Het bericht dat de bodem is verzuurd door ‘stikstofvervuiling’ |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht ««Om te huilen zo erg», het nijpende kalktekort in de Nederlandse natuur»?1
Ja.
Kunt u uitleggen waarom er de afgelopen decennia zo weinig kalk is gestrooid in bossen?
Bekalken van bossen was in het verleden een effectgerichte maatregel tegen verzuring. in de praktijk bleek echter dat ernstige verruiging van de vegetatie optrad door verhoogde afbraak van organisch materiaal. Door die afbraak komt in korte tijd een grote hoeveelheid voedingsstoffen vrij waar plantensoorten zoals brandnetels van profiteren, en die verdringen de systeemeigen soorten van verzuringsgevoelige bossen. Weliswaar werd de verzuring door zwavel- en stikstofverbindingen dus bestreden, maar van natuurherstel was geen sprake: de vermestende effecten van stikstof werden er juist door versterkt.
Dit heeft ertoe geleid dat bekalking alleen een erkende herstelmaatregel is als er eerst (ondiep) geplagd kan worden, want dan is het risico op verhoogde afbraak van organisch materiaal beperkt. In bossen is plaggen echter geen optie. Daarom is gezocht naar een alternatief. Dat lijkt te zijn gevonden in de toepassing van steenmeel: die hypothese is dat de verzuring hierdoor wordt bestreden zonder dat verruiging plaatsvindt. De afgelopen jaren is deze maatregel op experimentele basis toegepast, ook in bossen. De hoop is dat de maatregel in de komende jaren kan worden opgeschaald.
Bent u voornemens om «kalk strooien in bossen» onderdeel te maken van de Nederlandse stikstofaanpak? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uiteenzetten hoeveel procent van de Nederlandse bossen te kampen heeft met een te zure bodem?
Daadwerkelijke verzuring van de bodem wordt niet landsdekkend gemeten en daardoor is dit percentage niet goed vast te stellen.
Door het Planbureau voor de Leefomgeving is een grove indicatie gegeven van de geschiktheid van milieucondities in relatie tot stikstofdepositie2. Daaruit blijkt dat van circa 95% van de bossen de milieuconditie niet goed is. Door de gekozen methodiek lijkt dit een overschatting te zijn.
Binnen de Natura 2000-gebieden beschermde habitattypen zijn alle boshabitattypen in meer of mindere mate verzuringsgevoelig, behalve de wilgenbossen langs de rivieren (H91E0A). De grootste problemen treden op bij de eiken- en beukenbossen op de voedselarme zandgronden (die tevens altijd verzuringsgevoelig zijn). Uit het rapport «Effecten van stikstofdepositie nu en in 2030: een analyse» (Bobbink, 2021) blijkt dat de Kritische Depositiewaarde (KDW) van de betreffende habitattypen (H9120 en H9190) vrijwel overal wordt overschreden, waardoor verzuring optreedt.
Kunt u uiteenzetten hoeveel procent van de Nederlandse bossen een tekort heeft aan stikstof?
Er zijn geen Nederlandse bossen die een tekort hebben aan stikstof.
Kunt u uiteenzetten hoeveel procent van de Nederlandse bossen een normale stikstoftoestand heeft en hoeveel procent een te hoge stikstoftoestand?
De stikstofdepositie is al meer dan een eeuw hoger dan de natuurlijke hoeveelheid stikstofdepositie. Dat betekent dat er al die tijd (in meerdere of mindere mate) ophoping van stikstof heeft plaatsgevonden. Daardoor is er in geen enkel bos meer sprake van een normale stikstoftoestand: er zit meer stikstof in het ecosysteem dan van nature het geval zou zijn.
Dat heeft echter op de verschillende typen bossen een verschillend effect. Bossen op voedselrijke klei worden door de depositie zodanig weinig beïnvloed, dat effecten op de vegetatie (nog) niet zijn waargenomen. Deze typen hebben daardoor geen kritische depositiewaarde voor stikstof. De meeste bostypen hebben wél een KDW, maar die is heel verschillend per bostype. Bostypen van voedselarme bodems met een laag zuurbufferend vermogen hebben een beduidend lagere KDW dan bostypen op voedselrijkere bodems met een hoog zuurbufferend vermogen. Hoe hoger de overschrijding van de KDW, hoe meer de natuurlijke stikstofhuishouding ontregeld raakt.
Kunt u vraag 4, 5 en 6 ook specificeren op percentage per boom- en bosssoort?
Die gegevens zijn niet voorhanden, omdat er geen recente landsdekkende karteringen bestaan van boomsoorten en bostypen.
Kunt u vraag 4, 5, 6 en 7 ook beantwoorden voor de elementen fosfor en kalium?
Daarvoor ontbreken de gegevens. De behoefte aan fosfor en kalium is per boomsoort en bostype verschillend. om de vragen te kunnen beantwoorden, zijn meerdere gegevens nodig. De daadwerkelijk aanwezige hoeveelheden in de bodem worden (voor allerlei doeleinden) steekproefsgewijs bepaald, maar dat levert geen representatieve steekproef op en er is geen betrouwbare koppeling te leggen met boomsoorten en bostypen (zie ook het antwoord op vraag 7).
Kunt u aangeven welke Nederlandse bossen exact te maken hebben met een tekort aan stikstof?
Zie het antwoord op vraag 5.
Kunt u elke vraag afzonderlijk beantwoorden en binnen de gebruikelijke beantwoordingstermijn van drie weken?
Gezien de samenhang tussen vraag 2 en 3 zijn beide in samenhang beantwoord. De beantwoording van de vragen is uw Kamer zo spoedig mogelijk toegekomen, maar onverhoopt niet binnen de termijn van drie weken.
De brief van 6 januari 2022 'Mogelijke verhoging gaswinning Groningenveld gasjaar 2021-2022' |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Vind u ook dat extra gaswinning niet gestart kan worden op grond van late oplevering van genoemde stikstoffabriek zolang hiervoor geen nieuwe procedure gestart en afgerond is, welke betrokkenen de kans biedt om bezwaar en beroep in te dienen voorrafgaande aan enige extra gaswinning, aangezien het onder de gegeven omstandigheden niet aanvaardbaar is om gas te winnen alvorens voorlopige voorzienings-, bezwaar- en beroepprocedures zijn afgerond?1
De Mijnbouwwet (hoofdstuk 4a) voorziet in de systematiek waarbij ik jaarlijks voorafgaand aan ieder gasjaar een besluit neem over de winning uit het Groningenveld. Dit besluit moet ook tijdens het gasjaar kunnen worden bijgesteld als dat nodig is. Bij al deze besluiten worden de belangen van veiligheid en leveringszekerheid zorgvuldig betrokken en afgewogen. Bij de totstandkoming van deze systematiek is ook expliciet benoemd dat de bewindspersoon tussentijds moet kunnen ingrijpen.2
Indien ik vóór 1 april tot een ophoging van het winningsniveau besluit, kunnen belanghebbenden hiertegen in beroep gaan bij de bestuursrechter. Indien zij de uitvoering van het besluit willen voorkomen, kunnen zij verzoeken om een voorlopige voorziening bij de bestuursrechter.
Bent u het eens met de onderbouwing van het eerder genomen besluit tot stillegging van de gaswinning, dat verdere winning onverantwoorde risico’s met zich mee brengt en dus niet mogelijk is, omdat de gaswinning nu juist stilgelegd werd in verband met onaanvaardbare maatschappelijke risico’s?2
In het coalitieakkoord is benoemd dat het huidige kabinet, net als het vorige kabinet, de gaswinning uit het Groningenveld in het belang van de bewoners in Groningen zo snel mogelijk wil afbouwen. Het vorige kabinet heeft aangegeven dat dit de beste manier is om de veiligheid op korte termijn te verbeteren en op lange termijn te garanderen. Daarbij is door mijn voorgangers altijd duidelijk benoemd dat de winning weliswaar zo spoedig mogelijk wordt afgebouwd, maar niet per direct kan worden stilgelegd. Het kabinet heeft een groot aantal maatregelen getroffen om de winning zo spoedig mogelijk af te bouwen en zet zich maximaal in voor de zo spoedig mogelijke definitieve sluiting.
Hoe verhoudt dit besluit zich tot het voorzorgsbeginsel, het beginsel van gelijkheid voor publieke lasten en de beginselen van behoorlijk bestuur, aangezien de stillegging van de gaswinning is aangekondigd als noodzakelijk terwijl er in de praktijk allerlei belemmeringen blijken te zijn, waarvan wordt gesteld dat ze zeer langdurig zijn?3
Zoals hiervoor in het antwoord op vraag 1 is benoemd, voorziet de Mijnbouwwet in een systeem voor besluitvorming over de gaswinning uit het Groningenveld voor ieder gasjaar. Besluitvorming vindt altijd plaats in overeenstemming met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Daarnaast worden, zoals wettelijk voorgeschreven, de belangen van veiligheid en leveringszekerheid zorgvuldig betrokken en afgewogen. Dat kan ertoe leiden dat er – hoe vervelend dat ook is – toch tijdelijk meer gas moet worden gewonnen dan eerder voorzien, omdat dit in het kader van de gasleveringszekerheid noodzakelijk is. Dit neemt niet weg, zoals is toegelicht in antwoord op vraag 2, dat het kabinet er alles aan doet om het Groningenveld zo snel mogelijk te sluiten.
Het kabinet heeft in de besluiten over het winningsniveau altijd de onzekerheden en afhankelijkheden in de afbouw benoemd en bij de afweging betrokken. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in meerdere uitspraken geoordeeld dat de wijze waarop deze afweging tot nu toe in de besluiten is gemaakt, standhoudt.5
Hoe verhoudt het onder de derde vraag gestelde zich met de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens nu de staat reeds besloten heeft dat de gaswinning dient te worden stilgelegd terwijl er nu belemmeringen blijken te zijn?
De hiervoor in het antwoord op vraag 3 bedoelde belangenafweging raakt aan de grondrechten van burgers, onder meer op grond van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en het Eerste Protocol van het EVRM (EP EVRM). De door deze grondrechten beschermde belangen van burgers in Groningen worden in de afweging in ieder besluit betrokken. De veiligheidsrisico’s worden aan de hand van een concrete wettelijke veiligheidsnorm op aanvaardbaarheid beoordeeld en er wordt op zo kort mogelijke termijn toegewerkt naar een volledige beëindiging van de gaswinning uit het Groningenveld. Tot die tijd – en ook daarna – worden door het kabinet (voorzorgs)maatregelen genomen om de omstandigheden en toekomst van bewoners op alle mogelijke manieren te verbeteren. De belangen van overige burgers in Nederland zijn betrokken doordat het winningsniveau tot op heden niet is verlaagd onder het niveau van de leveringszekerheid. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft herhaaldelijk bevestigd dat deze manier om de grondrechten gemotiveerd mee te wegen standhoudt.6
Welke middelen staan de staat ten dienste om met een beroep op noodtoestand of andere daaraan verwante maatregelen de gasleverantie aan buitenlandse partijen te beëindigen?
Pas als sprake is van een noodsituatie in de zin van de Europese Verordening leveringszekerheid (Verordening (EU) 2017/1938 betreffende maatregelen tot veiligstelling van de gasleveringszekerheid), kunnen maatregelen worden genomen uit het Bescherm en Herstelplan Gas. Het gaat om een zeer uitzonderlijke situatie waarin de gasmarkt op ingrijpende wijze is verstoord. Een dergelijke situatie in de zin van deze verordening is nog niet eerder voorgekomen en is ook nu niet aan de orde. In het geval een noodsituatie zich wel voordoet en ik die moet afroepen, moet ik dat melden aan de Europese Commissie. Die beoordeelt of dit gerechtvaardigd is. De Commissie kan mij vervolgens, op verzoek van een andere lidstaat, van aardgasbedrijven dan wel op eigen initiatief, verzoeken de maatregelen te wijzigen als zij tot de conclusie komt dat die in strijd zijn met EU-regelgeving.
Wel ben ik met mijn Duitse ambtgenoot in gesprek gegaan over mogelijke manieren om de vraag te verlagen. Conform de motie van het lid Paternotte c.s. (Kamerstuk 35 788, nr. 127) informeer ik uw Kamer zo spoedig mogelijk over de gaswinning en de mogelijke scenario’s om de extra winning te minimaliseren.
Wilt u de adviezen overleggen die, gezien de ernst van deze situatie ongetwijfeld in de afgelopen jaren gevraagd zijn aan de juridische afdeling van uw ministerie, aan de landsadvocaat en/of een andere gerenommeerde advocaat?
Ik verwijs naar de brief aan uw Kamer over dit onderwerp van 17 januari 2014 (Kamerstuk 33 529, nr. 28) en de bijlage daarbij (het document «Nadere toelichting onderzoeksresultaten, adviezen en kabinetsbesluit»). Deze analyse is nog altijd relevant, want het gaat om dezelfde langjarige contracten.
Deelt u de mening dat uit niets blijkt en dat ook van de kant van uw ministerie tot op heden niet beweerd is dat de onvoorziene omstandigheden, zoals genoemd in artikel 4 van het Vaststellingsbesluit onder lid a (transportbeperkingen), b (technische mankementen aan de installaties van Gasunie Transport Services B.V.) dan wel c (onvoorziene ontwikkelingen in de samenstelling van het hoogcalorisch gas) van het Vaststellingsbesluit, van toepassing zijn, zodat dit artikel ook geen grond is waarop extra gewonnen mag worden?4
Artikel 4 van het vaststellingsbesluit regelt de inzet van het Groningenveld als zogenoemde back-up voor de uitvoering van wettelijke taken die GTS heeft op het gebied van systeemintegriteit, waaronder het beheer van het landelijk gastransportnet, de balanshandhaving en kwaliteitsconversie. In drie specifiek benoemde situaties kan GTS, tot een genoemd maximum, een aanwijzing geven aan GasTerra die ertoe leidt dat de gaswinning voor dit back-up doel wordt verhoogd.
Deze mogelijkheid staat los van de bevoegdheden die ik heb op grond van de Mijnbouwwet, om gedurende het gasjaar in te grijpen als dat nodig is. Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik tevens naar het antwoord op vraag 1.
Conform de motie van het lid Paternotte c.s. over alternatieven om het winnen van extra gas uit het Groningenveld te voorkomen (Kamerstuk 35 788, nr. 127), zal ik uw Kamer informeren in hoeverre een verhoging van het winningsniveau noodzakelijk is en welke mogelijkheden hiervoor bestaan,
Bent u het met ons eens dat, nu het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI) spreekt van een warme winter5, dat u alleen al op basis hiervan de minimale door u genoemde hoeveelheid van 3,9 miljard kuub niet mag winnen, omdat deze hoeveelheid gebaseerd is op een normale winter?
Inderdaad is er geen absoluut of minimaal winningsniveau vastgesteld, maar een formule – de zogenoemde graaddagenformule – die de relatie geeft tussen het temperatuurverloop en het winningsniveau. Het klopt dat er tot op heden sprake is van een relatief warme winter, waardoor op basis van het huidige vaststellingsbesluit de verwachting is dat de gaswinning lager uitkomt.
Kunt u ons voorrekenen, op basis van de formule, genoemd in artikel 2 van het Vaststellingsbesluit, die tot op heden leidt tot een veel lagere toegestane gaswinning dan 3,9 miljard kuub, welke gaswinning is toegestaan gezien het aantal graaddagen tot op heden?
Voor het winningsniveau in het lopende gasjaar wordt rekening gehouden met het aantal graaddagen in de periode van 1 oktober 2021 tot en met 31 maart 2022. Het aantal graaddagen is het aantal graden dat de daggemiddelde temperatuur in De Bilt, gecorrigeerd voor de windsnelheid, onder de 14 graden Celsius uitkomt, opgeteld voor alle dagen in de genoemde periode. Tot en met 31 januari 2022 waren er 1076 graaddagen, bijna 50 minder dan in het referentiejaar voor een gemiddeld temperatuurverloop 2011–2012. Zie ook https://dashboardgroningen.nl.
Volgt uit het in vraag zeven en acht gestelde niet noodzakelijkerwijs dat extra gaswinning juridisch niet mogelijk is?
Nee. Voor het antwoord verwijs ik u tevens naar het antwoord op vraag 1 en 7.
Hoe is het mogelijk dat de afspraken over export/levering aan het buitenland in conflict zijn met uw besluit tot beëindiging van de gaswinning en hier in het vaststellingsbesluit ook niet in is voorzien en deze afspraken slechts in randopmerkingen zijn vermeld?
Het besluit uit 2018 om de gaswinning uit het Groningenveld zo snel als mogelijk te beëindigen is niet in strijd met de export van laagcalorisch gas naar België, Duitsland en Frankrijk. Er zijn afspraken gemaakt met de netbeheerders van deze landen over de afbouw van de gaslevering vanuit Nederland. Tussen nu en gasjaar 2028–2029 vindt een volledige afbouw plaats van de export van laagcalorisch gas door afnemers van laagcalorisch gas om te bouwen.
Gezien het belang van de reductie van de laagcalorische gasvraag in het buitenland is door mijn ministerie en de betrokken collega’s van de Duitse, Belgische en Franse overheden een Task Force opgericht om de activiteiten op het gebied van de ombouw te monitoren. Uw Kamer wordt tot en met september 2022 elk halfjaar geïnformeerd over de monitoringsrapportage van de Task Force.
De operationele strategie voor de inzet van het Groningenveld wordt in het vaststellingsbesluit vastgesteld aan de hand van de in artikel 52d, tweede lid van de Mijnbouwwet voorgeschreven afweging van belangen. Het tempo van de afbouw van de vraag naar laagcalorisch gas is een van die belangen (in het vaststellingsbesluit criterium c genoemd) en komt uitgebreid aan bod. In de brieven van 19 juni en 21 september 2020 en van 11 februari, 25 juni en 24 september 2021 is uw Kamer ook geïnformeerd over de randvoorwaarden voor de beëindiging van de gaswinning uit het Groningenveld (Kamerstuk 33 529, nr. 788, nr. 803, nr. 848, nr. 873 en nr. 902).
Deelt u de mening dat alle adviezen die ten grondslag liggen aan het vaststellingsbesluit niet meer relevant zijn, omdat die uitgingen van een geheel ander uitgangspunt (namelijk stillegging van de gaswinning) en gaat u daarom nieuwe adviezen aanvragen?
Zoals aangegeven in de brief van 6 januari jl. van mijn voorganger over de mogelijke verhoging van de gaswinning uit het Groningenveld (Kamerstuk 33 529, nr. 944) is aan NAM gevraagd om voor de verschillende varianten in de rapportage van GTS de operationele strategie van het huidige gasjaar te herzien en te berekenen hoe in de verschillende varianten de druk zich in het gasveld ontwikkelt. TNO heb ik gevraagd op basis hiervan een aanvulling te maken op de seismische dreigings- en risicoanalyse van 2021. Deze analyse is voorgelegd aan Staatstoezicht op de Mijnen (SodM), zodat SodM kan adviseren over de veiligheidsrisico’s van een verhoging van de gaswinning in dit gasjaar.
GTS maakt op mijn verzoek een actualisatie van de gasvraag en kijkt daarbij op welke manier de gevolgen voor het winningsniveau en de sluitingsdatum kunnen worden geminimaliseerd.
Voor 1 april 2022 zal ik een definitief besluit nemen over het winningsniveau.
Heeft u na het besluit tot beëindiging van de gaswinning de contracten met de hierbij relevante afnemende landen/klanten beëindigd en, zo nee, waarom niet?
De exacte hoeveelheid gas die wordt afgenomen wordt eerst en vooral bepaald door de fysieke vraag naar laagcalorisch gas bij eindgebruikers. Het is ook die fysieke vraag die, tezamen met de Nederlandse behoefte, leidend is bij de bepaling van het jaarlijks uit het Groningenveld te winnen volume. Dit op basis van de raming die jaarlijks wordt opgesteld door GTS op grond van informatie van de netbeheerders uit de voornoemde landen. De bestaande leveringscontracten spelen daarbij geen rol, de netbeheerders hebben ook geen zicht op deze contracten. Bovendien wordt niet alleen met gas dat is gekocht onder langetermijncontracten invulling gegeven aan de fysieke behoefte, dat gebeurt ook met gas dat wordt gekocht op de gashandelsplaats. Daarbij gaat het onder meer om gas dat de volgende dag of de volgende maand moet worden geleverd.
Voor de nog aanwezige langetermijncontracten geldt dat GasTerra, de verkoper van het Groningengas, deze jaren geleden heeft afgesloten met buitenlandse afnemers. Deze contracten bevatten een maximum en minimum volume dat per jaar wordt afgenomen. Binnen die bandbreedte wordt de exacte hoeveelheid gas die wordt afgenomen bepaald door de fysieke vraag naar gas van eindgebruikers. Deze eindgebruikers hebben geen alternatief voor laagcalorisch gas.
In 2013 heeft het kabinet al onderzoek gedaan naar deze langetermijncontracten. Uw Kamer is daarover per brief van 17 januari 2014 geïnformeerd (Kamerstuk 33 529, nr. 28). De conclusie was toen dat minder levering aan buitenlandse afnemers alleen onder zeer exceptionele omstandigheden mogelijk is en ook alleen in combinatie met gelijktijdige reductie van gaslevering aan alle andere afnemers (zowel in Nederland als in de andere landen die laagcalorisch gas gebruiken, waaronder Duitsland).
Wat betreft de nu door Duitsland gevraagde extra leveringen is mijn aandacht er op gericht geweest om in gesprek met mijn Duitse ambtgenoot tot alternatieve oplossingen te komen. Conform de motie Paternotte, informeer ik uw Kamer binnenkort over de laatste inzichten voor de gaswinning en alle mogelijke scenario’s om de extra winning te minimaliseren. Er wordt op dit moment reeds gewerkt aan de fysieke ombouw van afnemers in het buitenland zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 11.
Hoe ziet u de beëindiging van deze contracten? Tegen welke compensatie heeft u de leverafspraken met de afnemers beëindigd en wilt u de bijbehorende documenten allen per ommegaande aan de Tweede Kamer doen toekomen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 13 is er geen sprake van contracten die de Staat is aangegaan. Het is aan de partijen die contracten hebben afgesloten om te overwegen of contracten moeten worden aangepast naar aanleiding van de afbouw van de export.
Wilt u ons ook alle correspondentie met afnemers over beëindiging van de leveranties toesturen, ook in gevallen waar de correspondentie tot op heden niet tot daadwerkelijke beëindiging heeft geleid?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 13 en 14 is er geen sprake van contracten die de Staat is aangegaan.
Waarom komen deze met uw beleid conflicterende export-/leveringsafspraken nu pas als concreet probleem op tafel en hoe gaat u dit oplossen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 11 betreft de huidige situatie, behalve een vraag van contracten tussen spelers op de gasmarkt, eerst en vooral een fysiek vraagstuk. Er vindt een volledige afbouw plaats van de export van laagcalorisch gas door een grootschalig en complex ombouwprogramma waarin afnemers van laagcalorisch gas in België, Duitsland en Frankrijk naar hoogcalorisch gas worden omgeschakeld. Jaarlijks worden honderdduizenden afnemers per jaar omgezet. Bij brief van 24 juni 2016 (Kamerstuk 33 529, nr. 278) is uw Kamer geïnformeerd welke stappen België, Frankrijk en Duitsland zetten om het gebruik van laagcalorisch gas uit te faseren. Uw Kamer wordt sinds februari 2020 elk half jaar geïnformeerd over de voortgang van dit programma. De ombouw loopt tot op heden voorspoedig en loopt ondanks de corona-maatregelen nog steeds op schema. De ombouw vertaalt zich niet 1-op-1 door in een afname van de vraag, omdat de vraag van resterende afnemers van laagcalorisch gas van jaar tot jaar verschilt.
Dit jaar speelt, voor het eerst, dat de prognose van de vraag naar Nederlands laagcalorisch gas door nog niet omgebouwde Duitse afnemers minder is afgenomen dan verwacht. Ik ben met mijn Duitse ambtgenoot in gesprek gegaan over mogelijke manieren om de vraag te verlagen.
Het winnen van extra gas uit het Groningenveld |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Hoeveel extra gas bent u voornemens om maximaal te winnen uit het Groningenveld?
Conform de motie van het lid Paternotte c.s. (Kamerstuk 35 788, nr. 127) informeer ik uw Kamer zo spoedig mogelijk over de gaswinning in het huidige gasjaar en de mogelijke scenario’s om de winning te minimaliseren.
Voor 1 april 2022 zal ik een definitief besluit nemen over het winningsniveau.
Is vooraf onderzoek gedaan naar en zijn er scenario’s voor de (geologische) gevolgen hiervan?
TNO heeft op mijn verzoek een aanvulling gemaakt op de seismische dreigings- en risicoanalyse van 2021. Ik heb de resultaten van TNO aan het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) voorgelegd, zodat het SodM kan adviseren over de veiligheidsrisico’s. Dat advies zal ik betrekken bij mijn besluit over het winningsniveau dat ik voor 1 april 2022 neem.
Op hoeveel gas heeft Duitsland maximaal recht? Hoe lang nog? Gaat dit volgend jaar weer gebeuren?
Nederland heeft een verantwoordelijkheid voor de leveringszekerheid van beschermde afnemers, ook in buurlanden, die nog geen alternatief hebben voor laagcalorisch gas. De hoeveelheid gas die wordt afgenomen wordt eerst en vooral bepaald door de fysieke vraag naar laagcalorisch gas bij eindgebruikers. Door een grootschalig en complex ombouwprogramma waarin afnemers van laagcalorisch gas in Duitsland naar hoogcalorisch gas worden omgeschakeld, wordt de vraag gereduceerd en de export afgebouwd met ongeveer 10% per jaar.
Duitsland heeft de vraag naar Nederlands laagcalorisch gas de afgelopen jaren afgebouwd van bijna 20 miljard Nm3 in het gasjaar 2017–2018 naar minder dan 15 miljard Nm3 in het afgelopen gasjaar en bouwt de komende jaren verder af met circa 2 miljard Nm3 per jaar tot nul aan het eind van dit decennium.
De Taskforce Monitoring L-gas market bewaakt de voortgang van de ombouw in het buitenland. In de brief van 24 september 2021 heb ik uw Kamer over de voortgang geïnformeerd (Kamerstuk 33 529, nr. 902). Binnenkort informeer ik uw Kamer over het nieuwe rapport van de Taskforce van februari 2022 met de meest actuele cijfers.
De Duitse netbeheerders hebben aan GTS een verhoging van de prognose voor de vraag naar laagcalorisch gas gegeven voor de komende vijf jaar. Wat betreft de gaswinning uit het Groningenveld heeft deze bijstelling enkel effect op het huidige gasjaar. In de overige jaren kan de vraag ingevuld worden door in stikstofinstallaties hoogcalorisch gas met stikstof te mengen.
Zijn er (kansrijke) gronden om de leveringscontracten met Duitsland te ontbinden dan wel anderszins niet te leveren?
De exacte hoeveelheid gas die wordt afgenomen wordt eerst en vooral bepaald door de fysieke vraag naar laagcalorisch gas bij eindgebruikers. Het is ook die fysieke vraag die, tezamen met de Nederlandse behoefte, leidend is bij de bepaling van het jaarlijks uit het Groningenveld te winnen volume. Dit op basis van de raming die jaarlijks wordt opgesteld door GTS op grond van informatie van de netbeheerders uit de voornoemde landen. De bestaande leveringscontracten spelen daarbij geen rol, de netbeheerders hebben ook geen zicht op deze contracten. Bovendien wordt niet alleen met gas dat is gekocht onder langetermijncontracten invulling gegeven aan de fysieke behoefte, dat gebeurt ook met gas dat wordt gekocht op de gashandelsplaats. Daarbij gaat het onder meer om gas dat de volgende dag of de volgende maand moet worden geleverd.
Voor de nog aanwezige langetermijncontracten geldt dat GasTerra, de verkoper van het Groningengas, deze jaren geleden heeft afgesloten met buitenlandse afnemers. Deze contracten bevatten een maximum en minimum volume dat per jaar wordt afgenomen. Binnen die bandbreedte wordt de exacte hoeveelheid gas die wordt afgenomen bepaald door de fysieke vraag naar gas van eindgebruikers. Deze eindgebruikers hebben geen alternatief voor laagcalorisch gas.
In 2013 heeft het kabinet al onderzoek gedaan naar deze langetermijncontracten. De Tweede Kamer is daarover per brief van 17 januari 2014 geïnformeerd (Kamerstuk 33 529, nr. 28). De conclusie was toen dat minder levering aan buitenlandse afnemers alleen onder zeer exceptionele omstandigheden mogelijk is en ook alleen in combinatie met gelijktijdige reductie van gaslevering aan alle andere afnemers (zowel in Nederland als in de andere landen die laagcalorisch gas gebruiken, waaronder Duitsland).
Mijn aandacht is er daarom op gericht geweest om in gesprek met mijn Duitse ambtgenoot tot alternatieve oplossingen te komen.
Wordt er ook geleverd aan andere landen? Zo ja, kan dat worden stopgezet?
Afnemers in België, Duitsland en Frankrijk zijn voor het laagcalorisch gas dat zij gebruiken volledig afhankelijk van Nederland. Naar deze landen vindt uit Nederland export plaats. Door grootschalige en complexe ombouwprogramma’s waarin afnemers van laagcalorisch gas naar hoogcalorisch gas worden omgeschakeld, wordt deze export afgebouwd en uiterlijk gasjaar 2028–2029 afgerond. Uw Kamer wordt sinds februari 2020 elk half jaar geïnformeerd over de voortgang van deze programma’s. Gelet op zowel contractuele beperkingen als Europeesrechtelijke verplichtingen zou een reductie van levering gevolgen hebben voor zowel Nederlandse als buitenlandse afnemers.
Is het gas dat aan Duitsland wordt geleverd allemaal bedoeld voor de lokale vraag of exporteert Duitsland zelf weer gas naar elders? Neemt Duitsland gasbesparende maatregelen?
Duitsland is geen exporteur van laagcalorisch gas. Er vindt een volledige afbouw plaats van de export van laagcalorisch gas door een grootschalig en complex ombouwprogramma waarin afnemers van laagcalorisch gas in België, Duitsland en Frankrijk naar hoogcalorisch gas worden omgeschakeld, zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 5. De ombouw vertaalt zich niet 1-op-1 door in een afname van de vraag, omdat de vraag van resterende afnemers van laagcalorisch gas van jaar tot jaar verschilt door temperatuurverschillen. Daarnaast hebben energiebesparende maatregelen in Duitsland nog niet het effect bereikt dat wordt beoogd.
Is de reden dat Duitsland Gronings gas opeist puur een fysiek tekort aan gas of speelt de gasprijs hier een rol in?
Er is geen sprake van dat Duitsland gas «opeist». Vanuit Nederland vindt export van laagcalorisch gas plaats op basis van de fysieke vraag. Het vraagstuk dat voorligt betreft een verwachting van een fysiek tekort. Mijn Duitse ambtgenoot heeft benadrukt dat de hoge gasprijs geen rol speelt.
Hoe wordt op dit moment het Bescherm en Herstelplan Gas uitgevoerd? Worden er maatregelen uit de maatregelenladder in werking gesteld? Wordt er bijvoorbeeld een besparingstender, zoals omschreven in het Bescherm en Herstelplan Gas, geëffectueerd?
Het Bescherm- en Herstelplan Gas (BH-G) bestaat uit een aantal maatregelen die ervoor moeten zorgen dat we in tijden van een gascrisis zo lang mogelijk in de energiebehoefte kunnen voorzien. Dit BH-G is uitdrukkelijk bedoeld voor (internationale) noodsituaties waarin de gasmarkt op ingrijpende wijze is verstoord en er geen sprake meer is van een normale situatie.
Het BH-G is bedoeld als leidraad om een plotseling en naar verwachting langer durend tekort aan gas op te kunnen vangen, om te voorkomen dat bijvoorbeeld ziekenhuizen geen verwarming meer hebben, elektriciteitscentrales niet meer werken en de maatschappij ontwricht raakt.
Er zijn verschillende fases: vroegtijdige waarschuwing, alarm en noodsituatie. In de eerste twee fases blijft de nadruk liggen op het ondervangen van een crisissituatie met behulp van marktgebaseerde maatregelen. Hiertoe beschikken de betrokken partijen over de daarvoor noodzakelijke bevoegdheden. Als er sprake is van een noodsituatie, kan er worden ingegrepen met behulp van niet-marktgebaseerde maatregelen. Die maatregelen zijn in het BH-G opgenomen in een maatregelenladder die ook de volgorde dicteert waarin de maatregelen moeten worden overwogen.
Op dit moment is er geen sprake van een situatie waarin het BH-G van toepassing is. Wel wordt zowel op nationaal niveau als op niveau van de Europese Unie de vinger goed aan de pols gehouden gezien de meest recente ontwikkelingen. Dit betekent dat er ook geen maatregelen uit het BH-G in werking zijn gesteld. Op het moment dat ik genoodzaakt ben om een crisisniveau als bedoeld in het BH-G af te kondigen en maatregelen tref ter uitvoering van het BH-G, dan informeer ik uw Kamer daar direct over. Ook geldt dat ik het afroepen van een noodsituatie moet melden aan de Europese Commissie die beoordeelt of dit gerechtvaardigd is. De Commissie kan mij vervolgens, op verzoek van een andere lidstaat, van aardgasbedrijven dan wel op eigen initiatief, verzoeken de maatregelen te wijzigen als zij tot de conclusie komt dat die in strijd zijn met
EU-regelgeving. Het gaat in het bijzonder om verordening (EU) 2017/1934 betreffende maatregelen tot veiligstelling van de gasleveringszekerheid.
Waarom is het Bescherm en Herstelplan Gas nog niet wettelijk verankerd? Was het niet heel opportuun geweest wanneer dit plan al wettelijk verankerd zou zijn geweest?
In de bevoegdheid om de maatregelen die zijn opgenomen in het BH-G te treffen is voor een deel reeds voorzien. Voor het treffen van een deel van de maatregelen waarin het BH-G voorziet in het geval er sprake is van een noodsituatie is nog niet voorzien in een specifieke wettelijke grondslag. Het kabinet werkt aan wetgeving om voor deze maatregelen een specifieke wettelijk bevoegdheid te creëren. Deze wetgeving is echter niet voor deze winter gereed.
Dat betekent niet deze maatregelen op dit moment niet getroffen kunnen worden. Als het treffen van deze maatregelen noodzakelijk is dan kan daarvoor gebruik gemaakt worden van de bevoegdheden die het staatsnoodrecht biedt, bijvoorbeeld op grond van de Distributiewet.
Deelt u de mening dat bepaalde bedrijven minder essentieel zijn dan andere bedrijven, ook binnen de groep niet door solidariteit beschermde afnemers van het Bescherm en Herstelplan Gas? Is er sprake van een bepaalde cascadering?
Het kan zeker zijn dat er sprake is van een verschil van impact qua veiligheid of andere maatschappelijke effecten bij het verplicht terug- of afschakelen van gasgebruik van bedrijven. Om deze potentiële gevolgen beter in beeld te krijgen is een uitvraag gedaan bij de grootste gasafnemers. Deze informatie helpt om, mocht de situatie zich onverhoopt voordoen dat het BH-G gas ingezet moet worden, de maatschappelijke en economische gevolgen van die maatregelen zoveel mogelijk te beperken. Hoe de maatregelen er in de praktijk precies uit zullen zien bij een noodsituatie, hangt af van de specifieke situatie (hoe groot en hoe lang is het gastekort, situatie buurlanden, gasafname van bedrijven, weersomstandigheden).
Wat is het middellangetermijnplan voor het gasloos maken van de sectoren die als minst essentieel worden beschouwd? Is het mogelijk om voor deze sectoren alvast de grootverbruikerskortingen af te bouwen of hogere heffingen voor gasverbruik in te voeren, zoals ook omschreven staat in het Bescherm en Herstelplan Gas?
Met het klimaatbeleid en de energietransitie wordt ingezet op CO2-reductie in alle sectoren. Het reduceren van de gasvraag (door energie-efficiëntie of substitutie naar duurzame bronnen) is onderdeel van het palet aan maatregelen. Hiertoe is een palet aan instrumenten ingezet en nog in voorbereiding, zoals de opschalingsregeling voor groene waterstof. De mogelijk inzetbare instrumenten zoals genoemd in het BH-G zijn bedoeld om kortstondig in te zetten om een kortstondige vraagreductie van gas te realiseren in een zeer specifieke situatie, waarbij er op de gasmarkt een noodsituatie is opgetreden. Deze vormen daarmee geen onderdeel van het reguliere klimaatinstrumentarium.
Ziet u in de huidige hoge gasprijzen en hoge gasvraag aanleiding om de subsidieregelingen voor woningisolatie en andere gas- en warmtebesparing op te plussen?
Met ingang van 3 januari 2022 zijn de subsidiebedragen voor isolatiemaatregelen en (hybride) warmtepompen in de ISDE-regeling verhoogd van 20 naar 30% van de gemiddelde investeringskosten (Stcrt. 2022, nr. 1718). Ter uitvoering van de motie van het lid Grinwis (Kamerstuk 32 813, nr. 945) is deze verhoging met ingang van 19 januari 2022 ook doorgevoerd voor zonneboilers. In samenhang met de verhoging van de subsidiebedragen is het budget voor deze maatregelen in 2022 verhoogd van 100 miljoen euro naar 228 miljoen euro.
Daarnaast zal het kabinet conform het coalitieakkoord nader en aanvullend beleid uitwerken rondom de verdere invulling van een nationaal isolatieprogramma en de stimulering van hybride warmtepompen. Hiermee komt het kabinet dus al tegemoet aan deze vraag.
Hoe kijkt u aan tegen het overvragen van de subsidies van het samenwerkingsverband Noord-Nederland (SNN)? Hoe kijkt u aan tegen de organisatorische chaos rond de aangifte waarbij mensen het gevoel hadden aan een loterij mee te doen en soms urenlang in lange rijen buiten in de kou moesten wachten?
Ik betreur de gang van zaken rondom de aanvraagprocedure waarbij Groningers urenlang in de rij hebben gestaan – letterlijk in de kou. Ik heb besloten dat er voldoende budget komt zodat alle Groningers die in aanmerking komen voor de subsidie, deze kunnen aanvragen (Kamerstuk 33 529, nr. 946).
Kan er snel een tussentijdse tweede ronde komen voor de mensen die wel een aanvraag volgens de criteria hadden, maar nu buiten de boot vielen? Hoeveel geld is hiervoor nodig? Hoe voorkomen we dat er weer een soort loterij ontstaat en mensen met elkaar moeten concurreren?
In mijn brief van 14 januari jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 946) heb ik aangegeven dat 250 miljoen euro beschikbaar wordt gesteld. Dit bedrag is gebaseerd op circa 25.000 woningeigenaren die dreigden niet in aanmerking te komen voor de subsidie. De regeling wordt hierop aangepast en de volgende aanvraagperiode wordt georganiseerd. Daarbij heb ik aangegeven dat ik me ervoor zal inspannen dat dit zo spoedig mogelijk maar ook zorgvuldig gebeurt. De ervaringen van de eerdere rondes worden hierbij uiteraard betrokken. Zodra ik meer duidelijkheid heb over de invulling en vormgeving van de aanvraagperiode, zal ik uw Kamer daarover informeren.
Wat is nu het reëele plan om te zorgen dat in 2023 de gaskraan definitief dicht kan? Wat is hier het afschaalpad voor? Hoe is voorzien in mogelijk nieuwe tegenvallers?
Binnenkort informeer ik uw Kamer conform de motie Paternotte c.s. over alternatieven om het winnen van extra gas uit het Groningenveld te voorkomen en de afbouw van de gaswinning.
Wat zijn de mogelijkheden tot beroep met betrekking tot het op 1 april te nemen besluit?
Indien ik vóór 1 april tot een ophoging van het winningsniveau besluit, kunnen belanghebbenden hier tegen in beroep gaan bij de bestuursrechter. Indien zij de uitvoering van het besluit willen voorkomen, kunnen zij verzoeken om een voorlopige voorziening bij de bestuursrechter.
Deelt u de mening dat de (gas)markt hier gefaald heeft en uit zichzelf niet in staat is een betrouwbare en betaalbare energievoorziening te regelen?
Nee, die opvatting deel ik niet. De gasmarkt is de afgelopen jaren in staat geweest om de afbouw van de winning uit het Groningenveld van meer dan 45 miljard Nm3 in gasjaar 2011–2012 tot minder dan 8 Nm3 in gasjaar 2020–2021 zonder problemen op te vangen. Dit gasjaar is er echter sprake van een aantal uitzonderlijke omstandigheden zoals onder meer uiteengezet in de op 23 september 2021 aan uw Kamer gestuurde antwoorden op vragen van het lid Erkens (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 19). Daarnaast heeft de oorlog in Oekraïne mogelijk effect op de leveringszekerheid. Zeer binnenkort informeert het kabinet uw Kamer hierover.
Wie profiteert van de extra opbrengst door de extra winning? Hoeveel hiervan gaat naar de overheid en is er al een bestemming voor deze meevaller? Kan er een «windfall tax» worden geïntroduceerd zoals in het Verenigd Koninkrijk wordt voorgesteld?1
In het coalitieakkoord staat dat de regio spoedig perspectief wordt geboden. Daarbij staat een ruimhartige uitvoering van de schade- en hersteloperatie centraal. Indien nodig wordt hiervoor extra geld beschikbaar gesteld. Dit uitgangspunt staat vast, onafhankelijk van de financiële gevolgen van de eventuele extra aardgaswinsten. Ik heb nog niet besloten over het verhogen van het winningsniveau en bekijk eerst de alternatieven.
Hoe gaat u garanderen dat het volgend jaar wel lukt om de winning te stoppen?
Binnenkort informeer ik uw Kamer conform de motie Paternotte c.s. over alternatieven om het winnen van extra gas uit het Groningenveld te voorkomen en de afbouw van de gaswinning.
Het verder opendraaien van de Groningse gaskraan |
|
Geert Wilders (PVV), Alexander Kops (PVV) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de conclusie dat het verder opendraaien van de Groningse gaskraan de zoveelste gebroken belofte is en allesbehalve getuigt van een betrouwbare overheid?1
Nee. De belofte die mijn voorgangers hebben gedaan en die ook ik met het gehele kabinet doe is dat ik mij maximaal inzet om de gaswinning in Groningen zo snel als mogelijk volledig en definitief te beëindigen. Mijn voorgangers hebben daar in het verleden verwachtingen over uitgesproken en hebben daarbij de onzekerheden benoemd. De gaswinning uit het Groningenveld is de afgelopen jaren in grote stappen afgebouwd. Daardoor is het veiliger geworden in Groningen.
Ik bekijk op dit moment of en zo ja welke verhoging van het winningsniveau nodig is en zal uw Kamer hier conform de motie van het lid Paternotte c.s. over alternatieven om het winnen van extra gas uit het Groningenveld te voorkomen (Kamerstuk 35 788, nr. 127) over informeren. Voor 1 april 2022 zal ik een definitief besluit nemen over het winningsniveau.
Bent u ervan op de hoogte dat er nog ruim 30.000 schademeldingen openstaan? Hoe legt u het verder opendraaien van de Groningse gaskraan uit aan alle Groningse gedupeerden die al jarenlang in de ellende zitten, in een kapot huis wonen en eindeloos moeten wachten op schadeafhandeling en versterking?
Het nieuwe kabinet wil de gaswinning in Groningen zo snel mogelijk volledig en definitief beëindigen. Mijn voorganger heeft uw Kamer op 6 januari jl. geïnformeerd dat er mogelijk meer gas moet worden gewonnen dan eerder gedacht. Dat bericht was voor veel Groningers teleurstellend. Zeker voor de mensen die nog wachten op behandeling van hun schademelding of op versterking. Zoals aangegeven in het antwoord bij vraag 1 bekijk ik op dit moment of en zo ja welke verhoging van het winningsniveau nodig is. Daarbij bekijk ik op welke manier de gevolgen voor het winningsniveau en de sluitingsdatum kunnen worden geminimaliseerd. SodM zal over de veiligheidsrisico’s adviseren. Dit betrek ik bij mijn besluit over het winningsniveau dat ik voor 1 april 2022 neem.
Ik ben ervan op de hoogte dat er momenteel 28.000 aanvragen in behandeling zijn bij het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG). In totaal zijn er ook 113.300 schademeldingen voor fysieke schade en 100.211 aanvragen voor waardedaling afgehandeld. Het IMG is een organisatie die er op ingericht is te werken met een grote werkvoorraad. Voor de individuele bewoner is het van belang te weten hoe lang het ongeveer duurt voordat zijn of haar melding is afgehandeld. De omvang van de werkvoorraad is hierbij minder relevant. De gemiddelde doorlooptijd ligt momenteel net boven het streven van het IMG van binnen een half jaar, maar daalt door de introductie van de vaste vergoeding, waarbij geen schadeopname hoeft plaats te vinden. Ik heb aandacht gevraagd voor de doorlooptijden bij het IMG. Ik blijf dit monitoren en ga waar nodig in gesprek. Het IMG heeft ook dossiers onder zijn hoede waarbij de doorlooptijd inmiddels langer dan een jaar (5580) of 2 jaar (723) is. Dit kan onder andere komen doordat dossiers complex zijn omdat er meerdere dingen samenvallen, zoals schade aan een bedrijfspand in combinatie met een woning. Dit vraagt meer aandacht en overleg met bewoner over de afhandeling ervan. Er kan ook sprake zijn van een lopende bezwaarprocedure. Ook hier heb ik aandacht voor gevraagd. Ik zal dit blijven monitoren en mij inzetten voor een spoedige afhandeling.
Kunt u zich uw belofte herinneren dat het Groninger gasveld alleen nog maar als «waakvlam» ingezet zou worden, oftewel bij extreme kou? Deelt u de conclusie dat er momenteel geen sprake is van extreme kou?
Mijn voorgangers hebben, op basis van ramingen van de landelijke netbeheerder Gasunie Transport Services B.V. (GTS), de verwachting uitgesproken dat het Groningenveld, mits de stikstofinstallatie in Zuidbroek tijdig gereed zou zijn, vanaf medio 2022 alleen nodig zou zijn als reservemiddel (Kamerstuk 33 529, nr. 902). Vanaf dat moment is het Groningenveld alleen nodig in uitzonderlijke situaties, zoals extreme kou of uitval van installaties. Dat gaat gepaard met een zogenoemde minimumflow (ook wel waakvlam) om productielocaties te kunnen gebruiken als dat nodig is. Dit is nog steeds het beeld. De stikstofinstallatie wordt naar verwachting deze zomer volledig in gebruik genomen.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat er meer Gronings gas gewonnen zal worden om het vervolgens gedeeltelijk naar Duitsland te sturen? Wat hebben de Groningse gedupeerden met de gasbehoefte in Duitsland te maken?
Delen van Duitsland, Noord-Frankrijk en België zijn aangesloten op een laagcalorisch gasnetwerk. Deze huishoudens en bedrijven zijn, net als Nederlandse huishoudens en bedrijven, daardoor afhankelijk van laagcalorisch gas uit Nederland. Het vraagstuk dat momenteel voorligt betreft een mogelijke toename in de fysieke vraag uit het gasnetwerk die niet aansluit bij het aanbod. Indien dit fysieke probleem niet wordt opgelost, komen afnemers in Nederland en Duitsland zonder gas te zitten.
Ik ben daarom in gesprek met mijn Duitse ambtgenoot over de vraag hoe de export kan worden geminimaliseerd en om tot alternatieve oplossingen te komen. Ik span mij maximaal in om het Groningenveld zo snel als mogelijk volledig en definitief te sluiten.
Deelt u de conclusie dat we onmiddellijk moeten stoppen met het exporteren van ons gas?
Welke «energiebesparende maatregelen hebben in Duitsland een minder groot effect hebben gehad dan verwacht»? Welke rol speelt de totaal rampzalige Energiewende, met niet-werkende windturbines, gesloten kerncentrales etc., hierin?
Het gaat met name om energiebesparende maatregelen bij huishoudens die gebruik maken van gas en niet om het aanbod van hernieuwbare elektriciteit met behulp van bijvoorbeeld windturbines. Het Duitse Netzentwicklungsplan Gas (NEP) wordt als input gebruik voor de prognose van de vraag naar laagcalorisch gas. Het NEP 2022–2032 is recent beschikbaar gekomen. Daarin zijn de verwachtingen voor de vraag naar laagcalorisch gas bijgesteld, omdat zich afgelopen jaren geen energiebesparing heeft voorgedaan. Energie-efficiëntie doelstellingen voor maatregelen bij huishoudens (van gemiddeld 1% per jaar) worden niet gehaald. Daarbovenop wordt een verschuiving verwacht naar gas van overige fossiele brandstoffen.
Deelt u de mening dat het te schandalig voor woorden is dat de Groningers hiermee niet alleen de dupe worden voor uw falen, maar ook voor het falende energiebeleid in Duitsland?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 5 vindt er een grootschalige ombouwoperatie plaats in België, Duitsland en Frankrijk. Deze ombouw loopt dankzij grote inspanningen van onze buurlanden op schema. Daarnaast heeft de Duitse netbeheerder GTG Nord een extra mengstation gebouwd, waarmee laagcalorisch gas verrijkt kan worden met hoogcalorisch gas binnen de
Duitse vereisten voor laagcalorisch gas. Deze is sinds het voorjaar van 2021 operationeel. Hiermee kan de export van laagcalorisch gas naar Duitsland verder beperkt worden. In 2018 is daarnaast een elektriciteitscentrale in Duitsland versneld overgestapt van laagcalorisch naar hoogcalorisch gas. Duitsland blijft bekijken of er manieren zijn om de ombouw verder te versnellen en daar zal ik bij mijn ambtgenoot ook op blijven aandringen.
Bent u ervan op de hoogte dat de PVV herhaaldelijk heeft verzocht, al in 2014, om de exportcontracten open te breken en daarmee de export van Gronings gas te beëindigen? Deelt u de conclusie dat als er naar de PVV was geluisterd, de vraag naar Gronings gas nu vele malen lager was geweest? Bent u ertoe bereid de exportcontracten, in het belang van de Groningers, alsnog open te breken?
De omvang van de export wordt eerst en vooral bepaald door de fysieke behoefte aan laagcalorisch gas bij eindgebruikers in België, Duitsland en Frankrijk. Het is ook die behoefte die, tezamen met de Nederlandse behoefte, leidend is bij de bepaling van het jaarlijks uit het Groningenveld te winnen volume. Dit op basis van de raming die jaarlijks wordt opgesteld door GTS op grond van informatie van de netbeheerders uit de voornoemde landen. De bestaande leveringscontracten spelen daarbij geen rol, de netbeheerders hebben ook geen zicht op deze contracten. Bovendien wordt niet alleen met gas dat is gekocht onder lange termijn contracten invulling gegeven aan de fysieke behoefte, dat gebeurt ook met gas dat wordt gekocht op de gashandelsplaats. Daarbij gaat het onder meer om gas dat de volgende dag of de volgende maand moet worden geleverd.
Voor wat betreft de nog aanwezige lange termijn contracten geldt dat GasTerra, de verkoper van het Groningengas, deze jaren geleden heeft afgesloten met buitenlandse afnemers die langjarige zekerheid wilden omtrent de levering van gas voor hun eindverbruikers. Deze contracten, waarvan sommige teruggaan tot ver in de vorige eeuw, bevatten een maximum en minimum volume dat per jaar wordt afgenomen. Binnen die bandbreedte wordt de exacte hoeveelheid gas die wordt afgenomen bepaald door de fysieke vraag naar gas van eindgebruikers. Deze eindgebruikers hebben geen alternatief voor laagcalorisch gas.
In 2013 heeft het kabinet onderzoek gedaan naar de lange termijn contracten. De Tweede Kamer is daarover per brief van 17 januari 2014 geïnformeerd (Kamerstuk 33 529, nr. 28). De langjarige exportcontracten van GasTerra bevatten, buiten overmacht, geen ontbindende voorwaarden waarop GasTerra een beroep kan doen in geval van een productiebeperking.
Een beroep op overmacht is alleen onder zeer exceptionele omstandigheden mogelijk en ook alleen als dat gepaard gaat met evenredige reductie van levering aan andere afnemers (binnen Nederland en elders). Dat is mede ingegeven door Europeesrechtelijke afspraken betreffende de interne gasmarkt.
Een reductie van levering zou dus betekenen dat huishoudens en bedrijven in Duitsland én Nederland (tijdelijk) minder gas kunnen afnemen.
Omdat, zoals gezegd, de export wordt bepaald door de fysieke vraag, ligt mijn prioriteit bij het reduceren van die vraag. Zoals benoemd in het antwoord op vraag 4, ben ik hierover in gesprek met mijn Duitse ambtgenoot. Zoals benoemd in het antwoord op vraag 5, lopen er ook al omvangrijke operaties om de vraag naar laagcalorisch gas in het buitenland spoedig af te bouwen.
Het bericht 'Rotterdam woest over oliewinning onder de stad: 'Totaal ridicuul'' |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Stef Blok (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Rotterdam woest over oliewinning onder de stad: «Totaal ridicuul»»?1
Ja.
Kunt u zich voorstellen dat bewoners van de betroffen wijk geschrokken zijn van de aankondiging dat er naar olie geboord wordt onder hun huizen?
Net als u bereiken ook mij signalen van burgers dat zij niet bekend zijn met de oliewinning in hun omgeving. Ik kan mij dan ook voorstellen dat omwonenden die zich niet bewust waren van het feit dat de NAM vanaf de locatie in hun buurt olie wint, verrast zijn door de berichtgeving over de oliewinning.
De oliewinning in Rotterdam vindt al plaats sinds 1984 en de benodigde vergunningen en toestemmingen zijn al lang geleden afgegeven. Daardoor kan de situatie ontstaan dat mensen die al geruime tijd in dit gebied wonen niet op de hoogte zijn van de oliewinning. Voor mensen die in directe omgeving van de mijnbouwlocatie wonen is de oliewinning niet onbekend.
Is de vergunning reeds verleend of betreft het een voornemen?
Het document dat gepubliceerd is, is een ontwerpbesluit dat tot 19 januari 2022 ter inzage heeft gelegen. Een ontwerpbesluit is een voornemen waarop zienswijzen kunnen worden ingediend. De zienswijzen worden betrokken bij de definitieve besluitvorming.
Is er overleg geweest met de gemeentes Rotterdam en Barendrecht over dit plan? Wat is de rol van de gemeentes, behalve een advies geven?
De gemeentes Rotterdam en Barendrecht zijn wettelijk adviseur bij een procedure tot instemming met een winningsplan voor oliewinning. Ik heb de gemeentes Rotterdam en Barendrecht daarom om advies gevraagd in deze procedure. Verder hebben medewerkers van mijn ministerie en ook medewerkers van de NAM regelmatig contact met de gemeentes, ook over de oliewinning onder Rotterdam.
Wat is met het advies gebeurd? Waarom is het advies niet overgenomen?
Het advies van de gemeente Rotterdam heb ik, samen met alle andere door mij gevraagde adviezen, meegewogen in het ontwerpbesluit en is gedeeltelijk overgenomen. Verschillende adviespunten van onder andere de gemeenten Rotterdam en Barendrecht hebben geleid tot voorschriften aan het ontwerpbesluit. Het advies om onderzoek te laten doen naar de invloed van de maximaal verwachte bodemdaling van 2 cm op de meer dan 100 jaar oude bomen in het Zuiderpark, heb ik niet ingewilligd omdat de oliewinning geen invloed heeft op de bomen. Ik vind het behouden van deze bomen belangrijk en zie dat de bodemdaling niet zal plaatsvinden in de laag van de ondergrond waarin de bomen geworteld zijn. De bodemdaling heeft daarmee geen effect op de bomen. Ook vind ik het net als de gemeente Rotterdam belangrijk dat buitendijks gelegen gebieden nog binnen de normen voor maaiveldhoogte vallen. Echter de nog te verwachten bodemdaling van maximaal 2 cm geeft geen aanleiding om nader onderzoek voor te schrijven of buitendijks gelegen gebieden nog binnen de normen voor maaiveldhoogte vallen.
Bent u bereid om eventuele negatieve zienswijzen met een open houding te beoordelen?
Ja, elke (negatieve) zienswijze beoordeel ik met open houding. Zienswijzen die betrekking hebben op het toetsingskader van de wet betrek ik bij de definitieve besluitvorming. Overigens geef ik op alle zienswijzen die ik ontvang een antwoord, ook die zienswijzen die geen betrekking hebben op het wettelijk toetsingskader.
Welke opties zijn er nog voor de gemeente of de bewoners om voor hun belangen op te komen en dit plan tegen te houden?
Ik weet en heb er begrip voor dat niet iedere omwonende het eens is met het eventueel voorzetten van de oliewinning in Rotterdam. Bij een beoordeling van een verzoek tot instemming met een winningsplan, ben ik gehouden aan het daarvoor geldende wettelijke toetsingskader. Voor zover een zienswijze betrekking heeft op dit toetsingskader betrek ik dit bij de definitieve besluitvorming. Zienswijzen zouden kunnen leiden tot aanpassing van het ontwerpbesluit. Er is tevens nog een mogelijkheid om in beroep te gaan tegen een definitief besluit. De NAM heeft toestemming om olie te winnen in het gebied. Stopzetting van de winning kan alleen indien er sprake is van veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten ten aanzien van de veiligheid voor omwonenden, de natuur of het milieu.
Als de Nederlandse Aardolie Maatschappij nieuwe boor- en winningstechnieken wil gebruiken, wat voor soort technieken zijn dat dan? Gaat het om fracking? Gaat het om injecteren van stoom, zoals in Schoonebeek?
De NAM zal geen nieuwe technieken toepassen. De NAM past reeds bestaande technieken toe in het olieveld Rotterdam en zal deze optimaliseren zodat er een verbeterde productie uit bestaande putten zal plaatsvinden en een betere verspreiding van het injectiewater over het veld om de olieproductie te ondersteunen en de bodemdaling te beperken. Het gaat hier niet om het injecteren van stoom zoals in Schoonebeek.
De NAM beschrijft de mogelijkheid in de toekomst een nieuwe put te boren in de reservoirlaag met de naam De Lier Sandstone. Het gaat hier niet om een uitbreiding van het aantal putten, maar om het vervangen van putten waaruit de winning wordt beëindigd. De NAM heeft in het winningsplan beschreven in dat geval bij die put ook gebruik te maken van hydraulische stimulatie (fracking). Bij andere putten in deze reservoirlaag is in het verleden ook hydraulische stimulatie toegepast. Dit betreft een incidentele activiteit. Ik gebruik de term hydraulische stimulatie om te voorkomen dat er verwarring ontstaat met grootschalig fracken dat van een heel andere orde en grootte is en wordt toegepast bij schaliegaswinning in de Verenigde Staten. Hydraulische stimulatie in olie- en gasputten wordt sinds 1954 in Nederland toegepast. In de afgelopen decennia zijn circa 340 conventionele hydraulische stimulaties in circa 250 putten uitgevoerd. Hydraulische stimulaties hebben de afgelopen decennia veilig plaatsgevonden.
Wat zijn de geologische en ecologische gevolgen van deze winning op lange termijn? Kan het leiden tot bodemdaling? Kan het leidden tot verzakkingen of bevingen? Welke risico’s zijn er voor het grondwater rond de boringen en het oppervlaktewater in de Waalhaven en de Nieuwe Maas?
De winning zoals nu vergund heeft geen ecologische gevolgen. Omdat de wijze van winning niet wijzigt, zal ook verdere oliewinning geen geologische gevolgen hebben.
Zoals beschreven in het winningsplan en het ontwerpinstemmingsbesluit is de bodemdaling geminimaliseerd doordat er waterinjectie in het veld plaatsvindt. In de beginjaren van de oliewinning heeft er enkele centimeters bodemdaling plaatsgevonden. Hiervan zijn geen gevolgen bekend. Door het opstarten van de waterinjectie eind jaren negentig wordt de druk in het olieveld op peil gehouden en is de bodemdaling minimaal. De nu nog verwachte bodemdaling die vanaf is dan ook minder dan 2 cm. De totaal opgetreden bodemdaling door de oliewinning sinds 1984 zal in 2050 maximaal 7 cm zijn. Hiervan worden geen gevolgen verwacht voor het grondwater en het oppervlaktewater in de Waalhaven en de Nieuwe Maas.
Op basis van het winningsplan en het advies dat TNO hierover aan mij heeft gegeven wordt er geen bodemtrilling verwacht als gevolg van de oliewinning in Rotterdam.
Kunt u een overzicht verstrekken van alle lopende vergunningsprocedures voor nieuwe of gewijzigde olie- en gaswinning, van alle lopende gesprekken over nieuwe vergunningen en van alle locaties waar winning mogelijk is op basis van oude afspraken?
Ja, op de website mijnbouwvergunningen.nl kunt u alle vergunningsprocedures inzien die thans in behandeling zijn of in het afgelopen jaar doorlopen zijn. Van lopende gesprekken is er geen overzicht. Momenteel is de houding ten aanzien van mijnbouw in Nederland weinig aantrekkelijk voor mijnbouwbedrijven en vinden dan ook heel beperkt gesprekken plaats. Momenteel zijn er alleen gesprekken over mogelijke ontwikkelingen offshore. Een overzicht van alle bestaande vergunningen en hun loopjaar publiceer ik jaarlijks gepubliceerd in het jaarverslag «Delfstoffen en aardwarmte in Nederland» van TNO (https://www.nlog.nl/jaarverslagen zie bladzijde 106).
Waarom verleent u nog nieuwe opsporing en winningsvergunningen voor fossiele energie, terwijl we af moeten stappen van fossiele brandstoffen en de meeste bekende voorraden in de grond moeten blijven?
Een eventuele instemming met het winningsplan Rotterdam betreft geen nieuwe opsporings- of winningsvergunning. In algemene zin geldt dat de Mijnbouwwet beschrijft waaraan ik een aanvraag voor een opsporings- en winningsvergunningen moet toetsen. Als een mijnbouwbedrijf voldoet aan de voorwaarden dan dien ik de vergunning af te geven.
Hoe verhoudt deze boring, en mogelijke andere boringen, zich tot de doelstelling uit het nieuw coalitieakkoord om de uitstoot van CO2 met 60% te verminderen in 2030?
De eventueel nieuw te boren putten betreffen hier geen uitbreiding van het aantal putten, maar het eventueel vervangen van putten waaruit de winning wordt beëindigd. Het aantal in gebruik zijnde putten zal niet toenemen.
In de beoordeling van vergunningen houd ik ook rekening met de klimaatdoelstellingen. Als de Nederlandse vraag naar olie afneemt, neem ik dit mee in mijn beoordeling of er nog grond is om de winning te continueren. Indien er geen sprake meer is van planmatig beheer van de ondergrond kan ik de winning bekorten.
Hoeveel van de in Nederland bekende voorraden wilt u nog laten winnen en welk percentage wilt u veilig in de grond laten?
De winning van olie en gas vindt alleen plaats als het veilig gewonnen kan worden. Zolang er olie en gas gebruikt wordt in Nederland is het beter om dit in eigen land te winnen. Als de vraag naar olie en gas afneemt kan ook de winning in eigen land worden afgebouwd. Overigens neemt de hoeveelheid gewonnen olie en gas al jaren af doordat bestaande velden leger raken en er weinig nieuwe ontwikkelingen zijn. Hoeveel van de bekende voorraden nog gewonnen zal worden is om die reden moeilijk in een percentage uit te drukken.
Versnellende factoren van de versterkingsoperatie die tot vertraging leiden. |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Klopt het dat de versnellingsmaatregelen die de afgelopen jaren bedacht zijn nog niet tot versnelling van de versterkingsoperatie hebben geleid? Wat is hierop uw reactie?
De afgelopen jaren is ingezet op verschillende maatregelen om de versterkingsoperatie te versnellen. Zo is in januari 2020 (Kamerstuk 33 529, nr. 718) het versnellingsmaatregelenpakket vastgesteld. Het klopt dat zulke maatregelen doorgaans een aanlooptijd hebben, waardoor de beoogde versnelling niet altijd direct zichtbaar is. Bij de typologie-aanpak die in 2021 is gevalideerd, is die versnelling inmiddels wel zichtbaar. Waar een reguliere procedure een gemiddelde looptijd van 163 dagen kent, blijkt deze looptijd bij de typologie-aanpak in de praktijk gemiddeld 34 dagen. Vanaf de tweede helft van 2021 zijn de eerste circa 950 typologische beoordelingen uitgevoerd, waarmee de NCG een versnelling in de beoordelingen heeft kunnen realiseren.
Kunt u in een overzicht weergeven wat de planning was voor 2021 binnen batch 1467, batch 1588, batch 1581, batch 3260, batch 2018, batch P50 2018, batch Opname & Normering Lokale Stuurgroepen en Batch HRA 2019? Hoeveel van die planning is uitgevoerd? Wat is de planning voor 2022?
Het eind januari verschenen dashboard maakt de uitvoering van de planning over geheel 2021 inzichtelijk. Deze is te vinden op www.nationaalcoordinatorgroningen.nl. Onderstaande tabel geeft de voortgang per batch weer op 30 november 2021
Batch →
1467
1588
1581
3260
2018
P50 2018
O&N Lokale stuur-groepen
HRA 2019
0
0
0
10
6
1
2036
255
11
0
21
31
220
32
2060
491
17
0
6
852
2198
18
2621
958
906
796
1403
2132
1778
953
2161
241
728
659
117
181
33
81
17
36
1687
133
18
34
65
45
552
228
Over de gehele werkvoorraad behaalde de NCG in 2021 de resultaten zoals weergegeven in onderstaande tabel.
Doelstelling
Behaald
4.000
4.068
4.000
4.599
1.500
1.804
n.v.t.
656
n.v.t.
1.148
De planning voor 2022 is opgenomen in de lokale plannen van aanpak die de gemeenten in het najaar van 2021 hebben vastgesteld en onderdeel vormen van het MJVP. Deze plannen zijn te vinden op de sites va betreffende gemeenten. Op basis hiervan organiseert de NCG de benodigde uitvoeringscapaciteit en communiceren gemeenten, NCG en corporaties hierover naar bewoners. Dat gebeurt niet op basis van batches, maar op basis van projecten. Daarbij hanteert de NCG voor 2022 de volgende doelstellingen
Doelstelling
2.000
6.000
4.000
1.000–1.500
Wat was binnen de groepen «Heft in Eigen Hand» en «Eigen Initiatief» de planning voor 2021? Wat is daarvan daadwerkelijk gereedgekomen in 2021? Wat is de planning binnen deze groepen voor 2022?
In het programma Heft in Eigen Hand/ Eigen Initiatief bevinden zich 270 woningen. Voor al deze adressen zijn de opname en beoordeling afgerond en is de planvorming gestart. De planning voor dit programma was gemiddeld voor één pand per week de bouwkundige versterking dan wel de sloop/nieuwbouw af te ronden. In 2021 zijn 40 panden in dit kader versterkt. Waar dit niet is gelukt, komt dit doordat afstemming nodig is tussen constructeur, aannemer en de bewoner. Voor 2022 verwacht de NCG wederom dat circa 50 panden kunnen worden afgerond.
Klopt uw beantwoording op vraag negen van mijn Kamervragen van augustus 2020, waarin u stelt dat er voor bewoners geen risico is wanneer budgetten ontoereikend zijn?1 Hoe staat dit in verhouding tot het ontraden van mijn motie die de regering oproept tot het volledig compenseren van gedupeerden die eigen geld hebben moeten investeren in het versterkingstraject?2
Ja, dit antwoord klopt. Wanneer de budgetten voor de versterking van een woning door prijsstijgingen in de markt ontoereikend dreigen te raken, is geen sprake van een risico voor de bewoner. De budgetberekeningen voor de bouwkosten die nodig zijn voor de versterking worden door de NCG geïndexeerd. Daar waar sprake is van sloop-nieuwbouw in aanvulling op versterking, zijn op projectniveau afspraken gemaakt over de dekking van prijsstijgingen. Een recent voorbeeld is batch 1588.
Vindt u het rechtvaardig dat mensen eigen geld moeten investeren in hun versterkingstraject of schadeafhandeling, wanneer het gaat om «terugkrijgen wat je had»?
Zoals in de beantwoording van uw Kamervragen op 9 september 2021 (Kenmerk 2021D32705) door mijn voorganger is aangegeven, is het staande praktijk woningen op een dusdanige manier te versterken dat deze naar aard, omvang en gebruik zoveel mogelijk vergelijkbaar blijven. Soms is er geen alternatief voor een versterkingsmaatregel of veranderen wettelijke bouweisen, hetgeen ertoe kan leiden dat de gebruiksoppervlakte iets kleiner wordt. In die gevallen wordt in overleg met de eigenaar gekeken hoe deze maatregelen op een zo goed mogelijke manier kunnen worden ingepast of gecompenseerd waardoor het eindresultaat op de tevredenheid van de bewoner kan rekenen. Die werkwijze geldt voor de hele versterkingsoperatie.
Het IMG heeft als taak om alle schade af te handelen. De IMG-deskundigen bekijken per schade welke herstelmethode nodig is. Als dit betekent dat in plaats van één tegel, een hele muur opnieuw betegeld moet worden, dan is dat wat zij opnemen in het adviesrapport en wat het IMG vervolgens vergoedt. Naast een schadevergoeding kan een bewoner in bepaalde omstandigheden ook kiezen voor herstel in natura. Het IMG laat in die gevallen, in plaats van een schadevergoeding uit te keren, de schade door een geselecteerde aannemer herstellen. Het IMG is dan verantwoordelijk voor de uitvoering en oplevering van het herstel.
Welke planning was er binnen de «Groninger Bouwimpuls» voor 2021? Hoeveel van de eerste 1100 woningen zijn er versneld aangepakt? Hoeveel van de 5000 die jaarlijks zouden volgen zitten inmiddels in het traject? Hoe ver zitten ze in dat traject? Wat is precies de planning binnen het Bouwakkoord voor 2022?3
De Groninger Bouwimpuls is een samenwerking van zes bouwbedrijven in een bedrijfsbureau die een stimulans aan de versterking geeft. De opdracht voor de Bouwimpuls bevatte de doelstelling in 2021 voor 1150 adressen een uitvoeringsontwerp op te leveren. Er zijn momenteel 475 uitvoeringsontwerpen gereed en aan bewoners gecommuniceerd. Op basis hiervan zal de bouw binnenkort starten. Circa 380 adressen zijn om uiteenlopende redenen opgenomen in andere programma’s dan de Bouwimpuls. Bijvoorbeeld wegens herbeoordelingen, of omdat de eigenaren toch voorkeur hadden voor een ander traject. De NCG plant momenteel nieuwe adressen in voor deze vrijgekomen plaatsen. Daarnaast plant de NCG in 2022 voor 295 adressen de uitvoeringsontwerpen gereed te maken. Naast de afspraken over het opleveren van uitvoeringsontwerpen, zijn de bedrijven uit de Bouwimpuls ook betrokken bij de uitvoering van de versterking. In 2021 zijn in het kader van de Bouwimpuls 54 woningen gerealiseerd en opgeleverd. Daarnaast zijn 16 woningen na opname en beoordeling op norm verklaard die woningen voldoen aan de veiligheidsnorm. De planning is om voor het einde van het tweede kwartaal van 2023 500 woningen in het kader van de bouwimpuls te versterken, waarvan 200–250 in 2022.
Is het bouwakkoord een verbetering ten opzichte van de bouwimpuls? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, wat is daar de oorzaak van?
Het bouwakkoord en de bouwimpuls liggen in elkaars verlengde. In 2020 is in het Bestuurlijk Overleg Groningen het Versnellingspakket vastgesteld, onder andere om de bouwcapaciteit te vergroten. Op 1 juli 2020 is gestart met de Bouwimpuls. Kern van deze aanpak is om in samenspraak tussen eigenaar en aannemer een versnelde aanpak van versterking te realiseren. Vervolgens is in september 2020 tussen BZK, Bouwend Nederland en NCG het Bouwakkoord ondertekend. Met het Bouwakkoord is, in aanvulling op de samenwerking van de zes bedrijven uit de Bouwimpuls, ook een pool van bouwbedrijven ingericht, waaraan inmiddels 73 bedrijven deelnemen. Andere aanvullingen ten opzichte van de Bouwimpuls zijn het project «Eigenaar kiest Bouwer» en de toepassing van het «Groninger Model» voor efficiëntere aanbesteding.
Bent u op de hoogte van de opgetreden vertraging bij het project «Eigenaar Kiest Bouwer»? Wat is daarop uw reactie?
Ik ben op de hoogte van vertraging binnen dit project. Aan dit project nemen in totaal 192 adressen eigenaren deel. Bij 16 van deze adressen is sprake van vertraging. In circa de helft van de gevallen komt dit door de wettelijke periode die staat voor de keuze voor een herbeoordeling. Bij de overige adressen spelen uiteenlopende redenen. Net als in de reguliere operatie, kent het programma Eigenaar Kiest Bouwer projecten waarbinnen verschillende stappen gezet moeten worden. Soms vragen deze stappen extra tijd, waardoor vertragingen kunnen optreden. Het gaat bijvoorbeeld om het uitwerken van het versterkingsadvies naar een uitvoerbaar plan, een haalbaarheidsstudie voor nieuwbouw op basis van het voor versterken beschikbare budget, de instemming van de eigenaar met het versterkingsadvies en het kiezen van een aannemer. Voor sommige van deze stappen is specifieke kennis en ondersteuning nodig.
Hoeveel bouwbedrijven zijn inmiddels aangesloten bij de pool, die in september 2020 werd opgericht, waaruit mensen kunnen kiezen om hun huis te versterken?
Inmiddels hebben 109 bedrijven zich aangemeld. Daarvan zijn er 73 gekwalificeerd en geregistreerd. Bewoners kunnen kiezen uit deze 73 bedrijven. De NCG adviseert bewoners daarbij welke aannemer het meest geschikt is voor hun specifieke versterking.
Hoeveel bedrijven hebben zich gemeld om in de pool te komen? Welke procedure hebben deze bedrijven doorlopen om mee te mogen doen? Op welke gronden zijn bedrijven eventueel afgewezen voor de pool?
Voor de eerste vraag verwijs ik graag naar mijn antwoord op vraag 9. Om zich aan te melden moeten bedrijven een aantal basisgegevens digitaal overleggen, zoals KVK-gegevens en omzet van het bedrijf. Vervolgens kijkt de NCG of de bedrijven voldoen aan a) minimumeisen voor de projecten die zij moeten uitvoeren; b) regels omtrent VOG-verklaringen; c) akkoordverklaring omtrent door NCG voorgeschreven modelovereenkomsten en d) toepasselijkheid algemene voorwaarden en kaders zoals voorgeschreven in Groningen Maatregelen Catalogus. Bedrijven die voldoen aan deze voorwaarden worden niet uitgesloten van deelname aan de pool.
Hoe gaat het met betalingen? Hoe worden depots gevuld en op basis waarvan? Hoeveel (onder-)aannemers voeren wel werkzaamheden uit, maar krijgen niet of te laat betaald?
De NCG vult depots op basis van door de NCG te nemen subsidiebesluiten, bijvoorbeeld op basis van de Regeling Versterken Gebouwen Groningen. Aannemers stellen voor betalingen zelf een termijnschema op aan de hand van de geplande werkzaamheden. Zij krijgen op basis van dit termijnschema betaald voor de prestatie die ze per termijn (correct) leveren. Hiermee wordt de mate van voorfinanciering door aannemers tot een minimum beperkt. De NCG heeft in 2021 97% van de facturen op haar naam binnen 30 dagen betaald. Waar dit niet gelukt is, is er mogelijk vooruitlopend op een concrete opdrachtverlening al werk uitgevoerd. Indien dit het geval blijkt, wordt vrijwel direct actie ondernomen door de NCG om dit op te lossen.
Hoeveel eigenaren hebben inmiddels een opdracht tot versterking verstrekt? Zijn dat vooral woningbouwcorporaties of particuliere woningeigenaren?
De NCG heeft twee programma’s waarbinnen particuliere woningeigenaren zelf de opdracht tot versterking verstrekken het programma Eigenaar Kiest Bouwer (EKB) en het programma Heft in Eigen Hand/ Eigen Initiatief (HIEH/EI).
Binnen het programma EKB bevinden zich momenteel 192 adressen. Daarvan hebben eigenaren van 21 adressen alsnog gekozen voor de NCG als opdrachtgever richting de aannemer. De overige eigenaren verstrekken zelf de opdrachten aan aannemers. Hiervan hebben 15 eigenaren inmiddels ook de subsidie aangevraagd om de opdracht te verstrekken aan een aannemer voor ontwerp en/of uitvoering. Voor vijf eigenaren is het gehele traject afgerond.
Het programma HIEH/EI kent ruim 270 adressen. Hiervan zijn tot op heden 20 eigenaren zelf uit het programma overgestapt naar met name de reguliere operatie, omdat zij bijvoorbeeld de structuur van de reguliere operatie toch prettiger vonden. Van de overgebleven groep van 250 adressen hebben 125 eigenaren tot op heden een opdracht tot versterking verstrekt.
Woningbouwcorporaties verstrekken daarnaast voor bijna al hun woningen (10.600 adressen) de opdracht volgens een werkwijze die lijkt op die van EKB.
Volledigheidshalve merk ik op dat eigenaren in batch 1588 ook zelf opdrachtgever zijn. Onder het antwoord op vraag 2 vindt u een overzicht van de voortgang in deze batch.
Hoe gaat het met de samenwerking tussen u, Bouwend Nederland, de Nationaal Coördinator Groningen en de eigenaar?
Er is tussen mij, de NCG en Koninklijk Bouwend Nederland (KBNL) een gezamenlijk commitment om tot versnelling te komen. Met de NCG werk ik eraan de planningen en de randvoorwaarden te realiseren om de bouwcapaciteit optimaal te kunnen benutten. De NCG onderhoudt hiertoe intensief contact met de bouwsector. Er is overleg over specifieke versterkingsprojecten, bijvoorbeeld rondom de planning, maar ook over de operatie in het algemeen. NCG sluit hiertoe op structurele basis aan bij het mkb-overleg van KBNL in Noord-Nederland. Daarnaast zorgt de NCG voor continue begeleiding van eigenaar en bewoner gedurende het versterkingstraject door een bewonersbegeleider. Deze is gedurende het eerste aanspreekpunt voor de bewoner gedurende het hele versterkingstraject. Ook bij de trajecten waarbij eigenaren zelf de opdracht tot versterking verstrekken, in «Eigenaar Kiest Bouwer» en «Heft in Eigen Hand/ Eigen Initiatief», is de NCG als procesbegeleider betrokken om een goede samenwerking tussen de verschillende partijen te borgen.
In november 2021 hebben de NCG en het Ministerie van BZK, in nauwe samenwerking met KBNL, een bouwtop georganiseerd. Hier hebben bouwers duidelijk aangegeven wat zij nodig hebben om hun beschikbare capaciteit in te kunnen zetten ten behoeve van de versterkingsoperatie. Er is behoefte aan eenvoudigere procedures rondom contracten en lagere administratieve lasten. Ook willen bouwers graag eerder in het versterkingsproces aan tafel zitten, door te werken via bouwteams. Door met bouwteams te werken, kan ook de eigenaar eerder inzicht krijgen in het versterkingstraject. Eind januari spreekt de NCG opnieuw met de bouwsector om vervolg te geven aan de voorgestelde oplossingen voor de gesignaleerde knelpunten. Hier kom ik later dit kwartaal uitgebreider op terug in reactie op uw motie (Kamerstukken 2020–2021, 33 529, nr. 919).
Wat is er uitgekomen van de beloofde vaart die de typologieaanpak zou brengen? Klopt het dat de beoordeling ongeveer drie tot maximaal zes maanden duurt?4 Kunt u uw antwoord toelichten?
Het klopt dat de beoordeling van een individueel gebouw met de NPR tussen de drie en zes maanden kan duren. Daarbij moet elk individueel gebouw in de computer zorgvuldig en handmatig worden gemodelleerd waarna het computerprogramma dat ingenieursbureaus gebruiken gaat rekenen bij welke seismische belasting welke onderdelen van het gebouw bezwijken. Het is om deze reden dat toegewerkt is naar de typologieaanpak, waarbij gebouwen die gelijk zijn maar één keer worden doorgerekend.
De typologieaanpak zorgt voor meer vaart in het tempo waarmee gebouwen kunnen worden beoordeeld. Voor meer dan 60% van de werkvoorraad van de NCG is een door het ACVG gevalideerde typologie beschikbaar en aanvullende typologieën worden uitgewerkt. De looptijd van opname tot indienen rapport is bij typologie korter dan de reguliere procedure. Waar een reguliere procedure een gemiddelde looptijd van 163 dagen kent, blijkt deze looptijd bij de typologie-aanpak in de praktijk gemiddeld 34 dagen.
Bent u ervan op de hoogte dat 96 huizen in Tuikwerd, een wijk in Delfzijl, versterkt zullen worden volgens een typologie-aanpak?
In de wijk Tuikwerd staan 1007 woningen. Daarvan zijn er inmiddels 279 beoordeeld volgens de NPR. Deze woningen worden versterkt of de eigenaren kunnen kiezen voor herbeoordeling. De overige 728 woningen zullen volgens de typologieaanpak beoordeeld worden.
Weet u dat het gaat om voormalige huurwoningen die grotendeels verkocht zijn, zowel aan particulieren als aan investeerders?
Woningbouwcorporatie Acantus heeft in deze wijk inderdaad woningen verkocht aan verschillende partijen.
Wat vindt u er van dat de eigenaren mogen kiezen voor versterking of herbeoordeling volgens de nieuwste Nederlandse-Praktijk-Richtlijn-normen (NPR-normen), maar dat er per blok van zeven woningen eenzelfde keus moet plaatsvinden?
Het betreft in Tuikwerd constructief verbonden panden. Het is in de meeste gevallen onvermijdelijk dat eigenaren van constructief verbonden panden, zoals bijvoorbeeld rijtjeswoningen, eenzelfde keuze moeten maken. De versterking van zulke woningen kan doorgaans enkel met een gezamenlijke versterking in de hele constructie worden gerealiseerd. Mede omwille van de veiligheid dient een constructief verbonden bouwwerk daarom als geheel te worden versterkt.
Eigenaren van wie de woningen constructief verbonden zijn, zullen daarom tot een gemeenschappelijke keuze moeten komen voor versterking op basis van het oude versterkingsadvies of herbeoordeling. Dit komt niet alleen in Tuikwerd voor, maar is een bekend gegeven op meerdere plekken in de versterkingsoperatie. Dit vraagt steeds om een proces waarbij bewoners hun eigen wensen kunnen meenemen, en ze tegelijkertijd met de buren tot een gezamenlijk plan moeten komen. De NCG zal de buren hierbij ondersteunen en zal een zorgvuldig proces opzetten waarbij eigenaren onderling overeenstemming kunnen bereiken over de te maken keuze. Daarbij kan de NCG al een indicatie geven van de mogelijke uitkomst van een herbeoordeling of het pand aan de veiligheidsnorm voldoet of niet. Ook kunnen deze eigenaren advies inwinnen bij een onafhankelijke adviseur. Hierdoor kunnen eigenaren een overwogen keuze maken. In het geval de buren verschillende wensen hebben en er samen niet uit lijken te komen, zal de NCG zich blijven inspannen om via overleg en bemiddeling met de eigenaren tot een gezamenlijke beslissing te komen.
Wat vindt u ervan dat investeerders een vertragende factor zijn in óf de versterking, óf de uitkering van de 30.000 euro? Wat vindt u ervan dat bewoners dus nog langer moeten wachten?
In het kader van de bestuurlijke afspraken krijgen alle eigenaren van wie het adres met verouderde inzichten is beoordeeld, de keuze om een nieuwe beoordeling aan te vragen. Eigenaren hebben zes maanden de tijd om deze keuze te maken. Deze periode is voor alle eigenaren gelijk. Doorverkoop van een woning heeft geen effect op deze termijn.
Wat zijn de gevolgen van dat wachten voor de bewoners, in ogenschouw nemend dat de bouwkosten steeds stijgen en het leven duurder wordt?
Zoals ook blijkt uit de beantwoording van vraag 4 en vraag 5, worden de budgetten voor de bouwkosten die nodig zijn voor de versterking geïndexeerd. Hiermee zorgt de NCG ervoor dat bewoners geen eigen geld hoeven te investeren om een woning terug te krijgen die naar aard, omvang en gebruik vergelijkbaar is.
Deelt u de mening dat, wanneer er per huis een plan geweest zou zijn, de mensen die de keuze vlot maken al op zijn minst verder zouden zijn dan nu?
Indien u bedoelt dat er in situaties zoals in Tuikwerd per individueel huis in plaats van per constructief verbonden blok een versterkingsplan wordt gemaakt, deel ik die mening niet. Zoals ook in het antwoord op vraag 17 beschreven, is het bij constructief verbonden woningen in de meeste gevallen niet mogelijk om woningen individueel te versterken. Ook een plan per huis zal daarom pas ten uitvoer kunnen worden gebracht nadat dit is afgestemd op het plan voor het hele blok. Daarvoor is het nodig dat alle eigenaren de tijd hebben gehad een weloverwogen beslissing te nemen.
Plannen van de NAM met oliewinning in Rotterdam |
|
Sandra Beckerman |
|
Stef Blok (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de wens van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) om de laatste olie uit het veld in Rotterdam, dat onder de Waalhaven ligt, tot 2050 te willen winnen?
De vraag die tijdens de beoordeling van de actualisatie van het winningsplan Rotterdam op tafel ligt, is of dit winningsplan voldoet aan de huidige wettelijke eisen om de winning van olie te mogen voortzetten. Hierbij weeg ik de gevolgen en risico’s voor de omgeving grondig af. Ik heb, zoals gebruikelijk is in dit soort procedures, advies gevraagd aan onder andere het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM), TNO en de gemeenten Rotterdam en Barendrecht en ben tot een ontwerpinstemmingsbesluit gekomen. Ook zijn de omwonenden geïnformeerd en konden zij en andere belanghebbenden hun zienswijze geven op het ontwerpinstemmingsbesluit. Die zienswijzen neem ik mee in de definitieve besluitvorming.
Deelt u de mening dat het aanpassen van de vergunningen zeer onwenselijk is?
Er is geen sprake van het aanpassen van de vergunde activiteiten. Er wordt niet meer olie per jaar geproduceerd dan onder de huidige instemming. Er worden geen nieuwe oliehoudende lagen aangeboord, geen nieuwe technieken toegepast en er worden geen nieuwe locaties aangelegd waarvandaan olie wordt gewonnen. In het winningsplan wordt een verwachting naar de toekomst gegeven tot en met 2050. Het winningsplan is geactualiseerd ten opzichte van het winningsplan uit 2003 naar aanleiding van de veranderde en meer gedetailleerde indieningsvereisten ten aanzien van de beschrijving van de mogelijke effecten van de winning die momenteel aan een winningsplan worden gesteld.
Ik kan mij goed voorstellen dat een aantal Rotterdamse burgers niet wist dat er olie werd gewonnen. Mijn wettelijke rol is om bij de actualisatie van een winningsplan, deze te beoordelen op basis van de huidige juridische kaders. Een actualisatie van een winningsplan, de beoordeling ervan en de informatievoorziening die daarbij hoort, bieden de gelegenheid om de voorschriften verbonden aan de winning opnieuw te beoordelen en de omwonenden op de hoogte te brengen van de stand van zaken. De huidige wetgeving stelt mij in staat om een aantal beperkende voorschriften aan dit winningsplan te verbinden. Daarom heb ik in het ontwerpbesluit een beperking van de maximale druk in het oliereservoir voorgeschreven en stem ik niet in met technieken wanneer die tot scheurvorming in de afsluitende laag van het olieveld leiden. Deze voorschriften leiden er toe dat de veiligheid van de winning blijft gewaarborgd.
Wat kunt u hiertegen doen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat u hierover een informatiebijeenkomst heeft gepland? Zo ja, wanneer? Wilt u een verslag van deze avond delen met de Kamer?
Om omwonenden te informeren over een voorliggend winningsplan en het ontwerpbesluit van de instemming met dit winningsplan organiseer ik doorgaans een informatiebijeenkomst, waar omwonenden terecht kunnen met vragen en waar omwonenden zich kunnen laten informeren over verschillende onderwerpen waar omwonenden van een olie- of gaswinning vaak vragen over hebben.
Op 20 december 2021 was er een informatiebijeenkomst die vanwege de coronamaatregelen online werd gehouden. Medewerkers van mijn ministerie en de NAM waren aanwezig op deze informatiebijeenkomst om vragen te beantwoorden. De informatieavond werd georganiseerd tijdens de periode van ter inzagelegging van het ontwerpinstemmingsbesluit met een winningsplan.
Omwonenden waren per briefkaart uitgenodigd en konden bij inschrijving reeds vragen indienen die in de gegeven presentaties zoveel mogelijk beantwoord zijn. Er waren op het drukste moment 115 mensen ingelogd. Als verslag van de avond zijn de presentaties gedeeld en tevens beantwoord ik alle vragen die tijdens de bijeenkomst in de chat zijn gezet, schriftelijk.
De presentatie en de antwoorden op alle vragen zijn per e-mail aan alle mensen toegestuurd die zich hebben ingeschreven voor de informatiebijeenkomst en tevens gepubliceerd op www.mijnbouwvergunningen.nl/rotterdam.
Waarom wil de NAM bestaande vergunningen aanpassen, terwijl de velden in de verkoop staan? Wat is uw reactie daarop?
De NAM moest het winningsplan voor oliewinning actualiseren omdat de indieningsvereisten van een winningsplan zijn gewijzigd sinds de vorige versie uit 2003 en dan is het mijn taak om de aanvraag te beoordelen.
Ik ben er van op de hoogte dat de organisatie van de NAM wordt geherstructureerd. Dat vergunningen en instemmingsbesluiten op orde moeten zijn, staat daar los van.
Zijn er in de omgeving al gevolgen bekend van bodemdaling? Zo ja, welke? En welke acties zijn daar op ondernomen?
In de beginjaren van de oliewinning heeft er bodemdaling plaatsgevonden van enkele centimeters. Hiervan zijn geen gevolgen bekend. Door het opstarten van de waterinjectie eind jaren negentig houdt de NAM de druk in het olieveld op peil en daardoor is de verdere bodemdaling minimaal. De bodemdaling die vanaf nu nog verwacht wordt is dan ook minder dan 2 cm. De totaal opgetreden bodemdaling door de oliewinning sinds 1984 zal in 2050 maximaal 7 cm zijn. Het SodM en TNO onderschrijven deze bodemdalingsverwachting. Hiervan worden geen gevolgen verwacht voor gebouwen en infrastructuur of de functionaliteit daarvan. De Technische commissie bodembeweging (Tcbb) onderschrijft dit.
De NAM dient de bodemdaling te monitoren conform een vastgesteld meetplan. Het SodM ziet hierop toe.
Klopt het dat er aan de bewoners is verteld dat de oliewinning tot maximaal 2 centimeter bodemdaling zal leiden?
Ja, dat klopt, tijdens de informatiebijeenkomst en in het ontwerpinstemmingsbesluit is beschreven dat de nu nog verwachte bodemdaling maximaal 2 cm zal bedragen. Daarbij is aangegeven dat dit de maximale toekomstige bodemdaling betreft en bovenop de bodemdaling komt die reeds heeft plaatsgevonden. De totaal opgetreden bodemdaling door de oliewinning sinds 1984 zal in 2050 maximaal 7 cm zijn. Het SodM en TNO onderschrijven deze bodemdalingsverwachting.
Is er in Rotterdam ook sprake van afvalwaterinjectie, zoals in Schoonebeek? Wat gebeurt er in Rotterdam met het afvalwater?
In het olieveld Rotterdam verschilt de situatie van de injectie in Twente. In Rotterdam brengt de NAM het productiewater dat uit het olieveld mee omhoog komt terug in hetzelfde olieveld. De injectie vindt plaats ter ondersteuning van de oliewinning en om bodemdaling tegen te gaan. In Twente vindt injectie van water plaats, afkomstig van oliewinning op andere locaties. Daarvan is in Rotterdam geen sprake.
Daarnaast is de oliewinning in Schoonebeek productietechnisch gezien anders. De olie in de Rotterdam-velden is goed winbaar omdat deze aardolie vloeibaar is. Dat is met de aardolie in Schoonebeek niet het geval, die olie is niet tot weinig vloeibaar en moet vooraf met behulp van stoom vloeibaar gemaakt worden. Dit bemoeilijkt de injectie van water in hetzelfde olieveld.
Wanneer zijn de injectieputten in Rotterdam voor het laatst gecontroleerd? Door wie? Wat waren de uitkomsten?
Op 27 mei 2021 is SodM een inspectie uitgevoerd op de mijnbouwlocatie Rotterdam Meetstation in het kader van waterinjectie. Tijdens deze inspectie zijn verschillende onderwerpen gecontroleerd die betrekking hebben op de injectieputten. Daarbij heeft de NAM aan de inspecteurs van het SodM aangetoond dat zij de drukken van de ruimten tussen de putbuis en de wand van het boorgat van de waterinjectieputten meten en registreren. Tevens zijn door het SodM steekproefsgewijs de inspectierapportages van put RTD-9 opgevraagd en gecontroleerd. Uit deze rapportages werd duidelijk voor het SodM dat de NAM de deugdelijkheid van de beveiligingen aan periodieke tests onderwerpt. Tevens is door het SodM geconstateerd dat de injectiedrukken en de injectiedebieten voldoen aan de in de vergunning gestelde eisen.
Hoe staat deze winning in verhouding tot de klimaatplannen?
Het bereiken van de doelen van de klimaatplannen lukt alleen door de uitstoot van CO2 omlaag te brengen. Dit moeten wij doen door het terugdringen van het gebruik van fossiele brandstoffen en een zo snel mogelijke transitie naar duurzame energie. Dit gaat niet van dag op nacht. Op dit moment is de Nederlandse industrie en mobiliteit nog sterk afhankelijk van aardolie, of deze in Nederland of het buitenland wordt gewonnen. Hoewel de Nederlandse olieproductie gering is, leidt het importeren van olie tot meer CO2-uitstoot dan winning in eigen land. Zolang er nog olie wordt gebruikt is de winning in eigen land de optie waarmee de minste CO2-uitstoot wordt veroorzaakt.
In de beoordeling van vergunningen houd ik ook rekening met de klimaatdoelstellingen. Als de Nederlandse vraag naar olie afneemt, neem ik dit mee in mijn beoordeling of er nog grond is om de winning te continueren. Indien er geen sprake meer is van planmatig beheer van de ondergrond en kan ik de winning bekorten.
Het bericht ‘Stop op boorvergunningen moet einde tijdperk olie en gas inluiden’ |
|
Laura Bromet (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Stef Blok (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Stop op boorvergunningen moet einde tijdperk olie en gas inluiden»?1
Ja.
Klopt het dat het Nederlandse kabinet samen met Duitsland en Denemarken in 2022 nieuwe afspraken moet maken voor het beheer van de Waddenzee als UNESCO Werelderfgoed?
De samenwerking tussen de drie Waddenzeelanden Denemarken, Duitsland en Nederland bestaat sinds 1978. Deze samenwerking wordt om de drie à vier jaar bekrachtigd door middel van een Trilaterale Regeringsconferentie. De komende 14de Trilaterale Regeringsconferentie over de Bescherming van de Waddenzee vindt eind 2022 plaats in Wilhelmshaven (Duitsland). Het is de intentie om samen met de verantwoordelijke bewindspersonen van Denemarken en Duitsland een gezamenlijke verklaring te ondertekenen. Hiermee onderstrepen wij ons gezamenlijke belang van een goede bescherming van de Waddenzee.
Hoe wordt daarin de recente brief van UNESCO aan het Nederlandse kabinet meegenomen in de voorbereidingen?
Sinds de zomer zijn er een paar overleggen geweest waarin is gesproken over de te maken afspraken. De laatste ontwikkelingen, bijvoorbeeld ten aanzien van mijnbouw en wind op zee, worden daarin ook meegenomen.
Heeft Nederland overleg met Duitsland en Denemarken naar aanleiding van de ontvangen UNESCO brief? Stemt het Nederlandse kabinet haar antwoord op de vragen vanuit UNESCO af met de Deense en Duitse regering?
Er is samen met Duitsland en Denemarken een werkgroep die gaat over de bescherming van het Werelderfgoed. Het concept-antwoord aan UNESCO is voorafgaand aan het versturen met de leden van deze werkgroep afgestemd.
Is het Nederlandse kabinet of de ambassade in Kopenhagen al benaderd met het verzoek af te zien van nieuwe aardgaswinning onder de Waddenzee?
We zijn niet benaderd door de Deense overheid met een verzoek om af te zien van nieuwe aardgaswinning onder Waddenzee.
Is er eerder gesproken over een gezamenlijk besluit (samen met Duitsland en Denemarken) om geen fossiele energie meer te winnen in de Waddenzee? Bent u bereid hierop in te gaan, als dit ter tafel komt?
Nederland, Duitsland en Denemarken delen een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het trilaterale Werelderfgoed Waddenzee. De wijze waarop wij omgaan met mijnbouw is uitgebreid opgenomen in het nominatiedossier op basis waarvan de Werelderfgoedstatus is verkregen. Ik ben bereid om samen met Duitsland en Denemarken te verkennen of de ambitie uit het coalitieakkoord2 om na afronding van de procedure voor Ternaard geen nieuwe vergunningen voor gaswinning onder de Waddenzee af te geven ook kan gelden voor de trilaterale Waddenzee.
Het bericht ‘Treinverkeer in Nederland heeft last van slappe bodem’ |
|
Laura Bromet (GL), Bouchallikh |
|
Steven van Weyenberg (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Treinverkeer in Nederland heeft last van slappe bodem»1?
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat grote ambities op het gebied van spoor niet waargemaakt kunnen worden als de funderingen van spoorlijnen niet sterk genoeg zijn? Zo nee, waarom niet?
Het vraagstuk baanstabiliteit heeft nadrukkelijk de aandacht van zowel ProRail als mijzelf. ProRail onderzoekt voor specifieke, beoogde frequentieverhogingen of deze mogelijk zijn voor het baanlichaam. Dit doet ProRail bijvoorbeeld voor het traject Delft-Schiedam waarover mijn voorganger u begin dit jaar heeft geïnformeerd.2
Naast deze specifieke aanpak voor individuele productstappen, pakt ProRail dit vraagstuk ook op voor het gehele spoorsysteem. Dit om ons spoor steeds intensiever te kunnen benutten met behoud van het huidige hoge veiligheidsniveau. Mijn voorganger heeft uw Kamer op 20 december 2019 dan ook geïnformeerd dat ProRail de kwaliteit van alle baanlichamen nauwkeurig in kaart brengt.3 Bij dit onderzoek werkt ProRail samen met vier gespecialiseerde ingenieursbureaus. De resultaten van dat onderzoek zijn naar verwachting eind 2022 beschikbaar. Daarnaast werkt ProRail samen met externe kennisinstituten zoals Deltares en de TU Delft om meer kennis te ontwikkelen over dit onderwerp voor de lange termijn.
Daarbij benadruk ik dat het aanpakken van baanstabiliteit op zichzelf nietbetekent dat er meteen meer, langere of zwaardere treinen kunnen rijden. Voor nieuwe productstappen zijn in veel gevallen ook andere typen investeringen nodig in bijvoorbeeld tractie-energievoorziening, overwegveiligheid en capaciteit van stations. Deze integrale benadering – mede op basis van de bovengenoemde onderzoeksuitkomsten over de baanlichamen – is de basis voor verdere besluitvorming.
Heeft u dit probleem zien aankomen aangezien dergelijke problemen al in 2017 speelden rondom het zogenaamde Kamperlijntje?
Zie mijn antwoord op vraag 2. Dit probleem speelt al langer en op meerdere plekken. Zo is uw Kamer in juli 2018 geïnformeerd dat op een groot deel van de corridor Leiden-Utrecht extra maatregelen moeten worden getroffen vanwege de baanstabiliteit om frequentieverhoging mogelijk te maken.4 In de brief over de Staat van de hoofdspoorweginfrastructuur van mei 2019 heeft mijn voorganger uw Kamer geïnformeerd over het bredere vraagstuk.5
Hoe gaat u voorkomen dat de bodemgesteldheid op drukke delen van het spoor nog meer gaat leiden tot langzamere treinen of zelfs het schrappen van treinen?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Staat het onderhoud van het spoor en diens funderingen hoog op de agenda, bijvoorbeeld door veengronden te stabiliseren met sterkere grondsoorten als grind en zand? Zo nee, waarom niet?
Het onderhoud van het spoor is van groot belang. Wat betreft het spoor in veengebieden: het veen klinkt in als gevolg van droogte en ontwatering, de veenbodem daalt, de spoorbaan daalt mee. Bruggen en andere kunstwerken zijn onderheid (ze staan op palen) en dalen niet. Dit kan leiden tot hinderlijke ongelijkheid in de spoorbaan als een trein een brug op en af rijdt. Hierdoor kan bijvoorbeeld een snelheidsbeperking op zo’n traject in veengebied noodzakelijk zijn totdat een structurele oplossing is gerealiseerd. In het eerder genoemde onderzoek naar baanstabiliteit zal ProRail ingaan op mogelijke, structurelere oplossingen voor de baanstabiliteitsproblematiek. Daarbij onderzoekt ProRail verschillende manieren om veengronden te stabiliseren.
Kijkt u naar de mogelijkheden om in overleg met NS te kijken of er lichter materieel kan worden ingezet op «zwakke» trajecten?
Als het rijden met zwaar materieel op een traject een risico is voor de baanstabiliteit, verken ik samen met ProRail en de betreffende vervoerder(s), de mogelijkheden van alternatieve materieelinzet. Dit is bijvoorbeeld gebeurd op het traject Leiden-Utrecht. Dit is maatwerk per corridor en moet ook passen in de «puzzel» welk materieel op welk moment waar rijdt.
Wat vindt u ervan dat het spoor op dit moment niet klimaatbestendig genoeg is, omdat hevige regen en hitte nu en in de toekomst tot grote gevolgen leiden?
Het klimaatbestendig maken van het spoor heeft mijn nadrukkelijke aandacht. Naast het bovengenoemde onderzoeksprogramma voor baanstabiliteit, brengt ProRail ook de gevoeligheid van het spoornetwerk voor klimaatverandering, de risico’s en mogelijke oplossingen daarvoor in kaart. Dit zal uitmonden in een Uitvoeringsagenda Klimaatadaptatie Spoor. Naar verwachting zal in de loop van 2022 een eerste versie van die uitvoeringsagenda beschikbaar zijn. Ik bewaak hierbij de aansluiting met de besluitvorming over baanstabiliteit later dit jaar.
Is het extra geld voor onderhoud van het spoor dat in 2020 gereserveerd werd ook bestemd voor het klimaatbestendig maken van het spoornetwerk? Zo nee, bent u voornemens om flink te investeren in klimaatadaptatie om het Nederlandse spoornetwerk klimaatbestendig te maken?
Binnen de huidige beschikbare middelen voor het spooronderhoud is nog geen budget opgenomen voor het klimaatbestendig maken van het spoor. Hierover specifiek hebben mijn voorgangers uw Kamer in eerdere brieven over instandhouding geïnformeerd.6 Na afronding van de onderzoeken naar baanstabiliteit en klimaatadaptatie zal beter inzichtelijk zijn wat er nodig is om het spoor meer klimaatadaptief te maken.
Welke stappen heeft u ondernomen na de noodkreet van ProRail in januari 20202 dat dergelijke investeringen in klimaatadaptatie cruciaal zijn?
Zie het antwoord op vraag 7.
Was u zich ervan bewust dat deze problemen zich vooral afspelen in veengebieden? Hebben de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit contact hierover?
Infrastructuur in veengebieden vraagt om bijzondere aandacht. Zie ook het antwoord bij vraag 5. De Ministeries van LNV en IenW zijn hierover in overleg. Zie ook het antwoord op vraag 11.
In hoeverre wordt de veenweideproblematiek op dit moment integraal aangepakt? Worden de verzakkingen in het landelijk gebied, het stedelijk gebied én met betrekking tot infrastructuur gelijktijdig aangepakt?
Er zijn twee belangrijke oorzaken van daling van slappe bodems. Ten eerste door lage grondwaterstanden waarbij slappe bodems inklinken en het veen onder invloed van zuurstof wordt afgebroken. Ten tweede daalt de bodem door belasting met zware ophoog- en bouwmaterialen en gebruik van zware machines. Daarmee verschilt de problematiek van bodemdaling afhankelijk van de specifieke situatie. Ook verschillen daardoor de mogelijke oplossingsrichtingen om de problemen aan te pakken of te voorkomen.
Daar waar problemen en oplossingsrichtingen samenvallen worden die ook integraal aangepakt. Via bijvoorbeeld de Regiodeal Bodemdaling Groene Hart en onderzoek via het Nationaal Kennisprogramma Bodemdaling ontwikkelen overheden en bedrijfsleven toepassingsgerichte kennis.8 Hiermee kunnen ze burgers en bedrijven op een goede manier handelingsperspectief geven in het voorkomen van en omgaan met de gevolgen van bodemdaling in zowel het landelijke als het stedelijke gebied. Ook opgaven met betrekking tot kabels en leidingen en andere infrastructuurvoorzieningen in de openbare ruimte hebben daar aandacht.
Het nationaliseren van de kleine NAM-velden |
|
Sandra Beckerman |
|
Stef Blok (VVD) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat Denemarken, Costa Rica, Frankrijk, Ierland en Zweden geen nieuwe boorvergunningen meer af zullen geven en een einddatum willen afspreken voor olie- en gaswinning?1 Wat is uw reactie?
Ja, hier ben ik van op de hoogte. Om de klimaatdoelen te halen is het belangrijk dat het energiesysteem in Nederland en de rest van de wereld richting 2050 wordt verduurzaamd. Ik waardeer het dat landen als Denemarken, Costa Rica, Frankrijk, Ierland en Zweden hun olie- en gasgebruik willen terugbrengen, onder andere door het niet meer uitgeven van nieuwe exploratievergunningen.
Bent u bereid gehoor te geven aan hun oproep en deel te nemen aan de Beyond Oil & Gas Alliance? Zo ja, op welke wijze gaat u de druk op investeerders opvoeren zich terug te trekken uit fossiele energie? Zo nee, waarom niet?
De Beyond Oil and Gas Alliance is gericht op het niet meer uitgeven van nieuwe exploratie- en exploitatievergunningen voor olie- en gaswinning. In Nederland zet het kabinet in op het decarboniseren van het gassysteem door middel van energiebesparing en het vervangen van aardgas door elektriciteit, groen gas, duurzame waterstof en duurzame warmte. Deze omslag vergt tijd. De verwachting is dat aardgas de komende decennia nog noodzakelijk is voor bijvoorbeeld de productie van elektriciteit en de energie- en warmtebehoefte van huishoudens in Nederland. Zolang er in Nederland nog vraag is naar aardgas, geeft het kabinet de voorkeur aan gaswinning uit de Nederlandse kleine velden onder de Noordzee, omdat aardgas nog een belangrijke rol speelt in de energietransitie en productie in eigen land Nederland minder afhankelijk maakt van import van aardgas uit landen zoals Rusland. Productie in eigen land draagt daarmee bij aan energieleveringszekerheid. Daarnaast zorgt gaswinning uit Nederlandse kleine velden voor behoud van kennis van de diepe ondergrond en aanwezige gasinfrastructuur. Deze kennis en infrastructuur kan worden gebruikt in het kader van de energietransitie, zoals mogelijk voor de opslag en het transport van waterstof. In het kader van de huidige geopolitieke situatie en ontwikkelingen op de gasmarkt wil het kabinet opsporings- en winningsactiviteiten op de Noordzee versnellen, onder meer door geologische onzekerheden in vergunningsgebieden op de Noordzee te reduceren die exploratieactiviteiten belemmeren en de doorlooptijd van vergunningsprocedures te verkorten.
Erkent u dat u, vanwege bestaande vergunningen, geen zeggenschap heeft over het wel of niet winnen van gas op plekken waar problemen zijn of waar het draagvlak van de samenleving ontbreekt?
Een winningsvergunning is een marktordeningsvergunning. Dit geeft een partij het alleenrecht om binnen een specifiek gebied gas te winnen. Daarmee heeft een partij nog geen toestemming om op een specifieke locatie een boring te doen of een winningsinstallatie in gebruik te nemen. Hiervoor is een goedgekeurd winningsplan nodig. Voordat er door mij een definitief besluit wordt genomen op een winningsplan wordt het conceptbesluit ter inzage gelegd. Iedereen kan van deze gelegenheid gebruik maken om zienswijzen in te dienen. Deze zienswijzen worden meegenomen in het definitieve besluit. Daarbij geldt dat instemming met een winningsplan uitsluitend kan worden geweigerd op basis van de limitatieve gronden in artikel 36 van de Mijnbouwwet, namelijk in het belang van de veiligheid voor omwonenden of het voorkomen van schade aan gebouwen of infrastructurele werken of de functionaliteit daarvan, in het belang van het planmatig gebruik of beheer van delfstoffen, aardwarmte, andere natuurlijke rijkdommen of indien er nadelige gevolgen voor het milieu of voor de natuur ontstaan. Naast deze formele procedure is het voor mijnbouwbedrijven gebruikelijk om voorafgaand aan nieuwe gaswinningsprojecten in gesprek te gaan met omwonenden om te kijken hoe zij eventuele zorgen kunnen adresseren. Dit uitgangspunt is verankerd in de sectorale gedragscode kleine velden.
Deelt u de mening dat de verkoop van de kleine velden van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) op een goed moment komt zodat u (de Staat) de kans krijgt deze velden te kopen en zo grip krijgt op het beleid?
Het staat iedere marktpartij vrij om op basis van eigen genomen afwegingen te besluiten om bepaalde bedrijfsonderdelen aan te trekken of af te willen stoten. De NAM heeft geconcludeerd dat door de beperkte ruimte die zij zien om verder te investeren in de zogeheten kleine velden, zij het beter achten dat deze bedrijfsonderdelen overgenomen worden door een operator die meer investeringsruimte heeft. Het kabinet heeft geen plannen om de gasvelden te kopen.
Deelt u de mening dat het goed is dat de staat als eigenaar van de kleine gasvelden de gaswinning in Nederland kan uitfaseren?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2, geeft het kabinet de voorkeur aan gaswinning uit kleine velden onder de Noordzee boven import. Op het moment dat een operator, met meer mogelijkheden om te investeren, één of meerdere onderdelen van de NAM overneemt, zou dit kunnen leiden tot nieuwe exploraties en boringen en daarmee een minder grote afname in de natuurlijke afbouw van de gaswinning uit de kleine velden.
Hoeveel leveren de kleine gasvelden de Staat jaarlijks op? Hoeveel leveren ze de NAM jaarlijks op? Hoeveel ontvangt de NAM aan subsidies voor de kleine velden?
De staatsinkomsten (gasbaten) uit aardgas uit kleine velden bedragen gemiddeld ongeveer 70% van de opbrengsten. De overige circa 30% van de opbrengsten zijn voor de mijnbouwonderneming. De jaarlijkse omvang van de opbrengsten voor de Staat en mijnbouwondernemingen is afhankelijk van de gasprijs en de productievolumes. In de Kamerbrief van 14 september 2020 over Kabinetsaanpak Klimaatbeleid (Kamerstuk 32 813, nr. 566) heeft mijn voorganger uw Kamer geïnformeerd over subsidies van fossiele brandstoffen. Voor gaswinning uit kleine velden zijn er geen subsidies in de vorm van een financiële tegemoetkoming, overheidsgoederen of -diensten of specifieke fondsen beschikbaar. Wel kunnen mijnbouwondernemingen, zoals NAM, gebruik maken van een investeringsaftrek ten behoeve van de opsporing en winning van aardgas uit Nederlandse kleine velden. Deze investeringsaftrek kan worden toegepast op het winstaandeel, wat een extra heffing voor mijnbouwbedrijven is krachtens de Mijnbouwwet naast de vennootschapsbelasting. De investeringen in exploratie en winning door EBN betreffen geen subsidies, omdat het hierbij om risicodragend (en winstdelend) vermogen gaat. In het convenant «investeringsaftrek gaswinning kleine velden» staat de afspraak dat de mijnbouwbedrijven voor de kleine velden op land (inclusief gaswinning onder de Waddenzee) vrijwillig afzien van de investeringsaftrek.
Deelt u de mening dat lusten en lasten van het winnen van bodemschatten eerlijk verdeeld zouden moeten zijn? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het is voor mijnbouwondernemingen gebruikelijk om bij nieuwe projecten te kijken hoe zij een positieve bijdrage kunnen leveren aan de omgeving in de gebieden waar nieuwe projecten plaatsvinden. Zij hebben hiervoor principes vastgelegd in de sectorale gedragscode kleine velden. In de pilot Ternaard heeft mijn voorganger, in de geest van de nieuwe Omgevingswet, samen met de regio afspraken gemaakt over de verdeling van lusten en lasten en ondersteuning van de regio bij de ontwikkeling van duurzame energieprojecten. Ik wil kijken of ook bij andere energieprojecten een vorm van gebiedsinvestering mogelijk en wenselijk is. Vraagstukken die daarbij spelen zijn op welke wijze een bijdrage kan worden geleverd aan de omgeving, hoe dit door werkt naar andere projecten van nationaal belang en hoe dit financieel geregeld kan worden. Deze vraagstukken vergen een zorgvuldige beoordeling en afweging.
Ziet u de mogelijkheden voor een eerlijker schadeafhandeling rondom mijnbouwlocaties wanneer de staat hier verantwoordelijk voor zou zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Sinds 1 juli 2020 worden meldingen van bewoners en kleine bedrijven over mogelijke schade door bodembeweging als gevolg van gaswinning uit Nederlandse kleine velden afgehandeld door de onafhankelijke Commissie Mijnbouwschade. De Commissie Mijnbouwschade doet onderzoek naar de oorzaak en omvang van de schade en brengt hierover advies uit aan de schademelder en de mijnbouwonderneming. De Commissie Mijnbouwschade ontzorgt bewoners en kleine bedrijven door in feite de bewijslast van schademelders over te nemen. De adviezen van de Commissie Mijnbouwschade zijn bindend voor de mijnbouwonderneming. Hiermee is geborgd dat bewoners en kleine bedrijven die schade hebben door bodembeweging als gevolg van gaswinning uit kleine velden niet met deze schade achterblijven. Ik ben van mening dat hiermee een eerlijke, transparante en laagdrempelige afhandeling van schade is ingesteld en dat het wel of niet overnemen van kleine velden door de Staat hier los van staat. De Commissie Mijnbouwschade wordt jaarlijks geëvalueerd. De eerste jaarlijkse evaluatie wordt verwacht in het eerste kwartaal van 2022.
Deelt u de mening dat het nationaliseren van de gaswinning en het uitfaseren daarvan ervoor zorgt dat de hoge subsidies die naar fossiele brandstoffen gaan dan geïnvesteerd kunnen worden in echt duurzame energie? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 6 is er bij gaswinning uit de kleine velden geen sprake van subsidie in de vorm van een financiële tegemoetkoming, overheidsgoederen of -diensten of specifieke fondsen, maar van een investeringsaftrek. Met deze investeringsaftrek wordt beoogd om te voorkomen dat gaswinning uit Nederlandse kleine velden te snel wordt afgebouwd ten opzichte van de Nederlandse vraag en dat de infrastructuur vroegtijdig wordt ontmanteld waardoor deze niet meer kan worden gebruikt in het kader van de energietransitie. Het tenietdoen van de benoemde investeringsaftrek zou mogelijk zelfs het averechtse effect kunnen hebben dat de gasbaten en daarmee de inkomsten voor de staat lager uitvallen, waardoor er minder middelen beschikbaar zijn voor de energietransitie.
Wat is uw reactie op de wens van de gemeente Westerkwartier die ook graag ziet dat de staat deze gasvelden koopt?2
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 heeft het kabinet geen plannen om gasvelden te kopen. Ik zal met belangstelling kennis nemen van de uitkomsten van het onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen (RuG) die benaderd zijn door de gemeente Westerkwartier om een haalbaarheidsonderzoek te verrichten.
Bent u op de hoogte van de plannen van NAM om gaswinning opnieuw op te starten bij Sebaldeburen?3
Ja, ik ben hiervan op de hoogte. NAM heeft op 16 december 2021 melding gedaan in het kader van het Besluit algemene regels milieu mijnbouw over het opnieuw opstarten van de gastoestroom in de put Sebaldeburen-1 (SEB-1). Op grond van het bestaande winningsplan Grijpskerk-Zuid is winning uit het gasveld Sebaldeburen mogelijk.
Welke technische redenen zorgden ervoor dat in 2017 de winning in Sebaldeburen werd stilgelegd? Wat is eraan gedaan? Heeft de toezichthouder inmiddels toestemming gegeven om daar weer gas te winnen?
Vanaf 2010 is de put in Sebaldeburen langzaam dichtgeslibd door zoutafzetting. De winning werd niet door SodM stilgelegd. De NAM werkt momenteel aan het verhelpen van dit probleem, SodM houdt toezicht op de werkzaamheden die de NAM daartoe verricht.
In 2017 is een nieuw winningsplan ingediend, waarmee de Minister heeft ingestemd in 2019. Deze aanpassing betrof alleen verlenging van de periode van de winning tot 2023. Er was geen andere inschatting van de risico’s ten gevolge van deze verlenging. De NAM mag de winning dus na het herstel hervatten en dient daarbij uiteraard aan de vergunningvereisten te voldoen.
Zijn er in de omgeving van deze locatie, nabij Grijpskerk, al schademeldingen gedaan bij de Commissie Mijnbouwschade of het Instituut Mijnbouwschade Groningen? Zo ja, hoeveel? Hoeveel zijn er toegewezen?
Het Instituut Mijnbouw Schade (IMG) handelt schade ontstaan door bodembeweging van het Groningenveld en de gasopslag Norg af, deze schades zijn mogelijk ook aanwezig in Sebaldeburen. Sebaldeburen ligt in de gemeente Westerkwartier in de provincie Groningen. Op de website van het IMG4 staan de meest recente aantallen van gemelde en afgehandelde schades in de gemeente Westerkwartier. De Commissie Mijnbouwschade adviseert over mogelijke schade bij winning en opslag van gas uit kleine velden en ontzorgt schademelders. De Commissie Mijnbouwschade heeft tot dusver geen schadevergoedingen geadviseerd in de gemeente Westerkwartier.
Wat vindt u van het feit dat de NAM, lopende de procedure, heeft laten weten te stoppen met fracking door middel van hydraulisch stimuleren in Pieterzijl, met als reden dat dit niet meer rendabel is?4 Welke verandering heeft ertoe geleid dat dit besluit is genomen?
Een winningsplan bevat een verwachte winning in de toekomst. Het is dus altijd mogelijk dat er ontwikkelingen zijn waardoor de verwachte werkzaamheden wijzigen. In het geval van Pieterzijl-Oost had de NAM in het winningsplan aangegeven naar verwachting te moeten fracken in het gasveld. Interne heroverweging van de NAM heeft, zo deelde de NAM mee, ertoe geleid dat zij de frack niet meer rendabel acht. Aangezien de frack nog onderdeel was van een beroepsprocedure, vind ik het goed dat de NAM hier transparant over is geweest.
Zijn er meerdere locaties in Nederland waar gas wordt gewonnen op deze manier door de NAM of zijn er plannen om dat te doen? Zo ja, is het daar nog wel rendabel?
Als de NAM van plan is om een frack te zetten dan moet dit beschreven staan in het winningsplan. In het onderzoek dat TNO in 2019 deed in opdracht van SodM is een overzicht gegeven van alle locaties waar olie en/of gas wordt gewonnen met gebruikmaking van een frack6.
Heeft het besluit van de NAM om kleine gasvelden te verkopen, mogelijk gevolgen voor het niet toepassen van de fracking-methode in Pieterzijl? Kunt u de omwonenden geruststellen?
Op basis van het winningsplan mag NAM of een nieuwe partij niet fracken. Mocht een nieuwe partij wel willen fracken bij Pieterzijl, dan zal deze partij een nieuw winningsplan moeten indienen. Dit nieuwe winningsplan zal dan door mij volgens de gebruikelijke procedures opnieuw worden beoordeeld, op basis van adviezen van de wettelijke adviseurs en decentrale overheden. Daarbij is er ook gelegenheid voor inspraak voor omwonenden.
De uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant m.b.t. de kolencentrale Geertruidenberg en MOB |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant met betrekking tot de kolencentrale Geertruidenberg en Mobilisation for the Environment (MOB)?1
Ja, hier ben ik bekend mee.
Kunt u reageren op de uitspraak van de rechtbank dat het gebruik blijven maken van bestaande rechten «dweilen met de kraan open» is? Deelt u die conclusie?
Ik acht het niet opportuun om commentaar te leveren op de uitspraak in deze specifieke zaak, waartegen de provincie Noord-Brabant hoger beroep heeft ingesteld. Ik ben als Minister voor Natuur en Stikstof geen partij in deze zaak. Wel ondersteun ik de provincie in het hoger beroep.
Overigens verken ik samen met de provincies en andere rijkspartijen wat de gevolgen kunnen zijn van ingebruikname van latente ruimte in vergunningen en op welke wijze feitelijke toenames van emissies en daarmee deposities kunnen worden tegengegaan.2 Ik verwacht deze verkenning na de zomer met uw Kamer te kunnen delen.
Als de rechtbank hiermee een impliciete houdbaarheidsdatum voor bestaande stikstofrechten afkondigt, wat zijn hier de gevolgen van? Wat betekent dit voor het beleid? Is dit een kritiek op het functioneren van de Wet stikstofreductie en natuurverbetering? Zo ja, trekt u zich deze kritiek aan?
Zie antwoord vraag 2.
Speelt de manier waarop de stikstofemissies in dit project werden gesaldeerd (met het reeds in 2015 gesloten deel van de centrale) op een vergelijkbare manier bij andere projecten? Zo ja, worden de vergunningen hiervan dan ook (mogelijk) vernietigd?
Er wordt momenteel geïnventariseerd of dit ook bij andere projecten speelt. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat deze uitspraak op een specifieke situatie ziet, waarbij de uitspraak zich richt op intern salderen met latente ruimte die niet eerder passend is beoordeeld en waarvoor voor het gebruik een nieuwe of gewijzigde omgevingsrechtelijke vergunning nodig is. Overigens is intern salderen sinds 1 januari 2020 niet langer vergunningplichtig omdat de verslechteringsvergunningplicht uit de Wet natuurbescherming is vervallen. Bovendien verbiedt de uitspraak salderen met dergelijke ruimte niet. De uitspraak eist een nadere motivering dat intrekking van die ruimte niet nodig is om verslechtering van de natuur in Natura 2000-gebieden te voorkomen. Het is daarom op basis van deze enkele uitspraak niet mogelijk om te zeggen wat voor gevolgen dit zou kunnen hebben voor andere vergunningen, ook omdat er hoger beroep tegen is ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtsspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling).
Deelt u de kritiek van de rechtbank dat de provincie de oude stikstofrechten, vergund voor het reeds in 2015 gesloten deel, niet heeft ingetrokken? Hoe lang blijven dergelijke latente rechten geldig? Hoe lang zouden die volgens u geldig moeten blijven? Blijven die ook geldig voor bedrijfsonderdelen die al jaren niet meer in werking zijn? Wanneer is een activiteit nieuw of moet deze volgens nieuwe regels worden beoordeeld?
Ik verwijs hier graag naar de beantwoording van de vragen 2 en 3, waar ik heb aangegeven waarom ik het niet opportuun acht om commentaar te leveren op de uitspraak in deze specifieke zaak.
De vragen die u stelt over de wenselijkheid van de geldigheid van latente ruimte maken onderdeel uit van de verkenning die ik samen met de provincies en andere rijkspartijen uitvoer naar de gevolgen van ingebruikname van latente ruimte voor het realiseren van een gunstige of verbeterde staat van instandhouding van stikstofgevoelige soorten en habitats onder de Vogel- en Habitatrichtlijn, en op welke wijze feitelijke toenames van emissies, en daarmee deposities, kunnen worden tegengegaan.
Wat zijn de bredere gevolgen van de uitspraak van de rechtbank dat alleen mag worden gesaldeerd als de provincie duidelijk maakt hoe vervolgens met andere passende maatregelen de depositie in natuurgebieden gecompenseerd wordt? Is daarmee een einde gekomen aan het heersende idee dat salderen «gratis» of «bestaande» stikstofruimte is? Is de provincie nu verantwoordelijk voor het salderen van de «stikstofschuld» die ontstaat bij intern salderen?
Ik verwijs hier graag naar de beantwoording van vraag 4, waar ik de mogelijke gevolgen van de uitspraak heb geschetst. De uitspraak brengt een nuancering aan op de vaste jurisprudentie van de Afdeling die ervan uitgaat dat gesaldeerd mag worden met de volledige vergunde ruimte.
De feitelijke betekenis van deze uitspraak wordt momenteel bestudeerd. De provincie Noord-Brabant heeft hoger beroep ingediend tegen de uitspraak. Dit hoger beroep zal moeten uitwijzen of de Afdeling de nuancering van de rechtbank overneemt.
Kunt u reageren op de conclusie van de rechtbank dat het niet de bedoeling is dat met niet passend beoordeelde emissieruimte tot in de lengte der dagen gesaldeerd kan worden? Wat zijn hier de gevolgen van?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 2 en 3.
Is deze uitspraak relevant voor het plan van Schiphol om geclaimde latente ruimte voor Lelystad Airport te gebruiken?
De vergunningprocedure voor Schiphol loopt nog. Uiteraard betrek ik bij de besluitvorming zorgvuldig alle jurisprudentie op dit vlak. Bovendien is hier sprake van een uitspraak van de rechtbank waartegen hoger beroep bij de Afdeling openstaat. De uitspraak van de rechtbank wijkt af van de vaste jurisprudentie van de Afdeling. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 en 3 heeft de provincie Noord-Brabant hoger beroep aangetekend tegen deze uitspraak.
Kunt u paragraaf 12.3 en 12.4 van de uitspraak duiden? Is de conclusie hieruit niet dat (voortaan) ook CO2-emissies van een project moeten worden meegenomen voor een passende beoordeling, aangezien CO2 leidt tot klimaatverandering en klimaatverandering tot negatieve gevolgen voor diverse Natura 2000-gebieden?
Ik verwijs hier graag naar de beantwoording van de vragen 2 en 3 over het hoger beroep dat wordt ingesteld tegen deze uitspraak. Het is om die reden nog niet bekend of de Afdeling het standpunt van de rechtbank in deze specifieke situatie in stand zal laten.
Welke hoeveelheid CO2 zou in dit kader significant zijn? Kan dit van belang worden voor andere projecten, zoals andere energiecentrales, wegverbredingen, woonwijken of koeienstallen?
Ik verwijs hier graag naar de beantwoording van de vragen 2 en 3 over het hoger beroep dat wordt ingesteld tegen deze uitspraak. Het is nog niet duidelijk of de Afdeling het standpunt van de rechtbank in deze specifieke situatie in stand zal laten.
Gaat dit dan ook gelden voor alle klimaatgerelateerde activiteiten, bijvoorbeeld methaan- en lachgasemissies en vliegvelduitbreidingen die leiden tot klimaatschadelijke emissies buiten Nederland?
Ik verwijs hier graag naar de beantwoording van de vragen 2 en 3 over het hoger beroep dat is ingesteld tegen deze uitspraak. Het is nog niet duidelijk of de Afdeling het standpunt van de rechtbank in deze specifieke situatie in stand zal laten.
Interne analyses en afwegingen aangaande gaswinning bij Ternaard en de aanleg van een elektrische stroomkabel onder de Wadden. |
|
Leonie Vestering (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Noardeast Fryslan roept Den Haag opnieuw op gaswinning Waddenzee niet toe te staan»?1
Ja.
Kunt u aangeven welke veranderingen er zijn aangebracht naar aanleiding van ingediende zienswijzen? Kunt u aangeven van wie deze zienswijzen afkomstig waren?
Van vrijdag 27 augustus tot en met donderdag 7 oktober 2021 hebben het ontwerpinpassingsplan met de ontwerpuitvoeringsbesluiten, het milieueffectrapport (MER) en de onderliggende stukken voor de gaswinning Ternaard ter inzage gelegen. Op de ontwerpbesluiten zijn binnen de zienswijzentermijn 110 zienswijzen van particulieren en belangenorganisaties binnengekomen, waarvan 49 unieke zienswijzen, en 3 reacties van overheden.
De ingediende zienwijzen en reacties zullen, tezamen met het advies van de Commissie voor de milieueffectrapportage op het MER, zorgvuldig worden bestudeerd en betrokken bij de definitieve besluitvorming, thans voorzien in maart 2022. Hierop kan niet vooruit worden gelopen. Alle schriftelijk ingebrachte zienswijzen en reacties worden beantwoord in een Nota van Antwoord die tezamen met de definitieve besluiten ter inzage zal worden gelegd.
De zienswijzen en reacties op het ontwerpinpassingsplan, de ontwerpuitvoeringsbesluiten en het MER zijn integraal opgenomen in de inspraakbundel «Zienswijzen en reacties op ontwerpbesluiten Gaswinning Ternaard». Deze bundel is in te zien op https://www.rvo.nl/onderwerpen/bureau-energieprojecten/lopende-projecten/gaswinning/gaswinning-ternaard, waarbij de zienswijzen van burgers zijn geanonimiseerd.
Transparantie vormt een belangrijk uitgangspunt bij de uitvoering van de vergunningsprocedure op basis van de Rijkscoördinatieregeling (RCR). Alle beschikbare informatie omtrent het project gaswinning Ternaard binnen de RCR-procedure wordt steeds beschikbaar gesteld via de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), Bureau Energieprojecten. Aanvullend is binnen de Pilot Omgevingsproces Ternaard, die in 2016 is gestart, gekeken hoe informatie samenhangend kan worden gepresenteerd en op een laagdrempelige manier kan worden gedeeld. Hier is onder meer invulling aangegeven via de verspreiding van nieuwsbrieven en het organiseren van informatiebijeenkomsten. Ik ben me er echter van bewust dat ook vanuit mijn ministerie nog verdere verbeteringen mogelijk zijn als het gaat om het eenduidig aanbieden van alle relevante informatie.
Heeft de beoogde «operator» (Nederlandse Aardolie Maatschappij) een zienswijze over het concept-instemmingsbesluit ingediend? Zo ja, kunt u deze delen met de Kamer?
De Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) heeft geen zienswijze ingediend.
Refereerde u, toen u tijdens het commissiedebat Mijnbouw/Groningen van 15 september 2021 meedeelde dat u zoals gebruikelijk de juridische positie heeft laten beoordelen door de eigen juristen, aan een juridische beoordeling ter voorbereiding van uw beslissing om op 27 augustus 2021 een concept-instemmingsbesluit te publiceren voor het winnen van aardgas onder de Waddenzee bij Ternaard of refereerde u aan een andere interne juridische beoordeling? Zo ja, aan welke andere juridische beoordeling refereerde u en kunt u deze met de Kamer delen? Zo nee, waar verwees u dan naar en kunt u dit met de Kamer delen?2
Hierbij verwees ik naar de interne juridische beoordeling door de juristen van de Ministeries van Economische Zaken en Klimaat (EZK) en Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) met betrekking tot de rechtmatigheid van het door mij te nemen besluit ter instemming met het winningsplan Ternaard op basis van de Mijnbouwwet en het door de Minister van LNV te nemen besluit met betrekking tot het verlenen van een vergunning op basis van de Wet natuurbescherming (Wnb). Deze juridische beoordeling is opgenomen in het op 27 augustus 2021 ter inzage gelegde ontwerpinstemmingsbesluit winningsplan Ternaard en de ontwerp Wnb-vergunning gaswinning Ternaard. Beiden zijn te raadplegen via https://www.rvo.nl/onderwerpen/bureau-energieprojecten/lopende-projecten/gaswinning/gaswinning-ternaard.
Naar aanleiding van mijn toezegging tijdens het commissiedebat heb ik deze interne juridische beoordeling met de Kamer gedeeld in mijn brief met betrekking tot de vergunningverlening gaswinning Ternaard van 27 september 20213, zoals ook vermeld in de door mij beantwoorde Kamervragen van het lid Van Raan van 8 oktober 20214 en de door de Minister van LNV beantwoorde Kamervragen van het lid Vestering van 3 november 20215.
Klopt het dat u tijdens het bovengenoemde commissiedebat alleen verwees naar een «beoordeling van de juridische positie door de eigen juristen», die gemaakt werd voorafgaand aan de publicatie van het concept-instemmingsbesluit op 27 augustus 2021? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4.
Is er een (andere) juridische beoordeling gemaakt door zowel de juristen van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat als door juristen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit? Zo nee, wat voor beoordeling is er gedaan? Zo ja, kunt u beide beoordelingen delen met de Kamer?
Er is geen andere interne juridische beoordeling gemaakt dan genoemd in het antwoord op vraag 4.
Erkent u dat de brief «Vergunningverlening gaswinning Ternaard», waar u naar verwijst in antwoorden op vragen van de Partij voor de Dieren niet dezelfde is als de «beoordeling van de juridische positie door de eigen juristen» gemaakt vóór 27 augustus 2021, zoals u meedeelde tijdens het commissiedebat Mijnbouw/Groningen van 15 september 2021? Zo ja, klopt het dat de brief gebaseerd is op een interne juridische analyse? Zo nee, waarom niet?3, 4
De juridische beoordeling in de Kamerbrief van 27 september 2021 over de vergunningverlening gaswinning Ternaard is gebaseerd op de interne juridische beoordeling die ten grondslag ligt aan het ontwerpinstemmingsbesluit met het winningsplan Ternaard en de ontwerp Wnb-vergunning gaswinning Ternaard die op 27 augustus 2021 ter inzage zijn gelegd.
Op verzoek van de vaste Kamercommissie voor Economische Zaken en Klimaat8 is de Kamerbrief vergunningverlening gaswinning Ternaard aangevuld met een interne juridische beoordeling van de mogelijkheden om op basis van de artikelen 9, 18, 21 en 49 van de Mijnbouwwet een winningsvergunning te weigeren of in te trekken en de mogelijkheid om op basis van artikel 7a van de Mijnbouwwet een omgevingsvergunning voor de gaswinning Ternaard te weigeren.
Kunt u alle interne juridische beoordelingen (en gevraagde achterliggende onderzoeken) door eigen juristen delen met de Tweede Kamer, ruimschoots voor het commissiedebat Wadden van 7 december 2021? Zo nee, kunt u aangeven waarom de eigen beoordeling van het departement wel relevant is om te noemen in een debat maar niet aan de Kamer gestuurd wordt, wanneer de Kamer daarom vraagt?
Hierbij verwijs ik naar het antwoord op vraag 4 en 5, en de Kamerbrief van 27 september 20219.
Klopt het dat de Landsadvocaat niet door u is betrokken bij de beoordeling van de juridische positie van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, voorafgaand aan de terinzagelegging van het concept-instemmingsbesluit, zoals u aangaf in het commissiedebat Mijnbouw/Groningen van 15 september 2021? Zo ja, waarom niet? Zo nee, wat was het oordeel van de Landsadvocaat?
Dat is juist. Zoals ik heb aangegeven in het commissiedebat is het gebruikelijk om de juridische positie te laten beoordelen door de eigen juristen en niet door de landsadvocaat. Hierbij verwijs ik naar de beantwoording van schriftelijke vragen van het lid De Groot door de Minister van Rechtsbescherming10 waarin is aangegeven dat als uitgangspunt geldt dat de Staat en zijn bestuursorganen ervoor zorg dragen dat voldoende juridische deskundigheid aanwezig is binnen de Rijksoverheid, zodat gepaste terughoudendheid kan worden betracht bij het inschakelen van de landsadvocaat en andere externe juridische bijstandsverleners in zaken waarin bijstand niet in de wet is voorgeschreven.
Nadien hebben de Minister van LNV en ik besloten om de landsadvocaat advies te vragen als reflectie op de door de Kamer gevraagde juridische analyses van de Rijksuniversiteit Groningen en de Waddenacademie. Deze adviezen zijn aan de Kamer gezonden per brief van 26 november 202111.
Als de Landsadvocaat niet betrokken is geweest, waarom achtte u het dan nodig om tijdens het debat te wijzen op de gevoeligheden van een advies door de Landsadvocaat over aardgaswinning onder de Waddenzee «wanneer er processen te verwachten zijn en wij, of we dat nou wel of niet willen, procespartij zijn»?5
In een mogelijke beroepsprocedure bij de Raad van State op basis van de definitieve besluitvorming over de vergunningverlening voor de gaswinning Ternaard kan de Staat zich laten vertegenwoordigen door de landsadvocaat. De overheid moet, net als elke andere procespartij, vrijelijk kunnen spreken met de advocaat die haar vertegenwoordigt in (toekomstige) rechterlijke procedures, zonder het risico dat adviezen die in dat verband worden gegeven openbaar worden. Dit zou immers betekenen dat ook juridische risicotaxaties en processtrategische afwegingen openbaar worden die de positie van de overheid in een rechterlijke procedure ernstig kunnen benadelen.
Klopt het dat de Nederlandse Aardolie Maatschappij gebruik kan maken van de verhoogde investeringsaftrek voor gaswinning op de Noordzee? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer zal deze aanvraag gedaan kunnen worden?
Ja, de NAM kan voor zover het de gaswinning op de Noordzee betreft gebruik maken van de verhoogde investeringsaftrek. De verruimde aftrekmogelijkheden gelden met terugwerkende kracht sinds 1 januari 2020. Dat betekent dat bedrijven die na die datum investeringen in de opsporing of winning van aardgas op de Noordzee hebben gedaan of nog gaan doen, gebruik kunnen maken van een generieke aftrek van 40%. De investeringsaftrek ziet echter uitsluitend op het opsporen of winnen van aardgas op de Noordzee. In het Convenant investeringsaftrek kleine velden op land13 is door het kabinet met de operators van de kleine velden op land (inclusief de Waddenzee) afgesproken dat zij vrijwillig afzien van de investeringsaftrek. Alle (mede) vergunninghouders voor kleine velden op land hebben het convenant ondertekend. De NAM kan dus voor de gaswinning Ternaard geen gebruik van maken van de investeringsaftrek.
Kunt u de uitkomsten van de Passende Beoordeling ten aanzien van gaswinning bij Ternaard met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
De Passende Beoordeling is onderdeel van de aanvraag Wnb-vergunning gaswinning Ternaard en te raadplegen via https://www.rvo.nl/onderwerpen/bureau-energieprojecten/lopende-projecten/gaswinning/gaswinning-ternaard.
Kunt u aangeven wat het standpunt van de noordelijk provincies en de Waddeneilanden is ten aanzien van gaswinning bij Ternaard? Kunt u de gespreksverslagen hierover delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Als onderdeel van het Omgevingsproces Ternaard14 hebben mijn voorgangers en ik intensief gesproken met decentrale overheden over de voorgenomen gaswinning Ternaard. Van deze gesprekken zijn geen gespreksverslagen gemaakt. Wel hebben decentrale overheden schriftelijk hun standpunt inzake de voorgenomen gaswinning aan mij kenbaar gemaakt.
De provincie Fryslân heeft per brief van 5 oktober 202115, in lijn met eerdere brieven en het Fries manifest van begin 2016, in reactie op de terinzagelegging van de ontwerpbesluiten ten behoeve van de voorgenomen gaswinning Ternaard aangegeven nog steeds tegen nieuwe gaswinning te zijn en adviseert niet in te stemmen met de gaswinning Ternaard en het instemmingsbesluit met het winningsplan Ternaard niet af te geven alsmede het bijbehorende inpassingsplan met onderliggende adviezen en besluiten niet vast te stellen.
De provincies Noord-Holland en Groningen hebben per brief van respectievelijk 30 september 2021 en 7 oktober 2021 verzocht te stoppen met het verlenen van vergunningen die de natuur op het Wad belasten, zoals gas- en zoutwinning en te stoppen met gaswinning uit kleine velden in en nabij de Waddenzee.
Op 6 februari 2021 hebben volksvertegenwoordigers uit de Waddenprovincies een manifest aan mij aangeboden waarin zij ervoor pleiten om te stoppen met de winning van diepe delfstoffen onder de Waddenzee en nieuwe gas- en zoutwinningen in het Waddengebied niet toe te staan.
Op 18 juni 2018 heeft het Samenwerkingsverband van de Waddeneilanden per brief opgeroepen, in lijn met de hierboven beschreven standpunten van de Waddenprovincies, vanwege de unieke kenmerken van het Waddengebied en de Waddenzee als Werelderfgoed de gaswinning in en rondom het Waddengebied niet op te voeren maar juist af te bouwen.
Klopt het dat noordelijke provincies en de Waddeneilanden hun wensen met betrekking tot de aanlanding van de stroomkabel bij het Rijk kenbaar hebben gemaakt? Zo ja, wat zijn de wensen van de provincies en van de Waddeneilanden? Kunt u de wensen in uw beantwoording uitsplitsen per bevoegdheid?
Ja, dit hebben zij bekendgemaakt in het gezamenlijke Regioadvies Net op zee Ten Noorden van de Waddeneilanden. Dit is in te zien op https://www.rvo.nl/sites/default/files/2021/01/Regioadvies_Net_op_zee_Ten_noorden_van_de_Waddeneilanden.pdf.
In het Regioadvies hebben de betrokken partijen de tracéalternatieven afgewogen op basis van vijf criteria:
Op basis hiervan geven de betrokken partijen gezamenlijk aan dat zij een voorkeur hebben voor het tracé Eemshaven Oost. Vanwege de technische complexiteit en lastige vergunbaarheid daarvan kan Eemshaven West ook worden overwogen als voorkeursalternatief, aldus de regiopartijen. Hieraan hebben de regiopartijen enkele voorwaarden gesteld. Dit betreft een gedragen gebiedsproces, een gebiedsfonds, een corridor in de Waddenzee om toekomstige verstoringen zoveel mogelijk te voorkomen, het beschikbaar stellen van HDD-boringen (horizontale boringen), het behouden van de Noord-Groningse kuststrook als hoogwaardig landbouwgebied, onderzoek naar de impact van laagfrequent geluid, monitoring en compensatie van verzilting, en mitigatie en/of compensatie van negatieve gevolgen voor de bodemstructuur van het kwelderlandschap.
Eemshaven West is in januari 2021 vastgesteld als voorkeursalternatief. De afgelopen periode hebben wij samen met de regiopartijen aan de uitwerking van de randvoorwaarden gewerkt. Zoals de Staatssecretaris van EZK heeft toegelicht in de Kamerbrief Verkenning aanlanding wind op zee 2030 (VAWOZ)16, heeft zij besloten om de aanlanding van het windpark Ten Noorden van de Waddeneilanden in een gezamenlijk proces met de aanlanding van Windgebied 5-oost op te pakken. Hierin zullen ook de randvoorwaarden verder worden uitgewerkt.
Wat is het standpunt van de noordelijke provincies en de Waddeneilanden aangaande de impact van de stroomkabel op de natuur?
In hun afweging tussen de verschillende kabeltracés hebben de regiopartijen vijf criteria meegewogen.Ruimtelijke inpassing, omgevingskwaliteit en milieu & gezondheid betreft één van deze criteria.
Daarnaast vragen de regiopartijen specifiek aandacht voor de aantasting van de kwelders, het beschikbaar stellen van HDD-boringen en de meekoppelkans natuurontwikkeling. In de optimalisering van het Eemshaven West tracé het afgelopen half jaar is dit meegenomen. Dit heeft geleid tot een geoptimaliseerd tracé waarbij de kwelders worden ontzien door HDD-boringen toe te passen.
De regiopartijen hebben eveneens gevraagd om de afweging over de aanlanding zoveel mogelijk integraal en toekomstbestendig te doen. Daarom heeft de Staatssecretaris van EZK besloten om de aanlanding van het windpark Ten Noorden van de Waddeneilanden in een gezamenlijk proces met de aanlanding van Windgebied 5-oost op te pakken, waarbij ook toekomstige aanlandingen worden meegenomen. In dit programma neemt de Staatssecretaris van EZK de opgedane kennis mee.
Kunt u de gespreksverslagen over de stroomkabel delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze gespreksverslagen zijn als bijlage bijgevoegd17.
Kunt u deze vraag een voor een beantwoorden, voorafgaand aan het commissiedebat Wadden op 7 december 2021, zonder daarbij te verwijzen naar eerdere antwoorden?
Ja. Wel heb ik bij de beantwoording van een aantal vragen een verwijzing opgenomen naar eerdere antwoorden wanneer dit nuttig is om de geschiedenis van de communicatie hierover met de Kamer te duiden ofwel aan te geven waar nadere context kan worden gevonden.
Bedrijven die nauwelijks gecontroleerd worden op milieudelicten. |
|
Kiki Hagen (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU), Steven van Weyenberg (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat bedrijven nauwelijks worden gecontroleerd op milieudelicten, en zelden boetes krijgen wat blijkt uit onderzoek van Investico en Trouw?1, 2 Hoe oordeelt u over deze conclusies?
Ja, ik ben bekend met het bericht. Dat een aantal bedrijven nauwelijks gecontroleerd wordt is ook geconstateerd door de Adviescommissie Vergunningen, Toezicht en Handhaving (commissie Van Aartsen)3 en wordt onderschreven in het onderzoek van «Omgevingsdiensten in beeld»4. Dit vind ik een zorgwekkende conclusie en het is voor mijn voorganger mede aanleiding geweest om u met de Kamerbrief versterking VTH-stelsel5 te informeren over de acties die worden voorzien om de aanbevelingen van de commissie Van Aartsen op te volgen.
Hoe vaak vindt u dat een omgevingsdienst ieder milieubelastend bedrijf op zijn minst moet bezoeken en deelt u de opvatting van milieucriminoloog Marieke Kluin dat dit minstens één keer per 6 jaar moet zijn?
Toezicht milieu maar ook handhaving milieu zijn onderdeel van het takenpakket van het bevoegd gezag. Elk bevoegd gezag beoordeelt zelf de portefeuille aan inrichtingen en de milieuhygiënische risico’s hierbij. Op basis van deze risico’s wordt door de omgevingsdienst een inschatting gemaakt van de toezicht methode (zie ook antwoord op vraag 4) en de toezicht frequentie. De frequentie van bezoeken wordt dus bepaald door meerdere factoren en deze zijn niet voor ieder bedrijf gelijk. Een bakker zal minder toezicht behoeven dan bijvoorbeeld inrichtingen binnen de petrochemische industrie. Een standaard frequentie voor alle bedrijven is daarmee niet vanzelfsprekend. Daarbij gaat de frequentie soms (tijdelijk) omhoog als er bijvoorbeeld sprake is van verscherpt toezicht.
Deelt u de mening dat opgelegde sancties doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend moeten zijn zoals in artikel 5 en 7 van de Richtlijn inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht (Richtlijn 2008/99) wordt benoemd? En hoe verhoudt zich dit tot de genoemde opgelegde sancties waar maar een klein deel een boete opgelegd krijgt en het merendeel slechts een waarschuwing of een hersteltermijn met dwangsom opgelegd krijgt?
Ja, de Richtlijn is hierin duidelijk en is bedoeld om het milieu te beschermen door middel van het strafrecht. Het strafrecht is een belangrijk instrument, maar niet het enige interventiemiddel. Er is een Landelijke Handhavingsstrategie (LHS) die de handhavingspartners helpt bij het kiezen van een passende interventie en gericht is op een uniforme wijze van handhaving. Het bevoegd gezag heeft een aantal instrumenten om een punitieve (bestraffende) sanctie op te leggen mocht uit een inspectie naar voren komen dat er sprake is van een overtreding.
In hoeverre opgelegde sancties doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend zijn, wanneer er sprake is van zware overtredingen (milieucriminaliteit), wordt middels een adviesvraag voorgelegd aan de Raad van State. Deze adviesaanvraag wordt gedaan in overleg met alle betrokken departementen in de Interdepartementale commissie voor Europees recht (ICER-I). In de Kamerbrief versterking VTH-stelsel6, waaraan ik eerder refereerde bij het antwoord op vraag 1, wordt hier nader op ingegaan.
Inspecteurs bij de omgevingsdiensten kunnen een bestuurlijke strafbeschikking opleggen bij lichtere overtredingen. Op enkele terreinen van het omgevingsrecht is het opleggen van een bestuurlijke boete mogelijk. Daarnaast zijn bij bijna alle omgevingsdiensten Boa’s in dienst die strafrechtelijk onderzoek kunnen laten doen7 en een proces-verbaal kunnen opstellen dat vervolgens aan het Openbaar Ministerie wordt gestuurd. Eventueel kan dit onderzoek plaatsvinden in samenwerking met de politie.
Andere instrumenten in handen van het bevoegd gezag zijn niet bedoeld als punitieve sanctie maar als herstelmaatregel en om nieuwe overtredingen te voorkomen. Een last onder dwangsom op grond van de Algemene wet bestuursrecht bijvoorbeeld, wordt veelal opgelegd om te voorkomen dat de overtreder de overtreding in de toekomst opnieuw begaat. Voor het bepalen van de hoogte van een dwangsom is overigens geen wettelijke standaard vastgelegd, maar er is wel een leidraad handhavingsacties en begunstigingstermijnen8 voor het bevoegd gezag die handvatten geeft voor de hoogte van een dwangsom.
Wat is uw oordeel over de opvatting van Pieter-Jan van Zanten, voorzitter van koepelorganisatie Omgevingsdienst NL, dat het eigenlijk niet zo relevant is hoeveel controles je uitvoert of hoeveel proces-verbalen je uitschrijft, dat soms wel de zwaarste straffen ingezet moeten worden, maar dat het nog veel belangrijker is welk maatschappelijk doel je bereikt?
Ik deel de opvatting van de heer Van Zanten op het punt dat het bereiken van het maatschappelijk doel voorop moet staan. Dit is ook in lijn met het advies van commissie Van Aartsen. Ook de commissie Van Aartsen geeft aan dat outcome (het maatschappelijke doel) belangrijker is dan output (bijvoorbeeld het aantal inspecties). Ik merk hierbij graag op dat de toezichthouder, voor een goede regelnaleving, meerdere instrumenten tot zijn beschikking heeft. Het gaat om de instrumentenmix welke bijvoorbeeld bestaat uit: zorgen voor actuele vergunningen en wetgeving, inspectiebezoeken, handhavingsacties, strafrechtelijk en bestuursrechtelijk optreden in samenhang, voorlichting over veel gemaakte overtredingen en communicatie. En ook hierbij geldt dat het niet gaat om de aantallen, maar om het juiste instrument op het juiste moment. Op deze wijze wordt de beperkte capaciteit zo effectief mogelijk ingezet met het grootste rendement in het bereiken van de doelstellingen
Klopt het dat cacaofabriek Cargill Aurora in Zaandam jaarlijks tientallen tonnen ammoniak uitstoot en dat autoriteiten hiervan niet op de hoogte waren?3 Zo ja, hoe is het mogelijk dat deze fabriek hier zo lang mee weg heeft kunnen komen?
Voor de cacaofabriek van Cargill Aurora in Zaandam is de gemeente Zaanstad bevoegd gezag vanuit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en voert de omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied de VTH-taken uit in mandaat van de gemeente. Bij deze omgevingsdienst is het allang bekend dat er ammoniak vrijkomt bij de productie van cacao door Cargill Aurora. De emissies en daarmee de depositiebijdragen van Cargill Aurora zijn vergund onder de Hinderwet en vinden reeds 30 jaar plaats. De depositiebijdragen maken deel uit van de totale bestaande stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.
De omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied geeft aan dat Cargill Aurora sinds 2010 jaarlijks de hoeveelheid uitgestoten ammoniak moet rapporteren in het elektronische Milieujaarverslag (e-MJV). Deze jaarverslagen zijn steekproefsgewijs, handmatig gecontroleerd door de omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied. Tijdens een controle is door deze omgevingsdienst in 2019 geconstateerd dat Cargill Aurora de jaarvracht ammoniak niet rapporteerde in het e-MJV. De omgevingsdienst heeft Cargill Aurora verzocht de jaarvracht ammoniak met terugwerkende kracht voor de periode 2010 – 2018 op te geven voor in het e-MJV. Inmiddels zijn deze cijfers ingediend. Deze worden ingelezen door het RIVM en zijn daarna openbaar. De omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied geeft aan de controles op de jaarverslagen deels te gaan automatiseren en verwacht daarvan in 2022 de eerste effecten te zien.
Het is voor Cargill Aurora overigens toegestaan om ammoniak uit te stoten onder de voorwaarde dat ze zich aan de emissienorm voor ammoniak (conform algemene regels of vergunning)10 en zich aan de maximaal toegestane jaarvracht11 houdt. De omgevingsdiensten leiden uit de vergunnings- en emissiegegevens af dat de werkelijke emissies van Cargill Aurora lager zijn dan de vergunde waarden. Cargill Aurora overschrijdt mogelijk wel de emissienorm voor ammoniak voor een specifiek deelproces. Hiertoe heeft de omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied een voornemen tot een last onder dwangsom opgelegd. Cargill Aurora heeft hierop een zienswijze ingebracht. De omgevingsdienst beoordeelt nu of de zienswijze nieuwe informatie geeft en of er daadwerkelijk sprake is van een overschrijding en overgegaan zal worden tot het opleggen van een last onder dwangsom.
Wat betekent dit voor dichtbij zijnde natuurgebieden, natuurvergunningen en de stikstofproblematiek?
Nabij Cargill Aurora liggen meerdere Natura-2000 gebieden, zoals Kalverpolder, Wormer- en Jisperveld en Polder Westzaan. De uitstoot van ammoniak zorgt samen met de uitstoot van stikstofoxiden voor stikstofdepositie en is daarmee onderdeel van de stikstofproblematiek in Natura-2000 gebieden. Wanneer er sprake is van overbelasting van stikstofdepositie op een natuurgebied kan dit negatieve gevolgen hebben voor stikstofgevoelige habitats en -soorten. Voor met stikstof overbelaste Natura 2000-gebieden kunnen significant negatieve gevolgen, als gevolg van een depositiebijdrage van nieuwe projecten, lastiger worden uitgesloten. In het geval dat de significante gevolgen niet kunnen worden uitgesloten en mitigatie door bijvoorbeeld extern salderen niet mogelijk is, kan het bevoegd gezag geen nieuwe vergunning op grond van de Wet natuurbescherming verlenen.
De provincie Noord-Holland is het bevoegd gezag voor de Wet natuurbescherming voor Cargill. De omgevingsdienst Noord-Holland Noord voert deze taak, samen met de toezichts- en handhavingstaak, in mandaat van de provincie Noord-Holland uit. De provincie Noord-Holland draagt zorg voor het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen in de omliggende Natura 2000-gebieden en het voorkomen van verslechtering. Het is voor Cargill Aurora toegestaan om ammoniak uit te stoten onder de voorwaarde dat ze zich aan de uitstooteisen voor ammoniak houdt. De depositiebijdrage van Cargill Aurora, destijds vergund onder de Hinderwet, maken deel uit van de bestaande totale stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Hierover geeft de provincie Noord-Holland aan dat er niet meer stikstof wordt uitgestoten dan in de referentiesituatie is toegestaan. Hierdoor behoeft Cargill Aurora geen aparte vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming. Ook leiden de omgevingsdiensten uit de vergunnings- en emissiegegevens af dat de werkelijke emissies van Cargill Aurora lager zijn dan de vergunde waarden. De omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied geeft aan dat er voor de Natura 2000-gebieden geen nieuwe negatieve gevolgen zijn vanwege de jaarvracht van ammoniak van Cargill Aurora.
Het kabinet geeft met een pakket aan natuur en stikstof reducerende maatregelen concreet invulling aan de verplichting om de landelijke staat van instandhouding van Natura 2000 gebieden te verbeteren totdat deze gunstig is. Het gaat om maatregelen aanvullend op eerder vastgesteld beleid dat ook zorgt voor stikstofreductie12.
Bent u op de hoogte van het feit dat bij de productie van cacao uit cacaobonen veel ammoniak vrijkomt en dat de twee grootste cacaofabrieken in de top-5 van ammoniakbronnen in Nederland staan, vlak onder kunstmestmakers? Zo ja, wat is de reden dat deze piekbelasters niet eerder in beeld zijn gebracht en dat hier niet steviger op wordt gecontroleerd?
Via de openbaar te raadplegen website www.emissieregistratie.nl zijn deze en andere emissiegegevens van verschillende verontreinigende stoffen in Nederland te raadplegen. In de top 5 van industriële ammoniakbronnen in Nederland staan inderdaad 2 cacaofabrieken. De cacaobranche is sinds de stikstofcrisis in 2019 nadrukkelijk in beeld bij de omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied. Sindsdien heeft deze omgevingsdienst bij één bedrijf uit de cacaobranche de omgevingsvergunning milieu aangescherpt. Vervolgens heeft het desbetreffende bedrijf maatregelen genomen die leiden tot verlaging van de uitstoot ammoniak. Deze omgevingsdienst geeft aan dat deze maatregelen -vanuit het principe van level playing field- ook bij andere cacaobedrijven in de regio zullen worden ingevoerd. Verder verwijs ik u ook naar het antwoord op vraag 5 van uw fractie.
Wanneer moet het bedrijf haar ammoniakuitstoot over de afgelopen jaren hebben gerapporteerd aan het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)? Zijn hier gevolgen aan verbonden, zo ja welke?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 moet Cargill Aurora jaarlijks haar ammoniakjaarvracht rapporteren in het e-MJV, omdat het een zogeheten IPPC-bedrijf is en een jaarvracht van meer dan 10.000 kg ammoniak heeft. Jaarlijks moeten voor 1 april de jaarvrachten worden gerapporteerd. Hierop is één keer uitstel mogelijk van 3 maanden, waarna de rapportage door de beoordelende instantie (hier de omgevingsdienst) goed- of afgekeurd wordt. Als de gegevens ontbreken in het e-MJV doordat ze zijn afgekeurd of niet zijn ingediend dan kan de omgevingsdienst handhavend optreden. Cargill Aurora heeft inmiddels de ontbrekende gegevens ingediend voor de jaren 2010 tot en met 2018 op verzoek van de omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied.
Welk risico’s hebben het lage aantal controles, de weinige sancties en de terugkerende overtredingen met betrekking tot de stikstofproblematiek?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2 is het van belang dat het bevoegd gezag zorg draagt voor het opstellen en uitvoeren van een risicoanalyse bij een bedrijf. Aan de hand hiervan wordt onder andere de frequentie van het aantal controles bepaald; bij een laag risico is de controlefrequentie ook lager. Een incident – melding van overlast of ongewoon voorval – of bijvoorbeeld de stikstofcrisis in 2019 kan aanleiding zijn opnieuw een risicoanalyse uit te voeren. Zoals is aangegeven op het antwoord op vraag 5 van uw fractie moest Cargill Aurora vanaf 2010 jaarlijks de hoeveelheid uitgestoten ammoniak rapporteren in het e-MJV. Dit heeft zij niet gedaan in de periode 2010–2018.
Het is voor Cargill Aurora toegestaan om ammoniak uit te stoten onder de voorwaarde dat ze zich aan de emissienorm voor ammoniak (conform algemene regels of vergunning) en zich aan de maximaal toegestane jaarvracht houdt. De depositiebijdragen van Cargill Aurora zijn vergund onder de Hinderwet en deze depositiebijdragen maken deel uit van de totale bestaande stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. De omgevingsdiensten leiden uit de vergunnings- en emissiegegevens af dat de werkelijke emissies van Cargill Aurora lager zijn dan de vergunde waarden. De omissie in het e-MJV tussen 2010–2018 zorgt derhalve niet voor nieuwe effecten op de stikstofproblematiek.
Kan worden gereflecteerd op het rapport van de commissie Van Aartsen en hun aanbevelingen omtrent het onderzoek van Investico?
Het onderzoek van Investico en de artikelen hieromtrent onderstrepen de urgentie van het onderwerp en ondersteunen de conclusies en aanbevelingen van de commissie Van Aartsen. De in mijn ogen zorgwekkende conclusies zijn voor mijn voorganger mede aanleiding geweest om de Kamer met de Kamerbrief versterking VTH-stelsel13 te informeren over de acties die worden voorzien om de aanbevelingen van de commissie Van Aartsen op te volgen.
Het artikel ‘Injectie van afvalwater in Rossum wordt over twee weken hervat’ |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Injectie van afvalwater in Rossum wordt over twee weken hervat»?1
Ja, dit bericht ken ik.
Wanneer is de metalen injectieput Rossum 7 voor het laatst in zijn geheel geïnspecteerd?
NAM heeft aangegeven dat zij begin november 2021 de put ROW-07 heeft onderzocht. Men is nu de gegevens aan het analyseren. Zodra dit gereed is zal NAM de gegevens delen met SodM.
De injectieputten in Twente, inclusief put ROW-7, worden op verschillende manieren door het jaar heen geïnspecteerd. De vereiste inspecties, de frequenties en onderzoeken zijn vastgelegd in het document «Waterinjectie Management Plan 2018»2. Deze activiteiten worden uitgevoerd door NAM en de resultaten worden ter beoordeling voorgelegd aan SodM. In tabel 2 van het «Waterinjectie Management Plan 2018» worden de vereiste inspecties en onderzoeken genoemd.
In de technische evaluatie die NAM conform de vergunningen elke zes jaar moet uitvoeren, worden de verschillende putmetingen samengevat en met elkaar vergeleken. In 2020 heeft NAM deze evaluatie uitgevoerd voor de putten TUB-07, TUB-10, ROW-07 en ROW-09. Het Staatstoezicht op de Mijnen (hierna: SodM) heeft dit rapport op volledigheid en inhoud getoetst en heeft geconcludeerd dat NAM alle in de vergunning genoemde inspectie- en testprogramma’s volgens plan heeft uitgevoerd. SodM ondersteunt ook de conclusie van NAM dat de uitgevoerde metingen geen aanleiding geven om te twijfelen aan de integriteit van deze putten. SodM heeft haar beoordeling3 gepubliceerd.
Had deze put wel in gebruik genomen mogen worden als gevolg van het ontoegankelijk zijn van de put voor onderzoeksapparatuur?
De aanname dat put ROW-7 ontoegankelijk was voor onderzoeksapparatuur is niet juist. De binnenbuis van put ROW-07 is enkel te smal voor het gebruikelijke instrument waarmee het onderste gedeelte van de put (ter hoogte van het reservoir) normaliter wordt onderzocht. Om deze reden heeft SodM er destijds mee ingestemd om dit op een alternatieve wijze te onderzoeken aan de hand van elektromagnetische metingen. Het hiervoor benodigde instrument past wel in de put. NAM heeft de onderzoeken uitgevoerd zoals afgesproken en SodM ziet hierop toe.
Is het gebruikelijk dat het cementen omhulsel na aanleg nooit wordt geïnspecteerd? Zo nee, hoe heeft dat bij Rossum 7 kunnen gebeuren? Welke lessen worden hieruit geleerd?
Zoals aangegeven in mijn brief van 20 augustus 20214 is de cementatie van put ROW-07 bij aanleg in 1976/1977 gecontroleerd en voldeed op dat moment aan de gestelde eisen. De resultaten daarvan zijn te vinden op het Nederlandse Olie- en Gasportaal5. Onderzoek naar de cementering is geen onderdeel van de reguliere putinspecties6 van de waterinjectieputten in Twente. Dergelijke inspecties worden alleen uitgevoerd als daar aanleiding toe is of als de put bijvoorbeeld voor werkzaamheden van de binnenbuis is ontdaan.
Als gevolg van de gebeurtenissen rond put ROW-2 heeft de toezichthouder NAM gevraagd om de injectie in put ROW-7 te stoppen en de putintegriteit ter hoogte van het reservoir nader te onderzoeken. De injectie in put ROW-07 mag pas weer worden opgestart nadat deze extra metingen zijn uitgevoerd en SodM het onderzoek en het aanvullend onderzoek naar de toedracht van het de scheur in de buitenbuis van ROW-02 heeft beoordeeld en ook vastgesteld dat de put veilig in gebruik kan worden genomen. Op basis van de uitkomsten van de onderzoeken zal SodM beoordelen in hoeverre onderzoeken en frequentie daarvan naar de toekomst toe zullen moeten worden aangepast.
Is overwogen de injectie van vervuild water in Rossum 7 stil te leggen tijdens de ingrijpende putwerkzaamheden begin dit jaar aan de naastgelegen put Rossum 2, waarvan al voor de werkzaamheden bekend was dat deze vervormingen, vernauwingen en beschadigingen vertoonde?
Tijdens de in december 2019 gestarte werkzaamheden op de locatie ROW-02 werd er geen water geïnjecteerd in de putten ROW-02 en ROW-07. De werkzaamheden betroffen het vervangen van de bovengrondse leidingen waarmee het injectiewater wordt aangevoerd. NAM heeft in deze periode verschillende putinspecties uitgevoerd op basis waarvan het vermoeden is ontstaan dat de binnenbuis van put ROW-02 niet meer integer was. NAM heeft dit aan SodM gemeld en heeft daarna besloten om de voorbereidingen voor de reparatie van put ROW-02 te starten. Omdat er voor ROW-07 geen aanleiding was om te twijfelen aan de integriteit van de binnen- en of de buitenbuis, is de waterinjectie in put ROW-07 in september 2020 weer opgestart.
Tijdens de voorbereidende werkzaamheden voor het vervangen van de binnenbuis van put ROW-02, bleek niet de binnenbuis, maar de buitenbuis haar integriteit verloren te hebben. Dit heeft NAM in februari 2021 direct gemeld aan SodM. Na het eerste onderzoek (mei 2021) van NAM naar de oorzaak en mogelijke implicaties van deze beschadiging was SodM niet overtuigd dat de injectie in ROW-07 niet beïnvloed zou kunnen zijn door dit incident. SodM heeft NAM daarom uit voorzorg opgedragen om de injectie in ROW-07 stil te leggen en de integriteit van de put te onderzoeken.
Waren de economische belangen in deze afweging leidend om Rossum 7 in gebruik te houden? Zo nee, waarom is niet meegenomen in de afweging om de oliewinning te verminderen?
NAM beschikt over vergunningen voor de oliewinning en de waterinjectie. Bij het verlenen van de vergunningen is geoordeeld dat deze activiteiten veilig kunnen worden uitgevoerd, zolang dit wordt gedaan conform de in de vergunning gestelde voorwaarden. In dat kader kan NAM besluiten om een put in bedrijf te houden of juist te sluiten. Dit geldt ook voor het op- dan wel afschalen van de olieproductie in Schoonebeek. Zolang NAM binnen de in de vergunning gestelde voorwaarden opereert, betreft het een eigen afweging. SodM is bevoegd om een put te sluiten als er met betrekking tot veiligheid en of het milieu daartoe redenen zijn. SodM kijkt daarbij niet naar economische belangen. Zie het antwoord op vraag 5 waarom put ROW-07 in eerste instantie in gebruik kon blijven.
In de week van 29 november 2021 zal NAM de oliewinning en de waterinjectie weer opstarten. Deze lagen enkele weken stil vanwege regulier onderhoud. SodM heeft instemming7 verleend om de hiervoor benodigde transportleidingen voor het productiewater weer in gebruik te nemen. Voor de waterinjectie zal put ROW-07 nog niet worden ingezet.
Hoe wordt er, sinds het verscherpt toezicht door het Staatstoezicht op de Mijnen, toezicht gehouden op het uitvoeren van de metingen aan de horizontale en verticale leidingen, en het verwerken van de resultaten naar conclusies en hoe verschilt dat in vergelijking met het normale toezicht door het Staatstoezicht op de Mijnen?
Verscherpt toezicht betekent ook dat er meer aandacht wordt besteed aan bewoners in de directe omgeving van de installaties. SodM treedt hiertoe in overleg met de direct omwonenden van de waterinjectie, zodat zij hun vragen en zorgen op een laagdrempelige wijze kunnen delen. De toezichthouder publiceert op haar website8 de bevindingen en de uitkomsten van de verschillende inspecties.
Alle activiteiten van NAM rondom de injectie van water afkomstig van de oliewinning in Schoonebeek staan sinds 21 juni 2021 onder verscherpt toezicht. SodM houdt intensief toezicht op het tijdig realiseren van de vereiste verbeteringen, volgt de vereiste onderzoeken nauwgezet en toetst ook de voortgang ervan. SodM beoordeelt ook de opzet van specifieke onderzoeken en kan NAM opdragen om dit aan te passen. Ook beoordeelt de toezichthouder de uitkomsten van de onderzoeken en kan onafhankelijke experts vragen om de resultaten te beoordelen. Tot slot voert SodM extra en ook onverwachte inspecties uit. Pas als SodM ervan overtuigd is dat NAM de risico’s van waterinjectie in de diepe ondergrond afdoende beheerst, zal het verscherpt toezicht worden beëindigd.
Welke uitkomsten van het putonderzoek zijn er nodig om de injectie in Rossum 7 te hervatten? Wat was er bij de toezichthouder en de Nederlandse Aardolie Maatschappij bekend over de kwaliteit van deze put? Kunt u hiervan een beknopt overzicht geven?
Zoals aangeven in de brief van SodM aan NAM van 21 juni 20219 zal de stillegging van put ROW-07 ten minste duren totdat:
NAM brengt op dit moment de staat van put ROW-07 in Kaart en zal deze gegevens aan SodM geven. De toezichthouder zal daarna deze gegevens beoordelen en haar conclusies bekend maken. Op dit moment kan SodM hierop niet vooruitlopen.
Wordt het zojuist uitgevoerde putonderzoek onderzoek herhaald wanneer er twijfels zijn bij het nu uitgevoerde onderzoek door de Nederlandse Aardolie Maatschappij?
Op dit moment is NAM nog bezig met het onderzoek naar het incident bij put ROW-02. Conform de Mijnbouwwet is de vergunninghouder verantwoordelijk voor het uitvoeren van onderzoeken die nodig zijn om de activiteit te laten plaatsvinden, of om aan de toezichthouder te laten zien dat dit veilig gebeurt. De mijnbouwondernemingen besteden dit onderzoek normaliter uit aan onderzoeksbureaus die hierin gespecialiseerd zijn.
SodM beoordeelt als onafhankelijk toezichthouder de onderzoeken. SodM heeft daar voldoende expertise voor in huis, maar kan ook gebruik maken van internationale wetenschappelijke expertise. Tevens bestaat de mogelijkheid om de onderzoeken te laten reviewen door een derde partij.
Als de resultaten van metingen of onderzoeken niet overtuigend of mogelijk multi-interpretabel zijn, dan zal SodM de onderneming verplichten om de meting te herhalen, of een andere methode toe te passen. Pas als SodM overtuigd is van de uitkomsten van onderzoeken, krijgen ondernemingen toestemming om verdere activiteiten te ontplooien.
Bent u bereid het onderzoek naar afvalwaterput Schoonebeek 447 openbaar te maken wanneer dat gereed is?
SodM is op dit moment bezig met de beoordeling van dit onderzoek. SodM is voornemens om de beoordeling daarna openbaar te maken.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het wetgevingsoverleg Groningen op 29 november 2021?
Ik heb uw Kamer per brief op 25 november 2021 geïnformeerd dat dit helaas niet mogelijk was.
De afgegeven opsporingsvergunningen voor aardwarmte in (huidige en toekomstige) drinkwatergebieden |
|
Lammert van Raan (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Barbara Visser (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Is u bekend dat de Partij voor de Dieren in Zuid-Holland in juli 2017 al aandacht vroeg voor de risico’s bij het winnen van aardwarmte, ook in relatie tot de bescherming van de drinkwatervoorziening?1
Ja.
Is u bekend dat zowel de Algemene Rekenkamer2 als het Staatstoezicht op de Mijnen3 hier ook voor gewaarschuwd hebben en betere wet- en regelgeving adviseerden?
Ja.
Wat heeft u met de waarschuwingen en aanbevelingen gedaan?
Het onderzoek van de Algemene Rekenkamer (AR) heeft medio 2019 plaatsgevonden. Zoals uit het onderzoek van de AR naar voren komt, werden vergunningen voor aardwarmte op dat moment verleend onder wet- en regelgeving die met name gericht is op het opsporen en winnen van koolwaterstoffen. De AR heeft geconstateerd dat dit niet goed past op de praktijk van aardwarmte-opsporing en -winning. Sinds juli 2020 ligt daarom een wetsvoorstel tot wijzing van de Mijnbouwwet voor aardwarmte bij uw Kamer. Dit wetsvoorstel beoogt knelpunten, die onder andere door de AR zijn genoemd, weg te nemen. In dit wetsvoorstel is de vergunningverlening beter toegespitst op de praktijk van aardwarmte en worden onder andere eisen gesteld aan de integriteit van de geothermieput. Ook is de bescherming van ondergrondse watervoorraden met het oog op de winning van drinkwater nadrukkelijk opgenomen in de adviesvraag aan de gedeputeerde staten en het waterschap waarbinnen een geothermievergunning is aangevraagd. Het Staatstoezicht op de Mijnen heeft in het rapport «Evaluatie aanbevelingen Staat van de Sector Geothermie» aangegeven dat de wijzigingen in het hierboven genoemde wetsvoorstel aardwarmte passend zijn voor nieuwe geothermieprojecten.
In de kabinetsreactie op het rapport van de AR is aangeboden om samen met de AR te bezien in welke mate de voorgestelde wijzigingen in wet- en regelgeving invulling geven aan de aanbevelingen van de Rekenkamer. De AR is hier op ingegaan en de gesprekken zijn gestart. Ook worden de contacten met de provincies geïntensiveerd. Provincies geven aan dat zij, vooruitlopend op de aanpassingen in wet- en regelgeving, ook nu reeds eerder in het proces van vergunningverlening hun adviesrol willen invullen.
Heeft u kennis genomen van het bezwaarschrift dat door Dunea is ingediend op de opsporingsvergunningen voor aardwarmte in Zuid-Holland?4
Ja. Er zijn door Dunea en tevens door de provincie Zuid-Holland bezwaarschriften ingediend tegen de vier verleende opsporingsvergunningen aardwarmte in de regio Leiden. Deze bezwaarschriften heb ik in behandeling genomen.
Zijn deze vier opsporingsvergunningen afgegeven in overleg met de Minister van Infrastructuur en Waterstaat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was de volledige reactie van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat?
De Structuurvisie Ondergrond stelt het volgende principe centraal: «duurzaam, veilig en efficiënt gebruik van bodem en ondergrond, waarbij benutten en beschermen met elkaar in balans zijn». In de Structuurvisie Ondergrond wordt door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) en het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) aan de hand van dit principe aangegeven hoe afwegingen moeten worden gemaakt ten aanzien van de drinkwaterwinning in relatie tot mijnbouwactiviteiten. Hiermee wordt geborgd dat er ook in de toekomst voldoende ruimte is voor de winning van schoon grondwater voor de drinkwatervoorziening. De Structuurvisie Ondergrond is bindend voor het Rijk. Ik ben als Minister van EZK bevoegd gezag voor het verlenen van vergunningen onder de Mijnbouwwet en deze beslissing sluit aan bij de beleidsprincipes zoals deze zijn vastgelegd in de Structuurvisie Ondergrond. Er heeft daarom ook geen aanvullend overleg plaatsgevonden.
Klopt het dat, conform de Structuurvisie Ondergrond, mijnbouw (ook de winning van aardwarmte) is uitgesloten in bestaande beschermingsgebieden voor de drinkwatervoorziening? Zo nee, hoe zit het dan?
De provincies zijn verantwoordelijk voor een adequate bescherming van grondwater rond bestaande grondwateronttrekkingen voor de openbare drinkwatervoorziening. Ter bescherming van die belangen hebben provincies daartoe op grond van de Wet milieubeheer waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden en waar nodig boringvrije zones aangewezen in hun provinciale verordening. Activiteiten binnen deze gebieden zijn gebonden aan regels die in provinciale verordeningen zijn opgenomen. Provincies sluiten mijnbouwactiviteiten vrijwel altijd uit in de huidige waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden en boringvrije zones rondom bestaande winputten. Het Rijk zal voor deze activiteiten in deze beschermingsgebieden dan ook geen omgevingsvergunning afgeven.
Zo ja, waarom worden er dan toch opsporingsvergunningen voor aardwarmte verleend voor gebieden waarvan op voorhand duidelijk is dat in die gebieden nooit daadwerkelijk naar aardwarmte geboord mag worden?
Het kabinet acht boringen die van buiten de begrenzing van beschermingsgebieden tot onder de grondwatervoorraden komen soms wel mogelijk, mits er geen risico’s zijn voor de kwaliteit van het grondwater. Het kan namelijk voorkomen dat er een geothermie bron op grote diepte onder een grondwatervoorraad ligt, die veilig bereikt kan worden door middel van een schuine boring, zonder risico’s voor de kwaliteit van het grondwater. De opsporingsvergunning wordt verleend voor een bepaald gebied, terwijl op het moment van verlenen nog niet duidelijk is waar in dit gebied de vergunning zal worden aangevraagd om een locatie aan te leggen om te boren. De vraag of en onder welke voorwaarden er kan worden geboord, wordt niet geregeld in de opsporingsvergunning op grond van de Mijnbouwwet, maar wordt – net als bij veel andere activiteiten – geregeld in de omgevingsvergunning voor deze activiteit.
De opsporingsvergunning is een marktordeningsvergunning. Het doel van deze vergunning is om de investeringen die de vergunninghouder doet om aardwarmte op te sporen (bijvoorbeeld door seismisch onderzoek) voor een bepaalde periode te beschermen. Zolang een bedrijf een opsporingsvergunning heeft op grond van de Mijnbouwwet, is het andere bedrijven niet toegestaan om opsporingsactiviteiten te verrichten in het betrokken gebied. Deze vergunningen hebben dan ook het karakter van een concessie (het exclusieve recht om in een bepaald gebied een bepaalde activiteit te mogen verrichten). Op basis van de opsporingsvergunning mag er niet worden geboord en wordt er ook geen geothermie-installatie aangelegd. Als de volgende stap aan de orde is, het daadwerkelijk uitvoeren van opsporingsactiviteiten, is een omgevingsvergunning nodig.
Bij de beoordeling van een omgevingsvergunning wordt gekeken naar bijvoorbeeld bouwvereisten, effecten voor het milieu en de ruimtelijke inpassing en kunnen specifieke voorschriften worden gesteld over het monitoren van de kwaliteit van het grondwater. Alleen op basis van deze omgevingsvergunning kan er op een voorgenomen locatie ook daadwerkelijk worden geboord ten behoeve van de opsporing van aardwarmte. Of en onder welke voorwaarden er na de boring kan worden gewonnen, wordt bepaald in het instemmingsbesluit met het winningsplan onder de Mijnbouwwet. Tot de nieuwe mijnbouwwetgeving voor geothermie van kracht is, wordt dit voor aardwarmtewinning geregeld in het Tijdelijk Beleidskader geothermie.
In de door mij afgegeven opsporingsvergunning zoals door u genoemd in vraag 4, heb ik in de overwegingen van het besluit aangegeven dat, als uit de Provinciale Verordening blijkt dat er niet in het beschermingsgebied geboord mag worden, ik de omgevingsvergunning niet zal afgeven.
Waarom is hier geen gebruik gemaakt van de voorziening uit de Mijnbouwwet die het mogelijk maakt om een vergunning geheel of gedeeltelijk te weigeren met het oog op de drinkwatervoorziening?
Uit artikel 9 van de Mijnbouwwet volgt dat een opsporingsvergunning geheel of gedeeltelijk kan worden afgewezen of van voorschriften voorzien kan worden indien het ontwikkelen van aardwarmte niet geschikt wordt geacht om reden van het belang van grondwater met het oog op de winning van drinkwater.
De opsporingsvergunning is een marktordeningsvergunning die de houder ervan het alleenrecht geeft om binnen het vastgestelde gebied vergunningen aan te vragen voor opsporingswerkzaamheden, zoals de omgevingsvergunning. De opsporingsvergunning wordt verleend voor een bepaald gebied; het is op het moment van verlenen nog niet duidelijk waar in dit gebied de vergunning zal worden aangevraagd om een locatie aan te leggen en te boren. In de Structuurvisie Ondergrond is aangegeven dat boringen die van buiten de begrenzing van deze beschermingsgebieden tot onder de grondwatervoorraden komen in principe mogelijk zijn, mits er geen risico’s zijn voor de kwaliteit van het grondwater. Indien deze optie aan de orde is, en er dus activiteiten plaats gaan vinden onder het waterwingebied, dan moet dit gebied wel onderdeel zijn van het verleende gebied onder de opsporingsvergunning.
Heeft de regio nu en in de toekomst voldoende drinkwater in het geval dat één of meerdere van de gebieden waar nu een vergunning voor is afgegeven onbruikbaar zou raken?
Zoals toegelicht bij vraag 6, sluiten provincies mijnbouwactiviteiten vrijwel altijd uit in de huidige waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden en boringvrijezones. Boringen tot onder deze grondwatervoorraden zijn soms wel mogelijk. Boringen worden dan uitgevoerd vanaf buiten deze beschermingsbieden en reiken tot onder de grondwatervoorraden. Dit is alleen mogelijk indien er geen risico’s zijn voor de kwaliteit van het grondwater; mijnbouwactiviteiten vinden alleen plaats wanneer dit veilig en verantwoord kan. Het primaire uitgangspunt is dat verontreiniging moet worden voorkomen door een adequaat ontwerp van de put en monitoring van de integriteit gedurende de levensduur van de put. Op deze manier worden eventuele dreigende lekkages in een vroeg stadium opgespoord en kunnen mitigerende maatregelen getroffen worden, zodat dit niet tot verontreiniging van de ondergrond leidt. Op deze manier wordt de drinkwaterwinning beschermd. Daarom wordt een situatie waar een drinkwaterwinning vanwege vervuiling door een boring naar geothermie in onbruik raakt ook niet verwacht.
Drinkwaterbedrijven stellen verstoringsanalyses op om in te spelen op situaties die mogelijk van invloed zijn op de levering van drinkwater. Hierdoor zijn zij voorbereid mocht een drinkwinning, om wat voor reden dan ook, uitvallen. Daarnaast wijzen provincies Aanvullende Strategische Voorraden (ASV’s) aan om aan de toekomstige drinkwatervraag te voldoen. Voor ASV’s stellen zij bijpassende beschermingsregimes op en passen zij zoveel mogelijk functiescheiding toe.
Bent u ermee bekend dat Vewin en het Interprovinciaal Overleg bij de aanwijzing van Aanvullende Strategische Voorraden voor de drinkwatervoorziening uitgaan van ruimtelijke functiescheiding tussen drinkwater en aardwarmte? Zo ja, steunt u het uitgangspunt van functiescheiding en waarom is dat hier dan niet toegepast?
Ja, ik ben ermee bekend dat Vewin en het Interprovinciaal Overleg bij aanwijzing van de Aanvullende Strategische Voorraden (ASV’s) uitgaan van ruimtelijke functiescheiding. Dit is vastgelegd in het rapport Verkenning drinkwatervoorziening (2021)5.
In de Structuurvisie Ondergrond is vastgelegd dat ruimtelijke functiescheiding tussen drinkwaterwinning en mijnbouwactiviteiten bij het aanwijzen van ASV’s de voorkeur heeft. Ruimtelijke functiescheiding omvat een horizontale (aan het maaiveld) en verticale (in de diepte) component. Wanneer functiescheiding niet mogelijk is, kan gekeken worden of technische oplossingen functiecombinaties mogelijk maken. Bij de vergunningaanvraag wordt dan gebiedsgericht gekeken en de afweging gemaakt of de mijnbouwactiviteit ter plaatse veilig mogelijk is. Ook boringen die van buiten de begrenzing van deze beschermingsgebieden tot onder de grondwatervoorraden komen worden in principe mogelijk geacht, mits er geen risico’s zijn voor de kwaliteit van het grondwater. Als dit ook niet mogelijk is, gaat een drinkwaterwinning voor.
Zijn er argumenten om de functiescheiding los te laten? Zo ja, welke zouden dat zijn?
Ja. In de Structuurvisie Ondergrond wordt genoemd dat, vanwege de potentie die geothermie heeft in de verduurzaming van de laagwaardige warmtevoorziening, zowel het Rijk als de decentrale overheden het gebruik van geothermie zo veel mogelijk willen benutten.
Gezien de korte transportafstanden van warmte is een locatie voor de winning van geothermie gekoppeld aan de locatie van de warmtevrager. Dit betekent dat bij inpassing van de geothermielocatie beperkt ruimtelijk geschoven kan worden om risico’s te mijden. In zo’n geval kan blijken dat functiescheiding niet mogelijk is en kan gekeken worden naar functiecombinatie. Dit betekent niet dat daarmee op voorhand besloten is dat een aanvraag voor een vergunning voor geothermie in alle gevallen zal worden afgegeven. Bij de vergunningaanvraag wordt gebiedsgericht gekeken en de afweging gemaakt of geothermie ter plaatse mogelijk is. Uit deze locatiespecifieke afweging kan blijken of het wenselijk is om in de vergunning voorschriften op te nemen met betrekking tot boringen. Als blijkt dat boren naar geothermie op een locatie niet veilig kan, gaat een drinkwaterwinning voor.
Kunt u aangeven welke beperkingen aan deze afgegeven opsporingsvergunning zijn toegevoegd om te voorkomen dat het gebruik van het Valkenburgse Meer als bron voor de drinkwatervoorziening in gevaar komt?
Op basis van de Mijnbouwwet is het mogelijk om voorschriften of beperkingen te verbinden aan opsporingsvergunningen aardwarmte. Aan de afgegeven vergunningen zijn geen beperkingen verbonden. De opsporingsvergunning heeft slechts een marktordenende werking en op basis van deze vergunning mogen er geen activiteiten worden uitgevoerd die het eventuele gebruik van het Valkenburgse Meer als bron voor de drinkwatervoorziening in gevaar brengen. Zie ook de antwoorden op vraag 6 en 7.
Welke beperkingen zijn er in de vergunning Leiden 2 meegegeven in relatie tot zowel de toekomstige waterwinning als de verstoring van het grondwater in de buurt van dit meer?
Zie antwoord op vraag 12.
Kunt u reflecteren op de situatie die u heeft veroorzaakt met het afgeven van deze vergunningen nu het zowel voor de concessiehouder als het drinkwaterbedrijf tot een uiterst onzekere situatie leidt?
Binnen het wettelijk kader voor een realiseren van een aardwarmteproject zijn verschillende vergunningen vereist. Zoals toegelicht in vraag 7, mogen er op basis van de afgegeven opsporingsvergunningen geen activiteiten in de bodem plaatsvinden. Daar is een omgevingsvergunning voor nodig. In de overwegingen van de besluiten van de afgegeven opsporingsvergunningen heb ik dit toegelicht. Aanvullend is naar aanleiding van vragen van de provincie Zuid-Holland reeds een extra toelichting met betrekking tot dit punt geplaatst op www.mijnbouwvergunningen.nl.
Het bericht ‘NAM wil alle olie- en gasproductie in Nederland verkopen’ |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «NAM wil alle olie- en gasproductie in Nederland verkopen»?1
Ja, dat bericht ken ik.
Welke invloed heeft de regering op deze verkoop?
Zie hiervoor ook mijn beantwoording op vragen van het lid Nijboer (PvdA) (zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 874). Voor de verkoop van een bv die een winningsvergunning houdt, is vereist dat die vergunning wordt overgedragen op de overnemende partij. Op grond van de Mijnbouwwet is mijn toestemming vereist voor deze overdracht. De gronden waarop ik mijn toestemming aan een voorgenomen overdracht kan onthouden, zijn opgenomen in de Mijnbouwwet en komen overeen met de gronden waarop een vergunningsaanvraag kan worden geweigerd. Hiervoor worden de technische en financiële capaciteiten van de overnemende partij getoetst, alsmede de manier waarop de overnemende partij de activiteiten wil gaan voortzetten en efficiëntie en verantwoordelijkheidszin (inclusief maatschappelijke verantwoordelijkheidszin, waarvan is gebleken bij uitvoering van andere mijnbouwactiviteiten) van de overnemende partij. De uitkomst van deze toetsing kan reden zijn om geen toestemming te verlenen voor overdracht van een vergunning.
Welke invloed heeft Nederland op welke partij straks de olie- en gasrechten en infrastructuur in handen krijgt? Kan Nederland bepaalde partijen weren of vetoën? Is het mogelijk dat bijvoorbeeld Gazprom of anderen bedrijven met een bedenkelijke reputatie het monopolie in Nederland krijgen?
Een voorgenomen overname zal altijd worden getoetst op grond van de aspecten zoals beschreven in het antwoord op vraag 2. Bij de beoordeling van dergelijke overnames wordt uiteraard ook gekeken of dergelijke transacties niet in strijd zijn met geldende sanctieregimes. Blokkering van een overname op basis van de nationaliteit van de bestuurder of het bedrijf is niet mogelijk op grond van WTO-regels en bilaterale handelsakkoorden tussen de EU en derde landen.
Betekent de verkoop van de olie- en gasproductie het feitelijke einde van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM)? Wat zijn hier de gevolgen van?
Nee. De NAM heeft aangegeven dat het Groningenveld en de ondergrondse opslagen in Norg en Grijpskerk geen onderdeel vormen van de herstructurering en integraal onderdeel blijven van NAM BV.
Wat zijn de (mogelijke) gevolgen voor de schadebetalingen en versterkingsoperatie in Groningen?
Zie ook mijn beantwoording op de vragen van het lid Nijboer (PvdA) (zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 874). Het verkopen van de kleine velden heeft geen gevolgen voor het nakomen door de NAM van de verplichtingen ten aanzien van de schadeafhandeling en de versterking in Groningen. De NAM wil haar kleine velden verkopen maar het Groningenveld en de gasopslagen Norg en Grijpskerk blijven van de NAM. Het Groningenveld behoort niet tot de kleine velden. De verkoopopbrengst van de kleine velden komt volgens de NAM ten goede aan de NAM en dus niet aan haar aandeelhouders. Gedurende de afbouw van de winning uit het Groningenveld heeft de NAM nog inkomsten en daarnaast heeft de NAM voorzieningen getroffen voor kosten die voortvloeien uit het afhandelen van schade en de nodige versterking van gebouwen als gevolg van de gaswinning uit het Groningenveld.
Op grond van het Akkoord op Hoofdlijnen hebben Shell en ExxonMobil garanties verstrekt voor het aandeel van de NAM in de verplichtingen ten aanzien van betalingen voor de schadeafhandeling en de versterkingsopgave. Deze garanties gelden tot het beëindigen van de gaswinning uit het Groningenveld.
In het Akkoord op Hoofdlijnen is verder vastgelegd dat voorafgaand aan het vervallen van deze garanties, door Shell en ExxonMobil passende zekerheden zullen worden verstrekt voor de periode na beëindiging van de gaswinning.
Shell en ExxonMobil zijn contractueel verplicht om passende zekerheden te bieden. Voor de Staat is van belang dat de NAM al haar huidige en toekomstige verplichtingen ten aanzien van schade, versterken en opruimen nakomt en dat Shell en ExxonMobil daarvoor in staan. Hierover ga ik in gesprek met Shell en ExxonMobil.
Wordt een nieuwe eigenaar ook verantwoordelijk voor het saneren van de winningslocaties als de winning ten einde komt?
Bij een eventuele overdracht van winningsvergunningen zullen ook de verplichtingen overgaan ten aanzien van het verwijderen van de desbetreffende locaties vallend onder die winningsvergunningen (zoals ook opgenomen in de artikelen 44 en 45 van de Mijnbouwwet). Bij de toetsing van een overnemende partij alvorens wel of geen toestemming wordt verleend, zoals eerder beschreven in antwoord 2, zal bij de financiële toets ook gekeken worden of de nieuwe eigenaar voldoende middelen heeft om aan de verwijderingsplicht te kunnen voldoen.
Om in alle gevallen op structurele en uniforme wijze te waarborgen dat financiële risico’s, zowel voor mijnbouwondernemingen onderling als voor de Staat zijn afgedekt, is er een nieuwe garantiesystematiek ontwikkeld om de financiering van de opruimverplichting van de Nederlandse olie- en gasassets te waarborgen (ook wel Decommissioning Security Agreement; de DSA). Sinds 2019 wordt deze financiële zekerheid al gesteld voor activiteiten op zee en met de meest recente wijziging van de Mijnbouwwet zal deze per 1 januari 2022 ook gaan gelden voor de gaswinning op land.
In gevallen waarin er gerede twijfel is of de DSA adequaat wordt uitgevoerd of de gestelde zekerheden onvoldoende waarborgen bieden, kan ik uit hoofde van de artikelen 47 en 48 van de Mijnbouwwet toekomende zelfstandige bevoegdheden toepassen om financiële zekerheid van de vergunninghouder te verlangen. Daartoe zal ik besluiten als uit het advies van EBN blijkt dat er volgens de systematiek en het afwegingskader van de DSA geen goede balans is tussen de economische waarde van de bedrijfsmiddelen en de reserves in de onderneming en de financiële middelen waarover deze onderneming kan beschikken om zijn verwijderingsverplichtingen te kunnen nakomen.
De langetermijnverplichting voor het opruimen van de infrastructuur zal onderdeel zijn bij de verkoop van de boedel en dit is ook onderdeel van de toetsingscriteria zoals omschreven in het antwoord op vraag 2.
Is dit een poging van Shell en ExxonMobil om onder hun langetermijnverplichting voor het opruimen van alle oude fossiele infrastructuur uit te komen? Is er een mogelijkheid dat de Nederlandse staat achterblijft met ongesaneerde locaties en onbetaalde rekeningen? Is dit een vorm van faillissementsfraude in wording?
Zoals opgenomen in de artikelen 44 en 45 van de Mijnbouwwet heeft de houder van de winningsvergunning een verplichting ten aanzien van de verwijdering van de infrastructuur. Artikel 47 ziet vervolgens ook toe dat ik kan overgaan tot het stellen van zekerheden om aan de verplichting te kunnen voldoen. Deze verplichtingen uit hoofde van de DSA zijn verbonden aan de desbetreffende vergunning en zullen daarmee overgaan bij een eventuele overdracht. Totdat de overnemende partij afdoende zekerheid heeft gesteld, blijft de overdragende partij aansprakelijk voor zijn zekerheidsstelling als ware er geen overdracht. Zo nodig kan ik in geval van een overdracht ook gebruik maken van mijn bevoegdheid op grond van artikel 20, eerste lid, van de Mijnbouwwet om aan mijn toestemming voor overdracht van een vergunning voorschriften te verbinden of deze onder beperkingen te verlenen. Een voorwaarde kan zijn dat de toestemming voor de overdracht pas effectief is op het moment dat alle rechten en verplichtingen uit het onderhavige stelsel van financiële zekerheden zijn overgegaan op de overnemende partij.
Als de gas- en olievelden en de bijbehorende infrastructuur in handen komt van (kleine) olie-avonturiers die vervolgens failliet gaan, welke mogelijkheden heeft Nederland dan nog om het saneren van de winningslocaties en de langetermijnschade van de winning op Shell en ExxonMobil te verhalen?
De NAM heeft ervoor gekozen om een eventuele verkoop via vier grotere BV’s te laten verlopen en niet per veld. Vanwege de omvang van de portefeuille in iedere BV zullen alleen serieuze partijen zich melden, zo is de verwachting. Zoals gesteld in mijn antwoord op vraag 2 is bij een eventuele overdracht van winningsvergunningen mijn toestemming vereist en zal ik daarbij toetsen op verschillende criteria zoals technische en financiële capaciteiten van de overnemende partij. Daarnaast is er een systeem van financiële zekerheidsstelling dat toeziet op het bieden van voldoende waarborgen dat aan de opruimverplichting kan worden voldaan, ook in het geval van een eventueel faillissement. Zie hiervoor ook de beantwoording op de vragen 6 en 7.
Is het mogelijk om van Shell en ExxonMobil een garantie in de vorm van een fonds beheerd door een derde partij te eisen voor de sanering van de winningslocaties?
Deze garanties zijn reeds gesteld in de vorm van de financiële zekerheidsstelling zoals beschreven in de beantwoording op vragen 6 en 7.
Is het aannemelijk dat de potentiële kopers niet uit zijn op olie- en gaswinning, maar op planschade, speculerend op een verplichte afbouw van gas- en oliewinning in het kader van het klimaatbeleid en het verhogen van de natuurbeschermingseisen naar een redelijk niveau?
Ik heb als Minister de bevoegdheid om toestemming te verlenen of te onthouden op basis van de eerder genoemde aspecten in de beantwoording van vraag 2. Hierbij wordt onder andere getoetst op de manier waarop de overnemende partij de activiteiten wil gaan voortzetten.
Hoe duidt u de uitspraak van Shell dat er «bij Schoonebeek nog voor 30 jaar olie in de grond zit», wetende dat we in 2050 energieneutraal moeten zijn en we het grootste deel van de nu bekende voorraden fossiele energie in de grond moeten laten? Gaat u de potentiële kopers van deze velden actief informeren dat zij niet de gehele (technisch) winbare voorraad zullen kunnen winnen?
Shell zal deze uitspraak hebben gedaan op basis van de door hen bekende berekende olievoorraden. Het ingediende winningsplan uit 2008 spreekt over een verwachte einddatum van de productie in 2040 volgens de destijds geldende inzichten. De energietransitie naar een volledig duurzame energievoorziening zal waarschijnlijk nog geruime tijd in beslag nemen en tot die tijd geeft het Kabinet de voorkeur aan de binnenlandse productie van fossiele brandstoffen, waar dat veilig en verantwoord kan, boven de import hiervan.
Is het niet ook voor potentiële koper eerlijker om voorafgaande aan deze verkoop per locatie een einddatum voor de productie van olie en gas vast te stellen?
Het is niet altijd mogelijk om voor elke locatie precies aan te geven wat de precieze einddatum van productie zal zijn. Hier zijn namelijk verschillende factoren op van invloed zoals de olie- of gasprijs, het winbare volume en de duur van de nog geldende winningsvergunning.
Het bericht dat vergelijkbare bevingsschades ongelijk beoordeeld worden. |
|
Sandra Beckerman |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het onderzoek van het IMG waaruit blijkt dat vergelijkbare schades ongelijk beoordeeld worden?1
Ja.
Bent u het met de heer Kortmann eens dat deze verschillen onaanvaardbaar groot zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
De beoordeling van schade is mensenwerk en wordt uitgevoerd door vier verschillende onafhankelijke, deskundige bureaus. Enige mate van verschil in de beoordeling is daarbij onvermijdelijk. Ik heb geen reden om te twijfelen aan de deskundigheid van de gecontracteerde bureaus. Wel ben ik het met de heer Kortmann, voorzitter van het Instituut Mijnbouwschade Groningen, eens dat deze verschillen niet onverklaarbaar groot moeten zijn.
Ook de bureaus zelf erkennen het belang van een meer eenduidige beoordeling en overleggen daarom wekelijks met het IMG om de beoordeling van schade zo uniform mogelijk te laten zijn Adviesrapporten waar sprake is van sterke afwijkingen worden uitgebreid besproken. Ook heeft het vernieuwde beoordelingskader voor het beoordelen van fysieke schade mede als doel de eenduidigheid van de adviezen van de expertisebureaus te vergroten. Zo zijn er op aangeven van de bureaus en met inbreng van juridische expertise meer verfijnde handvatten toegevoegd aan het beoordelingskader. In combinatie met nauwgezette monitoring door het IMG moet dit leiden tot meer eenduidige adviezen.
Wat is uw reactie op het feit dat er niet alleen verschil zit tussen verschillende bureaus, maar dat er zelfs verschil zit tussen de beoordelingen van één schade binnen één rapport? Wat zegt dit volgens u over de deskundigheid?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2. Verschillen zijn helaas niet uit te sluiten. Deze verschillen mogen echter niet onverklaarbaar groot zijn. Het IMG en de betrokken bureaus zijn zich bewust van het belang van eenduidige oordeelsvorming en werken er hard aan om onverklaarbare verschillen tegen te gaan.
Welke aanleiding was er in 2017 om de Wet Bewijsvermoeden Groningen in te voeren?
De aardbevingen in Groningen veroorzaken schade die vaak gelijksoortig is. In de periode van augustus 2012 tot eind 2015 (vóór de inwerkingtreding van de Wet bewijsvermoeden gaswinning Groningen) zijn er circa 59.000 schademeldingen gedaan, waarvan in ongeveer 92% van de gevallen door de exploitant een voorstel voor schadeherstel werd gedaan. Aangezien de fysieke schade in Groningen in het merendeel van de gevallen ook daadwerkelijk het gevolg bleek te zijn van bodembeweging door gaswinning, werd vermoed dat ook de overige gevallen, die naar hun aard schade als gevolg van bodembeweging zouden kunnen zijn, aan bodembeweging door gaswinning konden worden toegeschreven. Gelet hierop, en op de wens van de Tweede Kamer om voor het aardbevingsgebied in Groningen benadeelden te hulp te komen bij hun bewijsvoering, is in artikel 6 177a BW een wettelijk bewijsvermoeden opgenomen voor schade die naar haar aard redelijkerwijs door het winnen van gas uit het Groningenveld of de gasopslag bij Norg veroorzaakt zou kunnen zijn2.
Klopt het dat deze wet is gebaseerd op het idee dat het (wetenschappelijk) onmogelijk is om vast te stellen of schade mijnbouwgerelateerd is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. In de context van het grote aantal schademeldingen in Groningen en in de gevallen waarin niet eenduidig is aan te tonen dat bodembeweging door gaswinning de schadeoorzaak is, maar dat ook niet is uit te sluiten, biedt het wettelijk bewijsvermoeden uitkomst. De bewoner wordt ontlast in de bewijsvoering ten aanzien van het causaal verband tussen de schade en de mijnbouwactiviteit. In de praktijk van de schadeafhandeling wordt bij twijfel daarover in het voordeel van de gedupeerde besloten. Dat neemt niet weg dat er ook situaties bestaan waarin er geen twijfel bestaat dat schade niet is veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten.
Klopt het dat redenen als de groei van de stapel claims, onvrede bij Groningers, verlies van vertrouwen in de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) en de falende overheid, de rol van de NAM, maar ook de gang naar de burgerlijke rechter, die als onevenredig bezwarend werden ervaren in verband met aspecten als de advocaat, de kosten, de risico’s en de tegenpartij, ten grondslag liggen aan het ontstaan van de Wet Bewijsvermoeden Groningen, zoals Peter van Buuren presenteerde op het derde gaswinningscongres in 2019?2
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4.
Wat is er sindsdien veranderd?
Na de introductie van het bewijsvermoeden is de schadeafhandeling in Groningen volledig op afstand geplaatst van de NAM. Daarmee is de schadeafhandeling in publieke handen gekomen om de burger te ontlasten bij de procesvoering tegen de NAM en om op onafhankelijke wijze sneller en ruimhartiger de schades af te wikkelen. In Groningen zijn er sinds begin 2018 inmiddels circa 100.000 schademeldingen voor fysieke schade door het IMG en diens voorloper (de TCMG) afgehandeld. Het IMG heeft inmiddels ruim € 734 miljoen uitgekeerd aan vergoedingen voor fysieke schade.
Kunt u aangeven waaruit blijkt dat de stapel claims kleiner is geworden en alle Groningers tevreden zijn?
Het IMG publiceert wekelijks gegevens over het aantal afgehandelde dossiers, en de tevredenheid van bewoners, op een online dashboard op zijn website. Sinds de oprichting van het IMG heeft het in twee jaar tijd circa 100.000 meldingen van fysieke schade afgehandeld en circa 100.000 aanvragen voor waardedaling beoordeeld. In de zeven jaar daarvoor keerde de NAM circa 80.000 keer een vergoeding voor fysieke schade uit en circa 6.000 keer een vergoeding voor waardedaling. Het aantal afgehandelde meldingen is dus fors gegroeid sinds het in publieke handen nemen van de schadeafhandeling en het gemiddelde schadebedrag is gestegen. Ook is het aantal schademeldingen fors gestegen en wordt door het IMG steeds vaker besloten over complexe dossiers waar de schadebedragen gemiddeld hoger liggen. Het IMG streeft ernaar fysieke schademeldingen binnen een half jaar af te handelen. Op dit moment lukt dit nog niet voor alle meldingen. De gemiddelde doorlooptijd voor nieuwe dossiers is nu 210 dagen. De verwachting is dat de gemiddelde doorlooptijd met de introductie van de keuze voor een vaste vergoeding weer wordt verkort.
De tevredenheid over de schadeafhandeling door het IMG is over het algemeen hoog. In 2020 werd de afhandeling van meldingen voor fysieke schade en waardedaling door bewoners gemiddeld met een 7,9 beoordeeld. In de afgelopen maanden heeft het IMG in afwachting van de nieuwe werkwijze een groot aantal meldingen van fysieke schade on hold gezet, om mensen de kans te geven een beroep te doen op de vaste vergoeding. Een gevolg hiervan is dat de gemiddelde doorlooptijd van schademeldingen is gestegen. Daarnaast is het maandelijks gemiddelde tevredenheidscijfer gedaald naar een 6,5 in oktober 2021. Ik hoop dat na de start van de nieuwe werkwijze op 1 november 2021 voor nieuwe schademeldingen, en op 8 december voor eerder ontvangen meldingen, de gemiddelde doorlooptijd afneemt en de tevredenheid weer toeneemt. Ik zal dit blijven monitoren.
Waaruit blijkt dat het vertrouwen is hersteld?
Het herstel van vertrouwen is een zaak van de lange adem. Het vertrouwen in de overheid heeft, zoals de Nationale ombudsman stelt in zijn recente rapport «Verscheurd Vertrouwen», een flinke deuk opgelopen. Bewoners hebben te lang het gevoel gehad niet gehoord te worden, en vervolgens te lang in onzekerheid verkeerd. Met het afbouwen van de gaswinning en het in publieke handen brengen van zowel de schadeafhandeling als de versterking zijn belangrijke stappen gezet die op termijn kunnen bijdragen aan herstel van vertrouwen. Het kabinet is zich bewust van de opgave die hier nog resteert en zal zich blijven inzetten om alles te doen wat nodig is voor Groningen.
Is het uw prioriteit om gedupeerden schadeloos stellen of om per schade vast te stellen of deze mijnbouwgerelateerd is?
Mijn prioriteit is om ervoor te zorgen dat alle schade veroorzaakt door bodembeweging als gevolg van gaswinning uit het Groningenveld of de gasopslag Norg vergoed wordt. Het IMG past daarbij het bewijsvermoeden toe en beoordeelt of schade redelijkerwijs kan zijn veroorzaakt door gaswinning uit het Groningenveld of de gasopslag Norg. Indien dit het geval is, wordt aangenomen dat de schadeoorzaak inderdaad gelegen is in de gaswinning uit het Groningenveld of de gasopslag Norg. Er wordt dus niet voor elke schademelding apart een causaal verband aangetoond. Het IMG vergoedt schade op grond van de Tijdelijke wet Groningen. Met deze wet beoogt het kabinet een rechtvaardige, ruimhartige en onafhankelijke schadeafhandeling te garanderen binnen de kaders van het aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht, waarbij er oog is voor de menselijke maat. Het IMG is als zelfstandig bestuursorgaan bevoegd om alle vormen van schade, waaronder fysieke schade, schade door waardedaling en immateriële schade, af te handelen.
Heeft het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) dezelfde prioriteit als genoemd in vraag tien? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ja. Het IMG streeft ernaar om aanvragers zo veel mogelijk te ontzorgen, door middel van het bieden van laagdrempelige procedures met voldoende waarborgen voor zorgvuldigheid en ruimhartigheid.
Bent u van mening dat de deskundigen van IMG het bewijsvermoeden juist toepassen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het IMG is onafhankelijk en bepaalt zelf binnen het wettelijk kader de werkwijze voor de afhandeling van schade. Het wettelijk bewijsvermoeden is onderdeel van dit wettelijk kader. Aan een aantal onderdelen van het bewijsvermoeden moet in de praktijk invulling gegeven worden. De invulling hiervan is aan het IMG. Dit is wettelijk zo geregeld. Het is daarom niet aan mij om hier een oordeel over te vellen. Ik heb ook geen reden om aan te nemen dat het IMG hier niet zorgvuldig mee omgaat. Het is uiteindelijk aan de rechter om te oordelen of het IMG het bewijsvermoeden op de juiste manier toepast.
Zou het op juiste manier toepassen van het bewijsvermoeden, zeker binnen het aangewezen gebied, deskundigen overbodig kunnen maken?
Nee. Het IMG past het bewijsvermoeden toe en is onafhankelijk in het bepalen van haar werkwijze in dezen. De inzet van deskundigen is onderdeel van deze werkwijze, onder andere om de omvang van de schade vast te stellen. Sinds 1 november hanteert het IMG een nieuwe werkwijze waarbij voor kleinere schades gedupeerden kunnen kiezen voor een vaste vergoeding van € 5.000 in plaats van een opname-op-maat door een deskundige.
Herkent u zich in het beeld dat gedupeerden, met het toepassen van het nieuwe beoordelingsschema mijnbouwschade, weer moeten bewijzen dat hun schade door de mijnbouwactiviteiten komt en dat we dus terug bij af zijn?3
Nee. Het nieuwe beoordelingskader doet geen afbreuk van het wettelijk bewijsvermoeden en is juist bedoeld om het bewijsvermoeden op een meer eenduidige wijze toe te passen. Het doel van het nieuwe beoordelingskader is namelijk om onverklaarbare verschillen in beoordelingen – met name aan de randen van het effectgebied – tegen te gaan.
Deelt u de mening dat de criteria binnen dit beoordelingsschema mijnbouwschade, die het IMG sinds 1 juli 2021 hanteert en gebaseerd zijn op gegevens van de NAM, zoals bijvoorbeeld de trillingssterktes, geen bijdrage levert aan een ruimhartige schadevergoeding?
Nee. De trillingssterktes van aardbevingen worden door het KNMI gemeten. Andere gegevens die het IMG gebruikt in zijn beoordelingsschema zijn evenmin van NAM afkomstig.
Bent u tevens van mening dat de invloed die de NAM hier dus nog steeds heeft zeer slecht is voor het herstel van vertrouwen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De NAM heeft geen invloed op de werkwijze van het IMG. Het IMG gaat over zijn eigen werkwijze.
Kunt u inzichtelijk maken hoe dit nieuwe beoordelingsschema bijdraagt aan beter, ruimhartig schadeherstel en minder uitvoeringskosten?
Het IMG hanteert sinds in mei 2021 een vernieuwd beoordelingskader voor het beoordelen van fysieke schade. De reden hiervoor was dat het IMG vaststelde dat er soms grote verschillen voorkwamen in de beoordelingen van de verschillende expertisebureaus. Deze verschillen lieten zich niet verklaren doordat een bureau gemiddeld veel grotere of kleinere panden beoordeelde of bijvoorbeeld vaker in de kern of de rand van het effectgebied van bevingen actief was. Hoewel individuele beoordelingen mensenwerk zijn en verschillen onvermijdelijk, was het IMG van mening dat de verschillen onwenselijk groot waren. Omdat de bureaus pas kort werken met het nieuwe kader, is het nog te vroeg om vast te stellen in hoeverre het nieuwe beoordelingskader bijdraagt aan kleinere verschillen tussen beoordelingen. Het nieuwe beoordelingskader had niet tot doel de uitvoeringskosten te verlagen, maar was gericht op het vergroten van de kwaliteit en vergelijkbaarheid van de expertbeoordelingen.
De nieuwe werkwijze waarbij gedupeerden sinds 1 november kunnen kiezen voor een vaste vergoeding van € 5.000 in plaats van een opname-op-maat door een deskundige, kan wél leiden tot een snellere schade-afhandeling en minder uitvoeringskosten. Dit staat echter los van het nieuwe beoordelingskader.
Klopt het dat de informatie op de website van IMG, bijvoorbeeld over de mate van onafhankelijkheid van deskundigen, de afgelopen jaren regelmatig aangepast is? Zo ja, is de oude informatie nog beschikbaar zodat er goed gekeken kan worden wat er is aangepast? Zo nee, hoe verhoudt dit tussentijds oncontroleerbaar wijzigen van de inhoud van webpagina’s door IMG zich tot de uitgangspunten van het Rijksbrede programma Informatie Open op Orde, in het bijzonder tot de Rijksbreed gestelde prioriteit van toegankelijkheid van informatie door middel van archivering van websites?
Het IMG communiceert open en transparant en houdt daardoor zijn website zo goed mogelijk actueel. Op een centrale plek op haar website houdt het IMG een lijst bij van alle documentatie die ziet op het werkveld van het IMG. Deze documentatie is te vinden onder het kopje «documenten» en beslaat alle relevante documenten en adviezen sinds de oprichting van de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade, de voorloper van het IMG.5 Oude documentatie en nieuwsberichten zijn dus nog beschikbaar via de huidige website. Dit geldt ook voor de eisen die zijn gesteld aan de onafhankelijkheid van deskundigen tijdens de aanbestedingsprocedure in 2018. Ook de documenten behorend bij de recent gestarte aanbesteding voor deskundigenbureaus per 2022 zijn hier te vinden. Het IMG werkt daarnaast ook aan verbetering van de toegankelijkheid van informatie door middel van archivering van de website.
Wilt u uw reactie geven op de voorbeelden uit het bericht «Gedupeerden zien twijfels bevestigd: «Van de acht identieke woningen kreeg ik als enige niets»»?4
Ik begrijp goed dat de situaties die in de publicatie van RTV Noord worden beschreven voor de betreffende bewoners moeilijk te begrijpen en te accepteren zijn. Het IMG erkent de onwenselijkheid van deze situatie en werkt met de betrokken bureaus aan het tegengaan van onverklaarbare verschillen. Bewoners hebben het recht op een contra-expertise wanneer zij het niet eens zijn met het oordeel van de schade-expert en kunnen bezwaar aantekenen tegen een besluit van het IMG.
Gaat u gedupeerden die onvoldoende of niet gecompenseerd worden voor hun schade alsnog compenseren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer?
Het beoordelen van schade en toekennen van schadevergoedingen als gevolg van de gaswinning uit het Groningenveld en de gasopslag Norg is als wettelijke taak belegd bij het IMG. Het IMG heeft als opdracht om in onafhankelijkheid rechtvaardig, ruimhartig en voortvarend alle mijnbouwschade als gevolg van de gaswinning uit het Gronigenveld of de gasopslag Norg af te handelen. Het IMG is van mening dat het met de huidige werkwijzen alle schade vergoedt waar gedupeerden volgens het geldende aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht recht op hebben. Ik heb geen reden om hieraan te twijfelen.
Hoeveel van de 6199 schades die voor 31 maart 2017 zijn gemeld, de zogenaamde «oude NAM-schades», zijn nog steeds niet volledig afgerond? Bij hoeveel van deze «oude NAM-schades» is het aanbod van de NAM door de schademelder geaccepteerd en volledig en zonder voorwaarden door de NAM uitgevoerd?
Uw Kamer is in september 2020 geïnformeerd (Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, kenmerk 2020Z15483) over de stand van zaken van de afhandeling van de zogenaamde oude schadegevallen. Op 28 augustus 2020 meldde NAM dat de reguliere schadeafhandeling is afgerond. Voor enkele afgehandelde schades kunnen bewoners zich nog melden bij NAM voor de betaling van een factuur, bijvoorbeeld voor het verzilveren van een voucher of gemaakte bijkomende kosten conform daarover gemaakte afspraken of een uitspraak van de arbiter. In twee zaken wordt op wens van de bewoner het schadeherstel gekoppeld aan bouwkundig versterken. Er is nog één complexe situatie waar NAM met bewoners tracht om tot een totaaloplossing te komen. Voor schademelders bij wie er geen overeenstemming is bereikt, of die het niet eens zijn met de uitspraak van de arbiter bestaat de mogelijkheid de schades ter beoordeling voor te leggen aan de civiele rechter.
Herkent u de zinsnede «Gezinnen moesten vechten tegen een veel machtiger overheid. Een oneerlijke strijd, waar rechtspraak niet altijd de bescherming bood die deze ouders wel verdienden», op rechtspraak.nl, bij de presentatie van het rapport «Recht vinden bij de rechtbank» in het Groningendossier?5
Het rapport «Recht vinden bij de rechtbank» en de conclusies zijn mij bekend. Ook de Nationale ombudsman onderstreept in zijn rapport «Verscheurd Vertrouwen» dat de rechtspositie van bewoners aandacht verdient. U ontvangt op korte termijn van de Minister van BZK en mij een schriftelijke reactie op het rapport van de Ombudsman, waarin wij ook op het aspect van rechtsbescherming in zullen gaan.
Bent u het met de conclusie eens dat onrecht in de toekomst voorkomen moet worden in vergelijkbare zaken en dat de rechtsbescherming van het individu belangrijker is dan het waarborgen van rechtseenheid en rechtszekerheid? Wilt u uw antwoord toelichten?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 22. Vooruitlopend daarop wil ik wel al vast opmerken dat ook rechtseenheid en rechtszekerheid waarborgen zijn in een rechtsstaat en bij kunnen dragen aan rechtsbescherming. Daaraan is wederkerig dat de individuele burger beschermd moet worden indien een rigide uitleg van rechtseenheid en rechtszekerheid een inbreuk op zijn of haar bestaanszekerheid met zich brengt.
Wat gaat u doen met deze aanbeveling «om gefinancierde rechtsbijstand in de bezwaar- en beroepsfase over toeslagenzaken en andere kwesties die bestaanszekerheid betreffen, goed toegankelijk en betaalbaar te maken en te houden» uit dit rapport?6
In het wetsvoorstel Versterking Groningen, dat momenteel bij de Eerste Kamer ligt, is een artikel opgenomen betreffende juridische, bouwkundige en financiële bijstand voor eigenaren in alle fasen van het schade- en versterkingstraject. Dit artikel is bij amendement in het wetsvoorstel opgenomen (Kamerstuk 35 603, nr. 38). Bij brief van 29 juni jl. (Kamerstuk 35 603, nr. 81) is door de Minister van BZK en mij aangekondigd dat een novelle in procedure wordt gebracht om onder meer dit onderdeel te wijzigen. Bij de wijziging is het uitgangspunt om de intentie van het amendement in stand te laten en het amendement uitvoerbaar te maken en aan te laten sluiten bij hetgeen al in de praktijk gebeurt. Uw Kamer ontvangt binnenkort deze novelle waarmee bewoners die te maken hebben met schade of versterking kosteloos gebruik kunnen maken van bouwkundige, financiële en juridische bijstand. Hiermee wordt de aanbeveling uit het aangehaalde rapport uitgevoerd.
Klopt het dat gedupeerden van de gaswinning in Groningen pas bijkomende kosten krijgen vergoed nadat er is vastgesteld dat er recht op schadevergoeding voor mijnbouwschade bestaat?
Ja. Bijkomende kosten worden vergoed wanneer het IMG een vergoeding heeft toegekend voor mijnbouwschade. Zo kent het IMG de aanvrager bij de afhandeling van fysieke schade ambtshalve (automatisch) een vergoeding toe voor het thuisblijven bij de schadeopname en de overlast van de procedure.
Voor overige bijkomende kosten, zoals schoonmaakkosten bij herstelwerkzaamheden en onder voorwaarden ook advieskosten, moeten bewoners zelf een aanvraag doen. Dit kan zowel tijdens de procedure als nadat een besluit tot schadevergoeding is ontvangen.
Bestaat de kans dat de gemaakte kosten achteraf ten laste komen van de schademelder?
Ja. Het schadetraject is echter zodanig ingericht dat de bewoners dit in principe zonder kosten kunnen doorlopen. Zo wijst het IMG aan iedere eigenaar een zaakbegeleider toe. Daarnaast kunnen eigenaren hulp krijgen, zowel in de lokale steunpunten als online en telefonisch, bijvoorbeeld bij het invullen van het schadeformulier of het opstellen van een zienswijze. Ook is kosteloos hulp beschikbaar via het Steunpunt Mijnbouwschade Stut en Steun.
Wanneer een aanvrager ervoor kiest om, naast de beschikbare deskundigen in het proces zelf (aanvullend) advies in te schakelen, komen deze kosten in beginsel voor rekening van de aanvrager. Het IMG kan niet op voorhand zeggen of deze advieskosten worden vergoed. Daarvoor is een beoordeling van het advies en de gemaakte kosten noodzakelijk. Het IMG geeft op de website aan dat mochten bewoners dit overwegen zijn contact op moeten nemen met IMG omdat de kans bestaat dat deze kosten niet vergoed worden.
Worden alle gemaakte kosten, zoals advieskosten, juridische kosten en kosten van contra-expertise, pas achteraf ten laste gelegd aan schademelder, dus pas nadat recht op schadevergoeding is vastgesteld?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 25 en 26.
Begrijpt u dat het gebrek aan overzicht van mogelijke secundaire kosten voor veel gedupeerden een reden is om af te zien de procedure en dus geen rechtvaardige compensatie van de schade krijgen? Wilt u hier uw visie op geven?
Ik heb geen reden om aan te nemen dat de werkwijze van het IMG en de onafhankelijke beoordelingen van schade-experts een rechtvaardige compensatie van gedupeerden in de weg staan. Wanneer gedupeerden zich toch niet kunnen vinden in het oordeel van de schade-expert, hebben zij het recht om gehoord te worden en om bezwaar aan te tekenen. Het IMG wijst ambtshalve of op verzoek van de bewoner bovendien een deskundige aan, die de aanvrager kan bijstaan in een eventuele bezwaarprocedure. Bewoners die er zelf niet uitkomen, of vragen hebben, kunnen verder voor gratis advies en ondersteuning terecht bij het Steunpunt Mijnbouwschade Stut en Steun.
Tevens verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 24 inzake gefinancierde rechtsbijstand.
Bent u, op basis van bovenstaande vragen over rechtszekerheid, alsnog bereid om het door de Kamer aangenomen amendement-Beckerman onverminderd op te nemen in de wet?7
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 24.
Welke gevolgen heeft het niet meer gebruiken of het ontmantelen van de meetnetwerken die het causale verband tussen bevingen en schade hadden kunnen vaststellen, volgens u voor de schadeafhandeling?8
Het IMG heeft zijn werkwijze vastgesteld binnen de wettelijke kaders en op basis van wetenschappelijk onderzoek naar de relatie tussen bodembeweging door mijnbouw en schade aan gebouwen. Inherent aan wetenschappelijk onderzoek is dat kritisch gekeken wordt welke onderzoeksmethoden het meest passend zijn om de onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden. Op het moment dat bleek dat het sensorennetwerk van NAM geen nieuwe inzichten meer opleverde en experts aangaven dat een dergelijk netwerk geen technische meerwaarde biedt, is dat netwerk niet voortgezet. Voor verder onderzoek worden nu andere metingen en methoden ingezet. De Kamer is over het sensorennetwerk op 16 maart 2020 geïnformeerd (Kamerstukken II 2019/20, 33 529, nr. 737). Het in die brief aangekondigde overleg met het KNMI heeft vorig jaar plaatsgevonden, maar heeft voor mij geen aanknopingspunten opgeleverd voor nieuwe initiatieven met burgerparticipatie bij schademonitoring.
Kent u de publicatie «Verscheurd Vertrouwen» van de Nationale ombudsman van 25 oktober 2021?9
Ja.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de Ombudsman dat er een speciaal bewindspersoon zou moeten komen voor Groningen, «die zegt: nu is het afgelopen en hakken we de knopen door. Geen nieuwe onderzoeken meer, geen nieuwe procedures of weer nieuwe spelregels. Een crisisorganisatie met doorzettingsmacht.»?
Ik stuur u vóór het wetgevingsoverleg over Groningen/Mijnbouw op 29 november a.s. samen met de Minister van BZK een aparte brief met een inhoudelijke reactie op het rapport van de Ombudsman.
Wat is uw reactie op de opmerking van de Ombudsman dat hij dezelfde aanbevelingen doet als vier jaar geleden, omdat die helaas nog steeds gelden?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 32.
Bent u bereid, nu de situatie in Groningen wederom een «nationale crisis» wordt genoemd door de Ombudsman, nogmaals te kijken naar hoe eventueel een crisisaanpak ingericht kan worden?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 32.
De bevindingen van het Staatstoezicht op de Mijnen |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het de bevindingen van het Staatstoezicht op de Mijnen uit het Inspectierapport Nouryon Salt zoutwinning Ganzebosveld?1
Ja, ik ben daarmee bekend.
Hoe kan het dat zes afwijkingen van de winningsplannen niet zijn gemeld aan de toezichthouder?
Er bestaat geen algemene meldingsplicht voor bedrijven bij afwijking van een winningsplan. Alleen onvoorziene voorvallen die nadelige of mogelijke nadelige gevolgen voor het milieu met zich meebrengen of situaties waarin de veiligheid in gevaar is, dienen zo spoedig mogelijk gemeld te worden. Dat de afwijkingen hier niet gemeld zijn, is gebaseerd op de inschatting van Nobian Salt dat de afwijkingen geen noemenswaardige nadelige gevolgen voor de stabiliteit van de cavernes, en daarmee voor het milieu of veiligheid met zich mee brengen. Nadere analyse van de ontstane overschrijdingen door SodM onderschrijft deze inschatting. De toezichthouder heeft met Nobian Salt afgesproken dat het bedrijf mogelijk toekomstige afwijkingen van het winningsplan zal melden.
Hoe kan het dat een melding uit 2018, dat twee zoutcavernes aan elkaar zijn gegroeid, niet openbaar is gemaakt?
Over het aan elkaar groeien van cavernes en het effect op de stabiliteit daarvan kan het volgende worden opgemerkt. Cavernes worden aangelegd in een rij. De dimensionering van moderne cavernes is zodanig dat als twee cavernes in een rij van cavernes aaneen groeien, de ontstane structuur ook in die situatie nog stabiel is.
De groei van de caverne wordt gestuurd, en conform voorschriften gecontroleerd, via sonarmetingen. SodM houdt hier toezicht op. Als SodM vindt dat er onvoldoende sprake is van een beheerste groei dan kan de toezichthouder handhavend optreden.
Ik neem aan dat u verwijst naar de melding van Nobian aan SodM van 29 oktober 2018. Deze melding betreft de zoutcavernes 533 en 534. Uit een door SodM beoordeelde analyse is gebleken dat er geen aanwijzingen zijn dat deze cavernes aan elkaar zijn gegroeid. Er zijn dan ook geen gevolgen voor de stabiliteit van de cavernes en of voor het milieu of de veiligheid. Zodoende was er geen aanleiding om de melding openbaar te maken.
Bent u bereid een evaluatie aan het Staatstoezicht op de Mijnen te vragen van het verscherpte toezicht tot nu toe?
SodM evalueert jaarlijks het verscherpt toezicht op dit bedrijf en publiceert de uitkomsten daarvan op haar website2. Het verscherpt toezicht heeft zich toegespitst op de stabiliteitsrisico’s van de zoutcavernes. Nobian Salt B.V. heeft naar aanleiding van het hierboven genoemde inspectierapport3 haar bedrijfsvoering aangepast. Ik zie dan ook geen aanleiding om aan SodM een additionele evaluatie te vragen.
Hoeveel zoutcavernes in Nederland zijn inmiddels aan elkaar gegroeid?
In de periode voor 1975 was het gebruikelijk om zoutcavernes aan elkaar te laten groeien. Dit was destijds de wijze waarop het zout werd geproduceerd. Na 1975 is men op een andere manier zoutcavernes gaan aanleggen en is in Twente het over grote oppervlakten aaneengroeien van cavernes niet meer voorgekomen.
Bij Hengelo zijn twee actieve cavernes met elkaar in verbinding geraakt. Het betreft caverne 488 en caverne 487. Vermoedelijk is de verbinding ontstaan door het oplossen van een zoutlaag tussen beide cavernes. Uit sonarmetingen is gebleken dat deze cavernes niet over grote oppervlakten aaneen zijn gegroeid. De verbinding is aangetoond via drukmetingen.
In de concessie Barradeel, van Frisia Zout B.V. (nabij Harlingen), is in 2018 een vloeistofverbinding ontstaan tussen twee cavernes. Ook dit was het gevolg van het oplossen van een goed oplosbare zoutlaag tussen de cavernes. In 2019 is de caverne afgesloten en deze zal in de komende maanden worden verlaten. SodM houdt hier toezicht op.
In de concessie Veendam van Nedmag B.V. zijn door de winning van kalium-magnesiumzouten cavernes aan elkaar gegroeid tot één cluster. De toenmalige Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft op 30 april 2021 instemming verleend met het in 2018 ingediende winningsplan. Nedmag B.V. heeft in dit winningsplan aangegeven dat het niet wenselijk is om cavernes te laten samengroeien. Er zijn dan ook voorwaarden opgenomen om het maximale volume van de cavernes te begrenzen.
Welke gevolgen kan het aan elkaar groeien van eerder genoemde zoutcavernes hebben? Welke consequenties heeft het aan elkaar groeien van twee cavernes voor het in de toekomst stabiliseren/vullen van deze caverne(s)?
De toezichthouder geeft in het inspectierapport4 aan dat uit een analyse is gebleken dat het aan elkaar groeien van de hierboven genoemde cavernes geen impact heeft gehad op de stabiliteit van die cavernes en dientengevolge geen impact heeft op de veiligheid van de omgeving en het milieu. Voor deze cavernes is het stabiliseren en vullen niet aan de orde.
Is bekend hoeveel zoutcavernes in Nederland groter zijn dan opgenomen in de winningsplannen? Zo nee, bent u bereid de toezichthouder te vragen daartoe een onderzoek uit te laten voeren?
De groei van alle cavernes wordt gemonitord met behulp van sonarmetingen. Er zijn diverse zoutcavernes die op een bepaalde hoogte van de caverne de maximale diameter uit het winningsplan lokaal overschrijden. Deze situaties zijn bekend en SodM houdt hierop toezicht zoals uit het eerdergenoemde inspectierapport blijkt. SodM voert op dit moment een inventarisatie uit naar cavernes waar dit mogelijk ook zou kunnen spelen. De resultaten van deze inventarisatie worden volgend jaar gepubliceerd.
Wat zijn de vergunningsvereisten bij de nieuwe zoutwinning in Haaksbergen qua omvang van cavernes en pilaardikten?
Nobian Salt heeft vergunningsaanvragen ingediend voor de nieuwe zoutwinning in Haaksbergen. Deze vergunningsaanvragen heb ik in behandeling. Ik kan niet vooruit lopen op de vergunningsvoorwaarden omdat de vergunningsaanvragen nog in procedure zijn en de toetsing nog loopt. Het opnemen van voorschriften voor de omvang van cavernes en pilaardikten is in principe mogelijk binnen het wettelijk toetsingskader, uiteraard alleen als uit de toetsing blijkt dat deze moeten worden opgelegd.
Wat is de voortgang van de afspraken die de toezichthouder gemaakt heeft over het stabiliseren van instabiele zoutcavernes en over het toegankelijk maken van cavernes onder de afvalberg van Twence?2
Met Nobian Salt is de afspraak gemaakt om potentieel instabiele en niet inherent veilige cavernes versneld te stabiliseren. De volgorde van stabiliseren van deze cavernes is gebaseerd op het specifieke risico van die caverne.
Voor het beoordelen van de cavernes onder de afvalverwerker Twence moeten boringen worden verricht om sonarmetingen te kunnen uitvoeren. Deze boringen en sonarmetingen zullen volgens de huidige planning in het eerste kwartaal van 2022 worden uitgevoerd. Na analyse van de sonarmetingen zal over de opvulling van de cavernes en de termijn daarvan worden besloten. SodM ziet hierop toe.
Welk bedrijf is op dit moment eigenaar van de winvergunning in Twente, nu het zoutwinbedrijf dat actief is in Twente in de afgelopen jaren in hoog tempo meerdere keren van eigenaar en naam is gewisseld?
De vergunning houdende entiteit is op 1 oktober 2021 van naam gewijzigd en heet Nobian Salt.
Wanneer er nu schade ontstaat door de zoutwinning in Twente, welk bedrijf is of welke bedrijven zijn dan aansprakelijk? Hoe gaat het ministerie om met bovengenoemde wisselingen van eigenaren?
De (laatste) vergunninghouder is aansprakelijk. In dit geval is dat de entiteit Nouryon Salt B.V. dat sinds 1 oktober 2021 Nobian Salt heet. Op dit moment wordt het verzoek behandeld om de naam op de vergunning te wijzigen naar Nobian Salt. Mijn ministerie toetst of de financiële capaciteit van het bedrijf zodanig is dat aan de mogelijke verplichtingen kan worden voldaan. Zo nodig worden financiële garanties gevraagd. De eigenaars van Nobian Salt zijn The Carlyle Group6 en GIC7.
Moet de afstand tussen cavernes niet groter en de wanddikte dikker zijn om het samen groeien van cavernes te voorkomen? Zijn kleine smalle cavernes niet veiliger dan enkele grote? Hoe verhoudt zich dit tot het winningsplan bij Haaksbergen?
In algemeenheid kan niet gesteld worden dat een groot aantal kleinere cavernes veiliger zijn dan enkele cavernes met een groter volume. Er zijn meerdere factoren die van invloed zijn om te komen tot een veilig ontworpen caverne en caverneveld. Voorbeelden hiervan zijn: lokale zout specifieke parameters, de diepteligging en de boven liggende lagen.
De huidige winningsplannen bevatten veilige marges voor de cavernediameter en de onderlinge afstand. Het aan elkaar groeien van de bovengenoemde cavernes heeft geen invloed gehad op de veiligheid van mens en omgeving8.
In het winningsplan van Haaksbergen verwacht ik van Nobian Salt dat zij rekening zal houden met de nieuwste inzichten, ook ten aanzien van de cavernegrootte. Hierbij zal de volledige levenscyclus van een caverne worden beschouwd. Dit betreft het ontwerp van de caverne, de aanleg daarvan, de pekelproductie, het mogelijke hergebruik voor ondergrondse (energie)opslag en de wijze van verlaten van de caverne na de beëindiging van de winning of (energie)opslag.
Kunt u aangeven waar holle cavernes onder gebouwen en/of infrastructuur zitten?
Ja, dat is bekend. De vergunninghouder deelt jaarlijks een zogenoemde holruimtekaart met de toezichthouder.
De bestaande cavernes in Hengelo en Enschede liggen onder, of direct in de buurt van de zuidgrens van het industrieterrein Twentekanaal-Zuid, onder het industrieterrein Marssteden in Enschede. Er zijn ook cavernes onder het havengebied ten noorden van de N18 en ten oosten van de Auke Vleerstraat. Verder zijn er cavernes aanwezig onder de afvalverwerker Twence en gedeeltelijk onder de A35.
Verzakte huizen aan het Stieltjeskanaal |
|
Sandra Beckerman |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht over mensen in kapotte huizen langs het Stieltjeskanaal, die niet weten waar ze terecht kunnen met hun schade?1 Wat is daarop uw reactie?
Ja, ik heb het artikel gelezen. Deze mensen bevinden zich in een vervelende situatie, waarbij het belangrijk is dat helder is wat hun handelingsperspectief is.
Waar kunnen gedupeerden als de mensen uit het bericht naar toe, als de Nederlandse Aardolie Maatschappij en de gemeente ze niet helpen?
Om te bepalen wie aansprakelijk is voor funderingsschade is het noodzakelijk de oorzaak van de ontstane schade te kennen. De eigenaar-bewoner is verantwoordelijk voor het onderhoud aan zijn woning en daarmee ook de fundering. De eigenaar-bewoner staat zelf aan de lat als het bijvoorbeeld veroudering of slechte aanleg van de fundering betreft. Is de schade veroorzaakt door ingrijpen van anderen, bijvoorbeeld door mijnbouw, aanleg van infrastructuur in de omgeving of anderszins dan moeten mensen met schade zich wenden tot degene die de schade heeft veroorzaakt en hiervoor aansprakelijk kan worden gehouden. Indien men verwacht dat deze schade het gevolg is van mijnbouw (zoutwinning of de olie- of gaswinning uit de kleine velden) dan kan men zich melden bij de Commissie Mijnbouwschade2. De Commissie zal deze schade onderzoeken en eventueel een schadebedrag toekennen. Is de aanleg van infrastructuur de oorzaak, dan kunnen mensen zich wenden tot het betreffende overheidsorgaan dat verantwoordelijk is voor de aanleg.
Over funderingsproblematiek als gevolg van bodemdaling in veenweidegebieden heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties u eerder geïnformeerd3. De gemeente of de provincie kan een adviserende en ook ondersteunende rol spelen. Een voorbeeld hiervan is het loket dat momenteel door de gemeente Emmen wordt ingericht. Het loket registreert meldingen van inwoners met schade door bodemdaling, adviseert en is bezig om verder te onderzoeken wat er vanuit de gemeente kan worden gedaan.
Voor eigenaar-bewoners die zelf verantwoordelijk zijn voor het funderingsherstel maar onvoldoende financiële middelen hebben is het Fonds Duurzaam Funderingsherstel4 ingericht door het Rijk. Dit fonds biedt een vangnet voor mensen die om uiteenlopende redenen geen lening voor funderingsherstel kunnen krijgen bij een bank. Eigenaren kunnen tot op heden gebruik maken van deze faciliteit als hun gemeente een samenwerkingsovereenkomst heeft afgesloten met het fonds.
Het door het Kenniscentrum Aanpak Funderingsproblematiek (KCAF)5 ingestelde landelijke funderingsloket biedt ook ondersteuning en advies voor woningeigenaren die te maken krijgen met funderingsproblematiek en de aanpak daarvan.
Hoeveel mensen uit dit gebied hebben schade gemeld bij het Instituut Mijnbouwschade? Hoe zijn deze meldingen afgehandeld?
Ik heb dit nagevraagd bij het IMG. Het IMG heeft uit dit gebied in totaal tien meldingen ontvangen (status 4 november 2021). Acht meldingen zijn afgewezen omdat het geen mijnbouwschade betrof. Twee schademeldingen zijn nog in behandeling.
Hoe kunnen omwonenden van deze olie- en gaswinningslocaties bewijzen dat de schade door mijnbouwactiviteiten komt? Hoe kunnen ze bewijzen dat de schade ergens anders door komt?
Bewoners in buurtschap Stieltjeskanaal die vermoeden dat de schade is veroorzaakt door bodembeweging als gevolg van de gas- of oliewinning uit een klein veld kunnen dit melden bij de Commissie Mijnbouwschade6. De commissie zal de schademelding onderzoeken en adviseren of de schade veroorzaakt is door bodembeweging als gevolg van olie-en gaswinning en de gedupeerde bewoner recht heeft op een vergoeding voor die schade. Indien het mijnbouwschade betreft dan stelt de commissie in dat advies ook het schadebedrag en een vergoeding vast. Het mijnbouwbedrijf betaalt deze vergoeding vervolgens aan de bewoner.
Om te bewijzen dat de schade ergens anders door komt is onderzoek nodig. Hierbij kunnen betrokken overheden mogelijk helpen, zoals in de buurgemeente Emmen het geval is.
Wat weet u van de buurgemeente Emmen die met getroffen inwoners en organisaties op zoek ging naar de oorzaak van bodemdaling? Is daar iets uit gekomen? Zo ja, wat?
In de naburige gemeente Emmen bevinden zich ook schademeldingen. De gemeente Emmen, de provincie Drenthe en het Waterschap Vechtstromen hebben een opdracht gegeven aan Fugro om een onderzoek7 te doen naar een selectie van deze schademeldingen. Uit het onderzoek is gebleken dat de schade aan de onderzochte woningen wordt veroorzaakt door bodemdaling en of verbouwingen en of bouwkundige gebreken.
De bodemdaling wordt op haar beurt veroorzaakt door een combinatie van veenoxidatie en zetting (samendrukken) van diepere lagen in de bodem. Daarbij spelen druk op de bodem (bijvoorbeeld door gewicht van bouwwerken), lage grondwaterstanden en langdurige droogte door klimaatverandering een belangrijke rol. De olie- of gaswinning aldaar heeft enkele millimeters bodemdaling veroorzaakt, maar dit kan volgens de onderzoekers niet geleid hebben tot schade.
De onderzoekers gaven ook aan, dat er bij woningen met bestaande spanning in de constructie, mede schade kan ontstaan of verergeren door trillingen als gevolg van het langsrijdende verkeer.
Krijgen de inwoners van Emmen, Zandpol, Erica en Nieuw-Amsterdam hun schade vergoed? Zo ja, op welke wijze en wie compenseert de schade?
Zoals aangegeven in antwoord 2 is een eventuele schadevergoeding per casus afhankelijk van de precieze oorzaak van de schade en of daarvoor een partij kan worden aangesproken. Mensen die het niet eens zijn met de conclusie van de aangesproken partij kunnen zich wenden tot de rechter.
Kunt u zich voorstellen dat, wanneer je huis in de stutten staat en je nergens terecht kunt, dit de gezondheid van mensen aantast?
Ja, dit is een onwenselijke situatie. Ik kan mij goed voorstellen dat dit in sommige gevallen een flink effect kan hebben.
De verantwoordelijkheid voor de aanpak van funderingsherstel ligt in beginsel bij de eigenaar van de woning of het gebouw. Gezien de problematiek is het in eerste instantie aan de lokale en regionale bestuurders om een oplossing te vinden. Mijn ministerie heeft contact gezocht met de betrokken partijen. De gemeente Emmen heeft goede stappen gezet met het organiseren van onderzoek en het inrichten van het loket. Ik heb begrepen dat de Provincie Drenthe, waterschap Vechtstromen en het waterschap Hunze en Aa’s ook zijn aangehaakt. Ik juich het initiatief van deze partijen om huiseigenaren te helpen bij het zoeken naar oplossingen voor de problematiek toe.
De betrokken ministeries zien ook dat deze problemen op meerdere plekken in het land voorkomen. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft een Rijksprogramma aanpak funderingsproblematiek uitgevoerd door de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (RVO). Dit programma zet in op kennisontwikkeling en -deling en biedt ondersteuning aan gemeenten om te komen tot een lokale aanpak. Daarnaast is er het Kennis Centrum Aanpak Funderingsproblematiek, dat een funderingsloket heeft en voorlichting geeft aan eigenaar-bewoners. Ook is er het eerdergenoemde Fonds Duurzaam Funderingsherstel ingericht voor eigenaren die financieel niet in staat zijn tot herstel. Het fonds is toegankelijk voor inwoners van de bij dat fonds aangesloten gemeenten.
Wat gaat u doen om gedupeerden te helpen?
Zie antwoord vraag 7.
Het vrijgeven van de juridische analyse van de natuurvergunning voor de gaswinning onder de Waddenzee |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Stef Blok kan niet zomaar tekenen voor 15 jaar nieuwe gaswinning in de Waddenzee»?1
Ja.
Deelt u de analyse van de Waddenvereniging dat er ruimte is om de natuurvergunningsaanvraag van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) af te wijzen op basis van bestaande wet- en regelgeving voor de bescherming van de Waddenzee als uniek UNESCO Werelderfgoed en Natura 2000-gebied? Zo nee, waarom niet?
Bij de vragen is uitsluitend een verwijzing naar een opinie in Trouw opgenomen, die als zodanig geen analyse bevat. Inmiddels heeft de Waddenvereniging een zienswijze naar voren gebracht over de ontwerpbesluiten, waaronder de onder mijn bevoegdheid vallende vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb-vergunning). Daarbij verwijst zij ook naar het op 5 oktober 2021 verschenen advies van de Waddenacademie en verzoekt dit als ingevoegd te beschouwen en mee te nemen in de reactie op deze zienswijze. De zienswijze en het advies gaan primair over de toepassing van het toetsingskader van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming ten aanzien van de aangevraagde Wnb-vergunning voor de gaswinning en de weging van de wetenschappelijke gegevens daarbij. Ik zal deze zienswijze tezamen met de andere ingediende zienswijzen betrekken bij de voorbereiding van het finale besluit op de aanvraag om een Wnb-vergunning, overeenkomstig de procedure van de Algemene wet bestuursrecht en de inhoudelijke kaders van de Wet natuurbescherming. Ik kan op de conclusie van die beoordeling niet vooruitlopen.
Is een dergelijke eigenstandige juridische analyse ook door u gemaakt op grond van de bestaande regelgeving voor de bescherming van de Waddenzee als uniek natuurgebied en UNESCO Werelderfgoed? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven op basis van welke argumenten de natuurvergunning kan worden afgewezen?
De analyse die ik heb gemaakt, is onderdeel van het ontwerpbesluit dat van 27 augustus tot en met 7 oktober jl. ter inzage heeft gelegen.
Ook verwijs ik naar de brief die de Minister van Economische Zaken en Klimaat op 27 september 2021 met betrekking tot de vergunningverlening gaswinning Ternaard aan de Tweede Kamer heeft toegezonden (Kamerstuk 33 529, nr. 903). Op het definitieve besluit op de vergunningaanvraag kan ik niet vooruitlopen. Ik verwijs hierbij naar het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om uw juridische analyse over de aanvraag van de NAM voor een natuurvergunning om aardgas te winnen onder de Waddenzee, inclusief achterliggende onderzoeken voor zover van toepassing, vóór 1 oktober (dus voor het einde van de wettelijke termijn voor het indienen van zienswijzen op dit ontwerpbesluit) met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar de antwoorden op de vragen 2 en 3, waarbij ik nog aanteken dat, hoewel de termijn voor het indienen van zienswijzen is verstreken, de stukken nog voor eenieder beschikbaar zijn op de site van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (zie hiervoor: https://www.rvo.nl/onderwerpen/bureau-energieprojecten/lopende-projecten/gaswinning/gaswinning-ternaard).
Deelt u het inzicht dat herziening van de bestaande wet- en regelgeving voor het beschermen van unieke natuurgebieden in relatie tot delfstofwinning noodzakelijk is, indien uit uw en externe analyse blijkt dat de natuurvergunning verleend moet worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om de criteria van de natuurvergunning te herzien?
De huidige wet- en regelgeving biedt een verregaande bescherming van Natura 2000-gebieden tegen schadelijke effecten van projecten van welke aard dan ook, ook projecten die diepe delfstoffenwinning betreffen. De bescherming die de Wet natuurbescherming aan deze gebieden biedt is immers gebaseerd op de Europese Habitatrichtlijn die uitgaat van het voorzorgbeginsel. De zienswijzen die zijn ingediend over de ontwerpvergunning zal ik, zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 2, zorgvuldig bestuderen. Op conclusies die ik naar aanleiding van de ingebrachte zienswijzen trek over verlening van de vergunning, kan ik niet vooruitlopen.