Juridisch bindende overeenkomsten tussen het kabinet en het WEF |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kan het kabinet een lijst verschaffen van alle juridisch bindende afspraken, die zo blijkt worden gemaakt tussen het World Economic Forum (WEF) en de Nederlandse overheid1? Zo nee, waarom niet?
Deze vraag is reeds beantwoord in eerdere set vragen (15 feb 2022, kenmerk 2021Z24046). Naast de genoemde juridische afspraken (Sustainable Investement Policy; Tropical Forest Alliance; Food Systems Initiative; Food Innovation Hubs) zijn er geen andere juridisch bindende afspraken gemaakt met het WEF.
Kan de Kamer de volledige documentatie met betrekking tot deze juridisch bindende contracten (waaronder uiteraard de contracten zelf) toegestuurd krijgen?
Deze vraag is reeds beantwoord in een eerdere set Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1699) waar ook een bijlage is gevoegd van de aan het WEF verstrekte subsidiebeschikkingen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De uitvoeringsovereenkomst met betrekking tot de subsidie voor het Global Coordinating Secretariat van de Food Innovation Hubs is reeds openbaar gemaakt als bijlage bij de beantwoording van Kamervragen, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1464.
Kan het kabinet een lijst verschaffen van alle bijeenkomsten waaraan Nederlandse ministers of ambtenaren deelnamen, die hebben geleid tot juridisch bindende afspraken met het WEF? Zo nee, waarom niet?
Deze juridisch bindende afspraken zijn niet door kabinetsleden of ambtenaren op een bijeenkomst gesloten.
Kunt u deze vragen alle afzonderlijk beantwoorden, zonder er een over te slaan en zonder antwoorden op verschillende vragen samen te voegen?
Ja.
Het indienen van een VN-resolutie bij de Emergency Special Session over Oekraïne. |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het feit dat Rusland doelbewust de toegang tot de Zwarte Zee blokkeert en daarbij toegeeft dat het dit met voorbedachte rade doet?1
Volgens Oekraïne zijn de havens geblokkeerd door de Russische maritieme operaties als onderdeel van een economische oorlog. Rusland stelt dat het een humanitaire zee corridor heeft ingesteld, maar dat de Oekraïense zeemijnen de belemmering vormen. Feit is dat reders nu niet naar Oekraïne varen omdat er sprake is van een actief conflictgebied en ook als zodanig is aangemerkt door Rusland. Het kabinet acht het – ook met het oog op de voedselzekerheid – dan ook van groot belang dat Rusland zijn militaire operaties gericht tegen Oekraïne in de Zwarte Zee beëindigt.
Bent u bekend met het feit dat hiermee 25 miljoen ton graan Oekraïne niet kan verlaten, en dit in de context van een dreigende voedselcrisis waarin de VN schat dat 161 miljoen mensen in 42 landen aan acute honger zullen lijden, ontzettend grote consequenties zal hebben?
Ja. Het wegvallen van het aanbod van graan uit Oekraïne leidt tot serieuze tekorten en heeft een prijsopdrijvend effect. Volgens de VN is het aantal mensen in ernstige voedselonzekerheid als gevolg van de Russische oorlog tegen Oekraïne gestegen van 276 miljoen naar 323 miljoen2.
Bent u het eens dat Rusland daarmee honger als wapen gebruikt en hiermee grove oorlogsmisdaden begaat of anderszins het internationaal recht schendt?
Nederland veroordeelt ten sterkste de blokkades die door Rusland zijn opgeworpen en die de export door Oekraïne van Oekraïens graan via de Zwarte Zee op dit moment onmogelijk maken. Het kabinet vindt het politiek onaanvaardbaar dat Rusland voedsel inzet als wapen, waardoor de wereldwijde voedselzekerheid in het geding komt.
Juridisch is het opzettelijk uithongeren van de burgerbevolking ten tijde van een gewapend conflict een schending van het humanitair oorlogsrecht en zou mogelijk kunnen worden gekwalificeerd als een oorlogsmisdrijf. Dit geldt echter alleen ten aanzien van de bevolking in het gebied waar het gewapend conflict plaatsvindt, dus ten aanzien van de Oekraïense bevolking. Het verbod op opzettelijke uithongering is vastgelegd in het Eerste Aanvullende Protocol bij de Verdragen van Genève. Rusland is partij bij dit protocol.
Nederland kwalificeert de situatie in Oekraïne als een internationaal gewapend conflict. Dit betekent dat het niet per definitie is verboden voor partijen bij het gewapend conflict om zeeblokkades in te stellen. Het humanitair oorlogsrecht voorziet namelijk in het onder bepaalde voorwaarden instellen van zeeblokkades voor militaire doeleinden. Een dergelijke blokkade is niet toegestaan wanneer het leidt tot uithongering van de burgerbevolking, in dit geval de bevolking van Oekraïne.
Dit alles laat onverlet dat Nederland het gedrag van Rusland ten sterkste veroordeelt.
Bent u bekend met het feit dat er door het activeren van het Uniting for Peace-mechanisme een Emergency Special Session over Oekraïne bij de Verenigde Naties loopt waarbij de Algemene Vergadering veiligheidsonderwerpen van de Veiligheidsraad overneemt en bespreekt in de Algemene Vergadering?2
Ja.
Bent u bereid deze Emergency Special Session over Oekraïne bijeen te roepen om een resolutie in te dienen die het handelen van Rusland in de Zwarte Zee veroordeelt en de route over de Zwarte Zee uitroept als humanitaire corridor voor het transporteren van essentiële ladingen voedsel naar landen waar nijpende voedselcrises dreigen?
Op dit moment zijn er verschillende pogingen om deze blokkade op te heffen. Turkije probeert te faciliteren, daartoe heeft onlangs een gesprek tussen ministers Cavosoglu en Lavrov plaatsgevonden, en de VN is in gesprek met Turkije, Rusland en Oekraïne over een corridor.4 Het kabinet volgt deze onderhandelingen nauwgezet en hoopt op een dergelijke oplossing. Nederland heeft de SGVN laten weten paraat te staan om een bijdrage te leveren indien gewenst. Daarnaast zal ik onderzoeken bij andere AVVN-leden of en hoe het bijeenroepen van een dergelijke sessie kans van slagen heeft. Een grote coalitie is noodzakelijk om een dergelijke resolutie breed aanvaard te krijgen en daarmee een krachtig signaal af te geven.
Bent u bereid, indien deze resolutie een meerderheid krijgt, een voortrekkersrol te spelen met landen in de regio en in het Midden-Oosten en Afrika om de voedseltransporten op gang te krijgen?
Zie antwoord 5.
Kunt u gezien de urgentie van deze kwestie dit zo snel mogelijk in werking stellen en deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het bezoek van de minister aan de Palestijnse NGO Al-Haq |
|
Raymond de Roon (PVV), Kees van der Staaij (SGP), Don Ceder (CU) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Hoekstra bezoekt «terreurorganisatie»»?1
Ja.
Wat was uw doel van het bezoek aan de Palestijnse NGO Al-Haq, een organisatie die, samen met vijf andere organisaties, door Israël tot terreurorganisatie is verklaard?
Een ontmoeting met een afvaardiging van het maatschappelijk middenveld (zowel Palestijns als Israëlisch) vormde een belangrijk onderdeel van mijn bezoek om verdere kennis op te doen van de huidige situatie. Ik heb gesproken met Al-Haq, Breaking the Silence, Musawa en B’Tselem. Al-Haq is een organisatie die zich inzet voor mensenrechten en rechtsstatelijkheid in de bezette Palestijnse gebieden en die daarbij zowel naar Palestijnse als Israëlische actoren kijkt. Al-Haq is daarnaast één van de oudste mensrechtenorganisaties met veel kennis en reeds jaren een gesprekspartner van Nederland. Het versterken van rechtsstatelijkheid en mensenrechten vormen voor Nederland belangrijke beleidsdoelstellingen. Vanuit deze invalshoek ben ik het gesprek aangegaan.
Deelt u deze verklaring van de Israëlische regering? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is bekend met het besluit van Israël om zes organisaties, waaronder Al-Haq, te plaatsen op de Israëlische nationale terrorismelijst. De regering heeft in reactie op dit besluit aan Israël gevraagd de informatie te delen die hieraan ten grondslag ligt. Voor het kabinet blijft het uitgangspunt dat deze informatie voldoende overtuigend dient te zijn om de listings te rechtvaardigen en daar gevolgen aan te verbinden. Het kabinet heeft tot op heden geen bewijs voor de Israëlische kwalificaties van de zes ngo’s ontvangen en heeft geen reden om het beleid ten aanzien van deze ngo’s – bijvoorbeeld om met hen in gesprek te gaan – te herzien. De zes organisaties komen niet voor op de VS, EU of VN sanctielijsten voor terrorisme, en de Israëlische informatie heeft niet tot verandering geleid. Nederland zet zich ervoor in om met andere donoren waaronder de EU tot een gezamenlijke appreciatie te komen, zodat alle beschikbare informatie meegewogen kan worden.
In dit kader verwijs ik ook graag naar Kamerbrief (kenmerk 2022Z09747/2022D20838) met een terugkoppeling van mijn reis. Ik heb dit punt ook besproken met mijn Israëlische collega Lapid. Ik heb aangegeven aantijgingen van terrorisme altijd uiterst serieus te nemen en zorgvuldig te behandelen. Ik heb tegelijkertijd ook gezegd dat voor Nederland de tot nu toe ontvangen Israëlische informatie onvoldoende overtuigend is om het Israëlische besluit om deze organisaties als terroristisch aan te merken, te rechtvaardigen en daar gevolgen aan te verbinden. Afgesproken is hierover met elkaar in gesprek te blijven.
Kunt u aangeven wat de inhoud was van uw gesprekken met vertegenwoordigers van Al-Haq? Wat was uw boodschap en welke boodschap heeft u van hen meegekregen? Indien het gaat om vertrouwelijke gesprekken, wat kunt u dan ten behoeve van democratische transparantie wel openbaar maken?
Ik heb in een gezamenlijke bijeenkomst gesproken met Al-Haq, Breaking the Silence, Musawa en B’Tselem over de oplopende spanningen in de regio en de mensenrechtensituatie in Israëlische en de Palestijnse gebieden (zie ook de Kamerbrief over recente ontwikkelingen met kenmerk 2022Z09747/2022D20838). Naast mijn steun voor het maatschappelijke middenveld en het noodzakelijke werk dat zij doen, heb ik tegelijkertijd ook duidelijk uitgesproken dat er voor enige vorm van banden met terroristische organisaties geen ruimte bestaat, en dat volledige transparantie in de samenwerking onontbeerlijk is.
Welke andere Palestijnse organisaties en autoriteiten heeft u gesproken en wat was de inhoud of strekking en het doel van die gesprekken? Heeft u bijvoorbeeld ook uw zorg geuit over de recente golf van dodelijke terreuraanslagen door Palestijnen in Israel?
De reis had als belangrijkste doel een persoonlijke ontmoeting met mijn ambtgenoten de heer Lapid (Israëlische Minister van Buitenlandse Zaken) en Malki (Palestijnse Minister van Buitenlandse Zaken). Ook heb ik een ontmoeting gehad met de Palestijnse premier Shtayyeh, en de reeds genoemde organisaties onder antwoord 2. Daarnaast heb ik met diverse Israëlische en Palestijnse verzoeningsorganisaties gesproken, het bedrijfsleven, en mijn respect betuigd voor de slachtoffers van de Holocaust door Yad Vashem te bezoeken en een krans te leggen namens Nederland. Het moment van mijn bezoek bood de mogelijkheid om persoonlijk mijn afschuw te delen over de recente terroristische aanslagen. Voor het volledige verslag van deze reis verwijs ik u naar de Kamerbrief met kenmerk 2022Z09747/2022D20838.
Begrijpt u de zorg dat uw bezoek aan Al-Haq internationaal de uitstraling kan hebben dat Nederland op het hoogste politieke niveau positieve contacten onderhoudt met omstreden organisaties die verdacht worden van terroristische activiteiten of van banden met terroristen?
Ik vind het belangrijk om transparant te zijn over ontmoetingen zoals met Al-Haq en andere maatschappelijke organisaties, en de afweging die daaraan ten grondslag liggen. Zie ook het antwoord op vraag 2 en 3.
Heeft u ook met de Israëlische overheid gesproken over versterkte samenwerking, waaronder het heropstarten van formele gesprekken binnen de Associatieraad ten bate van modernisering van het EU-Israel Associatieakkoord, in lijn met de aangenomen motie-Van der Staaij c.s. (Kamerstuk 35 570, nr. 30)? Welke initiatieven heeft u genomen, en bent u voornemens te blijven nemen, om in EU-verband te komen tot daadwerkelijke herstart van de formele gesprekken hierover?
Nederland is een voorstander van het houden van een Associatieraad met Israël en blijft hier in Europees verband toe oproepen. Daarnaast blijft Nederland hier ook aandacht voor vragen in bilaterale gesprekken die worden gevoerd met de Europese dienst voor extern optreden (EDEO). Er moet in Europees verband echter eerst overeenstemming zijn tussen de 27 lidstaten. Die ontbreekt momenteel. Nederland brengt deze boodschap ook over in gesprekken met EU-partners. Waar Nederland een mogelijkheid ziet beweging te brengen in de EU-positie zullen we deze actief aangrijpen, in lijn met motie-Van der Staaij.
De moord op Al-Jazeera’s journalist Shireen Abu Aqleh |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht van de Guardian over de moord op Al-Jazeera’s journalist Shireen Abu Aqleh?1
Ja.
Hoe beoordeelt u dit bericht?
Het kabinet is geschokt door de dood van de journalist Shireen Abu Akleh en veroordeelt de verstoring van de rouwstoet op de dag van haar begrafenis. Persvrijheid en de veiligheid van journalisten zijn essentieel voor een democratische rechtstaat. Wij hebben direct opgeroepen tot een onderzoek naar haar dood en veroordelen het geweld dat tot haar dood heeft geleid. Ik heb hier ook persoonlijk aandacht voor gevraagd bij mijn Israëlische en Palestijnse collega’s tijdens mijn recente bezoek aan Israël en de Palestijnse Gebieden.
Hoe oordeelt u over de weigering van de Israëlische regering om een dergelijk onderzoek uit te laten voeren na eerder te hebben gesteld hiertoe wel bereid te zijn?
Naar mijn begrip is er geen sprake van een Israëlische weigering. Op 19 mei heeft het Israëlische leger (IDF) na een preliminair onderzoek aangegeven dat het geen conclusie kan trekken over de identiteit van de vermeende schutter. Het heeft de PA om de kogel gevraagd die bij de autopsie van de journalist is gevonden. Zonder de kogel zou het geweer waarmee geschoten werd niet kunnen worden geïdentificeerd. De PA heeft dit verzoek geweigerd. De Israëlische Minister van Defensie Gantz heeft de PA op 26 mei nogmaals opgeroepen om de kogel te delen en heeft daarbij aangegeven open te staan voor een onderzoek dat samen met internationale actoren wordt uitgevoerd.
De regering verwelkomt de oproep van Minister Gantz en is van mening dat een grondig en transparant onderzoek essentieel is.
Hoe verhoudt deze weigering zich tot de diplomatieke uitkomsten van uw recente bezoek aan Israël en uw conversaties met uw Israëlische gesprekspartners? Bent u het eens met D66 dat deze Israëlische koerswijziging zo kort na uw bezoek ook een diplomatiek affront is?
Zoals in antwoord op vraag 3 aangegeven, is er geen sprake van een weigering aan Israëlische zijde om een onderzoek in te stellen.
Waarom heeft u opgeroepen tot een gezamenlijk onderzoek wetende dat het track record van Israël bij dergelijke onderzoeken niet bepaald indrukwekkend is?
Het kabinet is van mening dat grondig en transparant onderzoek nodig is om de feiten over de toedracht boven tafel te krijgen en is voorstander van een gezamenlijk onderzoek. Eventueel kan een derde internationale partij ondersteuning bieden indien dit behulpzaam wordt geacht en beide partijen daarvoor openstaan.
Op welke manier zet u zich na de Israëlische onderzoeksweigering concreet in om tot waarheidsbevinding en berechting te komen?
Zoals in antwoord op vraag 3 aangegeven, is er geen sprake van een weigering aan Israëlische zijde om een onderzoek in te stellen.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De bagatellisering van de Bersiap |
|
Simone Kerseboom (FVD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Forse kritiek op Indië-onderzoek: «Rutte doet ons extreem veel pijn»»1 van 23 mei 2022 in De Telegraaf?
Ja
Klopt het dat u heeft gezegd dat u de term politionele acties niet meer wilt gebruiken en dat u ook van mening bent dat de term Bersiap – de periode waarin Indonesische separatisten genocide pleegden tegen Nederlanders en Indische Nederlanders – alleen nog maar «tussen aanhalingstekens» mag worden gebruikt?
De eerste kabinetsreactie van 17 februari jl. op de toen verschenen onderzoeksrapporten bevat hierover de volgende passage: «Nederlanders en Indische Nederlanders en Molukkers die in Indonesië tijdens de Japanse bezetting en de maanden daarna tijdens de periode die in Nederland ook wel bekend staat als Bersiap geconfronteerd waren met grove gewelddadigheden en voor hun leven hadden moeten vrezen, voelden zich na aankomst in Nederland vaak onbegrepen en niet gehoord. Deze verschillende groepen hebben na hun komst in ons land niet de zorg, erkenning en waardering gekregen die ze verdienen».
Tijdens de persconferentie op dezelfde dag heb ik hierover het volgende gezegd: «Dan is er natuurlijk ook het vraagstuk van het gebruiken van de term Bersiap, daar is recentelijk kritiek op gekomen. En ik gebruik die term wel tussen aanhalingstekens, omdat ik mij realiseer dat de term natuurlijk ter discussie staat. Ik wil daar uiting aan geven door dat tussen aanhalingstekens te doen. Maar ik wil ook vaststellen dat die term Bersiap plaats heeft in het Nederlandse collectieve geheugen. En dat die term, dat zagen we ook in het stuk in de krant vandaag terug, in het bijzonder van de Indische gemeenschap in Nederland in het bijzonder de betekenis (heeft) voor het grote leed (dat) is aangedaan. Het kabinet wil dat respecteren door die term, weliswaar tussen aanhalingstekens, want daar is discussie over, maar daarmee niet op de plank te leggen.» In de persconferentie heb ik afstand genomen van het begrip politionele acties en gesproken over een koloniale oorlog.
Waarom vindt u dat de term Bersiap tussen aanhalingstekens zou moeten staan?
Hierop ben ik ingegaan tijdens de persconferentie op 17 februari jl. Daarin heb ik onder meer het volgende gezegd: «Dan is er natuurlijk ook het vraagstuk van het gebruiken van de term Bersiap, daar is recentelijk kritiek op gekomen. En ik gebruik die term wel tussen aanhalingstekens, omdat ik mij realiseer dat de term natuurlijk ter discussie staat. Ik wil daar uiting aan geven door dat tussen aanhalingstekens te doen.»
Bent u zich ervan bewust dat u daarmee impliciet de Bersiap ontkent, dan wel bagatelliseert?
Hierop ben ik ingegaan tijdens de persconferentie op 17 februari jl. Daarin heb ik onder meer het volgende gezegd: «Maar ik wil ook vaststellen dat die term Bersiap plaats heeft in het Nederlandse collectieve geheugen. En dat die term, dat zagen we ook in het stuk in de krant vandaag terug, in het bijzonder van de Indische gemeenschap in Nederland in het bijzonder de betekenis (heeft) voor het grote leed (dat) is aangedaan. Het kabinet wil dat respecteren door die term, weliswaar tussen aanhalingstekens, want daar is discussie over, maar daarmee niet op de plank te leggen.»
Hoe gaat u erop toezien dat de term Bersiap alleen nog maar tussen aanhalingstekens wordt gebruikt? Is dat een persoonlijk voornemen? Of wordt dat regeringsbeleid?
Een dergelijke vorm van toezicht is niet verenigbaar met de vrijheid van drukpers (artikel 7 van de Grondwet).
Kunt u uitleggen wat u hoopt te bereiken door, als het ware, vraagtekens te zetten bij de gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden tijdens de Bersiap?
Hierop ben ik ingegaan tijdens de persconferentie op 17 februari jl. Daarin heb ik onder meer het volgende gezegd: «Dan is er natuurlijk ook het vraagstuk van het gebruiken van de term Bersiap, daar is recentelijk kritiek op gekomen. En ik gebruik die term wel tussen aanhalingstekens, omdat ik mij realiseer dat de term natuurlijk ter discussie staat. Ik wil daar uiting aan geven door dat tussen aanhalingstekens te doen. Maar ik wil ook vaststellen dat die term Bersiap plaats heeft in het Nederlandse collectieve geheugen. En dat die term, dat zagen we ook in het stuk in de krant vandaag terug, in het bijzonder van de Indische gemeenschap in Nederland in het bijzonder de betekenis (heeft) voor het grote leed (dat) is aangedaan. Het kabinet wil dat respecteren door die term, weliswaar tussen aanhalingstekens, want daar is discussie over, maar daarmee niet op de plank te leggen.»
Ontkent u dat de Bersiap een extreem gewelddadige periode betreft waarin Nederlanders en Indische Nederlanders, vaak op gruwelijke wijze, gemarteld en vermoord zijn?
Nee.
Kunt u reflecteren op de impact van de Bersiap op de slachtoffers en hun nabestaanden?
Over dit onderwerp is begin juni een onderzoeksrapport verschenen dat als publicatie en deelstudie mede onderdeel uitmaakt van het onderzoeksprogramma waarop de eerste kabinetsreactie van 17 februari jl. betrekking had. Deze kabinetsreactie bevat hierover het volgende: «Zoals toegezegd in de Kamerbrief van 2017 zal het kabinet de publicaties verder bestuderen en vervolgens met een nadere reactie komen. Daarbij zullen ook de bevindingen worden meegewogen in de deelstudies die in april en mei van dit jaar zullen verschijnen». Deze toezegging heeft mede betrekking op het hiervoor genoemde, begin juni verschenen onderzoeksrapport.
Zou u ook andere genocidale acties die hebben plaatsgevonden in de recente geschiedenis, tussen aanhalingstekens plaatsen? Zo ja, welke en waarom? Zo nee, waarom de Bersiap wel?
Het begrip genocide heeft een specifieke juridische betekenis die niet per definitie geldt voor elke periode waarin sprake is geweest van extreem geweld.
Maakt u zich zorgen dat het zwartmaken en in twijfel trekken van de Nederlandse geschiedenis in Nederlands-Indië door historisch revisionisme en negationisme, zoals gepresenteerd in de uitkomsten van het onderzoeksprogramma «Dekolonisatie, onafhankelijkheid, geweld en oorlog in Indonesië 1945–1950» en de tentoonstelling «Revolusi!» in het Rijksmuseum, opnieuw kan leiden tot walgelijke acties zoals het bekladden van het Indisch Monument in augustus 2020?
Er zijn geen aanwijzingen vastgesteld voor dergelijke verbanden.
Denkt u dat de Nederlandse bevolking op dit soort historisch negationisme zit te wachten, gezien de heftige publieke reactie op het nieuws dat het Rijksmuseum de term Bersiap wilde schrappen, naar aanleiding van de tentoonstelling «Revolusi!» door Bersiap-ontkenner Bonnie Triyani?
Publicaties en tentoonstellingen kunnen uiteenlopende reacties oproepen die onderdeel uitmaken van maatschappelijke discussies over onderwerpen.
Kunt u uitleggen waarom het voor u van belang is dat het huidige kabinet zich bemoeit met hoe Nederlanders hun gedeelde geschiedenis willen herinneren en herdenken?
Het staat Nederlanders vrij naar eigen inzicht te herinneren en te herdenken. Zie verder ook de antwoorden op de vragen 1 tot en met 11.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Mogelijk buitenproportioneel gedrag van Nederlandse militairen in Uruzgan met burgerdoden tot gevolg. |
|
Jasper van Dijk |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Herinnert u zich de vragen «burgerdoden in Uruzgan», waarin u aangaf een aantal daarvan niet te kunnen beantwoorden omdat een onderzoek moest worden afgewacht? Kunt u deze vragen alsnog beantwoorden, nu het openbaar ministerie (OM) tot een sepot heeft besloten, o.a. op basis van onderzoek door de KMAR?1 Zo nee, waarom niet?
Zoals aan uw Kamer is gemeld, is het Openbaar Ministerie (OM) op 23 december 2020 een onderzoek gestart (Kamerstuk 27 925, nr. 763). Om te voorkomen dat een eventueel eigen onderzoek van het Ministerie van Defensie het onderzoek van het OM zou belemmeren, is ervoor gekozen om de afronding van dit onderzoek af te wachten, alvorens een besluit te nemen over het starten van een eventueel eigen onderzoek. Het OM heeft het onderzoek inmiddels afgerond en over de uitkomsten gecommuniceerd.3 Over het starten van een eventueel eigen onderzoek door Defensie neem ik na de zomer een besluit. Hierover zal ik u conform de geldende procedure4 informeren. Het OM beslist zelf over het openbaar maken van het materiaal van het OM.
Is het materiaal van het OM, dat leidde tot het sepot omdat er geen bewijs is geconstateerd voor onrechtmatig handelen, openbaar voor het publiek? Zo ja, kunt u dat aan de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 1.
De bevelvoerende kapitein medio 2007 in de Chora-vallei in Uruzgan schreef in een rapport dat hij soms geweld liet gebruiken zonder dat er een zogeheten positieve identificatie was van een vijand. Klopt dit? Was dit inderdaad beleid, zoals de kapitein meldde?
Wat betreft (rapportage van) geweldgebruik wordt onderscheid gemaakt tussen het uitbrengen van gericht vuur op een persoon of object enerzijds en het lossen van een waarschuwingsschot anderzijds. Daarbij bestaat onderscheid tussen een waarschuwingsschot in zelfverdediging (als opmaat naar gericht vuur) en een waarschuwingsschot op basis van de bevoegdheid in de Rules of Engagement (ROE). In situaties van zelfverdediging is sprake van positieve identificatie van het doel waartegen geweld moet worden aangewend; er wordt immers verdedigd tegen een (onmiddellijk dreigende) aanval. De bevoegdheid in de ROE is bedoeld om meer in het algemeen een waarschuwing te geven, om een situatie te de-escaleren of om een potentiële dreiging voortijdig af te schrikken. In deze gevallen is niet altijd sprake van positieve identificatie van een doelwit, omdat er niet altijd sprake is van een opmaat naar gericht vuur.
Voor alle waarschuwingsschoten geldt dat vooraf zeker moet worden gesteld dat die geen risico vormen voor personen of goederen.
Het uitbrengen van gericht vuur op een persoon of object vereist een positieve identificatie, maar voor het lossen van een waarschuwingsschot is dit dus niet altijd het geval.
De situatie die wordt beschreven in het rapport van de bevelvoerende kapitein ziet op geweldgebruik in de zin van waarschuwing en niet op gericht vuur op een persoon of object. Uit de rapportage blijkt verder dat pas gericht geweld is gebruikt nadat positieve identificatie mogelijk was op basis van reacties van de tegenpartij.
Hoe vaak gebruikten Nederlandse troepen in Uruzgan geweld zonder dat sprake was van positieve identificatie?
Niet elke rapportage van geweldgebruik geeft aan of sprake was van een waarschuwingsschot in zelfverdediging of ter afschrikking (zie het antwoord op vraag 3). Daarom is het niet mogelijk om aan te geven hoe vaak geweld is gebruikt zonder dat sprake was van een positieve identificatie.
Was dit gebruik van geweld zonder positieve identificatie in overeenstemming met de toen geldende rules of engagement? Kunt u aangeven hoe de RoE op dit punt waren? Zo nee, waarom niet?
Ja, dit was in overeenstemming (zie antwoord op vraag 3).
Gaat u de rules of engagement wijzigen? Zo ja, hoe?
ROE worden specifiek opgesteld en vastgesteld voor de operatie waarvoor zij worden uitgegeven. De ISAF-ROE zijn vervallen na het beëindigen van de ISAF-operatie.
Klopt het dat Nederlandse militairen medio 2007 door het regionale commandocentrum voor Zuid-Afghanistan, waar de Britse generaal Jacko Page het bevel voerde, werden gemaand om zich aan de regels omtrent positieve identificatie te houden? Hoe vaak gebeurde dat? Op welke wijze werd door Nederlandse troepen gereageerd op deze aanmaningen?
In de beschikbare documentatie is geen informatie te vinden om de stelling in de vraag te verifiëren, noch om na te gaan of hieraan opvolging is gegeven.
Terugtrekking uit het Energiehandvestverdrag |
|
Renske Leijten |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Erkent u dat het Energiehandvestverdrag in strijd is met het Parijsakkoord? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Ja. De visie van de EU en van Nederland is dat het huidige ECT onvoldoende in lijn is met het Akkoord van Parijs. Voor de EU is een van de belangrijkste doelstellingen van de moderniseringsonderhandelingen om het ECT in lijn te brengen met het Akkoord van Parijs. De EU stelt voor dit te doen door o.a. investeringsbescherming in fossiele brandstoffenprojecten uit te sluiten, investeringen in hernieuwbare energie verder te stimuleren, de afspraken onder het Akkoord van Parijs en andere verdragen te herbevestigen onder het ECT, en nieuwe afspraken op te nemen over duurzaamheid.
Klopt het dat Nederland met een aantal andere landen aan het onderzoeken is om zich terug te trekken uit het Energiehandvestverdrag omdat de herziening daarvan niet voorspoedig verloopt? Kunt u de Kamer informeren over de (juridische) verkenningen die plaatsvinden?2
Het ECT is een gemengd verdrag, waar de EU én de lidstaten partij bij zijn. Zoals aangegeven in Kamerbrief DGKE-E / 22028444 van 21 februari 2022 heeft Nederland zich op het standpunt gesteld dat, als blijkt dat het Energy Charter Treaty (hierna: ECT) niet voldoende in lijn kan worden gebracht met het EU-mandaat, andere opties overwogen moeten worden. Nederland heeft de Europese Commissie opgeroepen om voorbereidingen te treffen voor verschillende scenario’s, waaronder uittreding.
Dit betekent niet dat het kabinet van mening is dat het moderniseren van het verdrag geen acceptabele optie is. Het doel van het kabinet is een modernisering van het ECT die zoveel mogelijk in lijn is met het EU-mandaat.
Nederland is momenteel de juridische aspecten van de verschillende scenario’s, waaronder uittreding, aan het onderzoeken.
Erkent u dat het vreemd is dat arbitragetribunalen het Komstroy-arrest naast zich neer kunnen leggen? Kunt u aangeven op welke juridische gronden dit kan?3
Op basis van internationale arbitrageregels zijn tribunalen zelf bevoegd om te oordelen over hun eigen bevoegdheid. Een van de redenen voor een tribunaal om zich onbevoegd te verklaren is het gebrek aan een geldige arbitrageovereenkomst. Het Hof van Justitie van de EU heeft in het Komstroy-arrest geoordeeld dat het ECT geen geldige arbitrageovereenkomst is onder EU-recht in een geschil tussen een investeerder uit een EU lidstaat en een andere EU lidstaat waar die investeerder een investering heeft («intra-EU arbitrage»). Arbitragetribunalen zijn niet gebonden aan arresten van het Hof van Justitie van de EU. Zij oordelen over de geschillen overeenkomstig het ECT en de toepasselijke internationale rechtsregels- en beginselen, waarbij ook het EU-recht in de overweging kan worden genomen. Omdat arbitragetribunalen in deze afweging andere internationale rechtsregels kunnen laten prevaleren, kunnen arbitragetribunalen zich in intra-EU arbitragezaken toch bevoegd verklaren en dat hebben ze tot nu toe ook gedaan.
Deelt u de mening dat de moderniseringsvoorstellen van de Europese Unie voor een langzame uitfasering van bescherming voor fossiele investeringen een bedreiging zijn voor het klimaat, aangezien maatregelen nú nodig zijn? Zo nee, waarom niet?
Het ECT belet overheden niet om maatregelen te nemen die nodig zijn om klimaatverandering tegen te gaan, zoals het uitfaseren van fossiele brandstoffen. Het ECT stelt alleen voorwaarden voor de wijze waarop dergelijke maatregelen genomen worden conform de beginselen van behoorlijk bestuur zoals ook vastgelegd in onze rechtstaat. Bij de moderniseringsonderhandelingen wordt door de EU gezorgd dat dit verduidelijkt wordt. Allereerst door een betere borging van de right to regulatevoor overheden om maatregelen te kunnen nemen die onder meer in het kader van klimaatverandering noodzakelijk zijn. En ten tweede door bescherming van fossiele brandstoffen uit te faseren, waardoor de focus van het ECT in de toekomst meer zal verschuiven naar de bescherming van investeringen in hernieuwbare energie. Het ECT biedt een bescherming in de zin van non-discriminatie voor doorvoer en investeringen in energie maar regelt niet het energiebeleid en energiekeuzes van de aangesloten landen. Het verdrag bepaalt daarmee niet de snelheid van energietransitie in de aangesloten landen.
Erkent u dat moderniseringsvoorstellen van de Europese Unie om ook biomassa en carbon capture and storage (CCS) te beschermen via het verdrag in strijd zijn met klimaatdoelen, aangezien het duurzame karakter van deze methodes wordt betwijfeld?
De inzet van zowel biomassa (mits het voldoet aan de (internationale) duurzaamheidseisen) als CCS draagt bij aan het realiseren van hernieuwbare energie of CO2-reductie. In combinatie kunnen deze technieken ook leiden tot negatieve emissies, welke van belang zijn richting klimaatneutraliteit in 2050.
Wat gaat u doen om met zoveel mogelijk lidstaten tegelijkertijd een terugtrekking uit het verdrag te organiseren en zo een sterk signaal af te geven?
Dit is op dit moment niet aan de orde, aangezien het onderhandelingsresultaat nog niet bekend is. Zoals ook aangegeven bij het antwoord op vraag 2 is het doel van het kabinet een modernisering van het ECT die zoveel mogelijk in lijn is met het EU-mandaat.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat RWE en Uniper alsnog via een omweg het Nederlandse klimaatbeleid kunnen frustreren met hun claims?
Dit kabinet staat voor een ambitieus en effectief klimaatbeleid. Daarom moeten we zorgen dat we onze C02-uitstoot verlagen en afhankelijkheid van fossiele brandstoffen zoals gas en kolen afbouwen. De Wet verbod op kolen is een solide wet die ervoor zorgt dat de kolencentrales richting 2030 de maximale bijdrage leveren die ze kunnen in termen van CO2-reductie. Bij de totstandkoming van de wet is gekeken of deze wet in lijn is met nationale, Europese en internationale regels. Het staat een ieder vrij om de gang naar de rechter te kiezen als zij of hij rechtstreeks door een overheidsbesluit geraakt wordt. Het Nederlandse klimaat- en energiebeleid wordt niet ingegeven door het risico van claims.
Kunt u een overzicht geven van het contact tussen de Minister van Economische Zaken en Klimaat en Financiën met bestuurders of lobbyisten van RWE en Uniper in 2021 en 2022 tot nu toe?
Zaken die op dit moment onder de rechter zijn of bij het arbitragetribunaal aanhangig zijn, worden in onderling contact niet besproken. De Nederlandse Staat voert deze procedures zo transparant mogelijk en informeert de Tweede Kamer regelmatig en proactief over ontwikkelingen. Daarnaast is er op andere onderwerpen regulier contact, zoals de overheid dat ook met andere betrokkenen heeft. Dit is o.a. het geval bij gesprekken over ontwikkeling van waterstof en andere activiteiten die geen onderwerp zijn van juridische procedures brief waarin allerlei facetten van het kolendossier aan bod komen.
De VN-conferentie over het wereldzeeënverdrag. |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u de berichten «Als we nu niet handelen ligt onze toekomst onder water» en «VN-conferentie over wereldzeeënverdrag zonder uitkomst afgerond»?1 2
Ja.
Klopt het dat de onderhandelingen bij de VN-conferentie over het wereldzeeënverdrag traag verlopen, waardoor het urgente doel, om in 2030 30% van de wereldoceanen te beschermen, mogelijk in gevaar komt? Zo ja, wat is Nederland van plan hieraan te doen?
Sinds 2008 wordt in VN-verband onderhandeld over een mondiaal verdrag ter bescherming van biodiversiteit in zeegebieden buiten de nationale rechtsmacht van kuststaten (Biodiversity Beyond National Jurisdiction; BBNJ-proces). Het betreft een verdragsonderhandeling waarin overeenstemming over een veelheid aan onderwerpen moet worden bereikt. Dit is een ingewikkeld en complex proces waar verschillende belangen spelen.
In Resolutie 72/249 (2017) van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) is het in 2011 voorgestelde onderhandelingspakket vastgesteld. Het pakket bevat: (a) mariene genetische bronnen; (b) gebiedsgerichte beheerinstrumenten; (c) milieueffectrapportages; en (d) capaciteitsopbouw en overdracht van mariene technologie. Deze onderwerpen zijn technisch en multidisciplinair van karakter en raken aan verschillende belangen van staten. Dit heeft tot gevolg dat het proces zich over een langere periode uitstrekt en dat er nog geen definitieve besluiten zijn genomen. Het proces moet uiteindelijk leiden tot vaststelling van de verdragstekst door de AVVN. Definitieve besluitvorming kan pas plaatsvinden nadat alle onderwerpen uit onderhandeld zijn. Nederland heeft de wens een ambitieuze en spoedige uitkomst van de BBNJ-onderhandelingen te realiseren.
De EU en haar lidstaten, zo ook Nederland, treden gezamenlijk op in de BBNJ-onderhandelingen en spreken daar met één stem. De inzet van Nederland en de EU en haar lidstaten is erop gericht om zo spoedig mogelijk tot afronding van de onderhandelingen te komen, maar niet ten koste van een effectieve werking en een toekomstbestendig verdrag.
Wat is er besloten tijdens de onderhandelingen bij de VN-conferentie over het wereldzeeënverdrag?
Zie antwoord vraag 2.
Komen de besluiten overeen met het Nederlandse standpunt om «hoge ambities» te tonen voor het verdrag?
Het door de AVVN vastgestelde onderhandelingspakket – de onderwerpen waarover het toekomstige verdrag dient te gaan – is op zich al een compromis tussen landen. Het betreft onderwerpen met betrekking tot de bescherming van het mariene milieu alsmede onderwerpen met betrekking tot het gebruik van mariene genetische bronnen en verdeling van de opbrengsten daarvan. Daarnaast zijn ook vraagstukken op het terrein van capaciteitsopbouw en overdracht van mariene technologie onderwerp van de onderhandelingen. Zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 2 en 3 zijn nog geen definitieve besluiten genomen over de inhoud van dit pakket.
De inbreng van Nederland en de EU en haar lidstaten is primair gericht op de onderdelen die bijdragen aan een effectieve en toekomstbestendige bescherming van het mariene milieu. Om dit te realiseren is het van belang dat over alle onderwerpen uit het onderhandelingspakket overeenstemming wordt bereikt. Daarbinnen richten de EU en haar lidstaten zich onder andere op bindende afspraken over mariene gebiedsbescherming op volle zee, verplichte milieueffectrapportages voorafgaand aan activiteiten op zee, en voor goede internationale afspraken over de toegang en de verdeling van mariene genetische bronnen uit de volle zee.
Zie ook de beantwoording van de vragen van de leden Tjeerd de Groot en Sjoerdsma (beiden D66) over de VN Intergovernmental Conference on Marine Biodiversity of areas Beyond National Jurisdiction (BBNJ) van 21 februari 2022 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 2191).
Wat heeft Nederland ingebracht?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat Nederland voorstander is van het voorstel om landen de gelegenheid te geven niet deel te nemen aan zogenoemde beschermde mariene natuurgebieden (MPAs: Marine Protected Areas)?
De inzet van Nederland en de EU en haar lidstaten is erop gericht dat zoveel mogelijk landen zich in de toekomst aansluiten bij dit verdrag, zonder dat dit ten koste gaat van een effectieve bescherming van het mariene milieu. Daarbij liggen alle opties momenteel nog op tafel en wordt gezocht naar een balans die de meest effectieve uitkomst teweegbrengt voor de bescherming van biodiversiteit in en het duurzaam gebruik van de volle zee.
Als de afspraken te rigide worden, kan dat ertoe leiden dat staten het uiteindelijke verdrag niet willen ondertekenen. Bijvoorbeeld omdat een staat vanwege een tekort aan middelen of capaciteit niet in staat is het verdrag uit te voeren of omdat het verdrag bepaalde activiteiten te veel beperkt. Het is belangrijk steun te hebben van zoveel mogelijk staten en met name staten die een grote positieve invloed zouden kunnen hebben op biodiversiteitsbescherming. Om ook deze staten mee te krijgen zijn compromissen nodig.
Tijdens de komende intergouvernementele conferentie in augustus 2022 zullen hierover knopen worden doorgehakt. Het definitieve standpunt van de EU en haar lidstaten op dit punt zal afhangen van hoe de onderhandelingen zich in zijn geheel ontwikkelen.
Deelt u de mening dat dit voorstel negatieve gevolgen kan hebben voor deze beschermde mariene natuurgebieden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u uitleggen hoe dit voorstel valt te rijmen met de Nederlandse inzet, die gebaseerd is op de noodzaak om het mariene milieu te beschermen?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat sommige landen voorstellen dat de RFMOs (Regional fisheries management organisations) hun eigen natuurbeschermingsdoelen opstellen en dat andere landen hier weer fel op tegen zijn? Zo ja, wat is het standpunt en de inzet van Nederland hierbij?
Het klopt dat een belangrijke vraag in de onderhandelingen ziet op de verhouding van het toekomstige BBNJ-verdrag tot bestaande en nieuw op te richten regionale internationale organisaties. Ook ten aanzien van dit vraagstuk zijn de onderhandelingen nog in volle gang en bestaat nog geen overeenstemming. Nederland zet zich in voor een beter gestructureerde samenwerking tussen de bestaande bevoegde internationale, regionale en sectorale organisaties, waaronder ook met visserijbeheerorganisaties. In Resolutie 72/249 van de AVVN is vastgelegd dat het toekomstige BBNJ-verdrag bestaande relevante juridische kaders en instrumenten alsmede internationale organisaties niet mag ondermijnen. Hierbij is het van belang om rekening te houden met de verschillende mandaten, verschillende geografische reikwijdten en verschillende bevoegdheden van deze organisaties. Om in die context tot een effectieve bescherming van het mariene milieu te komen zal de BBNJ-overeenkomst een juiste verhouding tot deze verschillende organisaties moeten vinden, hen daar waar nodig moeten aanvullen en een mondiaal platform moeten bieden voor een meer gestructureerde raadpleging en onderlinge coördinatie. De Nederlandse inschatting is dat deze organisaties daartoe formeel betrokken moeten worden bij de BBNJ-overeenkomst. Zie ook de beantwoording van vraag 8 van de vragen van de leden Tjeerd de Groot en Sjoerdsma (beiden D66) over de VN Intergovernmental Conference on Marine Biodiversity of areas Beyond National Jurisdiction (BBNJ) van 21 februari 2022 (2022 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 2191).
Welke objectieve criteria om te kunnen beoordelen wanneer activiteiten op volle zee «aanzienlijke verontreiniging van of aanmerkelijke en schadelijke veranderingen in het mariene milieu» teweegbrengen ondersteunt Nederland en welke niet? Past het niet beter bij de uitgesproken ambities van Nederland om al bij «minor or transitory» (kleine en veranderlijke) veranderingen te onderzoeken wat de effecten op het zeemilieu zijn?
Op basis van de artikelen 204, 205 en 206 van het VN-Zeerechtverdrag hebben staten de verplichting om individueel of via bevoegde internationale organisaties procedures te ontwikkelen voor het uitvoeren van milieueffectrapportages (MERs). Op dit moment ontbreekt het echter aan een wereldwijd afgesproken procedure ter uitvoering van deze verplichting in zeegebieden buiten nationale rechtsmacht. Het is de bedoeling dat de BBNJ-overeenkomst in een dergelijke procedure zal voorzien. Activiteiten op volle zee zijn op grond van het VN-Zeerechtverdrag MER-plichtig indien zij «aanzienlijke verontreiniging van of aanmerkelijke en schadelijke veranderingen in het mariene milieu» teweeg kunnen brengen (drempel of threshold). In de BBNJ-onderhandelingen wordt gewerkt aan de ontwikkeling van een lijst van objectieve criteria om te kunnen beoordelen wanneer deze drempel is bereikt. Momenteel is daar op internationaal niveau nog geen overeenstemming over. Daarnaast wordt in de komende onderhandelingen besproken of ook aanvullende criteria kunnen worden gebruikt om te bepalen of activiteiten MER-plichtig zijn. De EU en haar lidstaten staan open om het gebruik van aanvullende criteria en drempels te overwegen.
De drempel «gering of tijdelijk effect» wordt tijdens de volgende onderhandelingen in augustus 2022 wederom besproken. Deze drempel wordt gezien als een lagere drempel, waardoor meer activiteiten MER-plichtig zouden worden. Meer rapporteren kan leiden tot positieve effecten voor de bescherming van biodiversiteit. Het kan echter ook leiden tot een situatie waarin uitvoering en handhaving overbelast worden. Een lagere drempel leidt daarom niet altijd tot effectievere bescherming. Bovendien is het ook voor «gering of tijdelijk effect» niet duidelijk wanneer de drempel wordt bereikt. Ook daarover is internationaal nog geen overeenstemming bereikt.
Welke aanvullende standaarden om te bepalen of activiteiten milieueffectrapportage (m.e.r.)-plichtig zijn ondersteunt Nederland en welke aanvullende standaarden ondersteunt Nederland niet?
Zie antwoord vraag 10.
Wat is het Nederlandse standpunt en de inzet met betrekking tot de zogenaamde «access and benefit sharing of Marine Genetic Resources»?
Dit onderdeel van het onderhandelingspakket gaat over de regulering van de toegang tot mariene genetische bronnen alsmede de eerlijke en billijke verdeling van de opbrengsten daarvan. Ten aanzien van de verdeling van opbrengsten stelt Nederland zich op het standpunt dat het hierbij zou moeten gaan over de verdeling van niet-monetaire opbrengsten. Met andere woorden, geen monetaire vergoedingen, maar vrije overdracht van kennis, kunde en (gebruiks)technologie. Nederland meent dat dergelijke regulering zich moet uitstrekken tot zowel mariene genetische bronnen in situ als mariene genetische bronnen ex situ. Het BBNJ-verdrag mag niet de toegang tot de mariene genetische bronnen in situ (en vrijheid van wetenschappelijk onderzoek) belemmeren, maar gebruikers zijn wel gebaat bij (kosteneffectieve) afspraken die het mogelijk maken om bij feitelijke toepassing van deze technologie de herkomst van de bronnen vast te stellen. Verder dient de BBNJ-overeenkomst ook de toegang tot mariene genetische bronnen ex situ te faciliteren, bijvoorbeeld door informatie over collecties te delen en de voorwaarden voor toegang te standaardiseren. De BBNJ-overeenkomst dient daarbij de bestaande internationale regulering van intellectuele eigendomsrechten te respecteren en voor het verkrijgen van die rechten geen aanvullende eisen te stellen.
Wat zal er nog ter sprake komen in de vijfde ronde en welke zaken staan het sluiten van het verdrag in de weg? Wat zal Nederland in de vijfde ronde inbrengen? Wat is een succesvolle uitkomst voor Nederland?
Het onderhandelingsproces vormt één geheel waarbij overeenstemming over alle onderwerpen moet worden bereikt. Zoals in bovenstaande beantwoording al is aangegeven zullen tijdens de vijfde ronde op een groot aantal onderwerpen knopen moeten worden doorgehakt. Dit moet leiden tot een eindresultaat dat in zijn geheel bezien voor Nederland aanvaardbaar is. Zoals aangegeven in de beantwoording van de vragen 4 en 5 zet Nederland in op zo effectief mogelijke en toekomstbestendige afspraken over de bescherming van het mariene milieu. Om recht te doen aan het gehele onderhandelingspakket en zoveel mogelijk staten mee te krijgen, zijn compromissen nodig.
Hoe is de inzet van Nederland tot stand gekomen? Klopt het dat deze inzet niet van tevoren kon worden getoetst door Kamerleden? Wat is de reden hiervoor?
In 2017 is de Kamer door de Minister van Buitenlandse Zaken geïnformeerd over de inzet van Nederland op oceanen door middel van een Kamerbrief3 en de notitie «Toekomstbestendige Oceanen». Daarin staat dat Nederland zich actief inzet voor het vastleggen van bindende afspraken over mariene gebiedsbescherming op volle zee, verplichte milieueffectrapportages voorafgaande aan nieuwe activiteiten op volle zee en voor goede internationale afspraken over de toegang tot en de verdeling van mariene genetische bronnen uit de volle zee.
De verdere Nederlandse standpuntbepaling wordt in EU-verband uitgewerkt, omdat de EU en haar lidstaten in de BBNJ-onderhandelingen gezamenlijk optreden en spreken met één stem. Ter voorbereiding op de overleggen op EU-niveau vindt afstemming plaats tussen de betrokken ministeries. In dit geval zijn dat de Ministeries van Buitenlandse Zaken, Infrastructuur en Waterstaat en Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
Wat betekent het niet afronden van het verdrag over de wereldoceanen voor de onderhandelingen over het biodiversiteitsverdrag?
Als het niet mogelijk blijkt om in het kader van het BBNJ-verdrag mondiale afspraken te maken over de bescherming van de biodiversiteit in zeegebieden buiten nationale rechtsmacht, bemoeilijkt dat het bereiken van het doel van de bescherming van 30 procent van het zeeoppervlak in 2030. Dit doel is opgenomen in de EU-onderhandelingspositie in het kader van het VN-Biodiversiteitsverdrag. Zonder het BBNJ-verdrag kunnen namelijk in de meeste zeegebieden buiten nationale rechtsmacht geen gebieden worden aangewezen waarin afspraken inzake biodiversiteitsbescherming op mondiaal niveau gelden. Ook zal het dan niet mogelijk zijn om ten aanzien van overtredingen begaan in deze gebieden maatregelen te treffen. In dat geval zal de huidige gefragmenteerde situatie blijven bestaan.
Wat zijn de ambities waaraan Nederland zich heeft gecommitteerd? Hoe zal Nederland deze proberen hoog te houden?
Zie de beantwoording van de vragen 4 en 5.
De grove uitzetting van journalist Dulmers uit Oekraïne |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Kunt u duiden waarom u in uw beantwoording op vragen over de grove uitzetting van journalist Dulmers uit Oekraïne1 eenzijdig de lezing van de Oekraïense autoriteiten volgt, waarin zij aangeven dat de heer Dulmers in strijd zou hebben gehandeld met regelgeving die geldig is geworden na het uitroepen van de noodtoestand? Kunt u in uw beantwoording aangeven waarom het feitenrelaas ontbreekt en waarom de Oekraïense autoriteiten niet kunnen achterhalen hoe de heer Dulmers is behandeld?
In gesprekken met de Oekraïense autoriteiten heeft het ministerie informatie over de zaak opgevraagd. Onlangs heeft het ministerie gerappelleerd bij de Oekraïense autoriteiten. Tot op heden bleek het, in verband met de huidige oorlogsomstandigheden, niet mogelijk om nadere informatie te verkrijgen.
Bent u op de hoogte van het feit dat een officiële aanklacht van Oekraïne tegen de heer Dulmers ontbreekt?
Het ministerie heeft hierover navraag gedaan. Tot op heden is geen nadere informatie ontvangen.
Waarom komt u met flutantwoorden op vragen waarbij een Nederlandse journalist die, nadat hij een pistool op het hoofd gedrukt heeft gekregen, op een zeer grove wijze het land is uitgezet? Zou het verdedigen van de persvrijheid niet om een veel stevigere reactie van het kabinet moeten vragen?
Het ministerie heeft de zaak opgebracht bij de Oekraïense autoriteiten. Daarnaast heb ik deze zaak besproken met Minister van Buitenlandse Zaken, Kuleba. In deze gesprekken heeft Nederland het belang van persvrijheid – ook in oorlogssituaties – sterk benadrukt. Ook de proportionaliteit van de uitzetting is aan de orde geweest in het gesprek met Minister Kuleba.
Heeft u de pijnlijke kwestie over de omgang met een Nederlandse journalist aanhangig gemaakt bij uw bezoek bij president Zelenski? Zo neen, waarom niet?
Tijdens mijn bezoek aan Kyiv op dinsdag 10 mei heb ik deze casus opgebracht bij mijn evenknie Minister Kuleba. Minister Kuleba heeft toegezegd naar de zaak te kijken.
Deelt u de mening dat een inreisverbod van tien jaar voor journalist Dulmers bij het uitblijven van een officiële aanklacht van Oekraïne geen pas geeft? Zo ja, wat gaat u doen om het inreisverbod per direct op te laten heffen?
Het ministerie heeft de Oekraïense autoriteiten gevraagd om nadere informatie. Op dat moment zal er meer duidelijkheid zijn over de specifieke context en omstandigheden van deze kwestie.
Welke acties gaat u verder ondernemen inzake excuses van de Oekraïense overheid inzake de handelwijze ten opzichte van een Nederlandse journalist? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Het ministerie heeft de Oekraïense autoriteiten een aantal keer gevraagd om nadere informatie. Gezien de huidige oorlogsomstandigheden hebben de Oekraïense autoriteiten tot dusver geen nadere informatie kunnen geven. Daarnaast heb ik de casus onder de aandacht gebracht van mijn Oekraïense collega, Minister Kuleba.
De heer Dulmers kan in Oekraïne een nationale rechtsgang starten. Het ministerie heeft – op zijn verzoek – een lijst van advocaten met de heer Dulmers gedeeld. Toegang tot een internationaal mensenrechtenhof of -comité vereist het doorlopen van de nationale rechtsgang.
De 75th World Health Assembly van 22 tot 28 mei 2022 |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Welke kabinetsleden zijn aanwezig bij de 75ste World Health Assembly (WHA)? Bij welke agendapunten levert Nederland een actieve inbreng? Kunt u deze inbrengen vooraf met de Kamer delen?
Minister Kuipers is hoofd van de Nederlandse delegatie bij de WHA75.
Nederland praat in principe mee over alle agendapunten, al dan niet via een gemeenschappelijk EU-statement. Vanuit een volksgezondheidsperspectief zijn voor mij o.a. de discussies over de WHO Global Strategy for food safety en die over het werk van WHO in noodsituaties, van belang. De definitieve EU-statements zullen live te volgen zijn en worden beschikbaar gemaakt op de WHO website.
Is het juist dat tijdens de 75ste WHA gesproken wordt over het verhogen van de bijdragen van de aangesloten landen? Hoeveel gaat de bijdrage van Nederland omhoog als dit voorstel wordt aangenomen? Wat is het kabinetsstandpunt over het verhogen van onze bijdrage? Heeft Nederland vetorecht over het verhogen van onze bijdrage? Hoe wordt een eventuele verhoging gefinancierd?1
Na intensieve discussies in de WHO Working Group on Sustainable Financing (WGSF) staat op de aankomende WHA een voorstel op de agenda om de verplichte contributie van de lidstaten met 20% te verhogen. Als het voorstel wordt aangenomen betekent dat voor Nederland een jaarlijkse verhoging met
€ 1,1 mln. In de kabinetsreactie op het rapport van de Inspectie Ontwikkelings-samenwerking en Beleidsevaluatie (IOB), met als titel «Voorkomen is beter dan genezen»2 uit 2016, spreekt het kabinet zich uit voor de verhoging van de verplichte contributie, verwijzend naar de kwetsbare afhankelijkheid van de WHO van vrijwillige bijdragen van een beperkt aantal donoren. Het huidige kabinet steunt deze nog lijn nog steeds. Over de verhoging van de contributie wordt door alle lidstaten gestemd, zonder vetorecht. De verhoging zal gefinancierd worden door de verhoging van het budget dat speciaal voor de verplichte contributie aan WHO op de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken gereserveerd is.
Kunt u alle amendementen op deInternational Health Regulations(IHR, 2005) met spoed naar de Kamer sturen?2
Tijdens de 75ste World Health Assembly (WHA) zal één specifiek wijzigingsvoorstel op de Internationale Gezondheidsregeling (IGR 2005) ter besluitvorming voorliggen.
Het gaat hierbij om een voorstel tot wijziging van artikel 59 lid 1 van de IGR, waarbij de termijnen voor het maken van een voorbehoud of afwijzing van amendementen op de IGR kenbaar moeten worden gemaakt, verkort worden van 18 naar 9 maanden. Daarnaast wordt voorgesteld in artikel 59 lid 2, de termijn van inwerkingtreding van een amendement op de IGR te verkorten van 24 naar 12 maanden. Wanneer de WHA dit amendement aanneemt zullen artikelen 55, 61, 62 en 63 op dezelfde wijze bijgewerkt worden.
Naast dit concreet voorliggende amendement, zijn er door de Verenigde Staten en door de Russische Federatie aanvullende wijzigingsvoorstellen ingediend. Deze worden tijdens de WHA75 niet in stemming gebracht en zullen naar verwachting op een later tijdstip door de lidstaten worden besproken, samen met eventueel nog in te dienen amendementen vanuit andere WHO-lidstaten. De nadere beschouwing van deze en eventuele andere wijzigingsvoorstellen moet echter nog plaatsvinden en worden meegenomen in een nog nader te bepalen proces. Indien gewenst informeer ik uw Kamer graag nader over dit proces.
Is het juist dat de IHR 2005 juridisch bindend is voor de landen aangesloten bij de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)? Klopt het dat eventuele wijzigingen die worden aangenomen tijdens de 75ste WHA voor Nederland juridisch bindend zijn?
De Internationale Gezondheidsregeling (IGR 2005) is momenteel het belangrijkste mondiale instrument voor de samenwerking tussen WHO-lidstaten op het vlak van ernstige grensoverschrijdende gezondheidsbedreigingen. De Regeling omvat aanbevelingen, afspraken en regels rondom het detecteren, anticiperen op en bestrijden van internationale ernstige gezondheidsbedreigingen. De IGR is gebaseerd op artikel 21 onder a van de WHO-statuten. Op basis van artikel 22 van de statuten, zijn regelingen die aangenomen worden ingevolge artikel 21 juridisch bindend. Op grond van artikel 59 lid 2 (IGR 2005) zijn eventuele amendementen, 24 maanden na het WHA-besluit van kracht, tenzij een lidstaat een voorbehoud maakt of een amendement afwijst, hetgeen binnen 18 maanden na aanvaarding van een amendement door de WHA aan de WHO gecommuniceerd moet worden. Het enige amendement op de IGR 2005 dat waarschijnlijk in stemming gebracht gaat worden tijdens de 75ste WHA betreft een voorstel van de Verenigde Staten om deze termijnen te verkorten.
Kunt u aangeven hoe het parlement betrokken is geweest bij de voorbereidingen van het kabinet op de 75ste WHA? Bent u van mening dat het parlement goed geïnformeerd is over wat er allemaal besloten gaat worden en de kabinetsstandpunten daarover, gegeven het feit dat de WHA het besluitvormend orgaan is van de WHO en de IHR 2005 juridisch bindend is?
In de regel wordt uw Kamer achteraf geïnformeerd over de uitkomsten van de WHA en in sommige gevallen op specifiek verzoek, soms ook vooraf. Tot op heden heeft uw Kamer niet aangegeven dat deze werkwijze niet volstond. Ik kan me voorstellen dat in het licht van de Covid-crisis, uw Kamer meer interesse heeft gekregen in het werk van de WHO en dat een proces zoals we dat kennen van de EU raden-van ministersbijeenkomsten, waarbij er vooraf een geannoteerde agenda aan uw kamer wordt gezonden, nu wellicht passend is. Indien gewenst kunnen we een dergelijke werkwijze invoeren.
Kunt u een toelichting geven op het voorstel van de Verenigde Staten tot het oprichten van een «Nalevingscommitee» (Compliance Committee)? Is het juist dat zo’n Nalevingscommitee toezichthouder wordt of Nederland (en andere landen) de IHR 2005 naleeft? Wat houdt dat precies in de praktijk in? Wat is het kabinetsstandpunt op dit voorstel?3
De Verenigde Staten (VS) hebben in januari 2022 een aantal amendementen voorgesteld op de Internationale Gezondheidsregeling (IGR 2005). Een van voorstellen betreft een toevoeging onder artikel 53 van de IGR 2005, met als doel een Compliance Committee in te stellen. Op hoofdlijnen lijkt het hierbij te gaan om een adviserend comité dat Lidstaten zou kunnen ondersteunen bij het implementeren van de IGR 2005.
De bespreking van dit concrete voorstel moet nog plaatsvinden en zal niet in stemming worden gebracht tijdens de WHA75, maar worden meegenomen in een nog nader te bepalen proces, samen met een aantal andere voorstellen. Het Kabinet zal zijn standpunt bepalen over bovengenoemd en eventuele andere standpunten, wanneer deze concreet ter bespreking voor zullen liggen in de nog nader te bepalen WHO-gremia.
Kunt u een toelichting geven op het voorstel van de Verenigde Staten om het tweede lid van artikel 12 van de IHR 2005 te wijzigen?4Klopt het dat met deze wijziging de WHO eenzijdig kan besluiten of er sprake is van een noodsituatie? Kan de WHO straks de noodsituatie uitroepen over Nederland? Wat is uw standpunt daarover?
Een ander amendement dat door de VS is voorgesteld, betreft een wijziging in artikel 12 lid 2 van de IGR 2005, waarbij de wijze waarop wordt vastgesteld of er sprake is van een internationale gezondheidscrisis, wordt aangepast. De nadere beschouwing van dit concrete voorstel moet nog plaatsvinden. Het voorstel zal niet in stemming worden gebracht tijdens de WHA75, maar mogelijk worden meegenomen in een nog nader te bepalen proces waarbij er verschillende amendementen zullen worden uitgewerkt.
Het Kabinet zal zijn standpunt bepalen over bovengenoemd en eventuele andere standpunten, wanneer deze concreet ter bespreking voor zullen liggen in de nog nader te bepalen WHO-gremia.
Kunt u een toelichting geven op het voorstel van de Verenigde Staten om een zesde lid toe te voegen aan artikel 12 van de IHR 2005? Klopt het dat met deze toevoeging een lokale uitbraak door de WHO (eenzijdig) kan worden uitgeroepen tot een «noodsituatie van internationaal belang»? Kan het betreffende land vervolgens alleen maar een verzoek indienen om die noodsituatie te beëindigen?
De VS hebben ook voorgesteld artikel 12 lid 6 van IGR 2005 te wijzigen, waarbij er wordt voorzien in een mogelijkheid tot het uitroepen van een staat van verhoogde waakzaamheid en mogelijke internationale maatregelen wanneer er nog geen internationale gezondheidscrisis is uitgeroepen. De nadere beschouwing van ook dit concrete voorstel moet nog plaatsvinden. Het voorstel zal niet in stemming worden gebracht tijdens de WHA75, maar mogelijk worden meegenomen in een nog nader te bepalen proces waarbij er verschillende amendementen zullen worden uitgewerkt. Het Kabinet zal zijn standpunt bepalen over bovengenoemd en eventuele andere standpunten, wanneer deze concreet ter bespreking voor zullen liggen in de nog nader te bepalen WHO-gremia.
Hoe verhouden deze twee voorgestelde wijzigingen van artikel 12 zich tot onze parlementaire democratie? Worden parlement en kabinet op een zijspoor gezet indien de WHO besluit dat een uitbraak in Nederland internationale proporties heeft?
De door de VS voorgestelde wijzigingen van artikel 12 lid 2 resp. lid 6, lijken tot doel te hebben de WHO in staat te stellen sneller en in een vroegtijdiger stadium te bepalen of er sprake is van een ernstige internationale gezondheidscrisis of een situatie waarbij een verhoogde staat van paraatheid is gewenst. Naar verwachting zullen deze voorstellen niet ingrijpen in de nationale bevoegdheid van lidstaten waar zo’n situatie zich voordoet, om zelf maatregelen te nemen via hun nationale besluitvorming- en parlementaire processen. Conform de IGR 2005 kan de WHO lidstaten in zo’n situatie adviseren welke maatregelen daarbij effectief zouden kunnen zijn. Zoals gesteld, moet de nadere beschouwing van de door de VS onder artikel 12 voorgestelde wijzigingen nog plaatsvinden. Het voorstel zal niet in stemming worden gebracht tijdens de WHA75, maar mogelijk worden meegenomen in een nog nader te bepalen proces waarbij er verschillende amendementen zullen worden uitgewerkt. Het Kabinet zal zijn standpunt bepalen over bovengenoemd en eventuele andere standpunten, wanneer deze concreet ter bespreking voor zullen liggen in de nog nader te bepalen WHO-gremia.
Wilt u de garantie geven niet akkoord te gaan met het amendement van de Verenigde Staten? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment zal naar verwachting alleen de door de VS voorgestelde wijziging van artikel 59 in stemming worden gebracht tijdens de WHA75. Het gaat daarbij om een aanpassing van de termijn waarbinnen door de WHA aangenomen wijzigingsvoorstellen op de IGR 2005 in werking treden, alsmede de termijnen waarbinnen het maken van een voorbehoud en/ of afwijzing van een amendement dienen te worden ingediend door lidstaten. Bij wijziging van artikel 59, zullen de artikelen 55, 61, 62 en 63 in dezelfde zin aangepast worden.
Eventuele andere door de VS voorgestelde amendementen zullen worden meegenomen in een nog nader te bepalen proces waarbij er verschillende amendementen zullen worden uitgewerkt. Het Kabinet zal zijn standpunt bepalen over bovengenoemd en eventuele andere standpunten, wanneer deze concreet ter bespreking voor zullen liggen in de nog nader te bepalen WHO-gremia.
Het is daarom nog te vroeg om te bepalen wat de positie van het Kabinet op de VS-voorstellen in artikel 12 genoemde voorstellen zal zijn. Het Kabinet heeft eerder aangegeven voorstander te zijn van verbetering en versterking van het internationale systeem van pandemische paraatheid. Eventuele wijzigings-voorstellen rondom de IGR 2005 zullen zoveel mogelijk in samenhang worden bekeken en beoordeeld (IOB, 2016). Ik zal uw Kamer daar te zijner tijd nader over informeren.
Bent u bereid deze vragen per omgaande te beantwoorden, in verband met het feit dat de 75ste WHA op 22 mei 2022 van start gaat?
Ja.
De sancties van het Verenigd Koninkrijk aan Bosnisch Servische politici Milorad Dodik en Zeljka Cvijanovic |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over het Verenigd Koninkrijk waarin het sancties oplegt aan Milorad Dodik en Zeljka Cvijanovic wegens «ondermijning van de legitimiteit en functionaliteit van Bosnië en Herzegovina»?1
Ja.
Deelt u de mening dat Dodik alsmede Cvijanovic, aangemoedigd door Poetin, doelbewust de zwaarbevochten vrede in Bosnië en Herzegovina ondermijnen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind dat de uitspraken en acties van Dodik en Cvijanovic bijdragen aan toenemende spanningen, de politieke eenheid van Bosnië-Herzegovina ondermijnen en dat ze de risico’s op incidenten verhogen.
Bent u bekend met de motie van het lid Kuzu (Kamerstuk 35 925 V, nr. 47), waarin het kabinet verzocht wordt om in de Europese Unie te pleiten voor een sanctiepakket, dat direct gericht is op Milorad Dodik en zijn machtskring om druk te houden op het Bosnisch-Servische deel, zonder dat de bevolking van Bosnië wordt geraakt? Zo ja, deelt u de mening dat de allernieuwste sancties vanuit het Verenigd Koninkrijk aansluiten bij de bovengenoemde motie? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bekend met de motie van het lid Kuzu (kamerstuk 35 925-V, nr. 47). Voor de uitvoering daarvan verwijs ik naar het antwoord op vraag 4. Het Verenigd Koninkrijk heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om bilaterale sancties op te leggen.
Op welke manier heeft de regering inspanningen gedaan om de motie van het lid Kuzu (Kamerstuk 35 925 V, nr. 47) uit te voeren? Vindt u ook dat deze inspanningen onvoldoende zijn om adequaat tot het doel te komen? Zo ja, waarom bent u die mening toegedaan? Zo nee, welke aanvullende inspanningen gaat u nemen?
De toenmalig Minister van Buitenlandse Zaken heeft ter uitvoering van deze motie op de Raad Algemene Zaken van 14 december 20212 gepleit voor een sanctiepakket, dat direct gericht is op Milorad Dodik en zijn machtskring om druk te houden op het Bosnisch-Servische deel, zonder dat de bevolking van Bosnië wordt geraakt. Dat pleidooi vond toen echter geen weerklank in de Raad en kan ook op dit moment niet op voldoende steun rekenen. Het kabinet blijft zich inzetten om de optie van persoonsgerichte sancties op tafel te houden. Dit gebeurt in EU-verband en in bilaterale contacten met EU-partners.
Kunt u een analyse geven waarom het Verenigd Koninkrijk wel over is gegaan op sancties en de Europese Unie niet?
Het Verenigd Koninkrijk heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om bilaterale sancties op te leggen. Het besluit tot het instellen van sancties in EU-kader ligt echter bij de Raad en niet bij individuele lidstaten. Dat brengt een complexer proces mee waarvoor unanimiteit vereist is. Dat kost meer tijd. Indien een akkoord wordt bereikt, levert het uiteindelijk wel maatregelen op die effectiever zijn dan maatregelen van individuele landen.
Welke lidstaten liggen dwars als het gaat om het overgaan op sancties aan de Bosnisch Servische politici? Met welke argumentatie?
Hongarije heeft zich publiekelijk uitgesproken tegen enige vorm van sancties tegen Dodik. Het zegt liever een focus te zien op dialoog met het Bosnisch-Servisch leiderschap.
Bent u bereid om stappen te ondernemen om overeenkomstige sancties te treffen, evenals in het Verenigd Koninkrijk? Zo ja, hoe bent u van plan om dit te doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 zal het kabinet zich in EU-verband en in bilaterale contacten met EU-partners blijven inzetten om de optie van persoonsgerichte sancties op tafel te houden. In Nederland bestaat er op dit moment geen juridische basis voor het instellen van bilaterale sancties als handelsmaatregelen of een inreisverbod.
Zijn er nog andere sancties denkbaar die getroffen kunnen worden tegen de machtskring van Milorad Dodik?
Naast persoonsgerichte sancties binnen het bestaande EU-sanctieregime zijn andere maatregelen denkbaar, zoals het conditioneren van financiële steun aan Bosnië-Herzegovina. Op de Raad Buitenlandse Zaken van 21 februari 20223 werd dit besproken. Lidstaten onderstreepten het belang van Europese maatregelen, complementair aan dialoog, die ingezet kunnen worden om druk op het Bosnisch-Servisch leiderschap te verhogen om de voorgenomen acties te voorkomen. In de praktijk heeft dit, met steun van Nederland, geleid tot het aanhouden van de financiering van twee grote Europese infrastructurele projecten in Republika Srpska, ter waarde van EUR 84 miljoen en EUR 463 miljoen, tot er een einde komt aan de huidige politieke crisis en de Bosnische staatsinstellingen weer volledig functioneel zijn.
Bent u ook bekend met andere landen die overeenkomstige sancties treffen vergelijkbaar met het Verenigd Koninkrijk? Zo ja, kunt u een overzicht geven van deze landen?
Ja. Naast het Verenigd Koninkrijk heeft ook de Verenigde Staten sancties aan Bosnische politici opgelegd.
De aanstaande uitlevering van Assange aan de Verenigde Staten |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Assange mag worden uitgeleverd aan VS, maar hij kan nog in beroep» van de NOS van 20 april 2022?1
Ja.
Bent u bekend met het antwoord van voormalig Minister van Buitenlandse Zaken Stef Blok op 14 mei 2019 op de vraag van voormalig lid Karabulut of de Minister bereid was zich uit te spreken tegen uitlevering van Assange naar de VS, dit over te brengen aan zijn Britse ambtsgenoot en in EU-verband steun voor dit standpunt te verwerven waarin de Minister naar de zaak verwees als: «Het betreft een EU en Raad van Europa lidstaat en er zijn legio waarborgen die een goede rechtsgang garanderen waarbij de Britse rechter ook de eventuele waarborgen ten aanzien van mensenrechtenschendingen bij de Amerikaans rechtsgang zal meenemen.»?
Ja.
Hoe oordeelt u, na Brexit en de beslissing die nu weer bij de Minister van Binnenlandse Zaken wordt gelegd, over de waarborgen die een goede rechtsgang zouden moeten garanderen in de zaak Assange? Zijn die er voldoende volgens u en welke waarborgen zijn dit precies?
De Nederlandse overheid heeft -ook na Brexit- het volste vertrouwen in het onafhankelijke en onpartijdige karakter van de Britse rechtspraak waarin de bescherming van fundamentele rechten geborgd is.
Hoe oordeelt u over de waarborgen die een goede rechtsgang zouden moeten garanderen in de zaak Assange vanuit de rol van het Nederlandse voorzitterschap van de Media Freedom Coalition?
Mediavrijheid is essentieel voor het bevorderen van democratie en een belangrijke pijler binnen het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Nederland is dan ook vereerd het co-voorzitterschap van de Media Freedom Coalition te hebben overgenomen van het Verenigd Koninkrijk per 1 januari 2022. Als co-voorzitter vraagt Nederland aandacht voor mediavrijheid en bescherming van journalisten. Dit doen we in samenwerking met gelijkgezinde landen.
Volgens het regeerakkoord staat de coalitie pal voor persvrijheid, bent u het ermee eens dat met de uitlevering van Assange aan de Verenigde Staten de persvrijheid in het geding is?
Nee. De vrijheid van meningsuiting is een voorwaarde voor een goed functionerende democratie en een vrije samenleving. Hetzelfde geldt voor persvrijheid. In veel landen -ook in Nederland- is het echter strafbaar om welbewust staatsgeheime informatie te openbaren.
In het regeerakkoord worden journalisten ook «hoeders van de rechtsstaat» genoemd, bent u het ermee eens dat met de uitlevering van Assange aan de Verenigde Staten de rechtsstaat in het geding is?
Nee. Nederland staat pal voor de rechtsstaat. Het betreft hier een uitleveringsverzoek tussen twee democratische rechtsstaten zonder Nederlandse betrokkenheid. Nederland heeft het volste vertrouwen in de Britse rechtsstaat. De Britse rechtsgang kent legio waarborgen, waarbij de Britse rechter onafhankelijk heeft kunnen oordelen over dit uitleveringsverzoek en daarbij alle relevante informatie mee heeft kunnen wegen.
Bent u bekend met het artikel «RSF calls on Home Office to block Assange extradition following Supreme Court refusal to consider appeal» van Reporters Without Borders?2
Ja.
Kunt u reflecteren op dit artikel?
Zie het antwoord op vraag 5.
Bent u bereid u uit te spreken tegen uitlevering van Assange naar de VS, dit over te brengen aan uw Britse ambtsgenoot en in EU-verband steun voor dit standpunt te verwerven?
Zoals bekend, heeft de verdediging tot 18 mei om beroep aan te tekenen tegen het besluit. Ook indien de Britse rechter in hoger beroep uitlevering rechtmatig acht, is het aan de Britse regering hierover te beslissen. De Britse regering zal deze beslissing nemen op basis van alle relevante omstandigheden. Hierin willen en kunnen wij niet treden.
Straffeloosheid voor oorlogsmisdaden in Jemen |
|
Jasper van Dijk , Sjoerd Sjoerdsma (D66), Tunahan Kuzu (DENK), Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u ermee bekend dat de afgelopen maanden, nadat het onderzoek naar oorlogsmisdaden door de Mensenrechtenraad van de VN was beëindigd, luchtaanvallen in Jemen door de coalitie onder leiding van Saudi-Arabië in omvang en intensiteit stevig zijn toegenomen?1
Het aantal grensoverschrijdende luchtaanvallen over en weer nam sterk toe in het begin van dit jaar. Sinds begin april heeft de coalitie geen bombardementen meer uitgevoerd en hebben de Houthi rebellen geen drones of raketten op KSA en VAE afgevuurd. Dit is te danken aan het bestand dat onder leiding van de VN-gezant voor Jemen, Hans Grundberg, tot stand is gekomen.
Hoe beoordeelt u het onlangs door partijen in Jemen overeengekomen staakt-het-vuren? In welke mate houdt dit stand? Wat is de inzet van Nederland om de partijen in Jemen te bewegen om het staakt-het-vuren te verlengen?
Het bestand dat begin april voor twee maanden door VN-gezant Grundberg werd aangekondigd houdt vooralsnog stand, ondanks lokale gewelddadigheden, en is begin juni met twee maanden verlengd. Het biedt verlichting aan de bevolking van Jemen en schept nieuwe mogelijkheden om de vredesbesprekingen te starten. De VN gezant probeert door onderhandelingen met de conflictpartijen het bestand om te zetten in een duurzamer staakt-het-vuren door middel van wederzijdse vertrouwenwekkende maatregelen. Voorzichtige stappen hiertoe zijn zichtbaar zoals het aanmeren van brandstofschepen in de havens, het hervatten van enkele commerciële vluchten en een gevangenenruil. Meer stappen zijn nodig om het wederzijdse vertrouwen te bestendigen.
Om dit proces te bevorderen steunt Nederland de VN-gezant in zijn mandaat om een duurzame en inclusieve vrede te bewerkstelligen. Daarnaast dringt Nederland op politiek en hoog-ambtelijk niveau in bilaterale gesprekken met de regering van Jemen, lokale partijen en regionale spelers aan op het belang van een politieke oplossing van het conflict en spoedige duurzame en inclusieve vrede.
Deelt u onze opvatting dat het belangrijk is dat straffeloosheid wordt bestreden en daarom onderzoek naar oorlogsmisdaden en andere schendingen van het internationaal recht door alle partijen in het conflict in Jemen wordt hervat?
Ja. De bevordering van mensenrechten en het tegengaan van straffeloosheid is een kernelement van het Nederlands buitenlandbeleid. Onderzoek naar oorlogsmisdaden, schendingen van internationaal recht en mensenrechten is hiervoor essentieel. Dit geldt ook voor het conflict in Jemen.
Bent u bereid voor de aankomende vergadering van de Mensenrechtenraad een initiatief te nemen tot hervatting van een door de VN gemandateerd onderzoek, vergelijkbaar met het onderzoek in Oekraïne waartoe vorige maand besloten is, zodat ook in Jemen misdaden worden gedocumenteerd en verantwoordelijken worden geïdentificeerd?2 Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft zich de afgelopen jaren intensief ingezet op multilaterale initiatieven om straffeloosheid in Jemen tegen te gaan. Dit heeft geleid tot het onafhankelijk en internationaal onderzoek naar mensenrechtenschendingen en oorlogsmisdaden in Jemen door de Group of Eminent Experts. Nadat tijdens de Mensenrechtenraad in oktober 2021 bleek dat er geen vereiste meerderheid was om het mandaat van de Group of Eminent Experts te verlengen, heeft Nederland, samen met gelijkgezinde landen, de noodzaak van het tegengaan van straffeloosheid in Jemen benadrukt in twee gezamenlijke verklaringen in New York (Derde Commissie, oktober jl.) en Genève (de 49e Mensenrechtenraad, maart jl.).
Gelet op de huidige samenstelling van de Mensenrechtenraad, acht Nederland de kans van slagen van een nieuw initiatief in de aankomende vergadering zeer klein. Gelijkgezinde landen delen deze inschatting. Op basis van de bovenstaande analyse heeft Nederland besloten geen initiatief te nemen tijdens de aankomende Mensenrechtenraad. Gelijkgezinde landen hebben om vergelijkbare redenen aangegeven dat zij ook geen initiatief zullen nemen.
Het tegengaan van straffeloosheid in Jemen blijft echter onverminderd belangrijk. Daarom maakt Nederland extra middelen uit het Mensenrechtenfonds beschikbaar voor lokale initiatieven die hierop gericht zijn. Ook zal Nederland het belang van het tegengaan van straffeloosheid in internationale fora en in bilaterale gesprekken blijven benadrukken. Verder blijft Nederland, in nauwe samenwerking met gelijkgezinde landen, zoeken naar mogelijkheden om te komen tot een onafhankelijk VN-gemandateerd onderzoek.
De stroperige implementatie van sancties in Nederland |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt), Tom van der Lee (GL), Jesse Klaver (GL) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Is er één Minister eindverantwoordelijk voor de implementatie en handhaving van het totale sanctiebeleid in Nederland? Zo nee, draagt dat juist niet bij aan de stroperigheid en onduidelijkheid waarmee Nederland dit oppakt? Bent u bereid dit anders te organiseren?
Nee. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft een coördinerende rol op basis van de Sanctiewet 1977 en stelt de sanctieregelingen vast in overeenstemming met de Minister die het mede aangaat. De ministers die verantwoordelijk zijn voor de onderwerpen die de sancties betreffen hebben tevens verantwoordelijkheid voor de uitvoering en naleving van sancties. Per sanctieregeling wordt de bevoegde autoriteit voor specifieke sanctiemaatregelen aangewezen. De handhaving van sancties is de verantwoordelijkheid van het OM. Hiervoor is de Minister van Justitie en Veiligheid verantwoordelijk.
De nationaal coördinator is bezig met een rapport met aanbevelingen dat medio mei zal worden aangeboden en met uw Kamer zal worden gedeeld. Hierin zal aandacht worden besteed zijn voor aan eventuele aanpassingen aan wet- en regelgeving omtrent naleving en toezicht, evenals de organisatorische verankering van het sanctiebeleid in de rijksoverheid.
Hoe kan het dat het kabinet pas ruim een maand na de oorlog een ontheffing heeft verleend voor de fiscale geheimhoudingsplicht uit art. 67AWR?
Het handhaven van en het toezicht houden op de Sanctiewet 1977 in het algemeen en de Sanctieregeling territoriale integriteit Oekraïne 2014 en de Sanctieregeling Belarus 2006 in het bijzonder is geen taak van de Belastingdienst. Vanzelfsprekend kan de Belastingdienst over informatie beschikken die van belang is voor de bestuursorganen die wel belast zijn met de handhaving en het toezicht. Deze informatie kan de Belastingdienst alleen op verzoek verstrekken mits de fiscale geheimhoudingsplicht daaraan niet in de weg staat. Om in de gevallen waarin om informatie verzocht wordt de fiscale geheimhoudingsplicht geen beletsel te laten zijn, is door de Staatssecretaris van Financiën een ontheffing verleend vooruitlopend op een nadere wettelijke regeling, nadat er eerst advies is gevraagd aan de Landsadvocaat (zie ook antwoord vraag 8). Bovendien zijn met ingang van 5 april jl. de Sanctieregeling territoriale integriteit Oekraïne 2014 en de Sanctieregeling Belarus 2006 aangepast zodat de Belastingdienst desgevraagd ook informatie aan het Kadaster kan verstrekken.
Kunt u het besluit sturen waarmee u een uitzondering gemaakt heeft op art. 67 AWR?
Ja, in de bijlage bij de beantwoording treft u de verleende ontheffing.1 Ontheffing van de geheimhoudingsplicht wordt vrijwel altijd verleend aan de inspecteur of ontvanger. De onderhavige ontheffing van de geheimhoudingsplicht is verleend aan de algemene directeuren van vier organisatieonderdelen van de Belastingdienst, die op grond van artikel 5, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003 zijn aangewezen als inspecteur en ontvanger.
Hoeveel Advance pricing agreements (APA's) en Advance tax rulings (ATR's) zijn er gevonden die een relatie hebben met de personen die op de sanctielijst staan? Zijn al die APA’s en ATR’s overhandigd aan de autoriteiten die de sancties opleggen en uitvoeren? Kunt u dit toelichten?
Alle APA- en ATR-verzoeken vanaf 2014 zijn bekeken. Dit zijn er ruim 6000. Het leverde naar de stand van 9 mei 2022 zes signalen op van mogelijke verbondenheid van vennootschappen met personen die op de EU-sanctielijst staan. Hiervan bleek dat er in vijf gevallen geen sprake is van een uiteindelijk verbonden persoon in de zin van EU-sanctielijst en één geval wordt nog onderzocht. Bij de beoordeling van deze dossiers vindt een analyse plaats naar de omvang van de belangen in relatie tot het verbondenheidscriterium zoals de EU-sanctielijst die kent. Daarbij is getoetst of er sprake is van een aandeelhouderschap van 50% of meer of van doorslaggevende zeggenschap. Dit vergt een handmatige beoordeling.
Om fiscale gegevens aan andere overheidsinstanties te kunnen verstrekken moet de verzoekende instantie een rechtsgrond hebben om de gegevens te kunnen vorderen. Inmiddels is er één verzoek tot verstrekking van gegevens door de Belastingdienst ontvangen en deze verstrekking heeft op 11 april jl. plaatsgevonden. De rechtsgrond voor deze informatieverstrekking is de Sanctieregeling territoriale integriteit Oekraïne 2014 en de Sanctieregeling Belarus 2006.
Kunt u ook verder gaan en zoeken naar alle APA’s en ATR’s die nog van kracht zijn en deze naast de sanctielijst leggen?
Zoals in het antwoord op vraag 4 aangegeven zijn inmiddels alle APA- en ATR-verzoeken vanaf 2014 onderzocht. De kans dat er rulings van vóór 2014 zijn waarbij er én sprake is van een verbonden persoon in de zin van de EU-sanctielijst én de ruling nog van kracht is, is nagenoeg verwaarloosbaar. Nagenoeg alle rulings kennen een looptijd van vier tot vijf jaar.
Betekent het feit dat er vanaf juli 2017 een beëindigingsgrond is in de rulings op het moment dat de tegenpartij op de sanctielijst komt te staan, dat er nog actieve rulings zijn van voor 2017 waarin die beëindigingsgrond niet ingebouwd is? Waarom worden deze dan juist niet nu al onderzocht? Bent u daartoe alsnog bereid?
Er zijn inderdaad actieve APA- en ATR-rulings van voor juli 2017 waarin niet een beëindigingsgrond is opgenomen in relatie tot de vennootschap of haar bestuurders die op de EU-sanctielijst staan. Mede daarom is de Belastingdienst in zijn onderzoek verder in de tijd teruggegaan en zijn alle desbetreffende verzoeken vanaf 2014 onderzocht. De Belastingdienst is alert op de aanvullingen op de EU-sanctielijst en de signalen uit de media en zal blijven bezien of informatie uit de APA- en ATR-dossiers beschikbaar is. De uitgevoerde acties en opgedane ervaring in de afgelopen weken vormen daartoe een goede basis.
Zijn er presentaties gegeven door de Nederlandse overheid over het Nederlandse vestigingsklimaat aan Russische bedrijven, personen en/of overheden, bijvoorbeeld door het Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) of door Nederlandse ambassades? Zijn er dergelijke presentaties gegeven door Nederlandse advieskantoren, gefaciliteerd door de Nederlandse overheid, via ambassades ofwel NFIA ofwel anderszins?
Er zijn verschillende presentatie gegeven, zowel door (onderdelen van) de Nederlandse overheid alsook gefaciliteerd door de Nederlandse overheid (ook via private partijen) over het Nederlandse vestigingsklimaat.
Hoe kan het dat de Belastingdienst eerst nog twee weken heeft moeten wachten op een advies van de Landsadvocaat over de vraag of gegevensdeling over Russische oligarchen wel in lijn is met de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG), terwijl gegevensdeling essentieel is in de opsporing? Hoe kunt u dit totale gebrek aan urgentie uitleggen?
De informatie van de Belastingdienst wordt beschermd door de fiscale geheimhoudingsplicht, die slechts in een beperkt aantal situaties doorbroken kan worden. Voor het verwerken van deze informatie, waaronder ook het verstrekken van die informatie valt, moeten de eisen en voorwaarden van de AVG in acht worden genomen. Schending van de fiscale geheimhoudingsplicht is bovendien een strafbaar feit. De Belastingdienst hecht er bijzonder aan zorgvuldig met zijn informatie om te gaan, ook in urgente situaties en juist omdat het verstrekken van de voor de uitvoering van de sancties relevante informatie vergaande gevolgen voor betrokkenen kan hebben. Onderdeel van die zorgvuldige omgang met informatie is geweest dat de Belastingdienst de Landsadvocaat gevraagd heeft of de toen bestaande kaders voldoende waren om de fiscale geheimhoudingsplicht te doorbreken en desgevraagd informatie te verstrekken. Dit zijn complexe vragen waarover de Landsadvocaat zo snel mogelijk advies uitgebracht heeft. Naar aanleiding van dit advies zijn direct aanvullende stappen ondernomen in de vorm van een ontheffing van de fiscale geheimhoudingsplicht en aanpassing van de Sanctieregeling territoriale integriteit Oekraïne 2014 en de Sanctieregeling Belarus 2006.
Kunt u de conceptwijziging voor het uitvoeringsbesluit over de Algemene verordening gegevensbescherming opsturen, inclusief het advies van de Autoriteit Persoonsgegevens?
De conceptwijziging van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 ziet op een aanpassing van artikel 43c waarmee het voor de Belastingdienst (de inspecteur en ontvanger) mogelijk wordt om aan de bestuursorganen die in de Sanctieregeling territoriale integriteit Oekraïne 2014 en de Sanctieregeling Belarus 2006 worden genoemd de gegevens en inlichtingen te verstrekken die nodig zijn voor het uitvoeren van, het handhaven van en het toezicht houden op de sanctieregelgeving. Eerder zijn in dit kader en vooruitlopend op deze regeling reeds ontheffingen verleend van de geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en artikel 67 van de Invorderingswet 1990. Met de conceptwijzigingsregeling worden deze ontheffingen bestendigd en verduidelijkt. De conceptwijzigingsregeling ligt op dit moment ter advisering bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). De AP heeft haar advies nog niet uitgebracht. Zodra het advies is ontvangen, zal de Staatssecretaris van Financiën dit onmiddellijk verwerken en de regeling, inclusief het advies van de AP, zo snel mogelijk publiceren. De Staatssecretaris voor Fiscaliteit en Belastingdienst zal u dan een kopie van de regeling sturen.
Wat bekent het precies dat het toezicht en de handhaving van sancties op de terreinen van vastgoed, kunst en erfgoed, het eigendom van bedrijven en niet-financiële dienstverlening op dit moment «nog niet is geregeld», aldus de kabinetsbrief van 1 april1? Vindt hier nu überhaupt geen toezicht en handhaving plaats? Wanneer gaat dit geregeld worden?
In de Sanctiewet 1977 zijn voor de financiële sector toezichthouders aangewezen om toezicht te houden of de administratieve organisatie en interne controles binnen financiële ondernemingen de vereiste waarborgen bevatten die nodig zijn voor de naleving van de Sanctiewet. Voor de genoemde sectoren is dit nog niet het geval. Dat houdt in dat er geen instantie is aangewezen die belast is met het toezicht op naleving van sancties in deze sectoren. In algemene zin geldt de Sanctiewet 1977 echter voor iedereen en is overtreding daarvan een economisch delict. Datzelfde geldt voor het gebod om alle tegoeden en economische middelen van gesanctioneerden te bevriezen en het verbod om alle tegoeden en economische middelen ter beschikking te stellen aan gesanctioneerden in de Europese sanctieverordening. De FIOD en het OM doen onderzoek bij vermoedens van overtreding.
De nationaal coördinator zal medio mei een rapport met aanbevelingen aanbieden dat ook met uw Kamer zal worden gedeeld. Dit zal ook ingaan op mogelijke verbeteringen en wijzigingen omtrent naleving en het toezicht daarop en eventuele wijzigingen in wet- en regelgeving die daarvoor nodig zijn.
Overigens is voor de uitvoering van het toezicht door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) ten aanzien van het eigendom van niet-beursgenoteerde ondernemingen is het Bureau Toezicht Investeringen (BTI) sinds 5 april 2022 aangewezen als toezichthouder.
Waarom kijkt Nederland in de vergelijking met andere landen alleen naar tegoeden bij de financiële sector, terwijl er bijvoorbeeld in Italië al voor bijna een miljard aan goederen is bevroren?
Financiële instellingen hebben de plicht bij de toezichthouders te melden wanneer zij overgaan tot bevriezing. Hierdoor zijn deze cijfers snel inzichtelijk. In de berichtgeving aan uw Kamer wordt eveneens aangegeven wat de resultaten zijn van overig optreden door marktpartijen en overheidsinstanties met betrekking tot de naleving van sancties. Deze resultaten zijn echter niet altijd goed uit te drukken in een monetaire waarde en laten zich dus minder makkelijk vergelijken.
Heeft u überhaupt wel zicht op de sancties ten aanzien van niet-financiële activa? Hoeveel niet-financiële activa zijn er op dit moment in Nederland bevroren door niet-financiële instellingen?
In de kabinetsbrief van 22 april, nr. Min-BuZa.2022.387 is een totaaloverzicht opgenomen van de tot dan toe bevroren tegoeden. Dit geldt voor zowel financiële als niet-financiële activa.
Hoe wordt de naleving van sancties bij niet-financiële instellingen voor niet-financiële activa gewaarborgd?
Voor de uitvoering van het toezicht op de naleving van de sanctieregeling door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) ten aanzien van het eigendom van niet-beursgenoteerde ondernemingen is het Bureau Toezicht Investeringen (BTI) sinds 5 april 2022 aangewezen als toezichthouder.
Het kan zijn dat een bedrijf of aanbestedende dienst, al dan niet ergens in de keten, te maken krijgt met de Europese sanctieregelgeving en stappen moet ondernemen. Bedrijven dienen bijvoorbeeld rechten verbonden aan het aandelenbelang te bevriezen of contracten op te zeggen. Dat betekent dat informatierechten, vergaderrechten, agenderingsrecht, stemrecht en recht op dividend en uitkering uit de reserves verbonden aan deze aandelenbelangen moeten worden bevroren. Ook mag het bestuur van een Nederlandse onderneming geen gevolg geven aan instructies of verzoeken van de aandeelhouder of eigenaar van de onderneming over de vermogensbestanddelen of tegoeden van deze Nederlandse ondernemingen.
Benadrukt moet worden dat bedrijven zelf verantwoordelijk zijn voor het naleven van de sancties. Dat betekent dat zij altijd zelf moeten kijken of zich ergens in hun bedrijf een gesanctioneerde persoon of entiteit bevindt en zelf vervolgens de juiste stappen moeten zetten.
Kan de bevriezing van niet-financiële tegoeden voortaan worden meegenomen in het overzicht? Zo niet, waarom kan dit in andere landen dan wel?
Ja, dit is in de Kamerbrief van 22 april jl. meegenomen in het overzicht.
Hoe kan het dat, hoewel trustkantoren doorgaans niet direct tegoeden aanhouden, in de eerste overzichtstabel van in Nederland bevroren tegoeden (van 14 maart jl.) gemeld werd dat er door trustkantoren geen tegoeden bevroren zijn, terwijl op 31 maart is gemeld dat «trustkantoren [...] circa EUR 227 miljoen hebben bevroren»? Waarom is de bevriezing van vermogensbestanddelen van een doelvennootschap eerst niet en nu wel meegerekend?
Indien er een gesanctioneerde persoon of entiteit geïdentificeerd is moet een trustkantoor tot passende acties overgaan, zoals de sanctiewet voorschrijft. Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat een trustkantoor tegoeden of economische middelen moet bevriezen. Het is afhankelijk van het type dienstverlening en de contracten met de zakelijke relatie of er tegoeden en/of economische middelen vatbaar zijn voor bevriezing. Onder «economische middelen» wordt verstaan: activa van enigerlei aard, materieel of immaterieel, roerend of onroerend, die geen tegoeden zijn, maar kunnen worden gebruikt om tegoeden, goederen of diensten te verkrijgen. Voorbeelden zijn het niet meewerken aan acties ten aanzien van pandrechten, het bevriezen van tegoeden op de bankrekening of investeringen bevriezen.
Trustkantoren moeten de bedrijfsvoering zo inrichten dat zij in staat zijn om tijdig na te gaan of er gesanctioneerde personen en/of entiteiten voorkomen in de klantenportefeuille of in de structuren (doelvennootschappen) die ze bedienen. Trustkantoren zijn verplicht het te melden aan DNB als ze een gesanctioneerde persoon of entiteit identificeren. Bij de eerst aangehaalde brief van 14 maart betroffen de meldingen enkel geconstateerde relaties met gesanctioneerde personen en werden er nog geen tegoeden gevonden die vatbaar waren voor bevriezing. Dat was later wel het geval.
Hoeveel vermogen was er op 14 maart al bevroren, doordat trustkantoren als bestuurder van een doelvennootschap vermogensbestanddelen bevroren hadden?
Op 14 maart waren er nog geen meldingen gedaan van bevroren tegoeden door trustkantoren. Indien er een gesanctioneerde persoon of entiteit geïdentificeerd is moet een trustkantoor dit melden. De gesanctioneerde relatie en de eventueel bevroren tegoeden worden gemeld bij DNB, die vervolgens door meldt aan het Ministerie van financiën. Op basis van deze meldingen worden de periodieke overzichten voor de Kamer opgesteld.
Hoe kan een trustkantoor als bestuurder van een doelvennootschap vermogen van die doelvennootschap bevriezen? Hoe kan voorkomen worden dat dit niet gewoon voorkomen wordt door aandeelhouders en/of uiteindelijke belanghebbenden, bijvoorbeeld door de bestuurder te verwijderen?
In hoeverre een trustkantoor tegoeden en/of economische middelen kan bevriezen is afhankelijk van het type dienstverlening en de contracten met de zakelijke relatie. Voortdurende monitoring is een wettelijke verplichting. Vaak zijn bestuurders bevoegd op de bankrekening zodat men beter in staat is om transacties te monitoren. In dat geval kunnen tegoeden op bankrekeningen ook bevroren worden.
Wat betreft de mogelijkheid om een trustkantoor als bestuurder te verwijderen, geldt volgens rechtspraak in algemene zin dat een bestuurder van een gesanctioneerde doelvennootschap niet verwijderd mag worden door aandeelhouders en/of uiteindelijke belanghebbenden.
In hoeverre zorgt het afscheid nemen van Russische klanten door trustkantoren ervoor dat deze trustkantoren niet langer in staat zijn om als bestuurder van de doelvennootschap vermogensbestanddelen te bevriezen? Hoe gaat u dit mogelijke probleem ondervangen in de aanstaande spoedwetgeving?
Indien een trustkantoor afscheid neemt van een Russische klant wordt de zakelijke relatie beëindigd. Het trustkantoor zal niet meer optreden als bestuurder. Het trustkantoor kan nadat afscheid is genomen van een Russische klant dus geen tegoeden meer bevriezen. Het bevriezen van tegoeden geldt alleen voor personen en entiteiten die op de sanctielijst zijn geplaatst. Daar waar het gaat om Russische klanten die niet op de sanctielijst staan, kan het vermogen niet worden bevroren. Bij Russische klanten die wel op de sanctielijst staan, moeten de tegoeden waar het trustkantoor over beschikt worden bevroren. In dat geval mag de zakelijke relatie niet worden beëindigd. Pas als de sanctie op de betrokken persoon wordt opgeheven, is er sprake van een nieuwe situatie en kan het beëindigen van de zakelijke relatie aan de orde zijn.
Welke termijn stelt de sanctiewet om tegoeden te bevriezen? Betekent het feit dat het totaaloverzicht van bevroren tegoeden nog kan wijzigen, dat tegoeden die nu nog niet bevroren zijn maar dat straks wel zijn, en dus voor een wijziging in het totaaloverzicht zorgen, eigenlijk nu direct al en niet pas op een later moment bevroren moeten worden? Wanneer is een dergelijke vertraging een overtreding van de sanctiewet?
Er wordt in de sanctiewet geen termijn genoemd om tegoeden te bevriezen. Europese (sanctie)verordeningen hebben directe werking in de lidstaten van de EU. Bevriezing kan vanaf het moment van inwerkingtreding van de Europese verordening plaatsvinden. Een overtreding van een gebodsbepaling uit de Europese verordening is strafbaar op het moment dat de nationale sanctieregeling de overtreding van die gebodsbepaling strafbaar stelt. Na de inwerkingtreding van sancties halen financiële instellingen de nieuwe lijst namen door het eigen systeem. Dit kan hits opleveren die nader moeten worden onderzocht, vanwege vermoedens van verbondenheid met een persoon of entiteit op de lijst. Bij nader onderzoek kan blijken dat een bevriezing terecht is, maar ook dat het vermoeden van verbondenheid ongegrond blijkt. Dit kan fluctuaties in de hoogte van het totale aantal bevroren tegoeden teweegbrengen. Het feit dat een melding later plaatsvindt is dus niet direct een overtreding van de sanctiewet. Wel worden gedurende een onderzoek de middelen vastgehouden totdat het onderzoek is afgerond en definitief vaststaat of bevriezing aan de orde is.
Staat de Russische Federatie zelf ook op de sanctielijst? Zo ja, betekent dit dat diensten aan de Russische Federatie zelf, zoals door advocatenkantoren aan de Zuidas, ook verboden worden? Zo nee, bent u bereid ervoor te pleiten ook Rusland zelf op de lijst te zetten?
Het plaatsen van de Russische Federatie als geheel op de EU-sanctielijst zou hoogstwaarschijnlijk tot onvoorziene gevolgen leiden. Dit komt doordat de reikwijdte van een dergelijke maatregel zeer breed is en niet met zekerheid valt te zeggen wat er wel en niet onder valt. Plaatsing van de Russische Federatie als geheel op de sanctielijst zou bovendien tot een de facto totaalembargo leiden en zeer verstrekkende economische en humanitaire gevolgen hebben voor zowel de lokale bevolking als EU-lidstaten en -burgers. Daarmee staat het op gespannen voet met het uitgangspunt van Nederland en de EU dat sancties proportioneel dienen te zijn en de bevolking zoveel mogelijk dienen te ontzien. Als kernelement van de aangenomen sanctiepakketten tegen Rusland zijn concrete onderdelen van de Russische staat, zoals staatsbedrijven, evenals aan de Russische staat verbonden personen zoals politici, ambtenaren, militairen en oligarchen op de sanctielijst geplaatst. Nederland pleit ervoor dat dergelijke maatregelen ook deel uitmaken van aanvullende sanctiepakketten.
Erkent u dat het vorige kabinet, in tegenstelling tot wat u beweert in de beantwoording op Kamervragen van de leden Klaver en Van der Lee2 geen reactie heeft gegeven op het rapport van de Commissie doorstroomvennootschappen, maar enkel een samenvatting van het rapport, en daarbij aangegeven heeft dat een reactie juist aan dit kabinet is? Welke deadline geeft u zichzelf om de Kamer te informeren over hoe u wilt omgaan met de adviezen van de Commissie Doorstroomvennootschappen?
Het rapport van de Commissie doorstroomvennootschappen is aan het vorige kabinet aangeboden terwijl het kabinet demissionair was. In de kabinetsreactie van het vorige kabinet worden de bevindingen van het rapport daarom enkel bezien in het licht van de reeds genomen maatregelen. De aanbevelingen van de Commissie Doorstroomvennootschappen worden op dit moment bestudeerd in samenhang met internationale ontwikkelingen op dit vlak, waaronder het Europese richtlijnvoorstel om misbruik van doorstroomvennootschappen tegen te gaan.4 In de fiscale beleids- en uitvoeringsagenda wordt uitgebreid ingegaan op de beleidsinzet op het gebied van belastingontwijking. Hierin wordt inhoudelijk op de aanbevelingen van de Commissie Doorstroomvennootschappen gereageerd. De fiscale beleids- en uitvoeringsagenda zal later dit voorjaar met uw Kamer worden gedeeld.
Ziet u aanleiding om het proces om tot een inzet te komen ten aanzien van hoe om te gaan met de aanbevelingen van de Commissie Doorstroomvennootschappen, te versnellen? Zo ja, hoe wordt deze deadline dan naar voren gehaald? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 21.
Kunt u aangeven of u bereid bent om te pleiten voor een «global asset registry»? Heeft u hier zelf ook een mening over, los van het feitelijke gegeven dat de Europese Commissie op dit moment een onderzoek doet naar de haalbaarheid? Bent u bereid om los van die haalbaarheid te zeggen, dat als dit inderdaad haalbaar blijkt te zijn, dit iets is dat u steunt?
Het kabinet heeft nog geen mening gevormd over een eventueel Global Asset Registry. Het kabinet zal zich hierover buigen op het moment dat de resultaten van de haalbaarheidsstudie bekend worden.
Op welke manier wordt het faciliteren van geldstromen van geopolitieke opponenten, zoals Rusland, als separate dimensie van de onwenselijkheid van de trustsector in Nederland, meegenomen in het onderzoek naar de voor- en nadelen van de trustsector? Bent u het met ons eens dat deze geopolitieke dimensie een uiterst relevante is in de beoordeling van de wenselijkheid van een verbod op trustdienstverlening?
In het onderzoek naar de toekomst van de trustsector wordt gekeken naar de integriteitsrisico’s die spelen bij trustdienstverlening. Het faciliteren van onwenselijke geldstromen zal in dit kader zeker aan de orde komen in het onderzoek. De geopolitieke dimensie is relevant voor het faciliteren van onwenselijke geldstromen door trustkantoren.
Overigens wil het kabinet niet wachten op het onderzoek als het gaat om maatregelen aan cliënten gevestigd of woonachtig in Rusland. Daarom heeft het kabinet op 14 april jl. een wetsvoorstel bij uw Kamer ingediend om trustdienstverlening aan cliënten gevestigd of woonachtig in Rusland te verbieden.
Vindt u het wenselijk dat anderen dan financiële instellingen die kunnen beschikken over vermogen van gesanctioneerden, bevriezingen niet hoeven te melden? Maakt dit het niet zeer moeilijk, zo niet onmogelijk, om de naleving van de sanctiewet in die gevallen te controleren? En bent u bereid om anderen dan financiële instellingen alsnog op te roepen bevriezingen te melden, ook om de alertheid te vergroten?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 10 zal de nationaal coördinator medio mei een rapport met aanbevelingen aanbieden dat ook met uw Kamer zal worden gedeeld. Dit zal ook ingaan op mogelijke verbeteringen en wijzigingen omtrent naleving en het toezicht daarop en eventuele wijzigingen in wet- en regelgeving die daarvoor nodig zijn. Daarbij moet ook oog worden gehouden voor de administratieve last die een meldplicht kan meebrengen voor ondernemers in het MKB.
Wat gaat u, ook in Europees verband, doen om het sanctielek te dichten als twee of meer gesanctioneerden samen meer dan 50% van de aandelen hebben in een vennootschap, omdat deze aandelenbelangen niet opgeteld mogen worden?
Naar aanleiding van navraag door lidstaten heeft de Europese Commissie nieuwe guidance uitgebracht waarin wordt gesteld dat opgeteld vermogen van gesanctioneerden dat gezamenlijk uitkomt boven de 50% ook valt onder de reikwijdte van EU-sancties.
Kunt u aangeven waarom het nog langer wenselijk is dat Russische oligarchen die (nog) niet op de sanctielijst staan, onbelast vermogen kunnen wegsluizen naar Saoedi-Arabië en/of de Verenigde Arabische Emiraten? Waarom ziet Nederland hier eenzijdig af van de heffing van dividendbelasting?
Uit de vraagstelling blijkt niet duidelijk op welke situatie wordt gedoeld. Daarom zal de beantwoording van deze vraag in het algemeen ingaan op de heffing van Nederlandse dividendbelasting. Dividendbelasting wordt geheven van aandeelhouders over de opbrengsten die zij behalen uit aandelen in een lichaam dat in Nederland is gevestigd. De dividendbelasting wordt ingehouden door het in Nederland gevestigde lichaam. Het tarief is 15%.
Ook op dividenden die worden uitgekeerd aan een buitenlandse aandeelhouder die een portfoliobelang5 heeft in een Nederlandse vennootschap wordt Nederlandse dividendbelasting geheven. Deze buitenlandse aandeelhouder kan zowel een buitenlandse natuurlijke persoon als een buitenlands lichaam zijn. Een andere vraag is of de Nederlandse dividendbelasting bij de (uiteindelijke) buitenlandse portfoliobelegger als last neerslaat. Dit hangt af van verschillende factoren, zoals de belastingwetgeving in het woon- of vestigingsland van de aandeelhouder, de regelingen in een eventueel belastingverdrag tussen Nederland en het woon- of vestigingsland van de aandeelhouder, en of de aandeelhouder de Nederlandse aandelen rechtstreeks houdt dan wel dat een belegger participeert in een beleggingsfonds dat Nederlandse aandelen houdt. Ook speelt een rol dat de buitenlandse aandeelhouder in bepaalde gevallen aanspraak kan maken op een teruggaaf van Nederlandse dividendbelasting.6 Indien geen mitigerende regeling van toepassing is, geldt dat de ingehouden dividendbelasting (15%) voor de buitenlandse portfoliobelegger als een eindheffing fungeert. Dit zal vaak het geval zijn voor buitenlandse portfoliobeleggers.
Voor dividenduitkeringen binnen concernverband (deelnemingsdividenden7) geldt over het algemeen een inhoudingsvrijstelling. Een dergelijke vrijstelling is internationaal geaccepteerd en gebruikelijk om dubbele belasting te voorkomen. Deze inhoudingsvrijstelling is niet onverkort van toepassing en geldt – naast puur nationale situaties – alleen in relatie tot EU/EER-landen of verdragslanden. Met Rusland is er op dit moment geen geldend belastingverdrag. Dit betekent dat deelnemingsdividenden die stromen van Nederland naar Rusland altijd onderworpen zijn aan Nederlandse dividendbelasting. Maar ook in de situatie dat wel sprake is van deelnemingsdividenden naar een EU/EER- of verdragsland (bijvoorbeeld Verenigde Arabische Emiraten en Saudi-Arabië), kan de toepassing van de inhoudingsvrijstelling worden beperkt. Dit is bijvoorbeeld het geval bij misbruiksituaties. Daarvan is sprake als de buitenlandse aandeelhouder het belang in de Nederlandse lichaam houdt met als hoofddoel of een van de hoofddoelen om de heffing van belasting bij een ander te ontgaan en er sprake is van een kunstmatige constructie of transactie.
Kunt u toelichten op welke manier het belastingverdrag tussen Nederland en Cyprus dat op 1 juni 2021 gesloten is, de mogelijkheden voor vermogende Russen, die veel van Cyprus als doorvoerhaven van geld gebruikmaken, om via belastingontwijkingsconstructies geld vanuit en naar Nederland toe te schuiven, vergroot?
Het belastingverdrag dat op 1 juni 2021 tussen Nederland en Cyprus is gesloten, leidt er niet toe dat de mogelijkheden voor vermogende Russen om via belastingontwijkingsconstructies geld vanuit en naar Nederland te schuiven, worden vergroot.
Het belastingverdrag tussen Nederland en Cyprus (hierna: «het Verdrag») is gebaseerd op het Nederlands verdragsbeleid zoals uiteengezet in de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 20118 (hierna: «NFV 2011»). Tijdens de onderhandelingen heeft Nederland steeds ingezet op het tegengaan van oneigenlijk gebruik en misbruik van het Verdrag. Het Verdrag bevat dan ook de maatregelen waarvan in de BEPS-rapporten is geconcludeerd dat deze minimaal nodig zijn om verdragsmisbruik op een adequate manier te bestrijden (onderdeel van de zogenoemde «minimumstandaard»). Belastingontwijkingsconstructies worden in het Verdrag voorkomen o.a. doordat een algemene bepaling is opgenomen die verdragsmisbruik beoogt te bestrijden. Op grond van deze bepaling worden verdragsvoordelen in beginsel niet toegekend wanneer het verkrijgen van het verdragsvoordeel één van de voornaamste redenen was voor een constructie of transactie die tot dit voordeel heeft geleid.
Wat zijn de overwegingen om enkel een inspanningsverplichting voor cliëntenonderzoek in de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) te hebben, en geen resultaatverplichting? Bent u bereid in het licht van de acute crisis te onderzoeken of de Wwft op dit punt aangescherpt kan worden?
De Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme(Wwft) verplicht banken en andere Wwft-instellingen o.a. tot het verrichten van cliëntenonderzoek. Deze verplichting dient ertoe te voorkomen dat de dienstverlening van een Wwft-instelling wordt gebruikt voor witwassen of terrorismefinanciering en houdt in dat Wwft-instellingen bepaalde cliëntenonderzoeksmaatregelen dienen te treffen. Een Wwft-instelling dient het cliëntenonderzoek risicogebaseerd in te richten. Het cliëntenonderzoek moet zijn afgestemd op het risico op witwassen en terrorismefinanciering, welk risico o.a. afhangt van de te leveren dienst of het gevraagde product, zodat het cliëntenonderzoek per geval kan verschillen. De Wwft schrijft dan ook niet (per geval) voor hoe het cliëntenonderzoek moet worden verricht, maar wel dat het tot bepaalde, in de Wwft genoemde, resultaten dient te leiden, waaronder de identificatie van de cliënt, de identificatie van de uiteindelijk belanghebbende van de cliënt en de vaststelling van het doel en de beoogde aard van de zakelijke relatie. De resultaten van het cliëntonderzoek en de documentatie die daarbij gebruikt wordt moeten worden vastgelegd. Indien die resultaten niet worden behaald mag een Wwft-instelling een zakelijke relatie niet aangaan c.q. een transactie niet uitvoeren voor een cliënt. Er is dus wel degelijk sprake van een resultaatsverplichting.
Op basis waarvan schat u in dat er slechts in een beperkt aantal gevallen bestuurders of hun vennootschappen later dan 2017 op de sanctielijst gezet zijn? Is dat aantal juist door de recente sanctiegolf niet vrij groot? En is in deze gevallen de automatische beëindigingsgrond niet getriggerd? Kan dat niet anders?
De verwachting was gebaseerd op de inschatting van experts op het gebied van de rulings bij de Belastingdienst. Uit feitelijk onderzoek in de dossiers is dit ook naar voren gekomen. Zoals ook in antwoord 4 is aangeven, zijn inmiddels alle APA’s en ATR’s vanaf 2014 onderzocht. Dit leverde 6 signalen op, waarvan bij 3 gevallen geen verbondenheid conform de EU-sanctieregelgeving is geconstateerd en er 3 dossiers nog in onderzoek zijn. Desgewenst kan de Belastingdienst in een technische briefing aan uw Kamer een nadere toelichting geven over relevante beschikbare informatie bij de Belastingdienst voor de uitvoering van de sanctieregelgeving.
Hoe kan het dat de Belastingdienst informatie over fiscale aangelegenheden van gesanctioneerde personen lang niet altijd paraat heeft, of dat deze informatie achterhaald is?
De Belastingdienst beschikt over informatie die voor de belastingheffing van belang is. Deze informatie is grotendeels afkomstig uit belastingaangiften, renseignementen en onderzoeken. De informatie wordt meestal ruim na afloop van een belastingjaar ingediend en is daarom bijna per definitie niet actueel. Daarnaast wordt opgemerkt dat de aangiften vennootschapsbelasting meestal geen gedetailleerde informatie over bezittingen van de betreffende rechtspersoon bevatten. De aangiften bevatten weliswaar informatie over de directe aandeelhouders van een vennootschap maar niet over de uiteindelijke gerechtigde, de ultimate beneficial owner (UBO). De verbondenheid van Nederlandse rechtspersonen met personen op de EU-sanctielijst kan daarom vaak niet of niet eenvoudig worden vastgesteld, zeker als gebruik wordt gemaakt van verhullende structuren. De Belastingdienst heeft doorgaans geen informatie over veranderingen in de juridische structuur in de periode tussen het einde van het belastingjaar en het indienen van de aangifte, tenzij dit onderdeel is geweest van recent vooroverleg. Het handhaven van en het toezicht houden in het kader van de Sanctiewet 1977 is geen taak van de Belastingdienst. De Belastingdienst heeft dan ook geen bevoegdheden om met het oog hierop informatie op te vragen.
Wat is het verschil tussen de taakgroep, de stuurgroep en de sanctie-eenheid?
De sanctie-eenheid komt voort uit de extra financiering die is vrijgemaakt voor sanctiecapaciteit bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken met een amendement op de begroting van dat ministerie tijdens de meest recente begrotingsbehandeling. Dit betreft een structurele uitbreiding van de capaciteit bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken en is bedoeld voor de ontwikkeling van nieuwe sanctiemaatregelen. Hiervoor wordt momenteel geworven, dus deze is nog niet operationeel.
De stuurgroep is een wekelijks hoog-ambtelijk overleg van alle bij sanctienaleving betrokken departementen en instanties. De taakgroep brengt alle betrokken departementen en instanties op werkniveau bij elkaar en brengt knelpunten in kaart, identificeert verbeterpunten en voert deze uit.
Kunt u een organogram toesturen met de relatie tussen de Nationaal Coördinator, de stuurgroep, de taakgroep, de sanctie-eenheid, en andere relevante entiteiten in de governance van het uitvoeren/implementeren/handhaven van de sancties, wie hierin vertegenwoordigd zijn, en hoe deze organen zich in de verantwoordelijkheid tot elkaar verhouden?
Kunt u de wettelijke bevoegdheden en verantwoordelijkheden (inclusief vindplaats) geven voor de Nationaal Coördinator sanctiebeleid, de stuurgroep, de taskforce en de sanctie-eenheid? Kunt u heel precies aangeven wie voor welk besluit verantwoordelijk is?
De nationaal coördinator is een ambtenaar van het Ministerie van Buitenlandse Zaken met een tijdelijk contract en een taak. Zijn taken zijn vastgelegd in een Terms of Reference document dat geen wettelijke bevoegdheden toekent. De belangrijkste taken zijn het oplossen van knelpunten, monitoring van communicatie over de voortgang van naleving en handhaving van sancties, zorgdragen voor betere coördinatie en informatie-uitwisseling, bevorderen van actieve opsporing en handhaving, het voorzitten van de rijksbrede stuurgroep, het leiden van de taakgroep en deelname aan internationale overleggen.
In het antwoord op vraag 32 wordt ingegaan op de verschillende verantwoordelijkheden van de taakgroep en de stuurgroep. De sanctie-eenheid wordt zoals gezegd nog gevormd. Besluitvormingsbevoegdheid berust bij de Minister van Buitenlandse Zaken.
Kunt u een precies overzicht geven van alle ministeries, agentschappen, ZBO’s, etc. die een taak hebben bij het uitvoeren, opleggen en afdwingen van sancties?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 13 is de naleving van sancties in verschillende sectoren en het toezicht daarop weergegeven in de kabinetsbrief van 22 april, nr. Min-BuZa.2022.387.
Wat heeft de nationaal coördinator sinds zijn komst strakgetrokken in de operationele uitvoering van de implementatie van de sancties?
Door een nieuwe sanctieregeling is gegevensuitwisseling mogelijk gemaakt tussen Belastingdienst, KvK, Kadaster, EZK (Bureau Toetsing Investeringen). Met terugwerkende kracht (sinds het instellen van de sancties) is daarmee geverifieerd dat er met huidige informatie geen zaken gemist zijn in sanctienaleving.
Ook zijn de eerste bijeenkomsten van het Datateam sancties georganiseerd met 20+ organisaties om bovenstaande mogelijk te maken.
Ten slotte hebben de inspanningen geleid tot een scherper beeld van langere-termijntaken voor behoeftes en verbeterpunten omtrent toezicht, handhaving en eventuele nieuwe regelgeving. De coördinator biedt medio mei zijn rapport aan, dat ook met uw Kamer zal worden gedeeld.
Kunt u aangeven in het internationale overzicht dat u naar de Kamer gaat sturen over het vergelijk van het succes van de implementatie van sancties, hoeveel procent van het totale gesanctioneerde vermogen dat in landen gestald staat, en het totale gesanctioneerde vermogen dat in landen bevroren is, daadwerkelijk bevroren is?
Deze informatie is helaas niet beschikbaar.
Wat wordt bedoeld met «Met betrekking tot het toezicht op de naleving van de sanctieregelgeving door advocaten en notarissen wordt in samenwerking met de Minister voor Rechtsbescherming gewerkt aan een noodzakelijke wettelijke regeling» uit de brief van 6 april3? Welke wettelijke grondslag is er nu niet en waarom was die er niet? Wat gaat daardoor nu mis? Wordt er in de tussentijd al verzocht dat notarissen en advocaten handelen in lijn met wat later geborgd zal worden door de noodzakelijke wettelijke regeling?
De Europese sanctieverordeningen hebben na inwerkingtreding rechtstreekse werking binnen Nederland en zijn daardoor op iedereen in Nederland van toepassing, ook op advocaten en notarissen. Advocaten en notarissen zijn dus verplicht de afkondigde sancties na te leven. De Sanctiewet 1977 geeft de bevoegdheid om voor de naleving van de Europese sanctieverordening nationale regels te stellen bij ministeriële regeling in zogeheten sanctieregelingen. De Sanctiewet 1977 en de daarop gebaseerde sanctieregelingen bepalen dat het niet naleven daarvan, inclusief omzeiling, een strafbaar feit is. Het OM kan dan besluiten tot opsporing en vervolging. Daarnaast geldt dat advocaten en notarissen geen medewerking mogen verlenen aan het ontduiken van sancties door cliënten op grond van artikel 7.3 van de Verordening op de advocatuur (Voda) en artikel 21 van de Wet op het notarisambt (Wna). Op de naleving van laatstgenoemde regelingen wordt toezicht uitgeoefend conform de Advocatenwet en de Wna. Daarnaast is de advocaat of notaris tuchtrechtelijk aanspreekbaar.
Zowel de Nederlandse orde van advocaten (NOvA) als de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) hebben de afgelopen weken hun leden geattendeerd op het naleven van de Sanctieregelgeving.
Er is dus geen enkele twijfel mogelijk over het feit dat alle geboden en verboden in de Europese en nationale sanctieregels ook gelden voor advocaten en notarissen. Op dit moment is er echter geen wettelijke grondslag voor advocaten en notarissen om te melden dat zij tegoeden van gesanctioneerde (rechts)personen en entiteiten hebben bevroren. Die wettelijke grondslag is noodzakelijk omdat bij het melden van bevroren tegoeden advocaten en notarissen hun geheimhoudingsplicht moeten doorbreken (artikel 11a van de Advocatenwet respectievelijk artikel 22 van de Wet op het notarisambt). Ook in de EU-Verordening 269/2014 is voor wettelijke geheimhouders, zoals advocaten en notarissen, een uitzondering gemaakt op de verplichting om alle informatie die de naleving van de sancties vergemakkelijkt, waaronder rekeningen en bedragen, te melden bij de bevoegde autoriteit in een lidstaat.10 Doordat advocaten en notarissen nu geen melding kunnen doen van bevroren tegoeden is het op dit moment niet bekend of, en zo ja hoeveel, tegoeden zij hebben bevroren. Dat inzicht vindt het kabinet noodzakelijk en wenselijk en om die reden is afgelopen week een verzoek naar Brussel gestuurd om de uitzondering in die EU-verordening te laten vervallen. In dat geval kan de meldplicht in een sanctieregeling worden geregeld. Los daarvan wil ik samen met de Minister voor Rechtsbescherming bezien of ook in een Nederlandse wet een plicht wordt opgenomen voor advocaten en notarissen om melding te maken van bevroren tegoeden.
Bent u ervan overtuigd dat er genoeg FTE’s zijn vrijgemaakt voor de coördinatie van de implementatie van sancties? Is 1 FTE per relevant departement genoeg? Waarom?
Voor coördinatie is één aanspreekpunt per relevant departement voldoende. Met de uitvoering en naleving van sancties zijn meer FTE’s gemoeid. Het is niet de bedoeling van de taakgroep om het werk dat al gedaan wordt binnen de betrokken departementen en instanties te dupliceren.
In hoeverre zijn er de afgelopen tijd overschrijvingen geweest van de nationaliteit van boten en vliegtuigen in het Koninkrijk, bijvoorbeeld van de Russische of Cypriotische vlag naar de vlag van de Marshall-eilanden? Erkent u dat dit een mogelijke «loophole» is, waarmee sancties ontweken kunnen worden?
In de afgelopen maanden is er geen luchtvaartuig waarop de sancties van toepassing zijn uit een van de luchtvaartregisters van het Koninkrijk uitgeschreven. Het omvlaggen van schepen van de ene naar de andere vlaggenstaat vindt veelvuldig plaats volgens internationale afspraken. Het omvlaggen wordt niet op een centrale plek bijgehouden. In het kader van het vijfde sanctiepakket brengt de Kustwacht samen met een aantal andere Europese landen in kaart welke schepen op het moment van het begin van het conflict in Oekraïne onder Russische vlag voeren. Schepen die op en vanaf 24 februari onder de Russische vlag varen zijn namelijk onder het havenverbod komen te vallen en mogen niet worden toegelaten tot Europese havens. Het omvlaggen van een schip is daardoor met terugwerkende kracht geen aantrekkelijke manier om de sancties te ontwijken.
Bent u bereid financiële instellingen op te roepen in het naleven van de sancties grote voorzichtigheid en terughoudendheid te betrachten? Bent u het met ons eens dat het onwenselijk zou zijn als er financiële instellingen zijn die hier opportunistisch in zouden opereren?
Het is van belang dat de sanctiewetgeving adequaat wordt nageleefd. Dit betekent dat de reikwijdte van de sanctiewet goed wordt toegepast. Sancties worden gericht ingezet en hebben verstrekkende gevolgen voor de betrokkenen. Het is van belang dat financiële instellingen niet meer doen dan de sanctiewet eist. Dat zou geen doel treffen. Van financiële instellingen en trustkantoren wordt verwacht dat zij na uitvaardiging van sancties hun klantenbestand screenen en in geval een signaal over een gesanctioneerde persoon of entiteit naar boven komt, zorgvuldig onderzoek doen of daadwerkelijk sprake is van een relatie met een gesanctioneerde en vervolgens zo nodig tegoeden bevriezen.
Over de wijze van toepassing van de Europese verordening en het beoordelen of bijvoorbeeld een entiteit onder controle staat van gesanctioneerde personen, heeft de Europese Commissie guidance gepubliceerd. Ook gaat de Commissie in op verschillende manieren waarop bevroren kan worden. Het Ministerie van Financiën werkt daarnaast aan updates van de leidraad over toepassing van de sanctieregelgeving.
Waarop is de verwachting gebaseerd dat de goederenstroom met Rusland in de loop van de tijd weer zal toenemen, zeker als nog hevigere sancties bepaald niet uit de sluiten zijn?
Het is te vroeg om vooruit te lopen op hoe de goederenstroom naar Rusland zich zal gaan ontwikkelen. De ervaringen van eerder ingestelde sancties leert dat direct na het instellen van sancties de omvang van de goederenstroom daalt en dat bedrijven op termijn weer gaan kijken naar de mogelijkheden binnen de kaders van de geldende sancties.
Kunt u meer zeggen over de 137 miljoen euro die de FIOD in beslag heeft genomen, omdat overtreding van de sanctiewet dreigde?
Op vrijdag 18 maart 2022 heeft er een snelle interventie plaatsgevonden door de FIOD en het Openbaar Ministerie (OM) vanwege het mogelijk overtreden van de Sanctiewet. Op meerdere bankrekeningen toebehorend aan een rechtspersoon gelieerd aan een natuurlijk persoon die recentelijk is gesanctioneerd (i.v.m. de oorlog tussen Rusland en Oekraïne) is strafvorderlijk beslag gelegd. Ook zijn op die dag tegoeden op een aantal andere bankrekeningen door de betrokken financiële instelling bevroren. Het strafvorderlijk beslag behelst een bedrag van 137 miljoen euro. Aanleiding voor het leggen van het beslag is een melding van de Financial Intelligence Unit (FIU).
Kunt u deze vragen één voor één en binnen twee weken beantwoorden?
Binnen twee weken is helaas niet gelukt.
Het bericht dat 30 miljard euro aan bezittingen van Russische oligarchen is bevroren door de Europese Freeze and Seize Taskforce |
|
Jasper van Dijk |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het werk van de «Freeze and Seize Taskforce» van de Europese Commissie waarmee tot nu toe 30 miljard euro aan Russische en Wit-Russische bezittingen zijn bevroren?1
Ja.
Welke landen hebben voor zover u weet melding gedaan bij deze Taskforce en welke landen nog niet?2
Zoals weergegeven in de kamerbrief van 22 april, nr. Min-BuZa.2022 hebben, naast Nederland, enkel EU-lidstaten Frankrijk, België, Luxemburg, Polen en Portugal in het openbaar gecommuniceerd over de hoogte van bevroren tegoeden.
Welk deel van de bevroren 30 miljard euro is het gevolg van (een) melding(en) uit Nederland? Kunt u aangeven wat voor zaken dit betreft?
Zoals weergegeven in de kamerbrief van 22 april, nr. Min-BuZa.2022 is er momenteel voor € 632,9 miljoen bevroren door financiële instellingen.
Kunt u inzage geven in de lijsten met bezittingen die de lidstaten naar de Europese Commissie hebben gestuurd in het kader van deze «Freeze and Seize Taskforce»?
De gevraagde informatie is helaas niet openbaar. Voor zover vindbaar in openbare bronnen is een overzicht weergegeven in de kabinetsbrief van 22 april, nr. Min-BuZa.2022. Sinds die datum heeft de Irish Times geschreven over een niet-openbaar overzicht van de Europese Commissie.3
Zo nee, kunt u geaggrereerde overzichten verstrekken van de financiële tegoeden, (de waarde van) het vastgoed, het aantal schepen, het aantal vliegtuigen, het aantal helikopters, het aantal kunstwerken en eventuele andere bezittingen die de verschillende lidstaten hebben bevroren?
Zie antwoord vraag 4.
Zo nee, hoe gaat u tegemoetkomen aan uw toezegging om een internationale vergelijking te maken in de uitvoering van sancties?
Zie antwoord vraag 4.
Is het juist dat de Koning en Koningin in het bezit zijn van een villa in Griekenland in de nabijheid van de villa van Vladimir Poetin?3
De Nederlandse staat heeft geen informatie over eigendom van vastgoed van niet-Nederlanders in Griekenland.
Hebben de Griekse autoriteiten deze villa van Poetin al bevroren? Zo nee, bent u bereid uw Griekse evenknie hierop aan te spreken?
Europese coördinatie op het gebied van naleving en handhaving van sancties geschiedt in de seize and freeze task force, waar zowel Nederland als Griekenland bij is aangesloten. Binnen dit kader worden voortgang, uitdagingen en mogelijkheden tot samenwerking besproken. Voor zover volgens de Griekse autoriteiten bekend, bezit president Poetin geen villa in Griekenland. Daarnaast voert Griekenland de aan Rusland opgelegde sancties naar volledigheid uit en is het niet nodig de Griekse Minister van Buitenlandse Zaken hierop aan te spreken.
Klopt het onderzoek van de Russische journaliste Maria Pevchikh – waarin zij aantoont dat het schip «Scheherazade» (liggend in een Italiaanse haven), in bezit is van Vladimir Poetin?4
Het is voor mij niet mogelijk om te verifiëren of dit onderzoek klopt.
Bent u bereid uw Italiaanse evenknie aan te sporen om actie te ondernemen op basis van dit onderzoek?
De contacten tussen mij en mijn Italiaanse collega zijn zeer nauw. Ook sancties en de naleving daarvan zijn regelmatig onderwerp van gesprek. Daarnaast vindt coördinatie plaats in de Europese seize and freeze task force over de inspanningen van de lidstaten op het vlak van sanctienaleving en handhaving. Daarbij vallen de inspanningen van de Italiaanse autoriteiten in positieve zin op.
Hoeveel personen en/of entiteiten vallen precies onder de Europese sancties? En op hoeveel daarvan is reeds actie ondernomen?
Er staan nu 1.110 personen en 83 entiteiten op de sanctielijst territoriale integriteit Oekraïne. Er bestaat geen overzicht van welke van deze personen of entiteiten precies tegoeden zijn bevroren. Vanwege toezichtvertrouwelijkheid is het ook in Nederland niet mogelijk voor de financiële toezichthouders om in te gaan op individuele gevallen.
De wederopbouw van Oekraïense steden en dorpen |
|
Alexander Hammelburg (D66) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met de oproep van President Zelensky, gedaan tijdens zijn toespraak aan de Tweede Kamer op 31 maart 2022, om een stad te kiezen in Oekraïne en bij te dragen aan de wederopbouw daarvan?
Ja.
Kunt u toezeggen zich in internationaal verband hard te maken voor het herstel en de wederopbouw van Oekraïne?
Ja.
Kunt u toezeggen om op zeer korte termijn aan de slag te gaan met een plan voor wederopbouw, waaruit de Nederlandse inzet inzichtelijk wordt?
Ja, uw Kamer zal op korte termijn per brief geïnformeerd worden over de Nederlandse inzet conform motie Amhaouch c.s. over een Europees herstelprogramma gericht op het herstel en de wederopbouw van Oekraïne (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1768).
Kunt u in dat plan ook de mogelijkheden schetsen voor Nederlandse gemeenten om door middel van het aangaan van partnerschappen met Oekraïense steden en dorpen te kunnen bijdragen aan het herstel en de wederopbouw van Oekraïne?
Uw kamer zal op korte termijn per brief geïnformeerd over de uitvoering van motie Kuzu over het voorbereiden van plannen voor een bijdrage aan de wederopbouw van een Oekraïense stad na de oorlog (Kamerstuk 36 045, nr. 53).
Kunt u toezeggen om op zeer korte termijn in gesprek treden met de Nederlandse gemeenten over hun bereidheid om partnerschappen met Oekraïense steden en dorpen aan te gaan en om te inventariseren op welke manier de gemeenten hiervoor het beste geëquipeerd kunnen worden?
Zie antwoord vraag 4.
De oorlogsmisdaad in Boetsja |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Jesse Klaver (GL) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht ««Zeker 300 doden», steeds meer duidelijk over gruwelijkheden in Boetsja»?1
Ja.
Bent u bereid zich in samenwerking met bondgenoten hard te maken voor een snelle veroordeling van het bloedbad door de VN-Veiligheidsraad en de Algemene Vergadering? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
De gebeurtenissen in Boetsja zijn op 5 april jl. in de VN-Veiligheidsraad besproken door de leden van VN-Veiligheidsraad, in aanwezigheid van onder andere de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties en virtuele deelname van de Oekraïense president Zelensky. Hierbij veroordeelden vrijwel alle leden van de VN-Veiligheidsraad, in verschillende mate, de gebeurtenissen in Boetsja, met uitzondering van de Russische Federatie. Een unanieme veroordeling van de gebeurtenissen in Boetsja door de gehele VN-Veiligheidsraad wordt in de weg gestaan door het vetorecht waarover de Russische Federatie beschikt.
Nederland zet zich in VN-verband in om de agressie van de Russische Federatie een halt toe te roepen, te verwerpen en waar mogelijk consequenties hieraan te verbinden. Dit vertaalt zich onder andere in actieve Nederlandse outreach naar VN-lidstaten bij stemmingen in de Algemene Vergadering van de VN, zoals bij de recente stemming over het schorsen van de Russische Federatie uit de VN-Mensenrechtenraad. Deze inzet is doorlopend en Nederland zal blijven optrekken met VN-lidstaten om de agressie van de Russische Federatie te veroordelen.
Bent u bereid om er bij de door de VN-Mensenrechtenraad ingestelde «Commission of Inquiry» voor te pleiten het bloedbad in Boetsja zo snel mogelijk in behandeling te nemen? Welke mogelijkheden ziet u daarnaast als lid van de VN-Mensenrechtenraad om mede-lid Rusland uit deze Raad te zetten?
De Commission of Inquiry heeft de taak om onderzoek te verrichten naar alle vermeende schendingen van mensenrechten en humanitair oorlogsrecht, en aanverwante misdaden, bij de invasie van Oekraïne door de Russische Federatie. De gruwelijke moord op Oekraïense burgers in Boetsja dient vanzelfsprekend te worden betrokken in het werk van deze onderzoekscommissie. De Commission of Inquiry is met het onderzoek begonnen en er wordt gestart met het uitvoering geven aan het brede mandaat dat het heeft ontvangen. Nederland zal zich ervoor hardmaken dat de gebeurtenissen in Boetsja zo snel mogelijk door de Commission of Inquiry worden onderzocht.
De Algemene Vergadering van de Verenigde Naties heeft op 7 april, met een ruime meerderheid van stemmen, besloten de Russische Federatie te schorsen als lid van de Mensenrechtenraad. Nederland heeft het initiatief van de VS hiertoe actief ondersteund.
Zoals gemeld in de Kamerbrief van 2 juni jl. (Kamerstuknummer 2022Z11083) richt het kabinet zich ook het steunen van vrouwelijke slachtoffers van oorlogsmisdaden in Oekraïne, waaronder slachtoffers van seksueel geweld. Daarbij wordt ingezet op accountability, humanitaire hulp en (psychosociale) ondersteuning van slachtoffers.
Bent u bereid om er bij het Internationaal Strafhof op aan te dringen acuut een onderzoek in te stellen en een arrestatiebevel voor Poetin uit te vaardigen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft op 2 maart 2022 – met inmiddels 40 andere verdragspartijen, waaronder alle lidstaten van de Europese Unie – de Aanklager van het Internationaal Strafhof (ICC) verzocht om de situatie in Oekraïne te onderzoeken teneinde vast te stellen of een of meer specifieke personen in staat van beschuldiging dienen te worden gesteld wegens het begaan van genocide, misdrijven tegen de menselijkheid of oorlogsmisdrijven. Op basis van dit onderzoek kan de Aanklager de rechters vervolgens verzoeken om een bevel tot aanhouding van een of meerdere personen uit te vaardigen.
Voorafgaand aan de Raad Buitenlandse Zaken van 11 april jl. heb ik een informeel ontbijt voor de ministers van Buitenlandse Zaken georganiseerd met aanklager van het Internationaal Strafhof, de heer Karim Khan. Daarbij is ook gesproken over het lopende ICC-onderzoek naar de situatie in Oekraïne, en is het belang van coördinatie en samenwerking rondom verschillende accountability initiatieven benadrukt.
Zoals ook gemeld in de Kamerbrief van 29 april jl. (Kamerstuk 36 045, nr. 75) levert het kabinet ook een bijdrage aan het onderzoeken en veiligstellen van bewijs ten behoeve van internationaal onderzoek naar, en zo mogelijk berechting van, mogelijk gepleegde oorlogsmisdrijven in Oekraïne. Nederland heeft hiervoor een forensisch- en opsporingsteam (FO)-team ingezet, dat onder de vlag van het ICC in Oekraïne onderzoek heeft gedaan.
Bent u bereid om bij het Internationaal Gerechtshof te pleiten voor het aanspannen van een vervolgzaak? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Oekraïne heeft op 26 februari 2022 een zaak aangebracht tegen de Russische Federatie onder het Genocideverdrag uit 1949 bij het Internationaal Gerechtshof. Inmiddels heeft dit Hof voorlopige maatregelen opgelegd, waarbij het de Russische Federatie opdraagt:
onmiddellijk zijn militaire operatie in Oekraïne te staken; en
ervoor te zorgen dat alle militaire en irreguliere gewapende eenheden die door de Russische Federatie worden aangestuurd of ondersteund, alsmede alle organisaties en personen die zijn onderworpen aan haar rechtsmacht of controle, geen stappen ondernemen om de militaire operatie zoals bedoeld onder 1 voort te zetten.
De aanklacht van Oekraïne is echter niet beperkt tot het vragen van voorlopige maatregelen. Het is op dit moment niet nodig te pleiten voor een vervolg op deze zaak, nu de zaak, inclusief de inhoudelijke beoordeling van de aanklacht van Oekraïne, nog onder de rechter is. Nederland heeft in een publieke verklaring op 15 april jl. ook steun uitgesproken voor de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof en partijen opgeroepen de bindende voorlopige maatregelen na te leven.
Bent u gezien de vele verkrachtingen van Oekraïense vrouwen en meisjes door Russische militairen bereid hard te maken voor het instellen van een wereldwijde sanctieregime tegen verkrachting als oorlogswapen? Zo ja, hoe wilt u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Sanctiemaatregelen zijn politieke instrumenten in het buitenlands en veiligheidsbeleid van staten (of van de Verenigde Naties en de Europese Unie). Het zijn dwingende, niet-militaire, instrumenten die worden ingezet als reactie op schendingen van het internationale recht of van mensenrechten door regimes die rechtsstatelijke en democratische beginselen niet eerbiedigen, in een poging een kentering teweeg te brengen. Een wereldwijd sanctieregime kan alleen door de VN Veiligheidsraad worden ingesteld. Er bestaan al diverse VN-sanctie regimes waarin seksueel en gender gebaseerd geweld een grond is voor het instellen van persoonsgebonden sancties. Echter, in de VN Veiligheidsraad zal Rusland op dit moment naar mag worden verwacht een veto uitspreken tegen een thematisch VN-sanctieregime gericht op conflict gerelateerd seksueel geweld, waardoor dit nu geen reële optie is.
Onder het EU mensenrechtensanctieregime is het onder voorwaarden nu al mogelijk om personen sancties op te leggen voor seksueel en gender gebaseerd geweld, bijvoorbeeld als het gaat om wijdverbreid en stelselmatig geweld.
Verkrachting door strijdende partijen in een conflict is altijd een schending van het humanitair oorlogsrecht en het kabinet veroordeelt dit met klem. Het kabinet heeft in bilaterale contacten meerdere malen de Russische Federatie opgeroepen om de verplichtingen onder het humanitair oorlogsrecht en mensenrechten na te leven.
Bent u het eens dat het hoog tijd is om bestaande sancties eindelijk beter te handhaven in Nederland en in Europees verband te pleiten voor nieuwe strengere sancties? Kunt u uw antwoord toelichten?
De ingestelde EU-sancties hebben directe werking. De financiële instellingen in Nederland zijn direct aan de slag gegaan met het bevriezen van financiële tegoeden in Nederland van de personen en entiteiten op de EU-sanctielijst. Inmiddels is er meer dan een half miljard euro aan financiële tegoeden bevroren in Nederland. Ook zijn 24 jachten in beeld bij de Douane, waarvan er twee zijn bevroren. Daarnaast staan er Russische vliegtuigen aan de grond in Nederland. Deze mogen niet naar Rusland geëxporteerd worden. Vastgoed van geliste personen of entiteiten is vanaf de invoering van de sancties bevroren: er mogen geen transacties worden uitgevoerd. Notarissen hebben hierin een poortwachtersfunctie. Zoals gemeld aan uw Kamer in de Kamerbrief van 22 april2 is er onder leiding van de nationaal coördinator geverifieerd dat er op basis van de beschikbare informatie niets is gemist, en wordt hard gewerkt om naleving en het toezicht daarop waar dat nodig is verder te verbeteren. Het rapport van de coördinator is op 13 mei met uw Kamer gedeeld. Het kabinet omarmt de aanbevelingen uit het rapport en gebruikt de komende periode om deze uit te werken.
In reactie op de Russische agressie tegen Oekraïne heeft de EU reeds zes opeenvolgende sanctiepakketten aangenomen, met maatregelen van een ongekende omvang. Nederland pleit ervoor om verdere sanctiemaatregelen tegen Rusland voor te bereiden.
Bent u gezien het feit dat Europese landen met de import van energie uit Rusland nog altijd op grote schaal Poetin’s oorlogsmachine financieren, bereid om in Europees verband te pleiten voor een acute boycot van Russisch gas, olie en steenkool? Zo nee, waarom niet?
Op 8 april jl. is in EU-verband een 5e pakket sancties aangenomen tegen Rusland. Dit pakket sancties omvat op energiegebied onder meer een embargo op de aankoop, import en doorvoer van kolen uit Rusland, dat in augustus in werking zal treden. Daarbovenop is op 3 juni jl. een 6e pakket aangenomen met onder meer sancties op de import van Russische olie. Nederland is voorstander van aanvullende sanctiemaatregelen tegen Rusland. Bij het voorbereiden van aanvullende sancties, is het belangrijk om rekening te houden met de energieleveringszekerheid en de EU-eenheid.
Mocht een Europees akkoord niet haalbaar zijn, bent u bereid om acuut een nationaal boycot van Russisch gas, olie en steenkool af te kondigen? Zo nee, waarom niet?
Voor de effectiviteit van (energie)sancties is het zaak dat die worden aangenomen in EU-verband (zoals is gebeurd t.a.v. kolen en recent olie), en niet eenzijdig door Nederland. De oorlog in Oekraïne maakt glashelder dat de EU haar afhankelijkheid van fossiele energie uit Rusland zo snel mogelijk moet afbouwen. Zoals vermeld in de brief aan uw Kamer van 22 april jl. van de Minister voor Energie en Klimaat en de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, wil het kabinet aan het einde van dit jaar op nationaal niveau onafhankelijk zijn van Russische fossiele brandstoffen3.
Mogelijk gebruik van Nederlands defensiematerieel door Egyptische speciale eenheden tegen Palestijnse burgers |
|
Jasper van Dijk |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Wanneer verwacht u antwoord «via eigen kanalen» over het bericht dat Palestijnse vissers uit de Gazastrook in september 2022, als ook in maart 2021 zijn beschoten en dat daarbij enkelen onder hen zijn gearresteerd, maar twee anderen door de beschieting zijn gedood door Egyptische veiligheidstroepen?1 Op welke kanalen doelt u daarbij precies? Zijn het de Egyptische of ook de Israëlische autoriteiten?
De in het Volkskrant-artikel van 25 maart jl. beschreven incidenten en getuigenissen zijn zorgwekkend. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is deze gebeurtenissen via verschillende (diplomatieke) kanalen, waaronder het Palestinian Center for Human Rights, nagegaan. Hieruit kan geen onafhankelijk geverifieerd overzicht worden opgemaakt. Voor zover bekend is er geen verband tussen de militaire goederen waarvoor Nederland een exportvergunning heeft verleend en deze incidenten.
In het kader van toekomstige vergunningaanvragen voor de uitvoer van militaire goederen naar Egypte zal dergelijke informatie worden meegenomen in de afweging, wanneer de beoogde transactie daar aanleiding toe geeft.
Is het tevens juist dat Egyptische veiligheidstroepen sinds 2015 zeker achttien keer Palestijnse vissers hebben beschoten, dan wel opgepakt? Zo ja, kunt u een gedetailleerd overzicht geven? Zo nee, hoe zijn dan de feiten?2
Zie antwoord vraag 1.
Hebt u kennisgenomen van het rapport van mensenrechtenorganisatie Human Rights Watch uit 2019 waarin sprake is van oorlogsmisdaden in Noord-Sinaï en – mogelijk – misdaden tegen de menselijkheid, en ook van het cruciale detail in het rapport dat bij de gevechten niet alleen voetsoldaten worden ingezet, maar ook «marineschepen»?3
Wij hebben kennisgenomen van het rapport van mensenrechtenorganisatie Human Rights Watch uit 2019. In dit rapport wordt aangegeven dat, na het afzetten van president Morsi in 2013, de regering diverse onderdelen van de strijdkrachten in staat van paraatheid heeft gebracht, waaronder marineschepen. Daarnaast wordt in het rapport beschreven dat de troepeninzet in de Sinaï sinds maart 2018 is toegenomen en dat de marine aan de kust van Noord-Sinaï zou zijn gemobiliseerd. Het rapport vanHuman Rights Watch gaat niet verder in op het optreden of de specifieke inzet van de Egyptische marine in dit gebied. Nergens in het rapport wordt gesteld dat marineschepen direct worden ingezet bij gevechten.
Is het juist dat de Nederlandse overheid bekend was met deze inzet, zoals in het HRW-rapport wordt gemeld, en door de landsadvocaat in een Kort Geding over wapenexportvergunningen aan Egypte is erkend? Deelt u daarom de conclusie dat het Nederlandse kabinet weet had van de inzet van een type Egyptisch fregat bij de ondersteuning van speciale Egyptische eenheden, die een schrikbewind in de Sinaï-woestijn voeren onder de noemer van terrorismebestrijding? Zo nee, hoe zijn dan de feiten?
Het ministerie is bekend met de rapportages van Human Rights Watch ten aanzien van het optreden van de Egyptische krijgsmacht in de Sinaï. Hoewel de marine volgens berichtgeving van de Egyptische krijgsmacht een ondersteunende rol heeft gespeeld bij de antiterrorisme operatie in de Sinaï, zijn er op basis van de door u genoemde rapportage van Human Rights Watch geen concrete aanwijzingen dat er een verband is tussen de transacties waarvoor door Nederland een exportvergunning is afgegeven en de mensenrechtenschendingen die volgens rapportage van Human Rights Watch hebben plaatsgevonden in de Sinaï.
De Egyptische overheid heeft daarnaast legitieme veiligheidszorgen naar aanleiding van gewelddadigheden en terroristische aanslagen die worden uitgevoerd of voorbereid in de Noord-Sinaï regio, o.a. door de aan IS-gelieerde organisatie Wilayat Sinaï. Het kabinet hecht eraan dat bij dergelijke inzet proportionaliteit en respect voor mensenrechten in acht wordt genomen.
Deelt u de conclusie van een expert van de Nederlandse Defensie Academie dat «het C3-systeem voor een leger is wat het zenuwstelsel is voor het lichaam. Een helikopter die vertrekt, een special forces-bootje dat een schip verlaat om aan land te gaan, via dit systeem zijn ze allemaal verbonden.»? Zo ja, wat is de betekenis van deze conclusie voor een wapenexportvergunning van dit systeem aan Egypte? Zo nee, waarom niet?
Radar- en C3-systemen spelen een belangrijke rol in het functioneren van marineschepen op open zee en stellen de gebruiker in staat contact te leggen en onderhouden met verschillende andere militaire platformen. Dergelijke systemen zijn beschikbaar met verschillende capaciteiten. Het systeem waar een exportvergunning voor is verleend wordt gebruikt voor het verbinden van schepen onderling, met als doel het delen van informatie over andere schepen, vliegtuigen en helikopters op en boven zee in het kader van situational awareness. Dit systeem is niet geschikt om militaire operaties op of boven land aan te sturen.
Aanvragen voor wapenexportvergunningen worden per geval getoetst aan de EU-wapenexportcriteria waarbij onder meer de aard van de uit te voeren goederen, de eindgebruiker en het beoogde eindgebruik worden beoordeeld. Zodoende kunnen er op basis van enkel algemene informatie over de capaciteiten van radar- en C3-systemen geen conclusies worden getrokken in relatie tot toekomstige vergunningaanvragen voor uitvoer van militaire goederen naar Egypte.
Deelt u de conclusie dat – indien ook de Egyptische marine zich schuldig maakt aan mensenrechtenschendingen – de marine niet mag worden uitgezonderd van uitzonderingen op de beperkingen in het wapenexportbeleid die Nederland ten aanzien van Egypte heeft?4 Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequenties heeft dat voor uw beleid?
Er is geen sprake van een uitzondering voor de Egyptische marine (noch voor een ander dienstonderdeel van de Egyptische krijgsmacht) binnen het Nederlandse wapenexportbeleid. Vergunningaanvragen worden per geval zorgvuldig getoetst aan de EU wapenexportcriteria waarbij ook de eindgebruiker, de aard van de goederen en het beoogde eindgebruik binnen de op dat moment bekende context tegen het licht worden gehouden. Hieruit volgt een totaalbeeld op basis waarvan een vergunning al dan niet wordt verleend.
Voor het criterium waaronder de rol van de eindgebruiker ten aanzien van mensenrechten en internationaal humanitair recht wordt getoetst, geldt dat een vergunning wordt afgewezen wanneer er sprake is van een duidelijk risico dat de uit te voeren goederen gebruikt worden voor binnenlandse onderdrukking, schending van mensenrechten of het internationaal humanitair recht. Een dergelijk duidelijk risico is tot op heden niet geconstateerd ten aanzien van uitvoer ten behoeve van eindgebruik door de Egyptische marine.
Is het juist dat de vergunninghouder inmiddels de goederen heeft uitgevoerd naar Egypte?5 Zo nee, bent u dan bereid alsnog de vergunning in te trekken?
Een vrijwillige bijdrage aan het Internationaal Strafhof ten behoeve van een onderzoek naar oorlogsmisdrijven, misdrijven tegen de menselijkheid en genocide gepleegd in Oekraïne |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het persbericht van het Internationaal Strafhof van 2 maart 2022, waarin de aanklager van het Internationaal Strafhof aankondigt een onderzoek te hebben geopend naar mogelijk gepleegde oorlogsmisdaden, misdrijven tegen de menselijkheid en genocide op het grondgebied van Oekraïne?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat de aanklager in hetzelfde persbericht benadrukt extra financiering en capaciteit nodig te hebben om het onderzoek effectief te kunnen uitvoeren, en dat de aanklager hierom een verzoek om steun bij de verdragslanden zal doen?
Ja.
Onderschrijft u het belang van het onderzoeken van mogelijk gepleegde oorlogsmisdaden, misdaden tegen de menselijkheid en genocide op het grondgebied van Oekraïne en het belang van het aansprakelijk stellen van plegers van internationale misdrijven?
Het kabinet hecht grote waarde aan het bestrijden van straffeloosheid voor internationale misdrijven gepleegd waar ook ter wereld. Hiervoor is het van belang dat bewijs wordt verzameld dat voor rechtszaken kan worden gebruikt.
Nederland heeft op 2 maart 2022 – met inmiddels 40 andere verdragspartijen, waaronder alle lidstaten van de Europese Unie – de situatie in Oekraïne bij de Aanklager van het Internationaal Strafhof aangegeven. Door deze aangifte («State Party referral») kon de Aanklager het onderzoek naar de situatie in Oekraïne direct openen, zonder daarvoor eerst nog de machtiging van de rechters nodig te hebben. Op 24 maart vond een internationale conferentie plaats waarbij verschillende ministers, waaronder de Minister van Justitie en Veiligheid, hebben gesproken over hoe de Aanklager het beste in zijn werk kan worden ondersteund. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft daarnaast op 11 april voorafgaand aan de Raad Buitenlandse Zaken een ontbijt met Aanklager Khan georganiseerd, met als doel het bestendigen van de eensgezinde EU steun, inclusief nadere financiële en personele steun, voor het Strafhof.
Ook heeft Nederland de oprichting door de VN-Mensenrechtenraad gesteund van een Commission of Inquiry met een focus op bewijsgaring van schendingen begaan in Oekraïne. Nederland geeft daarnaast 1 miljoen euro aan het Hoge Commissariaat van de Mensenrechten van de VN (OHCHR). Hiermee kan de OHCHR zich verder inzetten voor mensenrechten in Oekraïne en het documenteren en rapporteren van schendingen van deze rechten. Nederland is daarnaast medeoprichter en medevoorzitter van de Group of Friends of Accountability following the Aggression against Ukraine, een platform voor het in kaart brengen van bestaande en opkomende initiatieven en het delen van informatie tussen staten en met internationale organisaties en het maatschappelijk middenveld.
Heeft het Internationaal Strafhof zich reeds tot u gewend met een verzoek om een vrijwillige bijdrage zoals bedoeld in artikel 116 van het Statuut van Rome, dan wel met een ander verzoek om additionele financiering?
Ja, op 7 maart 2022 heeft de Aanklager van het Internationaal Strafhof alle verdragspartijen schriftelijk uitgenodigd om ten behoeve van alle lopende onderzoeken bijstand te verlenen aan zijn Parket, onder meer door middel van vrijwillige financiële bijdragen en/of de terbeschikkingstelling van nationale deskundigen op basis van detachering.
Bent u bereid om het Internationaal Strafhof extra financiering toe te kennen om zo het onderzoek naar oorlogsmisdrijven, misdrijven tegen de menselijkheid en genocide op het grondgebied van Oekraïne mogelijk te maken?
Het recent geopende onderzoek naar de situatie in Oekraïne trekt een zware wissel op de capaciteit van het Internationaal Strafhof en heeft potentieel gevolgen voor alle lopende onderzoeken. In dat licht zal Nederland een vrijwillige financiële bijdrage van 1 miljoen euro overmaken aan het Trust Fund dat recent ten behoeve van het Parket van de Aanklager is opgericht.
De Aanklager heeft voor de besteding van de vrijwillige bijdragen de volgende prioriteiten aangewezen: 1) ICT-voorzieningen ten behoeve van de bewijsgaring, 2) psychosociale hulp aan slachtoffers en getuigenbescherming, en 3) extra capaciteit voor seksuele misdrijven en gender-gerelateerde misdrijven. In zijn persbericht van 28 maart heeft de Aanklager bekendgemaakt dat hij de bijdragen in eerste instantie zal gebruiken voor de aanschaf van de ICT-voorzieningen.2 Het gaat daarbij onder meer om het opzetten van een cloud waar beeld- en geluidmateriaal in kan worden opgeslagen, zodat daar vervolgens spraak- en gezichtsherkenningssoftware op kan worden losgelaten. De gigantische hoeveelheid beeld- en geluidmateriaal kan op deze manier veel sneller en efficiënter worden doorzocht op relevant bewijsmateriaal. De aanschaf van deze nieuwe technologieën zal niet alleen bevorderlijk zijn voor het Oekraïne-onderzoek, maar voor alle lopende onderzoeken.
Daarnaast heeft Nederland reeds toegezegd dat experts van het Openbaar Ministerie en de Politie waar mogelijk de kennis en ervaring die is opgedaan tijdens het onderzoek in Oekraïne naar het neerschieten van MH-17 met het Internationaal Strafhof zullen delen, onder andere door middel van detachering bij het Strafhof.
Bent u bereid om bij partner-verdragslanden extra financiering te bepleiten ten behoeve van het voornoemde onderzoek?
Zoals bij het antwoord op vraag 3 is aangegeven, nam de Minister van Justitie en Veiligheid op 24 maart deel aan een internationale conferentie waarbij werd gesproken over de vraag hoe het Internationaal Strafhof het beste kan worden ondersteund en heeft de Minister van Buitenlandse Zaken op 11 april voorafgaand aan de Raad Buitenlandse Zaken een ontbijt met Aanklager Khan georganiseerd met als doel het bestendigen van de eensgezinde EU steun, inclusief nadere financiële en personele steun, voor het Strafhof.
Overigens heeft in reactie op het verzoek van de Aanklager een aantal verdragspartijen, waaronder Nederland, reeds toegezegd om op korte termijn extra bijstand te verlenen, zodat lopende en nieuwe onderzoeken efficiënt en effectief kunnen worden opgepakt en voortgezet. Op de langere termijn zal de toegenomen werkdruk van het Strafhof een collectieve inspanning van alle verdragspartijen vergen. Het is daarbij de taak van de Vergadering van verdragspartijen (Assembly of States Parties) om het Strafhof te voorzien van een toereikende begroting. In verband met het recent geopende onderzoek naar de situatie in Oekraïne zal Nederland in het kader van de begrotingsonderhandelingen in de Vergadering van verdragspartijen met zoveel mogelijk gelijkgezinde partners pleiten voor extra financiering.
De handelsmissie van NABC naar Kameroen tussen 21 en 25 maart. |
|
Jan Klink (VVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de mededeling van de Netherlands Africa Business Council (NABC) dat het reisadvies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken niet actueel is in relatie tot de handelsmissie van 21 tot en met 25 maart naar Kameroen?1
Ja.
Klopt het dat het reisadvies niet actueel is, en op welke punten is het achterhaald?
Het reisadvies wordt periodiek aangepast. Onder invloed van snel wijzigende regels, zoals in het geval van de corona pandemie, kan aanpassing van een reisadvies korte tijd vertraging oplopen.
De grenzen van Kameroen waren voorheen gesloten voor niet-Kameroense reizigers, met uitzondering van ingezetenen, diplomaten en NGO-vertegenwoordigers. Inmiddels zijn de grenzen weer open en is het reisadvies aangepast aan de gewijzigde COVID-maatregelen. Het reisadvies verwijst nu naar een lokale site met de actuele eisen.
Welke mogelijkheden voor Nederlandse ondernemers zijn er in de gebieden van Kameroen die volgens het reisadvies wel veilig zijn, bijvoorbeeld op het gebied van landbouw?
Voor Nederlandse ondernemers zijn er kansen in de landbouwsector (onder meer in tuinbouw, koffie en cacao), bosbouw, havenlogistiek, transport en maritiem management, energie en medische systemen. Aan de handelsmissie namen bedrijven deel die werkzaam zijn in de zadensector, koelindustrie, energie, havenfaciliteiten, elektrotechniek en transportinfrastructuur.
Hoe duurzaam is de stabiliteit en veiligheid in dit gebied?
Het is lastig om te voorspellen hoe duurzaam de stabiliteit en veiligheid zullen zijn in de gebieden van Kameroen die nu als relatief veilig zijn aangemerkt in het reisadvies. Stabiliteit en veiligheid zouden in de toekomst kunnen wijzigen onder invloed van veranderende politieke omstandigheden. Op dit moment zijn de conflictgebieden in Kameroen in het uiterste noorden en de noordwestelijke regio.
In hoeverre bent u op de hoogte van de mogelijkheden in andere delen van Kameroen, voor bijvoorbeeld landbouw, ten opzichte van de gebieden waar NABC de focus op legt?
De mogelijkheden voor het bedrijfsleven in Kameroen worden door de ambassade in Benin in beperkte mate verkend. Het kabinet en private partners (inclusief de schrijvers van de private Afrika strategie) zien namelijk acht andere Afrikaanse markten als meer beloftevol voor het mkb. Zodoende richt de publiek-private Taskforce Handelsbevordering NL-Afrika zich vooral op die acht markten.
Op welke manier legt u prioriteit bij duurzame handelsrelaties met Kameroen, bijvoorbeeld door de mogelijkheid van extra afspraken op het gebied van investeringen of vrijhandel?
De bevoegdheid voor het maken van afspraken over markttoegang voor goederen en diensten ligt bij de Europese Unie. In 2019 is het onderhandelingsmandaat op basis waarvan de Europese Commissie met Afrikaanse landen onderhandelt over «Economic Partnership Agreement» gemoderniseerd en uitgebreid met onder andere duurzame ontwikkeling en investeringen. Het uitgangspunt van de handelsafspraken van de EU met Afrikaanse landen is dat zij volledig tariefvrij en quotavrij naar de EU kunnen exporteren.
Welke mogelijkheden biedt het Economic Partnership Agreement tussen de EU en Kameroen voor de uitbouw van duurzame handelsrelaties en investeringen, bijvoorbeeld op het gebied van landbouw? Hoe wordt hier gebruikt van gemaakt en wat is de kabinetsinzet hierop?
De EU heeft in 2009 met de Centraal Afrikaanse landen een EPA afgesloten die in 2014 voor Kameroen voorlopig in werking trad. De EPA is gekoppeld aan de Cotonou overeenkomst. De daarin opgenomen principes op het gebied van onder andere mensenrechten, democratie en duurzaamheid zijn van toepassing. De EPA moet daarom vooral gezien worden als een ontwikkelingsakkoord dat een platform biedt voor Kameroen en de EU voor technische assistentie op het handelsterrein, waaronder landbouw. Het kabinet is voorstander de EPAs op deze wijze te benutten en steunt de inzet van de Europese Commissie hierop.
Welke mogelijkheden biedt het Global Gateway initiatief voor de uitbouw van duurzame handelsrelaties en een beter investeringsklimaat, ook op het gebied van landbouw?
Met de Global Gateway strategie zet de EU zich in voor duurzame en kwalitatief hoogwaardige projecten op het terrein van connectiviteit. Hierbij spelen hoge standaarden een centrale rol en wordt rekening gehouden met de behoeften van de partnerlanden zodat projecten een positieve bijdrage leveren aan de lokale economie en het investeringsklimaat. Naast investeringen bevat de Global Gateway nadrukkelijk ook steun via technische assistentie, waaronder op het gebied van handels- en investeringsovereenkomsten.
De Global Gateway richt zich op een breed aantal sectoren waaronder ook digitale technologieën, klimaat en energie, vervoer, gezondheid, onderwijs en onderzoek. Innovatieve oplossingen van het Nederlandse bedrijfsleven op het gebied van klimaatslimme landbouw en agro-logistiek kunnen hier ook bij aansluiten.
Op welke manier houdt u rekening met het voorkomen van hongersnoden, en de daaruit volgende gevolgen, zoals opkomende migratiestromen, tijdens het leggen van handelsrelaties?
Onze inzet voor gelijkwaardige handels- en investeringsrelaties met (beloftevolle) Afrikaanse markten richt zich als vanouds sterk op kansen in de agrifood sector in die markten, gezien de internationale concurrentiekracht van de Nederlandse oplossingen voor die sector. Deze inzet gaat gepaard met investeringen in private-sectorontwikkeling in een aantal Afrikaanse landen en kan zodoende bijdragen aan een duurzame economische ontwikkeling die ook perspectieven kan bieden voor jongeren.
Bent u zich ervan bewust dat het Afrikaans continent grotendeels afhankelijk is van Oekraïens en Russisch graan en dat de aanhoudende oorlog grote gevolgen heeft voor de voedselvoorziening in onder andere Kameroen? Zo ja, op welke manier ziet u een rol voor Nederlandse bedrijven in de handelsrelaties op het gebied van voedselvoorziening zoals landbouw?
Ja, dat geldt inderdaad voor veel Afrikaanse landen. In mijn brief aan uw Kamer van 18 maart jl2 over de humanitaire inspanningen voor Oekraïne en buurlanden ging ik al kort in op de gevolgen elders in de wereld van de Russische invasie in Oekraïne. Ik noemde daarin ook de Nederlandse ontwikkelingsinspanningen om voedselzekerheid op structurele basis te versterken. Daarbij speelt Nederlandse kennis en kunde al een belangrijke rol, ook via verschillende programma’s van de ambassades. Een voorbeeld hiervan is het publiek-private samenwerkingsverband, SeedNL, dat zich richt op het versterken van zaaizaadketens in een aantal Afrikaanse landen.
Hoe is de ondersteuning vanuit de ambassade in Benin op dit moment geregeld voor Nederlandse ondernemers die in Kameroen actief willen zijn?
De Honorair Consul van Nederland in Kameroen, voormalig uitvoerend secretaris (directeur) van de Kameroense werkgeversorganisatie, biedt ondersteuning aan Nederlandse ondernemers met zijn netwerk en deskundigheid. Zo heeft hij in samenwerking met NABC, en in opdracht van de ambassade in Benin, de handelsmissie naar Kameroen georganiseerd. De economisch medewerker van de ambassade in Benin biedt eveneens ondersteuning aan Nederlandse ondernemers die in Kameroen actief (willen) zijn.
Welke beperkingen geeft het dat Nederland niet met een ambassade aanwezig is in Kameroen?
Nederland is, gezien het beperkt aantal middelen, gedwongen keuzes te maken aangaande aanwezigheid in het buitenland. De afwezigheid van een Nederlandse ambassade in Kameroen brengt uiteraard enkele beperkingen met zich mee. Door een beperkte aanwezigheid is er minder capaciteit om direct in te springen op actuele politieke en economische ontwikkelingen en om bijvoorbeeld mee te doen aan politieke demarches. De afwezigheid van een Nederlandse ambassade in Kameroen wordt echter opgevangen door de aanwezigheid van een Nederlandse Honorair Consul in het land. Deze verleent ondersteuning aan Nederlandse ondernemers die in Kameroen actief zijn (zie ook antwoord vraag 11). Ook organiseert deze Honorair Consul handelsevenementen, samen met de ambassade van Nederland in Benin, waar deze handelsmissie een voorbeeld van is. De Nederlandse ambassadeur in Benin is daarnaast geaccrediteerd voor Kameroen en bezoekt het land op regelmatige basis. Tijdens deze bezoeken zijn, naast gesprekken met de overheid, ontmoetingen met Nederlandse ondernemers en de Nederlandse gemeenschap doorgaans een vast onderdeel van haar programma. Op politiek gebied werkt ze nauw samen met de EU delegatie en ambassadeurs en neemt ze deel aan de jaarlijkse politieke dialoog tussen EU en Kameroen. Zo blijft ze goed op de hoogte en kan ze de EU-positie beïnvloeden.