Het bericht 'Natuur kan nog slechter tegen stikstof, normen moeten mogelijk strenger' |
|
Geert Wilders (PVV), Alexander Kops (PVV) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Bent u bekend met het bericht «Natuur kan nog slechter tegen stikstof, normen moeten mogelijk strenger»?1
Ja.
Klopt het dat u een rapport in handen hebt, gemaakt onder VN-toezicht, dat stelt dat de stikstofnormen in Nederland nóg strenger zouden moeten worden? Bent u het hiermee eens of niet?
Het bedoelde rapport betreft «Review and revision of empirical critical loads of nitrogen for Europe». Zoals de titel aangeeft, gaat het over kritische depositiewaarden voor stikstof op Europees niveau. Er staan geen uitspraken in over Nederland.
In de berichtgeving is overigens ten onrechte de indruk gewekt dat het gaat om normen. Normstelling vindt echter plaats door regelgeving, niet door de opstelling van wetenschappelijke rapporten. In dit geval gaat het dus om de best beschikbare kennis over het niveau waarboven negatieve effecten van stikstof op de natuur zichtbaar worden.
Waarop is dit rapport gebaseerd? Op de stikstofcijfers die Nederland – als enige EU-land – consequent aan de Europese Commissie rapporteert, terwijl dat helemaal niet verplicht is? Wanneer stopt u daarmee?2
De basis voor het genoemde rapport wordt gevormd door alle vanaf 2010 verschenen publicaties over onderzoeksresultaten op het gebied van stikstofeffecten op natuur. Deze resultaten zijn verzameld in vele landen en beoordeeld door een team van 43 wetenschappers. Daar waar nodig, zijn de huidige Europese kritische depositiewaarden (Bobbink & Hettelingh 20113) op basis van deze nieuwe resultaten aangepast.
Het rapport maakt geen gebruik van gegevens over stikstofdepositie in Nederland.
Overigens is het een misverstand dat Nederland aan de Europese Commissie stikstofcijfers rapporteert. In de berichtgeving is deze indruk gewekt, maar het gaat alleen om rapportages waarin onder andere wordt vermeld óf stikstof een probleem voor de beschermde natuur is.
Klopt het dat, zoals het Algemeen Dagblad bericht, u de scherpere normen overneemt? Zo ja, waarom? Wat betekent dat concreet voor de boeren?
De nieuwe kennis zal toegepast worden op de Nederlandse situatie. Dat vergt een actualisering van het bestaande rapport van Van Dobben e.a. uit 20124, waarin de voor Nederland relevante kritische depositiewaarden staan. De reden voor actualisering is dat het nodig is om de best beschikbare kennis te gebruiken ten behoeve van de bescherming van de natuur door natuur- en stikstofbeleid en de toestemmingsverlening. Dat volgt ook uit vaste jurisprudentie.
Wat dit concreet voor de boeren betekent, is nog niet te zeggen.
Hoe verhoudt dit rapport zich tot de gesprekken met de heer Remkes en de afspraak dat er «gekeken wordt naar de kritische depositiewaarden»?
Uit het rapport blijkt dat een deel van de natuur op Europees niveau gevoeliger voor stikstof is dan uit eerdere onderzoeken was gebleken; wat dat precies voor Nederland betekent, moet nog blijken.
Het rapport bevestigt de internationale wetenschappelijke consensus dat bij het beoordelen van de effecten van stikstof op natuur de kritische depositiewaarde een belangrijke rol moet vervullen.
Dat neemt niet weg dat voor de beoordeling van de kwaliteit van de natuur in Nederland meer aspecten relevant zijn dan stikstof. Daar gaat het bij de genoemde afspraak om.
Waar bemoeit de VN zich eigenlijk mee? In opdracht van wie is dit rapport opgesteld?
Uit het antwoord op vraag 2 blijkt dat de VN zich niet met de Nederlandse normstelling voor stikstof bemoeit.
Het rapport is opgesteld als project van het Coordination Centre for Effects. De CCE is onderdeel van de United Nations Economic Commission for Europe (UNECE), waar Nederland sinds 1947 lid van is. Deze VN-organisatie faciliteert de uitvoering van de Convention on Long-range Transboundary Air Pollution (dit verdrag is in 1982 door Nederland geratificeerd). Het project was onderdeel van het «International Co-operative Programme on Modelling and Mapping of Critical Levels and Loads and Air Pollution Effects Risks and Trends».
Bent u ertoe bereid het rapport en uw eigen stikstofbeleid door de shredder te halen en onze hardwerkende boeren met rust te laten?
De resultaten van het rapport worden serieus genomen. Uitvoering van het kabinetsbeleid inzake stikstof is belangrijk voor een adequate bescherming van de natuur en een duurzame toekomst van ons land. Daar zijn ook de Nederlandse boeren bij gebaat, ook al zal dat persoonlijke offers vragen, niet alleen van boeren maar ook van andere burgers en bedrijven in ons land.
Stikstofreductie, stikstofminnende planten en insecten |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Kunt u uitsluiten dat de voorgestelde stikstofreductie in 2030 en 2035 mogelijk een negatief effect heeft op flora en fauna en daarbij specifiek op de insectenpopulatie?
Het is uit te sluiten dat de voorgesteld stikstofreductie een negatief effect heeft op flora en fauna, waaronder de insectenpopulatie. De stikstofdepositie is al meer dan een eeuw hoger dan de natuurlijke hoeveelheid stikstofdepositie. Dat betekent dat er al die tijd (in meerdere of mindere mate) ophoping van stikstof heeft plaatsgevonden. Daardoor is er geen sprake meer van een normale stikstoftoestand: er zit meer stikstof in onze ecosystemen dan van nature het geval zou zijn. Dat heeft echter op verschillende typen natuur een verschillend effect. Om stikstofgevoelige natuur te ondersteunen is een stikstofreductie noodzakelijk. Het Nationaal Programma Landelijk Gebied is gericht op het ondersteunen van alle kwetsbare soorten, stikstofgevoelig en niet-stikstofgevoelig.
De voorgestelde stikstofreductie komt ook specifiek ten goede van de diversiteit aan insecten. Onderzoek wijst uit dat de huidige verhoogde beschikbaarheid van stikstof insectenpopulaties via een scala aan mechanismen negatief beïnvloedt. Zo leidt door stikstof veroorzaakte bodemverzuring bijvoorbeeld tot een afname van diversiteit aan planten wat een directe relatie heeft met diversiteit aan insecten.
Kunt u uitsluiten dat de voorgestelde stikstofreductie mogelijk een negatief effect heeft op stikstofminnende habitats?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven hoeveel stikstofminnende planten er zijn en welke insecten daarvan afhankelijk zijn?
De beoogde stikstofreductie via stikstofmaatregelen is noodzakelijk voor het herstellen van onze stikstofgevoelige natuur. Aantallen planten en/of insecten, maar ook de diversiteit aan soorten speelt daarbij een rol. Op basis van data uit het informatiesysteem SynBioSys is circa de helft van de hogere planten en mossen stikstofgevoelig, en de andere helft niet-stikstofgevoelig te noemen. Het beeld van de afhankelijkheid van insecten van verschillende plantensoorten kan nog completer worden dan het nu is. Verschillende partijen werken al enige tijd aan het aanleggen van een database van voedselrelaties tussen planten en insecten in Nederland, welke in de toekomst gerelateerde vragen zou kunnen beantwoorden.
Kunt u aangeven hoeveel niet-stikstofminnende planten er zijn en welke insecten daarvan afhankelijk zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven hoeveel levend gewicht aan insecten er nu in Nederland voorkomt?
Er wordt in Nederland geen dekkend onderzoek gedaan naar verandering in de biomassa van insecten. De paar studies die biomassa hebben gemeten, hebben dit slechts in enkele jaren gedaan. Op basis van beschikbare data is het daarom niet mogelijk om uitspraken te doen over het levend gewicht aan insecten in Nederland. Projecten waarbij trends van insecten worden gemonitord, kijken met name naar aantallen individuen, soortenrijkdom of soortensamenstelling. Biomassa of levend gewicht wordt in deze onderzoeken niet of beperkt meegenomen omdat dit een complexe opgave is: in sommige gevallen kunnen ongunstige milieuomstandigheden tot een sterke toename in biomassa van slechts één of enkele soorten leiden, waarmee een hoge biomassa in deze gevallen niet getuigt van hogere natuurwaarden.
Omdat het levend gewicht aan insecten niet structureel wordt gemeten is het niet mogelijk om inzicht te geven in (ontwikkelingen in) levend gewicht aan insecten over de periode 1960 tot heden. Om dezelfde reden is het niet mogelijk om inzicht te geven in de hoeveelheid stikstof die benodigd is voor het vormen van deze insectenpopulatie.
Kunt u aangeven wat het levend gewicht aan insecten is over de periode 1960 tot het heden?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven hoeveel stikstof er nodig is om deze insectenpopulatie te vormen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven welke vogels afhankelijk zijn van insecten voor hun voedsel?
Vogels kunnen in verschillende mate afhankelijk zijn van insecten als voedsel. De afhankelijkheid kan ook variëren over de seizoenen. Data van Sovon Vogelonderzoek Nederland laat zien dat ongeveer 50% van alle in Nederland broedende soorten insectivoor is in de broedtijd. Voor de groep zangvogels ligt dit percentage op ongeveer 80%. Onder vogels die in de winter in Nederland verblijven is het aandeel insecteneters met circa 15% een stuk lager, dat is onder andere het gevolg van de veel lagere beschikbaarheid van insecten in die tijd van het jaar en het feit dat we in de winter een behoorlijke toename hebben van trekvogels uit noordelijke streken (zoals eenden en ganzen) die vaak watergebonden zijn en niet insectivoor. De meeste insecteneters in Nederland zijn trekvogels en in de winter niet in ons land aanwezig.
Het illegaal boren naar zout |
|
Sandra Beckerman , Henk Nijboer (PvdA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Kent u de artikelen «Zoutbedrijf gebruikt listige truc om te boren waar dat eigenlijk nog niet mag» en «Nedmag boort op omstreden locatie, omwonenden woedend»?1
Ja, die artikelen ken ik
Klopt het dat Nedmag op locatie WHC-1 te Borgercompagnie gestart is met boren in zuidelijke richting naar put VE-7, waar nog geen vergunning voor is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, het klopt dat Nedmag gestart is met boren naar put VE-7 zonder dat zij daar op dat moment de benodigde vergunning voor had. Op 30 april 2021 verleende mijn voorganger de omgevingsvergunning aan Nedmag voor de boringen van de putten VE-5 en VE-6.
Op 8 juli 2022 heeft Nedmag per email laten weten dat het aangetroffen zout in put VE-5 niet voldoet aan de verwachtingen en gewenste kwaliteit. Nedmag heeft toen aangegeven naar locatie VE-7 te willen boren in plaats van VE-6.
Namens mij is aangegeven dat er een omgevingsvergunning is vereist om naar VE-7 te mogen boren. Deze vergunning is op 22 juli 2022 aangevraagd en wordt door mij verleend.
Nedmag is op 22 juli 2022 begonnen met de boring naar VE-7. Ik vind het moeilijk te begrijpen dat, gezien de onrust die er in de omgeving is over de zoutwinning, Nedmag is begonnen met boren van VE-7 zonder daarover eerst de omgeving te informeren. Dit heb ik Nedmag ook laten weten. Ik wil daarnaast ook op werkbezoek gaan om te spreken met inwoners en Nedmag.
Hoe karakteriseert u het gegeven dat Nedmag door de namen van putten te wijzigen tracht een manier te vinden om op een andere locatie te mogen boren?
Iedere nieuwe vergunningsaanvraag die ik binnenkrijg, beoordeel ik op basis van inhoud. Dat is hier ook het geval.
Nedmag heeft een vergunning aangevraagd voor het boren van de put VE-7 in de plaats van het boren van put VE-6. Put VE-7 wordt vanaf exact de zelfde locatie en met de zelfde installatie geboord. Met de boring van put VE-7 vervalt de mogelijkheid voor het boren van put VE-6.
Alhoewel de bovengrondse locatie van VE-6 gelijk is aan VE-7, is een omgevingsvergunning nodig voor deze wijziging, omdat hierbij feitelijk de naam van de boring wordt gewijzigd. Hierbij wordt getoetst of de wijziging tot andere milieueffecten leidt. Dat is niet het geval. De ondergrondse bestemming VE-7 ligt op vergelijkbare afstand en diepte als VE-6, maar een andere kant op.
Waarom werkt uw ministerie mee aan een boring van een zoutput waaruit volgens het huidige Instemmingsbesluit niet gewonnen mag worden?
Het is juist dat er geen zout mag worden gewonnen op basis van het huidige instemmingsbesluit uit caverne VE-7. Om zout te mogen winnen uit caverne VE-7 moet Nedmag eerst een wijziging van het winningsplan indienen of verzoeken tot wijziging van het instemmingsbesluit, waarover ik een separaat besluit dien te nemen.
De aanvraag die door Nedmag is ingediend, is door mij in behandeling genomen en ik ben inderdaad nu tot vergunningverlening overgegaan, rekening houdend met het advies van SodM op het conceptbesluit.
De nieuwe vergunning heeft geen betrekking op beoordeling van de voorgenomen winning uit caverne VE-7, maar ziet uitsluitend op de boorwerkzaamheden. De milieueffecten van de boring van put VE-7 verschillen niet van die van de boring van put VE-6. Gezien het toetsingskader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) verleen ik daarom de aangevraagde vergunning. Met de afgifte van dit besluit mag Nedmag put VE-7 aanboren en vervalt daarmee de toestemming om put VE-6 aan te boren.
Is in het verlengde van de aanvraag van Nedmag om te komen tot een titelwijziging van VE-6 in VE-7 overleg geweest tussen Nedmag en uw ministerie over een wijziging van het Instemmingsbesluit met als doel de winning uit VE-7 toe te staan?
Nee, er is niet inhoudelijk gesproken tussen Nedmag en mijn ministerie over wijziging van het instemmingsbesluit met als doel de winning uit VE-7 toe te staan. Naast dat er een omgevingsvergunning voor het boren van put VE-7 nodig is, is namens mij ook aangegeven dat om zout te mogen winnen uit caverne VE-7, Nedmag eerst een wijziging van het winningsplan moet indienen of verzoeken tot wijziging van het instemmingsbesluit. Het winnen van zout uit caverne VE-7 in plaats van VE-6 is niet in overeenstemming met het instemmingsbesluit met het winningsplan.
Heeft uw ministerie hierover een positief signaal gegeven? Zo nee, waarom werkt uw ministerie dan mee aan deze boring?
Nee. Er is geen signaal afgegeven over de winning uit VE-7. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Waarom heeft uw ministerie in deze vergunningsprocedure gekozen voor «een verkorte procedure»?
De omgevingsvergunning is aangevraagd voor de activiteit milieuneutraal veranderen van de boring. Dat kan omdat de milieueffecten van de aanleg van de put VE-7 hetzelfde zijn als van de aanleg van put VE-6. Op een dergelijke aanvraag is op grond van de Wabo de reguliere voorbereidingsprocedure van 8 weken van toepassing.
Waarom wordt niet de volledige procedure gevolgd, zeker gezien de enorme mijnbouwschade in het gebied, waar bewoners al mee te kampen hebben?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat na het incident van 2018, waarbij miljoenen liters pekelwater en mogelijk duizenden liters diesel weglekten, veiligheid (eindelijk) de hoogste prioriteit moet krijgen?
De veiligheid van omwonenden van mijnbouwactiviteiten heeft voor mij de hoogste prioriteit. Het boren van de putten heeft geen veiligheidsvraagstukken op basis waarvan ik de vergunning zou moeten weigeren. Het boren van putten betreft een tijdelijke activiteit die geluids- en trillingeffecten met zich meebrengt. Dat deze effecten van tijdelijke aard zijn, is er de reden van dat een verzoek om voorlopige voorziening voor het boren van de putten op 26 november 2021 is afgewezen door de rechtbank Den Haag.
Bent u nog steeds van mening dat de hervatting van de zoutwinning de juiste beslissing was?
Ja, onder het stellen van voorschriften zijn de aangevraagde activiteiten vergund en is het instemmingsbesluit vastgesteld. Mits wordt voldaan aan de gestelde voorschriften, ben ik van mening dat zoutwinning verantwoord is.
Klopt het dat, toen uw ministerie in 2021 toestemming gaf tot het hervatten van de winning, daar strikte voorwaarden aan waren verbonden om de veiligheid te borgen? Klopt het dat een belangrijke (veiligheidsmaatregel was dat put VE-7 en VE-8 niet mochten worden aangeboord, voordat onderzoek zou hebben plaatsgevonden naar de bodemdaling als gevolg van winning uit putten VE-5 en VE-6?
Ja, het klopt dat er strikte voorwaarden verbonden zijn aan de winning van het zout. Deze voorwaarden zijn vastgelegd in het instemmingsbesluit op het winningsplan. De analyse zoals genoemd in artikel 5 van het instemmingsbesluit met het winningsplan, ziet op de winning van het zout en heeft geen betrekking op de boring. Deze voorwaarde is gesteld naar aanleiding van het advies van de Mijnraad op het winningsplan. De Mijnraad adviseerde in overweging te nemen om Nedmag van de geplande 4 cavernes er eerst slechts 2 te laten aanleggen en te ontwikkelen. Met de verkregen gegevens uit de eerste twee cavernes kan Nedmag het geomechanisch model toetsen en eventueel opnieuw valideren om daarmee onzekerheden in de bodemdalingsprognose zoveel mogelijk te reduceren.
Om die reden is aan de instemming met het winningsplan tot zoutwinning een voorwaarde verbonden om voor aanvang van de caverneontwikkeling van de derde en vierde caverne (VE-7 en VE-8) Nedmag een analyse van de effecten van de winning uit de eerste twee cavernes (VE-5 en VE-6) aan mij te overleggen. De ontwikkeling van de derde en vierde caverne mag uitsluitend worden aangevangen als uit deze analyse aannemelijk wordt dat de bodemdaling ten gevolge van de totale winning zoals opgenomen in het winningsplan niet zal worden overschreden. Het instemmingsbesluit bepaalt zodoende dat nu nog niet mag worden gewonnen uit caverne VE-7.
Klopt het dat deze put VE-7 nu, zonder onderzoek, wel wordt aangeboord en toezichthouder SODM op 9 juli aan zoutwinner Nedmag heeft laten weten dat het geen vergunning heeft voor het ondergronds boren naar VE-7?
Ja, op 9 juli 2022 heeft ook SodM aan Nedmag medegedeeld dat Nedmag niet beschikt over de juiste vergunning voor het aanboren van VE-7.
Ik ga ervan uit dat met »onderzoek» aan de analyse wordt gerefereerd zoals benoemd artikel 5 van het instemmingsbesluit. Hiervoor verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 11.
Waarom is er niet ingegrepen toen bleek dat Nedmag illegaal aan het boren was?
Op 1 augustus 2022 heeft SodM een handhavingsverzoek ontvangen. SodM heeft op 9 augustus 2022 besloten om het handhavingsverzoek af te wijzen. SodM deed dit op grond van het feit dat Nedmag op 22 juli 2022 een ontvankelijke vergunningaanvraag heeft ingediend voor het boren van put VE-7.
Aangezien de omgevingsvergunning al in voorbereiding was, was er sprake van zicht op legalisatie. SodM publiceert de besluiten op handhavingsverzoeken op haar website.
Klopt het dat Nedmag nu zelfs beloond wordt, doordat het ministerie de aanvraag van Nedmag ontvankelijk heeft verklaard en daarmee de illegale boring niet stopt, maar Nedmag juist zicht heeft op legalisatie?
Nee, Nedmag heeft een aanvraag ingediend die in behandeling is genomen. De inspecteur-generaal der mijnen (hierna: IGM) heeft een zelfstandige bevoegdheid ten aanzien van handhaving. De IGM heeft vanaf de aanvang van de boring, met de legalisatie in zicht, toezicht gehouden op de boring.
Waarom worden de economische belangen verkozen boven de veiligheid
De veiligheid van omwonenden staat voorop. Een boring van een put leidt niet tot bodembeweging en leidt zodoende niet tot een risico voor de veiligheid van omwonenden. De vergunning voor het boren naar caverne VE-7 is getoetst op de effecten voor milieu. De economische belangen zijn geen onderdeel van de beoordeling van de aanvragen van Nedmag.
Snapt u dat bewoners rondom deze zoutwinningslocaties woest zijn?
Ik snap de emoties van omwonenden. Zij ervaren overlast en dat er begonnen is met boren voordat ik een vergunning heb gegeven, leidt begrijpelijkerwijs tot woede. Maar ik wil herhalen dat de veiligheid voorop staat. SodM houdt toezicht op de boring en als er twijfels zijn over de veiligheid, grijpt SodM in. SodM ziet hier op dit moment geen aanleiding voor.
Snapt u dat deze gang van zaken het vertrouwen in de overheid nog verder onder druk zet?
Ik kan me voorstellen dat, nu Nedmag zonder vergunning en voor eigen risico is gaan boren, dit weinig vertrouwen wekt in Nedmag. Dit heeft echter geen invloed op de zorgvuldigheid waarmee de aanvraag wordt getoetst.
Men mag erop vertrouwen dat de verlening van vergunningen plaatsvindt op zorgvuldige wijze en in overeenstemming met de daarvoor geldende wetgeving. Dit is wat ik in deze procedure ook gedaan heb.
Net als vergunningverlening is ook handhavend optreden aan regels gebonden. Als er sprake is van een overtreding van een wettelijk voorschrift, dan moet SodM, als het bestuursorgaan dat bevoegd is om handhavend op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik maken. Dit vanwege het algemeen belang dat is gediend met handhaving. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag SodM afzien van handhavend optreden. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Deelt u de mening dat omwonenden door dit handelen van Nedmag en de overheid verder in een machteloze positie zijn geduwd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, ik was immers nog bezig met de beoordeling van de aanvraag toen Nedmag de boring had gestart. De bewoners hebben dan ook SodM gevraagd om te handhaven. De IGM heeft dit verzoek afgewezen.
Inmiddels is de aanvraag voor de boring getoetst en wordt de vergunning verleend.
Welke contacten zijn er de afgelopen maanden geweest tussen uw ministerie en Nedmag?
Op 8 juli 2022 heeft Nedmag per mail laten weten dat het aangetroffen zout in put VE-5 niet voldoet aan de verwachtingen en de gewenste kwaliteit. Nedmag heeft toen aangegeven naar locatie VE-7 te willen boren.
Namens mij is op 12 juli 2022 telefonisch aangegeven dat er een omgevingsvergunning is vereist om naar VE-7 te mogen boren. In aanvulling daarop is in hetzelfde gesprek aan Nedmag medegedeeld dat voor het mogen winnen van zout uit caverne VE-7 Nedmag eerst een wijziging van het winningsplan moet indienen of verzoeken tot wijziging van het instemmingsbesluit.
Op 22 juli 2022 is er een onlineoverleg geweest tussen Nedmag en medewerkers van mijn ministerie en SodM over de indiening van de vergunningaanvraag voor boring van put VE-7. Nedmag heeft nog diezelfde dag vergunning aangevraagd.
Welke contacten zijn er de afgelopen maanden geweest tussen uw ministerie en de omwonenden van de Nedmag-locaties?
Gedurende werkzaamheden is het aan Nedmag om contact met de omgeving te onderhouden en de omwonenden te informeren over de voortgang of voorgenomen werkzaamheden. Een omwonende heeft contact opgenomen met mijn ministerie nadat ik de vergunningaanvraag heb ontvangen en de kennisgeving ervan heb gepubliceerd. Over de inhoud van de kennisgeving is e-mail contact geweest tussen deze omwonende en mijn ministerie. Om de beoordeling van een aanvraag zorgvuldig te kunnen uitvoeren is het niet passend als ik tijdens die periode communiceer over de inhoudelijke voortgang.
Op welke wijze zijn de omwonenden door Nedmag geïnformeerd over het ondergronds boren naar een nieuwe locatie? Zijn alle omwonenden hiermee juist geïnformeerd?
Nedmag verstuurd regelmatig nieuwsbrieven per e-mail aan alle omwonenden die zich daarvoor hebben ingeschreven. Met de nieuwsbrief van 2 augustus 2022 zijn omwonenden geïnformeerd over de wijzigingen in de boring.
Op welke wijze zijn de omwonenden door het ministerie geïnformeerd over het ondergronds boren naar een nieuwe locatie? Zijn alle omwonenden hiermee juist geïnformeerd?
Het is aan Nedmag om contact met de omgeving te onderhouden en de omwonenden te informeren over het verloop van de werkzaamheden of voorgenomen werkzaamheden. SodM is de onafhankelijke toezichthouder en heeft zicht op de dagelijkse werkzaamheden. Ik ben bevoegd gezag voor de vergunningverlening en heb de aanvraag gepubliceerd, zodat iedereen er kennis van kan nemen dat ik een aanvraag te beoordeling heb ontvangen. Zie verder ook het antwoord op vraag 20.
Handelt Nedmag naar de aanbevelingen uit het zeer kritische rapport over de sector zout dat toezichthouder SODM in 2018 publiceerde? Is voldaan aan de aanbeveling «blijf ruim binnen de grenzen van het winningsplan en ga op tijd in gesprek met de omgeving, de toezichthouder en de vergunningverlener wanneer de grenzen in zicht komen»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er vindt nog geen zoutwinning plaats uit de nieuwe cavernes, zodoende werkt Nedmag nog ruim binnen de grenzen van het winningsplan. Echter, zoals ik ook in antwoord op vraag 20 aangaf, is het aan Nedmag om contact met de omgeving te onderhouden en de omwonenden te informeren over het verloop van de werkzaamheden of voorgenomen werkzaamheden. Ik constateer dat Nedmag in hun nieuwsbrief aan omwonenden van 15 juli 2022 nog niet inging op de tegenvallende resultaten van VE-5 en de door hen gewenste wijziging van ondergrondlocatie van VE-6 naar VE-7.
Hoe heeft het ministerie voldaan aan de door SODM gedane aanbevelingen in het rapport over de sector zout? Is voldaan aan de aanbeveling om de toegankelijkheid van de gegevens over de ondergrond beter te borgen? Hoe is voldaan aan de aanbeveling om de schadeafhandeling te verbeteren?
Voor de invulling die ik geef aan de op 12 juni 2018 door SodM gedane aanbevelingen in het rapport over de sector zout, verwijs ik naar de brief van mijn voorganger van 27 september 2018 (Kamerstuk 32 849, nr. 136).
Ter opvolging van de aanbeveling om de toegankelijkheid van de gegevens over de ondergrond beter te borgen, publiceer ik de vergunningen en vergunningsaanvragen centraal op www.mijnbouwvergunningen.nl.
Ter opvolging van de aanbeveling van de schadeafhandeling kan, wanneer particulieren vermoeden dat de schade aan een woning of gebouw komt door bodembeweging als gevolg van zoutwinning, men sinds 1 november 2021 deze schade melden bij de Commissie Mijnbouwschade.
Voldoet Nedmag aan alle (andere) afspraken die in het instemmingsbesluit van 2021 zijn vastgelegd?
SodM heeft niet geconstateerd dat de artikelen in het instemmingsbesluit niet worden nageleefd.
Kunt u deze vragen één voor één en voor het eerstvolgende commissiedebat Mijnbouw beantwoorden?
Ja.
Werkbezoeken aan de grensregio in het kader van stikstof en de aangenomen motie over verschillen aan de grens. |
|
Derk Boswijk (CDA), Pieter Omtzigt (Omtzigt), Thom van Campen (VVD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Herinnert u zich dat de motie Omtzigt/Boswijk/Van Campen (Kamerstuk 33 576, nr. 273) met zeer grote meerderheid is aangenomen in juni 2022 en dat het dictum luidde: «verzoekt de Minister van Landbouw en de Minister voor Stikstof een aantal werkbezoeken te brengen aan agrariërs die tegen de Duitse grens aan wonen en vervolgens aan de Kamer voor het eind van de zomer voorstellen te doen hoe de verschillen aan de grens zo klein mogelijk gemaakt worden, en gaat over tot de orde van de dag.»
Bent u op de hoogte van de situatie in het Natura 2000-gebied «Bergvennen & Brecklenkampse Veld (gemeente Dinkelland)» – dat tegen de grens met Duitsland aan ligt –, waar aan de Nederlandse kant landbouwactiviteiten fors worden beperkt en grond wordt vernat en waar aan Duitse kant diepe sloten liggen en nieuwe varkensstallen gebouwd worden?
Ja, ik ben bekend met het feit dat er natuurherstelmaatregelen uitgevoerd gaan worden in en rondom het Natura 2000-gebied Bergvennen & Brecklenkampse Veld. Hiervoor wordt door de provincie Overijssel, samen met de gebiedspartners, een Natura 2000-beheerplan en Provinciaal Inpassingsplan opgesteld. De maatregelen die voortvloeien uit deze plannen kunnen leiden tot beperkingen voor landbouwactiviteiten en vernatting. Het kabinet herkent zich niet in de kwalificatie «fors». Een deel van de gronden behoudt de bestemming «agrarisch», al dan niet met een beperking (hoofdzakelijk vanwege vernatting).
Het is bekend dat er aan de Duitse kant diepe sloten liggen die hydrologische effecten hebben voor het Natura 2000-gebied. Om die reden zijn er ook herstelmaatregelen (onder andere het verondiepen van sloten) aan Duitse zijde in het beheerplan opgenomen, om de doelstellingen voor Bergvennen & Brecklenkampse Veld te kunnen behalen. Hierover vinden constructieve gesprekken plaats met de betreffende grondeigenaren en Duitse overheden. Er wordt maximale inzet gepleegd om de maatregelen aan Duitse zijde uit te voeren.
Wanneer bekend is dat er door Duitse overheden bestemmingsplannen worden voorbereid die uitbreiding mogelijk maken van agrarische bedrijven die negatieve effecten kunnen hebben op het Natura 2000-gebied, dan wordt daar door de provincie Overijssel, vanuit de wettelijke verantwoordelijkheid voor natuurbeleid, op geacteerd (bijvoorbeeld door het indienen van een zienswijze en het verzoek om een milieueffectrapportage).
Kunt u aangeven hoe groot de verschillen aan de Duitse en Nederlandse kant van de grens zijn en hoe de samenwerking verloopt bij het natuurbehoud?
De samenwerking met Duitsland (deelstaat Nedersaksen) verloopt goed. De Landkreis Grafschaft Bentheim en de Gemeinde Nordhorn stellen zich constructief op tijdens overleggen en zijn bereid om de middelen in te zetten die zij hiervoor tot hun beschikking hebben om de maatregelen aan Duitse zijde uit te voeren. Het verschil is dat er alleen voor het Nederlandse grondgebied een Provinciaal Inpassingsplan kan worden opgesteld.
Klopt het dat zelfs als alle Nederlandse stikstofdepositie wordt voorkomen, de Kritische DepositieWaarde (KDW) voor dit gebied toch nog wordt overschreden?
Het klopt dat er binnen het Natura 2000-gebied Bergvennen & Brecklenkampse Veld op sommige plekken habitattypen zijn waarop de depositie veroorzaakt door buitenlandse emissies hoger is dan de KDW. Dit geldt bijvoorbeeld voor de zwakgebufferde vennen (H3130).
Bent u het eens dat in grensgebieden niet alleen invloed op KDW vanuit het buitenland is te verwachten, maar ook invloed op de beheermaatregelen?
Behalve dat een deel van de uitgestoten stikstof buiten de landgrenzen neerslaat, kunnen ook andere drukfactoren een grensoverschrijdend karakter hebben. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan verdroging, doordat het hydrologisch systeem een gebied beslaat dat ook in het buitenland gesitueerd is. Wanneer een gebied aan beide kanten van de grens gelegen is, zal ook het beheer binnen het buitenlandse deel van de gebiedsbegrenzing plaatsvindt van invloed zijn op de natuurkwaliteit in het gebied.
Gezien het feit dat u in uw Kamerbrief DGS/22300439 van 15 juli aangeeft, dat door in onder andere grensgebieden naast stikstofreductie in te zetten op beheermaatregelen, het brede doel van een gunstige staat van instandhouding kan worden gehaald, of dichterbij gebracht, ondanks dat de KDW in die gebieden wordt overschreden (door invloed van stikstof uit het buitenland): op welke wijze worden deze beheermaatregelen in samenspraak met Duitsland uitgevoerd en hoe ziet de invloed van het grensgebied op deze maatregelen, bijvoorbeeld bij de in vraag 2 omschreven gewenste vernatting van het gebied, terwijl aan de Duitse kant vlakbij de grens diepe sloten liggen?
In het ontwerpbeheerplan (onderdeel van het Provinciaal Inpassingsplan) is onder andere opgenomen dat de ontwatering aan de oostzijde van het gebied zal worden teruggedrongen. Dat vergt dus ook het aanpakken van de ontwateringssloten aan Duitse zijde. Het ontwerpbeheerplan is in goed overleg met de Duitse partners tot stand gekomen.
Kunt u vertellen hoe de samenwerking verloopt en hoe de verschillen/overeenkomsten zijn aan beide zijden van de grens bij het grensoverschrijdende Natura 2000-gebied Aamsveen (gemeente Enschede)?
Er wordt sinds enkele jaren samengewerkt bij het grensoverschrijdend hoogveenherstel, in het Nederlandse Natura 2000-gebied Aamsveen en het Duitse Natura 2000-gebied Amtsvenn-Hündfelder Moor. Deze gebieden vormen samen één hydrologisch samenhangend hoogveensysteem. Daarom is het belangrijk dat er grensoverschrijdende samenwerking plaatsvindt.
Er vinden al vele jaren gesprekken plaats tussen de Duitse en de Nederlandse gebiedsbeheerders. Vanaf 2019 hebben deze gesprekken meer richting gekregen in de vorm van een Europese «LIFE-subsidie» aanvraag. LIFE is het Europese subsidie-instrument voor projecten op gebied van natuur, milieu en klimaat. De samenwerking heeft in de loop van de jaren steeds meer vorm gekregen, waarbij het leren van elkaar en het begrijpen van de verschillen in werkwijzen en mogelijkheden een terugkerend thema is. Wanneer de LIFE-aanvraag wordt goedgekeurd, biedt dit een uitgelezen kans om de samenwerking te consolideren en te intensiveren.
De situatie in Duitsland is op verschillende punten anders dan in Nederland. Zo is in Duitsland het vergunningentraject wat nodig is voor natuurherstel een zeer zwaar traject, dat al snel 2 jaar kan duren, waarvoor zeer grondige en gedetailleerde berekeningen worden gevraagd. Ook financieel zijn er verschillen: investeren in natuurherstel kan in Nederland met diverse beschikbare budgetten, terwijl men aan Duitse zijde het veel meer van bijvoorbeeld de LIFE-aanvraag moet hebben.
De rapportage van een Natura 2000-gebied tussen Nederland en Duitsland kent een groot verschil: in Nederland wordt vooral gewerkt met de KDW als indicator, in Duitsland is vooral de staat van de natuur van belang en wordt stikstof vaak helemaal niet genoemd, in de beheerplannen die in Nederland per gebied zijn opgemaakt, worden voorkomende flora en fauna en hun staat van instandhouding uitgebreid beschreven; kunt u deze verschillen in Nederlandse en Duitse aanpak verklaren en aangeven waarom in Nederland alleen wordt gestuurd op stikstof en waarom de informatie uit de beheerplannen per gebied niet gebruikt wordt als indicator voor een gebied?
De bedoelde rapportage is het standaardgegevensformulier (SDF), de administratie over de Natura 2000-gebieden in de Europese database. In het SDF wordt per habitattype en soort aangegeven wat het belang is van het gebied voor dat habitattype of die soort. In grote lijnen is Europees vastgelegd hoe dit belang bepaald moet worden, de lidstaten hebben veel vrijheid in details van de bepaling. Heel wezenlijk verschilt de beoordeling van Nederland en Duitsland niet voor vergelijkbare habitattypen. Bij de invulling van het belang van het gebied speelt ook in Nederland de KDW slechts een beperkte rol, het vormt één van de onderdelen van het bepalen van de zogenoemde behoudsstatus van het habitattype in het gebied. De behoudsstatus is weer één van de drie onderdelen op basis waarvan het belang van het gebied bepaald wordt. Voor de volledige methodiek die gebruikt is voor de invulling van het belang van gebieden voor habitattypen zie https://edepot.wur.nl/314180.
Kunt u verklaren waarom het Wooldse Veen (gemeente Winterswijk), wat gedeeltelijk in Nederland en gedeeltelijk in Duitsland ligt, aan de Nederlandse kant wordt geclassificeerd als zorgelijk, omdat de neerslag aan stikstof te hoog is, terwijl aan de Duitse kant de staat van instandhouding wordt geclassificeerd als goed?
Er zijn mij geen documenten bekend waarin staat dat het Nederlandse deel van het Wooldse veen «zorgelijk» zou zijn en het Duitse deel «goed». De enige vergelijking die mogelijk is, is via het in antwoord 8 genoemde SDF. Daarin komt echter het oordeel «zorgelijk» niet voor, want dat bevat alleen het belang van het gebied voor de betreffende habitattypen en soorten.
Kunt u begrijpen waarom boeren in Winterswijk het Korenburgerveen hebben uitgeroepen tot Duits grondgebied, omdat de regels in Duitsland veel minder streng zijn en zij onder die regels hun activiteiten veel beter kunnen voortzetten dan onder de Nederlandse regels? (bron: De Gelderlander, 27 juni 2022, Boeren bombarderen Korenburgerveen tot Duits grondgebied: «Daar gelden andere stikstofregels»https://www.gelderlander.nl/winterswijk/boeren-bombarderen-korenburgerveen-tot-duits-grondgebied-daar-gelden-andere-stikstofregels~a919ef1e)
Ik kan mij voorstellen dat de verschillen in beleid tussen Nederland en Duitsland kan leiden tot onbegrip. Nederland heeft echter, net zoals alle EU-lidstaten, de ruimte, maar ook de plicht om de implementatie van richtlijnen op terreinen als natuur, klimaat en water eigenstandig vorm te geven om zo aan de internationale verplichtingen te voldoen. Het feit dat lidstaten hier een eigenstandige bevoegdheid hebben, alsook de verschillen in onder andere juridische en ecologische omstandigheden, maken dat er ook verschillen (zijn) ontstaan in beleid om aan deze internationale verplichtingen te kunnen blijven voldoen.
Als in Nederland alle mogelijke beheermaatregelen zijn uitgevoerd, kan dan geconcludeerd worden dat het uiterste is gedaan, ondanks dat de KDW niet is gehaald en zijn we hier dan klaar, gezien het feit dat de stikstofbijdrage uit Duitsland voor het Wooldse Veen hoger is dan de KDW van het gebied toelaat?
Voor het realiseren van instandhoudingsdoelstellingen zal een combinatie nodig zijn van maatregelen die gericht zijn op het orde brengen van milieucondities (zoals stikstofbronmaatregelen) en natuurherstelmaatregelen. Dit zal een continue inzet vragen.
Specifiek voor grensgebieden: hoe wordt de staat van instandhouding hier vastgesteld en hoe kunnen instandhoudingsdoelen hier behaald worden? Hoe vindt monitoring plaats en hoe wordt dat gerapporteerd en openbaar gemaakt?
De staat van instandhouding van soorten of habitattypen wordt op landelijk niveau vastgesteld, niet op gebiedsniveau. Op gebiedsniveau wordt vastgesteld of instandhoudingsdoelstellingen worden gehaald (en of verslechtering wordt voorkomen). Instandhoudingsdoelstellingen kunnen in zijn algemeenheid in grensgebieden gerealiseerd worden door het nemen van passende maatregelen om verslechtering tegen te gaan en het nemen van instandhoudingsmaatregelen om daarmee tegemoet te komen aan de ecologische vereisten van de soorten en habitattypen waarvoor het gebied is aangewezen. Gedeputeerde staten zijn verantwoordelijk voor het treffen van die maatregelen. Wanneer het gaat om grensgebieden is er doorgaans sprake van samenwerking en afstemming met het betreffende buurland.
Op gebiedsniveau wordt door de voortouwnemer binnen een beheerplan de monitoring voor een gebied in detail uitgewerkt en ingepland voor de beheerplanperiode. Daarnaast wordt er op basis van de Wet stikstofreductie en natuurverbetering tussentijds gemonitord en zo nodig bijgestuurd om te voldoen aan de resultaatsverplichtingen voor stikstofreductie.
Het is aan de voortouwnemers zelf op welke wijze zij deze gegevens ontsluiten. De monitoring op gebiedsniveau is momenteel echter nog beperkt, waardoor natuurgegevens op gebiedsniveau nog incompleet zijn. De monitoring was tot nu toe in belangrijke mate gericht op monitoring van de natuurkwaliteit op landelijk niveau. Samen met de provincies werk ik daarom, als onderdeel van het Programma Natuur, aan een doorontwikkeling van de natuurmonitoring. Mede ter uitvoering van de motie-Van Campen c.s. (kenmerk 2022D15964), zal daarbij ook ingezet worden op een publiekvriendelijke ontsluiting van monitoringsgegevens. Ook worden de monitoringsgegevens gebruikt voor de natuurdoelanalyses, die per Natura 2000-gebied inzichtelijk maken in welke mate de instandhoudingsdoelstellingen worden gerealiseerd.
Op welke wijze wordt het beheer van een Natura 2000-gebied gecontroleerd?
Provincies en Rijkswaterstaat (en in één geval het Ministerie van Defensie) zijn voortouwnemers voor het beheerplan van een Natura 2000-gebied. Zij zorgen voor de opstelling van het beheerplan, de uitvoering van de maatregelen en de monitoring van de resultaten. Het beheerplan wordt door de voortouwnemer geëvalueerd en na een looptijd van zes jaar vernieuwd.
Bent u bereid om met de boeren, bestuurders, Kamerleden en (na afloop) pers op ten minste deze drie locaties in gesprek te gaan deze zomer?
Op 22 augustus 2022 zal ik een werkbezoek brengen aan drie locaties langs de grens met Duitsland. Hier zal ik in gesprek gaan met boeren, bestuurders en Kamerleden. Na afloop zal ik op elke locatie de pers te woord staan.
Kunt u uw bereidheid om in gesprek te gaan zo spoedig mogelijk melden en wilt u vertellen welke grensregio’s u gaat bezoeken in het kader van de motie, voordat u begint met het afleggen van de werkbezoeken?
In het licht van alle onrust maken we tijdens de voorbereiding van werkbezoeken, op advies van de veiligheidsdiensten (politie en beveiligingsdienst binnen het ministerie), de exacte locaties niet openbaar. We kunnen deze locaties, zodra deze bekend zijn, delen met de vragenstellers en de leden van de vaste Kamercommissie, zodat zij tijdig op de hoogte zijn.
Het memo 'Toelichting bij richtinggevende emissiereductiedoelstellingen per gebied' |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Bent u bekend met het memo «Toelichting bij richtinggevende emissiereductiedoelstellingen per gebied» d.d. 9 juni 2022?1
Ja.
Bent u bekend met de disclaimer op pagina 3 en 4 van bovengenoemd memo?
Ja.
Kunt u aangeven welke informatiebronnen zijn gebruikt die niet voor het publiek toegankelijk zijn, zoals aangegeven in de derde alinea van de passage «Disclaimer»?
Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) geeft aan dat het gaat om gegevens afkomstig uit de Gecombineerde Opgave (GO) en de Identificatie en Registratie (I&R). De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) verzamelt de gegevens in de GO. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) verwerkt een deel van de gegevens uit de GO in de Landbouwtelling. Het CBS is ook verantwoordelijk voor de Landbouwtelling. De gegevens uit de I&R worden gebruikt voor een preciezere ruimtelijke verdeling van de stikstofemissies.
Wat is er gedaan om de gegevens uit benoemde informatiebronnen AVG-proof te maken?
Het RIVM is in het AVG-register van RVO vastgelegd als ontvanger, waarmee er een wettelijke basis is om de geleverde gegevens te mogen verwerken. Het RIVM is derhalve verantwoordelijke voor de AVG-conforme verwerking van de van RVO ontvangen gegevens. Het RIVM geeft aan dat de emissiecijfers van de bedrijfslocaties zijn geaggregeerd naar gridcellen van 64 ha, waarmee deze emissies niet herleidbaar zijn naar de individuele bedrijven of bedrijfslocaties.
Kunt u aangeven of de berekeningen zijn gemaakt vanuit een bepaald emissiepunt en daarna teruggebracht zijn naar de gridcel van 64 ha, aangezien op pagina 4 onder «Disclaimer» wordt aangegeven dat men de doorrekening gemaakt heeft op een gridcel van 64 ha, om zo berekeningen niet te kunnen herleiden naar een bepaalde bron?
Het RIVM geeft aan dat voor alle locaties de daadwerkelijke bronnen als verzameling van bronnen binnen het hexagoon van 64 ha zijn doorgerekend op zowel emissie als depositie. De stal- en veldemissies zijn daarbij als aparte bronnen doorgerekend. De berekeningen zijn voor wat betreft de geografische locatie, om te bepalen in welk emissiereductiegebied een hexagoon zich bevindt, gemaakt vanuit het centrum van het 64-ha-hexagoon. Daardoor zijn de rekenresultaten niet naar individuele locaties te herleiden.
Kunt u aangeven hoe men aan de bedrijfsspecifieke gegevens komt om de emissieberekeningen te maken?
Het RIVM geeft aan dat bedrijfsspecifieke emissiegegevens komen uit de datasets van de Gecombineerde Opgave en de Registratie en identificatie van Runderen die de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland jaarlijks verzamelt ten behoeve van onderzoek en beleid.
Heeft u voor de emissieberekeningen melkveehouderij de centrale database kringloopwijzer direct of indirect geraadpleegd?
Het RIVM geeft aan dat niet te hebben gedaan.
Kunt u elke vraag afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Twaalf extra te plaatsen zoutcavernes door Nobian. |
|
Sandra Beckerman |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Kent u het bericht over de zorgen van omwonenden nu Nobian twaalf extra zoutcavernes wil plaatsen ten zuiden van Winschoten?1 Wat is daarop uw reactie?
Ja, ik ken het bericht en ben bekend met de zorgen van de omwonenden over het doen van boringen bij Zuiderveen. De huidige stand van zaken is dat Nobian twee evaluatieboringen wil zetten om te bepalen of de ondergrond geschikt is voor zoutwinning. Nobian heeft een aanvraag (aanmeldnotitie) voor een m.e.r.-beoordeling ingediend voor het uitvoeren van deze twee evaluatieboringen. Met deze aanvraag en onderliggende rapporten wordt beoordeeld of er geen grote nadelige gevolgen zijn voor de omgeving en milieu. Op basis van deze aanvraag zal door mijn Ministerie worden bepaald of er een milieueffectrapport (MER) moet worden gemaakt. In deze aanvraag worden alle milieuonderdelen zoals geluidoverlast, luchtverontreiniging, waterverontreiniging enz. beschreven, nader in beeld gebracht en beoordeeld. Zodra de m.e.r.-beoordeling is uitgevoerd en er blijkt dat er geen grote milieugevolgen zijn zal de aanvraag voor een omgevingsvergunning milieu in behandeling worden genomen voor het uitvoeren van de evaluatieboringen. De gemeente en andere adviseurs als het waterschap en de provincie worden nauw betrokken bij beide aanvragen. Nobian moet, als het ook daadwerkelijk zout denkt te kunnen gaan winnen, een winningsplan indienen bij het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. In dit winningsplan moet zij de mogelijke effecten van deze mijnbouwactiviteiten beschrijven, waaronder de mogelijke bodembeweging en of dit schade kan veroorzaken aan gebouwen. Deze effecten worden door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat beoordeeld op basis van adviezen van onafhankelijke adviseurs, zoals Staatstoezicht op de Mijnen (SodM), de Technische Commissie Bodembeweging en decentrale overheden. Bewoners hebben de mogelijkheid om hun zorgen in deze procedure kenbaar te maken.
Wat is uw reactie op de opmerking van de stichting tegen zoutwinning dat er in het gebied waar de cavernes zouden moeten komen geen huis zonder scheur te vinden is?2
Sinds 1 november 2021 kunnen bewoners die mogelijk schade hebben door bodembeweging als gevolg van zoutwinning dit melden bij de onafhankelijke Commissie Mijnbouwschade. Tot dusver is een aantal meldingen van mogelijke schade door bodembeweging als gevolg van zoutwinning bij de Commissie Mijnbouwschade in behandeling genomen en onderzocht. Bij deze meldingen is geen schade door bodembeweging als gevolg van zoutwinning vastgesteld, mede doordat er de afgelopen jaren geen significante bevingen door zoutwinning zijn geweest. In de gevallen dat het ging om een schademelding nabij zoutwinning door Nobian, is er ook door Nobian zelf contact opgenomen met de schademelder. Voor de instelling van de Commissie Mijnbouwschade werden schademeldingen door de zoutbedrijven zelf afgehandeld. Sinds 2003 konden schademelders zich daarbij laten adviseren door de Technische Commissie Bodembeweging. Volgens Nobian is er sinds de start met zoutwinning in Groningen (in de jaren zestig van de vorige eeuw) één geval van vermoedelijke mijnbouwschade gemeld en door de voorganger van Nobian afgehandeld. Van meer schades is tot op heden niets bekend. Zoals beschreven in het antwoord op vraag 1 moet Nobian, als het ook daadwerkelijk zout denkt te kunnen gaan winnen, een winningsplan indienen bij het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, waarin de mogelijke effecten worden beschreven.
Hebt u zicht op de hoeveelheid schades in gestapelde mijnbouwgebieden? Kunt u in een overzicht per instantie en per gemeente weergeven hoeveel schademeldingen er in dit gebied zijn bij het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) en de Commissie Mijnbouwschade en hoeveel van de schademelders schadeloos zijn gesteld? Bij hoeveel van deze meldingen ging het om gevolgen van gas-, zoutwinning of beiden? Hoeveel schademeldingen zijn er afgewezen? Hoeveel mensen zijn er tegen besluiten in beroep gegaan?
Naast trillingen en diepe bodemdaling door het winnen van gas uit het Groningerveld of gasopslag Norg zijn er andere mijnbouwactiviteiten in het genoemde effectgebied van het IMG die diepe bodemdaling en mogelijk trillingen door bevingen veroorzaken. Het IMG heeft tot taak om schade af te handelen die is ontstaan door beweging van de bodem als gevolg van de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van het winnen van gas uit het Groningenveld of als gevolg van de gasopslag Norg. Het IMG registreert daarom niet hoeveel schademeldingen er naast bodembeweging door het Groningenveld of Norg nog een andere of gestapelde oorzaak kennen. Voor de cijfers met betrekking tot de voortgang van de schadeafhandeling door het IMG verwijs ik u naar de website en het jaarverslag van het IMG3.
Bij de Commissie Mijnbouwschade kunnen meldingen van mogelijke schade door bodembeweging als gevolg van opslag of winning van olie en gas uit kleine velden en zoutwinning worden gemeld. De Commissie Mijnbouwschade heeft tot dusver 31 unieke schademeldingen ontvangen uit gebieden waar meerdere mijnbouwactiviteiten samenkomen. Bij deze schademeldingen is er geen causaal verband geconstateerd tussen de schade en bodembeweging door (een combinatie van) de opslag of winning van olie of gas uit kleine velden of zoutwinning. Voor meer informatie over het aantal schademeldingen bij de Commissie Mijnbouwschade verwijs ik u naar de website van de Commissie Mijnbouwschade4.
Hoe gaat de samenwerking tussen de Commissie Mijnbouwschade en het IMG? Klopt het dat gedupeerden geen hinder ondervinden van het naar elkaar wijzen van beide instanties, zoals u beloofde in antwoord op Kamervragen in 2019?3
Het IMG behandelt schademeldingen voor schade veroorzaakt door gaswinning uit het Groningenveld en de gasopslag bij Norg met toepassing van het bewijsvermoeden. De Commissie Mijnbouwschade behandelt meldingen van mogelijke schade door bodembeweging als gevolg van opslag of winning van olie en gas uit kleine velden en zoutwinning. Aangezien binnen het werkgebied van het IMG het op voorhand niet altijd duidelijk is of schade kan zijn veroorzaakt door de gaswinning uit het Groningenveld, de gasopslag bij Norg of andere mijnbouwactiviteiten, is een goede samenwerking tussen het IMG en de Commissie Mijnbouwschade van groot belang. Om onduidelijke situaties binnen het huidige systeem zoveel als mogelijk te voorkomen hebben de organisaties afspraken vastgelegd over onder andere het delen van kennis, gegevensuitwisseling en communicatie met bewoners.
Het IMG en de Commissie Mijnbouwschade hebben ook afgesproken dat schademeldingen van bewoners binnen het werkgebied van het IMG altijd eerst door het IMG behandeld worden, ook als er mogelijk sprake is van schade door een combinatie van mijnbouwactiviteiten in het gebied. Daarbij pas het IMG het wettelijk bewijsvermoeden toe. Pas als blijkt dat de schade niet het gevolg is van de gaswinning uit het Groningenveld, de gasopslag Norg of een andere autonome oorzaak maar mogelijk wel van kleine velden of zoutwinning, wordt de schademelding door het IMG overgedragen aan de Commissie Mijnbouwschade.
Ik snap dat dit voor bewoners soms verwarrend is, zeker omdat in de omgeving van Groningen het op voorhand niet altijd duidelijk is of schade kan zijn veroorzaakt door de gaswinning uit het Groningenveld, de gasopslag bij Norg of andere mijnbouwactiviteiten. Daarom ben ik in lijn met de motie Segers (Kamerstuk 33 529, nr. 1018) in gesprek met het IMG en de Commissie Mijnbouwschade om te bekijken of en hoe het bovenstaand proces voor bewoners verder kan worden verbeterd. Ik heb de instanties gevraagd om mogelijkheden hierover uit te werken en zal u Kamer daarover informeren.
Hoe vaak vinden er gesprekken plaats tussen de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) en andere mijnbouwbedrijven, zoals gesprekken tussen de NCG en Nedmag, waarover uw voorganger sprak in de beantwoording van genoemde vragen? Wat is de insteek van gesprekken tussen de NCG en andere mijnbouwbedrijven? Is het denkbaar dat ook die andere mijnbouwbedrijven mee gaan betalen aan de versterking van onveilige huizen op plaatsen waar ook andere mijnbouwactiviteiten dan gaswinning plaatsvinden?
Zoals door mijn voorganger is aangegeven in de beantwoording van de genoemde Kamervragen in 2019, is de bemiddelende rol van de NCG bij de afhandeling van schade geëindigd op 31 januari 2018. Hiermee is ook een einde gekomen aan de rol van de NCG ten aanzien van mogelijke samenloop van schade door gaswinning met andere oorzaken. Er hebben dan ook geen gesprekken meer tussen mijnbouwbedrijven en de NCG plaatsgevonden. Het meebetalen aan de versterking van onveilige huizen door andere mijnbouwbedrijven ligt niet voor de hand, omdat het veiligheidsrisico als gevolg van andere mijnbouwactiviteiten veel geringer is.
Bent u het met uw voorganger eens dat de effecten van gestapelde mijnbouw beperkt zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wanneer verschillende vormen van mijnbouw in hetzelfde gebied plaatsvinden, zoals bij Veendam, kunnen al deze vormen van mijnbouw bodembeweging veroorzaken. Effecten van mijnbouwactiviteiten worden in een winningsplan beschreven, en bij de behandeling daarvan altijd in samenhang met andere vergunde activiteiten beoordeeld. Vervolgens ziet SodM erop toe dat de effecten ook daadwerkelijk binnen de normen van het winningsplan blijven. Er kunnen dus wel effecten optreden, maar effecten van nieuwe activiteiten worden in samenhang met effecten van andere bestaande activiteiten beoordeeld.
Klopt het dat het IMG onderzoek doet naar de gevolgen van gestapelde mijnbouwactiviteiten? Zo ja, Wanneer is dat onderzoek gestart? Wat is de onderzoeksvraag? Hoe en door wie wordt het onderzoek uitgevoerd? Zo nee, bent u bereid een dergelijk onderzoek uit te voeren?
Het IMG behandelt meldingen van schade veroorzaakt door gaswinning uit het Groningenveld en de gasopslag Norg. De Commissie Mijnbouwschade behandelt meldingen van mogelijke schade door bodembeweging als gevolg van opslag of winning van olie en gas uit kleine velden en zoutwinning. In een aantal gebieden zullen gebouwen en objecten onderworpen zijn aan de effecten van gaswinningen uit het Groningerveld en gasopslag Norg én genoemde andere mijnbouwactiviteiten. Zoals eerder richting uw Kamer gecommuniceerd vind ik het belangrijk dat bewoners duidelijkheid geboden wordt over wat de schade die zich voordoet in de betreffende gebieden veroorzaakt, rekening houdend met de mogelijkheid van cumulatieve effecten. IMG en Commissie Mijnbouwschade bereiden op lokaal niveau nader onderzoek voor naar de invloed van de gecombineerde effecten van meervoudige mijnbouwactiviteiten (trillingen, directe en indirecte effecten van (diepe) bodemdaling en bodemstijging) op een gebouw en op de kans op schade. Dit betreft een gebied gelegen binnen het effectgebied van zowel bodembeweging uit het Groningenveld als van andere mijnbouwactiviteiten (o.a. zoutwinning). Dit onderzoek is momenteel nog in voorbereiding en is nog niet gestart.
Deelt u de mening dat het voor gedupeerden onmogelijk is te bewijzen dat schade aan hun huis veroorzaakt wordt door mijnbouwactiviteiten? Zo ja, welke stappen gaat u nemen om het bewijsvermoeden te laten gelden voor omwonenden van mijnbouwactiviteiten of op zijn minst in de gebieden waar sprake is van gestapelde mijnbouw?
Bewoners hoeven niet zelf aan te tonen of schade door bodembeweging het gevolg is van de opslag of winning van olie en gas en van zoutwinning. Bewoners die mogelijk schade hebben door bodembeweging als gevolg van gaswinning uit het Groningenveld en de gasopslag Norg kunnen dit melden bij het IMG. Het IMG handelt de schademeldingen af met toepassing van het wettelijk bewijsvermoeden. Daarnaast is door mijn voorganger een onafhankelijke Commissie Mijnbouwschade aangesteld, waar gedupeerden schade door bodembeweging als gevolg van opslag of winning van olie en gas uit kleine velden en zoutwinning kunnen melden. De Commissie Mijnbouwschade ontzorgt schademelders door onderzoek te doen naar de oorzaak en omvang van de schade. Hierdoor hoeven bewoners niet zelf te bewijzen dat de schade aan hun woning het gevolg is van bodembeweging door opslag of winning van olie en gas uit kleine velden of zoutwinning. De Commissie Mijnbouwschade neemt daarmee de bewijslast van schademelders over. De Commissie Mijnbouwschade past bij de schadeafhandeling geen wettelijk bewijsvermoeden toe. Het wettelijk bewijsvermoeden houdt kort gezegd in dat als schade redelijkerwijs het gevolg zou kunnen zijn van mijnbouw, verondersteld wordt dat dit de oorzaak van de schade is. Hiermee wordt afgeweken van een hoofdregel in het Nederlands burgerlijk recht dat «wie stelt, bewijst», zoals blijkt uit artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Voor een dergelijke uitzondering dient voldoende rechtvaardiging te zijn. Dit is het geval voor het Groningenveld, de gasopslag Norg en binnenkort ook de gasopslag bij Grijpskerk als onderdeel van het Groningensysteem. Deze rechtvaardiging zit in het grote aantal meldingen van fysieke schade aan gebouwen en werken dat in korte tijd in een beperkt gebied heeft plaatsgevonden waarbij in het merendeel van de gevallen is vast komen te staan dat de opgetreden schade daadwerkelijk het gevolg is van bodembeweging door gaswinning uit het Groningenveld6. Voor andere mijnbouwactiviteiten geldt deze rechtvaardiging niet, omdat er veel minder schademeldingen zijn en de schades na onderzoek vaak niet het gevolg blijken te zijn van bodembeweging door mijnbouw.
Klopt het dat Nobian een vergunning voor een proefboring heeft aangevraagd? Zo ja, waar is die proefboring voor nodig?
Er is inderdaad een aanvraag voor een m.e.r.-beoordeling ingediend voor het uitvoeren van een of twee evaluatieboringen om te onderzoeken of de ondergrond geschikt is voor zoutwinning. Uit de evaluatieboring wordt o.a. informatie verkregen over zouteigenschappen, kwaliteit van de zoutlaag en de aardlagen daarboven. De tweede boring wordt alleen uitgevoerd als uit de eerste boring niet genoeg informatie kan worden gewonnen over de ondergrond. De informatie uit de evaluatieboringen is nodig om vast te stellen of de ondergrond geschikt is voor de aanleg van zoutcavernes en, indien dat het geval is, voor het opstellen van een veldontwerp met afmetingen van cavernes en om het gedrag in de levenscyclus van de cavernes goed te modelleren. De gemeente is nauw betrokken bij de procedure.
De omgevingsvergunning die nodig is voor het uitvoeren van de evaluatieboringen wordt in behandeling genomen nadat de m.e.r.-beoordeling is uitgevoerd.
De aanvraag voor de m.e.r.-beoordeling en de aanvraag voor de omgevingsvergunning betreffen enkel het doen van de evaluatieboringen en niet het winnen van zout of het oprichten van een mijnbouwinstallatie.
Hoe betrekt u de «verscherpt toezichtsituatie» van Nobian bij uw besluit al dan niet een vergunning te verlenen?
SodM houdt toezicht op de naleving van de regels door de zoutbedrijven. Het gaat dan om regels over de zoutwinning, de veiligheid van werknemers en de effecten op de omgeving en het milieu. Verscherpt toezicht is een situatie waarbij de toezichthouder extra let op een bedrijf. SodM houdt sinds 2021 verscherpt toezicht op de problemen van de grote cavernes in Heiligerlee en Zuidwending en op het stabiliseren van de potentieel instabiele cavernes in Twente. Daarnaast adviseert SodM het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat over het verlenen van mijnbouwvergunningen. SodM heeft in haar brief van 27 januari 2022 over de evaluatie verscherpt toezicht Nobian 2021/2022 (ref. 21308191)7 dat SodM verwacht dat Nobian ook voor nieuwe initiatieven, zoals bij Haaksbergen en Zuiderveen, vóór ingebruikname van de cavernes duidelijkheid verschaft hoe deze cavernes veilig zullen worden bedreven en afgesloten, en hoe de eventuele nazorg vorm wordt gegeven. Dit zie ik ook terug in de adviezen van SodM op de vergunningverlening en betrek ik bij de besluitvorming.
Hoe is de stand van zaken rondom het verscherpte toezicht van het Staatstoezicht op de Mijnen (SODM)? Is er inmiddels een plan voor het abandonneren en de nazorg voor de zoutcavernes met bijbehorende middelen?4
SodM constateerde in haar brief van 27 januari 2022 over de evaluatie verscherpt toezicht Nobian 2021/2022 (ref. 21308191)9 dat het Cavern Closure Consortium (CCC)-onderzoeksprogramma niet op afzienbare termijn antwoord gaat geven op de belangrijkste vragen rondom de duurzame abandonnering en/of nazorg van de cavernes bij Heiligerlee en Zuidwending. In de brief heeft SodM daarom aan Nobian gevraagd om een passend risicomanagementsysteem op te zetten. Hiermee kan Nobian tijdig en adequaat reageren. Zie voor meer details de SodM brief van 14 januari 2022 (ref. 21303067)10.
Naar het oordeel van SodM maakt het CCC-onderzoeksprogramma voldoende goede voortgang (zie brief 11 juli 2022, ref.22313052)11. Het CCC doet vanuit een wetenschappelijke basis onderzoek naar effectieve abandonnering en de nog benodigde nazorg van de cavernes in Heiligerlee en Zuidwending. Dit onderzoek zal naar verwachting nog enige jaren duren.
Voor de cavernes bij Enschede en Hengelo heeft Nobian in overleg met SodM een meerjarig plan opgesteld voor de abandonnering van de zoutcavernes. Volgens dit plan zal de achterstand in abandonnering van oude putten in 2035 zijn ingelopen. Het plan wordt momenteel uitgevoerd. In 2021 zijn 24 abandonneringen afgerond. In 2022 worden opnieuw 24 abandonneringen uitgevoerd. Voor de uitvoering van dit plan heeft Nobian middelen gereserveerd.
Deelt u de zorgen van het SODM over de toegenomen seismiciteit in Heiligerlee/Zuidwending? Bent u het met hen eens dat het kan gaan om een eerste signaal van instabiliteit in de toekomst?5
Het microseismische meetnetwerk rond de cavernes bij Heiligerlee is sinds 2018 aangelegd. Hiermee wordt het hele gebied goed beluisterd, en worden ook zeer kleine trillingen, die niet voelbaar zijn voor mensen, gemeten en goed gelokaliseerd. Viermaal per jaar deelt Nobian de resultaten met SodM en plaatst deze ook op haar website13. Er is een toename zichtbaar in het aantal trilligen, met name in de buurt van caverne Hl-H. Nobian heeft onderzoek uitgezet bij TNO met de vraag hoe deze trillingen geïnterpreteerd moeten worden. SodM heeft aandacht voor deze trillingen en zal de uitkomsten van dit onderzoek beoordelen. Daarnaast heeft Nobian ook sonar metingen verricht aan de cavernes. Deze laten geen indicaties zien dat er sprake is van instabiliteit van de cavernes. Ik wacht daarom het onderzoek van TNO en het advies van SodM hierover af.
Hoeveel seismiciteit is er in 2022 geweest rondom de zoutcavernes? Is er sprake van een toename? Zo ja, waar vindt de seismiciteit precies plaats?
In Q1 en Q2 van 2022 zijn er 37 micro-seismische trillingen waargenomen nabij de cavernes. De sterkste trilling had een magnitude van M=0,1, dit is niet voelbaar aan het oppervlak. De trillingen zijn heel zacht, maar er is een toename zichtbaar in het aantal trillingen, met name in de buurt van caverne Hl-H.
Verder is door Nobian op 17 juli 2022 een serie van 9 trillingen gemeten, waarvan er één een magnitude groter dan 1 had. Conform de afspraken heeft Nobian hierover SodM geïnformeerd. De trillingen lagen niet in de directe omgeving van de cavernes, maar lijken op te treden rond overgangen in de zoutlaag. Ruimtelijk gezien waren deze bevingen het dichts bij HL-C. De implicaties van deze bevingen zijn nog onduidelijk, maar Nobian heeft de data gedeeld met TNO die dit meenemen in hun onderzoek wat eerder is genoemd in de beantwoording van vraag 12.
Worden alle cavernes gemonitord? Zo nee, welke stappen gaat u zetten om een compleet meetsysteem in te richten?
Ja, zie beantwoording vraag 12 en 13.
Deelt u de mening dat er een einde moet komen aan mijnbouwactiviteiten omdat keer op keer blijkt dat de ellende voor somwonenden enorm is?
Nee, ik deel niet de mening dat er een einde moet komen aan mijnbouwactiviteiten. Mijnbouwactiviteiten spelen onder meer een belangrijke rol in onze energievoorziening en onze economie. Wel vind ik het van belang om voorafgaand aan nieuwe mijnbouwactiviteiten goed te kijken naar de effecten voor mens, natuur en milieu en effecten tijdens en na mijnbouwactiviteiten zorgvuldig te monitoren. Ik ben daarnaast bezig met de contouren voor een nieuwe Mijnbouwwet.
De antwoorden op eerder gestelde vragen over de gasopslag in Bergermeer |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Om welke zeggenschapsrechten gaat het exact wanneer u schrijft dat Gazprom bepaalde zeggenschapsrechten heeft over de wijze waarop de berging wordt geopereerd?1 Wat betekent dit in praktijk? In welke documenten liggen deze vast? Klopt het dat het gaat om de Gas Storage Agreement en de Joint Operating Agreement?
Op grond van de tussen de opslagbeheerder, Gazprom Export LLC en Gazprom Marketing en Trading Ltd. gemaakte afspraken die zijn vastgelegd in de Gas Storage Agreement en de Joint Opera+ting Agreement heeft Gazprom Marketing and Trading Ltd., een participating interest van 5% in het Operating Committee van de gasopslag Bergermeer. Op basis van dit participating interest beslist Gazprom Marketing and Trading Ltd. mee ten aanzien van een aantal onderwerpen met betrekking tot het beheer van de gasopslag Bergermeer.
Gazprom Marketing and Trading Ltd. is een dochter van Gazprom Germania GmbH. Gazprom Germania GmbH, een kleindochter van het moederbedrijf PSJC Gazprom, is op 31 maart 2022 onder beheer van de Duitse overheid (Duitse Bundesnetzagentur) gesteld tot 30 september 2022. Op 14 juni jl. heeft de Duitse overheid aangekondigd deze maatregel vanaf 30 september met 6 maanden te verlengen. Na afloop van die periode kan de maatregel opnieuw met 6 maanden worden verlengd. Dit betekent dat het moederbedrijf Gazprom PJSC vanaf 31 maart 2022 via deze dochterondernemingen geen zeggenschap meer uitoefent inzake het beheer van de gasopslag Bergermeer.
Bent u bereid deze en andere documenten, waarin de zeggenschapsrechten van Gazprom over de Bergermeer zijn vastgelegd, met de Kamer delen voor het commissiedebat Mijnbouw/Groningen op donderdag 30 juni?
De Gas Storage Agreement en Joint Operating Agreement zijn vertrouwelijk door EBN aan mij verstrekt omdat deze bedrijfsvertrouwelijke informatie bevatten. Ik ben voornemens om met Energie Beheer Nederland (EBN) en overige relevante partijen te bespreken in hoeverre ik beide documenten met uw Kamer kan delen.
Speelt Gazprom op enige wijze nu nog een rol in het vertragen of voorkomen van het vullen van de gasopslag Bergermeer?
Nee, de Nederlandse gasopslagen worden gevuld voor 80%, waarbij we Bergermeer vullen voor tenminste 68%. Gazprom kan de uitvoering van deze maatregelen niet belemmeren of vertragen.
Waarom is er niet gekozen om in de Bergermeer een vulverplichting op te leggen?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 22 april 2022 heeft het kabinet ook alternatieve maatregelen onderzocht voor het vullen van gasopslag Bergermeer, waaronder het opleggen van een vulverplichting aan partijen die opslagcapaciteit hebben gecontracteerd of aan leveranciers en grootverbruikers.
Deze maatregelen zijn voor het opslagjaar 2022 (ten behoeve van de winter 2022/23) echter als riskant en niet voldoende kansrijk beoordeeld, met name vanwege de grote en onevenredige financiële risico’s voor marktpartijen en het risico dat deze alternatieven niet het gewenste effect sorteren. Dit omdat de partijen die capaciteit geboekt hebben in de gasopslag Bergermeer naar verwachting geen gehoor zullen geven aan een dergelijke verplichting (Gazprom Export LLC) of het opleggen van een verplichting voor deze partijen een te groot financieel risico met zich brengt, ook wanneer er een compensatie wordt verstrekt voor het onevenredige nadeel dat zij ondervinden.
Voor leveranciers van Nederlandse beschermde afnemers of grootverbruikers die geen capaciteit hebben geboekt in de gasopslag Bergermeer geldt voorts dat zij hun seizoensvraag voor de winter «22/23 in de praktijk doorgaans op verschillende manieren hebben afgedekt, o.a. met behulp van gasopslag in Duitsland. Het opleggen van een vulverplichting aan grootverbruikers op de Nederlandse markt en leveranciers van Nederlandse beschermde afnemers doorkruist daarmee de voorzieningen die reeds door deze partijen zijn getroffen. Voor het vullen van de gasopslag Bergermeer voor het opslagjaar 2022 heb ik dan ook gekozen voor de in mijn brief van 22 april 2022 genoemde maatregelen.
Welke stappen zijn in de afgelopen weken gezet om het gebruiksrecht van Gazprom over 40 procent van de Bergermeer te beëindigen? Ligt er al een juridisch advies, toegezegd in het tweeminutendebat Mijnbouw/Groningen op 11 mei 2022, over wat de mogelijkheden zijn? Kunt u dit met de Kamer delen?
Ik begrijp het ongemak rondom het feit dat Gazprom een gebruiksrecht heeft ten aanzien van 40% van de capaciteit van de gasopslag Bergermeer. Tijdens het tweeminutendebat Mijnbouw/Groningen van 11 mei jl. heb ik toegezegd te zullen kijken naar de mogelijkheden om dit gebruiksrecht te beëindigen. Dit onderwerp heeft mijn volle aandacht, maar vanwege de complexiteit en sensitiviteit van het onderwerp en de benodigde afstemming binnen het kabinet heb ik hier meer tijd voor nodig. Daar zal ik de landsadvocaat bij betrekken.
Kunt u de Kamer wekelijks informeren over de vulgraden van de gasbergingen?
De voortgang van het vullen van de gasopslagen wordt dagelijks bijgehouden op de website https://agsi.gie.eu. Deze website is voor iedereen toegankelijk. Conform de toezegging van de Minister voor Klimaat en Energie gaan wij op korte termijn wekelijks informeren over de vulgraden op een eigen dashboard.
Welke additionele maatregelen gaat u nemen, gegeven het feit dat Duitsland fase 2 van het Bescherm- en Herstelplan Gas heeft afgekondigd, om gas te besparen en de gasopslagen te vullen? Wordt de tender die is aangekondigd voor Prinsjesdag naar voren gehaald?
Duitsland heeft in het licht van de specifieke gasleveringssituatie in Duitsland het tweede niveau van gascrisis als bedoeld in de verordening gasleveringszekerheid afgekondigd. Het situatiebeeld in Nederland geeft op dit moment geen aanleiding tot het afkondigen van een hoger niveau van gascrisis en het treffen van maatregelen in aanvulling op de maatregelen die ik reeds heb aangekondigd in mijn brief van 20 juni jl. (Kamerstuk 29 023, nr. 312).
Het kabinet heeft vorige week besloten om fase 1 van een gascrisis af te kondigen. Daartoe hebben we besloten, mede op basis van informatie over leveringen aan Duitsland. Het voornemen van de Duitse regering om naar fase 2 te gaan, wat toen nog niet officieel besloten was, heeft er mede toe geleid dat Nederland nu in vroegtijdige waarschuwing zit. Het kabinet heeft daarbij direct besloten om een aantal maatregelen die normaliter pas in fase 2 of 3 worden genomen, nu al preventief in te zetten om de situatie op de gasmarkt te verlichten. Bijvoorbeeld het toestaan van meer productie van kolencentrales en het voorbereiden voor een besparingstender door bedrijven.
Kunt u voor het commissiedebat Mijnbouw/Groningen op 30 juni 2022 deze vragen beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Rabobank keert zich tegen stikstofaanpak kabinet’ |
|
Laura Bromet (GL), Joris Thijssen (PvdA) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Henk Staghouwer (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Rabobank keert zich tegen stikstofaanpak kabinet»?1
Ja.
Wat vindt u van de reactie van Rabobank over de stikstofaanpak? Bent u van plan hierover met de Rabobank en soortgelijke organisaties in gesprek te gaan?
Ja, in het debat op 23 juni jl. is aangegeven dat we in gesprek gaan met de banken, waaronder de Rabobank. Inmiddels zijn er ook diverse gesprekken gevoerd met de banken. Banken zijn een belangrijke speler in de benodigde transitie en het is van belang dat ieder vanuit zijn rol zijn verantwoordelijkheid neemt om bij te dragen. Recent hebben de banken ook aangegeven2 dat banken de noodzakelijke transitie naar duurzame land- en tuinbouw ondersteunen.
Wat betekent de reactie van de Rabobank op de stikstofaanpak volgens u voor het bieden van perspectief voor agrarische ondernemers, als belangrijke stakeholders aankondigen het beleid te willen ondermijnen?
Alle partijen, waaronder de Rabobank, hebben een belangrijke rol te spelen als het gaat om het bieden van perspectief voor agrarische ondernemers.
Acht u het nog realistisch om een vrijwillige bijdrage te verwachten van de ketenpartijen, zoals u heeft geschreven in uw brief van 10 juni over perspectief voor agrarische ondernemers?2
Het kabinet verwacht een niet-vrijblijvende bijdrage van ketenpartijen (banken, toeleveranciers, de verwerkende industrie en de retail), zoals is opgenomen in het coalitiekakkoord. In de toegezegde brief naar aanleiding van de motie Klaver c.s. (Kamerstuk 33 576, nr. 298), zal uw Kamer nader geïnformeerd worden over de wijze waarop het kabinet daar verder opvolging aan zal geven.
Recent hebben de banken ook aangegeven1 dat banken de noodzakelijke transitie naar duurzame land- en tuinbouw ondersteunen.
Deelt u de mening dat alle ketenpartijen, dus ook de Rabobank, moeten bijdragen aan de transitie naar een duurzaam groen circulair landbouwsysteem?
Financiële instellingen hebben, net als alle andere ketenpartijen die deel uitmaken van het Nederlandse agrocomplex, een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de landbouw zoals die zich in het verleden heeft ontwikkeld. Derhalve hebben alle partijen ook een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het meewerken aan en het realiseren van een structurele omslag naar een meer volhoudbaar landbouwsysteem. Geen enkele partij, ook niet de financiële instellingen, kan zich daaraan onttrekken.
Deelt u de mening dat alle ketenpartijen, dus ook de Rabobank, een bijdrage moeten leveren aan de transitiefonds van 25 miljard euro, dan wel bereid moeten zijn miljarden af te schrijven op leningen en investeringen? Zo ja, kunt u aangeven hoe dat vormgegeven zou kunnen worden?
Van ketenpartijen wordt een bijdrage verwacht aan de transitie in het landelijk gebied en de ondersteuning van boeren bij de verduurzaming. In het coalitieakkoord is opgenomen dat we een niet-vrijblijvende bijdrage van banken, toeleveranciers, de verwerkende industrie en de retail verwachten. In de toegezegde brief naar aanleiding van de motie Klaver c.s. (Kamerstuk 33 576, nr. 298), zal uw Kamer nader geïnformeerd worden over de wijze waarop het kabinet daar verder opvolging aan zal geven.
In lijn met de motie Thijssen c.s. (Kamerstuk 33 576, nr. 292) zullen daarnaast de mogelijkheden onderzocht worden hoe banken, leveranciers en afnemers met langlopende contracten te verplichten zijn om een substantieel aandeel in de transitiekosten te dragen.
Bent u het eens met de Rabobank dat er meer geld moet komen voor technische innovaties, waarbij een bedrag van 5 miljard euro wordt genoemd?
Nee. Het kabinet heeft ruim 24 miljard euro beschikbaar gesteld voor (generiek en gebiedsgericht) beleid om de transitie te faciliteren, waaronder voor innovatie. Provincies zijn nu in de eerste plaats aan zet om in gebiedsprogramma’s aan te geven met welke maatregelen, instrumenten en middelen de doelen behaald zullen worden.
Deelt u de analyse dat technische maatregelen tot nu toe vooral het verdienmodel van de Rabobank en de rest van het agro-industriële complex hebben gediend en weinig tot niets voor het milieu hebben gedaan?
Nee, die analyse wordt niet gedeeld. Technische maatregelen zoals mestinjectie, het afdekken van mestsilo’s en het toepassen van emissiearme technieken in stallen hebben bijgedragen aan een substantiële reductie van emissies naar het milieu. Ook in de huidige stikstofaanpak speelt de inzet van technische maatregelen een belangrijke rol, waarbij innovaties ook juridisch houdbaar moeten zijn. Het kabinet wil voorkomen dat boeren heel veel investeren in technische innovaties, maar vervolgens bij de rechter vastlopen, omdat die zich afvraagt of de boeren nu echt wel minder stikstof uitstoten. Daarbij wordt onderkend dat er ook vraagtekens zijn over de werking emissiearme technieken. Financiële ondersteuning bij de uitrol van emissiereducerende technieken zal daarom gekoppeld worden aan zekerheid over en borging van de werking van die technieken.
Deelt u de mening dat het beschikbare geld doelmatig moet worden besteed en dat bestemmingen die zowel effectief zijn voor de luchtkwaliteit als voor natuur, klimaat, water en de transitie naar een grondgebonden circulaire landbouw, de voorkeur genieten?
Het kabinet kiest voor een integrale aanpak voor de natuur-, stikstof en wateropgave en de klimaatopgave voor landbouw en landgebruik omdat deze opgaven alle vier grote impact hebben op het landelijk gebied. Door deze opgaven samen te nemen kunnen slimme combinaties worden gemaakt en worden middelen doelmatig besteed. Ook wordt op deze manier langjarig duidelijkheid gegeven aan de betrokkenen. Provincies kunnen waar dit opportuun is ook andere opgaven meekoppelen, zoals luchtkwaliteit of zoönose.
Kunt u de vragen afzonderlijk en met spoed voor het plenaire debat over het stikstofbeleid op 23 juni a.s. beantwoorden?
De vragen zijn afzonderlijk beantwoord. Het is helaas niet gelukt om de vragen voor 23 juni te beantwoorden.
De opslag van aardgascondensaat in Roodeschool |
|
Sandra Beckerman , Henk Nijboer (PvdA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Kent u het bericht «overlaadstation in Roodeschool verplaatsen» en het «ongevraagd advies omtrent vergunningsituatie Noordgastransport in Roodeschool» van Staatstoezicht op de Mijnen (SodM)?1
Ja, ik ken beide.
Erkent u dat de risico’s hoger zijn dan wettelijk toegestaan, zoals door SodM wordt geconcludeerd?
De activiteiten op deze locatie zijn vergund en kunnen in de toekomst alleen doorgaan als NGT de extra maatregelen en voorzieningen treft die ik zal opleggen als de activiteiten in hun huidige omvang op deze locatie worden gecontinueerd. Dit betreft dan technische maatregelen die nu de stand der techniek zijn en waarmee het huidige veiligheidsniveau verder verhoogd kan worden.
Op dit moment heeft SodM geconstateerd dat het voorgeschreven grindbed op de overslaglocatie Roodeschool niet goed onderhouden is. Het grindbed is voorgeschreven in huidige vergunning uit 2004. Dit raakt in hoofdzaak de veiligheid van de medewerkers van NGT zelf. De overslagactiviteiten van NGT zijn daarom stil gelegd tot het grindbed voldoet aan de eisen.
Op de locatie Roodeschool wordt door NGT aardgascondensaat in treinwagons gepompt. Het aardgas wordt per pijpleiding aangevoerd vanaf aangesloten platforms van verschillende operators op de Noordzee. Het komt ongeveer 6 kilometer ten noorden van Roodeschool bij Uithuizen aan land waar het gescheiden wordt vanwaar het aardgascondensaat per pijpleiding naar Roodeschool gaat. Op de locatie Roodeschool worden twee maal per week vijf treinwagons gevuld met aardgascondensaat en afgevoerd. Buiten deze handelingen vinden geen activiteiten plaats op de locatie Roodeschool. Het huidige activiteiten niveau ligt fors (80% tot 90%) lager dan in 2004 is vergund. Mogelijk dat nieuwe projecten, zoals de gaswinning boven Schiermonnikoog, over twee jaar tot een verhoging van het huidige activiteitenniveau kunnen leiden. Dit acht ik niet wenselijk en dus kijk ik naar actualisatie van de vergunning en mogelijke verplaatsing.
Het onderhoud van het spoor en de spoorwegvoorzieningen binnen de inrichting vallen onder verantwoordelijkheid van ProRail. Mijn verantwoordelijkheid ligt bij de beoordeling van de veiligheid van de inrichting en haar activiteiten. SodM en EZK zijn in 2021 begonnen met een traject om de actualiteit van alle milieuvergunningen te toetsen. Uit de eerste toetsingen blijkt dat in sommige gevallen een actualisatie noodzakelijk is maar er zijn geen acute risico’s geconstateerd.
Dit geldt ook voor de locatie Roodeschool. Er is geen sprake van een acute dreiging voor de omgeving, maar de vergunning moet wel worden geactualiseerd naar de huidige stand der techniek. Er zijn sinds zes jaar nieuwe rekenregels voor het bepalen van risicocontouren en daarnaast ook nieuwe technieken en regels. SodM heeft geconstateerd dat niet wordt voldaan aan de in de vergunning voorgeschreven voorzieningen. De toepassing van de nieuwe rekenregels op wat maximaal vergund is, geeft een andere uitkomst dan in 2004. De beperkte omvang van de huidige activiteiten en mogelijke maatregelen en voorzieningen moeten hierin nog wel worden meegenomen. De beperkte omvang van de huidige activiteiten geeft een lager risico. SodM, mijn ambtenaren en NGT zijn hierover nog in overleg. Het verschil in het risico dat is verbonden aan de omvang van de in 2004 vergunde activiteiten en het risico dat is verbonden aan de huidige activiteiten neem ik mee in mijn afwegingen bij het actualiseren van de vergunning en een eventuele verplaatsing.
Met het actualiseren van de vergunning zal ik nog voor het einde van het jaar, indien nodig, aan NGT nieuwe extra maatregelen en voorzieningen opleggen of de vergunning beperken waarmee een hoger veiligheidsniveau kan worden gerealiseerd. SodM kan in de tussentijd vanuit haar rol als toezichthouder passende maatregelen opleggen aan NGT. De beantwoording van deze vragen en de actualisatie en mogelijke verplaatsing zijn en worden afgestemd met SodM.
De omvang van de activiteiten zoals die in 2004 zijn vergund is niet meer wenselijk en zal vermoedelijk ook niet meer vergund kunnen worden. Los van de mogelijkheid om de vergunning te actualiseren heeft het mijn sterke voorkeur om de overslag van aardgascondensaat op een andere locatie dan Roodeschool te laten plaatsvinden.
Erkent u dat cruciale voorzieningen om de veiligheid te borgen ontbreken, zoals SodM op locatie heeft vastgesteld?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u voorts de conclusie van SodM dat de berekening van de risicocontour zoals aangeleverd voor de vergunning niet correct is?
Zie antwoord vraag 2.
Neemt u de conclusie van SodM over dat de huidige activiteiten op de huidige locatie niet vergunbaar zijn?
Ik heb kennis genomen van het advies van SodM, waarin zij stelt dat zij er op dit moment van uitgaan dat de in 2004 vergunde activiteiten op deze locatie niet vergunbaar zijn. Om die reden geeft SodM mij in overweging om het gesprek met NGT te openen over een bedrijfsverplaatsing binnen een afzienbare periode. Daarnaast adviseert SodM mij de vergunning zo snel mogelijk te actualiseren. Beide adviezen neem ik over. Op dit moment wordt overigens slechts 10% tot 20% van de vergunde activiteiten benut. Hierdoor is er geen sprake van een onveilige situatie. Zie ook het antwoord op vraag 2, 3 en 4.
Gaat u zorgen dat het de opslag van aardgascondensaat in Roodeschool zo snel mogelijk stopt? Welke stappen gaat u daar op welke termijn voor zetten?
De activiteiten in hun huidige omvang in Roodeschool kunnen in de toekomst alleen worden voortgezet indien NGT extra maatregelen treft zoals een dampretoursysteem. Het heeft echter mijn sterke voorkeur de activiteiten te verplaatsen. Op dit moment wordt er een aantal projecten op de Noordzee gestart die binnen twee jaar mogelijk ook gebruik wil maken van Roodeschool. Dit vind ik ongewenst, los van de vraag of het past. Enkele jaren geleden waren er ook al plannen om de activiteiten te verplaatsen. Mijn ambtenaren hebben de eerste gesprekken met gemeente, provincie en NGT al gevoerd. Ook ikzelf ben in gesprek geweest met de gemeente over mogelijke scenario’s. De verschillende scenario’s voor verplaatsing zullen worden uitgewerkt en er zal gekeken worden wat het meest kansrijk en wenselijk is. Ik zal u hierover na het zomerreces verder informeren. NGT heeft als zelfstandig bedrijf en vergunninghouder een eigen verantwoordelijkheid bij het bepalen van haar keuze.
In antwoord op kamervragen van het lid Beckerman over de overslag van aardgascondensaat in Roodeschool (Aanhangsel handelingen II 2021/22, nr. 2515) gaf u aan dat: «de risico’s binnen de wettelijke normen vallen zodat ik een verplaatsing niet kan afdwingen», heeft u nu dit niet waar blijkt te zijn wel wettelijke mogelijkheden om deze verplaatsing af te dwingen?
Op basis van het recente onderzoek naar de actualiteit van de vergunning uit 2004 is geconstateerd dat het risico op de locatie Roodeschool verder verkleind kan en moet worden door maatregelen en voorzieningen die destijds nog niet gangbaar waren. Deze maatregelen zijn voorwaardelijk voor NGT om de activiteiten te kunnen continueren op de huidige locatie. Ik zal mij inspannen om NGT te overtuigen dat het vanuit maatschappelijk oogpunt wenselijker is om de activiteiten te verplaatsen naar een locatie die daarvoor meer geschikt is.
Hoe gaat u zorgen dat de communicatie met omwonenden over dit rapport en de vervolgstappen goed verloopt?
Ik heb inmiddels zelf kort gesproken met inwoners uit Roodeschool en bestuurders van de gemeente. Mijn ambtenaren hebben dit ook gedaan. Ambtenaren van het Staatstoezicht op de Mijnen hebben de conclusies van het toezicht toegelicht aan de bewoners. Mijn ambtenaren zullen de contacten met de bewoners verder onderhouden. De komende tijd zullen er gesprekken worden gevoerd over de toekomst van de activiteiten van NGT in Roodeschool. De bewoners zullen tijdig worden geïnformeerd over vervolgstappen in dit traject.
Hoe gaat u zorgen dat financiën geen probleem of vertragende factor worden bij het verplaatsen van deze opslag?
De uitwerking van de verschillende scenario’s zal in eerste instantie worden gebaseerd op veiligheid en ruimtelijke inpassing. In alle scenario’s zal NGT een deel van de kosten moeten dragen.
Dit SodM advies komt voort uit het «inhaalprogramma milieuvergunningen», welke andere vergunningen zijn en worden hiervoor onderzocht?
Het «inhaalprogramma milieuvergunningen» betreft een gezamenlijk project van het Ministerie van EZK en SodM om de gezamenlijke kennis op het vlak van het thema «Milieu» voor vergunningverlening en toezicht en handhaving een kwaliteitsimpuls te geven. Het is in 2021 gestart. Een groot deel van dit traject is het screenen van alle afgegeven milieuvergunningen. Dit traject is nog niet afgerond. Het gaat om ongeveer 750 vergunningen die zullen worden gescreend. Op basis van een eerste analyse door de ambtenaren van EZK en SodM zijn de omgevingsvergunningen en mijnbouwmilieuvergunningen voor een aantal locaties gescreend. SodM heeft deze locaties verscherpt gecontroleerd. Daarbij zijn bij Roodeschool diverse overtredingen aangetroffen, waaronder het achterstalligonderhoud aan het grindbed, geen acuut gevaarlijke situaties aangetroffen en was de feitelijke situatie ter plaatse in lijn met de beschrijvingen van de activiteiten en de installaties in de milieuvergunningen. Wel is duidelijk geworden dat verschillende milieuvergunningen, waaronder die van Roodeschool, moeten worden geactualiseerd om te voldoen aan meer recente wet- en regelgeving. Verder zullen ook alle afgegeven omgevingsvergunningen en mijnbouwmilieuvergunningen voor alle mijnbouwlocaties doorgelicht gaan worden. Deze twee trajecten zullen de komende jaren zijn beslag krijgen.
Kunnen omwonenden met zorgen ook op verzoek door SodM de vergunning laten onderzoeken?
De vergunning voor de inrichting in Roodeschool is inmiddels doorgelicht en de bewoners zijn hierover al geïnformeerd. Op basis van de omvang van de vergunde activiteiten, het type vergunning en de locatie wordt een selectie gemaakt van welke vergunningen wanneer worden doorgelicht.
SodM houdt toezicht op alle mijnbouwlocaties. Daarvoor maakt zij gebruik van de geldende vergunningen. Er wordt gecontroleerd of aan de vergunning wordt voldaan en of de situatie ter plaatse aanleiding geeft tot het aanpassen van de vergunning. SodM adviseert mij verder over alle vergunningaanvragen waar ik een besluit op moet nemen.
SodM houdt toezicht op de veilige werking van alle mijnbouwlocaties en installaties. Indien er zorgen zijn kan SodM indien nodig vanuit haar toezichthoudende rol des gevraagd duidelijkheid verschaffen over de zorgen van omwonenden. De feitelijke veiligheidssituatie is daarbij bepalend en indien nodig kan ik de vergunning aanpassen. Gezien het grote aantal vergunningen is het efficiënter dat de screening wordt gedaan op basis van de programmatische aanpak die door EZK en SodM is gemaakt.
Kunt u deze kamervragen met spoed beantwoorden zodat omwonenden niet nog langer in onveilige omstandigheden zitten?
Ja.
PFAS-uitstoot Dupont/Chemours. |
|
Kiki Hagen (D66) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «PFAS-strijders uit Sliedrecht adviseren Zeeuwen: «Voer actie en geef nooit op!»»?1
Ja, ik ben bekend met het artikel.
Bent u het ermee eens dat het onacceptabel is dat groente en fruit binnen een straal van één kilometer rondom de fabriek Dupont/Chemours niet gegeten zou moeten worden vanwege PFAS/GenX-vervuiling (zoals vastgesteld door het RIVM)?
Het is inderdaad onwenselijk dat de moestuineigenaren geconfronteerd werden met dit advies. Vervuiling zou geen oorzaak moeten zijn voor dit soort adviezen.
Hoeveel GenX/PFAS mag Dupont/Chemours volgens de huidige vergunning lozen?
Sinds 2016 hebben de bevoegde gezagen, gedeputeerde staten van Zuid-Holland en Rijkswaterstaat, zich voortdurend ingezet om met aanpassingen van de vergunning van Chemours de emissie van de GenX-stoffen naar water en lucht gefaseerd af te bouwen tot het op dat moment laagst haalbare niveau. Volgens de huidige omgevingsvergunning mag Chemours per jaar maximaal 3,6 kg HFPO-DA (GenX-stof) en 32,3 kg E1 (GenX-stof) naar de lucht emitteren en 2 kg HFPO-DA (GenX) en 0,4 kg PFOA via de gemeentelijke riolering lozen. Daarnaast mag Chemours volgens de huidige watervergunning voor de directe lozing per jaar nog maximaal 5 kg HFPO-DA (GenX) en maximaal 2 kg PFOA op de Merwede lozen. Hiermee is een reductie behaald van ruim 99% ten opzichte van de vergunde uitstoot vóór 2016.
Klopt het dat onderzoek heeft aangetoond dat in het algemeen blootstelling aan GenX kan leiden tot kanker, nierziekten, leverschade en vruchtbaarheidsproblemen? Bent u het ermee eens dat iedere schadelijke vorm van PFAS- en GenX-lozing moet worden voorkomen?
Voor de gezondheid van mensen geeft de stof inderdaad reden tot zorg vanwege verschillende effecten die zijn waargenomen in de lever, de nieren, het hematologische systeem, het immuunsysteem en de ontwikkeling van proefdieren2. GenX is op dit moment niet bewezen kankerverwekkend. Naar de carcinogeniteit van GenX wordt nog verder onderzoek gedaan. De combinatie van de eerder genoemde toxische eigenschappen met het gegeven dat de stof heel persistent is (niet afbreekt in het milieu) en mobiel is (makkelijk verspreidt via water) maakt dat de stof, op voordracht van Nederland, in de EU is ingedeeld als substance of very high concern. Voor alle industriële emissies van Zeer Zorgwekkende Stoffen geldt in Nederland een minimalisatieplicht.
Kan er op basis van de huidige normering opnieuw een vergunning worden afgegeven aan bedrijven als Dupont/Chemours met daarin ruimte tot lozing van GenX/PFAS?
Ja, dat is onder strikte voorwaarden mogelijk. De GenX stof HFPO-DA is sinds 2019 aangemerkt als een zeer zorgwekkende stof (ZZS). Dat betekent niet automatisch dat een emissie- en/of lozingsverbod opgelegd kan worden. Het betekent wel dat bevoegde gezagen strengere eisen kunnen stellen in vergunningen, zodat emissies verder teruggedrongen worden. Voor Zeer Zorgwekkende Stoffen gelden strenge normen en een minimalisatieplicht. Dat houdt in dat ook emissies die binnen de normering blijven, verder geminimaliseerd moeten worden, bijvoorbeeld door de stof te vervangen voor een minder schadelijk alternatief of het productieproces aan te passen zodat er geen uitstoot meer plaatsvindt. Als dat niet haalbaar is moeten bedrijven de restemissies zo ver mogelijk minimaliseren en nagaan hoe verdere minimalisatie in de toekomst behaald kan worden.
Bent u het ermee eens dat bij het opnieuw vergunnen van activiteiten waarbij PFAS/GenX-uitstoot een rol spelen een voorzorgsbeginsel zou moeten gelden (bij twijfel over de schadelijkheid niet vergunnen)?
GenX is aangemerkt als ZZS en het ZZS-beleid is gebaseerd op het voorzorgsbeginsel. Voor ZZS geldt een minimalisatieplicht. Dit houdt in dat bedrijven verplicht zijn om emissies te voorkomen of, als dat niet mogelijk is, zo ver mogelijk te reduceren.
Wat gaat u doen om de veiligheid van de omwonenden van de fabriek van Dupont/Chemours te waarborgen? Hoe gaat u proberen om hun zorgen weg te nemen?
De zorgen van omwonenden over deze stoffen zijn begrijpelijk. Daarom doen alle betrokken overheden er alles aan om de risico’s zo veel mogelijk de beheersen. De bevoegde gezagen hebben door middel van vergunningsvoorschriften de uitstoot van GenX-stoffen tot het huidige niveau geminimaliseerd. De bevoegde gezagen zien toe op de naleving van deze vergunningsvoorschriften door middel van bedrijfsbezoeken, monitoringprogramma’s en metingen in de omgeving. Daarnaast moet Chemours blijven onderzoeken of verdere minimalisatie haalbaar is en het bevoegd gezag hierover informeren. Het bevoegd gezag zal hierop periodiek bezien of de vergunningen verder aangescherpt moeten worden. Deze minimalisatie en informatieplicht blijven van kracht tot er géén emissies van Zeer Zorgwekkende Stoffen meer plaatsvinden. Daarnaast zet ik mij blijvend in om de zorgen over PFAS in Europa te adresseren. Zodoende zijn door de inspanningen van Nederland de GenX-stoffen als substance of very high concern aangemerkt en wordt er hard gewerkt aan een voorstel om het gebruik van PFAS in heel Europa aan banden te leggen.
Bent u het ermee eens dat het vervangen van PFOA door GenX een ongewenst effect is van het verbod op PFOA? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Het vervangen van PFOA door GenX is inderdaad een voorbeeld van «regrettable substitution» waarbij de vervangende stof uiteindelijk ook een ZZS bleek. Dat is de reden dat Nederland sinds begin 2020, met Duitsland, Denemarken, Zweden en Noorwegen, werkt aan een brede restrictie op de gehele groep van PFAS.
Vinden er gesprekken plaats met Dupont/Chemours over het uitfaseren van PFAS-stoffen, nu er mede door Nederland een restrictievoorstel is gedaan bij het Europees Agentschap voor chemische stoffen?
Nederland stelt samen met Duitsland, Denemarken, Zweden en Noorwegen een voorstel op om het gebruik van PFAS stoffen in Europa zo veel mogelijk te beperken. Dit voorstel zal januari 2023 worden ingediend bij het Europees Chemicaliën Agentschap (ECHA). Chemours heeft, net als vele andere bedrijven, gebruik gemaakt van de mogelijkheid om informatie in te sturen in de twee openbare raadplegingsprocedures die georganiseerd zijn ter voorbereiding van het opstellen van dit voorstel. Om een goed beeld te krijgen op de vele toepassingen zijn er daarnaast met verschillende bedrijven bijeenkomsten georganiseerd, waaronder met Chemours en Dupont. Dergelijke bijeenkomsten worden gebruikt om informatie te verzamelen. Er wordt niet gesproken over de reikwijdte van de restrictie of de beperkingsmaatregelen die voorgesteld zullen worden. Ook in het vervolgproces kunnen relevante stakeholders gehoord worden en is er ruimte voor inspraak middels openbare zienswijzeprocedures.
Woningverbeteringssubsidie Groningers |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nieuwste smoes: «Ik vond het netter uw Kamer niet tijdens het reces te informeren»»?1
Ja, daarmee ben ik bekend.
Deelt u bij nader inzien de mening dat dit, zeker gezien het feit dat het kabinet in het meireces 167 brieven aan de Kamer verstuurde en 367 Kamervragen heeft beantwoord of uitstel voor beantwoording heeft gemeld, wel een hele slechte smoes was om uw tekortschietende handelen inzake de woningverbeteringssubsidie te maskeren? Zo ja, wilt u toezeggen om nooit meer op de proppen te komen met dit soort smoesjes?
Nee, deze mening deel ik niet.
Waarom kiest u ervoor om de woningverbeteringssubsidie gefaseerd uit te keren, daar waar u eerder 1 mei als deadline had?
De motie-Beckerman c.s. (Kamerstuk 33 529, nr. 978) verzocht mij voor 1 mei jl. de Kamer te informeren over het Plan van Aanpak voor de woningverbeteringssubsidie. De datum van 1 mei was daarmee niet als deadline gesteld om de woningverbeteringssubsidie open te stellen. Ik hecht er belang aan dat eigenaren zo spoedig mogelijk de subsidie kunnen aanvragen en ontvangen. Tegelijkertijd vind ik het belangrijk dat bij de vormgeving van de volgende openstelling nadrukkelijk de ervaringen van de eerdere rondes van de subsidieregeling zijn betrokken, de openstelling gedegen wordt voorbereid en uitvoerbaar is voor het SNN. Zoals gesteld in de TK-brief (Kamerstuk 33 529, nr. 1021) wordt de subsidieregeling conform het advies van het SNN vanaf 6 juli 2022 gefaseerd opengesteld.
Wilt u alsnog toezeggen om voor het zomerreces alle woningverbeteringssubsidie uitgekeerd te hebben? Wilt u deze vraag gedetailleerd beantwoorden?
Deze vraag heeft u eerder gesteld (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 2832) en in mijn beantwoording heb ik het aanvraag- en beoordelingsproces met de daarbij behorende termijnen beschreven. Het SNN zet erop in om de aanvragen zo snel mogelijk te behandelen.
Gaswinning onder Unesco werelderfgoed |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met de recente milieueffectrapportages van de onderzoeks- en adviesbureaus Royal Haskoning en RAAP, waaruit blijkt dat de Unesco-werelderfgoedstatus van de Koloniën van Weldadigheid in gevaar dreigt te komen als groen licht wordt gegeven voor de gaswinningsplannen van Vermillion in het grensgebied van Zuidwest-Drenthe, de Kop van Overijssel en Friesland?
Ik ben bekend met deze rapportages. Deze zijn onderdeel van het milieueffectrapport dat ik laat opstellen voor de gaswinning VDW. In het gebied waarin de tot Unesco werelderfgoed aangewezen Koloniën van Weldadigheid liggen, wordt reeds jaren gas gewonnen uit verschillende kleine velden. De nationale overheid heeft de plicht een aangewezen Unesco erfgoed in stand te houden en te beschermen. Bij de nieuw te ontwikkelen gasvelden en het voortzetten van bestaande winningen is het werelderfgoed een factor van belang. Ik volg daarin de voorgeschreven werkwijze van Unesco en combineer deze met het participatietraject dat ik inzet bij de Rijkscoördinatieregeling (RCR), waarin de mogelijkheden worden onderzocht voor gaswinning uit de gasvelden VDW. Bij de RCR past een participatietraject dat samen met bewoners en bestuurders uit de omgeving is opgezet. In dit participatietraject zijn door omwonenden en andere belanghebbenden uit het gebied negen mogelijke locaties naar voren gebracht. Alle voorgestelde locaties zijn in het kader van de milieueffectrapportage (MER) uitgebreid onderzocht op de effecten op omgevingsfactoren. Een deel van de negen locaties heeft inderdaad negatieve effecten op onderdelen van de Koloniën van Weldadigheid. Er zijn echter ook locaties zonder negatieve effecten op het werelderfgoed. Deze uitkomsten worden nu eerst teruggelegd en besproken met de omgeving.
Hecht u eveneens grote waarde aan dit unieke werelderfgoed?
Ik hecht grote waarde aan werelderfgoed. Dat is ook de reden dat in afstemming met de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) een opdracht is verleend aan een gespecialiseerd onderzoeks- en adviesbureau voor archeologie en cultuurhistorie om als onderdeel van de MER een Heritage impact assessment (HIA) uit te voeren conform de voorschriften van Unesco. Unesco is hierover ook geïnformeerd. De uitvoering van het onderzoek is begeleid door een groep deskundigen vanuit betrokken gemeenten, provincies, waterschappen en de RCE.
Deelt u de mening dat dit erfgoed en deze erfgoedstatus moet worden beschermd in plaats van verkwanseld?
Ik deel die mening; de nationale overheid heeft de plicht een aangewezen Unesco erfgoed in stand te houden en te beschermen. Daarom is er in het onderzoek speciale aandacht voor het erfgoed in overleg met alle betrokken overheden. Gaswinning zal hier uitsluitend worden toegestaan als uit zorgvuldig onderzoek blijkt dat door gaswinning geen onherstelbare schade aan het werelderfgoed te verwachten is.
Wat gaat u doen om dit werelderfgoed te beschermen en niet in gevaar te brengen?
In de MER-fase-1 is onderzocht wat de effecten zijn van de mogelijke gaswinningslocaties op de omgeving. De MER fase 1 en de integrale effectanalyse liggen op dit moment ter inzage. Bij de keuze van het voorkeursalternatief voor de winningslocatie zal ik nadrukkelijk rekening houden met de uitkomsten van het onderzoek (HIA) en de reacties en adviezen die ik ontvang. Ook de Commissie voor de milieueffectrapportage zal nog advies uitbrengen.
In de MER-fase 2 worden in de tweede helft van dit jaar de effecten van de gaswinning op de ondergrond zorgvuldig onderzocht en getoetst door TNO en SodM. Ik blijf in overleg met de omgeving, onder andere door alle ontwerpplannen en besluiten ter inzage te leggen en rekening te houden met de inbreng vanuit de omgeving. Alleen als gaswinning veilig en verantwoord kan plaatsvinden, zal ik toestemming verlenen voor de winning.
Bent u bereid geen vergunningen af te geven voor gaswinning in dit gebied?
Als uit het onderzoek voor de MER-fase 2 voor VDW zou blijken dat gaswinning uit de velden VDW onherstelbare schade toebrengt aan het werelderfgoed, of dat de winning niet veilig kan plaatsvinden, ligt het in de rede dat ik de toestemming voor deze gaswinning weiger.
Het bericht 'Ministerie negeerde ‘desastreus’ stikstofadvies zodat bouwprojecten gewoon door konden gaan' |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Ministerie negeerde «desastreus» stikstofadvies zodat bouwprojecten gewoon door konden gaan»?1
Ja.
Bent u bekend met het rapport «Meer meten, robuuster rekenen» van het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof, waarin onder andere staat dat het oneerlijk is om de stikstofneerslag van wegverkeer anders te berekenen dan die van andere uitstoters, zoals stallen en fabrieken?2
Ja.
Bent u ook bekend met het advies van dezelfde adviescommissie om het stikstofrekensysteem voor vergunningverlening aan te passen, omdat de stikstofneerslag van een uitstoter heel gedetailleerd in beeld moet worden gebracht, terwijl de onzekerheid over de uitkomsten groot is?
Ja. Het Adviescollege constateerde in haar eindrapport «Meer meten, robuuster berekenen» dat sprake was van een onbalans tussen het detail dat het beleid vraagt en de mate van wetenschappelijke onzekerheid in het berekenen van de depositie op een klein oppervlak.
Kunt u zich vinden in deze adviezen?
In de kabinetsreactie op het eindrapport van het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof (Kamerstuk 35 334, nr. 132) heeft het (voormalige) kabinet uitgebreid gereageerd op de adviezen in dit eindrapport en zijn de vervolgstappen en onderzoeken naar aanleiding van dit eindrapport aangekondigd. Met de brief «Vervolgacties naar aanleiding van het eindrapport van het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof» (Kamerstuk 35 334, nr. 158) is de Tweede Kamer geïnformeerd over de resultaten van de onderzoeken en de keuzes die op basis daarvan zijn gemaakt teneinde het systeem van meten en berekenen voor stikstof en het bijbehorende instrumentarium te versterken.
In hoeverre klopt het dat de Minister van Infrastructuur en Waterstaat deze adviezen naast zich neerlegde en zich hevig verzette tegen deze adviezen van de adviescommissie, omdat het vergunningen voor wegen en andere infrastructuurprojecten in gevaar zou brengen? Zo ja, welke belangenafweging is voorafgegaan aan de uiteindelijke beslissing om de adviezen te negeren?
Dat klopt niet. In samenwerking met de betrokken departementen, andere bevoegde instanties en kennisinstellingen is onder coördinatie van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit onderzocht hoe opvolging gegeven kon worden aan de adviezen van het Adviescollege.
Gehoor gevend aan de conclusies van het advies is in opdracht van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit onder meer onderzoek uitgevoerd naar de afbakening van depositieberekeningen in het kader van toestemmingverlening, waarbij opnieuw is gekeken naar de onderbouwing van de maximale rekenafstand voor wegverkeer en ook naar de motivatie voor de keuze om voor andere bronnen landsdekkend te rekenen. De resultaten van deze onderzoeken, uitgevoerd door RIVM en TNO, waren aanleiding voor de maximale rekenafstand van 25km voor alle emissiebronnen. Hierbij is de ongelijke behandeling van verschillende sectoren weggenomen. AERIUS Calculator is hierop vervolgens aangepast.
Uiteraard is altijd het doel om besluiten te baseren op actuele (wetenschappelijke) inzichten. Daarbij dient duidelijk onderscheid te worden gemaakt tussen aanbevelingen voor verbeteringen, die door het adviescollege zijn gedaan, en de wetenschappelijke inzichten op basis van het nader onderzoek naar aanleiding van deze aanbevelingen. Lopende het onderzoek naar aanleiding van het adviescollege bleef AERIUS Calculator het best beschikbare instrument voor het berekenen van de depositiebijdrage van individuele projecten.
Het is een verantwoordelijkheid van de rijksoverheid om consequenties van besluiten en veranderingen in beleid te overzien. Deze consequenties zijn groot, niet alleen voor de rijksoverheid, maar ook voor provincies, gemeenten en de samenleving.
In de kabinetsreactie op het eindrapport (Kamerstuk 35 334, nr. 132) en de brief «Vervolgacties naar aanleiding van het eindrapport van het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof» (Kamerstuk 35 334, nr. 158) is de Tweede Kamer geïnformeerd over de wijze waarop het advies is opgevolgd teneinde het systeem van meten en berekenen voor stikstof en het bijbehorende instrumentarium te versterken. Daarbij is ook aangegeven welke argumenten ten grondslag liggen aan deze keuzes.
Op welke manier is de de Kamer geïnformeerd over zorgen die bestaand rond de vergunningverlening?
In de kabinetsreactie op het eindrapport van de commissie-Hordijk (Kamerstuk 35 334, nr. 132) en in de brief «Vervolgacties naar aanleiding van het eindrapport van het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof» (Kamerstuk 35 334, nr. 158) zijn de gevolgen voor toestemmingverlening betrokken.
Na de zomer stuur ik de Tweede Kamer een brief waarin ik specifiek in ga op beleidsmatige aspecten van toestemmingverlening. In deze brief zal ik de Tweede Kamer informeren over de stappen die worden gezet om het beleid en instrumentarium van toestemmingverlening aan te scherpen en te verduidelijken.
Klopt het dat de Minister van Infrastructuur en Waterstaat zich sturend opstelde richting het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), dat op dat moment vragen van EenVandaag over de rekenmethodes beantwoordde, zoals wordt beweerd in eerdergenoemd EenVandaag-artikel? Zo ja, waarom heeft de Minister zich zo opgesteld?
Het RIVM werd door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat erop geattendeerd dat zij in hun concept-beantwoording niet alle vragen van EenVandaag had beantwoord en dat bepaalde antwoorden niet duidelijk waren. Er is een suggestie gedaan voor de opbouw van de reactie met als doel dat alle vragen volledig zouden worden beantwoord. Dit is gedaan omdat het Ministerie belang hecht aan een volledige en duidelijke beantwoording van de gestelde vragen.
In hoeverre zijn de landbouw- en industriesector benadeeld ten opzichte van het wegverkeer, als gevolg van het negeren van de adviezen van de adviescommissie?
Zoals blijkt uit de brieven aan de Tweede Kamer genoemd in het antwoord op vraag 4, heeft het kabinet de aanbevelingen van het adviescollege ter harte genomen en stappen gezet om de systematiek en bijbehorend instrumentarium door te ontwikkelen in lijn met gedane aanbevelingen. Er zijn daarbij geen sectoren benadeeld ten opzichte van andere sectoren. De maximale rekenafstand van 25 km heeft juist geleid tot een gelijkwaardige behandeling van verschillende typen emissiebronnen bij toestemmingverlening.
Hoe kwetsbaar is de basis van de huidige meet- en rekensystematiek voor stikstofemissie en -depositie waar het huidige stikstofbeleid op gebaseerd is, gezien de genegeerde adviezen van de adviescommissie?
Het adviescollege heeft aangegeven dat op nationale schaal het meten en berekenen wetenschappelijk op orde is. Op lokale schaal vond het college het instrumentarium niet doelgeschikt, bijvoorbeeld vanwege een onbalans tussen beleidsmatig gewenst detailniveau en wetenschappelijke onzekerheid en het gebruik van verschillende systematieken bij de vergunningverlening voor verschillende brontypen. Zoals aan de Tweede Kamer gemeld (Kamerstuk 35 334, nr. 158) zijn deze punten aangepast door onder andere een maximale rekenafstand van 25 km in te stellen voor alle brontypen. Daarmee blijft AERIUS ook voor de berekeningen op lokaal niveau het best beschikbare instrumentarium. Daarnaast wordt continu gewerkt aan verbetering op basis van nieuwe wetenschappelijke inzichten. Zo wordt verkend of modelensemble3 en satellietwaarnemingen het meet- en rekensysteem nog kan verbeteren.
Uit voorgaande blijkt dat het kabinet de aanbevelingen van het adviescollege ter harte heeft genomen.
Kunt u een overzicht aanleveren met de aanbevelingen van de adviescommissie met daarin beschreven welke adviezen zijn overgenomen en welke niet, en aangeven waarom deze niet zijn overgenomen?
De aanbevelingen en de vervolgacties hierop zijn uitgebreid beschreven in voornoemde brieven aan de Tweede Kamer (Kamerstuk 35 334, nr. 132 en kamerstuk 35 334, nr. 158). Alle aanbevelingen uit de rapportages van de adviescommissie zijn ter harte genomen, maar concrete suggesties zijn niet altijd overgenomen. Zo is de suggestie om de verspreidingsberekeningen in AERIUS in het vervolg uit te voeren met behulp van bron-receptormatrices (BRM’s) niet overgenomen, omdat uit een nadere verkenning is gebleken dat het opvolgen van dit advies zou leiden tot grotere wetenschappelijke onzekerheden.
De door Nederland uitgesproken steun aan diepzeemijnbouw |
|
Christine Teunissen (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Kent u de berichten «We hebben geen idee wat er in de diepzee leeft. En toch is het daar straks een industriegebied» en «Day 3 – The precautionary principle»?1 2
Ja.
Kunt u verduidelijken wat de inzet is van Nederland bij de onderhandelingen van de International Seabed Authority (ISA) over diepzeemijnbouw?
Het Koninkrijk is vertegenwoordigd in de Assemblee en de Raad van de Internationale Zeebodemautoriteit (verder: Autoriteit) en draagt bij aan de ontwikkeling van beleid en regelgeving ten aanzien van diepzeemijnbouw. De inzet van Nederland is om diepzeemijnbouwactiviteiten op een verantwoorde manier te laten plaatsvinden. Hierbij is het uitgangspunt dat exploitatieactiviteiten pas worden toegestaan nadat door de Autoriteit een adequaat regelgevend kader is vastgesteld, waarin de bescherming van het mariene milieu en biodiversiteit is geborgd, in lijn met het Zeerechtverdrag. Daarbij zijn het voorzorgsbeginsel, strikte voorwaarden en voortdurende monitoring noodzakelijk om te voorkomen dat grondstofwinning de veerkracht en gezondheid van ecosystemen en de mariene biodiversiteit in de oceanen aantast. Daarnaast is de Nederlandse inzet dat recht wordt gedaan aan het in het Zeerechtverdrag opgenomen beginsel van het gemeenschappelijk erfdeel van de mensheid: de gebieden en minerale rijkdommen zijn het gemeenschappelijk erfdeel van de mensheid en de opbrengsten van de ontginning van de minerale rijkdommen moeten ten goede komen aan alle staten en volkeren.
In het Zeerechtverdrag van 1982 zijn reeds op mondiaal niveau afspraken gemaakt over de exploratie en exploitatie van de internationale zeebodem. Momenteel wordt in de Autoriteit gewerkt aan een volledige regeling voor exploitatie, inclusief normen en richtsnoeren (standards & guidelines). De huidige discussies gaan dan ook niet over de vraag wie voor of tegen diepzeemijnbouw is, maar onder welke voorwaarden eventuele toekomstige exploitatieactiviteiten kunnen plaatsvinden. Nederland zet zich daarbij samen met gelijkgestemde landen in om strikte milieuvoorwaarden in de regeling op te nemen. Concreet heeft Nederland de afgelopen jaren onder meer de volgende elementen ingebracht: (a) milieubeheersplannen, milieueffectrapportages en strategische milieueffectrapportage (dat wil zeggen met inbegrip van gevolgen van andere economische activiteiten); (b) aansprakelijkheid voor schade aan het milieu; (c) het gebruik van best available technology; (d) operationele nationale wetgeving als voorwaarde voor vergunningverlening voor exploratie en exploitatie; en (e) het toezicht op de naleving van de voorschriften. Zie ook de Oceanennotitie van 2017 (Kamerstuk 30 196, nr. 543).
Klopt het dat Nederland zich heeft uitgesproken als een voorstander van diepzeemijnbouw? Zo ja, onder welke voorwaarden vindt Nederland dat diepzeemijnbouw kan plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat er weinig bekend is over wat er leeft, hoe ecosystemen op deze dieptes functioneren en wat de gevolgen en de risico’s van diepzeemijnbouw zijn? Zo nee, op basis van welk wetenschappelijk onderzoek sluit u negatieve gevolgen van diepzeemijnbouw uit?
Het klopt dat er nog veel onduidelijk is over het functioneren van ecosystemen op de diepzeebodem en de gevolgen en risico’s van diepzeemijnbouw. Er is volop onderzoek gaande dat Nederland met grote belangstelling volgt en waar Nederlandse kennisinstellingen en bedrijfsleven aan bijdragen. De onderzoeken leiden tot opbouw van kennis en inzichten over het leven in de diepzee. Hiermee kan ook beter in kaart worden gebracht wat de temporele en ruimtelijke effecten zijn van diepzeemijnbouw op de ecosystemen in de diepzee. Het onderzoek wordt ook gevoed door informatie uit de verplichte jaarlijkse rapportage van uitvoerders van exploratieactiviteiten over de ecosystemen van de gebieden waar de exploratie plaatsvindt. De Nederlandse inzet is erop gericht dat de laatste stand van de wetenschap wordt meegenomen in de ontwikkeling van het internationale beleid en regelgeving en het beoordelingskader voor toekomstige aanvragen voor exploitatieactiviteiten.
Het kabinet is bekend met oproepen om voor een bepaalde periode af te zien van exploitatieactiviteiten in de diepzee. Het kabinet heeft begrip voor de zorgen rondom de effecten van toekomstige exploitatieactiviteiten op het mariene milieu. Wat Nederland betreft is het doel dat in de Autoriteit zorgvuldige besluitvorming over toekomstige aanvragen voor exploitatieactiviteiten kan plaatsvinden. Deze activiteiten zouden binnen de draagkracht van het diepzee mariene ecosysteem moeten plaatsvinden en om die reden zet Nederland zich in om strikte milieuvoorwaarden in de regelgeving op te nemen. Het kabinet blijft de ontwikkelingen op dit gebied nauwgezet volgen en zal zich actief blijven inzetten in de discussies in de Autoriteit conform de in de beantwoording van de vragen 2 en 3 aangegeven uitgangspunten. Het kabinet zal Uw Kamer in het derde kwartaal van 2022 nader informeren over het Nederlands standpunt.
Wat is uw reactie op de oproep van meer dan 600 mariene wetenschappers om exploratie van diepzeemijnbouw te pauzeren totdat rigoureus onderzoek is ondernomen waarop beslissingen genomen kunnen worden?3
Zie antwoord vraag 4.
Hoe is het Nederlandse standpunt over diepzeemijnbouw tot stand gekomen en wat is het standpunt? Welke ministers waren hierbij betrokken?
Het Nederlands standpunt ten aanzien van diepzeemijnbouw is verwoord in de beantwoording van de vragen 2 en 3 en in de Oceanennotitie van 2017. Het kabinet moet nog een definitief inhoudelijk standpunt over diepzeemijnbouw innemen en zal Uw Kamer hier in het derde kwartaal van 2022 nader over informeren. Zoals aangegeven in de beantwoording van de vragen 4 en 5 is daarbij het uitgangspunt dat exploitatieactiviteiten alleen strikt binnen de draagkracht van het mariene ecosysteem zouden moeten plaatsvinden. Het Nederlands standpunt inzake diepzeemijnbouw komt tot stand met betrokkenheid van de Ministeries van Buitenlandse Zaken, Infrastructuur en Waterstaat, Economische Zaken en Klimaat en Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Dat geldt ook voor de inzet van Nederland tijdens de vergaderingen van de Autoriteit. De Nederlandse delegatie bij de bijeenkomsten van de Autoriteit bestaat uit ambtelijke vertegenwoordigers van de betrokken departementen. Om tot een zorgvuldige standpuntbepaling te komen wordt vanwege de daar beschikbare kennis en expertise actief inbreng gezocht van het maatschappelijk middenveld, met inbegrip van wetenschappelijke instituten, onder andere van het Koninklijk Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ) en Royal IHC. Bij de recente vergaderingen van de Autoriteit waren medewerkers van het NIOZ en Royal IHC als adviseurs van de Nederlandse delegatie aanwezig.
Hoe is de inzet van Nederland tijden de ISA-onderhandelingen tot stand gekomen en welke ministers waren hierbij betrokken?
Zie antwoord vraag 6.
Welke andere externe partijen, bedrijven of organisaties waren betrokken bij het opstellen van de inzet van Nederland en welke rol heeft Royal IHC?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven wie de afgevaardigden van de Nederlandse delegatie zijn bij de ISA-onderhandelingen?
Zie antwoord vraag 6.
Wanneer wordt er besloten over diepzeemijnbouw tijdens de ISA-onderhandelingen? Kunt u de Kamer informeren over de uitkomsten van de onderhandelingen?
In het Zeerechtverdrag van 1982 zijn op mondiaal niveau afspraken gemaakt over de exploratie en exploitatie van de internationale zeebodem. De Autoriteit heeft nadere regelingen vastgesteld voor de verkenning en exploratie van polymetallic nodules (in 2000; deze zijn bijgewerkt in 2013), polymetallic sulphides (in 2010) en cobalt-rich ferromanganese crusts (in 2012). Op basis van die regelingen heeft besluitvorming over concrete aanvragen voor exploratieactiviteiten plaatsgevonden. Op 31 december 2021 waren 31 exploratiecontracten in werking getreden, waarvan negentien voor polymetallische knollen, zeven voor polymetallische sulfiden en vijf voor kobaltrijke ferromangaankorsten.
Momenteel werkt de Autoriteit aan een volledige regeling voor exploitatie. Deze regeling zal het kader vormen voor besluitvorming over aanvragen voor exploitatieactiviteiten. Als gevolg van de activering van de «tweejaarsbepaling»4 door Nauru is de Autoriteit opgeroepen om uiterlijk in juli 2023 de exploitatieregeling vast te stellen.5 Zoals in de beantwoording van de vragen 2 en 3 uiteengezet, is de Nederlandse inzet om te komen tot een adequaat regelgevend kader waarin de bescherming van het mariene milieu en biodiversiteit is geborgd, voordat exploitatieactiviteiten van start kunnen gaan. De ontwikkeling van een volledige exploitatieregeling zal nog enige tijd zal vergen en daartoe wordt de komende periode intensief vergaderd door de Autoriteit. Het kabinet moet dus nog een definitief inhoudelijk standpunt innemen over diepzeemijnbouw. Hierbij zal een strikte invulling van het voorzorgsprincipe en de cumulatie van effecten uitgangspunt zijn. Het kabinet zal Uw Kamer in het derde kwartaal van 2022 nader informeren over het Nederlands standpunt. Zie ook de beantwoording van de vragen 4 en 5.
Hoe ziet het verdere proces van besluitvorming er uit? Wat is de tijdlijn? Waar en op welk moment zal de Kamer bij het proces van besluitvorming betrokken worden?
Zie antwoord vraag 10.
Het achterhouden van informatie in de granulietzaak en het toevoegen van bodemvreemd materiaal aan granuliet. |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Kent u het bericht «gemeente West Maas en Waal: «Ministerie houdt informatie achter in granulietzaak»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Klopt het dat uitdrukkelijk is afgesproken dat het ministerie de gemeente West Maas en Waal op de hoogte zou houden in het granuliet-dossier en dit niet is gebeurd, aangezien het aanvullend onderzoek van het advies- en ingenieursbureau Arcadis niet met de gemeente West Maas en Waal is gedeeld? Zo nee hoe zit dit dan?
Het klopt dat de gemeente West Maas en Waal op de hoogte zou worden gehouden over het granuliet dossier. In tegenstelling tot het proces daaraan voorafgaand, is de gemeente niet actief geïnformeerd over de aan u op
16 november 2021 verzonden Kamerbrief, inclusief addendum. Verder is de gemeente niet geïnformeerd over het commissiedebat Leefomgeving van 7 april 2022. De stukken zijn weliswaar openbaar, maar het was beter geweest als de gemeente in lijn met de gemaakte afspraken zou zijn geïnformeerd.
In een telefonisch overleg op 7 april 2022 – tussen de wethouder Ans Mol en de dgWB van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat – zijn hiervoor excuses aangeboden en is de afspraak herbevestigd dat de gemeente blijvend zal worden geïnformeerd over de ontwikkelingen in het granuliet-dossier. Over het granulietdossier is vervolgens op 14 en 26 april 2022 ambtelijk overleg gevoerd met de gemeente. Dit overleg zal één keer in de zes weken worden gevoerd.
Tussen de gemeente West Maas en Waal en het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat is de afgelopen jaren regelmatig contact geweest. Het contact heeft zich niet alleen beperkt tot het granulietdossier. Naast deelname aan de klankbordgroep voor het reviewonderzoek granuliet, heeft de gemeente ook actief deelgenomen aan de bestuurlijke dialoog voor het beleidsonderzoek diepe plassen. Daarnaast zijn rondom de voorgenomen verondieping van de Vonkerplas diverse gesprekken gevoerd. Verder is op diverse momenten zowel bestuurlijk als ambtelijk bilateraal overleg gevoerd.
Is er de afgelopen tijd contact geweest tussen het ministerie en de gemeente West Maas en Waal over het feit dat de gemeente niet goed op de hoogte is gehouden in het granuliet-dossier? Wat is er tijdens dit contact afgesproken?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe zal in de toekomst worden voorkomen dat informatie abusievelijk niet wordt gedeeld met de gemeente West Maas en Waal?
Om elkaar blijvend goed te informeren is nu afgesproken om eens in de zes weken op ambtelijk niveau overleg te voeren. Daarnaast kan zo nodig op bestuurlijk niveau het overleg worden gevoerd.
Is, naar aanleiding van de toezegging van de voormalig Staatssecretaris Van Weyenberg die aangaf het RIVM en Deltares te willen vragen om onderzoek te doen of er sprake is van ontbrekende wetenschappelijke kennis over het gedrag van polyacrylamide in anaerobe omstandigheden, deze opdracht al gegeven?2 Wanneer wordt dit onderzoek afgerond?
De opdracht voor het onderzoek wordt komende maand aan het RIVM verstrekt. Ik informeer u in een eerstvolgende voortgangsbief over de planning van het onderzoek.
Heeft u kennisgenomen van de brief van het Burgercollectief Dreumelse Waard3, waarin bezwaren worden geuit tegen de conclusies uit het «Addendum review-onderzoek granuliet Over de Maas» van Arcadis? Kunt u een inhoudelijk reactie geven op deze bezwaren?
Ik heb kennisgenomen van de brief van het Burgercollectief Dreumelse Waard. In reactie op de brief van het burgercollectief heb ik het bijgevoegde memo (bijlage 1) van Arcadis ontvangen. Op basis van het memo zie ik geen aanleiding om een nieuw onderzoek te laten uitvoeren. Voor mij staat de deskundigheid en onafhankelijkheid van Arcadis niet ter discussie. De conclusies uit het addendum blijven ongewijzigd. Bijgaand treft u de brief aan (bijlage 2) die ik hierover aan het Burgercollectief Dreumelse Waard heb verzonden.
Gaat u gehoor geven aan de oproep van het Burgercollectief Dreumelse Waard om het addendum van Arcadis terug te trekken en een vervangend onderzoek uit te laten voeren? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u kennisgenomen van de brief van de gemeente West Maas en Waal4, waarin vragen worden gesteld over de consequenties voor de inwoners, de ecologie en de gebruikers van de plassen naar aanleiding van van de aanwezigheid van granuliet aan de oppervlakte in de Moleneindse Waard? Wat is uw reactie hierop? Gaat u uw reactie ook nog sturen naar de gemeente West Maas en Waal?
Ja, bijgaand treft u mijn reactie aan de gemeente West, Maas en Waal aan (bijlage 3).
Gaat u gehoor geven aan de oproep van de gemeente West Maas en Waal om de uitkomsten van het onderzoek door het RIVM en Deltares af te wachten alvorens er vervolgstappen worden genomen? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen aanleiding om de uitkomsten van het aanvullend literatuuronderzoek door het RIVM en Deltares af te wachten. Ik vind het belangrijk – zoals aangegeven in mijn brief van 16 november 20215 – om kennis te kunnen nemen van nieuwe wetenschappelijke inzichten en ontwikkelingen.
Het aanvullende literatuuronderzoek doet niets af aan de bevinden en conclusies van het review-onderzoek. In geen enkel monster van de beunschepen, de waterbodem, of in grond- en oppervlaktewater is acrylamide aangetoond.
Belangrijke conclusie is dat granuliet voldoet aan de milieu hygiënische kwaliteit achtergrondwaarde (schoonste klasse grond) en er is geen sprake van negatieve gevolgen voor mens en milieu of op de ontwikkeling van het ecosysteem.
Deelt u de mening dat het uiterst belangrijk is dat de zorgen van bewoners omtrent het granuliet-dossier worden geadresseerd en zo mogelijk worden weggenomen, en dat het aanvullend onderzoek van Arcadis hierin niet is geslaagd? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het met u eens dat de zorgen van de burgers – mede gezien de brieven van de gemeente West Maas en Waal en het Burgercollectief Dreumelse Waard – zoveel als mogelijk moeten worden geadresseerd en weggenomen. Arcadis heeft daarom in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat uitgebreid onderzoek uitgevoerd naar de milieu hygiënische effecten van granuliet in «Over de Maas». Belangrijke conclusie is dat granuliet voldoet aan de milieu hygiënische kwaliteit achtergrondwaarde (schoonste klasse grond) en er geen sprake is van negatieve gevolgen voor mens en milieu of op de ontwikkeling van het ecosysteem.
Bent u ervan op de hoogte dat in het Besluit bodemkwaliteit een regel is opgenomen die stelt dat onder grond of baggerspecie ook grond of baggerspecie wordt verstaan dat is vermengd met ten hoogste 20 gewichtsprocenten bodemvreemd materiaal5?
Ja, ik ben hiervan op de hoogte.
Klopt het dat in de nota van toelichting is opgenomen dat het bij deze regel nadrukkelijkniet gaat om het bijmengen van bodemvreemd materiaal6? Zo nee, hoe zit dit dan?
Ja, het klopt dat dit in de nota van toelichting staat.
Klopt het dat aan granuliet een bodemvreemde stof – een flocculant – wordt toegevoegd? Zo nee, hoe zit dit dan?
In de procedure over handhavingsverzoek van de gemeente West Maas en Waal die heeft geleid tot de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State8 van 13 oktober 2021 is het toevoegen van flocculant uitgebreid aan de orde geweest. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft geoordeeld dat het toevoegen van flocculant niet betekent dat het granuliet niet kan worden beschouwd als grond in de zin van het Besluit bodemkwaliteit.
Deelt u de analyse dat het toevoegen van het bodemvreemd flocculant aan granuliet niet voldoet aan de regel in het Besluit bodemkwaliteit zoals uitgelegd in de nota van toelichting7, aangezien iets als grond mag worden beschouwd als het maximaal 20 gewichtsprocent bodemvreemd materiaal bevat datniet is bijgemengd?
Nee, ik verwijs naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bij het antwoord op vraag 13.
Bent u ervan op de hoogte dat in de Regeling bodemkwaliteit8 en op de site van Bodemplus9 twee vereisten worden gesteld voor wanneer iets als grond mag worden toegepast, namelijk: bij het toepassen van grond mag ten hoogste 20 gewichtsprocenten bodemvreemd materiaal voorkomen voor zover het steenachtig materiaal of hout betreft dat voorafgaand aan het ontgraven of bewerken al in de grond aanwezig was, waarvan niet is te voorkomen dat de grond of baggerspecie daarmee is vermengd, én overige bodemvreemde materialen – anders dan steenachtig materiaal en hout – mogen alleen sporadisch voorkomen als dat voorafgaand aan het ontgraven of bewerken al in de grond aanwezig was?
Ja. Ik wijs ook op het doel van deze bepaling uit de Regeling bodemkwaliteit die in 2018 is ingevoerd en waaruit blijkt dat hiermee is bedoeld de aanwezigheid tegen te gaan van bodemvreemde materialen zoals plastics en piepschuim in partijen grond die worden toegepast voor de verondieping van diepe plassen (Staatscourant 2018, 68042). Deze materialen mogen alleen sporadisch voorkomen voor zover redelijkerwijs niet kan worden gevergd dat ze voor toepassing uit een partij grond worden verwijderd.
Deelt u de analyse dat het toevoegen van het bodemvreemd flocculant aan granulietniet voldoet aan de vereisten van de Regeling bodemkwaliteit en de uitleg van Bodemplus voor bodemvreemd materiaal, aangezien de flocculant niet al in de afgegraven grond zat, het vermengen wel te voorkomen was en de flocculant niet sporadisch maar altijd wordt toegevoegd aan granuliet? Zo nee, waarom niet?
Nee, hiervoor verwijs ik u naar het antwoord op vraag 13 en de Raad van State uitspraak van 13 oktober 2021.
Klopt het dan ook dat granuliet dusniet als grond mag worden gekwalificeerd volgens het Besluit bodemkwaliteit zoals uitgelegd in de nota van toelichting10, de Regeling bodemkwaliteit11 en de uitleg van Bodemplus12? Zo nee, hoe zit dit dan?
Nee, hiervoor verwijs ik u naar het antwoord op vraag 13 en de Raad van State uitspraak van 13 oktober 2021.
Deelt u de mening dat het onacceptabele gevolgen zou hebben voor het milieu als het toevoegen van het bodemvreemd flocculant aan granuliet wél wordt beschouwd als dat het zou voldoen aan de eisen omtrent bodemvreemd materiaal, omdat dit zou betekenen dat grond altijd voor 20 gewichtsprocent zou mogen worden aangevuld met bodemvreemd materiaal van welke aard dan ook, zonder dat het de toepassing als grond zou verliezen? Zo nee, waarom niet?
Wat de milieugevolgen van het toevoegen van het betreffende flocculant betreft verwijs ik naar de in het antwoord op vraag 13 genoemde uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. In deze uitspraak is geoordeeld dat er op basis van verschillende rapporten en onderzoeken over het flocculant, waaronder het deskundigenbericht van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (STAB) die door de Afdeling bestuursrechtspraak is ingeschakeld als onafhankelijke deskundige, geen reden is om aan te nemen dat het toepassen van granuliet schadelijke gevolgen heeft voor de milieukwaliteit en de leefomgeving. Uit deze uitspraak noch uit de toepasselijke regelgeving volgt dat aan grond altijd 20 gewichtsprocent bodemvreemd materiaal van welke aard dan ook mag worden toegevoegd.
Vertraging bij de afhandeling van smartegeld in Groningen |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Vertraging bij afhandeling smartegeld aardbevingsgebied»?1
Ja.
Hoe vaak hebt u niet gezegd dat de schadeafhandeling en versterking in het Groningse bevingsgebied sneller moeten? Hoe vaak hebt u niet beloofd dat te zullen regelen? Hoe vaak hebt u niet allerlei «versnellingsmaatregelen» gepresenteerd?
De schadeafhandeling en versterkingsoperatie in Groningen zijn complexe operaties waarbij zorgvuldigheid en snelheid op gespannen voet met elkaar kunnen staan. Tijdens mijn bezoeken aan Groningen hebben bewoners op indringende wijze beschreven wat het lange wachten met hen doet of heeft gedaan. Het in publieke handen brengen van de schadeafhandeling en versterking heeft over het geheel genomen geleid tot verbetering en versnelling van de afhandeling, maar daarmee zijn we er nog niet.
Zoals ik in mijn Beleidsbrief Groningen2 heb beschreven, zet ik me in voor meer oog voor de menselijke maat, meer snelheid in de uitvoering en betere communicatie. De afgelopen weken heb ik twee dagen per maand in Groningen gewerkt, en dat blijf ik doen. Tijdens deze werkdagen spreek ik met bewoners die de tijd nemen om hun ervaringen met mij te delen. Deze gesprekken helpen mij de knelpunten beter te begrijpen en waar mogelijk weg te nemen.
Hoe kan het dan dat de afhandeling van de aanvragen voor smartegeld vertraging heeft opgelopen? Wat gaat u doen om dit onmiddellijk op te lossen?
De afhandeling van immateriële schade door het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) is na een pilotfase in november 2021 van start gegaan. Tot op heden is er 6 miljoen euro toegekend (d.d. 10 mei 2022). Het IMG heeft de regeling als eerste opengesteld in de gemeente Eemsdelta in de kern van het aardbevingsgebied. Hierna volgde een bredere gefaseerde uitrol. Het IMG wil hiermee voorkomen dat juist bij deze schademeldingen, van mensen die ernstig leed of verdriet hebben doorstaan als gevolg van de bevingen, vertraging en onzekerheid over doorlooptijden ontstaat tijdens de afhandeling ervan. Het IMG heeft in april jl. besloten, wederom om lange doorlooptijden te voorkomen, eerst meer openstaande aanvragen af te handelen en het openstellen van de volgende gemeente met een maand te verplaatsen. Een gefaseerde openstelling maakt het ook mogelijk ervaring op te doen met de procedurele afhandeling van deze voor het IMG nieuwe vorm van schade en tijdig aanpassingen door te voeren indien nodig. Daarnaast is een reden voor de ontstane vertraging van de afhandeling van immateriële schade dat de gegevens over de versterking niet voldoende vooraf beschikbaar zijn bij het IMG. In dat geval moet de informatie over versterkingsoperatie door de aanvrager zelf worden aangevuld. Het IMG helpt daarbij waar mogelijk en werkt aan een verbetering en vereenvoudiging van de informatie-uitwisseling over de versterkingsoperatie in samenwerking met de Nationaal Coördinator Groningen (NCG).
Ik onderschrijf het belang van zorgvuldigheid, in het bijzonder bij deze vorm van schade. Tegelijkertijd is het wenselijk dat er ook voor bewoners in de rest van het aardbevingsgebied met immateriële schade snel duidelijkheid komt over de te ontvangen vergoeding daarvoor. Ik blijf hierover in gesprek met het IMG.
Kunt u zich herinneren dat u meermaals bent gewaarschuwd dat het handhaven van twee aparte uitvoeringsorganisaties (de Nationaal Coordinator Groningen (NCG) en het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) met elk hun eigen taken), die onderling iets aan «gegevensuitwisseling» doen, in de praktijk niet gaat werken en voor vertraging zal zorgen?2 Deelt u deze conclusie, nu blijkt dat juist deze gebrekkige gegevensuitwisseling tussen de NCG en het IMG de oorzaak is van de vertraagde afhandeling van het smartegeld?
De afhandeling van schade en de uitvoering van versterking in het Groningse aardbevingsgebied zijn vanwege de aard, dynamiek, benodigde expertise en snelheid twee wezenlijk verschillende trajecten. Daarom is er bewust voor gekozen deze taken bij verschillende organisaties te beleggen. Dit neemt niet weg dat een goede samenwerking tussen beide organisaties nodig is. Het IMG en de NCG hebben de afgelopen twee jaar ingezet op de ontwikkeling van deze samenwerking en een plan van aanpak opgesteld. Zoals beschreven in de Kamerbrief van 24 november 2021 is ook het verbeteren van de onderlinge gegevensuitwisseling hier onderdeel van.4 Ten behoeve van verdere verbetering van de afstemming van de uitvoering van versterking en de vergoeding van schade wordt momenteel gewerkt aan een algemene maatregel van bestuur, waarmee de gezamenlijke uitgangspunten ook een wettelijke basis krijgen.
Dit laat onverlet dat de afhandeling van immateriële schade doorgaat. Het IMG werkt aan een verbetering en vereenvoudiging van de informatie-uitwisseling over de versterkingsoperatie in samenwerking met de NCG.
Klopt het dat 94% van alle aanvragen voor smartegeld is toegekend? Zo ja, waarom wordt er dan niet meteen uitbetaald? Waarom moeten gedupeerden zelf bewijsstukken aanleveren? Wat moeten zij hiermee precies bewijzen?
Het IMG heeft 6.644 aanvragen (d.d. 10 mei 2022) voor immateriële schade ontvangen. Daarvan zijn er inmiddels 2.373 afgehandeld. In 2.049 gevallen is schadevergoeding toegekend. Bewoners krijgen na toekenning binnen twee weken de schadevergoeding uitbetaald. Het IMG streeft naar een laagdrempelige aanvraagprocedure. In het aanvraagproces zijn de meeste gegevens digitaal beschikbaar voor de aanvrager en door het IMG verzameld. Een aanvrager kan die gegevens aanpassen of toevoegen. Het IMG kan vragen om documenten die deze aanpassing of wijziging ondersteunen.
Deelt u de conclusie dat de bureaucratische kluwen van verschillende instanties, regelingen en procedures nog altijd de boventoon voert ondanks uw herhaaldelijke beloften dit te zullen verbeteren? Deelt u de conclusie dat de schadeafhandeling en versterking van jarenlange gebroken beloften aan elkaar hangt?
Deze conclusies deel ik niet. Voor dit antwoord verwijs ik u ook naar het antwoord op vraag 4. Bewoners zijn niet gebaat bij nieuwe beloften, kaders of systemen, wel bij verbetering in de uitvoering. De inzet van het IMG en de NCG om nauwer samen te werken en de algemene maatregel van bestuur waarin dit geregeld wordt, hebben als doel bij te dragen aan het vereenvoudigen en verbeteren van de processen waar bewoners mee te maken krijgen.
Deelt u de mening dat het onverteerbaar is dat er 100 miljard euro wordt uitgegeven aan klimaat en stikstof, terwijl de gedupeerde Groningers hopeloos lang op hun geld moeten wachten?
Het kabinet staat voor meerdere grote maatschappelijke opgaven. De schadeafhandeling en versterkingsopgave in Groningen staan los van de klimaat- en stikstofopgaven. In de schadeafhandeling is voorrang gegeven aan zorgvuldigheid richting bewoners en onafhankelijke oordeelsvorming. Gaandeweg is echter duidelijk geworden dat dit soms ten koste gaat van snelheid. Desondanks heeft het in publieke handen brengen van de schadeafhandeling over het geheel genomen geleid tot verbetering en versnelling van de afhandeling. Het IMG heeft sinds de oprichting in 2020 grote stappen gezet in de afhandeling van schade in Groningen: inmiddels heeft het meer dan 242.919 schademeldingen afgehandeld en is er ruim 1,389 miljard euro (d.d. 10 mei 2022) aan vergoedingen uitgekeerd. Het IMG handelt in lijn met het uitgangspunt van de Tijdelijke wet Groningen, namelijk dat schade ruimhartig en voortvarend afgehandeld wordt. Zoals ik eerder heb aangegeven (Kamerstuk 33 529, nr. 993) blijft de doorlooptijd van de afhandeling van fysieke schade echter een punt van zorg. Net als de doorlooptijd van de afhandeling van immateriële schade (zie het antwoord op vraag 3) blijf ik dit nauwlettend volgen en blijf ik hierover in gesprek met het IMG.
Kunt u een compleet overzicht verstrekken van alle (versnellings)maatregelen die u de afgelopen jaren hebt genomen en bij elke maatregel concreet aangeven hoe succesvol die volgens u is geweest (hoeveel gedupeerden ermee zijn geholpen, hoeveel schades zijn uitbetaald, hoeveel woningen zijn versterkt etc.)?
Het kabinet hecht veel waarde aan de verbetering en versnelling van de schadeafhandeling en versterkingsopgave. De maatregelen die hiertoe over de afgelopen jaren zijn getroffen, zijn omvangrijk. Over de voortgang ten algemene wordt op de website van de NCG5 maandelijks een overzicht met de cijfers over de voortgang van de versterking gepubliceerd. Op de website van het IMG6 zijn alle cijfers ten aanzien van de schadeafhandeling en een overzicht van de verschillende regelingen te vinden. Deze cijfers worden wekelijks vernieuwd. In de jaarverslagen van het IMG en de NCG worden de cijfers, regelingen en maatregelen voor versnelling nader geduid.7 Hieronder ligt ik enkele maatregelen nader toe, zowel voor de versterking als voor de schadeafhandeling.
Voor veel maatregelen is niet exact te benoemen tot welke versnelling deze hebben geleid. Te denken valt aan de maatregel om alle uitvoeringswerkzaamheden onder te brengen onder één uitvoeringsorganisatie: de NCG. Of aan het mogelijk maken voor de bewoner om een herbeoordeling te kunnen aanvragen. Onder andere is bestuurlijk in 2019 de doelstelling afgesproken om 4.000 opnames en 4.000 beoordelingen per jaar te behalen. Daartoe zijn o.a. de volgende maatregelen genomen:
Voor meer dan 60% van de werkvoorraad van de NCG is inmiddels een door het Adviescollege Veiligheid Groningen (ACVG) gevalideerde typologie beschikbaar. Hiermee kan op basis van gemeenschappelijke kenmerken van gebouwen worden bepaald of ze aan de norm voldoen. Doordat gebouwen niet meer individueel worden doorgerekend kan snelheid worden gemaakt.
Met de praktijkaanpak is het proces van opname tot oplevering van een versterkte woning korter. Ook wordt minder aanspraak gemaakt op de beperkte capaciteit van ingenieursbureaus.
Ook wordt volop ingezet om de uitvoeringscapaciteit te verhogen. De Aanpak vergroten uitvoeringscapaciteit8 bevat verschillende maatregelen om de benodigde bouwcapaciteit te realiseren. Onderdeel hiervan is het organiseren van Bouwtafels. Voor het organiseren van de bouwcapaciteit gaat de NCG met bouwers in gesprek. De NCG brengt daarbij de gevraagde uitvoeringscapaciteit in kaart zodat bouwers hierop vroegtijdig op kunnen anticiperen.
Voor de voortgang van versterken is de beschikbaarheid van voldoende tijdelijke huisvesting eveneens van belang. Daarom onderzoekt de NCG nu alternatieve vormen van tijdelijke huisvesting. Deze maatregelen zijn een vervolg op eerdere versnellingsmaatregelen uit het Bouwakkoord en de BouwImpuls. In 2021 heeft de NCG de doelstelling om 1.500 adressen af te ronden behaald.
De afhandeling van meldingen van fysieke schade is vanaf maart 2018 t/m 30 juni 2020 door de Tijdelijke Commissie Mijnbouw Groningen (TCMG) uitgevoerd. Over het algemeen geldt dat over de jaren en met de oprichting van het IMG de schadeafhandeling is verbeterd en versneld: in 2018 werden er gemiddeld slechts 100 meldingen van fysieke schade afgehandeld per week en momenteel ligt dit aantal per week boven de 1.000 meldingen. Met de oprichting van het IMG in juli 2020 kunnen bewoners naast fysieke schade ook een vergoeding krijgen voor andere vormen van schade, zoals schade door waardedaling of immateriële schade. Gemiddeld geven schademelders een 7.7 als rapportcijfer voor de bovenstaande regelingen en vergoedingen. Hoewel de meerderheid van de bewoners tevreden is over de schadeafhandeling van het IMG, geldt dit niet voor iedereen. De gemiddelde doorlooptijd is bij fysieke schades langer dan gewenst en de werkvoorraad van fysieke schades is groot. Een balans vinden tussen zorgvuldigheid, snelheid en laagdrempelige procedures, blijft een ingewikkelde opgave. De TCMG en het IMG hebben hier oog voor en troffen verschillende maatregelen. Ik licht er drie uit:
Van 3 juli 2019 tot en met 31 december 2019 liep de Stuwmeerregeling Deze had tot doel het stuwmeer van oude schademeldingen (van voor 13 juni 2019) weg te werken, zodat nieuwe meldingen van fysieke schade sneller behandeld konden worden.
Met de introductie van de vaste vergoeding in november 2021 kunnen bewoners die voor het eerst schade melden er sinds november 2021 voor kiezen om snel een vergoeding te ontvangen voor kleine, eenvoudige schades. Zo kan het IMG bovendien meer capaciteit inzetten voor het afhandelen van complexe schades die een individuele beoordeling nodig hebben.
Het IMG verzamelt bij de afhandeling van schade door waardedaling en immateriële schade zoveel mogelijk zelf informatie over de bewoners om hen te ontlasten. Daarnaast worden lange wachttijden voorkomen door de regeling gefaseerd open te stellen. Doordat de waardedalingsregeling volledig digitaal is ingericht, kan het IMG bijvoorbeeld snel besluiten nemen, circa 90% van de aanvragen worden binnen 8 weken afgehandeld.
Waar blijft trouwens de crisisaanpak (zoals zo vaak door het Staatstoezicht op de Mijnen geadviseerd)?
Uw Kamer heeft onlangs de motie-Kops aangenomen met het verzoek om een crisisaanpak in Groningen.9 Bij indiening van deze motie heb ik laten weten deze te beschouwen als ondersteuning van mijn inzet: oog voor de menselijke maat, snelle uitvoering, duidelijke communicatie en zorgen dat er écht iets gebeurt.10 Ik informeer uw Kamer hierover op zeer korte termijn. Zoals ik heb geschetst in mijn Beleidsbrief Groningen van 7 februari jl. vergt dit wel – of het nu gaat om schadeafhandeling of versterking – constant balanceren tussen het maken van snelheid met gestandaardiseerde procedures en maatwerk dat recht doet aan de individuele situatie van de bewoner.11
Het bericht ‘NAM zet Rijk onder druk om in Groningen minder huizen te versterken’ |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Kent u het bericht «NAM zet Rijk onder druk om in Groningen minder huizen te versterken»?1
Ja.
Deelt u de zorgen van de getroffen inwoners van het aardbevingsgebied in Groningen die zich afvragen of hun woning ooit nog veilig bewoond kan worden?
Ik begrijp deze zorg van bewoners. Het is daarom van belang mensen zo snel als mogelijkheid zekerheid te geven over de veiligheid van hun woning.
Heeft de druk van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) op het Rijk ervoor gezorgd dat de versterkingsoperatie in het aardbevingsgebied in Groningen vertraging heeft opgelopen? Zo ja, welke invloed heeft dit op de veiligheid van de woningen in het getroffen gebied?
De reactie van NAM op de versterkingsoperatie heeft geen gevolgen voor de uitvoering door de Nationaal Coördinator Groningen (NCG), laat staan de veiligheid van de woningen. De NCG en gemeenten voeren de versterking uit. NAM staat op afstand van de uitvoering. Het Rijk belast de kosten van de versterkingsopgave door aan NAM. Doorbelasting vindt achteraf plaats en staat nadrukkelijk los van de uitvoering van de versterkingsoperatie door de NCG en de gemeenten.
Hoe beoordeelt u het verweer van de NAM dat de overheid met verouderde normen werkt waardoor de NAM het geld niet uit zou hoeven keren?
Dit betoog van NAM is onjuist. De laatste inzichten worden gebruikt bij de versterkingsoperatie. NAM moet de volledige kosten voor de versterkingsoperatie betalen. Het Rijk en NAM verschillen hierover van mening. NAM is inmiddels een arbitrage gestart (Kamerstuk 33 529, nr. 947). De discussie zal in het kader van deze arbitrage verder worden gevoerd.
Biedt de huidige constructie, waarbij de NAM via een joint venture voor de schades en versterking blijft betalen, maar waarbij de overheid bepaalt welke schade door aardbevingen wordt veroorzaakt, aanwijst welke huizen onveilig zijn en hoe die huizen moeten worden versterkt, nog wel voldoende grondslag om de NAM op te laten draaien voor alle versterkingskosten?
NAM betaalt de kosten voor schade op grond van een heffing die wordt opgelegd op grond van de Tijdelijke wet Groningen. De versterkingskosten worden nog gefactureerd op grond van de interim- betaalovereenkomst Groningen. Als de wijziging van de Tijdelijke wet Groningen in verband met de versterking van gebouwen in de provincie Groningen, in werking is getreden worden ook de kosten voor versterken via een wettelijke heffing op NAM verhaald. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld (Kamerstuk 33 529, nr. 916) voldoen de wettelijke heffing en juridisch bindende overeenkomsten met NAM om de kosten voor de versterking te verhalen.
Hoe beoordeelt u de verhouding tussen de Staat en de NAM nu dit najaar naar buiten kwam dat beide partijen zich voorbereiden op een juridische strijd?2
NAM en de Staat verschillen van mening over de uitvoering van het schadeherstel en de versterking. Bij brief van 31 maart 2021 heeft de toenmalig Minister van Economische Zaken en Klimaat aangegeven dat de mogelijkheid dat de discussies met NAM uitmonden in juridische procedures reëel is en dat het kabinet zich daarop voorbereidt (Kamerstuk 33 529, nr. 866). In mijn brief van 4 februari jl. heb ik aangegeven teleurgesteld te zijn in de keuze van NAM de kosten juridisch te betwisten (Kamerstuk 33 529, nr. 947). Het staat NAM echter vrij dit te doen. Dit verandert niets aan de opstelling van de Staat dat alle kosten die in rekening kunnen worden gebracht bij NAM, in rekening worden gebracht.
Deelt u de zorg van de getroffen inwoners dat een juridische strijd de versterkingsoperatie alleen maar langer laat duren? Hoe voorkomt u dat inwoners van het aardbevingsgebied de dupe worden van onduidelijke afspraken tussen de Staat en de NAM?
Veel bewoners wachten al lang op de versterking van hun huis. Bewoners voelen zich onveilig in hun eigen huis. Daarom wordt door de NCG alles op alles gezet om met de regionale overheden de versterking te versnellen.
De noodzakelijke versnelling is niet afhankelijk van NAM. Het standpunt van NAM over de versterkingsoperatie heeft geen gevolgen voor de uitvoering door de NCG. De NCG en gemeenten voeren de versterking uit, discussies over de kosten worden achteraf met NAM gevoerd door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat.
Kunt u zich voorstellen dat inwoners van het aardbevingsgebied in Groningen het vertrouwen in de overheid kwijtraken?
Het vertrouwen in Groningen kan alleen hersteld worden door uitvoering te geven aan de gemaakte afspraken. Daarom is het zo van belang dat NAM geen invloed meer heeft op de ingezette koers in Groningen. De discussie met NAM wordt met het ministerie gevoerd maar heeft geen gevolgen voor Groningers.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de getroffen inwoners van het aardbevingsgebied zo snel mogelijk weer in een veilige woning kunnen wonen?
Het meerjaren versterkingsplan (MJVP), waarover toenmalig Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uw Kamer eind vorig jaar heeft geïnformeerd, bevat de planning om de versterkingsoperatie in 2028 af te ronden (Kamerstuk 33 529, nr. 911). Op 29 maart 2022 heb ik uw Kamer tevens geïnformeerd over de aanpak van de NCG om te zorgen dat daarvoor voldoende uitvoeringscapaciteit beschikbaar is (kenmerk 2022Z06012).
Uw Kamer ontvangt voor het commissiedebat van 19 mei 2022 nog een brief met de meest recente stappen om vaart te brengen in de versterkingsoperatie.
Te veel lood in de grond van het Oosterpark in Amsterdam |
|
Sandra Beckerman |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met de zorgen van stichting Herstel Oosterpark in Amsterdam met betrekking tot de hoeveelheid lood in de bodem van het drukbezochte Oosterpark?1 Wat is daarop uw reactie?
Ik heb kennisgenomen van de zorgen van de stichting Herstel Oosterpark in Amsterdam met betrekking tot de hoeveelheid lood in de bodem van het Oosterpark. Het Bevoegd gezag (Wet bodembescherming) ten aanzien van de kwaliteit van de bodem van het Oosterpark. De toezichthoudende en vergunningverlenende taken worden namens het college door de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied uitgevoerd. Naar aanleiding van de vragen is contact gezocht met de gemeente Amsterdam.
Erkent u dat teveel lood in de grond op een plaats waar kinderen spelen grote gevolgen kan hebben voor de ontwikkeling van die kinderen?2
Te veel lood in de bodem op plaatsen waar kinderen spelen kan gevolgen hebben voor de ontwikkeling van die kinderen. Uit het RIVM-rapport «Diffuse loodverontreiniging in de bodem, advies voor een gemeenschappelijk beleidskader» (RIVM, 2015-02043) komt naar voren dat lood in de bodem een risico kan zijn voor de gezondheid van mensen en met name een effect kan hebben op de ontwikkeling van hersenen van jonge kinderen. Jonge kinderen kunnen lood naar binnen krijgen als zij gronddeeltjes inslikken tijden het spelen in de tuin of op kinderspeelplaatsen.
Welke richtlijnen hanteren het RIVM en de GGD voor lood in de bodem waar veel kinderen spelen? Worden deze richtlijnen in het Oosterpark in Amsterdam overschreden? Wie ziet daarop toe?
In het rapport van het RIVM is de kennis over de gezondheidsrisico’s van blootstelling aan lood bijeengebracht. Het rapport bevat een advies voor een gemeenschappelijk beleidskader. Het RIVM hanteert geen specifieke richtlijn in de vorm van een generieke norm voor het gehalte aan lood in de bodem, maar adviseert het terugbrengen van de blootstelling van kleine kinderen aan bodemlood door het opvolgen van gebruiksadviezen en de aanpak van zogenaamde aandachtlocaties. Dat zijn locaties waar de blootstelling het hoogst is. Daarmee kunnen gemeenten en bewoners de blootstelling aan bodemlood en de daarmee samenhangende risico’s voor de gezondheid terugdringen. Voorbeelden van aandachtlocaties zijn speelterreinen voor kinderen. De bodem van het speelterrein van het kinderdagverblijf grenzend aan het Oosterpark is bijvoorbeeld gesaneerd. Dit geldt ook voor het zand van het speelterrein.
Gemeenten kunnen op basis van het rapport een beleidskader opstellen voor het beheer van diffuus verontreinigde bodem met lood. Het RIVM adviseert daarom, los van de gehalten die voorkomen, het bodemgebruik zo te organiseren en in te richten dat direct contact van kinderen met bodemlood zo veel mogelijk wordt voorkomen.
Door de GGD GHOR Nederland/ GGD-projectgroep bodem zijn gezondheidskundige advieswaarden en handelingsperspectieven voor lood in de bodem opgesteld. Dit advies kan gezien worden als een aanvulling op het RIVM-rapport4. De GGD hanteert drie niveaus van kwaliteit van de bodem in relatie tot het gebruik van de bodem. Dit betreft voldoende kwaliteit, matige kwaliteit en onvoldoende kwaliteit en verbindt daaraan handelingsperspectieven en gebruiksadviezen om het contact van jonge kinderen met lood te beperken.
Voor de gezondheidsrisico’s van de parkgebruikers en met name de spelende kinderen is het bodemloodgehalte in de bovenste contact laag het meest relevant. Kinderen komen niet in contact met diepere grondlagen.
Door de gemeente is aangegeven dat de speelplaatsen in het Oosterpark in 2019 onderzocht zijn. Daarnaast is het rapport «Milieukundig bodemonderzoek Oosterpark te Amsterdam» dat is uitgevoerd door adviesbureau IDDS verschenen op 18 september 2020. Dit rapport geeft aan dat de bovenste meter van de bodem in het Oosterpark heterogeen diffuus verontreinigd is met zware metalen, met name lood. Deze verontreiniging bevindt zich vooral in de diepere grondlagen, maar komt op enkele plaatsen ook in de bovenste laag, 0 – 0,5 meter onder het maaiveld, voor.
De gemeente Amsterdam heeft dit rapport laten beoordelen door de GGD. De resultaten van het onderzoek van IDDS zijn in lijn met de eerder uitgevoerde bodemonderzoeken in het Oosterpark, die ook in het rapport worden benoemd. In dit rapport wordt een gemiddeld loodgehalte van 190 mg/kg voor de bovengrond van het park aangegeven. De GGD heeft beoordeeld dat er op basis van deze resultaten geen gezondheidsrisico is voor de parkbezoekers.
In het antwoord op vraag 1 wordt ingegaan op de verantwoordelijkheden en het toezicht.
Klopt het dat de GGD-Amsterdam andere normen voor lood hanteert en dat volgens hen, in strijd met landelijke richtlijnen, de loodwaarden tot 800 mg/kg wel toegestaan zijn in het Oosterpark? Kunt u uw antwoord toelichten?
De waarde 800 mg lood/ kg is de grenswaarde voor de functie groen met natuurwaarden, deze waarde is opgenomen in de Nota Bodembeheer van de gemeente Amsterdam. De gemeente Amsterdam heeft als bevoegd gezag de bevoegdheid, gebiedspecifieke waarden vast te stellen in hun Nota Bodembeheer.
De nota is vastgesteld door de gemeenteraad van Amsterdam. De enige landelijke richtwaarde is de Interventiewaarde voor lood. Bij overschrijding (van 530 mg/kg) dient het bevoegde gezag een afweging te maken. Met het Amsterdamse beleidskader wordt invulling gegeven aan deze nadere afweging.
Verder verwijs ik naar het antwoord op vraag 3
Begrijpt u dat omwonenden van het Oosterpark zich zorgen maken over de hoeveelheid lood in de grond van het Oosterpark? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb begrip voor de zorgen van omwonenden over lood in de bodem. Of er op een specifieke locatie sprake is van risico’s hangt af van de specifieke omstandigheden op die locatie en wordt beoordeeld door het lokaal bevoegd gezag, in dit geval de gemeente Amsterdam.
Klopt het dat onderzoek heeft uitgewezen dat er teveel lood in de bodem zit? Zo ja, wilt u dat onderzoek naar de Kamer sturen? Zo nee, bent u bereid het gemeentebestuur aan te sporen dit onderzoek te doen?
Door het adviesbureau IDDS is milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek van IDDS zijn in lijn met de eerder uitgevoerde bodemonderzoeken in het Oosterpark, die ook in het rapport worden benoemd. De gemeente heeft de GGD gevraagd om op de resultaten van het onderzoek te reageren.
De resultaten van dit nieuwe onderzoek ondersteunen het eerder gegeven advies van de GGD: er is op grond van dit en eerder uitgevoerde onderzoeken in het Oosterpark geen reden om vervolgmaatregelen te nemen voor de humane gezondheid. De speelplaatsen en de rest van het park kunnen gebruikt worden om te spelen en te recreëren
Zie ook het antwoord op vraag 3.
Hoe gaat u er voor zorgen dat bij een overschrijding van de normen, omwonenden en bezoekers van het park worden geïnformeerd? En hoe gaat u er voor zorgen dat de grond weer veilig wordt?
Onder het antwoord op vraag 1 ga ik in op de bevoegdheden en het toezicht onder de Wet bodembescherming.
Op grond van het onderzoek door RIVM over de risico’s van bodemlood hebben bevoegde overheden een handelingskader voor diffuus lood in de bodem opgesteld. Op grond van dit handelingskader kunnen bevoegde overheden lokaal beleid opstellen. Aangezien lood vooral een risico is voor jonge kinderen, richt het beleid zich met name op het voorkomen van blootstellingsrisico’s voor jonge kinderen. Dit betreft met name voorlichting en gebruiksadviezen. Het is aan het bevoegde gezag hier invulling aan te geven. De gemeente Amsterdam besteedt in de Nota Bodembeheer gemeente Amsterdam van 21 november 2019 aandacht aan bodemlood.
Heeft er bij de aanleg en/of de renovatie van het park bodemonderzoek plaatsgevonden? Zo ja, wat waren de resultaten? Zo nee, waarom niet?
Volgens de informatie die ik van de gemeente Amsterdam heb ontvangen zijn voor de renovatie van het park de benodigde bodemonderzoeken uitgevoerd. Het bevoegde gezag beoordeelt de resultaten en de risico’s en eventuele noodzakelijke vervolgmaatregelen, zoals saneren. Op basis van informatie uit het rapport hebben in het Oosterpark geen saneringen plaatsgevonden met een milieu hygiënische doelstelling. Er is een aantal meldingen gedaan op grond van het Besluit Uniforme Saneringen (Bus) om civiel werk uit te kunnen voeren. Dit betreft werkzaamheden door kabels- en leidingbedrijven.
Is de bodem eerder gesaneerd geweest? Zo ja, wanneer en op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u het eens dat duidelijkheid voor omwonenden gewenst is? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om die duidelijkheid te geven?
Zie het antwoord op vraag 7.
Het bericht 'Kritische depositiewaarden niet geschikt voor beschermen natuur' |
|
Edgar Mulder (PVV) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Bent u bekend met het bericht «Kritische depositiewaarden niet geschikt voor beschermen natuur»?1
Ja.
Klopt het dat praktijkonderzoek naar de kritische depositiewaarden (KDW) voor stikstof zelden heeft plaatsgevonden, dat sommige KDW’s hun basis vonden in bloempotten in kassen en dat de uitkomsten hiervan vervolgens werden geëxtrapoleerd naar regio’s of het hele land? Zo nee, kunt u gedetailleerd uiteenzetten hoe de KDW’s voor stikstof tot stand zijn gekomen?
Kritische depositiewaarden worden getrapt vastgesteld: eerst op Europees niveau in de vorm van bandbreedtes in kg/ha/jaar (Bobbink & Hettelingh 20112) en vervolgens specifiek voor de Nederlandse habitats – binnen deze bandbreedtes – in concrete KDW's in mol/ha/jaar, aangevuld met Nederlandse kennis als er Europees nog geen bandbreedtes zijn vastgesteld (Van Dobben e.a. (2012)3. Voor een gedetailleerde uiteenzetting van de totstandkoming zie beide rapporten.
Uit het eerstgenoemde rapport blijkt dat praktijkonderzoek (in de natuurgebieden zelf) veelvuldig heeft plaatsgevonden. Kasexperimenten vormen slechts een deel van de onderbouwing en de uitkomsten zijn met die van andere methoden gecombineerd zodat KDW's konden worden vastgesteld.
Het artikel van Briggs & Hanekamp (waar het bericht aan refereert) heeft uitsluitend betrekking op vegetaties van hoogvenen. Daarvoor zijn – naast veldexperimenten – ook kasexperimenten toegepast. Dat de uitkomsten van de kasexperimenten bruikbaar zijn, is gebleken uit een meta-analyse van 115 kasexperimenten en 107 veldexperimenten: de effecten van stikstoftoevoeging op veenmossen bleek in beide typen experimenten vergelijkbaar te zijn (Limpens e.a., 2012 4).
De extrapolatie heeft betrekking op het vegetatietype dat in hoogveengebieden aanwezig is, in een orde van grootte van vierkante meters tot hectares. Omdat deze extrapolatie wetenschappelijk geheel verantwoord is (zie de meta-analyse), zijn de uitkomsten representatief voor alle locaties waar dat vegetatietype voorkomt, zowel binnen als buiten Nederland.
Klopt het dat er geen kritische discussie is geweest tussen wetenschappers over de totstandkoming en de kwaliteit van de KDW’s voor stikstof, zoals gebruikelijk is bij wetenschappelijk onderzoek? Zo nee, kunt u een verslag van deze discussie delen?
Het vaststellen van de Europese KDW's heeft plaatsgevonden na een uitgebreid wetenschappelijk proces. Dat proces staat beschreven in hoofdstuk 2 en de bijlagen 5, 6 en 7 in het eindrapport van de UN-ECE (Bobbink & Hettelingh 2011; zie voetnoot 2).
Ook de methode van het in het antwoord op vraag 2 genoemde Nederlandse rapport is internationaal beoordeeld. De reviewcommissie bestond uit toonaangevende onafhankelijke experts uit Denemarken, Duitsland, Groot-Brittannië en Nederland.
Kunt u aantonen wat het verband is tussen KDW, stikstofdepositie en natuurkwaliteit in Nederlandse natuurgebieden en dit delen met de Kamer?
Dit verband is weergegeven in figuur 3.7 in de PBL-publicatie «Naar een uitweg uit de stikstofcrisis» (Vink e.a., 2021)5. Die laat zien dat er in beginsel een causaal verband te leggen is tussen de mate waarin de KDW wordt overschreden en de natuurkwaliteit. Bij deze figuur kunnen wel kanttekeningen worden gemaakt. De natuurkwaliteit wordt namelijk mede bepaald door andere factoren, zowel negatieve als positieve. Negatieve: door stikstof overbelaste habitats kunnen bijvoorbeeld ook last hebben van verdroging, wat tot een extra kwaliteitsafname leidt. Positieve: als bijvoorbeeld die verdroging wordt aangepakt, kan de kwaliteit (tijdelijk) gestabiliseerd worden of zelfs toenemen.
In ons land worden al heel lang herstelmaatregelen uitgevoerd, waardoor de natuurkwaliteit zo goed mogelijk in stand is gehouden (wat ook een juridische verplichting is vanwege de Habitatrichtlijn). Als dat niet zou zijn gedaan, was het verband tussen stikstofoverbelasting en natuurkwaliteit nog veel sterker aantoonbaar geweest dan in de genoemde figuur. Daarom zijn experimenten onder gecontroleerde omstandigheden zo belangrijk om het specifieke effect van stikstof op natuurkwaliteit te kunnen vaststellen (zie ook het antwoord op de tweede vraag).
Bent u bereid een onafhankelijke externe adviescommissie in te stellen die de bruikbaarheid van de KDW’s voor het Nederlandse natuurbeleid op wetenschappelijke wijze gaat toetsen? Zo nee, waarom niet?
Deze onafhankelijke toetsing heeft reeds plaatsgevonden, zoals blijkt uit het antwoord op vraag 3. Dit is recent nog bevestigd (Kamerstuk 33 576, nr. 251, met Bijlage 2021D36750).
Kunt u een update geven over de maatschappelijke kosten-batenanalyse van Natura 2000-gebieden in Nederland waar de Kamer in een motie uit 2020 (Kamerstuk 35 600, nr. 30) om heeft gevraagd?
De maatschappelijke kosten-batenanalyse waar in die motie om verzocht is, krijgt invulling via de paragraaf sociaaleconomische effecten van het programma stikstofreductie en natuurverbetering (zie ook Kamerstuk 35 334, nr. 160). Dit programma zal naar verwachting in het najaar van 2022 worden vastgesteld.
Vindt u het ook schandalig dat er familiebedrijven moeten wijken en 25 miljard euro van de belastingbetalers wordt verspild door aan alle kanten rammelend stikstofbeleid, of moeten boeren sowieso plaats maken voor de hobby’s van terreinbeherende organisaties, de energietransitie en massa-immigratie?
Uit bovenstaande antwoorden blijkt dat er geen reden is om te stellen dat het stikstofbeleid rammelt. Ook van de andere uitspraken in deze vraag neem ik afstand.
Kunt u de vragen beantwoorden voor het commissiedebat Stikstofproblematiek op 31 maart of voor een eerder gehouden plenair debat over stikstof?
De vragen zijn binnen de reguliere termijn beantwoord, maar helaas niet voor het drie weken vervroegde commissiedebat van 10 maart 2022.
De top 100 stikstof bronnen |
|
Laura Bromet (GL) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Kunt u de Kamer een lijst doen toekomen van de top 100 stikstofbronnen (bedrijven/vergunningen)?
Bij de beantwoording van deze vragen is uitgegaan van een aparte top 100 voor stikstofoxiden (NOx, als NO2; bijlage 1)1 en een aparte top 100 voor ammoniak (NH3; bijlage 2)2. Gezien het verschil in o.a. de verspreiding van deze twee stikstofverbindingen is ervoor gekozen om de lijsten gesplitst weer te geven. Het betreft gegevens afkomstig uit de Emissieregistratie (www.emissieregistratie.nl) over het meest recente jaar (2019). In de Emissieregistratie zijn – in verband met de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) – geen namen opgenomen van agrarische bedrijven. Omdat de bedrijfscode die in plaats van de bedrijfsnaam gebruikt wordt bij meerdere organisaties bekend is, is die ook niet ontsloten. In die kolom is aangegeven dat het een veehouderij betreft. Voor de veehouderijen betreft het alleen de stalemissies.
Kunt u deze lijst sorteren/specificeren naar sector en naar regio/gemeente, waarbij privéadressen niet nodig zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bij deze bedrijven/vergunningen aangeven wat de vergunde en de werkelijke uitstoot is (latente ruimte)?
Er is geen zicht op de latente ruimte in de vergunningen. De uitstoot is weliswaar geregistreerd in de emissieregistratie, maar de vergunde uitstoot wordt niet centraal geregistreerd. Dit geldt voor zowel de vergunningen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht als die op basis van de Wet natuurbescherming (Wnb). Daar komt bij dat Wnb-vergunningen worden verleend voor activiteiten en niet voor uitstoot.
Kunt u bij deze bedrijven/vergunningen aangeven welke natuurgebieden het meest direct geraakt worden door de depositie?
Er wordt op dit moment gewerkt aan het op orde krijgen van informatie met betrekking tot depositie op specifieke Natura 2000-gebieden. Daarvoor wordt een methode gehanteerd die leidt tot het inzicht in de totale depositie en de ontwikkeling daarvan per stikstofgevoelig Natura 2000-gebied. Per gebied kan vervolgens worden nagegaan wat de opgave is ten aanzien van depositiereductie en kan een koppeling gemaakt worden met de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden. Provincies werken daarom met stikstofanalyses die inzicht geven in de totale depositie op habitattypen en leefgebieden in de Natura 2000-gebieden en de ontwikkeling daarvan. Die informatie wordt gebruikt in de natuurdoelanalyses die inzichtelijk maken in hoeverre per Natura 2000-gebied voldaan wordt aan de vereisten uit de Habitatrichtlijn en wat de resterende opgave is voor het bereiken van instandhoudingsdoelstellingen. Dit vormt de basis voor samenhang tussen bron- en natuurmaatregelen en is input voor de gebiedsplannen die in 1 juli 2023 gereed zijn. Bij het vormgeven van een gebiedsgerichte aanpak wordt bekeken welke bronmaatregelen het meest passend zijn.
Kunt u bij elk van deze vergunningen aangeven wanneer de vergunning voor het laatst is herzien volgens de richtlijnen voor de beste beschikbare technieken (BBT/BREF) en tot hoeveel minder uitstoot dat heeft geleid?
De richtlijnen voor beste beschikbare technieken (BBT en BREF) leiden niet tot een aanpassing van de Wnb-vergunning, maar wel tot een aanpassing van milieuvergunningen. Veel van de bedrijven uit bijlage I en II – in het bijzonder de industriële bedrijven, maar ook grote varkens- en pluimveehouderijen – vallen onder de werkingssfeer van de Richtlijn industriële emissies (2010/75/EU). Op grond van artikel 5.10 lid 1 van het Besluit omgevingsrecht geldt voor deze bedrijven een actualisatieplicht van de milieuvergunning (waarbij vergunning en bedrijf binnen 4 jaar na publicatie van het relevante BBT-referentiedocument aangepast moeten zijn). Deze actualisatie gebeurt door het bevoegd gezag en ik heb daarom geen inzicht in de vraag tot hoeveel minder uitstoot dit leidt.
Kunt u bij deze bedrijven aangeven hoeveel directe werkgelegenheid hiermee is gemoeid?
Een vergunning in het kader van de Wnb wordt afgegeven op activiteitsniveau. Soms betreft een activiteit een heel bedrijf, vaker een onderdeel van wijziging van een bedrijf. Er zijn ook bedrijven die – omdat zij al activiteiten ontplooiden voordat Natura2000-gebieden werden aangewezen – geen Wnb-vergunning voor (een deel van hun bedrijf) hoeven te hebben. De depositie van een bedrijf is dus niet rechtstreeks gecorreleerd aan de vergunningsstatus. Het is daarnaast voor een bedrijf ook mogelijk om één activiteit niet meer uit te voeren. Daarmee is geen uitspraak te doen over de directe werkgelegenheid die hiermee is gemoeid.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Stikstofproblematiek van 31 maart?
U heeft de beantwoording ontvangen voor het hoofdlijnendebat van 6 april jl. en binnen de geldende termijn voor de beantwoording van schriftelijke vragen (met inbegrip van het gevraagde uitstel).