De samenwerking tussen Nederland en China bij onderzoek naar DNA |
|
Barbara Kathmann (PvdA), Habtamu de Hoop (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kent u het bericht «Nederland doet samen met China DNA-onderzoek: «Fundamenteel fout»»?1
Ja.
Is het waar dat Nederlandse wetenschappers in samenwerking met Chinese wetenschappers gewerkt hebben aan het ontwikkelen van gevoelige DNA-technieken waarmee het mogelijk is om iemands kleur haar, ogen of de kleur van de huid te voorspellen? Zo ja, wat is uw mening over die samenwerking? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Op dit moment zijn nog niet alle details en feitelijkheden bekend. Daarom kan het kabinet hier nog geen uitspraken over doen. Ik heb al wel het Erasmus MC, het Leiden Universitair Medisch Centrum (LUMC) en het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) schriftelijk verzocht om een eerste duiding.
Daarin laten het Erasmus MC en LUMC weten dat er geen sprake is van samenwerking met Chinese wetenschappers bij de ontwikkeling van gevoelige DNA-technieken om de kleur van haar, ogen of huid te voorspellen.
Tevens meldt het Erasmus MC mij dat wat betreft de in de berichtgeving genoemde onderzoeken waarbij sprake was van samenwerking met het Chinese Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid om DNA van Oeigoeren te verzamelen, noch Erasmus MC, noch LUMC, NFI of een andere Nederlandse kennisinstelling betrokken was. Het Erasmus MC geeft aan dat deze drie onderzoeken zijn verricht door een onderzoeker van het Beijing Institute of Genomics Chinese Academy of Sciences. Deze onderzoeker heeft naast zijn hoofdaanstelling aan het Beijing Institute of Genomics óók een gedeeltelijke aanstelling bij Erasmus MC en heeft in zijn onderzoekspublicatie het Erasmus MC -zoals gangbaar in de academische wereld- genoemd als tweede affiliatie. Het Erasmus MC stelt dat de desbetreffende onderzoeken niet zijn uitgevoerd vanwege of vanuit zijn functie in het Erasmus MC. De kennisinstelling had geen enkele inhoudelijke of financiële betrokkenheid bij deze drie specifieke onderzoeken waarbij samenwerking plaatsvond met het Chinese Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid. Dat geldt ook voor het LUMC en NFI.
De kennisinstellingen geven tevens aan dat het LUMC, Erasmus MC en NFI bij een viertal andere in de berichtgeving genoemde onderzoeken, inderdaad wél (deels) betrokken waren. Dat betreft fundamenteel onderzoek naar de genetische basis van het menselijk uiterlijk. Deze onderzoeken vonden plaats binnen grote internationale samenwerkingsverbanden met vele kennisinstellingen. Het is niet mogelijk om met de uitkomsten van die onderzoeken uiterlijke kenmerken te voorspellen, noch om bepaalde groepen te herkennen of te selecteren op basis van DNA.
Dit najaar nog ga ik samen met deskundigen van de relevante ministeries met de betrokken kennisinstellingen in gesprek om de verdere details rond de onderzoeken te bespreken en alle feitelijkheden te achterhalen. Ik zal u begin 2022 informeren over de uitkomsten daarvan.
Kunt u uitsluiten dat de resultaten van de genoemde gezamenlijke onderzoeken tussen Nederlandse en Chinese wetenschappers misbruikt worden door de Chinese autoriteiten om ingezet te worden tegen onschuldige mensen waaronder Oeigoeren en Tibetanen? Zo ja, hoe kunt u dat uitsluiten? Zo nee, waarom kunt u dat niet?
In hun eerste schriftelijke duiding, laten het Erasmus MC en LUMC weten dat de onderzoeken waar de Nederlandse instellingen wél bij betrokken waren, niet bijdragen aan de onderdrukking van minderheden. Zij stellen namelijk dat deze onderzoeken niet kunnen leiden tot het voorspellen van uiterlijkheden, noch het herkennen of selecteren van minderheden door middel van DNA. In het onderzoek wordt niet onderzocht hoe uiterlijke kenmerken samenhangen met etniciteit.
Ik zal de betrokken instellingen in het aankomende gesprek vragen om hierover nadere uitleg te geven.
Deelt u de mening dat er bij samenwerking tussen Nederlandse en Chinese wetenschappelijke instituten altijd rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat de uitkomsten van die samenwerking door de Chinese autoriteiten misbruikt kunnen worden tegen de eigen bevolking? Zo ja, wordt daar dan ook altijd rekening mee gehouden en op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Bij alle vormen van internationale wetenschappelijke samenwerking, met China maar ook met andere landen, dient rekening te worden gehouden met de potentiële risico’s die hiermee gepaard gaan. Dit zou ook misbruik van de onderzoeksresultaten tegen de eigen bevolking kunnen omvatten. Om internationale samenwerking op een veilige manier te laten plaatsvinden, met oog voor zowel de kansen als de risico’s, heeft het kabinet in de brief Kennisveiligheid hoger onderwijs en wetenschap een pakket aan maatregelen gepresenteerd. De voorgestelde maatregelen beogen het bewustzijn over kennisveiligheid onder de betrokkenen te vergroten en te zorgen dat het veiligheidsbeleid binnen de instellingen nadrukkelijker vorm krijgt. Zo werkt het kabinet bijvoorbeeld aan een toetsingsmechanisme tegen ongewenste kennis- en technologieoverdracht voor vakgebieden met een verhoogd risico vanuit het oogpunt van de nationale veiligheid. De maatregelen zijn gericht op universiteiten, hogescholen en onderzoeksinstituten, waaronder de TO2-instellingen voor toegepast onderzoek. Daarnaast wil ik benadrukken dat er vanuit de kennisinstellingen ook wordt gewerkt aan het vergroten van bewustzijn over kennisveiligheid en verder versterken van de weerbaarheid tegen dreigingen en misbruik, bijvoorbeeld de publicatie van het Kader Kennisveiligheid door de VSNU, een stuk dat bestuurders handvatten biedt bij het maken van risicoafwegingen.
Zijn de genoemde onderzoeken vooraf getoetst door een ethische commissie? Zo ja, kunt u dan de uitkomsten van die toetsen aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet en wat zegt dat over dat onderzoek?
Op grond van de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek (WMO) geldt er alleen een wettelijke toetsingsplicht voor medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen. Onderzoek moet worden getoetst als, ten behoeve van het onderzoek, personen aan handelingen worden onderworpen of als hen gedragsregels worden opgelegd. Het Erasmus MC geeft aan dat de Medisch-Ethische Toetsingscommissie van het Erasmus MC van oordeel was, dat de aangemelde onderzoeken niet onder de reikwijdte van de WMO bleken te vallen, omdat er bij dit onderzoek aan proefpersonen geen handelingen of gedragsregels zijn opgelegd. Daarom was het oordeel dat toetsing in het kader van de WMO niet was vereist.
Er bestaat geen wettelijke toetsingsplicht voor het toetsen van de wijze waarop de uitkomsten van een onderzoek gebruikt kunnen worden en of dit maatschappelijk aanvaardbaar is. Deze inschatting dienen onderzoeksinstellingen zelf te maken. Zoals genoemd, heeft Erasmus MC in haar eerste duiding laten weten dat de genoemde onderzoeken niet kunnen bijdragen aan de onderdrukking van minderheden, omdat de onderzoeken niet leiden tot het herkennen of selecteren van minderheden door middel van DNA. In het onderzoek wordt namelijk niet onderzocht hoe uiterlijke kenmerken samenhangen met etniciteit.
Overigens wil ik in het aankomende gesprek met de instellingen nadrukkelijk meer te weten komen over de gemaakte afwegingen bij de betreffende onderzoeken, inclusief de medisch-ethische afwegingen.
Wordt in het geval van samenwerking met Chinese wetenschappers vooraf getoetst welke risico’s er kunnen zijn dat de uitkomsten van die samenwerking misbruikt kunnen worden door de Chinese autoriteiten? Zo ja, hoe dan? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van OCW ziet vanuit haar stelselverantwoordelijkheid toe op de kwaliteit, toegankelijkheid en de doelmatigheid van het stelsel en stelt de juridische en financiële kaders (wet- en regelgeving en bekostiging). Binnen deze kaders kennen de kennisinstellingen een grote mate van autonomie, zoals vastgelegd in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). Instellingen dienen zelf een gedegen inschatting te kunnen maken van de eventuele risico’s van de uitkomsten van internationale wetenschappelijke samenwerkingen. Veel instellingen maken hiervoor gebruik van een eigen ethische commissie.
Het kabinet merkt dat in sommige gevallen zelfregulering niet afdoende is en bindende voorschriften onvermijdelijk zijn. Daarom werkt het kabinet momenteel aan een toetsingskader om ongewenste kennis- en technologieoverdracht tegen te gaan, zoals aangekondigd in de brief Kennisveiligheid hoger onderwijs en wetenschap van 27 november 2020. Het toetsingskader zal niet alleen op personen van toepassing zijn maar ook op samenwerkingsverbanden. De Kamer zal begin 2022 een brief ontvangen over de voortgang van de maatregelen om ongewenste kennisoverdracht tegen te gaan, waaronder het toetsingskader.
Deelt u de mening dat Nederlandse onderzoekers niet met Chinese onderzoekers zouden moeten samenwerken als het risico bestaat dat de resultaten van onderzoek door de Chinese autoriteiten misbruikt zouden kunnen worden om hun eigen bevolking te volgen of te onderdrukken? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Nederlandse kennisinstellingen en/of onderzoekers dienen op geen enkele wijze betrokken te zijn bij de onderdrukking van de Chinese bevolking. Voor elke beoogd samenwerkingspartner, ongeacht nationaliteit, geldt dat vooraf goed in kaart moet worden gebracht welke kansen en risico’s de beoogd samenwerkingspartner met zich meebrengt. Dat betreft risico’s op ongewenste kennisoverdracht of beïnvloeding, maar ook risico’s voor de voor ons belangrijke academische waarden als openheid, gelijkwaardigheid en academische vrijheid. In die afweging moeten ook morele en ethische aspecten worden meegenomen.
Ik wil dan ook van de betrokken kennisinstellingen in het aankomende gesprek nadrukkelijk meer vernemen over de gemaakte afwegingen en keuzes.
Zoals in de brief Kennisveiligheid hoger onderwijs en wetenschap van 27 november 2020 staat beschreven, werkt het kabinet momenteel aan een set maatregelen om ongewenste kennisoverdracht tegen te gaan, onder meer door bewustwordingsgesprekken, een nationale leidraad, een expertise- en adviesloket en door het inrichten van een toetsingskader. De Kamer zal begin 2022 een brief ontvangen over de voortgang op deze maatregelen.
Het bericht dat Nederland met China DNA-onderzoek doet |
|
Harm Beertema (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
In hoeverre is op uw ministeries bekend dat drie Nederlandse toplaboratoria de afgelopen jaren met Chinese wetenschappers gevoelige DNA-technieken ontwikkelden?1
Zoals geschetst in de verzuimbrief van februari 20213 werk ik hard aan het bieden van ontwikkelkansen voor kinderen die al langer niet naar school gaan, die dreigen uit te vallen of al langere tijd zijn uitgevallen. Daarbij hanteer ik – samen met de Staatssecretaris van VWS – een integrale aanpak. Onderdeel daarvan is dat de registratie van verzuim op orde is en dat er een éénduidige definitie van verzuim wordt gehanteerd. Bij het beter in beeld brengen van die cijfers kan het voorkomen dat de aantallen oplopen, omdat een regio simpelweg beter zicht krijgt op de problematiek. Dit geldt ook voor de regio Holland Rijnland.
Naar aanleiding van het bericht in het Leidsch Dagblad en de vragen van het lid De Hoop (PvdA) heb ik contact laten opnemen met het Regionaal Bureau Leerplicht Holland Rijnland (hierna: RBL) en het jaarverslag opgevraagd.4
Het RBL geeft in dat jaarverslag zelf aan het vermoeden te hebben dat het toenemende aantal VWO-thuiszitters met name te maken heeft met een verbeterde samenwerking en als gevolg daarvan toenemende meldingsbereidheid. Het RBL denkt niet dat het aantal thuiszitters zoveel gestegen is, de omvang is wel beter in beeld. Het RBL is zich veel intensiever gaan richten op de registratie van langdurig geoorloofd verzuim en neemt deze cijfers nu mee in het jaarverslag. Het RBL wijst in zijn jaarverslag op het feit dat er in het land verschillende definities (waarbij sommige scholen/gemeentes alleen ongeoorloofd verzuim registreren terwijl anderen alle vormen van verzuim registreren) en manieren van tellingen worden gebruikt.
Indien u niet of nauwelijks bekend bent met deze praktijken, bent u dan bereid er nader onderzoek naar te doen om exact te achterhalen welke instellingen DNA-onderzoek doen en/of deden met Chinezen, en met welke doeleinden?
Volgens het jaarverslag wordt in de registratie van RBL de oorzaak van het verzuim gebaseerd op een subjectieve inschatting van de betrokken consulent op basis van de informatie die hij/zij heeft. Daaruit blijkt dat er bij de kinderen op het VWO psychische problemen vaker leiden tot verzuim, bijvoorbeeld in vergelijking tot kinderen in het V(S)O) of praktijkonderwijs waar externaliserende problemen – gericht op de omgeving, bijvoorbeeld agressief gedrag – vaker oorzaak zijn. Dat komt overeen met onderzoeken die afgelopen jaren zijn uitgevoerd naar de achtergrondkenmerken van kinderen en jongeren die uitvallen.5, 6, 7, 8 Deze onderzoeken laten stuk voor stuk zien dat de oorzaken van thuiszitten zeer divers zijn. In het ene onderzoek komt agressie sterk naar voren, terwijl in een eerder onderzoek juist internaliserende gedragsproblematiek sterk naar voren komt.
In alle gevallen is het – zoals ook in de vraag wordt gesteld – zaak om te voorkomen dat leerlingen langdurig thuis komen te zitten. Daarbij zal steeds gekeken moeten worden naar wat een leerling nodig heeft en wat er voor maatwerk nodig is. Voor jongeren met een complexe ondersteuningsbehoefte die daardoor soms tussen wal en schip vallen, wordt er gewerkt aan meer ruimte voor onderwijszorgarrangementen. Momenteel bereid ik een experimenteerbesluit voor dat initiatieven de ruimte biedt om in deze arrangementen op een aantal punten af te wijken van wet- en regelgeving.
Hoe vindt u dat DNA-onderzoek met dubieuze Chinese partners, onder wie politiemensen die bloed aftappen van Oeigoeren, past binnen uw streven om ongewenste kennis- en technologieoverdracht tegen te gaan?
Zoals het jaarverslag aangeeft is de wachtlijstproblematiek (voor zowel speciaal onderwijs als vormen van dagbesteding) voor een klein, maar toenemend aantal thuiszitters in deze regio aan de orde. Daarmee is het niet zo zeer representatief voor de hele thuiszitproblematiek in de regio, maar nadrukkelijk wel een probleem. Er wordt daarom gewerkt aan een monitor om de wachtlijsten voor het (v)so beter in beeld te krijgen.
Wachtlijsten kunnen ook ontstaan omdat er minder uitstroom is uit de zorg. Holland Rijnland geeft aan dat ze minder doorstroom zien van dagbesteding naar onderwijs. Kinderen die eigenlijk (gedeeltelijk) onderwijs zouden kunnen volgen houden daarmee de plek bezet voor kinderen waarvoor dagbesteding wel de beste plek is. Binnen Holland Rijnland wordt in kaart gebracht waar nog gaten zitten in het onderwijszorgcontinuüm en hoe het onderwijs (evt. gezamenlijk met zorg) hierop een aanbod kan organiseren.
Herinnert u zich onze vragen over de tientallen Chinese onderzoekers in Delft die banden hadden met het Chinese leger? Mogen we nu opmaken dat u destijds niets gedaan en geleerd heeft van die zorgwekkende berichtgeving? Zo nee, waarom niet?2
Een budgetplafond bij een aanbieder van dagbesteding is op zichzelf geen reden om een kind thuis te laten zitten. Als vastgesteld is dat een kind jeugdhulp nodig heeft zal de gemeente óf een uitzondering moeten maken op het budgetplafond bij deze aanbieder óf zal dagbesteding geleverd moeten worden door een andere aanbieder in de regio. Daarvoor is het uiteraard van belang dat er voldoende geld is om deze zorg in te kopen en dus wachtlijsten worden voorkomen. Vanuit het Rijk is hiervoor dit jaar extra geld beschikbaar gesteld.10
Waarom kiest u bij het tegengaan van ongewenste kennisoverdracht nog steeds voor een landenneutrale aanpak? Bent u in het geval van China – onder meer gezien de reeks van incidenten – bereid om te kiezen voor een scherpe gerichte aanpak?
De ontwikkeling in regio Holland Rijnland waarbij het RBL in samenwerking met partners werk gemaakt heeft van het steeds beter in beeld brengen van thuiszitten, past in een breder landelijk beeld. Het laat tegelijkertijd zien hoe ingewikkeld het aanpakken van verzuim is.
Ondanks dat scholen, samenwerkingsverbanden en gemeenten zich vaak samen met zorgpartijen hard inzetten om iedere leerling een passende plek te bieden, zijn er nog steeds te veel kinderen die niet naar school gaan en loopt het aantal uitgevallen leerlingen niet terug. Vaak is er sprake van zeer complexe situaties die om een intensieve aanpak en maatwerkoplossingen vragen. Het vraagstuk van uitval blijft daarmee urgent en ik blijf dan ook samen met het Ministerie van VWS en diverse betrokken partijen onverminderd doorwerken aan de integrale aanpak om het aantal thuiszittende leerlingen te verlagen, zoals ook beschreven in de laatste verzuimbrief van afgelopen februari.11 Dit doen we onder andere door de verbeteraanpak passend onderwijs, verbeterde samenwerking tussen onderwijs en zorg en het vergroten van de mogelijkheden voor maatwerk.
Bent u bereid de samenwerking tussen Nederland en China op het gebied van DNA-onderzoek per direct te stoppen, omdat DNA-techniek door China wordt ingezet om een ziekelijke Orwelliaanse maatschappij te creëren en minderheden te onderdrukken?
De Nederlandse aanwezigheid op een agrobeurs in Iran |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
de Th. Bruijn |
|
Klopt het dat Nederland met een eigen standplaats officieel aanwezig is op de Iraanse agrobeurs die momenteel (van 22 tot 25 september) plaatsvindt in Teheran?1 2
Ja.
Waarom levert Nederland deze bijdrage terwijl er fysiek geen Nederlandse bedrijven op de beurs aanwezig zijn en de agrarische handel tussen beide landen minimaal is?3
Deelname aan handelsbeurzen maakt onderdeel uit van de reguliere handelsbevordering van Nederland met landen wereldwijd. Juist wanneer vertegenwoordigers van Nederlandse bedrijven niet kunnen reizen als gevolg van reisrestricties vanwege COVID-19 is presentie vanuit de Nederlandse vertegenwoordigingen van belang om de economische belangen van Nederland te behartigen. De Nederlandse export naar Iran bedroeg in 2020 348 miljoen euro, waarvan een belangrijk onderdeel gerelateerd is aan de landbouw (CBS).
Wie heeft de Nederlandse ambassade in Teheran opdracht gegeven om de Nederlandse deelname te organiseren en waarom? Welke kosten zijn ermee gemoeid?
De vraag in Iran naar agrarische teeltmaterialen, kennis, technologie en machines biedt kansen voor het Nederlandse agrobedrijfsleven. Daarnaast kan Nederlandse landbouwtechnologie bijdragen aan het versterken van de voedselzekerheid, aan het terugdringen van waterverspilling en daarmee gepaard gaande watertekorten en aan het mitigeren van de effecten van klimaatverandering. Samenwerking op deze onderwerpen, inclusief via deelname aan handelsbeurzen, maakt onderdeel uit van het Nederlandse beleid van kritisch engagement met Iran. Daarbinnen engageert Nederland met Iran op belangrijke onderwerpen zoals handel, klimaat en veiligheid, waarbij moeilijke kwesties niet uit de weg worden gegaan.
Binnen het geldende beleidskader en met gebruikmaking van hun budget voor handelsbevordering besluiten posten over deelname aan handelsbeurzen. De totale kosten voor deelname aan deze beurs in Iran, inclusief kosten voor de stand en promotiemateriaal, bedroegen 15.000 euro.
Waarom exporteert Nederland landbouwkennis naar Iran, terwijl Iran zelf vooral bedreven is in het exporteren en financieren van islamitische terreur?4
Zie antwoord vraag 3.
Is het niet opmerkelijk dat Nederlandse ambassademedewerkers rondlopen op een beurs in een land dat vanwege het coronavirus in het reisadvies wordt bestempeld als een «zeerhoogrisicogebied»? Zo nee, waarom niet?5
Het reisadvies is bedoeld voor reizen vanuit Nederland naar Iran. De aanwezige ambassademedewerkers wonen in Iran, en de beurs vond plaats binnen de door de lokale autoriteiten opgelegde beperkingen ter bestrijding van het COVID-19-virus. De ambassademedewerkers hebben alle noodzakelijke veiligheidsmaatregelen in acht genomen. Mondkapjes waren verplicht op de beurs, en bij de ingang werd van iedereen de temperatuur opgenomen.
Bent u bereid een stokje te steken voor vergelijkbare initiatieven van de Nederlandse ambassade in Teheran die niet of nauwelijks in het Nederlands belang zijn en het Iraanse regime van massamoordenaar Ibrahim Raisi slechts legitimeren?
Zie het antwoord op vragen 3 en 4.
De massale dolfijnslachting op de Faeröer eilanden |
|
Christine Teunissen (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
de Th. Bruijn , Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Woede om massale dolfijnslachting op Faeröer eilanden»?1
Ja.
Bent u, net als uw ambtsvoorgangers, nog steeds van mening dat het doden van dolfijnen niet acceptabel is en dat deze afschuwelijke slachting nooit plaats had mogen vinden?
Nederland, als actief lid binnen de International Whaling Commission (IWC), is groot voorstander van de bescherming van alle walvisachtigen en zal zich daar altijd voor blijven inzetten. Ik betreur de massale slachting van dolfijnen die in september heeft plaatsgevonden ten zeerste en ben van mening dat deze jaarlijkse jacht niet acceptabel is.
Deelt u de mening dat dieren niet gedood of mishandeld zouden mogen worden vanwege tradities? Zo niet, waarom niet?
Ik deel uw zorg over dierenleed bij de vangst van grienden op de Faeröer eilanden. Onnodig lijden van dieren moet altijd voorkomen worden.
De Nederlandse ambassadeur in Denemarken heeft hierover meerdere gesprekken gevoerd met Faeröerse vertegenwoordigers. In deze gesprekken is ook de boodschap overgebracht dat Nederland deze jacht niet acceptabel vindt.
Is het bij u bekend of er ook andere diersoorten dan grienden en witflankdolfijnen slachtoffer zijn geworden van deze zinloze slachting? Is het bekend of hierbij, net zoals eerder het geval was, meer zeldzame soorten walvissen slachtoffer zijn geworden (Kamerstuk 33 400 XIII, nr. 136)?
Dit is mij niet bekend.
Is, net zoals in het verleden, de Deense marine betrokken geweest bij het faciliteren van deze slachtpartij? Is het bekend of hierbij wederom dierenbeschermers tegengehouden of zelfs gearresteerd zijn?
Dit is mij niet bekend.
Deelt u de mening dat de door de Faeröerse regering aangekondigde evaluatie van de jaarlijkse witflankdolfijnslachting te weinig en te laat is?2 Gaat u de Faeröerse regering krachtig aanspreken op de afschuwelijke slachting?
De Nederlandse ambassadeur in Denemarken heeft hierover meerdere gesprekken gevoerd met Faeröerse vertegenwoordigers. In deze gesprekken is ook de boodschap overgebracht dat Nederland deze jacht niet acceptabel vindt. In reactie hierop is door de Faeröerse vertegenwoordigers duidelijk gemaakt dat zij zich zeer bewust zijn van de internationale kritiek, maar dat een meerderheid van de bevolking op dit moment geen voorstander is van een verbod. Dit zou op termijn kunnen veranderen, omdat de jongere generatie minder gelegen is aan de jacht. De Faeröerse vertegenwoordigers lieten tevens weten dat de slachting van de witflankdolfijnen veel minder gebruikelijk is dan de griendenjacht en dat de Faeröerse autoriteiten strengere regels willen gaan stellen aan deze jacht.
Bent u bereid Denemarken hierop aan te spreken? Zo ja, wanneer en hoe? Wanneer heeft u weer overleg met Denemarken? Gaat u de Deense ambassadeur ter verantwoording roepen?
Zoals ik uw Kamer heb gemeld in het antwoord op vraag 6 zijn er gesprekken met de Faeröerse regering. Als autonoom onderdeel van het Koninkrijk Denemarken zijn de Faeröer Eilanden zelf verantwoordelijk voor het beheer van hun natuurlijke hulpbronnen, met inbegrip van de jacht op walvisachtigen.
Kunt u een opsomming geven van momenten waarop u overeenkomstig met de motie-Ouwehand (Kamerstuk 21501-32, nr. 734) Denemarken hebt aangesproken op de slachtpartij? Wanneer heeft u dit voor het laatst gedaan? En wat waren de resultaten van het aanspreken van Denemarken op deze slachtpartijen door u en uw voorgangers?
Nederland zet zich in nationaal en internationaal verband zeer in voor de bescherming van alle walvisachtigen. Binnen de International Whaling Commission (IWC), het Verdrag ter bescherming van kleine walvisachtigen in de Noordzee, Oostzee, Keltische Zee en Noordoost Atlantische Oceaan (ASCOBANS) en het Verdrag van Bonn heeft Nederland zich uitgesproken tegen de jacht op kleine walvisachtigen. In bilateraal verband zijn ook Denemarken en de Faeröerse regering hierop aangesproken. Het meeste recent hebben er in de afgelopen weken nog een drietal gesprekken met de Faeröerse overheid plaatsgevonden, waar dit is geadresseerd. Verder verwijs ik uw Kamer ook naar het antwoord op vraag 6.
Bent u bereid de dolfijnslachting op de Faeröer eilanden te agenderen voor de aankomende Europese Landbouw- en Visserijraad? Zo niet, waarom niet?
Naar aanleiding van de berichten over de dolfijnslachting en de Kamervragen is er veelvuldig contact geweest met andere EU-landen om dit punt te agenderen en is besloten om in de eerstvolgende Raadswerkgroep over walvisjacht de te nemen stappen te bespreken. Er is ondertussen een verzoek vanuit de Europese Commissie gestuurd om een gezamenlijke reactie voor te bereiden. Nederland zal zich in dit verband ten zeerste inzetten tegen deze jacht.
Klopt het dat er nog steeds geen EU-wetgeving is die het slachten van dolfijnen verbiedt? Zijn er pogingen gedaan om tot zulke wetgeving te komen? Zo ja, waarom is dit niet van de grond gekomen? Bent u bereid zich in te zetten voor dergelijke wetgeving?
Artikel 12 van de Habitatrichtlijn verbiedt het doden van beschermde soorten op Annex IV, waaronder walvisachtigen. De Faeröer eilanden vallen echter niet onder de reikwijdte van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie.
Bent u bereid om in EU-verband naar gelijksgezinde landen te zoeken om samen druk uit te oefenen op Denemarken en de autoriteiten van de Faeröer eilanden om de slachting te verbieden?
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 9.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat een Nederlander in Angola onder verdachte omstandigheden is overleden |
|
Gert-Jan Segers (CU) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Familie: Haagse evangelist onder verdachte omstandigheden overleden»?1
Naar aanleiding van een consulaire hulpvraag van de familie kan ik bevestigen dat de heer Antonio Jovelino Castelo, geboren in Angola, met de Nederlandse nationaliteit en laatstelijk woonachtig in België, op 8 september 2021 in Angola is overleden, mogelijk als gevolg van COVID-19. Voor zover bekend is de heer Castelo in het ziekenhuis opgenomen geweest en aldaar overleden. Over de verdere omstandigheden van het overlijden heb ik geen geverifieerde informatie, maar enkele familieleden hebben twijfels geuit over de doodsoorzaak.
Bent u bereid opheldering te vragen bij de Angolese autoriteiten over het overlijden van de heer Antonio Castelo?
Het is aan de nabestaanden om te beslissen hoe om te gaan met buitenlandse autoriteiten in verband met het overlijden van een familielid in het buitenland. Indien de nabestaanden daarbij problemen ondervinden kunnen zij zich tot het Ministerie van Buitenlandse Zaken wenden met een consulaire hulpvraag naar aanleiding van het overlijden en de daarop te nemen acties, zoals begrafenis, repatriëring en autopsie. Toen de familie zich in dit geval tot de ambassade wendde, heeft de ambassade op verzoek van de familie een note-verbale aan de autoriteiten gestuurd met de vraag of repatriëring van het stoffelijk overschot, ondanks een Angolees verbod daarop, bij wijze van uitzondering alsnog mogelijk kon zijn. Het antwoord daarop van de Angolese autoriteiten was helaas negatief.
Kan het Nederlandse consulaat aldaar de lokale autoriteiten verzoeken mee te werken aan autopsie op de overledene?
Voor zover bekend is de heer Castelo in het ziekenhuis opgenomen geweest en aldaar overleden. De familie beschikt over de overlijdensakte en heeft om repatriëring verzocht. Mij is niet bekend of de familie ook om een autopsie heeft verzocht. Wel is mij bekend dat de inspanningen van de nabestaanden van de overledene zich aanvankelijk richtten op repatriëring van het stoffelijk overschot naar Nederland waarbij de ambassade heeft ondersteund. De overledene is echter op 23 september jl., vanwege het ontbreken van toestemming voor repatriëring, in Angola begraven.
Bent u bereid hierop aan te dringen bij de Angolese autoriteiten, zodat de doodsoorzaak vastgesteld kan worden en de overledene naar Nederland overgebracht kan worden?
Voor zover bekend is er geen autopsieverzoek gedaan. Wel heeft de ambassade op verzoek van de familie een verzoek aan de autoriteiten gestuurd met de vraag of repatriëring van het stoffelijk overschot, ondanks een verbod daarop in verband met COVID-19, bij wijze van uitzondering alsnog mogelijk kon zijn. Het antwoord daarop van de Angolese autoriteiten was helaas negatief.
Bent u bereid de familie bij te staan bij een eventuele aangifte van een misdrijf?
Ja, de Nederlandse ambassade in Angola kan informatie verschaffen over het doen van aangifte. De Nederlandse ambassade in Angola staat in het kader van de consulaire bijstand na overlijden in contact met een naast familielid in Angola van de overledene. Dit familielid heeft in Angola aangifte gedaan.
Welke rol ziet u voor uzelf in het geval een Nederlander in het buitenland onder niet opgehelderde omstandigheden komt te overlijden?
Bij vermoeden van een misdrijf is het van belang dat er aangifte wordt gedaan bij de daarvoor bevoegde autoriteiten ter plaatse. Indien er geen nabestaande ter plaatse aanwezig is om lokaal aangifte te doen, kan een nabestaande in Nederland bij de politie aangifte doen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken kan niet namens een burger aangifte in het buitenland doen. Wel kan het ministerie en de betrokken ambassade adviseren en (contact-) bemiddelen. Dat gebeurt ook in onderhavig geval. Een familielid heeft in Angola aangifte gedaan. Het ministerie kan hierover in contact blijven met de nabestaanden.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Onteigening in Zuid-Afrika van land of bezit zonder compensatie |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kent u het bericht «Onteigening zonder vergoeding in Zuid-Afrika»?1
Ja.
Klopt het dat de potentiële amendering van de Zuid-Afrikaanse Grondwet2 betekent dat niet alleen land maar ook andere eigendommen onteigend kunnen worden zonder (evenredige) compensatie?
Het is niet aan de regering om te speculeren over de uitleg of reikwijdte van nationale wetgeving van andere landen. In dit geval gaat het bovendien om ontwerpwetgeving3 waarvan het democratisch totstandkomingsproces nog gaande is. De regering heeft geen reden om aan te nemen dat de Zuid-Afrikaanse autoriteiten gedurende dit proces voorbij zullen gaan aan hun internationale verplichtingen, met name op grond van mensenrechtenverdragen waar het land aan is gebonden.
Zuid-Afrika heeft sterke democratische instellingen en een robuust systeem van grondwettelijke «checks and balances». Hierin zijn ook eigendomsrechten verankerd. Zuid-Afrika kent daarnaast een sterk en onafhankelijk rechtssysteem. Met betrekking tot de potentiële amendering van de Zuid-Afrikaanse Grondwet4 is een parlementair proces in gang gezet, waarbij via openbare consultaties alle belanghebbenden de kans krijgen hun mening kenbaar te maken.
Zou deze situatie niet simpelweg neerkomen op diefstal van staatswege?
Zie antwoord vraag 2.
Wat betekent de grondwetswijziging voor het bezit en de bestaanszekerheid van (blanke) boeren, en welke andere groepen zullen hier met name slachtoffer van worden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt de wijziging, indien het amendement wordt aangenomen, zich tot de relevante internationaalrechtelijke bepalingen inzake privéeigendom en mensenrechten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de vrees die in het artikel verwoord wordt dat de eventuele grondwetswijziging grote economische achteruitgang in Zuid-Afrika kan veroorzaken als gevolg van onder meer inflatie en een verslechterd investeringsklimaat?
Onduidelijkheid over de grondwetswijziging en felle discussies in de Zuid-Afrikaanse politiek en maatschappij over het thema landhervorming en onteigening zorgen voor onzekerheid bij eigenaren van land en (potentiële) investeerders, ook uit Nederland, en tast mogelijk het investeringsklimaat aan.
De negatieve effecten van eventuele onteigening zonder compensatie op de economie van het land worden overigens ook door de Zuid-Afrikaanse regering benoemd. President Ramaphosa heeft publiekelijk benadrukt5 dat het proces van landhervorming niet ten koste mag gaan van de voedselvoorziening of economische groei en dat het plaats zal hebben binnen de kaders van het recht.
Is de mogelijke grondwetswijziging onderwerp van bilaterale gesprekken tussen Nederland en de regering van Zuid-Afrika, en maakt u daar uw zorgen kenbaar?
Ja. Dit onderwerp is herhaaldelijk door Nederland aan de orde gesteld in bilaterale gesprekken met Zuid-Afrika, conform de motie Van Helvert/Van der Staaij6.
Zo heeft voormalig Minister van Buitenlandse Zaken Blok het met de Zuid-Afrikaanse Minister van Buitenlandse Zaken Pandor besproken en marge van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in New York in september 2019, en wederom tijdens zijn bezoek aan Zuid-Afrika in februari 2020. 7
De zorgen van de regering zijn ook diverse keren overgebracht in bilaterale gesprekken op hoog ambtelijk niveau tussen Nederland en Zuid-Afrika.
Bent u bereid binnen de internationale gemeenschap, onder meer in EU-verband en in VN-gremia, publiekelijk steun te zoeken voor het creëren van internationale druk op Zuid-Afrika om af te zien van gedwongen onteigening van land en bezit zonder compensatie of zonder evenredige compensatie?
Conform bovengenoemde motie heeft de Nederlandse regering in verschillende internationale fora (EU en OESO), alsmede in bilateraal verband, haar zorgen kenbaar gemaakt over onteigening zonder compensatie en de invloed daarvan op het investeringsklimaat in Zuid-Afrika. In EU verband heeft de EU delegatie in Zuid-Afrika, mede namens de EU lidstaten, in het kader van het publieke participatieproces inzake het onteigeningswetsvoorstel zorgen geuit over een aantal aspecten van dit wetsvoorstel.
De regering zal het proces van landhervorming en de eerbiediging van eigendomsrechten in Zuid-Afrika blijven volgen.
De situatie van Afghaanse christenen |
|
Don Ceder (CU), Gert-Jan Segers (CU), Kees van der Staaij (SGP), Roelof Bisschop (SGP) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Christenen Afghanistan uit vrees ondergedoken»1?
Ja.
Hoe beoordeelt u de situatie van christenen en bekeerlingen in Afghanistan op dit moment, als gevolg van de recente ontwikkelingen?
Uit het meest recente algemeen ambtsbericht over Afghanistan kan worden opgemaakt dat de situatie van religieuze minderheden, waaronder Hazara’s, Sikhs, Baha’i, christenen, ongelovigen en Hindu’s, reeds voor 15 augustus jl. zorgelijk was. Hoe de situatie voor deze groepen nu is, gelet op de recente ontwikkelingen, is op het moment van schrijven onduidelijk. Nederland tracht, samen met gelijkgezinde landen, zo goed mogelijk zicht te krijgen op de situatie van religieuze minderheden in de huidige context. Complicerende factor daarbij is de beperkte toegang tot informatie omdat op dit moment geen van deze landen een aanwezigheid heeft in Afghanistan.
In hoeverre deelt u de zorg, ook van mensenrechtenorganisaties, dat de positie van christenen in dit land onder het bewind van de taliban verder onder druk komt te staan?
Gezien de fluïde situatie is het voor het kabinet op dit moment niet mogelijk te beoordelen in hoeverre deze groep in het huidige Afghanistan extra gevaar loopt omdat zij christenen zijn. Nederland en andere gelijkgezinde landen hebben echter zorgen over de positie van religieuze minderheden in Afghanistan, en roepen de Taliban nadrukkelijk op de rechten van alle Afghanen te respecteren.
Overweegt u in dit licht een ruimhartiger Nederlands beleid ten aanzien van de asielaanvraag van verdrukte christenen uit dit land?
In het landgebonden asielbeleid Afghanistan werd al rekening gehouden met de precaire situatie in Afghanistan en zijn er veel groepen, waaronder de religieuze minderheden aangemerkt als risico- en/of kwetsbare minderheidsgroep. Echter, de situatie in Afghanistan is zodanig aan verandering onderhevig en de ontwikkelingen voor de komende periode dermate onzeker, dat ik heb besloten om een besluit- en vertrekmoratorium in te stellen.
Op 11 augustus jl. (Kamerstuk 19 637, nr. 2767)2 is uw Kamer bericht over het instellen van een besluit- en vertrekmoratorium vanwege de snel veranderende en onduidelijke situatie in Afghanistan. Een nieuw algemeen ambtsbericht over Afghanistan wordt eind september a.s. verwacht. Hierin wordt, zoals in voorgaande ambtsberichten, ook de situatie van religieuze minderheden waaronder christenen beschreven op basis van informatie waar het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor 15 augustus bekend mee was. Na ontvangst van het ambtsbericht wordt uw Kamer nader geïnformeerd over de conclusies die uit dat ambtsbericht kunnen worden getrokken voor het landgeboden asielbeleid.
Zoals aangegeven in de brief van 18 augustus jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 788)3 zal bij het vaststellen van het landgebonden asielbeleid, op basis van dat ambtsbericht, uw Kamer niet alleen betrokken worden maar het zal pas in werking treden nadat met uw Kamer overleg heeft plaatsgevonden. Dit in afwijking van de gebruikelijke werkwijze, waarbij vaststelling van gewijzigd beleid en toezending aan uw Kamer tegelijkertijd plaatsvindt.
In hoeverre zijn de recente ontwikkelingen – de verslechterde veiligheidssituatie – reden om afwijzing van asielaanvragen te herzien?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid zich, ook samen met bondgenoten en in internationale gremia, onder meer via het diplomatieke en humanitaire spoor tot het uiterste in te zetten voor verbetering van het lot van bedreigde christenen in Afghanistan, en specifiek aandacht te vragen voor de godsdienstvrijheid voor christenen en andere minderheden in Afghanistan?
Ja, Nederland spant zich al in om samen met gelijkgezinde landen op te komen voor de positie van religieuze minderheden en de vrijheid van religie en levensovertuiging in Afghanistan. Niet alleen binnen relevante VN gremia. Nederland initieert ook coördinatie en actie binnen en vanuit de International Contact Group on Freedom of Religion or Belief en de International Religious Freedom and Belief Alliance.
Kunt u bij het komende ambtsbericht ook specifiek ingaan op de situatie van christenen in Afghanistan en op de vraag welke consequenties u daaraan verbindt ten aanzien van het landgebonden beleid voor deze groep?
Zie antwoord vraag 4.
Het beleid ten aanzien van families van Afghaans-Nederlandse medewerkers |
|
Jasper van Dijk |
|
Ank Bijleveld (CDA), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat er binnen het kabinet een meningsverschil was over de toepassing van de IND-norm inzake het beschermen van familieleden? Zo ja, wat was de kern van de discussie?1
Het kabinet heeft in de ministerraad van 9 juli jl. gezamenlijk besloten dat de voorwaarden die al sinds 2014 gelden voor de overkomst van gezinsleden van tolken ook gaan gelden voor het lokale ambassadepersoneel in het kader van de evacuaties uit Afghanistan. Voor nadere details over de besluitvorming verwijzen wij de Kamer naar het feitenrelaas dat de Kamer op 7 september jl. (Kamerstuk 2021Z15021) toekwam.
Deelt u de mening dat de IND-norm van het kerngezin in sommige gevallen te smal kan zijn vanwege het zogenaamde «afgeleid risico» voor ouders, broers of zussen? Zo nee, waarom niet?
Bij het bepalen welke gezinsleden mee kunnen reizen met de hoofdpersoon die valt onder de doelgroep voor evacuatie is de feitelijke gezinsband als criterium gehanteerd. Het gaat daarbij in beginsel om echtgenoot/partner en minderjarige en jongvolwassen kinderen.
Voor hoeveel mensen heeft u het beginsel van het «afgeleid risico» in uw beslissing betrokken voor het lokale personeel van de Nederlandse ambassade in Kabul?
Al voordat het evacuatieproces vanuit Afghanistan in werking trad, waren er individuele dossiers opgesteld voor visumverstrekking aan de 36 lokale medewerkers en 2 voormalige lokale medewerkers (die daarna via een contractant werkten op de ambassade) en hun gezinsleden. Een aantal van hen heeft daarbij om een uitzondering verzocht (voor additionele gezinsleden buiten het kerngezin), op grond van de bijzondere afhankelijkheid van deze inwonende gezinsleden.
Naar aanleiding van de bespreking in een bewindsliedenoverleg op 14 augustus jl. hebben de betrokken bewindspersonen op voorstel van de Minister van Buitenlandse Zaken besloten dat voor het lokale ambassadepersoneel naast het kerngezin ook inwonende afhankelijke gezinsleden in aanmerking kunnen komen voor evacuatie. Reden hiervoor is dat lokale stafleden tot het eind toe nodig waren in Afghanistan om de ambassade zo lang mogelijk open te kunnen houden; zij waren dus niet in de gelegenheid om afhankelijke gezinsleden elders in veiligheid te brengen. In totaal gaat het om 47 gezinsleden van de lokale medewerkers die voor evacuatie in aanmerking kwamen.
Dit betreft geen beleidswijziging, maar maatwerk dat is toegepast om zo lang als mogelijk met de gehele staf te kunnen doorgaan met (het voorbereiden van) de evacuatie.
Klopt het dat de criteria ruimhartiger zijn toegepast voor het ambassadepersoneel omdat zij eerder beoordeeld zijn, voorafgaand aan de val van Kabul?
Zie antwoord vraag 3.
Indien sprake was van een beleidswijziging, waarom is deze niet aan de Kamer voorgelegd?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe voorkomt u dat sprake is van willekeur, waarbij voor de één wel en voor de ander geen ruimhartige criteria opgaan (lees: het afgeleid risico)?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u garanderen dat het «afgeleid risico» te allen tijde en in alle gevallen gelijkelijk wordt gehanteerd?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat over Afghanistan op dinsdag 7 september?
Deze vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het bericht dat Wit-Rusland ongeveer 1 miljard euro ontvangt van het Internationaal Monetair Fonds (IMF). |
|
Kees van der Staaij (SGP), Chris Stoffer (SGP) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht dat Wit-Rusland ongeveer 1 miljard euro ontvangt van het IMF?1
Ja.
Waar is de financiële ondersteuning voor bestemd, voor welke doelen moet het geld aangewend worden?
Een generieke SDR allocatie vult de internationale reserveposities van IMF leden aan en versterkt hiermee het mondiale financiële vangnet. De allocatie verschaft liquiditeit aan het internationale monetaire systeem. Een SDR-allocatie voorziet opkomende economieën en lage-inkomenslanden van harde valuta als de euro, dollar, yen, Britse pond en renminbi, doordat hun centrale banken de gealloceerde SDR’s kunnen omwisselen voor harde valuta bij andere centrale banken. Daarnaast kunnen SDR’s worden benut om betalingen aan het IMF te voldoen. SDR’s kunnen kwetsbare landen liquiditeitsruimte bieden om eventuele cruciale crisis-gerelateerde uitgaven te doen.
Welke (politieke) voorwaarden zijn verbonden aan de financiële steun?
SDR’s zijn onconditioneel van aard. Daardoor zijn er geen voorwaarden verbonden aan een allocatie van SDR’s of het gebruik van SDR’s.
Hoe wordt de doelmatigheid en doeltreffendheid van de inzet van de financiële middelen gemonitord?
Om te zorgen dat SDR’s effectief en zorgvuldig worden aangewend, implementeert het IMF een aantal voorstellen om de transparantie en verantwoording van het gebruik van SDR’s te bevorderen. Zo is de Guidance Note over het gebruik van SDR’s geactualiseerd, waarmee het IMF landen een leidraad biedt hoe SDR’s effectief in te zetten.2 Daarin benadrukt het IMF dat noodzakelijke beleidshervormingen om de economie te ondersteunen tijdig moeten worden ingezet. Tijdens Artikel IV consultaties kan het IMF landen eventueel adviseren over de specifieke inzet van SDR’s.
Verder stelt het IMF ongeveer twee jaar na de allocatie een extra rapport inzake het gebruik van SDR’s op. Transparantie wordt verder uitgebreid door de publicatie van SDR posities en operaties van individuele landen in meer detail uit te splitsen en op kwartaalbasis te publiceren.
In hoeverre kunnen de financiële middelen van het IMF de sancties tegen Wit-Rusland ondermijnen door de effecten ervan op ongewenste wijze te verzachten?
In algemene zin geldt dat het de rol van het IMF is om betalingsbalanssteun te verlenen aan landen die door het lidmaatschap worden erkend. Lidstaten die niet erkend worden hebben geen toegang tot IMF-faciliteiten. De toekenning van SDR’s doet op zichzelf geen afbreuk aan de sancties die de EU en verschillende andere bondgenoten tegen Belarus hebben ingesteld. Bevriezing van tegoeden, inreisverboden, handelsbeperkingen en restricties op toegang tot de Europese kapitaalmarkt zijn van kracht en hebben onverminderd effect.
Om speciale trekkingsrechten te verzilveren moet de centrale bank van Belarus deze op de internationale kapitaalmarkt omwisselen voor harde valuta bij andere centrale banken. Nederland zet erop in om, in lijn met het staande sanctiebeleid, in contacten met de EU en andere internationale partners de mogelijkheden voor Belarus om SDR’s te verzilveren op de kapitaalmarkt zo veel mogelijk te beperken, om zo de druk op het regime verder op te voeren.
Deelt u de mening dat het niet uit te leggen is dat Wit-Rusland een fors bedrag ontvangt via het IMF, terwijl er met Nederlandse steun sancties aan Wit-Rusland opgelegd zijn door landen die ook lid zijn van het IMF?
Om toegang te krijgen tot gealloceerde SDR’s dient een land geen achterstallige betalingen aan het IMF uit te hebben staan en dient het IMF de zittende macht in het land te erkennen. Het IMF gaat over tot niet-erkenning indien de meerderheid van het IMF-lidmaatschap, gewogen op basis van stemgewicht, een regime niet erkent.
Het kabinet heeft grote zorgen over de zware repressie waar de autoriteiten in Belarus hun eigen bevolking aan onderwerpen. Nederland heeft in EU-verband daarom ook vier krachtige pakketten sancties tegen Belarus ingesteld. Samen met een grote groep partners staat Nederland ook op het standpunt dat Loekasjenko geen democratische legitieme president is.
Er is echter geen sprake van brede internationale niet-erkenning van de uitvoerende macht van Belarus. Ook in EU-verband is niet overgegaan tot volledige niet-erkenning van de uitvoerende macht van Belarus. Wel is de samenwerkingsrelatie met Belarus in grote mate afgeschaald sinds de gestolen presidentsverkiezingen van augustus 2020.
Bij de allocatie van de SDR’s op 23 augustus jl. zijn deze generiek uitgekeerd aan alle leden van het IMF. De leden waarvan de uitvoerende macht door de meerderheid van het IMF-lidmaatschap wordt erkend, waaronder dus ook Belarus, hebben toegang tot de gealloceerde SDR’s. Nederland is van mening dat dit correct op basis van de geldende procedures van het IMF is gebeurd.
Geeft het IMF zich rekenschap van deze tegenstrijdigheid, en zo ja, op welke manier?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bekend met de kritische reacties vanuit bijvoorbeeld de Wit-Russische oppositie op de schenking, en in hoeverre deelt u hun kritiek?
Het kabinet is bekend met deze reacties en heeft grote zorgen over de zware repressie waar de autoriteiten in Belarus hun eigen bevolking aan onderwerpen. Het Kabinet heeft dan ook begrip voor de vragen die de uitkering van deze SDR’s aan Belarus oproept. Echter, de toekenning van SDR’s is naar het oordeel van het kabinet volgens de geldende procedures verlopen.
Zoals ook gemeld in de het antwoord op de Kamervragen van leden Brekelmans en Heinen (2021Z14510) zet het kabinet zich er, in lijn met het geldende sanctiebeleid, wel voor in om de mogelijkheden voor Belarus om deze SDR’s op de internationale kapitaalmarkt te verzilveren zoveel mogelijk te beperken.
Welke invloed kan Nederland met gelijkgestemde landen uitoefenen op deze beslissing van het IMF, en bent u bereid zich in te zetten voor het intrekken ervan?
De allocatie van deze SDR's aan Belarus is volgens de daartoe geldende procedures tot stand gekomen. De SDRs zijn reeds uitgekeerd en een generieke allocatie kan niet voor afzonderlijke lidstaten teruggedraaid worden. Het kabinet ziet daarom geen aanleiding om zich nu binnen het IMF uit te spreken voor het intrekken van de aan Belarus toegekende SDR’s.
Deelt u de mening dat Nederland geen trekkingsrechten mag kopen van Wit-Rusland?
Om speciale trekkingsrechten te verzilveren, kunnen landen deze op de internationale kapitaalmarkt omwisselen voor harde valuta bij andere centrale banken. Zoals genoemd in de antwoorden op de Kamervragen van de leden Brekelmans en Heinen (2021Z14510) zet Nederland erop in om, in lijn met het staande sanctiebeleid, de mogelijkheden voor Belarus om SDR’s op de internationale kapitaalmarkt in te wisselen zoveel mogelijk te beperken. Op grond van afspraken met het IMF behoudt De Nederlandsche Bank zich altijd het recht voor om SDR transacties te weigeren met tegenpartijen waar (EU) sancties voor gelden.
Het bericht dat de Palestijnse Autoriteit ongeveer dertig Palestijnen heeft gearresteerd in Ramallah |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Palestijnse Autoriteit in het weekend van 21 en 22 augustus ongeveer dertig Palestijnen heeft gearresteerd in Ramallah, die vreedzaam demonstreerden tegen de dood van mensenrechtenactivist Nizar Banat?1
Ja.
Klopt het dat in ieder geval acht van hen nog steeds in detentie verblijven, waaronder prominente mensenrechtenactivisten? Heeft u inmiddels contact gehad met de Palestijnse Autoriteit over deze arbitraire detentie, die tevens strijdig is met internationaal recht? Bent u bereid om bovenop het gezamenlijke EU-statement dit namens Nederland nadrukkelijk en krachtig te veroordelen en op te roepen tot onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van de gedetineerden? Bent u bereid om separaat contact op te nemen met de Palestijnse Autoriteit over deze kwestie om deze boodschap over te brengen? Zo nee, waarom niet?
De gearresteerde demonstranten zijn inmiddels vrijgelaten. Op 29 augustus jl. heeft Nederland, samen met 11 gelijkgezinde landen en de EU, gedemarcheerd bij de Palestijnse Autoriteit, onder meer om de arbitraire detentie van de groep demonstraten aan te kaarten. De Nederlandse vertegenwoordiging in de Palestijnse gebieden volgt de mensenrechtensituatie op de voet en stelt schendingen van mensenrechten wanneer nodig aan de orde bij de Palestijnse autoriteiten, zowel bilateraal als met gelijkgezinde landen.
Deelt u onze zorgen omtrent de gezondheid van enkele van de gedetineerden, die in hongerstaking zijn gegaan? Op welke wijze zijn Nederland en de EU betrokken bij de monitoring van hun gezondheid? Welke rol speelt de Nederlandse ambassade in het monitoren van de gedetineerden?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 3 is de groep gedetineerden inmiddels op vrije voeten gesteld.
Kunt u een overzicht geven van de samenwerking tussen Nederland en de Palestijnse veiligheidsdiensten? Welke beoordelingscriteria worden hieraan toegekend?
Er is geen directe samenwerking tussen Nederlandse en Palestijnse veiligheidsdiensten. Nederland levert wel een bijdrage aan twee missies in de Palestijnse gebieden, namelijkUnited States Security Coördinator For Israël and Palestinian Authority (USSC) en de European Union Police and Rule of Law Mission for the Palestinian Territories (EUPOL COPPS). Beide missies beogen de professionalisering van de Palestijnse veiligheidssector ter bevordering van een levensvatbare Palestijnse staat. USSC heeft tevens een liaisonfunctie bij het verbeteren van de samenwerking tussen de Palestijnse en de Israëlische veiligheidssector. De Kamer wordt jaarlijks geïnformeerd over de voortgang van deze missies en de Nederlandse bijdrage via de jaarlijkse voortgangsrapportage kleine missiebijdragen. De meest recente rapportage is 19 mei jl. met uw Kamer gedeeld, zie Kamerstuk 29 521, nr. 419.
Bent u bereid te pleiten voor een onafhankelijk en transparant onderzoek naar de dood van Nizar Banat, een criticus van de Palestijnse Autoriteit? Zo ja, welke stappen gaat u hierin zetten? Zo nee, waarom niet?
Op 24 juni jl. heb ik de Palestijnse Autoriteit opgeroepen onafhankelijk en onpartijdig onderzoek te laten verrichten naar de dood van Nizar Banat. Op 24 augustus jl. heeft Nederland tevens in EU-verband een verklaring afgelegd waarin het gewelddadige optreden van de Palestijnse veiligheidsdiensten wordt veroordeeld, wordt opgeroepen tot naleving van internationale standaarden van mensenrechtenverdragen, en wordt gepleit voor een onafhankelijk en transparant onderzoek naar de dood van Nizar Banat. Op 29 augustus jl. heeft de Nederlandse vertegenwoordiger in de Palestijnse gebieden deze boodschap herhaald in een demarche bij de Palestijnse Autoriteit.
Het bericht ‘Frankrijk ziet Taliban-banden bij gevluchte Afghanen’ |
|
Ingrid Michon (VVD), Peter Valstar (VVD), Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Frankrijk ziet Taliban-banden bij gevluchte Afghanen»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het risico dat er onder geëvacueerde Afghanen mensen zitten die banden onderhouden met de Taliban? Hoe gaat u met dat risico om?
In algemene zin wil ik eerst benoemen dat in de «kleine vreemdelingenketen» (IND, COA en DT&V), hoewel het geen opsporingsdiensten betreft, wel continu wordt geïnvesteerd in het bevorderen van het veiligheidsbewustzijn van de medewerkers. Het OM, politie, KMar, de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en andere betrokken organisaties, zoals de IND, zijn alert op personen die mogelijk een dreiging voor de nationale veiligheid kunnen vormen en belast met het duiden van informatie en acteren indien nodig. Dat geldt voor alle vreemdelingen die bescherming vragen in Nederland, dus ook voor de vreemdelingen uit Afghanistan.
Dat betekent concreet dat personen door de IND gescreend zullen worden, gebruik makend van sociale media. Daarnaast voeren Politie en KMar de identificatie en registratie uit in het asielproces. In dit proces worden onder meer vingerafdrukken afgenomen, die zullen worden gecontroleerd in alle systemen, waaronder het Schengen Informatie Systeem (SIS). Ook wordt een verhoor afgenomen gericht op de identificatie van de persoon. In dit proces wordt tevens informatie verzameld m.b.t. nationale veiligheid en signalen van mensensmokkel en -handel.
Deze informatie vormt de basis voor de start van het asielproces. Daarbij zal steeds, op individuele basis, worden gekeken of bijvoorbeeld het handelen in de oorlogssituatie of de eventuele betrokkenheid bij kwestieuze organisaties reden is om af te wijzen op basis van 1F vluchtelingen verdrag, dan wel het treffen van andere maatregelen of zelfs het strafrechtelijk vervolgen.
Hoe beoordeelt u het risico dat er onder geëvacueerde Afghanen mensen zitten die banden onderhouden met Al Qaeda of Islamitische Staat? Hoe gaat u met dat risico om?
Zie het antwoord op vraag 2.
Hoe voert u veiligheidsonderzoek uit naar mensen voorafgaand aan de evacuatie?
Ten aanzien van het personeel verbonden aan de ambassade heeft een sociale media screening plaats gevonden, net als voor de 111 tolken en hun gezinsleden die voor 15 augustus naar Nederland kwamen. Sowieso geldt voor tolken dat in de tijd dat zij werden gecontracteerd wel een beperkte check uitgevoerd werd naar de achtergrond van de betreffende tolk. Voor de andere personen die niet rechtstreeks voor (een) Nederlandse functionaris(sen) als onderdeel van een internationale militaire of politiemissie werkten is een dergelijke screening in de meeste gevallen niet vooraf door Nederland uitgevoerd. Ditzelfde geldt voor de andere Afghanen die conform motie-Belhaj geëvacueerd zijn. Het was gezien de omstandigheden rondom en op het vliegveld van Kaboel en de tijdsdruk waaronder de evacuatie plaatsvond, praktisch niet mogelijk een dergelijke controle uit te voeren.
Kunnen mensen die niet door dit veiligheidsonderzoek zijn gekomen alsnog via evacuatie in Nederland terechtkomen?
Dit is niet aan de orde want er zijn geen mensen in Afghanistan achtergebleven omdat ze niet door de screening zijn gekomen.
Hoe voert u veiligheidsonderzoek uit naar mensen als zij na evacuatie in Nederland in een opvanglocatie zitten?
De zaken van de geëvacueerde vreemdelingen worden inhoudelijk niet anders behandeld dan andere zaken, zoals ook weergegeven in antwoord op vraag 2. Ook in de verzoeken om bescherming van de geëvacueerde vreemdelingen, is er een screening en zal een controle in de systemen plaatsvinden. Door de massalere aankomst in een korte tijd wordt het proces wel in een andere volgorde doorlopen, maar de oplettendheid van de ketenpartners is dezelfde. Waar de keten beschikking heeft over aanvullende informatie omdat de vreemdeling met de Nederlandse overheid heeft samengewerkt wordt de informatie natuurlijk betrokken. Ik wijs ook op de brief van 12 juni 20182 aan uw Kamer, waarin is ingegaan op de maatregelen in de keten om alert te zijn op signalen die de nationale veiligheid kunnen raken. Deze uitgangspunten gelden zoals gezegd onverkort voor aanvragen van Afghaanse vreemdelingen.
Welke mogelijkheden zijn er om bij dergelijk veiligheidsonderzoek samen te werken met andere evacuerende landen en met hun veiligheidsdiensten?
Tussen de belangrijkste partners in Europa bestaat een gedeelde wens om samen op te trekken. Er worden in het openbaar geen uitspraken gedaan over de precieze invulling van de samenwerking tussen inlichtingen- of veiligheidsdiensten.
Welke mogelijkheden zijn er om geëvacueerde Afghanen die banden met de Taliban hadden een asielstatus te weigeren, te vervolgen, of te monitoren?
Het bestraffen van plegers van internationale- en oorlogsmisdrijven die zich in Nederland bevinden heeft een continu hoge prioriteit in zowel de strafrecht- als de asielketen. Nederland mag geen vluchthaven zijn voor personen die zich schuldig hebben gemaakt aan deze ernstige misdrijven. Daarom wordt aan personen waarvan het ernstige vermoeden bestaat dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan dergelijke misdrijven, een asielvergunning onthouden op grond van het 1F-beleid. De 1F-status refereert aan artikel 1F uit het Vluchtelingenverdrag, waar Nederland partij bij is. Dat artikel bepaalt dat personen uitgesloten worden van bescherming op basis van dit Verdrag als er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan een misdrijf tegen de vrede, een oorlogsmisdrijf, een misdrijf tegen de menselijkheid, een ernstig niet-politiek misdrijf buiten het land van toevlucht, dan wel handelingen die in strijd zijn met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties.
Dat geldt uiteraard ook voor Afghaanse vreemdelingen die asielaanvragen indienen. Deze aanvragen worden beoordeeld op basis van de meest recente gegevens over Afghanistan waarover de IND beschikt. Zoals ook aan de orde kwam in het debat over de motie Ephraim zal indien een vreemdeling in strijd met één van deze beginselen heeft gehandeld, de asielaanvraag worden afgewezen.3
Er is intensieve samenwerking tussen de asiel- en de strafrechtketen om, waar mogelijk, personen met een 1F-status strafrechtelijk te vervolgen. Hierover wordt de Tweede Kamer jaarlijks geïnformeerd met de Rapportagebrief Internationale Misdrijven. Na de afwijzing van de aanvraag bestaat, naast eventuele andere toezichtsmogelijkheden, in de vreemdelingenwet de mogelijkheid om toezichtsmaatregelen op te leggen, zoals een meldplicht of een gebiedsbeperking. Deze maatregelen zullen altijd op individuele basis worden opgelegd en ingevuld.
Is de Taliban aan te merken als een terroristische organisatie, in het kader van artikel 140a wetboek van strafrecht of in het kader van internationale sanctielijsten?
De Taliban als organisatie is niet geplaatst op de terrorisme-sanctielijst van de Verenigde Naties noch op die van de Europese Unie. Wel zijn individuele Talibanleden op de sanctielijst van de VN geplaatst.
Of vervolging mogelijk onder artikel 140a van het wetboek van strafrecht mogelijk is, betreft steeds een individuele afweging die op basis van alle omstandigheden door het OM gemaakt zal worden, waardoor het niet zonder meer is te zeggen of artikel 140a van het wetboek van het strafrecht kan worden tegengeworpen.
Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De evacuatie Afghanistan |
|
Christine Teunissen (PvdD), Derk Boswijk (CDA), Sylvana Simons (BIJ1), Renske Leijten , Jasper van Dijk , Caroline van der Plas (BBB), Kati Piri (PvdA), Chris Stoffer (SGP), Tunahan Kuzu (DENK), Don Ceder (CU), Salima Belhaj (D66), Jeroen van Wijngaarden (VVD), Laurens Dassen (Volt), Laura Bromet (GL) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ministerie wil dat evacués zelf gevaarlijke tocht naar vliegveld Kaboel maken, maar zij weigeren», en de berichten dat onder meer Frankrijk, Groot-Brittannië en Duitsland zelf mensen voor evacuatie uit Kaboel naar het vliegveld halen, zodat zij niet op eigen houtje langs de controleposten van de Taliban en de ingang van het vliegveld hoeven?1
Ja.
Wordt in navolging van, of in samenwerking met, voornoemde landen overwogen ook Nederlandse militairen Nederlanders en andere evacueés (zie motie Belhaj c.s., TK 27 925, nr. 788) bij verzamelpunten in de stad op te laten halen, om hen zo onder begeleiding langs controleposten te krijgen?
Wij zetten alles op alles om Nederlanders in Afghanistan, tolken die voor Nederland hebben gewerkt in het kader van een internationale militaire of politiemissie, de lokale ambassadestaf en hun gezinnen, en andere mensen uit hoogrisicogroepen conform de motie Belhaj c.s. (27 925, nr. 788)2 tijdig te evacueren.
Het kabinet zet zich maximaal in om deze mensen onder zeer complexe omstandigheden in veiligheid te brengen. Daarbij worden geen opties op voorhand uitgesloten. Bij de evacuatieoperatie wordt zeer nauw samengewerkt met de voornoemde landen en andere bondgenoten. Alle landen staan voor een grote uitdaging om hun evacués tijdig het land uit te krijgen.
Er is een aantal extra militairen van de speciale eenheden in Kaboel aangekomen. Daarmee komt het totale aantal militairen op ongeveer 90 inclusief de Brigade Speciale Beveiligingsopdrachten (BSB). De extra militairen gaan de reeds aanwezige militairen versterken bij de lopende operatie om zoveel mogelijk mensen te evacueren en de beveiliging van onze vliegtuigen, evacués en het consulair noodteam voort te zetten. Een deel van de aanwezige militairen assisteert de evacués om het vliegveld te bereiken. De gezamenlijke inspanning is om, onder leiding van de ambassadeur, de evacuaties mogelijk te maken. Tevens doen Defensie en Buitenlandse Zaken al het mogelijke om mensen uit de bovengenoemde groepen op het vliegveld van Kaboel te krijgen. In het belang van de veiligheid van onze militairen, diplomaten en de evacués en om de operatie niet in gevaar te brengen kan het kabinet hier verder geen gedetailleerde uitspraken over doen. Een compagnie van het Korps Mariniers en een compagnie van de Luchtmobiele Brigade staan op afroep beschikbaar om ook ingezet te worden voor deze operatie als dat nodig is.
Kan het voor Nederlandse staatsburgers en andere evacueés die in Afghanistan op familiebezoek waren makkelijker zijn om langs controleposten van de Taliban of de toegang tot de luchthaven te komen als zij onder begeleiding staan van duidelijk herkenbare vertegenwoordigers van de Nederlandse overheid?
De veiligheidssituatie in Kaboel is zeer volatiel. De inzet van Nederland is gericht op het veilig evacueren van de in het antwoord op vraag 2 genoemde groepen.
Het team van de ambassade en Defensie op de luchthaven Kaboel is, samen met het crisiscentrum bij Buitenlandse Zaken en de directie Operaties bij Defensie, permanent en met man en macht doende om de genoemde groepen op evacuatievluchten te krijgen. Zonder af te doen aan risico’s die mensen lopen bij de verplaatsing naar de luchthaven van Kaboel, is de toegang tot de luchthaven momenteel het grootste obstakel bij de evacuatie, gezien de grote drukte bij de toegangspoorten. De focus ligt daarom op het faciliteren van de toegang tot de luchthaven voor de personen uit de verschillende groepen genoemd in het antwoord op vraag 2 die zich buiten de poort van de luchthaven bevinden. Het team van de ambassade en Defensie dat op de luchthaven van Kaboel is, probeert op alle mogelijke manieren om personen uit de verschillende groepen in het antwoord op vraag 2 op de luchthaven te krijgen. Nederland staat daarover in nauw contact met de bondgenoten die de luchthaven beveiligen. Zie voorts het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat het geschatte aantal Nederlanders in Afghanistan fors hoger blijkt te liggen dan eerder gedacht? Zo ja, hoe verklaart u dit in het licht van het feit dat de situatie in Afghanistan ook voor de opmars van de Taliban al verre van stabiel was?
Ja. Doordat niet alle Nederlanders zich bij de Nederlandse ambassade in Kaboel hadden aangemeld, was aanvankelijk niet duidelijk hoeveel Nederlanders in Afghanistan waren. Vanwege het voortdurende conflict stond het reisadvies voor Afghanistan al jarenlang op rood, ook voor de COVID-19 crisis. In het reisadvies van 5 augustus jl. is alle Nederlanders daarbij expliciet en dringend aangeraden uit het land te vertrekken vanwege de ernstige veiligheidssituatie.
Welke mogelijkheden ziet u wel en niet om met nauwe bondgenoten ter plaatse samen te werken om ook Nederlanders en andere evacueés richting het vliegveld te begeleiden?
Tijdens de evacuatieoperatie werkt Nederland zoveel mogelijk samen met bondgenoten. Alle inzet is erop gericht om de in het antwoord op vraag 2 genoemde mensen mee te krijgen op de Nederlandse militaire evacuatievluchten of op evacuatievluchten van partnerlanden. Daardoor zijn sinds de val van Kaboel al honderden mensen geëvacueerd.
Bent u bekend met de uitspraak van de Minister van Buitenlandse Zaken: «uiteindelijk zijn we afhankelijk van wat onze militairen en bondgenoten zeggen wat haalbaar en veilig is.»?2
Ja.
Betekent dit dat er een militair advies ligt om geen evacueés naar het vliegveld te begeleiden? Zo nee, wat staat hier wel aan in de weg?
Nee. Wat de Minister van Buitenlandse Zaken hiermee heeft aangegeven, is dat Nederland zijn evacuatiewerkzaamheden slechts kan uitvoeren indien en zolang de VS en andere bondgenoten de veiligheid van het vliegveld waarborgen. Op het moment dat zij deze uitspraken deed, was de veiligheidssituatie op het vliegveld zodanig slecht dat er een tijd lang geen vluchten konden opstijgen of landen. Dat was de context waarin deze uitspraken zijn gedaan. Sindsdien is de veiligheidssituatie op het vliegveld zelf verbeterd en zijn de evacuatievluchten hervat. Op het moment van schrijven betreft het een totaal aantal van 21 vluchten.4
Nederland zet alles op alles om de in het antwoord op vraag 2 genoemde mensen in veiligheid te brengen. Er worden daarbij geen opties op voorhand uitgesloten. Zie voorts het antwoord op vraag 2.
Hoe moeten Nederlandse staatsburgers en andere evacueés het vliegveld bereiken langs een route die niet haalbaar of veilig voor een eenheid van Nederlandse militairen zou zijn?
Zie de antwoorden op de vragen 2 en 3.
Kunt u deze vragen gelet op het aanstaande vertrek van de Amerikanen uiterlijk op 24 augustus a.s. beantwoorden? .
Ja.
De aanwezigheid van de Nederlandse ambassadeur Jaap Werner bij de beëdiging van Iraans president Raisi |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u ermee bekend dat Hamas, Hezbollah, en de Palestijns-Islamitische Jihad door de Europese Unie (EU) en de Verenigde Staten (VS) als terroristische organisaties beschouwd worden?
Ja.
Bent u ermee bekend dat drie vertegenwoordigers van eerdergenoemde terroristische organisaties aanwezig waren bij de beëdiging van de Iraanse president Raisi?1 Was u hier voorafgaande aan de beëdiging al van op de hoogte?
Het was vooraf niet bekend wie – behalve EU-lidstaten – aanwezig zouden zijn bij de inauguratie. Inmiddels is dit bekend.
Kunt u uitleg geven op wiens initiatief er is besloten om ook de Nederlandse ambassadeur in Iran naar de beëdiging van Raisi te sturen?
Net als alle in Iran vertegenwoordigde EU-landen is Nederland bij de inauguratie van de Iraanse president vertegenwoordigd door de ambassadeur.
Kunt u inzage geven welke andere EU-lidstaten ook een vertegenwoordiging hebben gestuurd naar Raisi’s beëdiging?
Alle andere in Iran vertegenwoordigde EU-landen waren vertegenwoordigd bij de inauguratie. Dit waren Duitsland, Frankrijk, Denemarken, Zweden, Slovenië, Slowakije, Cyprus, Griekenland, Finland, Roemenië, Bulgarije, Hongarije, Portugal, Polen, Italië (inclusief Directeur-Generaal Politieke Zaken uit Rome), België, Spanje, Oostenrijk, Tsjechië, Kroatië en Malta (vanuit de hoofdstad).
Kunt u uitleggen of u alsook de Minister-President expliciete goedkeuring hebben gegeven om EU-vertegenwoordiger Enrique Mora naar de beëdiging te sturen?
De EU-vertegenwoordiger, Enrique Mora, is op verzoek van de Hoge Vertegenwoordiger van de EU (HV) Josep Borrell en in zijn capaciteit als nucleair onderhandelaar naar Teheran afgereisd. De HV heeft hiervoor geen toestemming nodig van EU-lidstaten en heeft hier ook niet om gevraagd.
Heeft u expliciet goedkeuring gegeven voor het aanwezig zijn van de Nederlandse ambassadeur bij de beëdiging?
Ja, op basis van gebruikelijke procedures en in lijn met alle hierboven genoemde EU-landen.
Heeft u contact gehad met de ambassadeur over dit bezoek? Bent u bereid inzage te geven in wat de Nederlandse regering de ambassadeur heeft verteld of opgedragen?
Het ministerie heeft de ambassadeur de instructie gegeven de inauguratie bij te wonen en verslag te doen.
Heeft u overlegd met de Minister-President over dit bezoek?
Nee.
Keurde de Minister-President expliciet de aanwezigheid van de Nederlandse ambassadeur bij de beëdiging goed? Indien ja, op welke wijze heeft de Minister-President zijn goedkeuring verleend?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u het eens met de onderzoeken waaruit blijkt dat Raisi verantwoordelijk was voor massa-executies in 1988?
Het kabinet is bekend met berichten over beschuldigingen van zijn betrokkenheid bij massa-executies in 1988. Het kabinet is echter niet bekend met gezaghebbend onafhankelijk onderzoek dat bewijst dat Raisi – als lid van de groep openbare aanklagers – verantwoordelijk was.
Deelt u de mening dat Nederland geen banden moet onderhouden met staatshoofden waarvan algemeen bekend is dat er bloed aan hun handen kleeft?
Nederland onderhoudt diplomatieke betrekkingen met vrijwel alle landen. Deze betrekkingen zijn, naast samenwerking op andere voor Nederland belangrijke onderwerpen zoals veiligheid en handel, juist van belang om eerbiediging van mensenrechten te bespreken en eventuele mensenrechtenschendingen aan de kaak te stellen.
Deelt u de vaststelling dat de Nederlandse regering het regime van Raisi erkent en legitimeert door de Nederlandse ambassadeur bij Raisi's beëdiging aanwezig te laten zijn? Zo nee, waarom niet?
De aanwezigheid van de Nederlandse ambassadeur, alsmede die van alle andere in Iran vertegenwoordigde EU-lidstaten, bij de inauguratie van president Raisi vormt onderdeel van het onderhouden van diplomatieke betrekkingen. Zie ook het antwoord op vraag 11.
Ondervond u geen persoonlijke bezwaren bij de aanwezigheid van de ambassadeur bij de beëdiging van Raisi?
Zie antwoord op vraag 11.
Deelt u de mening dat Nederland en de EU geen banden moeten onderhouden met terroristische bewegingen? Indien ja, waarom zijn zowel de Nederlandse ambassadeur als EU-vertegenwoordiger Enrique Mora aanwezig geweest in het bijzijn van terroristische organisaties?
Ja. Aanwezigheid van de Nederlandse ambassadeur, plaatsvervangend SG EDEO Enrique Mora alsmede de ambassadeurs van andere EU-lidstaten stond in het teken van de beëdiging van het Iraanse staatshoofd. Van het onderhouden van banden met of legitimering van terroristische bewegingen was en is geen sprake.
Deelt u de mening dat Nederland Hamas, Hezbollah, en de Palestijns-Islamitische Jihad legitimeert door zich met terroristische organisaties te mengen bij een beëdiging?
Nee. Zie antwoord op vraag 14.
Ondervond u geen persoonlijke bezwaren bij de aanwezigheid van terroristische organisaties?
Zie antwoord op vraag 14.
Deelt u de vaststelling dat Nederland de massa-executies in 1988 onder tafel schuift door de aanwezigheid van de Nederlandse ambassadeur? Zo nee, waarom niet?
Nee, omdat Nederland veelvuldig en consistent aandacht vraagt voor de schrijnende mensenrechtensituatie in Iran, zowel in bilateraal als multilateraal verband, en tevens aanzienlijke sanctiedruk uitvoert in EU-verband om deze zorgen verder gestalte te geven.
Deelt u de vaststelling dat Israël in het Midden-Oosten Nederlands trouwste bondgenoot is?
Nederland onderhoudt uitstekende relaties met Israël. Het is niet de inschatting van het kabinet dat de door u genoemde aanwezigheid van de Nederlandse ambassadeur de vriendschappelijke band tussen Nederland en Israël onder druk heeft gezet.
Deelt u de mening dat het bezoek van de Nederlandse ambassadeur de Nederlandse banden met Israël onder druk zet?
Zie antwoord vraag 18.
Deelt u het eindoordeel dat zowel de Nederlandse als de Europese deelname aan de beëdiging van Raisi een diplomatieke blunder is geweest?
Nee.
Verdere samenwerking van Nederland met Iran na de beëdiging van president Ebrahim Raisi |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de beëdiging van Ebrahim Raisi tot president van Iran?
Ja.
Is het u bekend dat de heer Raisi wordt beschuldigd van directe betrokkenheid bij massa-executies in 1988 als lid van de groep openbare aanklagers? En dat, in een rapport van 2018, Amnesty International het aantal slachtoffers op ruim 5.000 heeft geschat?
Ja.
Bent u op de hoogte van het verzoek van Javaid Rehman, Speciale Rapporteur van de Verenigde Naties ten aanzien van de mensenrechten in Iran, die in die hoedanigheid getuigenissen en bewijzen heeft verzameld over de executies van 1988, en derhalve een onafhankelijk onderzoek eist?
Ja.
Steunt u het verzoek van Javaid Rehman tot een onafhankelijk onderzoek?
Verantwoording afleggen (accountability) en het bestrijden van straffeloosheid voor internationale misdrijven zijn belangrijke onderdelen van de internationale rechtsorde en een prioriteit in het Nederlandse mensenrechtenbeleid.
Gezien het feit dat u op 21 februari 2018 de Iraanse president Rouhani bezocht in Teheran, bent u voornemens ook diens opvolger, Raisi, te bezoeken? Zo ja, waarom?
Er zijn op het moment geen voornemens Iran te bezoeken.
Bent u van mening dat president-elect Raisi «persona non grata» behoort te zijn in Nederland?
Dit is niet aan de orde.
Heeft u begrip voor de protesten van vooral de jongere generatie in Iran tegen de komst van Raisi als president? Hoe beoordeelt u het optreden van de Iraanse overheid tegen de betogers?
Gezien de vele sociale en economische problemen in Iran heb ik begrip voor de onvrede die leeft onder de bevolking van het land. Iedereen heeft het recht om zijn ongenoegen op een vreedzame manier te uiten. Het gebrek aan o.a. de vrijheid van meningsuiting en vrijheid van vereniging in Iran baart mij zorgen. Ik stel deze zaken, alsmede de bredere zorgen over de schrijnende mensenrechtensituatie Iran geregeld aan de orde, zowel in bilaterale contacten als middels internationale en multilaterale fora.
Deelt u de mening dat de besprekingen in het kader van het Joint Comprehensive Plan of Action (JCPOA) – ook wel het atoomakkoord genoemd – op losse schroeven komt te staan met het aantreden van Raisi?
Het is nog te vroeg om in te schatten wat het aantreden van Raisi betekent voor de besprekingen in het kader van het Joint Comprehensive Plan of Action (JCPOA). In het Iraanse systeem beslist de Opperste Leider uiteindelijk over dergelijke zaken en niet de president. Nederland blijft de inzet van bondgenoten om spoedig terug te keren naar volledige implementatie van het JCPOA steunen, aangezien het duurzaam voorkomen dat Iran een kernwapen ontwikkelt van groot belang blijft voor de Europese en Nederlandse veiligheid.
Bent u van mening dat een politieke strategie van verdere sancties tegen Iran moet worden voorbereid en uitgevoerd als Iran op de huidige weg doorgaat?
Nederland kiest een strategie ten aanzien van Iran van kritisch engagement. Deze benadering omvat politieke druk (met name via een veelvoud aan VN- en EU-sancties) en kritische dialoog gericht op het duurzaam adresseren van de vele problemen met Iran. Hiervoor zet Nederland zich bilateraal en multilateraal in.
Nederland schroomt niet additionele sancties in te stellen waar dit op zijn plaats is, zoals het uitbreiden van het EU-mensenrechtensanctieregime tegen Iran in reactie op het gewelddadig neerslaan van de 2019 protesten in april jl. onderstreept.
Bent u bekend met het feit dat de Europese Unie sinds 2016 76 miljoen euro subsidie heeft verstrekt aan Iran, waaronder 15 miljoen euro in 2021?1 Bent u van mening dat in 2022 alle Nederlandse subsidies naar Iran, al dan niet indirect via de EU, een halt moeten worden toegeroepen?
De gelden waaraan in de vraag gerefereerd wordt, betreffen humanitaire hulp voor de meest kwetsbaren in Iran, met name Afghaanse vluchtelingen. Daarnaast is die EU-steun ten goede gekomen aan het bestrijden van de COVID-19 pandemie en burgerbevolking getroffen door overstromingen in Iran in 2019 en 2020. Deze steun van de EU in Iran verloopt via internationale niet-gouvernementele organisaties, het Internationaal Comité van het Rode Kruis, de Internationale Federatie van Rode Kruis- en Rode Halve Maanverenigingen en VN-agentschappen.
Bent u van mening dat de deelname van Nederland aan het in 2019 in het leven geroepen Instrument in Support of Trade Exchanges (INSTEX) om buiten Amerikaanse sancties toch met Iran te kunnen handelen, moet worden herzien door de huidige weg die Iran inslaat?
Voor het kabinet staat het behoud van het JCPOA voorop. Nederland draagt dan ook bij aan het voortbestaan ervan, onder meer door in te zetten op behoud van de economische voordelen voor Iran die onderdeel zijn van de afspraken van het JCPOA. Deelname aan INSTEX is daarbinnen een belangrijk te bewandelen spoor; de intentie is dat INSTEX kan bijdragen aan het faciliteren van controleerbare betalingen met Iran nu commerciële banken daarin nagenoeg niet meer voorzien, wat Iran beter in staat moet stellen de economisch vruchten van de nucleaire deal te plukken. Het functioneren van INSTEX hangt momenteel samen met de onderhandelingen over de terugkeer naar het JCPOA en mogelijke opheffing van een aantal VS sancties. Vooralsnog is het aantal transacties zeer beperkt.
Zie tevens het antwoord op vraag 9.
Inhuldiging van Raisi als president van Iran |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kent u de oproep om geen vertegenwoordiger van de Europese Unie (EU) af te vaardigen naar de inhuldiging op 5 augustus van massamoordenaar Raisi als president van Iran?1
Ja.
Wilt u kenbaar maken dat de EU zijn gezicht niet moet laten zien bij dat evenement? Zo nee, waarom niet?
De Hoge Vertegenwoordiger van de Europese Dienst voor Extern Optreden (HV) Josep Borrell heeft besloten zich te laten vertegenwoordigen bij de inauguratie van de Iraanse president Ebrahim Raisi op 5 augustus a.s. Zijn plaatsvervangend Secretaris-General Enrique Mora, die de nucleaire onderhandelingen namens de EU met Iran leidt, is op verzoek van de HV afgereisd naar Teheran. De HV heeft hiervoor geen toestemming nodig van EU-lidstaten en heeft hier ook niet om gevraagd.
De EU is met name vertegenwoordigd bij deze inauguratie vanwege de bemiddelende rol die de EU speelt bij het onderhandelingsproces tussen Iran en de vijf permanente leden van de VN-Veiligheidsraad plus Duitsland om een weg terug te vinden naar volledige implementatie van het nucleaire akkoord met Iran, het Joint Comprehensive Plan of Action (JCPOA). Een dergelijke bemiddelende rol betekent dat intensief contact met de Iraanse overheid noodzakelijk is. Het overkoepelende doel van het voorkomen dat Iran een kernwapen ontwikkelt, is en blijft van groot belang voor de Europese en Nederlandse veiligheid.
Wilt u er voor zorgen dat de Nederlandse regering in het geheel niet vertegenwoordigd zal zijn bij de inhuldiging van die onderdrukker? Zo nee, waarom niet?
Net als alle in Iran vertegenwoordigde EU-landen zal Nederland bij de inauguratie van de Iraanse president vertegenwoordigd worden door de ambassadeur.
De berichten ‘Severe financial crisis threatens the STL’s ability to fulfil its mandate’ en ‘Start of trial in the Ayyash case (STL-18-10) on 16 June cancelled due to lack of funds’ |
|
Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met de berichten «Severe financial crisis threatens the STL’s ability to fulfil its mandate»1 en «Start of trial in the Ayyash case (STL-18-10) on 16 June cancelled due to lack of funds»2?
Ja.
Hoe beoordeelt u het tekort aan fondsen voor het Speciaal Tribunaal voor Libanon (STL) en het feit dat de drie gerelateerde zaken (Hamade, Hawi en Murr) hierdoor stopgezet dreigen te worden?
Als gastland en donor heeft Nederland met zorg kennisgenomen van het financiële tekort bij het STL. Nederland heeft vanaf het moment dat deze problemen zich openbaarden samen met andere donoren nauw met het STL samengewerkt om mogelijk te maken dat het STL het lopend hoger beroep in de hoofdzaak kan afronden en toe kan werken naar een restmechanisme. Ondanks een vorig jaar doorgevoerde bezuiniging van 37% van het jaarbudget en een toegekende extra subsidie van de VN van 13 miljoen euro, kampt het STL nog steeds met grote tekorten. De belangrijkste reden voor dit tekort is dat Libanon, verantwoordelijk voor 49% van het budget, vanwege ernstige financiële problemen niet meer aan de betalingsverplichtingen kan voldoen. De financiële problemen hebben gevolgen voor de behandeling van de zaken van het STL. Deze betreffen het lopende hoger beroep in de hoofdzaak (aanslag op de Libanese premier Rafik Hariri) maar ook de aan de aanslag verbonden zogenoemde gerelateerde zaken (in onderzoeksfase). Gezien de penibele financiële situatie, heeft het STL dit jaar besloten alleen de hoofdzaak af te ronden en toe te werken naar een restmechanisme. Nederland zal de komende maanden samen met de andere donoren en het STL werken aan een ordentelijke afronding.
Waarom bent u voornemens om uitsluitend geld ter beschikking te stellen voor het hoger beroep van de Hariri-zaak en de sluiting van het tribunaal, en niet voor de drie gerelateerde zaken?
Het besluit om de drie gerelateerde zaken op te schorten is genomen door het STL, en niet door de donoren, waaronder Nederland. Voortzetting van de gerelateerde zaken zou enkele tientallen miljoenen euro’s kosten, financiële middelen waarover het STL niet beschikt en waarvan na intensieve fondsenwerving duidelijk is dat de middelen er ook in de nabije toekomst niet zullen komen. Daarbij is er sprake van een afbrokkelend politiek draagvlak voor het STL vanwege gebrek aan voortgang en de hoge kosten. Door de inzet en extra financiële bijdrage van Nederland en andere donoren kan het STL zich in ieder geval richten op het afronden van de lopende hoofdzaak in hoger beroep en op het toewerken naar een restmechanisme. Het zou een tegenslag zijn voor de internationale rechtsorde en de strijd tegen straffeloosheid als het STL afronding van het hoger beroep in de hoofdzaak zou moeten staken.
Hoe beoordeelt u het feit dat de 31 slachtoffers en overige nabestaanden van de aanslagen in de drie gerelateerde zaken geen gerechtigheid zullen krijgen indien het STL wordt gesloten?
De zogenoemde gerelateerde zaken zijn gestart om personen te berechten die betrokken zijn geweest bij andere aanslagen in Libanon, voor zover er een verband bestaat met de aanslag op premier Hariri. Nederland betreurt dat de drie gerelateerde zaken, inzake de aanvallen op Marwan Hamade, Georges Hawi en Elias El-Murr op respectievelijk 1 oktober 2004, 21 juni 2005 en 12 juli 2005, zijn opgeschort. Vanwege de acute geldnood van het STL en de hoge kosten die de gerelateerde zaken met zich meebrengen, acht het STL het voortzetten van deze zaken niet haalbaar.
In hoeverre vindt u het voor de internationale rechtsorde en het voorkomen van straffeloosheid van belang dat alle zaken die momenteel voorliggen bij het STL behandeld worden?
Nederland zet zich wereldwijd in voor de bevordering van de internationale rechtsorde. Deze ambitie is verankerd in onze Grondwet. Verantwoording afleggen (accountability) en het bestrijden van straffeloosheid voor internationale misdrijven zijn belangrijke onderdelen van deze rechtsorde en een prioriteit in het Nederlandse buitenland- en mensenrechtenbeleid. Afgelopen maanden heeft Nederland zich hard gemaakt om het STL open te houden. Hoewel het voortzetten van de gerelateerde zaken niet haalbaar blijkt, acht Nederland het van groot belang dat het lopende hoger beroep in de hoofdzaak kan worden voorgezet. Het tekort voor het afronden van de hoofdzaak wordt gedicht door extra financiële bijdragen van een aantal donoren, waaronder Nederland. Daarmee is onze inzet in lijn met de Nederlandse inzet tegen straffeloosheid en sluit deze aan bij onze reputatie op het gebied van gerechtigheid en bij het profiel van Den Haag als stad van vrede en recht.
Hoe beoordeelt u de doelmatigheid van het STL als geheel? Wat is het effect op de doelmatigheid wanneer niet alle zaken gehoord zullen worden? Is het gezien de hoge opstart- en voorbereidingskosten niet inefficiënt om de drie gerelateerde zaken nu stop te zetten?
Het STL is opgericht om onderzoek te doen naar de aanslag op de Libanese premier Rafik Hariri en om verdachten te vervolgen. Met het afronden van de hoofdzaak heeft het STL aan dat mandaat voldaan. In de loop der jaren was een aantal donoren, waaronder ook Nederland, kritisch over het functioneren van het STL vanwege het gebrek aan voortgang in de hoofdzaak en de hoge kosten. In de tweede helft van 2020 heeft het STL uitspraak gedaan in de hoofdzaak en is het Tribunaal gestart met het doorvoeren van noodzakelijke bezuinigingen van 37%. Het besluit om de gerelateerde zaken op te schorten is genomen door het Tribunaal.
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Welk effect zou de sluiting van het STL hebben op de strijd tegen terrorisme van de internationale gemeenschap, in Libanon en in het Midden-Oosten? Welk precedent zou dit kunnen zetten voor de vervolging van andere terroristische daden, bijvoorbeeld in Syrië en Irak?
Sluiting van het STL zonder een adequate afronding van lopende zaken zou de geloofwaardigheid van het proces aantasten en in bredere zin een ongewenst signaal kunnen afgeven als het gaat om het bestrijden van straffeloosheid voor internationale misdrijven. Mede om deze reden heeft Nederland zich er voor ingezet om een gedwongen sluiting van het STL te voorkomen. Het STL hoeft in augustus niet de deuren te sluiten en het lopende hoger beroep in de hoofdzaak kan worden afgerond, maar het STL heeft wel besloten de gerelateerde zaken op te schorten vanwege gebrek aan financieel draagvlak. Nederland betreurt de opschorting van deze zaken. Het opschorten van deze gerelateerde zaken is niet van invloed op de mogelijke vervolging en berechting van ISIS-strijders in de regio. Zoals reeds eerder gemeld aan uw Kamer (laatstelijk op 25 juni 2021 – 3399639) is berechting van ISIS-strijders via het Internationaal Strafhof of anders door een speciaal hiervoor opgericht internationaal tribunaal in afwezigheid van een mandaat van de VN Veiligheidsraad en instemming van Syrië en/of Irak feitelijk geblokkeerd. Daarom verkent het kabinet samen met een aantal gelijkgezinde Europese landen sinds enige tijd de mogelijkheid om ISIS-strijders in en door Irak te laten berechten.
Welke financiële mogelijkheden ziet u nog om de sluiting van het tribunaal te voorkomen en de drie gerelateerde zaken te voltooien? Welke bijdrage kan Nederland hieraan leveren? Bent u bereid om er bij internationale partners op aan te dringen hun financiële bijdrage te verhogen, zodat de drie gerelateerde zaken kunnen worden voltooid?
Het STL zal in augustus de deuren niet sluiten. Dankzij de inspanning van Nederland heeft een aantal donoren besloten om een extra financiële bijdrage te doen die voortzetting van het hoger beroep in de hoofdzaak mogelijk maakt. Ook Nederland heeft een extra financiële bijdrage toegezegd. Er is op dit moment geen draagvlak voor meer additionele vrijwillige bijdragen.
Ziet u mogelijkheden om de drie gerelateerde zaken over te hevelen naar bijvoorbeeld het Internationaal Strafhof, zodat deze alsnog behandeld kunnen worden? Zo ja, bent u bereid hiervoor in internationaal verband te pleiten?
Libanon is geen verdragspartij bij het Statuut van Rome en het Internationaal Strafhof heeft derhalve geen rechtsmacht over de gerelateerde zaken.
Bent u bereid deze vragen spoedig te beantwoorden, in ieder geval vóór de dreigende sluiting van het STL begin augustus?
Zoals blijkt uit mijn eerdere antwoorden, is er, mede door de inzet van Nederland, geen sprake van een gedwongen sluiting van het STL. Deze vragen zijn op reguliere wijze, rekening houdend met zomerreces, afgedaan.
De sancties tegen Cuba. |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van de demonstratie in Havana, Cuba tegen de economische crisis en het tekort aan geneesmiddelen waaronder Cuba lijdt?
Ja. De demonstraties richtten zich behalve op de schaarste en het tekort aan medicijnen, ook op het gebrek aan rechten en vrijheden voor de Cubaanse bevolking.
Welke invloed heeft het Amerikaanse embargo volgens u op deze twee crises?
De Amerikaanse sancties hebben geen betrekking op de export van voedsel, medicijnen en in beginsel op medische apparatuur vanuit de VS naar Cuba. Naast het Amerikaanse embargo, zijn vooral het gebrek aan economische hervormingen en de nadelige effecten van de coronacrisis op het toerisme van invloed op de economische crisis waar Cuba zich in bevindt. Bovendien speelt daarbij ook de bovengenoemde politieke crisis over het gebrek aan vrijheden en rechten van de bevolking.
De laatste weken is het aantal COVID-besmettingen op Cuba hard gestegen. De Cubaanse regering heeft besloten af te zien van het importeren van in het buitenland geproduceerde COVID-vaccins en heeft zich ook niet ingeschreven voor COVAX. Het vertrouwt op de eigen (kandidaat-)vaccins.
Bezien de Nederlandse positie tégen het economische, commerciële en financiële embargo, zoals tot uiting komt in de sinds 1992 jaarlijkse stemming over een resolutie hieromtrent bij de Algemene Vergadering van de VN, welke maatregelen kan Nederland nemen om aan deze jaarlijks aangenomen resolutie politieke gevolgen te geven?
Nederland steunt met andere Europese lidstaten de hier genoemde VN-resolutie. Nederland en andere EU-lidstaten zijn tegen de onwenselijke gevolgen van de extraterritoriale werking van sancties van derde landen. Dit is ten aanzien van Cuba specifiek vastgelegd in de EU-antiboycotverordening (Verordening 2271/96)1. Opvolging hiervan geschiedt voornamelijk in EU-verband, o.a. via de Overeenkomst inzake Politieke Dialoog en Samenwerking tussen de Europese Unie en haar lidstaten enerzijds, en de Republiek Cuba anderzijds. Waar relevant worden ook in bilaterale contacten van Nederland met de VS en Cuba, de Nederlandse bezwaren tegen het embargo uitgesproken.
Is Nederland bereid politieke opvolging te geven aan de aangenomen VN-resoluties door dergelijke maatregelen te nemen? Waarom wel of waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hebben er, sinds het uitbreken van de coronapandemie, situaties plaatsgevonden waarin Nederland of in Nederland gevestigde bedrijven op enigerlei wijze hebben bijgedragen aan het Amerikaanse embargo tegen Cuba? Hoe kan de Nederlandse regering dergelijke situaties bestrijden, dan wel voorkomen?
In de praktijk kan het zo zijn dat bedrijven investeringen in, en transacties met Cuba vermijden, vanwege mogelijke financiële consequenties. Bij de keuze om geen zaken te doen met Cuba spelen meerdere factoren mee, zoals commerciële overwegingen en relevante wet- en regelgeving, waaronder sancties. De Europese antiboycotverordening verbiedt Europese bedrijven om gevolg te geven aan een aantal specifieke Amerikaanse sancties tegen Cuba, zoals benoemd in de bijlage daarvan.
Wat kan Nederland doen om het Cubaanse volk te hulp te schieten bij de crises waarin het land verkeert? Is Nederland bereid hulp te verlenen aan Cuba? Zo ja, kunt u uitwijden over welke hulp Nederland bereid is te verstrekken? Zo nee, waarom niet?
Cuba ontvangt geen bilaterale hulp zoals de partnerlanden van de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking. Nederland draagt echter aanzienlijk bij aan activiteiten van VN-organisaties zoals de FAO en UNDP en maatschappelijke organisaties, die in Cuba actief zijn. Daarnaast lopen er in Cuba verschillende EU-programma’s, die zich richten op gezondheidszorg, klimaat en versterking van lokaal bestuur. Daarmee draagt Nederland indirect bij aan de hulp aan het Cubaanse volk.
Bent u bereid om met de Cubaanse regering in gesprek te treden om te bezien waar Nederland verder te hulp kan schieten om de Cubanen door de moeilijke coronaperiode te helpen? Zo nee, waarom niet?
Als reeds aangegeven, krijgt het Nederlandse Cuba-beleid met name vorm binnen de Europese Unie en de hierboven genoemde Overeenkomst inzake Politieke Dialoog en Samenwerking. In het kader van deze overeenkomst worden periodieke dialogen georganiseerd op een groot aantal terreinen.
Op 29 juni jl. heeft de Europese Unie een Verklaring afgegeven over de situatie in Cuba na de protesten van 11 juli. Daarin uit de Unie o.a. haar zorgen en wordt de Cubaanse regering opgeroepen gehoor te geven aan de wensen van het Cubaanse volk voor meer vrijheid en rechten en voor economische en politieke hervormingen. Ook geeft de Unie aan klaar te staan om alle inspanningen te leveren ter verbetering van de levensomstandigheden van Cubanen via bovengenoemde Overeenkomst inzake Politieke Dialoog en Samenwerking.
Het klachtenmechanisme voor de naleving van duurzaamheidsafspraken in handelsverdragen |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met de brief van FNV, CNV & CNVI, VCP, Handel Anders, SOMO en Milieudefensie over het klachtenmechanisme voor de naleving van duurzaamheidsafspraken in handelsverdragen, het zogenaamde Single Entry Point (SEP)?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat het klachtenmechanisme niks verandert aan het vrijhandelsakkoord tussen de EU en Canada (CETA)? Kunt u deze vraag met ja of nee beantwoorden?
Ja, het klachtenmechanisme verandert niet de inhoud van CETA en de afspraken die de EU en Canada overeen zijn gekomen. Wel kan het klachtenmechanisme de naleving verbeteren van afspraken over onder andere handel en duurzame ontwikkeling in bestaande handelsakkoorden, zoals CETA.
Kunt u bevestigen dat het klachtenmechanisme voor CETA hooguit kan leiden tot formele consultaties met Canada en bij een negatieve uitkomst tot het voorleggen van de klacht aan een expertpanel, dat alleen een niet-bindend advies kan geven? Kunt u deze vraag met ja of nee beantwoorden?
Het klachtenmechanisme is er voor alle handelsakkoorden. Onder het klachtenmechanisme kunnen klachten worden ingediend over zowel handelsbelemmeringen als duurzame handel. Klachten over het niet naleven van duurzaamheidsafspraken in EU handelsakkoorden of het Algemeen Preferentieel Stelsel hebben dezelfde status onder het mechanisme als klachten over handelsbelemmeringen die strijdig zijn met markttoegang afspraken onder een EU handelsakkoord of WTO-regels.
Via het klachtenmechanisme kan vermeende gebrekkige naleving van de genoemde verplichtingen bij de Commissie worden aangekaart, waaronder ook de verplichtingen in CETA. Het klachtenmechanisme geeft Europese bedrijven en het maatschappelijk middenveld gestroomlijnde toegang tot de Commissie en draagt bij aan stevigere monitoring van de naleving van bestaande handelsafspraken tussen de EU en derde landen.
De bestaande afspraken over handel en duurzame ontwikkeling onder EU handelsakkoorden zijn juridisch bindend. Middels een jaarlijkse dialoog monitoren verdragspartijen, zoals de EU en Canada, de naleving van deze afspraken en identificeren ze kansen en problemen op het gebied van handel en duurzame ontwikkeling. Daarnaast voorzien deze akkoorden, waaronder CETA, in geschillenbeslechting ten aanzien van de duurzaamheidsafspraken die in het akkoord zijn gemaakt.
Wanneer de Commissie een klacht ontvangt en meent dat Canada de verplichtingen onder het handelsakkoord met de EU niet nakomt, dan kan dit leiden tot de inzet van verschillende instrumenten. De EU kan diplomatieke middelen inzetten om het probleem aan te kaarten of geschillenbeslechting starten. Wanneer gebruik wordt gemaakt van de geschillenbeslechtingsprocedure die geldt voor de hoofdstukken over handel en duurzaamheid in CETA dan voorziet deze procedure erin dat een rapport met bevindingen en aanbevelingen door een panel van deskundigen wordt opgesteld. Indien het deskundigenpanel stelt dat een van de partijen zijn verplichtingen niet nakomt, dienen partijen volgens het verdrag in overleg te treden en worden zij geacht binnen drie maanden passende maatregelen te nemen of een actieplan vast te stellen, rekening houdende met dit rapport (artikel 24.15 lid 11 CETA).
Het antwoord op uw vraagt luidt dus nee, daar er wel degelijk juridisch bindende verplichtingen uit de duurzaamheidshoofdstukken voortvloeien die, indien nodig, in een geschillenbeslechtingsprocedure kunnen worden vastgesteld wanneer partijen van inzicht verschillen over de reikwijdte van deze verplichtingen.
Klopt het dat de «duurzaamheidsafspraken» waar klachten over ingediend kunnen worden via het SEP niet-afdwingbare afspraken zijn? Kunt u bevestigen dat bij bestaande handelsverdragen het klachtenmechanisme dus ook geen sancties kan opleggen als de afspraken worden overtreden? Bent u het ermee eens dat het mechanisme dus in feite een tandeloos instrument is?
Het klachtenmechanisme is niet tandeloos. Doel van het klachtenmechanisme is om Europese bedrijven en het maatschappelijk middenveld betere en gestroomlijnde toegang tot de Commissie te geven en bij te dragen aan stevigere monitoring van de naleving van bestaande afspraken tussen de EU en derde landen. Doordat personen en organisaties een vermeende schending bij een centraal punt kunnen melden, versterkt dit de monitoringsfunctie van de Commissie. Ook zorgt het mechanisme voor betere stroomlijning van de behandeling van klachten door de Commissie. Deze klachten kunnen leiden tot de inzet van verschillende instrumenten die de EU in relatie tot derde landen tot haar beschikking heeft, zoals uiteen gezet in het antwoord op vraag 3.
Kunt u bevestigen dat de Europese Commissie zelf bepaalt welke klachten het in behandeling neemt zonder raadpleging van externe deskundigen? Hoe wordt er dan gegarandeerd dat klachten die raken aan het economisch belang van de EU niet kunnen worden afgewimpeld?
De Commissie neemt alle ingediende klachten in behandeling. Het klachtenmechanisme heeft juist als doel dat externe partijen, zoals ngo’s, vakbonden en bedrijfsleven, vermeende schendingen aankaarten bij de Commissie. Dit geldt zowel voor klachten over handel en duurzame ontwikkeling, als voor klachten over handelsbelemmeringen. De Commissie verzoekt externe partijen middels het klachtenformulier om de nodige informatie aan te leveren voor de analyse van de klachten. De benodigde informatie kan in overleg met de Commissie worden aangevuld. Vervolgens is het aan de Commissie, waar nodig in overleg met de Raad, om bij vermeende schendingen passende vervolg acties te nemen.
Kunt u bevestigen dat het klachtenmechanisme geen toegevoegde waarde heeft wanneer de afspraken waar een klacht over ingediend kan worden in eerste instantie al boterzacht en niet toereikend zijn om het milieu, mensen- en arbeidsrechten en dierenwelzijn te beschermen, zoals het geval is in bestaande handelsverdragen?
Nee, het klachtenmechanisme heeft een toegevoegde waarde daar het kan bijdragen aan de naleving van de verplichtingen die voortvloeien uit de duurzaamheidshoofdstukken in handelsakkoorden. Deze verplichtingen zijn juridisch bindend.
Verdragspartijen bij EU handelsakkoorden bevestigen onder andere dat ze fundamentele arbeidsrechten zullen respecteren, bevorderen en verwezenlijken en zeggen toe om zich in te spannen voor ratificatie van fundamentele ILO-conventies en de implementatie daarvan. Tevens bevestigen verdragspartijen dat ze hun verplichtingen zullen nakomen onder multilaterale milieu akkoorden waarbij ze partij zijn en spreken af bestaande milieuwetgeving te handhaven en bestaande beschermingsniveaus niet te zullen verlagen.
Klopt het dat er geen tijdslijnen zijn vastgesteld waarbinnen de Europese Commissie moet reageren? Kunt u deze vraag met ja of nee beantwoorden?
Nee, het klachtenmechanisme berust op bestaande juridische kaders. Daarbij geldt dat de Commissie gehouden is aan de algemene regels voor een goede administratie. Dat is vastgelegd in de Europese code voor Goed administratief gedrag. Hierin staat dat (de ambtenaar van) de Commissie erop zal toezien dat over verzoeken of klachten aan de EU-instelling binnen een redelijke termijn, zonder vertraging en in ieder geval niet later dan twee maanden na datum van ontvangst een besluit wordt genomen. Voor de specifieke stappen die onderdeel van de behandeling van een klacht kunnen uitmaken, zijn geen tijdspaden voorzien. Het kabinet heeft de Commissie verzocht om te onderzoeken of deze kunnen worden opgesteld. De Commissie heeft aangegeven deze zomer het functioneren van het klachtenmechanisme te evalueren2.
Klopt het dat er geen richtlijnen zijn vastgesteld waar de onderbouwing van het besluit om een klacht wel of niet in behandeling te nemen aan moet voldoen en indieners geen mogelijkheden hebben om een besluit aan te vechten? Vindt u dit getuigen van transparantie?
De Commissie neemt alle ingediende klachten in behandeling. Het is aan de Europese Commissie, waar nodig in overleg met de Raad, om bij vermeende schendingen vervolgacties te nemen. De EU is immers partij bij handelsakkoorden en de Commissie vertegenwoordigt de EU vis-a-vis derde landen. De indiener van een klacht wordt door de Commissie geïnformeerd of diens klacht aanleiding geeft tot actie en zo ja, welke stappen voorzien zijn. De Commissie weegt bij de volgorde van behandeling en het inzetten van middelen bij een bepaalde klacht de situatie in derde landen, als ook de juridische basis en het systemisch belang. Zij doet dit mede met het oog op het behalen van een efficiënt en effectief resultaat.
Waarom kunnen ngo’s, vakbonden of burgers van buiten de EU niet zelfstandig een klacht indienen bij het mechanisme, terwijl het klachtenmechanisme juist alleen betrekking heeft op landen buiten de EU? Is dit omdat het maatschappelijk middenveld binnen de EU minder zicht heeft op wat er buiten de EU speelt binnen lokale gemeenschappen?
Het klachtenmechanisme is bedoeld om de monitorings- en handhavingsfunctie van de Commissie te versterken, in het geval derde landen de afspraken vis-a-vis de EU niet of onvoldoende nakomen. Daarom ligt het voor de hand dat organisaties en personen binnen de EU zich kunnen wenden tot de Commissie, die de EU vis-a-vis derde landen vertegenwoordigt.
Indien in de omgekeerde situatie organisaties in derde landen vermoeden dat er sprake is van een schending door de EU, ligt het voor de hand dat zij zich wenden tot de eigen overheid.
In geval organisaties in derde landen schendingen door de eigen overheid willen aankaarten, kunnen ze samenwerken met organisaties binnen de EU die zich tot de Commissie kunnen wenden. Organisaties in derde landen kunnen bijvoorbeeld in samenwerking met een EU-burger, een entiteit van wie het kantoor, de administratie of hoofdvestiging in de EU geregistreerd is of een ngo die overeenkomstig het recht van een EU-lidstaat is opgezet een klacht indienen.
Waarom kunnen er geen klachten ingediend worden als de EU of een EU-lidstaat zelf een duurzaamheidsafspraak schendt? Bent u van mening dat de EU of EU-lidstaten nooit duurzaamheidsafspraken schenden?
Voor het aankaarten van vermeende gebrekkige naleving van Europeesrechtelijk vastgelegde duurzaamheidsverplichtingen door de EU of een EU-lidstaat bestaan aparte procedures. Zo kunnen burgers en bedrijven naar de nationale rechter stappen wanneer zij van mening zijn dat Europese regels worden overtreden door een lidstaat, en waarbij die nationale rechter vervolgens de zaak bij het EU Hof van Justitie kan aankaarten. Daarnaast kan de Commissie via een inbreukprocedure tegen een lidstaat de naleving van Europeesrechtelijke verplichtingen handhaven.
Kunt u bevestigen dat de Trade Barrier Regulation waar het klachtenmechanisme onderdeel van is wel procedurele rechten toekent aan bedrijven die klachten indienen bij de Commissie over opgelegde handelsbarrières, maar niet aan burgers of organisaties die klachten indienen met betrekking tot duurzaamheid? Bent u het ermee eens dat dit tekenend is voor het constant prioritair stellen van handels- en investeringsbelangen boven de bescherming van mens, dier en milieu?
Het is inderdaad zo dat de Trade Barrier Regulation (TBR) procedurele rechten toekent aan bedrijven daar onder artikel 5, lid 4, bepaald is dat de Commissie binnen 45 dagen dient te besluiten over een klacht. De verordening inzake handelsbelemmeringen heeft specifiek betrekking op ondernemingen of bedrijfstakken van de Unie die klachten indienen over belemmeringen van het handelsverkeer.
De werking van de Trade Barrier Regulation (TBR) is echter niet wezenlijk anders dan die van het nieuwe klachtenmechanisme. Onder de TBR verordening hebben bedrijven de mogelijkheid zich rechtstreeks tot de Commissie te wenden wanneer ze handelsbarrières ervaren in derde landen. Het is aan de Commissie om de klacht te beoordelen en vervolgens aan een passende oplossing te werken. Onder het nieuwe klachtenmechanisme geldt dat zowel bedrijven als ngo’s of individuele personen zich rechtstreeks tot de Commissie kunnen wenden. Vervolgens is het aan de Commissie om de klacht te beoordelen en vervolgens aan een passende oplossing te werken. Dat geldt voor klachten over zowel duurzaamheid als markttoegang.
Daarbij dient de Commissie zich bij het behandelen van klachten te houden aan de Europese Code voor Goed administratief gedrag, zoals genoemd in het antwoord op vraag 7. Het kabinet heeft de Commissie in aanvulling daarop gevraagd om te bekijken of het mogelijk is om een tijdspad op te stellen voor specifieke stappen in het proces van behandeling van binnengekomen klachten.
Klopt het dat u de Sociaal Economische Raad (SER) heeft gevraagd een aantal bijeenkomsten te organiseren met het maatschappelijk middenveld over het klachtenmechanisme? Hoeveel bijeenkomsten zijn er geweest en wie waren er bij deze gesprekken? Wat was uw rol bij deze bijeenkomsten?
Zoals u is medegedeeld in een Kamerbrief van 25 juni jl. hebben de afgelopen maanden met ondersteuning van de Sociaal Economische Raad (SER) gespreksrondes plaatsgevonden met vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers alsmede het bredere maatschappelijk middenveld3. Deze gespreksrondes zijn op verzoek van het kabinet georganiseerd, zoals ook is toegezegd in de brief aan de Eerste Kamer van 16 november 2020. Het doel van deze bijeenkomsten was om additionele input te verzamelen over (de werking van) het klachtenmechanisme en dit te delen met de Commissie. In totaal hebben drie digitale bijeenkomsten plaatsgevonden. Tijdens de eerste bijeenkomst heeft Denis Redonnet, de Chief Trade Enforcement Officer van de Commissie, het klachtenmechanisme gepresenteerd en vragen van deelnemers hierover beantwoord. Aan de sessies namen verschillende vakbonden, ngo’s en vertegenwoordigers van het bedrijfsleven deel, te weten: FNV, CNV, SOMO, Milieudefensie, VCP, Handel Anders, en VNO-NCW/MKB NL. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken werd op (hoog) ambtelijk niveau vertegenwoordigd. Het ministerie heeft het doel van de bijeenkomsten en het proces toegelicht.
Waarom heeft u de SER niet om een formeel advies gevraagd, maar hebt u uw eigen conclusies getrokken uit de gesprekken?
Het kabinet wilde zo snel mogelijk de inbreng van een bredere groep belanghebbenden verzamelen om additionele input over de werking van het klachtenmechanisme te kunnen leveren aan de Commissie. Het heeft de SER daarom gevraagd dit proces te faciliteren. Het staat de SER uiteraard vrij om desgewenst een eigen advies te schrijven over het klachtenmechanisme.
Waarom was er tijdens de bijeenkomsten van de SER geen ruimte voor een discussie over de belangrijkste kritiekpunten van het maatschappelijk middenveld op handelsverdragen, namelijk de scheve balans tussen de bescherming van investeerders enerzijds en de bescherming van mens, dier en milieu anderzijds? Waarom is het ministerie niet alsnog bereid geweest deze kritiek mee te nemen?
Conform de brief aan de Eerste Kamer van 16 november jl. heeft het kabinet met ondersteuning van de SER gespreksrondes georganiseerd en aan deelnemers gevraagd om additionele inbreng te leveren op het nieuwe klachtenmechanisme.
Tijdens de gespreksrondes vroeg een aantal deelnemers aandacht voor hun fundamentele bezwaren betreffende de reikwijdte, afdwingbaarheid en toegankelijkheid van afspraken over handel en duurzame ontwikkeling in handelsakkoorden. De gespreksrondes richtten zich – zoals ook toegezegd aan de Eerste Kamer en door het ministerie in de gespreksrondes steeds helder gecommuniceerd – specifiek op de werking van het nieuwe klachtenmechanisme en waren niet bedoeld om de Commissie te voorzien van inbreng op het instrumentarium waarover de EU beschikt vis-a-vis derde landen.
In de brief aan Commissaris Dombrovskis is gecommuniceerd dat een aantal deelnemers fundamentele problemen heeft met de reikwijdte, afdwingbaarheid en toegankelijkheid van afspraken over handel en duurzame ontwikkeling in handelsakkoorden. De Commissie had reeds toegezegd om de inzet voor afspraken over handel en duurzame ontwikkeling, vastgelegd in het 15-punten plan, vroegtijdig te zullen herzien. In dit kader zijn onlangs de online consultaties gestart, zodat belanghebbenden aan de Commissie hierop hun inbreng kunnen leveren. Zoals reeds is gesteld in het antwoord op vraag 4, zal het kabinet ook hierop zijn input geven en belanghebbenden in Nederland hierover consulteren.
Bent u het eens met de stelling dat de slagkracht van het SEP beperkt is zolang mensenrechten, arbeidsrechten en duurzaamheid slechts als niet-afdwingbare duurzaamheidshoofdstukken in handelsverdragen worden opgenomen?
Zie het antwoord op vraag 3 en 6.
Klopt het dat het klachtenmechanisme al in november 2020 gelanceerd is en sindsdien ook in werking is getreden? Kunt u toelichten waarom u in uw communicatie met de Eerste Kamer spreekt van een «verdere uitwerking» als het mechanisme al uitgewerkt en operationeel is?2
Dat klopt en hierover is de Kamer ook geïnformeerd middels de brief van 16 november jl. De Commissie heeft meermaals aangegeven dat het mechanisme zich zal moeten bewijzen in de praktijk en open te staan voor verbeteringen in de verdere uitwerking, zoals ook in deze brief vermeld staat.
Loopt er een officiële procedure voor het «verder uitwerken» van het klachtenmechanisme bij de Europese Commissie of is Nederland door de Europese Commissie gevraagd na de lancering inbreng te leveren over het mechanisme? Zo nee, zijn de suggesties voor een verdere uitwerking die u op 24 juni jl. naar de Eurocommissaris van Handel hebt verstuurd op eigen initiatief geweest?3
Als voorstander van een dergelijk klachtenmechanisme heeft het kabinet besloten om in te gaan op de uitnodiging van de Commissie om inbreng te leveren op het klachtenmechanisme, waarover u geïnformeerd bent via de brief van 25 juni jl. Op 20 juli jl. is een ontvangstbevestiging van de heer Dombrovskis ontvangen in reactie op de brief van Minister Kaag. Commissaris Dombrovskis geeft aan dat het functioneren van het klachtenmechanisme deze zomer geëvalueerd zal worden en dat de Commissie op basis daarvan deze herfst met een eerste jaarlijks «Implementation and Enforcement» rapport zal komen.
Is er een eindpunt of -datum voor de «verdere uitwerking» van het mechanisme? Zo ja, wanneer is dit?
Zie het antwoord op vraag 17.
Hoeveel klachten zijn er sinds de lancering van het klachtenmechanisme al ingediend? Waar gingen deze klachten over?
Tot op heden heeft de Commissie 19 formele klachten ontvangen via het klachtenmechanisme. Al deze formeel ingediende klachten gaan over handelsbelemmeringen. Daarnaast heeft de Commissie tot op heden met 90 individuen of organisaties vooroverleg gevoerd over klachten (pre-notification), waarvan een aantal gesprekken voortduren. Slechts één zeer recent contact in het kader van dit vooroverleg heeft betrekking op handel en duurzame ontwikkeling, de overige contacten gaan over vermeende handelsbarrières.
Aan hoeveel van de binnengekomen klachten heeft de Europese Commissie besloten opvolging te geven? Wat was de onderbouwing hiervoor?
De Commissie neemt alle ingediende klachten in behandeling en zet daartoe alle middelen in die zij tot haar beschikking heeft. De Commissie weegt bij de volgorde van behandeling en het inzetten van middelen bij een bepaalde klacht de situatie in derde landen, als ook de juridische basis en het systemisch belang. Zij doet dit mede met het oog op het behalen van een efficiënt en effectief resultaat.
Hoeveel van de binnengekomen klachten zijn er naar tevredenheid van de indiener opgelost?
Zoals aangegeven, neemt de Commissie alle klachten in behandeling. Over de klachten die via het klachtenmechanisme ontvangen en naar tevredenheid van de indiener behandeld zijn, zijn nog geen gegevens beschikbaar.
Wat bedraagt de gemiddelde doorlooptijd momenteel voor het afronden van de behandeling van een klacht?
De Commissie beschikt nog niet over voldoende gegevens over de gemiddelde doorlooptijd van de klachten die onder het klachtenmechanisme zijn ingediend, omdat het klachtenmechanisme pas onlangs gelanceerd is. De Commissie neemt veelal reeds contact op met derde landen terwijl een casus nog geanalyseerd wordt. Wanneer door de Commissie een analyse van de klacht en een actieplan is opgesteld, is de klachtenprocedure voltooid en zal de Commissie aan het actieplan opvolging geven.
Bent u bereid om zowel de eventueel ingediende klachten als de reactie daarop van de Europese Commissie openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
De Commissie ontvangt klachten via het klachtenmechanisme en het is dan ook aan de Commissie om over het openbaar maken ervan te besluiten. Momenteel hanteert de Commissie nog geen standaard procedure voor openbaarmaking. De Commissie geeft als reden dat het een nieuw mechanisme betreft dat nog in ontwikkeling is. Bovendien is zorgvuldigheid geboden wat betreft de openbaarmaking van de identiteit van indieners van een klacht en van vertrouwelijke informatie.
Bent u het eens met het kritiekpunt van de CNV & CVNI, FNV, Handel Anders, SOMO, VCP en Milieudefensie dat het klachtenmechanisme de problemen van verdragen zoals CETA niet oplost?
Nee, het kabinet is het niet eens met de stelling dat een verdrag zoals CETA leidt tot een slechte bescherming van mens, dier en milieu. De EU kan haar beschermingsniveau handhaven en, indien nodig, verhogen. CETA bevat afspraken over duurzame ontwikkeling, milieubescherming en arbeidsrechten en biedt een platform voor samenwerking op deze gebieden en op het gebied van dierenwelzijn.
Het klachtenmechanisme is bedoeld om de monitorings- en handhavingsfunctie van de Commissie te versterken. Klachten over het niet naleven van duurzaamheidsbepalingen in handelsakkoorden hebben dezelfde toegang tot dit klachtenmechanisme als klachten over handelsbelemmeringen.
De Nederlandse houding t.o.v. China. |
|
Simone Kerseboom (FVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Wat betekenen de sterke aanwijzingen, die recent ook breed in de gevestigde media zijn aangehaald, dat COVID-19 mogelijk toch niet op natuurlijke wijze is ontstaan, maar zijn oorsprong vindt in een Chinees laboratorium1, voor de Nederlandse houding ten opzichte van China?
De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) heeft een brede internationale onderzoeksmissie opgezet naar de oorsprong van het SARS-CoV-2 virus. In dat onderzoek zijn geen aanwijzingen aangetroffen die duiden op een onnatuurlijke oorsprong in een Chinees laboratorium. De WHO is bezig de tweede fase van deze onderzoeksmissie op te zetten. Nederland dringt hierbij aan op een snelle voortzetting van het onderzoek, omdat sporen van de allereerste transmissie naar de mens met de tijd kunnen vervagen. Nederland is van mening dat alle landen, inclusief China, medewerking moeten verlenen aan dit onderzoek.
Bent u na het onderzoek van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) naar het ontstaan van COVID-19, gepubliceerd op 30 maart 2021, dat meer vragen dan antwoorden opleverde, bereid een onafhankelijk Nederlands onderzoek in te stellen naar de oorsprong van COVID-19? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft er samen met andere Europese landen op aangedrongen dat, hoewel de eerste fase van het oorsprongsonderzoek een goede eerste stap was, meer onderzoek nodig is om de bron van het SARS-CoV2 in beeld te krijgen. Nederland blijft nauw betrokken bij de opzet van het onafhankelijke vervolgonderzoek dat door de WHO gecoördineerd wordt. Omdat het oorsprongsonderzoek van belang is voor de hele wereld, is het cruciaal dat een internationale coalitie van experts dit onderzoek uitvoert, en er niet een verscheidenheid aan nationale initiatieven wordt opgezet.
Bent u bereid om namens de Nederlandse bevolking de economische en maatschappelijke kosten van de coronacrisis op China te verhalen, indien wordt bewezen dat COVID-19 uit een Chinees laboratorium komt?
Het is vooral van belang ons beter te wapenen tegen toekomstige pandemieën en onder andere investeren in het in een zo vroeg mogelijk stadium opsporen van transmissies van virussen naar de mens en tussen mensen. Daarom hecht het kabinet zoveel waarde aan meer onderzoek naar de bron van het SARS-CoV2. Dit onderzoek wordt niet vergemakkelijkt door speculaties over de schuldvraag.
Had Nederland al een plan voor een crisisrespons op een mogelijke uitbraak van een pandemie? Zo ja, waarom is dit plan terzijde geschoven ten gunste van lockdowns naar Chinees model? Zo nee, waarom niet?
In Nederland bestaan bij het Landelijk Coördinatiecentrum Infectieziekten (LCI/RIVM) een groot aantal draaiboeken en richtlijnen voor uitbraken van infectieziekten, waaronder ook pandemische infectieziekten zoals influenza (waaronder aviaire influenza), Ebola en SARS, en inmiddels ook SARS-CoV-2.2 Bij een landelijke uitbraak van infectieziekten kan het Outbreak Management Team (OMT) bij elkaar geroepen worden. Het OMT adviseert dan over de bestrijding van uitbraken, en afhankelijk van de toepasbaarheid van aanwezige draaiboeken of ervaringen met de ziekteverwekker, kan gebruik worden gemaakt van de al aanwezige expertise voor het opstellen van aanvullende maatregelen. Bij een pandemie met een nieuwe infectieziekte, waarbij nog geen pasklaar draaiboek voorhanden is, kan het zijn dat nieuwe maatregelen getroffen moeten worden, zoals vorig jaar bij COVID-19 is gebeurd.
Is de Chinese overheid om advies gevraagd of heeft het op eigen initiatief advies gegeven over het implementeren van lockdowns om virusverspreiding tegen te gaan? Zo ja, in welke vorm is dit advies gevraagd en/of gegeven, is het advies gedocumenteerd en hoe luidde het advies?
De Chinese overheid is niet om advies gevraagd over het implementeren van lockdowns.
Wat vindt u van de uitspraak van de gezaghebbende Britse epidemioloog Neil Ferguson met betrekking tot lockdowns in China en Europa: «It’s a communist one party state, we said. We couldn’t get away with it in Europe, we thought… and then Italy did it. And we realised we could», waarin hij bevestigt hoezeer hij gelooft dat het imiteren van China's lockdownbeleid begin 2020 de parameters heeft veranderd van wat Westerse samenlevingen aanvaardbaar achten?2
Er bestaan veel historische voorbeelden van zwaarwegende maatregelen waarbij de bewegingsvrijheid van burgers beperkt werd om de impact van een infectieziekte te minimaliseren en de volksgezondheid zo optimaal mogelijk te beschermen.
Bent u op de hoogte van het bericht door Reuters op 5 augustus «Special Report: COVID opens new doors for China's gene giant»3 waarin gerapporteerd wordt dat het Chinese genomicabedrijf BGI Group gebruikmaakt van het momentum dat door de pandemie is gecreëerd om zijn invloed wereldwijd uit te breiden? Bent u ervan op de hoogte dat de BGI Group binnen zes maanden na de uitbraak van de «pandemie» naar eigen zeggen 35 miljoen COVID-19-sneltestkits heeft verkocht aan 180 landen en 58 laboratoria heeft gebouwd in 18 landen en zowel in wetenschappelijke tijdschriften als online internationale gezondheidsonderzoekers oproept om virusgegevens die met zijn apparatuur zijn gegenereerd, alsmede patiëntenmonsters die positief zijn bevonden voor COVID-19, op te sturen om openbaar te maken via China's door de overheid gefinancierde China National GeneBank?
Ja.
Heeft Nederland COVID-19-testkits van de BGI Group aangeschaft, zijn er labs door de BGI Group in Nederland opgezet, of wordt apparatuur van dit bedrijf in Nederland gebruikt voor COVID-19-onderzoek? Zo ja, kunt u aangeven hoeveel testkits zijn gekocht en hoeveel laboratoria zijn gebouwd of welke apparatuur bij welke instellingen of instituten gebruikt wordt?
Er zijn in Nederland geen laboratoria opgezet door BGI Group. Het RIVM heeft geen testkits of apparatuur van de BGI Group ingezet in Nederland ten behoeve van de diagnostiek. Wel zijn er in totaal 4 BGI testkits besteld om te gebruiken in een vergelijkingstest met een 10-tal verschillende leveranciers. Daarna is er geen vervolgonderzoek gedaan met deze kits en ze zijn ook niet gebruikt in de diagnostiek.
Kunt u uitsluiten dat patiëntenmonsters van Nederlandse burgers met de BGI Group of de China National GeneBank zijn gedeeld? Zo ja, hoe kunt u dit bevestigen? Zo nee, waarom niet en wat vindt u ervan dat medische gegevens van Nederlandse burgers mogelijk met de Chinese overheid gedeeld zijn?
Herleidbare gegevens over patiënten worden niet vrijgegeven, en patiëntenmonsters zijn niet gedeeld. Wel kan in bepaalde gevallen klinische informatie, vrij van herleidbare patiëntengegevens, gedeeld worden met publiek toegankelijke internationale databases. Hiervoor worden doorgaans databanken gebruikt in Europa of de VS.
Was op het moment dat Marion Koopmans werd aangesteld als lid van het Outbreak Management Team (OMT) bekend dat zij in het verleden heeft gewerkt voor het Guangdong Provincial Center for Disease Control and Prevention4, een Chinese tegenhanger van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)? Zo ja, waarom was dit geen bezwaar om haar aan te stellen? Zo nee, hoe heeft deze cruciale informatie niet de mensen kunnen bereiken die gingen over haar aanstelling?
De professionele geschiedenis van professor Koopmans was bekend. Leden van het OMT worden aangesteld op hun vakinhoudelijke kennis, expertise en wetenschappelijke onafhankelijkheid, en het strekt tot aanbeveling als wetenschappers een breed internationaal netwerk hebben.
Zijn er nog meer mensen die sleutelposities innemen bij het RIVM, of op een andere manier invloed uitoefenen op het Nederlandse coronabeleid, die in het verleden voor de Chinese overheid en/of het Chinese bedrijfsleven hebben gewerkt of dat nog steeds doen? Zo ja, wie? Zo nee, hoe sluit u dit uit?
Ook voor andere medewerkers bij het RIVM geldt dat zij zijn aangesteld op basis van hun vakinhoudelijke kennis, ervaring en wetenschappelijke onafhankelijkheid. Voor zover bekend bij het RIVM zijn er geen medewerkers op sleutelposities die in het verleden voor de Chinese overheid hebben gewerkt of dat nu doen. Bovendien strekt voor medewerkers een breed internationaal netwerk tot de aanbeveling. Daarnaast worden de ambtenaren op het gebied van integriteit geleid door regels, gedragscodes, en de eed of gelofte die ambtenaren hierover afleggen. Voor vertrouwensfuncties bij de RIVM geldt bovendien, net als bij vertrouwensfuncties elders binnen de rijksoverheid, dat de betreffende ambtenaren altijd een veiligheidsonderzoek ondergaan.
Hoe onafhankelijk acht u mensen die op de loonlijst hebben gestaan van buitenlandse overheden?
Iedere ambtenaar legt een eed of belofte af in het kader van een integere functievervulling. Ambtenaren zweren of beloven onder meer trouw te zijn aan de Koning en de Grondwet en alle overige wetten van ons land te zullen eerbiedigen. Voor vertrouwensfuncties geldt bovendien dat de betreffende ambtenaren een veiligheidsonderzoek dienen te ondergaan.
Wat vindt u ervan dat de directeur-generaal van de WHO, Tedros Adhanom Ghebreyesus – wiens verkiezing tot directeur-generaal van de WHO werd gesteund door China – zich lovend heeft uitgelaten over China wegens «het stellen van een nieuwe norm voor het beheersen van uitbraken» en dat hij de top van het land prees voor hun «openheid om informatie te delen» met de WHO en andere landen?5 Bent u het eens met zijn uitspraken? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Directeur-General Tedros Ghebreyesus heeft zich eerder zowel lovend uitgelaten over de snelle Chinese respons bij de eerste signalen van de SARS-CoV-2 uitbraak in 2020, alsook kritische standpunten ten aanzien van China ingenomen.
Maakt u zich zorgen over de groeiende invloed van China in de WHO? Zo ja, welke zorgen zijn dit? Zo nee, hoe beziet u dan de huidige positie van China binnen de WHO – ook in relatie tot het weigeren van Taiwan tot deze organisatie?
De toegenomen economische en politieke macht van China in de wereld heeft zich vertaald in een grotere voetafdruk en verantwoordelijkheid van China binnen de VN, waaronder groeiende verplichte bijdragen van China aan het VN-systeem. China’s rol in de WHO is vergelijkbaar met de rol die het land elders binnen de VN speelt. In principe is dat geen reden tot zorg, zolang samenwerking verloopt volgens regels gebaseerd op de internationale rechtsorde en politisering van technische organisaties (door welke lidstaat dan ook) wordt voorkomen. Nederland en de EU zetten zich actief in om de op regels gebaseerde internationale orde te bewaken en waar nodig te beschermen.
Het kabinet is van mening dat Taiwan op betekenisvolle wijze zou moeten kunnen deelnemen aan internationale bijeenkomsten wanneer dit kwesties betreft die van mondiaal belang zijn, bijvoorbeeld als het de volksgezondheid betreft, en dus ook in WHO-verband. Nederland zet zich daar met gelijkgezinde landen voor in.
Bent u op de hoogte van de uitrol van een sociaal kredietsysteem in China, dat de Chinese overheid hanteert om zijn burgers te surveilleren en hun gedrag te sturen? Wat vindt u hiervan?
Op dit moment is er (nog) geen sprake van één centraal sociaal kredietsysteem in China. Er zijn privébedrijven die via apps (financiële) diensten aanbieden waarbij gebruikers een individuele kredietscore krijgen. Daarnaast bouwen de Chinese centrale en lokale overheden verschillende systemen om het gedrag van bedrijven maar ook burgers te beïnvloeden, onder andere met strafmaatregelen zoals een verbod om met het vliegtuig te reizen. Nederland maakt zich zorgen over de potentiële gevolgen voor privacy en andere rechten van Chinese burgers door de toepassing van sociaal kredietsystemen.
Bent u bekend met het 2020 onderzoeksrapport «Zukunft von Wertvorstellungen der Menschen in unserem land» van het Bundesministerium für Bildung und Forschung6 waarin onderzoek wordt gedaan naar het invoeren van een sociaal kredietsysteem naar Chinees model in Duitsland?7 Wat vindt u hiervan?
Ja. Het genoemde rapport doet onderzoek naar de vraag welke waarden in Duitsland in 2030 van belang zijn. Hiervoor zijn uiteenlopende scenario’s uitgewerkt. Het onderzoek kan daarom niet worden gezien als (voorbereiding op) de invoering van de verschillende scenario’s. De studie dient eerder als basis voor verdere discussie over de toekomstige waarden van de Duitse maatschappij.
Wat vindt u ervan dat de macht en invloed van China in de westerse wereld zich op ongelooflijk verontrustende manieren manifesteert, zoals blijkt uit de invoering van lockdowns naar Chinees model in het Westen en de huidige discussie over de mogelijke invoering van een sociaal kredietsysteem in Nederland – een systeem waarbij individuele keuzes door technologie worden gemonitord en directe invloed hebben op het recht tot deelname aan aspecten van het sociaal-maatschappelijk leven – met betrekking tot een persoonlijk CO2-budget zoals onderzocht door onderzoeksbureau TNO?8
De maatregelen om de epidemie van covid-19 te bestrijden zijn enkel genomen voor zover noodzakelijk om de volksgezondheid te beschermen, hierover wordt advies ingewonnen bij het OMT. De ministeriële regelingen waarin de maatregelen zijn opgenomen worden overgelegd aan beide Kamers der Staten-Generaal. De Tweede Kamer kan besluiten niet in te stemmen met een dergelijke regeling.
De Nederlandse lockdown was niet gebaseerd op een Chinees model, zie ook de antwoorden op vragen 4 en 5. Zie voor de vraag over een sociaal kredietsysteem het antwoord op vraag 18.
Wordt ook in Nederland dergelijk onderzoek naar sociale kredietsystemen of naar het belonen van «positief» gedrag of het bestraffen van «negatief» gedrag van burgers gedaan, bijvoorbeeld in het kader van het verminderen van CO2-uitstoot en het tegengaan van klimaatverandering? Zo ja, door wie wordt dergelijk onderzoek uitgevoerd en wie is de opdrachtgever?
Er wordt in opdracht van Nederlandse ministeries geen onderzoek gedaan naar sociale kredietsystemen waarbij besluitvorming plaatsvindt op basis van profilering.
Wat vindt u van een sociaal kredietsysteem of een soortgelijk systeem geïmplementeerd door een overheid dat het gedrag van burgers probeert te beïnvloeden door middel van beloning of straf?
Zie het antwoord op vraag 15. In Nederland is geen sprake van een sociaal kredietsysteem of een soortgelijk systeem.
Kunt u garanderen dat het Digital Green Certificate, zoals nu in de EU is ingevoerd, geen inleidende stap is of een mogelijk onderdeel van een dergelijke sociaal kredietsysteem of belonings- of strafsysteem voor het beïnvloeden van gedrag in Nederland zal vormen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet werkt niet aan een sociaalkredietsysteem naar Chinees model (waarin individuele keuzes door technologie worden gemonitord en directe invloed hebben op het recht tot deelname aan aspecten van het sociaal-maatschappelijk leven). Zo’n systeem verhoudt zich moeilijk tot onze grondrechten. Het Digitaal COVID Certificaat (DCC) is dan ook niet een aanzet daartoe. Met het DCC wordt het makkelijker om te reizen binnen de Europese Unie tijdens de coronapandemie. Met het DCC kan de gebruiker namelijk laten zien dat hij gevaccineerd, getest of hersteld is van covid-19. De gegevens die worden verwerkt ten behoeve van het DCC worden enkel voor dit doel gebruikt. Bij de totstandkoming van de wettelijke basis voor het DCC en de Coronatoegangsbewijzen is uitgebreid stilgestaan bij de grond- en mensenrechten en de impact op de privacy.10 Van een sociaalkredietsysteem is dan ook geen sprake.
Daarnaast heeft de Europese Commissie in de recent gepubliceerde Verordening betreffende Kunstmatige Intelligentie voorgesteld het toepassen van kunstmatige intelligentie (AI) voor social scoring te verbieden. De onderhandelingen over dit voorstel zijn gestart waarbij het kabinet uw Kamer via BNC-fiche11 een eerste appreciatie heeft gegeven. Het voorstel heeft als doel om ervoor te zorgen dat AI-systemen die op de Europese markt worden gebracht en gebruikt, veilig en in overeenstemming zijn met de geldende fundamentele rechten en waarden binnen de EU. Het kabinet is positief over het voorstel en vindt het belangrijk dat strikte verplichtingen gelden voor hoog-risico AI-systemen. Het kabinet hecht zeer aan het beschermen van mensenrechten, ook in Europees en internationaal verband. Inbreuken op mensenrechten door AI moeten worden voorkomen.12
Kunt u garanderen dat de Nederlandse overheid geen (digitaal) systeem van sociaalkrediet of een (digitaal) systeem van gedragsbeïnvloeding door beloning voor «positief» gedrag of straf voor «negatief» gedrag, dat vervolgens wordt gekoppeld aan maatschappelijke beloning, deelname aan (aspecten van) de samenleving, of het gebruik van faciliteiten, infrastructuur of consumentenproducten zal invoeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 20.
Deelt u de zorg dat de combinatie van enerzijds gezichtsherkenningstechnologie en kunstmatige intelligentie en anderzijds de datastromen en locatievoorzieningen van 5G anonimiteit tot verleden tijd zullen maken, waardoor Nederland in feite een surveillancestaat wordt? Zo ja, welke stappen worden genomen om het mensenrecht op anonimiteit te waarborgen in een tijd van gezichtsherkenning? Zo nee, waarom niet?
De Minister van Justitie en Veiligheid heeft eerder aangegeven dat een structurele inzet van gezichtsherkenningstechnologie, waarbij mensen continu en overal in kaart worden gebracht, onwenselijk is. Het gebruik van technologieën als gezichtsherkenningstechnologie moet zijn vastgelegd in duidelijke kaders en voldoen aan wettelijke waarborgen. De bescherming van de persoonlijke levenssfeer is immers een grondrecht. Bijvoorbeeld bij de taakuitvoering van de politie is geen sprake van een systematische inzet van camera’s die geïntegreerde gezichtsherkenningstechnologie toepassen. Vanuit het buitenland komen soms zorgwekkende berichten over het gebruik van gezichtsherkenningstechnologie door overheden voor doeleinden die in strijd lijken te zijn met onze normen van recht en vrijheid van burgers. In Nederland wordt gezichtsherkenning echter altijd ingezet in overeenstemming met de beginselen van onze rechtsstaat. In de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid van 20 november 2019 wordt hier nader op ingegaan.13
Naast deze «verticale» relatie (overheid-burger), is er ook de horizontale relatie (burger-burger en bedrijf-burger). In juni 2019 heeft de Minister voor Rechtsbescherming de kabinetsvisie op de bescherming van horizontale privacy naar uw Kamer verzonden.14 In deze brief werd aangekondigd dat het kabinet onderzoek ging doen naar de risico’s van gezichtsherkenningstechnologie voor de privacy van burgers en naar de maatregelen die kunnen worden genomen om deze risico’s te beperken. Dit heeft geresulteerd in een rapport van Tilburg University met als titel «Op het eerste gezicht: een verkenning van gezichtsherkenning en privacyrisico’s in horizontale relaties». De Minister voor Rechtsbescherming heeft uw Kamer dit rapport op 20 april 2020 aangeboden15 en op 5 februari jl., als onderdeel van een bredere update over de uitvoering van de in de visie genoemde maatregelen, zijn reactie op dit rapport gegeven.16 Op basis van bovengenoemd rapport wordt in de reactie geconcludeerd dat gezichtsherkenning in horizontale relaties in principe niet is toegestaan. Gezichtsherkenningstoepassingen maken gebruik van bijzondere persoonsgegevens en de verwerking daarvan is in beginsel verboden. De AVG biedt zeer weinig ruimte om gezichtsherkenning in te zetten in de relatie tussen burgers en bedrijven. Dit geldt ongeacht de technologie waarmee gezichtsherkenningstoepassingen verbonden kunnen zijn, zoals kunstmatige intelligentie. De inzet van identificatie via biometrie (zoals gezichtsherkenning) zal noodzakelijk en proportioneel kunnen zijn op plekken waar gevaar voor de publieke veiligheid of gezondheid kan ontstaan wanneer onbevoegden zich daar toegang weten te verschaffen, maar daadwerkelijke inzet kan alleen onder voorwaarden en met inachtneming van technische en organisatorische maatregelen. In de reactie van 5 februari jl. wordt dit in detail toegelicht.
Deelt u de mening dat we moeten voorkomen dat Nederland afglijdt naar een land waarin de overheid instrumenten van het totalitarisme ten behoeve van sociale controle en gedragsbeïnvloeding inzet tegen zijn eigen burgers, vergelijkbaar met de wijze waarop dat in China gebeurt? Deelt u de mening dat we daarom een meer assertieve, alomvattende China-strategie moeten volgen die de invloed en dominantie van Chinese tech, investeringen, infrastructurele ontwikkelingen (zowel fysiek als virtueel) en politieke en culturele beïnvloeding tegengaat? Zo ja, welke stappen worden nu ondernomen om de Nederlandse staat tegen de culturele en politieke invloed en beïnvloeding van China te beschermen? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse open samenleving en open economie zijn een groot goed dat we moeten beschermen. Zoals in het recente Dreigingsbeeld Statelijke Actoren alsmede de jaarverslagen van de AIVD en de MIVD is te lezen, stellen statelijke actoren steeds meer hun eigen belang centraal. Staten, waaronder China, gedragen zich steeds assertiever en ondernemen acties die onze democratische rechtsorde en nationale veiligheid kunnen ondermijnen. Om deze statelijke dreigingen te adresseren hanteert Nederland een integrale, Rijksbrede en landenneutrale aanpak tegengaan statelijke dreigingen. Uw kamer is over deze aanpak geïnformeerd in de kamerbrief over omgang met ongewenste inmenging van 16 maart 2018,17 en de twee kamerbrieven over de aanpak statelijke dreigingen van 18 april 201918 en 3 februari 2021.19
Vormen de bevindingen van de AIVD-jaarrapporten van 2018, 2019 en 2020 en het «Dreigingsbeleid statelijke actoren» van de AIVD, MIVD en NCTV, met name over de inmenging van China in de Nederlandse samenleving en de bedreiging die dit vormt, aanleiding voor verdere actie van het kabinet of voor een nieuwe, meer concrete en meer assertieve China-strategie gericht op het buiten de deur houden van invloed vanuit China op alle terreinen binnen Nederland? Zo ja, op welke termijn kunnen wij deze actie tegemoet zien? Hoe zou een nieuwe beleidsaanpak verschillen van het huidige beleid, gebaseerd op de beleidsnotitie «Nederland-China: een nieuwe balans» (Kamerstuk 35 207, nr. 1, mei 2019)? Zo nee, waarom niet?
Het motto van de Chinanotitie van mei 2019 luidde: «open waar het kan, beschermend waar het moet». In de afgelopen jaren is de nadruk komen te liggen op het beter beschermen van de Nederlandse belangen, doordat het dreigingsniveau uit China is toegenomen en omdat Nederland beter inzicht heeft gekregen in de manifestatie van die dreiging. De accentverschuiving valt binnen de reikwijdte en kaders van de Chinanotitie, maar vereist een intensievere uitwerking van de veiligheidspijlers daarbinnen. Tenslotte blijft het belangrijk om de te beschermen belangen en de Nederlandse inzet altijd af te wegen tegen andere belangen in de complexe en veelzijdige relatie met China.
Bent u ervan op de hoogte dat, in het Verenigd Koninkrijk, Chinese spionnen die voor het Ministerie van Staatsveiligheid werkten en zich voordeden als journalisten, werden ontdekt en vervolgens het Verenigd Koninkrijk werden uitgezet?9 Bent u ervan op de hoogte dat België zich momenteel ook zorgen maakt over Chinese spionage in verband met de plannen van het Chinese staatsbedrijf Alibaba om een logistiek centrum van 100 miljoen euro te bouwen op een luchthaven in de stad Luik?10 Wat vindt u hiervan?
Het kabinet is op de hoogte van deze ontwikkelingen. Er wordt geen commentaar geleverd over aangelegenheden die de staatsveiligheid van bondgenoten betreffen.
Zijn er signalen of zorgen uitgedrukt, al dan niet van de AIVD, dat er Chinese spionnen actief zijn in Nederland?
Over het kennisniveau van de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten doet het kabinet in het openbaar geen uitspraken.
Is het weren van Huawei-producten uit het kernnetwerk voor 5G van Nederlandse telecombedrijven voldoende om Nederlandse veiligheid en data van burgers 100% te beschermen tegen spionage door China?
Ja, het kabinet is bekend met het artikel.
Het kabinet heeft op basis van een nationale risicoanalyse van de Taskforce Economische Veiligheid (TFEV) op 1 juli 201923 een stevig pakket aan aanvullende maatregelen aangekondigd om de risico’s voor de veiligheid en integriteit van onze telecommunicatiewerken beheersbaar te maken. In de Kamerbrief van 15 juni 202124 staat het meest recente overzicht van deze maatregelen. Zo zijn de mobiele netwerk operators (MNO’s) onlangs bij beschikking verplicht om in de kritieke onderdelen van hun netwerken uitsluitend gebruik te maken van producten en diensten van andere partijen dan de daarin genoemde leveranciers. Het kabinet doet in het openbaar geen uitspraken over welke onderdelen dit betreft; uw Kamer heeft hier kennis van kunnen nemen via de vertrouwelijke inzagelegging voor uw Kamer van 26 april tot en met 14 mei 2021, en via de vertrouwelijke briefing van 18 mei 2021. Daarnaast worden aan MNO’s bij ministeriële regeling nadere eisen opgelegd ten aanzien van te treffen technische en organisatorische beveiligingsmaatregelen om de weerbaarheid van hun netwerk te verhogen. Deze regeling wordt naar verwachting eind september 2021 gepubliceerd. In de voorliggende ministeriële regeling is opgenomen dat deze maatregelen op 1 oktober 2022 geïmplementeerd moeten zijn. Tenslotte heeft het kabinet naar aanleiding van de eerdergenoemde risicoanalyse van de TFEV besloten tot de inrichting van een structureel proces waarbinnen betrokken overheidsorganisaties en telecomaanbieders doorlopend nieuwe informatie over dreigingen en technologie delen en op risico’s beoordelen. Waar nodig kunnen er op basis hiervan aanvullende veiligheidsmaatregelen genomen worden.
Bent u bekend met het artikel in het Financieel Dagblad, «Beperkte 5G-ban op Huawei is zinloos, stellen specialisten»11 en dat specialisten hierin stellen dat, in tegenstelling tot het huidige beleid van Nederlandse telecombedrijven om Huawei slechts te weren uit het kernnetwerk, ook het randnetwerk gevoelig is voor spionage? Zo ja, wat vindt u hiervan? Zo nee, welke maatregelen zijn dan wel genomen om spionage in het randnetwerk te voorkomen?
Zie antwoord vraag 27.
Bent u het ermee eens dat alles wat verbonden is met een onbeveiligd 5G-netwerk een potentieel wapen kan zijn dat kan worden gebruikt om geopolitieke invloed en controle te krijgen? Bent u het ermee eens dat als China een 5G-netwerk zou controleren, het in staat zou zijn om de technologie te bewapenen in hele steden – of landen – die door dat netwerk worden bediend? Zo ja, waarom heeft Nederland Chinese bedrijven niet in het geheel buiten de constructie van het 5G-netwerk gehouden? Zo nee, waarom is er dan wel bewust beleid gevoerd om het gebruik van onderdelen van Chinese bedrijven te minimaliseren?
In diverse publicaties, waaronder het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren25 en de brief van de AIVD, mede namens de MIVD, aan de Minister van Justitie en Veiligheid van 4 februari 2019,26 zijn de AIVD, de MIVD en de NCTV ingegaan op de dreigingen van statelijke actoren, gericht op de telecomsector, waarbij specifiek is ingegaan op de mogelijke risico’s van de introductie van 5G in relatie tot de nationale veiligheid. Vanwege deze dreiging heeft de Taskforce Economische Veiligheid (TFEV) een nationale risicoanalyse verricht op basis waarvan het kabinet op 1 juli 2019 een stevig pakket aan aanvullende maatregelen heeft aangekondigd om de weerbaarheid van de telecomnetwerken te verhogen (zie ook het antwoord op vragen 27 en 28).27 Het kabinet onderstreept daarbij het belang van internationale samenwerking. Zo blijft Nederland zich inzetten voor verdere ontwikkeling van de gezamenlijke Europese aanpak voor de veiligheid van 5G-netwerken, waaronder de implementatie van maatregelen uit de op 29 januari 2020 gepubliceerde EU 5G-security toolbox, welke zich onder meer richten op het treffen van maatregelen tegen hoog-risico leveranciers op basis van een risicoanalyse.
Is er in het kader van de toenemende Chinese macht ook sprake van toenemende Chinese (militaire) dreiging richting Europese staten en hun bondgenoten? Zo ja, welke stappen worden genomen om dit gevaar te weren? Zo nee, is er een langetermijnplan opgesteld mocht dit zich in de toekomst uiten?
In het kader van China’s toenemende macht is er vooralsnog geen sprake van een directe militaire dreiging richting Europese staten en hun bondgenoten. De uitdagingen voor de Europese en trans-Atlantische bondgenoten liggen met name op het terrein van cyber, ongewenste beïnvloeding, desinformatie, economische veiligheid en andere uitdagingen die liggen onder de drempel van een gewapende aanval in de klassieke zin van artikel 5 van het NAVO-verdrag. Voor het behalen van China’s geopolitieke en economische doelstellingen worden ook heimelijke middelen ingezet die een dreiging vormen voor de Nederlandse (economische) veiligheid en democratie, zoals beschreven in het publieke Dreigingsbeeld Statelijke Actoren28. Het kabinet biedt deze het hoofd zoals beschreven in de verschillende kamerbrieven Tegengaan Statelijke Dreigingen.29 Deze maatregelen zijn in de basis niet gericht tegen een specifiek land, omdat deze maatregelen de dreiging adresseren ongeacht waar deze vandaan komt. Andere (Europese) bondgenoten signaleren soortgelijke zorgelijke ontwikkelingen, en daarom kijkt Nederland in NAVO- en in EU-verband naar het uitwisselen van informatie en naar het gezamenlijk optrekken in het verstevigen van onze weerbaarheid en internationale responsopties.
China’s toenemende assertiviteit elders vormt een uitdaging voor de internationale veiligheid, zoals bijvoorbeeld de oplopende spanningen in de Zuid-Chinese Zee of China’s modernisering van de eigen strijdkrachten. Dit heeft op de lange termijn implicaties voor de EU en de NAVO. Nederland zet zich actief in met verschillende partners – via de EU, de NAVO, of bilateraal – om het recht op vrije doorvaart en maritieme veiligheid te borgen. Daarnaast zet Nederland zich als een van de koplopers in voor een Europese Indo-Pacific leidraad, met als doel het versterken van Europese samenwerking met partnerlanden in de Indo-Pacific regio.
In hoeverre is het Nederlandse leger afhankelijk van materieel of onderdelen die geheel of gedeeltelijk in China worden geproduceerd? In hoeverre is de krijgsmacht afhankelijk van Chinese telecommunicatieapparatuur die ons kwetsbaar maakt voor Chinese spionage en mogelijk tot catastrofale kwetsbaarheden kan leiden op het slagveld?
Ten aanzien van de Nederlandse Defensie Technologische en Industriële Basis hecht het kabinet waarde aan strategische autonomie zoals vermeld in de Kamerbrief «Visie op de toekomst van de industrie in Nederland» van 30 oktober 2020.30 Strategische autonomie wordt hier gedefinieerd als gegarandeerde toegang tot – en beschikbaarheid van – (internationale) kennis, rechten, mensen en middelen die noodzakelijk zijn om militaire capaciteiten in stand te houden en operaties uit te voeren, ongeacht de coalitie waarbinnen inzet plaatsvindt. Het gaat hier om behoud van operationele relevantie en garanderen van inzetbaarheid van de krijgsmacht zonder daarbij (in grote mate) afhankelijk te zijn van anderen, al dan niet bondgenoten. Nederland wil daarom blijven beschikken over een eigen technologische en industriële basis, zodat de eigen nationale veiligheid kan worden geborgd en een zeker autonoom handelingsperspectief behouden blijft. Dit betekent dat, indien het wezenlijk nationaal veiligheidsbelang dat vraagt, ook kan worden geïnvesteerd in niet-concurrerende, maar essentiële, kennis, rechten, mensen en middelen.
Desalniettemin blijft Defensie afhankelijk van marktpartijen voor het voorzien in materieel en IT. Daarbij geldt het uitgangspunt dat het beste product voor de beste prijs wordt verworven om de grondwettelijke taken goed te kunnen uitvoeren. Componenten en onderdelen van materieel dan wel IT-middelen die elders worden geproduceerd en door Defensie verworven kunnen uit China afkomstig zijn. Als er sprake is van gerubriceerde of vitale defensieopdrachten, dan vereist Defensie toepassing van en zijn bedrijven gehouden aan de regeling Algemene Beveiligingseisen voor Defensieopdrachten. De MIVD autoriseert bedrijven voordat zij mogen werken aan gerubriceerde opdrachten voor Defensie.
Met het oog op potentiële spionage- of sabotagedreiging door vijandelijke actoren worden voor hard- en software IT-systemen van Defensie eisen gehanteerd om deze risico’s tot een minimum te beperken.
Ten slotte, met de brief «Voortgang wetgevingstraject sectorale investeringstoets op het gebied van defensie-industrie» van 9 juli 2021 is uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot het wetgevingstraject voor een sectorale investeringstoets op het gebied van de defensie-industrie. Dit wetsvoorstel voor de defensie-industrie zal aansluiten bij het stelsel van investeringstoetsing dat tot doel heeft het beheersen van risico’s voor de nationale veiligheid bij investeringen, fusies en overnames van bedrijven.
Bent u het ermee eens dat we onze productie zo ver hebben uitbesteed dat we onze belangen niet meer kunnen verdedigen zonder Chinese productie en logistieke steun? Zo ja, welke stappen kan Nederland nemen om deze afhankelijkheid te verminderen? Zo nee, klopt het dan dat het Nederlands leger zonder apparatuur, telecom of onderdelen geproduceerd in China of geïmporteerd uit China volledig kan functioneren?
Zie antwoord vraag 31.
Bent u het ermee eens dat de ruimte nu een ander slagveld tussen de VS en China vormt in de bredere technologische strijd om hegemonie, een strijd die wetenschappelijke en militaire implicaties op aarde zou kunnen hebben? Zo ja, welke bedreiging vormt dit voor Nederland? Zo nee, wat vindt u dan van de huidige «space race» tussen de VS en China?
De ruimte is een nieuw operationeel domein. De mogelijkheden en kansen voor de ruimte en ruimtevaart zijn vrijwel eindeloos en worden in sterke mate gedreven door de voortgang op de ontwikkeling van nieuwe technologieën. Civiele en militaire partijen gebruiken dagelijks op grote schaal direct en indirect satellieten en bijbehorende infrastructuur voor aardobservatie, communicatie en navigatie. Ruimtevaart biedt veel mogelijkheden op economisch, maatschappelijk en veiligheidsgebied, en veel landen waaronder VS en China maken gebruik van die mogelijkheden. Tegelijkertijd wordt de ruimte voller en raakt deze betwist, waardoor de kans op misverstanden en ongelukken toeneemt. Dit leidt tot een breed scala aan dreigingen, variërend van verstoring en degradatie tot aan fysieke vernietiging van ruimtemiddelen.
Het gebruik van de ruimte is van toenemend belang voor staten. Dit geldt niet alleen voor de VS en China: de NAVO introduceerde in juni 2019 voor het eerst een ruimtebeleid en verklaarde later dat jaar de ruimte tot vijfde operationeel domein als onderdeel van het eigen afschrikkings- en defensiebeleid, naast de domeinen land, zee, lucht en cyber. Nederland erkent ook het belang van de ruimte voor militair optreden binnen de bestaande internationale kaders die daarop van toepassing zijn, zoals verwoord in de Kamerbrief Ruimteveiligheid van 5 maart 2021.31 Het kabinet heeft recent een visie over ruimtedreigingen opgesteld als onderdeel van de Nederlandse inzet binnen VN-Resolutie 75/36, over normen en regels over verantwoordelijk gedrag in de ruimte. Hierover zal uw Kamer separaat worden geïnformeerd.
Wat zijn de militaire implicaties en bedreigingen voor Nederland van een China dat de ruimte domineert?
Een gewapend conflict (in de ruimte) waarbij ook satellieten of bijbehorende infrastructuur doelwitten vormen, kan negatieve gevolgen hebben voor militaire en civiele toepassingen zoals communicatie- en navigatienetwerken. Een verminderde werking of uitschakeling van militaire of civiele satellieten kan de effectiviteit van de Nederlandse strijdkrachten en die van bondgenoten aantasten.
Is er bewijs dat China (een) ruimtewapen(s) aan het ontwikkelen is of dat dit land de capaciteit heeft (een) dergelijk wapen(s) te ontwikkelen? Zo ja, wat zou dit voor de geopolitieke en strategische positie van China kunnen betekenen en wat zouden de bedreigingen voor Nederland kunnen zijn? Zo nee, zijn er signalen dat China dit wel in de toekomst beoogt te doen?
China testte in 2007 een antisatellietwapen. Zulke antisatellietwapens stellen landen in staat om capaciteiten in de ruimte (zoals satellieten) van andere landen te bedreigen. Deze satellieten vervullen een cruciale rol voor de economie, de wetenschap, de maatschappij en de krijgsmacht van andere landen, waaronder Nederland.
Zijn China's huidige ruimtetechnologieën «dual-use» (kunnen worden gebruikt voor civiele of militaire taken)? Zo ja, wordt dit beschouwd als een teken van groeiende Chinese agressie?
Veel ruimtevaarttechnologie heeft een inherent dual-use karakter. Dit geldt voor China maar ook voor alle andere landen die actief zijn in de ruimte. Het gebruik van deze dual-use technologieën is daarom niet noodzakelijkerwijs een teken van een groeiende Chinese agressie jegens Nederland of bondgenoten en partners. Zo worden civiele communicatiesatellieten vaak ook gebruikt voor militaire communicatie. Wel zet China duidelijk in op de militarisering van de ruimte en heeft het een actief verwervingsprogramma waarbij ruimtevaarttoepassingen menigmaal als civiel worden afgeschilderd, terwijl de werkelijke toepassingen vrijwel altijd dual-use zijn. Expansie in het ruimtedomein past binnen het bredere beeld van toegenomen Chinese assertiviteit op het wereldtoneel.
Het is daarom belangrijk dat gebruikers van de ruimte inzicht hebben in elkaars intentie. Vandaar dat Nederland in het kader van VN-Resolutie 75/36 heeft voorgesteld te komen tot internationale afspraken over effectieve communicatie tussen ruimtegebruikers.
Zijn er signalen dat Chinese (staats)bedrijven inlichtingen en informatie over Nederlandse burgers en ingezetenen, Nederlandse bedrijven en kennisinstituten en de Nederlandse staat verzamelen? Zo ja, hoe wordt dit gemonitord?
In de jaarverslagen van AIVD en MIVD staat dat economische samenwerking met China kansen en risico’s biedt, waaronder het risico dat intellectueel eigendom van Nederlandse bedrijven ongewild in Chinese handen terecht komt. Over het kennisniveau van de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten doet het kabinet in het openbaar geen uitspraken.
Ziet u het gigantische handelstekort van Nederland met China, dat al decennia explosief groeit, nu maar liefst 19,6 miljard euro bedraagt en met afstand het grootste is van al onze handelstekorten12, als een probleem? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om het handelstekort met China significant en duurzaam te verkleinen?
Er bestaat sedert jaren een fors tekort op de bilaterale handelsbalans met China. Het tekort op de bilaterale handelsbalans is op zichzelf voor Nederland geen reden tot zorg, internationale handel is immers geen nulsomspel. China is al decennia een door export gedreven economie met een zeer grote maakindustrie. Mede hierdoor heeft China een overschot op de handelsbalans met veel landen. Overigens is ongeveer twee derde van de Nederlandse invoer uit China bestemd voor de wederuitvoer – producten die in vrijwel onbewerkte staat worden uitgevoerd naar andere landen. Het resterende deel, in 2019 14 miljard euro, wordt daadwerkelijk in Nederland verbruikt. Dit reduceert het economisch relevante tekort op de handelsbalans aanzienlijk.33
Internationale handel zorgt voor toegang tot grondstoffen en halffabricaten en belangrijke bronnen van kennis die van cruciaal belang zijn voor de concurrentiekracht en innovatie van het Nederlands bedrijfsleven. De handel met China leidt daarbij tot een toename van de welvaart van Nederlandse consumenten.
Waarom worden de woorden «handelstekort» en «handelsbalans» niet één keer genoemd in de Nederlandse strategie ten opzichte van China, zoals geformuleerd in «Nederland-China: een nieuwe balans»?
Handel is belangrijk voor landen met een open economie, zoals Nederland en andere lidstaten van de Europese Unie (EU). Veel Europese bedrijven, grote en kleine, doen zaken in het buitenland. Andere bedrijven zijn weer toeleveranciers van exporterende bedrijven. Ook de import is belangrijk. Veel Nederlandse bedrijven importeren producten om deze te bewerken of verwerken. Daarna worden deze producten vaak weer geëxporteerd. Als gevolg van handel hebben veel landen, waaronder Nederland, overschotten én tekorten op de handelsbalans met verschillende landen. Nederland ziet het tekort op de handelsbalans met China niet als een pijnpunt in de bilaterale relatie. Om die reden is dit niet als relevant punt opgenomen in de China notitie. Zie tevens het antwoord op vraag 38.
Waarom wordt het Nederlandse handelstekort met China door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) structureel bijgehouden en prominent uitgelicht in rapportages, als het getuige de Nederlandse strategie ten opzichte van China, zoals geformuleerd in «Nederland-China: een nieuwe balans», niet belangrijk genoeg is om te noemen, laat staan mee te nemen in de beleidsoverwegingen ten aanzien van China?
Het CBS heeft tot taak dergelijke economische gegevens bij te houden en te analyseren. Dat staat los van de interpretatie van die statistieken of de aandacht die een handelstekort krijgt in een beleidsstrategie zoals die ten aanzien van bijvoorbeeld China.
Waarom stelt u geen enkele dwingende maatregel van significantie tegenover de discriminatie die Nederlandse bedrijven ondervinden op de Chinese markt bij het verstrekken van licenties of het krijgen van overheidsopdrachten, zoals omschreven in «Nederland-China: een nieuwe balans»?
Het kabinet zet zich actief – vanuit verschillende dossiers – in EU-verband in voor een gelijk speelveld ten opzichte van derde landen, waaronder China, met als doel dat zowel binnen de interne markt als daarbuiten Europese en niet-Europese ondernemingen onder vergelijkbare voorwaarden met elkaar concurreren. Deze inzet wordt zowel op multilateraal, bilateraal als unilateraal niveau gepleegd en geldt zowel voor markttoegangsproblemen op het gebied van overheidsopdrachten, als overige markttoegangsproblemen, zoals in relatie tot licenties.
Zo zet Nederland in op snelle totstandkoming van een effectief Internationaal Aanbestedingsinstrument (IPI), dat als doel heeft wederkerigheid op de markt voor overheidsopdrachten af te dwingen, zodat EU-bedrijven betere toegang krijgen tot aanbestedingen in derde landen.
Op 2 juni 2021 heeft de Raad overeenstemming bereikt over dit instrument. Met de Raadspositie heeft het Sloveense voorzitterschap een mandaat voor triloog onderhandelingen tussen de Raad, het Europees Parlement en de Europese Commissie. Naar verwachting zullen de onderhandelingen in het najaar starten, wanneer het Europees Parlement een positie heeft ingenomen.
Het is daarnaast voor Nederlandse en andere Europese aanbestedende diensten mogelijk om inschrijvingen te weigeren uit derde landen die geen partij zijn bij de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten van de WTO en/of waarmee de EU geen bilaterale handelsovereenkomst heeft gesloten waarin afspraken over toegang tot de markt voor overheidsopdrachten zijn gemaakt. Dit is bijvoorbeeld het geval voor inschrijvingen uit China. Daarnaast biedt de Aanbestedingswet 2012 de mogelijkheid om kwalitatieve gunningscriteria te stellen, zoals milieucriteria. Verder hebben aanbestedende diensten de mogelijkheid abnormale lage inschrijvingen af te wijzen. Voor nadere informatie verwijs ik u naar de antwoorden op schriftelijke vragen van de leden Amhaouch en Palland (Kamerstuk 2021D14738).
Kunt u garanderen dat China als gevolg van de huidige Nederlandse Chinastrategie binnen vijf jaar zal stoppen met de discriminatie van Nederlandse bedrijven? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat kan ik niet. Discriminatie tegen niet-Chinese bedrijven in China is het gevolg van een breed scala van Chinese wetten, regels, en procedures, en de implementatie daarvan, op zowel nationaal als lokaal niveau, die samen het speelveld voor buitenlandse bedrijven vormgeven.
Nederland zet zich, zowel bilateraal als ook in EU en internationaal kader, net als andere landen die zaken doen in China, in om, waar mogelijk, Chinees beleid te beïnvloeden en discriminatie van het Nederlands bedrijfsleven in China tegen te gaan.
Erkent u dat er op basis van tal van objectieve indicatoren, zoals het gigantische handelstekort, het ongelijke speelveld, de wettelijke discriminatie van Nederlandse bedrijven en de beperkte toegang voor Nederlandse producten tot de Chinese markt, sprake is van een zeer oneerlijke handelsrelatie tussen Nederland en China? Zo nee, waarom niet?
Er is op een aantal terreinen sprake van een ongelijk speelveld tussen Europese en Chinese bedrijven. Dat betekent niet dat over het geheel genomen sprake is van een zeer oneerlijke handelsrelatie en ook niet dat Nederlandse bedrijven geen profijt hebben van de handel met China.
Volgens cijfers van het CBS verdiende Nederland in 2018 5,6 miljard euro aan de rechtstreekse export van goederen en diensten naar China. Dit was goed voor 0,7 procent van het Nederlandse bruto binnenlandse product. Bovendien verdiende Nederland volgens cijfers van de OESO in 2016 nog eens 5,5 miljard euro aan de indirecte export naar China. Naast toegevoegde waarde en welvaart zorgt de handelsrelatie met China ook voor werkgelegenheid. Volgens het CBS waren er in 2018 bijna 51 duizend voltijdbanen gemoeid met de rechtstreekse export naar China.34
Internationale handel kan bijdragen een het efficiënte gebruik van productiefactoren en zorgt voor toegang tot grondstoffen en halffabricaten die belangrijk zijn voor de Nederlandse economie. Over het algemeen profiteren Nederlandse bedrijven en de Nederlandse economie dus van de handel met China. Dit betekent niet dat er geen zorgen zijn over het ongelijke speelveld. Het kabinet en de EU zetten zich dan ook actief in voor een gelijker speelveld ten opzichte van China en andere derde landen.
Een bilateraal handelstekort is op zich zelf geen indicatie van een oneerlijke handelsrelatie – internationale handel is immers geen nulsomspel. Wel kan het tekort vergroot worden door oneerlijke handelspraktijken. Er is geen bewijs dat een significant deel van het Nederlandse tekort op de handelsbalans met China hierdoor wordt veroorzaakt (zie ook het antwoord op vraag 38).
Bent u het ermee eens dat Chinese bedrijven een oneerlijke concurrentiepositie hebben ten opzichte van Nederlandse bedrijven? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de antwoorden op vragen 41 t/m 43 is er op verschillende vlakken sprake van een ongelijk speelveld voor Nederlandse bedrijven.
Bent u het ermee eens dat Nederlandse bedrijven moeten voldoen aan de veel strengere Nederlandse en EU wet en regelgeving terwijl Chinese bedrijven aan veel minder strenge regels moeten voldoen en dat dit een oneerlijke concurrentiepositie creëert? Zo ja, hoe kan Nederland een betere balans in deze concurrentiepositie bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Op de Nederlandse markt, en op de Europese interne markt in het algemeen, moeten Nederlandse en Chinese bedrijven voldoen aan dezelfde wetgeving. Alsnog kan het zijn dat bedrijven uit derde landen een oneerlijke concurrentiepositie hebben door regelgeving in hun thuisland. Het kabinet zet zich – voornamelijk in EU-verband – actief in om waar nodig een gelijker speelveld te creëren. Nederland zet zich zoals aangegeven in de kabinetsappreciatie witboek buitenlandse subsidies (Kamerstuk 22 112, nr. 2917)35 in voor nieuwe instrumenten, met als doel om oneerlijke concurrentie op de Europese interne markt tegen te gaan. Ook presenteerde de Europese Commissie op 5 mei 2021 een «proposal for a regulation on foreign subsidies distorting the internal market.»
Bent u bekend met het artikel op Follow the Money, «Half of the Netherlands' biggest pension funds invest in Chinese repression» van 21 mei 202113, waaruit blijkt dat eind 2020 twee Nederlandse pensioenfondsen, ABP en Pensioenfonds Zorg & Welzijn, meer dan 31 miljard euro in China hebben geïnvesteerd? Wat vindt u hiervan?
Het kabinet verwacht van pensioenfondsen en andere investeerders dat zij handelen conform de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO-richtlijnen) en United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) en bestaande best practices met betrekking tot duurzame financiering onderschrijven, actief uitdragen in hun beleid en daarnaar handelen. Hoe individuele pensioenfondsen invulling geven aan de naleving van deze internationale richtlijnen en in welke bedrijven zij wel of niet investeren is de verantwoordelijkheid en keuze van de individuele pensioenfondsen. Dit geldt ook voor de beslissing om engagement te voeren (in gesprek te gaan) met een bedrijf of juist over te gaan tot uitsluiting. Zo hebben bijvoorbeeld vier grote Nederlandse pensioenfondsen, waaronder het ABP, aan deze verantwoordelijkheid invulling gegeven door hun beleggingen in Chinese bedrijven, die rechtstreeks betrokken zijn bij de onderdrukking van de Oeigoeren, te beëindigen. Hierover hebben zij op 20 mei jl. bericht.37 Het kabinet is van mening dat investeringen die bijdragen aan het schenden van mensenrechten onacceptabel zijn.
Bent u op de hoogte van de Anti-Foreign Sanctions Law die op 10 juni 2021 in China is aangenomen met als doel China een rechtsgrondslag te verschaffen voor het nemen van vergeldingsmaatregelen tegen zogenoemde «discriminerende beperkende maatregelen» die door het buitenland tegen Chinese organisaties en burgers worden genomen? Wat vindt u van deze wetgeving?
De Anti-Foreign Sanctions Law is nieuwe wetgeving die de Chinese overheid een juridisch kader verschaft om tegenmaatregelen te formuleren tegen buitenlandse sancties; het verbiedt tevens entiteiten om discriminerende maatregelen tegen China na te leven of om bij te dragen aan de implementatie van dergelijke maatregelen. Alhoewel deze wetgeving na invoering nog niet in de praktijk is toegepast, maakt het kabinet zich zorgen over de onzekerheid die deze wetgeving met zich meebrengt voor buitenlandse bedrijven die opereren in China. De wet is ruim geformuleerd en het is daardoor onduidelijk in welke gevallen en op welke wijze deze wetgeving toegepast kan worden door de Chinese autoriteiten. Deze maatregelen passen binnen een mondiale trend waarin economie en politiek steeds vaker met elkaar verknoopt worden en die afbreuk doet aan een op regels gebaseerd mondiaal handelssysteem. Nederland uit geregeld zijn zorgen hierover, ook richting China, tot op het allerhoogste politieke niveau.
Wat betekent deze wet voor Nederlandse bedrijven en individuen in Nederland en in China die door China, volgens deze wet, op een zwarte lijst worden geplaatst?
Zie antwoord vraag 47.
Is er al sprake van Nederlandse bedrijven of burgers die op een zwarte lijst zijn geplaatst of dreigen te worden geplaatst onder deze wet? Zo ja, wat is het gevolg hiervan voor deze burgers en bedrijven en wat is de reactie van het kabinet hierop?
Zie antwoord vraag 47.
Bent u bereid een assertiever beleid tegen China te voeren in het geval dat Nederlandse burgers of bedrijven op deze lijst komen te staan? Zo ja, welke mogelijkheden en instrumenten zijn beschikbaar om effectieve druk op China uit te oefenen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 47.
Kunt u een overzicht geven van de producten en deelproducten waarvoor Nederland afhankelijk is voor import uit China?
Een importafhankelijkheid is geen statisch gegeven. In de huidige complexe mondiale waardeketens gaan goederen vaak meer dan eens de grens over als onderdeel van een groter product. Hierdoor is er binnen een productieketen vaak sprake van wederzijdse afhankelijkheden tussen landen. Onderzoek van het CBS38 laat bijvoorbeeld zien dat een groot deel van de Nederlandse import uit China bestemd is voor de wederuitvoer. De Europese Commissie heeft in het kader van de update van haar industrie strategie in kaart gebracht welke producten de EU in hoge mate importeert en waarvoor weinig beschikbare alternatieven zijn39.
Bent u op de hoogte van het feit dat de Chinese Communist Party (CCP) een vertegenwoordiging (partijcomité) heeft in alle Chinese bedrijven, zowel staats- als privébedrijven?14
In algemene zin kan worden gesteld dat de Chinese overheid nauw betrokken is bij het Chinese bedrijfsleven, zowel bij staatsbedrijven als bij private bedrijven, en dat er sprake is van nauwe verwevenheid tussen civiele en militaire sectoren in China. Dit wordt ook beschreven in de beleidsnotitie «Nederland-China: een nieuwe balans» van 15 mei 2019.41
Hoe ziet u deze vertegenwoordiging van de Chinese staat in alle Chinese bedrijven? Wat vindt u van het feit dat de CCP daarmee ook is vertegenwoordigd in Nederlandse bedrijven die in China opereren en dat dit tot politieke druk van de Chinese staat in de directiekamers van Nederlandse bedrijven kan leiden?15
In de beleidsnotitie «Nederland-China: Een Nieuwe Balans» wordt gewezen op het feit dat de Chinese overheid nauw betrokken is bij het Chinese bedrijfsleven. In bedrijven met meer dan drie partijleden van de Chinese Communistische Partij (CCP) is het instellen van een partijcomité verplicht. Dit geldt eveneens voor joint ventures met buitenlandse bedrijven.
Volgens de Business Confidence Survey van de Europese Kamer van Koophandel uit 202043 constateert 43% van de geraadpleegde bedrijven dat het zakelijke klimaat in China politieker is geworden ten opzichte van het jaar ervoor. Interne politieke druk is volgens de geraadpleegde bedrijven met name afkomstig van zakenpartners, werknemers en consumenten. Extern is de druk vooral afkomstig van de overheid, media en de CCP. 3% van de ondervraagde bedrijven geeft aan toegenomen druk te ervaren van een partijcomité binnen de eigen organisatie.
Politieke invloed binnen Chinese bedrijven is dus een factor om rekening mee te houden, en tevens een factor om mee te wegen bij het nemen van zakelijke beslissingen.
De beleidsnotitie «Nederland-China: Een Nieuwe Balans» onderstreept het belang van aandacht voor nationale veiligheidsbelangen gerelateerd aan economische activiteiten. Sinds het uitkomen van deze notitie in mei 2019 is er geïnvesteerd in het stroomlijnen en versterken van de kennis- en informatievergaring ten aanzien van China en is de China-capaciteit van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) versterkt. Bedrijven die zaken willen doen in en met China kunnen zowel bij de RVO als het postennetwerk in China terecht voor voorlichting over alle aspecten die komen kijken bij het zakendoen in China. Een goede voorbereiding en verdieping in het land, de economie en marktkansen, maar ook potentiële risico’s, zijn van belang voor ieder bedrijf dat zich op de Chinese markt wil begeven of zich in China wil vestigen.
Belemmeringen waartegen Nederlandse bedrijven in China aanlopen, bijvoorbeeld op het gebied van technologieoverdracht en bescherming van intellectueel eigendom, zijn regelmatig onderwerp van gesprek tussen Nederland en China. Zo heb ik op 16 december 2020, in gesprek met de Chinese viceminister van Handel, het belang van betere markttoegang, bescherming van intellectueel eigendom, het beëindigen van (informele) gedwongen technologieoverdracht en het creëren van een gelijk speelveld voor buitenlandse ondernemingen in China benadrukt.
Zijn er meldingen geweest van Chinese diplomaten, investeerders en zakenlieden die Nederlandse ondernemers of bedrijven hebben geprobeerd te manipuleren?
Dat er in het zakelijk verkeer sprake zou zijn geweest van manipulatie / onoorbare beïnvloeding is moeilijk vast te stellen.
Bent u het ermee eens dat, in het geval van China, vrije handel en de daaruit voortvloeiende rijkdom er niet toe hebben geleid dat het land democratischer is geworden? Zo ja, welke lessen trekt u hieruit? Zo nee, waarom niet?
China is in de afgelopen decennia uitgegroeid tot de tweede economie ter wereld. De economische opkomst en integratie van China in mondiale waardeketens en in de wereldhandelsstructuur is overwegend positief geweest voor de groei van de wereldeconomie en heeft tevens positieve effecten gehad op de groei van de Nederlandse economie. Ontwikkelingen op democratisch vlak zijn uitgebleven, op vele vlakken zoals vrijheid van pers, meningsuiting en religie is de mensenrechtensituatie in China juist verslechterd. De les die daaruit te trekken valt is dat welvaart niet automatisch leidt tot democratische vrijheden. Nederland stelt zorgen over de mensenrechtensituatie in China consequent in bilateraal en multilateraal verband aan de orde. Het is van groot belang om deze kwestie in EU-verband te bespreken en gezamenlijk met EU-Lidstaten op te trekken. Nederland steunde bijvoorbeeld op 22 juni jl. een gezamenlijke verklaring in de VN Mensenrechtenraad met 43 andere landen met daarin onder andere een oproep tot ongehinderde toegang tot Xinjiang.
Wat betekenen de economische kortetermijnwinsten van de handel met China op de lange termijn voor de veiligheid, de soevereiniteit en de democratische cultuur van Nederland?
Het uitgangspunt van de beleidsnotitie «Nederland-China: een nieuwe balans» uit 2019 is: «open waar het kan, beschermend waar het moet». In de notitie staan zowel de kansen, met name op het gebied van economie en handel, als de uitdagingen, zoals economische veiligheid en mensenrechten, in de relatie met China centraal.
China is een van onze belangrijkste economische partners, waar bijna 51.000 banen in Nederland direct mee verbonden zijn.44 Ondanks de coronapandemie is de totale waarde van de bilaterale handelsrelatie in 2020 met bijna 1,5 miljard euro toegenomen ten opzichte van 2019. De Nederlandse goederenexport naar China is als onderdeel daarvan in 2020 met ruim tien procent gegroeid.
Nederland is niet gebaat bij eenzijdige strategische afhankelijkheden, ongewilde kennisoverdracht, of indirect meewerken aan mensenrechtenschendingen. Het kabinet streeft er dan ook naar dat economische belangen altijd afgewogen worden tegen andere publieke belangen op de langere termijn in de complexe en veelzijdige relatie met China. Dergelijke belangen zijn bijvoorbeeld onze nationale veiligheid, het voorkomen van mensenrechtenschendingen, en het in stand houden van de internationale rechtsorde.
Het bewustzijn over de implicaties van China’s groeiende macht is in de afgelopen jaren toegenomen en dit betekent dat er meer aandacht is voor de te beschermen belangen. Het kabinet beschouwt het behouden van de juiste balans tussen deze kansen en uitdagingen als noodzakelijk en zet zich hier samen met de EU en andere gelijkgezinde landen voor in.
Kunt u een overzicht geven van de bedrijfssegmenten in Nederland die China het meest van belang vindt? Zo nee, bent u bereid deze lijst op te stellen en en mee te sturen met de antwoorden op deze vragen?
In algemene zin sluit de Chinese interesse in Nederlands bedrijfssegmenten aan op, maar is niet beperkt tot, de aandachtsgebieden uit China’s 14e Vijfjarenplan. De technologische sectoren waar China blijkens dit document het meeste belang aan hecht, zijn: kunstmatige intelligentie, kwantum computing, robotica, halfgeleiders, biotechnologie, neurowetenschappen en neurocomputing, medische en farmaceutische wetenschappen en tenslotte aardobservatie en ruimtevaart.
Kunt u een overzicht geven van de bedrijven in Nederland waarin Chinese bedrijven of investeerders belangen hebben? Zo nee, bent u bereid deze lijst op te stellen en en mee te sturen met de antwoorden op deze vragen?
Het CBS houdt een overzicht bij van handels-, kapitaal- en investeringsstromen. Volgens de «Internationaliseringsmonitor China 2020-II» van het CBS telde het Nederlandse bedrijfsleven in 2017 bijna 13.500 bedrijven die onder zeggenschap stonden van buitenlandse partijen. In 2017 stonden 470 bedrijven in Nederland onder Chinese zeggenschap. Dat komt neer op 3,5 procent van de bedrijven onder buitenlandse zeggenschap. Wel is het aantal bedrijven onder Chinese zeggenschap in de afgelopen vijf jaar sterker toegenomen (+49 procent) dan het totaal aantal buitenlandse partijen (+12 procent). Bijna de helft van de Chinese entiteiten (220 bedrijven) die in het Nederlandse bedrijfsleven actief zijn, zijn dat in de bedrijfstak groothandel. In die bedrijfstak was ook de toename van het aantal Chinese bedrijven de afgelopen vijf jaar het sterkst. Vooral in de groothandel in non-food artikelen (70 bedrijven), ICT-apparatuur (35) en de overige gespecialiseerde groothandel (35) waren Chinese entiteiten in 2017 goed vertegenwoordigd. Op een verre tweede plek staan de bedrijfstak opslag en dienstverlening, en de holdings en managementadviesbureaus, met beide 30 Chinese entiteiten.
Bent u het ermee eens dat China geen ontwikkelingsland meer is en deze status bij de Universal Postal System dus ook niet zou mogen behouden? Bent u ervan op de hoogte dat de tarieven voor sommige postbedrijven door China’s status als ontwikkelingsland vaak ver onder de kosten liggen voor het postbedrijf van bestemming om het pakket te bezorgen vanaf het moment dat zij het pakket in handen krijgen – waardoor Chinese bedrijven goederen verkopen tegen marges die voor een normaal binnenlands bedrijf niet haalbaar zijn, simpelweg omdat zij toegang hebben tot goedkope postbezorging?
In de brief van 26 november 2019 aan uw Kamer over de uitkomst van het buitengewone congres van de Wereldpostunie, in de beantwoording op de motie van de leden Van Haga en Aartsen en in de beantwoording van diverse Kamervragen t.a.v. Alibaba heeft de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat uw Kamer geïnformeerd over de maatregelen die op verschillende terreinen zijn en worden genomen om een gelijk internationaal speelveld te bewerkstelligen bij het verzenden van pakketjes op de e-commerce markt.45
Ten aanzien van het Postverdrag is vastgesteld dat de gewijzigde afspraken over onderlinge verrekentarieven binnen de Wereldpostunie zorgen voor een gelijker speelveld voor Nederlandse webshops en verbeterde kostendekkendheid voor de nationale postvervoerder. De reeds eerder ingezette herziening van het tariefsysteem is versneld waardoor o.a. een land als China veel hogere tarieven moet betalen voor de afhandeling van pakketjes afkomstig uit eigen land. Tijdens het Wereldpostunie congres (9-27 augustus) worden volgende stappen gezet in het gelijktrekken van de verrekentarieven. Daarmee verdwijnt stapsgewijs het kostenvoordeel dat Chinese webshops enige tijd geleden nog hadden. Verder zijn de Europese btw-regels voor afstandsverkopen van goederen van buiten de EU aangepast. De btw-vrijstelling bij de invoer van kleine zendingen met een waarde van niet meer dan € 22, die worden geleverd door ondernemers van buiten de EU aan consumenten binnen de EU, is per 1 juli 2021 vervallen.46 Hierdoor worden gelijke concurrentievoorwaarden voor ondernemers binnen en buiten de Unie gecreëerd en wordt de concurrentieverstorende situatie voor ondernemers binnen de EU beëindigd.
Wat vindt u ervan dat de lage verzendkosten van producten uit China de Nederlandse markt dreigen te overspoelen met goedkope Chinese nepproducten van de Alibaba Group, waardoor Nederlandse bedrijven, met hogere binnenlandse verzendkosten, uit de markt worden gedrukt?
Zie antwoord vraag 59.
Hoe beïnvloedt het feit dat Nederland geen onderdeel is van de Nieuwe Zijderoute de Rotterdams strategische ligging als handelshaven en Nederland als handelsland nu 18 EU-landen wel onderdeel zijn van dit infrastructuurinitiatief?
Het Belt and Road Initiative (BRI) is een grootschalig Chinees initiatief dat verbindingen («nieuwe zijderoutes») tussen continenten en hun aangrenzende zeeën beoogt te stimuleren. Dit gebeurt niet alleen door de aanleg van wegen, spoorlijnen, havens en luchthavens, het faciliteren van investeringen en handel, financiële samenwerking, maar ook door people-to-people contacten en culturele uitwisseling. Het kabinet heeft oog voor het gebruik van het BRI voor het vergroten van de politieke en economische invloed van China in landen langs de «nieuwe zijderoutes» en over effecten op de Nederlandse en Europese infrastructuur, onder meer vanuit het oogpunt van economische veiligheid.
Nederland heeft zich niet formeel gelieerd aan het BRI. Wel worden waar mogelijk kansen benut om Nederland, inclusief Rotterdam, als logistieke hotspot verder op de kaart te zetten. Een goed voorbeeld hiervan is de versterking van het spoorgoederenvervoer tussen China en Europese landen. Dit biedt ook kansen voor het bedrijfsleven, bijvoorbeeld doordat via spreiding van vervoersmodaliteiten risico’s kunnen worden gemitigeerd. De lagere CO2-uitstoot ten opzichte van lucht- en zeevracht biedt daarbij voordelen voor het klimaat.
Nederland is binnen de EU een van de drijvende krachten achter het vergroten van de mondiale rol van de EU op het gebied van connectiviteit en mede op Nederlands aandringen zijn op 12 juli jl. door de Raad Buitenlandse Zaken conclusies aangenomen getiteld «A globally connected Europe» die de EU-strategie op dit gebied verder moeten operationaliseren en die oproepen tot een gezamenlijke mededeling in voorjaar 2022. Deze strategie benadrukt het belang van duurzaamheid in al haar aspecten, zoals fiscale, financiële en sociale duurzaamheid en aandacht voor het milieu. Dit kan de Nederlandse positie als handelsland vergroten en een alternatief bieden voor het BRI.
Bent u ervan op de hoogte dat Chinese fabrikanten ongeveer 40% van alle wereldwijd gebruikte active pharmaceutical ingredients (API's) produceren?
Ja, al is het exacte percentage het kabinet niet bekend door de complexiteit van de productieketens.
Kunt u een overzicht geven van alle medicijnen, API’s en grondstoffen waarbij Nederland afhankelijk is van import uit China? Zo ja, kunt u een overzicht hiervan opstellen? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit is niet mogelijk. De farmaceutische productie- en leveringsketens zijn complex, steeds sterker geglobaliseerd en weinig transparant. Bij de verschillende productiefasen voor één ingrediënt kunnen meerdere fabrikanten uit verschillende delen van de wereld betrokken zijn. De pandemie heeft aangetoond dat overheidsinstanties vaak geen toegang hebben tot volledige informatie over de structuur van de productie- en leveringsketens. Daarom werken de EU-Lidstaten samen met de Europese Commissie, als onderdeel van de farmaceutische strategie voor Europa,47 aan het in kaart brengen van de productiecapaciteit en aan meer transparantie in de productie- en leveringsketen middels wetgevende en niet-wetgevende acties.
Bent u het ermee eens dat wanneer China verantwoordelijk is voor een substantieel deel van de wereldproductie van API’s, dit een zeer slecht gebalanceerde handelsrelatie en onderhandelingspositie tot gevolg heeft?
De API-productie heeft de aandacht van het kabinet en staat ook op de Europese agenda als onderdeel van de implementatie van de farmaceutische strategie voor Europa. Overigens wordt een groot deel van de innovatieve medicijnen niet uit China betrokken. Door de buffers in de ketens te vergroten en behoud van productie in Nederland, zoals de producent Apotex (nu InnoGenerics), voorkomen we een afhankelijkheid op de korte termijn. Het kabinet verwijst hierbij naar de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan uw Kamer d.d. 16 april 2021.48 Voor plannen op de langere termijn werkt het kabinet zowel op nationaal als EU-niveau aan het verminderen van ongewenste afhankelijkheden met als doel de leveringszekerheid te bevorderen.
Bent u op de hoogte dat China mijnbouwtoegang heeft tot tweederde van de 30 elementaire grondstoffen, waaronder antimoon, bariet en zeldzame aardmetalen, en dat China tot de topdrie van leveranciers van deze elementaire grondstoffen behoort?16 Wat betekent dit voor de Nederlandse afhankelijkheid van deze grondstoffen en onze houding tegenover een steeds meer agressief China?
Zie het antwoord op vraag 76.
Is er een plan opgesteld dat de toegang tot belangrijke medicatie garandeert als de Chinese overheid besluit om medicijnleveringen te verminderen of zelfs te stoppen? Zo ja, kunt u deze toelichten? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft geen signalen ontvangen dat de Chinese overheid dergelijke voornemens heeft. Het Meldpunt Geneesmiddelentekorten en -defecten volgt de beschikbaarheid van geneesmiddelen nauwlettend. Leveranciers zijn wettelijk verplicht situaties die kunnen leiden tot een tekort bij het Meldpunt te melden. Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) kunnen (in samenwerking met het veld) zoeken naar oplossingen voor leveringsproblemen. Daarnaast werkt het kabinet ook aan een strategische beleidsagenda leveringszekerheid waarbij onder andere wordt ingezet op diversificatie van toeleveringsketens en behoud van productie in Nederland en de EU (met innovatievere, ecologisch duurzame productiemethoden). Daarbij betreft de strategie toegang in de volle breedte en is deze ook niet geografisch beperkt. Het kabinet verwijst hierbij naar de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan uw Kamer d.d. 7 mei 2021.50 Ook werkt het kabinet aan de kwantificering van de voorraadverplichting (ijzeren voorraad) om tijdelijke leveringsproblemen beter op te kunnen vangen. Daarnaast wordt in samenwerking met de andere EU lidstaten gewerkt aan een EU strategische autonomie agenda, ook op het gebied van medicijnen. Hierbij worden strategische afhankelijkheden in kaart gebracht en maatregelen voorgesteld om ongewenste afhankelijkheden te verminderen, onder meer door productie- en leveringsketens te diversifiëren, voor strategische voorraden te zorgen en productie en investeringen in Europa te bevorderen. Hierbij wordt ook bekeken welke stoffen strategisch van belang zijn, voor welke eindproducten ze nodig zijn en in welke fabrieken ze worden geproduceerd. Voor actieve stoffen verkent het kabinet bijvoorbeeld op EU niveau het bundelen van de krachten door het opzetten van een vrijwillige industriële samenwerkingsvorm of alliantie met EU overheden, fabrikanten en andere relevante stakeholders.
Wat vindt u van de conclusies van het Clingendaelrapport «China’s invloed op onderwijs in Nederland: een verkenning» uit 202017, waarin de Confuciusinstituten beschreven worden als vestigingen of verlengstukken van de Chinese staat en dat het advies aan Nederlandse onderwijsinstellingen zou moeten zijn om deze samenwerkingsverbanden te beëindigen – net zoals de VS, Frankrijk, Duitsland en Zweden hebben gedaan18 – in het belang van de nationale veiligheid?
Vanwege de huidige organisatorische inbedding van het Confucius Instituut in Nederlandse instellingen voor het hoger onderwijs, is het voorstelbaar dat zorgen ten aanzien van de academische vrijheid ontstaan. De onderzoekers van Instituut Clingendael wijzen er in hun rapport ook op dat «de huidige situatie van inbedding van de Confucius Instituten in Nederlandse kennisinstellingen op gespannen voet staat met de onafhankelijkheid van Nederlandse kennisinstellingen en de Nederlandse normen en waarden op het gebied van wetenschappelijke integriteit.»
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft zoals aangekondigd in de Kamerbrief over de samenwerking met China van 18 december 2020 gesprekken met de kennisinstellingen gevoerd over het rapport van Instituut Clingendael. Naar aanleiding van het rapport adviseert het kabinet om te kiezen voor ontkoppeling van het Confucius Instituut. Dat is volgens het kabinet de beste manier om zorgen over mogelijke aantasting van academische vrijheid, of de schijn daarvan, weg te nemen. Het is aan de betrokken instellingen (Hogeschool Zuyd, Hanzehogeschool en de Rijksuniversiteit Groningen) om te bepalen op welke manier vervolg wordt gegeven aan dit advies.
Hoe beziet u de plan van het Groningse Confuciusinstituut om een eigen Wechat-account te lanceren in het licht van het feit dat in het Clingendaelrapport wordt vermeld dat in de Chinese diaspora de praktijk bestaat om elkaar te verklikken via deze Chinese chatapp, die door de Chinese staat in de gaten wordt gehouden en gecontroleerd?
Het onderhouden van banden door andere landen met hun diaspora in Nederland is toegestaan, zolang dit past binnen de grenzen van onze rechtsstaat en het de participatie van burgers niet belemmert. Dit betekent dat landen zich moeten onthouden van ongewenste bemoeienis – ongeacht via welk medium – met de keuzes die burgers in Nederland maken. Wanneer het kabinet constateert dat het diasporabeleid van landen de grenzen van onze rechtsstaat overschrijdt, dan wel de participatie belemmert, is er sprake van ongewenste buitenlande inmenging. Het kabinet vindt ongewenste buitenlandse inmenging volstrekt onacceptabel, omdat statelijke actoren hiermee kunnen komen aan het fundament van de Nederlandse democratische rechtsorde en de open samenleving.
Het kabinet heeft verschillende instrumenten tot zijn beschikking om dit aan te pakken, zoals uiteengezet in de brief van 16 maart 2018 over de aanpak ongewenste buitenlandse inmenging. Centraal staan het versterken van onze informatiepositie, onder ander door onze inlichtingen- en veiligheidsdiensten, samenwerking met onze internationale partners, met name binnen Europa, het aanspreken van landen die zich schuldig maken aan ongewenste inmenging in Nederland, het verhogen van de weerbaarheid van de kwetsbare groepen in Nederland en het gecoördineerd optreden en verstoren bij actuele of dreigende incidenten. Er vindt een constante toets plaats of deze aanpak volstaat en of zich nieuwe dreigingen of dit gebied aandienen.
Vindt u dat de verspreiding van COVID-19 en met name de reactie van overheden daarop geopolitieke consequenties heeft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn volgens u de belangrijkste geopolitieke consequenties m.b.t. China?
Sinds het begin van de pandemie heeft een aantal trends zich versterkt doorgezet. China’s economische voetafdruk en de daarmee gepaard gaande invloed is wereldwijd in toenemende mate zichtbaar. De tweede economie ter wereld zal een cruciale rol spelen bij het herstel van de wereldeconomie post-COVID. China blijft dus een belangrijke partner voor Nederland en Europa en daarmee een belangrijke geopolitieke speler.
Doordat China de virussituatie binnen eigen landsgrenzen in tegenstelling tot bijvoorbeeld de VS en Europa relatief snel onder controle had, greep China de mogelijkheid aan de Chinese aanpak van het virus en zijn eigen staatsgeleide bestuursmodel in een positief licht te zetten en te contrasteren met westerse democratieën.
China stelt zich steeds assertiever op om de eigen reputatie te verdedigen en (geo)politieke en economische belangen zeker te stellen. In de beeldvorming heeft dat niet altijd het beoogde effect; de publieke opinie in Nederland en veel andere Europese landen is kritischer geworden t.o.v. China.
Ontwikkelingslanden zien China vanwege zijn actieve vaccindiplomatie als belangrijke partner in de strijd tegen COVID-19. Team Europe van de EU en de lidstaten waaronder Nederland hebben meer gratis vaccins beschikbaar gesteld, en daarnaast veel geld, via het multilaterale kanaal COVAX. China heeft vooral veel vaccins verkocht. Vaccins zijn wereldwijd beperkt beschikbaar, hierdoor zijn transacties in natura en toegang tot overschotten van groot belang op dit moment. Dat is juist waarop China van zich laat horen.
Bent u ervan op de hoogte dat Zuid-Afrika de Dalai Lama drie keer (in 2009, 2011 en 2014)19 een visa geweigerd heeft onder druk van China, dat een belangrijke economische partner van Zuid-Afrika is? Wat vindt u ervan dat een soevereine staat niet zelf mag of kan bepalen wie het binnen zijn eigen grenzen toelaat?
Het kabinet gaat niet over het visumbeleid van andere staten.
Heeft China ooit druk uitgeoefend op de Nederlandse regering als het gaat om de Nederlandse relaties met Tibet of de Dalai Lama? Zo ja, wanneer en in welke context is dit gebeurd?
Het is bekend dat China overheden oproept de dalai lama niet te ontmoeten. De dalai lama is desondanks meerdere keren in Nederland geweest en heeft in de hoedanigheid van religieus leider meermaals contact gehad met leden van het kabinet.
Wekt het feit dat China de grootste directe buitenlandse investeerder in Afrika is20 zorgen bij u over een «neokolonisatie» van Afrika door China en het verlies van soevereiniteit van staten in Afrika? Zo ja, wat voor effect heeft een dominantie van China op dit continent voor de Nederlandse afhankelijkheid van China voor grondstoffen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 76.
Heeft u inzicht in de machtspositie van China binnen de BRICS-landen (Brazilië, Rusland, India, China en Zuid-Afrika) en de impact van de BRICS-landen op de Nederlandse economie? Zo ja, kunt u deze inzichten met de Kamer delen?
De banden tussen China enerzijds en Brazilië, Rusland, India en Zuid-Afrika anderzijds zijn complex en veelzijdig, en tussen de landen onderling is sprake van uiteenlopende belangen. Desalniettemin vindt er een toename in handel en investeringen plaats tussen met name China en de andere afzonderlijke BRICS, al moet daarbij worden opgemerkt dat de impact daarvan niet eenvoudig te beschrijven is gezien de diversiteit van deze economieën. De BRICS-landen zijn tevens belangrijke handelspartners voor Nederland.
Bent u het ermee eens dat, terwijl Nederland een klimaat- en milieuagenda uitvoert in Afrika door middel van ontwikkelingshulp, outward foreign direct investment (OFDI) van China in Afrika de impact van deze specifieke vorm van ontwikkelingshulp ongedaan maakt, aangezien China vervuilende industrieën naar Afrika verplaatst21 en het stropen van dieren zoals neushoorns en zeeoren voor de Chinese markt de veiligheid van zeldzame wilde dieren in Afrika ondermijnt? Zo ja, bent u bereid op basis hiervan de Nederlandse Afrika-strategie te herzien? Zo nee, kunt u een overzicht geven van de concrete resultaten van de inzet van Nederlands belastinggeld in het verbeteren van het klimaat in Afrika en het beschermen van zeldzame diersoorten?
De internationale gemeenschap, waaronder de Nederlandse regering, maakt zich zorgen over zowel de gevolgen van vervuilende industrieën als stroperij en illegale handel van bedreigde diersoorten. Ook regeringen in Afrika delen deze zorgen. Dit verklaart de gezamenlijke doelen en inspanningen die de internationale gemeenschap over deze thema’s zijn overeengekomen, te weten de Sustainable Development Goals (SDG’s).
Samen met lokale en internationale partners wordt gewerkt aan duurzame ontwikkeling en bescherming van het milieu. Vanuit het voedselzekerheidsbeleid ondersteunt Nederland de integratie van klimaatdoelen in de bilaterale samenwerking, ook met Afrikaanse landen, onder meer via klimaat-slimme landbouw en aangepast uitgangsmateriaal. Ook steunt Nederland de Global Alliance for Climate Smart Agriculture (GACSA) die als doel heeft klimaat-adaptieve landbouwmethoden te ontwikkelen. Illegale handel in bedreigde diersoorten is onacceptabel en vormt een bedreiging voor de mondiale biodiversiteit. Nederland is daarom onder meer actief op het terrein van het CITES en CMS56 verdrag en doet dat in EU-verband. Zo steunt Nederland momenteel o.a. de CITES Big Cat Taskforce, die zich onder meer richt op het adequaat aanpakken van de illegale handel in grote katachtigen.
Het kabinet heeft geen aparte Afrika-strategie, maar heeft specifieke beleidsnotities op het terrein van internationale veiligheid, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking waar de regionale inzet op het Afrikaans continent in staat beschreven. Ook bestaan er specifieke meerjarige landen-strategieën die de inzet van Nederland in en met een partnerland beschrijven. De aandacht voor de groeiende rol van China op het Afrikaanse continent die zich op verschillende thema’s ontvouwt, is onderdeel van de Nederlandse Chinanotitie. Daarin is ook aangegeven dat de Nederlandse overheid investeert in een beter wederzijds begrip en meer actuele kennis van Chinese activiteiten die raken aan ontwikkelingssamenwerking, inclusief hun impact op de SDG’s en op Afrikaanse landen.
Wat vindt u ervan dat China's «ontwikkelingshulp» aan Afrika een poging is om de soft power en invloed in het buitenland te vergroten door een alternatief ontwikkelingsmodel te bieden voor de Washington-consensus, en zich te verzekeren van de steun van Afrikaanse staten binnen internationale instellingen?
Het kabinet ziet inderdaad een groot aantal landen meegaan in het stemgedrag van China. Als het Chinese optreden in multilaterale organisaties conflicteert met Nederlandse en/of Europese belangen (zoals op gebied van veranderend taalgebruik, mensenrechten, handel en schulden) dan bekijkt Nederland in coördinatie met Europese en andere gelijkgezinde partners binnen de relevante internationale fora op welke wijze een weerwoord kan worden geboden.
China investeert met name in goede bilaterale relaties met Afrikaanse regeringen. Slechts 4% van het Chinese OS-budget gaat op dit moment naar multilaterale organisaties. Wel steunt China, zowel door financiële bijdragen als in politieke activiteiten, de G77 – een groep van 134 ontwikkelingslanden, met name Afrikaanse landen, die zich organiseren binnen VN-verband. Met het BRI blijft China zich, naast de EU, positioneren als een partner voor Afrikaanse landen.
Bent u het ermee eens dat, gezien de Chinese belangstelling voor de natuurlijke grondstoffen en voor de goedkope arbeidskrachten in Afrika, en vanwege de aanzienlijke investeringen van China in veel landen in Afrika, er sprake lijkt te zijn van een nieuwe «wedloop om Afrika», waarin westerse landen niet op gelijke voet concurreren en onafhankelijke toegang tot veel belangrijke grondstoffen dreigen te verliezen waardoor onze afhankelijkheid van China voor deze grondstoffen toeneemt? Zo ja, hoe denkt u de toegang van Nederland tot belangrijke en/of zeldzame grondstoffen veilig te stellen? Zo nee, waarom niet en is dit niet naïef?
Het kabinet is zich ervan bewust dat China een zeer dominante positie heeft in de toelevering van een significant deel van de voor Europa kritieke grondstoffen, zoals o.a. benoemd in de notitie «Nederland-China, een nieuwe balans». Dit vertaalt zich door in een Nederlandse afhankelijkheid van China voor deze grondstoffen en producten waarin deze grondstoffen verwerkt zijn.
Ook is het kabinet op de hoogte van de Chinese investeringen in Afrika, in onder meer infrastructuur en ook in mijnbouw van kritieke grondstoffen. Hoewel, zoals onlangs bevestigd werd in een publicatie van het CBS,57 de EU nu nog de belangrijkste partner op het Afrikaanse continent is, op het gebied van investeringen, hulp en handel, kan dit veranderen als de Chinese investeringen in Afrika blijven toenemen. Investeringen die leiden tot een grote Afrikaanse afhankelijkheid van China of die gepaard gaan met te lage standaarden op het gebied van arbeidsomstandigheden, klimaat en milieu zijn reden tot zorg.
Wanneer Chinese bedrijven een groter deel van de Afrikaanse productie en uitvoer van deze grondstoffen controleren kan dit ook voor Nederland leiden tot een relatief grotere afhankelijkheid van China als toeleverancier. Ook concurreren Nederlandse bedrijven in Afrika met Chinese partijen, waarbij sprake is van een ongelijk speelveld.
Nederland en de EU zetten in op open strategische autonomie, niet in de laatste plaats vis-à-vis China. Daarbij is toenemende aandacht voor toegang tot kritieke grondstoffen die van belang zijn voor de Europese economie en energietransitie. In dit kader presenteerde de Europese Commissie in september 2020 het Critical Raw Materials Action Plan58. Belangrijke pijlers hierin zijn inzet op circulariteit van grondstoffen binnen de EU, innovatie om substitutie van bepaalde grondstoffen mogelijk te maken, diversificatie van de toeleveranciers en opschaling van de Europese productie van grondstoffen. Tevens is er in dit actieplan aandacht voor verantwoorde winning, verwerking en handel in grondstoffen. Nederland steunt de strategische aanpak van dit Actieplan dat Europa een sterkere economische positie zal geven.
Nederland maakt zich daarnaast eigenstandig hard voor verantwoorde winning, verwerking en handel in mineralen en metalen in lijn met de OESO-richtlijnen op dit gebied,59 bijvoorbeeld via het door Nederland opgerichte European Partnership on Responsible Minerals. Ook steunt Nederland overheden in het effectief besturen van de mijnbouwsector op een manier die lokale duurzame ontwikkeling ten goede komt, onder meer via het Intergovernmental Forum on Mining, Minerals, Metals and Sustainable Development en via programma’s uitgevoerd door de Wereldbank en het IMF die bijvoorbeeld gericht zijn op klimaat-slimme mijnbouw en op belastinginkomsten voor landen. Hiermee beoogt Nederland ook de autonomie van Afrikaanse staten op dit gebied te ondersteunen.
Ziet u het feit dat veel EU-lidstaten in Oost- en Zuid-Europa (in totaal 18 EU-landen) onderdeel zijn van de Nieuwe Zijderoute22 als een bedreiging voor de toekomstige stabiliteit van de EU? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie allereerst het antwoord op vraag 61.
Nederland zet zich binnen de EU in voor versterking van de cohesie onder EU-lidstaten omdat een krachtige en eensgezinde EU-lijn cruciaal is om de uitdagingen waar derde landen, waaronder China, ons voor plaatsen het hoofd te bieden. Het klopt dat 18 EU-lidstaten een Memorandum of Understanding met China zijn aangegaan over samenwerking binnen het Belt & Road Initiatief. Nederland heeft ervoor gekozen dit niet te doen. Dit vormt vooralsnog echter geen obstakel voor samenwerking tussen EU-lidstaten om de stabiliteit van de EU te waarborgen.
Wat vindt u van de groeiende invloed van China in Kazachstan via projecten als de Nieuwe Zijderoute?23 Bent u van mening dat de invloed van China dit land dreigt te destabiliseren, zoals blijkt uit de anti-China-protesten op 27 maart 2021 en de groeiende anti-Chinasentimenten onder lokale bevolkingsgroepen?
Kazachstan heeft gas-, olie- en uraniumreserves, een centrale ligging in de regio aan de Nieuw Zijderoute, en een grens en etnische banden met de provincie Xinjiang in China. Hierdoor is het een belangrijk buurland voor China in Centraal-Azië. De relatie tussen de twee landen kent verschillende dimensies, waaronder een intensieve handelsrelatie (China is voor Kazachstan de tweede handelspartner), infrastructuurinvesteringen in het kader van het Belt and Road Initiative (BRI), en samenwerking en uitwisseling op het gebied van onderwijs. Er is sprake van onvrede ten aanzien van China onder de bevolking wat zich geregeld uit in demonstraties, maar men ziet ook het belang van samenwerking met China. Van destabilisatie lijkt geen sprake te zijn.
Bent u het ermee eens dat Kazachstan een belangrijke spil is in de handels- en transportverbindingen op het Euraziatische continent – voor China's Nieuwe Zijderoute en daarbuiten – vanwege zijn ligging, uitgestrekte landmassa en energiereserves en dat het zowel het subject als het object van Chinese, Russische en westerse geopolitieke belangen is?
Zie het antwoord op vraag 78. Momenteel is Nederland een grotere investeerder in Kazachstan dan China, en t.o.v. de Europese Unie en het Westen als geheel is dat verschil vanzelfsprekend nog groter. Deze economische verhoudingen helpen als steun in de rug voor het hervormingsprogramma waaraan serieus wordt gewerkt door de huidige regering van Kazachstan. Van een dominante positie van China is vooralsnog geen sprake.
Wat is de positie van Nederland met betrekking tot de invloed van China in Kazachstan en wat betekent de Chinese dominantie in deze regio voor de Nederlandse veiligheid, handel en energiezekerheid?
Zie antwoord vraag 79.
Bent u op de hoogte van de inval van 500 Chinese politieagenten bij de pro-democratische krant «Apple Daily» in Hongkong, met een arrestatiebevel voor journalistiek materiaal op grond van de «nationale veiligheidswet» in Hongkong? Bent u op de hoogte van het feit dat die ochtend vijf mensen zijn gearresteerd, onder wie hoofdredacteur Ryan Law, CEO Cheung Kim-hung, financieel directeur Chow Tat-kuen, adjunct-hoofdredacteur Chan Pui-man, en digitaal directeur Cheung Chi-wai24? Bent u het ermee eens dat dit een grove schending is van de vrijheid van de media en van de vrijheid van meningsuiting in Hongkong?
Ik ben bekend met deze feiten. Apple Daily heeft zich naar aanleiding van deze gebeurtenissen genoodzaakt gezien de deuren te sluiten. Het toont aan dat ook de persvrijheid in Hongkong wordt getroffen door de Nationale Veiligheidswet die op 30 juni 2020 werd ingevoerd. Dat is een zorgelijke ontwikkeling – zowel voor de burgers van Hongkong als voor het zakenleven dat in Hongkong is gevestigd, voor wie onder meer de vrije toegang tot informatie van belang is. Het kabinet heeft zich hier met twintig andere landen in Media Freedom Coalition-verband over uitgesproken.63
Wat vindt u van de Hongkong Security Law, die door China aan Hongkong is opgelegd en elke oppositie tegen de Chinese overheersing in dit land onderdrukt en in feite het einde betekent van de autonomie van Hongkong?
Het kabinet is met de EU van mening dat Hongkongs hoge mate van autonomie, inclusief alle rechten en vrijheden die Hongkong in het kader van het Eén Land, Twee Systemen-model toekomen, moet worden gerespecteerd. De inhoud van de Nationale Veiligheidswet voor Hongkong, de wijze waarop China’s Nationale Volkscongres de wet heeft ingevoerd, evenals de wijze waarop die wet nu wordt toegepast, roept de vraag op in hoeverre die hoge mate van autonomie binnen dat model stand kan houden. Het kabinet heeft daarover meermaals ernstige zorgen overgebracht, onder meer in EU-verband, zowel publiekelijk als in bilaterale contacten met de regering van Hongkong en de centrale Chinese regering in Peking.
Bent u het ermee eens dat de toename van Chinese bewindvoering in Hongkong en de toenemende agressie tegen Taiwan zorgwekkend is? Zo ja, hoe beoordeelt u deze toenemende Chinese agressie tegenover landen en gebieden die hun onafhankelijkheid van China trachten te bewaren?
Het kabinet is van mening dat Hongkongs hoge mate van autonomie in het kader van het Eén Land, Twee Systemen-model moet worden gerespecteerd – zie ook het antwoord op vraag 82.
China zet in op vreedzame eenwording van Taiwan met het vasteland, maar sluit militair ingrijpen niet uit. Er bestaan aan Taiwanese zijde grote bezwaren tegen de wijze waarop China vreedzame eenwording wil vormgeven. Het kabinet en de EU zijn van mening dat geschillen tussen China en Taiwan vreedzaam moeten worden opgelost, waarbij rekening moet wordt gehouden met de wensen van de Taiwanese bevolking.
Het kabinet en de EU verwerpen het gebruik van geweld, en ook het dreigen daarmee.
Hoe beziet u de relatie tussen China en de WHO en hoe verhoudt dit zich tot het weigeren van Taiwan tot het toetreden als volwaardig lid van de WHO? Bent u bereid om de betrokkenheid van Taiwan bij internationale organisaties te maximaliseren en de «zinvolle deelname» van Taiwan aan diverse instellingen, zoals de WHO, te ondersteunen?
China is, net als Nederland, lid van de WHO. Nederland kan, op basis van zijn één-Chinabeleid, geen lidmaatschap van Taiwan bepleiten bij organisaties waarvan uitsluitend soevereine staten lid kunnen zijn.
Het kabinet is van mening dat Taiwan wel op betekenisvolle wijze zou moeten kunnen deelnemen aan internationale bijeenkomsten wanneer dit kwesties betreft die van mondiaal belang zijn, bijvoorbeeld als het de volksgezondheid betreft, en dus ook in WHO-verband. Nederland zet zich daar met gelijkgezinde landen voor in.
Vindt u dat Taiwan recht heeft op zelfbeschikking? Zo ja, bent u bereid dit uit dragen binnen internationale instellingen als de WHO en de VN? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is van mening dat Taiwan op betekenisvolle wijze zou moeten kunnen participeren in multilaterale fora, zonder daarbij lidmaatschap van Taiwan te bepleiten bij organisaties waarvan uitsluitend soevereine staten lid kunnen zijn. Nederland zet zich hier, binnen de kaders van zijn één-Chinabeleid, met gelijkgezinde landen voor in.
Bent u het ermee eens dat Nederland zijn relatie met Taiwan en de invulling daarvan zelf mag bepalen en dat China onze bilaterale relaties met andere landen niet zou mogen voorschrijven? Zo ja, welke acties heeft Nederland ondernomen waaruit blijkt dat wij inderdaad onze relatie met Taiwan niet laten bepalen door de (internationale) druk van China? Zo nee, waarom niet?
Ja, Nederland voert – net als alle andere landen die diplomatieke betrekkingen onderhouden met China – een (eigenstandig) één-Chinabeleid, waarbij het de regering van de Volksrepubliek China (in Peking) als enige wettige regering van China erkent. Dit betekent dat Nederland geen diplomatieke betrekkingen met Taiwan onderhoudt. Wel heeft Nederland goede economische, culturele en wetenschappelijke betrekkingen met Taiwan die door het Netherlands Office Taipei worden behartigd. Nederland is waakzaam voor pogingen van China om de ruimte in te perken die er binnen het kader van het één-Chinabeleid is om goede relaties met Taiwan te onderhouden, omdat dit de Nederlandse (economische) belangen zou schaden. Dit doet Nederland door op consequente wijze uitvoering te geven aan zijn één-Chinabeleid.
Is het één-China-beleid zoals gehanteerd door Nederland te herzien? Zo ja, wat zou dit betekenen voor de China-Nederland-relatie? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is niet voornemens dit beleid te herzien. Het Nederlandse één-Chinabeleid vloeit voort uit het Gezamenlijke Communiqué van 16 mei 1972 inzake de betrekkingen tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Volksrepubliek China. Dit Gezamenlijke Communiqué vormt het uitgangspunt voor de Nederlandse betrekkingen met China.
Wat betekent de China-Iran Strategic Cooperation Pact, getekend op 27 maart 2021, voor Nederland op het niveau van veiligheid en economie?
Op 27 maart jl. tekenden Minister Javad Zarif en Minister Wang Yi een «comprehensive strategic partnership» voor de komende 25 jaar. De overeenkomst is niet bindend en de mogelijkheid tot economische samenwerking blijft beperkt zolang er economische sancties op Iran van toepassing zijn. Om die reden, maar ook omdat de inhoud van de overeenkomst niet openbaar is gemaakt, is het moeilijk in te schatten wat de overeenkomst op termijn zou kunnen betekenen voor Nederlandse economische en veiligheidsbelangen.
Kunt u reageren op de rivaliteit tussen de supermachten China en de Verenigde Staten, die snel begint te lijken op de ontwikkeling van een nieuwe Koude Oorlog, waarbij Peking en Washington zich opstellen als blokken van gelijkgestemde staten waar China tracht een «alliantie van autocratieën» te smeden als tegenwicht voor de «alliantie van democratieën» van de Verenigde Staten?
De VS onderscheidt drie rollen in zijn betrekkingen met China, te weten: concurreren, samenwerken en tegenstreven. Deze drieslag komt sterk overeen met het Europese onderscheid tussen partner, concurrent en systeemrivaal. De EU inclusief Nederland deelt de Amerikaanse zorgen over o.a. de Chinese mensenrechtensituatie, oneerlijke handelspraktijken en ongewenste kennisoverdracht. Dit komt o.a. tot uiting in de slotverklaringen van de NAVO-Top van 14 juni 2021 en de EU-VS Top van 15 juni 2021.
Zoals u kunt lezen in de Kamerbrief over recente ontwikkelingen in China en situatie in Xinjiang van 4 juni jl. (kenmerk 2021Z06173/2021D14200) schroomt China niet om kritiek te uiten op de door de VS aangevoerde liberale internationale orde, en promoot bovendien steeds openlijker een eigen, alternatieve visie op internationale betrekkingen waarin niet-democratische landen een legitieme plek hebben. Van een alliantie van autocratieën is geen sprake, maar China slaagt er wel steeds meer in om multilaterale coalities te vormen ter ondersteuning van Chinese belangen.
De toegenomen complexiteit van de geopolitieke verhoudingen en sterk toegenomen economische verwevenheid tussen landen zorgen ervoor dat de huidige situatie niet vergelijkbaar is met de Koude Oorlog uit de vorige eeuw. Veel wereldwijde uitdagingen, zoals klimaatverandering, vereisen de actieve betrokkenheid van zowel de VS als China.
Hoe beziet u de relatie tussen China en Indonesië die nu lijkt te verwarmen? Wat betekent dit voor de geopolitieke situatie in de Indo-Pacifische regio? En heeft Nederland zijn eigen Indo-Pacifisch beleid of richtlijnen?
Voor Indonesië is China de belangrijkste handelspartner en daar handelt het land naar. Maar ook de betrekkingen met de EU zijn goed en worden in het kader van de EU Raadsconclusies inzake meer samenwerking met de Indo-Pacific verder aangehaald. Indonesië heeft een belangrijke rol gespeeld in het opstellen van het ASEAN-beleid voor de Indo-Pacific, de «ASEAN outlook on the Indo-Pacific» waarin bewust geen partij wordt gekozen. Nederland heeft zijn eigen «Indo-Pacific: een leidraad voor versterking van de Nederlandse en EU-samenwerking met partners in Azië» vorig jaar november met uw Kamer gedeeld.64
Bent u bekend met de met de uitspraak van President Xi Jinping tijdens het 100-jaar jubileum van de CCP op 1 juli 2021 waarin hij «hereniging» met Taiwan belooft25 ? Wat vindt u van de agressieve houding van China tegenover Taiwan?
Ja, ik bekend met deze uitspraak. China zet in op vreedzame eenwording van Taiwan met het vasteland, maar sluit militair ingrijpen niet uit. Die Chinese inzet is niet nieuw, maar er bestaan aan Taiwanese zijde ook grote bezwaren tegen de wijze waarop China vreedzame eenwording wil vormgeven. Het kabinet en de EU zijn van mening dat geschillen tussen China en Taiwan vreedzaam moeten worden opgelost, waarbij rekening moet wordt gehouden met de wensen van de Taiwanese bevolking. Het kabinet en de EU verwerpen het gebruik van geweld, en ook het dreigen daarmee.
Hoe beziet u de huidige relatie tussen Rusland en China?
Het grootste en het op drie na grootste land ter wereld, die een grens van meer dan 4.000 kilometer delen, werken op allerlei vlakken samen, waaronder op economisch en defensiegebied. Onlangs hernieuwden zij hun Vriendschapsverdrag. Zij delen echter geen formeel bondgenootschap of economische samenwerkingsstructuur.
Zoals ook uiteengezet in de Kamerbrief n.a.v. de motie Stoffer/Verhoeven (kst-35373-1) plaatst het kabinet de relatie tussen Rusland en China in een context van geopolitieke en economische machtsverschuivingen. Rusland en China zetten zich af tegen wat zij zien als een door de VS gedomineerde «unipolaire» wereld en vinden elkaar in hun streven naar een multipolaire wereld, al lopen de Chinese en Russische belangen op punten uiteen. Zo ziet China Rusland als een partner om het internationale systeem naar zijn hand te zetten. Russische acties lijken er meer op gericht het multilaterale systeem te verstoren. China heeft belang bij de huidige economische relatie met de EU. Voor Rusland wordt mede als gevolg van Westerse sancties de economische samenwerking met China en andere Aziatische landen juist relevanter.
Beide landen streven er naar hun verschillen zoveel mogelijk te overbruggen, elkaars kernbelangen te respecteren en zich onthouden van wederzijdse inmenging in elkaars binnenlandse aangelegenheden. Deze pragmatische samenwerking zal naar verwachting voortduren zolang de VS en zijn bondgenoten als dominant en bedreigend worden gezien.
Welk land vindt u een grotere geopolitieke bedreiging, Rusland of China? Waarom?
Zoals u in het Dreigingsbeeld statelijke actoren kunt lezen kenschetsen de AIVD, MIVD en NCTV Rusland als een belangrijke potentiële dreiging voor de fysieke territoriale integriteit van Nederland en het NAVO-bondgenootschap. De Chinese inzet van zowel legale als illegale economische middelen en (digitale) spionage vormt met name een dreiging voor de Nederlandse economische veiligheid.
Beide landen streven naar invloed om de internationale rechtsorde, die onze kernwaarden en nationale belangen beschermt, naar eigen inzicht om te vormen naar een model dat hun belangen beter dient. Hun omvang, militaire en economische macht en positie als permanente leden van de VN-Veiligheidsraad zijn daarbij relevant.
Het kabinet ziet China in lijn met de EU zowel als partner, concurrent en systeemrivaal. Nederland werkt samen waar het kan en beschermt waar het moet. Ook de relatie met Rusland is complex en veelomvattend, waarbij het noodzakelijk is om op veel terreinen met Rusland samen te blijven werken.
Is er een mogelijkheid dat normalisering van de huidige relatie met Rusland ertoe leidt dat Nederland een sterke bondgenoot heeft om de invloed van China in Europa te beperken?
De relatie met Rusland is gecompliceerd en in de afgelopen jaren over de algehele linie verslechterd. Tegelijkertijd erkent het kabinet dat Rusland voor ons land en voor het Westen als geheel een belangrijk nabuurland en wereldspeler blijft met invloed op allerlei terreinen, zoals veiligheid en stabiliteit, klimaat en energie. Waar nodig en mogelijk blijft het kabinet daarom inzetten op dialoog en pragmatische samenwerking met Rusland, op essentiële terreinen van Nederlands belang, zoals de aanpak van klimaatverandering en wapenbeheersing.
Moskou en Peking vinden elkaar in hun kritische houding tegenover het westen, maar vormen geen alliantie. Wel zijn de afgelopen jaren de banden aangehaald, ook op militair gebied.
Gezien de gedeelde belangen van Rusland en China en de complexe relatie tussen Moskou en het Westen acht het kabinet samenwerking tegen de invloed van China vooralsnog niet realistisch.
Bent u het ermee eens dat het Nederlandse kabinet haar morele kompas moet bijstellen, als we ingrijpende en vergaande acties nemen tegen landen als Rusland en Hongarije, maar open relaties onderhouden met landen als China, die een oprecht gevaar zijn voor het Westen op het niveau van economie, defensie, mondiale diplomatie, technologie, onderwijs, infrastructuur en de cultuur van democratie en vrijheid? Zo ja, waarom is er geen assertief China-beleid? Zo nee, vindt u dan dat landen als Hongarije en Rusland op de lange termijn meer invloed op Nederland kunnen uitoefenen dan China?
Het kabinet onderneemt en steunt acties tegen gedrag dat tegen onze waarden en wetten ingaat, zowel van landen binnen als buiten de EU, met oog voor onze belangen en de bredere context. Het kabinet is zich zeer bewust van de uitdagingen waar China ons voor stelt en de risico’s die daarmee gepaard gaan en handelt daar ook naar, zoals beschreven in de China Notitie.
Bent u het ermee eens dat China niet voldoet aan verantwoorde normen met betrekking tot ruimteafval, gezien meerdere incidenten waarin ruimteafval van Chinese raketten ongecontroleerd terugkeren naar aarde en daardoor een gevaar zijn voor bevolkte regio’s in de hele wereld (Tiangong-2 in juli 2019, Long March 5B raket in mei 2020 en de Long March 5B raket in mei 2021)? Zo ja, hoe bent u bereid om – zo nodig binnen internationale organisaties – China aan te zetten tot het hanteren van veilige normen om mogelijke tragedies te voorkomen? Zo nee, bent u bereid het risico te accepteren dat ruimteafval van China in een dichtbevolkte regio zoals Nederland zou kunnen terechtkomen, met mogelijke doden als resultaat?
Nederland zet zich binnen de verschillende relevante gremia in voor het voorkomen van ruimteschroot, en roept alle Staten die actief zijn in de ruimte hun verantwoordelijkheden te nemen om ruimtevaart veiliger en duurzamer te maken. Nederland ondersteunt bijvoorbeeld technologieprogramma’s van de EU en de ESA die ruimtevaart duurzamer en veiliger maken. Binnen de relevante VN gremia, in het bijzonder het VN Comité inzake het vreedzaam gebruik van de ruimte (COPUOS), speelt Nederland ook een actieve rol in het formuleren van beleid met betrekking tot het voorkomen van ruimteschroot. Nederland steunt het opstellen van regels hierover. Naar aanleiding van het incident met de Long March 5B raket in mei 2021 heeft Nederland in het VN comité inzake het vreedzaam gebruik van de ruimte nog expliciet aangegeven dat Nederland het opzettelijk, en onnodig, alsmede het per ongeluk, maar te voorkomen, creëren van ruimteschoot zeer zorgelijk acht.
Op nationaal niveau heeft Nederland het voorkomen van ruimteschroot in zijn wetgeving vastgelegd. Een van de voorwaarden voor het verkrijgen van een vergunning voor ruimtevaartactiviteiten is dat de vergunninghouder handelt in overeenstemming met het Space Debris Compendium. Tegelijkertijd zijn er op dit moment nog geen harde internationaalrechtelijk bindende voorschriften die het ontstaan van ruimteschroot kunnen voorkomen. Dit weerhoudt Nederland er niet van staten aan te spreken op hun verantwoordelijkheden, maar het afdwingen hiervan is vooralsnog niet mogelijk.
Bent u op de hoogte van het feit dat terwijl wij in Nederland onze kolencentrales sluiten, China in 2020 meer dan drie keer zoveel nieuwe kolengestookte capaciteit gebouwd heeft als de rest van de wereld samen26, kolencentrales die alle «CO2-winst» die in Nederland ontstaat door sluitingen, teniet doen?
Afgesproken is dat landen verschillende transitiepaden kunnen bewandelen. China streeft daarbij naar een piek in CO2-emissies voor 2030 en naar CO2-neutraliteit voor 2060. In de EU-Chinadialoog staat het uitfaseren van kolencentrales hoog op de agenda. Recent heeft het Internationale Energieagentschap (IEA) berekend dat in een pad naar «Net zero by 2050» geen ruimte is voor het goedkeuren van nieuwe kolencentrales en dat bestaande kolencentrales dienen te worden uitgefaseerd, zowel in ontwikkelde landen als ontwikkelingslanden.
In welke mate wordt China nog steeds vrijgesteld van de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen in het Kyoto-protocol en in het Klimaatakkoord van Parijs? Zijn deze vrijstellingen volgens u gerechtvaardigd? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Onder de Overeenkomst van Parijs hebben alle landen zich gecommitteerd aan het reduceren van hun CO2-emissies. Er is dus geen vrijstelling meer voor China.
Deelt u de mening dat deze vrijstellingen China een productievoordeel opleveren in alle commerciële sectoren? Zo ja, bent u bereid om het standpunt te verkondigen dat China geen ontwikkelingsland is en geen recht heeft op deze vrijstellingen binnen de relevante internationale instellingen? Zo nee, vindt u dat China recht heeft op deze vrijstellingen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 98, heeft China geen vrijstelling onder de Overeenkomst van Parijs. In het klimaatverdrag wordt een onderscheid gemaakt tussen ontwikkelde landen en ontwikkelingslanden. Van ontwikkelde landen wordt verwacht dat ze sneller hun emissies reduceren dan van ontwikkelingslanden. China wordt aangemerkt als ontwikkelingsland. China streeft daarbij naar een piek in CO2-emissies voor 2030 en naar CO2-neutraliteit voor 2060.
Bent u bekend met de voorspelling van het International Renewable Energy Agency dat ongeveer 20 miljoen ton afval van zonnepanelen in China zou kunnen worden verzameld tegen 2050 – de grootste hoeveelheid afval van zonne-energie wereldwijd?27 Wat vindt u ervan dat deze zonnepanelen worden vervaardigd met behulp van gevaarlijke materialen – waaronder zwavelzuur en fosfinegas – waardoor ze moeilijk te recyclen zijn en dat ze ook giftige metalen bevatten zoals lood, chroom en cadmium, die schadelijk kunnen zijn voor de mens en die waarschijnlijk uit stortplaatsen voor elektronisch afval in de drinkwatervoorraden zullen lekken?
Het rapport van het International Renewable Energy Agency (IRENA) uit 2016 «End-of-life Management: Solar Photovoltaic Panels»68 is mij bekend. Het rapport stelt dat voor zonnepanelen, die een levensduur hebben van gemiddeld 30 jaar en waarvoor dankzij R&D steeds minder grondstoffen nodig zijn, in veel landen beleid dient te worden ontwikkeld om de verschillende onderdelen, inclusief zorgwekkende stoffen, waar mogelijk te recyclen of anders op een juiste wijze op te ruimen. Om het afval in de toekomst veilig te kunnen recyclen, is het belangrijk dat al tijdens de ontwerp- en productiefase rekening wordt gehouden met het einde van de levensduur. De Chinese regering presenteerde afgelopen voorjaar het 14e Vijfjarenplan, waarbij het concept van de Circulaire Economie wordt omarmd. Dit is een reflectie van een bewustwordingsproces omtrent afvalpreventie en duurzame afvalverwerking. Dit geeft mogelijkheden voor Nederland en de EU voor een dialoog met China en om kennis en ervaring te delen over het elimineren van zorgwekkende stoffen en herbruikbaar en recyclebaar ontwerpen en produceren.
Wat vindt u ervan dat China geen duidelijk recycling-beleid heeft voor deze zonnepanelen en dat miljoenen verouderde panelen aanzienlijke milieueffecten kunnen hebben?28
Het Chinese circulaire economiebeleid is in ontwikkeling. Er worden door de Chinese autoriteiten in den brede stappen gezet naar verduurzaming, efficiënte afvalverwerking en recycling. Zo heeft China in 2019 o.a. een pilotprogramma «Zero-Waste Cities» opgezet t.b.v. verduurzaming en efficiëntere afvalverwerking in stedelijke gebieden. Nederland hecht aan gedegen beleid op het gebied van afvalverwerking, waaronder preventie, als onderdeel van de transitie naar een circulaire economie wereldwijd. Het is de inzet van het kabinet met China een dialoog op te zetten over de circulaire economie, zoals ook eerder is gemeld in de Chinanotitie. Dit ook met het oog op de centrale rol van China in de mondiale wereldhandel en in productieketens. Internationale samenwerking op het terrein van circulaire economie is prioriteit; transitie naar een circulaire economie is geen geïsoleerd proces.
Bent u bekend met het bericht in de New York Times, «China Is Collecting DNA From Tens of Millions of Men and Boys, Using U.S. Equipment», waarin vermeld wordt dat de Chinese politie DNA-monsters van het mannelijke deel van de bevolking van het land verzamelt – ruwweg 700 miljoen mensen – om de bevolking die volgens de overheid het meest tot misdrijven geneigd is, in het oog te houden en dat China's pogingen om genetica te gebruiken om zijn bevolking te controleren ook gericht zijn op het opsporen van etnische minderheden en andere, meer specifieke bevolkingsgroepen?29
Ja, het kabinet is bekend met dit bericht.
Wat vindt u het gebruik van DNA en andere medische gegevens om mensen te classificeren, te profileren en te controleren?
Het verzamelen van DNA en medische gegevens met als doel classificatie en profilering van bevolkingsgroepen is uitermate zorgelijk. Het verzamelen van deze gegevens op deze basis is in strijd met het internationaal mensenrechtelijk kader, zoals bijvoorbeeld het recht op een persoonlijke levenssfeer en non-discriminatie.
Bent u het ermee eens dat dit een krachtig nieuw instrument is voor Chinese autoriteiten in het uitbreiden van een autoritaire high-tech surveillance staat? Zo ja, kunt u garanderen dat de medische gegevens van Nederlanders, vastgelegd in een Digital Green Certificate zoals ingevoerd door de EU, nooit gebruikt zullen worden om mensen te classificeren, te profileren en te controleren? Zo nee, ziet u dan wel de overeenkomst tussen het verzamelen van medische gegevens van burgers in China met controle als doel en het vastleggen van medische gegevens in een EU Digital Green Certificate?
Het kabinet zal de ontwikkelingen rondom de Chinese DNA-databank nauwgezet volgen.
Verder is het kabinet van mening dat de vergelijking met de Digital Green Certificate (DGC) niet opgaat, omdat het hier niet gaat om een centraal aangelegde database maar om tijdelijke decentraal bewaarde certificaten die na verloop van tijd volgens AVG-richtlijnen weer worden verwijderd. De vaststelling van de DGC en de gebruikte datavelden zijn volledig conform het AVG-principe van dataminimalisatie. Daarbij worden de certificaten niet gebruikt om mensen te classificeren, te profileren of te controleren, maar geeft het enkel een bewijs of iemand covid-vrij en/of volledig ingeënt is. Verder is de DGC op zo’n manier opgezet dat het conform is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, en dan in het bijzonder het recht op privacy.
Wat is uw standpunt met betrekking tot eugenetica zoals geformuleerd door de Chinese Communistische Partij in het beleid voor 2021–2025 waarin «het optimaliseren van geboortebeleid» en «het verbeteren van de kwaliteit van de bevolking» specifieke doelen zijn?30
Het kabinet is tegen eugenetische projecten. Het opleggen van geboortebeperkingen aan een bepaalde groep is zeer zorgelijk. Nederland heeft in de 47e sessie van de Mensenrechtenraad in een gezamenlijke verklaring met 43 andere landen specifiek zorgen geuit over gedwongen sterilisatie en geboortebeperkingen in Xinjiang.
Bent u bekend met het rapport van het China Tribunaal in Londen en de definitieve uitspraak van dit tribunaal dat gedwongen orgaanoogst al jaren op aanzienlijke schaal plaatsvindt in heel China en dat veel van de getroffenen Falun Gong-beoefenaars zijn?31
Ja, het kabinet is bekend met dit rapport.
Kunt u reageren op deze orgaanroof die plaatsvindt in China?
Het kabinet acht de berichtgeving inzake gedwongen orgaantransplantatie in China, waarvan met name leden van religieuze groepen het slachtoffer zouden zijn, zeer zorgwekkend en blijft de ontwikkelingen nauwlettend volgen. Het kabinet is niet in staat om deze aanklachten te verifiëren noch te ontkrachten.
In de op 2 september aan uw Kamer gestuurde antwoorden op de vragen van Kamerleden Sjoerdsma en Van der Werf over orgaanhandel in China gaat het kabinet verder in op dit onderwerp (2021D31777).
Erkent u dat de vervolging van Falun Gong in China plaatsvindt?
Het kabinet is bekend met de zorgwekkende berichten over repressie van Falun Gong in China. Leden van de Falun Gong lopen het risico te maken te krijgen met detentie, vervolging, marteling en andere repressieve maatregelen van de Chinese overheid.
Erkent u dat Christenen onder steeds meer druk komen te staan in China en dat dit enorm zorgwekkende proporties begint aan te nemen, met name na rapportages door Radio Free Asia dat de autoriteiten in China Christenen vasthouden in geheime, mobiele «transformatiefaciliteiten» om hen hun geloof te laten afzweren?32
Het kabinet maakt zich ernstige zorgen over de vrijheid van religie en levensovertuiging in China. De christenen in China zijn inderdaad een kwetsbare groep. Het kabinet spreekt China regelmatig aan op de inperking van de vrijheid van religie en levensovertuiging, zowel bilateraal als in multilateraal verband. Zo sprak Minister Blok op 26 augustus 2020 in gesprek met de Chinese Minister van Buitenlandse Zaken Wang Yi zijn zorgen uit over godsdienstvrijheid in China in het algemeen. Minister-President Rutte heeft deze boodschap in december vorig jaar herhaald tegenover de Chinese premier Li Keqiang. Op 1 maart jl. heeft de Nederlandse mensenrechtenambassadeur met de Chinese ambassadeur gesproken en onder andere vrijheid van religie in China opgebracht. Nederland heeft in de 46e VN-Mensenrechtenraad van maart jl. samen met 25 andere EU-Lidstaten zorgen geuit over onder andere de beperkingen op religieuze vrijheden in China.
Bent u bekend met het rapport «In Broad Daylight: Uyghur Forced Labour and Global Solar Supply Chains» uit 2021 van Sheffield Hallam University?33 Wat vindt u ervan dat de zonne-energiesector bijzonder kwetsbaar is voor dwangarbeid in de Oeigoerse regio en dat dwangarbeid in de Oeigoerse regio op deze manier tot diep in de internationale markten en de gehele toeleveringsketen kan doordringen?
Ja, het kabinet is bekend met het rapport. De kwetsbaarheid van dwangarbeid in de productieketen van zonnepanelen zoals beschreven in het rapport is zeer zorgelijk. Het kabinet heeft echter geen eigenstandige informatiepositie hieromtrent.
Het is de verantwoordelijkheid van de zonne-energiesector om gepaste zorgvuldigheid toe te passen in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO-richtlijnen) door onder andere te onderzoeken of er in de keten misstanden plaatsvinden en deze aan te pakken of te voorkomen. Gezien de verdenkingen beschreven in internationale rapporten en de beperkte mogelijkheden voor bedrijven om gepaste zorgvuldigheid toe te passen, kan beëindiging van de betrekkingen met een zakelijke relatie in Xinjiang passend zijn. Ondernemingen die opereren in een context met IMVO-risico’s, zoals dwangarbeid, moeten bereid zijn tot openheid over hun besluit om in die context te blijven opereren en dienen dat besluit te kunnen motiveren richting hun stakeholders.
Voor een uitgebreidere behandeling van dit onderwerp verwijs ik naar de antwoorden op vragen van de leden Van den Nieuwenhuizen (2021D18112), Van der Lee (2021D18113), Mulder (2021D18114), en Van Dijk (2021D18115).
Bent u het ermee eens dat we ons zorgen moeten maken over berichten dat kinderen tussen de leeftijd van 8–17 jaar worden gedwongen bakstenen te produceren in China, waarbij sommige kinderen worden ontvoerd of verhandeld en verkocht om in steenovens te werken? Bent u het ermee eens dat het verwerpelijk is dat kinderen in de Oeigoerse autonome regio Xinjiang en in de provincie Gansu via scholen worden gemobiliseerd en op grond van provinciale verordeningen verplicht zijn tijdens de herfstoogst te werken? En wat vindt u van verdere berichten dat kinderen in China ook gedwongen worden te werken in het produceren van elektronica, speelgoed en vuurwerk?34
Berichten over kinderarbeid zijn altijd zorgwekkend. Het kabinet zet er op in kinderarbeid, volgens de definitie van de ILO, te bestrijden. Daarbij betrekt het ook het Nederlandse bedrijfsleven. Bedrijven hebben de verantwoordelijkheid gepaste zorgvuldigheid toe te passen in lijn met de OESO-richtlijnen, door onder andere te onderzoeken of er in de keten misstanden plaatsvinden en deze aan te pakken of te voorkomen. Het kabinet ondersteunt Nederlandse ondernemingen om kinderarbeid te bestrijden met het Fonds Bestrijding Kinderarbeid. Dit fonds steunt projecten van Nederlandse ondernemingen die onderzoek willen doen naar de dieperliggende oorzaken van kinderarbeid in hun productieketen en hiertegen op lokaal niveau maatregelen willen nemen. Dit fonds ondersteunt deze projecten met subsidie én via een kennistraject met informatie, advies en kennisuitwisseling.
Heeft u een overzicht, zoals gehanteerd door het Bureau of International Labor Affairs35 (VS), van Chinese producten die met kinderarbeid of dwangarbeid worden geproduceerd? Zo ja, kunt u dit overzicht meesturen met de beantwoording van deze vragen? Zo nee, bent u bereid deze op stellen en vervolgens deze producten niet toe laten op de Nederlandse markt?
Het kabinet houdt geen overzicht bij van de productieketens van producten op de Nederlandse markt, en is niet voornemens om zo’n overzicht op te stellen. Het kabinet hecht er groot belang aan dat alle Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) naleven. Deze richtlijnen en principes schrijven voor dat bedrijven door middel van het toepassen van gepaste zorgvuldigheid de ernstigste risico’s binnen hun ketens aanpakken. Kinder- en dwangarbeid horen hierbij. Het kabinet zet daarom ook in op een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting voor bedrijven, bij voorkeur op Europees niveau. Tevens wijst het kabinet bedrijven actief op de risico’s van zakendoen in Xinjiang. Hierbij communiceert het kabinet aan bedrijven dat, gezien de ernstige verdenkingen beschreven in internationale rapporten, en de beperkte mogelijkheden voor bedrijven om gepaste zorgvuldigheid toe te passen, beëindiging van de betrekkingen met een zakelijke relatie in Xinjiang passend kan zijn. Ondernemingen die opereren in een context met IMVO-risico’s zoals dwangarbeid, moeten bereid zijn tot openheid over hun besluit om in die context te blijven opereren en dienen dat besluit te kunnen motiveren richting hun stakeholders.
Ernstige misstanden bij ‘duurzame’ palmoliebedrijven in Liberia |
|
Christine Teunissen (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «De trieste oogst van de oliepalm»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat bedrijven die lid zijn van de Roundtable on Sustainable Palm Oil (RSPO) of financiering krijgen van de Nederlandse ontwikkelingsbank FMO, in dit geval palmolieplantages Golden Veroleum en Maryland Oil Palm Plantation (MOPP), systematisch beschuldigd worden van ernstige mensenrechtenschendingen, arbeidsrechtenschendingen, ontbossing en landroof? Herkent u dat vele mensenrechten- en milieuorganisaties de realiteit bij de bedrijven sterk veroordelen? Waarom wel of niet? Wat bent u van plan om aan deze misstanden te doen?
Er vinden helaas misstanden op palmolieplantages plaats en ik herken dat mensenrechten- en milieuorganisaties deze realiteit sterk veroordelen. Schendingen van mensenrechten en arbeidsrechten zijn onacceptabel.
Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven, waaronder bedrijven in de palmoliesector, dat zij gepaste zorgvuldigheid (due diligence) toepassen in lijn met de OESO-Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen) en UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s). Dit geldt ook voor investeerders, zoals pensioenfondsen en voor FMO en voor Nederlandse bedrijven die lid zijn van de Roundtable on Sustainable Palm Oil (RSPO)
RSPO is een initiatief van de private sector. Overheden zijn niet betrokken bij of lid van RSPO. Dat geldt ook voor de Nederlandse overheid. De feitelijke antwoorden op vragen 3 t/m 10 komen dan ook uit bronnen die RSPO zelf publiekelijk beschikbaar maakt. In het antwoord op vraag 12 en verder wordt nader ingegaan op de rol van de Nederlandse Ontwikkelingsbank FMO.
Het kabinet beschouwt de Roundtable on Sustainable Palm Oil (RSPO) als een van de hoogste standaarden voor duurzame palmolie en daarmee door RSPO gecertificeerde palmolie als duurzaam.
Het kabinet is van mening dat keurmerken en standaarden, zoals RSPO, een middel zijn om tot duurzame productie en handel te komen, bijvoorbeeld als informatiebron om verantwoorde keuzes te maken en/of om bij te dragen aan transparantie en afrekenbaarheid. Keurmerken en standaarden maken het makkelijker voor bedrijven om hun gepaste zorgvuldigheid uit te voeren, zeker als ze vanwege hun omvang niet het vermogen hebben om diep in de keten te duiken, of wanneer het een bijproduct betreft. Maar een keurmerk of standaard is geen vervanging van gepaste zorgvuldigheid, het is een hulpmiddel om geïdentificeerde risico’s te adresseren. RSPO-certificering is niet de enige oplossing voor alle duurzaamheidsvraagstukken met betrekking tot palmolie. Het kabinet financiert daarom partners die producenten helpen hun productie te verduurzamen, ook voorbij certificering.
Klopt het dat de RSPO heeft vastgesteld dat Golden Veroleum inderdaad palmolieplantages heeft aangelegd op grond die al in gebruik was door lokale boeren, en tropisch regenwoud heeft gekapt voor de aanleg van plantages? Hoe rijmt u dit met uw bewering dat RSPO-palmolie duurzaam is?
Uit informatie op de website van RSPO2 blijkt dat Golden Veroleum (GV) lid is van RSPO, maar de palmolie van GV niet RSPO-gecertificeerd is. Als een bedrijf lid is van RSPO, betekent dat niet dat alle palmolie die door dat bedrijf geproduceerd is, direct gecertificeerd is. Bedrijven die RSPO-lid zijn hebben de verplichting om te zorgen dat binnen een bepaalde tijd al hun productie gecertificeerd is, en dus aan de standaarden van RSPO voldoet.
Na de misstanden bij Golden Veroleum is een klacht ingediend bij RSPO die nog in behandeling is. RSPO speelt hier volgens het kabinet een belangrijke rol door te fungeren als klachtenmechanisme.
Klopt het dat Golden Veroleum de bewoners van Butaw (Liberia) een nieuwe school heeft beloofd met pennen en schriften en volledige sanitaire voorzieningen? Klopt het dat de school geen stromend water heeft, er geen pennen en schriften zijn en de leraren sinds januari niet meer zijn betaald? Bent u het ermee eens dat de maatschappelijke belofte van de RSPO niet kan zijn dat bedrijven de lokale bevolking erin luizen met allerlei beloftes die ze niet nakomen? Wat doet de RSPO eraan om ervoor te zorgen dat hun leden hun beloftes wel nakomen, in dit geval het betalen van de salarissen en het leveren van pennen, schriften en sanitaire voorzieningen?
Ik ben niet bekend met deze belofte. Zoals eerder gezegd is de overheid geen partij bij RSPO, en heeft daardoor geen inzicht in hoe RSPO hierop handhaaft, noch of dit binnen de afspraken tussen RSPO en Golden Veroleum valt.
Op welke manier bewerkstelligt de RSPO dat het land dat gestolen is door Golden Veroleum, terug wordt gegeven aan de rechtmatige eigenaren?
Uit publieke informatie die RSPO beschikbaar stelt op haar website, blijkt dat een klacht over het in de vraag gestelde kwestie is ingediend bij het klachtenmechanisme in 2012. RSPO heeft sinds oprichting dit klachtenmechanisme gevoerd3. In het panel dat klachten behandeld, zijn alle stakeholders die betrokken zijn bij RSPO vertegenwoordigd. De klachtenprocedure is beschreven op de website van RSPO. Als een klacht binnenkomt, vindt eerst een initiële diagnose op basis van feiten plaats, waarna wordt besloten of de klacht gegrond is. Dat bleek in deze casus het geval te zijn. Op de website van RSPO is te volgen hoe deze klacht behandeld wordt.
Hoeveel plantages hebben Golden Veroleum en moederbedrijf Golden Agri-Resources? Hoeveel van deze plantages leveren RSPO-gecertificeerde palmolie?
Uit het meest recente publieke jaarverslag (2019), blijkt dat Golden Agri-Resources 568.673 hectare beheert, inclusief smallholder schemes. Daarvan is 255.656 hectare RSPO gecertificeerd.4
Golden Veroleum beheert in totaal 18.905 hectare, waarvan 0 hectare RSPO gecertificeerd is.5
Wanneer kreeg de RSPO de eerste signalen van misstanden bij Golden Veroleum? Wat is er sindsdien gedaan om deze mistanden op te lossen?
Volgens de website van RSPO waar de voortgang van de behandeling van klachten wordt bijgehouden: https://askrspo.force.com/Complaint/s/casetracker, blijkt dat de datum waarop de klachten bij RSPO zijn binnengekomen 3 oktober 2012 is.
Wat waren de bezwaren van de inwoners van Butaw en de betrokken NGO’s tegen de door de RSPO aangewezen nieuwe bemiddelaar? Wanneer zal er een nieuwe bemiddelaar benoemd worden?
Het Kabinet beschikt niet over andere informatie dan zoals door RSPO publiek bekend wordt gemaakt. Zie de link in het antwoord op vraag 7 voor de meest actuele informatie over de voortgang van deze klacht.
Welke beperkingen heeft de RSPO opgelegd aan de productie van palmolie door Golden Veroleum nadat de aanklachten jegens deze plantage gegrond werden geacht, op het niet mogen uitbreiden van de plantage na? Wordt productie onder de huidige erbarmelijke omstandigheden gewoon voortgezet tot nadere orde?
De gepubliceerde klachtenprocedure beschrijft dat RSPO, zolang een klacht niet is afgehandeld, ervoor zorgt dat de betreffende partij geen RSPO gecertificeerde palmolie op de markt kan brengen en dat ook het proces om gecertificeerd te worden stil ligt.
Waarom heeft de RSPO na jaren van misstanden op de plantage en wijdverbreide schade aan de natuur het lidmaatschap van Golden Veroleum niet opgezegd?
Het kabinet kan geen antwoord geven op de vraag waarom RSPO al dan niet het lidmaatschap opzegt van een van haar leden. Dat is immers aan de organisatie en haar leden zelf.
Klopt het dat Golden Agri-Resources leningen heeft ontvangen van de Rabobank en ABN Amro? Bent u bereid om Rabobank en ABN Amro te wijzen op hun duurzaamheidsbelofte en maatschappelijke plicht en erop aan te dringen om informatie over deze leningen openbaar te maken?
Het kabinet kan niet bevestigen of ABN AMRO en Rabobank leningen hebben verstrekt aan Golden Agri-Resources. Het kabinet verwacht dat banken gepaste zorgvuldigheid toepassen in lijn met de OESO-richtlijnen en UNGP’s. Eén van de stappen van gepaste zorgvuldigheid schrijft voor dat bedrijven, waaronder banken, behoren te communiceren over hun beleid en processen en over de uitgevoerde maatregelen om daadwerkelijke en potentiele negatieve gevolgen in kaart te brengen en aan te pakken, hierbij is het geen verplichting om informatie over specifieke leningen openbaar te maken. In gesprekken met de bancaire sector wijst het kabinet op het belang van naleving van de OESO-richtlijnen en UNGP’s.
Wat vindt u ervan dat de MOPP land probeert af te pakken van aangrenzende kleine plantages en de eigenaren van deze plantages intimideert? Wat vindt u van de beschreven werkomstandigheden op de MOPP, waar arbeiders onbeschermd met pesticiden moeten werken en hun uren niet krijgen uitbetaald als ze het quota niet halen? Past dit binnen de voorwaarden van het FMO met betrekking tot Internationaal Maatschappeljk Verantwoord Ondernemen (IMVO)?
FMO heeft in 2018 een investering gedaan in SIFCA (de moedermaatschappij van MOPP) in samenwerking met Proparco, de Franse ontwikkelingsbank. SIFCA heeft verschillende dochterondernemingen die grotendeels gericht zijn op productie voor de (lokale) West-Afrikaanse markt. FMO verwacht met de investering ongeveer 33.000 directe banen en 150.000 indirecte banen te ondersteunen. De indirecte banen bestaan vooral uit kleinschalige boeren, een armere en moeilijk bereikbare doelgroep. Daarnaast geeft het project lokale bewoners toegang tot technologie en kennis doordat SIFCA technische assistentie levert aan partners in de waardeketen.
De misstanden die in het artikel aan MOPP worden toegeschreven passen niet binnen de IMVO-richtlijnen van FMO. Om het risico op misstanden te verkleinen heeft FMO, in samenwerking met Proparco, dan ook een onderzoek gedaan naar de milieu en sociale risico’s voorafgaande aan de investering in SIFCA (zoals beschreven in FMO’s duurzaamheidsbeleid6). Vervolgens is een milieu en sociaal actieplan ontwikkeld.
Ik heb van FMO begrepen dat de signalen vanuit de media en het maatschappelijke middenveld worden meegenomen in een onafhankelijk onderzoek naar de status van de uitvoering van het milieu en sociale actieplan op MOPP, dat aankomend najaar wordt uitgevoerd. Verder heeft FMO naar aanleiding van de signalen navraag gedaan bij SIFCA. Op basis van de informatie die FMO heeft ontvangen kunnen er geen nieuwe conclusies worden getrokken met betrekking tot milieu en sociale risico’s en het actieplan, het onafhankelijke onderzoek kan hier eventueel wel aanleiding toe geven.
Worden er op de plantages van MOPP pesticiden gebruikt die in Nederland verboden zijn?
FMO verwacht van haar klanten dat zij de lokale wetgeving toepassen en geen pesticide gebruiken die onder de categorie Ia en Ib vallen van de classificatielijst van de Wereldgezondheidsorganisatie.7 Deze aanwijzing komt voort uit de IFC Performance Standards, de internationale IMVO-richtlijnen zijn die de meeste ontwikkelingsbanken hanteren. SIFCA heeft FMO laten weten conform deze aanwijzing te opereren, het onafhankelijk onderzoek zal nagaan of deze claim kan worden bevestigd.
De Nederlandse wet is niet van toepassing op bedrijven die FMO financiert en die niet op de Nederlandse markt actief zijn.
Klopt het dat het moederbedrijf van de MOPP, SIFCA, financiering heeft gekregen van FMO? Om hoeveel financiering gaat dit? Welke vorm had de financiering? Hoeveel van deze financiering is terechtgekomen bij de MOPP?
FMO heeft een lening van EUR 35 miljoen verstrekt aan SIFCA, voor meerdere onderdelen van de SIFCA-groep in West-Afrika. Het milieu en sociaal actieplan is van toepassing op zowel SIFCA als op haar dochterondernemingen (inclusief MOPP), er is namelijk bij zowel SIFCA als haar dochterondernemingen veel verbetering te boeken op het gebied van IMVO (zo blijkt uit de due diligence die is uitgevoerd voorafgaande aan de investering). Ongeveer een zesde van deze lening is bedoeld voor MOPP.
Hoe kan het dat FMO deze financiering heeft toegezegd ondanks jarenlange kritiek van NGO’s op de omstandigheden op de MOPP?
Voorafgaande aan de investering is een uitgebreid onderzoek gedaan naar de milieu en sociale risico’s. Tijdens dit onderzoek is de kritiek van NGO’s op MOPP meegenomen. Dit heeft er mede toe geleid dat de investering als risico A is gecategoriseerd (de hoogste risicocategorie) en dat FMO en SIFCA afspraken hebben gemaakt over de acties die nodig zijn om aan FMO’s milieu en sociale standaarden te voldoen. Deze afspraken zijn van toepassing op de gehele SIFCA-groep, inclusief MOPP, en hebben als doel om de milieu en sociale risico’s te minimaliseren en de ontwikkelingsimpact (zoals in het antwoord op vraag 12 geformuleerd) te maximaliseren.
Welke voorwaarden zijn er gesteld aan de financiering die SIFCA ontving van FMO? Is er naar uw mening voldaan aan deze voorwaarden?
Ik heb van FMO begrepen dat het aannemen van het milieu en sociaal actieplan een voorwaarde is geweest om financiering te verschaffen aan SIFCA. Het actieplan is daarom onderdeel van het financieringscontract dat FMO en Proparco in 2018 met SIFCA hebben afgesloten (zie ook het antwoord op vraag 12). Dit actieplan is gebaseerd op de IFC Performance Standards en bevat onder andere afspraken met betrekking tot het tegengaan van ontbossing, het voorkomen van landrechtenschendingen en het voorkomen van ontoereikende werkomstandigheden. De vooraf geïdentificeerde milieu en sociale risico’s kunnen door het actieplan worden gemitigeerd en zodoende is voldaan aan de IMVO-voorwaarde om financiering te krijgen van Proparco en FMO. Het plan heeft uiteindelijk als doel dat alle dochtermaatschappijen van SIFCA uniforme IMVO-standaarden hanteren die in lijn zijn met internationaal geaccepteerde normen. Daarmee kan SIFCA een demonstratie-effect bewerkstelligen richting andere agrarische bedrijven in West-Afrika.
SIFCA werkt momenteel aan de uitvoering van het plan. Belangrijke eerste stappen die SIFCA met betrekking tot MOPP heeft gezet zijn: (i) uitbreiding van het team dat de milieu en sociale risico’s beheerst, (ii) het verbeteren van het personeelsbeleid en (iii) de oprichting van een stakeholderplatform gericht op het lokale maatschappelijke middenveld. De stappen uit het actieplan worden gevolgd door FMO en Proparco. Uit de continue monitoring blijkt dat de uitvoering van het verbeterplan op onderdelen vertraging oploopt; dit baart zorgen. Daarom bespreken FMO en Proparco de mogelijkheid om dit jaar nog versneld actie te ondernemen. Het onafhankelijke onderzoek dat in het najaar wordt uitgevoerd (zie vraag 12) zal FMO en Proparco helpen om een inschatting te maken van de huidige stand van zaken, tekst en uitleg te vragen en actie te ondernemen.
Klopt het dat de MOPP ook lid wil worden van de RSPO? Loopt er al een toelatingsprocedure? Zo ja, in welk stadium bevindt de procedure zich? Bent u bereid er bij de RSPO op aan te dringen om de MOPP niet toe te laten? Waarom wel of niet?
Ik heb van FMO begrepen dat de inzet van SIFCA om haar activiteiten naar internationaal erkende milieu en sociale standaarden te tillen en aan te sluiten bij de RSPO een belangrijke reden was voor FMO en Proparco om financiering te verschaffen. SIFCA zet momenteel de benodigde stappen om RSPO-certificering te krijgen (waaronder door middel van het aanpassen van sociaal en milieubeleid, procedures en management). Doel van SIFCA is om voor het einde van 2021 lid te worden van RSPO, zodat binnen 5 jaar begonnen kan worden met het certificeren van de palmolietak van de SIFCA-groep door RSPO. SIFCA heeft daartoe onlangs een lidmaatschapsaanvraag ingediend. Mocht SIFCA op termijn de RSPO-certificering ontvangen, dan is dat een bewijs dat het bedrijf haar IMVO-standaarden sterk heeft verbeterd. Daarnaast zal RSPO toezien op de naleving van de RSPO-vereisten.
Zoals in vraag 2 is aangegeven is RSPO een initiatief van de private sector, overheden zijn niet betrokken bij of lid van RSPO. Daarom zal ik mij niet mengen in de RSPO-certificering van SIFCA.
Is FMO inmiddels in gesprek getreden met de MOPP en Milieudefensie? Wat kwam er uit deze gesprekken?
FMO is in een continue dialoog met het maatschappelijk middenveld en haar klanten. Hierbij worden ook zorgelijke ontwikkelingen in relatie tot haar investeringen besproken. Zo ook met Milieudefensie, onder meer over de investering in SIFCA, en met SIFCA, naar aanleiding van de publicatie over MOPP in Liberia (zie ook vraag 12). Deze gesprekken zijn nuttig voor FMO voor het monitoren en waar nodig bijstellen van de lopende investering. En ze leveren soms input op voor aanpassingen in FMO’s beleid op het gebeid van IMVO.
Hoe kan het dat dit het zoveelste bedrijf is waar FMO roekeloos financiering aan verleent, waarna er ernstige misstanden worden geconstateerd?
Zoals onder andere blijkt uit de antwoorden op vragen 12 tot en met 18, verleent FMO niet roekeloos financiering aan bedrijven. FMO opereert in complexe omstandigheden en in fragiele omgevingen met veel IMVO-gerelateerde uitdagingen. In dergelijke omgevingen zijn vaak niet of nauwelijks commerciële banken actief en zijn IMVO-standaarden veelal bedroevend laag. Dit is ook het geval in Liberia. Op deze plekken ontstaat duurzame bedrijvigheid niet of nauwelijks zonder partijen zoals FMO en zijn verbeteringen in de IMVO-omstandigheden vaak het hardst nodig. De keerzijde van investeren in deze context is dat de kans op incidenten en zelfs misstanden er reëel is. Inzet, en dus ook inschatting, vooraf moet zijn of het lukt deze kans te verkleinen door te investeren. Daarbij is elke misstand er één te veel, die zoveel mogelijk moet worden voorkomen.
Uit de FMO evaluatie blijkt dat FMO als leidend wordt gezien op het gebied van IMVO, dat FMO’s capaciteit op IMVO gebied een belangrijke meerwaarde is ten opzichte van andere ontwikkelingsbanken en dat FMO juist het verbeteren van de IMVO-omstandigheden als een mogelijkheid ziet om ontwikkelingsimpact te bewerkstelligen. Tegelijkertijd erkent het kabinet dat gezien het mandaat van FMO en de soms zeer complexe omstandigheden waarin FMO actief is, incidenten helaas niet altijd volledig te voorkomen zijn. Ook kan het kabinet zich voorstellen dat onder sommige omstandigheden FMO onvoldoende toegerust of niet in de juiste positie is om een significante bijdrage te kunnen leveren aan de verbetering van lokale omstandigheden. Er zit daarmee een grens aan de omstandigheden waar FMO actief kan zijn. Bepaalde omstandigheden zoals zwakte van lokale instituties, corruptie en complexe veiligheidssituaties liggen immers buiten de controle en het mandaat van FMO. Dit onderwerpen is dan ook onderdeel van de strategische dialoog tussen het kabinet en FMO. Hierbij wordt ook gekeken hoe scherper bepaald kan worden welke randvoorwaarden nodig zijn voor succes en onder welke omstandigheden de risico’s te groot zijn. Graag verwijs ik ook naar de kabinetsreactie op de FMO-evaluatie (Kamerstuk 34 952, nr. 130).8
Erkent u dat er klaarblijkelijk grote problemen zitten in de IMVO-analyses die door FMO worden uitgevoerd alvorens het toezeggen van financiering? Kunt u deze vraag met ja of nee beantwoorden, gevolgd door een toelichting?
Nee. Wel blijkt uit de FMO-evaluatie dat er ruimte is voor verdere verbeteringen (zie voor meer informatie Kamerstuk 34 952, nr. 130).9 Voor het overige verwijs ik naar het antwoord op de vorige vraag.
Past dit bij het aangescherpte IMVO-beleid voor staatsdeelnemingen dat in het jaarverslag staatsdeelnemingen 2019 werd aangekondigd? Kunt u deze vraag met ja of nee beantwoorden, gevolgd door een toelichting?
Ja. De IMVO-analyses die door FMO worden uitgevoerd passen bij het aangescherpte MVO-beleid voor staatsdeelnemingen. Als aandeelhouder verwacht de staat dat de staatsdeelnemingen een voorbeeldfunctie vervullen in hun eigen sector bij het nemen van hun verantwoordelijkheid voor mens, maatschappij en milieu, voor zover deze worden beïnvloed door de bedrijfsactiviteiten. Uit de evaluatie van FMO komt naar voren dat FMO binnen dit kader opereert, zie ook het antwoord op vraag 19 en 20.
Wat bedoelt FMO met de uitspraak dat «elk verhaal meerdere perspectieven heeft en de realiteit soms anders is dan op papier»? Op welke manier hebben de misstanden bij MOPP meerdere perspectieven volgens FMO? Bent u het eens met deze uitspraak?
Ik heb van FMO begrepen dat het elke misstand, en vermoeden daarvan, serieus neemt. Bij de beoordeling hiervan en bij het bepalen van de mogelijke vervolgstappen neemt FMO alle perspectieven mee en probeert het zich een zo volledig mogelijk beeld te vormen van de situatie. Daarbij worden onder andere de perspectieven en signalen van de klant en het lokale maatschappelijk middenveld meegenomen. Ook bij de activiteiten van MOPP zijn er meerdere perspectieven, onder andere die van de klant, haar medewerkers en omwonenden.
Hoelang geleden is het verbeterplan door SIFCA opgesteld? Waarom is er sindsdien zo weinig van terecht gekomen? Welke sancties heeft SIFCA opgelegd gekregen voor het tot nu toe niet voldoende uitvoeren van het verbeterplan?
Zie het antwoord op vraag 16.
Waarop baseert FMO het vertrouwen dat het heeft dat SIFCA het verbeterplan nu wel zal gaan implementeren?
Zie het antwoord op vraag 16.
Deelt u de mening dat als het journalistieke werk van het FD de misstanden bij deze palmolieplantages niet boven tafel had gekregen, de plantages dit soort praktijken nog jarenlang ongestoord voort zouden kunnen zetten?
Ik heb van FMO begrepen dat het zelf in een vroeg stadium tekortkomingen van de klant opmerkte, waaronder de vertraging bij de uitvoering van een aantal elementen van het actieplan. Over deze, en vergelijkbare, IMVO-issues heeft FMO gerapporteerd in haar jaarverslag in 2019. Hierbij is een balans gevonden tussen transparantie en afspraken over bedrijfsvertrouwelijkheid, door dit geanonimiseerd in het jaarverslag op te nemen. Het Ministerie van Buitenlandse zaken is met FMO in gesprek hoe FMO nog beter invulling kan geven aan transparantie met betrekking tot IMVO.
Ik deel de mening niet dat misstanden ongestoord voortgezet worden zolang er geen aandacht is van de media. Deze casus laat zien dat FMO zichzelf in een vroeg stadium informeert en actie onderneemt, onder meer door het opstellen van, en het toezien op, het milieu en sociaal actieplan).10
Waarom heeft FMO de misstanden zelf niet opgemerkt? De hoeveelste zaak is dit waarbij journalistiek speurwerk ervoor zorgt dat misstanden openbaar worden gemaakt, terwijl FMO niks doorhad of niks communiceerde?
Zie antwoord vraag 25.
Hoeveel van dit soort zaken moeten er nog volgen voordat het beleid bij FMO echt op de schop gaat?
FMO heeft de afgelopen jaren het beleid ten aanzien van IMVO aanzienlijk verbeterd, mede door het betrekken van het maatschappelijk middenveld door middel van consultatierondes. De onafhankelijke evaluator die recent FMO heeft geëvalueerd heeft vastgesteld dat FMO door deze verbeteringen op dit moment een leidende ontwikkelingsbank is op het gebied van IMVO. Tegelijkertijd blijkt uit de FMO-evaluatie dat er ruimte is voor verdere verbetering van het IMVO-beleid (zie Kamerstuk 34 952, nr. 130).11
Het kabinet verwacht van FMO dat incidenten goed worden onderzocht – wanneer nodig onafhankelijk – en een grondoorzakenanalyse wordt gemaakt bij ernstige incidenten. Daarnaast verwacht het kabinet van FMO dat het een lerende organisatie is die haar beleid aanpast aan de hand van geleerde lessen en de meest recente informatie.
In voorbereiding op haar 2030 strategie consulteert FMO het maatschappelijk middenveld en andere belanghebbenden. In de dialoog tussen de staat en FMO gaat het daarbij onder meer over de vraag hoe FMO verantwoord kan investeren in fragiele staten. Daar is de nood het hoogst, maar zijn ook de risico’s groot. Al deze dialogen kunnen leiden tot verdere aanpassingen van het beleid van FMO.
Bent u het eens met de uitspraak van FMO dat «het verbeteren van omstandigheden in landen zoals Liberia een zaak van de lange adem is»? Wat is uw advies aan de bewoners van deze landen, wiens mensen- en arbeidsrechten en recht op een gezond leefmilieu stelselmatig geschonden worden met financiering van de Nederlandse overheid? Moeten zij die lange adem volgens u en FMO maar gewoon uitzitten?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 19, opereert FMO in fragiele en complexe situaties en omstandigheden. Op deze plekken ontstaat duurzame bedrijvigheid niet of nauwelijks zonder partijen zoals FMO en zijn verbeteringen in de IMVO-omstandigheden vaak het hardst nodig. Deze duurzame bedrijvigheid is in het belang van de bewoners van deze landen, omdat ze lokale economische groei koppelt aan een gezond leefmilieu en verbeterde arbeidsrechten. Helaas kosten deze verbeteringen tijd en betrokkenheid is nodig van alle betrokkenen, lokaal en internationaal, publiek en privaat.
Dit laat onverlet dat de stappen uit de milieu en sociale actieplannen ter verbetering van de IMVO-omstandigheden zo snel mogelijk dienen te worden gezet. De aanbevelingen uit de FMO-evaluatie kunnen FMO helpen om de actieplannen sneller te implementeren (zie Kamerstuk 34 952, nr. 130).12
Waarom zorgt FMO er niet voor dat er vanaf het begin al toereikende en bindende hervormingsvoorwaarden worden gesteld aan de financiering, met streng toezicht en handhavings- en monitoringsmechanismen, zodat die adem niet zo lang hoeft te duren?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 16 is het milieu en sociaal actieplan onderdeel van de contractuele verplichtingen tussen FMO en haar klant, waar actief op wordt gestuurd en toegezien. Het is van belang dat de stappen uit dit plan zo snel mogelijk worden gezet, zodat nadelige gevolgen voor de lokale bevolking en het milieu zo veel mogelijk worden voorkomen en de positieve impact wordt gemaximaliseerd. Ik verwacht van FMO dat het blijft investeren in de benodigde expertise om haar IMVO-beleid en de uitvoering ervan verder te optimaliseren, waardoor het effectiever wordt in het ondersteunen en sneller in beweging krijgen van haar klanten.
Importeert Nederland ook palmolie dat van Golden Veroleum of de MOPP komt? Zo ja, hoeveel?
De Nederlandse overheid beschikt niet over handelscijfers op bedrijfsniveau. Het ministerie baseert zich op handelscijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) die geaggregeerde handelsvolumes tussen landen weergeeft. Ik heb van FMO begrepen dat SIFCA voornamelijk voor de West-Afrikaanse markt produceert, waardoor de kans klein is dat Nederland palmolie importeert van MOPP. De focus op de lokale markt is een van de redenen geweest voor FMO om te investeren in SIFCA, omdat dit de afhankelijkheid van internationale markten verkleint.
Wat is het aandeel van Nederland in de Liberiaanse export van palmolie?
Uit cijfers van het CBS blijkt dat Nederland vrijwel geen palmolie uit Liberia importeert. In de periode van 2010 tot 2020 heeft Nederland alleen in 2011 palmolie geïmporteerd (voor 840.000 euro) en in 2020, op basis van voorlopige cijfers, voor 2.000 euro.
89% van de Nederlandse palmolie-import is RSPO gecertificeerd. Dit betekent dat door een auditor is gecheckt of een bedrijf dat palmolie produceert aan bepaalde, in dit geval RSPO, standaarden voldoet.
RSPO is een van de hoogste standaarden voor duurzame palmolie. RSPO is echter geen heilige graal, ook bij RSPO leden komen misstanden voor. Binnen RSPO bestaan klachtenmechanismes om deze misstanden aan de kaak te stellen en er wordt blijvend gewerkt aan verbetering van de standaard.
Zoals ook in antwoord op vraag 3 gesteld, is RSPO-certificering alleen niet voldoende, en wordt meer verwacht van bedrijven op het gebied van gepaste zorgvuldigheid. Daarbij wordt nogmaals opgemerkt dat de palmolie die geproduceerd wordt door Golden Veroleum niet als RSPO-gecertificeerde palmolie verkocht wordt en dus niet onder de 89% valt die het kabinet eerder heeft gecommuniceerd.
Klopt het dat u meermaals heeft beweerd dat 89% van de in Nederland verwerkte palmolie duurzaam is omdat het RSPO-gecertificeerd is? Blijft u bij de bewering dat RSPO-gecertificeerde palmolie duurzaam is? Zo ja, hoe verklaart u de beschuldigingen van landroof, ontbossing en mensenrechtenschendingen aan het adres van RSPO-leden?
Zie antwoord vraag 31.
Herinnert u zich dat u certificeringssystemen keer op keer verdedigde met de bewering dat duurzaamheid op vrijwillige basis veel betere resultaten kan bereiken dan bindende duurzaamheidsdoelstellingen? Gelooft u dit na de vele misstanden die in het afgelopen jaren zijn geconstateerd bij bedrijven die lid zijn van onder andere de RSPO nog steeds? Kunt u dit toelichten?
Verduurzaming is een proces van continue verbeteringen. Certificering is een van de middelen die tot verbetering kan leiden. Maar het is niet dé oplossing voor alle problemen. Al was het maar door de relatief beperkte Nederlandse markt en volume. Als Nederlandse overheid zetten wij in op verschillende dynamieken en oplossingsrichtingen.
Met de evaluatie van het IMVO-beleid in 2020 is vastgesteld dat het huidige, vrijwillige IMVO-beleid onvoldoende effectief is geweest en dat vernieuwing nodig is (Kamerstuk 26 485, nr. 337).13 Daarom zet het kabinet nu in op een doordachte mix van IMVO-maatregelen met als kernelement een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting, bij voorkeur op Europees niveau. Voor de beïnvloeding van het aanstaande, wetgevende Commissievoorstel werkt het kabinet momenteel bouwstenen uit. De Europese Commissie komt dit najaar met een wetgevend voorstel op het gebied van duurzaam ondernemingsbestuur, inclusief een gepaste zorgvuldigheidsverplichting. Mocht blijken dat een effectief en uitvoerbaar voorstel Europees niet van de grond komt, dan liggen bouwstenen klaar voor de invoering van nationale bindende maatregelen. Tevens komt de Commissie dit najaar met een wetgevend voorstel gericht op het vermijden dan wel het minimaliseren van het op de interne markt brengen van producten die gerelateerd zijn aan ontbossing of bosdegradatie.
Kunt u bevestigen dat alle staatsdeelnemingen, inclusief FMO, is gevraagd om drie tot zes concrete doelstellingen te formuleren op het gebied van de thema’s mensenrechten, veilige werkomgeving, klimaat en milieu en financiële transparantie en anti-corruptie, zoals aangekondigd in het jaarverslag staatsdeelnemingen 2019?
Ja dat klopt. Deze doelstellingen zijn gepresenteerd in het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen 2020.
Hoe kan het dat in het jaarverslag staatsdeelnemingen 2020 vinkjes staan bij alle internationale richtlijnen (de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen, UN Global Compact, UN Guiding Principles on Business and Human Rights, Corporate Governance Code, Transparantie-benchmark, GRI-standaard, en UN Guiding Principles Reporting Framework) terwijl FMO grove schendingen van basisrechten mede mogelijk maakt, wat o.a. besproken is tijdens het AO Staatsdeelnemingen van 2 februari 2021?
Als aandeelhouder verwacht de staat dat de staatsdeelnemingen een voorbeeldfunctie vervullen in hun eigen sector bij het nemen van hun verantwoordelijkheid voor mens, maatschappij en milieu voor zover deze worden beïnvloed door de bedrijfsactiviteiten. Daarom wordt van staatsdeelnemingen verwacht dat ze zoveel mogelijk (blijven) aansluiten bij de genoemde internationale richtlijnen ten aanzien van (i) het opstellen en implementeren van MVO-beleid en (ii) transparantie en rapportage. FMO onderschrijft alle genoemde richtlijnen. De recente evaluatie van FMO concludeert dat FMO voldoet aan deze verwachting (zie ook het antwoord op vraag 19).
Vindt u het logisch dat FMO in het jaarverslag staatsdeelnemingen 2020 een vinkje krijgt voor UN Global Compact, wat een wereldwijd duurzaamheidsinitiatief is dat oproept om strategieën en activiteiten af te stemmen op wereldwijde principes voor mensenrechten, arbeid, milieu en anti-corruptie, terwijl in dit jaarverslag ook staat dat FMO geen officiële deelnemer is van het UN Global Compact? Kunt u antwoorden met ja of nee, gevolgd door een toelichting?
Het klopt dat FMO geen officiële deelnemer van de UN Global Compact is. Zoals echter staat aangegeven in het jaarverslag, onderschrijft FMO de 10 onderliggende principes van de UN Global Compact in haar beleidsdocumenten en handelt zij in lijn met deze principes. Om die reden is in het jaarverslag (tabel 4.13) opgenomen dat FMO de richtlijnen van de UN Global Compact naleeft.
Hoe kan het dat in het jaarverslag staatsdeelnemingen 2020 deze conclusie wordt getrokken over FMO: «Ten aanzien van haar diensten en producten onderschrijft en handelt FMO naar internationaal geaccepteerde conventies, principes en standaarden voor impact en risicomanagement met betrekking tot milieu, maatschappij en bestuur («ESG»)», terwijl FMO grove misstanden op palmolieplantages mede mogelijk maakt?
FMO onderschrijft en handelt naar internationaal geaccepteerde conventies, principes en standaarden voor impact en risicomanagement met betrekking tot milieu, maatschappij en bestuur (ESG). Hierbij geldt echter, zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 19, dat dit geen garantie is dat misstanden op palmolieplantages worden voorkomen.
Klopt het dat FMO zichzelf maar drie duurzame ontwikkelingsdoelen heeft gesteld, namelijk fatsoenlijke banen en economische groei (SDG 8), minder ongelijkheid (SDG 10) en klimaatverandering aanpakken (SDG 13)?
FMO onderschrijft alle Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDG’s) en zet zich in om deze als geheel te bereiken. Het klopt dat FMO’s investeringen en activiteiten het meeste effect hebben op de bovengenoemde drie SDG’s. Om die reden heeft FMO besloten hier strategisch op te sturen door middel van portfoliodoelstellingen. FMO rapporteert ook specifiek over haar inzet ten aanzien van deze SDG’s in bijvoorbeeld haar jaarverslag. Daarnaast hebben FMO’s sectorspecifieke activiteiten ook een aanzienlijke invloed op het behalen van de SDG2, geen honger, onder andere door investeringen in de voedselwaardeketen; SDG5, gendergelijkheid, bijvoorbeeld door leningen specifiek voor vrouwelijke ondernemers te faciliteren; SDG7, betaalbare en duurzame energie, door FMO’s investeringen in duurzame energie opwekking en -transport; en SDG17, partnerschap om de doelen te bereiken, door samen te werken met publieke, private en partijen uit het maatschappelijk middenveld voor het bereiken van de SDG’s.
Bent u het ermee eens dat het mede-financieren van palmolieplantages waar basisrechten worden geschonden en er sprake is van ernstige schade aan de natuur een groot terugkerend probleem is van FMO? Kunt u deze vraag beantwoorden met ja of nee, gevolgd door een toelichting?
Ja, FMO is betrokken bij de financiering van verschillende palmolieplantages waar schending van rechten aan de hand is of was. Een specifiek terugkerend probleem zijn concessies en landrechten in een situatie met zwakke instituties en onduidelijke vastlegging van dergelijke informatie. FMO wil door middel van haar betrokkenheid juist de omstandigheden op de plantages verbeteren en tegelijkertijd bijdragen aan werkgelegenheid en lokale economische ontwikkeling en zet zich hier actief voor in, maar onder andere door de complexiteit van de lokale politieke economie (bijvoorbeeld met betrekking tot landrechten) is de praktijk weerbarstig. De omstandigheden rondom de PHC plantages in de Democratische Republiek Congo zijn hier een evident en triest voorbeeld van. Deze onderwerpen zijn een onderdeel van de dialoog tussen het kabinet en FMO, waarbij ook maatschappelijke organisaties betrokken worden.
Hoe kan het dat er in het jaarverslag staatsdeelnemingen 2020, niet gereflecteerd wordt op de doelen t.a.v. ernstige misstanden op palmolieplantages?
Het jaarverslag beheer staatsdeelnemingen richt zich op de prestaties en doelstellingen van FMO als geheel. Hierbij wordt niet gereflecteerd op specifieke projecten. In het jaarverslag is wel een (vooruitkijkende) MVO-doelstelling opgenomen ten aanzien van ESG Performance. In het jaarverslag 2021, dat in 2022 gepubliceerd wordt, zal op deze doelstelling gereflecteerd worden. In het eigen jaarverslag van FMO en op haar website is meer informatie te vinden over individuele investeringen.
Bent u het ermee eens dat er op deze manier geen volledig beeld ontstaat van het IMVO-gedrag van FMO? Kunt u reageren met ja of nee, gevolgd door een toelichting?
Ja. Het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen gaat in op de prestaties van de staatsdeelnemingen en geeft een overzicht van hoe de staat zijn rol als aandeelhouder heeft vervuld. Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 40, geldt dat dit jaarverslag niet ingaat op specifieke projecten van FMO en dus ook niet op eventuele specifieke IMVO-doelstellingen die bij deze projecten worden gesteld. In het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen wordt wel stilgestaan bij meer algemene MVO-doelstellingen. Daarnaast rapporteert FMO in het eigen jaarverslag meer uitgebreid over het IMVO-beleid en de wijze waarop FMO IMVO-risico’s monitort.
Heeft FMO zichzelf wel doelen gesteld op dit gebied? Zo ja, welke en waarom is er niet op gereflecteerd in het jaarverslag staatsdeelnemingen 2020? Zo nee, waarom niet?
FMO heeft zichzelf op portfolioniveau impactdoelstellingen gesteld, waar het jaarlijks op rapporteert in het jaarverslag.14
Bent u van mening dat het acceptabel is om deze misstanden op dit gebied te negeren? Kunt u reageren met ja of nee, gevolgd door een toelichting?
Nee. Het kabinet negeert geen misstanden en incidenten bij projecten die door FMO zijn gefinancierd. Het kabinet is in continue dialoog met FMO over haar IMVO-beleid, daarbij worden de misstanden en incidenten gebruikt om lessen uit te trekken. Ook verwacht het kabinet (zoals aangegeven in Kamerstuk 34 952, nr. 130) dat FMO een lerende organisatie is, juist als het gaat om incidenten bij projecten. Daarbij verwacht het kabinet dat FMO haar IMVO-beleid en de toepassing daarvan in de financieringsprocessen voortdurend blijft aanpassen naar de laatste ervaringen en inzichten. FMO onderschrijft dit belang en wil hier verder in verbeteren. Dit moet onder meer tot uitdrukking komen in de 2030 strategie die FMO momenteel in overleg met haar belanghebbenden opstelt.
Indien u van mening bent dat dat deze misstanden niet genegeerd zouden mogen worden, bent u dan ook van mening dat FMO zichzelf doelen zou moeten stellen op dit gebied? Kunt u reageren met ja of nee, gevolgd door een toelichting?
Ja. Het kabinet hecht aan FMO’s naleving van internationale IMVO-standaarden en aan een vooruitstrevend IMVO-beleid. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 20 is er ruimte voor verdere verbetering van het IMVO-beleid. Het kabinet onderschrijft de hieraan gerelateerde aanbevelingen uit de FMO-evaluatie en zal er op toezien dat deze worden geadresseerd door FMO (zie voor meer informatie de Kamerstuk 34 952, nr. 130).