Het artikel ‘Spoelt granuliet toch weer weg? Wethouder wil verklaring van Rijkswaterstaat’ |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Spoelt granuliet toch weer weg? Wethouder wil verklaring van Rijkswaterstaat»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er granuliet aanspoelt aan de rand van plas de Moleneindse Waard bij Dreumel? Zo nee, waarom niet?
Ten aanzien van uw zorgen over de mogelijke aanwezigheid van granuliet in de leeflaag wil ik in zijn algemeenheid het volgende opmerken. Gezien de kwaliteit van het granuliet (schoonste klasse grond, achtergrondwaarde) mag granuliet op grond van het Besluit bodemkwaliteit in de leeflaag worden toegepast.
Mocht het zo zijn dat granuliet aan het oppervlak van de Moleneindse Waard aanwezig is, zoals in het artikel wordt beschreven, dan is dat niet in lijn met de bevindingen uit het Arcadis rapport. Ik heb Arcadis daarom gevraagd om te beoordelen of de feitelijke situatie in «Over de Maas» overeenkomt met de situatie zoals beschreven in het rapport. Indien dat niet het geval zou zijn, is Arcadis gevraagd of dit van invloed is op de conclusies van het rapport. Zodra de beoordeling gereed is (naar verwachting in de herfst), zal ik de Kamer daarover informeren.
Hoe is het volgens u mogelijk dat Arcadis twaalf meter diep moest zoeken naar granuliet, en bewoners er «gewoon over struikelen»?
Arcadis heeft in het kader van het reviewonderzoek een reconstructie uitgevoerd naar het toegepaste granuliet in de Moleneindse Waard. In het rapport van Arcadis is hierover aangegeven dat op basis van de reconstructiegegevens geen eenduidige toepassingslocatie van het granuliet kan worden herleid. Voor informatie over de leeflaag heeft Arcadis zich gebaseerd op een verklaring van de initiatiefnemer. Deze heeft aannemelijk gemaakt dat een leeflaag van een halve meter met bodemmateriaal uit het eigen project is toegepast. In het kader van het onderzoek zijn in de Moleneindse Waard boringen gezet en monsters genomen. Deze hadden niet tot doel om de dikte van de leeflaag te verifiëren, aangezien hiervoor geen aanleiding was. Naar aanleiding van het artikel heb ik Arcadis gevraagd om te beoordelen of de feitelijke situatie in de Moleneindse Waard overeenkomt met de bevindingen in het «reviewonderzoek granuliet» van Arcadis.
Is het bij u bekend of de complete deklaag aangetast is, waardoor mogelijk alle gestorte granuliet weer boven komt? Zo nee, gaat u dit laten onderzoeken?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 2.
Kunt u toelichten hoe het mogelijk is dat de deklaag weg kan spoelen, terwijl het onderzoek van Arcadis stelde dat de kans hierop minimaal is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe staat het nu met het bodemleven, aangezien op granuliet niets groeit?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe past de stort van granuliet (een restproduct van de asfaltindustrie) in de visie van het ministerie op een circulaire economie?
In de context van de circulaire economie is het streven om secundaire grondstoffen die voldoen aan de gestelde eisen in het Besluit bodemkwaliteit te (her)gebruiken. Zodoende worden minder primaire grondstoffen gebruikt. Granuliet ontstaat bij de productie van granietgranulaat en valt in de meest schone kwaliteitsklasse die in Nederland wordt toegekend aan grond (achtergrondwaarde). Daarmee kan granuliet – binnen de kaders van het Besluit bodemkwaliteit – worden hergebruikt en dat is bij Over de Maas het geval.
Hoe worden de langetermijneffecten op milieu, natuur en gezondheid (die nog niet duidelijk zijn) meegewogen bij de afweging of de stort van granuliet als circulair kan worden aangemerkt?
Granuliet voldoet aan de samenstellingseisen van het Besluit bodemkwaliteit. Granuliet behoort tot de schoonste kwaliteitsklasse voor grond. Hiermee is een beoordeling van de langetermijneffecten niet aan de orde. Daarnaast concludeert Arcadis dat granuliet zeer constant is van samenstelling en er geen verschil wordt gevonden in nieuw geproduceerde granuliet en granuliet dat al vijf jaar gelden is toegepast in de Moleneindse Waard.
Naast de genormeerde stoffen zijn twee niet genormeerde stoffen van belang: barium en de toegepaste flocculant. Bij de flocculant is speciale aandacht besteed aan het vrijkomen van acrylamide. Er wordt nergens acrylamide aangetroffen en het van nature aanwezige barium in granuliet leidt niet tot verhoogde concentraties in de omgeving. Ten aanzien van acrylamide stelt Arcadis (pagina 62 review2) dat er geen aanwijzingen gevonden zijn dat acrylamide vrijkomt uit het granuliet of gevormd wordt op de langere termijn.
Kunt u zodra het onderzoek van Rijkswaterstaat is afgerond de Kamer hierover zo spoedig mogelijk inlichten?
Ja, zie ook het antwoord op vraag 2. Zodra Arcadis (en niet RWS) het onderzoek heeft afgerond zal ik uw Kamer hierover informeren.
De technische toelichting op 12 mei 2021 aan de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de aanpak van de stikstofproblematiek. |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Hoe groot is het aandeel stikstofdepositie uit het buitenland, na nadere berekeningen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) volgend op het advies van de commissie-Hordijk die tot een bijstelling heeft moeten leiden van de te hoog ingeschatte aanname van 35%?
De bijdrage uit het buitenland waaraan gerefereerd wordt betreft die in AERIUS Monitor 2018 (35,4%). Inmiddels is de bijdrage uit het buitenland berekend met de actuele versie van de emissiedata en modellen in AERIUS Monitor 2020. Hierin is de bijdrage in 2018 vanuit het buitenland 35,3%.
Wat is het toenemend effect op de depositie van stikstof uit het buitenland op Nederlandse natuurgebieden nu de daling over de grenzen aanzienlijk minder snel verloopt dan de stevige reductie van 64% die Nederland in de afgelopen dertig jaar zelf heeft verwezenlijkt?
De gemiddelde depositie in Nederland is 1500 mol/ha/jaar in 2018, waarvan 500 mol/ha/jaar uit buitenlandse bronnen. De verwachte binnenlandse depositiereductie op basis van autonome ontwikkelingen, staand beleid (inclusief Klimaatakkoord) en het pakket bronmaatregelen van de structurele aanpak is 255 mol/ha/jaar in 2030. Dat is ongeveer een kwart depositiereductie in het Nederlandse aandeel. De verwachte reductie afkomstig van buitenlandse bronnen in dezelfde periode is 100 mol/ha/jaar (ongeveer 20% reductie op het aandeel uit het buitenland). Dat betekent dat het depositieaandeel afkomstig uit het buitenland in de komende jaren bij een gelijkblijvende situatie enkele procentpunten zou toenemen. Echter ook in het buitenland is er in het kader van het nationaal emissieplafond (National Emission Ceiling (NEC) recent aanvullend beleid aangekondigd, waarin bijvoorbeeld Duitsland aangeeft een forse emissiereductie richting 2030 te gaan bewerkstelligen.
Hoeveel kilogram stikstofdepositie per hectare is afkomstig uit welke bron (landbouw, industrie, verkeer, scheepvaart, buitenland, overige) en wat is de verdeling van deze neerslag uitgesplitst naar vermelde bronnen over natuur, landbouwgronden en stedelijk gebied?
De stikstofdepositie wordt uitgedrukt in mol/ha/jaar. 1 mol stikstof staat gelijk aan 14 gram. AERIUS rekent alleen de depositie uit voor de stikstofgevoelige natuur. Het RIVM heeft geen aparte cijfers voor landbouwgronden en stedelijk gebied beschikbaar. In onderstaande tabel staat de depositie onderverdeeld per bron (sectoren).
Industrie, Energie, Afval en Raffinaderijen
34
0,5
30
0,4
Wegverkeer
104
1,5
79
1,1
Verkeer overig
20
0,3
13
0,2
Scheepvaart
55
0,8
43
0,6
Landbouw
668
9,3
587
8,2
Handel, diensten, overheid, bouw en consumenten
109
1,5
101
1,4
Buitenland
579
8,1
450
6,3
Ammoniak van zee
72
1,0
72
1,0
Meetcorrectie
– 147
– 2,1
– 123
– 1,7
Het is belangrijk om te realiseren dat de cijfers 2030 in AERIUS Monitor 2020 nog geen rekening houden met het pakket bronmaatregelen van de structurele aanpak. Ditzelfde geldt voor het recent aangekondigde beleid vanuit het buitenland in het kader van de NEC.
Tot welke afstand van de bron bij verschillende emissievormen van stikstof (landbouw, industrie, verkeer, scheepvaart, buitenland, overige) zal stikstofuitstoot leiden tot meetbare stikstofdepositie?
In navolging van de kabinetsreactie op het eindrapport «Meer meten, robuuster berekenen» van het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof van 13 oktober 2020 heeft het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in samenwerking met andere departementen en provincies het RIVM en TNO gevraagd onderzoek te doen naar de vraag of er wetenschappelijk gezien aanknopingspunten zijn voor een maximale afstandsgrens tot waar de depositie van stikstof is toe te rekenen aan verschillende emissiebronnen.
Zowel RIVM als TNO hebben in hun onderzoeken daarbij de meetbaarheid van stikstofbijdragen van individuele emissiebronnen in ogenschouw genomen. De afstand tot waar de stikstofuitstoot leidt tot een meetbare stikstofdepositie is van dicht bij de bron tot maximaal ongeveer een kilometer. Echter, bij dit antwoord moeten twee belangrijke nuanceringen worden geplaatst. Ten eerste heeft deze globale schatting betrekking op het meten van concentraties in de lucht, en niet van deposities op de grond. Voor het bepalen van deposities zijn altijd modelberekeningen nodig. Het bepalen van projectbijdragen door directe depositiemetingen is hierom praktisch onmogelijk. De tweede is dat de afstand in een concreet geval sterk afhankelijk is van de bronsterkte en -karakteristieken (zoals uitstoothoogte en warmte-inhoud van de bron), van de stofeigenschappen van NOx of NH3 en meteorologische en omgevingsfactoren (zoals terreinruwheid).
Welke percentages aan onzekerheden zijn er bij de berekende emissies en de herkomst van deze emissies?
Het RIVM stelt jaarlijks het zogeheten «Informative Inventory Report» op. Dit rapport wordt onder meer gebruikt om in internationaal verband te rapporteren over de ontwikkeling van de emissies en in hoeverre de emissies onder de afgesproken maximale hoeveelheden (emissieplafonds) blijven. Hierin wordt ook gerapporteerd over de onzekerheden omtrent stikstofemissie. Voor NH3 is de onzekerheid van het nationale totaal 28%. Dit is een gewogen gemiddelde van de onzekerheden per onderscheiden categorie: Energie en vervoer 132%, Industriële processen 55%, landbouw 29%, afval 63% en overig 286%. Voor NOx bedraagt de onzekerheid van het nationale totaal 17%. Dit is een gewogen gemiddelde van categorieën energie en verkeer 14%, Industriële processen 75%, landbouw 107%, afval 98% en overig (geen gegevens).1
Welke percentages aan onzekerheden zijn er bij de berekende deposities en de herkomst van de deposities?
De onzekerheid in de stikstofdepositie op landelijke schaal bedraagt ca. 15%. Op een schaalniveau van 1 km2 wordt dit geschat op 35%.2
In welke natuurgebieden wordt de stikstofdepositie op een andere wijze gemeten dan met behulp van de luchtconcentratiemetingen en modelleringen van het Meetnet Ammoniak in Natuurgebieden (MAN) en de Conditional Time Averaged Gradient (COTAG)-metingen van het RIVM?
Voor zover bekend bij het RIVM wordt in geen enkel natuurgebied de stikstofdepositie op een andere wijze gemeten dan in de vraag beschreven.
In welke natuurgebieden is de afgelopen dertig jaar zowel de droge als de natte stikstofdepositie met behulp van welke methoden daadwerkelijk gemeten en is een herkomstbepaling gedaan van deze gemeten stikstofdepositie?
Metingen van droge en natte depositie van zowel ammoniak als stikstofoxiden worden vrijwel nooit allemaal tegelijkertijd gedaan. Dit heeft te maken met de complexiteit van dit type metingen. De droge depositie van ammoniak levert de grootste bijdrage aan de totale stikstofdepositie. Daarom zijn de meeste metingen in het verleden campagne-wijs (tijdelijke metingen) gedaan naar de droge depositie van ammoniak op deze locaties:
Momenteel wordt op drie locaties permanente metingen gedaan van de droge depositie van ammoniak:
Er zijn voorbereidingen in gang gezet om de droge depositie van ammoniak op nog eens 7 nieuwe locaties te gaan monitoren.
De droge depositie van NO2/HNO3 is in het verleden eveneens in een aantal meetcampagnes gemeten:
En ook hier vinden er voorbereidingen plaats om campagnegewijs de NOx depositie opnieuw te gaan meten.
De natte depositie van NOy en NHx zijn ruimtelijk minder variabel dan de droge depositie. Daarom worden deze metingen meestal niet op dezelfde locatie uitgevoerd als de droge depositiemetingen. De natte depositie wordt al sinds de jaren »70 van de vorige eeuw gemeten op een aantal stations van het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit (LML). Op dit moment vinden dit type metingen (wet-only metingen met Eigenbrodt NSA 181 KHT) plaats op 8 LML stations verspreid over het land. Ook hier wordt een uitbreiding voorzien met 2 meetlocaties.
Tot slot worden herkomstbepalingen altijd gedaan met behulp van modelberekeningen. In AERIUS Monitor wordt per natuurgebied de herkomst van de stikstofdepositie weergegeven.
In welke natuurgebieden zijn de afgelopen dertig jaar regelmatig bodemonderzoeken gedaan naar de samenstelling van de grond, waarbij stikstof en andere mogelijke verzurende stoffen zoals zwavel zijn geanalyseerd?
Er is geen databank waaruit blijkt in welke natuurgebieden (waaronder Natura 2000-gebieden) de afgelopen dertig jaar regelmatig bodemonderzoeken zijn gedaan.
Kunt u een overzicht sturen van het verloop van de bodemonderzoeken van de 161 Natura 2000-gebieden van de afgelopen dertig jaar?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 9.
Kunt u een rapportage sturen over het verloop van alle verzurende stoffen in het bovenste grondwater in de natuurgebieden en in welke mate deze bijdragen aan de verzuring op een schaal van 1 tot 10?
In de periode 1989–2014 is door het RIVM het TrendMeetnet Verzuring (TMV) uitgevoerd. In dat meetnet werd op 150 locaties in natuurgebieden op zandgrond de invloed van de neerslag van verzurende en vermestende stoffen uit de lucht op de kwaliteit van het grondwater bepaald. De N- en S-concentraties in het bovenste grondwater in 2010 zijn 56% en 59% lager ten opzichte van 1988. Er was destijds nog steeds sprake van verzuring, maar minder dan voorheen.3
In 2020 is in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat door het RIVM gestart met het in een beperkt aantal natuurgebieden in beeld brengen van de stikstofconcentraties in de verschillende milieucompartimenten (bodem, lucht en water) en in samenhang te analyseren. Dit tevens om invulling te geven aan de monitoringsverplichting van de Europese NEC-richtlijn. Van de in dit meetnet uitgevoerd metingen is op dit moment nog geen rapportage beschikbaar.
Kunt u de wetenschappelijk onderbouwing van de kritische depositiewaarde (KDW) zenden en de wetenschappelijke onderbouwing bij welk niveau van stikstofdepositie op de bodem welke ecologische effecten en significante beïnvloeding van ecosystemen daadwerkelijk waarneembaar zijn?
In het rapport van Van Dobben e.a. (2012) staat de wetenschappelijke onderbouwing van de kritische depositiewaarden samengevat op basis van de best beschikbare kennis. De KDW is een signaleringswaarde en geeft voor een habitattype of leefgebied aan welke mate van stikstofdepositie zorgt voor een mogelijk effect op stikstofgevoelige natuur. Bij welk precieze niveau van stikstofdepositie de effecten daadwerkelijk waarneembaar zijn is afhankelijk van locatiespecifieke condities, zoals bijvoorbeeld het bufferend vermogen van de bodem, de hydrologische condities en eerdere ophoping van stikstof in de bodem. Wel is op hoofdlijnen geen onzekerheid over de effecten van overbelasting door stikstofdepositie. Die effecten zijn in de regel groot (met name bij typen met een lage KDW) en evident. De onderbouwing daarvan is te vinden in de vele (nationale en internationale) publicaties die ten grondslag hebben gelegen aan het genoemde samenvattende rapport.
Kunt u een overzicht sturen van alle oorzaken van de achteruitgang van de biodiversiteit en deze verschillende oorzaken in een vergelijkend overzicht plaatsen?
Hieronder vindt u een overzicht van de gerapporteerde drukfactoren over de periode 2012–2018 zoals die in 2019 gerapporteerd zijn aan de Europese Commissie voor alle inheemse vogels en de habitattypen en soorten van de bijlagen van de Habitatrichtlijn. Het belang van drukfactoren verschilt voor vogels, Habitatrichtlijnsoorten en habitattypen.
Over het geheel genomen hebben veruit de meeste gerapporteerde drukfactoren een relatie met de landbouw (29% van alle gerapporteerde drukfactoren over alle groepen). Vervolgens zijn waterbeheer (wijziging van hydrologische condities), natuurlijke processen en stedelijke ontwikkeling de grootste bedreigingen. Natuurlijke processen betreffen in deze context met name de versnelde successie als gevolg van stikstofdepositie. Stedelijke ontwikkelingen (met name de energietransitie) speelt vooral bij vleermuizen en scoort daarom hoog hij de Habitatrichtlijnsoorten.
Landbouw
29%
38%
25%
24%
Waterbeheer
13%
16%
9%
16%
Natuurlijke processen
12%
10%
7%
18%
Stedelijke ontwikkeling
11%
9%
19%
6%
Infrastructuur
6%
4%
10%
3%
Invasieve soorten
5%
1%
4%
11%
Visserij en jacht
4%
4%
6%
3%
Klimaatverandering
4%
4%
2%
6%
Bosbouw
4%
1%
4%
5%
Vervuiling
3%
1%
2%
6%
Buiten lidstaat
3%
8%
1%
0%
Defensie en veiligheid
2%
0%
7%
0%
Energie
2%
4%
2%
0%
Grondstofwinning
1%
0%
1%
2%
Het bericht ‘Why are peat-based composts banned?’ |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Wordt er in Nederland ook potgrond verkocht op basis van veen/turf? Zo ja, waar komt dit veen/turf vandaan?1
Ja, veen is de belangrijkste grondstof voor de productie van potgronden en substraten. Veen is afkomstig uit Duitsland, Estland, Finland, Ierland, Letland, Litouwen, Polen, Rusland, Zweden.
In hoeverre wordt potgrond op basis van veen/turf gebruikt door tuinders en hobbytuiniers?
Potgrond is een verzamelnaam voor diverse soorten grond met elk hun eigen samenstelling en specifieke structuur, speciaal voor planten in potten en bloembakken. Potgrond is licht van gewicht, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de zwaardere donkere tuinaarde. Eén van de grootste bestanddelen van potgrond is veen. Veen is een natuurlijke grondstof die ontstaan is uit plantenresten. Een ander belangrijk hoofdbestanddeel van potgrond kan ook kokos zijn. Afhankelijk van het gebruik wordt veen gemengd met producten zoals boomschors, kokos, compost, zand, meststoffen en kalk. In Nederland wordt potgrond gebruikt door zowel de professionele tuinbouw en dan met name de potplantsector (80%), maar ook door hobbytuinders (20%).
Klopt het dat er wereldwijd steeds snellere uitputting van veengebieden plaatsvindt, terwijl het honderden jaren duurt voordat dit weer aangroeit?
Voor de vorming van een veenpakket van 1 meter dikte is minimaal 1.000 jaar nodig. Degradatie van veengrond vindt plaats door ontwatering voor het gebruik als landbouwgrond of bosbouwgrond, waardoor veen oxideert en verdwijnt. Daarnaast wordt in Europa op ongeveer 60–70.000 ha veen gewonnen voor de productie van veenproducten, waarbij veen wordt afgegraven en als product verkocht. Dergelijke praktijk kan zorgen voor uitputting en verdwijnen van veenlandschappen.
Veel veenwinning vindt tegenwoordig verantwoord plaats, waarbij rekening wordt gehouden met natuurwaarde en omgeving. In Nederland wordt veel veen op de markt gebracht onder het Responsibly Produced Peat (RPP) certificaat van RHP, de certificeerder van groeimedia in Nederland. Deelnemers aan dit systeem moeten onder andere aantonen dat ze geen veen winnen in onaangetaste natuurgebieden met hoge ecologische waarde. Gebieden waar wel veen wordt gewonnen, worden hersteld waarbij biodiversiteit en nieuwe veengroei prioriteit hebben. Momenteel zijn er 57 locaties gecertificeerd, en zijn er nog 22 locaties in aanvraag. Al met al valt ongeveer 1/3 van de Europese markt voor veenproducten onder dit duurzaamheidscertificaat.
Klopt het dat bij het winnen van veen/turf veel kooldioxide vrijkomt en dat dit ook effecten heeft op de grondwaterstand en bodemdaling? Kunt u daarbij aangeven hoe groot de effecten zijn op o.a. CO2-uitstoot?
Ja, er komt bij het winnen en gebruik van veen CO2 vrij. Veen is onder zuurstofarme omstandigheden verteerd veenmos. Door deze grondstof in potgrond te mengen, wordt het verteringsproces weer in gang gezet, waardoor de koolstof die was opgeslagen in het veen vrijkomt. Ik heb op dit moment geen cijfers beschikbaar die het exacte effect op de CO2-uitstoot aangeven. Wel wordt er momenteel gewerkt aan een guideline voor de SubstrateFootprint (in lijn met HortiFootprint) welk binnenkort beschikbaar komt. Hierin worden schattingen gegeven voor de emissie van CO2.
Grondwaterstand en bodemdaling zijn effecten die meegenomen zijn onder het RPP (Responsibly Produced Peat) certificaat, waarbij impact op aangrenzende gebieden voorkomen dient te worden. Dit wordt beoordeeld door het uitvoeren van een EIA (Environmental Impact Assessment) waarbij gekeken wordt naar 8 aspecten: «soil, hydrology, vegetation, fauna, local people, climate, landscape en cultural heritage». Op basis van mogelijke impacts dienen mitigerende maatregelen te worden genomen.
Wat vindt u ervan dat het Verenigd Koninkrijk heeft besloten om per 2024 de verkoop van potgrond op basis van veen/turf aan hobbytuiniers te verbieden? Zou Nederland dit voorbeeld moeten volgen en kunt u toelichten waarom wel of niet?
Het artikel verwijst naar het England Peat Actionplan (England Peat Action Plan (publishing.service.gov.uk), dat in mei 2021 door de Engelse regering is uitgebracht en betrekking heeft op de markt in het Verenigd Koninkrijk. Het plan brengt naar buiten dat er in 2021 een consultatie zal komen op een verbod op de verkoop van veen en veenhoudende producten in de hobby-sector en daarnaast een consultatie over een uitfasering van veen en veenproducten in de professionele sector.
In Nederland is de markt voor consumentenpotgrond een beperkte markt, aangezien Nederland een grote tuinbouwsector heeft, waar de meeste potgrond wordt gebruikt. In Engeland is de consumentenmarkt groter dan de professionele markt. De handel in groeimedia wordt vanaf 2022 in de Europese Unie geharmoniseerd via de Europese Meststoffenverordening (EU 2019/1009), in deze verordening is het gebruik van veen voor de productie van groeimedia toegestaan. Ik zie dat de markt voor verantwoord geproduceerde potgrond (RPP) groeiende is, en dat er momenteel alternatieve potgronden op basis van houtvezels of kokos in tuincentra beschikbaar zijn voor consumenten, die geen veen willen gebruiken.
Het artikel 'Toezichthouder vindt groot gasplan te riskant' |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Bas van 't Wout (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Toezichthouder vindt groot gasplan te riskant»?1 Wat vindt u van het bericht?
Ja, ik ben bekend met het artikel. Zorgen over de winning van kleine gasvelden zijn bekend en zijn onderwerp van gesprek met de omgeving, ook tijdens de procedures en in de besluiten die ik neem.
Deelt u de mening dat gaswinning alleen kan als dat veilig en verantwoord is? Zo nee, waarom niet?
Het is een uitgangspunt van het beleid dat zolang er gas gebruikt wordt in Nederland, gaswinning alleen wordt toegestaan als dat veilig kan.
Deelt u de mening dat voor het bepalen of de gaswinning veilig kan, het advies van de toezichthouder SodM van cruciaal belang is? Zo nee, waarom niet?
Ja, bij de afweging of een gaswinning veilig is, is het advies van SodM zeer belangrijk. Bij de beoordeling van een winningsplan vraag ik naast advies aan SodM, ook TNO, de Technische commissie bodembeweging, de provincie, gemeenten en waterschap en tot slot de mijnraad om advies. Elke adviseur vraag ik om advies vanwege diens eigen kennis en expertise. Vanwege de verschillende kennis en expertise van de adviseurs is elk advies van belang voor de afweging die ik moet maken. Uiteindelijk maak ik op basis van al deze adviezen samen een afweging over eventuele instemming met het winningsplan.
Klopt het dat er een negatief advies van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) ligt voor het gaswinningsplan rond Burgum in de driehoek Drachten – Kootstertille – Suwâld voor maximaal 11,5 miljard kuub tot 2050, zoals ook de woordvoerder van SodM bevestigt in het artikel?
Het klopt dat ik een negatief advies van SodM ontvangen heb.
Kunt u aangeven waarom het advies van SodM nog niet openbaar is? Wanneer wordt het advies van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) openbaar?
Nee, ik ben niet bereid om het advies voortijdig openbaar te maken. Zoals ik op 21 april jl. heb aangegeven in de beantwoording van de vragen van het lid Beckerman (Aanhangsel Handelingen II 2020–2021, nr. 2431) houd ik mij bij de openbaarmaking aan hetgeen de wet mij oplegt. Bij wet is namelijk geregeld dat ik de adviezen openbaar maak tegelijkertijd met het ontwerpbesluit waarin ik de afweging over de aanvraag maak en de adviezen beschrijf. Deze juridische procedure is zo ingericht dat ik een zorgvuldige afweging kan maken.
Bent u bereid om het advies van SodM nu openbaar te maken, gelet op alle publiciteit en onzekerheid en onrust bij de bewoners van het gebied? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u op korte termijn een besluit nemen over het desbetreffende gaswinningsplan, zeker gelet op de onrust bij de bewoners? Zo nee, waarom niet?
Ik beoordeel een aanvraag tot instemming met een winningsplan op basis van de aanvraag en de daarop gegeven adviezen van de wettelijke adviseurs. Ik ben momenteel nog in afwachting van de laatste adviezen. Pas na ontvangst van deze adviezen kan ik een zorgvuldige afweging maken en het ontwerpbesluit opstellen. Een ontwerpbesluit zal daardoor nog enkele maanden op zich laten wachten en niet eerder dan na de zomer ter inzage worden gelegd. Het ontwerpbesluit met daarin de door mij gemaakte afweging leg ik vervolgens samen met de aanvraag en alle gegeven adviezen gedurende 6 weken ter inzage. De terinzagelegging heeft als doel om inzicht te geven in de gemaakte afweging en geeft de mogelijkheid om een zienswijze te geven waarin aangegeven kan worden of men van mening is dat ik de afweging onjuist of onvoldoende gemotiveerd heb gemaakt. Deze zienswijzen betrek ik vervolgens bij het nemen van het definitieve besluit.
Wanneer bent u van plan om een besluit te nemen over het desbetreffende gaswinningsplan? Op basis van welke stukken neemt u dat besluit? Hoe ziet het proces er de komende tijd uit?
Zie antwoord vraag 7.
In het artikel wordt gesproken over de mogelijkheid van het indienen van losse, kleinere winningsplannen, in hoeverre worden bij de beoordeling van die afzonderlijk gaswinningsplannen de cumulatieve effecten van verschillende gaswinningsplannen meegenomen in de beoordeling?
De wet schrijft niet voor of een winningsplan per veld moet worden ingediend of dat een winningsplan de ontwikkeling van meerdere velden tegelijkertijd beschrijft. Door de omgeving wordt het separaat indienen van winningsplannen als zogenoemde salamitactiek ervaren. In dit geval is er, conform de wens van de omgeving, voor gekozen om een integraal winningsplan voor meerdere velden in te dienen met als doel dat er een totaalbeeld geschetst wordt van de mogelijke ontwikkelingen in het gebied.
In het winningsplan dat nu voorligt, beschrijft de operator alle mogelijkheden die het bedrijf ziet ten aanzien van gaswinning in het gebied. Het is overigens niet zo dat ik alleen de keuze zou hebben om geheel in te stemmen dan wel de instemming geheel te weigeren. Als de afweging daartoe aanleiding geeft, kan ik ook besluiten om de instemming te beperken tot een deel van hetgeen beschreven is in het winningsplan.
Het bericht 'De wereld heeft veel meer grondstoffen nodig om de klimaatdoelen te halen' |
|
Kiki Hagen (D66), Raoul Boucke (D66) |
|
Bas van 't Wout (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «De wereld heeft veel meer grondstoffen nodig om de klimaatdoelen te halen»?1
Ja.
Hoe werkt Nederland op dit moment aan het verhogen van grondstofproductie zodat er een goede, snelle overgang kan worden gemaakt naar schone energie?
Om de ambities van het Klimaatakkoord te halen, is het slim omgaan met de hiervoor benodigde grondstoffen van groot belang. Niet alleen levert het hergebruik van benodigde materialen, producten en infrastructuur CO2-reductie op ten opzichte van alles nieuw produceren, ook het beschikbaar houden van materialen om de toekomstige energieplannen te kunnen realiseren is van toenemend belang. Via het Europese actieplan circulaire economie en specifiek het actieplan kritieke materialen werkt Nederland op Europees niveau nauw samen met andere lidstaten en de Europese Commissie om meer toegang te krijgen tot duurzaam geproduceerde grondstoffen, meer grondstoffen te produceren binnen Europa en slimmer hergebruik van materialen, producten en infrastructuur te bevorderen.
Binnen Nederland wordt via het Rijksbrede Uitvoeringsprogramma Circulaire Economie gewerkt aan het slimmer (her)gebruiken van grondstoffen in veel verschillende sectoren, waaronder de maakindustrie. Via de transitieagenda Circulaire Maakindustrie (UPCM) werkt het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat samen met bedrijven, kennisinstellingen en overheden aan energie gerelateerde projecten zoals circulaire windparken, circulaire zonneparken, circulaire batterijen en «warmte as a service» om grondstoffen slimmer te hergebruiken met aandacht voor recycling, milieu en omgeving. Dit wordt tevens gevoed door innovatieprojecten in het kader van het missiegedreven topsectoren- en innovatiebeleid op onder meer circulaire batterijtechnologie. Via het Europese actieplan kritieke materialen sluit Nederland aan bij de industriële grondstoffenalliantie om de genoemde projecten zo ambitieus mogelijk uit te voeren.
Bestaat er een project van de Nederlandse overheid, in samenwerking met Nederlandse bedrijven, om grondstofproductie op een schone manier, met aandacht voor recycling, milieu en omgeving te verhogen? Zo niet, zou u in de nabije toekomst een dergelijk project willen faciliteren? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke manier draagt Nederland bij aan duidelijke nationale en mondiale ambities om te voldoen aan het Klimaatakkoord, zodat aanbieders van grondstoffen het signaal krijgen dat er veel meer investering nodig is in mijnen?
Zowel mondiaal, Europees als nationaal heeft Nederland zich verbonden aan ambitieuze klimaatdoelen. Daarbij spant Nederland zich er internationaal voor in om klimaatdoelstellingen ambitieus en concreet te maken, en om de urgentie van de toenemende grondstoffenvraag voor de benodigde energietransitie tegelijkertijd te onderstrepen. Hierbij moet de toeleveringszekerheid van kritieke grondstoffen voor de Europese economie in samenhang bezien worden met de noodzakelijke verbetering van de sociale- en milieuomstandigheden waaronder mijnbouw van deze grondstoffen in gebieden buiten de EU plaatsvindt.
Voor het realiseren van deze doelen zijn in alle sectoren ingrijpende aanpassingen nodig waarvoor nieuwe technologieën ingezet moeten worden met gebruik van andere grondstoffen. Voor de aanbieders van deze grondstoffen biedt dit een zeer helder signaal om op deze toenemende vraag te anticiperen.
Wat is de appreciatie van de Minister en Staatssecretaris van het advies van het Internationaal Energie Agentschap (IEA) om onderzoek te doen naar het stimuleren van alternatieve grondstoffen, meer werk te maken van recycling en niet af te dingen op het milieu en mensenrechten?
Het advies van het Internationaal Energie Agentschap (IEA) geeft een zeer gedegen analyse van mondiale grondstoffen-impact die hoort bij een toenemende klimaat- en energieambitie richting 2050. Het maakt daarbij inzichtelijk hoe de grondstoffensamenstelling van huidige energie gerelateerde technologieën leidt tot verschillende milieu en geopolitieke uitkomsten. Alternatieve grondstoffen om minder afhankelijk te worden van zogeheten «kritieke» grondstoffen met een hoge milieu, sociale- en geopolitieke impact zijn een belangrijke oplossingsrichting. Duurzame alternatieve grondstoffen toepassen is een sectoroverstijgende uitdaging, waar de overheid via het missiegedreven topsectoren- en innovatiebeleid steun aan verleent. Hoewel recycling voor verschillende materialen in Nederland en in toenemende mate in Europa goed is geregeld, blijft de recycling van kritieke materialen zoals zeldzame aardmetalen ver achter. Via het Europese actieplan kritieke materialen wordt eraan gewerkt om de benodigde schaal en industriële allianties te verzekeren. Nederland steunt dit actieplan en via onder andere projecten circulaire windparken, zonneparken en batterijen wordt hierbij aangehaakt en gekeken hoe de kritieke materialen teruggewonnen kunnen worden. Op zowel nationaal als Europees niveau geldt dat hierbij met respect voor mens en milieu moet worden gehandeld. Met steun van Nederland stelt Europa steeds ambitieuzere duurzaamheidseisen in haar grondstoffenbeleid om te zorgen dat er niet wordt afgedongen op milieu en mensenrechten.
Op welke manier gaat de overheid aan de slag met dit advies? Wat is de rol van de overheid in het faciliteren van dergelijk onderzoek?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Schiermonnikoog vreest een blijvend litteken van de windstroomleiding’. |
|
Joris Thijssen (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Bas van 't Wout (VVD) |
|
Kent u het bericht «Schiermonnikoog vreest een blijvend litteken van de windstroomleiding»?1
Ja.
Vindt u ook dat het unieke Waddengebied als UNESCO Werelderfgoed zo veel mogelijk beschermd moet worden en economische belangen hieraan ongeschikt zijn?
Het Waddengebied is een uniek natuurgebied, niet alleen voor Nederland maar ook wereldwijd daarom heeft de Waddenzee ook de bijzonder status van UNESCO natuurlijk Werelderfgoed. In 2009 heeft UNESCO de Waddenzee als natuurlijk Werelderfgoed aangewezen zodat de bescherming van het gebied geborgd is. Het beleid voor de Waddenzee en het Waddengebied is opgenomen in de Agenda voor het Waddengebied 2050. De Waddenzee is beschermd via het ruimtelijk instrumentarium (Wet ruimtelijke ordening / Structuurvisie Waddenzee /Barro), het Natura2000-instrumentarium (Wet natuurbescherming / Natura 2000 beheerplannen) en onder andere de Mijnbouwwet. Ook de Waddeneilanden en de natuurgebieden in de Noordzeekustzone kennen een vergelijkbare bescherming. Om die reden is een zorgvuldige omgang met de waarden in dit gebied altijd een uitgangspunt, zoals »mijn ambtsvoorganger in zijn brief van 9 april jl. ook (Kamerstuk 35 092, nr. 26)2 aan u heeft gemeld. De uiteindelijke afweging of een activiteit in dit gebied plaats kan vinden is altijd een integrale waarbij binnen de hoofddoelstelling voor de Waddenzee ook andere belangen als de klimaatdoelstellingen, economische waarden zoals de landbouw en de werkgelegenheid in het noorden een rol spelen. Hier zit ook het dilemma zoals door mijn voorganger beschreven in zijn brief van 18 mei (Kamerstuk 35 092, nr. 27)3. Deze verbinding zorgt ervoor dat 700MW van windpark Ten noorden van de Waddeneilanden aan land wordt gebracht. Hiermee geven we invulling aan de doelstellingen voor 2030 in de Klimaatwet en het Klimaatakkoord. Deze verbinding doorkruist echter ook een waardevol en kwetsbaar natuurgebied; het UNESCO Werelderfgoed de Waddenzee. In lijn met de Agenda voor het Waddengebied 2050 zoeken we in samenwerking met de regio naar de balans in doelen, lokaal en nationaal, nu en in de toekomst.
Waarom is uw voorkeursalternatief een kabel dwars door Schiermonnikoog in plaats van het milieuvriendelijkere alternatief van een kabel ten oosten van Schiermonnikoog? Zijn er onoverkomelijke obstakels om voor het laatstgenoemde alternatief te kiezen?
In het onderzoek naar het tracé voor windpark Ten noorden van de Waddeneilanden zijn er in een periode van twee jaar in een intensief traject met de omgevingspartijen en de regionale overheden negen tracés onderzocht. Hierbij is er gekeken naar de aspecten omgeving, techniek, kosten, milieu en toekomstvastheid. Op basis van de milieueffectrapportage zijn er drie tracés afgevallen vanwege de verwachte te grote effecten op natuur en milieu en daardoor verwachte onvergunbaarheid. Vanuit de regionale overheden bestaat de sterke wens om het tracé aan te landen in de Eemshaven, gelet op de ambitie voor een duurzame industrie en toekomstige werkgelegenheid. Naar de Eemshaven bleven twee alternatieven over: een westelijk en een oostelijk tracé.
Het tracé Eemshaven oost heeft de voorkeur van vele partijen. Er liggen echter al meerdere kabels en leidingen op dit tracé. Hierdoor is er nog maar heel weinig ruimte. Dit zorgt voor technische complexiteit en er zijn twijfels over tijdige toestemming vanuit Duitsland. De verwachting is dat er nog maximaal één verbinding via het oost tracé aangesloten kan worden en dat de aanleg hiervan technische, milieu en financiële risico's met zich meebrengt. Om de klimaatdoelstellingen te halen zijn er ook op de korte termijn al meer windparken nodig. Uw Kamer heef in de motie Boucke cs mei (Kamerstuk 35 668, nr. 21)4. verzocht om 10 GW extra windstroom te laten aanlanden voor 2030. Mogelijk landt een deel van deze extra opgave aan in de Eemshaven, passend bij de verduurzamingsambities van Noord Nederland. Deze nieuwe windparken zullen groter zijn én verder van de kust liggen. Daarom gebruiken deze windparken gelijkstroom in plaats van wisselstroom. Gelijkstroomkabels hebben als voordeel dat ze een kleiner ruimtebeslag hebben wat ze kansrijker maakt voor een tracé met weinig ruimte, zoals het oost tracé. Daarnaast zijn deze kabels, door het grotere vermogen, zwaarder waardoor deze met zwaarder materieel moeten worden aangelegd. Daarom is voor de minder belastende 700 MW verbinding (het Windpark ten noorden van de Waddeneilanden) in eerste instantie gekozen voor het west tracé en om de mogelijkheid om het oosttracé te benutten voor de meer belastende toekomstige verbinding(en) van 2 GW te behouden. Dit wordt de komende maanden conform de brief van 18 mei (Kamerstuk 35 092, nr. 27)5 verder onderzocht.
In het kader van de Verkenning Aanlanding Wind op Zee 2030 (VAWOZ 2030) wordt er onderzocht welke verbindingen er de komende periode door het Waddengebied nodig gaan zijn en welke mogelijkheden er hier nog voor zijn. Gelijktijdig wordt het voorkeursalternatief voor NOZ TNW (Net op Zee Ten noorden van de Waddeneilanden) verder uitgewerkt zodat we beter inzicht hebben op het exacte tracé, de aanlegtechnieken en de impact van dit tracé. In het najaar wordt bezien of de resultaten van deze onderzoeken consequenties hebben voor het gekozen voorkeursalternatief. Beide onderzoeken worden uitgevoerd in afstemming met en met betrokkenheid van de regionale partners, het Omgevingsberaad Waddengebied (Omgevingsberaad), de Beheerautoriteit Waddenzee en de beheerders. In de tussentijd zet ik geen onomkeerbare stappen.
Wat zijn de ecologische risico’s van het aanleggen van elektriciteitskabels onder Schiermonnikoog? Kunt u onherstelbare schade aan de Schiermonnikoogse natuur uitsluiten?
Om tot het voorkeursalternatief te komen, is er een eerste fase milieueffectrapportage opgesteld.
In het natuuronderzoek wordt geconcludeerd dat alle tracés in de Waddenzee effect hebben op beschermde soorten en habitattypen.
Uit dit onderzoek bleek dat er – met waar nodig toepassing van mitigerende maatregelen – geen significante negatieve effecten van het westelijke tracé op de natuur worden verwacht. Andere tracés zijn juist vanwege te grote verwachte effecten op de natuur in deze fase wel afgevallen. Nu het voorkeursalternatief er ligt wordt het westtracé verder geoptimaliseerd en meer in detail onderzocht in een tweede fase milieueffectrapportage. Het uitgangspunt is altijd om een tracé met minimale natuurimpact uit te voeren en om permanente en langdurige impact te vermijden. Door middel van de milieuonderzoeken en met omgevingspartijen, wordt een tracé zo uitgewerkt dat permanente effecten worden vermeden, bijvoorbeeld door een tracé in minder dynamische gebieden te leggen. Wanneer dit niet kan, wordt bekeken hoe de effecten verkleind kunnen worden (mitigeren). Bijvoorbeeld door andere aanlegtechnieken te gebruiken. Dit wordt getoetst in de Passende Beoordeling, uit de Passende Beoordeling blijkt of er na mitigerende maatregelen nog sprake is van significante negatieve effecten.
Zijn er variaties mogelijk qua ecologische schade indien er wordt gekozen om de kabels onder Schiermonnikoog aan te leggen? Zo ja, bent u dan voornemens om de minst schadelijke optie te kiezen?
Ja, op dit moment wordt het tracé verder geoptimaliseerd en onderzocht. Hierbij wordt onder andere gekeken naar de exacte route en de aanlegtechnieken, zowel bij Schiermonnikoog als op de rest van de route. Bij verschillende aanlegtechnieken kan er gedacht worden aan een horizontaal gestuurde boring onder het eiland of door gebruik te maken van een wadtrencher. Een wadtrencher is een apparaat op rupsbanden en heeft een druk op de bodem die vergelijkbaar is met de laars van een wadloper en maakt een sleuf voor de kabel van ongeveer 50 centimeter. Tussen deze routes en technieken zit ook verschil in ecologische impact, het kiezen van de minst schadelijke optie is hierbij het uitgangspunt.
Welke afspraken zijn hierover gemaakt met de noordelijke regionale overheden?
De regionale overheden hebben in hun regioadvies de sterke wens uitgesproken aan te sluiten in de Eemshaven. Hierbij heeft de oostelijke route de voorkeur maar wordt ook door de regiobestuurders Eemshaven west als een alternatief gezien omdat ook zij de moeilijkheden bij het oost tracé zien. Ik ben me zeker bewust van de gevoeligheid van het gebied. Daarom heb ik in mijn brief van 9 april jl. (Kamerstuk 35 092, nr. 26)6 aan u ook aangegeven dat ik samen met de regionale overheden werk aan een programma dat bovenop de wettelijke compensatiemaatregelen (natuurherstel) en vergoeding van (plan)schade komt en dient bij te dragen aan een versterking van de natuur in UNESCO Werelderfgoed Waddenzee, versterking van de Europees beschermde natuurwaarden en het borgen van de agrarische waarden. Dit sluit aan bij de gestelde randvoorwaarden van de regionale overheden aan de keuze voor Eemshaven west.
Wordt met de aanleg van kabels onder Schiermonnikoog de kans vergroot op de aanleg van nog meer kabels onder Schiermonnikoog in de toekomst? Zo ja, wat betekent dit voor de plaatselijke natuur en wordt dit meegenomen in de overweging?
De impact op de natuur is, zeker in het Waddengebied, een van de belangrijkste aspecten in de overweging. Zo ook in de keuze om dit windpark via deze route aan land te brengen. Hierdoor wordt de mogelijkheid om bij het volgende aan te leggen windparken en aanlanding van kabels daarvoor, de oostelijke route open gehouden. Hiermee wordt de kans verkleind dat de volgende kabel ook onder Schiermonnikoog gaat. Komend half jaar wordt er verder in detail onderzocht in welke gebieden er nog voor 2030 extra windparken gerealiseerd moeten gaan worden, welke aanlandingen daarvoor nodig zijn en welke tracés mogelijk zijn. Ik verwacht u in het najaar hiervan de resultaten te kunnen melden, ook over de eventuele consequenties voor het voorkeursalternatief van dit project.
Hoe verhoudt de ecologische schade van de aanleg van kabels onder Schiermonnikoog zich tot de ecologische schade door gasboringen? Bent u bereid ecologische schade wegens stroomkabels te compenseren door minder (schuine) boringen in de Waddenzee toe te laten?
Gaswinning onder de Waddenzee wordt alleen toegestaan indien dit veilig kan en er geen schade optreedt aan de natuur. Hierbij wordt extra zorgvuldigheid in acht genomen door toepassing van het «hand aan de kraan»-principe. Dit houdt in dat vooraf een conservatieve inschatting wordt gemaakt van de verwachte effecten van voorgenomen mijnbouwactiviteiten. Deze effecten en vervolgens de natuurwaarden worden nauwlettend gemonitord in relatie tot de zeespiegelstijging, de sedimentatie (natuurlijk herstelvermogen) en de bodemdaling door gas- en zoutwinning, zodat activiteiten – waar nodig – kunnen worden aangepast of stopgezet om negatieve gevolgen voor de natuur te voorkomen. Uit de evaluatie van het «hand aan de kraan»-principe7is gebleken dat er tot op heden geen sprake is geweest van een situatie waarin bijsturing nodig is geweest en dat het «hand aan de kraan»-principe voor wat betreft de gaswinning heeft gewerkt als beoogd. Compensatie van eventuele ecologische schade door vermindering van het aantal gasboringen is derhalve niet aan de orde.
De belofte van het kabinet dat de versterking nu echt op stoom komt en de uitvoering van het bestuursakkoord |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Bas van 't Wout (VVD) |
|
Klopt het dat u recent in Groningen heeft beloofd dat «de versterking nu echt op stoom komt»? Hoe gaat u zorgen dat dit niet de zoveelste gebroken Haagse belofte wordt?1
Ja. De afgelopen periode zijn belangrijke stappen gezet om de versterkingsopgave uitvoerbaar en beheersbaar te maken en waar mogelijke te versnellen. Mede gelet op de verschillende versnellingsmaatregelen (Kamerstuk 33 529, nr. 718) en de bestuurlijke afspraken (Kamerstuk 33 529, nr. 830) zijn de verwachtingen voor een hoger tempo in de uitvoering in 2021 positief. Ook wordt met het wetsvoorstel Versterken beoogd de versterkingsopgave verder te versnellen. Het wetsvoorstel wordt binnenkort in de Eerste Kamer behandeld.
Kent u het bericht «Te weinig geld voor versterking huizen. Gemeenten in Groningen moeten onderling vechten over de verdeling van de centen»?2
Klopt het dat het beschikbare bedrag van 420 miljoen euro niet is genoeg om in het hele bevingsgebied de beloften aan de mensen in «batch 1588» waar te maken?
Wat betekent dit voor gedupeerden uit batch 1588 die al jaren wachten? Kent u de verhalen van gedupeerden die niet het aantal vierkante meter terug kunnen krijgen wat ze hadden? De verhalen van gedupeerden die veel eigen geld bij moeten leggen om terug te krijgen wat ze hadden? De gedupeerden die zelf hun huis natuurvrij maken om kosten te besparen maar alsnog een rekening hiervoor krijgen? De gedupeerden die hun plannen af hebben maar doordat de prijslijst niet geïndexeerd wordt niet voldoende geld hebben om te kunnen starten? De gedupeerden die geen bouwbedrijf kunnen vinden die voor het vastgestelde budget aan de slag willen?3
Hoe staan voorgaande vragen in verhouding tot het aangenomen amendement-Beckerman (Kamerstuk 35 603 nr. 39), dat regelt dat mensen die in een huis wonen dat versterkt moet worden, of dat gesloopt en opnieuw gebouwd moet worden, minimaal de ruimte en gebruiksmogelijkheden terug krijgen die ze hadden voordat hun huis kapot/onveilig werd gemaakt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoeveel geld uit het gebiedsfonds uit het bestuursakkoord gaat naar het dekken van het tekort in de uitvoering van Batch 1588? Kunt u garanderen dat alle in vraag 4 genoemde problemen van gedupeerden met dit budget worden opgelost? Komen met het oplossen van de problemen in batch 1588 de andere doelen waarvoor het gebiedsfonds is ingericht in de knel? Kunt u uw antwoord toelichten? Is de afspraak dat «over de governance van de onderdelen in het gebiedsfonds en het kasritme worden nadere afspraken gemaakt» inmiddels gestalte gegeven?4
Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 3 tot en met 5 heb aangegeven, ben ik momenteel in gesprek met gemeenten, de NCG en woningcorporaties over de knelpunten binnen batch 1588. Op de uitkomsten van dit overleg loop ik niet vooruit.
Voor de stand van zaken van de uitvoering van het gebiedsfonds verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 8.
Volgende week is het een half jaar geleden dat het bestuursakkoord tussen rijk en regio werd gesloten, kunt u aangeven wat de voortgang is van de gemaakte afspraken?5
Ik verwijs u naar mijn antwoorden op de vragen 8 tot en met 25, waarin ik per onderdeel van de bestuurlijke afspraken de voortgang weergeef.
Is voor alle inwoners inmiddels duidelijk of ze vallen onder blok A (bestaande operatie), B (clustering), C (Eigenaren van woningen binnen de scope die nog geen beoordeling hebben en niet in een cluster- of resultaatgebied vallen), D (gebiedsfonds), de zogenaamde «algemene woningverbetering voor inwoners» de «integrale programma’s voor agrariërs, MKB’ers, erfgoed en sociaal-emotionele ondersteuning» of de «schrijnende situaties»?
De NCG heeft eigenaren die in aanmerking komen voor een herbeoordeling op basis van de nieuwe inzichten («categorie A») voor 1 januari jl. een brief gestuurd waarin dit is gecommuniceerd. De NCG voert inmiddels gesprekken met de eigenaren die hebben aangegeven geïnteresseerd te zijn in een herbeoordeling. Eigenaren die in aanmerking komen voor clustering of maatwerk door hun gemeente («categorie B»), hebben hierover voor 1 maart jl. een brief ontvangen van de NCG en hun gemeente. Eigenaren die nog geen beoordeling hebben en niet in aanmerking komen voor clustering en maatwerk door hun gemeente («categorie C»), hebben hierover voor 1 mei jl. een brief ontvangen van de NCG. Particuliere eigenaren van woningen die geen onderdeel zijn van de versterkingsopgave, en wel in het aardbevingsgebied wonen («categorie E1»), worden voor 1 juli a.s. geïnformeerd over de regeling voor woningverbetering waarvoor zij in aanmerking komen. Ook de woningcorporaties zijn – als eigenaren van woningen – over de verschillende categorieën geïnformeerd. Het is vervolgens aan de woningcorporaties om af te wegen of en wanneer zij hun huurders daarover willen informeren. In sommige gevallen hebben woningcorporaties hun huurders al geïnformeerd.
Het gebiedsfonds wordt onder meer ingezet voor inpassingskosten bij sloop-nieuwbouw, versterken en de uitvoering van projecten en voor noodzakelijke verbeteringen in de openbare ruimte die samenhangen met de versterking. Over de besteding van de middelen uit het gebiedsfonds voeren Rijk en regio periodiek overleg.
Voor de besteding van de € 50 mln. voor de integrale programma’s agro, MKB, erfgoed en sociaal-emotionele ondersteuning verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 14.
Voor de besteding van de € 50 mln. voor schrijnende situaties verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 17.
Hoe staat het met de voortgang van de 13.000 woningen die in het bestuursakkoord zijn ingedeeld in blok A (bestaande operatie)? Hoeveel bewoners is reeds de keuze voor een herbeoordeling en compensatie voorgelegd? Hoe hebben bewoners daarop gereageerd? Deelt u onze angst dat bewoners met minder genoegen nemen omdat ze moegestreden zijn? Hebben bewoners de beloofde «mogelijkheid tot het inschakelen van onafhankelijke ondersteuning» gekregen? Welke knelpunten zijn er – naast de genoemde voor batch 1588 – voor andere bewoners in dit blok? Is er een begroting voor de kosten van blok A? Hoeveel geld is reeds uitgegeven, aan hoeveel woningen?
De NCG heeft eigenaren die vallen onder categorie A voor 1 januari een brief gestuurd waarin dit is gecommuniceerd. Van de in totaal ca. 13.000 adressen in categorie A, komen ca. 7.000 adressen in aanmerking voor de herbeoordeling. Een deel van die adressen is in bezit van woningcorporaties. De NCG voert gesprekken met de eigenaren om de keuze voor een herbeoordeling toe te lichten. Met de woningcorporaties vindt dat gesprek op een ander niveau plaats en ook niet afzonderlijk voor ieder adres. Nadat de woningcorporaties zijn geïnformeerd, zullen zij veelal complexgewijs voor hun bezit een keuze maken.
De NCG is inmiddels gestart met de gesprekken met eigenaren die hebben aangegeven geïnteresseerd te zijn in een herbeoordeling. Inmiddels zijn 455 gesprekken gevoerd en staan 111 gesprekken gepland. Uit de reeds gevoerde gesprekken blijkt ca. 33% van de bewoners heeft aangegeven voor een herbeoordeling te kiezen. Het proces van keuze voor herbeoordeling wordt zorgvuldig ingericht, waarbij eigenaren onafhankelijke ondersteuning krijgen als zij meer advies willen bij de keuze voor een herbeoordeling. Ca. 5% van de eigenaren heeft aangegeven hier gebruik van te willen maken. In de consultatieversie van de subsidieregeling voor woningverbetering is voor de categorieën A en C in totaal € 245 mln. uit de bestuurlijke afspraken en € 21 mln. uit de verduurzamingsregeling dier hierin overloopt begroot. De onderdelen van de subsidieregeling voor woningverbetering voor de categorieën A en C zijn op 1 juni jl. in werking getreden. Er is daardoor tot op heden geen geld uitgegeven aan de tegemoetkoming voor de bewoners in categorie A.
Hoe staat het met de voortgang van de 4.000 woningen die in het bestuursakkoord zijn ingedeeld in blok B (Clustering)? Is er een begroting of indeling gemaakt voor het beschikbaar getelde budget van 300 miljoen euro? Dit blok is in het bestuursakkoord verder opgedeeld in categorieën, is inmiddels precies duidelijk wie in welke categorie valt? Wordt het doel «voorkomen van sociale ontwrichting» daadwerkelijk gehaald? Welke stappen zijn hiervoor gezet? Wie bepaalt wat sociale ontwrichting is? De bewoners zelf? Kunt u uw antwoord toelichten? Is het ook voor bewoners in dit blok mogelijk om de bij blok A genoemde «onafhankelijke ondersteuning» in te schakelen?
De aardbevingsgemeenten hebben geïnventariseerd waar mogelijk moeilijk uitlegbare verschillen ontstaan door het toepassen van de nieuwe inzichten. Eigenaren die als gevolg hiervan in aanmerking komen voor clustering of maatwerk door hun gemeente («categorie B»), hebben hierover voor 1 maart jl. een brief ontvangen van de NCG en hun gemeente. De gemeenten werken de systematiek voor de verdeling van de middelen op dit moment verder uit. De eigenaren in deze categorie voor wie op 1 maart jl. nog niet duidelijk was of zij de keuze krijgen uit de tegemoetkoming en aanvullende versterkingsmaatregelen, krijgen voor 1 juli a.s. een vervolgbrief met uitleg over het vervolgproces. De gemeenten hebben aangegeven voldoende tijd te willen nemen om de behoefte aan maatwerk in deze gebieden goed vorm te geven. Op verzoek van de gemeenten gaat het loket voor de bewoners uit categorie B, die in aanmerking komen voor de tegemoetkoming, om die reden naar verwachting later open dan eerder verwacht.
De onafhankelijke ondersteuning voor eigenaren in categorie A is gericht op ondersteuning bij het maken van de keuze voor een eventuele herbeoordeling. Deze ondersteuning is niet aan de orde voor eigenaren in categorie B. Wel wordt momenteel onafhankelijke ondersteuning ingericht voor bewoners om advies te krijgen over de besteding van subsidie voor woningverbetering, waar de bewoners in categorie B die in aanmerking komen voor de tegemoetkoming, aanspraak op kunnen maken. Daarin zal advisering over verduurzaming een belangrijke rol krijgen. De regio werkt dit momenteel uit, waarbij het streven is deze ondersteuning deze zomer beschikbaar te stellen.
Hoe staat het met de voortgang van de 10.000 woningen die in het bestuursakkoord zijn ingedeeld in blok C (eigenaren van woningen binnen de scope die nog geen beoordeling hebben en niet in een cluster- of resultaatgebied vallen)? Hoeveel opnames hebben plaatsgevonden? Hoeveel beoordelingen? Wat waren de uitkomsten? Is de subsidie van 17.000 euro voor woningverbetering en verduurzaming inmiddels beschikbaar? Zo nee, wanneer wel? Zo ja, hoeveel eigenaren hebben hier reeds gebruik van gemaakt? Is het ook voor bewoners in dit blok mogelijk om de bij blok A genoemde «onafhankelijke ondersteuning» in te schakelen?
Eigenaren die vallen onder categorie C hebben nog geen beoordeling gehad en komen niet in aanmerking komen voor clustering en maatwerk. Deze eigenaren hebben hierover voor 1 mei een brief ontvangen van de NCG. Inmiddels is van de adressen in categorie C bij 789 adressen een opname uitgevoerd en zijn er 88 beoordelingen uitgevoerd.
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 9, zijn de onderdelen van de subsidieregeling voor woningverbetering voor de categorieën A en C op 1 juni jl. in werking getreden.
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 10 wordt de onafhankelijke ondersteuning voor bewoners over de besteding van de subsidie voor woningverbetering, waar ook eigenaren in categorie C aanspraak op kunnen maken, op dit moment uitgewerkt, waarbij het streven is deze ondersteuning deze zomer beschikbaar te stellen.
Hoe staat het met de voortgang van blok E (investeren in toekomstperspectief)? Welke invulling is hier door Rijk en Regio aan gegeven? Worden inwoners hierbij betrokken?
Categorie E1 ziet op de subsidie voor woningverbetering voor bewoners van het aardbevingsgebied wiens woning niet in de versterkingsopgave is opgenomen. Zie mijn antwoord op vraag 13 voor wat betreft de voortgang van categorie E1.
Categorie E2 ziet op de bestuurlijke afspraak dat er, naast het Nationaal Programma Groningen, een Toekomstagenda Groningen wordt opgesteld, waarbij Rijk en regio een langjarig partnerschap aangaan. Op 3 februari jl. is deze toekomstagenda op bestuurlijk niveau vastgesteld (Kamerstukken II 2020/2021, 33 529, nr. 843). In de toekomstagenda is afgesproken te investeren in de economische en duurzame ontwikkeling van de regio, waarmee het perspectief voor bewoners verder wordt verbeterd. Met deze Toekomstagenda geven Rijk en regio niet alleen verdere invulling aan de bestuurlijke afspraken, maar wordt Groningen ook een solide basis geboden voor een langjarige samenwerking tussen Rijk en regio en voor een duurzame toekomst. De komende periode zullen Rijk en regio gebruiken om deze regionale uitdagingen integraal op te pakken en daarmee de Toekomstagenda, met een passende governance, verder vorm te geven.
Hoe staat het met de voortgang van de in het bestuursakkoord genoemde «algemene woningverbetering voor inwoners»? Is de afspraak «deze regeling wordt de komende maanden uitgewerkt» nagekomen? Hoe staat het met de uitwerking van de genoemde «specifieke regeling ten behoeve van corporaties en hun huurders»? Hoe staat het met de uitwerking van de genoemde regeling voor woningeigenaren? Wordt de genoemde «ambitie dat zowel de regelingen voor woningeigenaren als corporaties en huurders uiterlijk per 1 juli 2021 in werking treden» gehaald? Wanneer zal de genoemde «onafhankelijke ondersteuning» voor bewoners beschikbaar zijn? Zijn bewoners betrokken bij de uitwerking van deze regelingen? Is het begrote bedrag van 435 miljoen euro toereikend?
Voor de subsidieregeling voor woningverbetering voor particuliere eigenaren van woningen in het aardbevingsgebied die geen onderdeel zijn van de versterkingsopgave (categorie E1), is in totaal € 300 mln. beschikbaar. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 9 aangaf, wordt de subsidieregeling voor woningverbetering op dit moment uitgewerkt. De regeling wordt in nauw overleg met de regio voorbereid en conform de bestuurlijke afspraken zijn de specifieke voorwaarden voor deze groep eigenaren uitgewerkt en opgenomen in de subsidieregeling. De regeling is inmiddels in consultatie geweest om bewoners de gelegenheid te geven te reageren. Daarnaast is de regeling meermaals met maatschappelijke organisaties besproken. Het onderdeel van de subsidieregeling voor categorie E1 treedt op 1 juli a.s. in werking. Voor de onafhankelijke ondersteuning voor deze groep verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 10.
Voor wat betreft de regeling voor woningcorporaties en huurders is de ambitie ook deze regeling op 1 juli a.s. in werking te laten treden. De tegemoetkomingen voor de huurders zullen via de woningcorporaties lopen. Op dit moment zijn we in overleg met de woningcorporaties om dit verder in te richten.
Hoe staat het met de voortgang van de in het bestuursakkoord genoemde «integrale programma’s voor agrariërs, MKB’ers, erfgoed en sociaal-emotionele ondersteuning»? In het akkoord werd aangekondigd dat «in het vierde kwartaal van 2020 Regio en Rijk gesprekken voeren met betrokken partijen», is dit daadwerkelijk gedaan? Is het begrote bedrag van 50 miljoen euro toereikend?
Over de besteding van de € 50 mln. voor de integrale programma’s voor agro, MKB, erfgoed en sociaal-emotionele ondersteuning hebben op verschillende terreinen gesprekken plaatsgevonden die hebben geresulteerd in het vaststellen of vormen van een concrete aanpak. Zo heeft, op 16 februari jl., de Minister van LNV uw Kamer al geïnformeerd over de start van het Agroprogramma (Kamerstukken II 2020/2021, 33 529, nr. 846). Onder regie van de provincie is gestart met de uitvoering van dit programma. Op basis van de gevoerde gesprekken zijn de regionale overheden op 16 maart jl. gekomen tot het volgende voorstel voor de verdeling van de middelen voor integrale programma’s: agro € 19 mln., MKB € 11 mln., erfgoed € 10 mln. en sociaal-emotionele ondersteuning € 10 mln. Het Rijk heeft ingestemd met de voorgestelde verdeling.
In het bestuursakkoord werd voorts afgesproken dat «dit jaar nadere bestuurlijke afspraken worden gemaakt op kabinetsniveau, waarin Rijk en Regio samenwerken aan een toekomstagenda Groningen» Is dit ingevuld? Welke afspraken zijn er gemaakt?
Voor de voortgang van de toekomstagenda Groningen verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 12.
Is reeds gebruik gemaakt van de 100 miljoen euro die in het bestuursakkoord is toegekend aan de NCG om knelpunten binnen de operatie snel op te kunnen lossen teneinde de operatie beter te laten verlopen? Kunt u aangeven waarvoor deze middelen zijn gebruikt? Kunt u aangeven welke knelpunten er zijn en welke verwacht worden en in welke batches, blokken en categorieën deze zich voordoen?
Ja. Er zijn ca. 40 projecten geselecteerd om gebruik te maken van de knelpuntenpot. Het gaat om zowel grote als kleine projecten, en zowel om individuele als collectieve projecten.
Is reeds gebruik gemaakt van de 100 miljoen euro die in het bestuursakkoord is toegekend voor schrijnende situaties? Wat is er gedaan met de afspraak «de uitvoering van deze regeling wordt gemonitord»? Kunnen deze monitoringsgegevens ook met de kamer worden gedeeld? Zo nee, waarom niet?
In de bestuurlijke afspraken is afgesproken € 50 mln. beschikbaar te stellen voor schrijnende situaties. De aanpak voor schrijnende situaties wordt momenteel door Rijk en regio gezamenlijk uitgewerkt. Hierbij is maatwerk het uitgangspunt. Nadat de aanpak is vastgesteld, wordt de aanpak gemonitord. Hierover zal ik uw Kamer periodiek informeren.
Is de in het bestuursakkoord gemaakte afspraak dat er «een uitvoeringsoverleg komt waarin NCG, Rijk en Regio op directeurenniveau zijn vertegenwoordigd» reeds ingevuld? Staat de afspraak dat «in dit overleg wordt op de voortgang van de versterkingsopgave en een tijdige en zorgvuldige implementatie van de afspraken gestuurd en waar nodig knelpunten oplost»? Worden de afspraken die gemaakt worden in deze overleggen openbaar? Zo nee. Waarom niet?
Ja. Het uitvoeringsoverleg met directeuren van Rijk, de NCG, de provincie en de gemeenten is medio november gestart en vindt eenmaal per twee weken plaats. De deelnemers uit het overleg geven namens de Ministers en de regionale bestuurders uitvoering aan de bestuurlijke afspraken. Ook besluiten over de dagelijks uitvoering worden op dit niveau genomen. Gemaakte besluiten worden niet actief openbaar gemaakt. Wanneer hier aanleiding toe is, zullen deze besluiten uiteraard worden verstrekt.
In het bestuursakkoord werd afgesproken dat het maken van een «meerjarenversterkingsplan en het duidelijkheid geven aan bewoners is een belangrijke prioriteit» zou zijn, hoe staat het bijna een half jaar later met deze afspraak? Wanneer komt het meerjarenversterkingsplan gereed? Wanneer krijgen de bewoners welke duidelijkheid?
Het meerjarig versterkingsplan (MJVP) is een planningsdocument dat op projectniveau inzicht zal geven in de meerjarige planning in kwartalen van de versterkingsopgave. Het MJVP zal dus per project inzichtelijk maken wanneer een project aan de beurt is en in welke fase een project zit. Het streven is uw Kamer voor de zomer van dit jaar op hoofdlijnen te informeren over het MJVP. Na vaststelling door de gemeenteraden zal het definitieve MJVP aan uw Kamer worden aangeboden.
Is de in het bestuursakkoord gemaakte afspraak dat «er voor de financiële governance nadere afspraken worden gemaakt zodat duidelijk is wie welke verantwoordelijkheid draagt en hoe de besluitvorming plaatsvindt» reeds ingevuld? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe zien deze nadere afspraken eruit?
Met de regio ben ik in structureel in overleg over de inrichting van deze governance en over de financiële geldstromen die hierbij horen. Momenteel vinden gesprekken plaats met de regio over het verantwoordelijkheidsvraagstuk. Naast het overleg over de financiële governance vindt overleg plaats over de (meerjarige) toedeling van financiële middelen uit de bestuurlijke afspraken, en de daarbij behorende verantwoording. Deze gesprekken dienen als basis voor de inrichting van de totale governance.
Kunt u voor de totale middelen voor alle afspraken uit het bestuursakkoord aangeven welk deel daadwerkelijk bij bewoners terecht zal komen? Welk deel van de kosten zijn uitvoeringskosten?
De totale middelen van de bestuurlijke afspraken komen voor het overgrote deel daadwerkelijk bij de bewoners terecht, ofwel via tegemoetkomingen, ofwel via versterking, maatwerk of woningverbetering van de betreffende woningen. Ook de middelen uit bijvoorbeeld de knelpuntenpot van de NCG, voor schrijnende situaties en voor de integrale programma’s voor agro, MKB, erfgoed en sociaal-emotionele ondersteuning komen bij de bewoners terecht.
De onderdelen van de bestuurlijke afspraken waarvan de middelen niet direct bij bewoners terechtkomen, zijn de middelen voor het verbeteren van de openbare ruimte in het aardbevingsgebied, en de middelen voor de extra apparaatsuitgaven die lokale overheden als gevolg van de bestuurlijke afspraken moeten maken voor hun inzet in de uitvoering van de versterkingsopgave.
Hoe staat het met de voortgang van de in het bestuursakkoord genoemde «integrale benadering van schade en versterken»? Hoe is uitwerking gegeven aan de afspraak «dit wordt gewaarborgd door het verbeteren van de afstemming tussen deze onderdelen»? Is dit zoals beloofd «samen met de maatschappelijke organisaties uitgewerkt»?
De NCG en het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) werken reeds samen op basis van een samenwerkingsconvenant dat zij in 2019 hebben afgesloten. Aanvullend hierop is in het wetsvoorstel Versterken een verplichting opgenomen voor IMG en NCG om nauw samen te werken en de uitvoering van hun operaties op elkaar af te stemmen. Ook wordt, als een eigenaar dit wenst, de schade-afhandeling en de versterking in samenhang behandeld. De AMvB waarin nadere regels worden gesteld over deze samenwerking, wordt uitgewerkt met maatschappelijke organisaties en wordt aan beide Kamers der Staten-Generaal voorgehangen. Verder wordt de informatievoorziening op de websites op elkaar afgestemd, en zijn door het combinatieteam van de NCG en het IMG inmiddels enkele tientallen bewoners benaderd voor een gezamenlijke behandeling van hun dossier.
Staat u achter de conclusie in het bestuursakkoord dat «deze bestuurlijke afspraken zijn primair gemaakt voor de bewoners en de veiligheid van de woningen in het aardbevingsgebied in Groningen» en «in de communicatie erover staan de bewoners dan ook centraal»? Hoe staat het met de aangekondigde verbeterde communicatie die zou worden uitgewerkt door een kernteam communicatie? Bent u van mening dat de communicatie met gedupeerden nu goed verloopt en gedupeerden weten waar ze aan toe zijn?
Ja. De basis voor heldere, consistente en persoonlijke communicatie over de bestuurlijke afspraken ligt bij de lokale stuurgroepen waarin gemeenten, de NCG en woningcorporaties samenwerken. De bewonersbegeleiders van de NCG zijn daarbij de spil in de persoonlijke communicatie. Een Kernteam Communicatie bewaakt dat de communicatie tijdig de juiste opvolging krijgt, consistent is en het perspectief voor eigenaren met elke stap duidelijker wordt. Daarnaast ontwerpt het kernteam een communicatiecampagne over het onderdeel van de subsidieregeling voor woningverbetering voor de eigenaren in categorie E1. Deze campagne zal in de tweede helft van juni a.s. starten, met het oog op het openstellen dit onderdeel van de subsidieregeling per 1 juli a.s. Ook ontwikkel ik samen met de NCG een monitor om tweemaal per jaar de tevredenheid van de bewoners in de versterkingsopgave te kunnen volgen, aan de hand waarvan onder meer kan worden beoordeeld of de verbeteringen in de communicatie het gewenste effect hebben en op welke onderdelen moet worden bijgestuurd. Ik ben voornemens de eerste rapportage na deze zomer aan te bieden.
Hoe staat het met de belofte uit het bestuursakkoord dat «met deze bestuurlijke afspraken wordt beoogd de versterkingsopgave te versnellen»? Hoe staat het met de belofte uit het bestuursakkoord dat met deze afspraken de versterkingsopgave «beheersbaar en uitvoerbaar» gemaakt? Heeft de indeling in weer nieuwe blokken, clusters en categorieën voor bewoners bijgedragen aan meer zekerheid en duidelijkheid?
De uitvoering en uitwerking van de bestuurlijke afspraken is op dit moment in volle gang. Zo krijgen bewoners die de keuze voorgelegd hebben gekregen hun woning te laten herbeoordelen naar nieuwe inzichten, hiermee meer regie op het versterkingsproces van hun woning. Ook is de verwachting dat met het implementeren van de nieuwe inzichten en de typologie-aanpak bewoners sneller duidelijkheid krijgen over het versterkingsproces van hun woning. De komende maanden treden verschillende aspecten van de bestuurlijke afspraken daadwerkelijk in werking. Vanaf dat moment zullen bewoners de effecten hiervan daadwerkelijk gaan merken. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 23 al aangaf, ben ik daarnaast voornemens om tweemaal per jaar de tevredenheid van bewoners te monitoren. Daarin zullen de verschillende bestuurlijke afspraken een nadrukkelijke rol krijgen.
In de persconferentie bij de presentatie van het bestuursakkoord beloofde het kabinet dat inwoners hiermee «echte keuzes» «duidelijkheid» «regie» en «perspectief» zou worden gegeven, bent u van mening dat hier al voldoende voor is gezorgd? Kunt u uw antwoord toelichten? Bent u bereid onafhankelijk onderzoek te laten doen naar hoe bewoners dit zelf zien?
Zie antwoord vraag 24.
Het bericht ‘Gerecyclede grond veroorzaakt milieuvervuiling: OM onderzoekt afvalbedrijf’. |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent u het bericht «Gerecyclede grond veroorzaakt milieuvervuiling: OM onderzoekt afvalbedrijf»?1
Ja.
Klopt het dat bij minstens tien dijk-, weg- en waterprojecten het milieu mogelijk verontreinigd is met stoffen als arseen en benzeen en dat dit al bij vier projecten is vastgesteld?
Gebleken is dat potentiele problemen met de toegepaste thermisch gereinigde grond (TGG) samen kunnen hangen met de hoge PH van de grond, uitloging van bepaalde metalen en het hoge zoutgehalte. Alhoewel tijdens dit reinigingsproces de vluchtige organische verbindingen (zoals benzeen) verwijderd hadden moeten zijn, worden deze soms toch nog aangetroffen. Welke in TGG mogelijk aanwezige stoffen aanleiding kunnen geven tot een potentieel milieuprobleem, wordt bepaald door de specifieke omstandigheden op de toepassingslocatie (zout/zoet, onderwaterbodem of landbodem, civieltechnische aspecten) en het specifieke milieucompartiment waar ze worden aangetroffen (grondwater, oppervlaktewater of bodem).
In de afgelopen jaren zijn drie locaties waar TGG is toegepast specifiek in beeld gekomen (Westdijk, Perkpolder, Plas van Heenvliet). Voor de Westdijk geldt dat besloten is deze te saneren. De in de Westdijk toegepaste TGG wordt op dit moment verwijderd.
Op 14 april 2020 heb ik uw Kamer2 een inventarisatie doen toekomen van RWS-projecten waar TGG is toegepast, waaronder Perkpolder. Niet alle werken zijn meer in beheer van RWS. De beheerders van die werken, waaronder de Noordwaardpolder3, zijn door RWS geïnformeerd.
Voor de werken in beheer van RWS wordt nu, als invulling van de zorgplicht, op de vijf potentieel meest risicovolle locaties gemonitord om te bekijken of er vervuiling van grond- en oppervlaktewater plaatsvindt. Over de resultaten van deze monitoring zal ik uw Kamer op termijn nader informeren zodra de definitieve rapportage beschikbaar is (verwachting eerste helft 2022).
Daarnaast is in 2019 door Werkgroep Ketentoezicht Bodem, Bagger en Bouwstoffen4 op grond van diverse meldingsgegevens in kaart gebracht waar buiten de RWS werken mogelijk TGG geproduceerd door hetzelfde bedrijf, is toegepast in de periode 2016–2018. De Omgevingsdiensten die bevoegd gezag zijn voor de toepassing, zijn op grond van deze analyse geïnformeerd over de potentiële locaties binnen hun werkgebied.
Is er hierdoor sprake van een gevaar voor de volksgezondheid?
In 2018 heeft RIVM in opdracht van RWS onderzoek uitgevoerd naar de gezondheid- en milieurisico’s voor de locatie Perkpolder (RIVM Rapport 2018-0063) en in 2020 voor de locatie de Plas van Heenvliet (RIVM Rapport 2020-0057) in opdracht van DCMR. Voor deze rapporten verwijs ik u naar de website van RIVM.
Voor de Plas van Heenvliet stelt het RIVM dat er geen gezondheidsrisico is voor de recreanten. Voor Perkpolder stelt het RIVM dat de toegepaste TGG is afgedekt waardoor geen directe blootstelling aan TGG mogelijk is en er geen risico’s zijn voor de volksgezondheid.
In grootschalige toepassingen van TGG moet op grond van het Besluit Bodemkwaliteit altijd een schone leeflaag worden aangebracht. Hierdoor geldt in zijn algemeenheid dat in dergelijke projecten direct contact met TGG niet zal plaatsvinden en dat bij een intacte laag effecten op de volksgezondheid niet waarschijnlijk zijn.
Wat zijn de gevolgen voor de kwaliteit van de natuur en het grond- en oppervlaktewater? Kunt u deze in kaart brengen en de Kamer doen toekomen?
Voor de Plas van Heenvliet geeft het RIVM aan dat er sprake is van enige uitloging naar het grondwater waardoor lokaal een klein effect op planten en dieren in de bodem kan optreden. Daarnaast is vastgesteld dat het toepassen van TGG geen effect heeft op de kwaliteit van het oppervlaktewater. Om te controleren of dit ook in de toekomst zo is, heeft het bevoegd gezag (DCMR) en de gemeente aangegeven op regelmatige basis monsters te zullen nemen.
Voor Perkpolder geldt dat het RIVM heeft vastgesteld (op basis van de destijds beschikbare monsters) dat enkele normen voor de bodem, het grondwater en het oppervlaktewater worden overschreden. Hierdoor worden, onder meer, lokaal natuurlijke processen in de bodem, het grondwater en het oppervlaktewater verstoord. Ook is het (grond)water niet geschikt voor gebruik in de landbouw, bijvoorbeeld als drinkwater voor vee of als sproeiwater. Om meer zekerheid te krijgen over de effecten op de milieucompartimenten heeft het RIVM geadviseerd langjarig te blijven bemonsteren. Een eerste vervolgonderzoek is in 2019 uitgevoerd door Deltares. In de periode 2020–2023 worden vervolgmetingen uitgevoerd. Uit de jaarrapportage over 2020 volgt dat beperkte uitloging naar grond- en kwelwater optreedt (zie bijlagen)5 maar dat de risico’s hiervan beperkt zijn. Op dit moment worden de mogelijke beheersmaatregelen in kaart gebracht. De resultaten hiervan worden eind dit jaar verwacht. Daarnaast zal het RIVM in de eerste helft van 2022 een volgonderzoek uitvoeren naar gezondheids- en ecologische risico’s. Ik zal uw Kamer over de resultaten hiervan informeren.
Hoe verloopt het toezicht op het gebruik van thermisch gereinigde grond? Waarom wordt deze grond niet eerst getest op schadelijke stoffen voordat er een dijk mee wordt gevuld?
Samen met de certificerende instellingen en omgevingsdiensten ziet de ILT erop toe dat reinigers volgens de regels van het Besluit bodemkwaliteit en de omgevingsvergunning, die geldt voor de inrichting, werken. Voor de import en export van vervuilde grond, teerhoudend asfalt en TGG moet de ILT toestemming verlenen.
Een producent van TGG moet voldoen aan de (milieu)eisen die in het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) worden gesteld. Op grond van dit besluit moet een producent en ook de toepasser middels een erkende kwaliteitsverklaring aantonen dat men aan deze eisen voldoet. Daarnaast moet een producent in het kader van zijn zorgplicht informatie verstrekken over niet in het Bbk genormeerde stoffen die een potentieel milieurisico vormen bij toepassing van het materiaal. Toepassers dienen deze informatie ook te betrekken bij de besluitvorming over toepassing op een specifieke locatie.
De voorgenomen toepassing van TGG moet vooraf worden gemeld. Lokale overheden zijn bevoegd gezag voor de toepassing van TGG op locatie en beoordelen de melding en houden toezicht op de uitvoering.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat dit in de toekomst niet meer gebeurt?
In 2017 en 2018 heeft de ILT onderzoek uitgevoerd naar het reinigingsproces bij producenten van TGG. Dit heeft geleid tot aanpassing van de reinigingsprocessen. Aansluitend is onder begeleiding van de ILT in 2019 verificatieonderzoek uitgevoerd waarbij de kwaliteit van de toenmalige voorraden TGG nogmaals is vastgesteld. Dit betreft TGG die is geproduceerd vóór en na de procesaanpassingen en ruim na de aanleg van de dijk Perkpolder. Met de resultaten van deze verificatieonderzoeken kan het (lokale) bevoegde gezag een adequate beoordeling maken of zij een aangeboden partij TGG kan laten toepassen en onder welke condities dit kan plaatsvinden. Hierover is uw kamer geïnformeerd bij brief van 23 december 2019 (Aanhangsel van de Handelingen, nr. 1225.) In 2020 hebben de producenten hun productieproces verder geoptimaliseerd.
Daarnaast voert het RIVM een onderzoek uit naar het normenkader en de huidige onderzoeksmethoden. De verwachting is dat met de uitkomsten van dit onderzoek nog beter kan worden bepaald onder welke voorwaarden TGG verantwoord kan worden toegepast. De resultaten verwacht ik na de zomer.
Bent u het ermee eens dat boeren volledig gecompenseerd dienen te worden voor geleden economische schade wegens het gebruik van thermisch gereinigde grond in infrastructuurprojecten?
In het Nederlands (civiel)recht geldt in zijn algemeenheid dat als iemand schade meent te hebben ondervonden, deze een schadeclaim kan indienen bij de veroorzaker. Als er aantoonbare (economische) schade is en er een causaal verband kan worden vastgesteld tussen deze schade en de handelingen van de veroorzaker, zal deze schade in het algemeen (deels) vergoed worden. Elke casus dient echter op haar eigen merites beoordeeld te worden.
Het artikel van Zembla ‘Ministerie lakt opnieuw stukken weg in Wob-documenten over granuliet’ |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent u het bericht van Zembla «Ministerie lakt opnieuw stukken weg in Wob-documenten over granuliet»?1
Ja.
Wat vindt u van de uitspraak van Bontrup waarin het werk van een ambtenaar als «geen onafhankelijke en gedegen analyse» wordt afgedaan?
De uitspraak gaat over een conceptmemo van een medewerker opgesteld ten behoeve van de interne discussie binnen IenW/Rijkswaterstaat over de kwalificatie van granuliet. Dit is niet het officiële standpunt van mijn ministerie. De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt over het conceptmemo (29 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1506):
Wat vindt u van de uitspraak van Bontrup waarin gesteld wordt «inmiddels komt ons bedrijf tot stilstand, lees de wegenbouw»? Deelt u de mening dat hierin expliciet wordt uitgesproken dat afval en infrastructuur als onderhandelingspositie ingezet worden? Zo nee, waarom niet?
Over de situatie van de bedrijfsvoering van Bontrup, een private onderneming, kan ik geen uitspraken doen. In de Kamerbrief van 5 maart jl. (Kamerstuk 30 015, nr. 62) is al gemeld dat het bedrijf heeft gewezen op de mogelijke risico’s voor de asfaltproductie in het kader van de wegenbouw bij een voortdurende stagnatie van de afzet van granuliet. Het belang van de asfaltproductie is aan de orde geweest in de discussie binnen het ministerie, maar heeft geen doorslaggevende rol heeft gespeeld in de besluitvorming over de herbevestiging van de kwalificatie van granuliet als grond2.
Kunt u uitleggen waarom de herkomst van materiaal geen rol meer speelt bij de definitie van «grond» zoals deze omschreven staat in het Besluit bodemkwaliteit?2
In de Nota van Toelichting (NvT) wordt ten aanzien van de definitie van grond in artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit aangegeven dat het begrip grond een samenstellingsbegrip en geen herkomstbegrip betreft. In de NvT is het volgende aangegeven:
Acht u het beter dat de zinsnede «van natuurlijke herkomst, niet door de mens geproduceerd en onderdeel van de Nederlandse bodem», of enige variant hierop, toegevoegd wordt aan de definitie van «grond» in het Besluit bodemkwaliteit vanuit het perspectief van milieubescherming? Zo nee, waarom niet?
Het is niet nodig om eisen ter bescherming van het milieu onderdeel te maken van het begrippenkader (zoals de definitie voor grond). De milieuhygiënische eisen die aan grond worden gesteld komen juist tot uitdrukking in de kwaliteitseisen die zijn opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit (maximaal toegestane concentraties van stoffen in het toe te passen materiaal) aangevuld met het vangnet van de zorgplicht (artikel 13 Wet bodembescherming en 7 Besluit bodemkwaliteit). Daarnaast zou het toevoegen van de zinsneden leiden tot het uitsluiten van materialen buiten Nederland. Dit is niet toegestaan op basis van EU-wetgeving.
Waarom is de uitleg van het voormalige Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) hierover in de door Zembla opgevraagde Wob-stukken «buiten scope» verklaard op grond van «eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer», terwijl de begeleidende mail duidelijk aangeeft dat het om een inhoudelijke mail van het Ministerie van VROM gaat?3
Bij Wob-verzoeken waarbij meerdere organisatieonderdelen van mijn ministerie zijn betrokken, wordt een werkverdeling ten behoeve van de afhandeling gemaakt, om volledigheid en consistentie te bevorderen en dubbel beoordelen van documenten zoveel mogelijk te voorkomen. Het document waaraan u refereert betreft een e-mailwisseling tussen een medewerker van SenterNovem (tegenwoordig Bodem+ en onderdeel van Rijkswaterstaat) met een derde en is later doorgestuurd naar het toenmalige Ministerie van VROM. In deze e-mailwisseling waren ambtenaren van, thans, Rijkswaterstaat betrokken. De bestuurskern heeft deze e-mailwisseling in verband met de werkverdeling bij de afhandeling van dit Wob-verzoek als «buiten scope» beoordeeld. Dat is ook toegelicht in het besluit met de documenten die bij de bestuurskern van IenW aanwezig zijn.5 Een gedeelte van deze mailwisseling is reeds openbaar gemaakt met het Wob-besluit van Rijkswaterstaat.6 Helaas is echter niet gesignaleerd dat een ander deel van dit document niet is beoordeeld, ondanks dat de verschillende dienstonderdelen de lijsten van te betrekken documenten naast elkaar hebben gelegd en documenten waarover twijfel bestond, afzonderlijk hebben verdeeld.
De bij het desbetreffende besluit van de bestuurskern opgenomen beoordeling als «buiten scope» had derhalve geen betrekking op het ontbreken van een inhoudelijk verband met het Wob-verzoek, maar met de gemaakte werkverdeling. De toepassing van de uitzonderingsgrond «eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer» zag op de gelakte namen in het bij gelegenheid van dat besluit beoordeelde deel van het document.
Het gedeelte van het document dat «buiten scope» is verklaard en niet in het Wob-besluit van Rijkswaterstaat betrokken is, zal zo snel mogelijk inhoudelijk worden beoordeeld en bij de eerst mogelijke gelegenheid, dat is naar verwachting de beslissing op bezwaar tegen het besluit van de bestuurskern van IenW, zoveel mogelijk openbaar worden gemaakt.
Hoe verklaart u dat de zin «gezien de herkomst lijkt de kwalificatie niet vormgegeven bouwstof de juiste» is weggelakt bij een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), artikel 10.2 G?4
Uit de formulering van de betreffende passage kan worden opgemaakt dat een beleidsmedewerker een mening heeft geuit in een situatie waarin ter discussie is gesteld of granuliet geduid zou moeten worden als een niet vormgegeven bouwstof of als grond.
Openbaarmaking van deze informatie kon voor betrokkenen invloed hebben op de mogelijkheid tot het ontwikkelen van een adequate bedrijfsstrategie zonder dat eventuele concurrenten inzicht hadden in het verloop van de ontwikkeling, vraag naar en mogelijke toepassingen van het product granuliet. Vanwege de vrees voor onevenredige benadeling van betrokkenen en mogelijk onevenredige bevoordeling van concurrenten, leveranciers en afnemers, zijn delen van deze discussie geweigerd met toepassing van de uitzonderingsgrond genoemd in artikel 10, tweede lid, onder g, Wob.
Deelt u de mening dat er te veel is weggelakt op basis van artikel 10.2 E, 10.2 G, en artikel 11.1 van de Wob? Zo ja, hoe gaat u dit oplossen? Zo nee, waarom niet?
Bij de beoordeling van documenten die worden betrokken bij een Wob-verzoek is het altijd van belang een afweging te maken tussen het algemeen belang van openbaarheid van informatie en noodzaak tot bescherming van andere belangen. De Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) geeft in de artikelen 10 en 11 een opsomming van te beschermen belangen. Indien na afweging van een of meerdere van deze belangen tegen het algemene belang van openbaarheid van informatie blijkt dat openbaarmaking inbreuk maakt op een van deze belangen, kan op grond van die artikelen gerechtvaardigd worden afgezien van openbaarmaking. In de gevallen genoemd in artikel 10, eerste lid, moet zelfs worden afgezien van openbaarmaking. In het besluit waarmee de documenten waaraan u refereert gedeeltelijk openbaar zijn gemaakt, heb ik toegelicht waarom de bescherming van bepaalde belangen aan openbaarmaking in de weg staat. Op dit moment wordt op mijn ministerie het bezwaarschrift behandeld dat is ingediend door verzoeker naar aanleiding van het besluit. Hierbij zal de toepassing van de uitzonderingsgronden van de Wob opnieuw worden overwogen.
Kunt u uitleggen hoe het ministerie hier de Wob overtreden heeft door een beroep te doen op artikel 10.2 G, welke vervalt onder artikel 10.6, waarbij gelet op het granulietdossier dit toch duidelijk om milieu-informatie gaat?
In het besluit licht ik toe waarom in voorkomend geval aanleiding bestaat om af te zien van openbaarmaking bijvoorbeeld met het oog op het voorkomen van onevenredige bevoor- of benadeling bij openbaarmaking van het document. In deze documenten wordt ook van gedachten gewisseld over het onderwerp granuliet en worden (voorlopige) persoonlijke conclusies getrokken. Er bestaat in deze documenten geen direct verband met de toepassing van granuliet in het milieu. De opvattingen in deze documenten zijn daarom niet aan te merken als milieu-informatie in de zin van artikel 19.1a van de Wet milieubeheer.
Kunt u uitleggen waarom het ministerie stukken weglakt die eerder al door Rijkswaterstaat zijn vrijgegeven, zoals te lezen is in het artikel van Zembla? Zo nee, waarom niet? Kunt u hierbij ook reflecteren op de interpretatieruimte en verschillen tussen Rijkswaterstaat en het ministerie die geboden wordt bij het beroep op de in vraag 6 benoemde artikelen? Zo nee, waarom kunt u dit niet uitleggen?
Binnen mijn ministerie werken veel mensen – van verschillende dienstonderdelen – met elkaar samen bij de voorbereiding van Wob-besluiten. Hiermee wordt zoveel als mogelijk openbaarmaking van dubbele documenten en interpretatieverschillen voorkomen. Tussen de verschillende dienstonderdelen wordt ook regelmatig overlegd over de interpretatie van de Wob, ook bij de beoordeling van individuele documenten en wordt kennis gedeeld over de ontwikkelingen op het gebied van openbaarheid en transparantie. Desalniettemin kan het voorkomen dat bij een samenwerking met veel collega’s van verschillende dienstonderdelen en veel te betrekken documenten een document door meerdere collega’s net anders wordt beoordeeld én wordt betrokken in verschillende besluiten. Met de in het antwoord op vraag 6 genoemde samenwerking wordt echter getracht dit zoveel mogelijk te voorkomen. Het blijft echter mensenwerk.
Hoe past dit weglakken binnen de beloftes van transparantie die gedaan zijn door het Kabinet-Rutte III naar aanleiding van het weglakken van dossiers tijdens de toeslagenaffaire?
Ook ik hecht grote waarde aan transparantie en het kunnen bieden van inzicht in de totstandkoming van besluiten binnen mijn ministerie. Dat laat echter onverlet dat in voorkomende gevallen de bescherming van andere belangen in de weg kan staan aan openbaarmaking, zoals ik ook beschreven heb in mijn antwoord op vraag 8. In sommige gevallen moet op grond van de Wob worden afgezien van openbaarmaking. In andere gevallen is er meer ruimte om het belang van openbaarmaking af te wegen tegen andere belangen. In die gevallen zoek ik zoveel mogelijk die ruimte voor openbaarmaking.
Kunt u met het oog op de granulietkwestie reflecteren op de uitspraken in het rapport «Om de leefomgeving» van de commissie Van Aartsen, waarin over onder andere granuliet gesteld wordt dat bewust of onbewust schade wordt berokkend aan de omgeving, en de rol die het bevoegd gezag daarbij speelt niet onbesproken kan blijven?5
Het rapport gebruikt de casus om de complexiteit en de werking van het stelsel te duiden. Ik deel de conclusie van de rapporten Kuijken en Van Aartsen dat het stelsel aanpassing behoeft. Daarom heb ik een «taskforce bodemstelsel» ingericht en laat ik een inhoudelijke reactie op het rapport Van Aartsen voorbereiden ter besluitvorming door het nieuwe kabinet.
Wat is de stand van zaken bij de uitvoering van de motie Moorlag over lessen trekken en die gebruiken om extra waarborgen in te bouwen?6
Hiervoor zal een onafhankelijk onderzoek worden uitgevoerd onder leiding van een onafhankelijk persoon met voldoende statuur (deskundig en gezaghebbend). Over de uitkomst hiervan hoop ik de Kamer voor het einde van dit jaar te kunnen informeren.
Wilt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Zandwinning uit de Waddenzee |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Bas van 't Wout (VVD) |
|
Kent u het bericht «Verkoopverbod voor zand uit de Waddenzee»?1
Ja.
Klopt het dat zandonttrekking uit de Waddenzee slecht is voor de natuurlijke omstandigheden in het getijdengebied, mede omdat de zeespiegel stijgt en er tegelijk zand verdwijnt waarmee de zandplatenstructuur achteruit gaat?
Tot op heden zijn er geen aanwijzingen dat zandonttrekking slecht is voor de natuurlijke omstandigheden in het getijdengebied van de Waddenzee. Wel kan het leiden tot extra zandverlies in de Noordzeekustzone (zie de beantwoording van vraag 3). De zeespiegel stijgt dusdanig langzaam en de Waddenzee verzandt dusdanig snel dat het areaal aan wadplaten juist trendmatig toeneemt. Daarnaast mag de zandonttrekking alleen plaatsvinden als «bijproduct» bij het baggeren van de vaargeulen in opdracht van Rijkswaterstaat. In plaats van opgebaggerd zand weer in de Waddenzee te verspreiden mag een deel van dat zand aan wal worden gebracht. Deze praktijk wordt echter stapsgewijs in een periode van vijf jaar afgebouwd. Per 2022 mag er geen zand meer aan het waddensysteem worden onttrokken bij vaargeulonderhoud.
Klopt het dat er vanaf 2022 geen zand meer gewonnen mag worden uit de Waddenzee om ervoor te zorgen dat de zandplantenstructuur behouden blijft, maar dat baggerwerkzaamheden door zullen blijven gaan en deze het gewonnen zand zullen verspreiden in de Waddenzee in plaats van te verkopen?
Er mag inderdaad geen zand meer worden onttrokken bij vaargeulonderhoud in de Waddenzee vanaf 2022, omdat zandonttrekking in de Waddenzee leidt tot extra zandhonger van de Waddenzee, en daarmee uiteindelijk tot extra zandverlies in de Noordzeekustzone. Dit kan vervolgens leiden tot extra kustonderhoud (zandsuppleties). Het in de vaargeulen opgebaggerde zand wordt daarom vanaf 2022 verspreid in de daartoe aangewezen «verspreidingsvakken».
Zijn de invloeden van het verspreiden van baggerzand op sedimentatie en ecologie onderzocht? Zo ja, welke zijn deze en op welke bronnen baseert u zich?
Ja, het baggeren en verspreiden van baggerzand zijn met betrekking tot het optreden van effecten door het Ministerie van IenW weergegeven in een Passende Beoordeling (2016), opgesteld in het kader van het Beheerplan Natura 2000, die door het Ministerie van LNV is beoordeeld.2
De effecten van het baggeren en verspreiden van baggerzand zijn onderzocht op de samenstelling en functie van de bodem, de natuurlijke omstandigheden, onderwatergeluid, doorzicht, primaire productie en voedselopname door schelpdieren. De effecten zijn beoordeeld als lokaal en tijdelijk en niet van significante negatieve invloed op de kwalificerende habitattypen en soorten van Natura 2000. In de Passende Beoordeling zijn ook de zandwinning en de beoogde afbouw op bovenstaande aspecten beoordeeld.
Hoeveel zand wordt er momenteel gewonnen uit de Waddenzee? Kunt u de hoeveelheid uitgesplitsen naar zand gewonnen tijdens baggerwerkzaamheden en zand gewonnen om andere redenen.
Dit jaar mag nog maximaal 100.000 m³ zand worden onttrokken aan de Waddenzee, uitsluitend in het kader van vaargeulonderhoud.
Hoeveel zand zal er vanaf 2022 door baggeraars gewonnen worden en weer worden verspreid?
Na de met ingang van 2018 gefaseerde afbouw mag per 2022 bij het vaargeulonderhoud geen zand meer worden onttrokken aan de Waddenzee en dient al het gebaggerde zand te worden verspreid op de daartoe aangewezen verspreidingslocaties in de Waddenzee.
In de Waddenzee wordt ten behoeve van vaargeulonderhoud per jaar gemiddeld ongeveer 3,4 miljoen m³ aan zand gebaggerd en weer verspreid. Dit is exclusief het baggerwerk van de aangrenzende havens (ca. 3,3 miljoen m³/jaar) en exclusief het baggerwerk in de Eems en de aangrenzende havens (ca. 12 miljoen m³/jaar). Jaarlijks nemen de baggerwerkzaamheden – en daarmee de hoeveelheden zand die worden verspreid in de Waddenzee – naar verwachting gestaag toe door morfologische ontwikkelingen.
Wordt baggerzand ingezet om bodemdaling als gevolg van gas- en zoutwinning te compenseren? Zo ja, hoeveel ton baggerzand is er ingezet en voor hoeveel is dit zand verkocht?
Nee, het vereffenen van de gevolgen van de bodemdaling door gas- en zoutwinning vindt plaats door middel van extra zandsuppleties in de Noordzeekustzone, niet in de Waddenzee. Dit zand wordt gewonnen uit de Noordzee. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 9.
Ontstaat er met het winnings- en verkoopverbod van zand uit de Waddenzee meer of juist minder noodzaak voor het winnen van zand uit de Noordzee om bodemdaling door gas- en zoutwinning te compenseren?
Stoppen met onttrekken van zand bij vaargeulonderhoud per 2022 in de Waddenzee zal leiden tot minder zandvraag van de Waddenzee en daarmee tot minder noodzaak voor het winnen van zand uit de diepere Noordzee voor suppleties op de Noordzeekusten van de Waddeneilanden. Dit staat los van de zandsuppleties in relatie tot de gas- en zoutwinning.
Hoeveel extra zand moet er nog uit de Noordzee komen om de schade aan de Waddenzee als gevolg van bodemdaling tot 2050 te compenseren?
De bodem van de Waddenzee past zich op natuurlijke wijze aan de bodemdaling door mijnbouw aan door extra zand en slib aan te voeren uit de Noordzeekustzone. Het zandverlies dat hierdoor ontstaat in de Noordzeekustzone wordt met zandsuppleties gecompenseerd. In de beantwoording van schriftelijke vragen van het lid Van Raan (PvdD) per brief van 2 december 2020 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 988) is weergegeven hoeveel zand er nodig is voor het vereffenen van de gevolgen van de verwachte bodemdaling onder de Waddenzee als gevolg van de thans vergunde gas- en zoutwinning. Voor de zoutwinning door Frisia Zout BV is berekend dat 9,15 x 10⁶ m³ zand nodig is.
Voor het vereffenen van de gevolgen van de verwachte bodemdaling door de gaswinning MLV (Moddergat, Lauwers en Vierhuizen, ook wel «gaswinning Waddenzee» genoemd) is berekend dat tot 2050 1,51 x 10⁶ m³ zand nodig is.
Klopt het dat afspraken over het winnen van zand uit de Noordzee, om schade van mijnbouw te compenseren, onderdeel uitmaken van de verleende vergunningen voor gas- en zoutwinning onder het Wad?
Bij besluiten over vergunningverlening voor diepe delfstoffenwinning onder de Waddenzee, wordt de verplichting tot het suppleren van een hoeveelheid zand ter grootte van het berekende dalingsvolume van de pleistocene ondergrond door het Ministerie van LNV en het Ministerie van EZK opgenomen in de vergunningvoorschriften. Rijkswaterstaat heeft overeenkomsten gesloten met NAM en Frisia waarin afspraken zijn opgenomen ten behoeve van het uitvoeren van de zandsuppleties.
Kunt u de contracten met twee mijnbouwbedrijven voor het winnen van zand onder de Noordzee aan de Kamer sturen?
Er zijn overeenkomsten tussen Rijkswaterstaat en NAM en tussen Rijkswaterstaat en Frisia waarin afspraken zijn gemaakt over het voor rekening van NAM en Frisia laten uitvoeren van zandsuppleties door Rijkswaterstaat. Er zijn geen overeenkomsten tussen mijnbouwbedrijven en Rijkswaterstaat over zandwinning.
Voornoemde zandsuppletie-overeenkomsten treft u in de bijlagen3 aan. Een toelichting daarop:
Hoe oordeelt u over het toevoegen van zand (afkomstig uit bijvoorbeeld de Noordzee) om bodemdaling door gas- en zoutwinning onder de Waddenzee te compenseren, bedenkent dat dat de natuurlijke omstandigheden van de Waddenzee behouden moeten blijven ter bescherming van de zandplatenstructuur?
De Waddenzee reageert op de extra bodemdaling door zelf, op natuurlijke wijze, extra zand en slib te importeren uit de Noordzeekustzone (zie ook de beantwoording van vraag 2). Door het bezinken en ophopen van deze sedimenten is de Waddenzee in staat op natuurlijke wijze mee te groeien, zodat het morfologisch evenwicht en daarmee het zandplaatareaal in stand blijft. Het toevoegen van zand in de Noordzeekustzone – mede als gevolg van bodemdaling door gas- en zoutwinning onder de Waddenzee – is nodig om de zandbalans van het kustsysteem op orde te houden en structurele erosie van de Noordzeekustzone te voorkomen. Daarom wordt de verplichting tot het suppleren van zand bij gas- en zoutwinning onder de Waddenzee door het Ministerie van LNV en het Ministerie van EZK opgenomen in de vergunningvoorschriften.
Beaamt u dat het winnen van gas en zout onder de Waddenzee de zandplantenstructuur aantast? Zo nee, waarom niet en op welke bronnen baseert u zich?
Nee, zolang de bodemdalingssnelheid van de gas- en zoutwinning binnen de beschikbare gebruiksruimte blijft, is er geen sprake van aantasting van de zandplatenstructuur. Deze gebruiksruimte wordt bepaald door het vastgestelde meegroeivermogen, ofwel de natuurlijke sedimentatiesnelheid, van de komberging waarin de winning plaatsvindt, te verminderen met de relatieve zeespiegelstijging.
Mocht er sprake zijn van een (dreigende) overschrijding van het meegroeivermogen dan kan de Minister van EZK, op basis van het «hand aan de kraan»-principe, besluiten de winning te beperken of te stoppen. Hierbij hoort een omvangrijk meet- en monitoringsprogramma. Tot nu toe is er nog geen sprake geweest van een situatie waarin bijsturing nodig is geweest (zie ook Kamerstuk 29 684, nr. 213).
Beaamt u dat gas- en zoutwinning in ieder geval gestopt dienen te worden wanneer bodemdaling gecompenseerd moet worden met zandsuppletie? Zo nee, waarom niet?
Nee, het importeren van zand door het meegroeien van de Waddenzee aan de zandvoorraad vanuit de kusten van de Waddeneilanden is een natuurlijk proces. Ook wanneer er geen gas- en zoutwinning plaats zou vinden, is het suppleren van zand nodig om de basiskustlijn te handhaven. De ecologische impact van te suppleren zand is reeds verschillende malen beoordeeld, zoals ook is aangegeven in antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Van Raan (PvdD) per brief van 18 augustus 2020 (Kamerstukken II 2019/2020, 29 684, nr. 205). De uitkomst van deze beoordelingen was dat de extra suppleties, onder de gestelde voorwaarden, niet leiden tot een aantasting van de natuurlijke kenmerken van de Noordzeekustzone of een ander Natura 2000-gebied.
De enorme ambities van Vermillion |
|
Sandra Beckerman |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
Klopt het bericht dat Vermillion een winningsplan heeft ingediend bij het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat waarmee het 11,5 miljard kuub extra gas uit de grond wil halen onder Burgum? Wat is uw reactie op dit enorme volume?1
Ja, het klopt dat Vermilion een winningsplan heeft ingediend voor het winnen van gas uit de ondergrond onder het gebied waar Burgum ligt. In het winningsplan beschrijft Vermilion alle mogelijkheden die zij nog zien ten aanzien van gaswinning in het gebied. Dit is conform de wens van decentrale overheden die graag een overall beeld hebben van de mogelijke ontwikkelingen in hun gebied. Het winningsplan zit nog in de eerste fase van de procedure waarin ik advies vraag aan de wettelijk adviseurs. Pas daarna maak ik mijn afweging over deze aanvraag. Het ontwerpinstemmingsbesluit zal mijn reactie op het volume bevatten.
Bent u het met mij eens dat een dergelijk winningsplan niet past in een transitie naar duurzame energie? Welk gevolg zou dit hebben voor het behalen van het Klimaatakkoord? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, dat ben ik niet met u eens. In de transitie naar duurzame energie moet Nederland overstappen op duurzame energievormen. In de Nederlandse Klimaatwet is vastgelegd dat we in 2030 49% minder broeikasgassen moeten uitstoten ten opzichte van 1990 en in 2050 95% minder. Zolang er nog fossiele energie nodig is, geeft in Nederland geproduceerd gas van alle fossiele energiebronnen de minste CO2-uitstoot. In 2020 heeft Nederland nog ruim 39 miljard kubieke meter aardgas verbruikt. Dat komt overeen met meer dan 40% van het primaire energieverbruik. Aardgas is nu en in de komende decennia nog nodig voor de productie van elektriciteit, de levering van warmte aan de industrie, de gebouwde omgeving en de glastuinbouw en blijft noodzakelijk als grondstof. In de brief van mijn voorganger aan de Tweede Kamer van 30 mei 2018 (Kamerstuk 33 529, nr. 469) over gaswinning uit de kleine velden en de energietransitie, legt het kabinet de prioriteit bij een zo snel mogelijke overgang naar duurzame energie maar benadrukt tevens het belang van de winning van aardgas. Mijn voorganger heeft dit laatstelijk herbevestigd in de brief aan de Tweede Kamer van 30 maart 2020 (Kamerstuk 32 813, nr. 486).
Wanneer neemt u het besluit over dit winningsplan? Op basis waarvan neemt u dit besluit? Welke afwegingen neemt u daarin mee?
Conform het zorgvuldigheidsbeginsel vergaar ik eerst alle relevante feiten en belangen om die vervolgens af te kunnen wegen in mijn besluit. Om die reden neem ik pas een besluit over dit winningsplan nadat ik alle wettelijke adviseurs in de gelegenheid heb gesteld om advies uit te brengen. Het ontwerpbesluit zal daarom nog minimaal twee maanden op zich laten wachten.
Een instemmingsbesluit op een winningsplan wordt genomen op grond van het toetsingskader zoals dat is opgenomen in artikel 36 van de Mijnbouwwet. De door mij te maken afwegingen zijn kortweg; veiligheid voor omwonenden, schade aan gebouwen of infrastructuur of de functionaliteit daarvan, planmatig gebruik van de ondergrond, en nadelige effecten voor natuur en milieu.
Bent u het met de gemeentes eens, dat deze plannen leiden tot verdere bodemdaling? Zo nee, waarom niet? Zo ja, komt er een fonds waaruit eventuele schade vergoed gaat worden?
Gaswinning leidt tot bodemdaling. De mate waarin en de effecten die dat heeft op het gebied zijn onderdeel van de afweging in het besluit tot instemming. Ik heb die afweging nog niet gemaakt.
In het Burgerlijk Wetboek is vastgelegd dat mijnbouwbedrijven risicoaansprakelijk zijn voor schade die ontstaat door bodemdaling als gevolg van mijnbouwactiviteiten. In het geval dat de schade pas aan het licht komt na sluiting van het mijnbouwwerk, is de laatste exploitant aansprakelijk. Bij een bedrijfsovername gaat de aansprakelijkheid over naar de rechtsopvolger. Voor de mogelijkheid om vorderingen in te stellen voor vergoeding van schade door bodembeweging als gevolg van mijnbouwactiviteiten is in het Burgerlijk Wetboek een verjaringstermijn opgenomen van 30 jaar na beëindiging van de schadeveroorzakende gebeurtenis. Voor het geval dat de exploitant van het mijnbouwwerk of de rechtsopvolger betalingsproblemen heeft, failliet is verklaard of niet meer bestaat, heeft de rijksoverheid een Waarborgfonds Mijnbouwschade opgericht. Dit fonds is bedoeld als vangnet voor woningeigenaren die schade hebben door mijnbouw, maar dit niet meer op de exploitant van het mijnbouwwerk of de rechtsopvolger meer kunnen verhalen. Bij een verzoek tot schadevergoeding neemt de Minister van Economische Zaken en Klimaat een besluit op basis van een onafhankelijk advies van de Technische Commissie Bodembeweging.
Is er een plan hoe omwonenden met schade door de bodemdaling gecompenseerd gaan worden? Zo ja, wilt u dat delen met de Kamer? Zo nee, wanneer komt dat plan?
Zoals toegelicht bij het antwoord op vraag 4 zijn mijnbouwondernemingen risicoaansprakelijk voor schade door bodemdaling als gevolg van gaswinning. Sinds 1 juli 2020 kunnen woningeigenaren en kleine bedrijven die mogelijk schade hebben door bodemdaling als gevolg van gaswinning dit melden bij de Commissie Mijnbouwschade. De Commissie Mijnbouwschade ontzorgt schademelders door onafhankelijk onderzoek te doen naar de omvang van de schade en of de schade veroorzaakt is door bodembeweging als gevolg de mijnbouwactiviteit. De Commissie Mijnbouwschade neemt daarmee in feite de bewijslast over. Het advies van de Commissie Mijnbouwschade is bindend voor mijnbouwondernemingen, maar niet voor schademelders. Dit betekent dat het schademelders vrij staat om zich na een advies van de Commissie Mijnbouwschade met een vordering tot schadevergoeding tot de burgerlijk rechter te wenden.
Deelt u de mening dat wanneer deze plannen doorgaan, het bewijsvermoeden op zijn minst ook hier moet gaan gelden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind het belangrijk dat mijnbouwschade op eenvoudige en laagdrempelige wijze kan worden verhaald en dat de afhandeling van schade als rechtvaardig en bevredigend wordt ervaren. Daarom heb ik een onafhankelijke Commissie Mijnbouwschade ingesteld, die woningeigenaren en kleine bedrijven met mogelijke schade door bodembeweging als gevolg van gaswinning ontzorgt. Ik ben geen voorstander van het invoeren van een wettelijk bewijsvermoeden voor gaswinning uit kleine velden zoals de winning onder Burgum, omdat dit een vergaande maatregel is die diep ingrijpt op de gewone regels van het aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht. Voor het invoeren van een dergelijke vergaande maatregel is voldoende rechtvaardiging nodig. Voor Groningen is er sprake van voldoende rechtvaardiging vanwege het grote aantal soortgelijke meldingen van fysieke schade aan gebouwen en werken in korte tijd. Voor de rest van Nederland ontbreekt deze rechtvaardiging. Daarvoor verschilt het schadebeeld te veel van dat in Groningen.
Waarom zijn deze plannen tot nu toe niet openbaar geweest?
Conform de Mijnbouwwet en de destijds uitdrukkelijke wens van de Tweede Kamer, volg ik bij de voorbereiding van een besluit over instemming met een winningsplan de Uniforme openbare voorbereidingsprocedure zoals beschreven in afdeling 3.4 van de Algemene Wet Bestuursrecht. Op grond van die wet leg ik de aanvraag met alle daarop betrekking hebbende stukken, zoals de ontvangen adviezen, ter inzage gelijktijdig met het ontwerpbesluit. Deze werkwijze draagt eraan bij dat ik als bevoegd gezag voor mijnbouwvergunningen, kan komen tot een zorgvuldige voorbereiding en besluitvorming waarin de feiten en belangen objectief gewogen kunnen worden.
Staat er in de plannen ook iets over fracking? Is u bekend of dit gaat plaatsvinden?
In het winningsplan beschrijft Vermilion alle mogelijkheden die zij nog zien ten aanzien van gaswinning in het gebied. Fracking is een van de beschreven mogelijk toe te passen technieken. Zoals in het voorgaande antwoorden beschreven, is hetgeen er wel of niet kan plaatsvinden onderdeel van de afweging in het besluit tot instemming. Ik heb die afweging nog niet gemaakt. Het is dan ook nog niet bekend of fracking zal gaan plaatsvinden.
Overigens hecht ik eraan te benadrukken dat het incidentele fracken als stimuleringstechniek al sinds de jaren ’50 wordt toegepast in Nederland. Er zijn sindsdien bijna 350 fracks gezet en uit onderzoek van Staatstoezicht op de Mijnen (2016) en TNO (2018) blijkt dat de techniek veilig wordt uitgevoerd en er geen gevolgen voor natuur en milieu bekend zijn.
Belemmerende factoren voor een rechtvaardig herstel van kapotte en onveilige huizen |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
Deelt u de zorgen over de mensen achter de ruim 32.000 openstaande schademeldingen in Groningen die het gevolg zijn van de aardbevingen die zijn ontstaan door mijnbouwactiviteiten? En dan vooral de mensen met complexe schades die al jaren strijden voor een rechtvaardige afhandeling? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het klopt dat er een grote hoeveelheid openstaande meldingen is. Er komen wekelijks op dit moment ook 1000 meldingen bij, voornamelijk uit de randen van het effectgebied. Het is voor bewoners niet zozeer van belang hoeveel openstaande schademeldingen er zijn, maar veeleer of er sprake is van een laagdrempelige, rechtvaardige én voortvarende schadeafhandeling: bewoners willen weten wanneer hun melding behandeld is. Op dit onderdeel is het IMG voortvarend te werk gegaan. Het IMG streeft er naar reguliere fysieke schademeldingen binnen een half jaar af te handelen. In de jaarrapportage van het IMG valt te lezen dat in 2020 dat 71% van de schademeldingen binnen een half jaar een beslissing kreeg. Het IMG geeft aan voor een nieuwe melding nu minder dan een half jaar, 161 dagen, nodig te hebben om deze af te handelen. Voor speciale gebouwen, zoals voor monumenten, bedrijven en agrariërs geldt dat deze speciale aandacht nodig hebben. De doorlooptijd voor de zogenaamde specials is hiermee mogelijk langer dan bij de reguliere schademeldingen voor woonhuizen zonder bijzondere omstandigheden. Op dit moment zijn er 5604 specials afgehandeld en 3816 specials die nog in behandeling zijn.
Deelt u de mening dat recente berichten over het bewijsvermoeden, de causaliteit, de afwijzingen en de meetfouten van het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI) niet bijdragen aan het herstel van vertrouwen in Groningen? Wat is daarop uw reactie?
De schadeafhandeling in Groningen is er een van ongekend grote schaal en impact. Dat de voorgeschiedenis het vertrouwen van bewoners in Groningen heeft geschaad, is een gegeven. Het kabinet probeert het vertrouwen te herstellen onder andere door middel van adequate schadeafhandeling, goede wetgeving en meer duidelijkheid over de rechtspositie van alle betrokken partijen. Het IMG is op grond van de Tijdelijke Wet Groningen als onafhankelijk zelfstandig bestuursorgaan (ZBO) verantwoordelijk voor een zorgvuldige schadeafhandeling. Het IMG past het wettelijke bewijsvermoeden toe en gebruikt hierbij het rapport van het panel van deskundigen dat het IMG in 2019 heeft uitgevraagd. Voor een goede uitoefening van de wettelijke taken past het dat het IMG binnen de wettelijke kaders zijn bestaande werkwijze tegen het licht houdt en deze zo nodig aanpast, bijvoorbeeld aan de hand van de nieuwste (wetenschappelijke) inzichten en de ervaringen uit de praktijk. Een toename van het aantal afwijzingen, gebaseerd op adviesrapporten van deskundigen in specifieke gebieden gaf bijvoorbeeld aanleiding voor het IMG om onderzoek te laten doen naar zettingsschade en diepe bodemdaling. Het IMG zal naar verwachting in mei communiceren over de aanpassingen in de werkwijze. Het bewijsvermoeden is onderdeel van het wettelijk kader waarbinnen het IMG zijn taak uitvoert. Dat betekent dat het IMG in de toekomst het wettelijk bewijsvermoeden zal blijven toepassen en zorgdragen voor een rechtvaardige en voortvarende schadeafhandeling.
De afwijkende metingen van het KNMI zijn begin 2019 gerapporteerd. Om te voorkomen dat dit in de toekomst nogmaals kan voorkomen is het gehele monitoringsnetwerk doorgelicht, zijn datasets hersteld, rollen en verantwoordelijkheden verduidelijkt, werkwijzen geëvalueerd en is de kwaliteitscontrole aangescherpt. Dit heb ik in mijn brief van 11 maart 2021 nader toegelicht (Kamerstuk 33 529, nr. 848). In het eindrapport is geconcludeerd dat de afwijkende metingen geen invloed hebben gehad op het verloop van de versterkingsoperatie of de schadeafhandeling.
Klopt het dat in januari 2019 werd besloten tot het toepassen van het wettelijk bewijsvermoeden nadat er jaren schades werden afgewezen omdat werd ontkend dat deze door mijnbouwactiviteiten konden ontstaan? Wordt er nu opnieuw door het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) aan het bewijsvermoeden getornd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Het kabinet heeft het bewijsvermoeden wettelijke verankerd in de Tijdelijke Wet Groningen. Het wettelijke bewijsvermoeden is geïntroduceerd om de Groningers te ontlasten bij hun bewijsvoering. Hoe het wettelijke bewijsvermoeden in de praktijk moet worden toegepast moet mede op basis van de praktijk en wetenschappelijke inzichten door het IMG worden bepaald. Het IMG maakt bijvoorbeeld gebruik van het rapport van het panel van deskundigen dat het IMG in 2018 heeft uitgevraagd. Wetenschappelijke inzichten over schade en gaswinning zijn en blijven in ontwikkeling. Voor een goede en zorgvuldige uitoefening van de wettelijke taak blijft het IMG daarom zijn werkwijze toetsen aan nieuwe ontwikkelingen en inzichten. Nu er bijna 100.000 schademeldingen zijn afgehandeld, blijkt dat het hierboven genoemde paneladvies soms onvoldoende concrete handvatten biedt om het wettelijke bewijsvermoeden op een eenduidige manier toe te passen.
Betekent dit dat er nu weer een groep gedupeerden van de gaswinningsactiviteiten hun recht niet kan halen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe staat de conclusie uit het recente onderzoek van Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO) en de Techtnische Universiteit Delft, waar onderzocht werd of bodemdaling de oorzaak was van schade in verhouding tot het genoemde advies uit 2019? Is dit geen stap terug in de tijd? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Het IMG zag in een specifiek gebied het aantal afwijzingen toenemen. Het IMG constateerde dat er verschillende adviezen van onafhankelijke deskundigen gegeven werden betreffende eventuele schade door bodemdaling. Het leidde tot onrust bij schademelders en het IMG wilde duidelijkheid. Het IMG heeft de TU Delft en TNO daarom in december 2020 gevraagd om nader advies over de kans op schade door diepe bodemdaling en -stijging, veroorzaakt door de gaswinning uit het Groningenveld en de gasopslag bij Norg. Het rapport is gepubliceerd op 2 maart 2021. Uit een vergelijking tussen de grenswaarden op basis van de literatuur en de berekende effecten van diepe bodemdaling blijkt volgens de onderzoekers dat zowel voor de gasopslag Norg als het Groningenveld de effecten van diepe bodemdaling binnen de gestelde grenswaarden blijven en daarmee niet leiden of hebben geleid tot schade aan gebouwen.
Het IMG bekijkt momenteel hoe dit advies zich verhoudt met het advies van het panel van deskundigen van januari 2019. Het IMG is voornemens hier op korte termijn uitsluitsel over te geven.
Met welke reden en welk doel is dit onderzoek gestart, terwijl bovengenoemd advies uit 2019 ook de rand van het Groningenveld en de gasopslag bij Norg betrof? Wordt daarmee de expertise van het panel van onafhankelijke, specialistische deskundigen, in twijfel getrokken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor een goede en zorgvuldige uitoefening van de wettelijke taak blijft het IMG zijn werkwijze toetsen aan nieuwe ontwikkelingen en inzichten.
Zoals in de beantwoording van vraag 3, 4 en 5 is gemeld, heeft het IMG geconstateerd dat het paneladvies uit 2019 in de praktijk onvoldoende concrete handvatten biedt om het wettelijke bewijsvermoeden op een eenduidige manier toe te passen. Dit is aanleiding geweest voor het IMG om extra onderzoek te doen.
Wat gaat er nu gebeuren met de 1250 meldingen aan de rand van het Groningenveld en de gasopslag bij Norg? Hoe gaat u het deze mensen uitleggen dat mogelijk hún schade niet door de gaswinning komt, maar die van een 700 andere omwonenden wel?
Het IMG is onafhankelijk bevoegd als ZBO om zijn werkwijze vast te stellen en de meldingen af te handelen. Het is ook aan het IMG om hierover te communiceren. Zoals het IMG heeft aangegeven in zijn bericht hierover van 31 maart jl.2 op de website van het IMG, zal de afhandeling van de aanvragen van deze groep bewoners meer tijd in beslag nemen. Bewoners zijn per brief door het IMG geïnformeerd over de vertraging in de behandeling van hun aanvraag tot vergoeding van schade. Het IMG zal in mei communiceren over de verdere schadeafhandeling en over de aanpassingen in de werkwijze.
Welke gevolgen gaat dit recente rapport betekenen voor de rest van de schadeafhandeling in Groninger aardbevingsgebied?
Het is uiteindelijk aan het IMG om een besluit te nemen over de schadeafhandeling. Zoals het IMG heeft aangegeven in zijn nieuwsbericht van 31 maart jl., is er nog geen antwoord op de vraag wat het recente onderzoek naar bodemdaling en -stijging gaat betekenen voor de afhandeling van fysieke schade. Het IMG zal naar verwachting op korte termijn communiceren over de verdere afhandeling en aanpassingen in de werkwijze. Het IMG betrekt hierbij ook de aanvullende technische adviezen over zettingsschade en mestkelders.
Wanneer is het aangekondigde vervolgonderzoek (naar wat de directe effecten zijn van de bodemdaling die schade aan gebouwen kunnen veroorzaken, zoals de effecten op de waterhuishouding) afgerond?
Het IMG heeft laten weten hierover naar verwachting op korte termijn, tezamen met de in antwoord op vraag 8 toegelichte onderwerpen, te communiceren.
Deelt u de mening van uw voorganger dat mede door het toepassen van het advies uit januari 2019 het vertrouwen in de schadeafhandeling in Groningen is gegroeid? Zo ja, hoe gaat u er dan voor zorgen dat dit vertrouwen niet opnieuw beschaamd wordt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 2.
Is u bekend dat schades worden afgewezen op basis van «trilling snelheden per seconde»? Hoe kunnen gedupeerden dit weerleggen? Hoe staat dit in verhouding tot het bewijsvermoeden?
Het IMG geeft aan dat het wettelijke bewijsvermoeden volgens het advies van het panel van deskundigen alleen wordt weerlegd als de deskundige het «voldoende aannemelijk» maakt dat de schade niet door bodembeweging door mijnbouw is veroorzaakt. Hiervoor wordt van de deskundige, gelet op de eisen die aan de totstandkoming van zijn advies en een besluit van het Instituut mogen worden gesteld, een hoge mate van zekerheid verlangd. Daarvoor is volgens de Hoge Raad geen onomstotelijk bewijs vereist (voor zover dergelijk bewijs al bestaat). Het bewijsvermoeden is bijvoorbeeld weerlegd indien een andere oorzaak van de schade is gebleken. Het wettelijke bewijsvermoeden is volgens het panel van deskundigen van toepassing bij schade aan gebouwen of werken gesitueerd boven het Groningenveld of de gasopslag Norg en tot zes kilometer daarbuiten. Het wettelijke bewijsvermoeden is volgens het panel ook van toepassing als een aardbeving in het Groningenveld of de gasopslag Norg bij het gebouw tot een trillingssnelheid van de bodem ter plaatse leidde die hoger is dan wat normaal is in Nederland (minimaal 2 mm/s, met een marge van 1 procent). Zoals hiervoor aangegeven, wordt het wettelijke bewijsvermoeden weerlegd als sprake is van een andere oorzaak van de schade. Als onderbouwing daarvan kan de deskundige opvoeren dat de hiervoor genoemde trillingssnelheid zich niet heeft voorgedaan.
Bent u bekend met het jaarrapport 2020 van het IMG? Wat is uw reactie op de conclusie dat er veel goed gaat, maar dat het nog beter kan?2
Ik ben bekend met het jaarrapport 2020 van het IMG en heb dit op 13 april jl. aan de Kamer aangeboden (Kamerstuk 33 529, nr. 865). Het IMG (en daarvoor de TCMG) bestaat nu minder dan drie jaar en heeft een indrukwekkende prestatie neergezet. Deze relatief jonge organisatie is begonnen in een tijd dat er slechts circa 40 meldingen van fysieke schade per week binnenkwamen. Inmiddels zijn dit er 1000 per week. In totaal heeft het IMG bijna 100.000 schademeldingen ontvangen. Het is het IMG door capaciteitsuitbreiding en slim werken gelukt om de afhandeling van deze meldingen gestaag door te laten gaan. Zelfs met deze grote stijging van het aantal meldingen is het gelukt om in 2021 71% van de meldingen binnen een half jaar af te handelen. Naast de afhandeling van deze fysieke schade heeft het IMG ook voortgang geboekt met de afwikkeling van andere vormen van schade die het sinds de inwerkingtreding van de Tijdelijke wet Groningen op 1 juli 2020 af mag handelen: schade door waardedaling en immateriële schade.
Het IMG heeft al meer dan 82.000 vergoedingen uitgekeerd voor schade door waardedaling en de werkwijze voor immateriële schade is in voorbereiding. De start heeft vertraging opgelopen gezien de complexiteit van de materie. Ook zal er meer aandacht zijn voor schrijnende situaties. Hierover is het Rijk met de regio, het IMG en de NCG in gesprek. Het IMG benoemt in zijn jaarverslag ook dat de schadeafhandeling nog beter kan. Het IMG geeft aan een fundamentele keuze te zullen moeten maken over de praktische uitvoering van de beoordeling van fysieke schade en de afhandeling ervan in het licht van een reeks uitgevraagde onderzoeken. Ik vind het positief om te zien dat de inspanningen van het IMG ook door de bewoners in Groningen worden gewaardeerd: gemiddeld geven zij het IMG een 7.9. Dit cijfer is gebaseerd op ruim 21.000 reacties van aanvragers die een besluit hebben ontvangen. Ik heb er vertrouwen in dat de schadeafhandeling in Groningen in handen van het IMG een verder soepel verloop zal kennen.
Waar bevinden zich precies de randen van de effectgebieden? Welke oorzaken hebben de schades daar, als mijnbouwactiviteiten niet de oorzaak zijn?
Op de site van het IMG is een kaart te vinden waarop het effectgebied afgebeeld staat (https://www.schadedoormijnbouw.nl/schade-gebouwen-objecten/schade-beoordelen/schade-en-geografische-afstand). Deze kaart toont het Groningenveld en de gasopslag Norg. Er omheen is een oranje gebied aangegeven van zes kilometer. Dit is de weergave van het eerste beoordelingscriterium. Daarbinnen is het wettelijk bewijsvermoeden van toepassing. Het tweede beoordelingscriterium kan niet met één gebied op de kaart worden weergegeven aangezien er gerekend kan worden met de invloed van meerdere bevingen. In elk individueel geval dient te worden vastgesteld of een gebouw of werk gelegen is op een plek waar de trillingssterkte voldoet aan de grenswaarde van 2 mm/s met 1 procent overschrijdingskans van één of meerdere bevingen. Daarbinnen is het wettelijk bewijsvermoeden ook van toepassing. Indien de schade niet door gaswinning wordt veroorzaakt, zijn verschillende oorzaken mogelijk. Het rapport van het panel van deskundigen dat het IMG in 2018 heeft uitgevraagd, geeft aan dat het bijvoorbeeld denkbaar is dat bij de bouw van het gebouw of werk fouten zijn gemaakt (bijvoorbeeld gebreken in de constructie of in de gebruikte materialen), aan het gebouw of werk onvoldoende onderhoud is gepleegd of de ouderdom van het gebouw of werk ertoe kan hebben geleid dat het in slechte staat is komen te verkeren.
Wie doet het onderzoek van het IMG naar de samenhang van de schades in deze gebieden en de kleinere schadekans (jaarrapportage, p. 3)? Wat is de onderzoeksopdracht? Wordt in dit onderzoek ook meegenomen hoe het komt dat er in de randen van effectgebieden steeds meer meldingen komen, terwijl er juist vanuit de plekken waar de kans veel groter is, minder meldingen komen, zoals Dhr. Kortmann in zijn interview in december 2020 stelt?3
In de loop van 2020 zijn door het IMG meer aanvragen voor fysieke schade afgewezen op basis van de rapporten van onafhankelijke experts en is er tegelijkertijd een stijging waarneembaar geweest van het aantal schademeldingen in de randen van de effectgebieden van bevingen, waar de schadekans veel kleiner is. Het IMG onderzoekt hoe dit met elkaar samenhangt en betrekt hierbij nieuwe technische inzichten, zoals het advies van TU Delft en TNO naar bodemdaling en -stijging. Het IMG heeft TU Delft en TNO gevraagd nader advies uit te brengen over de vraag of diepe bodemdaling en -stijging schade aan gebouwen en objecten kan veroorzaken en onder welke omstandigheden. Er zijn namelijk specifieke gebieden in Groningen en Drenthe die buiten het effectgebied van de beving bij Huizinge liggen, terwijl die gebieden dan nog wel binnen het effectgebied liggen van de bodemdaling en -stijging. Juist uit deze gebieden registreerde het IMG steeds meer schademeldingen. Deskundigen adviseerden desbetreffende aanvragen af te wijzen omdat er geen schade door trillingen kan zijn veroorzaakt, maar volgens hen ook bodemdaling en -stijging niet relevant was voor het ontstaan van de schade.
In dit onderzoek wordt geconcludeerd dat diepe bodemdaling in de gasopslag Norg en het Groningenveld niet leidt of heeft geleid tot schade aan gebouwen. Het IMG heeft naar aanleiding van het rapport opdracht gegeven voor een vervolgonderzoek naar de indirecte kans op schade aan gebouwen en objecten door diepe bodemdaling en -stijging door gasopslag Norg en het Groningenveld. Er is niet onderzocht hoe het komt dat er in de randen van effectgebieden steeds meer meldingen komen, terwijl er juist vanuit de plekken waar de kans veel groter is, minder meldingen komen Het IMG heeft laten weten hierover naar verwachting op korte termijn, tezamen met de in antwoord op vraag 8 genoemde onderzoeken, te communiceren.
Hoe draagt dit onderzoek bij aan meer eenduidigheid die Dhr. Kortmann wil nastreven, zoals hij dat noemt in het bericht in Trouw? Wat heeft het IMG nodig om de eenduidigheid te versterken?4
Zoals door het IMG op 31 maart jl. is gecommuniceerd constateerde het IMG de laatste maanden dat bij circa 10 tot 15 procent van de adviesrapporten er een sterk afwijkende beoordeling is, vergeleken met eerdere advisering over gebouwen in de directe omgeving. De afwijkingen worden steeds zichtbaarder, juist vanwege de reeds grote aantallen afgehandelde schademeldingen. Het IMG voert daar momenteel een analyse op uit. Tegelijkertijd heeft het IMG de afgelopen maanden al diverse aanvullende technische adviezen ontvangen voor de beoordeling van fysieke schade. Het gaat om advies over het omgaan met schade door zettingen (verzakkingen) door trillingen van bevingen, mestkelders en – meest recent – de directe kans op schade door diepe bodemdaling. Met dit alles in ogenschouw genomen, heeft het IMG besloten in mei van dit jaar al deze onderwerpen in samenhang te wegen om zo de eenduidigheid te vergroten.
Hoe gaat het IMG actiever op zoek naar Groningers die nog geen schadevergoeding hebben aangevraagd, terwijl ze daar wel recht op hebben? Hoe gaat het IMG er tegelijkertijd voor zorgen dat de afhandeling van schade sneller gaat?
Het is niet duidelijk hoeveel bewoners hun schade niet melden. Door een laagdrempelige en rechtvaardige afhandeling van schade probeert IMG zo veel mogelijk bewoners te bereiken. Het IMG heeft ook steunpunten in verschillende aardbevingsgemeenten geopend. Deze zijn een aantal dagdelen per week open voor inwoners met algemene vragen over mijnbouwschade en schaderegelingen. Bij deze steunpunten worden bijvoorbeeld ook bewoners die laaggeletterd zijn, geholpen met hun schadeaanvraag. Met de steunpunten wordt bijgedragen aan zichtbaarheid in de regio. Door middel van gerichte communicatie bekijkt het IMG in lijn met de motie Kops (Kamerstuk 33 529, nr. 861) hoe Groningers bereikt kunnen worden. Zo is voorafgaand aan de start van de waardedalingsregeling een huis-aan-huis brochure verspreid. Ook voor de afhandeling van immateriële schade wordt bezien hoe de doelstelling om zoveel mogelijk Groningers te bereiken behaald kan worden.
Tegelijkertijd blijft het IMG zich inspannen om het aantal meldingen dat binnen een half jaar afgehandeld wordt te verhogen. Het IMG neemt daartoe maatregelen zoals o.a. het verhogen van het aantal schade-experts in dienst bij het IMG, het mogelijk maken van digitale schade-opnames en extra inzet op het oplossen van oude en complexe schademeldingen.
Hoe gaan de ruim 30.000 openstaande schademeldingen, wat een record is, opgelost worden? Is daar een plan voor gemaakt? Zo ja, kunt u dat met de Kamer delen? Zo nee, wanneer wordt dat plan gemaakt?
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 1 en vraag 16, is het aantal openstaande schademeldingen niet zozeer van belang, maar veeleer een zorgvuldige en snelle afhandeling van de meldingen. Het IMG heeft de afgelopen jaren een aanzienlijke versnelling aangebracht in de schadeafhandeling en zich continue ingezet om de schadeafhandeling te versnellen en doet dat nog steeds. Ik informeer uw Kamer regelmatig over de doorlooptijden en de maatregelen die het IMG treft om het aantal meldingen dat binnen een halfjaar wordt afgehandeld, te verhogen.
Hoeveel schades kunnen er dit jaar afgehandeld worden? Hoeveel daarvan zijn complexe schades?
Het IMG heeft in het voorwoord bij het jaarverslag 2020 aangegeven in 2021 in totaal 900 miljoen euro aan schadevergoeding toe te kennen. Het ligt dus in de lijn der verwachting dat het IMG in 2021 evenveel schademeldingen voor fysieke schade afhandelt als in 2020. Het IMG streeft daarbij naar een afhandelingstermijn van zes maanden voor reguliere dossiers. In 2020 kreeg 71% van de schademeldingen binnen een half jaar een beslissing. De afhandelingsduur voor speciale dossiers is moeilijk te voorspellen, onder andere vanwege de specifieke expertise die ingezet wordt om deze af te handelen en de complexiteit van deze dossiers. Zoals toegelicht in antwoord op vraag 1 heeft het IMG over de volle breedte een belangrijke versnelling aangebracht in de schadeafhandeling, zowel bij de reguliere dossiers als bij de speciale dossiers
Kunt u in een overzicht weergeven hoeveel schades er zijn gemeld, per jaar vanaf 2012, en afgehandeld in de verschillende gemeentes? Kunt u in dit overzicht ook aangeven hoeveel van deze schades nu nog steeds niet zijn opgelost?
Op de website van het IMG is uitgebreide informatie te vinden over onder andere het aantal schademeldingen en het aantal afgehandelde schademeldingen per gemeente. Bij het IMG (en zijn rechtsvoorganger de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen) zijn sinds april 2018 circa 110.000 schademeldingen gedaan. Hiervan zijn er circa 77.000 afgehandeld en nog circa 32.000 openstaand. De ruim 80.000 schademeldingen die bij NAM sinds 2012 zijn gedaan, zijn op een klein aantal zaken na afgerond. De afgelopen periode heeft het IMG sterk ingezet op het afhandelen van langlopende schades. Momenteel zijn er nog 300 van dit type langlopende, complexe schades niet opgelost.
Wat is de te verwachten duur van de afhandeling van die complexe schades nu nog? Wat gaat u doen om deze langdurige, complexe schades sneller afgehandeld te kunnen laten zijn?
Het IMG communiceert op zijn website over de verwachte afhandelingsduur van reguliere dossiers. De verwachte afhandelingsduur daarvan bedraagt 161 dagen. Hiermee wordt de nagestreefde doorlooptijd van 6 maanden (182 dagen) behaald. De afhandelingsduur voor specials is volgens het IMG minder goed te bepalen, onder andere vanwege de specifieke expertise die ingezet wordt om deze af te handelen en de complexiteit van deze dossiers. Zoals toegelicht in antwoord op vraag 1 en 16 heeft het IMG over de volle breedte belangrijke versnelling aangebracht in de schadeafhandeling, zowel bij de reguliere dossiers als de specials.
Hoe staat de onafhankelijkheid van het IMG, zoals ook in het jaarverslag wordt beschreven, in verhouding tot het wachten van mensen, die aangesloten zijn bij stichting Waardevermindering door Aardbevingen Groningen (WAG), op toestemming van de NAM of ze terecht kunnen bij het IMG? Werkt de NAM mee, door die toestemming te geven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het IMG is op grond van de Tijdelijke wet Groningen niet bevoegd om een aanvraag voor vergoeding van schade in behandeling te nemen als er een procedure bij de civiele rechter loopt. Indien in de praktijk een bewoner de lopende procedure tegen NAM over de omvang van de waardedaling tijdig beëindigt, kan het IMG de aanvraag alsnog in behandeling nemen. Als de bewoner zijn deelname aan stichting WAG procedure heeft beëindigd, zal stichting WAG dat aan de NAM moeten melden en de procedure moeten intrekken. De NAM verwerkt dat vervolgens in de gegevens die zij het IMG beschikbaar stelt over woningeigenaren die al een claim hebben lopen. Het IMG laat weten dat de NAM hieraan mee werkt en deze toestemming geeft.
Is het onderzoek, dat u aankondigde in uw brief aan dhr. Klaassen in februari, over eventuele verschillen tussen de waardedaling die is toegekend door NAM en door IMG, dat in maart afgerond zou zijn, inmiddels in uw bezit? Zo ja, wanneer brengt u de gedupeerden die hiermee te maken hebben op de hoogte? En wanneer deelt u het met de Kamer?
In mijn brief van 13 april j. (Kamerstuk 33 529, nr. 865) heb ik uw Kamer geïnformeerd over de planning van het onderzoek waardedaling. Naar verwachting levert Finance Ideas het onderzoek in juli 2021 op. Het onderzoek bestaat uit dossieronderzoek, gesprekken met bewoners die zich gemeld hebben, met andere betrokken partijen, waaronder NAM en taxateurs, en een juridische analyse van de schadeafhandeling. Het dossieronderzoek vergt tijd omdat de juiste gegevens van het taxatieproces dienen te worden verzameld en vervolgens grondig geanalyseerd. Voorts bekijkt Finance Ideas in samenwerking met een externe partij of de vergoedingen voor waardedaling destijds in lijn met de wet- en regelgeving zijn afgehandeld. Het onderzoek gaat niet in op de verschillen tussen de Waarderegeling van NAM en de afhandeling van schade door waardedaling door het IMG. Naast het feit dat deze grondige aanpak tijd vergt, bevat dit proces ook de nodige doorlooptijd gezien het aantal betrokken partijen en het opvragen van de gegevens voor het dossieronderzoek. Het onderzoeksbureau heeft aangegeven eind mei een tussenrapportage te kunnen opstellen.
Ondanks dat ik net als uw Kamer hecht aan snelle duidelijkheid, is het van belang dat het onderzoek zorgvuldig wordt uitgevoerd en dat op basis van de onderzoeksresultaten eventuele vervolgstappen worden genomen. Ik zal hiermee later, naar verwachting in juli 2021, voldoen aan de motie van het lid Sienot over het uiterlijk 15 april aanbieden van het onderzoek met appreciatie (Kamerstuk 35 462, nr. 11). Dan bepaal ik ook eventuele vervolgstappen waarna ik gedupeerden hierover kan informeren. Ondertussen werk ik conform de motie Mulder/Boucke (Kamerstuk 33 529, nr. 855) stappen uit om aan de motie Beckerman (Kamerstuk 35 603, nr. 48), over een plan van aanpak voor een rechtvaardige compensatie, te voldoen. Naar aanleiding van mijn toezegging op 14 april jl., zal ik uw Kamer meer feitelijke informatie over dit onderwerp verschaffen en werk ik in lijn met de motie van het lid Beckerman (Kamerstuk 35 603, nr. 48) aan een plan van aanpak.
Waarop baseert het IMG de conclusie dat funderingen niet zijn aangetast door aardbeving of bodemdaling als gevolg van gaswinning? Welke oorzaak is er dan wel voor matige of zwakke funderingen, volgens het IMG?
Problemen met funderingen komen veel voor in heel Nederland. Op basis van het advies van deskundigen wordt bepaald of schade aan de fundering veroorzaakt is door bodembeweging als gevolg van gaswinning uit het Groningenveld of gasopslag bij Norg. Als dit het geval is, wordt deze schade door het IMG vergoed. Als herstel van de fundering nodig is om te voldoen aan de veiligheidsnorm, wordt dit meegenomen in de versterkingsoperatie. Indien de problemen niet door gaswinning zijn veroorzaakt, zijn verschillende oorzaken denkbaar volgens het IMG, bijvoorbeeld uitvoeringsfouten bij de aanleg van de fundering of te zware belasting van de fundering. Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel Versterken is het amendement Mulder (Kamerstuk 35 603, nr. 43) aangenomen, dat oproept in bijzondere gevallen het IMG de mogelijkheid te bieden om kosten voor maatregelen te vergoeden voor het aanpakken van onderliggende schadeveroorzakende problemen die niet binnen het aansprakelijkheidsrecht vallen, maar die wel nodig zijn voor het duurzaam herstel van woningen. In bijzondere gevallen kan het namelijk wenselijk zijn dat ook voor kosten van maatregelen die nodig zijn voor het duurzaam herstel van de opgetreden schade een tegemoetkoming in geld of in natura wordt toegekend, naast de reeds bestaande mogelijkheid om een «redelijke maatregel ter voorkoming of beperking van schade» te nemen die binnen het civiele aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht valt. In bepaalde gevallen zal dit uitkomst kunnen bieden wanneer er sprake is van funderingsproblematiek.
Hoeveel schades aan funderingen zijn er gemeld in de afgelopen jaren? Hoeveel daarvan zijn er toegekend? Hoeveel daarvan zijn er afgewezen? Met welke reden?
Het IMG geeft aan dat het deze cijfers niet bijhoudt.
Hoe wordt er nu en in de toekomst omgegaan met schade aan funderingen? Wie gaat de kosten daar van betalen?
Het IMG heeft op grond van de Tijdelijke wet Groningen als taak om schade door bodembeweging als gevolg van gaswinning uit het Groningenveld en de gasopslag bij Norg (hierna: schade door bodembeweging) te vergoeden met toepassing van het civiele aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht. Het IMG is hierin onafhankelijk. De kosten voor het herstel van funderingsschade die is veroorzaakt door bodembeweging als gevolg van gaswinning uit het Groningenveld of gasopslag Norg, worden bij de NAM in rekening gebracht op grond van artikel 15 van de Tijdelijke wet Groningen. Deze kosten kunnen ook worden verhaald op de NAM. Het recht op vergoeding van schade omvat op grond van artikel 184 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek in situaties waarin er sprake is van een ernstige en onmiddellijke dreiging ook de «kosten van iedere redelijke maatregel ter voorkoming of beperking van schade». Daarmee heeft het IMG op grond van de reeds in de Tijdelijke wet Groningen vastgelegde taak al de mogelijkheid te kiezen voor duurzaam herstel door een redelijke maatregel ter voorkoming van schade, in plaats van die schade slechts te herstellen of daar een vergoeding voor te geven. Dergelijke maatregelen vallen daarmee binnen de taak van het IMG en zijn dus ook middels een door mij op te leggen heffing te verhalen op de NAM.
Daarnaast is bij de stemming over het wetsvoorstel Versterken een amendement aangenomen waarmee het IMG de mogelijkheid krijgt om maatregelen te nemen die een duurzaam herstel van schade mogelijk maken die verder gaan dan wat redelijk is ter voorkoming of beperking van schade door bodembeweging (artikel 6:184 BW). Herstel van de fundering, kan hier onderdeel van zijn. Ik heb het IMG gevraagd in kaart te brengen welke gevallen dit betreft en hoe vaak dit voorkomt. Zodra duidelijk is hoe het IMG hier uitvoering aan zal geven, zal ik met de NAM het gesprek aangaan over de kosten.
Waar bevinden zich de 109 gegrond verklaarde Acuut Onveilige Situaties? In welke fase van versterking of sloop/nieuwbouw bevinden deze situaties zich? Hoe gaat het met de bewoners van deze panden? Waar stonden deze panden op de prioriteringslijst?
Er is sprake van een acuut veiligheidsrisico wanneer de constructie zo is aangetast dat er een direct risico voor mens, dier en milieu bestaat. Er is geen tijd om dit volgens de normale procedure te herstellen, de zaak moet onmiddellijk worden veiliggesteld. Na een melding van een Acuut Onveilige Situatie (AOS) vindt binnen 48 uur een inspectie plaats. Bij deze inspectie wordt de situatie ter plaatse beoordeeld. Indien sprake is van een gegronde AOS vindt direct veiligstelling plaats. In onderstaande tabel staat waar de desbetreffende panden zich bevinden. Deze cijfers zijn gebaseerd op de jaarrapportage 2020 van het IMG.
Appingedam
4
Delfzijl
9
Loppersum
4
Groningen
25
Het Hogeland
8
Midden-Groningen
22
Noordenveld
1
Oldambt
21
Pekela
4
Veendam
8
Westerkwartier
3
Het IMG maakt samen met de NCG samenwerkingsafspraken zodat, als sprake is van een gegronde AOS die nog niet in de werkvoorraad van de NCG is opgenomen, deze aan de werkvoorraad van de NCG wordt toegevoegd.
Bent u bekend met de resultaten van het onderzoek van uw toezichthouder Staatstoezicht op de Mijnen naar het meetnetwerk van het KNMI, waaruit blijkt dat Groningers onveiliger waren dan werd aangenomen? Wat is hierop uw reactie?5
Ja, ik ben bekend met de resultaten van het onderzoek van Staatstoezicht op de Mijnen naar het meetnetwerk van het KNMI. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat en ik hebben de rapportage van SodM op 11 maart 2021 (Kamerstuk 33 259, nr. 849) naar uw Kamer gestuurd, samen met onze reactie en enkele gerelateerde stukken. Volledigheidshalve verwijs ik u naar deze brief. Graag onderstreep ik dat de afwijkingen in de metingen geen invloed hebben gehad op het verloop van de versterkingsoperatie of de schadeafhandeling.
Welke gevolgen hebben deze meetfouten, achteraf gezien, voor de schadeafhandeling, de versterkingsoperatie en de waardedalingsregeling?
Een ambtelijke werkgroep heeft de gevolgen van de afwijkende metingen onderzocht en is tot de conclusie gekomen dat er geen effect is geweest op de schadeafhandeling, de versterkingsoperatie of diverse regelingen. Deze conclusies zijn onafhankelijk gevalideerd door een expertgroep (Kamerstuk 33 529, nr. 641, nr. 707 en nr. 849). Deze partij ondersteunde de conclusie.
Klopt het dat zeker 30 adressen in Drieborg/Kostverloren, in de gemeente Oldambt, schade hebben, maar net buiten de effectgrenzen vallen? Wat is daarop uw reactie?
In totaal zijn in Drieborg/Kostverloren, die inderdaad buiten het in antwoord op vraag 13 toegelichte effectgebied liggen, 97 schademeldingen gedaan. Het grootste deel daarvan is reeds afgehandeld. Van deze 97 schademeldingen heeft het IMG er 11 nog in behandeling.
Zijn er uitzonderingsregels, betreffende het bewijsvermoeden, voor monumentale panden buiten de voormalige «contouren»? Gelden deze uitzonderingsregels ook voor anderen buiten de contouren?
In het rapport van het panel van deskundigen dat het IMG in 2018 heeft uitgevraagd, wordt opgemerkt dat in zeer uitzonderlijke situaties mogelijk een uitzondering moet worden gemaakt op de toepassing van het wettelijke bewijsvermoeden zoals omschreven in antwoord op vraag 13. Het gaat dan om gevoelige gebouwen of werken zoals gebouwen of werken in wierdendorpen, op taluds en langs slootkanten, of bepaalde grote boerderijen of molens. Het rapport van het panel van deskundigen is op de website7 van het IMG te vinden en de uitzonderingen worden op de webpagina waar het IMG toelicht hoe het wettelijke bewijsvermoeden wordt toegepast, benoemd.8
Zijn er panden waarvoor bijzondere voorwaarden gelden, zoals bijvoorbeeld dijkwoningen? Zo ja, Welk soort panden zijn er en hoeveel? Kennen eigenaren van deze panden de normen en speciale voorwaarden?
Zie antwoord vraag 30.
Bewoners die na een verwoestende brand in een door gaswinning onveilige woning nu alles kwijt zijn |
|
Sandra Beckerman |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u de berichten «Eerst de aardbevingen nu een verwoestende brand: «We zijn alles kwijt»1», «Boerderijbrand Roodeschool werd veroorzaakt door kinderen»2 en «Slaappillen helpen niet meer»?3
Ja.
Bent u zich ervan bewust dat het gezin Klok al sinds 2012 schade aan hun woning heeft, ze in 2017 uit hun onveilige woning moesten en deze vervolgens in 2020 afbrandde waardoor ze alles kwijt zijn?
Wij zijn ons er van bewust dat sommige eigenaren die te maken hebben met schade en/of versterking in lastige situaties verkeren. Hier hebben wij aandacht voor. Daarom hebben wij onder meer in de bestuurlijke afspraken van 6 november jl. middelen vrijgemaakt voor dergelijke situaties.
Wij zijn bekend met de situatie van het gezin waar deze vragen over gaan en deze grijpt ons zeer aan. Alle betrokkenen begrijpen dat het voor de bewoners een hele vervelende situatie is. Gezamenlijk wordt dan ook nagedacht hoe situaties zoals deze zo snel en zo goed mogelijk kunnen worden opgelost.
Wij doen echter geen mededelingen over de details van individuele situaties.
Bent u ervan op de hoogte dat ruim een half jaar na de brand er geen oplossing is voor het gezin?
Zie antwoord vraag 2.
Weet u dat de verzekeraar geen aansprakelijkheid erkent?
Zie antwoord vraag 2.
Weet u dat gelijktijdig ook de Nationaal Coordinator Groningen niet – alsnog –wil zorgen dat het gezin een zelfde woning met bijbehorende schuren terugkrijgt?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u, ondanks dat u geen vragen over individuele gevallen wilt beantwoorden, in algemene zin aangeven waar de aansprakelijkheid volgens u ligt? Wie moet zorgen dat er in geval van brand in een onveilig verklaarde onbewoonde woning de schade vergoed wordt?
Nee, de aansprakelijkheid voor een brand zal per geval per geval moeten worden beoordeeld.
Binnen welke termijn moet volgens u deze schade vergoed worden?
Indien de schade kan worden verhaald op een veroorzaker moet dat tussen partijen worden bepaald. Indien de schade wordt vergoed door een verzekeraar is dat een zaak tussen de verzekeraar en de verzekerde.
Deelt u de mening dat een uitputtende – juridische – strijd van bewoners van wie de onveilige, onbewoonde woning afbrandt ten alle tijden voorkomen dient te worden? Zo ja, wat gaat u eraan doen nu dit wel gebeurt?
Wij delen de mening dat bewoners zo veel mogelijk ontlast dienen te worden bij versterking van hun woning en de afhandeling van schade als gevolg van gaswinning in het Groningenveld of Norg. Hier zetten de NCG en het IMG zich voor in. De procedures bij de NCG en het IMG zijn erop gericht de bewoner te ontlasten door bijvoorbeeld het toewijzen van een begeleider per individuele situatie. Daarnaast biedt Stut & Steun hulp bij vragen over juridische procedures.
Kunt u in het kader van aangenomen motie-Beckerman (Kamerstuk 35 603, nr. 50 (ook) in gesprek gaan met deze gedupeerden?
Woensdag 21 april jl. hebben wij samen met de Minister-President in Groningen gesproken met een aantal gedupeerden, in het kader van deze motie. Daarnaast heeft de NCG regelmatig gesprekken met eigenaren van woningen in de versterkingsopgave. Dit geldt in het bijzonder voor eigenaren in complexe situaties die echt maatwerk vergen. Ook met de eigenaren van de boerderij in Roodeschool is de NCG in gesprek.
Het bericht 'Groningers in bevingsgebied moeten nog langer wachten op smartengeld' |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Groningers in bevingsgebied moeten nog langer wachten op smartengeld»? Wat vindt u van het bericht?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht. Het op deze schaal vergoeden van immateriële schade is volledig nieuw in Nederland en het is daarom belangrijk dat dit zeer secuur en goed uitgewerkt wordt. Desalniettemin heb ik begrip voor de mogelijke teleurstelling die het uitstel met zich meebrengt.
Deelt u de mening dat vertraging, terwijl Groningers al heel lang wachten, slecht uitlegbaar is? Zo nee, waarom niet?
Deze vertraging is erg vervelend en er wordt hard gewerkt om verder uitstel te voorkomen. Het doel is om de procedure zo in te richten dat deze enerzijds recht doet aan de persoonlijke situatie van de aanvrager en anderzijds niet te belastend is voor de aanvrager. Daarbij is het voor de afhandeling van aanvragen om vergoeding van immateriële schade van belang om de werkwijze zodanig vorm te geven dat er een vergoeding geboden wordt voor het leed en verdriet van een groot aantal Groningers, maar dat de aanvragen ook met toepassing van het civiele aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht afgewikkeld worden.
Om hiertoe te komen, vraagt het IMG input van betrokken stakeholders zoals maatschappelijke organisaties, onderzoekers en gemeenten. De vertraging is begrijpelijk in het licht van voorgenoemde complexiteit. Dat neemt niet weg dat het uiteraard erg vervelend is dat Groningers nog langer moeten wachten op het kunnen aanvragen van een vergoeding voor immateriële schade.
Kunt u een uitgebreide uitleg geven waarom de regeling immateriële schade nu vertraging oploopt? Wat is er zo complex?
De werkwijze voor de vergoeding van immateriële schade zoals het IMG die ontwikkelt, is uniek in Nederland, zowel qua inhoud als qua omvang. Het IMG handelt aanvragen tot vergoeding van immateriële schade af met toepassing van het civiele aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht, en dat wettelijke kader is beperkt. Volgens de wet bestaat alleen in een beperkt aantal gevallen een recht op vergoeding voor immateriële schade. Bovendien vergt de beoordeling van een recht op vergoeding van immateriële schade volgens de vaste jurisprudentie een hoogstpersoonlijke, individuele beoordeling. Deze combinatie van het hoogstpersoonlijke karakter van de vordering en de grote aantallen aanvragen roept zeer complexe vragen op. Er is geen regeling of werkwijze bekend die daarbij als voorbeeld kan dienen. Grote aantallen vragen om een sterke mate van standaardisering en automatisering van de procedure, omdat anders de afhandeling van zoveel aanvragen mogelijk vele jaren zal duren. Standaardisering staat echter op gespannen voet met het hoogstpersoonlijke karakter van de vordering. De inhoud van de werkwijze, de ICT-systemen en de uitvoering moeten dus volledig nieuw worden ontwikkeld. Daar is meer tijd voor nodig.
De aanvrager moet zelf in de aanvraag motiveren dat er op grond van het civiele aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht een recht op schadevergoeding bestaat. Tegelijkertijd vind het IMG het belangrijk dat de drempel voor het aanvragen van een vergoeding voor immateriële schade voor burgers laag ligt en dat burgers zoveel mogelijk worden ontzorgd in de aanvraag van een vergoeding. Daarom probeert het IMG de procedure zo eenvoudig en toegankelijk mogelijk te maken, door aanvragers te helpen bij het onderbouwen van een persoonsaantasting. Dat doet het IMG onder meer door benodigde gegevens te verzamelen en klaar te zetten voor de aanvrager. Tegelijkertijd streeft het IMG ernaar de werkwijze voor immateriële schade, die gaat over de erkenning van ernstig leed en verdriet in Groningen, ook zo persoonlijk mogelijk te maken. Als laatste vindt binnen het IMG nog op verschillende onderwerpen onderzoek plaats. Om tot een evenwichtige en genuanceerde werkwijze te komen was uitvoerig juridisch en sociaal-psychologisch onderzoek nodig. Het IMG buigt zich nog over de wijze waarop de persoonlijke beleving gaat meewegen bij de beoordeling van de aanvraag.
Het is een ingewikkelde en veeleisende opgave om dit alles bij elkaar te brengen in een begrijpelijke en goed uitvoerbare werkwijze. Er wordt veelvuldig met tal van partijen overleg gevoerd om te toetsen of de ontworpen werkwijze tot het gewenste resultaat zal leiden. Het IMG betreurt dat de voorbereiding van de werkwijze meer tijd heeft gevergd dan aanvankelijk gedacht, maar achtte eerdere concepten van een werkwijze onvoldoende evenwichtig en genuanceerd. Het IMG heeft daarom meer tijd nodig voor de voorbereiding.
Kunt u aangeven waarom niet eerder ingeschat is dat een dergelijke regeling nieuw en complex is, zodat een realistische planning richting de Groningers kon worden gegeven?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3, buigt het IMG zich momenteel nog over o.a. de wijze waarop de persoonlijke beleving gaat meewegen bij de beoordeling van de aanvraag tot immateriële schadevergoeding. Met de komst van een nieuw bestuurslid per 1 oktober 2020 is de kennis binnen het IMG bestuur verbreed met expertise op psychosociaal gebied. Dit heeft mede geleid tot het creëren van andere invalshoeken en nieuwe inzichten op sociaal-maatschappelijk vlak binnen het inrichten van de werkwijze. Het IMG neemt deze inzichten mee om zo goed mogelijk van start te gaan met de werkwijze.
Wat is de nieuwe planning voor de regeling immateriële schade nu? Hoe realistisch is die?
Het IMG heeft aangegeven eind tweede kwartaal van dit jaar te kunnen starten met de afhandeling van aanvragen om vergoeding van immateriële schade. Die start zal gefaseerd zijn, te beginnen met honderd huishoudens. Daarna wordt het aantal huishoudens stapsgewijs uitgebreid. Deze gefaseerde start biedt het IMG de kans de opgedane ervaringen te gebruiken voor eventuele aanpassingen voordat de afhandeling grootschaliger wordt.
Welke versnellingsmogelijkheden ziet u nog om toch eerder te beginnen dan eind tweede kwartaal 2021, dan wel in het traject straks tijd in te halen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5, heeft het IMG gecommuniceerd dat eind tweede kwartaal van dit jaar gestart wordt met de afhandeling van aanvragen om vergoeding van immateriële schade volgens de nieuwe werkwijze. Het IMG start met een kleine groep om voldoende ervaring op te doen voor het op grotere schaal toepassen van de werkwijze. Hierdoor kan mogelijk gedurende het traject tijd bespaard worden.
Deelt u de mening dat, zeker in Groningen, het belangrijk is dat er geen vertraging in regelingen optreedt?
Die mening deel ik. Ik ben echter ook van mening dat een werkwijze voor afhandeling van een complexe schadevorm zorgvuldig tot stand moet komen. Het zou zeer onwenselijk zijn dat de Groningers met een gebrekkige of te belastende werkwijze te maken krijgen.
Hoe en wanneer is, of wordt dit bericht aan de gedeputeerden zelf, die aanspraak zouden kunnen maken op de regeling immateriële schade, gecommuniceerd?
Het IMG heeft middels een nieuwsbericht van 10 maart op zijn website gecommuniceerd over de latere start van de werkwijze voor afhandeling van aanvragen om vergoeding van immateriële schade.
Waarom moet de Tweede Kamer dit bericht uit de media vernemen en is de Tweede Kamer hierover niet eerder geïnformeerd?
Adequate informatievoorziening richting uw Kamer over de gaswinning uit het Groningenveld en de gasopslag bij Norg, en de gevolgen hiervan, is uiteraard belangrijk. Ik informeer uw Kamer regelmatig over de ontwikkelingen met betrekking tot de schadeafhandeling door het IMG en de mijlpalen die het IMG verwacht te halen. Ik zal uw Kamer ook proactief informeren over de ontwikkelingen omtrent de werkwijze voor de vergoeding van immateriële schade.
Kunt u toezeggen dat indien er in de toekomst onverhoopt weer van dit soort ontwikkelingen zijn, de Kamer wordt geïnformeerd voordat het in de media verschijnt?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 9 aangaf, mag u van mij pro-actieve informatievoorziening verwachten.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat zulke vertragingen van regelingen richting gedupeerden in Groningen in de toekomst worden voorkomen?
Het IMG bepaalt vanuit zijn onafhankelijk positie als zelfstandig bestuursorgaan zelf het proces van totstandkoming van de werkwijzen voor de afhandeling van schade, de inhoud daarvan en de communicatie hierover. Het is van belang om te noemen dat ik vanuit mijn systeemverantwoordelijkheid voor het IMG regelmatig overleg voer met het IMG om vinger aan de pols te houden over de belangrijkste ontwikkelingen en het IMG van de benodigde mensen en middelen voorzie om zijn taak uit te voeren. Ik kan echter niet garanderen dat er geen vertraging optreedt op basis van nieuwe ontwikkelingen of onvoorziene complexiteit.
Kunt u aangeven in hoeverre de waardedalingsregeling op schema ligt of wat de voortgang daarvan is?
Sinds 1 september 2020 handelt het IMG aanvragen om vergoeding van schade door waardedaling voor woningen af met behulp van zijn werkwijze voor schade door waardedaling aan woningen (de waardedalingsregeling). Sindsdien zijn 88.000 aanvragen gedaan, heeft het IMG circa 78.000 besluiten genomen en 350 miljoen euro aan schadevergoeding toegekend. Aanvragers waarderen de waardedalingsregeling met het cijfer 8,2. Bij de start van de waardedalingsregeling is uitgegaan van ongeveer 110.000 aanvragen, de uitvoering van de waardedalingsregeling loopt daarom op schema. Het IMG bekijkt de komende periode hoe inwoners die recht hebben op schadevergoeding, maar nog geen aanvraag in hebben gediend, bereikt kunnen worden.
Het deltaplan aanpak funderingsschade |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het deltaplan aanpak funderingsschade van de coalitie van Vereniging Eigen Huis (VEH), de Vereniging Van Woningcorporaties AEDES, de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVVB), het Verbond van verzekeraars en het Kennis Centrum Aanpak Funderingsproblematiek KCAF?
Ja.
Is de berichtgeving in het rapport waar dat de komende dertig jaar een miljoen huur- en koopwoningen het risico lopen op funderingsschade?
Het afgelopen decennium zijn een aantal studies gedaan om de ordegrootte van funderingsproblematiek in te schatten. Het onderwerp, de aanpak en daarmee de resultaten van deze studies zijn niet eenduidig. Ook is niet altijd duidelijk wat onder funderingsschade moet worden verstaan. Uit de schadebedragen genoemd in het manifest leid ik af dat het gaat om volledig funderingsherstel. Daarbij is zeker geen sprake bij de genoemde 1 miljoen woningen. Uit een recent onderzoek van Deltares1 valt af te leiden dat maximaal 80.000 woningen vallen in de categorie met schade tussen de € 10.000 en € 120.000. In het kader van het Rijksprogramma Aanpak Funderingsproblematiek ben ik samen met de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) met verschillende onderzoeksinstituten in gesprek om een verdiepingsslag te maken over aard en omvang van de funderingsproblematiek.
Kunt u aangeven hoeveel woningen in Nederland nu al last hebben van funderingsschade? Kunt u daarbij de oorzaken van de schade aangeven?
Zie antwoord op vraag 2.
Is het juist dat veel funderingsschade wordt veroorzaakt door factoren waar bewoners geen invloed op hebben zoals het grondwaterpeil? Zo ja, kunt u aangeven hoe de belangenafweging nu wordt gemaakt tussen de voor- en nadelen van een hoger of lager grondwaterpeil?
Ja. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat beheer van het grondwaterpeil afhankelijk is van regionale en lokale omstandigheden (bodemtype, hoog of laag Nederland), waarbij het doel is om het ruimtegebruik zo goed mogelijk te accommoderen en zowel wateroverlast als watertekorten zoveel mogelijk te voorkomen. Het grondwaterbeheer in Nederland is een gezamenlijke verantwoordelijkheid.
Provincies bieden het algemene kader voor het grondwaterbeheer, maar hebben geen formele rol ten aanzien van het grondwaterpeil in stedelijk gebied. Waar mogelijk faciliteren (het proces), stimuleren (de samenwerking en kennisontwikkeling) en verbinden de provincies partijen2. Provincies ondersteunen op deze manier de gemeenten, waterschappen en particulieren. Daarbij is het doel enerzijds de kosten voor betrokkenen waar mogelijk te voorkomen (bestaande bouw) en anderzijds in te zetten op duurzaam, veilig en efficiënt gebruik van bodem en ondergrond, met name daar waar het nieuwbouw betreft3. Waterschappen voeren het peilbeheer van het oppervlaktewater uit door in overleg met belanghebbenden peilbesluiten (laag Nederland) en streefpeilen (hoog Nederland) vast te stellen. Via het oppervlaktewaterpeil hebben waterschappen wel invloed op de grondwaterstanden in een gebied, maar kunnen ze er niet direct sturing aan geven. Waterschappen stellen met andere woorden geen grondwaterpeilen vast. Waterschappen beheren het oppervlaktewaterpeil om, via een bestuurlijke afweging, de aanwezige belangen in het gebied (water aan- en afvoer, waterberging, watervoorziening, waterkwaliteit) en functies (bebouwde gebieden, landbouw, natuur, etc.) te bedienen. Waterschappen zetten zich in om de peilen voor het oppervlaktewater jaarrond te handhaven. In (langdurig) droge perioden zullen grondwaterstanden onvermijdelijk dalen, ook in gebieden waar het oppervlaktewaterpeil kan worden gehandhaafd via wateraanvoer. Voor situaties van watertekorten is een wettelijke verdringingsreeks ingesteld voor de verdeling van het beschikbare oppervlaktewater.
Gemeenten hebben een zorgplicht ten aanzien van het grondwater. Deze zorgplicht betekent dat een gemeente in openbaar gebied maatregelen moet treffen om structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemmingen zo veel mogelijk te voorkomen of te beperken. Dit geldt voor zover het treffen van deze maatregelen doelmatig is en niet tot de verantwoordelijkheid van een waterschap of provincie behoort.
Bent u het eens dat de gemiddelde schadepost van tussen de € 50.000 en € 87.500 voor veel mensen niet op te brengen is? Hoe worden bewoners met funderingsschade geholpen? U kunt ze toch niet in de kou laten staan?
Het is moeilijk te zeggen in hoeverre eigenaren financieel in staat zijn de fundering van hun woning te laten herstellen. Dit is afhankelijk van hun individuele inkomens- en vermogenssituatie. Mogelijk woont men al langer in de woning en heeft men een deel van de bestaande hypotheek afgelost en/of is de waarde van de woning gestegen, waardoor er financiële ruimte ontstaat. Bij eigenaren die recent een woning hebben gekocht is vaak al bekend dat de woning (mogelijk) funderingsproblemen krijgt of daartoe een risico loopt. Van deze eigenaren kan/mag worden verwacht dat zij er financieel rekening mee houden dat funderingsherstel op termijn noodzakelijk kan zijn en kunnen zij bij hun bank een lening voor funderingsherstel krijgen. Eigenaren die niet in staat zijn op de reguliere hypotheekmarkt een lening te krijgen om de fundering van hun woning te herstellen kunnen terecht bij het Fonds Duurzaam Funderingsherstel wanneer de gemeente waarin de woning is gelegen een samenwerkingsovereenkomst heeft met het fonds. Momenteel wordt bezien of de werking van het fonds kan worden uitgebreid naar alle gemeenten.
Bent u bereid met de coalitie van het Deltaplan Bodemdaling in gesprek te gaan om te kijken hoe het Rijk zich kan inzetten om funderingsschade te voorkomen en de huidige problemen op te lossen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben uiteraard bereid om samen met de andere verantwoordelijke departementen en medeoverheden het gesprek te voeren met de coalitie van het Deltaplan aanpak funderingsschade om te bezien hoe we gezamenlijk funderingsproblematiek in de toekomst kunnen voorkomen en de huidige problemen kunnen oplossen. Voor het maken van keuzen hierover zal een nieuw kabinet aan de lat staan.
Vindt u dat deze problematiek meer regie van het Rijk vraagt en daarom belegd zou moeten worden bij een nieuw Ministerie van VROM? Bent u bereid deze hete aardappel niet door te schuiven naar gemeenten of de bewoners en zelf het heft in handen te nemen om te komen tot een oplossing?
Gezamenlijk optrekken bij deze problematiek is uiteraard van groot belang en daarbij is ook regie nodig. Dat betekent niet dat het rijk alle verantwoordelijkheden zou moeten overnemen van andere partijen. Of een nieuw Ministerie van VROM moet komen is niet aan mij om te beoordelen. Dergelijke afwegingen kunnen indien partijen daar aanleiding toe zien onderdeel uitmaken van de formatiebesprekingen.
Het bericht 'Haal vervuilde bouwgrond langs N206 weg' |
|
Maurits von Martels (CDA), Julius Terpstra (CDA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Haal vervuilde bouwgrond langs N206 weg»?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat aannemers vervuilde bodemas toepassen bij bouwprojecten? Zo ja, wat vindt u daarvan?
AEC-bodemas mag worden toegepast in civieltechnische constructies mits dit voldoet aan de eisen zoals gesteld in het Besluit bodemkwaliteit. De aangetroffen batterijen in de bodemas in de gemeente Katwijk roepen begrijpelijkerwijs vragen op over de kwaliteit. Ik bekijk op dit moment de opties voor aanscherping van het Besluit bodemkwaliteit op dit vlak. Ik ben in dat verband met de sector in gesprek om te bekijken welke technieken kunnen worden ingezet om de batterijen beter van de bodemassen te scheiden.
Kunt u de resultaten van het onderzoek dat Eurofin heeft uitgevoerd middels een uitloogtest naar de Kamer sturen?
De resultaten van de door Eurofin uitgevoerde onderzoeken zijn bijgevoegd (bijlage 2, 3)2. Hieruit blijkt onder andere een verhoogde uitloging van antimoon. In het onderzoek is niet de juiste monsternemings- en uitloogmethodiek toegepast. Het uitgevoerde onderzoek heeft daarom een indicatief karakter. Om een betrouwbare uitspraak te kunnen doen over de kwaliteit van een bouwstof dient de voorgeschreven meetmethode uit het Besluit bodemkwaliteit te worden gevolgd.
Op basis van uitgevoerde partijkeuringen is door de initiatiefnemer eerder aangetoond dat de toegepaste AEC-bodemas voldoet aan de eisen van het Besluit bodemkwaliteit. Omdat er zorgen zijn over de batterijen in de bodemas is in opdracht van de gemeente Katwijk en de provincie Zuid-Holland door de Anteagroup aanvullend onderzoek uitgevoerd (bijlage 4)3 naar de kwaliteit van de toegepaste AEC-bodemas. Conclusie van dit onderzoek, waarvan het rapport begin juli openbaar is gemaakt, is dat de kwaliteit van de AEC-Bodemas voldoet aan de eisen van het Besluit bodemkwaliteit.
Kunt u aangeven in hoeverre de veiligheid van omwonenden in gevaar is vanwege de vervuilde bouwgrond?
Het Besluit bodemkwaliteit stelt milieuhygiënische randvoorwaarden aan bouwstoffen, zoals AEC-bodemas. Aan de hand van partijkeuringen is door de aannemer – voor in Katwijk toegepaste AEC-bodemas – aangetoond dat aan de wettelijke eisen wordt voldaan. Dit beeld is bevestigd met het in opdracht van de gemeente Katwijk en de provincie Zuid-Holland uitgevoerd aanvullend onderzoek. Door te voldoen aan de eisen uit het Besluit bodemkwaliteit is toepassing verantwoord. Tijdens het aanbrengen van de bodemas is stofvorming mogelijk. Afhankelijk van de afstand tussen het werk en woningen en de weersomstandigheden kan wel hinder ontstaan en bijvoorbeeld kortdurend irritatie optreden. In het algemeen heeft de aannemer de verantwoordelijkheid om hinder zoveel mogelijk te voorkomen.
Bent u bereid het RIVM opdracht te geven onderzoek hiernaar te doen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
In opdracht van de gemeente Katwijk en de provincie Zuid-Holland is met een aanvullend onderzoek de kwaliteit van de toegepaste AEC-bodemassen geverifieerd en geconcludeerd dat wordt voldoen aan de wettelijke eisen. Aanvullend onderzoek door het RIVM is daarom niet noodzakelijk.
Wat betekenen de verhoogde concentraties koper, chroom en antimoon voor de veiligheid van omwonenden?
De veiligheid van omwonenden en dan met name de gezondheidsrisico’s worden bepaald door de concentraties aan verontreinigingen, de contactmogelijkheden en contactduur met de bodemas. Met partijkeuringen en aanvullende onderzoek – in opdracht van de gemeente en de provincie – is aangetoond dat de bodemas voldoet aan de eisen van het Besluit bodemkwaliteit. Hiermee zijn geen gezondheidsrisico’s te verwachten.
Wat zijn de risico’s wanneer deze schadelijke metalen in het grondwater terecht komen na een hevige regenbui? Wat betekent dit voor de watervoorziening?
De uitgevoerde partijkeuringen en het aanvullende onderzoek – in opdracht van de gemeente en de provincie – naar de kwaliteit van de toegepaste AEC bodemas laten zien dat wordt voldaan aan de eisen van het Besluit bodemkwaliteit.
Schadelijke effecten worden dan ook niet verwacht.
Wat zijn de mogelijke gevolgen voor de specifieke situatie lands de N206 en de ontwikkeling van vliegveld Valkenburg? Bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
Zie antwoord op vraag 5 en 7.
Bent u bereid in overleg te treden met de Provincie Zuid-Holland, gemeente Katwijk en omwonenden om de grote zorgen die leven, weg te nemen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Over de toegepaste AEC-Bodemas en de zorgen is informatie ingewonnen bij de gemeente Katwijk, de Omgevingsdienst West-Holland, de provincie Zuid-Holland en Katwijk Smart Village. De gemeente Katwijk is als bevoegd gezag Besluit bodemkwaliteit en de provincie als bevoegd gezag Wet bodembescherming het eerste aanspreekpunt voor de omwonenden.
Verharding Bospaden |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent u het bericht: «Bospaden worden verhard met plastic bouwafval»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat voor de aanleg van wandelpaden in de natuur afval uit de bouw wordt gebruik met plastic erin?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de paden voor maximaal een procent uit vervuilde stromen als plastic, metaal of rubber mogen bestaan?
De systeemcontrole is beschreven in de inleiding. Een toepasser is daardoor in staat zelf beoordelen of het product aan de wettelijke normen voldoet door te controleren of er een CE-keur is afgegeven, een KOMO-certificaat beschikbaar is of een conformiteitsverklaring op grond van de Regeling vaststelling van de status einde-afval recyclinggranulaat en of er een NL-BSB certificaat dat aantoont dat wordt voldaan aan de eisen uit het Besluit bodemkwaliteit.
Wordt bij de aanleg van de paden toegezien op dit maximale percentage vervuilde stromen?
Ik deel met u de zorgen over de milieurisico’s van plastics in het milieu. Daarom ga ik onderzoeken hoe ik het gebruik van recyclinggranulaat beter kan reguleren. Hier kom ik eind van het jaar op terug. Ondertussen heeft Staatsbosbeheer het voornemen om met andere terreinbeheerders en andere partijen in de keten in gesprek te gaan om de haalbaarheid van alternatieven voor menggranulaat te onderzoeken. Dit initiatief vind ik lovenswaardig en ik zal Staatsbosbeheer hierbij ondersteunen met expertise.
Bent u het eens dat de in het artikel genoemde «grove stukjes kunststof» niet in natuurgebieden thuis horen?
Bij de keuze van een verhardingslaag door Staatsbosbeheer worden meerdere criteria gehanteerd, waaronder ook de kosten. Zie ook het antwoord op vraag 7.
Klopt het dat de keuze van Staatsbosbeheer voor recyclinggranulaat uit kostenoverwegingen is gemaakt?
Ja.
Zijn er andere natuurorganisaties of beheerders van gebieden die recyclinggranulaat toepassen voor het aanleggen of onderhouden van paden?
Elk type verharding heeft een milieu-impact, zo ook schelpen of split. Staatsbosbeheer heeft aangegeven met andere natuurbeheerders en de branche het gesprek te willen aangaan over de wenselijkheid van de toepassing van recyclinggranulaat op wandelpaden en de mogelijkheid van alternatieven. In dit traject kan een bredere analyse plaatsvinden op de milieu-impact van verschillende verhardingsmaterialen en de kosten daarvan.
Wat is er volgens u nodig aan financiële middelen om bij aanleg en herstel van wandelpaden het recyclinggranulaat te vervangen voor een duurzaam alternatief als schelpen, of split?
Voor recyclinggranulaat ga ik onderzoeken of ik de verontreinigingen met plastic beter kan reguleren. Dat wil ik zorgvuldig onderzoeken. Recyclinggranulaat omvat 30% van de totale jaarlijkse Nederlandse afvalstroom en kent meerdere toepassingsgebieden waarbij het granulaat vaak is afgedekt, in- of opgesloten. De belangrijkste toepassing is funderingsmateriaal onder wegen waarmee primaire grondstoffen worden uitgespaard. Ik wil de gevolgen voor de verschillende toepassingsgebieden goed in kaart brengen.
Naast het onderzoeken van de mogelijkheid om het gebruik van recyclinggranulaat beter te reguleren wil ik echter ook op korte termijn met de gebruikers en producenten in gesprek gaan om, speciaal voor wandelpaden in natuurgebieden, afspraken te maken. Staatsbosbeheer wil initiatief nemen om met andere terreinbeheerders en andere partijen in de keten in gesprek te gaan om de haalbaarheid van alternatieven voor menggranulaat te onderzoeken. Dit initiatief vind ik lovenswaardig en ik zal Staatsbosbeheer hierbij ondersteunen met expertise. Daarnaast ga ik met de producenten in overleg of het percentage vervuilingen in ieder geval voor deze specifieke toepassing nog verder terug te brengen is.
Bent u bereid zich in te zetten om de in het artikel genoemde vorm van vervuiling tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid de daad bij het woord te voegen en de eisen aan wandelpaden bij te stellen, zodat het gebruik van (vervuilende vormen van) recyclinggranulaat helemaal niet meer plaatsvindt?
Plannen voor legalisering door provincies van twee illegale megastallen van varkensindustrieel Straathof |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Is het u bekend dat op dit moment twee provincies, te weten Noord-Brabant en Flevoland, twee illegaal in bedrijf zijnde megastallen met in totaal circa 35.000 varkens van de beruchte varkensindustrieel Straathof (Sebava B.V.) aan het legaliseren zijn, door de ontbrekende vergunningen op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) alsnog te verlenen?1 2 3 4
Ik weet dat er bij de provincie Noord-Brabant van deze ondernemer een aanvraag in behandeling is voor een vergunning op basis van de Wet natuurbescherming (Wnb). Er is op 5 januari jl. een bewilligend ontwerpbesluit door het bevoegd gezag gepubliceerd. Het bedrijf in Flevoland heeft een melding gedaan onder de werking van het PAS. Op legalisering van deze situatie is uitzicht in het kader van de vergunningverlening aan de zogenoemde PAS-melders, waar provincies en Rijk samen aan werken (Kamerstuk 35 334, nr. 25).
Hoe beoordeelt u deze legalisering van de varkenshouderijen in de gemeenten Someren (Noord-Brabant) en Noordoostpolder (Flevoland), in het licht van de regelingen die door u zijn opgetuigd om (varkens)bedrijven juist op te kopen om de stikstofcrisis, maar ook stank van varkenshouderijen aan te pakken?5 6
Een veehouder die door wil gaan en die niet deelneemt aan een regeling voor de beëindiging of opkoop van veehouderij, en zijn bedrijf aan wil passen of uitbreiden, kan dat binnen de geldende juridische kaders doen. Ten aanzien van PAS-melders hebben Rijk en bevoegd gezagen geoordeeld dat ze een verantwoordelijkheid hebben om in een Wnb-vergunning te voorzien.
De regelingen voor de beëindiging of opkoop van veehouderijen werken op basis van vrijwilligheid, de keuze om hieraan deel te nemen is aan de betrokken veehouder. Als een veehouder deelneemt aan een dergelijke regeling dan is hij of zij gebonden aan de subsidievoorwaarden van de betreffende regeling. De subsidieregeling sanering varkenshouderijen, die gericht is op het terugdringen van geurhinder, is inmiddels gesloten voor deelname.
Is het juridisch mogelijk dat varkenshouder Straathof zich -na mogelijke legalisering- voor deze twee locaties inschrijft voor een beëindigingsregeling?
Voorzien is in een Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties (Lbv) die openstaat voor subsidieaanvragen door melkvee-, pluimvee- en varkenshouders in heel Nederland. Iedere aanvraag zal daarbij getoetst worden op de subsidievoorwaarden.
Kunt u uiteenzetten waar de provincies de benodigde stikstofruimte vandaan gaan halen voor deze twee legaliseringen, van respectievelijk circa 15.000 varkens in Flevoland en 20.000 in Noord-Brabant?
Als er bij een aanvraag voor een Wnb-vergunning mitigerende maatregelen genomen moeten worden om negatieve effecten op Natura 2000-gebieden te voorkomen moet de aanvrager deze in principe zelf verzorgen. Ten aanzien van PAS-melders hebben Rijk en bevoegde gezagen geoordeeld dat zij een verantwoordelijkheid hebben om de betrokken activiteiten te vergunnen. Voor zover er mitigerende maatregelen nodig zijn om PAS-melders een vergunning te kunnen verstrekken komt de ruimte daarvoor uit bronmaatregelen die door het Rijk uitgevoerd of bekostigd worden.
Erkent u dat het legaliseren van deze twee megastallen met ruimte voor in totaal 35.000 varkens betekent dat op andere plekken flinke extra maatregelen moeten worden genomen om stikstofuitstoot te reduceren?
Allereerst moet bepaald worden of er mitigerende maatregelen nodig zijn om een vergunning te verstrekken. De nog te mitigeren stikstofdepositie van een activiteit op stikstofgevoelige habitat in een Natura 2000-gebied hangt af van een groot aantal factoren, zoals onder andere het aantal dieren, het gebruikte staltype en de afstand tot het Natura 2000-gebied.
Er zijn hier emissiebeperkende stalsystemen gebruikt en er is afstand tot het meest nabije Natura 2000-gebied. Voor zover ik nu kan overzien is hier geen sprake van piekbelasters.
Deelt u, in het licht van de stikstofcrisis, de mening dat het, naast het uitkopen van veehouderijen, (kosten)efficiënter is om illegale veehouderijen als overheid niet te legaliseren? Zo ja, bent u bereid het beleid hierop aan te passen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Door de uitspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 viel de juridische basis weg onder het doen van meldingen op basis van het PAS. Daardoor ontbreekt het de melders sinds die tijd aan de toestemming voor hun activiteit, voor zover het gaat om de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Omdat deze ondernemers binnen de bestaande juridische kaders hebben gehandeld, is al snel na de uitspraak besloten dat de overheid als verantwoordelijke voor het PAS zou zorgen voor een nieuwe juridische toestemming voor de betrokken activiteiten. Hier werken mijn ministerie en de provincies momenteel aan. Verder kan een ondernemer natuurlijk zelf een vergunning aanvragen, op basis van de bestaande juridische kaders.
Kunt u zich voorstellen dat mensen het onverteerbaar vinden dat de industriële varkenshouder Straathof, die in Duitsland een beroepsverbod opgelegd heeft gekregen vanwege ernstige dierenmishandeling en die ook in Nederland herhaaldelijk ernstige dierenwelzijnsovertredingen heeft begaan, milieuvergunningen heeft overtreden en significant meer dieren heeft gehouden dan volgens vergunningen was toegestaan, van de Nederlandse centrale en decentrale overheden alle medewerking lijkt te krijgen om zijn imperium in Nederland verder uit te breiden? Zo ja, hoe legt u dit uit? . Hoe vaak heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) bedrijven van de omstreden varkenshouder Straathof gecontroleerd in de afgelopen vijf jaar, waren deze controles onaangekondigd en wat waren hierbij de bevindingen en welke maatregelen zijn hierbij opgelegd?
Een beroepsverbod dat een ondernemer in een ander land is opgelegd, kan op zichzelf geen grond zijn voor het weigeren van een Wnb-vergunning die door deze ondernemer is aangevraagd of voor het behandelen van een PAS-melding. Evenmin kan het gestelde onbehoorlijke gedrag van de ondernemer jegens dieren in de beoordeling van de aanvraag van een Wnb-vergunning worden betrokken, aangezien dit aspect niet valt binnen het toetsingskader voor de beoordeling van deze aanvragen.
Het is aan het bevoegd gezag om, binnen de kaders van het toepasselijke recht, de Wnb-vergunning al dan niet af te geven. De procedure van aanvraag en afgifte van een Wnb-vergunning is omkleed met de waarborgen die de Algemene wet bestuursrecht biedt, onder meer wat betreft de bekendmaking van het besluit en de mogelijkheid van bezwaar en beroep. Een houder heeft de verantwoordelijkheid om goed voor het welzijn en de gezondheid van zijn dieren te zorgen. Indien er sprake is van overtredingen zal de overheid optreden door middel van bestuursrechtelijke handhaving, gericht op herstel, of strafrechtelijke handhaving.
Zijn de naar schatting 400.000 biggen per jaar die worden gefokt en geboren bij de verschillende bedrijven van Straathof in Nederland bestemd voor de export of voor de Nederlandse markt?
In eerder beantwoorde vragen van uw Kamer over deze varkenshouder (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2490) is inzicht gegeven in het aantal NVWA-inspecties van Nederlandse vestigingen van deze houder, en de opgelegde sancties naar aanleiding van deze inspecties. In deze antwoorden is aangegeven dat de NVWA in de periode 2007–2018 de Nederlandse vestigingen van deze eigenaar 22 keer heeft gecontroleerd. In enkele gevallen was sprake van ernstige overtredingen, soms met ernstig verminderd dierenwelzijn tot gevolg. Tegen de geconstateerde overtredingen is bestuursrechtelijk en strafrechtelijk opgetreden. Bij her-controles bleken de geconstateerde tekortkomingen te zijn hersteld en was er geen sprake meer van overtredingen.
De laatste keer dat de NVWA een inspectie op het onderwerp dierenwelzijn bij een bedrijf van deze varkenshouder heeft uitgevoerd was in 2020. Hierbij is één overtreding geconstateerd. Daarvoor is een rapport van bevinding opgemaakt. Op basis van een rapport van bevinding kan de NVWA een bestuurlijke boete opleggen.
Is het mogelijk dat deze biggen worden «afgemest» bij varkenshouderijen van Straathof in Hongarije?
Iedere varkenshouder heeft een vrije keuze over de manier waarop deze zijn varkens afzet. Daarbij heeft deze ook de mogelijkheid om de dieren naar het buitenland te transporteren. Een houder hoeft niet van te voren te bepalen of dieren in Nederland blijven of in een ander land. Het staat de varkenshouder vrij om hier per geval zijn eigen keuzes in te maken.
Het vervoer van varkens naar andere lidstaten moet voldoen aan de Europese regels voor diergezondheid en dierenwelzijn. Veehouders geven in het kader van die regels informatie over de transportbewegingen van hun dieren door aan de NVWA en RVO.nl. Gegevens over de bestemming van varkens van specifieke varkenshouderijen zijn bedrijfsgegevens waarover ik geen mededeling kan doen aan uw Kamer.
Bent u bereid om te onderzoeken op welke wijze u het legaliseren van de twee illegale varkensbedrijven van Straathof (Sebava) door de provincies Noord-Brabant en Flevoland tegen kunt houden? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat zijn ondernemerskeuzes en iedere varkenshouderij heeft de mogelijkheid om dieren naar andere landen te transporteren. Deze ondernemer heeft dus ook de mogelijkheid om zijn biggen naar andere locaties in het buitenland te vervoeren, zolang wordt voldaan aan de regels uit de Europese transportverordening. Voor lange transporten gelden in de transportverordening aanvullende regels. Een export wordt alleen door de NVWA gecertificeerd indien aan alle voorwaarden (relevante handels-, diergezondheids- en dierenwelzijnsvoorwaarden) wordt voldaan.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de gebruikelijke termijn beantwoorden?
Ik ben van mening dat vergunningaanvragen en de behandeling van PAS-melder binnen de geldende juridische kaders en bestuurlijke afspraken behandeld moeten worden. Bij de behandeling van PAS-meldingen maakt onder andere een verificatie van de gedane melding deel uit van de procedure. Ik heb geen aanwijzingen dat dit in deze gevallen niet gebeurt.
Het bericht ‘Bospaden worden verhard met plastic bouwafval’ |
|
Laura Bromet (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Bospaden worden verhard met plastic bouwafval»?1
Ja.
In hoeverre houdt Staatsbosbeheer zich momenteel aan de wettelijke eis dat één procent van het verhardingsmateriaal uit bodemvreemd materiaal mag bestaan? Heeft u daar zicht op? Hoeveel procent van het huidige verhardingsmateriaal bestaat uit bodemvreemd materiaal in zowel volume- en gewichtsprocenten?
Bij de inkoop van verhardingsmateriaal werkt Staatsbosbeheer met leveranciers die gecertificeerd zijn. Zij voldoen aan de eisen van de BRL 2506 en zijn daarmee in het bezit van het NL-BSB certificaat en het extra KOMO productcertificaat. Hiermee houdt Staatsbosbeheer zich aan de wettelijke eisen.
Staatsbosbeheer beheert in Nederland in totaal zo'n 11.200 kilometer wandel- en fietspaden: 4.800 km is onverhard, 1.200 km is half verhard, 1.600 km is verhard en 3.600 km is onbekend. De status van de ondergrond van de verharde paden wordt niet bijgehouden, evenmin de hoeveelheden materiaal die hiervoor in het verleden zijn toegepast
Staatsbosbeheer geeft aan dat het pad dat in het programma Pointer aan de orde komt, overgenomen is van een derde partij. Daarbij is geen onderzoek gedaan naar de paden. Staatsbosbeheer geeft aan dat dit normaalgesproken wel gebeurt. De desbetreffende paden worden op korte termijn vervangen door een gecertificeerd mengsel. Staatsbosbeheer heeft laten weten dit als een wake-up call te zien en gaat intern evalueren hoe de verspreiding van plastic via paden kan worden voorkomen.
Bent u van mening dat de wettelijke eisen voor de hoeveelheid bodemvreemd materiaal in gewichtsprocenten bij een licht materiaal als plastic voldoende zijn? Zo ja, waarom?
Naast een gewichtscriterium is er ook een volumecriterium zodat de normen ook geschikt zijn voor lichte materialen. Ik ga echter onderzoeken of er mogelijkheden zijn om de toepassing van recyclinggranulaat beter te reguleren. Hier kom ik eind van het jaar op terug.
Klopt het dat Staatsbosbeheer door gebrek aan budget kiest voor vervuild materiaal in plaats van schonere grondstoffen zoals grind of split? Deelt u de mening dat er geen financiële prikkel zou moeten zijn om de natuur te vervuilen?
Bij de keuze van een verhardingslaag door Staatsbosbeheer worden meerdere criteria gehanteerd, waaronder ook de kosten. De inzet van publieke middelen wordt hierbij zorgvuldig gewogen tegen de voor- en nadelen voor het milieu. Grondstoffen als grind of split hebben ook een milieu-impact. Incidenten zoals in het TV-programma Pointer aan de orde komen, worden vanzelfsprekend door Staatsbosbeheer niet als acceptabel gezien.
Welke consequenties hebben deze bospaden op de natuur? Is er zicht op de hoeveelheid microplastics en gifstoffen die in de natuur vrijkomen? Welke schadelijke effecten hebben de toepassing van bodemvreemd materiaal op bijvoorbeeld bomen, planten en schimmels?
De plastics in recyclinggranulaat kenmerken zich eerder als macroplastics. Het is echter waarschijnlijk dat deze op termijn door natuurlijke invloeden deels degraderen tot microplastics. Ik heb het RIVM opdracht gegeven dit jaar onderzoek te doen naar de aanwezigheid en het gedrag van microplastics in de bodem. Ook brengt het RIVM mogelijke bronnen en emissies in kaart. Dit onderzoek levert de basiskennis die nodig is om inzicht te krijgen in mogelijke maatregelen om emissies te mitigeren. Ik verwacht de resultaten van dit onderzoek uiterlijk in het eerste kwartaal van 2022.
Kunt u ingaan op de invloed van dit soort plastic deeltjes op dieren die hiermee in aanraking komen? Zijn er al aanwijzingen dat dieren in de buurt van deze paden hier last van hebben?
Er is mij geen onderzoek bekend naar de gevolgen van (micro)plastics in de bodem op dieren. Ten aanzien van grotere stukken zwerfafval is bekend dat dieren kunststof zwerfafval soms aanzien voor voedsel of er in verstrikt raken. Of dit ook voor de plastic deeltjes op deze bospaden geldt is niet bekend.
Vindt u het zorgelijk dat gerecycled materiaal dat vervuild is met plastic telkens in de natuur terechtkomt, zoals bij het storten van met plastic vervuilde bodem in diepe plassen en de grote hoeveelheden plastic in compost? Vindt u dit type maatregelen passend bij de transitie naar een circulaire economie? Deelt u de mening dat gerecyclede materialen op een duurzame manier moeten worden hergebruikt, bijvoorbeeld voor nieuwe producten, en niet in de natuur moeten worden gedumpt?
Ik vind het belangrijk om te voorkomen dat door het recyclen van materialen ongewenste milieueffecten optreden bij toepassing op of in de bodem.
Voor grond en bagger gelden voor plastic kwalitatieve eisen. In de Regeling Bodemkwaliteit is bepaald dat plastic daar «sporadisch» in mag voorkomen. In grond en bagger zit normaal gesproken geen plastic, waardoor het bij controleren opvalt als er wel plastic in zit. Hierdoor is het voor verwerkers uitvoerbaar en voor handhavers goed te controleren.
Voor recyclinggranulaat geldt een kwantitatieve norm. Deze norm schrijft onder andere voor dat er maximaal 1% (gewichtsprocent) verontreiniging (onder meer plastic) aanwezig mag zijn en maximaal 10 cm3/kg (volumecriterium) aan lichte deeltjes. Recyclinggranulaat wordt gemaakt van steenachtig bouwpuin. Plastic wordt zoveel mogelijk bij de sloop uit het bouwpuin gescheiden. Het is in de praktijk niet mogelijk om al het plastic er vooraf uit te halen, omdat bijvoorbeeld pluggen of ingefreesde leidingen vast zitten aan of in het bouwpuin. Verwerkende bedrijven maken deze stroom daarom na vermalen zo schoon mogelijk, door het plastic er handmatig of machinaal uit te verwijderen. Een kwalitatieve norm (sporadisch voorkomen) is dan niet werkbaar.
Ik vind het belangrijk dat we het milieu beschermen en we zo veel mogelijk voorkomen dat plastic in recyclinggranulaat blijft zitten en in het milieu terecht komt. Ik ben daarom voornemens te onderzoeken of en welke aanvullende mogelijkheden er zijn om de 1% regel aan te scherpen of op een andere manier het gebruik van recyclinggranulaat beter te reguleren. Dat moet ik zorgvuldig onderzoeken, omdat recyclinggranulaat 30% van de totale jaarlijkse Nederlandse afvalstroom omvat en meerdere toepassingsgebieden kent waarbij het granulaat veelal is afgedekt, in- of opgesloten. De belangrijkste toepassing is funderingsmateriaal onder wegen waarmee primaire grondstoffen worden uitgespaard. Ik wil de gevolgen voor de verschillende toepassingsgebieden goed in kaart brengen.
Naast het onderzoeken van de mogelijkheid om het gebruik van recyclinggranulaat, bijvoorbeeld toepassing in natuurgebieden, beter te reguleren, wil ik ook op korte termijn met de gebruikers en producenten in gesprek gaan om, speciaal voor wandelpaden in natuurgebieden, afspraken te maken. Staatsbosbeheer wil het initiatief nemen om met andere terreinbeheerders en andere partijen in de keten in gesprek te gaan om de haalbaarheid van alternatieven voor menggranulaat te onderzoeken. Dit initiatief vind ik lovenswaardig en ik zal Staatsbosbeheer hierbij ondersteunen met expertise. Daarnaast ga ik met de producenten in overleg of het percentage vervuilingen in ieder geval voor deze specifieke toepassing nog verder terug te brengen is.
Ten aanzien van plastic in compost verwijs ik naar de antwoorden op eerdere Kamervragen daarover2.
Bent u voornemens om de toepassing van bodemvreemd materiaal in verhardingsmateriaal voor bospaden te verbieden? Is er een vergelijkbare maatregel mogelijk als bij het verondiepen van plassen, waarbij sinds november 2018 de toepassing van bodemvreemd materiaal niet langer is toegestaan en slechts sporadisch mag voorkomen in baggerspecie?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat bodemvreemde materialen als plastic, metaal of rubber niet in de natuur thuishoren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, gaat u het gebruik van bodemvreemd materiaal in de natuur volledig opschorten?
Zie antwoord vraag 7.
De funderingsproblematiek in Friesland en over het artikel ‘Provincie Fryslân gaat huiseigenaren betrekken bij oplossen funderingsschade’ |
|
Paul Smeulders (GL), Laura Bromet (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het artikel «Provincie Fryslân gaat huiseigenaren betrekken bij oplossen funderingsschade»?1
Ja.
Aangezien in het veenweidegebied de afgelopen decennia de waterpeilen aanzienlijk zijn verlaagd om aan landbouwkundige wensen te voldoen en er om de effecten naar de omgeving te beperken effectbeperkende maatregelen zijn genomen om bijvoorbeeld schade aan funderingen aan woningen te voorkomen, kunt u aangeven wat voor maatregelen er genomen zijn en wie daarvoor verantwoordelijk is?
De belasting van de bodem en de gehanteerde grondwaterstanden in het stedelijk en landelijke gebied hangen sterk samen met de gewenste functies als wonen, landbouw en natuur. Deze worden via de ruimtelijke ordening bepaald. Het toekennen van functies via de ruimtelijke ordening is primair de taak van provincies en binnen gemeentelijke grenzen die van gemeenten. Waterschappen en gemeenten hebben vervolgens de taak om met het vaststellen van waterpeilen en stedelijk grondwater- en riolerings-beheer de maatschappelijk gewenste functies zo goed mogelijk én tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten te accommoderen. Zij hebben hierbij een zorgplicht om schade aan functies en private eigendommen zoveel als redelijkerwijs mogelijk is te voorkomen. Het afwegen van en omgaan met tegengestelde belangen maakt hier onderdeel van uit.
Een van de maatregelen die door waterschappen kan worden genomen om schade aan funderingen te voorkomen is het inrichten van aparte peilvakken rondom kwetsbare bebouwing (zoals «hoogwatercircuits»). Daarbinnen wordt door het waterschap het waterpeil hoger opgezet dan in de omliggende agrarische percelen. Verder kunnen technische maatregelen op het perceel worden genomen om infiltratie te vergroten en daarmee de grondwaterstand zoveel mogelijk op peil te houden. Bij perioden van langdurige droogte kan niet altijd worden voorkomen dat het grondwaterpeil wegzakt. Bij een groot peilverschil tussen het hoogwatercircuit en het omringende gebied is het ook niet altijd mogelijk om het waterpeil te handhaven. Daarnaast wordt, nog los van het peilbeheer, schade aan funderingen veroorzaakt door het gewicht van de gebouwen zelf in combinatie met slappe (meestal) veenbodem of een verouderde fundering.
Een goede voorbelasting van de bodem, het toepassen van lichtere ophoog- en bouwmaterialen bij de aanleg van gebouwen en infrastructuur en bij de inrichting en het beheer van de openbare ruimte en gericht stedelijk grondwater- en rioleringsbeheer zijn de belangrijkste maatregelen om bodemdaling in het stedelijke gebied en schade aan funderingen en gebouwen te voorkomen. Dit is vooral een opgave voor gemeenten, de bouwsector, eigenaren van gebouwen en percelen en netbeheerders. Private partijen – eigenaren van percelen, gebouwen en infrastructuur – zijn verantwoordelijk voor hun eigendommen en ook zij hebben een zorgplicht om schade zoveel mogelijk te voorkomen.
Welke rol heeft het Kennis Centrum Aanpak Funderingsproblematiek in het proces van funderingsproblematiek?
Het Kenniscentrum Aanpak Funderingsproblematiek is een stichting die zich inzet voor de belangen van eigenaren die worden getroffen door funderingsproblemen. Hiertoe verzamelt zij kennis en geeft zij voorlichting over funderingsproblematiek. De stichting heeft een onbezoldigd bestuur en enkele medewerkers in dienst.
Kunt u toelichten wie er verantwoordelijk is voor de financiering van schade door bodemdaling in veenweidegebieden? Kunt u het juridisch kader hierbij specifiek schetsen?
Schade door bodemdaling kan ontstaan door inklinking van de bodem, het uitzakken van grondwater door droogte, door een gebrekkige fundering of overbelasting van een bestaande fundering. Bodemdaling kan het gevolg zijn van het rechtmatig uitoefenen van een taak of bevoegdheid door een overheidsorgaan of door onrechtmatig handelen door de overheid.
Als de schade het gevolg is van rechtmatige uitoefening van een taak of bevoegdheid in het kader van het waterbeheer dan kan een benadeelde bij het betreffende overheidsorgaan een verzoek om nadeelcompensatie indienen. Als de schade wordt veroorzaakt door onrechtmatig handelen door de overheid, dan kan de benadeelde het betreffende overheidsorgaan aansprakelijk stellen via de civielrechtelijke weg, bijvoorbeeld op basis van artikel 6:162 Burgerlijk wetboek (onrechtmatige daad).Het vaststellen van een peil voor oppervlaktewater (al dan niet op basis van een goedgekeurd peilbesluit) door het waterschap moet worden aangemerkt als een vorm van rechtmatig overheidshandelen
Wat betreft eventuele schadevergoeding als gevolg van een peilbesluit wordt gekeken naar de oorzaak/reden van de peilverandering. Afhankelijk van de reden moet een waterbeheerder wel of geen compenserende en/of mitigerende maatregelen treffen om schade door de peilverandering zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. In de rechtspraak wordt verschil gemaakt tussen peilwijziging (niet natuurlijk) en peilaanpassing als gevolg van maaivelddaling door inklinking en oxidatie (wel natuurlijk). Een peilwijziging verandert bewust de drooglegging, terwijl een peilaanpassing de natuurlijke bodemdaling volgt. die in heel wat gebieden in Nederland aan de orde is. Schade door een peilverlaging die een compensatie is van een natuurlijke maaivelddaling behoort tot het normaal maatschappelijk risico. Schade door een peilbesluit dat enkel verband houdt met de natuurlijke maaivelddaling is dan ook voor rekening van de ingelanden (bijv. woningeigenaren) zelf. Compenserende maatregelen voor burgers e.d. hoeven dan niet getroffen te worden. Als het om een peilwijziging gaat, met als doel de drooglegging (afstand tussen maaiveld en waterpeil) te wijzigen, dan kan, met een beroep op art. 7.14 van de Waterwet, eventuele schade hieruit wel voor rekening van de waterbeheerder komen.
Op wat voor wijze wordt bepaald welke effect beperkende maatregelen noodzakelijk zijn en of deze afdoende zijn? Kunt u hierbij ook specifiek aangeven hoe tot deze effectindicatoren is of wordt gekomen?
Onderstaande figuur2 geeft op hoofdlijnen weer hoe de afweging binnen waterschappen plaatsvindt. Bij het voornemen tot een peilwijziging in een peilbesluit wordt door het waterschap een zorgvuldige afweging gemaakt, waarbij de algemene beginselen van behoorlijk bestuur moeten worden gewaarborgd. Daarbij zal het waterschap oog hebben voor alle belanghebbenden, waaronder woningbezitters, en ook rekening houden met de effecten van peilbesluit op fundering van woningen.
Is dit onderzoek bij gebieden waar peilverlagingen zijn uitgevoerd, generiek uitgevoerd of is bij alle gebouwen, waaronder woningen, specifiek gekeken op welke wijze deze zijn gefundeerd?
Afwegingen over peilaanpassing of -wijziging worden gemaakt in een peilbesluit, dat per definitie is gebaseerd op de lokale omstandigheden en aanwezige functies en belangen. Elk peilbesluit is gebiedsspecifiek en wordt na zorgvuldig (veld)onderzoek en een afwegingsprocedure vastgesteld door de waterschapsbesturen. Daarbij wordt naar vele aspecten gekeken, waaronder ook de wijze van fundering van de aanwezige bebouwing.
Indien generiek onderzoek is uitgevoerd, bent u dan van mening dat hiermee voldoende zorgvuldig naar individuele situaties is gekeken? Kunt u dit toelichten?
Waterschappen hebben goed zicht op de lokale situatie en brengen de effecten van een peilbesluit in kaart (zie ook het figuur bij antwoord 5). Vanuit mijn positie kan ik niet beoordelen of voldoende zorgvuldig naar individuele situaties wordt gekeken.
Wie is verantwoordelijk voor het beheer van de oppervlakte- en grondwaterpeilen rondom woningen en andere gebouwen?
De gemeente heeft op grond van 3.6 Waterwet een grondwaterzorgplicht. Deze zorgplicht houdt in, dat de gemeente in het openbaar gemeentelijke gebied maatregelen moet treffen om structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zo veel mogelijk te voorkomen of te beperken. Mits die maatregelen doelmatig zijn en deze niet tot de verantwoordelijkheid van de waterbeheerder (meestal het waterschap) of de provincie behoren. Gemeenten hebben hiermee een inspanningsplicht gekregen om structurele grondwaterstandproblemen zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. De zorgplicht is alleen van toepassing op het treffen van waterhuishoudkundige maatregelen in de openbare ruimte. De gemeente is niet verplicht maatregelen te nemen op particuliere percelen.
Het waterschap houdt o.a. het water in sloten en vaarten op het juiste peil. Zij hebben samen met gemeenten de taak om met het vaststellen van waterpeilen en stedelijk grondwater- en rioleringsbeheer de maatschappelijk gewenste functies zo goed mogelijk én tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten te accommoderen.
Private partijen – eigenaren van percelen, gebouwen en infrastructuur – zijn verantwoordelijk voor hun eigendommen. Zij hebben een zorgplicht om schade zoveel mogelijk te voorkomen. Hieronder vallen het goed funderen en onderhouden van gebouwen en percelen met inbegrip van daarin gelegen drainage- en rioleringssystemen en het operationeel beheer daarvan om water af te voeren dan wel vast te houden in en onder hun eigen percelen en terreinen. Ook het voldoende open houden van de bodem zodat neerslag de bodem kan indringen en het grondwater kan worden aangevuld valt daaronder.
In hoeverre moeten individuele huiseigenaren en eigenaren van andere gebouwen naar uw mening op de hoogte zijn van de effecten van grondwaterstandverlagingen in de aangrenzende landbouwgebieden en de effecten van die grondwaterstandverlagingen op de fundering van de woning en/of het gebouw?
Als er effect te verwachten is van een peilaanpassing op funderingen dan zou de woningbezitter op de hoogte moeten worden gebracht van de te verwachte effecten. Dat is ook in lijn met de beginselen van behoorlijk bestuur die bij de voorbereiding van dit soort besluiten in acht worden genomen.
De gemeente heeft op grond van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in het algemeen en de grondwaterzorgplicht in het bijzonder de plicht te beoordelen welke belangen er in het geding zijn en hoe hiermee het best rekening kan worden gehouden. Als de gemeente in de openbare ruimte maatregelen treft (welke dan ook), dan hoort ook hierbij zorgvuldig gewerkt te worden. De algemene beginselen van behoorlijk bestuur en zeker ook de grondwaterzorgplicht eisen dat steeds het grondwateraspect wordt meegewogen.
Datzelfde geldt voor het opstellen van peilbesluiten en maatregelen in het regionale watersysteem. Ook daar wordt nadrukkelijk het grondwateraspect meegenomen en worden voorgenomen besluiten en maatregelen zorgvuldig met de direct belanghebbenden overlegd en afgestemd. Voor een peilbesluit geldt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure uit de Algemene wet bestuursrecht. Iedereen kan hierbij een zienswijze indienen bij het bevoegd gezag (waterschap).
Bestaat er inzicht in het aantal woningen en/of gebouwen waar schade is ontstaan als gevolg van grondwaterstandverlagingen in de naastgelegen landbouwgebieden?
Nee, daar is geen specifiek onderzoek naar gedaan.
Welk onderzoek wordt er momenteel verricht om de problematiek in beeld te brengen?
Er wordt op dit moment geen onderzoek uitgevoerd om deze specifieke problematiek in beeld te brengen.
Hoe worden de betrokkenen geïnformeerd over de problematiek?
Aangezien er geen sprake is van onderzoek naar deze specifieke problematiek, is er geen sprake van communicatie met betrokkenen.
Wanneer wordt de kabinetsreactie verwacht op het advies van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur over bodemdaling in veenweidegebieden, die tijdens het wetgevingsoverleg Water en Wadden is toegezegd?
De kabinetsreactie op het advies van de Raad voor de Leefomgeving is op 12 februari jl. naar de Tweede Kamer verzonden.
Deelt u de mening dat deze bewoners niet langer in onduidelijkheid mogen verkeren en zo snel mogelijk geholpen moeten worden met een concreet plan van aanpak?
Ik juich het initiatief van de provincie Fryslân3 toe om huiseigenaren te helpen bij het zoeken naar oplossingen voor de funderingsproblematiek. Het is voor woningeigenaren belangrijk om te weten waar ze aan toe zijn en welk handelingsperspectief er is bij het omgaan met de funderingsproblematiek.