De slinkse vertragingspogingen van de Raad van de Europese Unie inzake de Verordening Duurzaam gebruik pesticiden |
|
Leonie Vestering (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat er op de agenda van de Europese Energieraad van 19 december 2022 een hamerstuk staat over de Verordening Duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen, dat eigenlijk bij de Landbouw- en Visserijraad thuishoort? Zo ja, kunt u (informatie over) dit hamerstuk met de Tweede Kamer delen vóórdat de Energieraad plaatsvindt?
Ja, ik kan bevestigen dat een document van het voorzitterschap over het voorstel van de Europese Commissie voor een Verordening Duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen als A-punt is geagendeerd op de Europese Raad Vervoer, Telecommunicatie en Energie (TTE-Raad) van 19 december 2022. U treft het hamerstuk als bijlage bij deze brief aan.
Kunt u uitleggen waarom dit stuk over landbouwgif op de agenda van de Energieraad staat?
Het Tsjechisch voorzitterschap heeft de lidstaten op 6 december jl. via een schriftelijke commentaarronde de mogelijkheid geboden om te reageren op zijn voorstel voor een informatieverzoek aan de Europese Commissie om een aanvullende effectbeoordeling uit te voeren van het voorstel voor de Verordening Duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen en om dit informatieverzoek te agenderen als hamerstuk op de laatste raad van dit jaar (de TTE-Raad van 19 december 2022).
Nederland heeft in de schriftelijke ronde samen met drie andere lidstaten aan het voorzitterschap laten weten het informatieverzoek niet te kunnen steunen (Kenmerk 2022D55312). Het voorzitterschap heeft naar aanleiding van deze schriftelijke ronde geconcludeerd dat er een meerderheid vóór het verzoek is. In principe mag een voorstel, in dit geval een informatieverzoek aan de Europese Commissie, na overeenstemming in het Coreper ook op een andere raadsagenda gezet worden. Gelet hierop heeft het voorzitterschap het informatieverzoek doorgeleid naar het Coreper, conform het gebruikelijke proces, met het verzoek om behandeling als hamerstuk op de agenda van de TTE-Raad, gezien de stemverhoudingen. Omdat het Coreper hiermee heeft ingestemd stond het voorstel d.d. 19 december 2022 als hamerstuk op de agenda van deze Raad.
Beaamt u dat de democratische controle uiterst moeilijk wordt gemaakt wanneer stukken bij, ogenschijnlijk, willekeurige Raden op de agenda staan? Kunt u zich voorstellen dat dit achterdocht oproept? Kunt u deze gang van zaken aankaarten bij de Europese Commissie?
Het besluitvormingsproces zoals onder het antwoord op vraag 2 beschreven is democratisch verlopen. Desondanks is de uitkomst voor Nederland wel een teleurstellende. Het is een Raadsprocedure, waarvoor het zittende voorzitterschap verantwoordelijk is en niet de Europese Commissie.
Kunt u bevestigen dat het hierboven genoemde stuk gaat om een verzoek vanuit verschillende lidstaten om een aanvullende economische effectanalyse van de Verordening Duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen, wat tot grote vertraging van de besprekingen van de verordening zal leiden en wat bovendien overbodig is omdat er al vele analyses zijn?
Ja, ik kan bevestigen dat het om een informatieverzoek aan de Europese Commissie gaat met als onderwerp een aanvullende effectbeoordeling. Nederland heeft aangegeven een informatieverzoek alleen te kunnen steunen indien de reikwijdte ervan wordt ingeperkt en uitvoering hiervan niet tot vertraging van de EU-besprekingen leidt. Verder verwijs ik u naar mijn antwoord op vragen 1 en 2.
Kunt u bevestigen dat er vanuit de pesticiden- en agro-industrie een stevige lobby wordt gevoerd richting de Europese Commissie en de lidstaten voor zo’n aanvullende analyse met als doel de verordening af te zwakken, waarbij te pas en te onpas naar de oorlog in Oekraïne wordt verwezen om duurzaamheidsmaatregelen uit te stellen?1
Ik heb geen zicht op de inhoud en argumenten van de lobby van belangengroepen voor de genoemde sectoren richting de Europese Commissie, andere lidstaten en het voorzitterschap, anders dan de publieke uitingen van deze partijen.
Kunt u bevestigen dat u op 17 november 2022 schreef: «Een dergelijke aanvullende effectbeoordeling zal het verloop van de besprekingen waarschijnlijk vertragen en het is ongewis of de beoordeling de gewenste duidelijkheid zal kunnen geven. Om die reden is Nederland geen voorstander van een dergelijke aanvullende effectbeoordeling en geeft het de voorkeur aan continuering van de besprekingen van het voorstel»?2
Het is juist dat Nederland geen voorstander was en is van een dergelijke aanvullende effectbeoordeling en de voorkeur geeft aan continuering van de besprekingen van de voorgestelde verordening zonder vertraging. Toen het Tsjechische voorzitterschap zeer kort voor de raadwerkgroep van 7 december jl. een concreet voorstel verspreidde, werd helder dat een meerderheid van de lidstaten dit verzoek zou steunen. Gelet daarop heeft Nederland aangegeven een informatieverzoek alleen te kunnen steunen indien de reikwijdte ervan wordt ingeperkt en uitvoering hiervan niet tot vertraging van de EU-besprekingen leidt (Kenmerk 2022D51592). De Nederlandse inzet om hiervoor voldoende medestanders te vinden in de aanloop naar de besluitvorming over het voorstel tijdens een Raad in december a.s. heeft geen effect gehad.
Waarom schrijft u vervolgens op 2 december 2022: «Nederland kan het voorstel steunen, indien de reikwijdte van het verzoek wordt ingeperkt en het niet tot vertraging van de EU-besprekingen leidt»?3
Nederland heeft inderdaad aangegeven een informatieverzoek alleen te kunnen steunen indien de reikwijdte ervan wordt ingeperkt en uitvoering hiervan niet tot vertraging van de EU-besprekingen leidt. Zie verder het antwoord op vraag 6.
Klopt het dat dit betekent dat u het voorstel voor een aanvullende effectanalyse zal steunen?
Zowel in de door het Tsjechische voorzitterschap georganiseerde schriftelijke commentaarronde over het informatieverzoek van 8 december jl., als in de Coreper heeft Nederland het voorstel van het voorzitterschap niet gesteund (Kamerstuk 21 501–32, nr. 1497) en zich hierover uitgesproken. Nadat duidelijk werd dat een meerderheid van lidstaten voor het verzoek was, is het informatieverzoek als hamerstuk geagendeerd op de TTE-Raad van 19 december a.s. en kan Nederland helaas niets meer doen om te voorkomen dat het verzoek wordt dóórgezet.
Wat is er tussen 17 november en 2 december gebeurd waardoor u van tegen- naar voorstander van deze effectanalyse bent gedraaid? Kunt u hier gedetailleerd op in gaan?
Het Nederlandse standpunt is ongewijzigd gebleven ten aanzien van het voorgestelde informatieverzoek. Zie verder het antwoord op vraag 6.
Deelt u het inzicht dat er reeds voldoende effectanalyses over de verordening zijn en dat er in het kader van de biodiversiteitscrisis en de volksgezondheid geen sprake mag zijn van verdere vertraging in de besprekingen van de Verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen?
Nederland staat op het standpunt dat de aanvullende Europese effectbeoordeling het verloop van de besprekingen zal vertragen en verder is Nederland van mening dat het ongewis is of deze beoordeling de gewenste duidelijkheid zal kunnen geven. Om die reden is Nederland geen voorstander van een dergelijke aanvullende effectbeoordeling en geeft het de voorkeur aan continuering van de besprekingen van het voorstel. Dit laat onverlet dat lidstaten wel aanvullende effectbeoordelingen kunnen laten uitvoeren ten behoeve van de onderbouwing van hun inzet. Om die reden laat Nederland, zoals aangekondigd in het BNC-fiche voor het voorstel, een eigen beoordeling uitvoeren van de effecten op administratieve lasten voor bedrijfsleven en overheden, oogstderving en consumentenprijzen. De resultaten van die studie worden in het eerste kwartaal van 2023 verwacht. Ik zal de Kamer hierover informeren.
Kunt u het agendapunt over deze verordening bij de Energieraad onthameren, zodat hier op meer democratische wijze over besloten kan worden bij de eerstvolgende Landbouw- en Visserijraad? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat is niet mogelijk. Een agendapunt wordt geagendeerd als hamerstuk nadat hierover op basis van een meerderheid van stemmen al overeenstemming is bereikt en geen discussie meer wordt voorzien. Dat is hier het geval (Kamerstuk 21 501–32, nr. 1497).
Ziet u in dat een dergelijke manier van ongepast en ondemocratisch handelen het vertrouwen ondermijnt in de politiek? Zo nee, waarom denkt u dat het vertrouwen niet wordt geschaad?
Het besluitvormingsproces, zoals onder het antwoord op vraag 2 is beschreven, is op democratische wijze tot stand gekomen en conform Europese verdragsbepalingen. Dit staat los van de voor Nederland teleurstellende uitkomst.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk voor de Energieraad van 19 december 2022 beantwoorden?
Helaas is dit niet meer gelukt voor 19 december.
Het bericht dat een steenwolfabriek in Roermond twee keer zoveel stikstof mag uitstoten als andere fabrieken |
|
Tjeerd de Groot (D66), Kiki Hagen (D66) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Steenwolfabriek in Roermond mag van de provincie twee keer zoveel stikstof uitstoten als andere fabrieken»?1
Ja, ik ben bekend met het artikel.
Kunt u bevestigen dat Rockwool de op twee na grootste ammoniakvervuiler van Nederland is? Zo ja, hoe beoordeelt u in dit licht het artikel en hoe verhoudt dit zich tot de nieuw aangekondigde aanpak (brief 2022D50106) van het kabinet richting de industrie in het kader van stikstofreductie?
Het klopt inderdaad dat Rockwool de op twee na grootste ammoniakuitstoter is (data voor het jaar 2020). Dit is na te gaan op de website van de Emissieregistratie (www.emissieregistratie.nl).
Het kabinet is van mening dat we in Nederland op korte termijn veel minder stikstof moeten uitstoten. Daarvoor is urgente actie nodig, en iedereen zal zijn bijdrage moeten leveren. Daarom heeft het kabinet in de brief van 10 februari jl. aan de Tweede Kamer over de Uitwerking piekbelastersaanpak en voortgang PAS-melders de aanpak piekbelasters industrie nader toegelicht2. De aanpak zal zich richten op ongeveer 35 industriële bedrijven. Met Rockwool zijn in dat kader, in samenwerking met de betrokken ministeries en het bevoegd gezag, reeds eerste verkennende gesprekken gevoerd. De bijdrage van de industrie in Nederland aan de totale stikstofdepositie op stikstofgevoelige natuur (zowel NOx als ammoniak) bedraagt rond de 2%. Zoals in de door u genoemde brief is aangegeven, vindt het kabinet dat we in Nederland op korte termijn veel minder stikstof moeten uitstoten. Daarvoor is urgente actie nodig, en iedereen, dus ook Rockwool, zal zijn bijdrage moeten leveren.
Klopt het dat in februari 2020 een nieuwe omgevingsvergunning is verleend door de provincie Limburg aan Rockwool? Klopt het dat hier is gekozen om de maximale Europese norm te hanteren van maximaal 60mg/m3 ammoniak?
Voor de beantwoording van de vragen 3 tot en met 7 heb ik informatie ingewonnen bij de provincie Limburg, die als bevoegd gezag verantwoordelijk is voor de vergunningverlening, het toezicht en de handhaving.
In februari 2020 is door de provincie Limburg inderdaad een nieuwe omgevingsvergunning verleend aan Rockwool. Het klopt ook dat in die vergunning de maximale Europese norm voor ammoniakuitstoot is gehanteerd voor de meeste emissiepunten.
Klopt het dat in 2020 ook al gekozen had kunnen worden voor het vergunnen met een veel strengere uitstootnorm van maximaal 30mg/m3 ammoniak? Zo ja, waarom is hier niet voor gekozen?
Een installatie met een omvang als de installatie bij Rockwool is een zogenaamde IPPC-installatie, waarvoor regelgeving geldt op basis van de Europese Richtlijn Industriële Emissies (RIE). De te vergunnen uitstoot wordt bepaald door Europees afgestemde Beste Beschikbare Technieken (BBT). Deze zijn voor verschillende activiteiten vastgelegd in Europese referentiedocumenten (BREF’s). In de desbetreffende BREF («het maken van glas» uit 2013) staat dat de totale ammoniakemissie van de gecombineerde vormings-, uithardings- en afkoelingsfase van minerale wol tussen 30 en 60 mg/Nm3 mag liggen. Voor de ammoniakemissie van de uithardoven geldt een bandbreedte van 20–60 mg/Nm3.
Het is aan het bevoegd gezag, in dit geval de provincie Limburg, om te bepalen welke eis opgenomen wordt in de omgevingsvergunning. De provincie Limburg laat weten dat niet in 2020 al gekozen had kunnen worden voor het vergunnen met een veel strengere uitstootnorm van maximaal 30 mg/m3 ammoniak. Een dergelijke norm is zowel technisch, juridisch als financieel niet haalbaar en daarom niet te stellen, aldus de provincie.
Bij het verlenen van de omgevingsvergunning door de provincie aan Rockwool is met diverse zaken rekening gehouden. De provincie laat weten dat er in de vestiging in Roermond vooral constructieve steenwolproducten worden gemaakt, waarbij relatief veel bindmiddel wordt toegepast. Er zijn volgens het bedrijf geen milieuvriendelijkere bindmiddelen beschikbaar voor deze toepassing. Daarnaast zijn er zijn naast emissies van ammoniak ook emissies van formaldehyde en fenol. Die emissies zijn aan elkaar gerelateerd en beïnvloeden elkaar op verschillende wijzen («afwenteleffecten»). Er is door het bevoegd gezag gekozen voor het beperken van de milieubelasting in zijn geheel. Tenslotte gaat het om al bestaande productie-installaties, die zeer grote volumes lucht met verontreinigende stoffen in de atmosfeer brengen. Het bevoegd gezag geeft aan dat de mogelijkheden voor reducties vanuit dat perspectief zowel juridisch als financieel beperkt zijn.
Klopt het dat middels de afgegeven vergunning uit 2020 toestemming is gegeven voor een fenoluitstoot van twee keer de Europese norm? Zo ja, waarom is ervoor gekozen dit te vergunnen in strijd met geldende Europese normering?
Het is juist dat de afgegeven vergunning uit 2020 voor vier van de twaalf emissiepunten van fenol een twee maal zo hoge concentratie toelaat dan is aangegeven in de Europese BBT-conclusies. Dit is conform de Europese regelgeving, omdat deze de mogelijkheid kent om toch een hogere emissie te vergunnen dan een waarde die als BBT wordt gezien, op grond van een cross media effectbeoordeling. Van die mogelijkheid is in dit geval gebruik gemaakt. De keuze door het bevoegd gezag voor de soepelere norm voor fenol heeft te maken met een integrale afweging voor de bescherming van het milieu in zijn geheel. Uit de beoordeling blijkt dat bij de vergunde fenolconcentratie de gerelateerde luchtemissies van formaldehyde en ammoniak per saldo zoveel mogelijk worden beperkt. Het bevoegd gezag heeft prioriteit gegeven aan het beperken van de uitstoot van deze twee stoffen, ook als daarbij de emissie van fenol hoger is.
Overigens heeft de provincie Limburg aan de vergunde norm voor fenol een onderzoeks- en rapportageverplichting gekoppeld. Het doel hiervan is Rockwool te bewegen om op de kortst mogelijke termijn wel aan de Europese BBT-conclusies voor fenol te gaan voldoen.
Klopt het dat in het Schone Lucht Akkoord (waar ook Limburg onderdeel van uitmaakt) is bepaald dat in geval van een bandbreedte voortaan voor de meest strenge optie wordt gekozen? Hoe verhoudt dit zich tot de afgegeven vergunning voor Rockwool?
In het Schone Lucht Akkoord (SLA) hebben de aangesloten partijen in januari 2020 afgesproken dat ze in nieuwe of te wijzigen vergunningen zo laag mogelijk aan de onderkant van de BREF-bandbreedtes vergunnen. De provincie Limburg heeft zich in 2021 aangesloten bij het SLA.
De afspraak in het SLA betekent niet dat automatisch een uitstoot van maximaal 30 mg/Nm3 in de vergunning komt. De onderkant van de bandbreedte is het startpunt van het gesprek tussen het bevoegd gezag en het desbetreffende bedrijf, in dit geval de provincie en Rockwool. Het uitgangspunt van het SLA is dat het bevoegd gezag niet (meer) automatisch akkoord gaat als een bedrijf in de vergunningaanvraag een uitstoot aan de bovenkant van de bandbreedte aanvraagt. Het bedrijf moet onderbouwen waarom een techniek met een emissies die meer aan de onderkant van de bandbreedte ligt niet haalbaar zou zijn. De uiteindelijke emissie-eis die in de vergunning komt te liggen, kan dus ook bij streng vergunnen volgens het SLA hoger liggen dan de onderkant van de bandbreedte.
De Inspectie voor Leefomgeving en Transport (ILT) heeft onlangs een zienswijze ingediend op een ambtshalve wijziging om bij Rockwool wel vergunning aan de onderkant van de bandbreedte gedaan te krijgen.
Klopt het dat er vergelijkbare bedrijven zijn die technieken gebruiken die resulteren in significant minder stikstofuitstoot? Bent u het met de vragenstellers eens dat deze technieken ook zouden moeten worden opgenomen in de Europese Best Beschikbare Technieken(BBT)-lijsten?
De provincie Limburg laat weten dat de productie van steenwol bij Rockwool anders is dan de productie van isolatiemateriaal bij andere producenten. Bovendien maakt Rockwool relatief veel zwaardere platen voor op daken en gevels, die aan hogere mechanische eisen moeten voldoen.
Ik ben het er mee eens dat het goed is om alle verschillende technieken op te nemen in de lijsten met Beste beschikbare Technieken.
Bent u bereid om in Europees verband te pleiten voor het herzien van de best beschikbare technieken voor de steenwolindustrie? Zo ja, welke concrete stappen gaat u hiervoor zetten?
Het uitgangspunt van de Europese regelgeving is dat BREF’s iedere acht jaar worden herzien. In de praktijk is deze termijn langer, doordat herzieningen van BREF’s meer tijd kosten dan aanvankelijk gedacht, en door prioritering. Daarbij komt de beperkte capaciteit bij het European Integrated Pollution Prevention and Control Bureau (EIPPCB), gehuisvest bij het Joint Research Centre (JRC) van de Europese Commissie. Het EIPPCB organiseert en coördineert de herzieningen van BREF’s.
Er vindt op Europees niveau prioritering plaats van herzieningen van BREF’s, onder andere op basis van het potentiële effect van de herziening en beschikbare capaciteit. Iedere lidstaat maakt hierin een eigen weging. Wanneer de planning van herzieningen van BREF’s in Europa besproken gaan worden, zal Nederland beoordelen welke herzieningen van BREF’s prioriteit hebben en dit inbrengen. Nederland zet zich nu al in voor onder andere de prioritering van de herziening van de BREF IJzer en Staal.
Overigens wordt een BBT-conclusie gebaseerd op de emissieniveaus van Europese referentie-installaties. Dat betekent dat als er veel referentie-installaties zijn die aan de bovenkant van een BBT-conclusie presteren, de BBT-conclusie bij een herziening niet aangepast zal worden. In het kader van de herziening van de Richtlijn Industriële emissies (RIE) wordt gekeken naar een herzieningstermijn van BREF’s die afhankelijk is van de ontwikkelingen binnen de betreffende sectoren, waardoor normen sneller scherper kunnen worden.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met Rockwool over het significant terugdringen van hun stikstofuitstoot door het aanpassen van hun productieproces?
Ja, zie het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat voor kleine staalwolfabrieken al sinds 2002 een norm geldt van 30mg/m3 en dat dat deze normering bij invoering van de omgevingswet zal worden aangescherpt naar 5mg/m3?
Ik ga er van uit dat in de vraag steenwolfabrieken worden bedoeld. Voor installaties die geen IPPC-installaties zijn, en dus niet onder de RIE vallen, zijn er eisen opgenomen voor de uitstoot van ammoniak in het Activiteitenbesluit onder de Wet milieubeheer. De norm voor dit soort installaties is sinds 2003 inderdaad 30 mg/Nm3 en zal met de invoering van de Omgevingswet worden verlaagd naar 5 mg/Nm3. Wel kan het bevoegd gezag via maatwerk gemotiveerd afwijken van deze emissie-eis.
Bent u bereid om de normering voor grote staalwolfabrieken in lijn te brengen met de huidige normering voor kleine staalwolfabrieken (30mg/m3)?
Ik ga er van uit dat in de vraag steenwolfabrieken worden bedoeld. De norm van 30 mg/Nm3 geldt niet specifiek voor steenwolfabrieken maar voor alle bedrijven die vallen onder het Activiteitenbesluit.
Voor installaties waarmee steenwol wordt gemaakt en die in grootte vergelijkbaar zijn met Rockwool geldt de Europese regelgeving, met een bandbreedte van 30 tot 60 mg/Nm3. Deze bandbreedte is zorgvuldig vastgesteld, op grond van data van andere vergelijkbare installaties. In verband met het behoud van een gelijk speelveld in Europa en de mogelijkheid voor het bevoegd gezag om hier goed beargumenteerd op lokaal niveau afwegingen in te maken, wil ik in dit geval blijven bij de Europese normering. Een herziening van de BREF leidt uitsluitend tot scherpere BBT-conclusies als er voldoende soortgelijke Europese bedrijven zijn die op een lager emissieniveau presteren. Als er meerdere referentie-installaties zijn die op het niveau van Rockwool presteren, zal er niet veel veranderen. Bij de herziening van de RIE, die op dit moment loopt, pleit Nederland voor vergunnen aan de onderkant van de bandbreedte als uitgangspunt.
Op welke manier wordt er ingezet op duurzame/circulaire alternatieven voor steenwol?
Wat betreft de bouw wordt primair ingezet op generiek beleid om de milieu-impact van de gebouwde omgeving omlaag te brengen door steeds strengere eisen te stellen in de bouwregelgeving aan de milieuprestatie van een bouwwerk3. Op die manier wordt de markt gestimuleerd om te kiezen voor het produceren en toepassen van het meer milieuvriendelijke (isolatie-)materiaal en/of bouwmethoden om die eis te kunnen halen. Op Milieucentraal.nl wordt de consument de weg gewezen bij het kiezen van isolatiemateriaal4.
Daarnaast is het streven van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening om op 1 januari 2024 een verhoging van de subsidie voor isolatiematerialen met een (zeer) goede milieuprestatie – bijvoorbeeld bij biobased isolatiematerialen – in werking te laten treden voor de Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing (ISDE), de Subsidieregeling verduurzaming verenigingen van eigenaars (SVVE) en de Subsidie verduurzaming en onderhoud huurwoningen (SVOH).
Bent u bereid om in gesprek te gaan met producenten van circulaire isolatiematerialen (vlas, hennep, katoen en schapenwol) over de problemen waar zij tegenaanlopen en hoe de overheid daarbij kan helpen, bijvoorbeeld door nieuwe/aangepaste wet- en regelgeving?
Ja, over aanpassing in de bouwregelgeving vindt altijd overleg plaats met de belanghebbende partijen in de sector.
Kunt u toezeggen dat de Nederlands Instituut voor Bouwecologie en Ecologie(NIBE)-classificatie voor isolatiematerialen van geëxpandeerde kurk, mycelium (schimmeldraden), grasvezel, hennepvezel, kalkhennepblokken, aerogel en VIP (Vacuüm Isolatie Panelen) zo snel mogelijk opgesteld wordt, zodat deze alternatieven daadwerkelijk doorgang kunnen vinden?
Het Ministerie van BZK heeft een financiële bijdrage verleend voor de uitvoering van een subsidieregeling voor (onder meer) leveranciers van biobased bouwproducten voor opname van hun producten in de Nationale Milieudatabase5. Deze subsidieregeling loopt tot eind 2023. Hiermee kan de milieu-impact van deze producten worden gewaardeerd in de berekening van de milieuprestatie van bouwwerken (zie het antwoord op vraag 12).
Voor de nagestreefde verhoging van subsidie voor isolatiematerialen met een (zeer) goede milieuprestatie wordt een classificatie ontwikkeld. Hierbij worden ook de ervaringen betrokken met de classificatie van het NIBE.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie De Groot c.s. over verdienmodel voor biobased bouwmaterialen (Kamerstuk 33 576, nr. 291) en de uitvoering van de motie Grinwis Boulakjar over aanpassing van het bouwbesluit (Kamerstuk 32 847, nr. 966)? Deelt u de mening dat als deze twee moties worden uitgevoerd er helemaal geen Rockwool-fabriek meer nodig is?
Over de uitvoering van deze moties bent u op de hoogte gesteld via brieven van de Minister van Economische Zaken en Klimaat6 en de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening7.
Het kabinet deelt de genoemde mening niet, omdat een duurzame economie niet bereikt kan worden met alleen de inzet van biobased materialen. Zie ook het antwoord op vraag 12.
Protest tegen gaswinning in Waddenzee |
|
Faissal Boulakjar (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekent met het protest dat op zaterdagmiddag 26 november 2022 bij Ternaard heeft plaatsgevonden tegen meer gaswinning onder de Waddenzee?
Ja.
Wat is uw reactie op dit maatschappelijk verzet tegen de gaswinning bij Ternaard?
Ik ben bekend met de zorgen die er zijn. Voor gaswinning onder de Waddenzee is in het kabinet afgesproken dat er geen nieuwe vergunningen meer worden afgegeven. De vergunningsprocedure voor het gaswinningsproject Ternaard is de laatste procedure die zal worden afgerond. Voor wat betreft de zorgen kan ik aangeven dat in alle besluiten, ook het besluit Ternaard, altijd wordt ingegaan op de bestaande zorgpunten die geuit zijn in de zienswijze. Daarbij geldt altijd dat delfstofwinning onder de Waddenzee alleen is toegestaan als de hierdoor veroorzaakte bodemdaling niet schadelijk is voor de natuur. Om dit te borgen is het «hand aan de kraan»-principe vastgesteld in 2006.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met Shell en daarbij aan te dringen om (gezien de maatschappelijke en wetenschappelijke weerstand) af te zien van hun vergunningsaanvraag voor gaswinning bij Ternaard?
De besluitvorming rondom het project Ternaard loopt naar aanleiding van de Porthosuitspraak vertraging op. De Minister voor Natuur en Stikstof heeft NAM in de gelegenheid gesteld om de aanvraag voor de vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming aan te vullen om zo alsnog de stikstofeffecten te kunnen toetsen. Op dit moment wil ik eerst die uitkomsten afwachten, voordat ik samen met de Minister voor Natuur en Stikstof een volgende stap kan zetten in de besluitvorming over het project Ternaard en eventueel met NAM hierover in gesprek ga.
Het getouwtrek met de provincie Overijssel over het legaliseren van PAS-melders |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het verschil van mening tussen het Rijk en de provincie Overijssel over de mogelijkheden om af te zien van handhaving van Programma Aanpak Stikstof (PAS)-melders?1
Ja.
Is de veronderstelling juist dat het primair de verantwoordelijkheid van het Rijk is dat PAS-knelgevallen die te goeder trouw gehandeld hebben zo snel mogelijk gelegaliseerd worden?
Ja, het kabinet voelt haar verantwoordelijkheid zwaar om de meldingen te legaliseren. In de Wet natuurbescherming is vastgelegd dat het Rijk en de provincies hier samen zorg voor dragen. Hieruit volgt ook dat meldingen die voldoen aan de criteria zoals vastgelegd in de Regeling natuurbescherming worden gelegaliseerd. Dit wordt gecontroleerd in de verificatie van het bevoegd gezag.
In hoeverre hebben provincies al daadwerkelijk beschikking over de 250 miljoen euro die door het Rijk uitgetrokken is voor het legaliseren van PAS-melders?
Op 15 juli jl. heeft het kabinet aangekondigd € 250 miljoen voor de provincies beschikbaar te stellen om maatwerk toe te passen en het legalisatieprogramma verder te versnellen. Provincies konden op basis van voorfinanciering vanaf dat moment al maatregelen nemen.
Als de maatregelen aan de criteria voldoen die ik in de brief van 4 augustus jl. aan de provincies uiteen heb gezet, is er zekerheid dat de provincies de kosten daarvoor vergoed krijgen. De regeling voor deze specifieke uitkering treedt begin 2023 in werking.
Gaat u in overleg met de provincie Overijssel over de mogelijkheden voor externe saldering in onderhavige gevallen, al dan niet als tijdelijke oplossing?
Ja, hierover ben ik met de provincie Overijssel in gesprek. Op 9 december jl. hebben de gedeputeerde staten van Overijssel een brief gestuurd over het invullen hiervan2. Zij geven daarbij aan dat voor het komend jaar ruimte is gevonden om bij het merendeel van de PAS-melders af te zien van handhaving. Die ruimte wordt gevonden door voor het jaar 2023 op provinciaal verpachte landbouwgronden een algeheel bemestingsverbod op te leggen. Hierdoor ontstaat een tijdelijke depositiereductie van stikstof, die als mitigerende maatregel wordt benut om waar mogelijk te kunnen afzien van handhaving.
In hoeverre wordt stikstofruimte vanuit de Maatregel Gerichte Aankoop en beëindiging veehouderijen nabij natuurgebieden in de landelijke stikstofbank opgenomen en kan deze door provincies uitgegeven worden, gelet op de natuurdoelstelling van de opkoopregeling? In hoeverre is er ruimte om deze stikstofruimte te bestemmen voor het legaliseren van PAS-melders? Gaat u dit zo nodig mogelijk maken?
De Regeling provinciale aankoop veehouderijen nabij natuurgebieden (Rpav) – ook wel aangeduid met Maatregel Gerichte Aankoop – is in het legalisatieprogramma aangemerkt als bronmaatregel voor de legalisering van PAS-meldingen. De beschikbare stikstofruimte komt terecht in het Stikstofregistratiesysteem (SSRS). Hiervoor wordt binnenkort een wijziging van de Regeling natuurbescherming gepubliceerd. In het SSRS komt deze ruimte als eerste beschikbaar voor woningbouw en een aantal MIRT-projecten. De restruimte komt beschikbaar voor de legalisatie van PAS-melders.
Wat zijn de mogelijkheden voor gebruik van de ADC-toets (zijn er geen alternatieven, is er sprake van dwingende redenen van groot openbaar belang en worden de nodige compenserende maatregelen getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft) en compenserende maatregelen om PAS-knelgevallen die niet op andere wijze gelegaliseerd kunnen worden toch te legaliseren, gelet op de uitspraak van de advocaat-generaal van het Europese Hof van Justitie dat eerbiediging van de grondrechten van betrokken ondernemingen gezien mag worden als dwingende reden van openbaar belang?2
De mogelijkheden voor het gebruik van een ADC-toets om PAS-melders te legaliseren zijn onderzocht en blijken zeer beperkt. De belangen van de PAS-melders kunnen juridisch gezien niet gezamenlijk worden beschouwd als één project. Daarom moet voor elke individuele PAS-melding worden aangetoond dat voor het deel van zijn activiteit waarvoor hij de melding deed geen alternatieven zijn en de inhoud van de melding per geval als groot openbaar belang kan worden aangeduid.
Verder moeten de compenserende maatregelen kunnen worden uitgevoerd voor het relevante habitattype en al zijn uitgevoerd op het moment dat gelegaliseerd wordt. In de praktijk zijn hier jaren voor nodig. Daar komt nog bij dat voor elk van de compensaties op een prioritair habitat een advies van de Europese Commissie nodig is. Zodoende is dit geen oplossing die binnen de deadline van het legalisatieprogramma perspectief kan bieden.
Acht u een concreet voorstel voor het landelijk creëren van stikstofruimte voor PAS-melders als opvolging van het rapport Remkes, zoals binnenkort naar de Kamer gestuurd zal worden, voldoende om handhavingsverzoeken af te wijzen en aankondigingen voor het opleggen van een dwangsom in te trekken?
De provincie Overijssel heeft aangegeven aan een mogelijkheid te hebben om te kunnen afzien van handhaving, zoals in het antwoord op vraag 4 is toegelicht. Verder is de Kamer is op 25 november jl. geïnformeerd over de aanpak piekbelasters. De inzet daarbij is om snel een depositieverlaging te bewerkstelligen en deze waar mogelijk met prioriteit in te zetten voor het legaliseren van PAS-meldingen. Per casus moet worden beoordeeld of deze maatregel er ook voor kan zorgen dat handhaving kan worden afgewezen.
Welke mogelijkheden ziet u om lastige PAS-knelgevallen te helpen door op deze bedrijven met financiële steun innovatieve technieken en methoden voor emissiereductie toe te passen in combinatie met het realtime meten van de ammoniakemissie op basis van artikel 7ae van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet?
Samen met de provincies kijken we naar alle mogelijkheden om de PAS-meldingen te legaliseren. De provincies kunnen hiervoor ook het budget zoals genoemd in het antwoord op vraag 3 voor gebruiken. Wanneer innovatie wordt gebruikt in vergunningverlening moet de depositiereductie juridisch geborgd zijn.
Welke mogelijkheden ziet u voor financiële ondersteuning van de PAS-knelgevallen die met een last onder dwangsom geconfronteerd dreigen te worden ten einde hen in staat te stellen zelf stikstofruimte op te kopen dan wel de dwangsom te betalen zolang legalisatie nog niet gerealiseerd is? Wat is er op grond van de staatssteunkaders wel/niet mogelijk?
Samen met de provincies onderzoek ik alle opties die er zijn om toch van handhaving af te zien en dat het niet nodig is om dwangsommen op te leggen. Zie ook het antwoord op vraag 4. Als dat onverhoopt niet mogelijk is, is het voorstelbaar dat er sprake is van schade. Het kabinet zet zich maximaal in om de schade te vergoeden die PAS-melders ondervinden op het moment van onontkoombare handhaving en heeft daarvoor een schadeloket ingericht.4
Helaas komt niet alle schade voor vergoeding in aanmerking. Het Rijk moet zich hierbij houden aan de juridische kaders die gelden. Dat betekent ook dat er niet méér schade vergoed kan worden dan waarop juridisch aanspraak kan worden gemaakt. Het is bijvoorbeeld niet mogelijk om een opgelegde dwangsom te vergoeden. Daarnaast speelt hierbij het risico dat een vergoeding moet worden terugbetaald, wanneer deze niet voldoet aan de juridische kaders. Het is daarom ook in het belang van de ondernemer dat zorgvuldig beoordeelt welke schade voor vergoeding in aanmerking komt.
Is het mogelijk om de stikstofruimte die voor het vergunnen van infrastructurele projecten is opgekocht te gebruik voor het afwijzen van handhavingsverzoeken, zolang deze infrastructurele projecten nog niet gerealiseerd zijn en het legalisatieprogramma niet voor legalisatie heeft gezorgd?
Het kabinet onderschrijft dat het van belang is dat er meer mogelijkheden komen om te sturen op de ingebruikname van stikstofruimte. In de brief «voortgang integrale aanpak landelijk gebied en opvolging uitspraak Raad van State over Porthos» van 25 november jl. staat dat het kabinet met bevoegd gezagen inzet op het met voorrang sturen op de gebruiksmogelijkheden van emissieruimte. Ook zet het kabinet in op het registreren van alle vrijkomende en vrijvallende ruimte om zo steviger regie te voeren op het uitgeven van deze ruimte aan prioritaire projecten.
In overeenkomsten die voor infrastructurele projecten van Rijk en provincies worden gesloten, is opgenomen voor welke projecten de verworven stikstofruimte wordt ingezet. Dat is nodig om de directe samenhang tussen saldogever en saldonemer te kunnen aantonen, waardoor deze ruimte kan worden gebruikt voor extern salderen. Dit betekent dat de verworven stikstofruimte niet met terugwerkende kracht voor andere doeleinden kan worden gebruikt.
Is de veronderstelling juist dat op basis van de Regeling natuurbescherming (artikel 2.8b) geen depositieruimte gereserveerd kan worden voor gemelde PAS-projecten die tussen 2009 en 2015 zijn gerealiseerd en waarbij overheden hebben aangegeven dat er geen natuurtoestemming nodig was? Bent u voornemens de regelgeving zo aan te passen dat dit wel mogelijk wordt?
Conform het amendement Bisschop c.s. (Kamerstuk 35 600, nr. 19) is artikel 1.13a in de Wet stikstofreductie en natuurverbetering opgenomen. Het eerste artikel uit het amendement luidt: «Onze Minister draagt in het belang van de rechtszekerheid tezamen met gedeputeerde staten van de provincies zorg voor het legaliseren van de projecten met een geringe stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden die voldeden aan de voorwaarden van artikel 2.12 van het Besluit natuurbescherming, zoals dat luidde op 28 mei 2019.». Hiermee wordt gedoeld op de activiteiten die een melding hadden gedaan of waren vrijgesteld van de meldingsplicht (meldingsvrije activiteiten). Activiteiten van voor de PAS-periode zijn zodoende geen onderdeel van het legalisatieprogramma.
Kunt u garanderen dat voor PAS-knelgevallen die te goeder trouw gehandeld hebben linksom of rechtsom een oplossing gevonden wordt waardoor legalisering binnen handbereik is en deze bedrijven niet omvallen?
Het is een wettelijke opgave om alle PAS-meldingen die voldoen aan de verificatie van een oplossing te voorzien. Het kabinet voelt die verantwoordelijkheid zwaar en doet er alles aan om die oplossingen zo snel mogelijk te realiseren.
De zestien koeien die vermoedelijk zijn geëlektrocuteerd door een mestschuifsysteem |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Wat ging er door u heen toen u hoorde dat zestien koeien in een stal in Hooghalen zijn geëlektrocuteerd, vermoedelijk door een kortsluiting in het mestschuifsysteem?1
Verschrikkelijk. Het is niet te bevatten dat er 16 koeien geëlektrocuteerd zijn in de stal. Voor de andere koeien in de stal en voor de veehouder moet het een angstaanjagend moment zijn geweest.
Is er inmiddels meer duidelijk over de doodsoorzaak van deze dieren en de manier waarop dit heeft kunnen gebeuren?
Voor zover bekend zijn de 16 koeien geëlektrocuteerd en daardoor dood gegaan. Het onderzoek naar de oorzaak loopt nog. Een onderdeel van het onderzoek is het doormeten van de elektrische installatie. Zodra de uitkomsten van het onderzoek bekend zijn, wordt de Kamer hierover geïnformeerd.
Zijn er meer gevallen bekend van kortsluiting in het mestschuifsysteem? Hoe vaak is dit eerder voorgekomen?
Voor zover mij bekend zijn er geen vergelijkbare gevallen.
Hoe groot is de kans dat zich dit vaker voor zal doen bij zogenaamde emissiearme stalvloeren met een mestschuifsysteem? Waar baseert u dat op en hoe beoordeelt u dat?
De kans dat een dergelijk triest incident vaker voor gaat komen acht ik niet groot.
Bij juiste fabricage, installatie en onderhoud van het mestschuifsysteem zal elektrocutie van koeien door kortsluiting niet op kunnen treden.
Erkent u dat dit systeem kennelijk levensgevaarlijk kan zijn, zowel voor dieren als voor veehouders?
In deze casus was mogelijk sprake van elektrocutie. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 loopt het onderzoek naar de exacte oorzaak nog. Zodra de uitkomsten van het onderzoek bekend zijn, wordt de Kamer hierover geïnformeerd.
Gaat u een waarschuwing uitvaardigen voor veehouders met dezelfde emissiearme vloer en mestschuif over dit risico? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u deze veehouders adviseren?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 loopt er nog onderzoek naar de oorzaak van het incident op het betreffende melkveebedrijf. Op dit moment zie ik geen reden om een waarschuwing uit te vaardigen. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek bezie ik de situatie opnieuw.
In zijn algemeenheid geldt dat de website van Rijkswaterstaat/Infomil informatie geeft over emissiearme vloeren, zodat melkveehouders kunnen kijken of zij te maken hebben met een emissiearme vloer2. Bij alle type vloeren, zowel traditionele vloeren als bij emissiearme vloeren, kunnen risico’s voorkomen. Het is niet zo dat emissiearme technieken als zodanig onveilig zijn. Het is een complex geheel waarbij meerdere factoren een rol lijken te spelen.
Zoals in de brief van 14 december 2021 van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat aan uw Kamer (Kamerstuk 29 383, nr. 365) is aangegeven, is met stakeholders het vergroten van de veiligheid op het boerenerf besproken. Risico’s op het boerenerf worden onder andere in het voorlichtingsprogramma «Veilig en met plezier werken in de melkveehouderij» onder de aandacht gebracht3.
Kunnen veehouders subsidie of belastingvoordelen ontvangen voor deze emissiearme vloer en dit mestschuifsysteem? Zo ja, onder welke regelingen vallen die en hoeveel belastinggeld is reeds aan subsidies voor deze systemen uitgegeven?
Het is niet bekend welk type emissiearme vloer en mestschuif in de getroffen stal wordt toegepast.
Veehouders kunnen geen subsidie ontvangen voor emissiearme vloeren en mestschuifsystemen. Wel kunnen zij deelnemen aan de fiscale regelingen milieu-investeringsaftrek (MIA) en de Willekeurige afschrijving milieu-investeringen (Vamil) als de stal het certificaat Maatlat Duurzame Veehouderij (MDV) heeft behaald. Op korte termijn is niet te achterhalen hoeveel MDV-stallen een emissiearme vloer en mestschuifsysteem toepassen en hoeveel fiscaal voordeel aan die stallen is gegeven.
Kunt u bevestigen dat er gevallen zijn geweest waarin koeien uitglijden over gladde emissiearme stalvloeren, waarbij deze koeien soms ook vervroegd naar de slacht zijn afgevoerd?2
Het is bekend dat koeien kunnen uitglijden op gladde vloeren. Mij zijn geen precieze gegevens bekend over koeien die vervroegd naar de slacht zijn afgevoerd naar aanleiding van incidenten met gladde vloeren.
Herinnert u zich dat de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) concludeerde dat technische installaties in stallen extra brandveiligheidsrisico’s opleveren en dat zij het risico op het ontstaan en snelle uitbreiding van stalbranden vergroten met als gevolg dat meer dieren overlijden?3
De Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) benoemt in het rapport Stalbranden inderdaad dat technische installaties extra brandveiligheidsrisico’s opleveren en dat dit in toenemende mate een goed risicobewustzijn en veiligheidsmanagement vergt van de veehouder. Dit onderschrijf ik. Het incident laat ook zien dat het van belang is om maatregelen te nemen ten aanzien van het onderhoud van elektra en het verminderen van brandveiligheidsrisico’s. Voor de set aan maatregelen die ik hiervoor neem, zoals het drie- of vijfjaarlijks verplicht laten keuren van elektra- en zonnestroominstallatie en een jaarlijkse visuele keuring, verwijs ik naar mijn Kamerbrief van 8 oktober 2021 (Kamerstuk 35 925-XIV, nr. 7) en naar de informatie over de voortgang van de uitwerking van die aanpak op 6 juli 2022 (Kamerstuk 28 286, nr. 1261).
Kunt u bevestigen dat de Raad van State (RvS) heeft geoordeeld dat de stikstofreducerende werking van verschillende emissiearme stalvloeren onvoldoende zeker is?4
Ja. De Raad van State heeft recent over drie emissiearme stalsystemen geoordeeld dat met de toepassing van de Rav-emissiefactoren de emissie van ammoniak uit de betreffende stallen niet met de vereiste zekerheid kan worden vastgesteld in het kader van de toetsing aan de Wet natuurbescherming7. De Minister voor Natuur en Stikstof heeft uw Kamer op 25 november jl. geïnformeerd over hoe hier mee om te gaan (Voortgang integrale aanpak landelijk gebied en opvolging uitspraak Raad van State over Porthos, Kamerstuk 2022Z23249.
Bent u nog steeds van mening dat staltechnieken een oplossing zijn in de verschillende crises waarmee de veehouderij te kampen heeft (stikstof, klimaat, waterkwaliteit, dierenwelzijn en volksgezondheid)? Zo ja, waarom?
Ja. De toepassing van innovatieve emissiearme stalsystemen blijft onderdeel van mijn inzet op de verdere verduurzaming van de veehouderij en de opgaven die daarbinnen spelen. Daarbij is het van belang dat innovaties zowel technisch, juridisch, economisch als maatschappelijk werken. Indien een innovatie op een van deze vier aspecten niet goed werkt, zal de toepassing in de praktijk niet tot de gewenste effecten gaan leiden. Verder verwijs ik u naar mijn brief aan uw Kamer van 25 november jl. (kenmerk 2022Z23250) waarin ik mijn inzet op innovatie en stalsystemen uit een heb gezet.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de gestelde termijn beantwoorden?
Ja.
Het IMG die wachttijd voor schadeafhandeling laat oplopen naar 21 maanden |
|
Faissal Boulakjar (D66), Sandra Beckerman |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Herkent u dat gedupeerden met mijnbouwschade die eerder 15 maanden moesten wachten op een beslissing op hun schademelding nu een brief krijgen dat ze nog zes maanden extra moeten wachten?
Ja, ik herken dit.
Deelt u de mening dat 21 maanden moeten wachten op een beslissing ontoelaatbaar lang is?
Ja. Ik deel uw mening dat een wachttijd van 21 maanden voor een besluit ontoelaatbaar lang is. Een lange wachttijd tot besluiten en bijbehorende onzekerheid maakt het proces voor gedupeerden te belastend. Het IMG streeft ernaar schademeldingen binnen een half jaar (26 weken) af te handelen. De gemiddelde gerealiseerde doorlooptijd (mediaan) voor fysieke schades van 2022 tot nu toe, ligt met 23 weken onder de streeftermijn (=26 weken). Het IMG geeft echter aan dat, als er sprake is van complexe dossiers, de beslistermijn kan oplopen. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om midden- en kleinbedrijven of om monumenten met tot wel 400 schades. Helaas is het aantal langlopende dossiers van méér dan twee jaar oud het afgelopen jaar toegenomen. Zo lang moeten wachten op een besluit is ontoelaatbaar en kan redelijkerwijs niet van bewoners gevraagd worden.
Is het (nog verder) verlengen van de beslistermijn door het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) overlegd met het ministerie?
Over het verlengen van de beslistermijn in individuele situaties, zoals meegedeeld in de door het IMG verstuurde brieven, wordt niet overlegd met het Ministerie van EZK. Sinds de inwerkingtreding van de Tijdelijke wet Groningen is het IMG als zelfstandig bestuursorgaan een onafhankelijk instituut. Door de onafhankelijkheid waarmee het IMG zijn procedures vormgeeft, wordt met het Ministerie van EZK niet overlegd over de invulling van procedures. Zoals ook in het antwoord op vraag 2 aangegeven zijn wij het erover eens dat 21 maanden moeten wachten op een besluit redelijkerwijs niet van bewoners gevraagd kan worden. Juist in complexe situaties, is het belangrijk dat bewoners snel perspectief op een oplossing wordt geboden.
Hoeveel gedupeerden hebben de brief van het IMG ontvangen dat de beslistermijn verlengd is? Hoe vaak betrof het een materiële schademelding? Hoe vaak betrof het een immateriële schademelding?
Het IMG houdt niet separaat bij in hoeveel gevallen zij een brief met een verlenging van beslistermijnen hebben verstuurd. Het IMG houdt wel bij hoeveel schademeldingen er worden gedaan en hoe lang deze meldingen in behandeling zijn. Het aantal dossiers van meer dan één jaar oud is op peildatum 15 november 3.206. Het aantal dossiers van meer dan twee jaar oud is op peildatum 15 november 1.459. 45% van de reguliere schademeldingen wordt binnen een half jaar afgehandeld.
Herkent u dat het weer oprekken van de beslistermijn en het 21 maanden moeten wachten op een beslissing op een schademelding niet bijdraagt aan het herstel van vertrouwen?
Ja. Ik heb de afgelopen maanden met mensen in het aardbevingsgebied gesproken, en de lange wachttijden waren vaak een centraal thema waardoor gedupeerden zich gefrustreerd voelen. Het onderzoek «Gronings Perspectief» van Rijksuniversiteit Groningen concludeerde dat bewoners met langdurige en/of meervoudige schades meer stress ervaren dan bewoners waarvan het IMG de schades spoedig afhandelt. Daarnaast hebben deze gedupeerden minder vertrouwen in instanties zoals gemeenten, IMG/NCG of de overheid in het algemeen. Het zijn dus juist de complexe dossiers met een moeizaam verloop en lange doorlooptijd die niet bijdragen aan het herstel van vertrouwen. Om het vertrouwen onder bewoners te vergroten, is het dus van belang dat de behandeling van vastgelopen situaties meer prioriteit krijgt en hier spreekt EZK met IMG over.
Herkent u dat het lang moeten wachten op schadeloosstelling ook voor andere problemen zorgt bij eigenaren? Herkent u bijvoorbeeld de verhalen van gedupeerden die onnodig veel moeten stoken omdat ze verduurzaming uitstellen nu de schadeafhandeling niet geregeld is?
Zie het antwoord op vraag 5 voor problemen die bewoners ervaren bij langdurige procedures. Signalen over andere problemen als gevolg van het lang moeten wachten op schadeloosstelling zijn bij mij niet bekend. Het IMG geeft aan hier ook niet bekend mee te zijn.
Welke stappen gaat u zetten om te garanderen dat de beslistermijn op schademeldingen omlaag gaat?
Ik zal de ontwikkeling van het aantal langlopende dossiers blijven monitoren en zal, door middel van gesprekken met het bestuur van het IMG, aansturen op snellere behandeling van complexe en/of vastgelopen situaties.
Het blijkt moeilijk voor het IMG om bij complexe dossiers, waarbij schade en andere problematiek samenkomen, snelle resultaten te bieden: deze dossiers lost IMG nadrukkelijk samen met bewoners op. Het IMG heeft bijvoorbeeld een speciaal programma opgezet voor deze dossiers. Dit leidde ertoe dat het afgelopen jaar het aantal schademeldingen van tussen de 1 en 2 jaar oud vrijwel is gehalveerd, van circa 6.400 naar circa 3.200 aanvragen op dit moment (peildatum 15 november). Daarnaast is er een speciaal team dat zich bezighoudt met Impactvolle Dossiers. De voortgang hiervan wordt wekelijks door het bestuur besproken en waar nodig wordt de casus doorgeleid naar het interventieteam. Door eenvoudige schades af te handelen met een vaste vergoeding heeft het IMG extra capaciteit vrijgemaakt om complexe dossiers te behandelen. Het IMG zet dus al langer in op het voorkomen van lange doorlooptijden en geeft aan dit te prioriteren.
Herkent u dat de schadeafhandeling juist ook traag verloopt doordat er veel mechanismen zijn ingebouwd om gedupeerden te controleren (wantrouwen)?
Ten algemene geven bewoners aan zich zorgen te maken over de procedures en juridisering bij het IMG. Dit heeft mijn aandacht en ik laat daarom uitzoeken hoe een eventueel ander schademodel hierin kan helpen. Het IMG werkt ook mee aan dit onderzoek. Ik herken echter niet dat het IMG moedwillig meer controlerende stappen inbouwt in de procedures dan strikt noodzakelijk zijn voor de uitvoering van zijn werkzaamheden. Voor verschillende regelingen zijn er werkwijzers ontwikkeld waarbij IMG vooraf zo ver mogelijk ingevulde formulieren klaar zet, met als doel de aanvraag voor bewoners te vergemakkelijken. Dit geldt bijvoorbeeld voor waardedaling en immateriële schade. Bij de regeling waarbij IMG, na aanvraag van een bewoner, een vaste vergoeding uitkeert bij een eerste melding van fysieke schade wordt de aanvrager gevraagd foto’s te uploaden of neemt een deskundige schade op. Als een aanvrager foto’s heeft geüpload, beoordeelt het IMG uiteraard wel of daarop schade is te zien. Dit soort mechanismen resulteren juist in een sneller verloop van de schadeafhandeling.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het wetgevingsoverleg Groningen?
Ja.
Een lijst van 500-600 piekbelasters |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Kunt u toelichten hoe de verwarring over het bestaan van «een lijst van 500–600 piekbelasters» is ontstaan en wat precies de informatie richting de heer Remkes was, waar hij zijn veronderstelling op baseerde?
Als bijlage bij mijn brief van 14 oktober 2022 heeft u de exacte informatie zoals die aangeleverd aan de heer Remkes ontvangen (Kamerstuk 35 334, nr. 202). Zoals in die brief toegelicht, is op verzoek van de heer Remkes ambtelijk een inschatting gemaakt van de potentiële orde-grootte-effecten van een aanpak gericht op piekbelasters. Deze analyse is evenwel gedaan op basis van geanonimiseerde data en niet op basis van een lijst van 500–600 concrete bedrijven. Om welke bedrijven het gaat, is afhankelijk van beleidsuitgangspunten en instrumentarium.
Kunt u de eerdere adviezen en studies van en voor het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin ook sprake was van «piekbelasters» en «piekvervuilers», zoals het eerdere advies van de heer Remkes, RIVM-rapporten, de studie van het Ministerie van Financiën en de «Top 100» voor ammoniak en stikstofdioxide (NO2) en andere, samenvatten en appreciëren voor gericht beleid op piekbelasters?
Bovengenoemde adviezen en rapporten onderstrepen de potentie van een aanpak waarin gericht de uitstoot van de grootste piekbelasters wordt teruggebracht of weggenomen. Waar de top-100-lijsten voor ammoniak (NH3) en stikstofdioxide (NO2) informatie geven over de uitstoot, is bij de aanpak van piekbelasters met name de depositie van die bedrijven op de natuur, in het bijzonder stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden van belang. Met gebiedsspecifiek maatwerk gericht op piekbelasters kunnen stikstofdeposities effectiever worden weggenomen. Voor de nadere definiëring van wie piekbelasters zijn, zijn de hoeveelheid depositie, de eigenschappen van de stof (NOx of NH3), de soort en de karakteristieken van de emissiebron en de afstand tot een N2000-gebied relevant. Instrumenten kunnen zich vervolgens nog richten op specifieke subsets van piekbelasters, bijvoorbeeld de piekbelasters op die Natura 2000-gebieden waarvan de huidige en/of voorziene toekomstige staat het meest zorgelijk is.
Met de maatregel gerichte aankoop (MGA) gericht op agrarische piekbelasters wordt in de huidige aanpak stikstof reeds invulling gegeven aan gebiedsgerichte depositiereductie. Ook wordt ingezet op gebiedsgericht maatwerk voor industriële piekbelasters. Zoals toegezegd in het stikstofdebat van 23 juni jongstleden en tevens conform de motie-Van Campen (VVD) (Kamerstuk 33 576, nr. 302) werk ik de aanpak hiervoor verder uit samen met de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu. In de korte termijn aanpak die thans wordt uitgewerkt in het kader van het advies van de heer Remkes zullen de genoemde adviezen en de reeds lopende trajecten worden betrokken.
Wordt het idee om «piekbelasters» met voorrang en binnen een jaar uit te kopen of te onteigenen en de «winst» meegenomen in de gebiedsprocessen?
Het kabinet heeft in zijn reactie op het advies Remkes d.d. 14 oktober 2022 aangegeven om met betrekking tot piekbelasters de gefaseerde aanpak van de heer Remkes te hanteren: aanpassen, verplaatsen en daarna het gesprek aangaan over (vrijwillig) stoppen. Met provincies wordt momenteel overlegd over hoe dit proces het beste is te organiseren. Hierbij komt ook de samenhang van de piekbelastersaanpak met de gebiedsprocessen aan de orde. Beoogd is dat de inzetbare stikstofruimte die een aanpak oplevert met prioriteit naar het legaliseren van de PAS-meldingen gaat.
Wordt het idee om de «winst» van het beëindigen van «piekbelasters» te verdelen onder Programma Aanpak Stikstof (PAS)-melders meegenomen in gebiedsprocessen?
Zie antwoord vraag 3.
Is er een overlap tussen de bedrijven met de grootste ammoniakemissies en de bedrijven met de grootste stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden?
De omvang van de ammoniakemissie is een belangrijke factor. Voor de depositie op natuurgebieden zijn echter onder andere ook de ligging ten opzichte van en de afstand tot die natuur medebepalend.
Is er een overlap tussen de bedrijven met de grootste depositie en de lijst met PAS-melders?
Op dit moment is er geen lijst met piekbelasters waar de aanpak op zal zien, samengesteld. De mate waarin er sprake is van overlap, is daarmee niet te duiden.
Wat vindt u van het advies van de heer Remkes om Nederland in «zones» te verdelen, ingedeeld naar wat er in een bepaald gebied mogelijk is?
In het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de verschillende typen gebieden in ons land, zoals de hoge zandgronden, veenweidegebieden en de kleigebieden. Ieder type gebied heeft zijn eigen natuur-, water- en bodempotenties met daarbij behorende opgaven voor natuur, stikstof, water en klimaat. Deze opgaven werken door in de ruimtelijke planvorming. Door onderscheid te maken tussen gebieden vanuit de opgaven die er spelen, wordt duidelijk wat er wel en niet in een gebied mogelijk is. Een zonering, zoals ook de heer Remkes voorstelt, kan ondersteunend werken aan de gebiedsprogramma’s. Het kabinet heeft reeds aangegeven dat het werken met een zonering «bottom-up» vorm zou moeten krijgen. Vanuit deze gedachte past het advies bij de uitgangspunten van het NPLG en de gebiedsgerichte aanpak die het kabinet voorstaat.
Als er een dergelijke indeling wordt gemaakt, hoeveel (ongeveer) van de PAS-melders zouden dan in een «rode zone» vallen?
Zo’n indeling is op dit moment niet gemaakt. Zodoende is ook niet te zeggen hoeveel PAS-meldingen (ongeveer) in een van de verschillende zones zouden vallen.
Het voornemen om vóór de verlenging van de toelating van het landbouwgif glyfosaat (Round-up) te stemmen |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat Nederland tijdens de Standing Committee on Plants, Animals, Food and Feed (SCoPAFF) vergadering van 13 en 14 oktober 2022 vóór het voorstel zal stemmen om de toelating van glyfosaat met een jaar te verlengen, zonder dat de wettelijk verplichte veiligheidstoetsen zijn afgerond?
Ja, het gaat hier om de procedurele verlenging van de werkzame stof glyfosaat met maximaal één jaar. De reden hiervoor is dat de wetenschappelijke beoordeling meer tijd kost doordat de grote hoeveelheid reacties uit de publieke consulatie die moeten worden verwerkt. Alvorens de herbeoordeling zorgvuldig te kunnen afronden.
Zo ja, waarom kiest u hiervoor? Kunt u uitsluiten dat hier economische belangen meewegen?
Verordening (EG) 1107/2009 voorziet in het procedureel verlengen van de goedkeuring van een werkzame stof op het moment dat de herbeoordeling niet tijdig is afgerond buiten de schuld van de toelatinghouder. Dit is hier het geval (zie ook vraag 1).
Ik hecht eraan dat alle wetenschappelijke inzichten, ook die tot een andere conclusie komen, worden betrokken, omdat dit de afweging voor het al dan niet hernieuwen van de goedkeuring beter mogelijk maakt. In mijn stemverklaring heeft Nederland aangedrongen op snelheid, want hoe eerder het volledige inzicht beschikbaar is, hoe eerder een besluit genomen kan worden. De economische belangen zijn niet in deze afweging meegenomen (Kamerstuk 27 858, nr. 581).
Tijdens de stemming bleek geen gekwalificeerde meerderheid van lidstaten te zijn voor het Commissievoorstel (64,73% voor; een gekwalificeerde meerderheid is er vanaf 65%). De Europese Commissie zal het voorstel binnenkort opnieuw voorleggen aan het zogenoemde beroepscomité. Mocht ook dan geen gekwalificeerde meerderheid voor of tegen het voorstel zijn, dan is de Europese Commissie gemachtigd om een eigenstandig besluit op het voorstel te nemen. In eerdere beroepscomités is gebleken dat de Europese Commissie dan haar eerdere voorstel volgt.
Kunt u bevestigen dat de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) heeft geoordeeld dat glyfosaat «waarschijnlijk kankerverwekkend voor de mens» is? Is dit oordeel meegenomen in de nieuwe risicobeoordeling?1
Ja, dat klopt. Echter, uit de recente classificatie van ECHA blijkt dat er voldoende wetenschappelijk bewijs is dat de werkzame stof glyfosaat niet aan te merken is als kankerverwekkend.2
Kunt u bevestigen dat wetenschappers en de Parkinson Vereniging glyfosaat aanwijzen als één van de meest verdachte landbouwgiffen die de ziekte van Parkinson kunnen veroorzaken, ook op jonge leeftijd? Kunt u bevestigen dat er in de huidige herbeoordeling niet op de lange-termijn neurologische effecten (zoals Parkinson) is getoetst?2
Er zijn verschillende wetenschappelijke inzichten over het al dan niet veroorzaken van neurologische aandoeningen door het gebruik of de blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen. In de lopende herbeoordeling van glyfosaat is de beschikbare wetenschappelijke informatie over mogelijke neurologische effecten meegenomen.
Ik heb uw Kamer recent geïnformeerd over het rapport van het RIVM «Gewasbeschermingsmiddelen met mogelijke neurologische effecten: een analyse van werkzame stoffen op basis van de chemische structuur». Volgens dit rapport heeft glyfosaat geen chemische structuur die lijkt op die van stoffen die met neurologische effecten in verband worden gebracht. Dit neemt niet weg dat de datavereisten op het gebied van neurologische aandoeningen aangescherpt kunnen worden. Daar span ik mij actief voor in. EFSA werkt op Europees niveau aan het verbeteren van de beoordelingsmethodiek voor neurologische aandoeningen (Kamerstuk 27 858, nr. 573).
Verordening (EG) nr. 1107/2009 gaat uit van het voorzorgsprincipe. Dit betekent dat werkzame stoffen alleen goedgekeurd worden als uit de Europees geharmoniseerde beoordeling blijkt dat er geen onaanvaardbare risico’s zijn voor mens, dier en milieu.
De Europees geharmoniseerde toelatingsprocedure voorziet op dit moment in een getrapte benadering voor het aspect «toxiciteit voor mensen». Dit betekent dat er standaard (proefdier)studies en openbare wetenschappelijke literatuur opgenomen dienen te worden in het aanvraagdossier. In deze proefdierstudies wordt ook naar mogelijke neurotoxische effecten gekeken. Als tijdens de beoordeling hiervan blijkt dat er aanwijzingen zijn voor mogelijke motorische en neurologische aandoeningen, dan dient de aanvrager aanvullende specifieke (proefdier)studies uit te voeren, gericht op neurotoxische effecten. Gelet op het belang heeft Nederland bij de Europese Commissie gepleit de datavereisten voor neurologische aandoeningen voortaan standaard op te nemen in de goedkeuringsprocedure voor werkzame stoffen en in de toelatingsprocedure voor gewasbeschermingsmiddelen (Aanhangsel van de Handelingen, 2020–2021, nr. 3261).
Kunt u bevestigen dat er restanten van glyfosaat en het afbraakproduct aminomethylfosfonzuur (AMPA) worden gevonden op ons voedsel, maar dat er niet wordt getest op de «veilige» normen van AMPA? Kunt u bevestigen dat langdurige blootstelling aan lage doses AMPA in verband wordt gebracht met diverse vormen van kanker, nierschade, ADHD, autisme, Alzheimer, Parkinson, miskramen en huidziekten? Is dit meegenomen in de nieuwe risicobeoordeling?3, 4
Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen kan ertoe leiden dat er restanten daarvan worden aangetroffen in of op ons voedsel. De mogelijke risico’s voor de consument worden echter afgedekt door onder andere het vaststellen en controleren van maximale residulimieten.
De mogelijke risico’s van blootstelling aan het afbraakproduct AMPA door consumenten via de inname van voedingsmiddelen zijn onderdeel van de lopende herbeoordeling van de werkzame stof glyfosaat.
Kunt u bevestigen dat de Europese Unie glyfosaat reeds heeft geclassificeerd als (chronisch) toxisch voor het waterleven en dat in Nederland op veel plekken glyfosaat in het water wordt aangetroffen? Kunt u bevestigen dat op zeker 30 drinkwaterinnamepunten de normen voor glyfosaat worden overschreden? Heeft u dit meegewogen in uw oordeel over de verlenging van de toelating?5
Ja, het is al vele jaren bekend dat de werkzame stof schadelijk is voor de ogen (categorie 1) en chronisch gevaar oplevert voor het aquatisch milieu (categorie 2). Het Ctgb houdt hier rekening mee bij het beoordelen van aanvragen voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen op basis van de werkzame stof glyfosaat.
In de publicatie van het PBL waar het lid Vestering naar verwijst wordt gemeld dat in de periode 2014–2017 jaarlijks gemiddeld ca. 30 normoverschrijdingen bij drinkwaterinnamepunten werden gemeten en dat glyfosaat de belangrijkste probleemstof was. Op basis van de monitoringdata heeft het Ctgb bij de recente herbeoordeling van middelen op basis van glyfosaat maatregelen genomen om het drinkwater te beschermen7.
Het consortium dat de herbeoordeling uitvoert (waaronder het Ctgb), EFSA en ECHA ziet momenteel nog onvoldoende aanwijzingen dat de werkzame stof glyfosaat niet zou voldoen aan de goedkeuringsvoorwaarden van Verordening (EG) 1107/2009 (Kamerstuk 27 858, nr. 581). Dit is waarom ik heb besloten nu in te kunnen stemmen met een procedurele verlenging, in afwachting van de definitieve herbeoordeling. Dit neemt niet weg dat ik uw zorg deel over de toxiciteit voor het waterleven, en daarom hecht aan verdere verlaging van emissies.
Heeft u de wetenschappelijke studie over het schadelijke effect van glyfosaat op hommels, in combinatie met de voedselschaarste voor hommels – die in veel landbouwgebieden een feit is – meegewogen in uw oordeel over de verlenging van de toelating?6
Ja. Het consortium dat de herbeoordeling uitvoert (waaronder het Ctgb), EFSA en ECHA ziet momenteel nog onvoldoende aanwijzingen dat de werkzame stof glyfosaat niet zou voldoen aan de goedkeuringsvoorwaarden van Verordening (EG) 1107/2009 (Kamerstuk 27 858, nr. 581). Dit neemt niet weg, dat ik dit artikel onder de aandacht zal brengen van EFSA.
Kunt u bevestigen dat uit de Monsanto Papers (die openbaar zijn geworden tijdens Amerikaanse rechtszaken tegen glyfosaat) is gebleken dat toenmalige producent Monsanto gigantisch lobbyde en zelfs fraudeerde om ervoor te zorgen dat glyfosaat in 2017 als niet-kankerverwekkend zou worden geclassificeerd? Kunt u uitsluiten dat dergelijke lobby- en fraudepraktijken momenteel niet gaande zijn? Zo ja, hoe?7
Uw Kamer is geïnformeerd over de (inter)nationale ontwikkelingen rond de werkzame stof glyfosaat. Hierin is ook stilgestaan bij de «Monsanto papers» en het feit dat EFSA tot de conclusie is gekomen dat er geen reden is om aan te nemen dat de chemische industrie de Europese beoordeling van de werkzame stof glyfosaat heeft beïnvloed (Kamerstuk 27 858, nr. 394).
Wat bedoelt u met de zin «Het consortium dat de herbeoordeling uitvoert (waaronder het Ctgb), EFSA en ECHA zien momenteel nog onvoldoende aanwijzingen dat de werkzame stof glyfosaat niet zou voldoen aan de goedkeuringsvoorwaarden van Verordening (EG) 1107/2009»? Betekent dit dat het ernaar uitziet dat glyfosaat een nieuwe toelating zal krijgen? Zo ja, voor hoeveel jaar?8
Het consortium dat de herbeoordeling uitvoert (waaronder het Ctgb), EFSA en ECHA ziet momenteel nog onvoldoende aanwijzingen dat de werkzame stof glyfosaat niet zou voldoen aan de goedkeuringsvoorwaarden van Verordening (EG) 1107/2009 (Kamerstuk 27 858, nr. 581). Dit is waarom ik heb ingestemd met een procedurele verlenging.
Ik hecht eraan dat bij de (her)beoordeling van een werkzame stof alle wetenschappelijke inzichten mee worden gewogen, ook inzichten die tot een andere conclusie komen. Op basis hiervan kan de afweging worden gemaakt over het al dan niet (hernieuwd) goedkeuren van een werkzame stof op het niveau van de Europese Unie. Het is aan de Europese Commissie om met een voorstel te komen voor het al dan niet hernieuwen van de goedkeuring van de werkzame stof glyfosaat. Ik kan niet vooruitlopen op de inhoud van dit voorstel.
Kunt u bevestigen dat op het gebied van landbouwgif het voorzorgsprincipe geldt, waarbij stoffen niet toegelaten moeten worden tenzij bewezen is dat ze veilig zijn? Zo ja, waarom stemt u in het licht van bovenstaande dan voor de verlenging van de toelating van glyfosaat?
Ja. Verordening (EG) nr. 1107/2009 gaat uit van het voorzorgsprincipe. Dit betekent dat werkzame stoffen alleen goedgekeurd worden als uit de Europees geharmoniseerde beoordeling blijkt dat er geen onaanvaardbare risico’s zijn voor mens, dier en milieu.
Ik verwijs u voor het antwoord op het 2e deel van de vraag naar het antwoord op vraag 2.
Herinnert u zich de motie van het lid Vestering die de regering verzoekt zich in te zetten voor een aanpassing van de Europese regelgeving om de toelating voor pesticiden te laten vervallen bij het verstrijken van de goedkeuringsperiode, in plaats van deze procedureel te verlengen? Deelt u het inzicht dat de Tweede Kamer zich hiermee kritisch heeft uitgelaten over procedurele verlengingen in het algemeen? Waarom neemt u dit niet mee in uw besluit over de procedurele verlenging van glyfosaat?9
Ik herinner me deze motie en de reactie daarop. Uw Kamer is geïnformeerd over het feit dat de inzet gericht is op het verruimen van de beoordelingscapaciteit van de bevoegde autoriteiten in de verschillende lidstaten in de Europese Unie, omdat deze bevoegde autoriteiten de wetenschappelijke risicobeoordeling uitvoeren voor de goedkeuring van werkzame stof. Dit kan ertoe leiden dat de noodzaak om over te gaan tot procedurele verlenging van de goedkeuring van werkzame stoffen veel kleiner wordt. EFSA heeft niet de taak om wetenschappelijke risicobeoordelingen uit te voeren. Het aanpassen van Verordening (EG) 1107/2009 om EFSA een extra taak te geven, zou ten koste gaan van de reguliere taken van EFSA (de ontwikkeling van het toetsingskader voor de risicobeoordelaars van lidstaten en de organisatie van een peer review en extra toets op het rapport van de rapporterende lidstaat).(Kamerstuk 21502-32, nr. 1337).
Ik begrijp dat uw Kamer kritisch is op het procedureel verlengen van de goedkeuring van werkzame stoffen. Ik verwijs uw Kamer voor het derde deel van de vraag naar het antwoord op vraag 2.
Kunt u deze vragen één voor één en met spoed beantwoorden?
Ja.
De recente aardbevingen in Groningen, schadeherstel en versterking |
|
Sandra Beckerman |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Erkent u dat Groningen met de aardbeving bij Wirdum wederom een enorme klap heeft gekregen en het vertrouwen dat het ooit nog goedkomt met schadeherstel en versterking bij velen weg is? Herkent u de verhalen van gedupeerden die schade niet meer willen melden omdat ze geen vertrouwen hebben dat de overheid die schade goed gaat oplossen?
Ja. De aardbeving is door velen gevoeld: veel bewoners zijn geschrokken en hebben nieuwe schade. Ik herken het door u geschetste beeld van gebrek aan vertrouwen in de overheid bij vele bewoners van het aardbevingsgebied. Dit komt ook naar voren in de gesprekken die ik regelmatig voer met bewoners, zoals onlangs in Wirdum. Ik zou bewoners toch willen stimuleren hun schade te melden, omdat alleen bij gemelde schades de schade-afhandeling in gang wordt gezet.
Deelt u de mening dat het huidige systeem faalt en een crisisaanpak noodzakelijk is? Deelt u de mening dat er, enkel wanneer wantrouwen en geld niet langer leidend zijn, gewerkt kan worden aan een oplossing?
Het huidige systeem is er nog niet in geslaagd om in voldoende mate te voldoen aan de terechte verwachtingen van bewoners van het aardbevingsgebied, en daarmee het vertrouwen in de overheid te herstellen. Mede daartoe aangespoord door de motie-Kops over een crisisaanpak en de motie-Van Wijngaarden c.s. over een gebiedsgerichte aanpak (Kamerstuk 33 529, nr. 963 en 961) ben ik gestart met de dorpenaanpak (Kamerstuk 33 529, nr. 1024). De dorpenaanpak kan worden gezien als een crisisaanpak die de versterking ten opzichte van de huidige praktijk moet versnellen en meer duidelijkheid moet geven aan bewoners. Ik heb de heer Wientjes aangesteld als Verbinder (Kamerstuk 33 529, nr. 1036). Zoals toegezegd in het Commissiedebat Mijnbouw/Groningen van 29 september jl. stuur ik uw Kamer binnenkort zijn advies hierover en mijn appreciatie daarvan. Ten aanzien van de schadeafhandeling heb ik aangegeven te bekijken of een andersoortig schademodel kan bijdragen aan een betere schadeafhandeling ten behoeve van de bewoners. Ik kom hier begin volgend jaar op terug. Bij alles wat ik hierboven noem is het van belang om als basis uit te gaan van vertrouwen in de burger. Daarnaast zijn in mijn overwegingen financiële belangen altijd van secundair of zelfs tertiair belang.
Deelt u de mening dat er deze week nog maatregelen kunnen en moeten worden genomen die gedupeerden direct helpen?
Ik lees uw vraag als dat u met «deze week» doelt op de week na de aardbeving in Wirdum. Bewoners met schade kunnen na een aardbeving direct bij het IMG terecht, het IMG handelt de schademeldingen af volgens de reguliere procedures. Voor mogelijke acuut onveilige situaties geldt dat deze binnen 48 uur beoordeeld worden. Waar nodig worden er veiligheidsmaatregelen getroffen. Bij elke nieuwe beving wordt er bekeken of er iets aanvullends nodig is. Zo is er bij de beving bij Wirdum van 3,1 op de schaal van Richter door de gemeente besloten het dorpshuis te openen, zodat het IMG en NCG een pop-up bewonersloket konden inrichten en vragen van bewoners konden beantwoorden als ook het helpen bij het doen van een schademelding.
Indien u instemmend heeft geantwoord op de derde vraag, bent u bereid direct te stoppen met het inzetten van de landsadvocaat om tegen gedupeerden te strijden?
Het IMG heeft als doel bezwaar- en (hoger) beroepsprocedures zoveel als mogelijk te voorkomen. Voor deze procedures heeft het IMG de inzet van juristen nodig. Deels heeft IMG deze zelf in huis, maar dit is niet voldoende voor de (hoger) beroepsprocedures. Daarom wordt de Landsadvocaat ingeschakeld.
Sommige bewoners die bezwaar en beroep aantekenden vertellen mij dat zij dit als een oneerlijke juridische strijd hebben ervaren. Daar wil ik iets aan doen. In het Commissiedebat Mijnbouw/Groningen op 29 september jl. heb ik aangegeven open te staan voor de suggestie van bijvoorbeeld mediation, om een belastende gang naar de rechter te voorkomen. Hierover ben ik in gesprek met het IMG. Het IMG verkent zelf ook mogelijkheden om de procedure voor bewoners die het niet eens zijn met een besluit te verbeteren. Met de novelle op de Wijziging van de Tijdelijke wet Groningen in verband met de versterking van gebouwen in de provincie Groningen (het Wetsvoorstel Versterken), die momenteel ter behandeling voorligt in uw Kamer, voorzie ik daarnaast in de mogelijkheid van financiële, technische en juridische bijstand in de fase van bezwaar of beroep.
Indien u instemmend heeft geantwoord op de derde vraag, bent u bereid de kosten die mensen hebben gemaakt voor juridische en technische ondersteuning alsnog snel vergoeden?
De novelle op het wetsvoorstel versterken, die momenteel ter behandeling voorligt in uw Kamer, voorziet in een subsidie voor financiële, technische en juridische bijstand in de fase van bezwaar of beroep die wordt verstrekt door de raad voor rechtsbijstand. Hiermee wordt na inwerkingtreding van het wetsvoorstel voorzien in kosteloze ondersteuning. De novelle voorziet niet in terugwerkende kracht.
Indien u instemmend heeft geantwoord op de derde vraag, bent u bereid de vergoeding voor immateriële schade te verhogen?
Nee. Het IMG is als onafhankelijk instituut verantwoordelijk voor het vergoeden van immateriële schade en heeft hiertoe met grote zorgvuldigheid een werkwijze ontwikkeld. Het IMG geeft aan dat zij hierbij van ruimere marges uitgaat dan gesteld in eerdere externe adviezen en regelingen. Daarbij diende een balans gevonden te worden tussen het creëren van voldoende ruimte om recht te doen aan persoonlijke ervaringen van bewoners enerzijds, en uitvoerbaarheid ter voorkoming van lange doorlooptijden of ingewikkelde procedures anderzijds; hetgeen juist tot meer leed zou kunnen leiden.
Indien u instemmend heeft geantwoord op de derde vraag, bent u bereid een compensatieregeling aan te kondigen voor mensen die eigen geld hebben moeten uitgeven door de schadeafhandeling en versterking?
Voor afhandeling van schade door het IMG en versterking door de NCG geldt dat bewoners geen eigen geld hoeven in te zetten. Het uitgangspunt is een laagdrempelige en kosteloze procedure in het publieke bestel. Als blijkt dat mensen inderdaad kosten hebben moeten maken voor noodzakelijke veiligheidsmaatregelen, dan worden deze kosten vergoed.
Indien u instemmend heeft geantwoord op de derde vraag, bent u bereid om de ongelijkheid bij de versterkingsoperatie aan te pakken door bewoners van woningen die identiek of vergelijkbaar zijn met die van bewoners die onder oude normen vallen alsnog de keuze te geven voor de meer ruimhartige maatregelen? Herkent u dat, wanneer in straten de even nummers wel en de oneven nummers niet weten waar ze aan toe zijn en identieke of vergelijkbare woningen in nabij elkaar gelegen straten een heel andere aanpak krijgen, dit zorgt voor nog meer wantrouwen?
Ja, sommige verschillen zijn naar hun aard of omvang niet of moeilijk uitlegbaar en leiden tot onvrede en daarnaast ook aantasting van de sociale cohesie. Verschillen in de behandeling van bewoners passen niet bij het goed uitlegbare en ruimhartige schadeherstel en afronding van de versterkingsopgave die het kabinet zich ten doel heeft gesteld. Zoals ik eerder met uw Kamer heb besproken kom ik voor het WGO van 30 november a.s. met een vervolgbrief over de verschillen. Hierin zal ik ook ingaan op de situatie die wordt geschetst in deze vraag.
Indien u instemmend heeft geantwoord op de derde vraag, bent u bereid om de ongelijkheid bij de schadeafhandeling aan te pakken? Bent u bereid om de schadeafhandeling te heropenen voor mensen die nu geen succesvolle melding kunnen doen, zoals bij de gasopslagen?
Zoals ook aangegeven in mijn Kamerbrief van 26 september jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 1076), denk ik na over een oplossing voor onwenselijke, moeilijk uitlegbare verschillen tussen bewoners in op het oog vergelijkbare situaties. Hier zal ik uw Kamer voor het volgende debat nader over informeren. Zie het antwoord op vraag 10 voor een toelichting met betrekking tot de schadeafhandeling in de omgeving van de gasopslagen Grijpskerk en Norg.
Indien u instemmend heeft geantwoord op de derde vraag, bent u bereid om te zorgen dat het bewijsvermoeden juist gehanteerd gaat worden? Deelt u de mening dat de trillingstool niet leidend mag zijn en er gestopt moet worden met het spreken over effectgebieden die puur en alleen gebaseerd zijn op dit computermodel?
Het bewijsvermoeden houdt in dat als redelijkerwijs aangenomen kan worden dat schade is veroorzaakt door gaswinning uit het Groningenveld of de gasopslag bij Norg, deze schade door het IMG vergoed wordt. Het ontlast bewoners doordat bij twijfel wordt vermoed dat de schade is ontstaan door de gaswinning. Dit betekent echter nog niet een onvoorwaardelijke toekenning van schadevergoeding.
Ik begrijp dat er in specifieke situaties onduidelijkheid is ontstaan over de toepassing van het bewijsvermoeden en acht eenduidigheid in de schadeafhandeling wenselijk. Daarom heb ik eerder, in lijn met de motie Mulder (Kamerstuk 33 529, nr. 973), al besloten het bewijsvermoeden ook toe te passen op de gasopslag Grijpskerk. Daarnaast heb ik in het Commissiedebat Mijnbouw/Groningen op 29 september jl. aangegeven dat ik ongelukkig ben met het feit dat schade op voorhand afgewezen wordt, waar dat voorheen niet het geval was. U ontvangt hier binnenkort een Kamerbrief over.
Indien u instemmend heeft geantwoord op de derde vraag, bent u bereid om te zorgen dat oude schades, inclusief funderingsschades, opnieuw beoordeeld kunnen worden nu het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) toegeeft dat er onterechte afwijzingen waren?
Nee. Er is geen sprake van een nieuwe beoordeling: het IMG is voornemens een aanvullende vaste vergoeding na geheel of gedeeltelijke afwijzing van fysieke schade te introduceren. Groningers die in het verleden geen of een geringe schadevergoeding kregen, gaat het IMG de keuze bieden om dit aan te vullen tot een vaste vergoeding van 5.000 euro.1 Zoals ook aangegeven in mijn Kamerbrief van 26 september jl. werkt het IMG deze regeling momenteel uit en verwacht het in de tweede helft van 2023 hiermee van start te kunnen gaan.
Indien u instemmend heeft geantwoord op de derde vraag, bent u bereid om te zorgen dat de 25 miljoen euro, gereserveerd voor mensen die te weinig waardedaling vergoed kregen van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM), spoedig zal worden uitbetaald?
Ja, mijn inzet is en blijft dat bewoners deze tegemoetkoming zo snel mogelijk ontvangen. Onlangs heb ik u schriftelijk geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot de tegemoetkoming voor bewoners die een lagere schadevergoeding voor waardedaling hebben ontvangen (Kamerstuk 33 529, nr. 1070). Hierin heb ik aangegeven dat het uitkeren van deze tegemoetkoming een aanvulling is op de bestaande taak van het IMG en dat de wettelijke grondslag hiervoor wordt geregeld middels een algemene maatregel van bestuur die op 21 juli jl. is aangeboden aan de Afdeling advisering van de Raad van State. Zoals toegezegd in die brief informeer ik hier binnenkort uw Kamer over.
Indien u instemmend heeft geantwoord op de derde vraag, bent u bereid om de lege pot voor monumenten in het gebied te vullen?
Ja. Ik heb uw Kamer op 19 oktober jl. per brief (Kamerstuk 32 156, nr. 121) geïnformeerd over de financiële dekking voor de regelingen Rijksmonumenten aardbevingsgebied Groningen, met hulp van de NCG.
Indien u instemmend heeft geantwoord op de derde vraag, bent u bereid om met spoed wettelijk vast te leggen dat de gaswinning stopt per 1 oktober 2023?
Ik wil de gaswinning zo snel als mogelijk beëindigen en streef er naar de winning in 2023 of uiterlijk 2024 definitief te stoppen. Gezien de onzekere situatie, mede als gevolg van de oorlog in Oekraïne, kies ik er nu niet voor om dit wettelijk vast te leggen.
Indien u instemmend heeft geantwoord op de derde vraag, bent u bereid om te garanderen dat er geen belasting wordt geheven of gekort wordt op toeslagen omdat mensen schadeloosstellingen krijgen en gebruik maken van regelingen specifiek voor mijnbouwgedupeerden?
Het IMG is bevoegd om, naast fysieke schade aan woningen, alle vormen van aardbevingsschade veroorzaakt door de gaswinning af te handelen. Dit geldt dus ook voor fiscale gevolgschade. Daarnaast hebben gemeenten de mogelijkheid om te beslissen of de schadevergoeding wordt vrijgelaten van belasting. In de praktijk heeft een aantal gemeenten in het aardbevingsgebied regels opgesteld waarin de schadevergoedingen voor mijnbouwschade worden vrijgelaten van belasting. Ik zal het gesprek aangaan met gemeentes die nog niet dergelijke regels hebben opgesteld.
Indien u instemmend heeft geantwoord op de derde vraag, bent u bereid om de ongelijkheid bij de waardedalingsregeling aan te pakken en de aangenomen Kamermoties daarover uit te voeren?
Het gebied waar het IMG schade door waardedaling vergoedt, is afgebakend op basis van uitgebreid onderzoek door Atlas Research en een onafhankelijk advies aan het IMG van een deskundigencommissie. Het toepassingsgebied is vervolgens zekerheidshalve ruim afgebakend, zodat mensen op de grens daarvan niet tekort wordt gedaan. Zoals ik mijn brief over verschillen in de schadeafhandeling en versterkingsoperatiegave heb aangegeven, vind ik de (geografische) afbakening van diverse regelingen redelijk als deze aansluit op de feitelijk aanwezige veiligheidsrisico’s, schades en ervaren overlast (Kamerstuk 33 529, nr. 1076).
Indien u instemmend heeft geantwoord op de derde vraag, bent u bereid om de compensatieregelingen, zoals de tienduizend-euroregeling, die gebaseerd zijn op de postcode van de waardedalingsregeling, uit te breiden? Deelt u de mening dat plaatsen waar schade is ontstaan, ook door de recente bevingen bij onder andere Uithuizen en Wirdum, nu uitgesloten zijn van compensatieregelingen?
Nee. De regeling is naar aanleiding van de bestuurlijke afspraken uit november 2020 in overleg met de regio vastgesteld. De regeling is specifiek bedoeld voor eigenaren voor wie het niet altijd duidelijk was of hun huis in de versterkingsopgave zou worden opgenomen. Deze eigenaren worden met de regeling in staat gesteld achterstallig onderhoud te verrichten en hun woning te verbeteren, nadat duidelijk is geworden dat zij niet in de versterkingsopgave zijn opgenomen. Het kunnen aanvragen van de subsidie is niet gerelateerd aan de vraag of er sprake is van schade of niet.
Indien u instemmend heeft geantwoord op de derde vraag, bent u bereid om de waardevermeerderingsregeling niet uit te kleden en onverkort door te zetten in de komende jaren?
Ik heb uw Kamer over dit onderwerp deze week een brief gestuurd waarin ik nader uiteenzet hoe de regeling verlengd wordt.
Indien u instemmend heeft geantwoord op de derde vraag, bent u bereid om te erkennen dat er een generatie opgroeit die in de steek gelaten is door de overheid en bent u bereid de komende decennia te investeren in hun toekomstperspectief?
Ik erken dat de situatie voor de jongere generatie in het aardbevingsgebied zorgwekkend is. Hun situatie heeft mijn volle aandacht. Naar aanleiding van de gesprekken die ik heb gevoerd met kinderen wil ik samen met de Kinderombudsman een campagne starten voor de kindertelefoon, zodat kinderen weten dat ze daar heen kunnen bellen om over (de gevolgen van) de aardbevingen te praten.2 Zoals ik eerder met uw Kamer heb besproken kom ik binnenkort met een brief over de mentale gevolgen van de aardbevingsproblematiek, waarin ik onder meer zal ingaan op de situatie van de jongere generatie.
Indien u instemmend heeft geantwoord op de derde vraag, welke maatregelen wilt u nog meer op korte termijn nemen om gedupeerden te steunen?
Ik kijk altijd of aanvullende maatregelen om eigenaren te steunen wenselijk, nuttig en mogelijk zijn. In de beantwoording van uw vragen 2 tot en met 19 heb ik uiteengezet wat mijn inzet is voor de aanpak van de problemen waar gedupeerden tegenaan lopen.
Kent u de conclusie van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) van juli 2022 dat er meer bevingen plaatsvinden dan van tevoren werd ingeschat? Wat heeft u gedaan met de uitspraak van de inspecteur-generaal dat het verontrustend is dat het nu al waarschijnlijk het derde jaar op rij is dat we «hoger uitkomen»?
Ja, ik ben bekend met de conclusies van SodM. Het aantal aardbevingen zit aan de bovenkant van de bandbreedte. Daarom heeft SodM NAM verzocht nader onderzoek te doen naar het antwoord op de vraag in hoeverre de verwachtingen uit de seismische dreigings- en risicoanalyses (SDRA) passen bij de waargenomen aardbevingen en de mogelijke oorzaken voor eventuele verschillen. Ik heb TNO specifiek gevraagd om in het kader van de modelontwikkeling een bijdrage te leveren aan dit onderzoek. Ik houd de voortgang van beide onderzoeken nauwlettend in de gaten en zal uw Kamer informeren over de uitkomsten van deze onderzoeken.
Welke onderzoeken lopen er momenteel naar de recente serie van bevingen, waaronder de aardbeving bij Wirdum, de serie aardbevingen bij Uithuizen en de meest recente, die op 11 oktober plaatsvond? Wanneer zijn deze gereed?
Van zowel de aardbeving bij Wirdum van 8 oktober jl. als van de reeks aardbevingen bij Uithuizen in de periode van augustus tot en met oktober van dit jaar heeft de NAM korte zogenaamde 48-uurs analyses opgeleverd van de bevingen en de veiligheidsrisico's, die vervolgens zijn geduid door het SodM.
Voor zowel de beving bij Wirdum als de bevingen bij Uithuizen heeft de NAM daarnaast uitgebreide analyses gemaakt. De duiding op deze uitgebreide analyses wordt op dit moment gedaan door het SodM. Hierin wordt eveneens getoetst of het veiligheidsrisico significant afwijkt van de gegevens die zijn verstrekt ter onderbouwing van de operationele strategie. Ik verwacht deze uitgebreide analyses en de duiding erop door het SodM in de eerste helft van november 2022 met uw kamer te kunnen delen.
Naast bovenstaande analyses werkt NAM een onderzoeksopzet uit over de vraag in hoeverre de verwachtingen uit de seismische dreigings- en risicoanalyses passen bij de aardbevingen van de laatste tijd, en hoe eventuele verschillen kunnen worden verklaard. Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 21.
Is de huidige Seismische Dreigings- en Risicoanalyse (SDRA) van TNO na de recente serie aardbevingen nog actueel of moet deze worden bijgesteld?
Zoals bij vraag 22 aangegeven heeft NAM voor haar speciale rapportages (in verband met het overschrijden van de wettelijke signaalwaarde voor aardbevingsdichtheid) getoetst of het veiligheidsrisico significant afwijkt van de gegevens die zijn verstrekt ter onderbouwing van de operationele strategie. SodM beoordeelt op dit moment de analyses van NAM en zal mij hierover nader adviseren Ik verwacht in de eerste helft van november uw kamer hierover nader te kunnen informeren
In oktober heb ik wel een aanvullende SDRA aangevraagd voor het huidige gasjaar (2022/2023). Deze aanvullende SDRA staat los van de recente bevingen. De regionale overheden in Groningen hebben namelijk in een zienswijze op het ontwerpbesluit aangegeven zorgen te hebben of alle mogelijk onveilige huizen wel voldoende in beeld zijn. Deze zorgen zijn nadrukkelijk door de regio bij mij onder de aandacht gebracht. Dit heb ik ter harte genomen en ik wil geen twijfel laten bestaan over welke huizen mogelijk onveilig zijn. Daarom heb ik TNO gevraagd een SDRA met in ieder geval de door SodM geadviseerde modelinstellingen uit te voeren voor het winningsniveau van 2,8 miljard Nm3, in plaats van een winningsniveau van 1,7 miljard Nm3 waarmee in de huidige SDRA is gerekend. U bent hierover eerder geïnformeerd (Kamerstuk 33 529, nr. 1072).
Welke gevolgen heeft deze hogere seismiciteit voor de versterkingsoperatie?
De hogere seismiciteit heeft geen gevolgen voor de versterkingsoperatie. In de versterkingsoperatie wordt rekening gehouden met een zwaardere beving dan de bevingen die tot nu toe in Groningen hebben plaatsgevonden. De kans op een dergelijke beving is gelukkig erg klein, zegt onder meer het SodM. Ik zet alles op alles om de versterkingsoperatie zo snel als mogelijk uit te voeren zodat onveilige huizen aan de veiligheidsnorm voldoen.
Hoeveel gegronde meldingen van Acuut onveilige situaties (AOS) zijn er de afgelopen maanden geweest? Welke maatregelen zijn hierbij genomen?
Er zijn de afgelopen 6 maanden (mei t/m oktober) 237 meldingen van acuut onveilige situaties bij het IMG gedaan, waarvan 37 gegrond zijn bevonden. In deze gevallen zijn er preventieve maatregelen genomen. Dit zijn tijdelijke oplossingen gericht op constructieve veiligheid en divers van aard. De afgelopen maanden zijn onder meer het plaatsen van stutten, het aanbrengen van ondersteuning onder keukenkastjes en het gedeeltelijk afzetten/sluiten van een winkel als preventieve maatregelen genomen.
Welke maatregelen kunnen aanvullend worden genomen om de veiligheid van Groningers te verhogen?
De twee belangrijkste maatregelen zijn het stoppen van de gaswinning en het versterken van huizen. Ik wil beide maatregelen zo snel mogelijk realiseren.
Erkent u het recht van burgers op informatie van de overheid en daarmee het belang van de Wet open overheid (Woo)?
Ja.
Hoe kan het dat inwoners die op basis van de Woo een verzoek indienen bij de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) de volgende reactie krijgen «Helaas heeft de NCG momenteel geen jurist in dienst die zich bezig houdt met de Woo verzoeken»?
Deze situatie is ongewenst. De NCG is als overheidsinstantie gehouden aan de Wet open overheid (Woo) en heeft daarmee de verplichting zich in te spannen om, binnen de daarvoor vastgestelde termijnen en uitzonderingen, documenten te verstrekken om aan de informatiebehoefte van een verzoeker te voldoen.
Ondanks inspanning van de NCG kunnen door de krappe arbeidsmarkt niet alle openstaande vacatures meteen ingevuld worden. Dit geldt ook voor de vacature voor een Woo-jurist. Betrokkenen worden in die gevallen geïnformeerd dat het langer duurt en dat de NCG in contact treedt zodra beantwoording kan plaatsvinden. Dit betekent niet dat de afhandeling van Woo-verzoeken stil ligt.
Hoe kan het dat de NCG stelt dat Woo-verzoeken momenteel niet behandeld worden? Hoe kan het dat de NCG stelt dat men niet weet wanneer er weer Woo-verzoeken behandeld kunnen worden?
Zie antwoord op vraag 28.
Hoe vaak zijn bij de NCG ingediende verzoeken in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur en de Woo in de afgelopen jaren niet binnen de wettelijke termijnen beantwoord? Hoe vaak bij het IMG?
Bij de NCG zijn van alle tot nu toe afgehandelde verzoeken in het kader van de Wob en de Woo, twintig niet binnen de wettelijke termijnen beantwoord.
Bij het IMG zijn van alle tot nu toe afgehandelde verzoeken in het kader van de Wob en de Woo, zes niet binnen de wettelijke termijnen beantwoord. In totaal zijn dertien verzoeken afgehandeld, allen inmiddels gepubliceerd op de website van het IMG.3
Hoeveel van het extra budget vrijgemaakt voor het laten functioneren van de Woo zal worden ingezet voor de NCG? Hoeveel voor het IMG?
Aan de NCG is in 2022 in totaal 234.000 euro toegekend voor de Woo en actieve openbaarmaking. Aan het IMG in 2022 in totaal 60.000 euro toegekend voor de Woo en actieve openbaarmaking. De verdeling van het extra vrijgemaakte budget voor het laten functioneren van de Woo voor 2023 staat nog niet vast.
Deelt u de mening dat het een uitermate slechte zaak is als bewoners het recht op een open overheid zo wordt ontnomen? Juist op één van de helaas vele dossiers waarin het vertrouwen in de overheid al zo ver zoek is?
Het recht van burgers op informatie van de overheid en daarmee het belang van de Wet open overheid staat buiten kijf.
Kunt u zich herinneren gesproken te hebben met de bewoners van de Ommelanderstraat waarvan de even huisnummers sloop-nieuwbouw krijgen terwijl de oneven huisnummers al jaren in onzekerheid zitten?
Ja.
Herkent u dat deze bewoners met oneven huisnummers begin dit jaar werd beloofd dat hun versterkingsrapport in het eerste kwartaal van dit jaar klaar zou zijn en in het tweede kwartaal van dit jaar met hen besproken zou worden?
Ja.
Herkent u voorts dat er vervolgens weer nieuwe vertraging kwam en de bewoners hoorden dat de typologie van hun woning niet gereed was, dat het tot het einde van dit jaar zou duren en dat dit vervolgens weer werd uitgesteld naar 2023?
Ja.
Is het u bekend dat er inmiddels weer vertraging is opgetreden voor deze bewoners? Is het u bekend dat TNO de typologie waaronder deze bewoners zouden vallen heeft afgewezen?
Ja. De woningen van deze bewoners vallen in de typologie Metselwerk 3. Het Adviescollege Veiligheid Groningen (ACVG) heeft besloten om deze typologie niet meer te valideren. Dit betekent dat de woningen met de NPR worden beoordeeld. Ik zet mijn ervoor in dat de beoordelingen van deze woningen worden versneld.
Weet u dat de bewoners nu te horen hebben gekregen dat hun huizen opnieuw beoordeeld moeten worden? Weet u dat dit betekent dat de bewoners opnieuw te horen hebben gekregen dat ze nog een jaar moeten wachten voordat ze het versterkingsrapport zullen ontvangen?
Ja. Ik kan mij goed voorstellen dat dit erg frustrerend is voor bewoners. Tegelijkertijd is het in het belang van bewoners dat zorgvuldig en op basis van gevalideerde methoden wordt beoordeeld wat nodig is voor de veiligheid.
Klopt het dat u in gesprek met de bewoners van deze woningen eerder erkend heeft dat u hun situatie niet uitlegbaar vindt?
Ja. Ik heb tegen deze bewoners gezegd dat deze situatie mij op het eerste oog onuitlegbaar lijkt, maar dat ik tijd nodig heb om de situatie met gemeente en de NCG te beoordelen.
Wat gaat u doen nu deze bewoners opnieuw worden geconfronteerd met vertraging?
Ik zet mij ervoor in dat de beoordelingen van de woningen worden versneld.
Voor hoeveel vaart zorgt de typologieaanpak, waarover u in februari stelde dat met de ingevoerde typologieaanpak vaart gemaakt kan worden met de versterkingsoperatie.
Bij een NPR-beoordeling wordt per woning of woningblok een uitgebreide opname gedaan waarna een complexe berekening voor het blok wordt uitgevoerd. De processtappen tot aan de oplevering van een NPR-beoordeling kosten gemiddeld 9 maanden. Bij een typologische beoordeling is vooraf berekend of woningen met bepaalde kenmerken wel of niet aan de veiligheidsnorm voldoen. Vervolgens wordt tijdens de opname gekeken of de kenmerken van de woningen overeenkomen met de typologie. Past deze woning in de typologie dan is een individuele berekening niet aan de orde. Dit betekent dat met de aanwezige typologieën snel kan worden gewerkt. Hierdoor is de doorlooptijd van een beoordeling op basis van een typologie gedaald tot enkele maanden.
Bij hoeveel huizen blijkt, net als bij de huizen aan de Ommelanderstraat, de typologieaanpak voor vertraging te zorgen? Voor hoeveel vertraging zorgt dit?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 36 heb aangegeven, wordt de typologie Metselwerk 3 niet toegepast. In de werkvoorraad van de NCG waren in totaal 376 woningen aan de typologie Metselwerk 3 gekoppeld. Ik stuur er op dat alle beoordelingen in 2023 zijn afgerond. Vanaf dat moment is het voor alle bewoners duidelijk of hun woning moet worden versterkt. De NCG ligt daartoe nog steeds op koers. Daarnaast heb ik u tijdens het commissiedebat van 29 september jl. toegezegd dat de NCG bewoners ieder halfjaar zal informeren over de voortgang van hun versterkingstraject.
Herkent u dat dit niet een uitzondering is, maar dat er meer bewoners in vergelijkbare situaties zitten?
Zie antwoord vraag 41.
Herkent u dat veel huurders van de woongroep Marenland in onzekerheid zitten vanwege de recente ontwikkelingen bij deze corporatie? Kent u het bericht «Woongroep Marenland houdt op te bestaan na herverdeling huizen: «De opgave is te groot voor de huidige organisatie»»?1
Ik kan mij voorstellen dat de recente ontwikkelingen bij woningcorporatie Woongroep Marenland voor onrust zorgen bij bewoners. Huurders van Woongroep Marenland hoeven zich geen zorgen te maken. Het onderzoek van Marenland richt zich op herverdeling van het bezit onder andere corporaties binnen het versterkingsgebied. De woningen blijven dan corporatiebezit en de nieuwe eigenaren hebben ervaring met de versterkingsopgave. Dit moet ertoe leiden dat een eventuele herverdeling geen consequenties heeft voor de dienstverlening en de geplande projecten van de organisatie. Woongroep Marenland heeft mij verzekerd dat de versterkingsopgave niet zal vertragen. Zodra er meer duidelijkheid is zal Woongroep Marenland haar huurders verder informeren.
Is het u bekend dat dit voor veel onrust zorgt onder de bewoners? Hoe gaat gezorgd worden dat de huurders niet de dupe worden van de situatie die is ontstaan bij woongroep Marenland? Welke rol kunt u hierin spelen?
Ja. Ik heb geen rol bij het onderzoek dat momenteel door Woongroep Marenland wordt uitgevoerd. Wel blijf ik geïnformeerd en onderhoud ik regulier contact met de corporaties. De NCG heeft naar aanleiding van het bericht met de corporaties gesproken en ondersteuning aangeboden wanneer versterkingsprojecten gereed gemaakt zouden moeten worden voor overdracht. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties is verantwoordelijk voor het beleid en de toezichthouder Autoriteit woningcorporaties (Aw) is reeds op de hoogte van het voornemen van Woongroep Marenland.
Kent u de verhalen van bewoners die zich onder druk gezet voelen door Marenland om hun handtekening te zetten onder versterkingsmaatregelen?
Ja, ik heb begrepen dat huurders ondanks de inspanningen van Woongroep Marenland soms toch ontevreden zijn. Woongroep Marenland gaat in een dergelijke situatie in gesprek en heeft mij toegezegd zich blijvend in te zetten om met de huurders in kwestie een oplossing te vinden. Mijn inziens moet hierbij voorkomen worden dat bewoners zich onder druk gezet voelen.
Herkent u dat de belofte dat huurders terugkrijgen wat ze hadden niet overal wordt nagekomen? Kent u de verhalen van mensen die een kleiner huis en een kleinere berging, zonder ruimte voor hulpmiddelen als een scootmobiel, terug krijgen?
Ja, het is mij bekend dat er huurders zijn die klachten hebben over hun nieuwbouwwoning. Corporaties gebruiken bij de sloop-nieuwbouwtrajecten de ruimte die zij als eigenaar hebben om toekomstbestendig en in afstemming met het woonwensonderzoek en de gemeentelijke randvoorwaarden keuzes te maken over het soort nieuwbouw. Woongroep Marenland heeft mij toegezegd met de huurders die ontevreden zijn in gesprek te gaan voor een passende oplossing. Dat is maatwerk per huishouden.
Zijn er voldoende passende wisselwoningen beschikbaar voor alle bewoners van de woongroep Marenland? Kent u de verhalen van mensen die enkel het aanbod krijgen om in een ander dorp naar een wisselwoning te gaan, terwijl in dat dorp geen winkel is en de bewoners geen auto hebben?
Ja. Er zijn momenteel voldoende wisselwoningen beschikbaar voor de versterkingsprojecten bij Woongroep Marenland. Ik heb begrepen dat het soms voorkomt dat een huurder niet tevreden is met de aangeboden wisselwoning. Voor de start van een versterkingsproject voert de woningcorporatie zelf met haar huurders een gesprek zodat het samen met de NCG het aanbod af kan stemmen op de specifieke wensen en behoeften van de betreffende huurders. In de praktijk kan het voorkomen dat het met oog op het aanbod van wisselwoningen moeilijk is aan alle wensen van de huurder tegemoet te komen. Woongroep Marenland is met de huurders waarbij dit speelt in gesprek om toch een passende oplossing te vinden.
Herkent u dat de huidige gang van zaken voor veel stress en verdriet zorgt bij veel huurders? Herkent u dat zij het gevoel hebben met hun rug tegen de muur te staan? Bij wie kunnen zij terecht met hun zorgen?
Ik kan mij voorstellen dat sommige huurders stress en verdriet ervaren. Dit betreur ik. Wanneer huurders er onderling met Woongroep Marenland niet uitkomen, kunnen zij met hun zorgen terecht bij Huurdersvereniging de Maren of de Klachtencommissie Gezamenlijke Corporaties Groningen. De Klachtencommissie is een onafhankelijke partij die los staat van Woongroep Marenland.
Bent u het eens met de uitspraak van het IMG dat onuitlegbare verschillen in de schadeafhandeling tot het verleden moeten behoren, zoals gedaan op 4 oktober 2022 op de website van het IMG in de reacties op vragen van gedupeerden.
Ja, verschillen die naar hun aard of omvang niet of moeilijk uitlegbaar zijn en leiden tot onvrede en bovendien tot aantasting van de sociale cohesie passen niet bij de navolgbare en ruimhartige schadeafhandeling en afronding van de versterkingsoperatie die het kabinet zich ten doel heeft gesteld. Daarom vind ik dat voor dergelijke verschillen een oplossing moet worden gevonden. Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer op 26 september jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 1076) heb aangegeven denk ik na over een oplossing voor verschillen die ik onwenselijk vind. Hier zal ik uw Kamer voor het volgende debat nader over informeren.
Wat betekent dit voor mensen die in het verleden wel de dupe waren van onuitlegbare verschillen in de schadeafhandeling?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 49.
Welke zekerheid is er dat deze belofte van een einde aan onuitlegbare verschillen daadwerkelijk waargemaakt kan worden? Worden voortaan alle schades beoordeeld zoals met de invoering van het bewijsvermoeden is beoogd?
Ik zie het als mijn opdracht om perspectief te bieden, onder meer daar waar moeilijk uitlegbare verschillen tussen bewoners zijn ontstaan in op het oog vergelijkbare situaties. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 49, denk ik na over een oplossing voor verschillen die ik onwenselijk vind en zal ik uw Kamer hier voor het volgende debat nader over informeren.
Kent u de verhalen van gedupeerden die veel eigen geld hebben moeten investeren? Kent u citaten als «Het heeft mij meer als 100.000 euro gekost om te zorgen dat ik weer veilig woon. Ik heb uiteindelijk 1.750 euro van de provincie ontvangen via de commissie bijzondere gevallen. Ik kon de stukadoor er nog niet eens van betalen»? Zo ja, welke acties wilt u hierop ondernemen?
Nee, ik ken de situaties niet. Dergelijke signalen over individuele gevallen kunt u altijd met mij te delen. Als blijkt dat mensen inderdaad kosten hebben moeten maken voor noodzakelijke veiligheidsmaatregelen, dan worden deze kosten vergoed.
Deelt u de mening dat er regelingen moeten komen om gevolgschades te vergoeden?
Er bestaan bij IMG regelingen waarmee bewoners tegemoetkoming voor indirecte kosten krijgen die zij maken als gevolg van de melding van schade. Zie ook het antwoord op vraag 7. Ik geef u twee voorbeelden: in het geval van thuisblijven voor een schadedeskundige, krijgen bewoners deze overlast vergoed bij het uiteindelijke besluit. Ook voor de eventuele inzet van extra deskundigen, is er een regeling beschikbaar om deze, onder bepaalde voorwaarden, vergoed te krijgen.
Wat gaat u doen voor gedupeerden die door handelen van banken en hypotheekverstrekkers in de problemen (zijn ge)komen?
Ik ben, conform mijn toezegging aan uw Kamer in het Commissiedebat Mijnbouw/Groningen op 30 juni jl., in gesprek met hypotheekverstrekkers. Ik heb ook het Interventieteam gevraagd om een nadere analyse van de problematiek en heb gesproken met hypotheekadviseurs en taxateurs in het aardbevingsgebied. De banken zijn zich over het algemeen goed bewust van de problematiek en hebben hier de afgelopen tijd hun dienstverlening op verbeterd. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) en het Verbond van Verzekeraars hebben eerder afspraken gemaakt over hypotheken in het aardbevingsgebied (zie Kamerstuk 33 529, nr. 615). De hypotheekverstrekkers geven de eigenaar toestemming tot sloop-nieuwbouw van de te versterken woning waarbij het versterkingsbesluit als vervangende zekerheid dient. Naast afspraken over deze vervangende hypothecaire zekerheid zijn er ook afspraken gemaakt over fiscale gevolgen bij het herbouwen op een andere kavel. De meeste knelpunten met betrekking tot hypotheken bij versterken kunnen op basis van deze algemene afspraken worden opgelost. Ik heb de banken verder gevraagd te kijken naar maatwerkoplossingen voor bewoners waarvoor zonder hun hulp geen oplossing voor kan komen en het delen van kennis en expertise, zodat ook kleinere hypotheekverstrekkers hiervan kunnen profiteren.
Bent u bekend met de in februari 2020 gestarte bouwimpuls en het in september 2020 getekende bouwakkoord dat moest zorgen voor versnelling van de versterking?
Ja.
Is het u bekend dat een belangrijk onderdeel van deze aanpak was dat de eigenaar zelf een aannemer kan kiezen (Eigenaar Kiest Bouwer), kan optreden als de opdrachtgever van de versterking van de woning en in een vroeg stadium aan tafel zit met de aannemer?
Ja. Zowel bij de Bouwimpuls als bij Eigenaar kiest Bouwer kan de eigenaar zelf opdrachtgever zijn van de aannemer.
Bent u ervan op de hoogte dat het doel was om voor circa 250 adressen waarvoor de zogenaamde Praktijkaanpak van toepassing is en bij circa 900 adressen met liggende versterkingsadviezen de versterking te versnellen met regie voor de bewoners?
Ja.
Wat is hier van terecht gekomen?
Van de 1150 adressen zijn er tot op heden ongeveer 640 adressen waarbij het Uitvoeringsontwerp gereed is. In 2021 zijn er in totaal 54 woningen bouwkundig versterkt en opgeleverd. In 2022 worden er ongeveer 240 adressen bouwkundig versterkt opgeleverd. Voor komend jaar (2023) staan er ongeveer 260 adressen in de planning om bouwkundig versterkt op te leveren.
Herkent u de uitspraken «volgend jaar moet het gebeuren» en «daar mag u mij aan houden» van nationaal coördinator Groningen Spijkerman bij de ondertekening van het Bouwakkoord?
Ja.
Herkent u dat er in dat «jaar waarin het moest gaan gebeuren» meermaals vertraging bleek te zijn ontstaan?
Ja.
Herkent u dat het voor de Kamer moeilijk is haar controlerende taak uit te voeren en na te gaan of het jaar 2021 inderdaad zo succesvol was omdat zowel Eigenaar kiest Bouwer als het Bouwakkoord niet voorkomen in het jaarverslag van de NCG over 2021? Herkent u dat de bouwimpuls weliswaar genoemd wordt, namelijk dat het aantal opgeleverde woningen achterblijft, maar het onduidelijk is wat er uit de evaluatie is gekomen en of het project voortgezet wordt?
De cijfers van Eigenaar Kiest Bouwer zijn terug te vinden in paragraaf 2.4.2 van het jaarverslag 2021 van de NCG.5 Deze paragraaf gaat over subsidiebesluiten, waar Eigenaar Kiest Bouwer deel van uitmaakt. Het Bouwakkoord is in het jaarverslag niet genoemd, omdat het akkoord inzet op het vergroten van bouwcapaciteit en niet op de individuele versterking van gebouwen. Ten tijde van het opstellen en publiceren van het jaarverslag was de evaluatie en de keuze voor eventuele voortzetting van Bouwimpuls nog niet afgerond.
Kunt u zich herinneren dat in de Kamer meermaals aandacht gevraagd is voor vertraging en problemen die optraden bij de Bouwimpuls (bedrijfsbureau BI), het Bouwakkoord en Eigenaar Kiest Bouwer, waaronder op 10 september 2021 via een e-mailprocedure, op 20 december 2021 via schriftelijke vragen en op 29 september 2022 tijdens een commissiedebat?
Ja.
Kent u het verhaal van Annette Sins die in het traject «Eigenaar kiest Bouwer» zit en al maanden in een praktisch leeg huis woont omdat het versterkingstraject muurvast zit?2
Ja. Ik begrijp dat dit erg frustrerend is voor haar. De NCG kijkt samen met de bewoner en de aannemer naar het vinden van een oplossing.
Herkent u dat, doordat de NCG de begroting voor de versterking weigert goed te keuren, mensen in grote onzekerheid zitten?
Ja.
Hoe kan het dat wordt gesteld dat de zaak complex wordt omdat de NCG verantwoordelijk is voor de versterking, maar de woning ook bevingsschade heeft?
Het kan zijn dat er bij een woning sprake is van een samenloop van aardbevingsschade en versterking. Dit betekent niet automatisch dat de betreffende zaak complex is. Het schadeherstel en de versterking kan met één samenhangend plan worden uitgevoerd met ondersteuning door één aanspreekpunt.
Staat dit niet haaks op alle beloften die zijn gedaan over de samenwerking tussen IMG en NCG? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 65.
Kent u de uitspraak van de NCG tegen EenVandaag «geen signalen te herkennen dat bij versterking in beheer van bewoners, financiële discussies ontstaan» en «dat is volgens hen alleen soms het geval als er sprake is van sloop en nieuwbouw»? Snapt u dat bewoners die al lange tijd discussie over de financiën hebben met de NCG bij zo’n uitspraak niet meer weten of ze nou moeten lachen of heel hard moeten huilen?
Alle kosten die worden gemaakt ten behoeve van de veiligheid van een gebouw worden vergoed. De uitspraak van de NCG, in het artikel van 8 oktober jl., heeft betrekking op de situatie dat een bewoner (in geval van ingrijpende versterkingsmaatregelen) voor sloop-nieuwbouw kiest, daar waar dat niet uit het versterkingsadvies blijkt. 7In dat geval draagt de eigenaar zelf de kosten die bovenop de kosten komen die noodzakelijk zijn voor de veiligheid van de woning. Als onenigheid ontstaat over de begroting voorafgaand aan de start van de versterking of sloop en nieuwbouw, gaat de NCG hierover met de aannemer en de eigenaren in gesprek om gezamenlijk tot een oplossing te komen.
Welke stappen gaat u zetten om te zorgen dat bewoners niet langer vastlopen bij de versterking en sloop-nieuwbouw vanwege begrotingen van (bouw-)experts die worden betwist en/of afgekeurd door de NCG?
Zie antwoord vraag 67.
Het TrendMeetnet Verzuring van het RIVM |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Bent u bekend met de rapportage van het TrendMeetnet Verzuring van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)?1
Ja.
Bent u bekend met de conclusies van het TrendMeetnet, dat de metingen in 2010 een daling van stikstofgehalten in het bovenste grondwater aantoonden die 55% lager waren dan in 1988?2
Ja.
Onderschrijft u deze genoemde resultaten?
Ja.
In uw beantwoording op de schriftelijke vragen van het lid van Haga (Groep Van Haga) op 4 oktober over stikstofuitstoot, stikstofminnende planten en insecten stelt u dat er al die tijd (in meerdere of mindere mate) ophoping van stikstof heeft plaatsgevonden, heeft u bodemkundige metingen over een reeks van jaren die deze gestelde ophoping onderschrijven?3
Wageningen University and Research (WUR) heeft in de periode tussen 1990 en 2000 metingen gedaan aan veranderingen in de stikstof bodemvoorraad in 124 bosopstanden (periode 1990–1995) en aan veranderingen in de stikstofconcentraties in bodemvocht in acht bosopstanden (periode 1990–2000). In die periode nam de totale stikstofdepositie sterk af.
De metingen van de WUR wezen op een toename van de stikstofvoorraad in de bodem. Het ging om een gemiddelde toename van 90 kg stikstof in 5 jaar, oftewel 18 kg N/ha/jr. De veranderingen in de stikstofconcentraties in bodemvocht wezen op een afname van de stikstofconcentraties in het bodemvocht vergelijkbaar met de afname in de concentraties in het grondwater in landbouwgebieden.
Het lijkt misschien tegenstrijdig dat stikstofconcentraties in het bodemvocht dalen, terwijl er nog steeds stikstof in de bodem ophoopt. Dat is het echter niet. Uit de metingen blijkt dat een afnemende depositie leidt tot een afname van de stikstofuitspoeling, maar nog steeds neemt de ophoping van stikstof in de bodem toe. De totale depositie is immers nog hoger dan de som van wat de vegetatie op kan nemen en van wat er uitspoelt naar het grondwater. Er komt nog steeds meer stikstof in de bodem terecht dan er in de vorm van uitspoeling en opname door de vegetatie uit gaat, zodat er ophoping van stikstof in de bodem plaatsvindt.
De resultaten van de bodem- en bodemvocht metingen zijn te vinden in:
(i) Leeters, E.E.J.M. & W. de Vries, 2001. Chemical composition of the humus layer, mineral soil and soil solution of 200 forest stands in the Netherlands in 1995. Wageningen (Netherlands), Alterra rapport 424.2, Wageningen. (alleen de bodem: strooisellaag en minerale laag)
(ii) De Vries, W., J.W. Erisman, A. Van Pul, J. Duyzer, L.J.M. Boumans, E.E.J.M. Leeters, J. Roelofs en A. van Hinsberg, 2002. Effecten van emissie beleid voor verzuring op depositie en de kwaliteit van bodem en grondwater. Arena nr 6, Het dossier: 82–85. (alleen de strooisellaag en bodemvocht)
(iii) Leeters, E.E.J.M., W. de Vries, T. Hoogland, B. van Delft, R. Wieggers, D. J. Brus, A.F.M. Olsthoorn, H. van Dobben, A. Bleeker, 2007. What happened to our forests in the last decades? Results of more than ten years of forest ecosystem monitoring in the Netherlands. Alterra Report 1528, Wageningen. (alleen bodemvocht)
(iv) De Vries, W., H. Kros, E. Wattel-Koekkoek & A. van Pul, 2018. Concentraties in bodemvocht en grondwater: Trends in ammonium en nitraat. V-focus 15 (5), 40–43. (alleen de strooisellaag en bodemvocht)
Zo nee, waarop baseert u de vermeende ophoping van stikstof in de bodem?
Zoals in het antwoord op vraag 4 geschetst zijn er metingen van de WUR die deze stelling onderschrijven. Deze metingen maakten onderdeel uit van wetenschappelijk onderzoek. De resultaten zijn niet actief naar de Tweede Kamer gezonden, maar wel gepubliceerd in wetenschappelijke tijdschriften. In mijn beantwoording op de schriftelijke vragen van het lid van Haga (Groep Van Haga) op 4 oktober over stikstofuitstoot, stikstofminnende planten en insecten heb ik gebruik gemaakt van deze op dat moment beschikbare wetenschappelijke onderbouwing. Het is niet gebruikelijk om de beschikbare wetenschappelijke onderbouwing (bijvoorbeeld als bijlage) mee te sturen bij antwoorden op Kamervragen. Desgewenst kan een dergelijke wetenschappelijke onderbouwing uiteraard wel nader worden toegelicht (zie hiervoor het antwoord op vraag 4).
Zo ja, waarom is de Tweede Kamer niet over deze metingen geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe kan het dat u spreekt over ophoping van stikstof in de bodem, terwijl het TrendMeetnet van het RIVM van 1988 tot en met 2010 een daling van stikstof in het bovenste grondwater laat zien van 55%?
Voor het antwoord op vraag 7 verwijs ik naar het antwoord op vraag 4.
Waren er onvoldoende redenen om het Trendmeetnet Verzuring te continueren, gezien het feit dat het TrendMeetnet Verzuring in 2010 is beëindigd?
Het TrendMeetnet Verzuring (TMV) werd gefinancierd door het (toenmalige) Ministerie van Infrastructuur en Milieu en de voorloper het Ministerie van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Dit werd uitgevoerd in het kader van het Verzuringsonderzoek. In 2014 is het Verzuringsonderzoek afgesloten en daarmee is automatisch ook het trendmeetnet stopgezet.
In het kader van Artikel 9 van de Air Quality Directive worden EU-landen nu gevraagd informatie over de belasting van luchtverontreinigende stoffen in het algemeen op ecosystemen te rapporteren. Daarvoor is door het RIVM een nieuw monitoringsproject gestart. Het gaat nu dus om meer dan alleen het meten van het verzurende effect, zodat ook niet met dezelfde systematiek en meetpunten kan worden volstaan. In dit NGN-project (Stikstof Grondwater Natuur) worden in tien natuurgebieden verschillende stikstofcomponenten in lucht, bodem en grondwater gemeten. Hiervoor is overigens wel deels gebruik gemaakt van oorspronkelijke locaties van het TMV.
Is het mogelijk om het TrendMeetnet Verzuring van het RIVM, op dezelfde gps-locaties als toen, weer metingen te laten verrichten?
Voor de beantwoording op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 8. Verder worden op een beperkt aantal meetlocaties van het oorspronkelijke Trendmeetnet Verzuring (150 locaties op zandgronden) weer metingen uitgevoerd.
Zou het mogelijk zijn dat de in het TrendMeetnet waargenomen trend van daling van stikstof in het bovenste grondwater zich kan hebben doorgezet?
Aangezien het TMV in 2014 is gestopt, is geen analyse uitgevoerd over meer recentere jaren. Uit onderzoek van het RIVM is gebleken dat door de lagere uitstoot van stikstof tussen 1989 en 2010 er minder stikstofdepositie op de bodem terecht kwam, en dat werkte in positieve zin door op het bovenste grondwater. Na 2010 is er een stagnatie opgetreden in de afname van de stikstofdepositie, daardoor is het waarschijnlijk dat de daling van stikstof in het bovenste grondwater niet of zeker niet in die mate heeft doorgezet.
Bovendien zien we in een ander grondwaterkwaliteitsmeetnet, het Landelijk meetnet effecten mestbeleid, dat nitraatconcentraties in het bovenste grondwater de laatste jaren stegen, waarschijnlijk als gevolg van droogte.
Zo nee, waarom zal dat niet het geval zijn?
Zie antwoord vraag 10.
Zo ja, welk percentage daling zou dan nu zijn gerealiseerd ten opzichte van 1988?
Zie antwoord vraag 10.
Het milieuzorgsysteem van Tata Steel |
|
Eva van Esch (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u zich herinneren dat de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat u heeft verzocht het milieuzorgsysteem van Tata Steel te delen met de Kamer en dat Tata Steel hierop heeft aangegeven dat het milieuzorgsysteem niet één document is, maar een set aan o.a. maatregelen, overlegstructuren, plannen en controles en dat het milieuzorgsysteem daarom niet als geheel kan worden gedeeld?1
Ja. Tata Steel heeft uw Kamer tevens aangeboden een technische briefing over het milieuzorgsysteem te verzorgen. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld (Kamerstuk 28 089, nr. 213) is de ISO-certificering door Tata Steel actief openbaar gemaakt. U kunt het betreffende certificaat hier vinden: https://www.tatasteeleurope.com/sites/default/files/IJmuiden%20ISO14001.pdf.
Welke delen van het milieuzorgsysteem moeten, volgens de ISO14001:2015 certificering, zijn vastgelegd op papier?
Voor het beantwoorden van uw vraag, heeft mijn organisatie contact gelegd met de Stichting Coördinatie Certificatie Managementsystemen voor milieu en gezond en veilig werken (SCCM).
SCCM geeft aan dat de ISO 14001:2015 norm vereist dat bepaalde onderdelen van het milieumanagementsysteem moeten worden gedocumenteerd. Voor andere onderdelen kan de organisatie zelf bepalen of documentatie nodig is. De organisatie kan zelf de wijze van documentatie bepalen (op papier of digitaal). In de volgende tabel zijn de onderdelen te vinden die in ieder geval gedocumenteerd moeten worden:
Art.
Documentatievereisten ISO 14001:2015
4.3
Toepassingsgebied.
5.2
Milieubeleid.
6.1.1
Bewijsmateriaal in de omvang nodig om vertrouwen te hebben dat de processen om maatregelen te identificeren om risico’s en kansen op te pakken volgens planning worden uitgevoerd.
6.1.1
– Risico’s en kansen die moeten worden opgepakt.
– Proces(sen) dat (die) nodig is (zijn) in 6.1.1 tot en met 6.1.4, in de omvang die nodig is om erop te kunnen vertrouwen dat ze volgens planning (6.1.4) worden uitgevoerd.
6.1.2
– Milieuaspecten en daaraan gerelateerde milieueffecten.
– Criteria voor het bepalen van belangrijke milieuaspecten.
– Belangrijke milieuaspecten.
6.1.3
Complianceverplichtingen.
6.2.1
Milieudoelstellingen.
7.2
Bewijzen van competenties.
7.4.1
Bewijzen van communicatie (passend bij de situatie).
7.5.1
Informatie die de organisatie nodig acht voor de doeltreffendheid van het milieumanagementsysteem.
8.1
Bewijsmateriaal in de omvang nodig om vertrouwen te hebben dat de processen voor operationele planning en beheersing volgens planning zijn uitgevoerd.
8.2
Bewijsmateriaal in de omvang nodig om vertrouwen te hebben dat de processen voor het voorbereid zijn en reageren op noodsituaties volgens planning worden uitgevoerd.
9.1.1
Bewijsmateriaal van de resultaten van het monitoren, meten, analyseren en evalueren.
9.1.2
Bewijsmateriaal van de resultaten van de compliance-evaluatie.
9.2.2
Bewijsmateriaal van de uitvoering van het auditprogramma en de auditresultaten.
9.3
Bewijsmateriaal van de resultaten van de directiebeoordeling.
10.1
Bewijsmateriaal van:
– de aard van de afwijkingen en de vervolgens genomen maatregelen;
– de resultaten van corrigerende maatregelen.
Welke delen van het milieuzorgsysteem moeten, volgens de ISO14001:2015 certificering, overlegbaar zijn aan belanghebbenden? Worden onder belanghebbenden ook omwonenden verstaan?
Voor het beantwoorden van uw vraag, heeft mijn organisatie contact gelegd met SCCM. SCCM geeft aan dat de in de volgende tabel genoemde onderdelen beschikbaar dienen te zijn voor belanghebbenden.
Art.
Documentatie beschikbaar voor belanghebbenden ISO 14001:2015
4.3
Toepassingsgebied.
5.2
Milieubeleid.
Het milieubeleid wordt in de praktijk vaak een ‘milieubeleidsverklaring’ genoemd. Het is een document waarin de directie de uitgangspunten voor het milieubeleid vastlegt. Deze uitgangspunten vormen het kader voor het vaststellen van milieudoelstellingen.
Omwonenden worden volgens SCCM als belanghebbenden beschouwd.
Klopt het dat Tata Steel, volgens de ISO14001:2015 certificering, in ieder geval verplicht is om aan belanghebbenden te kunnen overleggen: de beschrijving van het toepassingsbereik van het milieuzorgsysteem (par. 4.3 ISO14001:2015) en het milieubeleid (par. 5.2 ISO14001:2015)?2 Zo nee, hoe zit dit dan?
Voor het beantwoorden van uw vraag, heeft mijn organisatie contact gelegd met SCCM en de certificerende instantie British Standards Institution (BSI). Zij geven aan dat dit klopt.
Klopt het dat wanneer Tata Steel omwonenden géén inzage geeft in de delen van het milieuzorgsysteem waarvan het verplicht is deze aan belanghebbenden te kunnen overleggen, Tata Steel in strijd handelt met zijn ISO14001:2015 certificering? Zo ja, wat zijn de gevolgen voor een bedrijf wanneer er in strijd wordt gehandeld met zijn ISO14001:2015 certificering?
Voor het beantwoorden van uw vraag, heeft mijn organisatie contact gelegd met BSI.
BSI geeft aan dat indien een gecertificeerde organisatie niet voldoet aan de eisen van de norm waarvoor de certificering is afgegeven, door de betrokken certificatie-instelling normaliter een afwijking wordt vastgesteld. De gecertificeerde partij moet op die afwijking reageren en beschrijven welke specifieke correcties en corrigerende maatregelen hij heeft toegepast of van plan is toe te passen om de geconstateerde afwijkingen binnen een bepaalde termijn weg te werken. Doet hij dit niet (of is de afwijking zo ernstig dat dit onmiddellijk gerechtvaardigd is), dan wordt het certificaat geschorst of ingetrokken. Dit geldt ook voor het al dan niet overleggen van de door de norm vereiste delen van het milieuzorgsysteem aan belanghebbenden.
Kunt u de documenten die betrekking hebben op de beschrijving van het toepassingsbereik van het milieuzorgsysteem en het milieubeleid bij Tata Steel opvragen en naar de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
Het certificaat waarop het toepassingsbereik staat vermeld, is openbaar toegankelijk (Kamerstuk 28 089, nr. 213). Over het certificaat heeft mijn organisatie navraag gedaan bij BSI. BSI geeft aan dat de entiteiten, locaties en activiteiten genoemd op alle bladzijden van het certificaat onderdeel uitmaken van de reikwijdte van het certificaat. Alle benoemde bedrijfsonderdelen en activiteiten vallen hiermee onder het ISO 14001 gecertificeerde managementsysteem.
Zoals ik in de inleiding aangaf, is door belanghebbenden beroep ingesteld tegen een handhavingsbesluit waar het toepassingsbereik nader aan de orde is. Dit is op dit moment onder de rechter.
Kunt u alle documenten uit het milieuzorgsysteem die betrekking hebben op Kooksfabriek 2 bij Tata Steel opvragen en aan de Kamer sturen, met inbegrip van alle documenten die op grond van de BBT-conclusies IJzer en Staal deel dienen uit te maken van een milieuzorgsysteem? Zo nee, waarom niet?
Nee. In navolging van de eerder verstuurde memo van Tata Steel (Kamerstuk 28 089, nr. 227), geeft ook SCCM aan dat het milieuzorgsysteem niet één op zichzelf staande set van documenten en registraties is waar eenvoudig delen kunnen worden uitgehaald. De zaken die op basis van de ISO 14001-norm geregeld moeten worden inclusief de op schrift gestelde documenten uit tabel 2, zijn over het algemeen geïntegreerd in de totale bedrijfsvoering.
Gelet op mijn eigen rol en positie, zoals aangegeven in de inleiding, heb ook geen wettelijke bevoegdheden om – voor zover dat überhaupt kan – de relevante delen uit het milieuzorgsysteem te vorderen. Ik kan alleen vragen of Tata Steel de stukken vrijwillig wil verstrekken. Daarmee word ik een soort doorgeefluik tussen het bedrijf en uw Kamer zonder dat ik een formele positie heb. Dat lijkt mij onwenselijk, omdat er hierdoor onbedoeld de indruk zou kunnen ontstaan dat ik de stukken ook heb beoordeeld.
Ik raad u aan gebruik te maken van het aanbod van Tata Steel Nederland om een technische briefing te organiseren over het milieuzorgsysteem. U kunt deze vragen dan direct aan het bedrijf stellen.
Kunt u ervoor zorgen dat deze documenten zo volledig mogelijk zijn als het gaat om het beleid, de doelstellingen, de rapportages, evaluaties en benchmarks voor wat betreft het goede functioneren van de Kooksfabriek 2? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u uitsluiten dat de tenuitvoerlegging van het milieuzorgsysteem voor wat betreft Kooksfabriek 2 niet voldoet of heeft voldaan aan de daarvoor geldende normen uit de BBT-conclusies voor de ijzer- en staalindustrie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op basis waarvan kunt u dit uitsluiten?
Voor het beantwoorden van uw vraag, heeft mijn organisatie contact gelegd met de certificerende instantie, BSI.
Deze vraag heeft betrekking op details van de werking van het milieumanagementsysteem van Tata Steel. BSI kan hier in verband met de vanuit de accreditatie vereiste geheimhoudingsplicht geen antwoord op geven.
Kunt u uitsluiten dat de certificering van het milieuzorgsysteem niet ziet op alle werkeenheden van Tata Steel? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op basis waarvan kunt u dit uitsluiten?
Voor het beantwoorden van uw vraag, heeft mijn organisatie contact gelegd met de certificerende instantie, BSI.
Het milieumanagementsysteem van Tata Steel IJmuiden B.V. is door BSI gecertificeerd op basis van de ISO 14001 norm sinds 1 januari 2004. De entiteiten, locaties en activiteiten genoemd op alle bladzijden van het certificaat maken onderdeel uit van de reikwijdte van het certificaat. Alle benoemde bedrijfsonderdelen en activiteiten vallen hiermee onder het ISO 14001 gecertificeerde managementsysteem.
Kunt u uitsluiten dat er geen specifiek onderzoek naar Kooksfabriek 2 heeft plaatsgevonden bij de certificering van het milieuzorgsysteem? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op basis waarvan kunt u dit uitsluiten?
Voor het beantwoorden van uw vraag, heeft mijn organisatie contact gelegd met de certificerende instantie, BSI.
BSI heeft, volgens accreditatieregels (onder andere de norm ISO/IEC 17021), een auditprogramma voor 3 jaar opgesteld waarin ten minste jaarlijks audits plaatsvinden. De uitvoering van het auditprogramma zorgt ervoor dat binnen 3 jaar alle normeisen, processen en organisatieonderdelen van het managementsysteem worden beoordeeld. Deze audits worden uitgevoerd door middel van beoordeling van gedocumenteerde informatie, het houden van interviews met functionarissen en door observatie van activiteiten. De gebruikte auditmethode is gebaseerd op steekproeven van de activiteiten van de organisatie en is bedoeld om de naleving van vereisten van de relevante managementsysteemnorm te toetsen en de conformiteit en effectiviteit van het managementsysteem en de voortdurende relevantie en toepasbaarheid ervan voor het toepassingsgebied van de certificering te bevestigen. Kooksfabriek 2 maakt onderdeel uit van dit auditprogramma.
Kunt u uitsluiten dat door de staat van onderhoud van Kooksfabriek 2 een grotere emissie van polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK‘s) optreedt dan bij een optimale staat van onderhoud mogelijk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op basis waarvan kunt u dit uitsluiten?
Nee, ik kan dit niet uitsluiten. Gelet op mijn rol en positie heb ik hier geen zicht op. Toezicht op de emissies naar de lucht is een taak van de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied. De Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied houdt toezicht op de vergunningvoorschriften. Op dit moment voert de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied een monitoringsprogramma uit bij de Kooksfabriek 2, waarbij zowel diffuse als reguliere emissies worden gemeten. De uitkomsten zijn naar verwachting dit najaar beschikbaar.
Kunt u uitsluiten dat het grote aantal cokesovenkamers dat buiten gebruik is onwenselijke temperatuurschommelingen veroorzaakt bij overige cokesovenkamers? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op basis waarvan kunt u dit uitsluiten?
Nee, dat kan ik niet uitsluiten. Voor het beantwoorden van uw vraag, heeft mijn organisatie contact gelegd met de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied.
De Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied geeft aan dat zogenaamde «rauwe kooks» ontstaan doordat er in de cokesovenkamers een onvoldoende hoge temperatuur wordt bereikt. Hier heeft de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied recent een derde last onder dwangsom voor opgelegd3.
Kunt u uitsluiten dat Tata Steel het effect uit vraag 13 niet monitort en evalueert binnen zijn milieuzorgsysteem? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op basis waarvan kunt u dit uitsluiten?
Voor het beantwoorden van uw vraag, heeft mijn organisatie contact gelegd met de certificerende instantie, BSI.
Deze vraag heeft betrekking op details van de werking van het milieumanagementsysteem van Tata Steel. BSI kan hier in verband met de vanuit de accreditatie vereiste geheimhoudingsplicht geen antwoord op geven.
Kunt u uitsluiten dat Tata Steel niet beschikt over kwantitatieve doelstellingen, rapportages en benchmarks voor wat betreft de milieuprestaties, in het bijzonder de emissie van PAK, van Kooksfabriek 2 en het onderhoudsprogramma van deze fabriek? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op basis waarvan kunt u dit uitsluiten?
Gelet op mijn eigen rol en positie, zoals aangegeven in de inleiding, heb ik geen wettelijke bevoegdheden om deze informatie te vorderen bij het bedrijf. Ik kan uw vraag derhalve niet beantwoorden.
Kunt u uitsluiten dat binnen de sector sinds het verlenen van de huidige vergunning in 2007 nieuwe technieken zijn ontwikkeld waarmee het optreden van diffuse emissies bij Kooksfabriek 2 verder kan worden gereduceerd dan bij Tata Steel gebeurt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op basis waarvan kunt u dit uitsluiten?
Gelet op mijn eigen rol en positie, zoals aangegeven in de inleiding, heb ik geen wettelijke bevoegdheden om deze informatie te vorderen bij het bedrijf. Ik kan uw vraag derhalve niet beantwoorden.
Kunt u uitsluiten dat binnen de sector sinds het verlenen van de huidige vergunning in 2007 nieuwe technieken zijn ontwikkeld waarmee de milieuprestaties van kooksfabrieken nauwkeuriger gemonitord kunnen worden dan met een visuele kwalitatieve duiding, bijvoorbeeld door meer nauwkeurige kengetallen, metingen met inkapseling van lekkages, metingen op afstand, monitoring met camera's, monitoring met hittecamera's, meting van tracerstoffen of de geautomatiseerde verwerking van gegevens uit voornoemde bronnen met conventionele rekenmethodes dan wel door gebruik van kunstmatige intelligentie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op basis waarvan kunt u dit uitsluiten?
In een BREF-document staat beschreven wat de meest milieuvriendelijke technieken zijn die een bedrijf kan toepassen. Dit is een referentiedocument voor BBT-conclusies. Deze technieken zijn ontleend aan een aantal referentiesituaties binnen de Europese context. De meest recente BREF IJzer en Staal, waarbinnen ook de cokesproductie aan de orde komt, is verschenen in 2012. Hier staan een aantal maatregelen in waarmee milieuprestaties van cokesfabrieken geduid kunnen worden.
De omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied heeft de relevante aspecten uit deze BREF voor de Kooksfabrieken nog niet geheel verwerkt in de vergunning van Tata Steel. Dit zal op korte termijn gebeuren.
Kunt u uitsluiten dat Tata Steel sinds 2007 heeft nagelaten de ontwikkelingen bedoeld in vraag 16 en 17 regelmatig te benchmarken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op basis waarvan kunt u dit uitsluiten?
Zie het antwoord op vraag 17. Deze ontwikkelingen zijn onderdeel van de reguliere beleidscyclus, worden opgenomen in BREF-documenten en landen daarmee uiteindelijk in de vergunningen.
Kunt u uitsluiten dat Tata Steel sinds 2007 heeft nagelaten op basis van deze benchmarks continu verbeteringen door te voeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op basis waarvan kunt u dit uitsluiten?
Zie antwoord vraag 18.
Kunt u uitsluiten dat het (senior) management sinds 2007 in zijn strategie goedkoop onderhoud heeft verkozen boven een voortdurend streven tot nulemissie van PAK? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op basis waarvan kunt u dit uitsluiten?
Gelet op mijn eigen rol en positie, zoals aangegeven in de inleiding, heb ik geen wettelijke bevoegdheden om inzicht te krijgen in de bedrijfsvoering van Tata Steel. Ik kan uw vraag derhalve niet beantwoorden.
Kunt u uitsluiten dat de meest recente rapportages van Tata Steel over de emissie van PAK, ook na de expertmeeting met het RIVM, nog altijd niet volledig, consistent en geloofwaardig zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op basis waarvan kunt u dit uitsluiten?
In de inleiding heb ik mijn rol- en positie toegelicht. Toezicht op de registratie van emissies is een taak van de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied. Zoals ik uw Kamer eerder heb gemeld, zijn door de Omgevingsdienst met Tata Steel afspraken gemaakt om de kwaliteit van de jaarlijkse emissieregistratie door Tata Steel te verbeteren, onder andere door het verbeteren van de kenmerken van emissiebronnen (Kamerstuk 28 089, nr. 242).
Kunt u uitsluiten dat de meest recente rapportages van Tata Steel over de emissie van PAK nog altijd gebruik maken van berekeningen op basis van algemene kengetallen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u uitsluiten dat de gebruikte kengetallen niet representatief zijn voor Kooksfabriek 2, mede in het licht van de staat van onderhoud? Op basis waarvan kunt u dit wel of niet uitsluiten?
Zie antwoord vraag 21.
Wat is uws inziens het gevolg als Kooksfabriek 2 moet sluiten?
Op dit moment onderzoekt de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied, naar aanleiding van de in het antwoord op vraag 13 genoemde last onder dwangsom, onder andere de mogelijkheid tot het intrekken van de vergunning van de Kooksgasfabrieken, voor het geval de onderneming ook deze last niet naleeft.
Daarnaast heb ik in de Expression of Principles (Kamerstuk 32 813, nr. 1082), mede naar aanleiding van de motie Hagen c.s. (Kamerstuk 28 089, nr. 239) met het bedrijf afgesproken dat er onderzoek wordt gedaan naar het verder verbeteren van de milieu en gezondheidssituatie voor 2030, bijvoorbeeld door het al eerder sluiten van bedrijfsactiviteiten zoals de Kooksfabriek 2. Dit onderzoek loopt. Ik zal uw Kamer informeren over de uitkomsten.
Het bericht 'Grutte fragen by Waadferiening: wat betsjut ferkeap NAM foar gaswinning?' |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Grutte fragen by Waadferiening: wat betsjut ferkeap NAM foar gaswinning?»?1
Ja.
Deelt u de observatie dat de organisatie die de oorspronkelijke vergunningsaanvragen voor gaswinning onder de Waddenzee heeft aangevraagd in feite een andere is dan de organisatie die deze mijnbouw in de toekomst uitvoert?
Indien een overdracht plaatsvindt van bedrijfsonderdelen waartoe gaswinning onder de Waddenzee behoort, zullen die activiteiten inderdaad door een andere marktpartij worden uitgevoerd. Het staat iedere marktpartij vrij om op basis van eigen genomen afwegingen te besluiten om bepaalde bedrijfsonderdelen aan te trekken of af te stoten. De NAM heeft dus de mogelijkheid om te concluderen dat door de beperkte ruimte die zij zien om verder te investeren in de zogeheten kleine velden, zij het beter achten dat deze bedrijfsonderdelen overgenomen worden door een ander mijnbouwbedrijf dat met wellicht meer investeringsruimte.
Welke consequenties heeft dit voor zowel de uitvoering als de handhaving van bestaande vergunningen voor gaswinning onder de Waddenzee vanuit de dorpen Blija, Moddergat, Lauwersoog en Vierhuizen door de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM)?
Vanaf het moment van overname is de nieuwe partij de vergunninghouder en zullen de rechten en plichten met betrekking tot die mijnbouwactiviteiten gelden voor de nieuwe partij. Dit betekent dat de nieuwe partij zijn activiteiten moet uitvoeren conform het bepaalde bij of krachtens de Mijnbouwwet (inclusief de voorwaarden of beperkingen die aan de vergunning of instemming zijn verbonden) en daarop ook het toezicht op wordt gehouden. Voor de uitvoering en handhaving gelden dezelfde eisen en worden dezelfde toetsen uitgevoerd, als voor de NAM het geval was. Daarbij merk ik op dat voor de overdracht van de vergunning mijn toestemming nodig is en ik daarvoor de beoogde nieuwe vergunninghouder toets aan de eisen van de Mijnbouwwet, bijvoorbeeld of deze partij beschikt over voldoende technische en financiële mogelijkheden (zie artikel 9 van de Mijnbouwwet).
Deelt u de zorg dat er, indien er voor gaswinning bij Ternaard toch een vergunning wordt afgegeven, in feite niets bekend is over het nieuwe bedrijf dat deze gaswinning uitvoert en we dus op dit moment niet weten welk bedrijf aan mijnbouw zal doen in dit uitermate kwetsbare gebied?
Ik deel uw zorgen op dit punt niet. Op het moment dat de gaswinning daadwerkelijk mag worden uitgevoerd zoals u in uw vraag stelt, is bekend welke partij dat doet, namelijk de vergunninghouder. Omdat voor de overdracht van de vergunning mijn toestemming nodig is en ik daarvoor de beoogde nieuwe vergunninghouder toets aan de eisen van de Mijnbouwwet, is gewaarborgd dat bekend is welke partij mijnbouwactiviteiten uitvoert en dat deze partij aan de eisen van de Mijnbouwwet voldoet.
Deelt u de conclusie dat, indien een ander bedrijf dan de NAM deze winning bij Ternaard van plan is uit te voeren, de vergunningsaanvraag in feite opnieuw moet worden ingediend, aangezien bijvoorbeeld ook de financiële mogelijkheden van het winningsbedrijf worden meegenomen in de beslissing over de vergunning?
Ik deel de conclusie in die zin dat ik bij de overdracht van welke winningsvergunning dan ook door de NAM aan een andere partij de financiële en technische mogelijkheden van de nieuwe partij meeweeg in de beslissing over de overdracht. Dit is van belang aangezien de overnemende partij in de rechten en plichten van de NAM treedt.
Het bericht 'Natuur kan nog slechter tegen stikstof, normen moeten mogelijk strenger' |
|
Geert Wilders (PVV), Alexander Kops (PVV) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Natuur kan nog slechter tegen stikstof, normen moeten mogelijk strenger»?1
Ja.
Klopt het dat u een rapport in handen hebt, gemaakt onder VN-toezicht, dat stelt dat de stikstofnormen in Nederland nóg strenger zouden moeten worden? Bent u het hiermee eens of niet?
Het bedoelde rapport betreft «Review and revision of empirical critical loads of nitrogen for Europe». Zoals de titel aangeeft, gaat het over kritische depositiewaarden voor stikstof op Europees niveau. Er staan geen uitspraken in over Nederland.
In de berichtgeving is overigens ten onrechte de indruk gewekt dat het gaat om normen. Normstelling vindt echter plaats door regelgeving, niet door de opstelling van wetenschappelijke rapporten. In dit geval gaat het dus om de best beschikbare kennis over het niveau waarboven negatieve effecten van stikstof op de natuur zichtbaar worden.
Waarop is dit rapport gebaseerd? Op de stikstofcijfers die Nederland – als enige EU-land – consequent aan de Europese Commissie rapporteert, terwijl dat helemaal niet verplicht is? Wanneer stopt u daarmee?2
De basis voor het genoemde rapport wordt gevormd door alle vanaf 2010 verschenen publicaties over onderzoeksresultaten op het gebied van stikstofeffecten op natuur. Deze resultaten zijn verzameld in vele landen en beoordeeld door een team van 43 wetenschappers. Daar waar nodig, zijn de huidige Europese kritische depositiewaarden (Bobbink & Hettelingh 20113) op basis van deze nieuwe resultaten aangepast.
Het rapport maakt geen gebruik van gegevens over stikstofdepositie in Nederland.
Overigens is het een misverstand dat Nederland aan de Europese Commissie stikstofcijfers rapporteert. In de berichtgeving is deze indruk gewekt, maar het gaat alleen om rapportages waarin onder andere wordt vermeld óf stikstof een probleem voor de beschermde natuur is.
Klopt het dat, zoals het Algemeen Dagblad bericht, u de scherpere normen overneemt? Zo ja, waarom? Wat betekent dat concreet voor de boeren?
De nieuwe kennis zal toegepast worden op de Nederlandse situatie. Dat vergt een actualisering van het bestaande rapport van Van Dobben e.a. uit 20124, waarin de voor Nederland relevante kritische depositiewaarden staan. De reden voor actualisering is dat het nodig is om de best beschikbare kennis te gebruiken ten behoeve van de bescherming van de natuur door natuur- en stikstofbeleid en de toestemmingsverlening. Dat volgt ook uit vaste jurisprudentie.
Wat dit concreet voor de boeren betekent, is nog niet te zeggen.
Hoe verhoudt dit rapport zich tot de gesprekken met de heer Remkes en de afspraak dat er «gekeken wordt naar de kritische depositiewaarden»?
Uit het rapport blijkt dat een deel van de natuur op Europees niveau gevoeliger voor stikstof is dan uit eerdere onderzoeken was gebleken; wat dat precies voor Nederland betekent, moet nog blijken.
Het rapport bevestigt de internationale wetenschappelijke consensus dat bij het beoordelen van de effecten van stikstof op natuur de kritische depositiewaarde een belangrijke rol moet vervullen.
Dat neemt niet weg dat voor de beoordeling van de kwaliteit van de natuur in Nederland meer aspecten relevant zijn dan stikstof. Daar gaat het bij de genoemde afspraak om.
Waar bemoeit de VN zich eigenlijk mee? In opdracht van wie is dit rapport opgesteld?
Uit het antwoord op vraag 2 blijkt dat de VN zich niet met de Nederlandse normstelling voor stikstof bemoeit.
Het rapport is opgesteld als project van het Coordination Centre for Effects. De CCE is onderdeel van de United Nations Economic Commission for Europe (UNECE), waar Nederland sinds 1947 lid van is. Deze VN-organisatie faciliteert de uitvoering van de Convention on Long-range Transboundary Air Pollution (dit verdrag is in 1982 door Nederland geratificeerd). Het project was onderdeel van het «International Co-operative Programme on Modelling and Mapping of Critical Levels and Loads and Air Pollution Effects Risks and Trends».
Bent u ertoe bereid het rapport en uw eigen stikstofbeleid door de shredder te halen en onze hardwerkende boeren met rust te laten?
De resultaten van het rapport worden serieus genomen. Uitvoering van het kabinetsbeleid inzake stikstof is belangrijk voor een adequate bescherming van de natuur en een duurzame toekomst van ons land. Daar zijn ook de Nederlandse boeren bij gebaat, ook al zal dat persoonlijke offers vragen, niet alleen van boeren maar ook van andere burgers en bedrijven in ons land.
Stikstofreductie, stikstofminnende planten en insecten |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Kunt u uitsluiten dat de voorgestelde stikstofreductie in 2030 en 2035 mogelijk een negatief effect heeft op flora en fauna en daarbij specifiek op de insectenpopulatie?
Het is uit te sluiten dat de voorgesteld stikstofreductie een negatief effect heeft op flora en fauna, waaronder de insectenpopulatie. De stikstofdepositie is al meer dan een eeuw hoger dan de natuurlijke hoeveelheid stikstofdepositie. Dat betekent dat er al die tijd (in meerdere of mindere mate) ophoping van stikstof heeft plaatsgevonden. Daardoor is er geen sprake meer van een normale stikstoftoestand: er zit meer stikstof in onze ecosystemen dan van nature het geval zou zijn. Dat heeft echter op verschillende typen natuur een verschillend effect. Om stikstofgevoelige natuur te ondersteunen is een stikstofreductie noodzakelijk. Het Nationaal Programma Landelijk Gebied is gericht op het ondersteunen van alle kwetsbare soorten, stikstofgevoelig en niet-stikstofgevoelig.
De voorgestelde stikstofreductie komt ook specifiek ten goede van de diversiteit aan insecten. Onderzoek wijst uit dat de huidige verhoogde beschikbaarheid van stikstof insectenpopulaties via een scala aan mechanismen negatief beïnvloedt. Zo leidt door stikstof veroorzaakte bodemverzuring bijvoorbeeld tot een afname van diversiteit aan planten wat een directe relatie heeft met diversiteit aan insecten.
Kunt u uitsluiten dat de voorgestelde stikstofreductie mogelijk een negatief effect heeft op stikstofminnende habitats?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven hoeveel stikstofminnende planten er zijn en welke insecten daarvan afhankelijk zijn?
De beoogde stikstofreductie via stikstofmaatregelen is noodzakelijk voor het herstellen van onze stikstofgevoelige natuur. Aantallen planten en/of insecten, maar ook de diversiteit aan soorten speelt daarbij een rol. Op basis van data uit het informatiesysteem SynBioSys is circa de helft van de hogere planten en mossen stikstofgevoelig, en de andere helft niet-stikstofgevoelig te noemen. Het beeld van de afhankelijkheid van insecten van verschillende plantensoorten kan nog completer worden dan het nu is. Verschillende partijen werken al enige tijd aan het aanleggen van een database van voedselrelaties tussen planten en insecten in Nederland, welke in de toekomst gerelateerde vragen zou kunnen beantwoorden.
Kunt u aangeven hoeveel niet-stikstofminnende planten er zijn en welke insecten daarvan afhankelijk zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven hoeveel levend gewicht aan insecten er nu in Nederland voorkomt?
Er wordt in Nederland geen dekkend onderzoek gedaan naar verandering in de biomassa van insecten. De paar studies die biomassa hebben gemeten, hebben dit slechts in enkele jaren gedaan. Op basis van beschikbare data is het daarom niet mogelijk om uitspraken te doen over het levend gewicht aan insecten in Nederland. Projecten waarbij trends van insecten worden gemonitord, kijken met name naar aantallen individuen, soortenrijkdom of soortensamenstelling. Biomassa of levend gewicht wordt in deze onderzoeken niet of beperkt meegenomen omdat dit een complexe opgave is: in sommige gevallen kunnen ongunstige milieuomstandigheden tot een sterke toename in biomassa van slechts één of enkele soorten leiden, waarmee een hoge biomassa in deze gevallen niet getuigt van hogere natuurwaarden.
Omdat het levend gewicht aan insecten niet structureel wordt gemeten is het niet mogelijk om inzicht te geven in (ontwikkelingen in) levend gewicht aan insecten over de periode 1960 tot heden. Om dezelfde reden is het niet mogelijk om inzicht te geven in de hoeveelheid stikstof die benodigd is voor het vormen van deze insectenpopulatie.
Kunt u aangeven wat het levend gewicht aan insecten is over de periode 1960 tot het heden?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven hoeveel stikstof er nodig is om deze insectenpopulatie te vormen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven welke vogels afhankelijk zijn van insecten voor hun voedsel?
Vogels kunnen in verschillende mate afhankelijk zijn van insecten als voedsel. De afhankelijkheid kan ook variëren over de seizoenen. Data van Sovon Vogelonderzoek Nederland laat zien dat ongeveer 50% van alle in Nederland broedende soorten insectivoor is in de broedtijd. Voor de groep zangvogels ligt dit percentage op ongeveer 80%. Onder vogels die in de winter in Nederland verblijven is het aandeel insecteneters met circa 15% een stuk lager, dat is onder andere het gevolg van de veel lagere beschikbaarheid van insecten in die tijd van het jaar en het feit dat we in de winter een behoorlijke toename hebben van trekvogels uit noordelijke streken (zoals eenden en ganzen) die vaak watergebonden zijn en niet insectivoor. De meeste insecteneters in Nederland zijn trekvogels en in de winter niet in ons land aanwezig.
Het illegaal boren naar zout |
|
Sandra Beckerman , Henk Nijboer (PvdA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Kent u de artikelen «Zoutbedrijf gebruikt listige truc om te boren waar dat eigenlijk nog niet mag» en «Nedmag boort op omstreden locatie, omwonenden woedend»?1
Ja, die artikelen ken ik
Klopt het dat Nedmag op locatie WHC-1 te Borgercompagnie gestart is met boren in zuidelijke richting naar put VE-7, waar nog geen vergunning voor is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, het klopt dat Nedmag gestart is met boren naar put VE-7 zonder dat zij daar op dat moment de benodigde vergunning voor had. Op 30 april 2021 verleende mijn voorganger de omgevingsvergunning aan Nedmag voor de boringen van de putten VE-5 en VE-6.
Op 8 juli 2022 heeft Nedmag per email laten weten dat het aangetroffen zout in put VE-5 niet voldoet aan de verwachtingen en gewenste kwaliteit. Nedmag heeft toen aangegeven naar locatie VE-7 te willen boren in plaats van VE-6.
Namens mij is aangegeven dat er een omgevingsvergunning is vereist om naar VE-7 te mogen boren. Deze vergunning is op 22 juli 2022 aangevraagd en wordt door mij verleend.
Nedmag is op 22 juli 2022 begonnen met de boring naar VE-7. Ik vind het moeilijk te begrijpen dat, gezien de onrust die er in de omgeving is over de zoutwinning, Nedmag is begonnen met boren van VE-7 zonder daarover eerst de omgeving te informeren. Dit heb ik Nedmag ook laten weten. Ik wil daarnaast ook op werkbezoek gaan om te spreken met inwoners en Nedmag.
Hoe karakteriseert u het gegeven dat Nedmag door de namen van putten te wijzigen tracht een manier te vinden om op een andere locatie te mogen boren?
Iedere nieuwe vergunningsaanvraag die ik binnenkrijg, beoordeel ik op basis van inhoud. Dat is hier ook het geval.
Nedmag heeft een vergunning aangevraagd voor het boren van de put VE-7 in de plaats van het boren van put VE-6. Put VE-7 wordt vanaf exact de zelfde locatie en met de zelfde installatie geboord. Met de boring van put VE-7 vervalt de mogelijkheid voor het boren van put VE-6.
Alhoewel de bovengrondse locatie van VE-6 gelijk is aan VE-7, is een omgevingsvergunning nodig voor deze wijziging, omdat hierbij feitelijk de naam van de boring wordt gewijzigd. Hierbij wordt getoetst of de wijziging tot andere milieueffecten leidt. Dat is niet het geval. De ondergrondse bestemming VE-7 ligt op vergelijkbare afstand en diepte als VE-6, maar een andere kant op.
Waarom werkt uw ministerie mee aan een boring van een zoutput waaruit volgens het huidige Instemmingsbesluit niet gewonnen mag worden?
Het is juist dat er geen zout mag worden gewonnen op basis van het huidige instemmingsbesluit uit caverne VE-7. Om zout te mogen winnen uit caverne VE-7 moet Nedmag eerst een wijziging van het winningsplan indienen of verzoeken tot wijziging van het instemmingsbesluit, waarover ik een separaat besluit dien te nemen.
De aanvraag die door Nedmag is ingediend, is door mij in behandeling genomen en ik ben inderdaad nu tot vergunningverlening overgegaan, rekening houdend met het advies van SodM op het conceptbesluit.
De nieuwe vergunning heeft geen betrekking op beoordeling van de voorgenomen winning uit caverne VE-7, maar ziet uitsluitend op de boorwerkzaamheden. De milieueffecten van de boring van put VE-7 verschillen niet van die van de boring van put VE-6. Gezien het toetsingskader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) verleen ik daarom de aangevraagde vergunning. Met de afgifte van dit besluit mag Nedmag put VE-7 aanboren en vervalt daarmee de toestemming om put VE-6 aan te boren.
Is in het verlengde van de aanvraag van Nedmag om te komen tot een titelwijziging van VE-6 in VE-7 overleg geweest tussen Nedmag en uw ministerie over een wijziging van het Instemmingsbesluit met als doel de winning uit VE-7 toe te staan?
Nee, er is niet inhoudelijk gesproken tussen Nedmag en mijn ministerie over wijziging van het instemmingsbesluit met als doel de winning uit VE-7 toe te staan. Naast dat er een omgevingsvergunning voor het boren van put VE-7 nodig is, is namens mij ook aangegeven dat om zout te mogen winnen uit caverne VE-7, Nedmag eerst een wijziging van het winningsplan moet indienen of verzoeken tot wijziging van het instemmingsbesluit. Het winnen van zout uit caverne VE-7 in plaats van VE-6 is niet in overeenstemming met het instemmingsbesluit met het winningsplan.
Heeft uw ministerie hierover een positief signaal gegeven? Zo nee, waarom werkt uw ministerie dan mee aan deze boring?
Nee. Er is geen signaal afgegeven over de winning uit VE-7. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Waarom heeft uw ministerie in deze vergunningsprocedure gekozen voor «een verkorte procedure»?
De omgevingsvergunning is aangevraagd voor de activiteit milieuneutraal veranderen van de boring. Dat kan omdat de milieueffecten van de aanleg van de put VE-7 hetzelfde zijn als van de aanleg van put VE-6. Op een dergelijke aanvraag is op grond van de Wabo de reguliere voorbereidingsprocedure van 8 weken van toepassing.
Waarom wordt niet de volledige procedure gevolgd, zeker gezien de enorme mijnbouwschade in het gebied, waar bewoners al mee te kampen hebben?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat na het incident van 2018, waarbij miljoenen liters pekelwater en mogelijk duizenden liters diesel weglekten, veiligheid (eindelijk) de hoogste prioriteit moet krijgen?
De veiligheid van omwonenden van mijnbouwactiviteiten heeft voor mij de hoogste prioriteit. Het boren van de putten heeft geen veiligheidsvraagstukken op basis waarvan ik de vergunning zou moeten weigeren. Het boren van putten betreft een tijdelijke activiteit die geluids- en trillingeffecten met zich meebrengt. Dat deze effecten van tijdelijke aard zijn, is er de reden van dat een verzoek om voorlopige voorziening voor het boren van de putten op 26 november 2021 is afgewezen door de rechtbank Den Haag.
Bent u nog steeds van mening dat de hervatting van de zoutwinning de juiste beslissing was?
Ja, onder het stellen van voorschriften zijn de aangevraagde activiteiten vergund en is het instemmingsbesluit vastgesteld. Mits wordt voldaan aan de gestelde voorschriften, ben ik van mening dat zoutwinning verantwoord is.
Klopt het dat, toen uw ministerie in 2021 toestemming gaf tot het hervatten van de winning, daar strikte voorwaarden aan waren verbonden om de veiligheid te borgen? Klopt het dat een belangrijke (veiligheidsmaatregel was dat put VE-7 en VE-8 niet mochten worden aangeboord, voordat onderzoek zou hebben plaatsgevonden naar de bodemdaling als gevolg van winning uit putten VE-5 en VE-6?
Ja, het klopt dat er strikte voorwaarden verbonden zijn aan de winning van het zout. Deze voorwaarden zijn vastgelegd in het instemmingsbesluit op het winningsplan. De analyse zoals genoemd in artikel 5 van het instemmingsbesluit met het winningsplan, ziet op de winning van het zout en heeft geen betrekking op de boring. Deze voorwaarde is gesteld naar aanleiding van het advies van de Mijnraad op het winningsplan. De Mijnraad adviseerde in overweging te nemen om Nedmag van de geplande 4 cavernes er eerst slechts 2 te laten aanleggen en te ontwikkelen. Met de verkregen gegevens uit de eerste twee cavernes kan Nedmag het geomechanisch model toetsen en eventueel opnieuw valideren om daarmee onzekerheden in de bodemdalingsprognose zoveel mogelijk te reduceren.
Om die reden is aan de instemming met het winningsplan tot zoutwinning een voorwaarde verbonden om voor aanvang van de caverneontwikkeling van de derde en vierde caverne (VE-7 en VE-8) Nedmag een analyse van de effecten van de winning uit de eerste twee cavernes (VE-5 en VE-6) aan mij te overleggen. De ontwikkeling van de derde en vierde caverne mag uitsluitend worden aangevangen als uit deze analyse aannemelijk wordt dat de bodemdaling ten gevolge van de totale winning zoals opgenomen in het winningsplan niet zal worden overschreden. Het instemmingsbesluit bepaalt zodoende dat nu nog niet mag worden gewonnen uit caverne VE-7.
Klopt het dat deze put VE-7 nu, zonder onderzoek, wel wordt aangeboord en toezichthouder SODM op 9 juli aan zoutwinner Nedmag heeft laten weten dat het geen vergunning heeft voor het ondergronds boren naar VE-7?
Ja, op 9 juli 2022 heeft ook SodM aan Nedmag medegedeeld dat Nedmag niet beschikt over de juiste vergunning voor het aanboren van VE-7.
Ik ga ervan uit dat met »onderzoek» aan de analyse wordt gerefereerd zoals benoemd artikel 5 van het instemmingsbesluit. Hiervoor verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 11.
Waarom is er niet ingegrepen toen bleek dat Nedmag illegaal aan het boren was?
Op 1 augustus 2022 heeft SodM een handhavingsverzoek ontvangen. SodM heeft op 9 augustus 2022 besloten om het handhavingsverzoek af te wijzen. SodM deed dit op grond van het feit dat Nedmag op 22 juli 2022 een ontvankelijke vergunningaanvraag heeft ingediend voor het boren van put VE-7.
Aangezien de omgevingsvergunning al in voorbereiding was, was er sprake van zicht op legalisatie. SodM publiceert de besluiten op handhavingsverzoeken op haar website.
Klopt het dat Nedmag nu zelfs beloond wordt, doordat het ministerie de aanvraag van Nedmag ontvankelijk heeft verklaard en daarmee de illegale boring niet stopt, maar Nedmag juist zicht heeft op legalisatie?
Nee, Nedmag heeft een aanvraag ingediend die in behandeling is genomen. De inspecteur-generaal der mijnen (hierna: IGM) heeft een zelfstandige bevoegdheid ten aanzien van handhaving. De IGM heeft vanaf de aanvang van de boring, met de legalisatie in zicht, toezicht gehouden op de boring.
Waarom worden de economische belangen verkozen boven de veiligheid
De veiligheid van omwonenden staat voorop. Een boring van een put leidt niet tot bodembeweging en leidt zodoende niet tot een risico voor de veiligheid van omwonenden. De vergunning voor het boren naar caverne VE-7 is getoetst op de effecten voor milieu. De economische belangen zijn geen onderdeel van de beoordeling van de aanvragen van Nedmag.
Snapt u dat bewoners rondom deze zoutwinningslocaties woest zijn?
Ik snap de emoties van omwonenden. Zij ervaren overlast en dat er begonnen is met boren voordat ik een vergunning heb gegeven, leidt begrijpelijkerwijs tot woede. Maar ik wil herhalen dat de veiligheid voorop staat. SodM houdt toezicht op de boring en als er twijfels zijn over de veiligheid, grijpt SodM in. SodM ziet hier op dit moment geen aanleiding voor.
Snapt u dat deze gang van zaken het vertrouwen in de overheid nog verder onder druk zet?
Ik kan me voorstellen dat, nu Nedmag zonder vergunning en voor eigen risico is gaan boren, dit weinig vertrouwen wekt in Nedmag. Dit heeft echter geen invloed op de zorgvuldigheid waarmee de aanvraag wordt getoetst.
Men mag erop vertrouwen dat de verlening van vergunningen plaatsvindt op zorgvuldige wijze en in overeenstemming met de daarvoor geldende wetgeving. Dit is wat ik in deze procedure ook gedaan heb.
Net als vergunningverlening is ook handhavend optreden aan regels gebonden. Als er sprake is van een overtreding van een wettelijk voorschrift, dan moet SodM, als het bestuursorgaan dat bevoegd is om handhavend op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik maken. Dit vanwege het algemeen belang dat is gediend met handhaving. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag SodM afzien van handhavend optreden. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Deelt u de mening dat omwonenden door dit handelen van Nedmag en de overheid verder in een machteloze positie zijn geduwd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, ik was immers nog bezig met de beoordeling van de aanvraag toen Nedmag de boring had gestart. De bewoners hebben dan ook SodM gevraagd om te handhaven. De IGM heeft dit verzoek afgewezen.
Inmiddels is de aanvraag voor de boring getoetst en wordt de vergunning verleend.
Welke contacten zijn er de afgelopen maanden geweest tussen uw ministerie en Nedmag?
Op 8 juli 2022 heeft Nedmag per mail laten weten dat het aangetroffen zout in put VE-5 niet voldoet aan de verwachtingen en de gewenste kwaliteit. Nedmag heeft toen aangegeven naar locatie VE-7 te willen boren.
Namens mij is op 12 juli 2022 telefonisch aangegeven dat er een omgevingsvergunning is vereist om naar VE-7 te mogen boren. In aanvulling daarop is in hetzelfde gesprek aan Nedmag medegedeeld dat voor het mogen winnen van zout uit caverne VE-7 Nedmag eerst een wijziging van het winningsplan moet indienen of verzoeken tot wijziging van het instemmingsbesluit.
Op 22 juli 2022 is er een onlineoverleg geweest tussen Nedmag en medewerkers van mijn ministerie en SodM over de indiening van de vergunningaanvraag voor boring van put VE-7. Nedmag heeft nog diezelfde dag vergunning aangevraagd.
Welke contacten zijn er de afgelopen maanden geweest tussen uw ministerie en de omwonenden van de Nedmag-locaties?
Gedurende werkzaamheden is het aan Nedmag om contact met de omgeving te onderhouden en de omwonenden te informeren over de voortgang of voorgenomen werkzaamheden. Een omwonende heeft contact opgenomen met mijn ministerie nadat ik de vergunningaanvraag heb ontvangen en de kennisgeving ervan heb gepubliceerd. Over de inhoud van de kennisgeving is e-mail contact geweest tussen deze omwonende en mijn ministerie. Om de beoordeling van een aanvraag zorgvuldig te kunnen uitvoeren is het niet passend als ik tijdens die periode communiceer over de inhoudelijke voortgang.
Op welke wijze zijn de omwonenden door Nedmag geïnformeerd over het ondergronds boren naar een nieuwe locatie? Zijn alle omwonenden hiermee juist geïnformeerd?
Nedmag verstuurd regelmatig nieuwsbrieven per e-mail aan alle omwonenden die zich daarvoor hebben ingeschreven. Met de nieuwsbrief van 2 augustus 2022 zijn omwonenden geïnformeerd over de wijzigingen in de boring.
Op welke wijze zijn de omwonenden door het ministerie geïnformeerd over het ondergronds boren naar een nieuwe locatie? Zijn alle omwonenden hiermee juist geïnformeerd?
Het is aan Nedmag om contact met de omgeving te onderhouden en de omwonenden te informeren over het verloop van de werkzaamheden of voorgenomen werkzaamheden. SodM is de onafhankelijke toezichthouder en heeft zicht op de dagelijkse werkzaamheden. Ik ben bevoegd gezag voor de vergunningverlening en heb de aanvraag gepubliceerd, zodat iedereen er kennis van kan nemen dat ik een aanvraag te beoordeling heb ontvangen. Zie verder ook het antwoord op vraag 20.
Handelt Nedmag naar de aanbevelingen uit het zeer kritische rapport over de sector zout dat toezichthouder SODM in 2018 publiceerde? Is voldaan aan de aanbeveling «blijf ruim binnen de grenzen van het winningsplan en ga op tijd in gesprek met de omgeving, de toezichthouder en de vergunningverlener wanneer de grenzen in zicht komen»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er vindt nog geen zoutwinning plaats uit de nieuwe cavernes, zodoende werkt Nedmag nog ruim binnen de grenzen van het winningsplan. Echter, zoals ik ook in antwoord op vraag 20 aangaf, is het aan Nedmag om contact met de omgeving te onderhouden en de omwonenden te informeren over het verloop van de werkzaamheden of voorgenomen werkzaamheden. Ik constateer dat Nedmag in hun nieuwsbrief aan omwonenden van 15 juli 2022 nog niet inging op de tegenvallende resultaten van VE-5 en de door hen gewenste wijziging van ondergrondlocatie van VE-6 naar VE-7.
Hoe heeft het ministerie voldaan aan de door SODM gedane aanbevelingen in het rapport over de sector zout? Is voldaan aan de aanbeveling om de toegankelijkheid van de gegevens over de ondergrond beter te borgen? Hoe is voldaan aan de aanbeveling om de schadeafhandeling te verbeteren?
Voor de invulling die ik geef aan de op 12 juni 2018 door SodM gedane aanbevelingen in het rapport over de sector zout, verwijs ik naar de brief van mijn voorganger van 27 september 2018 (Kamerstuk 32 849, nr. 136).
Ter opvolging van de aanbeveling om de toegankelijkheid van de gegevens over de ondergrond beter te borgen, publiceer ik de vergunningen en vergunningsaanvragen centraal op www.mijnbouwvergunningen.nl.
Ter opvolging van de aanbeveling van de schadeafhandeling kan, wanneer particulieren vermoeden dat de schade aan een woning of gebouw komt door bodembeweging als gevolg van zoutwinning, men sinds 1 november 2021 deze schade melden bij de Commissie Mijnbouwschade.
Voldoet Nedmag aan alle (andere) afspraken die in het instemmingsbesluit van 2021 zijn vastgelegd?
SodM heeft niet geconstateerd dat de artikelen in het instemmingsbesluit niet worden nageleefd.
Kunt u deze vragen één voor één en voor het eerstvolgende commissiedebat Mijnbouw beantwoorden?
Ja.
Werkbezoeken aan de grensregio in het kader van stikstof en de aangenomen motie over verschillen aan de grens. |
|
Derk Boswijk (CDA), Pieter Omtzigt (Omtzigt), Thom van Campen (VVD) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich dat de motie Omtzigt/Boswijk/Van Campen (Kamerstuk 33 576, nr. 273) met zeer grote meerderheid is aangenomen in juni 2022 en dat het dictum luidde: «verzoekt de Minister van Landbouw en de Minister voor Stikstof een aantal werkbezoeken te brengen aan agrariërs die tegen de Duitse grens aan wonen en vervolgens aan de Kamer voor het eind van de zomer voorstellen te doen hoe de verschillen aan de grens zo klein mogelijk gemaakt worden, en gaat over tot de orde van de dag.»
Bent u op de hoogte van de situatie in het Natura 2000-gebied «Bergvennen & Brecklenkampse Veld (gemeente Dinkelland)» – dat tegen de grens met Duitsland aan ligt –, waar aan de Nederlandse kant landbouwactiviteiten fors worden beperkt en grond wordt vernat en waar aan Duitse kant diepe sloten liggen en nieuwe varkensstallen gebouwd worden?
Ja, ik ben bekend met het feit dat er natuurherstelmaatregelen uitgevoerd gaan worden in en rondom het Natura 2000-gebied Bergvennen & Brecklenkampse Veld. Hiervoor wordt door de provincie Overijssel, samen met de gebiedspartners, een Natura 2000-beheerplan en Provinciaal Inpassingsplan opgesteld. De maatregelen die voortvloeien uit deze plannen kunnen leiden tot beperkingen voor landbouwactiviteiten en vernatting. Het kabinet herkent zich niet in de kwalificatie «fors». Een deel van de gronden behoudt de bestemming «agrarisch», al dan niet met een beperking (hoofdzakelijk vanwege vernatting).
Het is bekend dat er aan de Duitse kant diepe sloten liggen die hydrologische effecten hebben voor het Natura 2000-gebied. Om die reden zijn er ook herstelmaatregelen (onder andere het verondiepen van sloten) aan Duitse zijde in het beheerplan opgenomen, om de doelstellingen voor Bergvennen & Brecklenkampse Veld te kunnen behalen. Hierover vinden constructieve gesprekken plaats met de betreffende grondeigenaren en Duitse overheden. Er wordt maximale inzet gepleegd om de maatregelen aan Duitse zijde uit te voeren.
Wanneer bekend is dat er door Duitse overheden bestemmingsplannen worden voorbereid die uitbreiding mogelijk maken van agrarische bedrijven die negatieve effecten kunnen hebben op het Natura 2000-gebied, dan wordt daar door de provincie Overijssel, vanuit de wettelijke verantwoordelijkheid voor natuurbeleid, op geacteerd (bijvoorbeeld door het indienen van een zienswijze en het verzoek om een milieueffectrapportage).
Kunt u aangeven hoe groot de verschillen aan de Duitse en Nederlandse kant van de grens zijn en hoe de samenwerking verloopt bij het natuurbehoud?
De samenwerking met Duitsland (deelstaat Nedersaksen) verloopt goed. De Landkreis Grafschaft Bentheim en de Gemeinde Nordhorn stellen zich constructief op tijdens overleggen en zijn bereid om de middelen in te zetten die zij hiervoor tot hun beschikking hebben om de maatregelen aan Duitse zijde uit te voeren. Het verschil is dat er alleen voor het Nederlandse grondgebied een Provinciaal Inpassingsplan kan worden opgesteld.
Klopt het dat zelfs als alle Nederlandse stikstofdepositie wordt voorkomen, de Kritische DepositieWaarde (KDW) voor dit gebied toch nog wordt overschreden?
Het klopt dat er binnen het Natura 2000-gebied Bergvennen & Brecklenkampse Veld op sommige plekken habitattypen zijn waarop de depositie veroorzaakt door buitenlandse emissies hoger is dan de KDW. Dit geldt bijvoorbeeld voor de zwakgebufferde vennen (H3130).
Bent u het eens dat in grensgebieden niet alleen invloed op KDW vanuit het buitenland is te verwachten, maar ook invloed op de beheermaatregelen?
Behalve dat een deel van de uitgestoten stikstof buiten de landgrenzen neerslaat, kunnen ook andere drukfactoren een grensoverschrijdend karakter hebben. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan verdroging, doordat het hydrologisch systeem een gebied beslaat dat ook in het buitenland gesitueerd is. Wanneer een gebied aan beide kanten van de grens gelegen is, zal ook het beheer binnen het buitenlandse deel van de gebiedsbegrenzing plaatsvindt van invloed zijn op de natuurkwaliteit in het gebied.
Gezien het feit dat u in uw Kamerbrief DGS/22300439 van 15 juli aangeeft, dat door in onder andere grensgebieden naast stikstofreductie in te zetten op beheermaatregelen, het brede doel van een gunstige staat van instandhouding kan worden gehaald, of dichterbij gebracht, ondanks dat de KDW in die gebieden wordt overschreden (door invloed van stikstof uit het buitenland): op welke wijze worden deze beheermaatregelen in samenspraak met Duitsland uitgevoerd en hoe ziet de invloed van het grensgebied op deze maatregelen, bijvoorbeeld bij de in vraag 2 omschreven gewenste vernatting van het gebied, terwijl aan de Duitse kant vlakbij de grens diepe sloten liggen?
In het ontwerpbeheerplan (onderdeel van het Provinciaal Inpassingsplan) is onder andere opgenomen dat de ontwatering aan de oostzijde van het gebied zal worden teruggedrongen. Dat vergt dus ook het aanpakken van de ontwateringssloten aan Duitse zijde. Het ontwerpbeheerplan is in goed overleg met de Duitse partners tot stand gekomen.
Kunt u vertellen hoe de samenwerking verloopt en hoe de verschillen/overeenkomsten zijn aan beide zijden van de grens bij het grensoverschrijdende Natura 2000-gebied Aamsveen (gemeente Enschede)?
Er wordt sinds enkele jaren samengewerkt bij het grensoverschrijdend hoogveenherstel, in het Nederlandse Natura 2000-gebied Aamsveen en het Duitse Natura 2000-gebied Amtsvenn-Hündfelder Moor. Deze gebieden vormen samen één hydrologisch samenhangend hoogveensysteem. Daarom is het belangrijk dat er grensoverschrijdende samenwerking plaatsvindt.
Er vinden al vele jaren gesprekken plaats tussen de Duitse en de Nederlandse gebiedsbeheerders. Vanaf 2019 hebben deze gesprekken meer richting gekregen in de vorm van een Europese «LIFE-subsidie» aanvraag. LIFE is het Europese subsidie-instrument voor projecten op gebied van natuur, milieu en klimaat. De samenwerking heeft in de loop van de jaren steeds meer vorm gekregen, waarbij het leren van elkaar en het begrijpen van de verschillen in werkwijzen en mogelijkheden een terugkerend thema is. Wanneer de LIFE-aanvraag wordt goedgekeurd, biedt dit een uitgelezen kans om de samenwerking te consolideren en te intensiveren.
De situatie in Duitsland is op verschillende punten anders dan in Nederland. Zo is in Duitsland het vergunningentraject wat nodig is voor natuurherstel een zeer zwaar traject, dat al snel 2 jaar kan duren, waarvoor zeer grondige en gedetailleerde berekeningen worden gevraagd. Ook financieel zijn er verschillen: investeren in natuurherstel kan in Nederland met diverse beschikbare budgetten, terwijl men aan Duitse zijde het veel meer van bijvoorbeeld de LIFE-aanvraag moet hebben.
De rapportage van een Natura 2000-gebied tussen Nederland en Duitsland kent een groot verschil: in Nederland wordt vooral gewerkt met de KDW als indicator, in Duitsland is vooral de staat van de natuur van belang en wordt stikstof vaak helemaal niet genoemd, in de beheerplannen die in Nederland per gebied zijn opgemaakt, worden voorkomende flora en fauna en hun staat van instandhouding uitgebreid beschreven; kunt u deze verschillen in Nederlandse en Duitse aanpak verklaren en aangeven waarom in Nederland alleen wordt gestuurd op stikstof en waarom de informatie uit de beheerplannen per gebied niet gebruikt wordt als indicator voor een gebied?
De bedoelde rapportage is het standaardgegevensformulier (SDF), de administratie over de Natura 2000-gebieden in de Europese database. In het SDF wordt per habitattype en soort aangegeven wat het belang is van het gebied voor dat habitattype of die soort. In grote lijnen is Europees vastgelegd hoe dit belang bepaald moet worden, de lidstaten hebben veel vrijheid in details van de bepaling. Heel wezenlijk verschilt de beoordeling van Nederland en Duitsland niet voor vergelijkbare habitattypen. Bij de invulling van het belang van het gebied speelt ook in Nederland de KDW slechts een beperkte rol, het vormt één van de onderdelen van het bepalen van de zogenoemde behoudsstatus van het habitattype in het gebied. De behoudsstatus is weer één van de drie onderdelen op basis waarvan het belang van het gebied bepaald wordt. Voor de volledige methodiek die gebruikt is voor de invulling van het belang van gebieden voor habitattypen zie https://edepot.wur.nl/314180.
Kunt u verklaren waarom het Wooldse Veen (gemeente Winterswijk), wat gedeeltelijk in Nederland en gedeeltelijk in Duitsland ligt, aan de Nederlandse kant wordt geclassificeerd als zorgelijk, omdat de neerslag aan stikstof te hoog is, terwijl aan de Duitse kant de staat van instandhouding wordt geclassificeerd als goed?
Er zijn mij geen documenten bekend waarin staat dat het Nederlandse deel van het Wooldse veen «zorgelijk» zou zijn en het Duitse deel «goed». De enige vergelijking die mogelijk is, is via het in antwoord 8 genoemde SDF. Daarin komt echter het oordeel «zorgelijk» niet voor, want dat bevat alleen het belang van het gebied voor de betreffende habitattypen en soorten.
Kunt u begrijpen waarom boeren in Winterswijk het Korenburgerveen hebben uitgeroepen tot Duits grondgebied, omdat de regels in Duitsland veel minder streng zijn en zij onder die regels hun activiteiten veel beter kunnen voortzetten dan onder de Nederlandse regels? (bron: De Gelderlander, 27 juni 2022, Boeren bombarderen Korenburgerveen tot Duits grondgebied: «Daar gelden andere stikstofregels»https://www.gelderlander.nl/winterswijk/boeren-bombarderen-korenburgerveen-tot-duits-grondgebied-daar-gelden-andere-stikstofregels~a919ef1e)
Ik kan mij voorstellen dat de verschillen in beleid tussen Nederland en Duitsland kan leiden tot onbegrip. Nederland heeft echter, net zoals alle EU-lidstaten, de ruimte, maar ook de plicht om de implementatie van richtlijnen op terreinen als natuur, klimaat en water eigenstandig vorm te geven om zo aan de internationale verplichtingen te voldoen. Het feit dat lidstaten hier een eigenstandige bevoegdheid hebben, alsook de verschillen in onder andere juridische en ecologische omstandigheden, maken dat er ook verschillen (zijn) ontstaan in beleid om aan deze internationale verplichtingen te kunnen blijven voldoen.
Als in Nederland alle mogelijke beheermaatregelen zijn uitgevoerd, kan dan geconcludeerd worden dat het uiterste is gedaan, ondanks dat de KDW niet is gehaald en zijn we hier dan klaar, gezien het feit dat de stikstofbijdrage uit Duitsland voor het Wooldse Veen hoger is dan de KDW van het gebied toelaat?
Voor het realiseren van instandhoudingsdoelstellingen zal een combinatie nodig zijn van maatregelen die gericht zijn op het orde brengen van milieucondities (zoals stikstofbronmaatregelen) en natuurherstelmaatregelen. Dit zal een continue inzet vragen.
Specifiek voor grensgebieden: hoe wordt de staat van instandhouding hier vastgesteld en hoe kunnen instandhoudingsdoelen hier behaald worden? Hoe vindt monitoring plaats en hoe wordt dat gerapporteerd en openbaar gemaakt?
De staat van instandhouding van soorten of habitattypen wordt op landelijk niveau vastgesteld, niet op gebiedsniveau. Op gebiedsniveau wordt vastgesteld of instandhoudingsdoelstellingen worden gehaald (en of verslechtering wordt voorkomen). Instandhoudingsdoelstellingen kunnen in zijn algemeenheid in grensgebieden gerealiseerd worden door het nemen van passende maatregelen om verslechtering tegen te gaan en het nemen van instandhoudingsmaatregelen om daarmee tegemoet te komen aan de ecologische vereisten van de soorten en habitattypen waarvoor het gebied is aangewezen. Gedeputeerde staten zijn verantwoordelijk voor het treffen van die maatregelen. Wanneer het gaat om grensgebieden is er doorgaans sprake van samenwerking en afstemming met het betreffende buurland.
Op gebiedsniveau wordt door de voortouwnemer binnen een beheerplan de monitoring voor een gebied in detail uitgewerkt en ingepland voor de beheerplanperiode. Daarnaast wordt er op basis van de Wet stikstofreductie en natuurverbetering tussentijds gemonitord en zo nodig bijgestuurd om te voldoen aan de resultaatsverplichtingen voor stikstofreductie.
Het is aan de voortouwnemers zelf op welke wijze zij deze gegevens ontsluiten. De monitoring op gebiedsniveau is momenteel echter nog beperkt, waardoor natuurgegevens op gebiedsniveau nog incompleet zijn. De monitoring was tot nu toe in belangrijke mate gericht op monitoring van de natuurkwaliteit op landelijk niveau. Samen met de provincies werk ik daarom, als onderdeel van het Programma Natuur, aan een doorontwikkeling van de natuurmonitoring. Mede ter uitvoering van de motie-Van Campen c.s. (kenmerk 2022D15964), zal daarbij ook ingezet worden op een publiekvriendelijke ontsluiting van monitoringsgegevens. Ook worden de monitoringsgegevens gebruikt voor de natuurdoelanalyses, die per Natura 2000-gebied inzichtelijk maken in welke mate de instandhoudingsdoelstellingen worden gerealiseerd.
Op welke wijze wordt het beheer van een Natura 2000-gebied gecontroleerd?
Provincies en Rijkswaterstaat (en in één geval het Ministerie van Defensie) zijn voortouwnemers voor het beheerplan van een Natura 2000-gebied. Zij zorgen voor de opstelling van het beheerplan, de uitvoering van de maatregelen en de monitoring van de resultaten. Het beheerplan wordt door de voortouwnemer geëvalueerd en na een looptijd van zes jaar vernieuwd.
Bent u bereid om met de boeren, bestuurders, Kamerleden en (na afloop) pers op ten minste deze drie locaties in gesprek te gaan deze zomer?
Op 22 augustus 2022 zal ik een werkbezoek brengen aan drie locaties langs de grens met Duitsland. Hier zal ik in gesprek gaan met boeren, bestuurders en Kamerleden. Na afloop zal ik op elke locatie de pers te woord staan.
Kunt u uw bereidheid om in gesprek te gaan zo spoedig mogelijk melden en wilt u vertellen welke grensregio’s u gaat bezoeken in het kader van de motie, voordat u begint met het afleggen van de werkbezoeken?
In het licht van alle onrust maken we tijdens de voorbereiding van werkbezoeken, op advies van de veiligheidsdiensten (politie en beveiligingsdienst binnen het ministerie), de exacte locaties niet openbaar. We kunnen deze locaties, zodra deze bekend zijn, delen met de vragenstellers en de leden van de vaste Kamercommissie, zodat zij tijdig op de hoogte zijn.
Het memo 'Toelichting bij richtinggevende emissiereductiedoelstellingen per gebied' |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Bent u bekend met het memo «Toelichting bij richtinggevende emissiereductiedoelstellingen per gebied» d.d. 9 juni 2022?1
Ja.
Bent u bekend met de disclaimer op pagina 3 en 4 van bovengenoemd memo?
Ja.
Kunt u aangeven welke informatiebronnen zijn gebruikt die niet voor het publiek toegankelijk zijn, zoals aangegeven in de derde alinea van de passage «Disclaimer»?
Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) geeft aan dat het gaat om gegevens afkomstig uit de Gecombineerde Opgave (GO) en de Identificatie en Registratie (I&R). De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) verzamelt de gegevens in de GO. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) verwerkt een deel van de gegevens uit de GO in de Landbouwtelling. Het CBS is ook verantwoordelijk voor de Landbouwtelling. De gegevens uit de I&R worden gebruikt voor een preciezere ruimtelijke verdeling van de stikstofemissies.
Wat is er gedaan om de gegevens uit benoemde informatiebronnen AVG-proof te maken?
Het RIVM is in het AVG-register van RVO vastgelegd als ontvanger, waarmee er een wettelijke basis is om de geleverde gegevens te mogen verwerken. Het RIVM is derhalve verantwoordelijke voor de AVG-conforme verwerking van de van RVO ontvangen gegevens. Het RIVM geeft aan dat de emissiecijfers van de bedrijfslocaties zijn geaggregeerd naar gridcellen van 64 ha, waarmee deze emissies niet herleidbaar zijn naar de individuele bedrijven of bedrijfslocaties.
Kunt u aangeven of de berekeningen zijn gemaakt vanuit een bepaald emissiepunt en daarna teruggebracht zijn naar de gridcel van 64 ha, aangezien op pagina 4 onder «Disclaimer» wordt aangegeven dat men de doorrekening gemaakt heeft op een gridcel van 64 ha, om zo berekeningen niet te kunnen herleiden naar een bepaalde bron?
Het RIVM geeft aan dat voor alle locaties de daadwerkelijke bronnen als verzameling van bronnen binnen het hexagoon van 64 ha zijn doorgerekend op zowel emissie als depositie. De stal- en veldemissies zijn daarbij als aparte bronnen doorgerekend. De berekeningen zijn voor wat betreft de geografische locatie, om te bepalen in welk emissiereductiegebied een hexagoon zich bevindt, gemaakt vanuit het centrum van het 64-ha-hexagoon. Daardoor zijn de rekenresultaten niet naar individuele locaties te herleiden.
Kunt u aangeven hoe men aan de bedrijfsspecifieke gegevens komt om de emissieberekeningen te maken?
Het RIVM geeft aan dat bedrijfsspecifieke emissiegegevens komen uit de datasets van de Gecombineerde Opgave en de Registratie en identificatie van Runderen die de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland jaarlijks verzamelt ten behoeve van onderzoek en beleid.
Heeft u voor de emissieberekeningen melkveehouderij de centrale database kringloopwijzer direct of indirect geraadpleegd?
Het RIVM geeft aan dat niet te hebben gedaan.
Kunt u elke vraag afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Twaalf extra te plaatsen zoutcavernes door Nobian. |
|
Sandra Beckerman |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Kent u het bericht over de zorgen van omwonenden nu Nobian twaalf extra zoutcavernes wil plaatsen ten zuiden van Winschoten?1 Wat is daarop uw reactie?
Ja, ik ken het bericht en ben bekend met de zorgen van de omwonenden over het doen van boringen bij Zuiderveen. De huidige stand van zaken is dat Nobian twee evaluatieboringen wil zetten om te bepalen of de ondergrond geschikt is voor zoutwinning. Nobian heeft een aanvraag (aanmeldnotitie) voor een m.e.r.-beoordeling ingediend voor het uitvoeren van deze twee evaluatieboringen. Met deze aanvraag en onderliggende rapporten wordt beoordeeld of er geen grote nadelige gevolgen zijn voor de omgeving en milieu. Op basis van deze aanvraag zal door mijn Ministerie worden bepaald of er een milieueffectrapport (MER) moet worden gemaakt. In deze aanvraag worden alle milieuonderdelen zoals geluidoverlast, luchtverontreiniging, waterverontreiniging enz. beschreven, nader in beeld gebracht en beoordeeld. Zodra de m.e.r.-beoordeling is uitgevoerd en er blijkt dat er geen grote milieugevolgen zijn zal de aanvraag voor een omgevingsvergunning milieu in behandeling worden genomen voor het uitvoeren van de evaluatieboringen. De gemeente en andere adviseurs als het waterschap en de provincie worden nauw betrokken bij beide aanvragen. Nobian moet, als het ook daadwerkelijk zout denkt te kunnen gaan winnen, een winningsplan indienen bij het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. In dit winningsplan moet zij de mogelijke effecten van deze mijnbouwactiviteiten beschrijven, waaronder de mogelijke bodembeweging en of dit schade kan veroorzaken aan gebouwen. Deze effecten worden door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat beoordeeld op basis van adviezen van onafhankelijke adviseurs, zoals Staatstoezicht op de Mijnen (SodM), de Technische Commissie Bodembeweging en decentrale overheden. Bewoners hebben de mogelijkheid om hun zorgen in deze procedure kenbaar te maken.
Wat is uw reactie op de opmerking van de stichting tegen zoutwinning dat er in het gebied waar de cavernes zouden moeten komen geen huis zonder scheur te vinden is?2
Sinds 1 november 2021 kunnen bewoners die mogelijk schade hebben door bodembeweging als gevolg van zoutwinning dit melden bij de onafhankelijke Commissie Mijnbouwschade. Tot dusver is een aantal meldingen van mogelijke schade door bodembeweging als gevolg van zoutwinning bij de Commissie Mijnbouwschade in behandeling genomen en onderzocht. Bij deze meldingen is geen schade door bodembeweging als gevolg van zoutwinning vastgesteld, mede doordat er de afgelopen jaren geen significante bevingen door zoutwinning zijn geweest. In de gevallen dat het ging om een schademelding nabij zoutwinning door Nobian, is er ook door Nobian zelf contact opgenomen met de schademelder. Voor de instelling van de Commissie Mijnbouwschade werden schademeldingen door de zoutbedrijven zelf afgehandeld. Sinds 2003 konden schademelders zich daarbij laten adviseren door de Technische Commissie Bodembeweging. Volgens Nobian is er sinds de start met zoutwinning in Groningen (in de jaren zestig van de vorige eeuw) één geval van vermoedelijke mijnbouwschade gemeld en door de voorganger van Nobian afgehandeld. Van meer schades is tot op heden niets bekend. Zoals beschreven in het antwoord op vraag 1 moet Nobian, als het ook daadwerkelijk zout denkt te kunnen gaan winnen, een winningsplan indienen bij het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, waarin de mogelijke effecten worden beschreven.
Hebt u zicht op de hoeveelheid schades in gestapelde mijnbouwgebieden? Kunt u in een overzicht per instantie en per gemeente weergeven hoeveel schademeldingen er in dit gebied zijn bij het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) en de Commissie Mijnbouwschade en hoeveel van de schademelders schadeloos zijn gesteld? Bij hoeveel van deze meldingen ging het om gevolgen van gas-, zoutwinning of beiden? Hoeveel schademeldingen zijn er afgewezen? Hoeveel mensen zijn er tegen besluiten in beroep gegaan?
Naast trillingen en diepe bodemdaling door het winnen van gas uit het Groningerveld of gasopslag Norg zijn er andere mijnbouwactiviteiten in het genoemde effectgebied van het IMG die diepe bodemdaling en mogelijk trillingen door bevingen veroorzaken. Het IMG heeft tot taak om schade af te handelen die is ontstaan door beweging van de bodem als gevolg van de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van het winnen van gas uit het Groningenveld of als gevolg van de gasopslag Norg. Het IMG registreert daarom niet hoeveel schademeldingen er naast bodembeweging door het Groningenveld of Norg nog een andere of gestapelde oorzaak kennen. Voor de cijfers met betrekking tot de voortgang van de schadeafhandeling door het IMG verwijs ik u naar de website en het jaarverslag van het IMG3.
Bij de Commissie Mijnbouwschade kunnen meldingen van mogelijke schade door bodembeweging als gevolg van opslag of winning van olie en gas uit kleine velden en zoutwinning worden gemeld. De Commissie Mijnbouwschade heeft tot dusver 31 unieke schademeldingen ontvangen uit gebieden waar meerdere mijnbouwactiviteiten samenkomen. Bij deze schademeldingen is er geen causaal verband geconstateerd tussen de schade en bodembeweging door (een combinatie van) de opslag of winning van olie of gas uit kleine velden of zoutwinning. Voor meer informatie over het aantal schademeldingen bij de Commissie Mijnbouwschade verwijs ik u naar de website van de Commissie Mijnbouwschade4.
Hoe gaat de samenwerking tussen de Commissie Mijnbouwschade en het IMG? Klopt het dat gedupeerden geen hinder ondervinden van het naar elkaar wijzen van beide instanties, zoals u beloofde in antwoord op Kamervragen in 2019?3
Het IMG behandelt schademeldingen voor schade veroorzaakt door gaswinning uit het Groningenveld en de gasopslag bij Norg met toepassing van het bewijsvermoeden. De Commissie Mijnbouwschade behandelt meldingen van mogelijke schade door bodembeweging als gevolg van opslag of winning van olie en gas uit kleine velden en zoutwinning. Aangezien binnen het werkgebied van het IMG het op voorhand niet altijd duidelijk is of schade kan zijn veroorzaakt door de gaswinning uit het Groningenveld, de gasopslag bij Norg of andere mijnbouwactiviteiten, is een goede samenwerking tussen het IMG en de Commissie Mijnbouwschade van groot belang. Om onduidelijke situaties binnen het huidige systeem zoveel als mogelijk te voorkomen hebben de organisaties afspraken vastgelegd over onder andere het delen van kennis, gegevensuitwisseling en communicatie met bewoners.
Het IMG en de Commissie Mijnbouwschade hebben ook afgesproken dat schademeldingen van bewoners binnen het werkgebied van het IMG altijd eerst door het IMG behandeld worden, ook als er mogelijk sprake is van schade door een combinatie van mijnbouwactiviteiten in het gebied. Daarbij pas het IMG het wettelijk bewijsvermoeden toe. Pas als blijkt dat de schade niet het gevolg is van de gaswinning uit het Groningenveld, de gasopslag Norg of een andere autonome oorzaak maar mogelijk wel van kleine velden of zoutwinning, wordt de schademelding door het IMG overgedragen aan de Commissie Mijnbouwschade.
Ik snap dat dit voor bewoners soms verwarrend is, zeker omdat in de omgeving van Groningen het op voorhand niet altijd duidelijk is of schade kan zijn veroorzaakt door de gaswinning uit het Groningenveld, de gasopslag bij Norg of andere mijnbouwactiviteiten. Daarom ben ik in lijn met de motie Segers (Kamerstuk 33 529, nr. 1018) in gesprek met het IMG en de Commissie Mijnbouwschade om te bekijken of en hoe het bovenstaand proces voor bewoners verder kan worden verbeterd. Ik heb de instanties gevraagd om mogelijkheden hierover uit te werken en zal u Kamer daarover informeren.
Hoe vaak vinden er gesprekken plaats tussen de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) en andere mijnbouwbedrijven, zoals gesprekken tussen de NCG en Nedmag, waarover uw voorganger sprak in de beantwoording van genoemde vragen? Wat is de insteek van gesprekken tussen de NCG en andere mijnbouwbedrijven? Is het denkbaar dat ook die andere mijnbouwbedrijven mee gaan betalen aan de versterking van onveilige huizen op plaatsen waar ook andere mijnbouwactiviteiten dan gaswinning plaatsvinden?
Zoals door mijn voorganger is aangegeven in de beantwoording van de genoemde Kamervragen in 2019, is de bemiddelende rol van de NCG bij de afhandeling van schade geëindigd op 31 januari 2018. Hiermee is ook een einde gekomen aan de rol van de NCG ten aanzien van mogelijke samenloop van schade door gaswinning met andere oorzaken. Er hebben dan ook geen gesprekken meer tussen mijnbouwbedrijven en de NCG plaatsgevonden. Het meebetalen aan de versterking van onveilige huizen door andere mijnbouwbedrijven ligt niet voor de hand, omdat het veiligheidsrisico als gevolg van andere mijnbouwactiviteiten veel geringer is.
Bent u het met uw voorganger eens dat de effecten van gestapelde mijnbouw beperkt zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wanneer verschillende vormen van mijnbouw in hetzelfde gebied plaatsvinden, zoals bij Veendam, kunnen al deze vormen van mijnbouw bodembeweging veroorzaken. Effecten van mijnbouwactiviteiten worden in een winningsplan beschreven, en bij de behandeling daarvan altijd in samenhang met andere vergunde activiteiten beoordeeld. Vervolgens ziet SodM erop toe dat de effecten ook daadwerkelijk binnen de normen van het winningsplan blijven. Er kunnen dus wel effecten optreden, maar effecten van nieuwe activiteiten worden in samenhang met effecten van andere bestaande activiteiten beoordeeld.
Klopt het dat het IMG onderzoek doet naar de gevolgen van gestapelde mijnbouwactiviteiten? Zo ja, Wanneer is dat onderzoek gestart? Wat is de onderzoeksvraag? Hoe en door wie wordt het onderzoek uitgevoerd? Zo nee, bent u bereid een dergelijk onderzoek uit te voeren?
Het IMG behandelt meldingen van schade veroorzaakt door gaswinning uit het Groningenveld en de gasopslag Norg. De Commissie Mijnbouwschade behandelt meldingen van mogelijke schade door bodembeweging als gevolg van opslag of winning van olie en gas uit kleine velden en zoutwinning. In een aantal gebieden zullen gebouwen en objecten onderworpen zijn aan de effecten van gaswinningen uit het Groningerveld en gasopslag Norg én genoemde andere mijnbouwactiviteiten. Zoals eerder richting uw Kamer gecommuniceerd vind ik het belangrijk dat bewoners duidelijkheid geboden wordt over wat de schade die zich voordoet in de betreffende gebieden veroorzaakt, rekening houdend met de mogelijkheid van cumulatieve effecten. IMG en Commissie Mijnbouwschade bereiden op lokaal niveau nader onderzoek voor naar de invloed van de gecombineerde effecten van meervoudige mijnbouwactiviteiten (trillingen, directe en indirecte effecten van (diepe) bodemdaling en bodemstijging) op een gebouw en op de kans op schade. Dit betreft een gebied gelegen binnen het effectgebied van zowel bodembeweging uit het Groningenveld als van andere mijnbouwactiviteiten (o.a. zoutwinning). Dit onderzoek is momenteel nog in voorbereiding en is nog niet gestart.
Deelt u de mening dat het voor gedupeerden onmogelijk is te bewijzen dat schade aan hun huis veroorzaakt wordt door mijnbouwactiviteiten? Zo ja, welke stappen gaat u nemen om het bewijsvermoeden te laten gelden voor omwonenden van mijnbouwactiviteiten of op zijn minst in de gebieden waar sprake is van gestapelde mijnbouw?
Bewoners hoeven niet zelf aan te tonen of schade door bodembeweging het gevolg is van de opslag of winning van olie en gas en van zoutwinning. Bewoners die mogelijk schade hebben door bodembeweging als gevolg van gaswinning uit het Groningenveld en de gasopslag Norg kunnen dit melden bij het IMG. Het IMG handelt de schademeldingen af met toepassing van het wettelijk bewijsvermoeden. Daarnaast is door mijn voorganger een onafhankelijke Commissie Mijnbouwschade aangesteld, waar gedupeerden schade door bodembeweging als gevolg van opslag of winning van olie en gas uit kleine velden en zoutwinning kunnen melden. De Commissie Mijnbouwschade ontzorgt schademelders door onderzoek te doen naar de oorzaak en omvang van de schade. Hierdoor hoeven bewoners niet zelf te bewijzen dat de schade aan hun woning het gevolg is van bodembeweging door opslag of winning van olie en gas uit kleine velden of zoutwinning. De Commissie Mijnbouwschade neemt daarmee de bewijslast van schademelders over. De Commissie Mijnbouwschade past bij de schadeafhandeling geen wettelijk bewijsvermoeden toe. Het wettelijk bewijsvermoeden houdt kort gezegd in dat als schade redelijkerwijs het gevolg zou kunnen zijn van mijnbouw, verondersteld wordt dat dit de oorzaak van de schade is. Hiermee wordt afgeweken van een hoofdregel in het Nederlands burgerlijk recht dat «wie stelt, bewijst», zoals blijkt uit artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Voor een dergelijke uitzondering dient voldoende rechtvaardiging te zijn. Dit is het geval voor het Groningenveld, de gasopslag Norg en binnenkort ook de gasopslag bij Grijpskerk als onderdeel van het Groningensysteem. Deze rechtvaardiging zit in het grote aantal meldingen van fysieke schade aan gebouwen en werken dat in korte tijd in een beperkt gebied heeft plaatsgevonden waarbij in het merendeel van de gevallen is vast komen te staan dat de opgetreden schade daadwerkelijk het gevolg is van bodembeweging door gaswinning uit het Groningenveld6. Voor andere mijnbouwactiviteiten geldt deze rechtvaardiging niet, omdat er veel minder schademeldingen zijn en de schades na onderzoek vaak niet het gevolg blijken te zijn van bodembeweging door mijnbouw.
Klopt het dat Nobian een vergunning voor een proefboring heeft aangevraagd? Zo ja, waar is die proefboring voor nodig?
Er is inderdaad een aanvraag voor een m.e.r.-beoordeling ingediend voor het uitvoeren van een of twee evaluatieboringen om te onderzoeken of de ondergrond geschikt is voor zoutwinning. Uit de evaluatieboring wordt o.a. informatie verkregen over zouteigenschappen, kwaliteit van de zoutlaag en de aardlagen daarboven. De tweede boring wordt alleen uitgevoerd als uit de eerste boring niet genoeg informatie kan worden gewonnen over de ondergrond. De informatie uit de evaluatieboringen is nodig om vast te stellen of de ondergrond geschikt is voor de aanleg van zoutcavernes en, indien dat het geval is, voor het opstellen van een veldontwerp met afmetingen van cavernes en om het gedrag in de levenscyclus van de cavernes goed te modelleren. De gemeente is nauw betrokken bij de procedure.
De omgevingsvergunning die nodig is voor het uitvoeren van de evaluatieboringen wordt in behandeling genomen nadat de m.e.r.-beoordeling is uitgevoerd.
De aanvraag voor de m.e.r.-beoordeling en de aanvraag voor de omgevingsvergunning betreffen enkel het doen van de evaluatieboringen en niet het winnen van zout of het oprichten van een mijnbouwinstallatie.
Hoe betrekt u de «verscherpt toezichtsituatie» van Nobian bij uw besluit al dan niet een vergunning te verlenen?
SodM houdt toezicht op de naleving van de regels door de zoutbedrijven. Het gaat dan om regels over de zoutwinning, de veiligheid van werknemers en de effecten op de omgeving en het milieu. Verscherpt toezicht is een situatie waarbij de toezichthouder extra let op een bedrijf. SodM houdt sinds 2021 verscherpt toezicht op de problemen van de grote cavernes in Heiligerlee en Zuidwending en op het stabiliseren van de potentieel instabiele cavernes in Twente. Daarnaast adviseert SodM het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat over het verlenen van mijnbouwvergunningen. SodM heeft in haar brief van 27 januari 2022 over de evaluatie verscherpt toezicht Nobian 2021/2022 (ref. 21308191)7 dat SodM verwacht dat Nobian ook voor nieuwe initiatieven, zoals bij Haaksbergen en Zuiderveen, vóór ingebruikname van de cavernes duidelijkheid verschaft hoe deze cavernes veilig zullen worden bedreven en afgesloten, en hoe de eventuele nazorg vorm wordt gegeven. Dit zie ik ook terug in de adviezen van SodM op de vergunningverlening en betrek ik bij de besluitvorming.
Hoe is de stand van zaken rondom het verscherpte toezicht van het Staatstoezicht op de Mijnen (SODM)? Is er inmiddels een plan voor het abandonneren en de nazorg voor de zoutcavernes met bijbehorende middelen?4
SodM constateerde in haar brief van 27 januari 2022 over de evaluatie verscherpt toezicht Nobian 2021/2022 (ref. 21308191)9 dat het Cavern Closure Consortium (CCC)-onderzoeksprogramma niet op afzienbare termijn antwoord gaat geven op de belangrijkste vragen rondom de duurzame abandonnering en/of nazorg van de cavernes bij Heiligerlee en Zuidwending. In de brief heeft SodM daarom aan Nobian gevraagd om een passend risicomanagementsysteem op te zetten. Hiermee kan Nobian tijdig en adequaat reageren. Zie voor meer details de SodM brief van 14 januari 2022 (ref. 21303067)10.
Naar het oordeel van SodM maakt het CCC-onderzoeksprogramma voldoende goede voortgang (zie brief 11 juli 2022, ref.22313052)11. Het CCC doet vanuit een wetenschappelijke basis onderzoek naar effectieve abandonnering en de nog benodigde nazorg van de cavernes in Heiligerlee en Zuidwending. Dit onderzoek zal naar verwachting nog enige jaren duren.
Voor de cavernes bij Enschede en Hengelo heeft Nobian in overleg met SodM een meerjarig plan opgesteld voor de abandonnering van de zoutcavernes. Volgens dit plan zal de achterstand in abandonnering van oude putten in 2035 zijn ingelopen. Het plan wordt momenteel uitgevoerd. In 2021 zijn 24 abandonneringen afgerond. In 2022 worden opnieuw 24 abandonneringen uitgevoerd. Voor de uitvoering van dit plan heeft Nobian middelen gereserveerd.
Deelt u de zorgen van het SODM over de toegenomen seismiciteit in Heiligerlee/Zuidwending? Bent u het met hen eens dat het kan gaan om een eerste signaal van instabiliteit in de toekomst?5
Het microseismische meetnetwerk rond de cavernes bij Heiligerlee is sinds 2018 aangelegd. Hiermee wordt het hele gebied goed beluisterd, en worden ook zeer kleine trillingen, die niet voelbaar zijn voor mensen, gemeten en goed gelokaliseerd. Viermaal per jaar deelt Nobian de resultaten met SodM en plaatst deze ook op haar website13. Er is een toename zichtbaar in het aantal trilligen, met name in de buurt van caverne Hl-H. Nobian heeft onderzoek uitgezet bij TNO met de vraag hoe deze trillingen geïnterpreteerd moeten worden. SodM heeft aandacht voor deze trillingen en zal de uitkomsten van dit onderzoek beoordelen. Daarnaast heeft Nobian ook sonar metingen verricht aan de cavernes. Deze laten geen indicaties zien dat er sprake is van instabiliteit van de cavernes. Ik wacht daarom het onderzoek van TNO en het advies van SodM hierover af.
Hoeveel seismiciteit is er in 2022 geweest rondom de zoutcavernes? Is er sprake van een toename? Zo ja, waar vindt de seismiciteit precies plaats?
In Q1 en Q2 van 2022 zijn er 37 micro-seismische trillingen waargenomen nabij de cavernes. De sterkste trilling had een magnitude van M=0,1, dit is niet voelbaar aan het oppervlak. De trillingen zijn heel zacht, maar er is een toename zichtbaar in het aantal trillingen, met name in de buurt van caverne Hl-H.
Verder is door Nobian op 17 juli 2022 een serie van 9 trillingen gemeten, waarvan er één een magnitude groter dan 1 had. Conform de afspraken heeft Nobian hierover SodM geïnformeerd. De trillingen lagen niet in de directe omgeving van de cavernes, maar lijken op te treden rond overgangen in de zoutlaag. Ruimtelijk gezien waren deze bevingen het dichts bij HL-C. De implicaties van deze bevingen zijn nog onduidelijk, maar Nobian heeft de data gedeeld met TNO die dit meenemen in hun onderzoek wat eerder is genoemd in de beantwoording van vraag 12.
Worden alle cavernes gemonitord? Zo nee, welke stappen gaat u zetten om een compleet meetsysteem in te richten?
Ja, zie beantwoording vraag 12 en 13.
Deelt u de mening dat er een einde moet komen aan mijnbouwactiviteiten omdat keer op keer blijkt dat de ellende voor somwonenden enorm is?
Nee, ik deel niet de mening dat er een einde moet komen aan mijnbouwactiviteiten. Mijnbouwactiviteiten spelen onder meer een belangrijke rol in onze energievoorziening en onze economie. Wel vind ik het van belang om voorafgaand aan nieuwe mijnbouwactiviteiten goed te kijken naar de effecten voor mens, natuur en milieu en effecten tijdens en na mijnbouwactiviteiten zorgvuldig te monitoren. Ik ben daarnaast bezig met de contouren voor een nieuwe Mijnbouwwet.
De antwoorden op eerder gestelde vragen over de gasopslag in Bergermeer |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Om welke zeggenschapsrechten gaat het exact wanneer u schrijft dat Gazprom bepaalde zeggenschapsrechten heeft over de wijze waarop de berging wordt geopereerd?1 Wat betekent dit in praktijk? In welke documenten liggen deze vast? Klopt het dat het gaat om de Gas Storage Agreement en de Joint Operating Agreement?
Op grond van de tussen de opslagbeheerder, Gazprom Export LLC en Gazprom Marketing en Trading Ltd. gemaakte afspraken die zijn vastgelegd in de Gas Storage Agreement en de Joint Opera+ting Agreement heeft Gazprom Marketing and Trading Ltd., een participating interest van 5% in het Operating Committee van de gasopslag Bergermeer. Op basis van dit participating interest beslist Gazprom Marketing and Trading Ltd. mee ten aanzien van een aantal onderwerpen met betrekking tot het beheer van de gasopslag Bergermeer.
Gazprom Marketing and Trading Ltd. is een dochter van Gazprom Germania GmbH. Gazprom Germania GmbH, een kleindochter van het moederbedrijf PSJC Gazprom, is op 31 maart 2022 onder beheer van de Duitse overheid (Duitse Bundesnetzagentur) gesteld tot 30 september 2022. Op 14 juni jl. heeft de Duitse overheid aangekondigd deze maatregel vanaf 30 september met 6 maanden te verlengen. Na afloop van die periode kan de maatregel opnieuw met 6 maanden worden verlengd. Dit betekent dat het moederbedrijf Gazprom PJSC vanaf 31 maart 2022 via deze dochterondernemingen geen zeggenschap meer uitoefent inzake het beheer van de gasopslag Bergermeer.
Bent u bereid deze en andere documenten, waarin de zeggenschapsrechten van Gazprom over de Bergermeer zijn vastgelegd, met de Kamer delen voor het commissiedebat Mijnbouw/Groningen op donderdag 30 juni?
De Gas Storage Agreement en Joint Operating Agreement zijn vertrouwelijk door EBN aan mij verstrekt omdat deze bedrijfsvertrouwelijke informatie bevatten. Ik ben voornemens om met Energie Beheer Nederland (EBN) en overige relevante partijen te bespreken in hoeverre ik beide documenten met uw Kamer kan delen.
Speelt Gazprom op enige wijze nu nog een rol in het vertragen of voorkomen van het vullen van de gasopslag Bergermeer?
Nee, de Nederlandse gasopslagen worden gevuld voor 80%, waarbij we Bergermeer vullen voor tenminste 68%. Gazprom kan de uitvoering van deze maatregelen niet belemmeren of vertragen.
Waarom is er niet gekozen om in de Bergermeer een vulverplichting op te leggen?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 22 april 2022 heeft het kabinet ook alternatieve maatregelen onderzocht voor het vullen van gasopslag Bergermeer, waaronder het opleggen van een vulverplichting aan partijen die opslagcapaciteit hebben gecontracteerd of aan leveranciers en grootverbruikers.
Deze maatregelen zijn voor het opslagjaar 2022 (ten behoeve van de winter 2022/23) echter als riskant en niet voldoende kansrijk beoordeeld, met name vanwege de grote en onevenredige financiële risico’s voor marktpartijen en het risico dat deze alternatieven niet het gewenste effect sorteren. Dit omdat de partijen die capaciteit geboekt hebben in de gasopslag Bergermeer naar verwachting geen gehoor zullen geven aan een dergelijke verplichting (Gazprom Export LLC) of het opleggen van een verplichting voor deze partijen een te groot financieel risico met zich brengt, ook wanneer er een compensatie wordt verstrekt voor het onevenredige nadeel dat zij ondervinden.
Voor leveranciers van Nederlandse beschermde afnemers of grootverbruikers die geen capaciteit hebben geboekt in de gasopslag Bergermeer geldt voorts dat zij hun seizoensvraag voor de winter «22/23 in de praktijk doorgaans op verschillende manieren hebben afgedekt, o.a. met behulp van gasopslag in Duitsland. Het opleggen van een vulverplichting aan grootverbruikers op de Nederlandse markt en leveranciers van Nederlandse beschermde afnemers doorkruist daarmee de voorzieningen die reeds door deze partijen zijn getroffen. Voor het vullen van de gasopslag Bergermeer voor het opslagjaar 2022 heb ik dan ook gekozen voor de in mijn brief van 22 april 2022 genoemde maatregelen.
Welke stappen zijn in de afgelopen weken gezet om het gebruiksrecht van Gazprom over 40 procent van de Bergermeer te beëindigen? Ligt er al een juridisch advies, toegezegd in het tweeminutendebat Mijnbouw/Groningen op 11 mei 2022, over wat de mogelijkheden zijn? Kunt u dit met de Kamer delen?
Ik begrijp het ongemak rondom het feit dat Gazprom een gebruiksrecht heeft ten aanzien van 40% van de capaciteit van de gasopslag Bergermeer. Tijdens het tweeminutendebat Mijnbouw/Groningen van 11 mei jl. heb ik toegezegd te zullen kijken naar de mogelijkheden om dit gebruiksrecht te beëindigen. Dit onderwerp heeft mijn volle aandacht, maar vanwege de complexiteit en sensitiviteit van het onderwerp en de benodigde afstemming binnen het kabinet heb ik hier meer tijd voor nodig. Daar zal ik de landsadvocaat bij betrekken.
Kunt u de Kamer wekelijks informeren over de vulgraden van de gasbergingen?
De voortgang van het vullen van de gasopslagen wordt dagelijks bijgehouden op de website https://agsi.gie.eu. Deze website is voor iedereen toegankelijk. Conform de toezegging van de Minister voor Klimaat en Energie gaan wij op korte termijn wekelijks informeren over de vulgraden op een eigen dashboard.
Welke additionele maatregelen gaat u nemen, gegeven het feit dat Duitsland fase 2 van het Bescherm- en Herstelplan Gas heeft afgekondigd, om gas te besparen en de gasopslagen te vullen? Wordt de tender die is aangekondigd voor Prinsjesdag naar voren gehaald?
Duitsland heeft in het licht van de specifieke gasleveringssituatie in Duitsland het tweede niveau van gascrisis als bedoeld in de verordening gasleveringszekerheid afgekondigd. Het situatiebeeld in Nederland geeft op dit moment geen aanleiding tot het afkondigen van een hoger niveau van gascrisis en het treffen van maatregelen in aanvulling op de maatregelen die ik reeds heb aangekondigd in mijn brief van 20 juni jl. (Kamerstuk 29 023, nr. 312).
Het kabinet heeft vorige week besloten om fase 1 van een gascrisis af te kondigen. Daartoe hebben we besloten, mede op basis van informatie over leveringen aan Duitsland. Het voornemen van de Duitse regering om naar fase 2 te gaan, wat toen nog niet officieel besloten was, heeft er mede toe geleid dat Nederland nu in vroegtijdige waarschuwing zit. Het kabinet heeft daarbij direct besloten om een aantal maatregelen die normaliter pas in fase 2 of 3 worden genomen, nu al preventief in te zetten om de situatie op de gasmarkt te verlichten. Bijvoorbeeld het toestaan van meer productie van kolencentrales en het voorbereiden voor een besparingstender door bedrijven.
Kunt u voor het commissiedebat Mijnbouw/Groningen op 30 juni 2022 deze vragen beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Rabobank keert zich tegen stikstofaanpak kabinet’ |
|
Laura Bromet (GL), Joris Thijssen (PvdA) |
|
Henk Staghouwer (CU), van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Rabobank keert zich tegen stikstofaanpak kabinet»?1
Ja.
Wat vindt u van de reactie van Rabobank over de stikstofaanpak? Bent u van plan hierover met de Rabobank en soortgelijke organisaties in gesprek te gaan?
Ja, in het debat op 23 juni jl. is aangegeven dat we in gesprek gaan met de banken, waaronder de Rabobank. Inmiddels zijn er ook diverse gesprekken gevoerd met de banken. Banken zijn een belangrijke speler in de benodigde transitie en het is van belang dat ieder vanuit zijn rol zijn verantwoordelijkheid neemt om bij te dragen. Recent hebben de banken ook aangegeven2 dat banken de noodzakelijke transitie naar duurzame land- en tuinbouw ondersteunen.
Wat betekent de reactie van de Rabobank op de stikstofaanpak volgens u voor het bieden van perspectief voor agrarische ondernemers, als belangrijke stakeholders aankondigen het beleid te willen ondermijnen?
Alle partijen, waaronder de Rabobank, hebben een belangrijke rol te spelen als het gaat om het bieden van perspectief voor agrarische ondernemers.
Acht u het nog realistisch om een vrijwillige bijdrage te verwachten van de ketenpartijen, zoals u heeft geschreven in uw brief van 10 juni over perspectief voor agrarische ondernemers?2
Het kabinet verwacht een niet-vrijblijvende bijdrage van ketenpartijen (banken, toeleveranciers, de verwerkende industrie en de retail), zoals is opgenomen in het coalitiekakkoord. In de toegezegde brief naar aanleiding van de motie Klaver c.s. (Kamerstuk 33 576, nr. 298), zal uw Kamer nader geïnformeerd worden over de wijze waarop het kabinet daar verder opvolging aan zal geven.
Recent hebben de banken ook aangegeven1 dat banken de noodzakelijke transitie naar duurzame land- en tuinbouw ondersteunen.
Deelt u de mening dat alle ketenpartijen, dus ook de Rabobank, moeten bijdragen aan de transitie naar een duurzaam groen circulair landbouwsysteem?
Financiële instellingen hebben, net als alle andere ketenpartijen die deel uitmaken van het Nederlandse agrocomplex, een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de landbouw zoals die zich in het verleden heeft ontwikkeld. Derhalve hebben alle partijen ook een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het meewerken aan en het realiseren van een structurele omslag naar een meer volhoudbaar landbouwsysteem. Geen enkele partij, ook niet de financiële instellingen, kan zich daaraan onttrekken.
Deelt u de mening dat alle ketenpartijen, dus ook de Rabobank, een bijdrage moeten leveren aan de transitiefonds van 25 miljard euro, dan wel bereid moeten zijn miljarden af te schrijven op leningen en investeringen? Zo ja, kunt u aangeven hoe dat vormgegeven zou kunnen worden?
Van ketenpartijen wordt een bijdrage verwacht aan de transitie in het landelijk gebied en de ondersteuning van boeren bij de verduurzaming. In het coalitieakkoord is opgenomen dat we een niet-vrijblijvende bijdrage van banken, toeleveranciers, de verwerkende industrie en de retail verwachten. In de toegezegde brief naar aanleiding van de motie Klaver c.s. (Kamerstuk 33 576, nr. 298), zal uw Kamer nader geïnformeerd worden over de wijze waarop het kabinet daar verder opvolging aan zal geven.
In lijn met de motie Thijssen c.s. (Kamerstuk 33 576, nr. 292) zullen daarnaast de mogelijkheden onderzocht worden hoe banken, leveranciers en afnemers met langlopende contracten te verplichten zijn om een substantieel aandeel in de transitiekosten te dragen.
Bent u het eens met de Rabobank dat er meer geld moet komen voor technische innovaties, waarbij een bedrag van 5 miljard euro wordt genoemd?
Nee. Het kabinet heeft ruim 24 miljard euro beschikbaar gesteld voor (generiek en gebiedsgericht) beleid om de transitie te faciliteren, waaronder voor innovatie. Provincies zijn nu in de eerste plaats aan zet om in gebiedsprogramma’s aan te geven met welke maatregelen, instrumenten en middelen de doelen behaald zullen worden.
Deelt u de analyse dat technische maatregelen tot nu toe vooral het verdienmodel van de Rabobank en de rest van het agro-industriële complex hebben gediend en weinig tot niets voor het milieu hebben gedaan?
Nee, die analyse wordt niet gedeeld. Technische maatregelen zoals mestinjectie, het afdekken van mestsilo’s en het toepassen van emissiearme technieken in stallen hebben bijgedragen aan een substantiële reductie van emissies naar het milieu. Ook in de huidige stikstofaanpak speelt de inzet van technische maatregelen een belangrijke rol, waarbij innovaties ook juridisch houdbaar moeten zijn. Het kabinet wil voorkomen dat boeren heel veel investeren in technische innovaties, maar vervolgens bij de rechter vastlopen, omdat die zich afvraagt of de boeren nu echt wel minder stikstof uitstoten. Daarbij wordt onderkend dat er ook vraagtekens zijn over de werking emissiearme technieken. Financiële ondersteuning bij de uitrol van emissiereducerende technieken zal daarom gekoppeld worden aan zekerheid over en borging van de werking van die technieken.
Deelt u de mening dat het beschikbare geld doelmatig moet worden besteed en dat bestemmingen die zowel effectief zijn voor de luchtkwaliteit als voor natuur, klimaat, water en de transitie naar een grondgebonden circulaire landbouw, de voorkeur genieten?
Het kabinet kiest voor een integrale aanpak voor de natuur-, stikstof en wateropgave en de klimaatopgave voor landbouw en landgebruik omdat deze opgaven alle vier grote impact hebben op het landelijk gebied. Door deze opgaven samen te nemen kunnen slimme combinaties worden gemaakt en worden middelen doelmatig besteed. Ook wordt op deze manier langjarig duidelijkheid gegeven aan de betrokkenen. Provincies kunnen waar dit opportuun is ook andere opgaven meekoppelen, zoals luchtkwaliteit of zoönose.
Kunt u de vragen afzonderlijk en met spoed voor het plenaire debat over het stikstofbeleid op 23 juni a.s. beantwoorden?
De vragen zijn afzonderlijk beantwoord. Het is helaas niet gelukt om de vragen voor 23 juni te beantwoorden.