancheaanpak en eventuele wetswijzigingen, als door de Inspectie, door de inzet van haar brede instrumentenmix, van voorlichting tot inspecties en strafrechtelijke aanpak. Zowel qua inzet als middelenmix worden situaties van uitbuiting aangepakt. Inmiddels is begonnen met de voorbereidingen om in 2018 de inspectieketen in de handhaving personeelsmatig te versterken in lijn met het Inspectie Control Framework (ICF) dat mijn voorganger in mei aan uw Kamer heeft aangeboden.
Deelt u de mening dat eengezinswoningen met acht tot twaalf arbeidsmigranten tot erbarmelijke omstandigheden kunnen leiden voor arbeidsmigranten en tot overlast kunnen leiden in straat en buurt?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de inzet en huisvesting van arbeidsmigranten niet alleen lokaal, maar ook landelijk beleid vereist? Op welke manier gaat u gemeenten helpen om een concentratie van arbeidsmigranten te voorkomen, zoals bij de gemeente Tiel?2
Het woonbeleid is een lokale aangelegenheid en gemeenten hebben een taak om te zorgen voor geschikte huisvesting voor al hun inwoners. Arbeidsmigranten maken daar dus ook onderdeel van uit. Om te voorkomen dat de druk op individuele straten of wijken te groot wordt, kan de gemeente er zoals gezegd bijvoorbeeld voor kiezen om via de huisvestingsverordening een splitstingsvergunning in te stellen. Daarbij blijft dat het van belang is om deze mensen te voorzien van kwalitatieve huisvesting.
De link tussen de komst van nieuwe werkgelegenheid en huisvesting voor de werknemers zou automatisch gelegd moeten worden. Bij bijvoorbeeld de komst van het EMA (Europees Medicijn Agentschap) in Amsterdam is direct ook gekeken en gevraagd om mogelijkheden voor het huisvesten van de hoogopgeleide kenniswerkers. Ook bij de komst van een distributiecentrum of fruitkas, zou het logisch zijn dat deze link automatisch wordt gelegd. Deze werknemers spelen een belangrijke rol in onze huidige economie en maatschappij. Wij willen immers ook dat ons pakketje de volgende dag wordt bezorgd en de schappen in de supermarkt zijn gevuld.
Ik merk dat in veel gevallen de link tussen werkgelegenheid en huisvesting niet wordt gelegd. Mijn collega van BZK en ik zullen gemeenten wijzen op de taak die zij hebben in het huisvesten van deze doelgroep. Gemeenten hebben zelf de mogelijkheden en instrumenten in handen om te sturen op hun woningvoorraad. Zo kunnen zij in hun woonvisie de huisvesting van arbeidsmigranten opnemen en daar indien dat als wenselijk wordt gezien ook prestatieafspraken over maken met woningcorporaties. Daarnaast kunnen zij samen met werkgevers en uitzenders afspraken maken over het realiseren van huisvesting wanneer een nieuw bedrijf zich vestigt. Ook de provincies kunnen een belangrijke rol in dit huisvestingsvraagstuk spelen door de komst van economische activiteit te signaleren en gemeenten te ondersteunen in het realiseren van huisvestingsmogelijkheden voor de werknemers. De handreiking voor gemeenten en hun partners die mijn collega van BZK nu ontwikkelt kan helpen om lokaal dit gesprek te voeren en bij te dragen aan kwalitatieve huisvesting van arbeidsmigranten, met oog voor leefbaarheid in buurt.
Ik zie dus ook zeker een rol weggelegd voor de ondernemers en werkgevers die een beroep doen op arbeidsmigranten. Zij hebben zowel een signalerende als faciliterende rol. Het signaleren geldt richting gemeenten en provincies om de komst van werkgelegenheid direct te koppelen aan huisvesting. De faciliterende rol hebben zij richting de werknemers om ten minste te bemiddelen in de eerste huisvesting. In gesprekken over de huisvesting van arbeidsmigranten zullen mijn collega van BZK en ik dan ook mede onze collega van EZK betrekken.
Deelt u de mening dat het aan banden leggen van «verkamering» van huizen, waarmee een maximum van vier arbeidsmigranten per woning en maximaal twee woningen met arbeidsmigranten per straat, bijdraagt aan fatsoenlijke woonomstandigheden voor arbeidsmigranten en aan leefbare buurten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid te onderzoeken hoeveel arbeidsmigranten er in Nederland werkzaam zijn en verblijven en hoe de registratie van de woon- en verblijfplaats van arbeidsmigranten mogelijk wordt gemaakt, zodat gericht beleid en handhaving mogelijk worden? Zo nee, waarom niet?
Dit wordt al onderzocht. Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 2.
Gemeenten en het Rijk vinden het belangrijk om goed zicht te krijgen op alle personen die in Nederland verblijven. Daarom dient iedereen die langer dan vier maanden in een half jaar in Nederland verblijft zich in te schrijven in de BRP. Het gaat daarbij om de registratie van het verblijfadres.
Daarnaast kunnen mensen die korter dan vier maanden in het half jaar in Nederland verblijven zich inschrijven in de BRP als niet-ingezetene met een buitenlands adres.
Bent u bereid te bevorderen dat bij de vestiging en/of uitbreiding van bedrijven, zoals distributiecentra en tuinbouwbedrijven, de inzet en huisvesting van arbeidsmigranten, verplicht onderdeel uitmaken van het vestigingsplan?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat huisvesting van een hoge concentratie van arbeidsmigranten in schuren, loodsen, containers en barakken ongewenst is? Zo ja, wat onderneemt u hiertegen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat huisvesting van werknemers op het bedrijventerrein van de werkgever voorkomen moet worden, omdat de machtsverhouding tussen werkgever (tevens huurbaas) en werknemer dan uit balans raakt vanwege de afhankelijkheidsrelatie?
Ik deel de mening dat het wenselijk is dat er een zekere afstand bestaat tussen de huisvesting van de arbeidsmigrant en het werk. Arbeidsmigranten komen vaak zonder netwerk naar Nederland op verzoek van de werkgever. Ik zie daarom wel een rol voor de werkgever om de werknemer te helpen bij het zoeken naar woonruimte of het faciliteren van deze woonruimte. Het faciliteren van deze huisvesting mag echter geen eigenstandig verdienmodel vormen voor de werkgever. Daarom is om onwenselijke situaties met betrekking tot inhoudingen te voorkomen per 1 januari 2017 een verbod op inhoudingen en verrekeningen op het Wettelijk minimumloon ingesteld. Huisvesting vormt daar één van de uitzonderingen op onder strikte voorwaarden over onder meer de hoogte van de inhouding en de kwaliteitseisen voor de huisvesting.
Deelt u de mening dat invoering van tewerkstellingsvergunningen een goed instrument zijn om het aantal arbeidsmigranten te reguleren en te voorkomen dat in dorpen disproportioneel veel arbeidsmigranten komen wonen, terwijl regio’s in Oost-Europa leeglopen?
Het invoeren van een tewerkstellingsvergunning is in strijd met het geldende vrij verkeer van werknemers in Europa. Met de Nederlandse ambassade in Warschau zet ik wel in op het informeren in de eigen taal over het wonen en werken in Nederland, zodat Polen die als arbeidsmigrant naar Nederland willen komen een geïnformeerde keuze kunnen maken. Ik ondersteun daarnaast ook de NGO FairWork om arbeidsmigranten in de eigen taal informatie te geven over hun rechten en indien nodig te ondersteunen waarbij er bij signalen van mogelijke uitbuiting altijd een melding wordt gedaan bij Inspectie SZW. Afhankelijk van de melding neemt de Inspectie SZW deze mee in de risicoanalyse of onderneemt actie als sprake is van arbeidsuitbuiting.
Hoe voorkomt u dat onbeperkte arbeidsmigratie alsmede ongebreidelde uitbreiding van bedrijven tot ontwrichting van gemeenschappen leidt?
De interne markt brengt de Nederlandse samenleving veel welvaart: meer export, lagere consumentenprijzen en grotere werkgelegenheid. Het is echter wel van belang dat er ook voor iedereen sprake is van een eerlijk, loon, goede arbeidsomstandigheden en voldoende en kwalitatief goede huisvesting.
Daarom wordt ingezet op gelijk loon voor gelijk werk in Europa, de Wet aanpak schijnconstructies en het minimumloon per gewerkt uur voor meerwerk en stukloon dat vanaf 1 januari jongstleden geldt.
Daarnaast zie ik een duidelijke rol voor werkgevers, gemeenten en provincies om de behoefte aan huisvesting voor arbeidsmigranten op lokaal niveau in beeld te brengen en de realisatie hiervan te ondersteunen. Zij kunnen daarvoor ook actief het gesprek aangaan met ondernemers en werkgevers. Ook de werkgevers kunnen hier een bepalende rol in spelen.
Deelt u de mening dat, indien arbeidsmigranten naar Nederland worden gehaald om te wonen en te werken, er ook eisen gesteld moeten worden aan hun inburgering, zodat zij leren over de Nederlandse taal en gebruiken? Zo nee, hoe voorkomt u dat zij niet integreren, maar zich isoleren?
Nee, arbeidsmigranten uit de EU-landen zijn niet inburgeringsplichtig. Het is de eigen verantwoordelijkheid van de arbeidsmigrant om de Nederlandse taal en gebruiken te leren. Dit kan door vrijwillig deel te nemen aan een inburgeringscursus of een taalcursus te volgen. Dit zal echter vooral relevant zijn voor arbeidsmigranten die hier langer dan vier maanden willen wonen en werken. Op dat moment is inschrijving in de BRP ook aan de orde.
Het Israëlische geweld tegen demonstranten in Gaza |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Stop the use of lethal and other excessive force and investigate deaths of Palestinian protesters» over het Israëlische geweld tegen demonstranten in Gaza waarbij ten minste 17 doden vielen en vele honderden gewonden?1
Ja.
Veroordeelt u het Israëlische optreden tegen demonstranten in Gaza? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is, evenals de EU en de Secretaris-generaal van de VN, zeer bezorgd over het hoge aantal doden, waaronder een minderjarige en een journalist, en gewonden die zijn gevallen door het gebruik van scherpe munitie bij de protesten van 30 maart en 6 april. Het kabinet onderschrijft de verklaring van de EU, dat dit vragen oproept over de proportionaliteit van het gebruik van geweld die beantwoord moeten worden. Naar mening van het kabinet moeten de feiten echter eerst duidelijker worden, voordat een veroordeling van het Israëlisch optreden aan de orde is.
Deelt u de opvatting van Amnesty International dat Israël het geweld tegen Palestijnse demonstranten per direct moet stoppen, dat er een onafhankelijk onderzoek dient te komen en dat verantwoordelijken moeten worden bestraft? Zo nee, waarom niet?
Op basis van het bezettingsrecht, dat onderdeel uitmaakt van het humanitair oorlogsrecht, is Israël als bezettende mogendheid verplicht de openbare orde en het openbare leven in het bezette gebied zo veel als mogelijk te herstellen en te verzekeren. Dit sluit de mogelijkheid van geweldgebruik niet uit, mits voldaan wordt aan de voorwaarden van noodzakelijkheid en proportionaliteit. Sinds demonstraties zijn aangekondigd heeft Nederland meermaals bij de Israëlische en Palestijnse autoriteiten de zorgen over een mogelijke escalatie en slachtoffers uitgesproken en bij beide partijen aangedrongen op de noodzakelijke stappen om slachtoffers te voorkomen.
Nederland heeft op 30 maart in de spoedzitting van de Veiligheidsraad Israël opgeroepen dat het gebruik van geweld te allen tijde proportioneel en noodzakelijk moet zijn en onderstreept dat scherpe munitie een middel is dat alleen in uiterste gevallen zou moeten worden toegepast. Tevens heeft Nederland Israël gemaand alle incidenten waarbij slachtoffers zijn gevallen gedegen te onderzoeken. De EU en VN hebben eveneens aangedrongen op een onafhankelijk en transparant onderzoek. Tegelijkertijd heeft Nederland eerdere incidenten waarbij Gazanen, soms gewapend, Israël binnendrongen veroordeeld en Hamas opgeroepen het vreedzame karakter van de protesten te waarborgen. Op basis van het humanitair oorlogsrecht mag de aanwezigheid van burgers niet gebruikt worden om bepaalde plaatsen te vrijwaren voor militaire operaties. Israël stelt dat zich onder de slachtoffers tien leden van Hamas en andere terroristische organisaties bevinden en dat er vanuit Gaza geschoten zou zijn op Israël. Hamas heeft bevestigd dat vijf van diens leden gedood zijn bij de demonstraties. Het Israëlische leger heeft bekend gemaakt een aantal gevallen waarbij slachtoffers zijn gevallen te gaan onderzoeken. Het kabinet zal er bij Israël op aan blijven dringen dat alle gevallen waarbij slachtoffers zijn gevallen onafhankelijk en transparant onderzocht moeten worden. Tot slot heeft Nederland in de Veiligheidsraad erop aangedrongen dat alle partijen afzien van opruiende retoriek of provocaties.
Aangezien nieuwe demonstraties aangekondigd zijn, blijft Nederland partijen aanspreken op hun verantwoordelijkheden en aandringen op voorkomen van nieuwe slachtoffers of verdere escalatie en naleving van humanitair oorlogsrecht.
Hoe dringt u er op aan dat het Israëlische geweld een halt wordt toegeroepen, dat er een onafhankelijk onderzoek komt en dat daders worden bestraft? Ziet u hiertoe mogelijkheden in de VN-Veiligheidsraad? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg over het Midden-Oosten vredesproces dat gepland staat op 19 april 2018?
Het benoemen van een defensieattaché in Iran |
|
Raymond de Roon (PVV), Kees van der Staaij (SGP), Martijn van Helvert (CDA), Joël Voordewind (CU) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «Nederland haalt militaire banden met Iran aan»?1
Ja.
Klopt het dat Nederland voornemens is een defensieattaché te benoemen in Iran? Waarom is hiervoor gekozen?
Iran bevindt zich in een regio met grote belangen voor Nederland, vooral op het gebied van veiligheid en migratie. Nederland had al een defensie-attaché (defat) die geaccrediteerd was voor Iran en gestationeerd was in Beiroet. Vanwege de Nederlandse belangen in de regio en de rol van Iran daarin is ervoor gekozen de nieuwe defat in Teheran zelf te plaatsen. Zo kunnen militaire ontwikkelingen in het land zelf en in de regio beter gevolgd en geduid worden. Ook vergemakkelijkt de plaatsing van een defat in Teheran de contacten met de Iraanse autoriteiten en met andere defats ter plaatse.
Welke andere bondgenoten van Nederland hebben (een) defensieattaché(s) aangesteld in Iran? Zijn er ook bevriende landen die er bewust voor hebben gekozen dit niet te doen?
Op dit moment hebben 28 landen een defat geplaatst in Iran, waaronder de EU-lidstaten Duitsland, Italië, Griekenland, Polen, Tsjechië, Slowakije, Bulgarije, Oostenrijk en NAVO-bondgenoot Turkije. Daarnaast hebben vijf landen een defat voor Iran geaccrediteerd in een buurland. Het VK, dat sinds januari 2016 weer een ambassade heeft in Teheran, en Frankrijk hebben geen defat in Iran noch een medeaccreditatie vanuit een buurland.
Hoe verhoudt het benoemen van een defensieattaché en het aanhalen van de militaire banden met Iran zich tot de geopolitieke en militaire ambities van Iran in het Midden-Oosten, met inbegrip van de wapenleveranties aan Hezbollah en de bedreigingen aan het adres van Israël?
Het is voor de defat eenvoudiger om vanuit Teheran de militaire ontwikkelingen in Iran en de regio te volgen en te duiden dan vanuit een buurland. Het is bekend dat het kabinet bezorgd is over de Iraanse rol in de regio en over het ballistische raketprogramma van Iran. Juist daarom steunt Nederland de Europese inzet om te komen tot een constructieve inhoudelijke dialoog met Iran.
Kunt u tevens toelichten hoe de voorgenomen benoeming zich verhoudt tot mogelijke aanscherping van Europese sancties tegen Iran vanwege het ballistische raketprogramma?2
Het feit dat Nederland, evenals andere internationale partners, zich zorgen maakt over het ballistisch raketprogramma, sluit het belang van een hieraan parallel te voeren dialoog over deze onderwerpen met Iran niet uit.
Het bericht dat ambassades in Nigeria en India zoveel mogelijk studenten naar Nederland willen halen |
|
Harm Beertema (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat ambassades in Nigeria en India zoveel mogelijk studenten naar Nederland willen halen?1
Ja.
Zijn er nog meer landen waar ambassades studenten werven voor Nederlandse hogescholen en universiteiten?
Er is geen centraal overzicht van de promotieactiviteiten voor het Nederlandse hoger onderwijs in het buitenland. Ambassades nemen daar zelfstandig beslissingen over. In elf landen worden die promotieactiviteiten uitgevoerd in nauwe samenwerking met de daar aanwezige Netherlands Education Support Offices (NESO-kantoren, onderdeel van Nuffic).
Bent u gelukkig met deze krachtige versterking van de internationalisering van ons hoger onderwijs, gezien de weerstand tegen deze ontwikkeling vanuit de samenleving, maar ook van universiteiten, zoals de Universiteit van Amsterdam en de Radboud Universiteit?
In het regeerakkoord is aangegeven dat we de aantrekkelijkheid van het Nederlandse hoger onderwijs voor buitenslandse studenten willen versterken, met behoud van toegankelijkheid. In mijn visiebrief over internationalisering, die ik u voor de zomer heb toegezegd, kom ik terug op het evenwicht dat ik daarbij nastreef. Daarbij zijn de kwaliteit van het onderwijs, de toegankelijkheid voor Nederlandse studenten, de borging van de doelmatigheid van het onderwijs en een blijvende verbinding van het hoger onderwijs met de omgeving voor mij ankerpunten.
Deelt u de mening, gezien de huidige capaciteitsproblemen binnen diverse studies, dat deze uit Afrika en Azië afkomstige studenten onze Nederlandse studenten nog verder verdringen dan nu al het geval is?
Van de meer dan 2.500 opleidingen in het Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs (CROHO) zijn er momenteel vier Engelstalige hbo-opleidingen en acht Engelstalige universitaire opleidingen met numerus fixus. In de praktijk doen capaciteitsproblemen zich dus niet op grote schaal voor. Wanneer dat wel het geval zou zijn, zou ik dat problematisch vinden en wil ik kunnen bijsturen. Ik onderzoek momenteel welke mogelijkheden er zijn om te zorgen dat instellingen – daar waar dat nodig is – meer invloed kunnen uitoefenen op de instroom van studenten. Daar kom ik in mijn visiebrief op terug.
Deelt u de mening dat de «brain drain»-strategie die ons hoger onderwijs bewust toepast door talent uit deze landen naar Nederland te lokken, onder meer door goedbetaalde banen in het vooruitzicht te stellen, onwenselijk is?
Internationaal gezien is slechts twee procent van de studenten mobiel. Absoluut gezien neemt het aantal mobiele studenten toe, maar relatief niet. Het lijkt mij dan ook dat geen sprake is van «brain drain». Mijn collega van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking is juist ook actief op het gebied van capaciteitsopbouw. Daarbij komen getalenteerde studenten in Nederland studeren en gaan daarna terug naar hun eigen land, waar ze de hier opgedane kennis goed kunnen gebruiken. Deze buitenlandse alumni vormen daarmee ook een relevant en onvervangbaar netwerk aan contacten die voor het bereiken van economische, maar ook andere doelen op vrijwel alle terreinen van het buitenlands beleid, waardevol zijn.
Bent u bereid dit project van onze ambassadeurs in Nigeria en India onmiddellijk te staken?
De ambassadeurs in Nigeria en India hebben aandacht gevraagd voor het hoger onderwijs in Nederland. Nederland is een open en internationale samenleving, daarbij hoort ook een internationaal georiënteerd hoger onderwijs. Buitenlandse studenten dragen op verschillende manieren bij aan de internationalisering van het Nederlands onderwijs. Voor de verdere uitwerking van mijn visie hierop, verwijs ik naar de internationaliseringsbrief. Ik bezie, in overleg met mijn collega van Buitenlandse Zaken, hoe het postennetwerk ingezet kan worden bij het bereiken van de doelen van mijn internationaliseringsbrief.
Het bericht dat Nederland de militaire banden met Iran aanhaalt |
|
Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat Nederland de militaire banden met Iran aanhaalt?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Nederland de militaire banden met Iran aanhaalt? Zo ja, kunt u uitgebreid aangeven wat Defensie van plan is? Zo nee, waarom niet?
Iran bevindt zich in een regio met grote belangen voor Nederland, vooral op het gebied van veiligheid en migratie. Nederland had al een defensie-attaché (defat) die geaccrediteerd was voor Iran en gestationeerd was in Beiroet. Vanwege de Nederlandse belangen in de regio en de rol van Iran daarin is ervoor gekozen de nieuwe defat in Teheran zelf te plaatsen. Zo kunnen militaire ontwikkelingen in het land zelf en in de regio beter gevolgd en geduid worden. Ook vergemakkelijkt de plaatsing van een defat in Teheran de contacten met de Iraanse autoriteiten en met andere defats ter plaatse.
Erkent u dat Iran een gevaar vormt voor de westerse wereld? Zo nee, waarom niet?
Het is voor de defat eenvoudiger om vanuit Teheran de militaire ontwikkelingen in Iran en de regio te volgen en te duiden dan vanuit een buurland. Het is bekend dat het kabinet bezorgd is over de Iraanse rol in de regio en over het ballistische raketprogramma van Iran. Juist daarom steunt Nederland de Europese inzet om te komen tot een constructieve inhoudelijke dialoog met Iran.
Erkent u dat Iran een gevaar vormt voor Israël? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Indien de antwoorden op bovenstaande vragen voornamelijk «ja» worden beantwoord, waar bent u dan in hemelsnaam mee bezig?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat de Nederlandse ontwikkelingsbank FMO landroof in Sierra Leone heeft gefinancierd |
|
Isabelle Diks (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Mislukt project FMO treft boeren in Sierra Leone»?1
Ja.
Klopt het dat de boeren in het afgelegen Noordoosten van Sierra Leone niet of nauwelijks geconsulteerd zijn en er dus geen sprake is van zogenaamd «Free, Prior and Informed Consent» bij de overname van 57.000 hectare grond door het Zwitserse energiebedrijf Addax, ondanks dat door betrokken maatschappelijke organisaties vanaf het begin hierover zorgen zijn geuit? Zo ja, hoe kwalificeert u dit?
De Nederlandse Financierings-Maatschappij voor Ontwikkelingslanden N.V. (FMO) past bij investeringsbeslissingen onder meer de Performance Standards van de International Finance Cooperation (IFC) toe. Deze standaarden besteden aandacht aan Free Prior and Informed Consent (FPIC) en waarborgen een goede uitvoering van het beschermen van landrechten.
Mede op verzoek van de investeerders, waaronder FMO, is Addax in 2009 gestart met het consulteren van stakeholders, waaronder verschillende lokale maatschappelijke organisaties die belangen van lokale boeren behartigen. Deze consultaties hadden als doel om de gevolgen van dit project voor de lokale bevolking inzichtelijk te maken en het project indien nodig aan te passen.
Mede op basis van deze consultaties konden bezwaren van de lokale bevolking en maatschappelijke organisaties worden gedocumenteerd en zijn aanpassingen doorgevoerd in de projectplannen. Zo is het landgebruik bij de start van het project in 2014 teruggebracht van 57.000 ha tot 24.600 ha.
Klopt het dat afspraken met de boeren over financiële compensatie, de bouw van scholen en klinieken en het regelen van watervoorziening niet zijn nagekomen, en 3.000 boeren nu voor niets hun vruchtbare gronden en hun werk zijn kwijtgeraakt? Zo ja, hoe kwalificeert u dit?
Een onafhankelijke studie in opdracht van Bread for All uit Zwitserland en de Duitse ontwikkelingsorganisaties Bread for the World en Evangelischer Entwicklungsdienst (EED) concludeerde in 2016 op basis van veldonderzoek en interviews met de lokale bevolking dat Addax gemaakte betalingsafspraken met de lokale bevolking en landeigenaren is nagekomen. Ook tijdens de uitbraak van Ebola in 2014 in de Makeni regio, is Addax financiële verplichtingen nagekomen.
Voor zover mijn medewerkers hebben kunnen nagaan is Addax ook afspraken nagekomen die zich richtten op verbeterde toegang tot infrastructuur en drinkwater, toename van werkgelegenheid en productie van schone energie. Ook zijn (kleinere) sociale projecten op het gebied van onderwijs en gezondheidszorg in de boerengemeenschappen uitgevoerd.
Na de Ebola epidemie in de Makeni regio waren de vooruitzichten voor het Addax project dermate negatief, mede door de sterk gedaalde prijs voor bioethanol, dat Addax in 2015 heeft besloten om verdere ontwikkelingen te staken. In overleg met haar financiers, waaronder FMO, heeft Addax het project verkocht en de daarbij behorende verplichtingen overgedragen aan de nieuwe eigenaar Sunbird bioenergy.
Vindt u dat FMO voldoende «due diligence» heeft betracht bij het aangaan van de financiering van dit project? Zo ja, kunt u dit motiveren? Zo nee, welke consequenties verbindt u hieraan?
FMO heeft gehandeld conform de geldende «due dilligence» vereisten bij het aangaan van de financiering van dit project. FMO heeft voorafgaand aan de investering in het Addax project de potentiële gevolgen van de bedrijfsoperaties op betrokken boerengemeenschappen en andere stakeholders geïnventariseerd en maatregelen laten opnemen om deze mogelijke gevolgen te mitigeren, bijvoorbeeld rond landgebruik en landrechten.
FMO vraagt van haar klanten om effectrapportages op te stellen om milieu en sociale gevolgen van hun activiteiten inzichtelijk te maken. Een Environmental Social and Health Impact Assessment (ESHIA) voor dit project is conform FMO beleid door Addax uitgevoerd en een eerste draft is in 2009 aan betrokkenen aangeboden ter consultatie.
In overleg met vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties, kennisinstellingen en overheid, heeft FMO haar duurzaamheidsbeleid in 2016 verder aangescherpt. Ook heeft FMO in 2016 een disclosure policy opgesteld waarbij nieuwe investeringen vóór contractering worden gepubliceerd. Daarmee worden stakeholders in de gelegenheid gesteld reacties te geven op voorgenomen financieringen.
Deelt u de mening dat FMO in lijn met de «Guiding Principles on Business and Human Rights» van de Verenigde Naties en de richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling een verantwoordelijkheid heeft om respect voor mensenrechten te waarborgen, ook wanneer zij zich terugtrekt uit een project? Hoe beoordeelt u de manier waarop FMO zich heeft teruggetrokken uit het project in Sierra Leone in dit licht?
FMO heeft de verantwoordelijkheid om respect voor mensenrechten te waarborgen, ook wanneer zij zich terugtrekt uit een project. Dit volgt uit de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGPs) van de Verenigde Naties en de richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) waaraan FMO zich dient te houden. Het kabinet ziet er zelf ook op toe dat FMO zich aan deze principes en richtlijnen houdt.
In geval van beëindiging van een investering, zoals ook het geval bij Addax, is de insteek van FMO dat de direct betrokken gemeenschappen geen onevenredige nadelige gevolgen ondervinden. Dit is in lijn met de UNGPs en de OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen die aangeven dat bedrijven bij het besluit tot terugtrekken de mogelijke nadelige gevolgen in ogenschouw moeten nemen.
FMO heeft na terugtrekking uit het Addax project een onafhankelijke specialist gevraagd een onderzoek uit te voeren om de samenwerking en projecten met lokale gemeenschappen op gebied van sociale en milieu criteria zoveel mogelijk te kunnen waarborgen. FMO heeft dit onderzoek ter beschikking gesteld aan de nieuwe eigenaar van het project en de samenvatting van het rapport gedeeld met maatschappelijke organisaties in Nederland en Sierra Leone.
Hiermee heeft FMO zich gehouden aan de principes en richtlijnen voor een verantwoorde terugtrekking.
Bent u bereid FMO te vragen om voortaan standaard een exit-perspectief op te nemen in haar mensenrechten-effectrapportages en contractvoorwaarden met cliënten? Zo nee, waarom niet en hoe wilt u er dan voor zorgen dat FMO zich niet nogmaals op onverantwoorde wijze terugtrekt uit een project met zulke grote negatieve sociale en milieugevolgen?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het onafhankelijke klachtenmechanisme van FMO moet worden uitgebreid, zodat ook klachten kunnen worden ingediend over projecten waar geen actieve financieringsrelatie meer bestaat, maar waar deze vroegere relatie wel aantoonbaar tot negatieve impacts heeft geleid? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen ten opzichte van FMO om dit te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening niet dat het klachtenmechanisme moet worden uitgebreid. FMO heeft sinds 2014 als eerste Europese bilaterale ontwikkelingsbank een onafhankelijk klachtenmechanisme ingesteld voor onder meer de lokale bevolking en het maatschappelijk middenveld. Het is een onafhankelijk en transparant klachtenmechanisme en biedt een goede mogelijkheid voor maatschappelijke organisaties en direct betrokken om te laten toetsen of aan alle geldende richtlijnen en standaarden is voldaan. Ook na beëindiging van de investeringsrelatie is het mogelijk een klacht in te dienen bij het onafhankelijke klachtenmechanisme van FMO als deze betrekking heeft op de looptijd van de investeringsrelatie.
Buitenlandse investeringen in Ethiopië |
|
Anne Kuik (CDA), Isabelle Diks (GL), Kees van der Staaij (SGP), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de documentaire «Dead donkeys fear no hyenas»?1
Ja.
Herkent u, in algemene zin, het beeld dat buitenlandse investeringen in Ethiopië hebben geleid tot onwenselijke (bij)effecten zoals gedwongen landonteigening, grootschalige ontbossing en vluchtelingenstromen? Wat kan Nederland doen om dit tegen te gaan?
In de documentaire komen investeringen in grootschalige monocultuurprojecten van tienduizenden hectare rijst of suikerriet in het westen van Ethiopië aan de orde. De eigenaars van deze investeringen komen vaak uit Saoedi-Arabië, India of Turkije. Het beeld dat de documentaire schetst is herkenbaar en verontrustend.
Nederlandse investeringen in de landbouwsector beslaan doorgaans «slechts» tientallen hectares, bij uitzondering honderden. Dit verschil in omvang is belangrijk, omdat voor deze kleinschaliger investeringen een ander beeld geldt dan wat de documentaire laat zien.
De Nederlandse overheid vraagt van Nederlandse ondernemers die investeren in de Ethiopische landbouwsector dat zij kritisch nagaan hoe de grond die hen door de Ethiopische overheid wordt toegewezen is verkregen en dat zij niet investeren in land dat gedwongen is onteigend of waar compensatie niet of onvoldoende is uitbetaald. Dit is ook in het belang van de betreffende investering, omdat lokale pijnpunten op langere termijn grote problemen kunnen veroorzaken. De ambassade biedt ondernemers ook hulp bij het maken van een analyse van de geschiedenis van het stuk land en de verwachte maatschappelijk impact van de voorgenomen investering. Op basis van die informatie kan de investering worden aangepast aan de wensen en verwachtingen van de aangrenzende gemeenschappen.
Nederlandse investeerders in Ethiopië creëren banen en inkomens voor vele Ethiopiërs. Dat is belangrijk, maar niet voldoende. De ambassade helpt daarom nieuwe investeerders om gebieden op een geïntegreerde manier te ontwikkelen. Hierbij bekijken ondernemers, in samenspraak met de omwonende gemeenschap, hoe de investering zich verhoudt tot thema’s als gezondheidszorg, scholing, opleidingen en duurzaamheid. De eerder genoemde maatschappelijke analyse is hier onderdeel van, evenals een studie naar de milieutechnische impact van de investering. Een dergelijke studie is overigens verplicht in Ethiopië. Nieuwe gebiedsontwikkeling vindt plaats op land dat al jarenlang in gebruik was door de Ethiopische overheid. Op deze gebieden liggen daarom geen claims van de lokale bevolking. Daarnaast spoort de Nederlandse ambassade bestaande investeerders aan om in hun sector de werkomstandigheden te verbeteren. Zo heeft de bloemensector met Nederlandse financiering een gedragscode opgesteld over werkomstandigheden en milieueisen.
De discussie over fatsoenlijke beloning ligt moeilijk in een land dat juist investeringen aantrekt door de lage lonen. Ethiopië heeft geen minimumloon. Door middel van een discussie tussen vakbonden, bedrijven en maatschappelijke organisaties maakt de Nederlandse ambassade dit moeilijke punt bespreekbaar. Een stimulans hierbij is de toenemende druk om te voldoen aan de hoge eisen van de Europese consument. Keurmerken en certificering spelen hierbij een belangrijke rol.
De Nederlandse overheid verwacht van bedrijven dat zij internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) conform de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights. Vermeende schendingen van de OESO-richtlijnen kunnen worden gemeld bij het Nationaal Contact Punt voor de OESO-richtlijnen (NCP). Als ondernemers gebruik willen maken van het bedrijfsleveninstrumentarium van de Nederlandse overheid wordt het naleven van IMVO-richtlijnen als voorwaarde gesteld. Daarnaast faciliteert de Nederlandse ambassade alleen bedrijven die belang hechten aan een duurzame ontwikkeling van de landbouw in Ethiopië.
Hoe bevordert Nederland dat Nederlandse investeringen in Ethiopië ook naar vermogen bijdragen aan lokale welvaartsontwikkeling, en dat negatieve effecten voor de lokale bevolking en het milieu worden voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om binnen de Wereldbank een dialoog te stimuleren over het functioneren en verbeteren van ontwikkelingsprogramma’s zoals Promoting Basic Services (PBS)2, teneinde schadelijke effecten op mens en milieu te voorkomen, bijvoorbeeld middels het naleven van de Free Prior Informed Consent (FPIC)3 van inheemse volken?
Dit jaar voert de Wereldbank nieuwe regels in waar projecten aan moeten voldoen zodat schade aan mens en milieu zoveel mogelijk wordt voorkomen. Bij onderhandelingen over deze nieuwe regels heeft Nederland zich ingezet voor participatie van belanghebbenden in projectontwerp en -uitvoering, en een sterkere inbedding van mensenrechten, arbeidsrechten en rechten van inheemse volkeren. Deze elementen zijn opgenomen in de richtlijnen voor projectmanagement van de Bank.
De Wereldbank onderkent de complexiteit van werkterreinen waarop de organisatie opereert en de beperkte capaciteit van veel lenende landen om zorg te dragen voor een adequaat risicomanagement tijdens de projectuitvoering. In samenspraak met andere aandeelhouders zal Nederland er daarom dan ook op blijven toezien dat FPIC en de rechten van inheemse volken worden gerespecteerd bij de wereldwijde uitrol van de nieuwe regels en bij projectbesprekingen van ontwikkelingsprogramma’s zoals PBS in de Raad van Bewindvoerders.
Hoe benut Nederland de partnerschappen in het kader van Samenspraak en Tegenspraak om de ruimte voor het maatschappelijk middenveld in Ethiopië te vergroten, en welke extra mogelijkheden ziet u hier voor Nederland?
Hoewel het werken in Ethiopië voor maatschappelijke organisaties niet altijd even gemakkelijk is, zijn er zeven strategische partnerschappen in het kader van Samenspraak en Tegenspraak actief. De thema’s waarop deze partnerschappen zich richten zijn het beschermen en versterken van kwetsbare gemeenschappen, aandacht voor gemarginaliseerde groepen, armoedebestrijding, veiligheid, sociale gelijkheid, de positie van meisjes en vrouwen, arbeidsomstandigheden (zowel fysiek als de beloning), versterken van de positie van kleine agrarische producenten en een duurzame private sector. Het betreft lange termijn investeringen in de opbouw van lokale capaciteit, zowel op uitvoerend als beleidsmatig terrein. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om de steun aan lokale boerenorganisaties en productieketens.
Daarnaast brengt Nederland in gesprekken met Ethiopische autoriteiten regelmatig onder de aandacht dat een breed maatschappelijk middenveld belangrijk is voor inclusieve en duurzame ontwikkeling.
Welke andere mogelijkheden ziet u, ook in het kader van de bijzondere overgangsrelatie tussen Nederland en Ethiopië, om onder meer in de bilaterale dialoog met de Ethiopische overheid te pleiten voor actief toezicht op verantwoord zakendoen door buitenlandse ondernemingen en voor het eerbiedigen van mensenrechten zoals een eerlijke procesgang?
De bilaterale Nederlandse hulp- en handel agenda met Ethiopië biedt diverse aanknopingspunten om met de Ethiopische autoriteiten het gesprek aan te gaan over het belang van maatschappelijk verantwoord ondernemen, effectief toezicht en respect voor mensenrechten voor een gunstig ondernemingsklimaat. Nederland brengt deze zaken regelmatig onder de aandacht bij ontmoetingen met de Ethiopische autoriteiten. Alleen al in 2017 vonden drie ontmoetingen plaats op ministerieel of hoog politiek niveau waarin deze problematiek werd besproken.
Zo bracht bijvoorbeeld de Nederlandse Mensenrechtenambassadeur van 19 tot 22 juni 2017 een bezoek aan Ethiopië dat in het teken stond van «business and human rights». Tijdens dit bezoek bleek dat de Ethiopische autoriteiten open stonden voor een dialoog over het belang van respect voor mensenrechten voor een gunstig ondernemingsklimaat en het aantrekken van buitenlandse investeringen.
Ook zet Nederland zich in voor een dialoog met Ethiopië over deze onderwerpen op het niveau van de EU. Op 12 april jl. vond een «artikel 8-dialoog» van de EU plaats met de Ethiopische Minister van Financiën en Economische Samenwerking. Tijdens deze bijeenkomst pleitte Nederland voor een op meer intensieve dialoog tussen de EU en Ethiopië over standaarden voor maatschappelijk verantwoord ondernemen.
Het bericht ‘Nederturken klaarstomen voor carrière’ |
|
Machiel de Graaf (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederturken klaarstomen voor carrière»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de «islamofascistische sultan» van Turkije, de heer Erdogan, veel te veel invloed uitoefent op het leven van mensen in Nederland, bijvoorbeeld via Diyanet? Zo nee, waarom niet?
Er kan geen sprake zijn van export van de spanningen vanuit Turkije naar Nederland en de Turkse autoriteiten moeten zich onthouden van ongewenste bemoeienis met de keuzes die Nederlandse burgers maken. Wanneer het Kabinet een dergelijke situatie constateert, zal het niet aarzelen de Turkse autoriteiten hier op aan te spreken.
Bent u bereid de activiteiten, banden, belangen, financiering en invloeden van de Union of European Turkish Democrats (UETD), een tak van de AK-Partij van Erdogan, te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Nee, op dit moment zie ik daar onvoldoende aanleiding toe vanuit het perspectief van integratie. Wel heeft er een gesprek plaatsgevonden met de UETD over hun activiteiten, financiering en relatie met de AK-partij.
Hoe lang gaat het nog duren voordat u de islamiserende invloed van Turkije in Nederland een halt toeroept, door bijvoorbeeld moskeeën, Diyanet en aanverwante instellingen te sluiten en geen overleg meer te voeren met islamitische organisaties?
De Nederlandse rechtsstaat kent vrijheid van godsdienst. Dit is een belangrijk grondrecht in onze samenleving. Van het sluiten van moskeeën kan dus geen sprake zijn.
De beïnvloeding van Nederlanders in Nederland door Turkse lobbyorganisatie gelieerd aan AK-partij |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Nederturken klaarstomen voor carrière»?1
Ja.
Wat is de Union of European Turkish Democrats (UETD) voor organisatie, welke rechtsvorm heeft het en welke rol en grootte heeft de organisatie in Nederland? Hoeveel Nederlanders met een Turkse achtergrond zijn lid en hoeveel afdelingen zijn er inmiddels?
UETD Nederland is naar eigen zeggen een vereniging die zich ten doel stelt de participatie en emancipatie van Turkse Nederlanders te bevorderen. De vereniging heeft ongeveer 900 leden en beschikt over afdelingen in Rotterdam, Amsterdam, Arnhem, Utrecht, Den Haag, Eindhoven en Oss. De vereniging is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel.
Is het waar dat de UETD gelieerd is aan de AK-partij van president Erdogan? Kunt u inzicht geven in de financiering van de UETD en ook aangeven of de organisatie nationale en/of lokale subsidie ontvangt en zo ja welke dat zijn?
Het UETD-bestuur geeft aan dat er geen formele banden zijn met de AK-partij. Desalniettemin wordt de organisatie algemeen gezien als Europese organisatie die gelieerd is aan de AK-partij. Vast te stellen valt dat de organisatie activiteiten ontplooit die bijdragen aan de belangen van de AK-partij. Dit blijkt onder andere uit de activiteiten van de UETD waarbij Turkse politici, bijvoorbeeld parlementariërs van de AK-partij, deelnemen aan bijeenkomsten van de UETD NL. UETD NL heeft verklaard géén subsidies te ontvangen uit binnen – of buitenland en dat financiering van haar activiteiten plaatsvindt door middel van contributiegelden van individuele leden en donateurs.
Is het waar dat de UETD betrokken was bij het conflict tussen Nederlandse Turken na de couppoging in Turkije, waarbij «vermeende Gülen-aanhangers» werden geïdentificeerd en zwartgemaakt, hetgeen soms leidde tot heftige ruzies op scholen en schoolpleinen tussen groepen ouders? Zo ja, is hierover namens de Nederlandse overheid met de UETD gesproken en op welke wijze?
Het bestuur van UETD NL geeft aan dat zij hun leden nooit hebben geadviseerd om op dergelijke wijze betrokken te zijn bij conflicten na de couppoging in Turkije. Vanuit het rijk heeft er een gesprek plaatsgevonden met de UETD over hun activiteiten, financiering en relatie met de AK-partij.
Bent u bekend met het feit dat vorig jaar zeventig jongeren zijn klaargestoomd door de UETD om in Nederland de politiek in te gaan en dat zij inmiddels op verschillende lijsten van politieke partijen staan? Zo ja, wat vindt u hiervan? Onder welke wetgeving vallen deze activiteiten en (hoe) vindt hierop toezicht plaats?
De UETD geeft aan dat zij workshops organiseren voor Turks-Nederlandse jongeren over onder andere het Nederlandse en Turkse politieke bestel. Als het gaat om politieke participatie dan bepalen politieke partijen in Nederland wie er kandidaat kan zijn voor verkiezingen. Uiteraard is het daarbij van belang dat politieke partijen ook nagaan of de potentiele kandidaten zonder last politieke functies kunnen vervullen.
Ziet u een risico in het feit dat de UETD Nederlanders met Turkse achtergrond op hun Turkse loyaliteit aanspreekt en hen vraagt deze ook in de Nederlandse politiek in te zetten? Zo ja, wat doet u eraan om dit risico terug te dringen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe voorkomt u in wet- en regelgeving dat ongewenste buitenlandse beïnvloeding en het tegenwerken van integratie kan plaatsvinden door organisaties als de UETD? Welke rol spelen de Nederlandse veiligheids- en inlichtingendiensten en welke mogelijkheden heeft het kabinet om in te kunnen grijpen als er sprake zou zijn van activiteiten of oproepen die ingaan tegen de Nederlandse rechtsstaat, het belang van Nederland of die integratie tegenwerken? Bent u bereid van die mogelijkheden gebruik te maken?
In de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 15 maart 2018 over ongewenste buitenlandse inmenging (Kenmerk 2223363) is toegelicht hoe het kabinet omgaat met ongewenste buitenlandse inmenging.
Bent u bereid deze vragen binnen vier weken te beantwoorden, zodat de antwoorden betrokken kunnen worden bij het nog te plannen plenaire debat over de vermeende jihadpreek in Hoorn die door Turkije zou zijn gedicteerd en de intimidatie van Turkse Nederlanders door de Turkse regering?
Ja.
Verhoging van het budget voor betalingen aan veroordeelde Palestijnen |
|
Martijn van Helvert (CDA), Bente Becker (VVD), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «Palestinians increase payments to Palestinian terrorists»?1
Ja.
Klopt de bewering van het lid van de Knesset Avi Dichter (Likud) dat de autorisatie van het budget van de Palestijnse Autoriteit voor 2018 betekent dat betalingen aan veroordeelde Palestijnen en hun families met $ 56 miljoen toenemen?
Volgens de cijfers die het kabinet tot zijn beschikking heeft zou het gaan om een stijging van ongeveer $ 900.000 ten opzichte van 2017.
Herinnert u zich dat het het kabinet eerder vaststelde dat het verbinden van de lengte van de straf aan de hoogte van de uitkering van alleen de «politieke» gevangenen de indruk wekt dat gewelddadige acties gericht tegen Israël worden ondersteund of beloond en dat dit een perverse prikkel in zich heeft?2 Beaamt u dat de nieuwe verhoging van het budget deze prikkel verder versterkt?
Het kabinet is in principe niet tegen betalingen aan gevangenen en hun families, zolang die transparant zijn en gebaseerd op sociaaleconomische behoefte, niet op de duur van de detentie. (Zie ook antwoorden op vragen gesteld op 10 juli 2017, met kenmerk 2017Z10187). Het kabinet is van mening dat de koppeling tussen de duur van de detentie en de hoogte van de betaling een perverse prikkel kan zijn. De Palestijnse Autoriteit heeft het budget verhoogd vanwege het groeiende aantal Palestijnen dat in gevangenschap zit, die op basis van de huidige regelgeving aanspraak kunnen maken op deze betalingen. Het kabinet is van mening dat dit een extra argument zou moeten zijn voor de Palestijnse Autoriteit om het systeem aan te passen; het zet de slechte financiële positie van de Palestijnse Autoriteit verder onder druk.
Nederland brengt de bezwaren tegen de betalingen aan gevangen consequent naar voren in bilaterale gesprekken met vertegenwoordigers van de Palestijnse Autoriteit en Palestinian Liberation Organisation (PLO). Sinds het begin van dit jaar is dit o.a. gedaan tijdens de het bezoek van toenmalig Minister Zijlstra aan Israël en de Palestijnse Gebieden (zie ook de Kamerbrief d.d. 17 januari jl. met kenmerk 2018Z00205/2018D00449), het bezoek van de mensenrechtenambassadeur aan Israël en de Palestijnse Gebieden en marge van de Ad Hoc Liaison Commitee (AHLC) in Brussel. Het kabinet blijft hierop aandringen, ook in multilateraal verband. Zo heeft Nederland in de VN Veiligheidsraad aangedrongen op verandering van het systeem. Dit zou tevens een van de stappen kunnen zijn die de Palestijnse Autoriteit zelf kan zetten om onderling vertrouwen met Israël te verbeteren.
Hoe is of wordt uitvoering gegeven aan de eerdere toezegging vanuit het kabinet om de Palestijnse Autoriteit continu hierop aan te spreken?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe is of wordt daarnaast uitvoering gegeven aan de toezegging daar in Europees verband meer landen achter te krijgen, de Europese coalitie in dezen te verbreden, en zo echt een vuist te kunnen maken tegen deze praktijk?
In bilateraal overleg met EU-partners en instellingen dringt het kabinet bij de partners aan op het opvoeren van druk op de Palestijnse Autoriteit en de PLO om de betalingen aan gevangenen en hun families voortaan te baseren op sociaaleconomische behoeften en niet langer afhankelijk te maken van de duur van de detentie. Mede dankzij de Nederlandse inspanningen kaarten meerdere EU-lidstaten dit aan bij de Palestijnse Autoriteit. Het blijft echter om een klein aantal lidstaten gaan. Het kabinet zal deze inspanningen blijven voortzetten.
Het bericht ‘Groningen en Drenthe in gevaar door falende aanpak bij catastrofe kerncentrale Lingen Case’ |
|
William Moorlag (PvdA), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Groningen en Drenthe in gevaar door falende aanpak bij catastrofe kerncentrale Lingen»?1
Ja.
Klopt het dat er bij een kernramp in de kerncentrale in Lingen een verouderd rampenplan wordt gevolgd dat niet is verbeterd sinds de kernramp in Fukushima?
Op dit moment is het rampenbestrijdingsplan van de deelstaat Nedersaksen nog niet volledig in lijn met de laatste federale aanbevelingen uit 2016 van het Bundeministerium für Umwelt, Naturschutz, Bau und Reaktorsicherheit (BMUB). Naar verwachting zullen de aanbevelingen in 2019 ingevoerd zijn door deelstaat Nedersaksen.
Klopt het dat volgens dit oude rampenplan mensen in Nederland niet geëvacueerd zouden hoeven worden, terwijl sommige bewoners van Nederland wel degelijk geëvacueerd zouden moeten worden?
Voor de Nederlandse burgers geldt dat planvorming met betrekking tot evacuatie in relatie tot de kerncentrale Lingen niet aan de orde is. Zowel de oude evacuatiezone van 2 en 10 km als de nieuwe van 5 en 20 km liggen in zijn geheel op Duits grondgebied. Hierdoor zijn er geen gevolgen voor de preparatie voor de bevolking aan Nederlandse zijde.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de relevante autoriteiten hierover in Duitsland en op actualisatie van de rampenplannen aan te dringen? Zo nee, waarom niet?
Afstemming met onze buurlanden over samenwerking bij de crisisbeheersing van kernongevallen vind ik van groot belang. Nederland en Duitsland hebben sinds de jaren »70 een gezamenlijke commissie met betrekking tot de uitwisseling van informatie over de nucleaire installaties alsmede over informatie-uitwisseling gerelateerd aan incidenten bij nucleaire installaties. Uiteraard zullen Duitsland en Nederland blijven afstemmen over de voorbereiding op kernongevallen en volgen we de voortgang van de actualisatie.
Bent u ook bereid om er in gesprekken met de Duitse autoriteiten op aan te dringen dat de samenwerking met betrekking tot de rampenplannen in de grensregio verbetert, zoals experts aanbevelen?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn alle relevante rampenplannen in Nederland wel geactualiseerd sinds de ramp in Fukushima?
Ja, sinds 1 januari 2017 is de nieuwe samenwerkingsstructuur in het kader van het beheer van het Nationaal Crisisplan Stralingsincidenten (NCS) in werking getreden. Dit betreffen het Nationaal Crisisplan Stralingsincidenten en het Responsplan NCS, naast het Crisiscommunicatieplan Stralingsincidenten.
Het huidige rampbestrijdingsplan voor kerncentrale Lingen van Veiligheidsregio Twente «Kernkraftwerk Emsland» is opgesteld in 2012 en herzien in 2015. Eind 2018 wordt een nieuwe versie opgeleverd, waarin tussentijdse wijzigingen vanwege de actualisatie van nationale planvorming zijn verwerkt.
Het bericht ‘Onderzoekers OPCW linken Syrië aan grote sarinaanval in 2013’ |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Onderzoekers OPCW linken Syrië aan grote sarinaanval in 2013»?1
Ja, zie ook mijn eerdere brief hierover van 15 februari jl. in reactie op het verzoek van de Vaste Kamercommissie van Buitenlandse Zaken met kamerstuknummer (Kamerstuk 32 623, nr. 188).
Wat vindt u van het feit dat nu wederom is aangetoond dat president Assad een gifgasaanval heeft gepleegd?
Het gaat hier om berichten die in de media zijn verschenen. Deze berichten kan de OPCW niet bevestigen, hetgeen het prematuur maakt om hier directe consequenties aan te verbinden. Wel bevestigen de berichten de verdenking dat het Syrische regime bij voortduring chemische wapens heeft gebruikt tegen haar bevolking en vormen ze reden te meer voor het kabinet om Syrië in de VN-veiligheidsraad, bij de OPCW en in andere internationale fora krachtig te (blijven) veroordelen voor het gebruik van chemische wapens.
Welke consequenties verbindt u aan dit rapport van de Organisatie voor het Verbod op Chemische Wapens (OPCW)?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze gaat u deze afschuwelijke oorlogsmisdaad aan de orde stellen in de VN-veiligheidsraad?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u dat er in het Syrië van de toekomst nog plaats is voor Assad en zijn regime?
Het kabinet is van mening dat een duurzame oplossing van het conflict niet kan worden bereikt terwijl Assad aan de macht blijft. Er dient een politieke oplossing voor het conflict te worden gevonden binnen de kaders van VN-veiligheidsresolutie 2254. Naast de inzet om accountability en naleving van internationaal recht te bevorderen, steunt het kabinet daarom het VN-geleide proces in Genève. Nederland financiert informele dialogen tussen verschillende Syrische groepen (zogenoemde track-II-bijeenkomsten), en steunt ook de Syrische Vrouwenadviesraad, die het team van VN-gezant Staffan de Mistura adviseert.
Kunt u aangeven welke consequenties de eerdere rapporten van de OPCW hebben gehad waarin is vast komen te staan dat Assad gifgas heeft gebruikt?
Het gebruik van chemische wapens is onder internationaal recht onder geen beding geoorloofd, de inzet van deze wapens mag dan ook nooit onbestraft blijven. Het kabinet zet zich daarom, zowel binnen als buiten de VN-Veiligheidsraad, samen met gelijkgezinde landen in om het gebruik van chemische wapens in Syrië te stoppen. In de Veiligheidsraad, noch in de Uitvoerende Raad van de OPCW kan tot nu toe een meerderheid worden gevonden die bereid is Syrië te veroordelen voor het – aangetoonde – gebruik van gifgas. Het is derhalve nog niet gelukt om in internationaal verband directe consequenties te verbinden aan het bewezen gebruik van aanvallen met chemische wapens. Het kabinet blijft zich hiervoor echter inspannen.
Om toch zoveel mogelijk druk op Syrië uit te oefenen, steunt het kabinet een aantal initiatieven die het streven naar accountability ondersteunen. Nederland behoort tot de groep landen die het recent gelanceerde Franse initiatief ondersteund heeft voor een internationaal partnerschap tegen de straffeloosheid van het gebruik van chemische wapens.
Ook heeft Nederland in 2016 de oprichting gesteund van het IIIM, het International, Impartial and Independent Mechanism to Assist in the Investigation and Prosecution of Persons Responsible for the Most Serious Crimes under International Law Committed in the Syrian Arab Republic since March 2011. Dit niet alleen met een financiële bijdrage van in totaal 2,5 miljoen euro, maar ook door het faciliteren van een expertmeeting in Nederland. Het IIIM verzamelt, analyseert en bewaart bewijs van schendingen van humanitair oorlogsrecht en mensenrechten en bereidt dossiers voor ten behoeve van mogelijke strafrechtelijke vervolging.
Voorts steunt Nederland de Commission of Inquiry on the Syrian Arab Republic die door de Mensenrechtenraad is ingesteld.
Nederland blijft daarnaast pleiten voor doorverwijzing door de VN-Veiligheidsraad van de situatie in Syrië naar het Internationaal Strafhof, omdat het Syrische regime tot nu toe niet in staat is gebleken of bereid lijkt te zijn geweest zelf strafrechtelijk onderzoek in te stellen. Echter, ook hiervoor is vooralsnog geen meerderheid te vinden in de Veiligheidsraad.
In EU-verband steunt het kabinet de maatregelen die door de Raad van de EU met betrekking tot Syrië worden genomen zolang de repressie tegen burgers aanhoudt. Het gaat hierbij onder meer om een olie-embargo, beperkingen op bepaalde investeringen, bevriezing van de tegoeden van de Syrische centrale bank binnen de EU en beperkingen op de uitvoer van materiaal en technologie die kunnen worden gebruikt voor binnenlandse repressie of voor toezicht op of interceptie van internetcommunicatie of telefoongesprekken.
Daarnaast onderhoudt de EU een lijst van personen (uit Syrië) voor wie een reisverbod geldt en van wie de tegoeden zijn bevroren wegens de gewelddadige repressie tegen de burgerbevolking, met inmiddels zo’n 240 personen en 67 entiteiten.
Virulent anti-semitisme via Palestijns persbureau |
|
Raymond de Roon (PVV), Vicky Maeijer (PVV) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Kent u de berichtgeving over een op de website van het Palestijnse persbureau Ma’an gepubliceerd antisemitisch artikel?1
Ja. Het betreft een ingezonden opiniestuk van Hamas-leider al Lidawi.
Hoe beoordeelt u de inhoud van dat artikel en het feit dat dergelijk antisemitisme door Ma’an wordt verspreid?
Het ingezonden opiniestuk bevat verwerpelijke antisemitische uitspraken. Ma’an News Agency is niet betrokken geweest bij het opstellen van het stuk. De organisatie heeft het opiniestuk van de website verwijderd en afstand genomen van de uitspraken in het artikel. In een brief aan diens Palestijnse en internationale partners heeft Ma’an News Agency het misbruik van religie, en in het bijzonder het jodendom, veroordeeld.
Wordt Ma’an direct of indirect door Nederland en/of door EU financieel ondersteund?
Nederland geeft geen directe financiering aan Ma’an News Agency. De EU ondersteunt Ma’an News Agency binnen een Media for Change project dat zich richt op de promotie van participatie en betrokkenheid van Palestijnse burgers bij het vredesproces, via het regionale EU Peacebuilding Initiative (EUPI) programma.
Zo ja, ziet u reden om die ondersteuning te beëindigen?
Een sterk maatschappelijk middenveld en onafhankelijke media zijn belangrijk voor de ontwikkeling van een democratische Palestijnse staat. Stopzetten van financiering van partnerorganisaties moet een laatste redmiddel zijn, indien het niet lukt eventuele misstanden recht te zetten op een voor beide partijen acceptabele manier.
In dit geval is het kabinet van oordeel dat Ma’an News Agency adequaat heeft opgetreden door het bewuste opiniestuk te verwijderen van diens website en openlijk afstand te nemen van de inhoud. Daarom is het kabinet niet voornemens bij de EU een stopzetting van de samenwerking te bepleiten.
Het bericht dat motorclubs naar België verplaatsen |
|
Maarten Groothuizen (D66), Monica den Boer (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Motorclubs verkassen naar België»?1
Ja.
Hoe duidt u het gegeven dat, gezien de strengere aanpak in Nederland, motorclubs zich naar België verplaatsen en over de grens hun activiteiten voortzetten?
Het gaat hier niet om gewone motorclubs maar om zogenoemde Outlaw Motorcycle Gangs (OMG’s), ook wel criminele motorbendes genoemd. OMG’s in de grensstreken maken al langere tijd gebruik van de grenzen om de effecten van de Nederlandse aanpak, zoals sluiting van clubhuizen, te omzeilen. Zoals het artikel aangeeft, draagt een goede internationale samenwerking bij aan een oplossing. Die is er, zowel met België als met Duitsland.
Bent u het eens met de stelling van de Belgische officier van justitie dat motorclubs door het verschil van aanpak in Nederland en België niet goed genoeg worden tegengewerkt? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij om het beleid van een ander land te beoordelen. Ik constateer dat het Nederlandse beleid vruchten afwerpt, dat Nederland zich inzet om grensoverschrijdend samen te werken en dat er goede internationale samenwerking is met zowel België als Duitsland. Het RIEC Limburg werkt samen met het ARIEC Belgisch Limburg en de overige partners, waaronder Benelux SG, Euregio Maas-Rijn en Noordrijn Westfalen aan een projectplan voor een pilot met een ontwikkel- en expertisecentrum voor de grensoverschrijdende bestuurlijke aanpak van georganiseerde criminaliteit met de intentie deze grensoverschrijdende samenwerking te intensiveren. Tijdens een bijeenkomst op 17 mei zal het plan op hoofdlijnen gepresenteerd worden.
Klopt het dat er in België veel minder mogelijkheden zijn om motorclubs aan te pakken? Zo ja, bent u het ermee eens dat het zogenoemde waterbedeffect de effectiviteit van de aanpak van motorbendes in Nederland ondermijnt? Zo nee, hoe verklaart u dit fenomeen?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 2 en 3.
Bent u bekend met het gegeven dat recent twee outlaw motercycle gangs door de rechtbank in Nederland zijn verboden? Zijn er signalen dat deze clubs hun activiteiten in België voortzetten? Hoe kijkt u in dit verband aan tegen een mogelijk bestuursrechtelijk verbod op dit soort clubs? Hoe kan het geschetste waterbedeffect zoveel mogelijk worden voorkomen?
Onlangs is er één OMG (Bandidos MC) (civielrechtelijk) verboden alsook één Outlaw Gang of brotherhood (Catervarius). Van de eerstgenoemde zijn er inderdaad signalen van voortzetting in België. Zoals bij uw Kamer bekend, is er een wet met een bestuurlijk verbod in de maak op initiatief van het lid Kuiken (PvdA). De Minister voor Rechtsbescherming – als verantwoordelijk bewindspersoon voor de Wet bestuurlijk verbod rechtspersonen – heeft hier zijn medewerking aan toegezegd. Het bestuurlijk verbod zal een effectief instrument kunnen worden in de strijd tegen OMG’s. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 6.
Kunt u aangeven of de Belgische regering voornemens is het instrumentarium om motorbendes aan te pakken uit te breiden? Indien dit het geval is, op welke wijze? Indien dit niet het geval is, bent u bereid met uw Belgische collega in overleg te treden om de noodzaak tot uitbreiding van het instrumentarium om motorbendes in België aan te pakken aan te tonen en uw Belgische collega hierin te stimuleren?
In België zijn recent zogeheten Arrondissementele Informatie- en Expertisecentra voor de bestuurlijke aanpak van georganiseerde criminaliteit opgericht. Tevens worden een wetsontwerp bestuurlijke handhaving en een wetsontwerp bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (BIBOB) voorbereid. Deze instrumenten vergroten de mogelijkheden in België met betrekking tot de bestuurlijke aanpak van onder andere OMG’s waar ook nu reeds mee wordt geëxperimenteerd.
Op welke wijze wordt momenteel al tussen de Nederlandse en Belgische autoriteiten samengewerkt om de grensoverschrijdende aanpak van motorbendes te verbeteren? Ziet u hierin mogelijkheden tot intensivering en/of verbetering? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Er bestaan verschillende operationele en niet-operationele overleggen tussen Nederland en België, soms in Beneluxverband en soms ook met Duitsland erbij. Deze richten zich onder andere op informatie-uitwisseling, concrete gezamenlijke acties en opsporingsonderzoeken, expert meetings en intensivering van de bestuurlijke aanpak in beide landen. Nederland en België participeren al sinds 1999 in het analyseproject Monitor inzake OMG’s van Europol.
Op Euregionaal niveau functioneert al geruime tijd een werkgroep rond de criminele motorbendes. Hoewel verbetering en intensivering altijd mogelijk zijn, zijn dat naar mijn mening zaken die voort moeten komen uit operationele behoeften. Ik vertrouw daarbij op de professionaliteit van de betrokken diensten in beide landen.
Welke mogelijkheden ziet u naar aanleiding van de geharmoniseerde Europese anti-witwas- en anti-fraudewetgeving om samen met België motorbendes financieel aan te pakken? Welke rol spelen de Financial Intelligence Units hierin?
De vierde EU anti-witwasrichtlijn voorziet in regels ter voorkoming van het gebruik van het financieel stelsel voor witwassen, daaraan ten grondslag liggende basisdelicten, en terrorismefinanciering. Op grond van deze richtlijn dienen banken, andere financiële ondernemingen en diverse aangewezen beroepsgroepen cliëntenonderzoek te verrichten en op basis van meldingsindicatoren ongebruikelijke transacties te melden bij de Financiële inlichtingen eenheid (FIU) van hun lidstaat. In de vierde EU anti-witwasrichtlijn zijn onder meer bepalingen opgenomen over het uitwisselen van informatie tussen de Europese FIU’s en verdere verspreiding ervan naar rechtshandhavende autoriteiten. Zo is opgenomen dat FIU’s een ontvangen melding van een ongebruikelijke transactie die betrekking heeft op een andere lidstaat, in beginsel onverwijld doorzendt aan de FIU van die lidstaat. Dit is alleen anders wanneer zwaarwegende belangen zich tegen die doorzending verzetten. Volledigheidshalve verwijs ik in dit verband naar het wetsvoorstel Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn2 waarmee deze richtlijn in Nederland wordt geïmplementeerd.
Op welke wijze spant Nederland zich binnen de Europese Unie (EU) in om een geharmoniseerde Europese aanpak van georganiseerde misdaad tot stand te brengen? Welke initiatieven zijn in dat kader tijdens en sinds het EU-voorzitterschap van Nederland in 2016 ontplooid?
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid, in samenwerking met het Landelijk Informatie en Expertise Centrum (LIEC), en Europol hebben twee keer (in 2015 en 2017) een internationale conferentie georganiseerd over de aanpak van criminele motorbendes, waaraan ook België deelnam. Daarnaast heeft Nederland in het kader van het EU-voorzitterschap de bestuurlijke aanpak van georganiseerde misdaad in de EU uitgedragen en bevorderd o.a. door een conferentie in Amsterdam en het voorbereiden van Raadsconclusies over dit onderwerp. Nog steeds participeert Nederland actief in het EU netwerk dat zich richt op het bevorderen van de bestuurlijke en de integrale aanpak in alle Europese lidstaten. In dit kader worden onder meer handboeken met best practices ontwikkeld en gedeeld.
Het bericht dat de Noorse gevangenen verdwijnen uit Veenhuizen |
|
Attje Kuiken (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «We zetten alles op alles om Norgerhaven open te houden»?1
Ja.
Wat gaat u doen om Norgerhaven open te houden en zo de werkgelegenheid van 250 mensen te behouden?
Ik beraad mij thans op de gevolgen van de Noorse beslissing om het gebruik van de locatie Norgerhaven niet te verlengen. Dit dient in samenhang te worden bezien met de bestemming van de totale beschikbare detentiecapaciteit.
Wat betekent de afspraak in het regeerakkoord dat bij de sluiting van gevangenissen de regionale gebieden zoveel mogelijk worden ontzien voor Veenhuizen en voor Ter Apel?
De afspraken uit het regeerakkoord vormen de basis voor mijn aangekondigde visie op het gevangeniswezen. De bestemming van de totale detentiecapaciteit hangt nauw samen met die visie, die ik voor het zomerreces aan uw Kamer zal sturen.
Deelt u de mening dat deze berichten opnieuw voor onrust en onzekerheid voor vele gezinnen zorgen? Wat gaat u doen om die onrust zo snel mogelijk weg te nemen?
Ik kan mij goed voorstellen dat de Noorse beslissing om het gebruik van de locatie Norgerhaven niet te verlengen tot onzekerheid leidt bij de medewerkers van de Penitentiaire Inrichting en hun gezinnen. Hoewel ik deze onrust zo snel mogelijk wil wegnemen, kan ik op dit moment nog geen duidelijkheid verschaffen over de precieze gevolgen van deze beslissing voor de capaciteit van Norgerhaven. Daarvoor moet ik eerst een zorgvuldige afweging maken gebaseerd op de meest recente ramingen van de capaciteitsbehoefte, zoals die in mei uw Kamer zullen worden toegezonden, en in relatie tot de totale detentiecapaciteit.
Daarna kan ik in samenhang met mijn visie op het gevangeniswezen duidelijkheid verschaffen over de bestemming van de totale beschikbare detentiecapaciteit, inclusief de capaciteit van Norgerhaven.
Wanneer is er duidelijkheid over de werkzekerheid in gevangenissen in de regio, zoals Veenhuizen en Ter Apel?
In samenhang met mijn visie op het gevangeniswezen informeer ik uw Kamer en het personeel voor het zomerreces over de bestemming van de totale detentiecapaciteit. Ten aanzien van werkzekerheid heb ik Uw Kamer bij brief van 28 november 2017 bericht dat eind vorig jaar het DJI-convenant «Werken aan een Solide Personeelsbeleid» is getekend. In dit convenant zijn ook afspraken gemaakt over de werkzekerheid van het personeel.
Bent u bereid om op korte termijn voor al die medewerkers zekerheid te bieden, zodat zij niet met grote regelmaat moeten vrezen voor hun baan?
Zie antwoord vraag 5.
Bedreigde inheemse mensenrechtenactivisten in Guatemala |
|
Isabelle Diks (GL), Bram van Ojik (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de situatie van de Guatemalteekse mensenrechtenactiviste Aura Lolita Chávez?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat mevrouw Chávez momenteel in Europa verblijft, maar eind deze maand weer terug zal keren naar Guatemala om haar strijd tegen corruptie en het vernietigen van natuur en landbouwgrond voort te zetten, en daar waarschijnlijk weer groot gevaar zal lopen, gelet op de eerdere bedreigingen tegen haar persoon?
Ja, hier ben ik van op de hoogte. De kans is inderdaad reëel dat zij bij terugkeer wederom gevaar zal lopen in Guatemala.
Bent u bereid om de Nederlandse ambassade te verzoeken om de veiligheidssituatie van mevrouw Chávez te volgen en waar mogelijk invloed aan te wenden om de veiligheidssituatie van mevrouw Chávez te verbeteren, bijvoorbeeld door bij de autoriteiten in Guatemala kenbaar te maken dat de ambassade de situatie van mevrouw Chávez nauwlettend in de gaten houdt?
Bescherming van mensenrechten is een hoeksteen van het Nederlands buitenlands beleid. Het beschermen en steun bieden aan mensenrechtenverdedigers, zoals mevrouw Chávez, is daarbij één van de kernprioriteiten. Ambassades van het Koninkrijk der Nederlanden werken bij de bescherming van mensenrechtenverdedigers nauw samen met andere diplomatieke vertegenwoordigingen en partnerorganisaties en kaarten mensenrechtenkwesties aan bij lokale autoriteiten. De ambassade van het Koninkrijk der Nederlanden gevestigd in Costa Rica en mede-geaccrediteerd voor Guatemala werkt ook op deze manier in Guatemala.
In Guatemala woont de Nederlandse ambassade zo vaak mogelijk een werkgroep bij waarin casussen van bedreigde mensenrechtenverdedigers worden besproken. Deze werkgroep wordt gevormd door EU-ambassades, de Verenigde Staten, Canada en Zwitserland, en bijgestaan door het kantoor van de VN Hoge Vertegenwoordiger voor de Mensenrechten in Guatemala. De werkgroep heeft regelmatig overleg over de situatie van mevrouw Chávez en andere bedreigde mensenrechtenverdedigers in Guatemala. De casus van mevrouw Chávez is de afgelopen vier jaar diverse malen in de werkgroep aan bod geweest. Mede dankzij de inzet van deze groep, en met behulp van Europese fondsen, is mevrouw Chávez al twee keer opgevangen in Europa. De groep werkt ideeën uit om mevrouw Chávez bij te staan bij terugkeer in Guatemala.
Welke inspanningen verricht de Nederlandse regering, zelfstandig dan wel in verbanden van internationale samenwerking, om de corruptie in Guatemala te bestrijden en de stigmatisering, bedreiging en vervolging van mensenrechtenactivisten tegen te gaan?
Het steunen van de strijd tegen corruptie (en de straffeloosheid daarvan) is een van de kernprioriteiten van het Nederlands buitenlands beleid in Midden-Amerika. Het Koninkrijk der Nederlanden steunt in dat kader onder meer de VN Commissie tegen Straffeloosheid in Guatemala (Comisión contra la Impunidad en Guatemala, CICIG) met een financiële bijdrage van meer dan EUR 11,8 miljoen. Politieke steun aan deze commissie betuigt de regering via diplomatieke contacten met de lokale autoriteiten en publiekelijk, via interviews in lokale kranten en via sociale media. De Nederlandse regering draagt ook bij aan versteviging van de Guatemalteekse rechtsorde en de bescherming van onafhankelijke rechters, via een project met de NGO Impunity Watch. Dit wordt gefinancierd vanuit het Accountability-fonds. Via het regionale mensenrechtenprogramma van de ambassade wordt daarnaast met diverse lokale en regionale mensenrechtenorganisaties samengewerkt. De positie (en bescherming) van kwetsbare groepen en mensenrechtenverdedigers staat daarin centraal. In het kader van dit programma zijn onder andere middelen beschikbaar voor juridische bijstand aan mensenrechtenverdedigers in nood. Uit dit programma werd ook de eerste fase van Shelter City Costa Rica bekostigd: een regionaal programma voor de tijdelijke opvang en integrale bescherming van mensenrechtenverdedigers in nood of onder hoge druk. De tweede fase, die in februari van start ging, wordt rechtstreeks vanuit ambassademiddelen bekostigd. In totaal draagt de Nederlandse ambassade ruim EUR 500.000 bij.
Bent u op de hoogte van activiteiten van Nederlandse bedrijven die direct of indirect, bijvoorbeeld via een joint venture, in Guatemala opereren? Zo ja, welke bedrijven zijn dit en wat zijn hun activiteiten? Zijn er bijvoorbeeld Nederlandse bedrijven actief op het gebied van de winning van palmolie of houtkap?
Ik ben ervan op de hoogte dat diverse Nederlandse bedrijven – direct of indirect – actief zijn in Guatemala. Ambassades en consulaten worden regelmatig benaderd door Nederlandse bedrijven, omdat zij meer informatie willen over ondernemen in het land, gebruik willen maken van match-making of van Nederlandse subsidie- en financieringsinstrumenten. Er zijn geen Nederlandse bedrijven actief in de palmolie- of houtkapsector die contact hebben opgenomen met het consulaat in Guatemala of de ambassade in Costa Rica. Omdat niet alle bedrijven die zakendoen in een bepaald land contact opnemen met de betreffende Nederlandse vertegenwoordigingen, kan ik echter ook niet uitsluiten dat Nederlandse bedrijven in deze sectoren in Guatemala actief zijn.
Ongeacht de sector waarin Nederlandse bedrijven actief zijn, verwacht de Nederlandse overheid dat zij maatschappelijk verantwoord ondernemen volgens internationale normen, zoals vastgelegd in de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen en de UN Guiding Principles on Security and Human Rights. Volgens deze normen moeten bedrijven risico’s op bijvoorbeeld mensenrechtenschendingen en corruptie in hun keten in kaart brengen en deze risico’s mitigeren of aanpakken. Wanneer bedrijven vragen hebben over verantwoord ondernemen in een specifiek land, kunnen zij terecht bij de Nederlandse vertegenwoordigingen.