De berichten ‘Zelfs grote bedrijven hebben geen natuurvergunning, dus weten we niet hoeveel stikstof in de natuur terechtkomt’ en ‘Uitstoot van Gelderse bedrijven onbekend’ |
|
Cem Laçin , Frank Futselaar |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de berichten «Zelfs grote bedrijven hebben geen natuurvergunning, dus weten we niet hoeveel stikstof in de natuur terechtkomt» en «Uitstoot van Gelderse bedrijven onbekend»?1 2
Ja.
Wat is uw reactie op het nieuws dat naar schatting duizenden (grote) bedrijven niet over natuurvergunningen beschikken, zoals benodigd conform de Wet natuurbescherming?
Er kunnen verschillende redenen zijn waarom een bedrijf niet over een natuurvergunning beschikt. Er geldt onder andere geen vergunningplicht voor het aspect stikstof als de betreffende activiteit geen depositie veroorzaakt, of al bestond op de referentiedatum van het Natura 2000-gebied en sindsdien ongewijzigd is voortgezet. Daarnaast zijn er bedrijven zonder vergunning, omdat hun activiteit ten tijde van het PAS was vrijgesteld van vergunningplicht. Maar er zijn ook bedrijven waarop dit niet van toepassing is en die toch geen natuurvergunning hebben. De emissies van bedrijven zonder natuurvergunning zijn wel in beeld. De emissies van de verschillende sectoren worden bepaald door Emissieregistratie. Gegevens uit de natuurvergunning worden hier niet voor gebruikt. De uitstoot van de industriesector is bekend via het jaarlijks elektronisch Milieujaarverslag. Voor bedrijven die niet verplicht zijn om een elektronisch Milieujaarverslag te leveren, omdat de emissie onder de rapportagedrempel blijft, worden de emissies afgeleid uit gegevens als het energieverbruik en de productie-index van de bedrijven. Het totaal van deze emissies is ook bekend, doordat gegevens over de precieze hoeveelheid totaal verstookte brandstof geleverd worden door het CBS.
Hoe heeft deze situatie volgens u kunnen ontstaan en in hoeverre is dit toe te schrijven aan tekorten op het gebied van handhaving en inspectie?
Het is in eerste instantie aan bedrijven zelf om de inschatting te maken of een vergunning aangevraagd moet worden. De provincies zijn in de meeste gevallen het bevoegd gezag voor vergunningverlening, toetsing en handhaving. Zij voeren deze taken uit op basis van hun prioriteiten en de beschikbare capaciteit.
Zoals gemeld in het antwoord op vraag 2 zijn niet alle bedrijven vergunningplichtig voor het aspect stikstof. Daarnaast zijn er bedrijven zonder vergunning, omdat hun activiteit ten tijde van het PAS was vrijgesteld van vergunningplicht. Dit was het geval als de stikstofdepositie de toenmalige grenswaarde van maximaal 1 mol/hectare/jaar niet overschreed. Totdat een voorziening voor collectieve legalisering van gerealiseerde meldingen is getroffen zal, zoals aangegeven in mijn brief van 27 juni 2019 (Kamerstuk 32 670, nr. 163), geen actieve handhaving plaatsvinden. De initiatiefnemers die in het kader van de vrijstellingsregeling een melding hebben gedaan of een meldingsvrije activiteit ontplooiden, hebben immers te goeder trouw gehandeld. In mijn brief van 16 december 2019 (Kamerstuk 35 334, nr. 25) ben ik hier nader op in gegaan.
Deelt u de mening dat het terugbrengen van de stikstofuitstoot een gemeenschappelijke taak is van bedrijven, veehouderijen, overheden en inwoners, waarbij van alle partijen een inspanning dient te worden gevraagd? Zo ja, wat gaat u doen om deze lasten eerlijk te verdelen?
Ja, ik ben van mening dat dit een gemeenschappelijke taak is. In mijn brief van 4 oktober jl. (Kamerstuk 32670–167) heb ik een gebiedsgerichte aanpak geschetst. Dit sluit aan op het gegeven dat de herkomst van stikstofdepositie per gebied anders is. De keuze welke maatregel in welk gebied het beste past, is afhankelijk van een aantal factoren. Hierbij worden ook de adviezen van het Adviescollege Stikstofproblematiek betrokken. De afweging vindt plaats op basis van de effectiviteit, de kosten, de gevolgen voor de leefbaarheid, de juridische houdbaarheid, de uitvoerbaarheid en de politieke weging.
Hoe verklaart u het verschil tussen de provincie Brabant, waar pakweg een kwart tot een derde van de bedrijven niet over een vergunning beschikte, en de provincie Gelderland, waar maar liefst driekwart een vergunning bleek te missen?
In de provincies Noord-Brabant en Gelderland is een andersoortige set bedrijven bekeken, die op een ander moment is beoordeeld met het toen geldende juridische kader. Dit verklaart de verschillen in het aandeel bedrijven zonder vergunning. Noord-Brabant heeft risicogericht ieder jaar een set bedrijven bekeken, die mogelijk vanwege ligging en activiteiten een natuurvergunning nodig had. Noord-Brabant heeft in haar controles rekening gehouden met de toen geldende vrijstellingen van de vergunningplicht onder het PAS.
In Gelderland is een overzicht gegeven van alle bedrijven, waarvoor de provincie het bevoegd gezag voor de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is. Het Gelderse overzicht is opgesteld na de uitspraak van de Raad van State, waarin is geoordeeld dat de vrijstellingen van de vergunningplicht onder het PAS onrechtmatig zijn geweest. Bedrijven die gebruik maakten van deze vrijstellingen zijn door Gelderland meegenomen in het aantal bedrijven dat niet beschikt over een natuurvergunning.
Zijn u naast «stikstofprovincies» Brabant en Gelderland meer provincies bekend die gedurende de afgelopen jaren onderzoek hebben laten verrichten naar de aanwezigheid van natuurvergunningen bij bedrijven?
Er zijn geen andere, afgeronde onderzoeken bekend naar de aanwezigheid van natuurvergunningen bij bedrijven.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat alle bedrijven die vergunningplichtig zijn aan deze plicht gaan voldoen?
Het is aan de betreffende bevoegde instanties, in het algemeen de provincies, om de aanpak van vergunningverlening, toezicht en handhaving een beleidsmatige focus te geven. Zie verder het antwoord op vraag 3.
Bent u bereid om de Kamer op korte termijn een overzicht per provincie te verstrekken van de dekkingsgraad aan natuurvergunningen bij bedrijven? Zo nee, waarom niet?
Het is niet bekend hoeveel bedrijven er ten onrechte geen vergunning hebben in het kader van de Wet natuurbescherming. Of een vergunning noodzakelijk is, hangt af van bedrijfsspecifieke en locatiespecifieke kenmerken. Deze zijn niet op voorhand bekend. Daarom beschikken de provincies, die in de meeste gevallen het bevoegd gezag voor vergunningverlening zijn, niet over een overzicht van bedrijven die ten onrechte geen natuurvergunning hebben.
Hoe vaak controleren provincies op de aanwezigheid van natuurvergunningen, welke omgevingsdiensten zijn hiervoor verantwoordelijk en bestaat hier een wettelijke controletermijn voor?
Het bevoegd gezag bepaalt de inzet op toezicht en handhaving. Dit verschilt per provincie. Er gelden geen wettelijke verplichtingen voor termijnen of controles.
Kunt u de Kamer informeren over de voortgang van het handhavingsverzoek dat milieuorganisatie Mobilisation for the Environment (MOB) is gestart inzake het ontbreken van een natuurvergunning voor Schiphol?
Naar aanleiding van het van MOB ontvangen handhavingsverzoek is aan het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en aan de SchipholGroup de mogelijkheid geboden om daarop een zienswijze in te dienen. Beide hebben daar gebruik van gemaakt. De zienswijzen zijn ontvangen op 4 december respectievelijk 28 november jl. Deze zienswijzen worden nu bestudeerd en meegenomen in de besluitvorming op het handhavingsverzoek. Aan MOB is meegedeeld dat het besluit op het handhavingsverzoek uiterlijk 1 april 2020 zal worden genomen, zo mogelijk eerder.
Hoe is het gesteld met de aanwezigheid van natuurvergunningen bij de andere (grote) mainports en luchthavens in Nederland?
Voor beantwoording van de vragen over de aanwezigheid van natuurvergunningen bij de luchthavens van nationale betekenis verwijs ik naar informatie van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat in de brief van 15 oktober 2019 (Kamerstuk 31 936, nr. 698), de antwoorden op de schriftelijke vragen over het bericht «Schiphol is niet de enige: ook 5 andere Nederlandse vliegvelden missen natuurvergunning» (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 540) en de antwoorden op aanvullende schriftelijke vragen over dit bericht (d.d. 9 december 2019).
Wat betreft de mainports zijn met name de in de Rotterdamse haven gevestigde bedrijven aan te merken als inrichtingen als bedoeld in de Wabo. Deze inrichtingen dienen te beschikken over verschillende vergunningen, waaronder een omgevingsvergunning. Het bevoegd gezag voor de afgifte van deze vergunning is de DCMR, de gezamenlijke uitvoeringsdienst van de provincie Zuid-Holland en vijftien gemeenten in de regio Rijnmond en Goeree-Overflakkee. In het kader van een aanvraag voor een omgevingsvergunning op grond van de Wabo beziet de DCMR of voor de voorgenomen activiteit ook een natuurvergunning benodigd is. Omgevingsdienst Haaglanden (ODH) is namens de provincie Zuid-Holland verantwoordelijk voor het verlenen van ontheffingen en vergunningen bij natuuraspecten. Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid (OZHZ) voert namens de provincie Zuid-Holland toezicht en handhaving uit voor de Wet natuurbescherming. OZHZ en ODH controleren al enkele jaren of bedrijven over een natuurvergunning dienen te beschikken. Hierbij zijn ook de andere omgevingsdiensten in Zuid-Holland betrokken. Dit heeft ertoe geleid dat al veel bedrijven (zowel agrarisch als industrie) een natuurvergunning hebben aangevraagd. Door de PAS-uitspraak heeft dit tijdelijk stil gelegen, maar deze controles worden spoedig hervat.
De kosten van de gevolgen van de stikstofuitspraak |
|
Frank Futselaar , Sandra Beckerman |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Waar is het bedrag van 500 miljoen euro dat het kabinet uittrekt voor de stikstofcrisis op gebaseerd, en is dit voldoende voor de korte en lange termijn?1
Het kabinet heeft besloten tot de instelling van een begrotingsreserve Stikstof van € 500 miljoen voor nieuwe bron- en natuurherstelmaatregelen. De aard en timing van maatregelen voor de aanpak van de stikstofproblematiek is nog onzeker. De € 500 miljoen wordt gedekt uit de onderschrijding van het budget in 2019 (zie Najaarsnota). Het bedrag van € 500 miljoen is afgeleid van de beschikbare budgettaire ruimte binnen het uitgavenplafond. Randvoorwaardelijk voor aanwending van deze middelen is dat eerst in kaart wordt gebracht welke (kostenefficiënte) bronmaatregelen en natuurherstelmaatregelen genomen kunnen worden, wat deze opleveren qua vermindering van stikstofdepositie en bijdrage aan natuurherstel en wat de budgettaire gevolgen van de maatregelen zijn. Hierna zal ook pas duidelijk zijn of het bedrag van € 500 miljoen voldoende is.
Komt de aangekondigde 500 miljoen euro in het geheel uit de «woningbouwimpuls» van 1 miljard euro, die is aangekondigd op Prinsjesdag, of zijn er andere dekkingen van de 500 miljoen?
De begrotingsreserve Stikstof van € 500 miljoen is aanvullend op de € 1 miljard die gereserveerd staat voor de «woningbouwimpuls». De begrotingsreserve van € 500 miljoen is gevuld door onderschrijding in 2019 (zie Najaarsnota).
Hoeveel van de 1 miljard euro aan «woningbouwimpuls» gaat daadwerkelijk naar woningbouw, hoeveel naar infrastructuur en hoeveel naar de gevolgen van de stikstofuitspraak en kunt u uw antwoord toelichten?
Met de woningbouwimpuls van € 1 miljard kan een belangrijke bijdrage worden geleverd aan het versnellen van de woningbouw, de beschikbaarheid van voldoende betaalbare woningen, inclusief de bijdragen aan de infrastructurele ontsluiting die daarvoor nodig is en het opvangen van de gevolgen van de stikstofuitspraak voor de woningbouw en het zorgdragen voor een kwalitatief goede leefomgeving. Er is geen sprake van schotten binnen de woningbouwimpuls. In een afwegingskader wordt nader uitgewerkt welke procedures en voorwaarden er worden gesteld aan een Rijksbijdrage. Uw Kamer wordt door de Minister voor Milieu en Wonen begin volgend jaar nader geïnformeerd.
Waarom wordt in de Kamerbrief over de stikstofproblematiek gesproken over 75.000 nieuwe woningen en in de Kamerbrief over de woningbouwimpuls over 65.000 nieuwe woningen?2
In de Nationale Woonagenda heeft het kabinet met relevante partijen de ambitie vastgelegd om jaarlijks 75.000 woningen te realiseren. In 2018 is deze ambitie gehaald, en ook dit jaar verwacht het kabinet dat we de benodigde productie kunnen realiseren. Door teruglopende vergunningen als gevolg van de stikstofproblematiek, en ook door de capaciteit in de bouw en afzwakking van de conjunctuur lopen projecten vertraging op en staat de ambitie van 75.000 woningen onder druk.
In de brief over de stikstofproblematiek (Kamerstuk 35 334, nr.1) staan diverse maatregelen die het kabinet neemt om op korte termijn voldoende stikstofruimte te realiseren. Met deze stikstofmaatregelen ontstaat voldoende stikstofruimte voor de bouw van 75.000 woningen in 2020.
In de brief over de woningbouwimpuls staan de uitgangspunten en het proces voor een Rijksbijdrage. Door onder voorwaarden aanvullende middelen beschikbaar te stellen aan gemeenten, kan de rijksoverheid sturing geven en zorgen dat er sneller en meer betaalbare koop- en huurwoningen worden gebouwd in een kwalitatief goede leefomgeving. In deze brief heb ik aangegeven dat ik verwacht dat de woningbouwimpuls kan bijdragen aan de bouw van 65.000 woningen. Dit is een rekenkundige schatting op basis van een gemiddelde onrendabele top van circa € 15.000 per woning3. In de praktijk zal de hoogte van de bijdrage per woningbouwproject verschillen. De uiteindelijke hoogte is namelijk afhankelijk van de complexiteit en de mate waarin een tekort door additionele inzet van betrokken partijen verminderd kan worden. Zo kan in de regio Utrecht door het combineren van de bijdragen van diverse partijen een relatief groot effect op de woningbouw worden bereikt. De woningen die met de impuls gerealiseerd worden dragen bij aan de langjarige ambitie om jaarlijks 75.000 woningen te realiseren.
Is het mogelijk dat geld uit de «woningbouwimpuls» wordt besteed aan de sanering van de veehouderij? Zo nee, waar komt de extra 60 miljoen euro vandaan?3
In antwoord op 3 heb ik aangegeven waar de woningbouwimpuls voor bedoeld is.
De extra € 60 miljoen voor de subsidieregeling sanering varkenshouderijen is gefinancierd uit de hiervoor gereserveerde Urgenda-middelen.
Wat zullen de (extra) kosten voor gemeenten en provincies zijn om de gevolgen van de stikstofuitspraak op te vangen en hoe gaat u hen hierbij ondersteunen, aangezien veel gemeenten het al financieel moeilijk hebben door onder meer de Pfas-problematiek en de kosten van het sociaal domein?4 5 6 7
Op dit moment is nog niet inzichtelijk wat de exacte financiële gevolgen van de stikstofuitspraak voor gemeenten en provincies zijn. Het is van belang dat de betreffende overheden waar mogelijk worden ondersteund. Zo is de helpdesk van BIJ12 (uitvoeringsorganisatie van de provincies) reeds uitgebreid om alle vragen (waaronder die van overheden) te kunnen beantwoorden. Aanvullend hierop richt het kabinet een «vliegende brigade» in, waarmee bevoegde gezagen op locatie ondersteund kunnen worden bij de toestemmingverlening. Tot slot is het Expertteam Woningbouw beschikbaar om gemeenten te helpen bij concrete woningbouwprojecten die tegen stikstofvragen aan lopen en kunnen daar extra ondersteuning bieden.
Problemen met de toepassing van thermisch gereinigde grond (TGG). |
|
Maurits von Martels (CDA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van de ontwikkelingen op het gebied van de stopzetting van de toepassing van thermisch gereinigde grond (TGG) sinds 2017? Kunt u een tijdlijn schetsen van de ontwikkelingen sinds het stopzetten? Kunt u daarbij aangeven wie de stopzetting heeft afgedwongen, wat het stopzetten van de toepassingen van TGG toentertijd rechtvaardigden en welke onderzoeksuitkomsten het rechtvaardigen dat de toepassing van TGG bijna twee jaar na dato nog steeds stil ligt?
Ja, ik ben op de hoogte van de ontwikkelingen op het gebied van de stopzetting van de toepassing van thermisch gereinigde grond (TGG).
Rijkswaterstaat heeft in maart 2017 besloten om TGG vooralsnog niet meer in haar werken toe te passen, dit vanwege problemen met de kwaliteit. In mijn beantwoording van de Kamervragen van het lid Dik-Faber (ChristenUnie) van 5 juli 2018 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de problemen met en het onderzoek naar de kwaliteit van TGG in de Westdijk te Bunschoten. De kwaliteit van de TGG voldeed niet aan de normen die gesteld worden vanuit het Besluit Bodemkwaliteit en had niet toegepast mogen worden. Dit heeft het vertrouwen in het product TGG bij de afnemers geschaad en heeft geleid tot een terughoudendheid in het gebruik van TGG. Het Waterschap Vallei en Veluwe is voornemens de toegepaste TGG in het dijklichaam te verwijderen.
Op basis van de signalen over de problemen heeft de ILT onderzoek gedaan naar het reinigingsproces van de thermische reinigers. Hieruit kwam naar voren dat het reinigingsproces niet in overeenstemming was met de beoordelingsrichtlijn «bewerken van verontreinigde grond en baggerspecie». Daarnaast heeft TGG door het reinigingsproces andere eigenschappen dan de grond die bij normale ontgravingen vrijkomt. Dat maakt dat sommige zware metalen en sulfaat in hogere concentraties kunnen uitspoelen dan eerder werd verwacht.
Op 30 november 2018 heeft de ILT, vanuit haar rol in het toezicht op de keten, de omgevingsdiensten geattendeerd op de stagnatie van de afzet van TGG. Om het vertrouwen in de geproduceerde TGG te herstellen heeft de ILT in het najaar van 2018 de beide thermische reinigers gevraagd om de kwaliteit van de voorraden TGG te verifiëren.
Op 11 december 2018 heb ik in mijn brief over het duurzaam hergebruik van grond de Tweede Kamer geïnformeerd over de eigenschappen en kwaliteit van TGG en over de voorgenomen registratie van toepassingen van TGG. Tevens heb ik aangegeven dat ik in overleg met de branche zal onderzoeken welke aanvullende maatregelen nodig zijn om een verantwoorde toepassing van TGG mogelijk te maken.
De ILT is eind 2018 – begin 2019 met de thermische reinigers een bemonsteringstrategie overeengekomen voor de bestaande voorraden aan TGG. Beide reinigers zijn in het voorjaar van start gegaan met de uitvoering van de bemonstering en analyses. Op 26 april 2019 heeft de ILT de omgevingsdiensten geïnformeerd over het verificatieonderzoek.
Vanaf augustus 2019 zijn door de thermische reinigers de eerste resultaten van het verificatieonderzoek naar de voorraden aan de ILT overlegd. Uit de analyse van de resultaten door de ILT kwam een aantal technische onduidelijkheden naar voren die afgelopen najaar door de beide thermische reinigers verder zijn uitgezocht en toegelicht. De resultaten van deze verificatiekeuringen zullen deel uitmaken van de verzamelde bewijsmiddelen die samen de milieuhygiënische verklaring (MHV) vormen, welke bij het aanbieden van TGG moet worden overhandigd aan de afnemer.
De thermische reinigers hebben toegezegd aan de ILT om aan de afnemers aan te geven hoe praktisch invulling kan worden gegeven aan de zorgplicht zodat het uitlooggedrag van sommige stoffen uit de TGG wordt ondervangen. Het lokaal bevoegd gezag kan op basis van deze gegevens uiteindelijk alle risico’s afwegen en locatie specifiek passende beheersmaatregelen bepalen ten behoeve van de daadwerkelijke nuttige toepassing van de voorraden TGG. De ILT heeft deze week de goedkeuringsbrieven op het verificatieonderzoek aan de thermische reinigers verstuurd. Dit betekent dat de thermische reinigers TGG weer kunnen aanbieden. De omgevingsdiensten worden hierover door de ILT geïnformeerd.
Rijkswaterstaat heeft een inventarisatie gemaakt van toepassing van TGG in hun werken. Uw Kamer zal in het eerste kwartaal van 2020 worden geïnformeerd over de mogelijke aanpak. Rijkswaterstaat zal met de thermisch reinigers in overleg treden over mogelijke toepassingen van TGG.
Deelt u de mening dat het belangrijk is om vanuit de gedachten van een circulaire economie, zoals ook benadrukt wordt in het regeerakkoord, grond zoveel mogelijk her te gebruiken? Welke toekomst voorziet u voor TGG en voor welke toepassingen ziet u TGG als een circulaire oplossing? Voor welke toepassingen ziet Rijkswaterstaat TGG als een mogelijke circulaire oplossing?
Ik deel de mening dat het belangrijk is om vanuit de gedachte van een circulaire economie grond zoveel mogelijk te hergebruiken. Hierbij is het belangrijk dat de kwaliteit van de hergebruikte grond voldoet aan de eisen die gesteld worden vanuit het Besluit bodemkwaliteit. Daarbij moet ook de zorgplicht voor het omgaan met niet-genormeerde stoffen in acht genomen worden.
Nu de ILT aangeeft dat de verificatiekeuringen van de opgeslagen TGG bij de beide reinigers betrouwbaar tot stand zijn gekomen, kan TGG weer worden aangeboden. Het is aan de afnemers om een afweging te maken om TGG wel of niet toe te passen. Dat geldt ook voor eventuele toepassingen in Rijkswaterstaat werken.
Voert de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) het onderzoek uit dat in de Kamerbrief van 11 december 2018 als volgt staat beschreven: «in overleg met de branche onderzoeken worden gedaan welke aanvullende maatregelen nodig zijn om een verantwoorde toepassing aan TGG mogelijk te maken»?1 Hoe zijn de branches hierbij betrokken? Is dit onderzoek inmiddels afgerond? Zo ja, wilt u dit onderzoek zo spoedig mogelijk met de Kamer delen? Op welke termijn verwacht u dat dit onderzoek beschikbaar komt, indien het onderzoek nog niet beschikbaar is? Kunt u daarbij tevens aangeven aan welke wettelijke vereisten TGG moet voldoen en in hoeverre alleen deze aspecten of ook andere aspecten in dit onderzoek zijn meegenomen?
In het voorjaar van 2019 is enkele keren overleg geweest met de thermische reinigers over mogelijke aanvullende maatregelen van de reinigers om het vertrouwen in de markt weer te herstellen. Uit het overleg bleek dat de prioriteit van de thermische reinigers lag op het verifiëren van de kwaliteit van de bestaande voorraden aan TGG. Ik heb dit in mijn brief van 5 september 2019 aangegeven. Voor het toepassen van TGG is het Besluit en de Regeling bodemkwaliteit van toepassing. Nu de ILT aangeeft dat de verificatiekeuringen van de opgeslagen TGG bij de beide reinigers betrouwbaar tot stand zijn gekomen en de reinigers hebben toegezegd hoe invulling gegeven kan worden aan de zorgplicht, kunnen de huidige voorraden TGG worden aangeboden. Verder laat ik de normen en de onderzoeksmethode voor TGG door het RIVM evalueren. Naar de toekomst toe vind ik het wenselijk om de voorwaarden die gesteld worden aan TGG te expliciteren. Dit onderzoek wordt naar verwachting eind derde kwartaal 2020 afgerond.
Klopt het dat de toepassingen van TGG vanuit de hele sector nu al 14 maanden stilliggen in afwachting van dit onderzoek? Deelt u de mening dat de sector (ondermeer financieel) ernstig te lijden heeft onder het stopzetten van TGG-toepassingen? Kunt u aangeven hoe groot die schade momenteel reeds is? Welke rol ziet u voor uzelf, de ILT, de DCMR en andere betrokken om de problemen op te lossen en de afzet van TGG op korte termijn weer mogelijk te maken?
Als gevolg van de incidenten met TGG zoals in de Westdijk is er in de markt onrust ontstaan over de kwaliteit van de TGG. Vanuit de circulaire economie is er belang om zoveel mogelijk grond te hergebruiken, echter de kwaliteit moet wel betrouwbaar zijn. Zoals ik in mijn brief van 11 december 2018 heb aangegeven is het vertrouwen in TGG sterk afgenomen. Het verifiëren van de kwaliteit is een eerste vereiste om het vertrouwen in de geproduceerde TGG weer te herstellen. Dit is de verantwoordelijkheid van de producenten. Zolang de kwaliteit van de huidige voorraden van TGG niet geverifieerd was, is gebleken dat de afnemers erg terughoudend zijn om partijen TGG te accepteren.
De thermische reinigers ondervinden gevolgen van de problemen met de afzet van TGG. De omvang van deze schade kan ik niet aangeven omdat dit private organisaties betreft. Naast de thermische reinigers ondervinden ook toeleveranciers van verontreinigde bodem en oliehoudend slib de gevolgen. Het is daarom belangrijk dat TGG zo snel mogelijk weer op verantwoorde wijze kan worden toegepast.
Verder heb ik bij de reinigers aandacht gevraagd voor de milieuschade en de maatschappelijke schade die is ontstaan door het toepassen van TGG die niet aan de vereisten voldoet. Het waterschap Vallei en Veluwe is voornemens de toegepaste TGG in de Westdijk te verwijderen.
Waar kunnen bedrijven met zwaar verontreinigde grond op dit moment terecht, nu door de enorme overschotten aan gereinigd materiaal de verwerkingssector geen grond meer aan kan nemen? In hoeverre zijn er vergunningen verleend om de opslag van TGG uit te breiden? Wat wordt er in de tussentijd met de zwaar verontreinigde grond gedaan? Zijn er situaties waarin de volksgezondheid mogelijk in gevaar komt? Zo ja, waar? Zo nee, hoe weet u dat dit niet aan de orde is?
De verontreinigde grond die eerst thermisch gereinigd werd kan deels naar andere grondreinigers met andere verwerkingstechnieken worden afgezet. Dit is afhankelijk van de samenstelling van de grond en van de verontreiniging. Grote delen van de verontreinigde grond worden in tussenopslag gehouden op ontgravingslocaties of binnen opslaginrichtingen in afwachting van mogelijke afzet naar de thermische reinigers. Voor enkele specifieke materiaalstromen zoals rioolzand en slibresiduen geven inzamelaars aan dat de opslag begint te knellen. Nu er weer zicht komt op dat TGG weer toegepast kan worden, zal naar verwachting ook de inname van verontreinigde grond door de thermisch reinigers weer kunnen plaatsvinden. Daarmee komt een oplossing voor de knelpunten nabij.
TGG wordt toegepast in grootschalige, veelal infrastructurele werken. Dit betreft bijvoorbeeld dijklichamen, geluidswallen en nabij wegen, zoals in het talud. Bij deze toepassingen is vanwege de wijze van toepassing de blootstelling en daarmee samenhangende risico voor de volksgezondheid verwaarloosbaar. Het RIVM heeft onderzoek gedaan naar de toepassingen van TGG in Perkpolder en de Westdijk te Bunschoten. Het RIVM geeft aan dat bij de Westdijk in de huidige (beheerste) situatie de risico’s voor dier en milieu relatief beperkt zijn met uitzondering van vee-drenking en dat er geen risico’s zijn voor de volksgezondheid. Voor Perkpolder geeft het RIVM ook aan dat er geen gezondheidsrisico’s zijn voor de volksgezondheid.
Welke (aanvullende) maatregelen zijn er nodig om TGG-toepassingen weer mogelijk te maken? Wat bent u voornemens om op korte termijn te doen zodat de TGG-markt weer van de grond komt?
In vraag 2, 3 en 4 ben ik ingegaan op de aanvullende maatregelen die er nodig zijn om TGG-toepassingen weer verantwoord mogelijk te maken. De ILT heeft aangegeven dat de verificatiekeuringen van de opgeslagen TGG bij de thermische reinigers betrouwbaar tot stand zijn gekomen. TGG kan door de thermische reinigers weer worden aangeboden.
Het lokaal bevoegd gezag kan op basis van deze informatie uiteindelijk alle risico's afwegen en locatie specifiek passende beheersmaatregelen bepalen ten behoeve van het toepassen van de voorraden TGG.
Het bericht dat vermeend schone stallen net zo vervuilend als traditionele stallen zouden zijn |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Uit koeienstallen ontsnapt veel meer stikstof dan werd aangenomen, blijkt uit onderzoek»?1
Ja.
Is het waar dat uit het genoemde onderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) blijkt dat de stallen met milieubesparende technieken zoals emissie-arme vloeren en luchtwassers toch veel meer stikstof uitstoten dan tot voorheen werd aangenomen? Zo ja, van hoeveel meer uitstoot is sprake? Zo nee, wat is er niet waar?
Het onderzoek laat zien dat een deel van de bedrijfsvormen voor de veehouderij een hoger verlies aan gasvormige stikstof heeft dan verwacht. Het is echter onduidelijk welk deel van de stikstofuitstoot kan worden toegerekend aan ammoniak. Het onderzoek geeft het signaal dat emissiearme vloeren bij melkvee mogelijk niet goed werken. Voor luchtwassers geeft dit onderzoek geen nieuwe indicatie voor slecht functioneren. In het wasproces wordt ammoniak in het spuiwater opgenomen. De omvang van die afvoerpost is in het onderzoek niet vastgesteld. Het onderzoek biedt daarom geen aanwijzing over de werking van luchtwassers.
Hoe verhoudt de uitstoot van de vermeend schone stallen zich tot die van de traditionele stallen?
Hierover is geen algemene uitspraak te doen. Het rendement van emissiereducerende systemen en technieken varieert van 20% tot meer dan 90%.
Acht u het mogelijk dat een verkeerd gebruik van de emissie-besparende technieken tot meer uitstoot dan verwacht leidt? Zo ja, waarom en is dat in de praktijk te corrigeren? Zo nee, waarom niet?
Emissiebesparende technieken leveren de verwachte besparing doorgaans alleen bij goed gebruik. Vooral bij complexe en hoogrenderende technieken gelden daarom verplichtingen om dat goede gebruik te borgen. De verplichte elektronische monitoring van luchtwassers is daarvan het belangrijkste voorbeeld. Voor alle technieken geldt dat goede naleving en handhaving nodig zijn om de potentie van deze technieken in de praktijk te realiseren.
Hoeveel overheidssteun is er verleend in milieubesparende technieken voor stallen?
Zoals aangegeven door de Minister van Economische Zaken en Klimaat in antwoorden op feitelijke vragen over de begrotingsbehandeling 2020 van
5 november jl. verstrekt de rijksoverheid bijdragen aan investeringen die (mede) als doel hebben de emissies in de veehouderij te reduceren. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de bijdragen van de rijksoverheid op deze onderwerpen in de periode 2009–2018.
Rijksoverheidsuitgaven periode 2009–2018 (x 1.000)
Emissie reducerende technieken
Emissie reducerende huisvestingsystemen
Combinatie
MIA/Vamil (fiscaal voordeel)
€ 16.724
€ 442.8361
SBIR (subsidie)
€ 9.800
€ 4.900
MIDS (subsidie)
€ 181
Fijnstof (subsidie)
€ 15.306
Luchtwassers (subsidie)
€ 21.7462
IDSH (subsidie)3
€ 84.208
Ammoniakreductie 2018 kalverstallen (subsidie)
€ 178
Totaal
€ 26.524
€ 469.841
€ 99.514
Voor wat betreft huisvestingsystemen gaat het bij MIA/Vamil om «duurzame stallen». Dit omvat meer dan uitsluitend emissiereductie.
Luchtwassers worden gezien als onderdeel van huisvestingsystemen.
ISDH subsidie is bedoeld voor «duurzame stallen». Dit omvat meer dan uitsluitend emissiereductie.
Als zou blijken dat deze investeringen niet of onvoldoende tot emissiebeperking leiden, bent u dan van mening dat overheidssteun voortaan achterwege zou moeten blijven en beter voor wel effectieve maatregelen kan worden ingezet? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot uw beleid ten aanzien van stikstof? Zo nee, waarom niet?
Als maatregelen niet of onvoldoende effectief zijn, zal het kabinet daar geen overheidssteun aan geven. Ook in het beleid ten aanzien van stikstof wordt niet ingezet op investeringen die niet effectief zijn.
Kunt de resultaten van het genoemde onderzoek naar de Kamer sturen?
Het CBS-rapport over gasvormige stikstofverliezen maakt onderdeel uit van het advies over de actualisering van de excretienormen. Dit advies wordt opgesteld door de Commissie Deskundigen Meststoffenwet (CDM) en is nagenoeg afgerond. Ik zal het CDM-advies voor het eind van het jaar met uw Kamer delen. Zowel het advies als het CBS-rapport waren als concept al onderdeel van de consultatie van de actualisering van de excretienormen afgelopen zomer.
De vervuiling door gaswinning in Overijssel |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht van RTV Oost over de vervuiling door gaswinning in Overijssel?1 Wat is hierop uw reactie?
Ik ken de berichtgeving en ik heb begrip voor de zorgen die burgers hebben over de verontreinigingen in de bodem. Ik vind het ook goed dat zij de verschillende betrokken overheden aanspreken en vragen om deze zorgen aandacht te geven. Het beeld dat in de berichtgeving wordt opgeroepen dat er niets gedaan zou zijn, herken ik niet. In de verdere beantwoording laat ik zien welke stappen er voor de genoemde locaties zijn genomen. Ik licht eerst het huidige beleid met betrekking tot bodemsaneringen toe.
In mijn brief van 18 juni 2018 aan uw Kamer2 ben ik ingegaan op bodemverontreinigingen bij mijnbouwinstallaties, het toezicht daarop, de saneringen, en de Wet bodembescherming (Wbb). Volgens de Wbb zijn bodemverontreinigingen die voor 1 januari 1987 zijn ontstaan zogenoemde historische verontreinigingen, waarvoor het bevoegd gezag niet bij het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) ligt. De bodemverontreiniging bij Wanneperveen-1 is een zogenoemde historische verontreiniging. De provincie Overijssel is hierbij het bevoegd gezag. Bij een historische verontreiniging bepalen de eventuele risico’s (humaan, ecologie, verspreiding) in relatie tot het gebruik van de locatie, of de verontreiniging binnen vier jaar moet worden gesaneerd. Verontreinigingen die na 1 januari 1987 zijn ontstaan, moeten volgens de Wbb – zoveel als technisch, financieel en ruimtelijk mogelijk is – verwijderd worden.
Welke stappen zijn er door de Staat, de provincie en de NAM (Nederlandse Aardolie Maatschappij) in chronologische volgorde gezet sinds 2016 om de vervuilde grond te saneren per locatie?
In de berichtgeving wordt nader ingegaan op de locaties Wanneperveen-1 en Tubbergen-7. In samenwerking met de provincie Overijssel zijn voor deze twee locaties de stappen op een rij gezet.
Waarom is er nog geen begin gemaakt met de sanering?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u in een overzicht duidelijk maken bij welke locaties de bodem en het grondwater is gemonitord op vervuiling? Wat zijn de bevindingen daarvan?
De provincie Overijssel heeft een overzicht4 gemaakt van de NAM locaties. Op alle locaties waar mijnbouwactiviteiten plaatsvinden, wordt jaarlijks via peilbuizen het grondwater gemonitord. Hiervan wordt door de mijnbouwondernemingen een rapport gemaakt en aan het bevoegd gezag gestuurd. Het bevoegd gezag van de desbetreffende locatie zal het rapport beoordelen. Indien in het water uit de peilbuis componenten worden gemeten die niet in water thuis horen dan moet het mijnbouwbedrijf dit onderzoeken. Aan de hand van de resultaten kunnen maatregelen worden opgelegd.
Het grondwater op de locatie wordt jaarlijks gemonitord. In 2016 heeft de provincie Overijssel NAM verzocht om een actualiserend bodemonderzoek uit te voeren. Het adviesbureau Arcadis heeft het onderzoek uitgevoerd. Men heeft in het grondwater op de locatie verhoogde concentraties aan benzeen, xylenen, minerale olie en barium gemeten. Uit het onderzoek is gebleken dat er geen interventiewaarden worden overschreden. In het rapport wordt aangegeven dat de verontreiniging zich vooral bevindt in de eerste drie meter onder het maaiveld. De bodemverontreiniging is ernstig, maar niet spoedeisend. Op het terrein hebben in het verleden ook al deelsaneringen plaatsgevonden. Als NAM de locatie definitief verlaat zal deze volledige gesaneerd worden.
Het grondwater wordt in het kader van de in 1991 gestarte sanering gemonitord. Uit de monitoring periode 2007 – 2013 en het aanvullende grondwateronderzoek blijkt dat de verontreiniging zich niet of nauwelijks verspreidt en derhalve geen sprake is van een onbeheersbare situatie. Op grond van de beschikking van 26 januari 2016 bestaat er geen verplichting om de beschikte grondwaterverontreiniging te monitoren na 2016.
De bodemverontreiniging binnen de locatie is 25 februari 2010 beschikt als een geval van ernstige verontreiniging. De verontreiniging hoeft niet met spoed te worden gesaneerd bij het gebruik van de locatie als bedrijfsterrein. Na het ontmantelen van de locatie wordt door de NAM de locatie gesaneerd om het gebruik als natuur mogelijk te maken.
Hoe is in Overijssel de kwaliteit van het drinkwater? Op basis van welke gegevens geeft u antwoord?
Uit de informatie van de provincie Overijssel blijkt dat de kwaliteit van het drinkwater in Overijssel uitstekend is. De kwaliteit van het drinkwater wordt zorgvuldig beschermd. De provincie beschermt de bronnen voor de drinkwatervoorziening via het voorzorgsprincipe in het beschermingsbeleid en via voorkantsturing in de ruimtelijke ordening. Hiermee wordt beoogd dat activiteiten met een risico voor het drinkwater worden geweerd en alleen functies met een laag risico (zogenoemde harmoniërende functies) worden toegelaten.
Daarnaast zijn er gebiedsdossiers per wingebied opgesteld. Hierin zijn de in het gebied aanwezige risico’s beschreven in combinatie met een maatregelprogramma om deze risico’s te bewaken, te verkleinen of geheel weg te nemen. Ook Vitens (waterleidingbedrijf in Overijssel) houdt kwaliteit van het water dat naar de winputten toestroomt in de gaten. Men beschikt over een uitgebreid meetnet van waarnemingsputten en neemt daaruit met regelmaat monsters om de waterkwaliteit te analyseren.
Erkent u de spoedeisendheid van de twee genoemde locaties in Wanneperveen en Tubbergen? Wat gaat u doen om de provincie te helpen de bodem rondom die locaties zo spoedig mogelijk te saneren? Wat heeft de provincie van u nodig om de bodem te laten saneren? Wat heeft de provincie nodig van de NAM om de bodem te laten saneren?
Uit de door de provincie Overijssel afgegeven beschikkingen blijkt dat de situatie binnen de twee genoemde locaties niet spoedeisend is. De verontreiniging binnen de locatie Wanneperveen en Tubbergen-7 is ernstig maar niet spoedeisend.
De geconstateerde verontreiniging buiten de locatie Tubbergen-7 is spoedeisend, vanwege de nabijheid van een kwetsbaar Natura2000-gebeid. De sanering aldaar is vanwege de spoedeisendheid reeds gestart.
De locatie Wanneperveen-1 zal, nadat deze niet meer wordt gebruikt als bedrijfsterrein, worden ontmanteld en gesaneerd. De verontreiniging buiten de locatie Wanneperveen-1 is niet spoedeisend. NAM is op mijn verzoek met de provincie Overijssel in overleg om buiten de locatie een deelsanering uit te voeren.
Op het gebied van de Wbb is voor de locatie Wannerperveen-1 en Tubbergen-7 op dit moment geen actie nodig om de provincie te ondersteunen. Het proces loopt. NAM voldoet aan de voorwaarden die in de beschikkingen zijn opgenomen.
De provincie zal de aanvragen van de NAM toetsen conform de Wbb en toe zien op de sanering. De NAM zal als opdrachtgever de werkzaamheden laten uitvoeren. NAM moet met betrekking tot de stikstofdepositie de berekeningen aanleveren die het voor de provincie mogelijk maken om de saneringen door te laten gaan.
Bent u bereid een plan van aanpak te maken voor overige locaties in Overijssel die moeten worden gesaneerd?
De huidige wet- en regelgeving voorziet in een duidelijk prioritering wat betreft de aanpak van verontreinigde locaties. Spoedeisende locaties worden als eerste aangepakt. De niet-spoedeisende locaties worden gesaneerd zodra deze van functie veranderen. De provincie Overijssel heeft in 2016 een lijst opgesteld van de bodemkwaliteit op de 34 NAM locaties. Uit dit overzicht blijkt dat de provincie Overijssel of de desbetreffende gemeente ten aanzien van de Wbb het bevoegd gezag is. De provincie Overijssel en de gemeenten handelen vanuit dit actuele overzicht. Het is niet aan het Ministerie van EZK om voor deze locaties een plan van aanpak op te stellen.
Hoe is het met de vervuiling van de bodem gesteld bij andere boorlocaties in Nederland? Gaat u ook uw invloed aanwenden bij het saneren van die plekken?
Een generiek overzicht van alle mijnbouwlocaties en boorputten kan via de website www.nlog.nl via de interactieve kaart bekeken worden. Via de website www.bodemloket.nl kan via een interactieve kaart of via een gelinkte websites informatie worden gevonden over de lokale bodemkwaliteit.
In mijn brief5 van 12 oktober 2017 aan uw Kamer ben ik ingegaan op bodemverontreinigingen bij mijnbouwinstallaties, het toezicht daarop, de saneringen, en de Wet bodembescherming (Wbb). Volgens de Wbb zijn bodemverontreinigingen die voor 1 januari 1987 zijn ontstaan zogenoemde historische verontreinigingen, waarvoor het bevoegd gezag niet bij het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat ligt. Ik beschik dan ook niet over een overzicht van historische bodemverontreinigingen waarvoor de provincies of gemeenten het bevoegd gezag zijn. Het is in eerste plaats aan het bevoegd gezag om ervoor te zorgen dat boorlocaties binnen de wettelijke kaders gesaneerd worden. Ik heb hier wat betreft de historische verontreinigingen geen rol en wil ook niet in de bevoegdheid van de provincies of betrokken gemeenten treden.
De Wbb stelt sinds 1 januari 1987 duidelijke regels ten aanzien van het optreden van verontreinigingen. Volgens artikel 13 is iedere mijnbouwexploitant verplicht om nieuwe bodemverontreinigingen te voorkomen en bestaat de verplichting om de verontreiniging zoveel als technisch, financieel en ruimtelijk mogelijk is, te verwijderen. In mijn brief6 van 18 juni 2018 heb ik een overzicht gegeven van mijnbouwlocaties waar een bodemverontreiniging is ontstaan na 1 januari 1987 waarvoor geldt dat deze redelijkerwijs nog niet verwijderd kan worden. Het betrof in totaal vijf mijnbouwlocaties.
Hoe gaat u omwonenden die zich zorgen maken over hun gezondheid en de natuurgebieden in de omgeving informeren over de stand van zaken?
De provincie Overijssel heeft als zijnde bevoegd gezag het initiatief genomen en heeft op 12 december 2019 een informatieavond voor de bewoners georganiseerd. Het Ministerie van EZK en SodM waren hierbij aanwezig.
Hoe staat het met de uitvoering van motie-Beckerman c.s. over verbetering van monitoring van oude olie- en gaswinningsputten?2
Ondergrondse lekkages dienen voorkomen te worden. Het toezicht van SodM is er daarom vooral op gericht om lekkages te voorkomen. Daarvoor kijkt SodM naar de adequate werking van de putintegriteit managementsystemen van de mijnbouwondernemingen.
In 2016 en 2017 heeft SodM onderzoek uitgevoerd naar mogelijke lekkages van buiten gebruik gestelde putten. Men heeft uit een totaal van 1312 putten een selectie gemaakt van 185 putten en boven deze putten metingen verricht. SodM heeft bij de 185 putten geen lekkages geconstateerd8. SodM heeft aangegeven dat zij door gaat met het onderzoek naar mogelijke lekkage van buiten gebruik gestelde putten. SodM kijkt daarbij naar mogelijke risicofactoren op het gebied van de geologische situatie, het (historische) putontwerp en de manier van aanleg.
Het advies van het SODM inzake het winningsplan van Nedmag |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het advies van het SODM inzake het winningsplan van Nedmag, dat op 23 oktober 2019 is gepubliceerd op de SODM website?1
Ja. Op 28 november 2018 ontving ik een gewijzigd winningsplan voor de zoutwinning door Nedmag. Hierna heb ik op 14 december 2018 eerst een bestuurlijk overleg gevoerd met de regio over de aanvraag, waarna ik op 17 december 2018 SodM om advies heb gevraagd. SodM heeft mij op 27 juni 2019 zijn advies gestuurd en op 26 september 2019 een aanvullend advies.
Kunt u aangeven of en zo ja, in welke mate het SODM en/of TNO bij de voorbereiding van dit advies uitvoering heeft/hebben gegeven aan de aangenomen motie-Van der Lee c.s. over het onderzoeken van cumulatieve mijnbouweffecten in Groningen?2
Zowel Nedmag in de aanvulling op het winningsplan2 als SodM in zijn advies3 geven aan dat het bodemdalingsscenario uitgaat van de waargenomen bodemdaling waarin ook andere effecten, zoals bodemdaling door gaswinning en de autonome bodemdaling, zijn meegenomen. Het is deze cumulatieve bodemdaling waarop de genoemde adviezen betrekking hebben.
Bij motie van 10 april 2019 heeft lid Van der Lee (GroenLinks) de regering verzocht dat, voordat een besluit wordt genomen over het winningsplan 2018 van Nedmag, onderzocht wordt wat de cumulatieve effecten zijn van de mijnbouwactiviteiten in de regio. Bij de beoordeling van de aanvraag zal ik invulling geven aan deze motie.
Het is de rol en verantwoordelijkheid van zowel TNO als SodM om in hun advies op een winningsplan na te gaan of de geschetste scenario’s voor onder meer de verwachte bodemdaling reëel zijn en er voldoende veiligheidsmarges in acht worden genomen. Het staat buiten kijf dat voor een goede advisering op zowel de veiligheid als op de nadelige effecten van de bodemdaling voor het gebied er zicht moet zijn op de cumulatieve bodemdaling.
Tevens heb ik de decentrale overheden, vanwege hun regionale en lokale kennis van het gebied, gevraagd om mij te adviseren over de nadelige gevolgen van de totaal te verwachten bodemdaling. Met name effecten op natuur en milieu, de veiligheid van omwonenden en de te verwachten effecten op aanwezige bebouwing of infrastructurele werken of de functionaliteit daarvan, zijn van belang voor de afweging die ik moet maken in het besluit. Na ontvangst van alle adviezen, beoordeel ik de aanvraag in het licht van de cumulatieve effecten van de reeds vergunde mijnbouwactiviteiten in het gebied.
Kunt u tevens in detail aangeven hoe en door wie opvolging is gegeven aan het expliciete verzoek uit de motie, dat onderzocht wordt wat de cumulatieve effecten van de mijnbouwactiviteiten in de regio zijn, voordat u een besluit neemt over het winningsplan 2018 van Nedmag of dient dit onderzoek nog plaats te vinden? Zo ja, door wie?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u verklaren waarom in de gepubliceerde rapporten van SODM en TNO niet expliciet is ingegaan op «de cumulatieve effecten van de mijnbouweffecten in de regio» of wordt stilgestaan bij bovengenoemde motie-Van der Lee c.s.?
Ik hecht grote waarde aan het feit dat de adviseurs onafhankelijk zijn in hun oordeel en in hun advies aan mij. Als ik verduidelijking nodig heb op een advies, dan kan ik dat vragen. Zoals aangegeven, is bij de beschrijving van de bodemdaling en de risicoanalyse daarvan door SodM, rekening gehouden met de gaswinning uit nabij gelegen gasvelden (Groningenveld en Annerveen).
De weging van deze adviezen vindt plaats in de motivatie van het besluit dat ik ga nemen op de aanvraag. In mijn besluit zal ik expliciet ingaan op de cumulatieve bodemdaling in het gebied en de motie Van der Lee c.s.
Overigens heb ik TNO gevraagd om een kaart te maken waarop de bodemdalingscontouren staan aangegeven van de cumulatieve bodemdaling die op grond van de nu geldende vergunningen en maatregelen wordt verwacht. Daarnaast heb ik TNO ook gevraagd eenzelfde kaart te maken, maar dan met de cumulatieve bodemdaling rekening houdend met het winningsplan van Nedmag dat ik nu in behandeling heb.
Bent u bereid SODM te vragen hoe zij in hun advies tot een deels positief oordeel hebben kunnen komen over zoutwinning in nieuwe gebieden zonder eerst het onderzoek naar cumulatieve effecten in de regio uitgevoerd en gepubliceerd te hebben?
Zie antwoord vraag 4.
Binnen welk tijdsbestek bent u van plan een besluit te nemen over het winningsplan van Nedmag?
Ik verwacht niet op korte termijn een besluit te nemen. Momenteel ben ik nog in afwachting van de adviezen van de Technische commissie bodembeweging (Tcbb) en van de regionale overheden. Na ontvangst van deze adviezen zal ik nog advies aan de Mijnraad vragen. Een ontwerpinstemmingsbesluit zal ik niet eerder dan in het eerste kwartaal van 2020 kunnen nemen. Vervolgens volgt er nog een zienswijze periode, en na verwerking van alle zienswijzen kan ik pas een definitief besluit nemen. In het ontwerpinstemmingsbesluit zal ik expliciet ingaan op de cumulatieve effecten van alle mijnbouwactiviteiten in het gebied.
Bent u bereid, als dit besluit op korte termijn op handen is, uw besluit uit te stellen totdat deze Kamervragen beantwoord zijn en de resultaten van het onderzoek naar cumulatieve effecten publiek zijn gemaakt en met de Kamer zijn gedeeld?
Zie antwoord vraag 6.
De brief van de minister van Economische Zaken en Klimaat ‘Bodem verontreinigen bij mijnbouwinstallaties’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Op basis waarvan concludeert u dat de lekkage bij Wanneperveen-1 niet ondergronds is? Met welke materialen is de bodem bij Wanneperveen-1 verontreinigd is? Klopt het dat er barium is aangetroffen bij Wanneperveen-1? Bent u bekend met het gebruik van barium in de spoeling tijdens de boring? Deelt u de opvatting dat waar barium in de bodem gevonden is, dit het resultaat is van ondergrondse lekkage?1
Uit het besluit2 van de provincie Overijssel blijkt dat er op en nabij de NAM-locatie Wanneperveen-1 sprake van een ernstige bodemverontreiniging die niet spoedeisend is. Er zijn geen onaanvaardbare risico’s voor mens en milieu en voor verspreiding van de verontreiniging. Het grondwater op de locatie wordt jaarlijks gemonitord door een milieuadviesbureau in opdracht van NAM. In 2016 heeft de provincie Overijssel NAM verzocht om een actualiserend bodemonderzoek te laten uitvoeren. Dit onderzoek van adviesbureau Arcadis is begin 2018 ingediend. Uitgaande van dit onderzoek heeft de provincie Overijssel het hierboven genoemde besluit over de bodemverontreiniging genomen.
Uit het onderzoek is gebleken dat men op en bij de locatie verhoogde concentraties aan benzeen, xylenen, minerale olie en barium heeft gemeten.
In het rapport wordt aangegeven dat de verontreiniging zich vooral bevindt in de eerste drie meter onder het maaiveld. Er is dan ook geen indicatie voor een lekkage die vanuit de diepe ondergrond zou zijn ontstaan. Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) heeft ook aangegeven dat er geen aanwijzingen zijn dat de bodemverontreiniging afkomstig is uit de diepe ondergrond.
Een verontreiniging met bariet of het daarvan afgeleide barium ontstaat tijdens de boorfase en niet tijdens de productiefase van de put. Tijdens het boren van een put moet worden voorkomen dat vloeistoffen of gassen vanuit de doorboorde formaties in de put stromen. Dit doet men door de put gevuld te houden met zogenoemde boorspoeling. De boorspoeling bevat naast het natuurlijke mineraal bariet (bariumsulfaat) ook minerale olie. Tijdens de boring ontstaat boorgruis. Dit boorgruis wordt uit de put verwijderd door het rondpompen van de boorspoeling. Aan het eind van de boring wordt de in het boorgat aanwezige boorspoeling vervangen door een pekeloplossing. De put bevat na de boorfase geen boorspoeling met bariet meer.
De aanwezigheid van barium in de bodem is geen bewijs voor een ondergrondse lekkage. De putten bij Wanneperveen-1 zijn in de jaren ’50 en ’70 aangelegd. Destijds bestond er geen wet- en regelgeving voor het toepassen van boorspoeling en het zich ontdoen van het boorgruis. Zowel de boorspoeling als het boorgruis bevatten bariet. De administratie voor de boorlocatie in Wanneperveen geeft geen inzicht hoe men hiermee is omgegaan. Het is echter bekend dat het boorgruis soms werd toegepast voor de opvulling van laagtes van het omliggende terrein naast de boorlocatie. Bariet is onoplosbaar in water, en heeft een hoge weerstand tegen chemicaliën. In een licht zure omgeving kan bariet echter wel in een kleine hoeveelheid oplossen waardoor barium vrijkomt. Dat is de reden waarom bij oude mijnbouwlocaties soms bariet en barium in de bodem wordt aangetroffen.
In de huidige wet en regelgeving is het niet toegestaan om het boorgruis te gebruiken als terreinopvulling. Het is ook niet toegestaan om boorgruis of boorspoeling te morsen en niet op te vangen. Huidige mijnbouwlocaties moeten voorzien zijn van vloeistofdichte vloeren zodat het risico op bodemverontreiniging door morsen zoveel mogelijk wordt tegengegaan.
Bent u bekend met de bodemverontreinigingen die ontstaan zijn bij de «blow-outs» van Sleen-2 en in Schoonebeek? Zijn er nog andere «blow-outs» als gevolg van gas-of oliewinning bekend bij het ministerie? Wat voor bodemverontreiniging heeft plaatsgevonden naar aanleiding van deze «blow-outs»?
De blow-out van Sleen-2 in 1965 betrof een ongecontroleerde uitstroom van aardgas. Gas en modder braken door de oppervlakte, waardoor de omgeving van de put veranderde in drijfzand. De gehele boorlocatie en boorinstallatie verdween in een korte tijd in het drijfzand. Als gevolg hiervan is de bodem verontreinigd met barium en kleine concentraties benzeen, tolueen en xyleen als componenten van het aardgas. Uit het onderzoek3 van de Universiteit Utrecht en KWR blijkt dat het grondwater direct boven de locatie van de «blow-out» bij Sleen in 1965 nog altijd een hoge, maar op deze plek ongevaarlijke concentratie aan methaan bevat. Zoals aangegeven in mijn brief4 van 6 februari 2019, wordt het grondwater aldaar door het drinkwaterbedrijf WMD gemonitord.
De blow-out van put 457 in Schoonebeek in 1976 betrof een ongecontroleerde uitstroom van stoom, olie en zanddeeltjes uit de putmond. Het incident deed zich voor tijdens onderhoud aan de put en had tot gevolg dat de omgeving rond de put met olie vervuild raakte. De olieverontreiniging is destijds volledig verwijderd.
Er zijn bij mij geen andere blow-outs bekend.
Klopt het dat in feite onbekend is of de bodemverontreiniging bij Wanneperveen-1 voor 1987 zijn ontstaan? Deelt u de vaststelling dat wanneer onbekend is of bodemverontreiniging voor 1 januari 1987 is ontstaan dit niet gerekend kan worden tot de historische verontreiniging?
De putten van Wanneperveen-1 zijn geboord in de jaren ’50 en ’70. Tijdens het boren is gebruikgemaakt van boorspoeling waaraan bariet was toegevoegd. Boorspoeling wordt alleen gebruikt tijdens de boorfase. Hoewel de exacte datum van de bodemverontreiniging niet bekend is, is het vrijwel zeker dat bodemverontreiniging met barium dan ook tijdens de boorfase en dus voor 1 januari 1987 is ontstaan.
In 2003 heeft op de locatie een lekkage plaatsgevonden van minerale olie en vluchtige aromaten. De verontreiniging wordt conform de wet- en regelgeving aangepakt. Dit houdt in dat de bodemverontreiniging direct en zo goed als mogelijk moet worden opgeruimd. Indien dit niet lukt omdat de verontreiniging zich onder een gebouw op de locatie bevindt, mag sanering uitgesteld worden. Dergelijke verontreinigingen worden geïsoleerd, beheerst en gecontroleerd. Dat is in dit geval gebeurt: er heeft een deelsanering plaatsgevonden. NAM zal zodra de mogelijkheid zich aandient een sanering uitvoeren zodat het terrein geschikt wordt voor de toekomstige functie.
Kunt u toelichten of de Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) toetst aan de huidige wetgeving en standaarden of aan de ten tijde van de boring of productiefase geldende regels en standaarden?
SodM toetst aan de huidige wetgeving en standaarden.
Op basis waarvan concludeert u dat er altijd twee barrières aanwezig zijn bij putten voor lekkage? Wat zijn deze twee barrières in het geval van ondergrondse lekkage? Deelt u de opvatting dat wanneer er over een bepaald traject in de put geen cement aanwezig is of niet is aangebracht dat dit geen functionerende barrière meer is?
Volgens de Mijnbouwwet en -regelgeving moeten alle putten die van nature uit kunnen stromen, ofwel zelf-spuitend zijn, zoals gasputten, uitgerust zijn met tenminste twee barrières. De risico’s van ondergrondse lekkages worden beheerst via een zogenoemd putintegriteitssysteem. In dit systeem staan de risico’s op falen van de barrières en de daarop te nemen acties tot herstel of beheersing beschreven. SodM houdt toezicht op de put en op het putintegriteitssysteem.
De primaire barrière wordt gevormd door de putafsluiter, het totaal van de opvoerserie en het gecementeerde onderste deel van de productieverbuizing. De secundaire barrière wordt gevormd door het gedeeltelijk of geheel gecementeerde bovenste deel van de productieverbuizing. Verdere barrières worden gevormd door de gecementeerde verbuizingen buiten de productieverbuizing.
In putten die voorzien zijn van een opvoerserie kan via de annulaire ruimte de druk worden gemonitord. Een lekkage leidt tot een drukstijging in de annulaire ruimte en is daarmee direct meetbaar. Zodra een lekkage is ontdekt, wordt de put gesloten, de productie stil gelegd en het lek gerepareerd. In dit geval zijn er geen effecten op het milieu te verwachten, omdat lekkage van de opvoerserie (eerste barrière) niet leidt tot een lekkage naar de bodem.
Ik deel de opvatting bij het ontbreken van cement niet. Het kan zijn dat over een bepaalde traject buiten de put geen cement aanwezig is of niet is aangebracht. Dat is geen probleem als het traject geen functie heeft als barrière. Wanneer een traject wel de functie heeft als barrière dan moet cement aanwezig zijn. Als in een dergelijk traject het cement ontbreekt dan moet dit tijdens gebruik van de put beheerst of hersteld worden volgens de mijnbouwwet- en regelgeving.
Deelt u de opvatting dat de in de bodem gemeten gasconcentratie in Monster het resultaat is van een lekkage en dat dit dan ondergrondse lekkage is? Waarom is er geen nader onderzoek gedaan naar de bron van deze lekkage? Klopt het dat het mogelijk is dat er carcinogene stoffen vrij zijn gekomen bij deze lekkage omdat deze stoffen in de delfstoffen aanwezig zijn?
Ik heb uw Kamer meerdere malen geïnformeerd over de verlaten gasput in Monster en de ondergrondse lekkage5. De op de locatie in de bodem gemeten geringe hoeveelheid methaangas was afkomstig van een ondergrondse lekkage van de put. Dit is de enige situatie waarbij een aardgaslekkage bij een verlaten put in Nederland is geconstateerd.
NAM heeft met behulp van een boortoren de verlaten put weer «geopend» en vervolgens opnieuw afgesloten. Hierbij zijn op ongeveer 550 en 650 meter diepte nieuwe cementpluggen in de put aangebracht zodat er geen gas meer kan lekken. De reparatie stond onder toezicht van SodM. De toezichthouder heeft bevestigd dat de put duurzaam en veilig is afgesloten.
Er is nader onderzoek gedaan naar de mogelijke effecten, inclusief het al dan niet vrijkomen van carcinogene stoffen of andere verontreinigingen. Tijdens de reparatie is gebleken dat het om een geringe lekkage ging. De lekkage was boven de grond in de lucht niet meetbaar. Een sanering van de bodem was niet nodig, omdat er geen bodemverontreinigingen zijn aangetroffen. De put is opnieuw buiten gebruik gesteld en lekt nu niet meer. Er zijn bij de metingen in de bodem en in de lucht geen carcinogene stoffen aangetroffen.
Erkent u dat door verdunningseffecten eventuele ondergrondse lekkage niet aangetoond kan worden met onvoldoende nauwkeurige meet apparatuur?
Nee, dat is niet het geval. Met de huidige meetapparatuur kunnen zeer kleine hoeveelheden aardgas (0,000001% of 0,01 ppm – parts per million) in de lucht gedetecteerd worden. Gaslekkages kunnen dan ook door metingen in de lucht worden aangetoond.
Bij een geringe lekkage – zoals in Monster – is uit metingen gebleken dat het methaangas het oppervlak niet bereikt. De lekkage was van een dermate geringe omvang dat deze pas gedetecteerd kon worden door metingen in de bodem. Daarbij spelen niet alleen verdunningseffecten, maar ook de afbraak (oxidatie) van methaan in de bodem.
Deelt u de opvatting dat bij ondergrondse lekkages, de gehele ondergrondse traject moet worden bemonsterd om voldoende indruk te krijgen van bodemverontreiniging?
Nee, deze opvatting deel ik niet. Bij een eventuele ondergrondse lekkage zal per geval moeten worden bekeken wat er nodig is om voldoende zicht te krijgen op de oorzaak van de lekkage en de omvang van de bodemverontreiniging.
Bent u bereid om grootschaliger en beter onderzoek te doen naar waar ondergrondse lekkage plaats vindt? Bent u bereid nader onderzoek te doen naar de effecten van ondergrondse lekkage op de veiligheid van mensen en dieren in de leefomgeving?
Ik ben van mening dat ondergrondse lekkages voorkomen dienen te worden. Het toezicht van SodM is daar ook op gericht. SodM houdt toezicht op de adequate werking van het putintegriteitsmanagementsysteem van de mijnbouwonderneming.
In 2016 en 2017 heeft SodM onderzoek uitgevoerd naar mogelijke lekkages van buiten gebruik gestelde putten. Men heeft uit een totaal van 1.312 putten een selectie gemaakt van 185 putten en boven deze putten metingen verricht. SodM heeft bij de 185 putten geen lekkages geconstateerd6.
SodM heeft aangegeven dat zij door gaat met het onderzoek naar mogelijke lekkage van buiten gebruik gestelde putten. SodM kijkt daarbij naar mogelijke risicofactoren op het gebied van de geologische situatie, het (historische) putontwerp en de manier van aanleg.
Het storten van vervuild baggerslib uit België in Nederlandse zandwinputten |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Zembla over «Gokken met bagger»?1
Ja
Hoe waardeert u de constatering dat onder al dan niet toeziend oog van de overheid door de labeling «nuttige toepassing» en de toegestane ruimte voor toepassing van maximaal 20% bodemvreemd materiaal tot vorig jaar plastic, piepschuim, arseen, asbest en accu’s via baggerslib in zandwinputten zijn terechtgekomen, met alle risico’s van dien voor zwemmers, natuur en drinkwaterwinning?
Een nuttige toepassing van grond en baggerspecie alleen is niet voldoende, er gelden namelijk voor de grond en baggerspecie milieueisen. Op grond daarvan mogen bijvoorbeeld asbest en arseen slechts in lage concentraties in de grond en baggerspecie aanwezig zijn. Hiervoor zijn in het Besluit bodemkwaliteit specifieke normen gesteld. Bodemvreemd materiaal anders dan hout en steenachtig materiaal – zoals bijvoorbeeld plastics en piepschuim – hoort niet in het milieu thuis. Deze materialen mogen slechts sporadisch aanwezig zijn. Om dit te verduidelijken heb ik op 29 november 2018 – na een aantal incidenten met plastics bij verondiepingsprojecten – de Regeling bodemkwaliteit gewijzigd. Verder is een accu een afvalstof, deze mag niet worden gedumpt. Ik heb uw Kamer op 11 oktober jl. geïnformeerd over de diverse acties die ik in dit kader heb ingezet (Kamerstuk 30 015, nr. 61).
Hoe waardeert u de constatering dat de nieuwe eis dat alleen sporadisch bodemvreemd materiaal mee mag komen met baggerslib onvoldoende duidelijkheid geeft en alsnog ruimte laat voor het storten van de hiervoor genoemde materialen?
De term sporadisch biedt nagenoeg geen ruimte voor de aanwezigheid van andere materialen dan hout en steenachtig materiaal. Nagenoeg geen ruimte geldt dus voor bodemvreemd materiaal, zoals plastics en piepschuim. Hiervoor moet grond en baggerspecie zorgvuldig worden ontgraven of bewerkt, zodat er zo min mogelijk bodemvreemd materiaal in de grond of baggerspecie terecht komt. Voor zover in de grond of baggerspecie bodemvreemd materiaal aanwezig is, moet dat vóór het toepassen daaruit worden verwijderd. De term sporadisch is gekozen omdat er na zorgvuldige ontgraving en zeven tijdens het bagger- of grondwerk altijd kans is dat er nog minimale hoeveelheden bodemvreemd materiaal aanwezig zijn. Bijmengen van bodemvreemd materiaal is niet toegestaan.
De regelgeving voor bodemvreemd materiaal is hiermee adequaat.
Bent u voornemens regelgeving en beleid op dit punt aan te scherpen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe waardeert u de constatering dat er in de praktijk nauwelijks gehandhaafd wordt, dat handhaving vooral het controleren van de papieren betreft en niet het nemen van monsters dan wel een inspectie van het scheepsruim, en dat als gecontroleerd wordt er regelmatig sprake is van overtredingen?
Rijkswaterstaat is verantwoordelijk voor het toezicht op de diepe plassen in de Rijkswateren en de waterschappen voor het toezicht op de diepe plassen in de niet-Rijkswateren. Daarnaast houdt de ILT toezicht op het grensoverschrijdend afvaltransport, de bedrijven die voor het bodemonderzoek zijn gecertificeerd en op diepe plassen wanneer Rijkswaterstaat zelf initiatiefnemer is. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en Rijkswaterstaat hebben sinds 2018 de samenwerking versterkt, inspecties worden in de bodemketen gezamenlijk uitgevoerd. In het kader van de samenwerking is nadrukkelijk aandacht voor de import van grond en baggerspecie. Rijkswaterstaat en de ILT verrichten administratieve controles en voeren steekproefsgewijs controles uit in het veld. Naast controle van de administratie wordt ook steekproefsgewijs de kwaliteit van de grond met bodemonderzoek geverifieerd. De controles vinden risico gestuurd plaats. De ILT heeft extra financiële middelen van het kabinet gekregen, deze middelen worden onder meer ingezet om het toezicht op de bodemketen te versterken.
Bent u voornemens het handhavingsbeleid aan te scherpen?
De ILT en Rijkwaterstaat beschikken over het benodigde instrumentarium voor toezicht en handhaving. Het toezicht op de import van grond ten behoeve van de verondieping van diepe plassen als ook de samenwerking tussen de ILT en Rijkwaterstaat is geïntensiveerd. Zo nodig wordt door Rijkswaterstaat of de ILT volgens het geldende beleid handhavend opgetreden. Ik zie daarom geen aanleiding om het handhavingsbeleid aan te scherpen.
Op welke wijze wordt de waterkwaliteit van zandwinputten gecontroleerd?
In een plan voor de verondieping van een diepe plas moet aandacht zijn besteed aan de controle van de waterkwaliteit. Hiervoor zijn in de «Handreiking voor het herinrichten van diepe plassen» aanwijzingen opgenomen. De aard van de controle van de waterkwaliteit is afhankelijk van de ligging van een diepe plas en/of de kwaliteit van het watersysteem. Controle van de waterkwaliteit kan plaatsvinden voor de chemische kwaliteit als ook de ecologische toestand. Voor de uitvoeringsfase kunnen actiewaarden worden vastgesteld. Als deze waarden worden overschreden kan de uitvoering worden stilgelegd en moeten er door de initiatiefnemer maatregelen worden getroffen. Controle van de waterkwaliteit kan plaatsvinden tijdens de uitvoeringsfase en na de realisatie van een verondieping.
Hoe gaat u voorkomen dat opnieuw vervuild baggerslib uit België wordt geïmporteerd? Gaat u in overleg met onder meer de Vlaamse regering en gaat u zorgen voor meer toezicht bij het laden van schepen met baggerslib, ook in België?
De ILT is vanuit Europese Regelgeving (EVOA) verantwoordelijk voor het toezicht op grensoverschrijdende afvalstromen. Wanneer baggerslib uit België voldoet aan de eisen van het Besluit bodemkwaliteit, kan import van licht-verontreinigd baggerslib plaatsvinden, ook mede in het licht van het vrij handelsverkeer van goederen en de Europese Verordening betreffende de overbrenging van afvalstoffen. Om meer zicht te krijgen op de import heeft er – zoals aangegeven in mijn brief2 van 5 september 2018 – een eerste overleg plaatsgevonden tussen de ILT en Rijkswaterstaat met de Vlaamse overheidsdienst OVAM en de Vlaamse milieu-inspectie om te verkennen of de samenwerking op het gebied van bodemtoezicht en handhaving kan worden geïntensiveerd. Dit overleg krijgt een vervolg. Daarnaast zal ik verkennen of een harmonisatie van de regelgeving op Europees niveau mogelijk is. Omdat harmonisatie van de regelgeving op Europees niveau een lange weg is, zal ik parallel daaraan bilateraal met België en Duitsland de mogelijkheden tot harmonisatie verkennen.
Sanering van ernstig vervuilde bodems in gemeente De Ronde Venen |
|
Carla Dik-Faber (CU), Chris Stoffer (SGP) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de aanwezigheid van ernstig met lood vervuilde bodems vanwege historische vervuiling in de gemeente De Ronde Venen en de gang van zaken rond de aanpak ervan?1 2 3
Ja.
Deelt u de mening dat in gebieden met meer dan 800 mg/kg lood de situatie dermate ernstig is dat snelle sanering van deze gronden nodig is?
De genoemde concentratie ligt boven de interventiewaarde voor lood. Bij overschrijding van de interventiewaarde kan sprake zijn van risico’s voor de mens en/of het ecosysteem. Het betreft een signaalwaarde, die aangeeft dat mogelijkerwijze maatregelen noodzakelijk zijn.
In het Convenant bodem en ondergrond 2016 – 2020, dat het Rijk heeft gesloten met provincies, gemeenten, waterschappen en het bedrijfsleven over de invulling van de saneringsopgave, is afgesproken hoe de bevoegde overheden worden geacht om te gaan met gebieden waarin sprake is van diffuse bodemverontreiniging met humane risico's. Concreet betekent dit dat bevoegde gezagen zorgen dat in een gebied met diffuse bodemverontreiniging waar mogelijk humane risico’s aan de orde zijn gebruiksadviezen worden opgesteld om de risico’s te minimaliseren. Indien deze risico’s niet tot een aanvaardbaar niveau kunnen worden teruggebracht door het opvolgen van de gebruiksadviezen, dan zorgen de bevoegde gezagen dat deze risico’s zo spoedig mogelijk worden beheerst. Voor het definitief wegnemen van de risico’s wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van natuurlijke momenten zoals herontwikkeling. Het is aan het bevoegd gezag om op basis van voornoemde te bepalen welke maatregelen zij neemt. Dit hoeft dus niet per definitie een snelle sanering te zijn. Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 7 voor de beschrijving van de invulling hiervan door de gemeente Ronde Venen en Provincie Utrecht. Het is belangrijk om ten aanzien van de loodproblematiek gezamenlijk op te trekken als rijksoverheid met de bevoegde gezagen. Dit doen we in het kader van de landelijke werkgroep lood. Daarnaast worden ervaringen gedeeld in het kennisproject «Samenwerken onder de Omgevingswet – casus diffuus lood» onder het Uitvoeringsprogramma van het Bodemconvenant.
Hoe ziet u met betrekking tot de in de casus bedoelde bodembescherming de verantwoordelijkheid van Rijk, provincie respectievelijk gemeente?
Momenteel zijn de provincies en 29 grote gemeenten het bevoegde gezag voor het stellen van regels over de aanpak van historische verontreinigingen in de bodem, waar deze tot risico’s voor de gezondheid en het milieu leiden. Na de inwerkingtreding van de Omgevingswet (voorzien in 2021) worden alle gemeenten het bevoegde gezag.
Gemeenten hebben op grond van het Besluit bodemkwaliteit al bevoegdheden op het gebied van toepassen van grond. Gemeenten hebben na de inwerkingtreding van de Omgevingswet een rol uit te oefenen als bevoegd gezag voor de omgang met bodemverontreiniging en sanering van verontreinigde bodem en grondwater. 29 grotere gemeenten zijn nu al bevoegd gezag voor deze taak.
Dat laat onverlet dat de rijksoverheid, provincies, gemeenten en waterschappen goed moeten samenwerken om deze overheveling in goede banen te leiden. In het antwoord op vraag 2 is beschreven hoe dit momenteel vorm krijgt. Daarbij geldt dat gedurende de looptijd van het Convenant bodem en ondergrond middelen uit de Rijksbegroting beschikbaar zijn (i.e. tot 31/12/2020). Ook na de inwerkingtreding van de Omgevingswet zal de rijksoverheid betrokken blijven bij de problematiek van diffuus lood. De rijksoverheid, IPO, VNG en Unie van Waterschappen zijn met elkaar in gesprek over een mogelijk vervolg op de afspraken uit het Convenant bodem en ondergrond. De aanpak van diffuus lood en opkomende stoffen zijn onderwerpen die hierin mogelijk een plek kan krijgen.
Is de veronderstelling juist dat met name de provincie aan zet is?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u de gevolgen van de overheveling van bodemtaken naar gemeenten bij de invoering van de Omgevingswet voor deze gemeenten?
Zie antwoord vraag 3.
Welke financiële instrumenten zijn vanuit het Rijk beschikbaar voor (bijdragen aan) bodemsanering?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid in overleg te treden met betrokken gemeenten en provincies om ervoor te zorgen dat urgente saneringen, zoals in de gemeente Ronde Venen, op een goede manier uitgevoerd worden?
Mijn ministerie neemt deel aan een landelijke werkgroep diffuus lood, waarin met gemeenten en provincies wordt overlegd over de problematiek van diffuse verontreinigingen met lood in de bodem. Het is immers duidelijk dat deze problematiek ook gevolgen zal hebben voor een langere periode na ingang van de Omgevingswet, waarbij tevens geldt dat de huidige rollen en verantwoordelijkheden van betrokken partijen gaan veranderen.
De gemeente de Ronde Venen en de Provincie Utrecht hebben in een gesprek met mijn ministerie op 2 oktober jl. aangegeven dat zij in constructief overleg zijn over de aanpak van de risico’s van de aanwezigheid van lood in de bodem. De Provincie Utrecht heeft reeds in 2018 een kaart met aandachtsgebieden voor lood uitgebracht. Daarnaast heeft de Provincie Utrecht door de omgevingsdienst onderzoek laten uitvoeren naar het voorkomen van lood in de bodem op kinderspeelplaatsen. Vervolgens hebben de beheerders van kinderspeelplaatsen inrichtingsadviezen ontvangen om de blootstelling te verminderen, zo ook in de gemeente de Ronde Venen. Daar zijn inmiddels maatregelen genomen.
Verder heeft de Provincie Utrecht op 24 september jl. een handelingskader voor diffuus lood in de bodem vastgesteld. Op ambtelijk en bestuurlijk niveau zijn beide partijen, in een gezamenlijke taskforce met de omgevingsdiensten en de GGD, reeds in overleg om de opgave en maatregelen te verkennen. Daartoe laat de taskforce middels scenario’s onderzoeken welke mix van maatregelen mogelijk is om de problematiek te beheersen op de korte, middellange en lange termijn. Dit onderzoek bevindt zich in een afrondende fase.
De gemeente de Ronde Venen en de Provincie Utrecht hebben ondervonden dat het gezamenlijk optrekken werkt, maar wel tijd en capaciteit vergt. Ook is duidelijk geworden dat de gezamenlijke inzet de mogelijkheid geeft om tijdig op ontwikkelingen te anticiperen. Dit zijn waardevolle ervaringen die in de landelijke werkgroep diffuus lood worden gedeeld met andere gemeenten en provincies. Daarnaast worden deze ervaringen gedeeld in het kennisproject «Samenwerken onder de Omgevingswet – casus diffuus lood» onder het Uitvoeringsprogramma van het Bodemconvenant. Het delen van de ervaringen als deze fungeert als voorbeeld voor andere provincies en gemeenten.
Het CETA-verdrag dat afbouw gaswinning in de weg staat |
|
Sandra Beckerman , Mahir Alkaya |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het artikel uit het Dagblad van het Noorden over het handelsverdrag tussen de EU en Canada (CETA) dat de afbouw van gaswinning tegenhoudt?1 Zo ja, wat is daarop uw reactie?
Ja. Voor sommige punten in het artikel is een nuancering op zijn plaats. Genoemde bedrijven kunnen geen aanspraak kunnen maken op de beschreven schadevergoeding onder het CETA verdrag. Het Canadese Vermilion Energy is geen gasproducent in het Groningen gasveld en kan geen aanspraak maken op gederfde winst ten gevolge van de afbouw van de winning uit dit veld. Ook ExxonMobil kan geen aanspraak maken op een schadevergoeding via het CETA-verdrag. ExxonMobil is namelijk een Amerikaans bedrijf en valt buiten de werking van CETA.
Heeft u al signalen ontvangen van gaswinningsbedrijven die wanneer het handelsverdrag geldig is, claims bij de Nederlandse overheid willen neerleggen? Zo ja, welke? Zo nee, verwacht u die?
Ik heb geen signalen ontvangen van gaswinningsbedrijven die claims neer willen leggen wanneer het handelsverdrag geratificeerd is. Ik verwacht deze ook niet in de toekomst.
Wat zijn volgens u de gevolgen voor de daling van gaswinning in kleine velden na eventuele invoering het CETA-verdrag?
Er zijn geen redenen om aan te nemen dat de eventuele ratificatie van CETA van invloed is op gaswinning uit kleine velden.
Hoe verhoudt zich een claim van een dochterbedrijf van ExxonMobil tot het Akkoord op Hoofdlijnen? Is er in dat Akkoord een afspraak opgenomen dat zij niet kunnen claimen bij vermindering van winsten in kleine velden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals aangegeven verwacht ik geen claims als het CETA verdrag is geratificeerd. Het AoH ziet daarnaast enkel op het Groningenveld, en bevat geen bepalingen omtrent gaswinning uit kleine velden.
Bereidt u zich voor op eventuele claims die komen? Zo ja, hoe doet u dat?
Zie het antwoord op vraag 2.
Zijn er in Nederland nog meer dan in het artikel genoemde gaswinningsvelden, waar de winning na het CETA-verdrag mogelijk claims gaat opleveren?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat als CETA geratificeerd wordt, zowel de stop van de gaswinning in Nederland als de energietransitie richting duurzaam energie onder druk komen te staan vanwege het prijskaartje door dergelijke claims? Kunt u uw antwoord toelichten?
De verdragstekst van CETA bevestigt expliciet het recht voor overheden om te reguleren in het publieke belang. Het gaswinningsbeleid en de energietransitie in Nederland zijn publieke belangen. CETA biedt buitenlandse investeerders enkel recht op schadevergoeding in het geval van onteigeningen die niet in het publiek belang zijn en/of wanneer geen adequate compensatie is betaald. Het verdrag voorziet derhalve in een zorgvuldige balans tussen de bescherming van publieke belangen en het stimuleren van investeringen. Voor de verwachtingen ten aanzien van claims verwijs ik naar het antwoord op vraag 6.
Kunt u garanderen dat inwoners van Nederland nooit de financiële gevolgen, direct en/of indirect, ondervinden van eventuele claims van gaswinningsbedrijven? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het geval van onteigeningen biedt CETA buitenlandse investeerders enkel recht op schadevergoeding wanneer er geen sprake is van een publiek belang en/of wanneer er geen adequate compensatie is betaald. Van beide is bij de afbouw van de gaswinning in Groningen geen sprake. Een succesvolle claim onder het eventuele CETA-verdrag acht ik dan ook zeer onwaarschijnlijk.
Deelt u de mening dat het CETA-verdrag goed is voor olie- en gasbedrijven, maar slecht voor het klimaat zoals Milieudefensie verklaart op haar website?2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u om deze reden bereid zich tegen dit verdrag te keren?
Ik deel deze mening niet. Door CETA worden zowel importtarieven op goederen die kunnen bijdragen aan duurzame ontwikkeling afgeschaft als importheffingen op fossiele brandstoffen. De verlaagde importheffingen op fossiele brandstoffen hebben volgens de Sustainability Impact Assessment slechts beperkte effecten op de uitstoot van broeikasgassen. De verwachting van het Sustainability Impact Assessment bij CETA is dat de productie stabiel zal blijven door het akkoord. De handel in fossiele brandstoffen is vooral afhankelijk van andere factoren, zoals de internationale olieprijs.
Canada, de EU en haar lidstaten dienen zich bovendien aan hun verplichtingen onder het Parijs-akkoord en aan andere klimaatdoelstellingen te houden. De inwerkingtreding van CETA heeft hier geen invloed op. CETA bevat voorts afspraken die een positieve bijdrage aan het klimaat kunnen leveren. Partijen bevestigen in de duurzaamheidshoofdstukken van CETA het Parijs akkoord te ratificeren en te implementeren en spreken af hierin gezamenlijk op te trekken.
Kunt u beloven dat wanneer Nederland tegen dit verdrag stemt, dat dit het einde betekent van CETA?
Nederland heeft CETA in 2016 ondertekend. Voor de ratificatie ligt het verdrag ter goedkeuring aan het parlement voor. CETA is een gemengd verdrag. De eventuele situatie die zou kunnen ontstaan, wanneer een EU-lidstaat een gemengd handelsakkoord niet ratificeert, is onontgonnen terrein en zal in de Raad moeten worden besproken.
De aflevering van Radar over de installatie van warmtepompen |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u de aflevering van Radar (AVRO/TROS) van 16 september 2019?
Ja.
Deelt u de mening dat voorlopers in de energietransitie zoveel mogelijk moeten worden ontzorgd? Op welke manier ondersteunt u op dit moment deze pioniers?
Voorlopers spelen een belangrijke rol bij het verduurzamen van de gebouwde omgeving. Wij ondersteunen deze voorlopers onder andere via het programma aardgasvrije wijken, de Regeling Reductie Energiegebruik (RRE), de Subsidie Energiebesparing Eigen Huis (SEEH), de Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE+), de Investeringssubsidie Duurzame Energie (ISDE), diverse innovatieregelingen (o.a. voor waterstof) en via het op te zetten Warmtefonds.
Bent u ervan op de hoogte dat veel consumenten die een warmtepompsysteem laten plaatsen klachten hebben die niet worden opgelost? Deelt u de opvatting dat wanneer de markt in dit geval niet goed functioneert, de overheid hier intensiever op moet toezien, zeker gezien de urgentie van de energietransitie en de hoeveelheid aan klachten?
De verduurzaming van de gebouwde omgeving is een transitie waarbij op steeds grotere schaal alternatieven voor aardgas worden ingezet. Bij een dergelijke verandering kunnen zich, zeker in de beginfase, ook problemen voordoen, zoals in dit geval met warmtepompen. Het is in eerste instantie aan bedrijven en aan de branche zelf om dit op te pakken, hiervan te leren en de manier van werken te verbeteren. Ik zie vooralsnog geen rol voor de overheid om intensiever toe te zien of directe regulering in de vorm van accreditatie op te leggen. Wel heb ik in het VAO Energie en Klimaat van 18 december 2019 toegezegd in overleg te treden met de brancheorganisaties om te komen tot een betere kwaliteitsborging voor installateurs van warmtepompen. Een professionele installatiebranche is naar mijn idee onmisbaar voor de energietransitie in de gebouwde omgeving.
Bent u bereid om beter toezicht uit te oefenen op deze branche? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid u in te spannen voor goede certificering van warmtepompinstallateurs onder accreditatie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid u in te spannen voor een goede garantieregeling? Kunt u de mogelijkheden voor een garantiefonds onderzoeken?
Het is reeds mogelijk om een energieprestatiegarantie af te sluiten, maar het aanbod hiervoor is beperkt. Dit is niet ongebruikelijk bij een relatief nieuwe markt. Het is aan de branche zelf om te bezien welke initiatieven, zoals bijvoorbeeld verbeteren of uitbreiden van garantieregelingen of een garantiefonds vanuit de branche, het best passen bij professionele dienstverlening kunnen bijdragen aan betere kwaliteitsborging. Professionalisering van de installatiesector draagt bij aan de ambitie op het gebied van verduurzaming van de gebouwde omgeving die wij met elkaar willen maken. Ik heb uw Kamer toegezegd met de installatiebranche in overleg te treden om te komen tot een betere kwaliteitsborging voor installateurs van warmtepompen (Kamerstuk 32 813, nr. 428). Dit ga ik dan ook doen.
Welke mogelijkheden zijn er voor particuliere eigenaren van woningen en kopers van nieuwbouwwoningen voor het afsluiten van een prestatiegarantie bij het installeren van warmtepompen en het nemen van duurzame maatregelen? Ziet u kansen om de mogelijkheden voor prestatiegaranties uit te breiden en gemeengoed te maken?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Onverwoestbaar stofje gaat bouwprojecten lamleggen’ |
|
Maurits von Martels (CDA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met de problemen rondom te weinig laboratoria die de PFAS-analyses (perfluoroctaanzuur) uit kunnen voeren?1 Waren deze problemen bij u al bekend voordat u het tijdelijk handelingskader naar de Tweede Kamer stuurde?
Ik heb voor het versturen van het tijdelijk handelingskader contact gehad met de laboratoria. Ik ben bekend met de problemen van afgelopen zomer rondom de laboratoriumcapaciteit. De laboratoria hebben aangegeven dat zij op basis van de publicatie van het tijdelijk handelingskader hun capaciteit hebben kunnen uitbreiden. Een uitbreiding van de capaciteit kostte enige tijd aangezien voor de analyses nieuwe apparatuur moest worden aangeschaft. De doorlooptijd van de analyses is inmiddels weer teruggelopen.
Mogen alle laboratoria die dat zouden willen, conform het tijdelijk handelingskader PFAS-analyses uitvoeren of moeten zij aan aanvullende criteria voldoen? Zo ja, om welke criteria gaat dit? Zo nee, wat is de reden dat de uitbreiding van laboratoria een probleem is?
Ja, alle laboratoria die erkend zijn voor bodemonderzoek mogen de analyses uitvoeren. Er is geen sprake van additionele criteria. Uitbreiding van de capaciteit van de laboratoria is een tijdelijk probleem, omdat apparatuur aangeschaft en gekalibreerd moet worden. Inmiddels zijn er laboratoria die hebben aangegeven dat de doorlooptijd bij hen op dit moment 1 à 2 weken is.
Kunt u een inschatting geven van de omvang van de projecten in de bouw- en baggerwereld die door de problemen bij de laboratoria lam gelegd worden?
Zoals aangegeven in vraag 2 zijn er inmiddels laboratoria waar de doorlooptijd 1 à 2 weken is. Dat is een termijn die goed te overzien is voor projecten.
Wat is de huidige wachttijd bij de laboratoria nu ongeveer? En wat zijn de verwachtingen voor de komende maanden?
Zie het antwoord op vraag 2 en 3.
Op welke termijn verwacht u dat de capaciteit op peil is? Op welke manier gaat u bijdragen aan het oplossen van het probleem rondom te weinig laboratoria, waardoor de ontwikkelingen in bouw- en baggerwereld stagneren? Wordt er overwogen om sommige projecten voorrang te geven bovenop andere? Zo ja, hoe worden deze prioriteiten gesteld?
Zoals inmiddels is gebleken, was de langere analysetermijn van afgelopen zomer van tijdelijke aard. Zelfs met een doorlooptijd van 1 à 2 weken werken de laboratoria verder aan een vergroting van hun capaciteit. Dat is een termijn die goed te overzien is voor projecten.
Hoeveel plekken zijn er al gerealiseerd waar organisaties, al dan niet tijdelijk, grond met te hoge PFAS-normen kunnen opslaan? In hoeverre is bekend of dit voldoende capaciteit is? En indien dit nog niet bekend is; hoe wilt u hier goed zicht op krijgen?
Eventuele tijdelijke opslag van PFAS-houdende grond is de verantwoordelijkheid van de initiatiefnemer. Het is primair aan de markt om hierin te voorzien. Er zijn gesprekken gaande met de decentrale bevoegde gezagen om na te gaan of er signalen zijn waarop we als overheden gezamenlijk actie moeten ondernemen, bijvoorbeeld door in gesprek te gaan met grondbanken en door samen met hen na te gaan of er additionele plekken (geschikt te maken) zijn voor een dergelijke opslag.
Is er voldoende grond-, zand, en baggercapaciteit in Nederland zodat projecten die te maken krijgen met overschrijdingen van PFAS-normen, dit op kunnen vangen en de bouwwerkzaamheden snel hervat kunnen worden?
Er zijn geen signalen uit het veld dat er onvoldoende schoon materiaal te verkrijgen is in Nederland.
Op welke manier kan grond met PFAS gereinigd worden? Hoe kansrijk is het dat na het reinigen deze grond weer gebruikt kan worden?
Zandgrond met PFAS lijkt vooralsnog met een extractieve reiniging zodanig gereinigd te kunnen worden dat hergebruik van deze grond mogelijk is. Er is echter nog geen reinigingsbedrijf dat dit aanbiedt voor grond met PFAS boven de concentraties uit het tijdelijk handelingskader. Ik vind het wenselijk dat dit wel spoedig mogelijk is, zodat grond schoon hergebruikt kan worden. Ik zal daarom in overleg treden met de decentrale bevoegde gezagen om te bezien wat er nodig is om in dergelijke reinigingen te voorzien.
Kunt u deze vragen voor het algemeen overleg Leefomgeving van 12 september a.s. beantwoorden?
Het ministerie dat Groningers voor de gek houdt |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht van RTV Noord over de manier waarop uw ministerie omgaat met Groningers?1 Wat is hierop uw reactie?
Ik ken het bericht. Ik herken mij niet in het beeld dat ik of mijn ministerie mensen voor de gek zouden houden.
Waarom was het nodig om het principe van «underpromise en overdeliver» te hanteren? Welke filosofie zit er achter? Hoe bent u tot dit principe gekomen? Wat verwachtte u van het hanteren van dit principe? Is uw verwachting uitgekomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor herstel van vertrouwen van burgers in Groningen in de overheid en andere instanties is het nakomen van gedane beloften een essentiële voorwaarde. Ik heb daarom sinds mijn aantreden als verantwoordelijk Minister – ook in uw Kamer – uitgedragen dat alleen beloftes gedaan en verwachtingen gewekt moeten worden als er een hoge mate van waarschijnlijkheid is dat deze nagekomen kunnen worden. Daarbij verken ik doorlopend nieuwe mogelijkheden om de gaswinning te verlagen en de uitvoering van de versterkingsopgave en de afhandeling van schademeldingen te versnellen met behoud van zorgvuldigheid, rechtvaardigheid en aandacht voor de betrokken bewoners.
Hoe verklaart u dat zelfs de «underpromise» niet gehaald wordt? Wat gaat u praktisch doen om de Groningers te helpen, behalve mooie woorden spreken?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom is het principe van «underpromise and overdeliver» nooit gedeeld met de Kamer?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereidt alle documenten die betrekking hebben op afspraken over de aanpak van schade, versterking, het Nationaal Programma Groningen (NPG) en de aanpak van gezondheidsproblemen alsnog naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik voorzie de Kamer van de informatie die nodig is voor de uitoefening van zijn controlerende taak. Gerichte verzoeken van uw Kamer om informatie over de genoemde onderwerpen zal ik steeds zo snel en volledig mogelijk inwilligen.
Waarom zijn er telkens WOB-verzoeken nodig om achter essentiële informatie te komen?
De mening dat er WOB-verzoeken nodig zijn om achter essentiële informatie te komen deel ik niet. Er is geen sprake van essentiële nieuwe informatie die in reactie op een WOB-verzoek is gepubliceerd.
Kunt u aangeven welke WOB-verzoeken er lopen over de gaswinning en de aanpak van de problemen die daardoor zijn ontstaan? Kunt u tevens aangeven hoe ver het staat met de procedure van deze WOB-verzoeken? Wanneer wordt duidelijk voor aanvragers of de verzoeken wel of niet worden ingewilligd?
Op dit moment zijn er 10 Wob-verzoeken in behandeling die gaan over de gaswinning in Groningen. De verzoeken zien op de volgende informatie:
De stand van zaken verschilt per verzoek, maar de processtappen die gezet moeten worden zijn bij elk verzoek dezelfde. Eerst moeten alle relevante documenten geïnventariseerd en verzameld worden. Daarna worden alle documenten per passage beoordeeld aan de hand van de Wob en wordt een besluit genomen. Het uitgangspunt hierbij is dat alle informatie die binnen de reikwijdte van een verzoek valt openbaar gemaakt wordt. Alleen als informatie valt onder één van de in de Wob genoemde uitzonderingsgronden, wordt die niet openbaar gemaakt. Dit wordt vervolgens toegelicht in het besluit. In veel gevallen hebben de Wob-verzoeken betrekking op zeer veel documenten. De verzoeker wordt hiervan op de hoogte gesteld en soms worden er afspraken gemaakt omtrent de behandeltermijn. Er is in enkele gevallen sprake van een overlap tussen de in verschillende verzoeken opgevraagde informatie. Zodra documenten in een verzoek openbaar zijn gemaakt, wordt de aanvrager van een soortgelijk verzoek hiervan op de hoogte gesteld. Op die manier wordt getracht alle aanvragers zo spoedig mogelijk van de gevraagde informatie te voorzien.
Heeft u het WOB-verzoek van de Groninger Bodem Beweging inmiddels gehonoreerd waarvoor zij in mei 2019 naar de rechter is gestapt?2 Zo nee, waarom niet?
De Groninger Bodem Beweging (hierna: GBB) heeft twee Wob-verzoeken gedaan waarvan één gericht is aan de directeur NCG en één aan mij als Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK). Met de GBB is afgesproken om de verzoeken in verband met de omvang op te splitsen in twee deelbesluiten. Het eerste deel heeft betrekking op documenten die afkomstig zijn van NCG en het tweede deel op de documenten die zijn gewisseld tussen de Minister van EZK en de NAM en tussen de Minister van EZK en betrokken ingenieurs- en/of onderzoeksbureaus. Het eerste deelbesluit is inmiddels genomen en gepubliceerd3. De gevraagde documenten zijn openbaargemaakt met uitzondering van de informatie die op grond van de Wob niet voor openbaarmaking in aanmerking komt. Het tweede deelbesluit is op 9 september jl. genomen en gepubliceerd. Door de vele ontwikkelingen en werkzaamheden op het gebied van gaswinning en de versterkingsoperatie in Groningen, was de beschikbare capaciteit voor afhandeling van deze verzoeken beperkt. Bij de opgevraagde documenten zijn meerdere onderdelen van mijn ministerie en daarnaast personen en organisaties buiten mijn ministerie betrokken. Om die reden was het helaas niet mogelijk om de afhandeling van dit Wob-verzoek sneller af te ronden.
Hoeveel WOB-verzoeken heeft uw van Follow the Money (FTM) en Platform Authentieke Journalistiek (PAJ) betreffende de Shell-papers ontvangen? Zijn die verzoeken inmiddels ingewilligd? Zo nee, waarom niet en wanneer gaat dit gebeuren?
Mijn ministerie heeft één verzoek ontvangen van Follow the Money (FTM) en Platform Authentieke Journalistiek (PAJ) betreffende de invloed van Shell op het Nederlandse openbaar bestuur. Er is nog geen besluit genomen over dit verzoek. Op donderdag 1 augustus 2019 hebben de leden Beckerman en Kwint (beiden SP) over dit onderwerp schriftelijke vragen ingediend (kenmerk 2019Z15479). Voor beantwoording hiervan is uitstel gevraagd vanwege de voor beantwoording benodigde interdepartementale afstemming. Bij de beantwoording van die vragen zal ik nader op dit onderwerp ingaan.
Lopen er nog meer WOB-verzoeken die gaan over Shell of andere gasbedrijven? Zo ja, hoeveel?
Naast de in de antwoorden 7 en 9 genoemde verzoeken zijn er nog vier Wob-verzoeken in behandeling die gaan over gasbedrijven, waarvan twee (mede) over Shell. De verzoeken zien op de volgende informatie:
Deelt u de mening dat transparantie zeer belangrijk is voor het vertrouwen van inwoners in de overheid? Zo ja, hoe gaat u de informatievoorziening verbeteren? Wanneer?
Ik onderschrijf uw stelling over het belang van transparantie voor vertrouwen in de overheid. Zoals uiteengezet in de voorafgaande antwoorden span ik mij in om verzoeken om informatie van uw Kamer en verzoeken op grond van de Wob binnen de mogelijkheden zo snel en volledig mogelijk in te willigen. Dit vergt voortdurende aandacht. Anders dan de vraagstelling suggereert is er geen sprake van een structureel tekortschietende informatievoorziening. Ik zie niet in hoe de publicatie van soms honderden documenten met een veelal technisch karakter zou bijdragen aan het wegnemen van stress en onzekerheid bij inwoners van Groningen. Ik zet voor dit doel in op het zo snel mogelijk afbouwen van de gaswinning en het versnellen van de afhandeling van schade en uitvoering van de versterkingsoperatie.
Hoe denkt u dat dit bijdraagt aan ºhet wegnemen van oorzaken van stress en onzekerheid» dat u als belangrijkste prioriteit zei te hebben in februari 2018?3 Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 11.
Wilt u deze vragen ruim voor het Algemeen overleg Mijnbouw/Groningen van 12 september 2019 beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat INEOS via kindermarketing het draagvlak voor schaliegas probeert te vergroten |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Kent u het bericht «The Daily Mile: INEOS gebruikt kinderen voor draagvlak schaliegas»?1
Ja.
Kent u het bericht «Fracking, the Daily Mile and INEOS» op de website van de «National Education Union» (NEU), waarin de grootste Engelse onderwijsvakbond ernstig bezwaar maakt tegen de rol van het Britse chemiebedrijf INEOS (International Ethylene Oxyde Specialties) als sponsor van The Daily Mile?2
Ja.
Kent u het recente onderzoek van R.W. Howarth, professor biochemie en ecosystemen aan Cornell University, naar de schadelijke effecten van schaliegas?3 4
Ja.
Erkent u de wetenschappelijke waarde van dit onderzoek?5 Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan het kabinet om een oordeel te geven over de wetenschappelijke waarde van dit onderzoek.
Onderschrijft u de conclusie uit dit onderzoek dat: «... shale-gas production in North America over the past decade may have contributed more than half of all of the increased emissions from fossil fuels globally and approximately one-third of the total increased emissions from all sources globally over the past decade»?6 Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek laat zien dat de winning en het gebruik van fossiele brandstoffen heeft geleid tot een stijging van de emissies van CO2 en methaan. Het laat ook zien de huidige wijze waarop schaliegas wordt gewonnen in Noord Amerika waarschijnlijk tot extra emissies heeft geleid.
Onderschrijft u tevens dat: «... in addition to contributing to climate change, methane emissions lead to increased ground-level ozone levels, with significant damage to public health and agriculture»?7 Zo nee, waarom niet?
De Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft in het overleg met de Kamer over mijnbouw van 15 februari 2018 (Kamerstukken 32 849 en 33 529 nr. 126) aangegeven dat schaliegas in Nederland niet meer aan de orde zal zijn. Dat betekent dat de opsporing en winning van schaliegas in het gehele plangebied van de Structuurvisie Ondergrond beleidsmatig is uitgesloten, ook na de huidige kabinetsperiode. Dit staat ook zo vermeld in de structuurvisie die op 11 juni 2018, door de staatsecretaris van IenW, mede namens de Minister van Economische Zaken en Klimaat, aan de Tweede Kamer is aangeboden.
Onderschrijft u de volgende stelling van de «National Education Union» (NEU): «... INEOS holds multiple licences to frack for shale gas and, for the sake of the planet and particularly our children’s futures, we need to move quickly away from a carbon economy»? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet werkt aan een duurzame energiehuishouding conform de (internationale) afspraken die we hierover gemaakt hebben. De stelling komt overeen met het beleid van het kabinet. Zolang onze energiehuishouding niet duurzaam is, zullen we nog gebruik moeten maken van fossiele energiebronnen.
Onderschrijft u de volgende stelling van de NEU: «... we are also concerned about the manufacture of plastics by INEOS; many of the children taught by our members are alarmed at the effect of plastics on marine life»? Zo nee, waarom niet?
Plastic heeft ook in het verleden veel positiefs gebracht. Het is licht, sterk, flexibel en heeft als alternatieve grondstof in plaats van glas, beton en staal veel transport, energie en CO2 bespaard. We gaan er als samenleving, als producent, retailer en consument, echter niet duurzaam mee om. We gebruiken onnodig veel verpakkingen, we gooien het teveel en achteloos weg zonder na te denken over mogelijkheden van niet-gebruik of hergebruik. Het beleid van de Staatssecretaris voor Infrastructuur en Milieu is er op gericht dit gedrag te veranderen. Enerzijds door te bevorderen dat het ontwerp van producten en verpakkingen beter wordt doordacht (ecodesign). Anderzijds door hergebruik te stimuleren en door te bevorderen dat plastics zoveel mogelijk worden ingezameld, hoogwaardig gesorteerd, gerecycled en opnieuw gebruikt in nieuwe producten. De Staatssecretaris van IenM doet dit samen met de meer dan 75 partijen die het Plastic Pact NL hebben ondertekend, maar ook in overleg met de verpakkende industrie in het kader van de Raamovereenkomst Verpakkingen en met partijen die plastics in de rivieren, havens en de zee terugdringen in het kader van diverse Green Deals, zoals die rond Schone Stranden, de Stroomgebieden, Visserij en de Scheepsafvalketen.
Erkent u dat het nogal tegenstrijdig is als een in de kern prachtig initiatief om kinderen meer te laten bewegen gebruikt wordt om draagvlak te creëren voor bedrijven zoals INEOS, waarvan het winstmodel juist uitermate schadelijk uitpakt voor de toekomst van diezelfde kinderen? Zo nee, waarom niet?
INEOS is in Nederland geen sponsor van The Daily Mile. The Daily Mile wordt in Nederland niet gebruikt om bij kinderen draagvlak te creëren voor schaliegas en op alle gedrukte Nederlandse materialen is de naam INEOS dan ook niet aanwezig.
Deelt u de mening dat ouders, kinderen, leraren en schoolbesturen duidelijk en proactief op de hoogte zouden moeten worden gebracht van de schadelijke activiteiten van de sponsor van The Daily Mile? Zo nee, waarom niet?
Jongeren op Gezond Gewicht (JOGG) is initiatiefnemer van The Daily Mile in Nederland. JOGG heeft het initiatief onafhankelijk vertaald naar de Nederlandse praktijk, daarom zie ik geen reden voor actie.
Kunt van alle 372 deelnemende Nederlandse scholen aangeven in welke mate INEOS deze scholen verder nog voorziet in lesmateriaal, folders, excursies, posters, etc?
Bij The Daily Mile in Nederland wordt uitgegaan van samenwerking met partners en niet van sponsoring. The Daily Mile in Nederland houdt zich verre van reclame en/of ondersteuning voor commerciële doeleinden richting scholen of in de klas.
Zijn u verder nog activiteiten bekend van INEOS in het Nederlandse onderwijs?
Die zijn mij niet bekend.
Wat gaat u doen om deze schadelijke vorm van kindermarketing aan te pakken?
De vrijheid van onderwijs legt een grote verantwoordelijkheid voor de keuze van lesmateriaal en het verstrekken van evenwichtige informatie bij de leerkracht en de school. Bij vermoedens van schadelijke kindermarketing kunnen scholen gebruik maken van de richtlijnen uit het sponsorconvenant om deze te weren. Het sponsorconvenant benoemt expliciet dat scholen geen sponsorovereenkomsten moeten aangaan met bedrijven die negatieve effecten hebben op de ontwikkeling van kinderen.
Welke mogelijkheden ziet u om het stimuleren van meer beweging door kinderen te laten plaatsvinden, zonder dat daarbij gebruikt wordt gemaakt van sponsoring door bedrijven die de toekomst van diezelfde kinderen om zeep helpen?
De mogelijkheden hiertoe zijn talrijk. Het krijgt nu onder andere vorm via JOGG, die zich inzet voor gezondere buurten en via de Gezonde School aanpak, waarbij scholen het vignet «Sport en Bewegen» kunnen aanvragen. In beide gevallen is er geen sprake van sponsoring.
Welke mogelijkheden ziet u, eventueel in internationaal verband, om The Daily Mile voortaan vanuit overheidsbudgetten te financieren, zodat fossiele multinationals kunnen worden weggehouden uit onze scholen?
Een gezonde jeugd in een gezonde omgeving is een gedeelde maatschappelijke verantwoordelijkheid. In Nederland zetten JOGG en Gezonde School, dankzij publieke middelen, zich op een verantwoorde manier in voor het stimuleren van een gezonde levensstijl en een gezonde schoolomgeving.
Mijnbouwactiviteiten in het waddengebied |
|
Henk Nijboer (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht 'UNESCO vraagt om opheldering mijnbouw Waddenzee»1 en het bericht «Wiebes, blijf af van ons prachtige werelderfgoed»?2
Ja.
Deelt u de zorgen van de Waddenvereniging ten aanzien van mijnbouwactiviteiten in het waddengebied? Zo ja, welke consequenties voor deze activiteiten verbindt u hieraan? Zo nee, waarom deelt u die zorgen niet?
De geuite zorgen zijn mij bekend. Vanuit die gedeelde zorg voor het gebied worden ook strikte randvoorwaarden voor mijnbouwactiviteiten onder de Waddenzee gehanteerd. Zo vinden er uitgebreide metingen en monitoring plaats van biotische en abiotische parameters om te controleren of er geen schade optreedt aan de natuurwaarden van het gebied. Daarnaast is er een onafhankelijke Auditcommissie die het bevoegd gezag jaarlijks adviseert over de verzamelde meet- en monitoringsgegevens en geldt het «hand aan de kraan»-principe, zodat de diepe delfstofwinning te allen tijde kan worden beperkt of gestopt als de effecten daar aanleiding toe geven.
Kunt u, gezien het feit dat voorspellingen ten aanzien van aardbevingen en het instorten zoutcavernes tot nu toe steeds te optimistisch bleken te zijn, nu wel garanderen dat deze gevolgen van mijnbouwactiviteiten in het waddengebied voortaan voorspelbaar en aanvaardbaar zullen zijn? Zo ja, wat zal de aard en omvang van de gevolgen van deze mijnbouwactiviteiten zijn? Zo nee, deelt u dan de mening dat deze mijnbouwactiviteiten niet verantwoord zijn en dus dienen te worden gestaakt? Hoe gaat u daar dan voor zorgen?
Het beeld dat «voorspellingen ten aanzien van aardbevingen en het instorten van zoutcavernes tot nu toe steeds te optimistisch bleken te zijn» is niet correct. De mate waarin gevolgen van bodembeweging aanvaardbaar zijn, wordt in besluiten en beschikkingen vastgelegd. Tevens is in de besluiten en beschikkingen vastgelegd hoe de effecten gemonitord moeten worden. In verreweg de meeste gevallen blijven de gemeten effecten van mijnbouwactiviteiten in Nederland binnen de vooraf daarvoor vastgestelde bandbreedte. Hierop wordt door Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) als toezichthouder toegezien. In veel gevallen is de feitelijke bodembeweging als gevolg van de mijnbouwactiviteit kleiner dan de vooraf in de besluitvorming hiervoor toegestane bandbreedte. De berichtgeving over gevolgen van bodembeweging beperkt zich veelal tot de enkele gevallen waarin – buiten de gaswinning uit het Groningenveld – effecten groter of anders waren dan voorzien, hetgeen het door u geschetste beeld mogelijk verklaart.
Voor de diepe delfstofwinning onder de Waddenzee is per kombergingsgebied het meegroeivermogen en de gebruiksruimte vastgesteld. Zolang de door de diepe delfstofwinning onder de Waddenzee veroorzaakte bodemdalingssnelheid binnen de gebruiksruimte blijft, zal de natuurlijke sedimenttoevoer uit de Noordzee naar de Waddenzee de daar veroorzaakte bodemdaling als gevolg van diepe delfstofwinning teniet doen en zal er geen schade optreden aan de natuur. De onafhankelijke Auditcommissie gaswinning Waddenzee controleert elk jaar op basis van de meet- en monitoringsgegevens of hieraan wordt voldaan en rapporteert hierover aan de bevoegde gezagen.
Deelt u de mening dat de in het eerste bericht genoemde brief waarin Unesco u om opheldering vraagt over de mijnbouwactiviteiten in het waddengebied aangeeft dat er reden tot zorg is over deze activiteiten? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De brief van UNESCO aan Nederland betreft een reactie op een brief van de Waddenvereniging aan UNESCO waarin de Waddenvereniging haar zorgen uit over het effect van mijnbouwactiviteiten op het Werelderfgoed Waddenzee.
UNESCO volgt hier de gebruikelijke procedure dat vragen die gesteld worden over de bescherming van een werelderfgoed, voor een reactie voorgelegd worden aan de betreffende Staat. Gelet op de huidige fase in de procedure wordt de mening niet gedeeld dat UNESCO al zorgen geuit zou hebben over deze activiteiten. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Kunt u deze brief aan de Kamer doen toekomen? Op welke termijn gaat u Unesco antwoord geven? Kunt u uw antwoorden met de Kamer delen?
De genoemde brief van de directeur van het Werelderfgoedcentrum van UNESCO treft u aan als bijlage bij deze brief.3 Zoals de Minister van LNV tijdens het AO Wadden van 26 juni 2019 heeft aangegeven, vindt de beantwoording van dit verzoek in afstemming met Duitsland en Denemarken plaats, omdat het hier gaat om een grensoverschrijdend natuurlijk werelderfgoed. Naar verwachting zal Nederland de antwoordbrief aan UNESCO in september 2019 versturen. Uw Kamer zal hierover door de Minister van LNV worden geïnformeerd.
Wat betekenen de vragen en zorgen van UNESCO voor de plannen ten aanzien van het toestaan van nieuwe mijnbouwactiviteiten in het waddengebied? Deelt u de mening dat er in afwachting van uw antwoorden en de reactie van UNESCO een moratorium moet komen voor nieuwe mijnbouwactiviteiten in het waddengebied? Zo ja, vanaf wanneer gaat dat moratorium in? Zo nee, waarom niet?
Met de bestaande wet- en regelgeving wordt zorgvuldig nagegaan of nieuwe activiteiten toelaatbaar zijn in de Waddenzee en of de unieke waarden, de zogenaamde Outstanding Universal Values, waarvoor de Waddenzee is ingeschreven op de Werelderfgoedlijst, hierdoor niet worden aangetast. De hierbij te volgen procedure, inclusief het hiervoor opstellen van een Milieu Effect Rapportage, zijn onderdeel van het totale raamwerk aan wet- en regelgeving, en de trilaterale afspraken en beheer, waarmee de Waddenzee is ingeschreven op de UNESCO Werelderfgoedlijst.
Ook bij de beoordeling van een aanvraag voor een nieuwe mijnbouwactiviteit zal de beschreven procedure met de toepasselijke strikte randvoorwaarden worden doorlopen. Ik heb vertrouwen in de uitkomst van deze procedure en zie dan ook geen noodzaak voor het instellen van een moratorium voor nieuwe mijnbouwactiviteiten in het Waddengebied. Vanzelfsprekend zal een reactie van UNESCO worden betrokken bij de verdere afwegingen hieromtrent.
Het ontbreken van draagvlak voor aardgaswinning onder het Werelderfgoed de Waddenzee |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u de brief van de raadsleden van S!N, een lokale samenwerking tussen D66, PvdA en GroenLinks, over het ontbreken van draagvlak voor de aardgaswinning onder de Waddenzee?1
Ja.
Kunt u reageren op de uitspraak van de raadsleden dat draagvlak voor de gaswinning in dit gebied volledig ontbreekt en dat het onbegrip over de plannen enorm is?
Ik begrijp dat de effecten van de gaswinning in Groningen hebben geleid tot grote bezorgdheid over gaswinning elders in Nederland en met name ook in het Waddengebied. De gaswinning onder de Waddenzee is, onder strikte randvoorwaarden, toegestaan. De effecten hiervan worden jaarlijks beoordeeld door de onafhankelijke Auditcommissie Gaswinning Waddenzee, waarbij tot nu toe nog steeds is gebleken dat deze gaswinning niet heeft geleid tot enige schade aan de natuurwaarden in de Waddenzee. Daarnaast zijn per 1 januari 2017 in de Mijnbouwwet nog extra restricties opgenomen voor mijnbouwactiviteiten in het Waddengebied.
Bij het beoordelen van winningsplannen en het aanvragen van vergunningen volg ik een procedure waarbij advies wordt gevraagd aan SodM, TNO, de decentrale overheden, de Tcbb en de Mijnraad. Alleen als blijkt dat de effecten van de gaswinning beperkt blijven en niet leiden tot schade voor mensen, de natuur of gevolgen voor de waterkwaliteit, kan ingestemd worden met een winningsplan of kan een vergunning worden verleend.
Waarop baseert u dat het bestuurlijk draagvlak broos is aangezien de provincie Fryslân heeft aangeven tegenstander te zijn van gaswinning onder de Waddenzee en de raadsleden aangeven dat draagvlak voor de gaswinning in dit gebied volledig ontbreekt?
Ik realiseer mij dat bestuurders in het gebied, onder andere in het Fries Manifest, hebben aangegeven tegen gaswinning in het gebied te zijn. Tegelijkertijd is in het Fries manifest ook aangegeven dat aardgas nog een belangrijke rol speelt in de Nederlandse energievoorziening. Tegen deze achtergrond en gegeven het feit dat besluitvorming over gaswinning een nationale bevoegdheid is, heb ik gesproken over een broos draagvlak. Het al dan niet aanwezig zijn van draagvlak is in juridische zin geen weigeringsgrond bij het al dan niet doorgaan van projecten op het gebied van de energievoorziening.
Erkent u dat er verschil is tussen deelname aan het omgevingsproces en steun voor de voorgenomen gaswinning? Herkent u het in de brief geschetste beeld dat lokale participatie slechts plaatsvind als poging om de schade beperkt te houden?
Ik herken het geschetste beeld. Zie ook mijn antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat deelname aan het omgevingsproces niet gezien mag worden als instemming met de voorgenomen gaswinning? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die mening. Zie ook mijn antwoord op vraag 3.
Kunt u zich voorstellen dat inwoners het gevoel hebben dat besluitvorming over de gaswinning reeds heeft plaatsgevonden, nu in het omgevingsproces voornamelijk gesproken wordt over de wijze waarop een deel van de opbrengsten kunnen terugvloeien naar de omgeving?
Ik kan mij dat gevoel voorstellen. Mijn ambtenaren hebben ook van begin af aan aangegeven dat het op grond van de bestaande wetgeving en binnen de wettelijke kaders het kabinet de taak heeft gaswinning, indien veilig, mogelijk te maken. In het geval van de gaswinning bij Ternaard is de afspraak gemaakt dat de uitkomsten van het omgevingsproces een plek krijgen in de uiteindelijke besluitvorming. Dit is naar verwachting dit najaar aan de orde.
Kunt u bevestigen dat een voorkeur voor gaswinning met terugvloei van inkomsten in plaats van gaswinning zonder terugvloei van inkomsten niets zegt over het draagvlak voor de gaswinning zelf?
Ik kan dat bevestigen.
Kunt u bevestigen dat het vaststellen van draagvlak niet alleen gebeurt in de stuur- en werkgroepen? Bent u bereid de omwonenden middels een enquête de expliciete vraag voor te leggen of zij gaswinning in het gebied steunen of niet? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven is het al dan niet aanwezig zijn van draagvlak in juridische zin geen weigeringsgrond. Wel wil ik met een zorgvuldig omgevingsproces en met de werk- en stuurgroepen en het bestuurlijk overleg de zorgen adresseren en de uitkomsten van dit proces een serieuze plek te geven in mijn besluiten over de gaswinning.
Ik ben niet bereid om voor projecten op het gebied van de energiewinning door middel van een enquête onder de bevolking het draagvlak vast te stellen.
Kunt u aangeven, aangezien u in de beantwoording van de eerdere vragen stelde dat in het omgevingsproces verkend werd onder welke voorwaarden de gaswinning acceptabel zou zijn, welke randvoorwaarden opgesteld zijn? Kunt u bevestigen dat het «hand aan de kraan»-principe een van die randvoorwaarden is?2
Uiteraard is het «hand aan de kraan»-principe voor een nieuwe gaswinning onder de Waddenzee een van de randvoorwaarden. Dit is vastgelegd in de Structuurvisie Waddenzee. Verdere randvoorwaarden zijn onder andere dat er duidelijkheid bestaat over de effecten van de eventuele gaswinning, en dat er afspraken zijn tussen de operator en de omwonenden over het voorkómen van ongewenste effecten, over het meten en monitoren van effecten, het nemen van maatregelen en het afhandelen van eventuele schades. Tenslotte hoop ik met het omgevingsproces er voor te zorgen dat de eventuele gaswinning bijdraagt aan de ontwikkeling van het gebied.
Kunt u aangeven op welke locatie in het verleden het «hand aan de kraan»-principe zijn werking bewezen heeft? Zo nee, waarom niet?
Voor met name de gaswinning onder de Waddenzee vanaf de locaties Moddergat, Lauwersoog en Vierhuizen, waarbij ook de effecten van de gaswinning Ameland worden meegenomen, wordt het «Hand aan de Kraan»-principe sinds 2006 toegepast. De meet- en monitoringsrapportages van deze gaswinning worden jaarlijks beoordeeld door de onafhankelijke Auditcommissie gaswinning Waddenzee. Tot nu toe is hierbij elk jaar vastgesteld dat de effecten binnen de vooraf vastgestelde bandbreedte zijn gebleven, dat de natuurwaarden van het gebied niet in het geding zijn geweest en dat ingrijpen door het verminderen of stoppen van de gaswinning niet noodzakelijk is gebleken.
Welke garantie kunt u geven dat er met het «hand aan de kraan»-principe voldoende controle gehouden kan worden over de gaswinning en de bodemdaling?
Zie antwoord op vraag 10.
Is het juist dat ook na het terugbrengen van de gasproductie (bijvoorbeeld doormiddel van het «hand aan de kraan»-principe) de kans op aardbevingen en bodemdalingen blijft bestaan? Zo ja, wat is dan het nut van het hand aan de kraan principe?
Het hand aan de kraan principe in de Waddenzee is gerelateerd aan bodemdaling. In de Waddenzee is het van belang dat de snelheid van aanvoer van sediment naar de Waddenzee in balans is met de snelheid van bodemdaling. Hierdoor verdwijnt er geen plaatareaal als gevolg van bodemdaling. Mochten er aanwijzingen zijn dat de bodem sneller gaat dalen, wordt er ingegrepen omdat hierdoor het Waddensysteem uit balans kan raken en er negatieve natuureffecten kunnen optreden. De gasproductie zal dan teruggebracht worden (Hand aan de Kraan). Hierdoor zal de snelheid van bodemdaling afnemen en daarmee weer in balans kunnen komen met de snelheid van sediment aanvoer.
Ook na het beëindigen van een gaswinning zal de bodemdaling nog enige tijd na-ijlen, maar met een lagere snelheid. De verplichting voor de mijnbouwonderneming tot het meten van de door de gaswinning veroorzaakte bodemdaling gaat nog door tot geruime tijd na beëindiging van de gaswinning.
Staat u nog altijd achter de stelling van het kabinet dat de natuur zich weliswaar niet voor 100% laat voorspellen, maar dat eventuele afwijkende gedragingen van de natuur via het «hand aan de kraan»-principe kunnen worden ondervangen?3 Zo ja, op basis waarvan?
Ja, ik sta nog altijd achter de analyse die ten grondslag ligt aan de gaswinning onder strikte randvoorwaarden zoals vastgelegd in de Structuurvisie Waddenzee en sinds 2006 aan de orde. Het 5-jaarlijks actualiseren van de gebruiksruimte op basis van een geactualiseerd beleidsscenario voor de zeespiegelstijging ten behoeve van de delfstofwinning onder de Waddenzee, maakt daarvan onderdeel uit.
Bent u, vanwege de grote onzekerheden over de bodemeffecten en het ontbreken van draagvlak, bereid om geen toestemming te verlenen aan gaswinning onder het UNESCO-werelderfgoed de Waddenzee?
Er was reeds sprake van gaswinning onder de Waddenzee op het moment dat het gebied de status kreeg van UNESCO-werelderfgoed. De gaswinning en de stringente vergunningverleningsprocedure die daarbij gevolgd moet worden, heeft dat dus niet in de weg gestaan. Op grond van het feit dat bij het verlenen van instemming voor winningsplannen zeer zorgvuldige procedures worden gevolgd en via het hand aan de kraan principe ingegrepen kan worden indien nodig, ben ik niet bereid op voorhand en zonder een inhoudelijke beoordeling van de betreffende aanvraag, mijn toestemming te onthouden aan gaswinning onder de Waddenzee.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg Mijnbouw/Groningen dat op 27 juni 2019 gepland staat?
Ja.
De uitspraak van de Raad van State inzake de PAS |
|
Cem Laçin , Lammert van Raan (PvdD), Suzanne Kröger (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Een nieuw vliegveld is waanzin»?1
Ja, ik ben bekend met het betreffende artikel.
Wat bedoelde u met uw interview voor het NOS-journaal, waarin u zegt op zoek te zijn naar «een list»?
Wat ik bedoeld heb is het volgende. Het uitgangspunt van het kabinet wás en blíjft om de natuur te versterken én economische ontwikkeling mogelijk te maken. De uitspraak van de Raad van State betekent dat het PAS niet langer gebruikt kan worden als onderbouwing voor besluiten. Er wordt nu in brede zin onderzocht op welke wijze we recht kunnen blijven doen aan de bescherming van Natura 2000-gebieden en tegelijkertijd ruimte kunnen bieden aan economische ontwikkelingen. Het spreekt voor zich dat dat zal worden gedaan binnen de daarvoor geldende wettelijke vereisten. Dát is de puzzel die we aan het leggen zijn en hetgeen ik met deze term heb proberen aan te geven. Ook voor Lelystad Airport wordt onderzocht wat de consequenties zijn van de uitspraak van de Raad van State. In mijn brief van 2 juli jl. heb ik aangegeven dat een eerste analyse van de oplossingsrichtingen laat zien dat meer tijd nodig is om hiervoor op zorgvuldige wijze tot een oplossing te komen.
Wat voor een type beleidsmaatregelen zou u als een list typeren, of doelt u op een juridische verkenning om de uitspraak van de Raad van State te omzeilen?
Zoals ik mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, wordt momenteel onderzocht op welke wijze uitvoering gegeven kan worden aan de uitspraak van de Raad van State.
Hoe verhoudt zich dit tot de relatie tussen de uitvoerende en de rechtsprekende macht? Betekent dit dat u niet van plan bent te handelen naar de letter en geest van de uitspraak van ons hoogste rechtscollege?
Binnen het kader van de uitspraak van de Raad van State zijn uitvoerende keuzes te maken die recht moeten doen aan zowel de letter als de geest van de uitspraak.
Welke gevolgen denkt u dat deze uitspraak over het verzinnen van «een list» heeft voor het beschadigde vertrouwen van omwonenden in u en in de overheid?
De gevleugelde uitspraak van de Heer Bommel is bij velen een bekende uitspraak die niet zo letterlijk genomen dient te worden en duidt op de zoektocht die tot een oplossing leidt. Wij zetten ons in om op een zorgvuldige wijze tot een goede oplossing te komen.
Bent u bereid de formulering «een list» terug te nemen?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
De Stuwmeerregeling Groningen |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Waarom hebt u besloten de deadline van de vaste vergoeding van 5.000 euro uit de Stuwmeerregeling Groningen wel te verruimen naar 12 juni 2019, maar bij de variabele vergoeding tot 11.000 euro de deadline van 1 januari 2019 te handhaven?1 Deelt u de mening dat hiermee het risico van rechtsongelijkheid blijft bestaan en hierdoor «twee soorten gedupeerden» worden gecreëerd?
De TCMG heeft mij geadviseerd om zowel de variant van 5.000 euro als de variant van € 11.000,– van de stuwmeerregeling te laten gelden voor iedereen die een schademelding heeft gedaan tot 1 januari 2019. TCMG heeft in haar afweging het terugbrengen van het stuwmeer afgewogen tegen het feit dat deze maatregel ook leidt tot rechtsongelijkheid. Daarnaast is gekeken naar uitvoeringsbelasting.
Er is op een zeer fundamentele manier, met alle bestuurders van Groningen en met de maatschappelijke organisaties, gekozen voor een onafhankelijke positie van de TCMG. Ik hecht daar veel waarde aan. In het laatste bestuurlijk overleg werd duidelijk dat alle partijen, zeker ook de maatschappelijke organisaties de onafhankelijke positie onderschrijven. Het is dus niet gepast om lichtzinnig van het advies van de TCMG af te wijken.
De € 11.000,– variant biedt een verdergaande oplossing die het risico van ongelijkheid verder vergroot. Daarnaast wil ik dat de stuwmeerregeling daadwerkelijk een oplossing biedt voor gedupeerden die al lang wachten. De € 11.000,– variant legt naar verwachting een hoger beslag op de uitvoeringsorganisatie. Dossiers worden nog steeds achteraf administratief afgehandeld door de TCMG (controleren declaraties, betalen etc.). Bij de eenmalige betaling van € 5.000,– is hier geen sprake van. Dit is ook de reden dat ik niet bereid ben het maximumbedrag van de variabele vergoeding te schrappen en te laten gelden voor alle schadeclaims die na 1 januari 2019 zijn ingediend.
Gedupeerden die geen gebruik kunnen maken van de regeling, gedupeerden die een hoger bedrag dan 11.000 euro aan herstelkosten verwachten te maken of geen gebruik willen maken van de regeling, kunnen gebruik maken van het reguliere proces en binnenkort ook van de aannemersvariant nieuwe stijl waarmee uiteindelijk hetzelfde doel wordt bereikt. Hier kan zonder een maximum bedrag een eigen aannemer, die aan de minimumvereisten voldoet, de opname en calculatie doen, waarna een toets door de deskundige plaatsvindt en bij toekenning de aannemer de herstelwerkzaamheden kan uitvoeren.
Ik besef dat elke datum onderwerp van discussie zal zijn en een groep aanvragers splitst, waarbij er altijd mensen net buiten de regeling vallen. Een ruimhartige eenmalige regeling als deze is echter alleen uitvoerbaar als de grens strikt wordt gehanteerd. Alle betrokken partijen hebben begrip getoond voor de noodzaak van een harde begrenzing, en aangegeven dat principe te onderschrijven.
Hoe groot is het risico dat gedupeerden die in werkelijkheid meer dan 5.000 euro schade hebben toch akkoord gaan met uitbetaling van dit bedrag, simpelweg omdat zij compleet moegestreden zijn en het jarenlange wachten beu zijn? Hoe gaat u ervoor zorgen dat iedereen op korte termijn uitgekeerd krijgt waar men recht op heeft?
Aanvragers hebben de keuze om deel te nemen aan deze regeling of om in de reguliere, zorgvuldige procedure van schadeafhandeling te blijven. Ik zal mensen hier goed over laten informeren.
Bent u ertoe bereid, zoals eerder is voorgesteld, het maximumbedrag van de variabele vergoeding (11.000 euro) te schrappen en deze ook te laten gelden voor schadeclaims die na 1 januari 2019 zijn ingediend? Zo nee, bent u er dan op z’n minst toe bereid om de «deadline» van de variabele vergoeding ook te verruimen naar 12 juni 2019?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe is het mogelijk dat gedupeerden – ondanks dat u met veel bombarie hebt verkondigd de schadeafhandeling rigoureus te vereenvoudigen en te versnellen – een brief van de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen(TCMG) hebben ontvangen, waarin staat dat zij «opeens» twee keer zo lang op afhandeling van hun schade moeten wachten? Deelt u de mening dat dit onaanvaardbaar is? Wat gaat u hieraan doen?
Tot mijn grote spijt kan ik niet terugdraaien dat 5.400 mensen al ruim 15 maanden wachten op een besluit en nu nog langer moeten wachten. De lange doorlooptijden zijn voor mij reden geweest om een vergaande maatregel als de stuwmeerregeling te treffen. Met deze regeling moet de werkvoorraad van TCMG worden teruggebracht tot werkbare proporties. Hiermee kan TCMG de resterende schademeldingen binnen een redelijke termijn en met een zorgvuldig proces afhandelen. Maar de omstandigheid dat de beslistermijn voor nieuwe aanvragers door deze maatregel korter wordt, helpt de 5400 mensen die al 15 maanden gewacht hebben en nog langer moet wachten op hun besluit niet. Wel kunnen zij gebruik maken van de stuwmeerregeling, waarmee, als zij het aanbod accepteren, bewoner gelijk duidelijkheid heeft en 5.000 euro ontvangt, waarmee schade hersteld kan worden of gelijk een aannemer in de arm kunnen nemen en de bonnetjes kan declareren bij de TCMG.
Deelt u de mening dat uw zogenaamde versnellingsmaatregelen al hebben gefaald nog voordat deze praktisch in werking zijn getreden? Wat gaat u doen om gedupeerden niet nog langer te laten wachten, maar de boel echt te versnellen?
Nee. Naast de stuwmeerregeling heb ik per brief van 3 juni jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 639) al geïnformeerd over de stappen die gezet worden om het reguliere proces van schadeafhandeling te verbeteren.
Bent u bereid een streep te zetten onder alle ingediende schadeclaims en direct tot uitbetaling dan wel versterking over te gaan? Zo nee, waarom niet?
Nee. De stuwmeerregeling is een eenmalige maatregel voor gedupeerden die lang moeten wachten, omdat het stuwmeer de TCMG belemmert om schademeldingen binnen een redelijke termijn af te doen. Met deze maatregel heb ik er vertrouwen in dat voor de overige en toekomstige meldingen het reguliere proces van schadeafhandeling door de TCMG kan worden voortgezet. Uiteraard houd ik daarbij samen met de TCMG een vinger aan de pols.
Deelt u de conclusie dat onder uw bewind het Groningse aardbevingsdrama dramatischer, complexer en voor veel gedupeerden uitzichtlozer is geworden? Zo nee, hoe bewijst u, gezien de toenemende ellende, het tegendeel?
Nee, die conclusie deel ik niet. De maatschappelijke impact van de aardbevingen door gaswinning in Groningen is groot. De aardbevingen hebben geleid tot gevoelens van onveiligheid en machteloosheid. Rijk en regio erkennen gezamenlijk dat dit zo niet langer kan.
De gaswinning uit het Groningenveld gaat daarom zo snel mogelijk naar nul. Dat is volgens het kabinet de beste manier om de veiligheid in Groningen op korte termijn te verbeteren en op langere termijn te garanderen. Daarnaast is de afgelopen maanden gezocht naar versnellingsmogelijkheden voor de schadeafhandeling, de versterking van woningen en de afbouw van de gaswinning. Ik heb vertrouwen in de effecten van deze maatregelen.
Het bericht ‘Gemeenten geven vervuilde compost gratis weg aan inwoners’ |
|
Suzanne Kröger (GL), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent u het bericht «Gemeenten geven vervuilde compost gratis weg aan inwoners»?1
Ja.
Klopt het dat er eind maart op nationale compostdag miljoenen kilo’s gratis compost door gemeenten aan tuinders zijn weggegeven?
Op 30 maart heeft de Landelijke Compostdag plaatsgevonden waarop door gemeenten gratis compost is weggegeven. Met dit jaarlijks initiatief vraagt de afvalsector aandacht voor het belang van een goede afvalscheiding van gft-afval, maakt ze burgers bewust van de waardevolle producten die vanuit gft-afval gemaakt worden en wil ze de burgers bedanken voor de inspanningen die zij leveren door gft-afval goed te scheiden.
Klopt het dat zeker negentien gemeenten compost hebben uitgedeeld of in hun eigen plantsoenen hebben toegepast dat met plastic is vervuild?
In het artikel wordt gerefereerd aan het Afvalverwerkingsbedrijf HVC. Alle gemeenten die aandeelhouder bij HVC zijn, zijn in de gelegenheid gesteld deel te nemen aan de Landelijke Compostdag. Deze negentien deelnemende gemeenten hebben gecertificeerde Keurcompost ontvangen.
Binnen Keurcompost worden verschillende kwaliteitsklassen gehanteerd die de mate van aanwezigheid van bodemvreemd materiaal, zoals glas en kunststoffen, onderscheiden. De eisen waaraan Keurcompost voldoet zijn scherper dan de minimumeisen die in het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet gesteld worden.
Deelt u de mening dat inwoners van gemeenten ervan uit moeten kunnen gaan dat de compost die wordt uitgedeeld voor hun tuin niet vervuild is? Zo nee, waarom niet?
Ja. Gebruikers van compost moeten ervanuit kunnen gaan dat deze compost voldoet aan de eisen die zijn gesteld.
In hoeverre is het bekend of deze vervuilde compost ook bij akkerbouwers (en daarmee potentieel in ons voedsel) terecht is gekomen?
Alle compost die is verstrekt, is gecertificeerde Keurcompost. Het is niet bekend of de compost ook bij akkerbouwers terecht is gekomen. Echter, een groot deel van de Nederlandse voedings- en levensmiddelenindustrie eist van akkerbouwers om te produceren volgens het Voedsel en Voederveiligheid Akkerbouw (VVAK) certificaat. Vanaf begin 2017 mogen telers die gecertificeerd zijn volgens VVAK, alleen nog maar de klassen A en B (Keur)compost aanvoeren als organische bodemverbeteraar en niet meer de basiskwaliteitsklasse C.
Klopt het dat de compost is vervuild met plastic, omdat consumenten plastic bij het gft-afval gooien, maar dat dit er met de juiste zeef goed kan worden uitgefilterd?
De oorsprong van de kunststoffen in de compost ligt inderdaad bij de aanwezigheid van deze kunststoffen in het aangeboden gft-afval. Door technische handelingen voorafgaand aan het composteringsproces zijn vele van deze bodemvreemde materialen, waaronder kunststoffen, te verwijderen. Ook na de compostering wordt de geproduceerde compost nog gezeefd om te voldoen aan de eisen gesteld aan de aanwezigheid van bodemvreemd materiaal. Met deze inspanningen wordt veel bereikt, maar is het helaas niet mogelijk om de kunststoffen volledig uit te filteren. Daarom heb ik Rijkswaterstaat, de NVRD en de Vereniging Afvalbedrijven gevraagd uitvoering te geven aan het Aanvalsplan gft-afval om via een brongerichte aanpak onder andere de aanwezigheid van bodemvreemde materialen te verminderen en helder en eenduidig te communiceren met burgers over wat wel en niet in het gft-afval aanwezig mag zijn.
Klopt het dat afvalverwerkers (zoals HVC in Purmerend) wettelijk niets fout doen en zich houden aan de normen die door de Meststoffenwet zijn bepaald?
HVC heeft gecertificeerde compost onder het Keurcompost keurmerk geproduceerd. De normen voor Keurcompost zijn scherper dan de eisen die zijn gesteld in het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet.
Denkt u dat de regels voor de hoeveelheid bodemvreemde stof in gewichtsprocenten met betrekking tot compost nog voldoende zijn? Deelt u de mening dat het beter zou zijn om regels te maken voor de hoeveelheid bodemvreemde stof in volumeprocenten? En deelt u de mening dat er een betere definitie van bodemvreemde stof zou moeten komen? Zo nee, waarom niet?
Het huidige stelsel van wettelijke eisen en bovenwettelijke certificeringseisen biedt voldoende sturing om de aanwezigheid van bodemvreemde niet-biologisch afbreekbare delen tegen te gaan. Een wijziging van de eisen voor bodemvreemde niet-biologisch afbreekbare delen in volumeprocenten, zal geen wezenlijke verbetering tot gevolg hebben. Ook de definitie van bodemvreemd materiaal is helder en voldoende geborgd in wetgeving. Er is geen twijfel dat deze kunststoffen bodemvreemd zijn.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat die grote hoeveelheid plastic in compost is toegestaan, in de natuur terechtkomt en nota bene verstrekt wordt door overheidsinstanties? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het van groot belang om de verspreiding van plastic tegen te gaan. Vandaar de inspanningen via het Aanvalsplan gft-afval om te zorgen dat deze materialen niet in het aangeboden gft-afval zitten.
Wat gaat u doen om dit grote probleem aan te pakken? Bent u bereid om de normen in de Meststoffenwet aan te scherpen en een specifieke norm voor plastic toe te voegen? Bent u in de tussentijd bereid om restricties aan gemeenten op te leggen over wat voor soort compost zij gratis aan inwoners mogen uitdelen?
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is verantwoordelijk voor de normen voor compost in het Uitvoeringsbesluit Meststoffen. Zij heeft in een reactie op vragen van de CDA-fractie over de geannoteerde agenda van de Landbouw en Visserijraad van 14 mei jl. naar aanleiding van het van kracht worden van de nieuwe Europese verordening meststoffen en de normen die daarin gelden voor verontreiniging in compost, aangegeven dat zij geen reden ziet voor een aanscherping van de wettelijke normen voor bemestingsproducten, omdat dit met het huidige certificeringssysteem in de akkerbouw (VVAK) goed is geregeld.2
Zoals aangegeven ben ik samen met partijen actief met het verbeteren van de kwaliteit van het gft-afval en de geproduceerde compost. Het Aanvalsplan gft-afval zet in op een gecoördineerde brongerichte actie over de gehele keten (burgers, gemeenten en verwerkers).
De nieuwe versterkingsaanpak |
|
Henk Nijboer (PvdA), Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht uit het Dagblad van het Noorden (DvhN) van 25 april 2019 over de nieuwe versterkingsaanpak?1 Wat is hierop uw reactie?
Ja. Mijn reactie hierop treft u aan in onderstaande antwoorden.
Waarom is het stuk al wel bekend bij media maar nog niet bij Kamerleden? Vindt u dit een wenselijke situatie? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hieraan doen? Kunt u het stuk direct delen met de Kamer?
Tijdens het bestuurlijk overleg van 11 maart 2019 hebben het Rijk en de regionale overheden de uitgangspunten vastgesteld voor de governance van de versterkingsaanpak voor gebouwen die onder de publieke aanpak vallen. Bij brief van 13 maart 2019 (Kamerstuk 33 529, nr. 587) heb ik deze met u gedeeld en aangegeven dat deze afspraken op korte termijn in overleg met de regionale overheden zouden worden uitgewerkt in een beleidsregel. Ik betreur het dat zeer vroege concepten van de beleidsregel bij de media terecht zijn gekomen. Ik heb het definitieve Besluit versterken gebouwen Groningen inmiddels op 17 mei jl. aan uw Kamer gestuurd.
Hoe bent u tot deze nieuwe beleidsregels gekomen? Wat was uw motivatie om deze zo te formuleren? Wat gaat dit volgens u betekenen voor het versterkingsproces?
De beleidsregel is gebaseerd op de uitgangspunten governance die op 11 maart jl. met de regio zijn overeengekomen. De beleidsregel heeft de vorm van een besluit (Besluit versterken gebouwen Groningen, hierna: besluit). Hiermee geef ik invulling aan mijn wettelijke taak om versterkingsmaatregelen te nemen. Daarnaast is het een instellingsbesluit voor een onafhankelijke commissie die onder andere gaat vaststellen of een gebouw aan de veiligheidsnorm voldoet en geeft het besluit de processtappen weer die worden doorlopen voor de versterking van een gebouw.
Bent u het eens met de typering van DvhN dat deze «versterkingsmachinerie» uitgebreider en ingewikkelder is dan de huidige aanpak? Kunt u dat toelichten?
Nee, daar ben ik het niet mee eens. De versterking verliep bijna onwerkbaar complex, waarbij NAM tot voor kort nog deel uitmaakte van de keten. De Nationaal Coördinator Groningen (NCG) en de gemeenten communiceren met de bewoner, de NCG meldt de noodzakelijke versterking aan het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK), die vervolgens instructie geeft aan NAM, die op zijn beurt opdracht geeft aan het Centrum Veilig Wonen (CVW) en die dan weer terugkomt bij dezelfde bewoner. Dit wordt een veel korter proces waarin NAM en EZK geen operationele of besluitvormende rol meer hebben. Bovendien komt de oordeelsvorming over de noodzakelijke versterking van een pand te liggen bij een onafhankelijke veiligheidsexperts zonder enig ander (budgettair) belang.
Klopt het dat er acht beleidsmatige en juridische stappen zijn uitgewerkt die nodig zijn om tot de daadwerkelijke versterking van een dorp of wijk te komen? Kunt u dat toelichten?
Het versterkingsproces bestaat uit diverse informele en formele processtappen.
In deze processtappen wordt enerzijds invulling gegeven aan de noodzaak om onveilige gebouwen te versterken en anderzijds worden de belangen van de diverse betrokken partijen gewaarborgd. Binnen een publieke aansturing moet bovendien aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur worden voldaan hetgeen randvoorwaarden stelt aan het proces. Dit is in het belang van alle betrokken partijen.
Klopt het dat de u – en niet de inwoner of de gemeente – uiteindelijk beslist of de versterking doorgaat? Wat vindt u van de opmerking van wethouder Bé Schollema in DvhN dat dit hem stoort? Bent u bereidt dit aan te passen? Wilt u uw antwoord ook hier toelichten?
Dat klopt niet. De Minister van EZK is er wettelijk verantwoordelijk voor dat de veiligheid wordt geborgd. De feitelijke beoordeling van individuele gebouwen en het vaststellen van de benodigde maatregelen worden op afstand van de Minister gezet en in handen gesteld van onafhankelijke experts zonder enig ander (budgettair) belang.
Zoals afgesproken tussen de betrokken bestuurlijke partijen is het de intentie om bij wet te regelen dat de commissie met onafhankelijke experts onderdeel wordt van hetzelfde zelfstandig bestuursorgaan dat wordt opgericht voor de schadeafhandeling. Tevens is afgesproken dat het vaststellen van het versterkingsbesluit en het opdrachtgeverschap van de uitvoeringsorganisatie in een wettelijke regeling worden ondergebracht bij de gemeenten. De gemeenten krijgen in het besluit zelf het materieel opdrachtgeverschap van de versterking door het opstellen en regulier aanpassen van het lokale plan van aanpak.
De eigenaar van een gebouw heeft uiteindelijk altijd het laatste woord over de versterking van dat gebouw, met uitzondering van acuut onveilige situaties. In dat laatste geval kan de gemeente optreden op basis van de Woningwet.
Klopt het dat in het conceptbesluit staat dat het Rijk het besluit om te versterken zelfs helemaal kan terugdraaien? Kunt u zich vinden in de opmerking van wethouder Bé Schollema in DvhN dat dit conceptbesluit daarom terug moet naar de tekentafel?
Zie mijn antwoord bij vraag 6. Dit klopt niet.
Klopt het dat wanneer eigenaren het niet eens zijn met de gang van zaken er alsnog een besluit wordt genomen over de versterking van zijn/haar huis die de wensen van de eigenaren benadert? Hoe verhoudt zich dit tot uw eerdere opmerking dat het bewoners zeggenschap moeten hebben over hun eigen huis?
Bij de uitwerking van de versterkingsmaatregelen werkt de uitvoeringsorganisatie nauw samen met de eigenaar om de versterkingsmaatregelen in te passen in de woning. Uitgangspunt is dat de uitvoeringsorganisatie en de eigenaar tot overeenstemming komen over de inhoud van het versterkingsbesluit. Als het niet mogelijk blijkt om de wensen van de eigenaar te verwerken binnen de gegeven randvoorwaarden, wordt een versterkingsbesluit vastgesteld dat de wensen van de eigenaar zoveel mogelijk benadert. Hiertegen staat bezwaar en beroep open. De eigenaar heeft ook in dat geval het laatste woord over de versterking. Zonder diens goedkeuring worden geen maatregelen uitgevoerd.
Bent u het met Susan Top eens dat deze beleidsregels nog meer kopzorgen voor Groningers oplevert? Zo nee, waarom niet? Kunt u dan aangeven hoe dit tot ontzorging en minimale belasting van Groningers leidt?2
De onzekerheid over het versterken van gebouwen in Groningen levert veel zorgen op. De aardbeving bij Westerwijtwerd vorige week laat dit weer zien.
Het besluit Versterken is een noodzakelijke voorwaarde om de versterking publiek uit te voeren en zo mogelijk te versnellen. Hiermee wordt een belangrijke stap gezet om op dit punt de zorgen van de Groningers weg te nemen. Het besluit geeft de eigenaar de mogelijkheid om zelf mee te denken over de maatregelen in zijn huis. Ook kan hij afzien van versterken. Er zijn dus diverse keuzemomenten voor de eigenaar die bedoeld zijn om de belangen van de eigenaar centraal te stellen. Hij kan er echter ook voor kiezen om geen gebruik te maken van deze keuzemogelijkheden en de uitvoering over te laten aan de NCG.
Bent u het met de uitspraak van Susan Top eens dat het «slikken of stikken» wordt voor de bewoners en zij in dit proces als sluitstuk worden gezien? Bent u met het Gasberaad van mening dat de bewoners straks worden overgeleverd een de technocratische beoordelingskaders waar ze geen invloed op kunnen uitoefenen? Waarom staat de inwoner weer niet centraal?
De bewoner staat in het hele versterkingsproces centraal. Het proces in het besluit is zodanig ingericht dat de bewoner en de eigenaar vroegtijdig worden betrokken bij de uitwerking van maatregelen. Het besluit maakt inzichtelijk welke stappen worden genomen en welke rechten de eigenaren en bewoners hebben. Hierdoor wordt de positie van de eigenaar en bewoner sterker.
Waarom laat u de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) en Centrum Veilig Wonen (CVW) een rol spelen in de versterking? De NAM zou toch uit het systeem gaan?
NAM is opdrachtgever van CVW op basis van een contract dat eind 2019 afloopt. Alle betrokken partijen zijn het erover eens dat NAM geen rol meer moet spelen in de versterkingsoperatie. Voorzien is dat de NCG-organisatie en het CVW opgaan in één publieke organisatie. Voor het jaar 2019 is afgesproken dat, in afwachting van de formalisering hiervan, de NAM zich al volledig conformeert aan het met de regio afgesproken versterkingsbeleid en dat CVW al wordt aangestuurd door de NCG. Gelijktijdig met het Besluit versterken gebouwen Groningen is een aantal overeenkomsten in werking getreden die hier nadere invulling aan geven. Met de NAM heb ik afspraken gemaakt zodat de NCG het CVW operationeel kan aansturen. NCG en CVW hebben hierover ook onderlinge werkafspraken gemaakt. Deze overeenkomsten heb ik met uw Kamer gedeeld. Hiermee is NAM uit de aansturing van de versterkingsoperatie gehaald.
Klopt het dat de nieuwe regels zijn bedacht om de staat juridisch goed af te dekken tegen mogelijke aansprakelijkheidsclaims?
Nee. Zoals ik hierboven heb aangegeven geef ik met dit besluit invulling aan mijn wettelijke taak om versterkingsmaatregelen te treffen.
Klopt het dat de rol van gemeenten formeel zo weinig mogelijk zal voorstellen? Kunt u dit toelichten?
Nee, dit klopt niet. In het bestuurlijk overleg van 11 maart 2019 is afgesproken dat de gemeenten zelf opdrachtgever worden van de uitvoering van de versterking. Een dergelijk verantwoordelijkheid en bevoegdheid kan alleen door een wet in formele zin bij de gemeentes worden neergelegd. In het besluit krijgen de gemeenten echter wel het materieel opdrachtgeverschap van de versterking door het opstellen en regulier aanpassen van het lokale plan van aanpak. Het besluit legt vast dat de uitvoeringsorganisatie en de commissie volgens de planning van het plan van aanpak van de gemeenten werken. Daarmee hebben de gemeenten een grote rol: zij zijn verantwoordelijk voor de planning en aansturing van de uitvoering van de versterking.
Wordt met de nieuwe aanpak recht gedaan aan de in december 2017 met algemene stemmen aangenomen motie Beckerman-cs (Kamerstuk 34 775 XIII, nr. 86), waarin de kamer uitsprak dat het zeer ongewenst is wanneer het CVW winst maakt? Waarom speelt het CVW als commercieel bedrijf een rol in deze nieuwe aanpak? Kunnen zij met de nieuwe aanpak winst blijven maken? Zo ja, waarom wordt niet gekozen voor een publieke instantie?
Met mijn brief van 17 mei jl. betreffende het Besluit versterken gebouwen Groningen heb ik uw Kamer bericht dat de NCG in staat wordt gesteld het CVW direct aan te sturen. De inrichting van de nieuwe publieke uitvoeringsorganisatie, en de eventuele rol van het CVW daarin, worden op dit moment bezien. Op termijn wil ik de NCG-organisatie en het CVW laten opgaan in één publieke organisatie.
Tegelijkertijd wil ik daarin nu, net als in mijn reactie op deze motie, geen valse verwachtingen scheppen. Ook in een publiek systeem zijn de capaciteit en kennis van private partijen met een winstoogmerk, zoals bijvoorbeeld aannemers en ingenieursbureaus, hard nodig. Mijn prioriteit ligt in die gevallen bij een snelle en zorgvuldige afhandeling van schade en uitvoering van de versterkingsoperatie.
Wat wordt de rol, de taak, de verantwoordelijkheid en de bevoegdheid van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG)? Kunt u dit toelichten?
De NCG is als voorloper van de uitvoeringsorganisatie verantwoordelijk voor de uitvoering van de versterking (opname, beoordeling en uitvoering) conform de plannen van aanpak van de gemeenten en stuurt hiertoe de hele uitvoeringsketen aan. De NCG krijgt een ruim mandaat, zodat zij de versterking slagvaardig kan uitvoeren. Verder ondersteunt de NCG de tijdelijke commissie versterken bij de vaststelling van de risicoprofielen en normbesluiten. Ook ondersteunt de uitvoeringsorganisatie de gemeenten bij het opstellen van de plannen van aanpak.
Hoe verhoudt uw uitspraak dat 2019 het jaar van de uitvoering en witte busjes wordt zich tot de acht stappen die doorlopen moeten worden?
Het besluit geeft het kader waarmee een publieke organisatie de uitvoering in gang kan zetten. De eerste stappen in de uitvoering zijn al gezet. Op basis van de lokale plannen van aanpak van gemeenten worden de eerste opnames en beoordelingen onder publieke aansturing inmiddels uitgevoerd. Ik doe er alles aan om dit proces verder te versnellen, onder andere door in te zetten op vergroting van capaciteit in de uitvoering.
Hoe gaan gemeenten samen met de inwoners zelf aan goede plannen kunnen werken wanneer ze aan deze beleidsregels moeten voldoen? Bent u het met het Gasberaad eens dat gedupeerde bewoners steeds minder invloed kunnen uitoefenen, ook niet via hun bestuurders of belangenbehartigers? Zo nee, waar bestaat die invloed dan uit?
Ik herken dit beeld niet. Dit besluit brengt de gemeenten juist in positie doordat de plannen van aanpak van gemeenten leidend zijn voor de uitvoering (zie ook antwoord op vraag 13).
Bent u bereid de beleidsregels van de versterkingsaanpak te herzien? Zo nee, waarom niet? Zo ja, binnen welke termijn?
In overleg met de NCG en de regionale bestuurders houd ik de vinger aan de pols. Als in de uitvoering blijkt dat het besluit moet worden aangepast, zal ik dat doen. Daarnaast is een wetsvoorstel in voorbereiding waarin ik de nieuwste inzichten zal meenemen. Ik verwacht dat ik dit voorstel in het vierde kwartaal in consultatie zal brengen. Daarnaast is een evaluatiebepaling opgenomen in artikel 23 van het besluit.
Waarom kiest u keer op keer niet voor de inwoners van Groningen? Het moet u toch inmiddels bekend zijn dat het echt niet goed gaat met 10.000 inwoners van het land waar u verantwoordelijk voor bent als Minister? Wanneer gaat u naast de inwoners van Groningen staan?
Het besluit geeft invulling aan de gezamenlijke afspraken van het Rijk en regionale overheden voor de uitvoering van de versterking en daarmee duidelijkheid aan de Groningers. De belangen van de eigenaren en bewoners hebben een grote rol gespeeld bij dit besluit. Ook werk ik hard aan de maatregelen om de gaswinning terug te brengen waardoor het veiliger wordt in Groningen. Ik realiseer mij dat het besluit zelf niet betekent dat de versterking van gebouwen in Groningen meteen voorspoedig verloopt. Daarvoor spelen ook andere zaken een rol, zoals het uitbreiden van de capaciteit en het uitwerken van versnellingsmaatregelen. Hier werk ik aan samen met de NCG en regionale overheden, zodat we op 5 juni nieuwe afspraken kunnen maken. Ik houd u hiervan op de hoogte.
In februari 2018 beloofde u toch dat juist het wegnemen van stressfactoren uw hoogste prioriteit zou hebben? Hoe staat het met het wegnemen van stressfactoren bij mensen? Lukt dat? Gaat het ook beter met mensen? Zo ja, waar baseert u dat op?
De onderzoeken van de RuG in het kader van Gronings Perspectief en GGD Groningen laten de problemen zien in de regio. Mijn inzet is in de eerste plaats gericht op het wegnemen van de oorzaken van de stress. Dit doe ik onder andere door de gaswinning zo snel mogelijk terug te brengen, bijzondere aandacht te besteden aan begeleiding van de schademelders en mij bij de publieke aanpak van de versterking te richten op de meest risicovolle huizen. Tegelijkertijd hecht ik er belang aan de gezondheidsklachten voortvarend aan te pakken. Regio en Rijk zijn in gesprek over het GGD rapport «Aanpak gezondheidsgevolgen aardbevingen» en bekijken gezamenlijk hoe opvolging gegeven kan worden aan de voorgestelde aanbevelingen. Ik zal u daar binnenkort nader over informeren.
Wilt u de vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.