De nieuwe vertragingen van de versterking |
|
Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van nieuwe vertragingen binnen de versterkingsoperatie in het aardbevingsgebied die als gevolg heeft dat dat mensen nog langer in onzekerheid zitten en in een onveilig huis wonen? Wat is daarop uw reactie?
De Nationaal Coördinator Groningen (NCG) rapporteert via het dashboard over de voortgang van de versterkingsoperatie. Op de website van NCG zijn de cijfers tot en met 31 juli 2020 te zien. Er is met name bij opnames een achterstand opgelopen. NCG doet er alles aan om die in te halen en de bestuurlijk afgesproken doelstellingen te behalen. Tegelijkertijd moeten we onderkennen dat de maatregelen in verband met corona voor vertraging heeft gezorgd. Halverwege maart zijn de opnames stilgelegd. In april heeft NCG alternatieve wijze van opnames getest, met inachtneming van de RIVM-richtlijnen. In mei is in grotere schaal weer begonnen met opnames. Wel blijven er adressen waarvan de bewoner/eigenaar aangeeft vanwege de coronamaatregelen op dit moment niet verder te willen of te kunnen in het traject. Op 31 juli 2020 betrof dit 188 adressen waarvan de bewoners/eigenaren hebben aangegeven het traject vanwege de coronamaatregelen te willen uitstellen.
Het beleid ten aanzien van de versterking is niet aangepast. Wel wordt versnelling in de aanpak aangebracht met het versnellingspakket (TK 2019–2020, 33 529, nr. 718). Het pakket bestaat uit acties en maatregelen die te relateren zijn aan drie hoofdthema’s: versnelling versterkingsoperatie, vergroten regie gemeenten en verbeteren bewonersperspectief.
Waar is deze vertraging precies ontstaan? Zijn er bijvoorbeeld bepaalde batches waar vertraging is opgetreden? Onder welke gemeenten vallen deze? Is het beleid ten aanzien van de versterking aangepast? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat weet u van vertragingen binnen batch 1467 en binnen Ten Post?
Bij het merendeel van de woningen in Ten Post is geen sprake van vertraging. Bij één project (29 eigenaren) wordt enige vertraging voorzien. De geselecteerde aannemer heeft een voorlopig ontwerp gemaakt. Bij dit voorlopig ontwerp hoort een begroting die – voordat verder gegaan kan worden – goedgekeurd moet worden door NCG. NCG heeft inmiddels de begroting van de aannemer ontvangen en beoordeelt deze op dit moment. Als gevolg hiervan kan de aannemer na de bouwvakvakantie met de eigenaren in gesprek over het voorlopig ontwerp.
Batch 1.467 omvat meerdere projecten in het aardbevingsgebied. Bij het merendeel is geen sprake van vertraging. In Appingedam zijn de versterkingsadviezen ontvangen en gedeeld met de bewoners. De bewoners waren niet akkoord met de voorgestelde versterking. Hierop is onderzocht of het mogelijk was om voor alle woningen in het gebied Plan Zuid te kiezen voor sloop-nieuwbouw. Verder heeft de keuze voor een aannemer meer tijd in beslag genomen. De gemetselde woningen fase 1 worden in het najaar opgeleverd en fase 2 start met uithuizen na de zomer. Voor de vliesgevel woningen zijn in augustus bewonersbijeenkomsten en starten bewonersgesprekken.
Wat is de reden van de vertraging in Ten Post?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) niet betaalt? Zo ja, waar ligt dat aan? Wat gaat u daar aan doen?
NCG heeft zich als uitvoeringsorganisatie te houden aan de wet- en regelgeving en betaalt binnen die kaders uit. In het kader van rechtmatigheid worden nota’s gecontroleerd. Wanneer blijkt dat zaken niet in overeenstemming zijn met de afspraken kan zich vertraging in de betaling voordoen.
Klopt het dat de onderhandelingen met de aannemer(s) niet rond zijn? Zo ja, waar ligt dat aan? Wat gaat u hier aan doen? Bent u bereid hier volledig transparant in te zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor elk project dat NCG in opdracht heeft of neemt voert NCG onderhandelingen met aannemer(s) over onder andere prijsniveaus en constructieve methodieken. Over de inhoud van deze onderhandelingen doet NCG geen uitspraak in verband met bedrijfsgevoelige informatie en het feit dat een uitspraak hierover de onderhandelingen kan beïnvloeden.
Kunt u in een grafiek of tijdlijn uiteen zetten hoe de planning per batch was, hoe de uitvoering nu loopt en hoe de verwachting voor de toekomst is? Zo nee, waarom niet?
Het versterken van panden is maatwerk. Hoewel panden in één batch kunnen zitten, betekent dit niet dat alle panden in de batch dezelfde mate van versterking nodig hebben. Wat er moet gebeuren is afhankelijk van de opname en beoordeling. Daarnaast kunnen eigenaren vragen om bepaalde zaken mee te nemen of bezwaar maken tegen de voorgestelde aanpassingen. Hierdoor kan geen planning per batch worden gemaakt.
Onderdeel van het versnellingspakket is dat er een Meerjaren Versterkingsplan (MJVP) wordt gemaakt. Het MJVP moet op basis van de lokale plannen van gemeenten een overkoepelend meerjarig overzicht geven van de versterkingsopgave. Op dit moment wordt door NCG onderzocht of hier ook, aan de hand van scenario’s, een raming kan worden gegeven voor de gehele operatie.
Bent u op de hoogte van de vertraging van versterking aan de Kollerijweg in Woltersum?1 Wat is daarop uw reactie?
Conform de toezegging van de Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) heeft NCG 20 woningen in Woltersum met voorrang opgepakt. Door NCG is de opdracht gegeven aan ingenieursbureaus om deze woningen als eerst te beoordelen. NCG heeft de bewoners/eigenaren van deze 20 adressen in november 2019 laten weten dat naar verwachting het versterkingsadvies voor hun woning voor de zomer van 2020 beschikbaar zou zijn. De eigenaren van de «vier-op-een rijwoningen» hebben regelmatig contact met een medewerker van NCG. De medewerker heeft hierbij aangegeven dat voor de zomer waarschijnlijk in de zomer zou worden. Eén eigenaar heeft op 24 juli 2020 een e-mailbericht gestuurd naar NCG en gevraagd naar de stand van zaken over het versterkingsadvies. Op basis van een interne planning is aan deze eigenaar per e-mail op 27 juli 2020 geantwoord dat het versterkingsadvies in het vierde kwartaal 2020 of het eerste kwartaal 2021 beschikbaar zou komen. Deze informatie van 27 juli 2020 bleek niet juist te zijn. In de planning is per ongeluk bij deze adressen een foutieve periode ingevoerd. De bewoners/eigenaren van de vier adressen zijn hierover op 30 juli jl. per brief geïnformeerd door NCG. De versterkingsadviezen voor Kollerijweg 8 en 10 zijn ontvangen en worden in de laatste week van augustus met de eigenaren besproken. De versterkingsadviezen voor Kollerijweg 4 en 6 zijn inmiddels door de NCG ontvangen. Deze versterkingsadviezen zijn op 17 augustus met de eigenaren besproken.
Ik vind het belangrijk dat bewoners/eigenaren duidelijkheid hebben over hun versterkingsopgave. Naar aanleiding van de open brief heeft NCG direct actie genomen om betreffende eigenaren- per brief te informeren. Dit gaat NCG ook doen ten aanzien van de overige 16 bewoners die de toezegging hebben gekregen dat ze voor de zomer 2020 een versterkingsadvies zouden ontvangen.
Hoe verklaart u dat hier zonder opgaaf van reden de versterking wordt uitgesteld? Welke rol spelen het ministerie, de gemeente en de NCG hierin?
Zie antwoord vraag 8.
Wat is uw reactie op de open brief van deze gedupeerden?
Zie antwoord vraag 8.
Wat vindt u er van dat vorig jaar de Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) deze groep mensen heeft beloofd voorrang te zullen krijgen van de NCG, zoals de briefschrijvers benoemen? Hoe gaat u deze mensen een oplossing te bieden?
Zie antwoord vraag 8.
Hoeveel klankbordgroepen voor de versterking zijn er? Wanneer en met welk doel zijn deze opgericht? Wat is de status hiervan? Wie zitten in die klankbordgroepen? Welke procedure is er gevolgd bij de samenstelling van deze groepen? Dragen deze bij aan het herstel van vertrouwen bij gedupeerden? Zo ja, hoe dan?
In het aardbevingsgebied zijn meerdere klankbordgroepen en dorpstafels actief: onder andere in Loppersum, Appingedam, Midden-Groningen en Groningen. Het initiatief voor dergelijke groepen ligt vooral bij burgers en gemeenten. Op verzoek van de gemeenten sluit NCG in sommige gevallen aan.
Het Versterkingspunt Groningen heeft een klankbordgroep voor de Nije Buurt in Ten Post (specifiek voor de Jan Zijlstraat). Deze klankbordgroep heeft maandelijks een overleg, het meest recente overleg was op 27 juli jl. Deelnemers zijn 4 bewoners en 2 projectleiders. Doel van het overleg is om te bespreken welke wensen bewoners hebben en wat NCG kan betekenen. Ook worden algemene zaken besproken rondom de nieuwe woningen.
Klopt het dat bewoners die lid zijn van een klankbordgroep hun buren moeten informeren over de versterking en vertragingen in deze trajecten? Zo ja, waarom moeten buren elkaar informeren en worden niet alle bewoners tegelijk geïnformeerd? Wat denkt u dat de gevolgen van kunnen zijn van buren die elkaar informeren?
NCG informeert alle eigenaren in een bepaald project via nieuwsbrieven, bijeenkomsten, brieven, e-mails en via individuele contacten met de bewonersbegeleider over wat er gaat gebeuren in de versterkingsopgave. Dit is niet aan de leden van de klankbordgroep.
Bewoners die deelnemen in de klankbordgroep kunnen hun buren informeren over datgene wat besproken is tijdens de klankbordgroep. Deze leden zijn voor de buren het aanspreekpunt om in de klankbordgroep wensen en eventuele problemen van eigenaren aan te kaarten.
Hoe verloopt de communicatie tussen de NCG en inwoners van het aardbevingsgebied? Kunt u uw antwoord toelichten?
De bewoner centraal is het belangrijkste uitgangspunt van NCG. De communicatie naar eigenaren/bewoners is maatwerk en gebeurt in samenwerking met de gemeente. We kiezen voor een persoonlijke benadering: één-op-één gesprekken aan de keukentafel, maar ook bijeenkomsten met de inwoners van een straat of wijk. De bewonersbegeleider heeft het directe persoonlijke contact met de eigenaar/bewoner. Wanneer bewoners vragen hebben kan altijd contact worden gezocht via het algemene nummer van de NCG.
Wat zegt u tegen mensen die al jaren het onderhoud aan hun huis uitstellen omdat bewonerbegeleiders zeggen dat ze snel naar een wisselwoning zullen gaan terwijl dat steeds niet gebeurt? Vindt u het terecht dat ze nu opnieuw weer zo lang moeten wachten? Wat gaat u hier aan doen?
Het proces van de versterking is als volgt. Aan de eigenaren wordt verteld dat na een opname een beoordeling nodig is om vast te stellen of de woning wel/niet voldoet aan de veiligheidsnorm. Deze beoordeling kost tijd. Als de beoordeling beschikbaar is en de woning voldoet niet aan de norm, dan wordt uitleg gegeven over maatregelen die nodig zijn. Afhankelijk van de benodigde maatregelen moet een eigenaar tijdelijk uit zijn woning. In het geval van sloop-nieuwbouw is duidelijk dat de eigenaar zijn woning voor langere tijd moet verlaten. Om een nieuwe woning te kunnen bouwen moeten diverse stappen doorlopen worden: van een schetsontwerp via een voorlopig ontwerp naar uiteindelijk een definitief ontwerp. Wanneer eigenaren het definitieve ontwerp hebben goedgekeurd, tekenen de eigenaren en NCG een vaststellingsovereenkomst. Dan is ook duidelijk wanneer de eigenaren verhuizen naar tijdelijke huisvesting en de sloop van de huidige woningen start.
Begrijpt u dat het leven van deze mensen stilstaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik begrijp goed dat bewoners willen weten waar zij aan toe zijn. Dit inzicht willen we bewoners zo snel mogelijk bieden. Dat is de reden dat in het bestuurlijk overleg van 23 januari jl. het Versnellingspakket is overeengekomen. In het Versnellingspakket staat onder meer een aantal maatregelen waarmee de versterkingsopgave wordt versneld zoals bijvoorbeeld de praktijkvariant, de typologieaanpak en de bouwimpuls (Zie Kamerstuk 33 529, nr. 718). Naast de versnelling worden bewoners door deze maatregelen centraal gesteld in de versterkingsopgave door ze beter te betrekken.
Begrijpt u dat steeds meer mensen verder vastlopen omdat keer op keer beloftes worden gebroken? Kunt u uw antwoord toelichten? Hoe gaat u gedupeerden tegemoet komen nu deze vertraging opnieuw tot uitstel en dus tot stress leidt?
Zie antwoord vraag 16.
Hoe staat het met de belofte van de Minister van EZK uit 2018 dat het zijn hoogste prioriteit heeft stress en onzekerheid zo snel mogelijk weg te nemen? Welke acties zijn daaruit voortgekomen?
Regio en Rijk geven gezamenlijk prioriteit aan het organiseren van sociale en emotionele ondersteuning. De aardbevingsgemeenten hebben middelen gekregen om extra capaciteit in te zetten voor de sociale en emotionele ondersteuning van inwoners. De kosten (5,4 miljoen euro voor een periode van twee jaar) zijn 50/50 verdeeld tussen het Nationaal Programma Groningen en het Rijk. Hiervan zijn bijvoorbeeld aardbevingscoaches aangesteld in sommige gemeenten. Daarnaast zijn sinds 2019, naast de reguliere zorg, geestelijk verzorgers beschikbaar in het aardbevingsgebied om mensen thuis op te zoeken. Geestelijk verzorgers luisteren naar de verhalen van mensen en zijn geschoold om hen te begeleiden en ondersteunen bij gevoelens van onmacht, stress, levensvragen etc. Op 4 februari 2020 heeft de Minister van VWS uw Kamer geïnformeerd over de voorlopige uitvoering van de motie Dik-Faber (Kamerstuk 33 529, nr. 721). Het Ministerie van VWS is samen met de ministeries van BZK en EZK in overleg getreden met de partijen die zijn betrokken bij het leveren van geestelijke verzorging in het aardbevingsgebied om te bezien hoe kan worden bijgedragen aan het opvangen van de behoefte aan geestelijke zorg in het aardbevingsgebied en hoe dit kan worden vormgegeven. Naast de in de motie genoemde partijen zijn daarbij ook de partijen uitgenodigd die betrokken zijn bij de uitvoering van de subsidie voor geestelijke verzorging thuis.
Gelooft u dat mensen met gezondheidsproblemen als gevolg van de manier waarop de Staat met hen omgaat, automatisch genezen door de gaskraan verder dicht te draaien? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mensen gaan op verschillende manieren om met aanhoudende onzekerheid en stress. Niet bij iedereen zullen klachten vanzelf verdwijnen op het moment dat de gaskraan dicht gaat en de aardbevingen stoppen. Het is belangrijk dat mensen de hulp en de zorg krijgen die bij hen past om gezondheidsklachten te verminderen en te voorkomen. Mensen die door de aardbevingen zijn getroffen en kampen met stress of andere gezondheidsklachten als gevolg van de aardbevingen kunnen via de huisarts passende zorg krijgen. Daarnaast is de GGD verantwoordelijk voor de publieke gezondheid in de regio.
Welke maatregelen denkt u dat er extra nodig zijn voor volledig herstel van gezondheid en vertrouwen?
We monitoren de uitwerking van de maatregelen die in gang zijn gezet, zo nodig kan bezien worden of extra maatregelen nodig zijn.
Welke prioriteit hebben de gezondheidsproblemen van deze mensen voor u? Waar blijkt dat uit? Welke stap extra gaat u voor deze gedupeerden zetten?
Zie het antwoord op vraag 18 en vraag 20.
Hoe staat het met de uitvoering van het plan van aanpak uit 2018 van de GGD dat zorgt voor een samenhangend hulpaanbod door verschillende betrokken organisaties, zoals de Minister van EZK in 2018 aangaf in zijn beantwoording?2 Hoe wordt hier uitvoering aan gegeven? Zijn er al positieve resultaten te melden? Zo nee, waar ligt dit aan?
In 2019 en 2020 zetten de aardbevingsgemeenten zich samen in om emotionele en sociale ondersteuning te bieden aan hun inwoners. Denk bijvoorbeeld aan het aanstellen van een aardbevingscoach, het inhuren van geestelijk verzorgers of uitbreiding van het sociaal team. GGD Groningen ondersteunt gemeenten in de hele provincie met het delen van kennis, het volgen van de ontwikkelingen en de evaluatie. Ook wordt ingezet op het trainen van diverse professionals in de aardbevingsgemeenten. Er wordt onder andere getraind op het herkennen van de problematiek achter de voordeur en het ervoor zorgen dat mensen voor zichzelf opkomen en zo nodig hulp durven te vragen. Door problemen beter en eerder te herkennen kan een zorgaanvraag zoveel mogelijk worden voorkomen. In het najaar zal de Minister van VWS een voortgangsbrief sturen.
Hoe zorgt u ervoor dat gedupeerden in het aardbevingsgebied niet nog zieker worden?
Het kabinet erkent de zorgen in Groningen en pakt het probleem bij de kern aan door de gaswinning uit het Groningenveld versneld af te bouwen. Hiermee neemt het kabinet de oorzaak van de bevingen weg en zullen de aardbevingen en de hieraan gerelateerde klachten op termijn afnemen. Daarnaast zet het kabinet zich maximaal in voor duidelijkheid voor bewoners over de versterking van hun woningen en een soepele en snelle schadeafwikkeling.
In de tweede plaats moet goede zorg voorkomen dat mensen zieker worden. Zie ook het antwoord op vraag 19.
Wilt u deze vragen separaat beantwoorden voor het einde van het zomerreces van 2020?
Waar mogelijk zijn de vragen separaat beantwoord.
Het verlengen van opsporingsvergunningen voor olie en gas aan Vermilion zonder aan wettelijke criteria te voldoen |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Hoe kan het dat een opsporingsvergunning van Vermilion (opsporingsvergunning Utrecht) die al sinds 24 november 2018 verstreken is nog steeds wordt gerapporteerd als verlengd?
Voor het verstrijken van de termijn is een verzoek tot verlenging van de geldigheidsduur gedaan door Vermilion, de houder van de vergunning. Zolang er geen besluit is genomen blijft geregistreerd staan dat deze vergunning er nog is. Vermilion kan echter geen rechten ontlenen aan de wijze waarop NLOG dit registreert.
Klopt het dat Vermilion een verlenging van de opsporingsvergunning heeft aangevraagd, en dat deze verlenging op dit moment in overweging wordt genomen door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat?
Ja, dat klopt.
Klopt het dat de verlenging voor de lange periode van acht jaar is aangevraagd door Vermilion, en dat daarmee zeer waarschijnlijk al geanticipeerd wordt op de praktijk van halvering van de tijd door het ministerie bij toekenning van verlengingen van vergunningen? Hoe gaat u hiermee om?
Vermilion heeft een verlenging van de geldigheidsduur van acht jaar aangevraagd. Er is geen praktijk van halvering van aangevraagde termijnen bij toekenning van verlengingen van vergunningen. De termijn die gegund wordt moet afdoende zijn om het werkplan voor het noodzakelijke opsporingsonderzoek te kunnen uitvoeren. De aanvrager zal in geval van een aanvraag voor het verlengen van de geldigheidsduur van een opsporingsvergunning moeten aangeven waarom het onderzoek niet binnen de eerder gegunde termijn kon worden uitgevoerd. Ik heb nog geen besluit genomen over het verlengen van de geldigheidsduur van de vergunning of over de exacte termijn van deze verlenging.
Kunt u bevestigen dat er geen vergunningen worden verlengd zonder dat aan de voorwaarden voor verlenging, vastgelegd in die vergunning, is voldaan?
In principe worden er geen termijnen verlengd indien niet aan de wettelijke voorwaarden hiervoor of aan de voorwaarden in de beschikking is voldaan, tenzij het niet aan de aanvrager kan worden verweten dat niet is voldaan aan de voorwaarden in de beschikking.
De opsporingsvergunning is een marktordenende vergunning. De voorwaarden in de opsporingsvergunning Utrecht stammen nog uit de tijd dat er nog wel nieuwe opsporingsvergunningen werden afgegeven. Deze voorwaarden hadden tot doel de concurrentie tussen de verschillende operators te bevorderen en operators te dwingen zo snel mogelijk onderzoek te doen en tot winning te komen.
Op welke wijze gaat u gehoor geven aan de bezwaren tegen verlenging van de betreffende vergunning die nu al zijn geuit door het college van de gemeente Woerden?1
Er is geen formeel adviesrecht voor regionale overheden in deze procedure. De reden hiervoor is dat de onderliggende opsporingsvergunning slechts een economisch recht van Vermilion betreft. Het gebied van de opsporingsvergunning beslaat 24 gemeenten, waaronder de gemeente Woerden, en vier provincies. Het uitvoeren van onderzoek zal uiteindelijk een vele malen kleiner gebied betreffen. Voor het uitvoeren van onderzoek moeten andere vergunningen worden aangevraagd waarbij de betrokken overheden, waarschijnlijk 2 of 3 gemeenten en een provincie, een wettelijke adviesrecht hebben. Met deze gemeenten zal ik uitvoerig afstemmen. Voor het daadwerkelijk mogen winnen van eventuele voorraden zijn diverse andere vergunningen nodig waarbij de betrokken overheden wettelijk adviesrecht hebben. Op dit moment kan en mag Vermilion nog niets en mij zijn ook geen voornemens bekend van Vermilion om op korte termijn onderzoek te gaan doen.
Ik hecht er echter aan om alle processen zo transparant mogelijk te laten verlopen. Indien ik voornemens ben positief te besluiten op het verzoek van Vermilion zal er op gepaste wijze worden afgestemd met de betrokken overheden over dit voornemen en de hierop volgende procedures.
Deelt u de mening dat wanneer een vergunning al geruime tijd verlopen is en er niet voldaan is aan de randvoorwaarden van een verlengen, er geen sprake meer is van een verlenging van een opsporingsvergunning maar van de aanvraag tot een nieuwe vergunning?
Nee, indien de aanvraag is ingediend voor het verstrijken van de geldigheidsduur van de onderliggende vergunning moet ik daar positief op besluiten indien aan alle voorwaarden is voldaan. In dat geval wordt geen nieuwe vergunning afgegeven maar worden de bestaande rechten van de onderliggende vergunning gerespecteerd.
Kunt u bevestigen dat u, conform het regeerakkoord, geen nieuwe opsporingsvergunning aan Vermilion zal afgeven, en dat er gehandhaafd zal worden als er toch opsporingsactiviteiten zonder vergunning plaatsvinden?
Ja, ik geef geen nieuwe opsporingsvergunningen op land af. Dit betreft niet specifiek Vermilion, maar alle operators die op land actief zijn.
Het Staatstoezicht op de mijnen is de onafhankelijk toezichthouder en zal op grond van een eigen mandaat optreden tegen vergunningplichtige activiteiten waarvoor geen vergunning is afgegeven.
Op grond van enkel de opsporingsvergunning Utrecht is het Vermilion niet toegestaan om proefboringen uit te voeren of seismisch onderzoek te doen. De opsporingsvergunning Utrecht betreft een marktordenende vergunning die Vermilion het exclusieve recht geeft binnen het zoekgebied, zoals beschreven in die opsporingsvergunning, aanvragen in te dienen voor vergunningen voor proefboringen en seismisch onderzoek.
De oproep van de Burgemeester van Loppersum voor een andere aanpak voor de versterkingsoperatie in Groningen. |
|
Agnes Mulder (CDA), Matthijs Sienot (D66), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «burgemeester Loppersum wil effectievere aanpak tegen aardbevingen: «We kunnen niet doorgaan op deze manier»?1
Ja.
Deelt u de mening dat we elke kans op versnelling moeten grijpen zodra deze zich voordoet? Wat wordt tot nu toe al gedaan aan het wegnemen van de belemmeringen die de burgemeester noemt?
Ja. Het is onze inzet om de uitvoering van de versterkingsoperatie te versnellen en te vereenvoudigen waar dat mogelijk is, zonder dat dit ten koste gaat van de noodzakelijke zorgvuldigheid en betrokkenheid van de bewoner. De bestuurders in de regio en wij hebben daartoe op 23 januari jl. een pakket versnellingsmaatregelen vastgesteld (Kamerstuk 33 529, nr. 718). Uiteraard zijn en blijven wij samen met de regio zoeken naar aanvullende mogelijkheden voor verbetering en versnelling.
In welke mate denkt u dat de suggestie van de burgemeester van Loppersum voor een crisisteam daadwerkelijk kan leiden tot versnelling van de versterkingsoperatie?
Ik heb naar aanleiding van de oproep van de burgemeester van Loppersum contact met hem opgenomen. Ik deel zijn zorgen over de aanleiding voor zijn oproep en ik heb ook begrip voor zijn positie. Deze zomer vinden vervolggesprekken met de burgemeester en de gemeente plaats over de door de burgemeester gesignaleerde belemmeringen.
In welke mate denkt u dat het instellen van een spoedwet kan leiden tot versnelling? Welke juridische, bestuurlijke en bureaucratische belemmeringen zou deze kunnen wegnemen die nu een voortvarende aanpak in de weg staan? In hoeverre wordt hiervoor nu al aan oplossingen gewerkt?
In het belang van de inwoners van Groningen heeft de wetgeving over de versterkingsoperatie voor het kabinet hoge prioriteit. Hier wordt dan ook, mede op verzoek van uw Kamer, met spoed aan gewerkt. Daarbij dient ook de benodigde zorgvuldigheid te worden betracht. Het kabinet heeft op 22 mei 2020 het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State (de Afdeling) over het wetsvoorstel versterking gebouwen Groningen ontvangen. Zoals de Minister van EZK heeft toegelicht in het Algemeen Overleg Mijnbouw/ Groningen van 24 juni jl. raakt het advies van de Afdeling aan de afspraken die met regionale bestuurders zijn gemaakt en is om die reden onderwerp van de gesprekken met de bestuurders deze zomer.
Het wetsvoorstel is bedoeld om de bestaande afspraken en werkwijze juridisch goed te verankeren. Het wetsvoorstel is daarmee van groot belang voor een goede en zorgvuldige uitvoering van de versterkingsoperatie en zal zo spoedig mogelijk worden ingediend bij Uw Kamer. De versterking zelf hoeft hierop niet te wachten en waar mogelijk blijven we zoeken naar mogelijkheden om te versnellen.
In hoeverre bent u bereid gehoor te geven aan de oproep van de burgemeester van Loppersum om een crisisteam in te stellen? Staat deze oplossing ook op de agenda bij de gesprekken met de regio?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 ben ik in gesprek met de burgemeester van Loppersum over de belemmeringen die hij ziet, en de aangedragen suggesties voor verbetering.
Daarnaast zijn wij in overleg met de regionale bestuurders in het gebied over de versterkingsaanpak, gericht op het zo snel mogelijk bereiken van de veiligheid en duidelijkheid waar de inwoners van Groningen behoefte aan hebben. De inbreng van de burgemeester van Loppersum maakt onderdeel uit van deze gesprekken. Conform onze toezegging in het Algemeen Overleg Mijnbouw/Groningen van 24 juni jl. informeren wij uw Kamer zo spoedig mogelijk over de uitkomsten.
In hoeverre bent u bereid gehoor te geven aan de oproep van de burgemeester van Loppersum om een spoedwet in te stellen die juridische, bestuurlijke en bureaucratische belemmeringen wegneemt en toewerkt naar oplossingsgerichte maatregelen? Staat deze oplossing ook op de agenda bij de gesprekken met de regio?
Zoals aangegeven in de antwoorden op de vragen 3, 4 en 5 zijn de suggesties voor verbetering van de burgemeester van Loppersum en onderdelen van het advies van de Afdeling inzake het wetsvoorstel versterken gebouwen Groningen onderwerp van gesprek in de overleggen die wij deze zomer voeren met de regionale bestuurders.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De drie aardbevingen in Groningen de afgelopen week. |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Wat is uw reactie op de drie aardbevingen die deze week in Groningen plaatsvonden?1
Groningen is in korte tijd drie keer opgeschrikt door een aardbeving. De aardbevingen zijn de reden dat het kabinet de gaswinning zo snel mogelijk wil stoppen, volgens de huidige planning zal dat medio 2022 zijn. Daarmee vermindert de kans op zware bevingen, maar is de onrust in de ondergrond niet voorbij. Het blijft belangrijk om bodembeweging te monitoren en schades voortvarend af te handelen. Daarnaast is een snelle uitvoering van de versterkingsoperatie van groot belang. Ook blijft het nodig om te investeren in de toekomst van Groningen en de Groningers. Hiervoor blijft het kabinet zich inzetten.
Kunt u aangeven waarom u nog steeds geen enkele inhoudelijke reactie hebt gegeven op deze voor veel Groningers zeer aangrijpende gebeurtenissen?
Uiteraard hebben wij direct contact gehad met het lokale gezag, dat op zijn beurt het contact met bewoners heeft onderhouden. Kort na de bevingen hebben de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ik via onder meer sociale media ons medeleven overgebracht. Via diverse kanalen is aan bewoners duidelijk gemaakt dat zij terecht kunnen bij het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) voor het melden van schade en mogelijk Acuut Onveilige Situaties. Het IMG heeft besloten ook op zondag zijn telefoonlijn te openen, zodat bewoners schade konden melden en eventueel hun verhaal kwijt konden.
Klopt het dat er in 2020 nu al meer seismische energie uit aardbevingen met een magnitude onder de 3.0 is vrijgekomen dan in heel 2019?
De seismiciteit in Groningen wordt doorlopend gemonitord aan de hand van een protocol dat is vastgelegd in de mijnbouwregeling waarbij ingegaan wordt op het aantal aardbevingen, de magnitude van de bevingen en de aardbevingsdichtheid. Seismische energie is niet één van de parameters die wordt gemeten en gemonitord. Op advies van Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) wordt wel gekeken naar het aantal aardbevingen en de lokale aardbevingsdichtheid (Kamerstuk 33 529, nr. 676 en Kamerstuk 34 957, nr. 53). Daarin worden ook aardbevingen met een magnitude boven 3.0 meegenomen en eveneens aardbevingen met een relatief lage magnitude, waarvan de bijdrage aan de totale seismische energie verwaarloosbaar is. Het is in 2020 nog niet voorgekomen dat een grenswaarde van deze parameters is overschreden. Evenmin heeft in 2020 een aardbeving plaatsgevonden waarmee de grenswaarden voor magnitude of maximale bodembeweging zijn overschreden. Mocht met een toekomstige aardbeving wel een grenswaarde worden overschreden dan is NAM verplicht een analyse te maken. SodM zal hierop toezien en mij op basis van de analyse nader adviseren.
Welke consequenties heeft het voor uw beleid dat het vrijkomen van seismische energie nog steeds groot blijkt?
De afgelopen jaren is de gaswinning sterk afgenomen door de reeds getroffen maatregelen. De definitieve beëindiging van de winning is in zicht. Met het beëindigen van de winning neem ik de oorzaak van de aardbevingen weg. Daarnaast wordt voortdurend gezocht naar mogelijkheden om de gaswinning verder te verlagen, ook als de actuele situatie ten aanzien van seismiciteit daar geen directe aanleiding toe geeft. SodM, KNMI en andere experts geven aan dat de seismiciteit door de afbouw van de winning is afgenomen en uiteindelijk zal verdwijnen na beëindiging van de winning. Dat neemt niet weg dat na de beëindiging van de gaswinning nog aardbevingen zullen plaatsvinden en de seismiciteit niet direct zal stoppen. Daarom blijft een adequate schadeafhandeling nu en ook in de toekomst van groot belang, evenals een goedlopende versterkingsoperatie. Ook op dit punt is de inzet van het kabinet onverminderd.
Bent u op de hoogte van het feit dat er nu al ruim 600 schademeldingen zijn gedaan naar aanleiding van de aardbeving bij Loppersum en dit aantal nog verder zal oplopen?2 Heeft u kennis van het feit dat in de week voor deze aardbeving er bijna twee keer zoveel (1077) schademeldingen zijn gedaan dan dat er schades zijn afgehandeld (539)?3 Is u bekend dat de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (nu opgegaan in het Instituut Mijnbouwschade Groningen) een recordaantal van ruim 25.000 niet afgehandelde schades heeft openstaan? Wat gaat u doen nu er opnieuw een grote achterstand ontstaat in het afhandelen van schades en gedupeerden lang moeten wachten?
Ik ben op de hoogte van het aantal schademeldingen dat binnenkomt bij het IMG. Om de vertraging zo veel mogelijk te beperken, werkt het IMG aan de verdere ontwikkeling van digitale schadeopnames en aanvullende maatregelen. Het is hierbij voor een bewoner met name van belang te weten wanneer zijn of haar melding afgehandeld kan zijn, niet hoeveel meldingen er wekelijks binnenkomen of afgehandeld worden. Het IMG kijkt daarom naar de doorlooptijd van meldingen. Het is de ambitie van het IMG en het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat om reguliere schadedossiers binnen een half jaar te behandelen. Van de laatste 2.500 besluiten was 63% van de meldingen niet ouder dan een half jaar. Op dit moment is slechts 8% van alle lopende meldingen ouder dan een jaar. Het IMG spant zich in om het percentage meldingen dat binnen een half jaar afgehandeld wordt te verhogen door meer opnames te plannen. De afgelopen weken zijn er ruim 1.000 opnames ingepland. Deze opschaling zal de komende periode verder doorgevoerd worden. Het IMG is een zelfstandig bestuursorgaan en bepaalt zijn eigen werkwijze voor de afhandeling van schademeldingen. Vanuit mijn systeemverantwoordelijkheid volg ik dit op de voet.
Bent u bekend met het feit dat twee woningen dreigden in te storten door de aardbeving met het epicentrum bij Loppersum deze week? Is het u bekend dat deze woningen zich op respectievelijk 20 en 40 km van het epicentrum bevinden?4 Welke consequenties heeft het optreden van (ernstige) schade in zo’n groot gebied voor uw beleid?
Er zijn in de week van de 3 opeenvolgende aardbevingen in totaal 15 meldingen van acuut onveilige situaties (AOS) gedaan. Het IMG heeft hier, zoals hun werkwijze voorschrijft, binnen 48 uur een expert naar deze meldingen gestuurd. Ik ben bekend met het feit dat er bij 2 van deze meldingen inderdaad sprake was van een acuut onveilige situatie. Er zijn direct maatregelen getroffen om deze gebouwen zo spoedig mogelijk veilig te stellen.
Een bewoner doet een AOS-melding als hij of zij zich zorgen maakt over zijn of haar veiligheid. Vervolgens wordt er gecontroleerd of er daadwerkelijk sprake is van een acuut onveilige situatie.
Het optreden van een beving kan, ook in een groter gebied, reden zijn voor een bewoner om een Acuut Onveilige Situatie (AOS) te melden. Vervolgens wordt er binnen 48 uur gecontroleerd of er daadwerkelijk sprake is van een AOS. De oorzaak van een AOS kan gelegen zijn in de gaswinning, maar bijvoorbeeld ook in de staat van onderhoud van het huis. Bij de behandeling van een AOS wordt, ongeacht de oorzaak, per situatie bepaald of het nodig is om de situatie veilig te stellen en worden de eventueel noodzakelijke maateregelen toegepast. Het dichtdraaien van de gaskraan en het hiermee bij de oorzaak aanpakken van de gevolgen van de gaswinning, leidt ertoe dat de veiligheidssituatie in het gebied naar de toekomst toe verbetert.
Ontstaan er nog steeds achterstanden vanwege de coronamaatregelen? Waarom krijgt het Instituut Mijnbouwschade Groningen langer de tijd vanwege coronamaatregelen, maar krijgen gedupeerden die bezwaar willen maken dat niet? Kunt u zich voorstellen dat dit gedupeerden in problemen brengt? Zo ja, wat wilt u hieraan doen?
Vóór corona werd het merendeel van de meldingen bij het IMG binnen een half jaar afgehandeld. Door de coronamaatregelen is er, ondanks de inspanningen en creatieve oplossingen van het IMG, onvermijdelijke vertraging ontstaan in de schade-opnames. Het is nog niet mogelijk om met zekerheid te zeggen welke vertraging optreedt als gevolg van de coronacrisis. Om de vertraging zo veel mogelijk te beperken, werkt het IMG aan de verdere ontwikkeling van digitale schadeopnames en andere aanvullende maatregelen.
De termijn om bezwaar te maken voor bewoners is volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zes weken. Het IMG is gebonden aan de termijnen zoals beschreven in de Awb. Het IMG zoekt echter naar zo veel coulance als binnen de wettelijke kaders mogelijk is. Zo kunnen bewoners voor wie het niet mogelijk is om binnen de gestelde termijn een volledig bezwaarschrift in te dienen een zogenaamd pro forma bezwaar aantekenen. De bewoner heeft op deze manier meer tijd voor de indiening van het volledige bezwaarschrift.
Welke stappen heeft u inmiddels gezet om de vastgelopen versterking op gang te krijgen, aangezien in de eerste drie maanden van dit jaar slechts elf onveilige woningen werden versterkt? Hoe gaat u uitvoering geven aan de aangenomen motie-Beckerman/Moorlag (Kamerstuk 35 328, nr. 10) en de aangenomen motie-Beckerman (Kamerstuk 33 529, nr. 746), waarin u wordt opgedragen alle gedupeerden in 2020 duidelijkheid te geven of hun woning in aanmerking komt voor versterking en wanneer?
Uw Kamer is geïnformeerd over het Versnellingspakket met maatregelen om de versterkingsoperatie te versnellen, zoals de praktijkaanpak, de Bouwimpuls en de typologiebenadering (Kamerstuk 33 529, nr. 718). In het Notaoverleg Mijnbouw/Groningen van 27 mei jl. heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties reeds toegelicht er naar te streven om inwoners zo snel mogelijk te laten weten of versterking van hun huis nodig is, en dat met dat doel de aantallen uitgevoerde opnames en beoordelingen fors zijn opgeschroefd. Daarbij is de verwachting dat het binnenkort te sluiten Bouwakkoord ook in de uitvoering zal brengen. In dit overleg heeft zij tevens aangegeven dat, naast tempo, zorgvuldigheid van groot belang is, vooral voor de bewoners over wiens huis en veiligheid het gaat. Tegen deze achtergrond is de verwachting dat het niet zal lukken om naar de letter te voldoen aan het verzoek in deze motie.
Bij de opnames in het kader van de versterkingsoperatie zijn de coronamaatregelen een vertragende factor geweest. Inmiddels is weer op grote schaal gestart met het uitvoeren van opnames binnen de mogelijkheden van de geldende coronamaatregelen, uiteraard indien de bewoner/eigenaar daarmee instemt. In de praktijk blijkt dat ongeveer de helft van de bewoners hieraan wil meewerken. Naar verwachting zal dit aantal in de loop van de tijd toenemen.
Bent u, gezien de recente aardbevingen, nog steeds van plan een nieuwe versterkingsnorm in te voeren gebaseerd op de aanname dat het aantal aardbevingen zal afnemen? Zo ja waarom, zo nee waarom niet? Bent u inmiddels wel bereid de norm pas in te voeren wanneer de Kamer hierover heeft kunnen debatteren?
Zoals toegelicht in de brief over toepassing van de Nederlandse Praktijkrichtlijn (NPR) van 30 juni jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 795) hebben wij op advies van de Mijnraad en SodM met de regionale bestuurders afgesproken steeds de meest actuele norm te hanteren bij de beoordeling van de veiligheid van gebouwen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 ziet SodM geen aanleiding te adviseren om de beoogde toepassing van de nieuwste NPR-versie te heroverwegen. De Nationaal Coördinator Groningen treft samen met ingenieursbureaus voorbereidingen zodat vanaf 1 september 2020 gerekend kan worden met de nieuwe update van de NPR, waar dit uitvoeringstechnisch en zonder veel tijdverlies redelijkerwijs kan. Parallel hieraan brengen wij samen met de regio in kaart waar mogelijk ongewenste breuklijnen ontstaan om hierover nadere afspraken te maken in het kader van clustering en maatwerk.
Hoe verloopt het overleg met de regio over de versterkingsoperatie? Welke afspraken zijn gemaakt? Over welke aspecten moet nog overeenstemming worden bereikt?
Zoals besproken in het Algemeen Overleg Mijnbouw/Groningen van 24 juni jl. zijn wij in overleg met de regionale bestuurders over de versterkingsaanpak, gericht op het zo snel mogelijk bereiken van de veiligheid en duidelijkheid waar de inwoners van Groningen behoefte aan hebben en over de toepassing van maatwerk en clustering in de uitvoering van de versterkingsoperatie om ongewenste verschillen en breuklijnen binnen wijken en buurten zoveel mogelijk te voorkomen. Conform onze toezegging zullen wij uw Kamer na het zomerreces informeren over de uitkomsten.
Hoe reageert u op de in een rapport van de Rijksuniversiteit Groningen getrokken conclusie dat de overheid meer schade heeft aangericht dan de aardbevingen zelf?5
Uw vraag refereert aan het gespreksverslag «Critical Review #5; over de benutting van kennis in de versterking» dat ik op 26 juni aan uw Kamer heb aangeboden (Kamerstuk 33 529, nr. 787). Tijdens de review is onder meer aandacht geweest voor de gevolgen die het beleid van de overheid ten aanzien van het veilig maken van Groningen heeft gehad. De door u aangehaalde stelling is echter geen gezamenlijke conclusie, maar een uitspraak die op enig moment in de discussie door een deelnemer is gedaan, en ter illustratie wordt geciteerd in het gespreksverslag.
Dit neemt niet weg dat wij – zoals aangegeven in het antwoord op vraag 10 – in overleg zijn met de bestuurders in de regio onder meer gericht op het zo snel mogelijk bereiken van de veiligheid en duidelijkheid waar de inwoners van Groningen behoefte aan hebben.
Kunt u gedetailleerd aangeven welke stappen u gedurende het zomerreces van de Kamer gaat zetten om tot een oplossing te komen voor de vastgelopen versterkingsoperatie?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 10 zijn wij op dit moment in overleg met bestuurders in de regio om tot aanvullende afspraken te komen over onder meer de uitvoering van de versterkingsoperatie. Wij informeren uw Kamer zo snel mogelijk over de uitkomsten.
Kunt u deze vragen één voor één en op zo'n kort mogelijke termijn, doch tenminste binnen één week, beantwoorden?
Als gevolg van de interdepartementale afstemming is het helaas niet mogelijk gebleken om binnen een week de benodigde informatie in te winnen voor zorgvuldige beantwoording van uw vragen.
Biogrondstoffen (biomassa) |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Kogel door de kerk. Geen houtstook meer voor energie: nu nog boter bij de vis»?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat milieuorganisaties Comité Schone Lucht (CSL), Mobilisation for the Environment (MOB) en Leefmilieu naast Nederlandse bewonersorganisaties ook buitenlandse natuur- en bosbeschermingsorganisaties op lokaal, regionaal en (inter)nationaal niveau representeren met betrekking tot houtige biomassa (Dogwood Alliance (VS), Biofuelwatch (UK), Estonion Forest Aid, Estonian Nature Fund (ES), Forests, Climate and Biomass Energy Working Group, FERN (EU) et al.)? Zo ja, bent u bereid om met de drie vertegenwoordigers van bovengenoemde milieuorganisaties in gesprek te gaan over de uitwerking van het advies van de sociaaleconomische Raad (SER)? Zo nee, waarom niet?
Het SER-advies over het duurzaamheidskader biogrondstoffen is de basis voor een appreciatie en aankondiging van bijpassende beleidsmaatregelen door het kabinet. In het proces waren tot dusverre uitgebreide mogelijkheden voor partijen om inbreng te leveren. Het PBL heeft begin dit jaar een «joint fact finding» uitgevoerd met meer dan 100 partijen en de SER heeft het advies onderworpen aan een ruime raadpleging van de achterban. De beleidsmaatregelen die het kabinet over het duurzaamheidskader zal aankondigen zullen nadere uitwerking vergen. Ook hierbij zal het kabinet steeds alle relevante partijen betrekken.
Kunt u uitsluiten dat de biomassacentrale in Diemen van Vattenfall, die de grootste moet worden van Nederland en waartegen om deze reden (vervuiling) momenteel twee beroepsprocedures lopen aangespannen door MOB en CSL tegen respectievelijk de omgevingsvergunning en de natuurvergunning en die pal naast een woon- en kinderwijk wordt gebouwd, vervuilend is? Zo nee, vindt u het wenselijk deze te openen, gezien uw uitspraak: «het heeft echt geen zin hele vervuilende biomassacentrales te plaatsen naast woonwijken. Dat moeten we echt niet doen»?2
Voor de genoemde centrale gelden net als voor andere centrales strenge emissie-eisen die de nadelige effecten zoveel als mogelijk beperken. Dat is in de genoemde vergunningen vastgelegd. Daarnaast is er door Vattenfall en verschillende decentrale overheden een convenant opgesteld om de negatieve effecten op de luchtkwaliteit te minimaliseren. Bijvoorbeeld door strenge eisen te stellen aan de uitstoot van stof. In het convenant wordt aangegeven dat er door de getroffen maatregelen nagenoeg geen impact is op de lokale luchtkwaliteit. Het is verder niet aan mij om mij te mengen in gerechtelijke procedures die hierover lopen.
Bevestigt u dat de afbouw van subsidies voor houtige biomassa voor de opwekking van warmte het beste omwille van het klimaat en leefomgeving per onmiddellijk in gang gezet kan worden, aangezien dit een politieke keuze is? Zo ja, bent u bereid om in gesprek te gaan met Vattenfall over stopzetting van de SDE-subsidie en een afkoop/compensatieregeling of een alternatieve aanwending? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is ervan overtuigd dat duurzame biomassa van belang is voor de transitie naar een klimaatneutrale economie. Daarbij is het belangrijk dat partijen die investeren in deze transitie, uit kunnen gaan van een betrouwbare overheid. Ik ben daarom niet bereid bestaande subsidiebeschikkingen ter discussie te stellen of af te kopen met een schadevergoeding. Wel werkt het kabinet aan de geleidelijke afbouw van subsidies voor verschillende toepassingen van duurzame biomassa. Zoals toegelicht in mijn Kamerbrief van 1 juli jl. (Kamerstuk 32 813, nr. 554) is er sinds 2018 geen nieuwe subsidie meer beschikbaar voor de bij- en meestook in kolencentrales. Als reactie op de motie Sienot c.s. (Kamerstuk 32 813, nr. 537) wordt geen nieuwe subsidie meer beschikbaar gesteld voor het gebruik van vaste houtige biomassa voor de productie van uitsluitend elektriciteit. Wat betreft warmteproductie zal het kabinet ook toewerken naar een uitfaseringsstrategie voor de gesubsidieerde inzet van duurzame biomassa.
Bent u bereid in het algemeen in overleg te treden met biomassacentrales (groot en klein) om de nog niet gegeven maar wel gereserveerde subsidies in te trekken met schadevergoeding, alsook de al vergeven subsidies voor opwekking van warmte en electriciteit door houtige biomassa? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Erkent u dat subsidies van de SDE-voorjaarsronde nu worden verwerkt? Zo ja, onderschrijft u dat in deze ronde geen subsidies voor het opwekken van warmte door de verbranding van houtige biomassa zouden moeten worden opgenomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Beaamt u dat uitstootnormen ten behoeve van de verbetering van de luchtkwaliteit ook per direct zouden moeten worden aangescherpt? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet streeft ernaar de emissie-eisen voor installaties voor bedrijven tussen 0,5 en 50MWth zo snel als mogelijk aan te scherpen. Een aanscherping voor uitstootnormen moet economisch en technisch haalbaar zijn. Hier laat de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat op dit moment onderzoek naar doen, wat bijna afgerond is. Daarna zal een voorstel hiervoor ter behandeling aan uw Kamer worden aangeboden. De emissies van grote stookinstallaties (vanaf 50MWth) moeten voldoen aan zowel de emissie-eisen in het Activiteitenbesluit als de emissie-eisen in de vergunning. De eisen in het Activiteitenbesluit zijn al scherp en soms zelfs scherper dan wat Europees als BBT (Beste Beschikbare Technieken) is vastgesteld.
Daarnaast moet het bevoegd gezag (afhankelijk van de omvang van de installatie de gemeente of provincie) bepalen of een individuele centrale voldoet aan BBT, zoals dit in de BBT-conclusies is vermeld: de zogenoemde BBT-toets. Bij de toepassing van BBT geldt namelijk niet één gefixeerde emissie-eis, maar een bandbreedte waarbinnen het bevoegd gezag moet vaststellen welke eis in een concreet geval gesteld moet worden. Als de BBT-toets dit aangeeft, worden de emissie-eisen in de vergunningen verder aangescherpt en de installaties aangepast. Dit moet binnen de wettelijke termijn, dat wil zeggen vóór augustus 2021 zijn gebeurd. In het kader van het Schone Lucht Akkoord hebben een groot aantal bevoegde instanties en het Rijk afgesproken zoveel mogelijk strenger te gaan vergunnen.
Beaamt u dat een koolstofschuld die gecreëerd wordt door biogrondstoffen meegewogen moet worden in het «fair share»-principe, gezien het disproportionele aandeel dat ontwikkelde landen, zoals Nederland, hebben in het veroorzaken van de klimaatcrisis?
Koolstofschuld heeft te maken met de CO2 die vrij komt als hout wordt verbrand. Deze schuld kan worden ingelost door de herplanting en groei van nieuwe bomen. Dit staat los van het idee van een «fair share». Het «fair share-principe» is een theoretische maatstaf om de hoeveelheid biogrondstoffen te duiden die een land redelijkerwijs zou mogen benutten in relatie tot de mondiale beschikbaarheid ervan.
Bent u bekend met het rapport van Partnership for Policy Integrity «Paper Tiger: Why the RED II biomass sustainability criteria fail forests and the climate»? Zo ja, onderschrijft u de conclusie dat de Europese richtlijnen voor hernieuwbare energie (RED II) hebben bijgedragen aan ontbossing en uitstoot van broeikasgassen? Zo nee, waarom niet?3
Ja, ik ben bekend met het rapport van Partnership for Policy Integrity «Paper Tiger: Why the RED II biomass sustainability criteria fail forests and the climate».
Het rapport geeft aan dat de RED II een dekmantel zou zijn voor bosexploitatie en ongecontroleerde uitstoot van broeikasgassen door de verbranding van hout. De schrijvers concluderen dat de laatste jaren het bosoppervlak in Europa aan het afnemen is door biomassa. Ze adviseren dat de gehele Europese benadering voor biomassa moet worden hervormd.
Ik onderschrijf de conclusie niet, omdat er geen sprake is van afname van bosoppervlak in Europa. Het bosgebied in Europa neemt jaarlijks nog steeds toe met zo’n 300.000 tot 400.000 hectare, ook is de houtkap slechts zo’n 65% van de bijgroei, dus het Europese bos bouwt nog steeds houtvolume op. Wel is er sprake van een lichte stijging van het areaal gekapt bos van ongeveer 7% sinds het dieptepunt van de economische crisis in 2009, maar dat is reguliere houtoogst die past in de cyclus van duurzame houtteelt waarbij bos(her)aanplant plaatsvindt, vervolgens beheer en uiteindelijk houtoogst. In dat jaarlijks areaal kunnen variaties plaats vinden. Daarnaast hebben onderwerpen zoals de economische recessie en droogte ook een effect op het areaal gekapt bos voor houtoogst. Voor het kabinet is duurzaam bosbeheer, via een geïntegreerde aanpak met gelijkwaardige aandacht voor ecologische, economische en sociale aspecten, uitgangspunt van het Nederlandse nationale en internationale beleid. Dat geldt zeker voor Europa, want bossen zullen een belangrijke rol gaan spelen in de transitie naar een klimaatneutraal en circulair Europa. Dat zal daarom ook de Nederlandse inzet en beoordeling zijn van de aankomende EU-bossenstrategie van de Europese Commissie zoals genoemd in de Green Deal. Tot slot kan ik niet vooruitlopen op een mogelijke herziening van de RED II.
Bent u bekend met de in het Europees parlement aangenomen motie van de PvdD die oproept om de Europese richtlijnen voor hernieuwbare energie te herzien (RED II)? Zo ja, bent u bereid om de EU op te roepen om een eerlijke klimaatboekhouding en een bovengrens voor biomassa in de EU RED II mee te laten nemen, zoals Natuur&Milieu voorstelde tijdens de persconferentie van de SER op 8 juli jongstleden?4
Zie antwoord vraag 9.
Het ontwerp-instemmingsbesluit Winningsplan Nedmag en de zoutwinningsactiviteiten in Zuidwending. |
|
Jan de Graaf (CDA), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
1. Welke advies is er door de betrokken waterschappen uitgebracht over het ontwerpinstemmingsbesluit voor zoutwinning door Nedmag in Noord-Nederland, en neemt de u dit advies over? Zo nee, hoe rechtvaardigt u dat? Zo ja, hoe gaat u deze adviezen verwerken in uw definitieve besluit?
Op 6 februari 2019 heb ik bij de beantwoording van Kamervragen van lid Beckerman (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 1452) aangegeven dat ik de adviezen van het waterschap en andere overheden bij de beoordeling van het winningsplan van Nedmag betrek. Op de website www.mijnbouwvergunningen.nl en op www.nlog.nl heb ik alle adviezen die ik heb ontvangen over deze aanvraag gepubliceerd. De adviezen zijn uitgebreid en zien op verschillende aspecten van het te nemen besluit, proces en maatschappelijke belangen. Ik constateer dat de regio verdeeld is en heb mede om die reden meerdere bestuurlijke overleggen over deze vergunningaanvraag met de regio belegd. In het ontwerpbesluit heb ik beschreven hoe ik de adviezen van het waterschap en de andere overheden heb gewogen. Ik ga hier in op de meest in het oog springende onderdelen.
Ik stem mede op basis van de adviezen niet in met verdere zoutwinning uit caverne VE-3 en ik beperk de zoutwinning uit de caverne TR-9 om te voorkomen dat deze caverne te groot wordt en aan het cluster groeit. De schadeafhandeling waar de overheden over adviseren regel ik via een protocol met de zoutbedrijven. Dit protocol zal ter hand worden genomen door de Commissie Mijnbouwschade die sinds 1 juli 2020 operationeel is. Het waterschap geeft in haar advies aan dat de bodemdaling het waterbeheer bemoeilijkt. Ik merk op dat alleen het aflaten van pekel uit de bestaande cavernes, en daarmee het verlagen van de cavernedruk, zoals dat als veiligheidsmaatregel is opgelegd door het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) een bodemdaling van meer dan 80 cm kan veroorzaken. Hoewel het waterschap in hun advies aangeeft dat zij een verdere toename in het aantal peilvakken en te plaatsen kunstwerken niet in verhouding vindt staan tot het aantal maatregelen in andere veenweidegebieden, meen ik dat de waterbeheersing mogelijk is, en niet tot veiligheidsvraagstukken leidt. Ik heb gevolg gegeven aan de adviezen over het zekerstellen van de financiële middelen voor de benodigde waterhuishoudkundige maatregelen en het beheer en onderhoud daarvan, door een voorschrift te stellen aan Nedmag. In lijn met de adviezen neem ik ook voorschriften op ten behoeve van de veiligheid zoals de maximale cavernegrootte en cavernedruk, beperking van het gebruik van dakolie en het meten en delen van de monitoringsgegevens met mij en de inspecteur-generaal der mijnen.
Welke adviezen zijn er door overige lokale overheden uitgebracht over het ontwerpinstemmingsbesluit voor zoutwinning door Nedmag in Noord-Nederland, en neemt de u deze adviezen over? Zo nee, hoe rechtvaardigt u dat? Zo ja, hoe gaat u deze adviezen verwerken in uw definitieve besluit?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat, wat betreft mijnbouw en schadeafhandeling, het vertrouwen van inwoners van Groningen ernstig geschonden is en dat deze unieke situatie vraagt om het inbouwen en aanbieden van extra zekerheden in het zoutwinningsbesluit? Hoe gaat u tegemoetkomen aan de zorgen die leven in de regio over zoutwinning?
Ik begrijp goed dat het vertrouwen van de inwoners van Groningen geschonden is daar waar het aankomt op mijnbouw en schadeafhandeling en dat daarmee het maatschappelijk draagvlak voor mijnbouwactiviteiten, ook buiten de gaswinning, is afgenomen. Zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer (Kamerstuk 32 849, nr. 188) heb ik de Commissie Mijnbouwschade in het leven geroepen. Ik ben dan ook blij dat sinds 1 juli jl. de commissie operationeel is, die nu al aan de slag kan gaan met de afhandeling van schadegevallen door gaswinning buiten Groningen en op (korte) termijn ook met schade door andere vormen van mijnbouw, zoals zoutwinning. Daarmee zorgt de Commissie voor extra zekerheden in het zoutwingebied. De instelling van deze commissie en het zo spoedig mogelijk afsluiten van een schadeprotocol met de zoutbedrijven staan los van een individueel besluit.
Het is moeilijk gebleken de zorgen die mensen hebben weg te nemen. De commissie kent deze zorgen en zal door het voortvarend, deskundig en onafhankelijk afhandelen van schademeldingen naar verwachting een deel van de zorgen weg kunnen nemen. Ik ben er van overtuigd dat met het instellen van deze commissie en de bijbehorende protocollen en overeenkomsten een stevige basis vormen om het vertrouwen van inwoners in gebieden waar mijnbouwactiviteiten plaatsvinden te kunnen laten groeien.
Erkent u dat de cumulatieve effecten in de bodem van extra bodemactiviteiten onzeker zijn? Hoe past u het voorzorgsprincipe in deze situatie toe, zeker in het licht van het eerdere incident bij het veld Tripscompagnie en incidenten in het buitenland? Hoe gaat u om met de notie van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) dat het risico op schade klein is, maar dat bij het realiseren van dat risico, de schade voor het milieu wel heel groot is? Waarom volgt u het advies van het SodM niet op om de zoutcaverne Tripscompagnie-9 te sluiten?
In het besluit beoordeel ik de cumulatieve effecten van de zoutwinning van Nedmag met de aanwezige gaswinning. Bij de beoordeling van winningsplannen ga ik uit van het scenario met de grootste effecten, dat is het scenario waarin de onzekerheden zijn meegenomen. Niet alle risico’s cumuleren. Bij Nedmag is er geen cumulatie van seismische risico’s.
Het voornaamste cumulatieve effect uit zich via de bodemdaling. Zoals ik eerder heb aangegeven bij de beantwoording van Kamervragen van het lid Nijboer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 250) is een expliciet onderdeel van de individuele winningsplannen het in kaart brengen van de cumulatieve bodemdaling van alle mijnbouwactiviteiten in de omgeving. Ook de mogelijke effecten hiervan worden beoordeeld bij de instemming met de individuele winningsplannen.
De bij het winningsplan van Nedmag gebruikte bodemdalingsprognose bevat onzekerheidsmarges. Deze worden opgeteld bij de bodemdalingsprognose en de onzekerheidsmarges van de aanwezige gaswinning. Bij de beoordeling van winningsplannen ga ik uit van het scenario met de grootste bodemdaling, dat is het scenario waarin de onzekerheidsmarges zijn meegenomen. Tijdens de winning wordt de actuele bodemdaling periodiek gemeten en geanalyseerd. Het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) houdt hier toezicht op en controleert of de maximale bodemdaling zoals die in de instemmingsbesluiten met de winningsplannen behorend bij de verschillende mijnbouwactiviteiten is vastgelegd, niet wordt overschreden.
Nedmag heeft onderzoek gedaan naar de milieueffecten door het gebruik van diesel bij de zoutwinning. Nedmag heeft hierover gerapporteerd aan het SodM en monitort de grondwaterkwaliteit. Er zijn geen aanwijzingen dat het incident van 28 april 2018 gevolgen heeft voor het milieu zoals ook aangegeven inde beantwoording van de Kamervragen van lid Beckerman (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2714). De kans op een herhaling van het incident acht de toezichthouder klein en acceptabel gegeven de maatregelen die Nedmag heeft genomen na het incident en het stoppen van de actieve productie uit VE-3, en het advies van de toezichthouder de operationele cavernedruk te verlagen en de maximale omvang en onderlinge afstand van de nieuwe cavernes te beperken. Het gebruik van diesel wordt met de voorwaarde die ik aan het besluit heb gesteld drastisch beperkt van circa 2.500 m3 tot maximaal 500 m3 en, indien het SodM oordeelt dat het veilig kan, geheel vervangen door een alternatief, een synthetische en minder toxische olie.
In het ontwerpbesluit volg ik het advies van het SodM om samengroei van cavernes VE-3 en TR-9 te voorkomen. Ik heb geen instemming gegeven voor verdere winning uit VE-3 en ik heb de winning uit TR-9 beperkt om het mogelijk aaneengroeien en vergroting van het cluster te voorkomen. Naar mijn oordeel is hiermee het risico afdoende afgedekt. Het SodM ziet toe op de naleving hiervan.
Hoe komt u tegemoet aan het feit heel moeilijk zal zijn om bij schade door eventuele bodemdaling of andere gevolgen voor de bodem aan te tonen dat er een causaal verband is tussen zoutwinning en de schade, juist omdat er sprake is van een opeenstapeling van bodemactiviteiten? Heeft u in dat licht kennisgenomen van het feit dat er 400 schadeclaims uit het verleden zijn afgewezen door Nedmag, juist op deze grond? Bent u bereid om op basis hiervan alsnog te kiezen voor een omkering van de bewijslast bij schade door zoutwinning?
Zoals aangegeven in de brief aan de Tweede Kamer van 25 juli 2019 (Kamerstuk 32 849, nr. 188) heb ik een Commissie Mijnbouwschade in het leven geroepen om gedupeerde in procedures maximaal te ontzorgen. De Commissie Mijnbouwschade zet bij schademeldingen deskundigen in die kennis en ervaring hebben op gebied van bodembeweging in relatie tot mogelijke schade. Ook is bij de commissie kennis en ervaring aanwezig op het gebied van de relatie tussen de (diepe) ondergrond, constructie van woningen en schade. Indien bepaalde kennis niet aanwezig is bij de commissie kan gebruikt worden gemaakt van externe deskundigen om de schademelding mede te beoordelen. Ik ben ervan overtuigd dat hiermee voldoende zekerheid wordt geboden aan de betrokken partijen, dat er een deskundig en onafhankelijk oordeel wordt geveld, ook in geval van gestapelde mijnbouwschade.
Over het bewijsvermoeden en de reden waarom dit niet gehanteerd wordt voor schadegevallen buiten Groningen is al veel gezegd. Ik vind het van belang dat de burger niet wordt belast met de bewijsvoering, zeker als er sprake is van mogelijk meerdere oorzaken.
Zoals ook eerder aangegeven kan het wettelijk bewijsvermoeden zoals dat geldt in Groningen, niet zomaar landelijk worden toegepast. Daarvoor verschilt het schadebeeld voor mijnbouw in de rest van het land te zeer van dat in Groningen. De afdeling advisering van Raad van State gaf in haar voorlichting over het bewijsvermoeden (Kamerstuk 34 041, nr. 43) aan dat er in Groningen sprake is van een uitzonderlijke situatie die een uitzonderlijke maatregel als een wettelijk bewijsvermoeden rechtvaardigt. De situatie in Groningen wordt gekenmerkt door veel gedupeerden en veel gelijksoortige schade aan gebouwen, met in verreweg het grootste deel van de gevallen mijnbouwactiviteiten als oorzaak. In de Groningse situatie is de omvang van het aantal schadegevallen en de gelijksoortigheid ervan een argument om een wettelijk bewijsvermoeden te hanteren. Voor de rest van Nederland ontbreekt voldoende rechtvaardiging voor een uitzonderlijke en vergaande maatregel als de introductie van een (wettelijk) bewijsvermoeden.
Om de burger te ontzorgen wordt in de praktijk de bewijslast bij de burger weggehaald doordat de commissie de schade zal laten onderzoeken op de hierboven beschreven wijze en zal beoordelen waardoor de schade is veroorzaakt.
Ten slotte ben ik er van op de hoogte dat er sinds 2001, 202 schademeldingen zijn gedaan bij Nedmag. Een deel daarvan is tevens onderzocht door de Technische commissie bodembeweging (Tcbb). Uit deze onderzoeken is geen causaal verband aangetroffen tussen de zoutwinning en de schade.
Wie draagt de kosten die moeten worden gemaakt wanneer er door ongelijke bodemdaling, veroorzaakt door zoutwinning, meer grondwater weggepompt moet worden? Deelt u de mening dat deze kosten door Nedmag zouden moeten worden gedragen?
Kosten die moeten worden gemaakt als gevolg van de bodemdaling door de activiteiten van Nedmag dienen door Nedmag te worden gedragen.
Heeft u onderzoek gedaan naar de impact op het milieu van het achterblijven van 90% van de gebruikte diesel in de zoutwinningsputten? Kunt u ook toelichten waarom eventuele alternatieven als minerale of biologisch afbreekbare olie minder impact zouden hebben?
Er zijn bij mij geen voorvallen bekend waarbij het achterblijven van diesel in zoutcavernes impact heeft gehad op het milieu. Als de diesel in de caverne blijft maar ook als de diesel uit de caverne komt en onder de bovenliggende isolerende lagen blijft komt de diesel niet in aanraking met het grondwater. Zolang de diesel niet in aanraking komt met het grondwater, heeft dit geen effect op het milieu. Zoals het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) heeft aangegeven in hun advies op het winningsplan en in de Staat van de Sector Zout kan, wanneer de bovenliggende isolerende laag voldoende aanwezig is, met diesel verontreinigde pekel niet in het grondwater terecht komen. Enkel wanneer de isolerende laag onvoldoende aanwezig is, kan met diesel verontreinigde pekel bovenliggende lagen bereiken. Diesel bevat toxische bestanddelen, synthetische of biologisch afbreekbare alternatieven bevatten minder toxische stoffen. Als zich een incident zou voordoen en er pekel met een alternatief voor diesel in het milieu terecht zou komen, zijn deze alternatieven minder schadelijk voor het milieu. SodM beoordeelt of de vervanging van diesel door een alternatief veilig kan geschieden.
Hoe waarborgt u dat Nedmag de putten goed afdekt?
Nedmag dient een put buiten gebruik te stellen conform een vooraf bij het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) in te dienen werkprogramma dat in detail beschrijft welke werkzaamheden worden uitgevoerd. Het SodM houdt toezicht op de naleving van het werkprogramma en op de wijze waarop Nedmag de putten sluit.
Waarom heeft u gekozen voor een besluit met toestemming voor zoutwinning voor 25 jaar? Bent u bereid de duur van het besluit flink te verkorten, zodat er veel meer ruimte is voor tussentijdse evaluatie en ingrijpen wanneer de veiligheid voor mens en milieu daarom vraagt?
Het inkorten van de looptijd van het besluit zou niet in het belang van de veiligheid zijn.
De actieve winning uit de nieuwe cavernes duurt ca. 8 jaar. De caverne en put moeten veilig worden af gesloten. De cavernedruk moet worden gereguleerd. Dit wordt conform advies van SodM gedaan door na de reguliere pekelwinning de aanwezige pekel gecontroleerd te verwijderen door deze op de reguliere manier via de productiebuis uit te laten stromen (aflaten). Door de eigenschappen van steenzout op die diepte vloeit de caverne daarmee langzaam, gedurende meerdere jaren tot enige decennia, dicht. Een termijn van 25 jaar is voor al deze activiteiten passend.
Hoe kunnen lokale overheden en andere belanghebbenden een onderbouwd oordeel vellen over het besluit wanneer een cruciaal element, het meet- en regelprotocol, nog ontbreekt? Bent u bereid uw besluit aan te houden tot dit meet- en regelprotocol is uitontwikkeld?
Het meet- en regelprotocol ziet op de monitoring van hetgeen in het instemmingsbesluit wordt vastgelegd en maakt daarmee onderdeel uit van het besluit. De informatie die wordt verkregen is van belang. Nedmag moet bijvoorbeeld aangeven:
Dit voorschrift geldt zodra het instemmingsbesluit is genomen. Het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) controleert de inhoud en houdt toezicht op de uitvoering van het meet-en regelprotocol. Dit meet en regelprotocol staat los van de beoordeling van de effecten van de winning waarover de decentrale overheden advies over zijn gevraagd.
Bent u bereid om het in werking treden van het (aangepaste) toestemmingsbesluit te verbinden aan het gerealiseerd hebben van deze financiële veiligstelling van Nedmag om bij het einde van de winning het opruimen, de continuïteit van maatregelen in het waterbeheer en de afhandeling van eventuele toekomstige schade te waarborgen?
Nee, conform het voorschrift in het instemmingsbesluit moet de financiële waarborg er zijn voor aanvang van de winning uit nieuwe cavernes. De schadeafhandeling is reeds wettelijk geregeld via het Burgerlijk Wetboek en het Waarborgfonds Mijnbouwschade.
Kunt u reflecteren op de lokale maatschappelijke kosten en baten van deze zoutwinning? Is er volgens u een rechtvaardige verdeling tussen baten en risico’s?
Het beleid voor de zoutwinning kent dezelfde strenge voorwaarden die ook gelden voor de andere mijnbouwsectoren. De winning van zout mag alleen plaatsvinden zolang dat veilig en verantwoord kan. Deze veiligheid beoordeel ik na het inwinnen van advies hierover bij het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) en TNO.
De zoutwinning door Nedmag voorziet in werkgelegenheid in de regio. In de regio Oost-Groningen is het behoud en uitbreiding van werkgelegenheid een belangrijke zorg. De werkgelegenheid is echter geen onderdeel van het toetsingskader van het winningsplan en speelt dan ook geen rol in het besluit tot instemming met het winningsplan.
Bent u bereid verder onderzoek te doen naar de wenselijkheid van hergebruik van cavernes in Zuidwending? Bent u bereid hierbij de verschillende risico’s te onderzoeken van de diverse stoffen die in deze cavernes zouden kunnen worden opgeslagen, zoals gas, perslucht, waterstof of CO2?
Alternatief gebruik van de cavernes zal ik alleen toestaan als dit veilig kan. Daarvoor zal aanvullend onderzoek nodig zijn. Primair zal dat uitgevoerd moeten worden door de initiatiefnemer die gebruik wil gaan maken van een caverne voor bijvoorbeeld onder andere de opslag van perslucht of stikstof. Na ontvangst van een aanvraag zal ik deze onderzoeken laten controleren door TNO en SodM en zal daar ook verder onafhankelijk onderzoek naar laten uitvoeren indien nodig.
Het bericht ‘NAM wil productiewater Schoonebeek injecteren in Drentse gasvelden’ |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «NAM wil productiewater Schoonebeek injecteren in Drentse gasvelden»?1
Ja.
Klopt het dat de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) voornemens is een deel van het afvalwater dat vrijkomt bij de oliewinning in Schoonebeek te injecteren in lege gasvelden in Zuidoost-Drenthe?
Het begrip «afvalwater» verdient in deze context toelichting. Het gaat om het terugbrengen van water in de ondergrond dat ook afkomstig is uit de diepe ondergrond. Daarnaast is dit meegeproduceerde water aangelengd met gecondenseerde stoom. Dit mengsel wordt in voormalige gasvelden in Twente geïnjecteerd.
Een formeel voornemen om het productiewater in lege gasvelden in Drenthe te injecteren is er nog niet. NAM heeft het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, de provincie Drenthe en betrokken gemeenten geïnformeerd dat zij binnenkort een Melding Voornemen zal indienen bij het Mijnbouwloket om zo een vrijwillige milieueffectrapportage (m.e.r.) -procedure te starten voor injectie in de regio Schoonebeek. Bij het schrijven van deze beantwoording heb ik de melding nog niet ontvangen. De m.e.r.-procedure is een aanloop naar de verplichte vergunningsaanvraag voor injectie. Een injectievergunning wordt alleen verstrekt als injectie veilig kan en zonder vergunning mag er niet in de ondergrond geïnjecteerd worden.
Zijn er naast de gasvelden in Overijssel en Zuidoost-Drenthe nog andere (lege) gasvelden waar de NAM overweegt afvalwater te injecteren?
NAM heeft mijn ministerie geïnformeerd dat zij het voornemen heeft om bestaande gaswinninglocaties dichterbij Schoonebeek te gebruiken voor de injectie van het productiewater. Specifiek gaat dit om de gasvelden bij Dalen, Oosterhesselen en Schoonebeek. Voor injectie in deze velden moet NAM een vergunning aanvragen. Andere gasvelden worden op dit moment niet door NAM overwogen.
Wat is de reden dat de NAM extra capaciteit nodig heeft voor de opslag van het afvalwater?
Na de lekkage van de bovengrondse transportleiding van Schoonebeek naar Twente is er door middel van een buis-in-buis constructie een nieuwe, kunststof transportleiding aangelegd in 2016. Deze transportleiding is goed resistent tegen corrosie. Echter, door de kleinere buisdiameter is de transportcapaciteit en daarmee de afvoer van het productiewater beperkt. Dit heeft als gevolg dat de olieproductie in Schoonebeek niet op volle capaciteit kan draaien. Om de olieproductie en de daarbij behorende werkgelegenheid te behouden is aanvullende injectiecapaciteit wenselijk. Op dit moment is injectie de beste manier om het productiewater te verwerken.
Deelt u de mening dat voor het injecteren van afvalwater in Zuidoost-Drenthe een nieuwe aanvraag noodzakelijk is en hiervoor een aparte vergunning en beoordeling aangevraagd dient te worden? Zo nee, waarom niet?
Geen enkel bedrijf of persoon mag zonder vergunning water injecteren in de ondergrond. Dit is wettelijk vastgelegd. Betreffende het voornemen van NAM om productiewater in Drenthe te injecteren zal ook hier de reguliere vergunningsprocedure doorlopen moeten worden. Dit houdt in dat er onder andere wordt beoordeeld of injectie veilig kan. Additioneel zal NAM vrijwillig een milieueffectrapport opstellen. De provincie Drenthe, de betreffende gemeentes en het Waterschap Vechtstromen worden hierbij betrokken. De onafhankelijke commissie m.e.r. zal het milieueffectrapport beoordelen.
Hoe kan het dat in Duitsland afvalwater al jaren gezuiverd en grotendeels hergebruikt gebruikt met apparatuur van Nederlands fabricaat, maar dat dit in Nederland niet mogelijk is?
Het is niet juist dat het productiewater in Duitsland in sterkere mate zou worden gezuiverd en hergebruikt. Zowel in het Duitse gedeelte van het olieveld Schoonebeek als in het Nederlandse gedeelte wordt stoom geïnjecteerd ter bevordering van de olieproductie. In Nederland wordt de stoom van gezuiverd rioolwater gemaakt. In Duitsland worden er verschillende bronnen voor de stoom gebruikt, waaronder een klein deel van het productiewater dat vrijkomt bij de oliewinning. Dit productiewater wordt in beperkte mate gescheiden tot water met stoomkwaliteit en een resterende waterstroom dat terug in ondergrond wordt geïnjecteerd. Toepassing van deze methode in Nederland zou ook leiden tot een reststroom die verder verwerkt moet worden door bijvoorbeeld injectie.
Kunt u de kosten en baten zowel voor het milieu als financieel tussen het Duitse en Nederlandse systeem in kaart brengen?
In de evaluatie uit 2016 zijn diverse varianten van de verwerking van het Schoonebeekse productiewater vergeleken op milieu en economische aspecten. Ook het Duitse systeem bij Emlichheim is bekeken2. Het Duitse systeem is vergelijkbaar met het Nederlandse systeem (zie ook het antwoord op vraag 6). Tot op zekere hoogte is het Duitse systeem vergelijkbaar met het derde alternatief dat is onderzocht in de evaluatie uit 2016. Voor inzichten in de kosten en baten van de milieu en economisch aspecten verwijs ik naar het eindrapport van deze evaluatie3.
Wat is de risico van het injecteren van afvalwater in gasputten die liggen op een breuklijn voor het aantal aardbevingen en de zwaarte hiervan? In hoeverre is dit onderzocht voor de gasvelden die de NAM op het oog heeft? Wat is het oordeel van de Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) op de aanvraag van de NAM?
Het seismisch risico van injectie is onderzocht voor de velden waarvoor een vergunning is verleend. Voor de gasvelden in Twente is het onwaarschijnlijk dat er aardbevingen zullen optreden als gevolg van de injectie. Ook is er een uitgebreid seismisch risicoprotocol door NAM opgesteld wat onder toezicht van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) tot stand is gekomen. Deze rapporten en het protocol zijn beschikbaar via de website van NAM4. Voor de gasvelden in Drenthe die NAM op het oog heeft voor toekomstige injectie moet een vergelijkbaar onderzoek naar het seismisch risico worden uitgevoerd en tevens een seismisch risicoprotocol worden opgesteld. Zodra NAM de aanvraag heeft ingediend en de genoemde rapporten heeft opgeleverd zal SodM hierover advies uitbrengen. Dit is onderdeel van het vergunningsproces.
Kunt u deze vragen voor het algemeen overleg Mijnbouw/Groningen van woensdag 24 juni 2020 beantwoorden?
Ja, bij deze.
De versterking in Groningen |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Hoe vaak is er inmiddels een Inspectie op Verzoek gevraagd bij de Nationaal Coördinator Groningen (NCG)?
Tot en met 12 juni 2020 zijn 523 aanvragen voor een opname op verzoek ingediend bij de NCG.
Hoe vaak zijn die verzoeken gehonoreerd? Hoe vaak zijn ze afgewezen?
Van de ingediende aanvragen zijn 330 gehonoreerd, 175 afgewezen en 18 nog in behandeling.
Bent u bekend met het feit dat er inwoners zijn van wie een Verzoek tot Inspectie werd afgewezen met redenen dat (1) de inwoner geen eigenaar zou zijn, (2) zij niet in één van de gemeenten woont en (3) haar huis geen verhoogd risicoprofiel zou hebben, maar dat na telefonisch overleg bleek dat zij al in een versterkingsprogramma zit zonder dat zij dit wist? Wat is daarop uw reactie?
Ja, daar ben ik mee bekend. Zoals ik ook heb aangegeven in mijn brief van 12 juni 2020 (Kamerstuk 33 529, nr. 770), kunnen eigenaren van gebouwen die niet zijn opgenomen in de lokale plannen van aanpak van de betreffende gemeente zich melden als zij behoefte hebben aan een opname. Om in aanmerking te komen voor een opname op verzoek geldt een drietal voorwaarden: de aanmelder is eigenaar van het gebouw waarvoor de aanvraag is gedaan, het gebouw staat in de gemeente Appingedam, Delfzijl, Groningen, Het Hogeland, Loppersum, Midden-Groningen of Oldambt en het gebouw heeft een normaal risico bij aardbevingen en zit daarmee niet al in het versterkingsprogramma van de NCG.
Er zijn gemeenten die nog niet naar alle adressen hebben gecommuniceerd dat zij in de scope van het versterkingsprogramma van ca. 26.000 adressen zitten. Dat geldt met name voor adressen die volgens de lokale plannen van aanpak pas op een later moment door gemeenten zijn aangedragen en geen verhoogd risico hebben. De gemeenten hebben de mogelijkheid om indien daar aanleiding toe is huizen toe te voegen naast de huizen waar een verhoogd risico is. In de prioritering van de plannen van aanpak blijft wel gelden dat de meest risicovolle huizen eerst worden opgenomen en beoordeeld. Als een eigenaar van een dergelijk adres een aanvraag bij het loket opname op verzoek indient, kan het voorkomen dat deze eigenaar in reactie op die aanvraag voor het eerst hoort dat het adres reeds is opgenomen in het versterkingsprogramma door de gemeente. Mede om die reden is voor een tiental adressen vanuit het loket opname op verzoek het besluit rondom toelating uitgesteld (deze aanvragen zijn nog in behandeling). Zo wordt gemeenten de gelegenheid geboden deze adressen hiervan op de hoogte te stellen.
Bent u bekend met het feit dat er inwoners zijn van wie de woning met licht verhoogd risico in 2019 geïnspecteerd zou worden, afgelopen week een brief kregen waarin staat dat dat in 2020 nog steeds niet kan gebeuren?
Alle gemeenten stellen jaarlijks na overleg in de gemeenteraad een plan van aanpak vast waarin onder meer de prioritering van de versterkingsopgave is opgenomen, en communiceren dit naar de inwoners. Alle lokale plannen van aanpak zijn het afgelopen voorjaar vastgesteld. Voor deze plannen van aanpak geldt dat de meest risicovolle huizen als eerste worden beoordeeld. Er is contact met bewoners over de opnames die dit jaar zijn gepland. De gemeentelijke plannen zijn daarin voor de NCG leidend. Het is mogelijk dat naar aanleiding daarvan aan inwoners is gecommuniceerd dat de opname of beoordeling van een woning niet dit kalenderjaar in het proces is opgenomen.
Bent u bekend met het feit dat er inwoners zijn van wie de woning in 2017 is geïnspecteerd en daarna nooit meer iets hebben gehoord? Wat is daarop uw reactie?
De woningen die in 2017 zijn geïnspecteerd zitten in verschillende batches. Per batch wordt met bewoners over de inspecties gecommuniceerd. Na de inspecties in 2017 is de prioritering in het versterkingsprogramma overgegaan van een gebiedsgerichte aanpak naar een risicogerichte aanpak. Dat heeft ertoe geleid dat in sommige gevallen bewoners langer op de uitkomst van de inspectie hebben moeten wachten. Daarover is contact geweest met de bewoners.
De NCG laat weten de door u geschetste gevallen van adressen die reeds zijn geïnspecteerd maar daarna nooit een bericht hebben ontvangen, niet te herkennen. Uiteraard sta ik open voor concrete signalen over dergelijke gevallen, zodat kan worden uitgezocht hoe dit zit en eventueel actie kan worden ondernomen.
Bent u bekend met het feit dat er inwoners zijn van wie het rapport van de inspectie in december 2019 zou komen, maar nog steeds niets hebben ontvangen?
Ja, ik ben hiermee bekend. Daarbij ga ik ervan uit dat u de inwoners waarvan het versterkingsadvies in december 2019 zou komen bedoelt. Binnen de gemeente Groningen is begin 2019 in een informatiebijeenkomst georganiseerd voor eigenaren met een woning met een verhoogd risicoprofiel (P50). Aan hen is aangegeven dat het versterkingsadvies eind 2019 beschikbaar zou zijn. De review van de versterkingsadviezen neemt helaas meer tijd in beslag dan vooraf is voorzien. Daarom is het niet gelukt om goedgekeurde versterkingsadviezen voor de P50 groep eind 2019 beschikbaar te hebben. De versterkingsadviezen voor gebouwen met een verhoogd risicoprofiel (P50) komen één voor één binnen. Zodra een bewonersvriendelijk versterkingsadvies beschikbaar is, wordt daarover contact opgenomen met de betreffende eigenaar.
Hoe gaat u, om de inwoners toch enig perspectief te geven, uitvoering geven aan de moties Beckerman/Moorlag (Kamerstuk 35 328, nr. 10) en Beckerman c.s. (Kamerstuk 33 529, nr. 746), beiden met algemene stemmen aangenomen, zodat bij alle inwoners op zijn minst bekend is óf en wanneer hun huis versterkt wordt?
Het is belangrijk dat de bewoners in Groningen zo snel mogelijk duidelijkheid krijgen of hun huis moet worden versterkt en als dat het geval is, wanneer de versterking wordt uitgevoerd. Daarom heb ik samen met de NCG, de provincie en de gemeenten veel werk verzet om de capaciteit voor opnames en beoordelingen te maximaliseren. Door de NCG wordt er hard aan gewerkt dit jaar 4.000 opnames en 4.000 beoordelingen af te ronden. Deze doelstelling lijkt voor dit jaar haalbaar. Maar zoals ik ook in het notaoverleg van 27 mei jl. heb aangegeven, is het is niet haalbaar uiterlijk eind 2020 alle gebouwen die in het versterkingsprogramma zijn opgenomen te beoordelen.
Wat vindt u van de conclusie van hoogleraar sociale psychologie, Tom Postmes, in maart 2020, dat mensen niet in de knoop raken door de aardbevingen maar door het stroperige proces? Wat gaat u hiertegen doen?1
Het versterkingsprogramma heeft een grote impact op de bewoners in Groningen. Ik vind het daarom van belang dat bewoners hierin centraal staan en meer regie krijgen in het versterkingsprogramma. Dat is één van de redenen dat in het Versnellingspakket verschillende maatregelen zijn aangekondigd om het versterkingsprogramma te versnellen en het bewonersperspectief te verbeteren. Voorbeelden hiervan zijn de praktijkaanpak en de inrichting van het loket opname op verzoek. Een ander voorbeeld is het publiek maken van de uitvoering van het versterkingsprogramma per 1 januari 2020 door het te beleggen bij één uitvoeringsorganisatie, de NCG.
Wilt u de vragen één voor één beantwoorden voor 22 juni 2020, zonder verwijzingen naar de beantwoording van andere partijen, zodat het betrokken kan worden bij het algemeen overleg Mijnbouw/Groningen?
Ja.
Rechterlijke uitspraken over de PAS |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Rechtbank vernietigt vergunning veehouders»?1
Ja.
Hoeveel gerechtelijke uitspraken zijn er ná 29 mei 2019 gedaan over het Programma Aanpak Stikstof (PAS)? Hoeveel daarvan gaan over de inrichting (bijvoorbeeld stallen), hoeveel over beweiden, hoeveel over bemesten en hoeveel over handhaving?
Zaken hierover worden behandeld zowel bij de verschillende rechtbanken als bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Tegen uitspraken die door de rechtbanken zijn gedaan, kan in hoger beroep worden gegaan bij de ABRvS. Daarnaast zijn er ook bepaalde zaken die in eerste en enige aanleg bij de ABRvS worden behandeld.
De zinsnede «programma aanpak stikstof» in de tekst van de uitspraak levert in de uitsprakendatabank op rechtspraak.nl een resultaat op van 89 uitspraken van rechtbanken gedaan vanaf 29 mei 2019. Echter niet alle uitspraken van rechtbanken worden gepubliceerd. Rechtbanken beslissen zelf over al dan niet publiceren aan de hand van de criteria die zijn opgenomen in het Besluit selectiecriteria uitsprakendatabank Rechtspraak.nl (hierna: het Besluit). Zie hierover verder het antwoord op vraag 4 en 5.
Nu de Rechtspraak, zo heeft de Raad voor de rechtspraak mij laten weten, ook niet beschikt over een integraal volgsysteem waarin alle uitspraken met hun bijzonderheden worden geregistreerd (er vindt geen registratie plaats op termen als «stikstof» of «PAS») kan de vraag hoeveel uitspraken er ná 29 mei 2019 door de rechtbanken zijn gedaan over het PAS, niet beantwoord worden.
De ABRvS heeft laten weten op de website van de Raad van State onder de rubriek «Uitgelicht» een internetpagina te hebben aangemaakt over het PAS met achtergrondinformatie, uitspraken en een toelichting.2 Op deze pagina zijn om te beginnen de twee zogenoemde PAS-uitspraken van 29 mei 2019 te vinden; één over natuurvergunningen voor veehouderijen en één over weiden van vee en bemesten van percelen. Via de blokken «Bestemmingsplannen, tracébesluiten en (omgevings)vergunningen» en «Veehouderijen, weiden en bemesten» zijn de uitspraken te vinden in de zaken die zijn aangehouden in afwachting van de PAS-uitspraken van 29 mei 2019 en die na die datum – al dan niet na behandeling ter zitting – zijn afgedaan. In totaal gaat het om ruim 170 uitspraken. De ABRvS heeft daarnaast ook de andere uitspraken waarin het PAS op welke manier dan ook (ook kort en zijdelings) aan de orde komt gepubliceerd. De zinsnede «programma aanpak stikstof» in de tekst van de uitspraak levert in de uitsprakendatabank op raadvanstate.nl een resultaat op van ruim 190 uitspraken vanaf 29 mei 2019.
Hoe en op welk moment is er vanuit de politiek op die verschillende uitspraken gereageerd of zal naar verwachting nog worden gereageerd?
Het kabinet heeft uw Kamer op 29 mei 2019 en 11 juni 2019 (Kamerstuk 32 670, nr. 146 en 147) brieven gezonden met een reactie op de uitspraken van 29 mei 2019 van de Raad van State over het PAS. Het kabinet heeft sindsdien een structurele aanpak ontwikkeld, zoals het kabinet die in de brief aan uw Kamer van 24 april 2020 (Kamerstuk 35 334, nr. 82) uiteen heeft gezet.
Klopt het dat «op voorhand» is besloten om bepaalde uitspraken over het PAS niet te publiceren?2 Zo ja, door wie is dat op voorhand besloten en waarom?
De Rechtspraak heeft in algemene zin criteria ontwikkeld aan de hand waarvan wordt beslist over het al dan niet publiceren van uitspraken. Deze criteria zijn opgenomen in het hierboven genoemde Besluit. Bij de beslissing omtrent het al dan niet publiceren van de uitspraken over het PAS zijn deze criteria toegepast. Zie in dit verband verder het antwoord op vraag 5.
Hoe verhoudt het achterwege laten van openbaarmaking van de uitspraken zich met artikel 5 van het Besluit selectiecriteria uitsprakendatabank Rechtspraak.nl?3
Lang niet iedere uitspraak wordt ook gepubliceerd. De belangrijkste reden hiervoor is dat gepubliceerde uitspraken geanonimiseerd moeten worden; dat kost menskracht. Artikel 5 van het Besluit vermeldt in welke gevallen een uitspraak altijd wordt gepubliceerd. Dit is onder meer het geval als de zaak – kortgezegd – aandacht heeft gehad van de publieke media. Of een uitspraak over het PAS met het oog op dit artikel dient te worden gepubliceerd, is afhankelijk van de desbetreffende zaak. Zie in dit verband ook het antwoord op vraag 7.
De ABRvS heeft als gezegd al hun uitspraken over het PAS gepubliceerd. Voor de ABRvS geldt – als een van de hoogste rechtscolleges in Nederland – ingevolge artikel 3 van het Besluit ook een eigen regime ten aanzien van de publicatie van uitspraken. Iedere uitspraak dient gepubliceerd te worden, tenzij zich een van de in dat artikel genoemde situaties voordoet. Publicatie is bijvoorbeeld niet verplicht indien de zaak met een standaardformulering is afgedaan.
Hoeveel uitspraken over het PAS zijn niet gepubliceerd? Wanneer en door welke gerechtelijke instanties zijn die uitspraken gedaan?
Nu de Rechtspraak, als gezegd, niet over een integraal volgsysteem beschikt waarin alle uitspraken met hun bijzonderheden worden geregistreerd, valt niet te beantwoorden hoeveel uitspraken door rechtbanken over het PAS niet zijn gepubliceerd. De ABRvS heeft als gezegd al hun uitspraken over het PAS gepubliceerd.
Bent u bereid om alsnog alle uitspraken over het PAS te laten publiceren? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zoals hiervoor is aangegeven beslissen de rechtbanken zelf aan de hand van het Besluit over het al dan niet publiceren van een uitspraak. De regering treedt daar niet in. De Raad voor de rechtspraak heeft te kennen gegeven, onder verwijzing naar artikel 5 van het Besluit, dat een externe partij kan motiveren een bijzonder belang te hebben bij publicatie van een specifieke uitspraak. Zo nodig zal dan alsnog worden overgegaan tot publicatie hiervan. De Raad voor de rechtspraak heeft verder laten weten dat er binnen de rechtbank Noord-Nederland zeer veel PAS-zaken zijn aangehouden in afwachting van een van de PAS-uitspraken van de ABRvS van 29 mei 20195. Vervolgens heeft de rechtbank in een aantal zaken een zitting gehouden en uitspraak gedaan op 28 november 20196. Op basis van de PAS-uitspraak van de ABRvS en de uitspraak van de rechtbank van 28 november 2019 zijn de aangehouden zaken, ongeveer 200 stuks, buiten zitting afgedaan. Nu het gaat om inhoudelijk gelijkluidende buitenzittingsuitspraken, die geheel in lijn zijn met de uitspraak van de ABRvS van 29 mei 2019 en de uitspraak van de rechtbank van 28 november 2019, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om deze uitspraken te publiceren. Door de recente aandacht van de publieke media heeft de rechtbank Noord-Nederland evenwel alsnog besloten tot publicatie van een aantal uitspraken.7
Het bericht ‘Wederom kleuren Nederlandse akkers oranje-geel door gebruik van het omstreden middel glyfosaat’ |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Wederom kleuren Nederlandse akkers oranje-geel door gebruik van het omstreden middel glyfosaat»?1
Ja.
Bent u bekend met de artikelen 11 en 12 van Richtlijn 2009/128/EG (richtlijn duurzaam gebruik) waarin wordt vastgesteld dat lidstaten maatregelen kunnen treffen omwille van het aquatisch drinkmilieu of de bescherming van specifieke gebieden? Zo ja, bent u ook bekend met het feit dat lidstaten op grond van artikel 14 van de richtlijn eveneens maatregelen kunnen treffen om bestrijding met lage pesticideninzet te bevorderen, waarbij zij waar mogelijk voorrang geven aan niet-chemische methoden?
Ja, ik ben bekend met de artikelen 11, 12 en 14 van Richtlijn 2009/128/EG. Deze artikelen zijn geïmplementeerd in nationale regelgeving.
Bent u bekend met de grondslag van de richtlijn duurzaam gebruik, namelijk de artikelen 191 en 192 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU)?
Ja, ik ben bekend met de artikelen 191 en 192 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU).
Bent u bekend met artikel 193 VWEU, waarin bepaald is dat beschermende maatregelen die worden vastgesteld uit hoofde van artikel 192, een lidstaat niet beletten verdergaande beschermingsmaatregelen te treffen en handhaven?
Ja, ik ben bekend met artikel 193 van het VWEU.
Kunt u toelichten of u op basis van artikel 14 van de Richtlijn Duurzaam Gebruik jo. artikel 78 Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden jo. artikel 193 VWEU uitvoering kunt geven aan de motie-De Groot (Kamerstuk 27 858, nr. 463) over een verbod op glyfosaat buiten geïntegreerde gewasbescherming? Zo nee, waarom niet?
In Nederland dienen alle agrarische ondernemers de beginselen van geïntegreerde gewasbescherming toe te passen conform artikel 14 van Richtlijn 2009/128/EG. Uit de tussenevaluatie van de nota Gezonde Groei, Duurzame Oogst is naar voren gekomen dat nog niet alle agrarische ondernemers op dit moment alle mogelijkheden benutten. Dit leidt tot de vraag hoe we kunnen bevorderen dat agrarische ondernemers wel alle mogelijkheden van geïntegreerde gewasbescherming gaan benutten. De «Toekomstvisie gewasbescherming 2030» voorziet hierin via onder meer het realiseren van weerbare planten en teeltsystemen. Geïntegreerde gewasbescherming is namelijk een wezenlijk onderdeel van weerbare teeltsystemen.
Dit leidt tot de vraag in hoeverre de in de vragen genoemde artikelen en regelgeving een grondslag bieden voor het verbieden van één specifiek gewasbeschermingsmiddel of van specifieke toepassingen van een gewasbeschermingsmiddel.
Verordening (EG) 1107/2009 bevat regels voor het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen. Deze verordening biedt de Europese Commissie de mogelijkheid om op basis van een wetenschappelijke beoordeling al dan niet werkzame stoffen goed te keuren en biedt het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen (hierna: Ctgb) de mogelijkheid om al dan niet gewasbeschermingsmiddelen toe te laten in Nederland op basis van goedgekeurde werkzame stoffen. Het uitgangspunt is hierbij het voorkomen van onaanvaardbare risico’s voor mens, dier en milieu.
De verordening biedt de Europese Commissie en het Ctgb handvatten om in te grijpen in de goedkeuring van een werkzame stof of in de toelating van een gewasbeschermingsmiddel op het moment dat er nieuwe wetenschappelijke inzichten zijn, waaruit blijkt dat niet meer aan de goedkeurings- of toelatingsvoorwaarden wordt voldaan. Deze nieuwe wetenschappelijke inzichten zijn er volgens het Ctgb op dit moment niet voor de werkzame stof glyfosaat of voor glyfosaathoudende gewasbeschermingsmiddelen. Wel heeft het Ctgb in oktober 2019 het principebesluit genomen om de volvelds vooroogst-toepassingen van gewasbeschermingsmiddelen op basis van de werkzame stof glyfosaat in Nederland te verbieden. Deze toepassingen zijn namelijk in strijd met EU-uitvoeringsverordening 2017/2324 (Kamerstuk 27 858, nr. 487). Het Ctgb implementeert dit principebesluit bij de herbeoordeling van glyfosaathoudende gewasbeschermingsmiddelen en bij nieuwe aanvragen voor dergelijke middelen.
Luxemburg heeft de Europese Commissie en de lidstaten geïnformeerd over het feit dat gebruik wordt gemaakt van artikel 44 van Verordening (EG) 1107/2009 voor het intrekken van de toelating van alle glyfosaathoudende gewasbeschermingsmiddelen per 1 februari 2020. De wetenschappelijke onderbouwing ontbreekt echter. Het Ctgb heeft mij laten weten deze maatregel van Luxemburg niet over te kunnen nemen, omdat er daarvoor geen wetenschappelijke onderbouwing is. Bovendien sluit een dergelijk verbod niet aan bij de wetenschappelijke lijn die ik volg, namelijk handelen op basis van adviezen van ECHA, EFSA en het Ctgb. Deze lijn heeft ten grondslag gelegen aan het feit dat Nederland eind 2017 heeft ingestemd met het voorstel van de Europese Commissie om de Europese goedkeuring van de werkzame stof glyfosaat te hernieuwen voor een periode van vijf jaar. Binnenkort zullen vier rapporterende lidstaten – voor Nederland het Ctgb -starten met de nieuwe herbeoordeling van de werkzame stof glyfosaat, zodat er op basis van alle wetenschappelijke inzichten eind 2022 weer besluitvorming kan plaatsvinden op Europees niveau.
De milieuregelgeving is aanvullend op Verordening (EG) 1107/2009 en biedt de mogelijkheid om generieke milieuvoorschriften te stellen met als criteria noodzakelijkheid, geschiktheid en evenredigheid. Deze criteria gelden overigens ook als er een beroep wordt gedaan op artikel 36 van het VWEU en artikelen 11, 12 en 14 van Richtlijn 2009/128/EG. Het generieke verbod op het professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw4, de zuiveringsplicht in de glastuinbouw en de verplichting voor agrarische ondernemers om bij het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen de verwaaiing van spuitvloeistof te verminderen met ten minste 75% voldoen aan deze criteria.
Als voor een verbod op specifieke gewasbeschermingsmiddelen of specifieke toepassingen daarvan Verordening (EG) 1107/2009 aangevoerd zou worden, dan dient het Ctgb dit te baseren op nieuwe wetenschappelijke inzichten. Aangezien deze inzichten er op dit moment niet zijn, zou zo’n verbod de verordening doorkruisen. Als een verbod specifieke gewasbeschermingsmiddelen of specifieke toepassingen daarvan gebaseerd zou worden op de milieuregelgeving, dan dient voldaan te worden aan de hierboven genoemde criteria. Daar is geen sprake van. We zullen dan ook moeten afwachten in hoeverre het verbod dat in Luxemburg is ingesteld gerechtelijk zal worden aangevochten en hoe de rechter in dezen zal oordelen. Ik treed daar verder niet in.
Ik heb inmiddels – ter uitvoering van de motie De Groot (Kamerstuk 27 858, nr. 463) – afspraken gemaakt met de agrarische sector over gebruik van glyfosaathoudende gewasbeschermingsmiddelen voor het bestrijden van onkruiden, in graslandbeheer en het behandelen van groenbemesters en vanggewassen. Hiervoor gaat een «nee, tenzij»-beleid gelden, waarbij de principes van geïntegreerde gewasbescherming leidend zijn. Dit was niet nodig voor kalenderspuiten (het regelmatig preventief op een vast moment gebruiken van een gewasbeschermingsmiddel om te voorkomen dat een plaag, ziekte of onkruid zich ontwikkelt). Dit preventief toepassen doet zich namelijk niet voor met glyfosaathoudende gewasbeschermingsmiddelen, omdat deze middelen systemisch werken en uitsluitend worden ingezet als het onkruid al aanwezig is (Kamerstuk 27 858, nr. 487).
Kunt u uiteenzetten wat het verschil in wettelijke grondslag is tussen het huidige verbod op het professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de land- en tuinbouw en het in de motie-De Groot (Kamerstuk 27 858, nr. 426) voorgestelde verbod op het gebruik van glyfosaathoudende middelen voor gebruik buiten geïntegreerde gewasbescherming (zoals kalenderspuiten, resetten van grasland en pre-harvest)? Zo ja, kunt u dan toelichten waarin het wezenlijke verschil tussen de twee verboden ligt, dat u er nu van weerhoudt om uitvoering te geven aan de motie-De Groot (Kamerstuk 27 858, nr. 463)?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven hoe uw antwoorden op vraag 5 en 6 zich verhouden tot de volgende tekst uit de nota van toelichting bij het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden in verband met het niet toestaan van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw: «Het treffen van een verdergaande beschermingsmaatregel dan waartoe de artikelen 11 en 12 van de richtlijn [Duurzaam Gebruik] verplichten, is op grond van artikel 193 VWEU mogelijk, mits de maatregel verenigbaar is met onder meer het VWEU [...] Het gebruiksverbod wordt wel ter uitvoering van [...] artikel [14 van de Richtlijn Duurzaam Gebruik] getroffen waarbij gebruik wordt gemaakt van de vrije beleidsruimte daarin om alle nodige maatregelen te treffen om een lage inzet van chemische bestrijdingsmiddelen te bevorderen [...] Een dergelijke maatregel binnen het kader van artikel 14 of een verdergaande maatregel dan waartoe artikelen 11 en 12 van richtlijn 2009/128/EG verplichten, is toegestaan als daarvoor een rechtvaardiging bestaat in de in artikel 36 VWEU genoemde gronden»?2
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u toelichten waarom een totaalverbod op glyfosaat wel is toegestaan in Luxemburg vanaf 1 januari 2021? Op basis van welke Europese wetgeving heeft Luxemburg het totaalverbod kunnen instellen? Ziet u op basis van deze wetgeving een kans voor Nederland om het gebruik van glyfosaat buiten geïntegreerde gewasbescherming uit te bannen?3
Zie antwoord vraag 5.
Schending van OESO-richtlijnen door Pluspetrol |
|
Mahir Alkaya , Isabelle Diks (GL), Bart Snels (GL), Lammert van Raan (PvdD), Kirsten van den Hul (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met de klacht die is ingediend tegen het oliebedrijf Pluspetrol bij het Nationaal Contactpunt (NCP) voor de OESO-richtlijnen?1 2
Ja.
Deelt u de zorgen over ernstige milieuverontreiniging en schendingen van de rechten van de inheemse bevolking in de Peruaanse Amazone?
Berichten over ernstige milieuvervuiling in de Peruaanse Amazone en de impact daarvan op de inheemse bevolking zijn inderdaad zorgwekkend.
Ziet u belangrijke verbetering in de mate waarin olie- en gasbedrijven in Nederland voldoen aan de internationale normen voor verantwoord ondernemen, sinds de kritiek vorig jaar van het NCP over de manier waarop internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) in de Nederlandse olie- en gassector is geïmplementeerd? Zo ja, waarin zit die verbetering en is het voldoende? Zo nee, wat moet er gebeuren om ervoor te zorgen dat er in de sector wel aan deze normen wordt voldaan?
In de reactie van het kabinet van 18 april 2019 (Kamerstuk 26 485, nr. 306) op het rapport van het Nationaal Contactpunt (NCP) voor de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO-richtlijnen) is de olie- en gassector verzocht om een gezamenlijk plan van aanpak voor Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) te presenteren. Het NCP adviseerde een dergelijk plan van aanpak. Het kabinet heeft de sector gevraagd dit plan in het eerste kwartaal van 2020 publiek te maken. De olie- en gassector heeft geen plan van aanpak gepubliceerd. Het kabinet kan niet vaststellen of er verbetering heeft plaatsgevonden. Het kabinet is voornemens te rappelleren bij de sector, in de verwachting dat een plan beschikbaar komt.
Mede met het oog op de uitvoering van de afspraak in het regeerakkoord dat na twee jaar wordt bezien of, en zo ja welke, dwingende maatregelen voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen genomen kunnen worden, heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken het project «IMVO-maatregelen in perspectief» opgezet. Doel van het project is effectiviteit van het huidige beleid te evalueren. Aan de hand van ervaringen met het huidige beleid, de uitkomsten van het evaluatieonderzoek en andere aanbevelingen en lessen, zal worden bepaald hoe in de toekomst effectief IMVO-beleid eruit moet zien.
Welke eisen worden door de Belastingdienst aan bedrijven met een hoofdkantoor in Nederland gesteld ten aanzien van transparantie over financieringsstromen van en naar andere landen, in het bijzonder naar laagbelastende jurisdicties of landen op de Europese zwarte lijst?
Hoewel de Belastingdienst aan bedrijven met een hoofdkantoor in Nederland in algemene zin geen eisen stelt ten aanzien van transparantie over financieringsstromen van en naar laagbelastende staten of staten op de EU-lijst van niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (niet coöperatieve staat)3, dienen belastingplichtigen uiteraard wel rekening te houden met de Nederlandse fiscale verplichtingen die verbonden kunnen zijn aan dergelijke financieringsstromen. In voorkomende gevallen dienen belastingplichtigen de relevante aspecten verband houdende met dergelijke financieringsstromen dan ook in hun aangifte te verwerken.
Zo dient er aangifte dividendbelasting te worden gedaan ten aanzien van dividenduitkeringen aan een aandeelhouder gevestigd in een laagbelastende of niet-coöperatieve staat indien hierover dividendbelasting is verschuldigd. Daarnaast kan bijvoorbeeld voor de toepassing van de vennootschapsbelasting verschuldigde rente in aftrek worden beperkt op basis van een antimisbruikbepaling om grondslaguitholling door renteaftrek binnen concernverband tegen te gaan. Dit kan ook rente verschuldigd op een lening aan een laagbelastende of niet-coöperatieve staat omvatten. Hierover zijn ook specifieke vragen opgenomen in het aangiftebiljet vennootschapsbelasting. Een ander voorbeeld in de vennootschapsbelasting betreft de sinds 1 januari 2019 in de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 opgenomen aanvullende Controlled Foreign Companies (CFC)-maatregel. De CFC-maatregel, die voortvloeit uit de eerste EU-richtlijn antibelastingontwijking (ATAD1)4, heeft betrekking op een gecontroleerd lichaam of een vaste inrichting in een bij ministeriële regeling aangewezen laagbelastende of niet-coöperatieve staat. Voorts worden, als laatste voorbeeld, rente- en royaltybetalingen aan gelieerde lichamen gevestigd in deze aangewezen staten per 1 januari 2021 onderworpen aan een conditionele bronbelasting. Tot slot wordt opgemerkt dat de Belastingdienst sinds 1 juli 2019 geen zekerheid vooraf meer geeft over de fiscale gevolgen van transacties met lichamen gevestigd in deze aangewezen staten.
In hoeverre worden er aan bedrijven met hoofdkantoor in Nederland eisen gesteld aan financiële transparantie in hun vestigingen in het buitenland?
Het kabinetsbeleid bij de bestrijding van belastingontwijking en belastingontduiking heeft ertoe geleid dat verschillende maatregelen zijn geïmplementeerd ter verbetering van transparantie tussen Nederland en het buitenland. Hier kunnen bijvoorbeeld de maatregelen zoals de zogenoemde Common Reporting Standard (CRS), de uitwisseling van informatie over rulings en de verplichting tot het opstellen van een landenrapport in het kader van country-by-country reporting (CbCR) worden genoemd. In het bijzonder is CbCR een effectief middel om de financiële transparantie te bevorderen van internationaal opererende bedrijven met een groepsomzet van meer dan € 750 miljoen. Dit vloeit voort uit het Base Erosion and Profits Shifing (BEPS-)Project van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling en bewerkstelligt dat de Belastingdienst van ieder land waar internationaal opererende bedrijven actief zijn, inzage krijgt in relevante financiële en fiscale gegevens. Bedrijven geven hier inzage in door het delen van een zogenoemd landenrapport. De belastingdiensten kunnen deze gegevens vervolgens gebruiken om bij een multinational (substantiële) risico’s op het gebied van verrekenprijzen en belastingontwijking te beoordelen.
In aanvulling hierop steunt Nederland ook het initiatief in de EU om afspraken te maken over een publieke CbCR voor grote internationaal opererende bedrijven. Op dit moment loopt er een discussie in de EU over dit onderwerp5. Het doel van publieke CbCR is voor de maatschappij inzichtelijk te maken hoeveel winstbelasting een multinational daadwerkelijk betaalt en waar deze wordt betaald.
Heeft u zicht op hoe vaak het voorkomt dat geldstromen (zoals rente en royalty's) van Nederland via Luxemburg naar landen lopen die op de Europese zwarte lijst staan of op de lijst van laagbelastende jurisdicties? Zo ja, hoe zien deze geldstromen eruit?
Er is geen zicht op hoe vaak het voorkomt dat geldstromen zoals rente en royalty’s van Nederland via Luxemburg of een ander land naar laagbelastende of niet-coöperatieve staten lopen, aangezien dit niet in de beschikbare statistieken kan worden meegenomen. De conditionele bronbelasting op rente en royalty’s bevat overigens een antimisbruikbepaling om te voorkomen dat de bronbelasting eenvoudig kan worden ontweken door het tussenvoegen van een lichaam in Luxemburg of een ander land. In de voorgestelde monitoring van de inkomensstromen via bijzondere financiële instellingen, waarover u binnenkort geïnformeerd zult worden, is voorzien in een monitoring van de stromen naar andere landen dan alleen de laagbelastende jurisdicties. Mocht er sprake zijn van het op grote schaal omleggen van stromen via een ander land met als enige doel het ontwijken van de bronbelasting, dan zal dat op die manier mogelijk zichtbaar kunnen worden. Dit zal in komende jaren een onderwerp van onderzoek worden.
Vindt u het wenselijk om zicht te hebben op stromen naar deze landen via tussenkomst van een ander Europees land?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke manier zou bindende MVO-wetgeving in Nederland kunnen leiden tot minder schendingen door Nederlandse bedrijven in het buitenland van normen op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen?
De Nederlandse overheid verwacht van bedrijven dat zij gepaste zorgvuldigheid betrachten («due diligence»). Zij moeten de risico’s op negatieve gevolgen identificeren, voorkomen of mitigeren en rekenschap afleggen over dit proces, zoals beschreven in de OESO-richtlijnen en in de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s). Gedragsveranderingen van Nederlandse bedrijven in reactie op MVO-wetgeving zijn lastig te voorspellen, zeker zolang onduidelijk is hoe een eventuele wet eruit zou zien.
Op 3 april jl. is met de Tweede Kamer een vijftal studies gedeeld (Kamerstuk 26 485, nr. 326); deze studies dienen ter ondersteuning bij het evalueren van de effectiviteit van beleid en het ontwikkelen van effectief IMVO-beleid voor de toekomst. Een van deze studies, de studie getiteld «Opties voor afdwingbare IMVO-instrumenten – een onderzoek naar de mogelijke juridische vormgeving en handhaving van afdwingbare IMVO-instrumenten», gaat in op juridische opties en welke daarvan tot materiële gedragsverandering kunnen leiden. De onderzoekers geven daarbij aan dat zij gedragsverandering bij bedrijven via wetgeving het meest waarschijnlijk achten als OESO-stappen twee tot en met vier en zes in wetgeving worden omgezet. De stappen twee tot en met vier betreffen het identificeren en beoordelen van negatieve gevolgen, het stoppen en beperken van negatieve gevolgen en het monitoren van de praktische toepassing en resultaten hiervan. Stap zes betreft het zorgen voor herstelmaatregelen of medewerking verlenen hieraan. Het onderzoek benadrukt in dit alles dat ook bij brede due diligencewetgeving de effectiviteit van de wetgeving sterk afhankelijk is van de formulering van de verplichting en wijze van handhaving.
Het sluiten van de Nederlandse kolencentrales |
|
Geert Wilders (PVV), Alexander Kops (PVV) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Kabinet onderzoekt versnelde sluiting van kolencentrales»?1
Ik heb kennis genomen van dit bericht.
Deelt u de mening dat het hypocrisie ten top is dat er in Nederland vanuit klimaathysterie een handjevol kolencentrales – die overigens behoren tot de modernste en schoonste ter wereld – zal worden gesloten, terwijl elders in de wereld, zoals in China, India en Indonesië, massaal nieuwe kolencentrales worden bijgebouwd?
Het kabinet werkt op dit moment aan een pakket met aanvullende maatregelen om een bijdrage te leveren aan de uitvoering van het Urgenda-vonnis. Ook maatregelen rondom de kolencentrales worden hierin meegewogen. Ik zal de Kamer op korte termijn informeren over de resultaten hiervan.
Wel kan ik aangeven dat de inschatting is dat wanneer afzonderlijk gekeken wordt naar de wet verbod op het gebruik van kolen voor elektriciteitsproductie, dit slechts een klein effect zal hebben op de ontwikkeling van de gemiddelde temperatuur op aarde.
Het kabinet vindt het belangrijk – en heeft zich juridisch daartoe verplicht – om ook nationaal zijn bijdrage te leveren aan het bereiken van de doelen van de Overeenkomst van Parijs en wil dat op nationaal niveau doen door te streven naar 49% CO2-reductie in 2030 (t.o.v. 1990). De wet verbod op kolen levert hier een belangrijke bijdrage aan. Het verbod op kolen is op nationaal niveau een van de effectievere maatregelen om CO2-reductie te bereiken.
Deelt u de conclusie dat áls het sluiten van de Nederlandse kolencentrales al van invloed zou zijn op het klimaat, dat «klimaateffect» elders ter wereld met een niet eens fatsoenlijk uit te rekenen factor volstrekt en compleet teniet wordt gedaan?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het van grootheidswaan getuigt te denken dat het klimaatbeleid van Nederland – dat verantwoordelijk is voor een luttele 0,35% van de totale wereldwijde CO2-uitstoot – enig verschil zal maken? Hoeveel effect heeft het sluiten van die paar Nederlandse kolencentrales op de wereldwijde temperatuurontwikkeling?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom wilt u onze betrouwbare, stabiele energievoorziening moedwillig kapotmaken en verruilen voor onbetrouwbare, weersafhankelijke elektriciteitsopwekking middels windturbines en zonnepanelen? Deelt u de mening dat als je in Nederland ergens vooral niet op kunt vertrouwen, dat dit het weer is... en uiteraard de klimaatwaanzin van het kabinet?
Het kabinet streeft ernaar om in 2030 de broeikasgassen in Nederland met 49% te reduceren ten opzichte van 1990. Dit doel is tevens in de Klimaatwet vastgelegd, als stap op weg naar 95% reductie in 2050.
Het is mogelijk om de transitie te maken naar een duurzame energievoorziening met behoud van leveringszekerheid van elektriciteit. Belangrijk daarbij zijn de ontwikkeling van opslag, vraagsturing en het realiseren van CO2-vrij regelbaar vermogen. TenneT monitort de leveringszekerheid van elektriciteit in Nederland en deze is volgens de meest recente monitor momenteel op orde.
Wat is uw reactie op de waarschuwingen van Tennet dat door het sluiten van de kolencentrales het regelbare vermogen verdwijnt, dat zonne- en windenergie grote uitdagingen voor de leveringszekerheid oplevert en dat niet uitgesloten kan worden dat bij een tekort aan elektriciteit bedrijven of complete regio’s moeten worden afgeschakeld?2
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het te absurd voor woorden is dat onze solide energie-infrastructuur vanuit klimaathysterie wordt ingewisseld voor een onbetrouwbaar systeem met afschakelingen?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom voeren de betrokken ministeries gesprekken met stichting Urgenda (een of andere duurzaamheidsorganisatie) over potentieel te nemen klimaatmaatregelen? Bent u ertoe bereid de lieden van Urgenda mede te delen dat ze naar de maan kunnen lopen?
Nee, het kabinet spreekt met veel organisaties, waaronder ook Urgenda. Het kabinet werkt op dit moment aan een pakket met aanvullende maatregelen om een bijdrage te leveren aan de uitvoering van het Urgenda-vonnis. Ik zal de Kamer op korte termijn informeren over de resultaten hiervan.
Bent u er tevens toe bereid om nu eindelijk met alle zinloze, geldverspillende klimaatwaanzin te stoppen, het nationale Klimaatakkoord in de gaskachel te gooien en uit het Klimaatakkoord van Parijs te stappen?
Nee, ik ben hier niet toe bereid. Met de Overeenkomst van Parijs hebben 195 landen ervoor getekend om de temperatuurstijging tot ruim onder de 2 graden Celsius te beperken, en daarbij te streven naar een beperking van de opwarming tot maximaal 1,5 graad Celsius. Ik zie het als onze plicht om er alles aan te doen om deze doelstelling te halen. We geven hier op nationaal niveau invulling aan door te streven naar 49% CO2-reductie in 2030 in Nederland. Dit doen we met de samenleving via een nationaal klimaatakkoord waarin doelstellingen voor de langere termijn zijn vastgelegd.
65 miljard euro aan schade door verzakkende huizen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Verzakking vastgoed veroorzaakt 65 miljard euro schade»?1
Ja
Klopt het dat de kosten van funderingsonderzoek en -herstel kunnen oplopen tot 100.000 euro per woning? Kunt u aangeven welke factoren invloed hebben op de kosten? Welke mogelijkheden zijn er om kosten te besparen?
De kosten voor funderingsonderzoek- en herstel zijn gelieerd aan het aantal vierkante meters grondgebonden oppervlak van een woning. Gemiddeld wordt een richtprijs van 1.000 euro per m2 voor herstel aangehouden. Bij woningen met een groter grondoppervlak kunnen de kosten daardoor oplopen tot het genoemde bedrag.
Funderingsherstel is op dit moment arbeidsintensief maatwerk. Daarnaast is het aantal bedrijven gespecialiseerd in funderingsherstel beperkt, terwijl de werkvoorraad hoog is. Dit creëert krapte. De ontwikkeling van nieuwe, minder arbeidsintensieve methoden komt daarbij (nog) niet of nauwelijks door marktwerking tot stand. Projecten met meerdere eigenaren moeten bij voorkeur collectief worden aangepakt. Dit kost tijd en middelen voor voorbereiding en procesbegeleiding. Het stimuleren van innovatie op het gebied van funderingsherstelmethoden kan leiden tot een kostenreductie of preventieve methoden. BZK heeft eerder bijgedragen aan het onderzoeken van preventiemethoden in de vorm van digitale monitoring en signalering, en tegengaan van bacteriële aantasting. Op dit moment bezie ik hoe innovatie en kostenreductie met een uitvraag in het kader van de SBIR-regeling («Small Business Innovation Research») gestimuleerd kan worden.
Hoe gaat u bevorderen dat eigenaren tijdig onderzoek laten doen en overgaan tot herstel? Hoe voorkomt u dat individuele eigenaren een onderzoek naar funderingsproblematiek vertragen?
Ik zet mij al enige tijd in voor de bevordering van onderzoek en herstel. Ten eerste door de ontwikkeling van de «Landelijke viewer indicatieve aandachtsgebieden funderingsproblematiek». Deze viewer biedt op postcodeniveau inzicht in de mate van noodzakelijke aandacht en waakzaamheid waar het de fundering betreft en wordt dagelijks gemiddeld 2.000 maal geraadpleegd. Daarnaast financier ik het Landelijk Funderingsloket, welke momenteel uitgevoerd wordt door het Kennis Centrum Aanpak Funderingsproblematiek (KCAF) waar onder andere woningeigenaren met potentiële funderingsproblemen terecht kunnen voor informatie over de aanpak van onderzoek en herstel. En ik heb in 2019 een Rijksprogramma Aanpak Funderingsproblematiek (RPAF) gestart. De uitvoering van dit programma is belegd bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en draagt bij aan de ontwikkeling, verzameling en deling van kennis met professionele partijen die een rol kunnen spelen in de aanpak van de problematiek: lokale overheden en woningcorporaties.
Bewoners kunnen individueel onderzoek doen maar het is altijd beter bloksgewijs samen te werken. Voor gemeenten en woningeigenaren zijn brochures beschikbaar over een effectieve aanpak en worden netwerkbijeenkomsten en congressen georganiseerd. Een aantal gemeenten met excessieve problemen ondersteunt bewoners actief, bijvoorbeeld met bemiddeling tussen buren als ze er samen niet uitkomen, of subsidieert onderzoek. Bij onderzoek wordt veelal de voorwaarde gesteld dat de onderzoeksresultaten dan ook publiek mogen worden gemaakt. Deze intensievere benadering en werkwijze heeft tot doel te voorkomen dat onderzoek wordt uitgesteld en er een gevaarlijke woonsituatie ontstaat. Bij gemeenten ligt de verantwoordelijkheid te handhaven op gevaarlijke en overlastgevende woonsituaties. De Woningwet biedt hiervoor de basis en gemeenten worden hierover mede vanuit het RPAF geïnformeerd.
Onder verwijzing naar uw antwoorden op eerder gestelde schriftelijke vragen over dit onderwerp2, kunt u de stelling onderbouwen dat de meeste eigenaren voldoende middelen kunnen aantrekken om funderingen te herstellen? Op welke gegevens baseert u die conclusie?
Deze onderbouwing vergt een categorisering van woningeigenaren. Ten eerste is een groot deel van de woningen in bezit van woningcorporaties. Deze categorie woningeigenaren kan het noodzakelijk onderhoud in de vorm van funderingsherstel opnemen in de reguliere onderhoudsplanning en daaraan gekoppelde financiële planning.
Daarnaast is er de categorie appartementsrechtshouders, welke verenigd zijn in verenigingen van eigenaren (VVE). De appartementsrechtshouders bouwen doorgaans door inleg van maandelijkse bijdragen in deze VVE een onderhoudsreserve op voor grootschalig onderhoud aan het pand zoals bijvoorbeeld noodzakelijk herstel van de fundering. Zoals eerder uitgelegd is er een relatie tussen het aantal vierkante meters grondgebonden oppervlak van een pand en de kosten voor het herstel. Appartementsrechtseigenaren delen met meerdere eigenaren het grondgebonden oppervlak. Ook de kosten voor funderingsherstel worden gedeeld.
Tot slot is er de categorie particuliere woningeigenaren die zelf de gehele verantwoordelijkheid draagt voor onderhoud van de woning. Voor deze categorie geldt dat er, indien het zelf opgebouwde vermogen ontoereikend is, reguliere financiële producten beschikbaar zijn. Zo kan een eigenaar een persoonlijke lening afsluiten mits het inkomen toereikend is. Het verhogen van de oorspronkelijke hypothecaire lening kan ook uitkomst bieden, mits de waarde van het onderpand in verhouding blijft tot de hoogte van de lening en het inkomen toereikend is. Wat rest is een relatief kleine groep woningeigenaren waarop voorgaande categorieën en financieringsmethoden niet van toepassing zijn. Hiervoor is het Fonds Duurzaam Funderingsherstel (FDF).
Hoeveel gemeenten hebben inmiddels een samenwerkingsovereenkomst gesloten met fondsen voor funderingsherstel? Onder welke voorwaarden komen eigenaren in aanmerking voor een lening?
Er zijn 4 gemeenten die inmiddels een samenwerkingsovereenkomst met het Stichting FDF hebben gesloten: Rotterdam, Zaanstad, Gouda en Haarlem.
De lening kan alleen worden gebruikt voor urgent herstel van de fundering en herstel van cascodelen (bijvoorbeeld scheuren, metselwerk, kozijnen, rechtzetten en vijzelen van casco), waarvan de schade veroorzaakt is door de slechte fundering. Voor de precieze voorwaarden verwijs ik naar de website van het fonds www.funderingsherstelfonds.nl
Zijn verkopers verplicht (risico’s op mogelijke) funderingsschade te melden bij de verkoop van hun woning? Acht u een dergelijke verplichting verstandig?
Bij wisseling van eigenaar van roerende zaken geldt dat de verkopende partij verplicht is bekende gebreken te melden en dat de aankopende partij een onderzoeksplicht heeft. Een gebrek aan de fundering valt onder deze beide verplichtingen. Daarnaast is de taxateur van het pand verplicht in het taxatierapport een paragraaf op te nemen over de staat van de fundering.
In welke gemeenten is de funderingsproblematiek het gevolg van een laag grondwaterpeil? Kunt u aangeven op welke wijze relevante overheden de schade aan funderingen hebben gewogen bij de keuze voor een laag grondwaterpeil? Welk belang woog in dit geval zwaarder? Acht u die afweging verantwoord in het licht van de hoge kosten?
De viewer indicatieve aandachtgebieden funderingsproblematiek, geeft op de kaart weer in welke gemeenten woningen staan die mogelijk gefundeerd zijn op houten funderingspalen. Deze waarschijnlijkheid is gebaseerd op het bouwjaar van de panden en de bodemsoort. Alle houtfunderingen zijn gevoelig voor aantasting door schimmels indien het hout in contact komt met zuurstof ten gevolge van lage grondwaterstanden. Overigens kan een laag grondwaterpeil voor sommige woningeigenaren, bijvoorbeeld wanner sprake is van ondiepe funderingen juist nodig zijn om geen natte voeten te krijgen bij bodemdaling.
Omdat het proces zich ondergronds afspeelt, is het onmogelijk aan te geven waar aantasting door schimmels al gaande is en waar het bij een risico blijft.
Bij beantwoording van deze vraag is het van belang te weten dat jurisprudentie bevestigt dat woningeigenaren zelf verantwoordelijk zijn voor het grondwaterniveau onder hun eigen woning. Voor woningeigenaren bestaat er een methode om zelf, lokaal, de grondwaterstand te manipuleren teneinde blootstelling van de palen aan zuurstof te voorkomen. Deze zogenaamde drainage-infiltratie-systemen worden in diverse Rotterdamse wijken al toegepast. Ondanks het feit dat de verantwoordelijkheid voor de grondwaterstand onder de woning bij de woningeigenaar zelf ligt, vind ik dat overheden de morele verplichting dragen om mogelijke impact op funderingen mee te wegen bij het nemen van besluiten over grondwaterstanden. Het Rijksprogramma informeert dan ook waterschappen en gemeenten over de potentiële gevolgen van lage grondwaterstanden op houten paalfunderingen. Overigens hangt een laag grondwaterpeil niet altijd samen met overheidshandelen. Tijden van droogte kunnen hier nadrukkelijk ook invloed op hebben.
Klopt het dat de totale kosten van het herstel aan funderingen 65 miljard euro bedragen? Zo nee, hoe groot is de schade wel? Kunt u een onderbouwing geven voor hoogte van de totale schadepost? Komen deze kosten volledig voor rekening van de huidige eigenaren?
Het genoemde bedrag van 65 miljard is gebaseerd op funderingsherstel van 1 miljoen woningen met gemiddelde herstelkosten van € 65.000 per woning. Zoals in antwoord op eerdere kamervragen aangegeven3 liggen de schattingen over het aantal woningen met funderingsproblematiek tussen de 550.000 en 1.000.000 woningen. Bijna alle factoren die een rol spelen bij funderingsproblematiek zijn onzeker. Veel gegevens zijn niet landelijk beschikbaar en gebaseerd op een inschatting. Vandaar ook dat we spreken over «indicatieve aandachtsgebieden funderingsproblematiek». Er is bijvoorbeeld geen landelijk inzicht welk pand welke type fundering heeft. Ook op welke diepte de houten paalfunderingen zich bevinden is niet landelijk (op detailniveau) bekend. Grondwaterstanden zijn afhankelijk van neerslag en klimaatscenario’s en worden niet voor niets scenario’s genoemd. En het is dus ook onbekend bij welke panden er reeds schade is. Bovendien zijn er naast droogte nog andere factoren die voor aantasting van funderingen kunnen zorgen.
In mijn brief van 3 december 20194 heb ik aangegeven op welke wijze wij meer inzicht proberen te krijgen in de omvang van de funderingsproblematiek.
Een woningeigenaar is inderdaad zelf verantwoordelijk voor het noodzakelijk onderhoud aan de woning. Dit geldt voor de fundering evenzeer als voor bijvoorbeeld het dak. In sommige gevallen bieden gemeenten ondersteuning in de vorm van bijvoorbeeld procesbegeleiding en bijdragen voor onderzoekskosten.
Wat gaat u eraan doen om te voorkomen dat schades verder toenemen en de ellende nog verder wordt vergroot?
In de beantwoording van vraag 3 heb ik aangeven wat ik doe om schade als gevolg van funderingsproblematiek zoveel mogelijk te voorkomen.
Het stopzetten van een zaak door Arbiter Bodembeweging |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat de Arbiter Bodembeweging de zaak van de familie D. met een boerenbedrijf, niet afmaakt, omdat de Arbiter Bodembeweging ophoudt te bestaan?1
Ik ga niet in op individuele gevallen. Ik ben bekend met het feit dat de Raad van Arbiters Bodembeweging (hierna: Arbiter) het voornemen heeft om op korte termijn zijn werkzaamheden af te ronden, omdat de Arbiter de aan hem voorgelegde zaken, op drie zaken na, binnenkort heeft afgehandeld. De Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG) heeft aangegeven bereid en bevoegd te zijn deze drie dossiers over te nemen en met voorrang te behandelen, indien de gedupeerden hun zaak bij de Arbiter stopzetten en in plaats daarvan een aanvraag voor de vergoeding van de schade aan de mestkelders bij de TCMG indienen.
Hoe lang wacht dit gezin al op een rechtvaardige schadeloosstelling? Waarom is deze zaak nog niet opgelost, wat zijn de belemmerende factoren?
Van de Arbiter Bodembeweging heb ik begrepen dat hij drie zaken niet binnen afzienbare termijn kan afhandelen. Deze zaken betreffen louter gestelde schade aan mestkelders die in de loop van 2019 aangemeld zijn bij de Arbiter. De Arbiter geeft aan dat in deze drie zaken nog onderzoek dient plaats te vinden naar de aard en omvang van de schade, alsook naar waar deze schade door is veroorzaakt. De Arbiter beschikt nog niet over een werkwijze voor de behandeling van deze specifieke vorm van schade; de Arbiter heeft op dit punt nog geen kennis en expertise opgebouwd. De Arbiter vindt de verwachting gerechtvaardigd dat daar veel tijd mee gemoeid zal zijn en daarom ligt het volgens hem niet in de rede om de Arbiter enkel voor deze zaken voor onbepaalde tijd in stand te houden, terwijl de andere zaken binnenkort afgehandeld zullen zijn. De Arbiter geeft aan dat door verlies aan kennis en ervaring de organisatie ook kwetsbaar is geworden. In het kader van een voortvarende behandeling van deze drie zaken heeft de Arbiter de TCMG gevraagd de mogelijkheid te onderzoeken deze drie dossiers over kan nemen. De achtergrond van dit verzoek aan de TCMG is dat de TCMG ten behoeve van de afhandeling van schade aan mestkelders advies heeft gevraagd aan een panel van experts. Naar verwachting is het advies van het panel medio juni 2020 gereed. Aan de hand van dit advies kan de TCMG haar werkwijze vaststellen en de schademeldingen ten aanzien van mestkelders per geval beoordelen. De TCMG heeft aangegeven bereid en bevoegd te zijn deze drie dossiers over te nemen. Na oplevering van het advies van het panel zal de TCMG met voorrang een besluit nemen over deze zaken, indien de gedupeerden hun zaak bij de Arbiter stopzetten en in plaats daarvan een aanvraag voor de vergoeding van de schade aan de mestkelders bij de TCMG indienen. Ik zal aan de Arbiter vragen mij aan te geven of de betreffende schademelders akkoord zijn met het intrekken van hun zaak bij de Arbiter.
Klopt het dat er opnieuw een onderzoek naar schade gedaan moet worden? Zo ja, wat klopt er niet aan het vorige onderzoek?
Zie antwoord vraag 2.
Is dit de enige zaak waarin de arbiter geen uitspraak zal doen? Om hoeveel zaken gaat het?
Zie antwoord vraag 2.
Wat betekent dit voor gedupeerden wiens zaak wordt behandeld bij de Arbiter Bodembeweging? Binnen welke termijn worden deze gedupeerden geholpen?
De voorzitter van de Raad van Arbiters Bodembeweging heeft aangegeven dat de verwachting is dat, met uitzondering van de eerdergenoemde mestkelderzaken, de Arbiter voor 1 mei 2020 de bij hem aangemelde zaken heeft afgehandeld. De wens van de Arbiter is dat hierna de Arbiter ophoudt te bestaan aangezien de werkzaamheden dan zijn afgerond. De voorzitter van de Arbiter heeft dit in zijn brief van 10 maart jl. bevestigd. Deze brief heb ik bijgevoegd 2. Er zijn op dit moment nog acht arbiters actief. De lengte van de aanstellingen verschilt per arbiter. Met de leden van de Raad van Arbiters Bodembeweging is afgesproken dat zij in elk geval tot 1 mei 2020 aanblijven. Na 1 mei zullen partijen mogelijk nog vragen hebben over de laatste uitspraken van de Arbiter. De Nationaal Coördinator Groningen (NCG) heeft aan de Arbiter aangegeven na 1 mei te kunnen ondersteunen en een loket te kunnen vormen voor vragen van partijen. Een aantal arbiters heeft aangegeven bereid te zijn om nog enkele maanden na 1 mei 2020 actief te blijven om, indien nodig, de laatste zaken te kunnen afhandelen.
Wanneer houdt de Arbiter Bodembeweging op te bestaan? Hoeveel arbiters zijn er nog tot wanneer actief? Tot wanneer zijn zij aangesteld?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat de zaak van de familie D. nu wordt overgedragen aan de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG)?
De intentie is om, wanneer de betreffende schademelders akkoord zijn, de desbetreffende drie mestkelderzaken over te dragen aan de TCMG. De TCMG heeft aangeven dat het deze dossiers na ontvangst van het advies van het panel met voorrang zal behandelen wanneer schademelders hun zaak bij de Arbiter hebben ingetrokken. Ik ben nog in afwachting van het formele bericht van de Arbiter dat schademelders akkoord zijn met de afhandeling van hun zaak door de TCMG.
Zijn er afspraken gemaakt met de TCMG over deze zaak/zaken? Hoe luiden die afspraken?
Zie antwoord vraag 7.
Wanneer dit gezin het advies van de Arbiter Bodembeweging opvolgt, namelijk om de zaak bij de arbiter in te trekken, welke gevolgen heeft dit dan voor de gang naar de bestuursrechter of civiel rechter?
Wanneer het gedupeerde gezin er voor kiest zijn schade af te laten handelen door de TCMG, dan staat tegen een besluit van de TCMG bezwaar open en vervolgens beroep bij de bestuursrechter. De betreffende gedupeerden kunnen er, in plaats van schadeafhandeling door de TCMG, ook voor kiezen een vordering tot schadevergoeding in te stellen bij de burgerlijk rechter.
Kunt u uitleggen hoe het bewijsvermoeden voor de afhandeling van «oude schades» wordt toegepast?
Het wettelijk bewijsvermoeden (artikel 6:177a van het Burgerlijk Wetboek) wordt door zowel de Arbiter als de burgerlijk rechter toegepast. Met dit wettelijk vermoeden moet de gedupeerde stellen dat zich fysieke schade heeft voorgedaan aan een gebouw of werk binnen het effectgebied van het Groningenveld, die naar haar aard schade als gevolg van bodembeweging door gaswinning zou kunnen zijn. Daaruit ontstaat dan voor de Arbiter of de rechter het vermoeden dat de schade het gevolg is van de gaswinning. Het is dan aan de exploitant om dit vermoeden te ontzenuwen, door aannemelijk te maken dat bodembeweging door de aanleg of exploitatie van het mijnbouwwerk niet de oorzaak is van de schade. Slaagt de exploitant hierin, dan is het vervolgens aan de gedupeerde om alsnog het causale verband tussen de schade en bodembeweging door gaswinning te bewijzen (Kamerstuk 34 390, nr. 3).
Klopt het dat TCMG 10.000 euro biedt bij zaken met een lekkende mestkelder? Zo ja, waar baseert de TCMG zich op? Gaat het hier om een voorschot, aangezien de TCMG eind tweede kwartaal 2020 met een advies komt? Gaat het bij een tekort alsnog uitgekeerd worden?
Naar aanleiding van deze vragen heb ik navraag gedaan bij de TCMG. De TCMG heeft aangegeven dat van een dergelijke praktijk geen sprake is.
Hoe gaat u de mensen van «oude schadegevallen» compenseren die niet door de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) geholpen zijn voor 1 juli 2018, zoals u beloofde op 31 januari 2018 en nu dus al weer twee jaar langer strijden voor rechtvaardigheid?2
In de periode tussen augustus 2012 en 31 maart 2017 zijn 79.288 schademeldingen gedaan. Deze schades zijn voor het grootste gedeelte afgehandeld. Aan de ruim 6.000 oude schademeldingen die voor 31 maart 2017 bij NAM zijn ingediend en niet voor 31 januari 2018 door NAM waren afgehandeld, heeft NAM vervolgens in de periode 5 maart 2018 tot 1 september 2018 een aanbod gedaan. Bewoners die het aanbod van NAM te laag vonden, konden naar de Arbiter. Samen met de commissaris van de Koning, de heer Paas, volg ik de afhandeling van de ruim 6.000 schademeldingen nauwgezet. Uit het door onderzoeksbureau AHA! uitgevoerde onderzoek op verzoek van de Tweede Kamer is gebleken dat een deel van deze gedupeerden niet in staat was de opgetreden schade met de door NAM betaalde vergoeding te herstellen. Zoals ik eerder heb gemeld in de brief van 17 december 2019 (Kamerstuk 33 529, nr. 706) is aan het deel van deze groep bewoners dat het aanbod van NAM heeft geaccepteerd en die met het door NAM betaalde bedrag de schade niet hebben kunnen laten herstellen, de mogelijkheid geboden dit aan te tonen teneinde het verschil door NAM vergoed te krijgen. Door de provincie Groningen is er tussen 6 januari 2020 en 1 maart 2020 daarom een regeling opengesteld. NAM, de commissaris van de Koning en ik beogen met deze regeling een rechtvaardige oplossing te bieden voor de door NAM afgehandelde oude schadegevallen.
Hoeveel zaken liggen er nu nog bij de Arbiter Bodembeweging?
Er zijn nog ongeveer 33 openstaande zaken bij de Arbiter Bodembeweging. De verwachting is dat, met uitzondering van de drie genoemde mestkelderzaken, de Arbiter voor 1 mei a.s. klaar zal zijn met de behandeling. In ongeveer 30 zaken zal er nog uitspraak worden gedaan.
In hoeveel zaken gaat er nog uitspraak gedaan worden?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u aangeven hoe het tijdspad van die zaken er uit ziet?
Zie antwoord vraag 5.
Gaat er nog onafhankelijk onderzocht worden of gedupeerden tevreden zijn over de gang naar de Arbiter Bodembeweging, de uitspraak en de opvolging van de NAM? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
De Arbiter is ingesteld met als doel om een laagdrempelige, onafhankelijke, deskundige en buitengerechtelijke vorm van geschilbeslechting te bieden aan bewoners horende bij de zogenaamde oude schadegevallen. Zoals ik uw Kamer eerder heb gemeld, hebben de Arbiter en NAM laten weten dat de NAM in één zaak fundamentele bezwaren heeft geuit en geen uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de arbiter. NAM heeft overigens in dit geval met de schademelder een regeling getroffen die financieel aansluit bij het door de arbiter vastgestelde schadebedrag. De commissaris van de Koning en ik hebben gezamenlijk een oproep gedaan aan bewoners zich te melden bij de provincie wanneer zij zorgen hebben over de procedure bij de Arbiter. Daarmee hebben we gekozen voor een meer pragmatische aanpak. Er zal geen onafhankelijk onderzoek uitgevoerd worden naar de arbiterprocedure. Ongeveer 40 gedupeerden hebben zich gemeld bij de commissaris van de Koning. Iedere vraag of zorg wordt zorgvuldig bekeken. Indien nodig, wordt met NAM contact gezocht om tot een oplossing te komen. De inhoud van deze bemiddeling en het resultaat hangen uiteraard af van de specifieke problematiek in de zaak. Ook na de laatste uitspraken van de Arbiter en nadat de Arbiter is opgeheven, is het voor gedupeerden nog steeds mogelijk om zich te melden bij de provincie indien zij zorgen hebben over de procedure bij de Arbiter.
Hoeveel gedupeerden met arbiterzaken hebben zich gemeld bij u en de commissaris van de Koning? Wat is er in deze zaken precies gedaan?
Zie antwoord vraag 16.
Kunt u de vragen een voor een voor het AO Mijnbouw/Groningen van 18 maart 2020 beantwoorden?
De vragen hangen dermate met elkaar samen, dat ervoor gekozen is bepaalde vragen te clusteren ten behoeve van de leesbaarheid. Ik heb er hierbij voor gezorgd dat elke afzonderlijke vraag beantwoord is. De antwoorden op de gestelde vragen zullen zijn voor het eerstvolgende AO Mijnbouw/Groningen naar uw Kamer gestuurd worden.
De organisatie van de Nationaal Coördinator Groningen |
|
Mark Harbers (VVD), Agnes Mulder (CDA), Carla Dik-Faber (CU), Matthijs Sienot (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel « Interne chaos bij NCG: «We verliezen de Groningers uit het oog»«?1
Ja.
Herkent u de signalen uit het artikel, waarin een situatie van onrust wordt geschetst binnen de organisatie van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG)?
De afgelopen maanden waren een hectische en ingrijpende periode voor de NCG-organisatie en haar medewerkers door de reorganisatie naar een uitvoeringsorganisatie. Dergelijke grote veranderingen zorgen altijd voor enige onrust binnen een organisatie. De ingezette veranderingen zijn echter noodzakelijk om de versterkingsopgave te verbeteren en versnellen. Het beeld dat er sprake zou zijn van chaos, zoals de kop boven het aangehaalde bericht suggereert, herken ik niet. De NCG heeft sinds het najaar van 2019 veel geïnvesteerd in het meenemen van oude en nieuwe medewerkers in de reorganisatie. Dit enerzijds door gesprekken met medewerkers te voeren en hen te begeleiden in het werken met nieuwe processen en systemen en anderzijds door goed overleg met een vertegenwoordiging van het personeel, het MedewerkersOverleg (MO). Het MO heeft het management van de NCG tijdens het reorganisatieproces op constructieve wijze geadviseerd en uiteindelijk op de organisatieveranderingen akkoord gegeven.
Deelt u de mening dat de onrust binnen de NCG geen negatieve invloed mag hebben op het aantal versterkte huizen, zoals afgesproken in motie-Sienot c.s. (Kamerstuk 33 529, nr. 711)? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze meningen deel ik. Juist in het belang van de inwoners van Groningen en de voortgang van de versterkingsoperatie is het besluit genomen om de schadeafhandeling en versterking volledig in publieke handen te nemen. In dit verband is ook het besluit genomen om het CVW op te heffen en de NCG om te vormen naar een uitvoeringsorganisatie die ook de taken uitvoert die voorheen bij het CVW waren belegd.
Deelt u de mening dat de Groninger op nummer één moet staan?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe waarborgt u dat het onderbrengen van het Centrum voor Veilig Wonen (CVW) in de organisatie van de NCG niet de versterkingsopgave belemmert?
De publieke uitvoering van de versterking is per 1 januari 2020 belegd bij de uitvoeringsorganisatie NCG en het CVW is opgehouden te bestaan. Er is dus geen sprake van «onderbrenging» van het CVW in de NCG-organisatie. Wel zijn ten behoeve van een zo soepel mogelijke transitie afspraken met het CVW gemaakt. Om de nieuwe taken te kunnen uitvoeren heeft NCG een groot aantal vacatures opengesteld waarop ook oud-CVW-medewerkers kunnen solliciteren. Het is voor de uitvoering van de versterkingsoperatie van belang dat hun kennis en ervaring wordt benut. Het feit dat een groot aantal voormalige CVW-medewerkers de overstap naar de NCG heeft willen maken beschouw ik dan ook als goed nieuws. De NCG werkt eraan om de organisatie die per 1 januari is ontstaan ook daadwerkelijk tot één samenhangende en effectief werkende organisatie te maken.
Deelt u de mening dat de medewerkers van de NCG en hun kennis en kunde van cruciaal belang zijn voor een geslaagd schadeherstel en een voortvarende versterkingsaanpak?
Ja. Het succes van een organisatie staat of valt met de mensen die er werken. De NCG staat voor een enorme opgave en heeft de ambitie om in het belang van de bewoners te presteren. Dat vraagt veel van de medewerkers. De NCG is vastbesloten om de organisatie zo snel mogelijk optimaal te laten functioneren en er is vertrouwen dat dit jaar de benodigde opnames, beoordelingen en versterkingen worden uitgevoerd, ten behoeve van een veilig en aardbevingsbestendig Groningen. Vergoeding van schade wordt uitgevoerd door de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade (TCMG) die binnenkort zal opgaan in het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG). TCMG en NCG hebben onderling afspraken gemaakt over hoe wordt omgegaan met gevallen waarin schade en versterken samen komen.
Op welke wijze maakt u (samen met de NCG) het werk (blijvend) aantrekkelijk voor (toekomstige) werknemers?
In de opbouw van de nieuwe NCG-organisatie en het vervullen van de openstaande vacatures is merkbaar dat nieuwe medewerkers geïnteresseerd en gedreven zijn om mee te werken aan een veilig Groningen. De NCG is onderdeel van BZK en kan als rijksdienst de gebruikelijke faciliteiten en arbeidsvoorwaarden aanbieden. Het management van de NCG steekt veel energie in de opbouw van de nieuwe afdelingen en biedt ondersteuning aan bij bijeenkomsten gericht op de omslag naar één uitvoeringsorganisatie waarin de bewoner centraal staat onder andere door teamvorming en professionalisering.
Herkent u het hoge personeelsverloop bij de NCG (de helft van de medewerkers zou zijn vertrokken tussen 2015 en 2019)? Hoe wordt een goede dossieroverdracht gewaarborgd? Hoe zorgen u en de NCG voor een collectief geheugen?
De oorspronkelijke NCG-organisatie, opgericht in 2015, was naast de versterkingsoperatie gericht op schadevergoeding, leefbaarheid en economie. Schadevergoeding is inmiddels belegd bij de TCMG / IMG in oprichting, en leefbaarheid en economie worden opgepakt door het Nationaal Programma Groningen (NPG). De NCG is getransformeerd naar een publieke uitvoerder van de versterkingsoperatie. Hierdoor zijn functies binnen de organisatie veranderd of verdwenen, met als resultaat dat er ook medewerkers zijn vertrokken. Ook zijn er veel nieuwe functies bijgekomen, deels al ingevuld met nieuwe medewerkers die zijn aangetrokken, deels met tijdelijke, ingehuurde medewerkers. De NCG werkt ondertussen aan het opbouwen van de organisatie en het creëren van een duurzaam personeelsbestand. NCG werkt aan kennisbehoud en kennisdeling, niet alleen door het overnemen van informatie vanuit het CVW en NAM ook door de hechte samenwerking met alle organisaties die werken in het aardbevingsdossier.
Hoe draagt het kabinet bij aan zo min mogelijk koerswijzigingen binnen de interne organisatie van de NCG, zodat er rust ontstaat bij de medewerkers?
Het kabinet realiseert zich dat ten behoeve van een goede uitvoering van de versterking heldere kaders en een vaste koers nodig zijn. De kaders zijn met het publiek maken van de versterkingsoperatie gezet. De nieuwe NCG-organisatie is hierop ingericht. Beperkte organisatieaanpassingen kunnen gaandeweg de uitvoeringsoperatie nodig blijken. Hiervoor moet ook ruimte blijven. De directie van de NCG is blijvend in gesprek met haar medewerkers.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de NCG over de huidige gang van zaken, de integratie van het CVW en een succesvolle aanpak van versterking en schadeherstel?
Sinds 16 oktober 2019 ben ik als Minister van BZK politiek verantwoordelijk voor de versterkingsoperatie en per 1 januari jl. is ook de NCG als organisatie bij het Ministerie van BZK ondergebracht. Mijn departement heeft doorlopend intensief contact met de NCG, zowel over de aanpak en voortgang van de versterkingsoperatie, als over de opbouw en inrichting van de nieuwe organisatie. De uitvoering van schadevergoedingen is belegd bij de TCMG / IMG i.o.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Mijnbouw Groningen van 18 maart 2020?
Ja.
Het loket “Oude schades” van provincie Groningen |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat is de stand van zaken rondom het loket «Oude schades» in Groningen?
Bewoners konden tussen 6 januari 2020 en 1 maart 2020 een verzoek indienen bij de provincie Groningen als:
zij hun schade gemeld hebben vóór 31 maart 2017;
zij behoren tot de ruim 5.000 bewoners die het aanbod van NAM in het kader van de resterende 6.199 openstaande schademeldingen hebben geaccepteerd zonder tussenkomst van de Arbiter Bodembeweging of burgerlijk rechter;
zij kunnen aantonen dat zij de schade niet (volledig) heeft kunnen laten herstellen van het door NAM betaalde bedrag.
De ruim 1.000 bewoners die het aanbod van NAM niet hebben geaccepteerd, konden naar de Arbiter Bodembeweging. De doelgroep van de regeling is gebaseerd op de uitkomsten van het onderzoek van AHA! dat is uitgevoerd in opdracht van de Tweede Kamer. De regeling is opgezet om bewoners tegemoet te komen die aangeven dat het NAM-aanbod te laag was om de schade te herstellen. Bewoners die niet onderdeel van de steekproef waren maar wel onder de doelgroep van de regeling vallen, konden ook een verzoek indienen. Er zijn in totaal 193 verzoeken ingediend door een deel van de bewoners aan wie NAM in 2018 het eerdergenoemde aanbod heeft gedaan.
Hoeveel mensen hebben zich gemeld? Welk percentage is dit van de mensen met oude schades?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel meldingen daarvan zijn beoordeeld?
Van de 193 verzoeken zijn er reeds 181 verzoeken bekeken (d.d. 11 maart 2020). Hiervan blijken er 80 tot de doelgroep van de regeling te behoren. Deze verzoeken zullen conform de voorwaarden worden toegekend. Tot nu zijn er 23 zaken definitief toegekend met een gemiddelde toekenning € 4.369,41. 101 verzoeken van de 181 vallen buiten de doelgroep en zijn of worden dus afgewezen. Hiervan kwamen 81 verzoeken niet in aanmerking voor een inhoudelijke beoordeling omdat zij geen deel uitmaken van de resterende 6.199 gevallen waarin NAM in de periode 5 maart 2018 tot 1 september 2018 een aanbod heeft gedaan. 20 van de 101 verzoeken worden afgewezen omdat de betreffende bewoners het aanbod van NAM hebben afgewezen en zij zich aangemeld hebben voor een arbiterprocedure. 12 verzoeken worden momenteel nog bekeken.
Hoeveel meldingen zijn afgewezen en waarom?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel meldingen zijn toegewezen? Om welke bedragen gaat het?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe wordt bepaald op welk bedrag gedupeerden recht hebben?
De provincie Groningen beoordeelt of de verzoeken binnen de doelgroep van de regeling vallen en volledig zijn. Voldoet het verzoek niet aan de voorwaarden, dan neemt een medewerker van de provincie contact op met de bewoner voor aanvullende informatie. Vervolgens worden alle verzoeken tezamen met de aangeleverde informatie ter beoordeling doorgestuurd aan NAM. Bij de verzoeken wordt een vergelijking gemaakt tussen de door bewoner aangeleverde factuur of offerte en de calculatie behorend bij het aanbod dat NAM in de periode van 5 maart 2018 tot 1 september 2018 heeft gedaan.
Indien de factuur of offerte aansluit bij de werkzaamheden waarop de calculatie is gebaseerd, wordt het verschil vastgesteld en door NAM betaald;
Indien de factuur of offerte werkzaamheden bevat voor maar een deel van de schade of meer dan de schade, dan wordt er een eerlijk vergelijk gemaakt en het verschil door NAM wordt vergoed. Indien er andere verschillen zijn tussen de factuur of offerte en het aanbod van NAM, volgt maatwerk.
Er vindt regelmatig overleg plaats tussen de provincie en NAM over de verzoeken. Aangezien het een aanvullende vergoeding betreft van de zijde van NAM, doet NAM de eerste beoordeling bij alle verzoeken en speelt de provincie geen rol in deze inhoudelijke beoordeling. Bij afwijzing op inhoudelijke gronden van de verzoeken die binnen de doelgroep van de regeling vallen, was vooraf ingeregeld dat een onafhankelijke kostenexpert om een definitief oordeel kan worden gevraagd. Echter, dit is tot dusver niet nodig gebleken. De provincie informeert de bewoners over de uitkomsten van de beoordeling om ervoor te zorgen dat de bewoners niet tegenover NAM staan. Bewoners kunnen bij vragen altijd bij de provincie terecht.
Wordt afgeweken van de bedragen genoemd in de offertes die gedupeerden overleggen?
Zie antwoord vraag 6.
Waar kunnen bewoners terecht die het oneens zijn met een afwijzing?
Zie antwoord vraag 6.
Hoeveel gedupeerden hebben zich gemeld die eerder ook een zaak bij de arbiter hebben aangemeld? Hoe zijn deze aanvragen beoordeeld?
Zie antwoord vraag 3.
Welke rol speelt de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM)? Welke invloed oefent zij nog uit?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid dit loket langer open te houden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De regeling is, zoals voorafgaand aangekondigd, gesloten op 1 maart. De provincie heeft de communicatie over deze regeling serieus aangepakt. Daarin is zij actief bijgestaan door gemeenten en maatschappelijke organisaties. Er zijn door de provincie meerdere advertenties geplaatst in het Dagblad van het Noorden en in huis-aan-huiskranten: voor aanvang van de regeling in december, in de eerste week van januari, begin en half februari (twee weken voor sluiting). De Groninger Bodembeweging en het Gasberaad hebben de regeling in hun nieuwsbrieven en op hun website onder de aandacht gebracht. Dit geldt ook voor Stut en Steun en de aardbevingsgemeenten. De pagina over de regeling op de provinciewebsite is ongeveer 2000 keer bezocht. De provincie kreeg dagelijks telefoontjes over de regeling en ondersteunde bewoners bij hun verzoek. De voor 1 maart onvolledig ingediende verzoeken zullen ook na 1 maart nog door NAM in behandeling worden genomen en daarmee kan – ook na de sluitingsdatum van de regeling – nog aanvullende informatie worden ingestuurd, mocht de provincie daar om verzoeken. Daarom heeft de provincie mij laten weten geen reden te zien de regeling langer op te houden. Ik deel deze opvatting.
Wat is uw reactie op de ervaring van de heer Westerdiep, die aangeeft dat de NAM zegt dat de ingediende offerte te hoog is en dat die wel wat lager kan?
Ik ga niet in op individuele gevallen. Ik kan melden dat de provincie nauw contact heeft met NAM over alle verzoeken, waaronder deze twee gevallen.
Wat is uw reactie op de ervaring van de heer Spiekman, waarbij de arbiter in het verleden wel alles heeft bestempeld als aardbevingsschade, maar nooit uitspraak heeft gedaan over de hoogte van het schadebedrag en waarvan de NAM nu zegt dat dat de reden is om de aanvraag af te wijzen?
Zie antwoord vraag 12.
Klopt het dat de NAM opnieuw vertraagt en frustreert? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is geregeld contact met NAM over de verzoeken. Ik zie geen signalen dat NAM de beoordeling vertraagt of zich niet coulant opstelt. In de afhandeling is ook sprake geweest van meldingen in een grijs gebied; die niet stroken met de letter van de regeling, maar wel passen in de geest door uiteenlopende omstandigheden. Voor sluiting van de regeling is overleg geweest tussen NAM, de Commissaris van Koning de heer Paas en mij over deze meldingen, waarin besloten is dat een meer ruimhartige koers het meest recht doet aan de situatie. De commissaris van de Koning en ik zijn tevreden over deze regeling omdat hiermee aan bewoners die het aanbod van NAM in het kader van de resterende 6.199 openstaande schademeldingen hebben geaccepteerd, de mogelijkheid is geboden aan te tonen dat zij met het door NAM betaalde bedrag de schade niet hebben kunnen laten herstellen.
Bent u tevreden met de werking van dit loket? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 14.
Kunt u de vragen een voor een beantwoorden?
De vragen hangen dermate met elkaar samen, dat ervoor gekozen is bepaalde vragen te clusteren ten behoeve van de leesbaarheid. Ik heb er hierbij voor gezorgd dat elke afzonderlijke vraag beantwoord is. De antwoorden op de gestelde vragen zijn voor het AO Mijnbouw/Groningen naar uw Kamer gestuurd.
Kunt u de vragen beantwoorden voor het eerstvolgende AO Mijnbouw/Groningen op 18 maart 2020?
Zie antwoord vraag 16.
Schade aan mestkelders, ventilatiekanalen en funderingen veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten in Groningen |
|
Jaco Geurts (CDA), Agnes Mulder (CDA), Maurits von Martels (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Is het u bekend dat diverse agrariërs schade naar aanleiding van mijnbouwactiviteiten aan mestkelders, ventilatiekanalen en funderingen gemeld hebben bij de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) en het Centrum Veilig Wonen (CVW), maar dat deze niet opgenomen zijn in de versterkingsopgave?
Ja, het is bekend dat wanneer er schade optreedt dit niet direct hoeft te betekenen dat het pand ook versterkt moet worden. Om die reden kan het zijn dat panden niet op de versterkingslijst staan.
Klopt het dat het verzoek van deze agrariërs om opgenomen te worden in de versterkingsopgave is afgewezen omdat deze in oude NAM/CVW rapporten benoemd zijn en daardoor de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG) deze niet meer in behandeling neemt?
De vraag of een agrariër op de lijst staat voor opname voor versterking of opgenomen is in de versterkingsopgave staat los van het antwoord op de vraag of dezelfde agrariër tot de groep behoorde die onder de afhandeling van oude schades viel.
Op grond van het Besluit mijnbouwschade Groningen is de TCMG bevoegd aanvragen om schadevergoeding te behandelen die zien op schades die ná 31 maart (12.00 uur) 2017 zijn gemeld. Schades die eerder zijn gemeld bij of afgehandeld door NAM of het CVW worden niet (opnieuw) door de TCMG beoordeeld. Wel neemt de TCMG nieuwe schade in behandeling indien eventuele eerder bij NAM gemelde schade is afgehandeld. De TCMG is bevoegd schades te behandelen die niet eerder zijn gemeld, ongeacht het tijdstip waarop deze schade is ontstaan. Of een schade aantoonbaar door de NAM of het CVW is beoordeeld, wordt per geval bekeken en hangt dus met name af van de vastlegging van de schade.
Hoeveel lopende dossiers van agrariërs hebben de NAM (en voorheen het CVW) en de TCMG nog in behandeling? Kan hierbij worden aangegeven waarom deze dossiers nog in behandeling zijn, hoe lang deze al in behandeling zijn en wanneer men een oordeel van de NAM/CVW en/of TCMG kan verwachten?
Op dit moment zijn er nog 5 agrarische zaken in behandeling bij de Arbiter Bodembeweging. Uit navraag bij NAM blijkt dat NAM in circa 5 gevallen in afwachting is van een reactie van de eigenaar om de oude gemelde schade administratief af te handelen. Op 6 april jl. waren er bij de TCMG bijna 919 schademeldingen van agrarische bedrijven binnengekomen. Hiervan zijn zo’n 190 meldingen samengevoegd met een andere melding van een eerdere schade op hetzelfde adres, waardoor deze niet meer apart afgehandeld behoeven te worden. Voor de schade op bijna 222 adressen is een besluit genomen. Ruim 155 adressen wachten daar nog op, maar hebben al wel een schade-opname gehad. Voor de overige ruim 352 adressen is een schade-opname in voorbereiding. Op de site van de TCMG staat aangegeven hoeveel dossiers er op dit moment waar in het proces zitten, wat de verdeling is per gemeente en de verdeling per doelgroep (erfgoed, mkb, regulier, agrarisch pand).
Klopt het dat wanneer dossiers van agrariërs bij de NAM (en voorheen het CVW) in behandeling zijn, TCMG geen nieuwe schades op mag nemen? Zo ja, waarom mag dit niet?
Zie antwoord vraag 2.
Worden deze schadedossiers beoordeeld door middel van de oude beoordelingsmethodiek, nadeelcompensatie of wordt dit beoordeeld door middel van toepassing van bewijsvermoeden?
Alle aanvragen om schadevergoeding worden door de TCMG op grond van het Besluit Mijnbouwschade Groningen (en straks het IMG op grond van de Tijdelijke wet Groningen) beoordeeld met toepassing van het civiele aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht. Onderdeel daarvan is het wettelijk bewijsvermoeden. Dit geldt ook voor aanvragen om schadevergoeding van agrariërs.
Op welke manier worden de agrariërs gehoord en betrokken bij een oplossing voor de schade aan mestkelders, ventilatiekanalen en funderingen veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten?
Elke 6 weken vindt vanuit de TCMG een overleg plaats met vertegenwoordigers vanuit de Agrarische sector over de schadeafhandeling.
Hoe worden agrariërs (juridisch) bijgestaan bij de behandeling van schademeldingen?
De TCMG heeft een voor bewoners laagdrempelige en toegankelijke procedure ingericht en geeft een onafhankelijk oordeel. Een aanvrager van schadevergoeding (waaronder ook agrariërs) wordt gedurende de gehele procedure van de behandeling van zijn aanvraag bijgestaan door een persoonlijk zaakbegeleider. Het is aan de aanvrager om te bepalen in hoeverre hij/zij zich in het proces juridisch bij wil laten staan, bijvoorbeeld bij het indienen van een zienswijze. Dat wisselt per persoon.
Zijn er gevallen van agrarische schademeldingen waarbij door de NAM/CVW de mestkelders afgekoppeld zijn van het bestaande schadenummer en daar (ongevraagd) mestkelderrapporten van gemaakt zijn? Zo ja, om hoeveel gevallen gaat dit en wat is de reden hier van?
Uit navraag bij NAM volgt dat de verschillende wijzen van afhandeling van schademeldingen met betrekking tot fysieke schades bij woningen en schademeldingen over mestkelders heeft gezorgd voor een administratieve scheiding van de schadenummers door NAM/CVW. Deze scheiding van de schadenummers gaf de mogelijk om de schademeldingen niet te laten wachten op de afhandeling van de schademelding van de mestkelder. Er zijn volgens NAM geen ongevraagde mestkelderrapporten gemaakt. NAM hanteerde voor de beoordeling van mestkelderrapporten het mestkelderprotocol. Het «oude» Schadeprotocol NAM/CVW en het mestkelderprotocol betroffen vrijwillige regelingen.
Klopt het dat deze mestkelderrapporten worden beoordeeld op basis van een mestkelderprotocol? Wat houdt dit protocol in, met wie is dit protocol afgesloten en wat is de juridische status van het protocol?
NAM hanteerde voor de beoordeling van schade aan mestkelders het «mestkelderprotocol». Dit was een werkwijze die NAM had ontwikkeld in samenwerking met LTO. Het «oude» Schadeprotocol NAM/CVW en het mestkelderprotocol betroffen vrijwillige regelingen. In de toelichting bij het Besluit Mijnbouwschade Groningen is opgenomen dat de TCMG rekenschap geeft van dit protocol bij de beoordeling van schade aan mestkelders. Zie ook het antwoord op vraag 11.
Als schadeafhandeling loopt via het mestkelderprotocol, mag een agrariër bij een nieuwe schade dan een beroep doen op een andere regeling? Zo ja, op welke regeling? Zo nee, waarom niet?
Als een schademelding van een agrariër door NAM/CVW is afgehandeld met toepassing van het «oude» mestkelderprotocol kon de gedupeerde agrariër beslissen of hij het aanbod van NAM accepteerde of niet. Een gedupeerde agrariër mag nieuwe schade altijd melden bij de TCMG. Deze schade wordt door de TCMG afgehandeld op grond van haar eigen werkwijze. Specifiek voor agroschade heeft de TCMG, zoals aangegeven in antwoord op vraag 11, een advies gevraagd aan een panel van experts. De TCMG zal de uitkomst van dit advies betrekken bij haar werkwijze.
Wanneer mestkelders dermate schade hebben dat deze niet gerepareerd kunnen worden, wordt dan nieuwbouw van zowel de mestkelder als de bovenbouw voor deze agrariërs vergoed? Zo ja, onder welke regelgeving valt dit?
Zoals op 5 februari 2020 in Kamerstuk 33 529, nr. 722 genoemd heeft de TCMG na bestudering van het mestkelderprotocol en mede na overleg met de agrarische sector een multidisciplinair panel van deskundigen ingesteld om te adviseren over de wijze waarop de TCMG schade aan mestkelders dient te beoordelen. Het panel zal in zijn advies onder andere ingaan op mogelijke manieren om schade in mestkelders op te nemen en de omstandigheden op basis waarvan geconcludeerd moet worden dat de schade naar redelijkheid kan worden toegerekend aan de gaswinning uit het Groningerveld. Als dit het geval is wordt deze schade vergoed. Naar verwachting is het advies van het panel medio juni 2020 gereed. Aan de hand van dit advies kan de TCMG haar werkwijze vaststellen en de schademeldingen ten aanzien van mestkelders per geval beoordelen.
Klopt het dat wanneer een nieuwe mestkelder en/of bovenbouw gebouwd moet worden vanwege schade aan de mestkelder dat hiervoor een nieuwe bouwvergunning aangevraagd moet worden? Wat moeten agrariërs doen die dan door de PAS/PFAS-problematiek niet aan een nieuwe bouwvergunning kunnen komen? Wat kan de Minister hierin voor deze agrariërs betekenen?
Afhankelijk van de eisen vanuit de gemeente zal er naar alle waarschijnlijkheid een bouwvergunning aangevraagd moeten worden.
De provincie Groningen werkt samen met het Rijk aan een programmatische aanpak voor agrariërs. De gedachte van deze aanpak is om een soepele koppeling te creëren tussen de schade afhandeling en versterkingsaanpak met bestaande programma’s voor bijvoorbeeld innovatie, stoppen of stikstof. Hierbij kan ook gedacht worden aan PAS/PFAS-problematiek. Zoals ik op 5 februari jl. in mijn brief (Kamerstuk 332529, nr. 722) heb aangegeven, is de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit namens het Rijk betrokken bij de totstandkoming van deze programmatische aanpak.
Is het bij u bekend dat het bij schade aan mestkelders, ventilatiekanalen en funderingen gaat om schade met potentieel (grote) economische, bedrijfsmatige en fiscale schade? Zo ja, wat kunt u betekenen voor de agrariërs die hierdoor getroffen zijn?
Het is bekend dat dergelijke schade voorkomt bij de agrariërs. Als deze schade veroorzaakt is door bodembeweging als gevolg van gaswinning uit het Groningenveld of de gasopslag bij Norg, dan komt deze schade in aanmerking voor vergoeding door de TCMG (en straks het IMG). Gedupeerde agrariërs kunnen aanvragen om vergoeding van deze schade indienen bij de TCMG (straks het IMG). De TCMG (straks het IMG) zet zich in voor een voortvarende afhandeling van deze aanvragen. Naast fysieke schade kunnen agrariërs bij het IMG terecht voor een verzoek tot vergoeding van gevolgschade als inkomstenderving.
Het bericht ‘Contractors lay off 80 workers at Statia’s oil storage terminal’ |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Contractors lay off 80 workers at Statia’s oil storage terminal»?1
Ja.
Klopt het dat tachtig werknemers die via onderaannemers werkzaam zijn bij Global Terminal Investment Statia (GTIS) ontslagen zijn? Wat is de reden voor dit ontslag?
Voor zover bekend zijn 115 mensen ontslagen. Het merendeel is niet door GTIS ontslagen, maar door de (onder)aannemers die voor GTIS werkten. Er wordt op termijn een nieuwe aanbesteding gestart door GTIS. Het is nog niet bekend wanneer. De reden voor het ontslag is gelegen in kostenbesparing.
Niet alle ontslagen werknemers hebben zich tot nu toe gemeld bij SZW-RCN. Op 21 februari jl. is een inloopmiddag georganiseerd door meerdere partijen (Openbaar lichaam Sint Eustatius maatschappelijk werk en labor, SZW-RCN, Jeugdzorg en Gezinsvoogdij CN, Voogdijraad, Belastingkantoor, Windward Island Bank en Mental Health Caribbean) om preventieve hulp te kunnen bieden. De oproep hiertoe heeft plaatsgevonden via radio en Facebook. Op de inloopmiddag hebben zich zes personen gemeld voor informatie.
Welke gevolgen heeft de verkoop van de olieterminal op Sint Eustatius van NuStar aan ProStar Capital gehad voor de economie van Sint Eustatius?
Tot aan het moment van het ontslag heeft de verkoop van de olieterminal van NuStar aan Prostar Capital (GTIS) geen gevolgen gehad voor de economie. De economische gevolgen van het recente ontslag zijn nog niet te overzien. Het is overigens onduidelijk of het ontslag ook plaats had gevonden zonder de verkoop, dus als NuStar nog de eigenaar zou zijn geweest.
Welke maatregelen heeft de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) recent genomen met betrekking tot GTIS?
De ILT is in december 2019 handhaving gestart omdat meerdere tanks niet tijdig waren gekeurd en de brandblusvoorzieningen niet aantoonbaar voldoen aan de normen. Aangezien deze tanks worden gebruikt voor de opslag van brandstof in de hoogste risicoklasse kunnen deze tanks niet worden gebruikt totdat GTIS heeft aangetoond dat deze voldoen aan de normen. Inmiddels heeft er op 27 februari jl. een gesprek plaatsgevonden tussen het management van GTIS, RWS (als vergunningverlener) en de ILT. Hierin is door het management van GTIS commitment uitgesproken om aan te tonen dat een aantal tanks op korte termijn in gebruik genomen kan worden en de andere tanks voor onderhoud buiten gebruik zullen worden gesteld. GTIS zal hiervoor een voorstel en benodigde informatie bij RWS en de ILT aanleveren.
Klopt het dat de economie van Sint Eustatius voor ongeveer 60% afhankelijk is van GTIS?
Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) kan om redenen van vertrouwelijkheid geen specifieke cijfers over GTIS geven. Wel is een indicatief aandeel (meest recente data uit 2017) van de sectoren transport en opslag (o.a. GTIS), en industrie en bouw (toeleveranciers van GTIS) te geven die tezamen goed zijn voor ongeveer 60% van het Bruto Binnenlands Product (BBP) van Sint Eustatius.
Welke maatregelen neemt u om de economische structuur van Sint Eustatius te versterken, op basis van erfgoed, geschiedenis, toerisme, landbouw en natuur?
Met de stabilisatie van de klif onder fort Oranje is een deel van het cultureel erfgoed veiliggesteld. Fort Oranje vormt het middelpunt van een van de grootste toeristische trekpleisters die Sint Eustatius heeft: de historische kern van Oranjestad. De ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Infrastructuur en Waterstaat en Binnenlandse Zaken en koninkrijksrelaties hebben zich gezamenlijk ingezet voor de stabilisatie van de klif en behoud van fort Oranje.
Het kabinet heeft voor Caribisch Nederland 20 miljoen euro uit de regio envelop beschikbaar gesteld2. Ook voor Sint Eustatius is er geld beschikbaar voor sociaaleconomische initiatieven zoals het verbeteren van de kinderopvang en het versterken van de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt én ecologische projecten zoals het herstel van het koraal.
Het is evident dat de economische structuur van het eiland op dit moment uitdagingen kent. De regeringscommissaris gaat de komende tijd aan de slag met «A Road Map to Statia 2030» waarin een duurzame economische strategie voor het eiland zal worden beschreven.
Het stoppen met zoutwinning in de Waddenzee |
|
Henk Nijboer (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Zoutwinning Werelderfgoed Waddenzee moet meteen stoppen»1 en kent u het rapport «Zoutwinning Waddenzee»?2
Ja, ik ben bekend met zowel het bericht als met het advies van de Auditcommissie.
Is het waar dat de genoemde MER-commissie van mening is dat uit de nulmeting blijkt dat de bruikbaarheid van een deel van de metingen nog onvoldoende is om alle effecten van mijnbouw op de natuur in en onder de Waddenzee goed te kunnen monitoren? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Ja, dat is waar. Ik stuur uw Kamer separaat een brief over het advies van de Auditcommissie over de nulmeting.
Deelt u de mening dat er geen enkel risico mag worden genomen dat het Werelderfgoed Waddenzee schade kan ondervinden vanwege zoutwinningsactiviteiten? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat daarom zoutwinning ongewenst is en dat alle voorbereidende activiteiten daartoe onmiddellijk gestopt moeten worden? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Nee, ik deel die mening niet. De Waddenzee is door Unesco aangewezen als werelderfgoed en is tevens een Natura 2000-gebied. Voor economische activiteiten inclusief zoutwinning in dit gebied is het leidend principe dat er geen schade aan de natuur mag optreden.
De kaders hiervoor zijn vastgelegd in de Mijnbouwwet, de Wet natuurbescherming en de Structuurvisie Waddenzee. Voor de zoutwinning is onder meer geregeld dat «hand aan de kraan» wordt toegepast en dat er monitoring plaatsvindt welke jaarlijks door de Auditcommissie zoutwinning Waddenzee wordt beoordeeld.
Voor de zoutwinning is een monitoringsplan opgesteld inclusief nulmetingen. Het doel van deze nulmetingen is om te toetsen of de monitoring op een volledige en juiste manier uitgevoerd kan worden en daarmee bruikbaar is om een goede invulling te geven aan het «hand aan de kraan»-principe. In dit stadium kan er nog van tekortkomingen in de monitoring worden geleerd, omdat er nog geen zout wordt gewonnen en er daardoor nog geen morfologische effecten kunnen optreden.
De Auditcommissie stelt dat er nog voldoende tijd is om voorafgaand aan de winning verder proef te draaien met het gehele monitoringsprogramma en om de benodigde verbeteringen daarin te verwerken.
Eind februari 2020 heb ik van Frisia een herziene versie van de nulmeting 2018 ontvangen, waarin de adviezen van de auditcommissie zijn verwerkt. Ik zal deze herziene versie ter advies voorleggen aan de auditcommissie.
Ik zie nu geen aanleiding voor verdere maatregelen. Het staat Frisia vrij om op eigen risico voorbereidende activiteiten (zoals boren) uit te voeren, indien de vergunningen daarvoor op orde zijn. Voor de winning geldt dat deze pas kan plaatsvinden als het monitoringsplan inclusief nulmeting op orde is. Ik zal daar samen met mijn collega van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op toezien.
Kunnen bovenstaande vragen worden beantwoord voor het algemeen overleg Mijnbouw/Groningen van 6 februari 2020?
Dit is helaas niet gelukt vanwege de benodigde interdepartementale afstemming.
De uitspraak van SodM-topman dat omgekeerde bewijslast ook buiten Groningen moet gelden |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de uitspraak van de Inspecteur-generaal der Mijnen op zaterdag 30 november 2019?1 Wat is daarop uw reactie?
Ik heb kennis genomen van de uitspraak van de Inspecteur-generaal der Mijnen (hierna: de IGM) dat de «omgekeerde bewijslast ook buiten Groningen» zou moeten gelden op plaatsen elders in het land waar meerdere ondergrondse activiteiten tegelijk zijn. De IGM stelt dat het bij deze gestapelde mijnbouw voor burgers praktisch onmogelijk is om te bewijzen waardoor de schade is ontstaan. Ik ben het eens met het uitgangspunt dat burgers niet die volledige bewijslast moeten dragen. In het systeem dat ik voorsta, hoeven zij dat ook niet. Juist om deze bewijsproblemen – en niet alleen in het geval van gestapelde mijnbouw – te voorkomen, stel ik voor de afhandeling van schade door mijnbouwactiviteiten buiten Groningen een Commissie Mijnbouwschade in. Deze commissie onderzoekt naar aanleiding van een schademelding wat de schadeoorzaak is en stelt de hoogte van de mijnbouwschade vast. Gedupeerden kunnen hun schade melden bij deze commissie en hoeven dan niet meer zelf aan te tonen dat de schade die ze hebben geleden het gevolg is van bodembeweging door mijnbouwactiviteiten. Deze commissie moet medio 2020 operationeel zijn.
Waarom legt u het advies van uw toezichthouder, en de Technische commissie bodembeweging (Tcbb) eerder dit jaar, naast u neer?
Ik volg het advies van de Technische commissie bodembeweging (Tcbb) op dit punt. Zowel de IGM als de Tcbb vinden het belangrijk dat de ongelijkheid tussen burger en mijnbouwonderneming wordt verminderd en dat een gedupeerde bij de behandeling van schade door mijnbouwactiviteiten wordt ontzorgd. Ik ben het hiermee eens en heb dit voor de verschillende situaties uitgewerkt. Vanwege de uitzonderlijke situatie in Groningen is daar de toepassing van een wettelijk bewijsvermoeden gerechtvaardigd. Bij de afhandeling van schade door andere mijnbouwactiviteiten dan door de gaswinning in Groningen ontzorg ik op een andere wijze de burgers. Omdat er buiten Groningen geen rechtvaardiging is voor toepassing van een wettelijk bewijsvermoeden, zoals nader toegelicht in het antwoord op vraag 4, is het bij schade door andere mijnbouwactiviteiten aan de Commissie Mijnbouwschade om te onderzoeken en te beoordelen of de schade het gevolg is van mijnbouwactiviteiten en wat het bedrag is van de schadevergoeding. Daarmee wordt ook in die gevallen de burger ontzorgd. Dit is conform het advies van de Tcbb.
Ik ben het ook eens met de Inspecteur-generaal der Mijnen dat de bewijslast niet op de schouders van de burger moet worden gelegd, maar niet met zijn oordeel dat dit ook hier met een omkering van de bewijslast moet worden bereikt. Het vraagstuk van de wijze van schadevergoeding, zie ik overigens als een vraagstuk dat losstaat van het vraagstuk van de veiligheid van mijnbouw. Gelet op de toezichts- en adviestaak van SodM wegen zijn adviezen op het vlak van de veiligheid van de mijnbouw voor mij altijd zwaar.
Bent u het met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) eens dat er rechtsongelijkheid bestaat tussen de omwonenden van het Groninger gasveld en omwonenden van andere gasboringlocaties en andere mijnbouwactiviteiten? Kunt u uw antwoord toelichten?
In Nederland geldt de regel «wie stelt, bewijst». Op deze regel is een uitzondering gemaakt voor schade als gevolg van bodembeweging door de gaswinning uit het Groningenveld. Alleen voor deze schades is een wettelijk bewijsvermoeden ingevoerd vanwege de uitzonderlijke omstandigheid van een groot aantal relatief gelijksoortige gevallen van schade in korte tijd, waarbij het aannemelijk is dat in verreweg de meeste gevallen bodembeweging door de winning uit het Groningenveld de oorzaak is. Het bewijsvermoeden zorgt voor ontzorging van de gedupeerde.
Ook gedupeerden buiten het Groningenveld worden ontzorgd op advies van de Tcbb, maar op een andere manier. Een gedupeerde die schade heeft door bodembeweging als gevolg van een mijnbouwactiviteit kan deze melden bij de Commissie Mijnbouwschade. De Commissie onderzoekt vervolgens op basis van die melding of er inderdaad sprake is van schade door bodembeweging als gevolg van mijnbouwactiviteiten en stelt, als hier sprake van is, vast wat de hoogte van de vergoeding voor deze schade zou moeten zijn die door de mijnbouwonderneming moet worden betaald aan de gedupeerde. Daarmee regel ik dat gedupeerden op andere wijze worden ontzorgd. De bewijslast van gedupeerden in beide situaties wordt dus verlicht.
Wat overtuigt u ervan dat omgekeerde bewijslast niet goed is, terwijl gemeenten, experts en de toezichthouder niet achter u staan?
De belangrijkste doelstelling van alle betrokkenen, en dus ook van mij, is dat gedupeerden bij schade door mijnbouwactiviteiten worden ontzorgd. Ik regel dit ook, rekening houdend met de uiteenlopende situaties in Groningen en buiten Groningen. De belangrijkste redenen voor de invoering van een wettelijk bewijsvermoeden voor Groningen gaan niet op voor mijnbouwschade door overige mijnbouwactiviteiten. Voor schade door bodembeweging door overige mijnbouwactiviteiten is er namelijk geen sprake van een veelheid aan aardbevingen door gaswinning en een veelheid aan gelijksoortige schadegevallen, waarbij het waarschijnlijk is dat die een gevolg van een aardbeving zijn. Daarom is er buiten Groningen geen situatie die voldoende rechtvaardiging vormt voor de toepassing van een wettelijk bewijsvermoeden. Daarbij baseer ik mij op de voorlichting van de Raad van State over de aangenomen amendementen op het voorstel van wet tot wijziging van de Mijnbouwwet, de Wet milieubeheer en de Wet op de economische delicten in verband met Implementatie van richtlijn nr. 2013/ 30/ EU van het Europees parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende de veiligheid van offshore olie- en gasactiviteiten en tot wijziging van richtlijn 2004/ 35/ EG (PbEU 2013,L 178) (Kamerstuk 34 041, nr. 43).
Waarom vindt u dat gedupeerden van schade in Groningen anders behandeld zouden moeten worden dan gedupeerden van mijnbouwactiviteiten elders in het land?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom vindt u dat gedupeerden buiten het Groninger gasveld zelf moeten bewijzen dat hun schade het gevolg van mijnbouwactiviteiten is? Hoe kunnen ze dat bewijzen? Waarom zadelt u bewust mensen op met deze strijd tegen mijnbouwbedrijven?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom stelt u veiligheid van omwonenden van mijnbouwlocaties niet voorop?
De wijze van vergoeding van schade staat los van veiligheid. In alle gevallen staat bij mijnbouwactiviteiten de veiligheid van omwonenden op de eerste plaats. Dit begint met een toets vooraf. Zo wordt bij de verlening van de vergunning voor de mijnbouwactiviteit nadrukkelijk getoetst op het belang van de veiligheid voor omwonenden. Alleen als een activiteit veilig kan plaatsvinden, wordt hiermee ingestemd. De mijnbouwonderneming moet vervolgens bij de uitvoering van de mijnbouwactiviteiten alle maatregelen nemen die redelijkerwijs gevraagd kunnen worden om te voorkomen dat de veiligheid wordt geschaad of schade door bodembeweging wordt veroorzaakt. Desondanks kan niet worden uitgesloten dat mijnbouwactiviteiten bodembeweging tot gevolg hebben die schade kan veroorzaken aan gebouwen. In die gevallen dient de schade te worden vergoed.
Bent u bereid het advies van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) alsnog op te volgen en omgekeerde bewijslast in te voeren voor gedupeerden met mijnbouwschade?
Met de instelling van de Commissie Mijnbouwschade wordt uitvoering gegeven aan de doelstelling de burger – ook bij schade door andere mijnbouwactiviteiten dan de gaswinning in Groningen – te ontzorgen door de bewijslast bij die commissie te legen. Ik zie daarom geen aanleiding en ook geen rechtvaardiging om het wettelijk bewijsvermoeden, zoals dat geldt voor schade door de gaswinning in Groningen, uit te breiden naar schade door overige mijnbouwactiviteiten.