Onderzoek naar fraude door medewerkers van Vestia |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Onderzoek naar fraude door medewerkers Vestia»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht? Hoe is dit toch nog mogelijk, ondanks de nieuwe Woningwet?
Ik kan op dit moment niet inhoudelijk op het bericht reageren, omdat de zaak nog bij het Openbaar Ministerie ligt. Mij, noch de Aw, die ik om een reactie heb gevraagd, is hierom thans bekend waarvan de medewerkers van Vestia worden verdacht. In algemene zin kan gesteld worden dat met de herziene Woningwet het extern toezicht is versterkt en hogere eisen worden gesteld aan het interne toezicht. Dergelijke stappen hebben de checks and balances in het stelsel vergroot, waarmee de kans op mistanden wordt verkleind en de pakkans vergroot. Misstanden als fraude en integriteitsrisico’s zijn echter nooit volledig te voorkomen met wetgeving en/of (sectorale) gedrags- en integriteitscodes.
Hoe zit het met fraude bij woningcorporaties? Hoe vaak wordt er door de FIOD ingegrepen? Wat is de rol van de Autoriteit Woningcorporaties hierin?
Bij de Aw is het meldpunt integriteit woningcorporaties (MIW) ondergebracht. Iedereen kan hier melding doen van het vermoeden van onrechtmatigheden bij woningcorporaties. Meldingen geven vaak inzicht over misstanden in de cultuur en de governance bij een corporatie. Integriteit is nauw verbonden met governance. Aandacht voor governance en de interne checks and balances binnen een corporatie is bij het toezicht op integriteitrisico’s essentieel. Individuele integriteitschendingen kunnen worden voorkomen en gecorrigeerd als de interne bedrijfscultuur open en transparant is waardoor medewerkers, management en bestuur elkaar aanspreken bij mogelijke misstanden. De Aw neemt deze inzichten mee in haar toezicht op governance bij de corporaties.
Jaarlijks komen bij het MIW ongeveer 15 tot 20 meldingen binnen. Alle meldingen worden door de Aw onderzocht. Bij vermoeden van strafbare feiten wordt de Inlichtingen en Opsporingsdienst (IOD) van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geïnformeerd. De Aw is na de parlementaire enquête woningcorporaties bewust ondergebracht bij de ILT, ondermeer om op deze wijze een korte lijn te hebben met de IOD-ILT.
De Woningwet geeft de Aw een aantal interventies als instrument. Afhankelijk van de ernst van de misstanden zal de Aw kiezen voor een passende interventie met de mogelijkheid om te escaleren op de interventieladder. Indien zij van oordeel is dat de corporatie zelf adequate maatregelen heeft getroffen om de misstand te beëindigen zal interventie van haar kant achterwege kunnen blijven.
In voorkomende gevallen kan strafrechtelijk onderzoek ook worden uitgevoerd door de FIOD, zoals bijvoorbeeld in de zaak tegen een voormalig directeur van Rochdale2. De FIOD is een opsporingsdienst die kan optreden wanneer er een redelijk vermoeden van een strafbaar feit bestaat. De strafbare feiten kunnen betrekking hebben op diverse delicten, zoals corruptie of witwassen. De FIOD beschikt derhalve over informatie met betrekking tot het delict en de verdachte persoon of rechtspersoon. Er wordt door de FIOD geen informatie bijgehouden over de sector waarin een onderzoek zich afspeelt, in dit geval de woningcorporaties.
Is er voldoende informatie beschikbaar bij de FIOD en de Autoriteit Woningcorporaties om dergelijke casussen goed te kunnen controleren? Hoe verhoudt deze casus zich tot de oproep van corporaties om minder te verantwoorden? Deelt u de mening dat dit tegenstrijdig is? Zo nee, waarom niet?
De FIOD controleert niet, maar is een opsporingsdienst. De FIOD kan optreden wanneer er een redelijk vermoeden van een strafbaar feit bestaat. Voor een eventueel strafrechtelijk onderzoek beschikt de FIOD over voldoende (strafvorderlijke) middelen om de benodigde informatie te verkrijgen.
De Aw kan de informatie bij dergelijke casussen verkrijgen via het MIW, Raden van Commissarissen, de ILT-IOD, of tijdens de governance-inspecties die zij periodiek uitvoert bij de individuele corporaties. Deze bronnen en instrumenten volstaan.
In het Convenant Verbetering Informatievoorziening Woningcorporatiesector van 5 december 2017 is afgesproken dat er minder gegevens worden opgevraagd door de Aw tijdens de jaarlijks uitvraag vanuit de Aw bij de woningcorporaties over de gerealiseerde en de geprognosticeerde investeringen/uitgaven en inkomsten. Omdat het gaat over twee verschillende gegevensstromen die elk een ander toepassingsgebruik hebben, is de oproep van de woningcorporaties niet per se strijdig. Het toezicht op de governance van corporaties is de laatste jaren bovendien juist geïntensiveerd.
Is, gezien de geschiedenis van Vestia en de fraudezaken die daar hebben plaatsgevonden, de oorzaak van deze nieuwe fraudezaak iets structureels binnen Vestia en is er de afgelopen jaren niks veranderd binnen de organisatie? Bent u bereid in te grijpen in de organisatie? Zo nee, waarom niet?
Het is niet opportuun om vooruit lopen op de uitkomsten van het onderzoek van het OM. Verder heeft de Aw mij gemeld dat het bestuur van Vestia haar heeft laten weten dat zij naar aanleiding van de ingreep door het OM een onafhankelijk onderzoek door een extern forensisch bureau is gestart naar de omvang van dit – mogelijke – fraudegeval en de omstandigheden waaronder dit heeft kunnen geschieden.
De Aw laat zich door bestuur Vestia informeren over de opzet, de voortgang en de uitkomst van het onderzoek. Op basis van de informatie, die via de FIOD en IOD beschikbaar komt en de uitkomsten van het onafhankelijk onderzoek en het nog te bepalen standpunt van het bestuur van Vestia, zal de Aw beoordelen of voor Vestia verbeterpunten zijn aan te merken en/of handhavingsinterventies nodig zijn.
Voor het oordeel over Vestia op de toezichtvelden governance en integriteit in de achterliggende jaren verwijst de Aw naar het jaarlijkse gepubliceerde integraal oordeel 2016 en 2017–2018. Hieruit blijkt onder meer dat Vestia sinds 2015 op het terrein van de governance diverse verbetermaatregelen in gang heeft gezet, waaronder maatregelen ter versterking van de strategische portefeuillesturing, de financiële aansturing en de kwaliteit van de interne en externe verantwoording. Wat betreft integriteit heeft de Aw in de oordeelsbrief 2017–2018 aangegeven dat bij haar (thema)onderzoek naar integriteit bij opdrachtverstrekking, de enquêteresultaten van Vestia over de opzet en effectiviteit van diverse beheersmaatregelen geen aanleiding gaven om versneld een governance inspectie te verrichten naar de werking van het integriteitsbeleid bij opdrachtverstrekking.
Tot slot wijs ik u erop dat Vestia onder verscherpt toezicht staat en dat de voortgang van het verbeterplan intensief door de Aw wordt gemonitord.
Kunt u het overzicht geven van alle contactmomenten tussen de regering (via het Ministerie van Financiën dan wel het Ministerie van Binnenlandse Zaken) en de Europese Commissie aangaande de vraag of woningbouwcorporaties onder de werking van de eerste EU-richtlijn antibelastingontwijking (ATAD1) vallen?
Voor de beantwoording van deze vragen verwijs ik naar mijn brief van 12 november jl.2 In die brief verstrek ik uw Kamer inlichtingen over de correspondentie met de Europese Commissie waarin de mogelijkheid van het al dan niet uitzonderen van woningcorporaties in de earningsstrippingmaatregel aan de orde wordt gesteld.
Het voorzien in een uitzondering voor woningcorporaties van de earningsstrippingmaatregel, hetgeen naar de mening van het kabinet reële staatssteunrisico’s met zich brengt, zou tot de volgende budgettaire derving leiden:
Derving uitzondering woningcorporaties in het implementatiewetsvoorstel ATAD1
102
144
193
353
De budgettaire derving is gebaseerd op de huidige tariefstructuur van 20 en 25 procent. De voorgestelde tariefsverlaging in de vennootschapsbelasting is in deze reeks niet meegenomen.
Kunt u aangeven hoe de regering precies heeft gepleit om woningcorporaties uit te zonderen van de implementatie van ATAD1 en wat de voorziene budgettaire consequenties daarvan geweest zouden zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u het door u gevraagde advies over de positie van woningbouwcorporaties onder ATAD1 aan de Kamer sturen?1
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u voorts het verzoek van de regering over de positie van de woningbouwcorporaties onder ATAD1 naar de Kamer sturen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze vragen uiterlijk op dinsdag 13 november 2018 om 12.00 uur beantwoorden?
Ik heb mij ingespannen om de vragen voor de plenaire behandeling van het pakket Belastingplan 2019 en Wet implementatie eerste EU-richtlijn anitbelastingontwijking te beantwoorden.
De gevolgen van de WOZ-waarde in het huurpuntenstelsel en de verhuurderheffing |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Wat is uw reactie op Nederlandse wethouders, die stellen dat sociale huurwoningen verdwijnen door het grote aandeel dat de WOZ-waarde heeft in het huurpuntenstelsel (woningwaarderingsstelsel)?1
Voor de vraag of een woning is aan te merken als sociale huurwoning is niet het puntenaantal bepalend maar wel de bij aanvang overeengekomen huurprijs. Elke woning is aan te merken als sociale huurwoning als de huurprijs lager is dan de op dat moment geldende liberalisatiegrens (thans € 710,68 per maand).
Dit betekent dat niet bepalend is hoeveel punten de woning heeft op grond van het woningwaarderingsstelsel (WWS).
Corporaties hebben veel bezit dat in principe geliberaliseerd zou kunnen worden wanneer naar het WWS wordt gekeken. De helft van de woningen met een huur onder de liberalisatiegrens zou potentieel geliberaliseerd kunnen worden op basis van het woningwaarderingsstelsel, als er geen schaarste aan sociale huurwoningen zou zijn. Dit was ook al het geval vóór toepassing van de WOZ-waarde in het WWS.
Het gebruik van de WOZ-waarde in het WWS is zo gemodelleerd dat dit bij invoering leidde tot een gelijkblijvende totale huurruimte. Dat wil zeggen: een modellering om de landelijk gemiddelde maximale huurprijs gelijk te houden. Wel leidde deze modellering tot een herverdeling van die huurruimte. Over deze modellering is uitgebreid overleg geweest met de Tweede Kamer. Bij brief van 17 oktober 2014 (Kamerstuk 27 926, nr. 234) is de Tweede Kamer geïnformeerd over de verwachte effecten van het gebruik van de WOZ-waarde. Zo is in de nota van toelichting bij het ontwerpbesluit, en de bijbehorende rapportage van ABF uitgebreid ingegaan op de effecten. De ABF-rapportage geeft onder meer aan, dat het aantal potentieel te liberaliseren woningen gelijk blijft, maar dat er wel verschillen ontstaan per regio.
Thans loopt een evaluatieonderzoek waarbij de effecten worden bezien van de toepassing van de WOZ-waarde in het WWS. Eén onderdeel van deze evaluatie is in hoeverre er door de invoering van de WOZ-waarde in het WWS meer woningen zijn geliberaliseerd.
Klopt het dat gemiddeld de WOZ-waarde voor 25% de maximale huur bepaalt en dat in schaarstegebieden met een hoge WOZ-waarde dat deel nog veel groter is? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Met de wijziging van het WWS die per 1 oktober 2015 in werking trad was beoogd om de WOZ-waarde landelijk gemiddeld voor 25% mee te laten tellen voor de maximale huur. Bij de wijziging van het WWS is al onderkend dat het percentage WOZ-waarde per woning kan verschillen omdat de WOZ-waarde en het aantal WWS-punten ook per woning verschilt.
In hoeverre de WOZ-waarde thans daadwerkelijk de maximale huur bepaalt, is onderdeel van het reeds genoemde evaluatieonderzoek.
Hoeveel sociale huurwoningen zijn de liberalisatiegrens overgegaan sinds het ingaan van het huurpuntenstelsel waarin de WOZ-waarde een groot deel van de huurprijs bepaalt?
Met mijn brief van 30 april 2018 (Kamerstuk 32 847, nr. 363) zond ik u de Staat van de Volkshuisvesting 2018. Deze geeft aan dat er bij corporaties sprake is van een gelijkblijvend aandeel van huurwoningen met een huurprijs boven de liberalisatiegrens. Het gaat hierbij om 5% waarvan een deel nog wel is gereguleerd, maar waarbij de huurprijs door bijvoorbeeld inkomensafhankelijke huurverhogingen is gestegen boven de liberalisatiegrens.
Hoeveel sociale huurwoningen de liberalisatiegrens zijn overgegaan sinds het ingaan van het huurpuntenstelsel waarin de WOZ-waarde een groot deel van de huurprijs bepaalt, zal naar voren komen bij de evaluatie van het WWS.
Daarbij is van belang dat jaarlijks bij mutatie van huurwoningen niet alleen huurwoningen de liberalisatiegrens overgaan, maar ook woningen een lagere huurprijs krijgen.
Deelt u de mening dat het bevriezen van de liberalisatiegrens en het tegelijk verder vermarkten van de maximale huurprijs hebben geleid tot het verkleinen van de sociale huursector en het groeien van de wachtlijsten om in aanmerking te komen voor een betaalbare huurwoning? Kunt u uw antwoord toelichten?
De gestelde vragen gaan voorbij aan het feit, dat het gebruik van de WOZ-waarde in het WWS met name pas bij verhuizing van de huurder kan leiden tot een hogere huurprijs. Dit betekent dat dit gebruik op zichzelf uitsluitend tot potentiële effecten leidt. Een redelijke verwachting is echter dat het WWS op dit moment macro over geheel Nederland gerekend niet heeft geleid tot daadwerkelijk hogere huurprijzen. Dat wil zeggen, dat er op lokaal niveau wel huurprijsontwikkelingen kunnen zijn opgetreden. Dit kunnen op lokaal niveau zowel huurverlagingen zijn als huurverhogingen. Huurverlagingen kunnen direct zijn opgetreden bij de invoering van de WOZ-waarde in het WWS. Huurverhogingen kunnen zich alleen hebben voorgedaan bij mutatie van de woning.
Daarbij gaan de gestelde vragen tevens voorbij aan het feit, dat het gebruik van de WOZ-waarde in het WWS slechts één van de maatregelen was uit een samenhangend pakket van maatregelen. Andere belangrijke maatregelen waren onder meer gericht op een duidelijker positie voor de doelgroep door een sterkere rol daarvoor bij toegelaten instellingen. De tijdelijke bevriezing van de liberalisatiegrens draagt voor deze groep bij aan de betaalbaarheid. Daarnaast zijn er diverse maatregelen aan de orde gericht op een betaalbaar middensegment.
Bent u bereid om de liberalisatiegrens te verhogen, zodat meer huurhuizen in de sociale huursector vallen en meer huurders recht hebben op huurprijsbescherming? Zo nee, waarom verklaart u huurders in de vrije sector vogelvrij, terwijl zij eerder wel bescherming genoten?
De liberalisatiegrens zal per 1 januari 2019 worden geïndexeerd naar € 720,42 per maand. Dit vloeit voort uit de reguliere indexering van de liberalisatiegrens zoals die is opgenomen in de wettelijke regeling.
Huurders in de vrije sector genieten momenteel dezelfde vorm van rechtsbescherming als in eerdere jaren.
Voorts onderzoek ik mede in het kader van de motie Ronnes/Van Eijs de mogelijkheden voor lokaal maatwerk voor gemeenten om excessen in de vrije huursector aan te pakken. Ik zal uw Kamer hierover binnenkort informeren.
Vindt u het rechtvaardig dat door het meetellen van de WOZ-waarde er dubbeltellingen in het systeem zitten, omdat de grootte en de kwaliteit immers al in het huurpuntenstelsel zitten? Zo nee, hoe gaat u deze dubbeltellingen eruit halen?
Indertijd is weloverwogen gekozen voor het meetellen van de WOZ-waarde in het WWS. Ook is weloverwogen gekozen voor de thans toegepaste systematiek. Zo besteedt de brief van 18 februari 2014 (Kamerstuk 32 847, nr. 115) aandacht aan een aantal andere mogelijke varianten dan die thans is toegepast. De keuze voor de toegepaste variant vloeit voort uit een keuze voor een herverdeling van de huurruimte: meer huurruimte voor regio’s met gemiddeld hoge WOZ-waarden terwijl regio’s met gemiddeld lagere WOZ-waarden er op achteruit gaan.
Tegelijkertijd is gekozen voor de huidige variant om schokeffecten te vermijden.
De resultaten van de thans toegepaste variant zullen blijken uit de reeds eerdergenoemde evaluatie. Op basis van de evaluatie zal vervolgens het huidige WWS worden bezien.
Bij de evaluatie zal ik ook beoordelen of in specifieke regio’s grote uitslagen ten opzichte van het beoogde gemiddelde van 25% zijn opgetreden die een aanleiding geven om de werking van de WOZ-waarde bij te stellen. Als het nodig is, is aanpassing van de systematiek relatief eenvoudig wetstechnisch vorm te geven. Een eventuele bijstelling van het WWS wil ik dan wel bezien in een breder palet van maatregelen voor de woningmarkt.
Bent u bereid om een rem op de werking van de WOZ-waarde op huurprijzen te stellen, bijvoorbeeld door een bovengrens in te stellen waardoor de maximale huur niet meer dan 5% kan toenemen, aangezien er in het «Besluit huurprijzen woonruimte» wel een ondergrens wordt gehanteerd, zodat de gemiddelde maximale huur per WOZ-klasse niet met meer dan 5% af kan nemen? Welke andere mogelijkheden tot beperkingen ziet u?3
Zie antwoord vraag 6.
Bent u van mening dat – mede gezien de aangetoonde gevolgen – de WOZ-waarde uit het huurpuntenstelsel moet worden gehaald? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe hoog zijn de meeropbrengsten van de verhuurderheffing door hogere WOZ-waarden? Hoe ziet dit verloop eruit sinds de invoering van de verhuurderheffing en wat is de verwachting voor 2019?
In onderstaande tabel zijn de opbrengsten verhuurderheffing opgenomen en vergeleken met de bij invoering van de verhuurderheffing genoemde opbrengsten (zoals opgenomen in de brief van de toenmalige Minister voor Wonen en Rijksdienst van 13 februari 2013 over afspraken Woningmarkt). Uit de cijfers blijkt dat de opbrengsten van de verhuurderheffing tot en met 2017 iets zijn achtergebleven bij de beoogde opbrengsten. Vanaf 2018 is het destijds voor 2017 geraamde niveau bereikt. Hierbij speelt mee dat in de jaren 2014 en 2015 nog sprake was van dalende WOZ-waarden in het bezit van de verhuurders. De miljoenennota meldt met betrekking tot de raming voor 2019 dat rekening gehouden wordt met een endogene stijging (effect WOZ-waarde-ontwikkeling) van 7,7%.
Opbrengsten verhuurderheffing
Beoogd bij invoering
2014
1.224
1.165
2015
1.346
1.355
2016
1.474
1.520
2017
1.617
1.700
2018
1.714
2019
1.720
Wat gebeurt er met de (meer)opbrengsten van de verhuurderheffing? Bent u van mening dat deze ten goede zouden moeten komen aan huurders en de sociale huursector, die deze extra belasting hebben opgebracht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals uit de beantwoording van vraag 9 blijkt, is er op dit moment geen sprake van dat de inkomsten uit de verhuurderheffing hoger zijn dan bij invoering van de heffing beoogd. Indien onder invloed van stijgende WOZ-waarde sprake zou zijn van stijgende opbrengsten van de heffing zal dit niet betekenen dat deze via lastenverlichting terug kan vloeien naar huurders en de sociale huursector. In mijn brief aan uw Kamer inzake «relatie tussen de investeringsambities en de financiële capaciteit van woningcorporatie en reactie op verschillende moties in relatie tot de verhuurderheffing» ga ik ook in op de motie Ronnes c.s. 4 die vraagt naar het mogelijk inzetten van meeropbrengsten in de verhuurderheffing bij stijgende WOZ-waarden. Deze brief ontvangt u nagenoeg gelijktijdig met de onderhavige. Ook in deze brief geef ik aan dat de begrotingsregels uit gaan van het principe van automatische stabilisatie: inkomstenmeevallers komen ten gunste van het EMU-saldo, inkomstentegenvallers belasten het EMU-saldo. Hogere inkomsten kunnen daardoor niet gebruikt worden voor extra uitgaven. Daartegenover geldt dat bij dalende WOZ-waarden ook geen bijstelling plaatsvindt om de inkomsten te verhogen. Los hiervan is het goed te vermelden dat het kabinet in de begroting van 2019 wel € 100 miljoen beschikbaar heeft gesteld om het tarief van de verhuurderheffing met structureel 0,03 procentpunt te verlagen.
Wat gaat u doen aan het prijsopdrijvende effect van de WOZ-waarde in de verhuurderheffing, waarbij de heffing hoger wordt door een stijgende WOZ en daardoor hogere huurprijzen worden gevraagd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Binnen hun financiële ruimte, ook rekening houdend met de in het antwoord op vraag 10 genoemde verlaging van het tarief in de verhuurderheffing, kunnen verhuurders verschillende keuzen maken. Ten behoeve van de betaalbaarheid van het wonen worden verhuurders bovendien door regelgeving beperkt in hun mogelijkheden om huren te verhogen. Het gaat bijvoorbeeld om de maximale huurverhoging per contract per jaar, en voor corporaties daarnaast om de huursombenadering waarmee de stijging van de totale huuropbrengsten van de corporaties worden beperkt tot 1% boven inflatie, en het passend toewijzen waarmee huishoudens met een inkomen dat recht geeft op huurtoeslag een woning toegewezen moeten krijgen met een huur tot de aftoppingsgrens.
Hoeveel meeropbrengsten hebben gemeenten door hogere WOZ-waarden waar de onroerendezaakbelasting (ozb) op is gebaseerd? Hoe ziet dit verloop eruit sinds 2013 en wat is de verwachting voor 2019?
De totale ozb-opbrengsten van gemeenten zijn in de periode 2013–2018 gemiddeld met 2,9% per jaar toegenomen.
Totale ozb-opbrengsten (in mln €)
3.407
3.535
3.652
3.759
3.854
3.950
In hoeverre de ozb-opbrengsten voortvloeien uit een hogere WOZ-waarde van de objecten is niet exact te bepalen. De ozb-opbrengsten zijn namelijk afhankelijk van meerdere factoren: het aantal objecten, de WOZ-waarde van deze objecten, het ozb-tarief en het toegepaste kwijtscheldingsbeleid. Gemeenten streven doorgaans naar een relatief stabiele ozb-opbrengst door tarief en WOZ-waarde in samenhang te bezien.
Deelt u de mening, dat het kunstmatig of op papier ophogen van waarden van panden huurders en huiseigenaren in de problemen kan brengen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Ik deel de mening niet dat het bij hogere WOZ-waarden gaat om het kunstmatig of op papier ophogen van waarden van panden.
De woningmarkt is op dit moment sterk in ontwikkeling samenhangend met in diverse segmenten een tekort aan woningaanbod. Deze ontwikkelingen in de woningmarkt komen tot uitdrukking in de marktwaarde van woningen, die afgeleid kan worden van prijzen die in de markt betaald worden bij aan- of verkoop van woningen. Het stijgen van marktwaarden van woningen is zowel voor eigenaar/bewoners als voor huurders en verhuurders van woningen zeker geen «papieren werkelijkheid». Bij alle beslissingen van deze partijen, zoals verhuizen, huren of kopen, bezit uitponden of uitbreiden speelt deze marktwaarde steeds een belangrijke rol.
Gemeenten stellen de WOZ-waarde vast op basis van de waarderingsvoorschriften van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Er is een landelijke toezichthouder, de Waarderingskamer, die controleert of de kwaliteit van de WOZ-taxaties van gemeenten voldoet aan de eisen die de Wet WOZ daaraan stelt. Wanneer een WOZ-waarde niet een correcte weergave is van de actuele marktwaarde (op de waardepeildatum) kunnen zowel verhuurder als huurder bezwaar en beroep aantekenen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de Begrotingsbehandeling Wonen op 12 november 2018?
Ja
Gesjoemel met energie-indexen |
|
Jessica van Eijs (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Gesjoemel met energie-indexen in Groningen scheelt huurders honderden euro’s per maand»?1
Ja.
Waar kan een huurder terecht als deze denkt dat de energie-index van de gehuurde woning niet klopt?
Als een huurder denkt dat aan zijn woning een verkeerde energie-index is toegekend met een effect op zijn huurprijs, dan zal hij dit eerst moeten melden bij de verhuurder. Als er een verschil van mening blijft, kunnen huurders hun bezwaar voorleggen aan de Huurcommissie in het kader van een huurprijsprocedure. Voor huurders met een geliberaliseerde huurprijs geldt dat zij zich tot de Huurcommissie kunnen wenden gedurende de eerste zes maanden van de huurovereenkomst.
De Huurcommissie toetst de juistheid van de gevraagde huur. De huurder moet dan met argumenten de energie-index aanvechten en daarbij laten zien dat de maximale huurprijs op grond van de aangepaste energie-index lager uitkomt dan de betwiste huurprijs. De Huurcommissie kan vervolgens een «Eigen Oordeel» zetten tegenover het oordeel van de medewerker van het bedrijf dat de energie-index heeft bepaald. De Huurcommissie kan dan een lagere maximale huurprijs vaststellen op grond van een slechtere energie-index. Bij een geliberaliseerde huur zal dit het geval zijn indien de huurprijs lager uitvalt dan de liberalisatiegrens.
Indien de huurder bij de Huurcommissie niet in het gelijk wordt gesteld, kan hij zich vervolgens wenden tot de rechter. Uit het in vraag 1 aangehaalde artikel maak ik op dat de huurder dit inmiddels heeft gedaan. De juistheid van de energie-index kan in die procedure opnieuw aan de orde worden gesteld.
Beide mogelijkheden, een uitspraak van de Huurcommissie of van de rechter, kunnen vervolgens leiden tot het terugvorderen van te veel betaalde huur.
Hoe kan het dat ingetrokken energie-indexen toch nog als rechtsgeldig in het register staan?
De energie-indexen van de certificaathouder uit het bericht van vraag 1 zijn op verzoek van de certificatie-instelling verwijderd uit de databank van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. Voor een deel van de betreffende woningen is inmiddels opnieuw een energie-index afgemeld in de databank. Deze energie-indexen zijn afgemeld door een andere certificaathouder, die aangesloten is bij een andere certificatie-instelling.
Hoe vaak en op welke wijze wordt het werk van EPA-adviseurs door certificerende instanties gecontroleerd?
Om EPA-W adviseur te worden moet het CITO examen Energieprestatiecertificaat voor woningen gehaald worden. EPA-W adviseurs voeren opdrachten uit voor een gecertificeerd bedrijf, de certificaathouder. De certificaathouder controleert het werk van zijn EPA-W adviseurs. Voordat een bedrijf gecertificeerd wordt, vindt een toelatingsonderzoek plaats door een certificatie-instelling. Vervolgens vindt er jaarlijks een bedrijfsbezoek plaats bij de certificaathouder, waarbij onder andere wordt gekeken naar de interne kwaliteitsborging. De certificatie-instelling controleert daarnaast steekproefsgewijs minimaal 2% van de energie-indexen die jaarlijks in de databank van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland worden afgemeld. Daarnaast controleren de certificatie-instellingen eens in de drie jaar iedere EPA-W adviseur.
Hoe worden Energie Prestatie Advies (EPA)-adviseurs die de fout in gaan gestraft? En hoe wordt voorkomen dat zij zich onder een andere naam of bij een andere certificerende instantie opnieuw inschrijven en zo weer foute energie-indexen kunnen verstrekken?
Wanneer er bij de in antwoord 4 beschreven controles (al dan niet bewust gemaakte) fouten worden ontdekt, dan wordt de certificaathouder daarop aangesproken. Van de certificaathouder wordt verwacht dat hij hierop de oorzaak en de omvang van de geconstateerde fouten analyseert. De certificaathouder krijgt de mogelijkheid om verbeteringen door te voeren. Wanneer dit naar mening van de certificatie-instelling niet voldoende gebeurt, kan de certificaathouder geschorst worden. Als vervolgens nog geen afdoende maatregelen worden getroffen door de certificaathouder, wordt het certificaat ingetrokken. Klachten of meldingen van fraude zijn redenen voor extra onderzoek.
Als de eigenaar van het bedrijf zich vervolgens onder een andere naam weer meldt op de markt, kan het lastig zijn om erachter te komen dat van zijn vorige bedrijf het certificaat is ingetrokken. Een nieuw bedrijf dat gecertificeerd wil worden, wordt uiteraard aan het toelatingsonderzoek onderworpen.
Wat zijn de instrumenten die de Stichting Kwaliteit voor Installaties Nederland (KVINL), de instantie die de certificerende instanties controleert, heeft om certificerende instanties zoals EPG en SKGIBOP tot de orde te roepen?
Certificatie-instellingen, zoals EPG en SKG-IKOB, staan onder toezicht van de Raad voor Accreditatie. De Raad voor Accreditatie voert audits uit bij de certificatie-instellingen. Als uit hun controles blijkt dat de certificatie-instelling tekortschiet, trekt de Raad voor Accreditatie de accreditatie in en kan Stichting Kwaliteit voor Installaties Nederland (KvINL) de certificatie-overeenkomst ontbinden.
Hoe wordt het werk van certificerende instanties gecontroleerd?
Zie antwoord vraag 6.
Hoeveel partijen zijn de afgelopen jaren aangeklaagd en veroordeeld voor fraude met energie-indexen, een economisch delict?
Uit de jaarlijkse monitoringsrapportage van KvINL blijkt dat in 2017 bij vier certificaathouders de certificaten zijn ingetrokken conform de reglementen voor certificering. Het is mij niet bekend of partijen zijn aangeklaagd voor het afgeven van of fraude met onjuiste energie-indexen.
Hoe wordt de controle van het systeem van energie-indexen meegenomen in de nieuwe systematiek die wordt opgezet in verband met de (Bijna Energieneutrale Gebouwen) BENG-eisen?
In de nieuwe systematiek wordt niet meer uitgegaan van energie-indexen maar wordt de indicator voor de energieprestatie van woningen uitgedrukt in kWh/m2/jaar. De kwaliteitsborging zal hierop worden aangepast. Aandachtspunten uit een eerdere evaluatie van de huidige kwaliteitsborging worden hierbij meegenomen. In het bijzonder wordt aandacht besteed aan het weren van malafide certificaathouders uit de markt; het afdichten van de procedures en het verzwaren van de sancties.
Huurders die gedwongen worden tot werk (en statushouders niet) |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Huurders gedwongen tot meewerken»?1
Ja.
Om wat voor werkzaamheden gaat het, nu kennelijk 160 huurders – de zogenoemde «dragende bewoners – van de in totaal 250 door corporatie Portaal te realiseren woningen worden gedwongen vier uur per week te werken? Wat hebben de werkzaamheden met volkshuisvesting te maken? Wat zijn de consequenties – voor het huurcontract – indien de werkzaamheden «niet voldoen aan de verwachtingen»? Worden de huurders voor deze werkzaamheden betaald en/of leiden deze werkzaamheden tot een lagere huurprijs? Zo ja, hoeveel? Deelt u de mening dat corporatie Portaal bij haar kerntaak moet blijven – het realiseren en beheren van betaalbare woningen – en zich niet als «semi-werkgever» moet opstellen?
Woningcorporatie Portaal wil het kantoorpand «Meanderpark» in Nieuwegein ombouwen naar 250 sociale huurappartementen en deze verhuren met het «gemengd wonen» concept. Dit betekent dat Portaal «dragende» en «vragende» huurders samen huisvest. De «vragende» huurders zijn uitstromers uit de maatschappelijke opvang, mensen die vanwege dakloosheid of psychische problemen een tijdje in een instelling hebben gewoond en weer toe zijn aan zelfstandig wonen. Ook heeft Portaal een taak in het huisvesten van statushouders. Deze groep kan «vragend» maar ook «dragend» zijn op termijn. Het hoort bij de kerntaak van corporaties om ook huurders die op enige wijze (lichte vormen van) zorg nodig hebben te huisvesten. Zorginstellingen hebben tot taak zorg en ondersteuning te bieden opdat verschillende doelgroepen, bijvoorbeeld uit de maatschappelijk opvang, zelfstandig kunnen wonen. De corporatie kan hieraan bijdragen door regie te voeren op vrijwillige steun van medebewoners die dat kunnen en willen doen.
Portaal selecteert huurders die bereid zijn iets voor hun buren te betekenen, de «dragende» bewoners. Bewoners krijgen ook een rol in toezicht, het organiseren van sociale activiteiten, het onderhouden van de gemeenschappelijke tuin en het beheren van de gemeenschappelijke ruimte. Zo stelt Portaal de huurders in staat hun woonomgeving naar eigen idee vorm te geven. Portaal legt in het huurcontract vast dat de inzet van huurders gewenst is. Tegelijk is dit op vrijwillige basis en het nalaten van de inzet heeft geen consequenties zoals het ontbinden van het huurcontract of anderszins. Het huurrecht is hierin duidelijk en Portaal wil zich daaraan houden. Er staat geen vergoeding tegenover de vrijwillige bijdrage en ook geen lagere huurprijs. Vier uur per week is een indicatie en geldt voor een kerngroep van vrijwilligers. Niet iedere huurder zal dezelfde mate van betrokkenheid tonen. In tegenstelling tot de nieuwsberichtgeving lijkt te suggereren, geeft de corporatie aan dat van contractueel verplichte werkzaamheden geen sprake is.
De selectie van «dragende» bewoners, die met voorrang gehuisvest worden in een complex met dit type woonconcept, kan op basis van de in de gemeente geldende huisvestingsverordening. Verder gelden ook de voorwaarden voor passend toewijzen op basis van de Woningwet.
Waarom worden de overige 90 huurders – waaronder statushouders – die geen «dragende bewoners» zijn, vrijgesteld van de te verrichten werkzaamheden en niet gedwongen vier uur per week te werken? Deelt u de mening dat de «dragende bewoners» hiervan de dupe zijn en worden achtergesteld ten opzichte van statushouders? Waarom worden statushouders keer op keer ontzien/voorgetrokken? Bent u bereid hier eindelijk een eind aan te maken? Betalen de statushouders huur? Zo ja, hoeveel? Is dat evenveel als de «dragende bewoners» moeten betalen?
Zoals in antwoord 2 aangegeven is er geen sprake van contractueel verplichte werkzaamheden voor huurders. Portaal meldt dat «vragende» huurders en statushouders vrijwillig taken in het zelfbeheer op zich nemen als ze daartoe in staat zijn. Bij de uitstromers uit de maatschappelijke opvang en de statushouders zal dit niet altijd mogelijk zijn omdat de aandacht van deze doelgroep in deze levensfase uitgaat naar zaken als maatschappelijke integratie. Het gehele woonconcept «gemengd wonen» is erop gericht die integratie en maatschappelijke deelname te vereenvoudigen. Portaal signaleert dat op den duur ook vanuit deze groep belangstelling is voor het vervullen van een rol in het zelfbeheer. Uitstromers uit de maatschappelijke opvang en statushouders betalen net als de andere huurders huur. In de hoogte ervan is geen verschil.
Bent u bereid Portaal op de vingers te tikken en ervoor te zorgen, dat de woningen worden verhuurd zonder allerlei verplichtingen die niets met volkshuisvesting te maken hebben, en de woningen niet aan statushouders worden toegewezen?
Er is geen sprake van verplichte werkzaamheden. De werkzaamheden waarvan sprake is, kunnen worden uitgevoerd op vrijwillige basis en leiden niet tot lagere huren of vergoedingen. Op basis daarvan, zie ik geen aanleiding de Autoriteit woningcorporaties (Aw) te vragen de kwestie te onderzoeken.
Woningen van Vestia aan de Trekweg te Den Haag |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de misstanden aan verschillende woningen aan de Trekweg en de Stuwstraat in de Haagse Molenwijk, waarbij de eigenaar – woningcorporatie Vestia – geen structurele herstelwerkzaamheden uitvoert in het interieur van de woningen?
Ja.
Kent u de herhaalde signalen van bewoners en lokale politiek over de erbarmelijke toestand van de woningen?
Ja.
Bent u bereid om met woningcorporatie Vestia in overleg te treden met het doel om zo spoedig mogelijk met structurele oplossingen te komen voor de gebrekkige onderhoudsstaat van de woningen in de Haagse Molenwijk?
Huurders moeten er te allen tijde vanuit kunnen gaan dat hun woning op een degelijke manier onderhouden wordt. Het plegen van onderhoud en het treffen van noodzakelijke voorzieningen behoort tot de kerntaak van woningcorporaties. Dat Vestia een saneringscorporatie is ontslaat haar niet van deze taak. Het op peil houden van haar bezit maakt ook nadrukkelijk onderdeel uit van het vastgestelde verbeterplan van Vestia. In het saneringsplan van Vestia is opgenomen dat Vestia het reguliere (instandhoudings)onderhoud moet doen en hier zijn middelen voor gereserveerd.
In de Woningwet is geen niveau van vereiste kwaliteit benoemd, anders dan de vereisten uit het Bouwbesluit voor gebouwen met een woonfunctie. Er zijn verschillende mogelijkheden voor huurders om de corporatie te bewegen het onderhoud op peil te houden.
Eerst en vooral door het onderhoud aan te kaarten in het reguliere overleg tussen corporatie en huurders(organisaties) met het oog op een goede onderlinge relatie tussen huurder en verhuurder. De bewoners van de Trekweg en Stuwstraat in de Haagse Molenwijk hebben het probleem aangekaart bij de verhuurder. Vestia heeft specifiek voor dit probleem een klachtenlijn opengesteld en organiseert één keer in de week een spreekuur in het wijkcentrum. Hier kunnen bewoners van de woningen terecht met klachten. Inmiddels zoekt Vestia in overleg met het actiecomité uit de wijk naar een passende oplossing. Daarnaast zal de betrokken wethouder met een bestuurder van Vestia de wijk op korte termijn bezoeken.
Mocht de verhuurder niet naar tevredenheid van een huurder reageren op het onderhoudsprobleem, dan kan de Huurcommissie ingeschakeld worden. Tevens kan bij de gemeente Den Haag een klacht ingediend worden over achterstallig onderhoud. Constateert de gemeente ernstige onderhoudsgebreken waardoor de woning niet (meer) aan het Bouwbesluit voldoet, dan kunnen burgemeester en Wethouders op grond van de Woningwet de verhuurder een brief (de gemeentelijke aanschrijving) sturen waarin ze hem oproepen de woning te repareren. Als de verhuurder hierop in gebreke blijft, kan de gemeente de gebreken laten repareren. De kosten zijn dan voor de verhuurder. Het is daarnaast mogelijk om de kantonrechter te vragen om de verhuurder te verplichten woningen te repareren. De verhuurder krijgt een dwangsom opgelegd wanneer de woning niet gerepareerd wordt.
Tot slot heeft de huurdersorganisatie de mogelijkheid om het onderhoud en het treffen van voorzieningen op te nemen in de periodieke prestatieafspraken. Woningcorporaties maken deze afspraken met gemeenten en huurdersorganisaties over de prestaties die ze gaan leveren.
Bent u, bij aanhoudend tekortschieten van corporatie Vestia, bereid maatregelen te nemen om groot onderhoud af te dwingen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid met Vestia in gesprek te gaan over de dienstverlening aan bewoners die op dit moment het gevoel hebben niet serieus genomen te worden wanneer zij klachten hebben over de onderhoudsstaat van de woningen?
Zie antwoord vraag 3.
Verhuurder Camelot |
|
Frank Futselaar , Sandra Beckerman |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «UT-student uitgekleed door kamerverhuurder»?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja, ik ken het bericht en geef mijn reactie hierop in de beantwoording van de vragen. Het staat particuliere bedrijven vrij om hun nering te kiezen. Een bedrijf dat zich tot nu toe op de anti-kraakmarkt (leegstandsbeheer van gebouwen van andere eigenaren) begaf, is het toegestaan om zich ook op de transformatie-/verhuur-markt (verhuur van gebouw in eigen bezit of van een andere eigenaar) te begeven. Bij die verschillende gebouwen levert het bedrijf dan verschillende diensten en bedient het verschillende doelgroepen. Het enkele aanbieden van verschillende diensten en bedienen van verschillende doelgroepen levert geen belangenverstrengeling op. Ik heb geen gegevens over bedrijven die anti-kraakwonen voor leegstaande gebouwen aanbieden en daarnaast eigen gebouwen ontwikkelen.
Wat is uw mening over bedrijven die eerst enkel bruikleencontracten (antikraak) gebruiken en zich daarna ook opwerpen als projectontwikkelaar? Hoeveel bedrijven zijn er in Nederland die zowel anti-kraakcontracten gebruiken als projectontwikkelaar zijn? Kan er in dat geval sprake zijn van belangenverstrengeling?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom verwijst de Universiteit Twente buitenlandse studenten naar Camelot voor een kamer en drijft hen daardoor «volgens juristen in de armen van een geldwolf»? Is er een afspraak of contract tussen deze universiteit en Camelot om buitenlandse studenten door te verwijzen naar deze verhuurder? Zo ja, in hoeveel andere (universiteits-) gemeenten is dit ook aan de orde?
De Universiteit Twente informeert alle (kandidaat-)studenten over huisvestingsmogelijkheden via verschillende communicatiekanalen (zoals een aparte brochure, haar website https://www.utwente.nl/en/campus/facilities/ housing/ en verschillende studentenhandleidingen die verwijzen naar de website van Universiteit Twente) en adviseert alle studenten nadrukkelijk om tijdig naar huisvesting te zoeken in Enschede of omgeving. Belangrijk nieuw additioneel communicatiekanaal is de huisvestingsportal Roomspot.nl. Op de portal Roomspot.nl worden alleen woningen aangeboden van woningaanbieders, die zijn goedgekeurd door de vijf partijen van Roomspot (Saxion Hogeschool, woningstichting De Veste, Stichting Jongeren Huisvesting Twente (SJHT), gemeente Enschede en Universiteit Twente). De student is vrij om zelf een keuze uit het woning- en kameraanbod op het portaal te maken. Na de keuze wordt de student buiten de portal om in contact gebracht met de woning-/kameraanbieder, waarna zij het aangaan van het huurcontract onderling regelen.
De Universiteit Twente voert geregeld overleg met huisvesters, zo ook met Camelot. Onder meer over het zo passend mogelijk maken van hun (financiële) huurvoorwaarden voor de studenten. Uitgangspunt hierbij is dat huisvesters als verhuurder zelf verantwoordelijk zijn voor prijsstelling en huurvoorwaarden. Dit overleg heeft er toe geleid dat Camelot aanpassingen heeft doorgevoerd, zoals niet meer eisen dat alle huurkosten van te voren betaald moeten worden (medio 2018), en dit overleg heeft recentelijk ook geleid tot verlaging van de waarborgsom van € 2.000 naar € 1.000 (begin oktober 2018).
Welke andere mogelijkheden hebben buitenlandse studenten om aan woonruimte te komen in Enschede en in hoeverre worden studenten attent gemaakt op alternatieve huuropties, door de universiteit dan wel door de gemeente?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke manieren heeft de Universiteit Twente, alvorens zij buitenlandse studenten ging werven, gekeken of die studenten goede en betaalbare huisvesting konden krijgen en wat het effect van hun komst zou zijn voor de al aanwezige studenten aan de Universiteit Twente?
De Universiteit Twente helpt studenten bij het vinden van passende huisvesting, met sinds voorjaar 2017 het volgende huisvestingsbeleid:
Dit onderscheid tussen visumplichtige en niet-visumplichtige woningzoekenden is gemaakt, omdat het voor de visumplichtige woningzoekenden (nog) moeilijker is om tijdig huisvesting te vinden. Uit de praktijk blijkt dat niet-visumplichtige internationale studenten gemakkelijker huisvesting vinden dan visumplichtige studenten. Conform het recent opgestelde Actieplan Studentenhuisvesting 2018–2021 is het uiteindelijke doel van de Universiteit Twente om in samenwerking met andere partijen in de regio (huisvesters, studentenorganisaties en gemeente), op termijn iedereen huisvesting te kunnen garanderen.
De Universiteit Twente heeft prognoses gemaakt over hoeveel extra huisvesting nodig is om tenminste aan de garantieplicht te voldoen voor de visumplichtige groep. In deze prognoses werd de stijging van de instroom al voorzien. Als gevolg daarvan heeft Camelot, aanvullend op de kamers van De Veste en de SJHT, kamers beschikbaar gesteld via Roomspot. De vijf partijen van Roomspot zijn momenteel bezig om dit aanbod te vergroten door extra aanbieders toegang te geven tot de portal. Ook voor niet-visumplichtige studenten voert de universiteit vanuit haar inspanningsverplichting gesprekken met woningbouwcorporaties over voldoende aanbod.
Wat is uw (morele) oordeel over het feit dat studenten 2.000 euro borg moeten betalen en al direct 3.000 euro over moet maken aan Camelot? Vind u dit betaalbaar? Zo nee, wat doet u ertegen?
Zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 3 en 4, heeft Camelot naar aanleiding van overleg met Universiteit Twente de waarborgsom inmiddels verlaagd naar € 1.000.
In de jurisprudentie worden waarborgsommen tot maximaal driemaal de (kale) maandhuur doorgaans redelijk geacht. Of een waarborgsom van € 2.000 redelijk geacht kan worden of niet, hangt dus af van de huurprijs.
Huurders kunnen het teveel betaalde bedrag aan waarborgsom van de verhuurder terugvorderen, eventueel via de rechter als de verhuurder niet wil terugbetalen. Huurders die menen een onredelijk hoge waarborgsom te hebben moeten betalen, kunnen voor gratis juridisch advies over de te nemen (juridische) stappen naar Het Juridisch Loket (ook een vestiging in Enschede). Uit de door u aangehaalde nieuwsberichten maak ik op dat er al namens enkele huurders een rechterlijk oordeel is gevraagd over (onder meer) de hoogte van de waarborgsom. Ik zie het oordeel van de rechter met belangstelling tegemoet.
In hoeverre mag een verhuurder een huurder dwingen om bestek en bedlinnen of andere voorzieningen af te nemen bij de verhuurder? Kunt u uw antwoord toelichten?
De woningen van Camelot voor studenten van universiteit Twente worden gemeubileerd en gestoffeerd verhuurd. De studenten betalen via de servicekosten voor de meubilering en stoffering. Het bedlinnen en keukengerei maken geen onderdeel uit van het meubilair en de stoffering. Op de site van Camelot staat aangegeven dat de pakketten bedlinnen en keukengerei optioneel zijn. Huurders worden dus niet gedwongen om deze pakketten af te nemen.
Hoe kan het dat een huurder borg moet betalen in verband met de meubels, maar dat tegelijkertijd de verplichte aankoop van bestek en bedlinnen te maken heeft met de meubels, zoals een woordvoerder van Camelot stelt? Hoe kan een huurder controleren of er niet dubbel betaald moet worden voor diensten?2
Zie antwoord vraag 7.
Hoe verhouden de kosten van 200 euro zich op het webportaal MyCastle zich tot borg, de huurprijs en de verplichte afname van voorzieningen, wanneer een woordvoerder van Camelot stelt dat die 200 euro alle kosten omvatten?
De Universiteit Twente zal deze kosten à € 200 voor het gebruik van het webportaal MyCastle en/of administratiekosten meenemen in haar overleg met Camelot.
De communicatie van Camelot over de € 200 voor het webportaal MyCastle is niet eenduidig. Enerzijds wordt gecommuniceerd dat de huurder dit bedrag louter moet betalen om gebruik kunnen te maken van het (enige) communicatiemiddel met Camelot. Anderzijds wordt gecommuniceerd dat het gaat om administratiekosten van het sluiten van het huurcontract.
Uit de door u aangehaalde nieuwsberichten maak ik op dat er al namens enkele huurders een rechterlijk oordeel is gevraagd over de hoogte van de waarborgsom en de hoogte van de kosten voor het webportaal MyCastle dan wel administratiekosten.
Ik zie de uitkomsten van het overleg tussen de universiteit en Camelot en het oordeel van de rechter met belangstelling tegemoet.
Welke wet- en regelgeving moet worden aangepast om te voorkomen dat huurders als melkkoeien worden gebruikt door verhuurders, door onder meer een stapeling van verplichte kosten als borg, servicekosten of verplichte afname van voorzieningen? Bent u bereid de regels aan te scherpen, zodat dergelijke huisjesmelkerij niet meer voor kan komen?
De in de vragen 10 tot en met 12 genoemde punten vormen een belangrijk onderdeel van het op 4 oktober 2018 in werking getreden Actieplan Studentenhuisvesting 2018–20214 – onder het kopje voorlichting over huur(prijs)regelgeving aan studenten – en van de aanpak Goed verhuurderschap.
In het Actieplan Studentenhuisvesting is het volgende afgesproken:
«Via het geven van voorlichting worden studenten geïnformeerd over hun rechten en plichten als huurders. Daarmee worden ze minder kwetsbaar als zij zich een weg banen op de woningmarkt. Concreet betekent dit dat de campagne «Wegwijs met je huurprijs» wordt herhaald in 2018/2019 en de campagnewebsite wordt vertaald in het Engels. Via deze campagne worden studenten aangespoord om hun (aanvangs)huurprijs te toetsen bij de Huurcommissie».
Daarnaast werk ik met verschillende gemeenten en met de partijen uit de sector aan de aanpak Goed verhuurderschap. Zoals ik in mijn brief over de voortgang aanpak woningmarkt van 25 september 2018 (Kamerstuk 32 847, nr. 428) heb aangegeven worden in de aanpak Goed verhuurderschap concrete afspraken voorbereid om diverse ongewenste gedragingen in de verhuursector tegen te gaan, waaronder discriminatie op grond van afkomst, huisjesmelkerij en onterecht berekende bemiddelingskosten ten nadele van de huurder. Uit de onderhavige casuïstiek blijkt dat overleg, in dit geval van onderwijsinstanties met verhuurders, effectief is en kan leiden tot aanpassing van de (financiële) huurvoorwaarden van die verhuurders ten gunste van huurders. Met diverse partijen in de sector verken ik of aanvulling of aanpassing van wet- en regelgeving nodig is, bijvoorbeeld als vrijwillige afspraken niet afdoende zijn. Partijen erkennen de meerwaarde van de aanpak Goed verhuurderschap en nemen de uitkomsten mee in het Actieplan Studentenhuisvesting.
Ik spreek op 1 november met de sector over de aanpak Goed verhuurderschap. In het AO Huuraangelegenheden van 26 september 2018 (Kamerstuk 32 847, nr. 436) heb ik toegezegd dat ik uw Kamer na dat overleg zal informeren.
Welke wet- en regelgeving moet worden aangepast om te voorkomen dat universiteiten hun buitenlandse studenten afhankelijk maken van huisjesmelkers? Bent u bereid deze regels aan te passen?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid deze problematiek ook mee te nemen in het uitwerken van het actieplan studentenhuisvesting? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Zie antwoord vraag 10.
Het massaal vragen van teveel huur voor studentenkamers |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het «Check je kamer rapport» van de Landelijke Studentenvakbond (LSVB)?
Ja.
Wat is uw reactie op de uitkomst van het rapport dat meer dan 70 procent van de studenten meer betaalt voor de kamer dan wettelijk is toegestaan?
Voor het antwoord op deze vraag wil ik u verwijzen naar de begeleidende brief.
Wat vindt u ervan dat er gemiddeld meer dan 100 euro teveel wordt betaald per maand? Beseft u dat dit voor veel mensen, en zeker voor studenten, een enorme hoeveelheid geld is?
Ik ben het met u eens dat de betaalbaarheid van huisvesting voor studenten een belangrijk onderwerp is. Via de gegevens uit de Landelijke monitor studentenhuisvesting monitor ik de ontwikkeling van de woonlasten en de woonquote van studenten. De monitor geeft ook inzicht in de situatie voor verschillende studentensteden, zodat er ook op lokaal niveau gegevens hierover beschikbaar zijn.
Acht u de resultaten van dit onderzoek representatief nu ruim 14 duizend studenten gegevens op de check je kamer site invulden? Zo ja, wat gaat u eraan doen dat verhuurders zich wel aan de wet houden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid woningcorporaties aan te spreken nu uit het onderzoek blijkt dat huisjesmelkers de wet het vaakst overtreden maar ook woningcorporaties soms meer huur vragen dan wettelijk is toegestaan?
Wanneer hier concrete signalen over zijn dat woningcorporaties een hogere huur vragen dan maximaal redelijk zou zijn op basis van het woningwaarderingsstelsel dan ben ik bereid om hierover het gesprek aan te gaan met de woningcorporatie.
Bent u het eens dat dit onderzoek aantoont dat het huidige woningwaarderingsstelsel helemaal is vastgelopen en de wettelijke bescherming niet werkt? Deelt u de mening dat er sprake is van een papieren werkelijkheid en niet van een echte bescherming van studenten tegen woekerhuren nu uit het onderzoek blijkt dat mensen volgens de wet recht op een redelijke huur, maar 70 procent van hen teveel huur betaalt?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid deze misstand aan te pakken door bijvoorbeeld overtredingen te beboeten en, in heval van herhaling, verhuurders op een zwarte lijst te plaatsen en te verbieden nog kamers aan te bieden, zodat zij gepakt worden waar het pijn doet, namelijk in de portemonnee?
Op grond van de motie van het Kamerlid De Vries (PvdA), in het wetsvoorstel Wijziging van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte (Verdere modernisering Huurcommissie, 34 652) is een voorstel uitgewerkt waarbij het voor een verhuurder die binnen een jaar voor hetzelfde onderwerp herhaaldelijk in het ongelijk wordt gesteld door de Huurcommissie de leges stapsgewijs toenemen van de normale 300 euro naar een kostendekkend niveau van 1.400 euro. Met deze maatregel verwacht ik dat het voor verhuurders onaantrekkelijker wordt om huren te vragen die uitgaan boven de maximaal redelijke huurprijs op basis van het puntenstelsel van het woningwaarderingsstelsel.
Tevens ben ik met de sector in gesprek over «goed verhuurderschap» waarbij ik samen met de sector paal en perk wil stellen aan ongewenste gedragingen in de huursector.
Bent u bereid om de huurbescherming en de aanpak van misstanden, zoals ook het vragen van dubbele courtage – wat eveneens verboden is maar op grote schaal gebeurt – veel actiever ten uitvoer te brengen dan nu het geval is? Zo nee, waarom niet?
In sommige gevallen intimideren of bedreigen verhuurders hun huurders. Ik acht pogingen van verhuurders om de rechtspositie van huurders te dwarsbomen zonder meer afkeurenswaardig. In het geval van bedreiging is het strafrecht van toepassing en zal een huurder de politie moeten inschakelen.
Bij overbewoning, slechte brandveiligheid, ongeoorloofde verkamering en dergelijke kan de gemeente bestuursrechtelijk ingrijpen op grond van de huisvestingswet, het bestemmingsplan of het Bouwbesluit.
Het bericht ‘Gemiddelde prijs studentenkamer voor het eerst boven de 400 euro’ |
|
Paul Smeulders (GL), Zihni Özdil (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kent u het bericht «Gemiddelde prijs studentenkamer voor het eerst boven de 400 euro»?1
Ja.
Wat zijn volgens u de oorzaken van de forse stijging van de prijs voor studentenhuisvesting?
Voor het antwoord op deze vraag wil ik u verwijzen naar de begeleidende brief.
Welk deel van het inkomen (beurs, lening, bijbaan) besteden studenten gemiddeld aan huisvesting?
In de Landelijke monitor studentenhuisvesting wordt gekeken naar gemiddelde inkomsten en uitgaven per maand van voltijdstudenten naar woonsituatie. Wanneer de totale woonuitgaven gerelateerd worden aan het gemiddeld besteedbaar inkomen per maand (definitie studentenmonitor) dan blijkt 48% van het inkomen aan wonen te worden uitgegeven. De woonquote verschilt per type kamer, zo ligt de gemiddelde woonquote voor een kamer met gedeelde voorzieningen op 42%, voor een eenkamerwoning op gemiddeld 52% en voor een meerkamerwoning op 59%.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat studenten te veel geld kwijt zijn aan huisvesting? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het met u eens dat de betaalbaarheid van huisvesting voor studenten een belangrijk onderwerp is. Via de gegevens uit de Landelijke monitor studentenhuisvesting houd ik zicht op de ontwikkeling van de woonlasten en de woonquote van studenten. De monitor geeft ook inzicht in de situatie voor verschillende studentensteden, zodat er ook op lokaal niveau gegevens hierover beschikbaar zijn.
Welke partijen profiteren van het feit dat studenten te veel voor hun huisvesting betalen? Zijn hierover cijfers bekend?
In de Landelijke monitor studentenhuisvesting is informatie beschikbaar over de (ontwikkeling van de) gemiddelde woonlasten naar type verhuurder en type woonruimte.
Deze informatie geeft een grof beeld van de ontwikkeling van de huurprijs van studentenwoningen. Over de kostenstructuur van de betreffende verhuurder of de relatie van deze huur ten opzichte van het puntenstelsel van het woningwaarderingsstelsel heb ik geen informatie beschikbaar. Tevens blijkt uit de monitor dat 40% van de uitwonende studenten in een woning van een woningcorporatie woont en in 44% bij een particuliere verhuurder. De overige 16% van de studenten woont ofwel informeel (bij familie of vrienden) ofwel in een koopwoning.
Hoe groot is het tekort aan studentenhuisvesting? Kunt u dit per studentenstad (en naburige gemeenten) uitsplitsen?
Zoals ik eerder heb aangegeven in antwoorden de Kamervragen van de leden Van Meenen en Van Eijs (D66) (kenmerk 2017Z12177) en de leden Voortman en Özdil (GroenLinks) (kenmerk 2017Z15653) zijn er geen exacte standen per stad te geven als het gaat om de vraag naar en het aanbod van studentenhuisvesting.
Het is moeilijk om toevoegingen aan de woningvoorraad te verdelen in een deel regulier en een deel studentenhuisveting. Wel wordt ieder jaar in de Landelijke monitor studentenhuisvesting een indicatie van de drukte op de markt voor studenten gegeven. Begin oktober wordt de Landelijke monitor studentenhuisvesting 2018 gepresenteerd met daarin gegevens over het nieuwe studiejaar, incl. een indicatie van de drukte op de woningmarkt voor studenten.
Met het nieuw te sluiten actieplan zet ik samen met partijen in op een beter (cijfermatig) inzicht in de lokale situatie en het maken van productieafspraken op lokaal niveau.
Hoeveel studentenwoningen zijn er het afgelopen jaar bijgekomen? Kunt u dit uitsplitsen naar soort woning en per studentenstad (en naburige gemeenten)?
Zie antwoord vraag 6.
Wat zijn de belangrijkste oorzaken van het tekort aan studentenhuisvesting?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn volgens u de consequenties van een hoge gemiddelde huurprijs voor studenten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat een gebrek aan betaalbare studentenwoningen de toegankelijkheid van het hoger onderwijs en de keuzevrijheid van studenten onder druk zet?
Die mening deel ik niet. Ik begrijp dat de meeste studenten bij voorkeur huisvesting in de gemeente of nabijheid van de onderwijsinstelling willen, maar dat zal niet altijd (meteen) lukken. Gelukkig kunnen studenten gebruik maken van een gratis reisvoorziening vanuit de studiefinanciering op werkdagen of in het weekend.
Herinnert u zich uw antwoorden van 10 oktober 2017 op Kamervragen naar aanleiding van het bericht «Buitenlandse studenten slapen noodgedwongen in azc’s, op campings of in hotels»?2 Zo ja, wat is er sinds die tijd concreet gebeurd om de huisvestingsproblemen voor internationale studenten op te lossen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat verwacht u concreet van het nieuwe actieplan en convenant studentenhuisvesting dat mede is voortgekomen uit de motie-Futselaar/Özdil?3
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid te onderzoeken of het woningwaarderingsstelsel verplicht gesteld kan worden voor studentenhuisvesting, zodat studenten ook in een oververhitte woningmarkt volwaardige consumentenbescherming krijgen? Zo nee, waarom niet?
Het huurrecht maakt onderdeel uit van het overeenkomstenrecht, waarbij in principe contractsvrijheid geldt. Huurders kunnen echter, indien gewenst, een beroep doen op de huurprijsregelgeving, eventueel via de Huurcommissie. Huurders kunnen, wanneer zij vermoeden dat zij een huurprijs betalen die hoger is dan de maximale huurprijs die op grond van het wws voor hun woning of kamer geldt, de huurprijscheck op de website van de Huurcommissie invullen. Indien hun huurprijs de maximale huur daadwerkelijk lijkt te overschrijden kunnen zij hun verhuurder verzoeken om huurverlaging. Indien deze hiermee niet mee instemt kunnen verhuurders de Huurcommissie verzoeken om een uitspraak te doen over de hoogte van de huur. Zodoende ben ik van mening dat studenten, net als alle overige huurders, voldoende consumentenbescherming kennen.
Welke andere maatregelen kan de rijksoverheid nemen om studentenhuisvesting ook betaalbaar te houden voor studenten zonder rijke ouders? Bent u bereid om deze maatregelen op korte termijn te nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat het aantal huurwoningen in handen van particulieren de afgelopen tien jaar met ruim 40% is gestegen |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Hoe beoordeelt u de analyse van BNR Radio, waarin wordt gesteld dat het aantal huurwoningen in handen van particulieren de afgelopen tien jaar met ruim 40% is gestegen en dat inmiddels ruim een miljoen huurwoningen in handen zijn van beleggers, van wie 400.000 particulieren1 2?
De conclusie dat de afgelopen tien jaar het aantal huurwoningen in handen van particulieren met 40 procent is gestegen kan om twee redenen niet worden getrokken. Ten eerste waren er volgens het CBS begin 2017 circa 1 miljoen huurwoningen in het bezit van «overige verhuurders». Die categorie omvat zowel particuliere als institutionele beleggers, maar ook bedrijven en natuurlijke personen. Ten tweede kunnen de cijfers van het CBS van vóór het jaar 2012 niet goed gebruikt worden voor het maken van deze vergelijking. In 2012 is de Basisregistratie Adressen en Gebouwen ingevoerd. Door deze nieuwe registratiewijze zijn veel gebouwen en woningen alleen administratief anders ingedeeld. Onderstaand tabel toont het effect van deze administratieve omzetting, daar is in het jaar 2012 een mutatie van circa 400.000 woningen te zien in de categorie particuliere huur.
7.217.800
7.266.300
7.373.600
7.444.000
7.535.300
7.588.000
koop
4.308.700
4.363.300
4.080.300
4.107.700
4.214.500
4.244.000
particuliere huur
638.200
1.026.600
1.037.900
1.045.200
sociale huur
2.270.900
2.275.000
2.283.700
2.309.700
2.282.800
2.298.800
eengezins
5.108.400
5.136.100
4.845.900
4.871.500
4.890.500
4.908.100
meergezins
2.109.400
2.130.100
2.527.800
2.572.500
2.644.800
2.679.900
* Bron: BAG, cijfers over bouwen en wonen 2016, p. 11
Hoe beoordeelt u de conclusie van enkele wetenschappers, in opdracht van de SP, dat tussen 2006 en 2016 «buy-to-let» met ruim 75% is toegenomen?3
Particuliere verhuur groeit in Nederland. De lage hypotheek- en spaarrente, in combinatie met stijgende huizenprijzen en schaarste van woningen in grote steden leiden tot meer rendement en lage risico’s. Ook de wijziging van de Leegstandswet heeft tot een impuls voor particuliere verhuur gezorgd.
De voorraad woningen van overige verhuurders, waaronder particuliere verhuurders, nam tussen 2012 en 2017 toe van 1.009 duizend woningen naar 1.065 duizend woningen. Volgens het Kadaster bezaten «kleine» particuliere verhuurders met 3 tot maximaal 50 woningen circa 325 duizend woningen in 2016. Hun aandeel in de totale woningvoorraad is toegenomen van 2,6 procent in 2005 tot 4,4 procent in 2016. In het aantal verkooptransacties is hun aandeel gestegen van 4 naar 6 procent4.
Het CBS heeft maatwerkonderzoek verricht naar de omzetting van woningen van de ene eigendomscategorie naar de andere (toevoegingen door nieuwbouw zijn niet meegenomen in deze analyse). Volgens het CBS muteerden in 2014 en 2015 circa 75 duizend koopwoningen naar particuliere huurwoningen, maar werden er ook 70 duizend particuliere huurwoningen omgezet in koopwoningen. In 2016 muteerden 88 duizend koopwoningen naar particuliere huurwoningen, en werden er ook 70 duizend particuliere huurwoningen omgezet in koopwoningen. In totaal zijn er in de periode 2014–2016 dus 210 duizend particuliere huurwoningen gemuteerd naar koopwoningen, en 238 duizend koopwoningen naar particuliere huurwoningen. De particuliere voorraad is tussen 2014–2016 met 28 duizend woningen toegenomen ten koste van de koopsector, dat is circa 0,7 procent van de koopwoningvoorraad.
Erkent u net als Jan Kamminga, de voorzitter van Vastgoedbelang, de vereniging van kleine vastgoedbeleggers, dat «de concurrentie op de woningmarkt moordend is en er met de groeiende groep particuliere beleggers niet minder op wordt»? Kunt u uw antwoord toelichten?4
In zowel de huur- als de koopsector is sprake van schaarste in het betaalbare woningaanbod. Daarom is het belangrijk om de bouw van nieuwe woningen te versnellen om de druk van de ketel te halen, ook in het huursegment. Omdat het bijbouwen van extra woningen een aantal jaren in beslag neemt, is het van belang om in de tussentijd te kijken naar andere oplossingen die de betaalbaarheid en benutting van de bestaande voorraad verbeteren. Particuliere verhuur kan in dat kader bijdragen aan de gewenste verruiming van het huursegment. De betaalbaarheid van deze woningen is daarbij een belangrijk onderdeel.
De gemeente beschikt over verschillende instrumenten om indien nodig te sturen op de beschikbaarheid van woningen, bijvoorbeeld als een gemeente ondervindt dat de schaarste van bepaalde woningen leidt tot onevenwichtige en onrechtvaardige effecten voor groepen op de woningmarkt. Enkele voorbeelden van instrumenten die een gemeente kan inzetten: in het bestemmingsplan kan worden aangegeven dat woningen tot de categorie middenhuur of starterskoop horen, zo blijven woningen tot maximaal tien jaar binnen de categorie beschikbaar. Een ander voorbeeld is dat een gemeente ook bij de gronduitgifte een woonplicht voor een aantal jaar kan invoeren, om zo bijvoorbeeld speculatie met woningen te voorkomen.
Het is van belang dat gemeenten, naast nieuwbouw, kijken naar mogelijkheden om de bestaande voorraad optimaal te benutten. Voor woningen in het bezit van particulieren geldt dat privaatrechtelijke afspraken gemaakt kunnen worden met de eigenaar van de woning. Ook kan het splitsen en verkameren van woningen vergunningplichtig worden gemaakt middels de huisvestingsverordening. Leegstaande panden die op dit moment nog geen woonbestemming hebben, kunnen ook worden ingezet voor de woningvoorraad. Hiervoor is een bestemmingswijziging nodig, waarbij ook gebruik gemaakt kan worden van de specifieke bestemming voor middenhuur. Verder kan een gemeente leegstand van woningen tegengaan door op basis van de Leegstandwet vergunningen te verstrekken voor het tijdelijk verhuren van woningen.
Deelt u de mening dat de stellingname van Vastgoedbelang, namelijk dat deze beleggers «... bijdragen aan een groter aanbod van huurwoningen, juist in de sector met een huur tussen € 650 en € 800», uiterst onwaarschijnlijk is5? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel de mening van Vastgoedbelang, dat particuliere beleggers een belangrijke rol hebben in de wenselijke verruiming van het aanbod huurwoningen, vooral in het middenhuursegment. Cijfers van het CBS en de Staat van de Woningmarkt (2017) tonen dat binnen de huurmarkt beleggers een aandeel hebben van circa 23 procent, waarvan 80 procent particulier is. Met circa 75 procent vraagt een overgroot deel van de particuliere verhuurders een huurprijs onder de liberalisatiegrens, dus onder de circa € 710. Ook na mutatie moeten particuliere verhuurders van woningen in het gereguleerde segment zich houden aan de liberalisatiegrens.
Door krapte op de woningmarkten is sprake van prijsstijgingen, waardoor woningen van de gereguleerde naar de vrije huursector kunnen overgaan. Ik beschik niet over cijfers die de huurprijsontwikkeling in beeld brengen van deze woningen. Volgens Pararius was de huurprijsstijging na mutatie van vrijesectorhuurwoningen in 2017 landelijk 5,9 procent, maar is sprake van sterke regionale verschillen. Zo ziet Pararius ook recordhuurprijzen in het vrije huursegment in diverse steden. Het is mogelijk dat door aanhoudende schaarste in het vrije huursegment de huurprijsstijgingen zullen aanhouden. Particuliere verhuurders kunnen bijdragen aan de uitbreiding van het schaarse aanbod van middenhuurwoningen. Het is aannemelijk dat een verruimde aanbod van huurwoningen de huurprijzen minder snel zal doen stijgen of zelfs doen dalen. Zeker in grote steden dragen huurwoningen bij aan de toegankelijkheid van de stad voor starters of jonge huishoudens.
Deelt u de stellingname van interim--directeur Jansen van de Woonbond, die stelt dat veel van de opgekochte woningen – soms na verkamering – worden verhuurd aan studenten of duur verhuurd aan expats, die kortere tijd in een stad willen wonen?6 Deelt u de mening dat daarmee potentiële eigenaar-bewoners en zeker starters van de koopmarkt worden verdrongen, of dat dit leidt tot prijsopdrijving? Erkent u dat een te grote toename van deze vormen van verhuur kan leiden tot het verminderen van sociale samenhang in wijken?
Woningen van particuliere verhuurders worden aan een brede doelgroep huishoudens verhuurd. Een deel van die woningen zal ook aan studenten of expats verhuurd worden. Het is daarbij inherent aan het vrije huursegment dat deze woningen veel gevraagd worden door huishoudens die behoefte hebben aan flexibiliteit en daarom soms voor een kortere tijd in een stad willen wonen.
Veel mensen hebben op dit moment moeite met het vinden van een betaalbare woning. Dat geldt niet alleen voor starters, maar voor diverse groepen in vooral de gespannen woningmarkten in de stedelijke gebieden. Zeker in gespannen regio’s is daarom een stevige inzet op het versnellen van woningbouw nodig.
Om de sociale samenhang in woonwijken te behouden, heeft de gemeente instrumentarium tot haar beschikking om ongewenste situaties tegen te gaan. Daarbij kan gedacht worden aan het instellen van een splitsingsvergunning of een omzettingsvergunning bij kamergewijze bewoning in de huisvestingsverordening. Ook kan de gemeente met de huisvestingsverordening schaarse woningen toewijzen aan specifieke doelgroepen. Hoe zij deze instrumenten inzetten is aan de gemeente zelf. Het woonbeleid is immers in eerste instantie een lokale aangelegenheid.
Staat u nog steeds achter uw uitspraak dat «... verdringing van koopstarters zich vooralsnog alleen lijkt voor te doen in Amsterdam, waardoor ik het nemen van landelijke maatregelen om «buy-to-let» af te remmen niet passend acht.»?7
Deze conclusie is gebaseerd op onderzoek van het Kadaster9. Het Kadaster concludeerde dat volgens een vereenvoudigde methode alleen in Amsterdam wellicht sprake van verdringing kan zijn, maar dat er tegen de gebruikte methode veel argumenten in te brengen zijn. Het Kadaster stelt als eindconclusie vooral dat er vervolgonderzoek nodig is om te bepalen of er sprake is van verdringing van koopstarters. In de gesprekken die ik met de regio voer, zal ik de behoefte om regionaal maatwerk in bijvoorbeeld wet- en regelgeving bespreken.
In hoeverre deelt u de mening dat ook deze cijfers laten zien dat deze verdringing mogelijk op meer plekken plaatsvindt dan in Amsterdam? In hoeverre erkent u de trend dat «buy-to-let» zich verspreidt naar randgemeentes en zelfs daarbuiten, omdat de marges daar mogelijk nog interessanter zijn voor beleggers? Vindt u het nog steeds verdedigbaar dat u, mogelijk als aanvulling op maatregelen van de gemeente Amsterdam, geen maatregelen wilt nemen om deze «verdringing van koopstarters in Amsterdam» tegen te gaan?
Bij een aanhoudende lage rente en anticiperend op prijsstijgingen in randgemeenten kan worden verwacht dat particuliere verhuur de komende jaren zich ook buiten de grote steden zal ontwikkelen. In berichten van bijvoorbeeld de NVM is te zien dat prijsstijgingen zich met name buiten de grote steden, in de randgemeenten voordoen.
Particuliere verhuur zie ik op zichzelf niet als probleem, maar als een kans voor meer middenhuurwoningen. Gemeenten beschikken bovendien over diverse mogelijkheden om gericht te sturen op meer passende woningaanbod voor een bepaalde doelgroep. In aanvulling daarop werk ik nu aan de Wet maatregelen middenhuur, met daarin een verduidelijking van de Huisvestingswet. In het kader van de Regiogesprekken zal ik met diverse gemeenten het gesprek voeren of er aanvullend behoefte is aan regionaal maatwerk in bijvoorbeeld wet- en regelgeving, ook met de Metropoolregio Amsterdam. Dit najaar zal ik de Tweede Kamer nader informeren over de Regiogesprekken.
Deelt u de mening dat de recente sterke daling van de huizenprijzen in Londen, gemiddeld 11.000 pond lager in één jaar, mede is aangejaagd door belastingmaatregelen waardoor huizen opkopen voor verhuur minder lucratief is geworden voor beleggers? Erkent u dat met deze verandering starters op de woonmarkt in Londen iets meer kansen hebben gekregen? Is dat voor u een reden om uw politiek van laisser-faire met betrekking tot «buy-to-let» te heroverwegen? Kunt u uw antwoord toelichten?8
In de jaren »90 was een groot tekort aan huurwoningen in het Verenigd Koninkrijk, waardoor diverse maatregelen zijn ingevoerd om de aankoop van woningen voor de verhuur te stimuleren. Het ging toen om belastingvoordelen voor eigenaren die woningen kopen om te verhuren en de invoering van kortlopende huurcontracten met weinig juridische bescherming voor de huurder. Tot 2016 heeft dit tot een aanzienlijke ontwikkeling van de particuliere verhuur geleid in het Verenigd Koninkrijk: ruim 20 procent van alle uitgegeven hypotheken was bedoeld voor de aankoop van een «buy-to-let» woning, 20 procent van de huurcontracten werd beëindigd onder dwang van de verhuurder, en het aandeel leegstand nam toe («buy to leave»). Het Verenigd Koninkrijk heeft daarop in 2016 de in het verleden verstrekte belastingvoordelen beperkt. De laatste cijfers tonen dat het aantal nieuwe «buy-to-let» hypotheken afneemt in het Verenigd Koninkrijk. De woningtransacties zijn sindsdien toegenomen met 4,4 procent, waaronder ook de aankopen van starters.
De situatie in het Verenigd Koninkrijk is niet goed vergelijkbaar met de situatie in Nederland. Nederland kent geen specifieke fiscale stimuleringsmaatregelen voor «buy-to-let». De gemiddelde vierkante meter prijs in het centrum van Londen blijft twee keer zo hoog als in het centrum van Amsterdam. De huurbescherming in Nederland is goed gewaarborgd, bijvoorbeeld via een gang naar de Huurcommissie. Verder wordt leegstand in Nederland actief bestreden op basis van de Wet kraken en leegstand.
Het generiek beperken van particuliere verhuur zie ik niet als oplossing. Particuliere verhuur draagt bij aan een wenselijke verruiming van het aanbod huurwoningen, vooral als het zich voordoet in het schaarse middenhuursegment. De oplossing is het stimuleren van meer passende woningaanbod in zowel de koop- als de huursector.
Uiteraard moeten negatieve excessen op de woningmarkt, zoals huisjesmelkerij, gericht aangepakt worden. Per brief van 5 juli jl. heb ik aangegeven dat ik u in het najaar informeer over de aanpak die sectorpartijen, overheden en ik gezamenlijk ontwikkelen om goed verhuurderschap te stimuleren.
Hoe kan het dat u «het nemen van landelijke maatregelen om «buy-to-let» af te remmen niet passend acht«, terwijl er een stroom aan berichten verschijnt over de groei van beleggers op de woningmark, die in veel gevallen waarschuwingen of kritische kanttekeningen plaatsen bij deze trend?9
Particuliere verhuur draagt, zoals aangegeven, bij aan een wenselijke verruiming van het aanbod huurwoningen, vooral in het nog schaarse middenhuursegment. Particuliere verhuur zie ik op zichzelf niet als exces, maar excessen als huisjesmelkerij, excessieve huren of discriminatie tolereer ik niet. Deze excessen die het woongenot beïnvloeden moeten gericht aangepakt worden. Ik werk nu aan een aanpak, gedragen door sectorpartijen en medeoverheden, om goed verhuurderschap te stimuleren. Ook kunnen medeoverheden in het kader van de regiogesprekken aangeven waar aanvullend maatwerk nodig is. In het najaar zal ik de Tweede Kamer nader informeren.
Hoe beoordeelt u de conclusies van enkele wetenschappers, die de opkomst van «buy-to-let» in opdracht van de SP onderzochten, dat «in zowel de drie grote steden als Groningen en Maastricht inmiddels 10 à 15 procent van de koopwoningen, en dertig procent van de woningen van minder dan 50 vierkante meter worden opgekocht door verhuurders. Deze nieuwe spelers op de koopmarkt verdringen potentiële eigenaar-bewoners»?10
Veel mensen hebben moeite met het vinden van een betaalbare woning. Dat geldt niet alleen voor starters, maar voor diverse groepen in met name de stedelijke regio’s, in zowel de koop- als de huursector. Daarom is een stevige inzet op het versnellen van woningbouw nodig. Ik ondersteun regio’s hierbij, onder andere door het beschikbaar stellen van het expertteam woningbouw, het verbreden, versnellen en vereenvoudigen van de mogelijkheden om te experimenteren met wet- en regelgeving middels aanpassing van de Crisis- en herstelwet, en het beschikbaar stellen van 38 miljoen euro voor de financiering van binnenstedelijke transformatielocaties.
Gemeenten hebben het beste zicht op de lokale behoeften en mogelijkheden. Zij zitten voor een belangrijk deel aan de knoppen, zoals bij de gronduitgifte en afspraken over bestemmingen. Door bij te bouwen kan doorstroming gestimuleerd worden. Door in te zetten op het realiseren van meer middenhuur en door goede afspraken te maken met lokale partijen over het behouden van middenhuur, kunnen gemeenten de mogelijkheden voor starters verder vergroten. Ook kunnen gemeenten specifieke afspraken maken met corporaties over de omvang en samenstelling van de sociale voorraad. Met een huisvestingsverordening kunnen zij de toegang voor bepaalde doelgroepen regelen.
Samen met medeoverheden en sectorpartijen kijk ik verder naar de vraag in hoeverre de slagkracht van medeoverheden voldoende is. Op landelijk niveau zijn de acties die het Rijk en andere partijen nemen vormgegeven in de Nationale Woonagenda. Omdat de regionale verschillen zo groot zijn is additioneel regionaal maatwerk noodzakelijk. Daarom maak ik in de grote stedelijke regio’s waar de spanning op de woningmarkt het grootst is ook regionale afspraken, deze kunnen indien nodig leiden tot wetswijzigingen. Zoals gezegd zal ik de Tweede Kamer daarover in het najaar informeren.
Het bericht ‘het overmaken van de huurtoeslag aan woningcorporaties’ |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Leendert de Lange (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op de Kamervragen over het bericht over het overmaken van de huurtoeslag aan woningcorporaties1?
Ja
Welk deel van de maandelijkse lasten zijn de woonlasten voor mensen die te maken hebben met schuldhulp of schuldsanering? Kunt u enkele voorbeelden geven van deze woonlasten voor verschillende soorten huishoudens en verschillende soorten sociale huurwoningen, bijvoorbeeld van € 300, € 500 en € 700 per maand?
De door u gevraagde informatie is helaas niet beschikbaar. Wel beschikbaar zijn de gemiddelde woonquotes van een aantal huishoudtypen bij de genoemde huurprijzen. Deze zijn in onderstaande tabel opgenomen.
huishouden
huur per maand
tot 300
300–500
500–700
eenpersoons
29%
37%
43%
paar zonder kinderen
–
27%
31%
paar met kinderen
–
24%
27%
1-ouder
–
29%
33%
Bron: WoON2015. Voor huren tot € 300 per maand zijn niet voldoende casussen om tot betrouwbare uitspraken over de woonquote te komen.
In het onderzoek Profielschets beslagene (uitgevoerd in het kader van de vereenvoudiging van de beslagvrije voet, https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/armoede-en-schulden/documenten/rapporten/2016/12/12/profielschets-beslagenen) zijn wel indicaties opgenomen over huishoudens die met loonbeslag te maken hebben. Hierin is onder meer opgenomen dat de meeste huurders met loonbeslag tussen de € 400 en € 710 aan huur betalen. Huishoudens die uit meerdere personen bestaan, betalen gemiddeld genomen meer huur. Alleenstaanden met kinderen en samenwonenden zonder kinderen betalen ongeveer evenveel huur per maand.
Kunt u een indicatie geven hoeveel mensen, die te maken hebben met schuldhulp of schuldsanering, kiezen voor een verhuizing naar een zo goedkoop mogelijke sociale huurwoning?
De door u gevraagde informatie is niet beschikbaar omdat de aanpak van de schulden maatwerk is waarvan landelijk geen cijfers worden bijgehouden.
Eerder heb ik op antwoorden van Kamervragen van de leden Koerhuis en De Lange (beiden VVD, Kamerstukken II, 2017–2018, 2018Z12625) over het overmaken van de huurtoeslag aan woningcorporaties aangegeven dat aan het ontstaan van problematische schulden dikwijls verschillende oorzaken ten grondslag liggen. Het is belangrijk om bij het oplossen van de financiële problemen daarvoor aandacht te hebben en de oorzaken zo mogelijk weg te nemen. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor (integrale) schuldhulpverlening. Zij verlenen maatwerk om samen met de schuldenaar naar een structurele oplossing te zoeken om zijn of haar financiële problemen op te lossen. In dat kader kan het noodzakelijk zijn dat de woonlasten worden verlaagd. Per situatie kan een gemeente bij uitstek beoordelen hoe dat voor deze betreffende schuldenaar kan worden bewerkstelligd. Verhuizing naar een goedkopere woning kan in principe tot de mogelijkheid behoren.
Kunt u een indicatie geven voor hoeveel mensen in de schuldhulp of schuldsanering de corporaties meewerken aan het beschikbaar stellen van de goedkoopste sociale huurwoningen?
In 2017 hebben zich 94.200 mensen aangemeld bij de gemeentelijke schuldhulpverlening2. Gemeenten kijken bij elke schuldenaar op welke wijze de schulden het best zouden kunnen worden opgelost. Voor sommige schuldenaren kan onderdeel van de integrale oplossing zijn dat deze verhuist naar een goedkopere sociale huurwoning. In dat geval zal de gemeente hiervoor contact opnemen met de betrokken corporatie. Omdat het hier lokaal maatwerk betreft worden hierover geen landelijke gegevens bijgehouden. Ook Aedes, vereniging van woningcorporaties, heeft aangegeven hierover geen gegevens bij te houden.
Hoe gaan de landen om ons heen om met het verhuizen naar een zo goedkoop mogelijke sociale huurwoning voor mensen in de schuldhulpverlening? Zijn er «best-practices» die in Nederland overgenomen kunnen worden?
De hulpverlening aan mensen met problematische schulden is zeer divers georganiseerd in de landen om ons heen. Ook het geldende rechtssysteem en de woningmarkten zijn niet goed vergelijkbaar. Dat betekent dat mogelijke voorbeelden niet zonder meer toepasbaar zijn op de Nederlandse situatie. Over de Nederlandse situatie kan wel worden aangegeven dat corporaties veel doen om te voorkomen dat huurders met schulden in een problematische situatie terecht komen. Dat kan in de vorm van het passend toewijzen waardoor de te betalen huur en het inkomen in verhouding zijn, het vroegtijdig signaleren van huurachterstanden, en het bieden van maatwerk voor het oplossen hiervan.
De gemeentelijke schuldhulpverlening biedt voldoende ruimte om iemand met (dreigende) problematische schulden een passende oplossing te bieden. Daarvoor is het noodzakelijk dat partijen kijken op welke wijze de schuldhulpverlening het beste kan worden vormgegeven. Daarvoor is het niet per definitie nodig dat iemand naar een andere woning verhuist.
Deelt u de mening dat het verhuizen naar een zo goedkoop mogelijke sociale huurwoning helpt om minder woonlasten te hebben en zo een bijdrage kan leveren aan het voorkomen en oplossen van schulden en huurachterstanden? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik bij vraag 4 heb geantwoord, liggen aan problematische schulden dikwijls verschillende oorzaken ten grondslag. De aanpak vereist dan ook maatwerk. In dat kader kan het noodzakelijk zijn dat de woonlasten worden verlaagd. Verhuizing naar een woning met een lagere huur kan in principe tot de mogelijkheid behoren. Ook helpt hierbij dat woningcorporaties op grotere schaal dan in het verleden huurverlagingen toepassen.
Bent u bereid om met gemeenten en corporaties in overleg te gaan over oplossingen die een bijdrage leveren aan het voorkomen en oplossen van schulden en huurachterstanden?
Gemeenten en woningcorporaties kunnen belangrijke bijdragen leveren als het om het voorkomen van schulden en huisuitzettingen gaat. Huisuitzettingen, zeker als daar kinderen bij betrokken zijn, moeten zo veel mogelijk worden voorkomen. Dat vraagt dat gemeenten en woningcorporaties goede afspraken maken. Zoals in de brief over de brede schuldenaanpak (Kamerstuk 24 515, nr. 431) is aangegeven zal in de uitwerking van de afspraken met gemeenten ook aandacht zijn voor het voorkomen van huisuitzettingen.
Overigens doen corporaties al heel veel om huisuitzettingen te voorkomen. Al een paar jaar neemt het aantal huisuitzettingen uit corporatiewoningen af.
2006
7.500
2007
8.550
2008
7.650
2009
5.900
2010
5.900
2011
6.000
2012
6.480
2013
6.980
2014
5.900
2015
5.550
2016
4.800
2017
3.700
Woningcorporaties blijven op verschillende manieren alles doen om huisuitzettingen te voorkomen, ook al is er sprake van schulden. Zo hebben corporaties nog meer inspanningen en middelen ingezet om het snel oplopen van huurschuld te voorkomen.
De samenwerking met gemeenten (wijkteams) en schuldhulpverlening bij het vroeg signaleren van schulden is bijvoorbeeld versterkt door het afsluiten van convenanten en het maken van prestatieafspraken hierover. Daarnaast nemen corporaties zelf steeds meer maatregelen. Uit onderzoek is gebleken dat het goed werkt om bij de eerste signalen van huurachterstanden zo snel mogelijk persoonlijk contact op te nemen, hetzij via de telefoon hetzij met een huisbezoek. Corporaties maken steeds meer gebruik van andere middelen om oplopende huurachterstand te voorkomen. Ook na een gerechtelijk vonnis blijven corporaties zoeken naar manieren om huisuitzetting te voorkomen.
Gemeenten en corporaties doen alles wat in hun vermogen ligt om huurachterstanden te voorkomen en schulden zoveel mogelijk tegen te gaan. Aanvullend overleg over dit onderwerp acht ik op dit moment dan ook niet nodig.
Meer dan 100 Nederlandse studenten die hun kamer moeten verlaten voor internationale studenten |
|
Harry van der Molen (CDA), Erik Ronnes (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel: UvA’er Robin: «Lullig dat ik eruit moet voor een internationale student» en het nieuwsbericht van de Universiteit van Amsterdam (UvA) «UvA realiseert 220 extra tijdelijke studentenkamers»?1 2
Ja.
In hoeverre is dit een uitkomst van gesprekken tussen huisvesters, instellingen en gemeenten zoals u aangeeft in uw internationaliseringsbrief van 4 juni jl.?
De huisvesting van internationale studenten is niet het gevolg van mijn brief over internationalisering in het hoger onderwijs, maar hangt wel samen met de problematiek rondom de huisvesting van (internationale) studenten die wij al vaker in uw Kamer besproken hebben en waarover mijn collega van BZK en ik onlangs ook een brief hebben gestuurd naar gemeenten, onderwijsinstellingen en huisvesters. De aanvang van de gesprekken tussen alle betrokken partijen bij de huisvesting van studenten in de Bijlmerbajes, te weten de eigenaar (AM), leegstandsbeheerder (Alvast) en de UvA/HvA/VU om internationale studenten vanaf augustus te huisvesten dateert van eind 2017. Dit initiatief was dus al genomen voor het verschijnen van de internationaliseringsbrief van 4 juni jl.
Wat is de reden dat in het nieuwsbericht van de Universiteit van Amsterdam van 7 juni jl. wordt aangegeven dat de extra kamers bovenop het al bestaande aanbod komen en uit het artikel van 22 juni jl. blijkt dat Nederlandse studenten uit hun kamer gezet worden voor internationale studenten?
Het beschikbare contingent studentenwoningen voor internationale studenten van UvA Student Housing bestaat momenteel uit 3.250 woningen. Dit betreft woningen van de huisvestingspartners van de UvA, die voor de middellange termijn beschikbaar zijn voor UvA en HvA studenten. In verband met de toegenomen vraag naar huisvesting heeft de UvA zich ingespannen om voor het academisch jaar 2018–2019 een aantal tijdelijke oplossingen aan het voornoemde contingent toe te voegen, één daarvan is op de locatie Bijlmerbajes. Op deze locatie wordt door de UvA en de VU gezamenlijk tijdelijke huisvesting voor internationale studenten gerealiseerd. Pas op het moment dat deze locatie geschikt is gemaakt voor internationale studenten, tellen de kamers als extra capaciteit op het bestaande aanbod.
Voorafgaand aan het geschikt maken van de kamers voor de tijdelijke huisvesting van internationale studenten, verbleef een mix van Nederlandse- en buitenlandse studenten via een anti-kraak constructie tijdelijk in de Bijlmerbajes. Een dergelijke anti-kraak constructie wordt vaak getroffen in het kader van leegstandsbeheer en is per definitie tijdelijk, maar behoort niet tot het bestaand aanbod van studentenhuisvesting. Aan betreffende studenten is op voorhand duidelijk gemaakt dat hun verblijf slechts tijdelijk zou zijn en zij zekerheid zouden hebben tot augustus 2018. Hopelijk vinden deze studenten snel alternatieve huisvesting. De betreffende leegstandsbeheerder beziet ook of hiervoor mogelijkheden zijn (zie ook vraag 6).
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat ruim 100 Nederlandse studenten hun kamer moeten verlaten voor internationale studenten en dat het gebouwen betreft die op de lijst staan om in februari 2019 te worden gesloopt?
Nee die mening delen wij niet, om twee redenen.
Er wordt door de gemeente, onderwijsinstellingen en huisvesters gezocht naar oplossingen om het kamertekort voor studenten het hoofd te bieden. De transformatie van de Bijlmerbajes is niet de enige nieuwe ontwikkeling op het gebied van studentenhuisvesting in Amsterdam. Dat, naast het zoeken naar structurele oplossingen, ook gezocht wordt naar tijdelijke oplossingen, zoals het tijdelijk benutten van leegstaande gebouwen, is in een zo’n krappe woningmarkt als Amsterdam alleen maar te begrijpen.
De tweede reden is dat er geen sprake is van verdringing, zoals de vraagstelling suggereert. De Bijlmerbajes wordt tot aan de sloop in 2019 geschikt gemaakt voor de tijdelijke huisvesting van internationale studenten. Ook daar is grote behoefte aan. Bovendien is de doelgroep van internationale studenten bij uitstek geschikt om tijdelijk te huisvesten omdat veel internationale studenten ook maar voor een deel van hun studie in Nederland verblijven.
Door de eigenaar en leegstandsbeheerder is besloten om, totdat de woningen voor internationale studenten gereed zijn, een anti-kraakwacht in de woningen te huisvesten. De leegstandsbeheerder heeft aan de huidige bewoners duidelijk gemaakt dat het om een anti-kraak gebruikersovereenkomst tegen een lage vergoeding gaat, waarbij gebruikers gewezen zijn op de opzegtermijn van 28 dagen. Ook is bij het aangaan van het contract aangegeven dat er zekerheid was tot augustus 2018.
Deelt u de mening dat het draagvlak voor internationale studenten niet toeneemt onder Nederlandse studenten als studenten aangeven «het voelt alsof ik minder belangrijk ben dan internationale studenten»? Wat wilt u doen om dit tegen te gaan? Was het voor de integratie niet beter geweest als Nederlandse en internationale studenten hier gemengd zouden gaan wonen?
De onjuiste beeldvorming die is ontstaan over deze situatie helpt inderdaad niet mee, waar het gaat om het draagvlak voor internationale studenten. Zoals u weet werken mijn collega en ik aan een nieuw actieplan studentenhuisvesting. Dit zal in het najaar gereed komen. Daarin zal lokaal maatwerk het uitgangspunt zijn. Uitgaande van de situatie in Amsterdam zien we dat kennisinstellingen, gemeenten en huisvesters samen naar oplossingen zoeken om de beschikbaarheid van studentenwoningen voor alle studenten, Nederlandse en internationale, te vergroten. Wat betreft de tijdelijke woonruimte op de locatie Bijlmerbajes is gekozen voor het huisvesten van internationale studenten om de druk op de Amsterdamse studentenwoningmarkt tijdelijk te verlichten. Het gaat hier ook echt om tijdelijke huisvesting, tot aan de sloop van de panden in 2019. Internationale studenten zijn hiervoor, zoals ook aangegeven bij vraag 4, een goede doelgroep, omdat zij ook vaak maar tijdelijk in Nederland verblijven.
Bent u bereid om er bij de UvA op aan te dringen dat zij ook voor de getroffen studenten huisvesting vinden?
De studenten die van te voren wisten dat hun verblijf in de Bijlmerbajes tijdelijk zou zijn, zullen op zoek moeten gaan naar een alternatieve oplossing voor de periode na augustus 2018. Via de UvA begrijpen we dat de betreffende leegstandsbeheerder hierbij behulpzaam wil zijn. De brief die ik samen met de Minister van BZK onlangs heb gestuurd naar alle gemeenten, onderwijsinstellingen en huisvesters in de studentensteden, roept deze partijen op om gezamenlijk naar een oplossing te zoeken voor alle studenten.
Welke situaties zijn er nog meer bekend, waarin Nederlandse studenten hun kamer moeten verlaten voor internationale studenten?
Die zijn ons niet bekend.
Gratis zonnepanelen voor huurders |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht dat huurders in Bergen gratis zonnepanelen op de daken van hun woningen krijgen?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja. Het niet doorberekenen van het plaatsen van zonnepanelen aan huurders is een keuze van de corporaties zelf op basis van hun eigen financiële positie, de lokale volkshuisvestelijke prioriteiten en opgaven en het overleg met de huurders en gemeenten waar zij prestatieafspraken mee maken. Verduurzaming van de woningvoorraad en huurmatiging zijn onderdeel van deze prestatieafspraken. Het is goed om te zien dat corporaties in de praktijk invulling geven aan het verbeteren van de betaalbaarheid en het verduurzamen van hun bezit.
Deelt u de mening dat de voorbeelden van woningcorporatie Kennemer Wonen of Woonborg, waarbij huurders zonnepanelen krijgen zonder huurverhoging, navolging verdienen in het hele land? Wat kunt u en wilt u doen om dat te bereiken?2
De voorbeelden van Kennemer Wonen en Woonborg zijn mooie voorbeelden van hoe een corporatie invulling kan geven aan verduurzaming en het verbeteren van de betaalbaarheid. Waar en in welke vorm dit navolging krijgt in het land hangt af van de lokale afspraken die corporaties, huurders en gemeenten maken over hoe lokale volkshuisvestelijke opgaven worden ingevuld. Afhankelijk van de financiële positie van de corporatie en lokale afwegingen kan daarbij besloten worden om de plaatsing van zonnepanelen niet door te berekenen aan de huurders. Ik zie geen reden om actief te gaan sturen op de afspraken die hierover lokaal gemaakt worden.
Hoeveel sociale huurwoningen in ons land, graag uitgesplitst naar rijtjeshuizen, flats en appartementencomplexen, hebben zonnepanelen op het dak, en hoeveel daarvan hebben geen huurverhoging, energieprestatievergoeding of verhoogde servicekosten gekregen?
Op basis van de meest recente cijfers van Aedes3, blijkt dat er 67.900 corporatiewoningen in 2017 voorzien waren van zonnepanelen. Er is echter geen specificatie beschikbaar naar het type woning.
Klopt het dat met de reserves, die in de commerciële (niet-Daeb) tak van woningcorporaties zitten, er meer dan een miljoen huurwoningen van gratis zonnepanelen zijn te voorzien? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op lokaal niveau in het overleg tussen corporaties, gemeenten en huurdersorganisaties dient een afweging gemaakt te worden tussen de bestedingsmogelijkheden van de financiële ruimte bij corporaties. Dit gaat bijvoorbeeld ook om verdere verduurzaming van de corporatievoorraad, nieuwbouw van DAEB en niet-DAEB-huurwoningen en huurmatiging. In hoeverre daar prioriteit wordt gelegd bij het plaatsen van zonnepanelen, is aan deze lokale partijen.
In de Staat van de Volkshuisvesting is dit jaar voor het eerst de indicatieve bestedingsruimte woningcorporaties voor de niet-DAEB opgenomen. Hieruit blijkt dat er vanuit de niet-DAEB maximaal € 4 miljard naar DAEB overgeheveld kan worden. Hiermee zouden op circa 1 miljoen huurwoningen zonnepanelen kunnen worden geplaatst, indien de kosten per woning beperkt blijven tot € 4.000 per woning.
Bij deze inschatting is echter geen rekening gehouden met het feit dat de risicobereidheid van de achtervangers van het borgingsstelsel grenzen stelt. Als uitgangspunt voor de risicobereidheid hanteren de achtervangers van het WSW (gemeenten en Rijk) dat het WSW onder «normale» omstandigheden maximaal één keer in de honderd jaar (99% zekerheid) een beroep doet op de achtervangers. Dat betekent dat er in werkelijkheid een lagere bestedingsruimte is op sectorniveau dan de optelling van de IBW per corporatie.
Waarom mogen de kosten van zonnepanelen doorgerekend worden in zowel de huurprijs als de servicekosten? Bent u bereid ervoor te zorgen dat zonnepanelen niet langer doorberekend mogen worden in de servicekosten, zodat een huurder er niet op achteruit gaat in woonlasten?3
De installatiewijze en de plaats van de zonnepanelen bepalen of de kosten daarvan kunnen worden doorberekend via de huurprijs of via de servicekosten. Zo kunnen zonnepanelen worden doorberekend in de servicekosten op het moment dat zij niet zijn aan te merken als onroerende aanhorigheid bij de woning. Hiervan is bijvoorbeeld sprake bij zonnepanelen die zodanig zijn geïnstalleerd dat zij eenvoudig zijn te verwijderen of bij zonnepanelen die niet op of aan de woning zijn aangebracht maar wel elektra leveren aan de huurder.
Een verhuurder is bij de plaatsing van zonnepanelen gebonden aan verschillende wettelijke regels. Een verhuurder kan geen zonnepanelen plaatsen op een woning zonder instemming van de zittende huurder. Bij een complex wordt een voorstel van de verhuurder tot plaatsing van zonnepanelen als redelijk beschouwd indien 70% of meer van de huurders daarmee heeft ingestemd. Deze 70% instemming geldt ook als er sprake is van doorberekening in de servicekosten en het gaat om zonnepanelen die slechts aan een aantal huurders gezamenlijk kunnen worden geleverd. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om zonnepanelen voor de elektra van gemeenschappelijke ruimten in een flat. Voorts geldt dat een verhuurder verplicht is om met zijn huurdersorganisaties regelmatig overleg te voeren over het huur-, onderhouds- en servicekostenbeleid. Dit betekent dat een verhuurder ook zijn beleid inzake het plaatsen van zonnepanelen met zijn huurdersorganisaties zal bespreken. Gelet op deze wettelijke regels acht ik dat huurders voldoende waarborgen hebben als een verhuurder zonnepanelen wil plaatsen.
Studenten die naar de rechter moeten voor onterecht betaalde bemiddelingskosten |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat studenten naar de rechter moeten stappen om hun onterecht betaalde bemiddelingskosten terug te krijgen?1
Als Minister kan ik geen eindoordeel vellen over de juiste toepassing van de wet in concrete gevallen, daar is de rechter voor. Die kan alle voorwaarden en omstandigheden bij zijn oordeel betrekken. Zoals in de beantwoording van eerdere Kamervragen4 aangegeven, is de wet duidelijk dat aan de consument-huurder van woonruimte geen bemiddelingskosten, onder welke benaming dan ook, in rekening mag worden gebracht in het geval dat de bemiddelaar (ook) in opdracht van de verhuurder bemiddelt.
Een benadeelde kan naar de rechter stappen als de bemiddelaar de bemiddelingskosten niet in der minne terugbetaalt. Mogelijk ziet de ACM in de meldingen van consumenten aanleiding tot een onderzoek naar deze praktijk(en). De ACM is bevoegd maatregelen te nemen wanneer sprake is van een stelselmatige overtreding (het gaat om de belangen van een groep consumenten). Zij treedt niet op in individuele gevallen. Klachten bij de ACM kunnen ertoe leiden dat tussenpersonen gedwongen worden hun beleid aan te passen en van verdere schending van de wettelijke regeling af te zien.
Wat is de rol van de ACM (Autoriteit Consument en Markt) geweest in deze zaak, nu de ACM in 2014 een andere werkwijze heeft toegezegd, de wet is aangescherpt en er sinds 2016 dezelfde regels voor studentenkamers gelden tegen onterechte bemiddelingskosten?2 3
Zie antwoord vraag 1.
Kan de ACM in zaken met onterechte bemiddelingskosten voorkomen dat gedupeerden naar de rechter moeten stappen, en waarom is dat in dit geval niet gebeurd?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat in de toekomst gedupeerden geen rechtsgang meer hoeven te maken, maar dat bemiddelingsbureaus automatisch worden gesommeerd om de onterecht ontvangen bemiddelingskosten terug te storten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals tijdens het AO Volkshuisvesting/Woningcorporaties van 21 juni jl. toegezegd informeer ik uw Kamer in het najaar via de aanpak «Goed verhuurderschap» (zie ook het antwoord op vragen 6 en 7) hoe ik invulling geef aan de motie van het lid Kops (PVV) (32 847 nr. 324). Deze motie verzoekt de regering ervoor te zorgen dat er niet langer onrechtmatig bemiddelingskosten bij huurders in rekening worden gebracht. Zoals tijdens het AO Huuraangelegenheden van 26 september jl. toegezegd zal ik ook onderzoeken of de Huurcommissie een rol kan spelen bij geschillen over bemiddelingskosten.
Hoe vaak is het vragen van dubbele bemiddelingskosten voor huur en verhuur nog voorgekomen in 2017 en 2018, nu uw voorganger verwachtte dat «deze praktijken snel zullen eindigen» en de ACM in 2016 stelde dat «dubbele courtage niet vaak meer voorkomt», maar klachten over bemiddelingsbureaus nog steeds op nummer 3 staan bij de meest voorkomende klachten bij het Meldpunt Ongewenst Verhuurgedrag?4 5
Ik beschik niet over cijfers van de aantallen bemiddelaars die ten onrechte verkapte bemiddelingskosten in rekening brengen en aan hoeveel huurders ten onrechte bemiddelingskosten in rekening is gebracht.
In hoeveel gemeenten in Nederland worden huurders van zelfstandige en onzelfstandige woonruimten geholpen als ze te maken hebben met dubbele bemiddelingskosten, ofwel in de vorm van een steunpunt dan wel in de vorm van financiële steun?6
Ik beschik niet over cijfers van de aantallen gemeenten die huurders van zelfstandige en onzelfstandige woonruimten steun bieden als ze te maken hebben met mogelijk dubbele bemiddelingskosten. Wel ben ik ben met de sector in gesprek over de waargenomen misstanden op de woningmarkt en de gezamenlijke inzet daarop in het kader van «Goed verhuurderschap». Onder deze misstanden schaar ik ook het nog steeds het ten onrechte vragen van bemiddelingskosten. Bij het traject «Goed verhuurderschap» zijn verschillende georganiseerde partijen uit de sector betrokken zoals de gemeente Amsterdam namens de studentensteden en VNG, maar ook VBO Makelaar, NVM, IVBN, Vastgoed Belang, VGM NL, Aedes, Woonbond en de LSVb. In gezamenlijkheid wordt gewerkt aan een aanpak, waarbij ook wordt gekeken naar het bieden van hulp aan huurders indien zij geconfronteerd worden met ten onrechte in rekening gebrachte bemiddelingskosten. Graag bericht ik uw Kamer later in het najaar over de aanpak.
Bent u bereid om hulp aan huurders, zoals het voorbeeld van de gemeente Groningen, het Huurteam in Utrecht of het Meldpunt Ongewenst Verhuurgedrag in Amsterdam, te stimuleren in heel Nederland, beginnend bij de studentensteden en mogelijk in samenwerking met de LSVb (Landelijke Studenten Vakbond)? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Veel bewoners van sociale huurwoningen verdienen te veel’ |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Hayke Veldman (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Veel bewoners van sociale huurwoningen verdienen te veel»?1
Ja.
In het artikel staat dat afgesproken zou zijn dat 80% van de gehele woningvoorraad van woningcorporaties in het gereguleerde segment gevuld moet worden met huurders met een inkomen onder de inkomensgrens voor woningtoewijzing (€ 36.798, prijspeil 2018). Dit is echter niet geheel correct. In de regelgeving is bepaald dat woningcorporaties jaarlijks 80% van de vrijgekomen woningen moeten toewijzen aan huishoudens met een inkomen tot € 36.798 (prijspeil 2018), 10% van de vrijgekomen woningen mogen toewijzen aan huishoudens met een inkomen tussen € 36.798 en € 41.056 (prijspeil 2018) en 10% van de vrijgekomen woningen vrij mogen toewijzen.
Kunt u reageren op de bevindingen in de Lokale Monitor Wonen 2018 van VNG, Aedes, Woonbond, G4 en G40?
In de Lokale Monitor Wonen zijn recentelijk de gegevens van 2016 verwerkt. Daarbij zijn goedkope scheefhuurders gedefinieerd als huishoudens met een inkomen boven € 39.874 (hoge inkomensgrens woningtoewijzing woningcorporaties, prijspeil 2016) die gehuisvest zijn in een woning met een huurprijs onder of op € 710,68 per maand (huurtoeslaggrens 2016). Volgens de Lokale Monitor Wonen valt landelijk gezien in 2016 12,1% van de huishoudens onder die goedkope scheefhuurders.
De landelijke trend is dat de goedkope scheefheid tussen 2014 en 2016 is afgenomen. Uit de Lokale Monitor Wonen blijkt dat dit ook in alle gemeenten van de in het artikel genoemde regio’s Rivierenland en Maasland (indeling De Gelderlander) het geval is. Binnen die regio’s doen zich uiteraard verschillen tussen gemeenten voor.
Die verschillen hebben te maken met de specifieke samenstelling van de woningvoorraad en de vraag vanuit de bevolking in elk van de gemeenten. De woonruimteverdeling van woningcorporaties wordt bijna overal regionaal geregeld, waarbij gemeenten samenwerken in een regionaal systeem van woningtoewijzing.
De rijksoverheid heeft diverse maatregelen genomen om de goedkope scheefheid te verminderen. Sinds 2011 moeten woningcorporaties bij de woningtoewijzing van huurwoningen in het gereguleerde segment rekening gehouden met de inkomensgrens daarvoor (€ 36.798, prijspeil 2018). Woningcorporaties hebben daarbij overigens jaarlijks 10% vrije toewijzingsruimte voor huishoudens met een hoger inkomen. Bij inkomensstijgingen na de woningtoewijzing mogen huurders in de huurwoning blijven wonen. Sinds 2013 hebben verhuurders (ook woningcorporaties) wel de mogelijkheid om aan huishoudens met een gezamenlijk hoger inkomen (prijspeil 2018: € 41.056 over 2016) een hogere huurverhoging voor te stellen om de doorstroming te bevorderen.
Mogelijk bedoelt u met «best practises» de hoogste afname van het aantal goedkope scheefwoners. Uit Lokale Monitor Wonen – dat een beeld per gemeente geeft – blijkt dat in regio Rivierenland (indeling De Gelderlander) de gemeente Neder-Betuwe de sterkste procentuele daling in goedkope scheefhuurders tussen 2014 en 2016 had, namelijk 17% (van 21,8% naar 18,1%, zijnde 3,7 procentpunt). In regio Maasland (indeling De Gelderlander) had de gemeente Grave procentueel de sterkste afname, namelijk 18,7% (van 15,5% naar 12,6%, zijnde 2,9 procentpunt). Overigens had in de provincie Gelderland de gemeente Westervoort de grootste procentuele daling in goedkope scheefhuurders, namelijk 45% (van 17,1% naar 9,4%, zijnde 7,7 procentpunt).
Wat is de trend, vooral voor de in het artikel genoemde regio’s? Neemt het aantal scheefwoners daar wel af? Welke regio’s zijn «best practises» en waar valt nog veel te halen? Op welke manier maakt u gebruik van deze best practises?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de woningbouwproductie in de genoemde regio’s en de plancapaciteit van sociale huurwoningen, middenhuurwoningen en koopwoningen? Wat is daarvan het effect op de doorstroom van scheefwoners uit sociale huurwoningen?
De krant De Gelderlander heeft haar aandachtsgebied in regio’s opgedeeld, zodat lezers nieuws per regio kunnen lezen. De regio Rivierenland van De Gelderlander bevat de gemeenten Buren, Culemborg, Geldermalsen, Neder-Betuwe, Neerijnen en Tiel. De regio Maasland van De Gelderlander bevat de gemeenten Boxmeer, Cuijk, Gennep, Grave, Mill en St. Hubert en St. Anthonis.
Op basis van openbare gegevens kan ik u de volgende cijfers geven over de woningbouwproductie en plancapaciteit van deze gemeenten (niet onderverdeeld naar type woning).
Buren
44
185
129
48
93
79
578
Culemborg
117
93
2
365
147
202
926
Geldermalsen
27
92
48
48
184
126
525
Neder-Betuwe
7
44
171
142
103
114
581
Neerijnen
16
17
4
89
66
40
232
Tiel
82
52
31
16
196
42
419
Bron: CBS Statline
Boxmeer
51
265
58
120
147
146
787
Cuijk
153
52
37
266
39
217
764
Gennep
35
23
137
2
25
31
253
Grave
1
48
147
1
1
106
304
Mill en St. Hubert
54
8
9
5
56
43
175
St. Anthonis
3
21
3
19
11
32
89
Bron: CBS Statline
Buren
970
3
967
Culemborg
1.370
63
1.307
Geldermalsen
810
1
809
Neder-Betuwe
700
1
699
Neerijnen
531
1
530
Tiel
665
75
590
Bron: https://woningmarktmonitor.gelderland.nl/behoefte-en-plannen/
Boxmeer
925
315
1.240
Cuijk
680
240
920
Gennep
390
–
390
Grave
270
230
500
Mill en St. Hubert
310
105
415
St. Antonis
285
140
425
Bron (m.u.v. Gennep): https://www.brabant.nl/dossiers/dossiers-op-thema/ruimtelijke-ordening/bouwen-en-wonen/feiten-en-cijfers-wonen/monitor-bevolking-en-wonen.aspx
Bron Gennep: https://pcmlimburg.nl/
Niet is na te gaan hoe deze woningbouwproductie invloed heeft gehad en hoe de plancapaciteit invloed zal hebben op de doorstroming van goedkope scheefhuurders uit sociale huurwoningen (huurwoningen in het gereguleerde segment). Wel kan ik een beeld geven van de ontwikkeling van het aandeel goedkope scheefhuurders in de betrokken regio’s tussen 2014 en 2016.
Buren
18,1%
17,0%
– 1,1
– 6,1%
Culemborg
15,0%
13,7%
– 2,3
– 8,7%
Geldermalsen
17,9%
17,5%
– 0,4
– 2,2%
Neder-Betuwe
21,8%
18,1%
– 3,7
– 17,0%
Neerijnen
24,2%
20,4%
– 3,8
– 15,7%
Tiel
18,8%
16,1%
– 2,7
– 14,4%
Bron: Lokale Monitor Wonen
Boxmeer
19,1%
16,9%
– 2,2
– 11,5%
Cuijk
13,2%
11,3%
– 1,9
– 14,4%
Gennep
16,8%
16,1%
– 0,7
– 4,2%
Grave
15,5%
12,6%
– 2,9
– 18,7%
Mill en St. Hubert
18,2%
16,4%
– 1,8
– 9,9%
St. Anthonis
14,0%
12,1%
– 1,9
– 13,6%
Bron: Lokale Monitor Wonen
In hoeverre wordt er gebruik gemaakt van inkomensafhankelijke huurverhogingen voor scheefwoners in de genoemde regio’s? In hoeverre wordt gebruik gemaakt van het verdere instrumentarium om scheefwonen tegen te gaan? Wat is het effect daarvan op de doorstroom van scheefwoners uit sociale huurwoningen?
Op basis van de recentste gegevens, Huurenquête 2017, kan ik u het volgende melden.
Sinds 2017 komen door gewijzigd beleid minder huurders in aanmerking voor een inkomensafhankelijke (hogere) huurverhoging dan in de jaren 2013–2016. Ten eerste geldt nog maar één inkomensgrens (€ 40.349 over 2015) en ten tweede zijn huishoudens van 4 of meer personen en huishoudens met een of meer AOW-gerechtigden van de inkomensafhankelijke (hogere) huurverhoging uitgezonderd. In 2017 konden woningcorporaties landelijk gezien aan 8% (en commerciële verhuurders 11%) van hun huurders een inkomensafhankelijke (hogere) huurverhoging voorstellen. Dat betekent dat de Belastingdienst op aanvraag van de verhuurder een huishoudverklaring heeft afgeven waarin vermeld staat dat het huishoudinkomen boven de € 40.349 (over 2015) ligt. Het huishouden valt dan niet onder de hiervoor genoemde uitzonderingsgroep (van die uitzonderingsgroep zoekt de Belastingdienst niet naar het huishoudinkomen, omdat het inkomen niet relevant is) en niet in de inkomenscategorie tot € 40.349. Van de groep die in aanmerking komt voor een inkomensafhankelijke hogere huurverhoging, kreeg landelijk gezien 30% de maximale huurverhoging van 4,3%.
In hoeverre verhuurders (en dus ook woningcorporaties) gebruik maken van de mogelijkheid om een inkomensafhankelijke (hogere) huurverhoging voor te stellen en in hoeverre daarbij gebruik maken van de maximale huurverhoging (4,3% in 2017) varieert sterk tussen woningcorporaties. De jaarlijkse huurverhoging is ook onderwerp van overleg van verhuurders met hun huurdersorganisaties. Een deel van de woningcorporaties heeft, in het kader van de betaalbaarheid, met hun huurdersorganisaties afgesproken geen gebruik te maken van de inkomensafhankelijke (hogere) huurverhoging.
De Huurenquête geeft geen betrouwbare gegevens op gemeenteniveau, wel op provincieniveau. De betrokken regio’s liggen in de provincies Noord-Brabant en Gelderland (m.u.v. de gemeente Gennep dat in Limburg ligt). In de provincie Noord-Brabant stelden woningcorporaties aan 14% van de huurders die in aanmerking komen voor de inkomensafhankelijke (hogere) huurverhoging de maximale huurverhoging van 4,3%, in de provincie Gelderland ging dit om 24%.
Ik beschik niet over gegevens over de effecten op de doorstroming van de voorgestelde inkomensafhankelijke (hogere) huurverhogingen 2017.
Zijn de betrokken regio’s zich er van bewust dat het verkopen van dure sociale huurwoningen vaak voldoende opbrengt om twee, soms drie goedkope sociale huurwoningen terug te bouwen? In hoeverre gebeurt dit? Wat is het effect daarvan op de wachtlijsten voor sociale huurwoningen?
De opbrengsten van de verkoop van woningen maken onderdeel uit van de inkomsten van woningcorporaties. Deze inkomsten zijn over het algemeen niet geoormerkt voor investeringen in nieuwbouw, verduurzaming of voor andere specifieke uitgavenposten in de begroting. Woningcorporaties zullen de opbrengst van verkoop van hun woningen voor diverse kostenposten aanwenden. Het is daardoor niet zichtbaar wat de woningverkoop voor effect heeft op de wachtlijsten voor huurwoningen van woningcorporaties in het gereguleerde segment. Ik beschik dan ook niet over specifieke cijfers voor de regio’s Rivierenland en Maasland (indeling De Gelderlander).
De verkoopopbrengst van huurwoningen verschilt trouwens tussen verkoop in lege staat (na vertrek van de huurder) en verkoop in verhuurde staat (zo’n 45%-80% van de leegwaarde, afhankelijk van de geldende huurprijs ten opzichte van de WOZ-waarde) omdat de koper het lopende huurcontract moet voortzetten (zie ook het antwoord op de vragen 7 en 8).
Zijn de betrokken regio’s zich er van bewust dat dure sociale huurwoningen verkocht kunnen worden als middenhuurwoningen? In hoeverre gebeurt dit? Wat is het effect daarvan op de doorstroom van scheefwoners uit sociale huurwoningen?
Een sociale huurwoning (waarmee ik in dit kader bedoel: een huurwoning die met een niet-geliberaliseerd huurcontract is verhuurd, ongeacht of de verhuurder een woningcorporatie of een commerciële verhuurder is) verandert door verkoop niet in een middenhuurwoning. Bij verkoop loopt het geldende huurcontract door («koop breekt geen huur») en blijft de woning zolang het huurcontract doorloopt verhuurd met een niet-geliberaliseerd huurcontract, met de daarvoor geldende huurprijsbescherming. Of de huurprijs dan gedurende dat huurcontract kan doorstijgen naar een middenhuurprijs (€ 700–1.000 p.m.), hangt af van de kwaliteit van de woning (via het woningwaarderingsstelsel uit te drukken in punten: hoe meer punten hoe hoger de maximale huurprijsgrens van de woning). In die zin ligt het daarom inderdaad voor de hand om bij verkoop van sociale huurwoningen met als doel om meer aanbod te genereren in het middenhuursegment hiervoor woningen te selecteren met voldoende punten.
Bij een nieuwe verhuring kan de woning direct in het middenhuursegment worden aangeboden.
Corporaties kunnen vervolgens de opbrengsten van verkochte woningen inzetten voor nieuwbouw van huurwoningen met een huurprijs onder de liberalisatiegrens (prijspeil 2018: € 710,68 p.m.). In prestatieafspraken kunnen gemeenten met de corporaties afspraken maken over dit soort ontwikkelingen. Gemeenten zijn naar mijn mening bekend met deze mogelijkheden. In hoeverre ze hier gebruik van willen maken hangt echter in eerst instantie af van de vraag die wordt gezien naar middenhuurwoningen. Vervolgens zal lokaal de afweging worden gemaakt op welke wijze het aanbod in dit segment vergroot kan worden. In verschillende gemeenten zijn hiervoor samenwerkingstafels ingericht. Vanuit het Rijk kan daarbij ondersteuning worden ingeroepen. Vanuit de ervaringen met deze tafels weet ik dat corporaties en investeerders bereid zijn om hier afspraken over te maken. Bij de regiogesprekken over afspraken ten aanzien van de bouwopgave breng ik deze mogelijkheden ook in.
Vanuit het regeerakkoord zet het kabinet in op woningbouwproductie, passend bij de financiële mogelijkheden en hedendaagse wensen van mensen, en geeft prioriteit aan het middenhuursegment. Vergroting van het middenhuursegment kan door nieuwbouw, maar ook door de bestaande voorraad beter te alloceren, waarbij enerzijds het moment van toewijzen van belang is, maar anderzijds ook de mogelijkheid voor doorstroming zodat blijvende passendheid mogelijk is. Bijvoorbeeld door middenhuurwoningen in de het middenhuursegment te houden. Daaraan draagt de aangenomen motie Ronnes/Van Eijs, waarin verzocht wordt om maatregelen in kaart te brengen om exorbitante huurstijgingen in het geliberaliseerde segment tegen te gaan (Kamerstuk 32 847, nr. 401), ook bij. Ik ben bezig uitvoering te geven aan deze motie. Vergroting van het woningaanbod en van het middenhuursegment zal bijdragen aan de doorstroming uit het gereguleerde huursegment van huishoudens met een hoger inkomen.
Zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven, is voor het verminderen van goedkope scheefheid in het gereguleerde huursegment in 2013 de inkomens-afhankelijke (hogere) huurverhoging ingevoerd. Deze inkomensafhankelijke (hogere) huurverhoging heeft twee doelstellingen: ten eerste de doorstroom van huishoudens met een hoger inkomen bevorderen en ten tweede huishoudens met een hoger inkomen – zolang zij niet naar een andere woning doorstromen, want daartoe zijn zij niet verplicht – een huurprijs laten betalen die meer in overeenstemming is met de kwaliteit van de woning dan die zonder die hogere huurverhoging zou zijn. Ik zet dit beleid voort in afwachting van de uitkomsten van overleg tussen huurders en verhuurders. In de Nationale Woonagenda is afgesproken dat Aedes, de Woonbond, IVBN en Vastgoed Belang zich inspannen om voor 1 oktober 2018 met een gezamenlijk voorstel te komen voor een nieuw huurakkoord. Ik verwacht dat daarin in elk geval afspraken gemaakt worden over de maximale stijging van de totale huuropbrengsten in de corporatiesector (huursombenadering), de reguliere huurverhoging, en passende maatregelen om de doorstroming te bevorderen. Wanneer er een akkoord beschikbaar is zal ik die beoordelen op de effecten op de woningmarkt en zal ik de resultaten hiervan uiteraard met uw Kamer delen. Zoals hiervoor aangeven zet ik het tegengaan van goedkoop scheefwonen voort als onderdeel van mijn beleid gelet op het belang van doorstroming. Indien een huurakkoord tussen huurders en verhuurders uitblijft zal ik met uw Kamer bezien of het huidig beleid hiervoor volstaat.
Wat gaat u doen om deze boodschap bij de regio’s over te brengen? Welke stappen vindt u verder nog nodig om scheefwonen tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Echtpaar gooit tuinhuis op Airbnb. Hoe worden de huurinkomsten belast?’ |
|
Steven van Weyenberg (D66), Jessica van Eijs (D66) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Echtpaar gooit tuinhuis op Airbnb. Hoe worden de huurinkomsten belast?»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat huizenbezitters alleen op grond van artikel 3:113 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 belasting betalen over de inkomsten uit tijdelijke verhuur van de eigen woning?
Belastingplichtigen met een eigen woning die tijdelijk wordt verhuurd moeten op grond van artikel 3.113 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) 70% van het saldo van de huurinkomsten en de daarmee verband houdende kosten in de aangifte inkomstenbelasting vermelden als «Inkomsten uit tijdelijke verhuur van uw eigen woning». In artikel 3.111, zevende lid, Wet IB 2001 is bepaald dat de tijdelijke verhuur van een woning daaraan niet het karakter van hoofdverblijf ontneemt. De woning blijft een eigen woning in de zin van artikel 3.111, eerste lid, Wet IB 2001 en ook het eigenwoningforfait dient voor het gehele jaar in aanmerking te worden genomen. Afhankelijk van de specifieke feiten en omstandigheden van het geval, waarbij onder meer de aard en omvang van de activiteiten in verband met de tijdelijke verhuur een rol spelen, zou ook sprake kunnen zijn van winst uit onderneming of resultaat uit overige werkzaamheden.
Hoe groot is de groep mensen die aangifte doet van tijdelijke verhuur van de eigen woning? Hoe groot zijn de inkomsten uit deze groep? Hoe groot schat u de groep die eigenlijk aangifte zou moeten doen?
In 2016 hebben ongeveer 8.000 huishoudens inkomsten uit tijdelijke verhuur van de eigen woning aangegeven in de aangifte inkomstenbelasting in de rubriek «Inkomsten uit tijdelijke verhuur van uw eigen woning». De aangegeven inkomsten in deze rubriek bedroegen in 2016 in totaal € 24 miljoen (en dit betreft dus 70% van het saldo van de huurinkomsten en de daarmee verband houdende kosten). Het budgettaire belang van deze rubriek is € 10 miljoen.
Uit de administratie van de Belastingdienst is niet af te leiden hoe groot de groep is die inkomsten uit tijdelijke verhuur van de eigen woning moet aangeven in de aangifte inkomstenbelasting.
Deelt u de mening dat niet alleen verhuurders die hun gehele huis tijdelijk verhuren, maar ook verhuurders die een deel van hun huis verhuren belast zouden moeten worden? Zo ja, bent u bereid om maatregelen te nemen om deze groep belastingplichtig te laten worden?
Deze mening deel ik. Vooralsnog ben ik niet voornemens om nieuwe maatregelen te nemen omdat ook de tijdelijke verhuur van een gedeelte van een eigen woning mijns inziens belast is op grond van artikel 3.113 Wet IB 2001. Tegen de uitspraak waarin de rechtbank tot een ander oordeel kwam is de inspecteur inmiddels in hoger beroep gegaan.2
Wordt in dit geval gebruik gemaakt van de kamerverhuurvrijstelling? Zo ja, is de kamerverhuurvrijstelling hiervoor bedoeld?
De kamerverhuurvrijstelling is niet van toepassing. Het gaat bij de kamerverhuurvrijstelling om het anders dan voor korte duur verhuren van een deel van de eigen woning. Een voorwaarde is dan ook dat zowel de eigenaar van de eigen woning als de huurder op hetzelfde woonadres staan ingeschreven in de basisregistratie personen. Bij tijdelijke verhuur aan bijvoorbeeld toeristen wordt niet aan beide voorwaarden voldaan.
Betalen huurders die (al dan niet een deel van) hun woning tijdelijk verhuren via online platforms belasting over de huurinkomsten? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Het huurrecht van de huurder van een huurwoning behoort tot de rendementsgrondslag van box 3, maar de waarde van dat huurrecht wordt op grond van artikel 5.19, vierde lid, Wet IB 2001 op nihil gesteld. Wanneer die huurder (een gedeelte van) zijn huurwoning tijdelijk (onder)verhuurt, zijn die inkomsten onbelast. Dergelijke huurinkomsten beïnvloeden ook niet het recht op huurtoeslag. Dit is slechts anders als sprake zou zijn van winst uit onderneming of resultaat uit overige werkzaamheden. Of daar sprake van is, hangt af van de aard en omvang van de activiteiten in verband met de tijdelijke verhuur.
Een huurder die als btw-ondernemer (al dan niet een deel van) zijn woning tijdelijk verhuurt, is hierover btw verschuldigd voor zover sprake is van verhuur in het kader van het hotel-, pension-, kamp- en vakantiebestedingsbedrijf aan personen die daar slechts voor een korte periode verblijf houden. In dat geval is het verlaagde btw-tarief van 6% van toepassing.
Het bericht 'Rijke huurder krijgt geld terug' |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Rijke huurder krijgt geld terug»?1
Ja.
Op welke wettelijke basis mogen woningcorporaties inkomensgegevens opvragen bij de Belastingdienst? Sinds wanneer bestaat deze wetgeving? Voorzag deze wetgeving in terugwerkende kracht? Zo ja, waarom is voor dit zware middel gekozen?
De wettelijke basis op grond waarvan de Belastingdienst op aanvraag van verhuurders de inkomenscategorie van huurdershuishoudens verstrekt is sinds 16 maart 2013 geregeld in artikel 7:252a van het Burgerlijk Wetboek. De wet had geen terugwerkende kracht. Op basis van die wet mochten verhuurders die ter bevordering van de doorstroming huishoudens met een midden- of hoger inkomen een hogere huurverhoging wilden voorstellen ten behoeve daarvan de inkomenscategorie van huurdershuishoudens opvragen bij de Belastingdienst.2
Kent u de uitspraak waar het artikel naar verwijst? Wat vindt u van de portee van deze uitspraak, namelijk dat de Belastingdienst geen inkomensgegevens had mogen verstrekken van vóór 2016? Welke motivering had de rechter hierbij?
Ja, die uitspraak is mij bekend. De bestuursrechter van de rechtbank Den Haag baseert zijn uitspraak op het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 februari 2016 dat de wettelijke bepaling niet genoeg expliciet een verplichting voor de Belastingdienst bevatte om (op aanvraag) inkomenscategorieën van huurdershuishoudens te verstrekken. Per 1 april 2016 is die verplichting explicieter in artikel 7:252a van het Burgerlijk Wetboek vastgelegd.
De bestuursrechter is in dit specifieke geval tot het oordeel gekomen dat de Minister van Financiën een schadevergoeding dient te betalen. De Minister van Financiën en ik kunnen ons niet vinden in de strekking van deze uitspraak, zodat het van belang is dat de hoogste bestuursrechter hierover oordeelt. De Minister van Financiën is dan ook tegen deze uitspraak van de bestuursrechter van 26 april 2018 in hoger beroep gegaan.
Hoe vaak is de Belastingdienst gevraagd om gegevens te verstrekken over inkomens van voor 2016? Hoe vaak is op basis van deze gegevens de huur van mensen verhoogd?
In de jaren 2013 en 2014 zijn voor ca. 1,9 miljoen woningen inkomenscategorieën opgevraagd en verkregen en in 2015 voor ca. 1,75 miljoen woningen. Voor hoeveel huishoudens daadwerkelijk een inkomensafhankelijke hogere huurverhoging is toegepast is mij niet bekend, omdat het aan verhuurders is om gebruik te maken van de inkomensafhankelijke (hogere) huurverhoging of niet. Maar van de door de Belastingdienst verstrekte inkomenscategorieën viel in de jaren 2013 tot en met 2015 ca. 11% in de middeninkomenscategorie (maximale huurverhoging 0,5 procentpunt hoger). In de jaren 2013 en 2014 viel ruim 15% in de hogere inkomenscategorie (maximale huurverhoging 2,5 procentpunt hoger), in 2015 was dat gedaald naar ruim 12%.
Dienen alle huurverhogingen op basis van opgevraagde gegevens van voor 2016 teruggedraaid dan wel vergoed te worden? Zo ja, wat is de gemiddeld teveel betaalde huur?
Ik ben van mening dat de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State niet tot gevolg heeft dat geconcludeerd moet worden dat de inkomensafhankelijke (hogere) huurverhogingen van de jaren 2013 tot en met 2015 niet rechtsgeldig overeengekomen zijn. Zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven, is de Minister van Financiën dan ook in hoger beroep gegaan tegen de uitspraak van bestuursrechter Den Haag van 26 april 2018, waarover het artikel in de Telegraaf gaat.
Verder zijn enkele (civiele) procedures aanhangig van individuele burgers en van de Woonbond over de inkomensafhankelijke huurverhoging.
Wordt deze huur vergoed door de belastingdienst of moeten woningcorporaties deze terugstorten?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid zelf actief op te sporen wie er recht heeft op compensatie en deze compensatie uit te keren?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe kunnen huurders hun recht krijgen indien zij zijn geconfronteerd met huurverhogingen op basis van gegevens van voor 2016? Bent u bereid, in samenwerking met de Minister voor Rechtsbescherming, een collectieve regeling vorm te geven, zodat niet iedere huurder individueel naar de rechter hoeft?
Zie antwoord vraag 5.
Huurtoeslag voor mensen die beschermd wonen of huren via een instelling |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Waarom staat op de site van de Belastingdienst bij het jaar 2016 expliciet aangegeven: «Bij tijdelijke woonruimte krijgt u geen huurtoeslag. Bijvoorbeeld als u in een opvang voor daklozen of in een blijf-van-mijn-lijfhuis woont» en zijn deze zinnen niet meer opgenomen bij de voorwaarden op diezelfde site voor de jaren 2017 en 2018?1 2 3 4
Ook voor de jaren 2017 en 2018 zijn deze voorwaarden expliciet opgenomen op de site van de Belastingdienst en zijn te vinden op de pagina «Voor welke woningen krijg ik geen huurtoeslag». Voor het jaar 2016 zijn deze voorwaarden opgenomen op de pagina «Voorwaarden voor huurtoeslag in 2016».
Heeft het verwijderen van de zinnen te maken met de uitspraak uit december 2015 van de Raad van State, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, dat huurtoeslag wel gegeven moet worden aan een cliënt die een appartement huurt via een zorginstelling waar begeleiding bij zelfstandig wonen bijzit? Kunt u uw antwoord toelichten?5
Zie antwoord vraag 1.
Wat heeft het toenmalige kabinet concreet gedaan met de uitspraak van de Raad van State? Hoeveel cliënten, die in een traject naar volledig zelfstandig wonen zitten, hebben naar aanleiding van de uitspraak, huurtoeslag gekregen omdat «gekeken moet worden naar de aard van het gehuurde zelf en naar de aard van het gebruik»?6
De uitspraak van de Raad van State (RvS) heeft ertoe bijgedragen dat minder huurcontractvormen worden aangemerkt als een contract dat een gebruik betreft dat «naar zijn aard van korte duur» is. Hoeveel cliënten naar aanleiding van de uitspraak van de RvS huurtoeslag ontvangen is niet precies bekend. Deze aantallen worden niet bijgehouden door de Belastingdienst.
Ten tijde van de uitspraak van de RvS (december 2015) had het kabinet het wetsvoorstel Wet Doorstroming Huurmarkt in de Tweede Kamer ingediend waarin tijdelijke contracten van maximaal 2 jaar voor zelfstandige woningen die eindigen bij het verstrijken van de afgesproken huurtermijn werden geïntroduceerd in het Burgerlijk Wetboek (BW). Deze wetswijziging is per 1 juli 2016 ingegaan en heeft er eveneens aan bijgedragen dat de Belastingdienst minder huurcontracten aanmerkt als een huurcontract dat een gebruik betreft dat «naar zijn aard van korte duur» is.
Hoeveel mensen huren op dit moment een woning via een maatschappelijke of zorginstelling, die op hun beurt de woning huren van een woningcorporatie? Hoeveel mensen van deze groep hebben huurtoeslag of zouden daarvoor in aanmerking moeten kunnen komen gezien de aard van het gehuurde zelf en de aard van het gebruik?
Over het aantal mensen dat op dit moment een woning via een maatschappelijke of zorginstelling huurt zijn geen precieze cijfers bekend, omdat deze niet landelijk worden geregistreerd. Als gevolg van de eerdergenoemde uitspraak van de RvS uit 2015 en de wijziging van het BW waarbij huurcontracten zijn ingevoerd voor bepaalde termijn die van rechtswege eindigen op de afgesproken einddatum (duur van maximaal 2 jaar) merkt de Belastingdienst minder huurcontracten aan als huurcontracten die een gebruik betreffen dat «naar zijn aard van korte duur» is. Dit betekent echter niet dat alle huurcontracten recht op huurtoeslag geven. In de praktijk komt de Belastingdienst huurovereenkomsten tegen waarbij sprake is van noodopvang (crisisopvang) of van een specifiek begeleidingstraject van «proefwonen». Gezien de in die huurcontracten beoogde tijdelijkheid van het huurcontract beoordeelt zij die als een gebruik «naar zijn aard van korte duur» en daar vindt handhaving op plaats. Vaak zijn in dergelijke huurcontracten ook specifieke bepalingen opgenomen die huurbescherming voor de huurder bij huurbeëindiging/ zorgbeëindiging uitsluiten. Soms bevatten de huurcontracten zelfs letterlijk de bepaling dat het een huurcontract is dat een gebruik betreft dat naar zijn aard van korte duur is. Deze contracten geven geen recht op huurtoeslag. Als bij dergelijke huurcontracten huurtoeslag is uitbetaald dan wordt de huurtoeslag teruggevorderd.
Is het waar dat sinds ongeveer acht maanden de Belastingdienst is begonnen met het terugvorderen van huurtoeslag bij mensen die een woning huren via een zorginstelling of beschermd wonen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat de afdeling toeslagen van de Belastingdienst meer rechterlijke uitspraken wil zien voordat zij hun handelwijze bij deze groep gaat wijzigen, ondanks de uitspraak van de Raad van State? Wat zijn de redenen hiervoor? Is het, gezien de (financiële) kwetsbaarheid van de doelgroep, niet te verwachten dat er veel rechtszaken zullen volgen?
De casussen die na de eerder genoemde uitspraak van de RvS uit 2015 en de genoemde wijziging van het BW worden afgewezen, betreffen situaties waarbij de huurovereenkomst aangeeft dat er sprake is van noodopvang of «proefwonen» en daardoor worden beschouwd als een gebruik «naar zijn aard van korte duur». Conform de Wet op de huurtoeslag is er dan geen recht op huurtoeslag. Er zijn nog geen rechterlijke uitspraken geweest over situaties van «proefwonen». Een uitspraak van de RvS over dergelijke situaties zou de Belastingdienst een helder uitvoeringskader geven.
Deelt u de mening dat het terugvorderen van huurtoeslag bij deze kwetsbare groep mensen voor (nieuwe) financiële problemen kan zorgen? Op welke wijze(n) wordt hier rekening mee gehouden?
Ik vind het belangrijk dat juist voor deze kwetsbare groepen huurders die zelfstandig(er) begeleid gaan wonen helder is of op basis van hun huurovereenkomst huur(prijs)bescherming van toepassing is en of zij onder de geldende voorwaarden (o.a. hun inkomensniveau) in aanmerking kunnen komen voor huurtoeslag. Het ontvangen van huurtoeslag kan de betaalbaarheid van zelfstandige woonruimte verbeteren en zelfstandig(er) wonen voor mensen die uitstromen uit beschermd wonen of de maatschappelijke opvang bereikbaarder maken. Wanneer mensen die toe zijn aan zelfstandig(er) wonen na een verblijf in de maatschappelijke opvang uitstromen naar geschikte woonruimte waar zij passende begeleiding ontvangen, dan geeft dat ook weer ruimte voor in- en doorstroom in de maatschappelijke opvang.
Zoals ik ook heb aangegeven in relatie tot de uitspraak van de RvS uit 2015, zijn er inmiddels maatregelen getroffen om het aantal contractvormen dat een gebruik betreft dat «naar zijn aard van korte duur is» te verkleinen. Verhuurders (waaronder als intermediair verhurende opvanginstellingen) hebben sinds 1 juli 2016 de mogelijkheid een huurovereenkomst voor bepaalde tijd op te stellen. Zij kunnen onder andere aan huurders die beschermd wonen of begeleid wonen via een instelling een contract voor bepaalde tijd aanbieden voor de duur van maximaal 2 jaar voor een zelfstandige woning en maximaal 5 jaar voor onzelfstandige woonruimte. Daarmee ontstaat voor de huurder in die periode huur(prijs)bescherming en is onder de overige huurtoeslagvoorwaarden recht op huurtoeslag. Deze tijdelijke huurcontracten zijn in de wet ingevoerd om te bevorderen dat er ook bij tijdelijke huur in meer gevallen huur(prijs)bescherming van toepassing is.
Opvanginstellingen en beschermd wonen instellingen geven aan dat de huidige wettelijke bepalingen voor de contracten voor bepaalde tijd niet in alle situaties en gevallen volstaan voor hun doelgroepen. De verhuurder mag dit contract bijvoorbeeld niet tussentijds opzeggen, bijvoorbeeld bij beëindiging van de zorg/begeleidingsovereenkomst voordat de afgesproken huurtermijn verstreken is. Dit betekent dat er nog steeds een groep overblijft die vanwege de contractvorm geen recht op huurtoeslag heeft. De Staatssecretaris van Financiën en ik verkennen daarom samen met Federatie Opvang en de Belastingdienst hoe de contractvorm voor bepaalde tijd passend door de sector kan worden ingezet. Denkbaar is gezamenlijk een model-huurovereenkomst voor verhuur van woonruimte voor mensen die beschermd of begeleid wonen te ontwikkelen. De Kamer zal eind 2018 over de uitkomsten daarvan worden geïnformeerd.
Verder verken ik samen met het veld de mogelijkheid om een doelgroepcontract voor mensen die beschermd wonen aan het Burgerlijk Wetboek toe te voegen. Dit sluit aan op de brief die het kabinet stuurde als reactie7 op de initiatiefnota van de leden Berckmoes/Van der Linde (VVD). Voorstel is aan de wet een doelgroepcontract voor mensen die beschermd of begeleid wonen toe te voegen; verhuurders kunnen dan op basis van de opzeggingsgrond «dringend eigen gebruik» de huurovereenkomst opzeggen van de huurder die niet meer tot de doelgroep van beschermd of begeleid wonen voor mensen met psychische of psychiatrische problemen behoort. De woning kan dan weer aan een andere cliënt uit beschermd wonen of de maatschappelijke opvang worden verhuurd. Voor zowel huurders als verhuurders zou hiermee vooraf duidelijk zijn dat het wonen eindigt wanneer de zorg en/ of begeleiding eindigt.
Ik wil er niet voor kiezen om een uitzonderingspositie voor cliënten van opvanginstellingen ten aanzien van Wet op de huurtoeslag te maken omdat het probleem ontstaat vanuit de contractvorm en niet ligt besloten in de huurtoeslagsystematiek. Ik realiseer me dat terugvordering van toeslagen zoals de huurtoeslag bij mensen voor financiële problemen kan zorgen, zeker bij mensen met een kwetsbare financiële positie. De Belastingdienst houdt hier rekening mee door op verzoek een betalingsregeling aan te bieden die toegespitst is op de specifieke situatie, waarbij iedere maand een deel van het bedrag wordt terugbetaald.
Bent u van mening dat de doorstroming in de maatschappelijke opvang kan verbeteren indien mensen recht hebben op huurtoeslag als zij in een zelfstandige woning terecht komen, waar al dan niet begeleiding bij zit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om een uitzonderingspositie te maken voor mensen die een stap zetten naar zelfstandig wonen en daarbij huurtoeslag als inkomensondersteuning nodig hebben, bijvoorbeeld door cliënten van opvanginstellingen die zijn aangesloten bij de Federatie Opvang of de RIBW-Alliantie uit te zonderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Op welke manieren wilt u de doorstroming in de maatschappelijke opvang aanpakken, gezien de wachtlijsten en het tekort aan betaalbare sociale huurwoningen?
Het creëren van voldoende geschikte en betaalbare woningen met passende begeleiding voor de uitstroom van mensen uit beschermd wonen en de maatschappelijke opvang is een belangrijk en complex vraagstuk voor partijen op lokaal niveau. Het kabinet wil naast de hierboven benoemde acties op diverse wijzen de doorstroming in de maatschappelijke opvang bevorderen.
In de meerjarenagenda beschermd wonen en maatschappelijke opvang8 die Staatssecretaris Blokhuis (VWS) met betrokkenheid van een groot aantal partijen opstelde, heeft wonen eveneens een belangrijk plek. De acties ten aanzien van wonen worden in het kader van de meerjarenagenda beschermd wonen en maatschappelijke opvang samen met de VNG, Federatie Opvang, Aedes en andere relevante partijen de komende periode verder uitgewerkt. Daarnaast lopen vanuit BZK reeds verschillende acties met partijen in het veld die tot meer aanbod van woningen met passende ondersteuningsarrangementen en betere doorstroming op de woningmarkt moeten leiden. Voorbeeld hiervan zijn diverse handreikingen over (prestatie)afspraken wonen die zijn gepubliceerd en ook aandacht besteden aan zorg, de ondersteuning van actieprogramma «Weer Thuis!» (conform motie Dik-Faber/Voortman9) en het programma «Weer Thuis in de Wijk» dat wordt uitgevoerd door Platform31.
Documentatieverplichtingen voor huurwoningen met een huur rondom de liberalisatiegrens |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Welke regels gelden er voor het verstrekken aan verhuurders van inkomensgegevens van huurders die een sociale huurwoning bewonen?
De inkomensafhankelijke (hogere) huurverhoging is alleen van toepassing op zelfstandige woningen die met een gereguleerd (niet-geliberaliseerd) huurcontract zijn verhuurd, in dit kader ook wel sociale huurwoningen genoemd.
Of een huurovereenkomst geliberaliseerd of gereguleerd (niet-geliberaliseerd) is, wordt bij aanvang van de huur bepaald. Een huurovereenkomst voor een zelfstandige woning is (qua huurprijs) geliberaliseerd als de huurprijs op de ingangsdatum van de huurovereenkomst hoger was dan de toenmalige liberalisatiegrens. De liberalisatiegrens van 2018 (€ 710,68 p.m.) bepaalt dus of huurcontracten die in 2018 ingaan geliberaliseerd zijn of niet.
Een gereguleerd (= niet-geliberaliseerd) huurcontract blijft gereguleerd, ook als de huurprijs door huurverhogingen tot boven de huidige liberalisatiegrens is gestegen.
Indien de woning daarvoor voldoende kwaliteit (woningwaarderingspunten) heeft, mag de huurprijs van een gereguleerd huurcontract door huurverhogingen de huidige liberalisatiegrens overstijgen, zolang daarbij niet de maximale huurprijsgrens van de woning op basis van het woningwaarderingsstelsel wordt overschreden1. Dit is onafhankelijk van het inkomen van de huurder(s).
Indien door de voorgestelde huurverhoging wel de maximale huurprijsgrens van de woning wordt overschreden, kan de huurder op die grond bezwaar maken tegen de voorgestelde huurverhoging. En als de huidige huurprijs al hoger is dan de maximale huurprijsgrens van de woning, kan de huurder een huurverlaging tot die maximale huurprijsgrens voorstellen aan de verhuurder en zo nodig afdwingen via de huurcommissie.
Verhuurders mogen voor alle met een gereguleerde huurcontract verhuurde woningen, dus ook voor woningen waarvan de huidige huurprijs rond of boven de huidige liberalisatiegrens (€ 710,68 p.m.) ligt, een inkomensafhankelijke huurverhoging voorstellen zolang zij daarmee de maximale huurprijsgrens van de woning niet overschrijden. Voor al deze gevallen mag een verhuurder dus ook een huishoudverklaring bij de Belastingdienst opvragen om te beoordelen of het betreffende huishouden in aanmerking komt voor een inkomensafhankelijke (hogere) huurverhoging.
Huurders krijgen bericht van de Belastingdienst wanneer hun verhuurder voor hun woning een huishoudverklaring ten behoeve van de inkomensafhankelijke huurverhoging heeft aangevraagd en verkregen. Huurders die een geliberaliseerd huurcontract hebben en huurders van wie de huurprijs door een inkomensafhankelijke hogere huurverhoging (meer dan inflatie +2,5% maar maximaal inflatie +4%) boven de maximale huurprijsgrens van de woning uitkomt2, kunnen dan een klacht indienen bij de Belastingdienst en aangeven dat hun verhuurder voor hun woning geen huishoudverklaring had mogen aanvragen.
De Belastingdienst gaat dan (aan de hand van door de huurder aangeleverde gegevens en wederhoor bij de verhuurder) na of de verhuurder voor de betreffende woning zonder recht een huishoudverklaring heeft aangevraagd. Wanneer de Belastingdienst constateert dat een verhuurder voor een of meer woning(en) ten onrechte een huishoudverklaring bij de Belastingdienst heeft opgevraagd, zendt de Belastingdienst een brief met die constatering naar de verhuurder. Indien het desondanks nog een keer gebeurt houdt de Belastingdienst een gesprek met (een afvaardiging van) de directie van de verhuurder, met de waarschuwing dat een volgende herhaling van onrechtmatige aanvraag van huishoudverklaringen zal worden gezien als stelselmatig misbruik. Bij stelselmatig misbruik van de mogelijkheid om huishoudverklaringen aan te vragen ten behoeve van de inkomensafhankelijke huurverhoging, kan de Belastingdienst de betreffende verhuurder weigeren nog huishoudverklaringen te verstrekken.
Welke regels gelden er voor huurders met een hoger inkomen indien door huurverhogingen de huurprijs van de woning over de liberalisatiegrens terechtkomt?
Zie antwoord vraag 1.
Kunnen verhuurders, ook indien de liberalisatiegrens is overschreden, inkomensgegevens opvragen? Bent u zich ervan bewust dat dit in de praktijk gebeurt? Wat gaat u doen om de privacy van huurders te beschermen en te voorkomen dat dit gebeurt?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om te onderzoeken of de huurcommissie in dit soort zaken een rol kan spelen?
Zoals hiervoor aangegeven, is het verhuurders ook voor gereguleerd verhuurde woningen met een huurprijs die al boven de huidige liberalisatiegrens ligt toegestaan huishoudverklaringen bij de Belastingdienst aan te vragen ten behoeve van de inkomensafhankelijke huurverhoging. Dat is alleen anders wanneer de huidige huurprijs al zo dicht tegen de maximale huurprijsgrens van de woning (zoals die geldt op de ingangsdatum van de voorgestelde huurverhoging) ligt, dat de verhuurder geen ruimte heeft om een inkomensafhankelijke huurverhoging (meer dan inflatie+2,5% maar maximaal inflatie+4%) voor te stellen. De Belastingdienst treedt op als aan de hand van klachten van huurders blijkt dat een verhuurder (voor sommige woningen) ten onrechte gebruik maakt van de mogelijkheid om huishoudverklaringen voor de inkomensafhankelijke huurverhoging aan te vragen. Ik zie hierin geen rol voor de huurcommissie.
De huurcommissie heeft wel een rol in geschillen tussen verhuurders en huurders over een door de verhuurder voorgestelde huurverhoging voor gereguleerde huurcontracten. Huurders kunnen bij de verhuurder bezwaar indienen tegen een huurverhogingsvoorstel, bijvoorbeeld als de voorgestelde huurprijs boven de maximale huurprijsgrens van de woning ligt. De betrokken verhuurder kan naar aanleiding van het bezwaar de huurverhoging terugbrengen of, als hij de gehele huurverhoging willen doorzetten ondanks het bezwaar van de huurder, tijdig (binnen zes weken na de voorgestelde ingangsdatum van de huurverhoging) een uitspraak van de huurcommissie vragen over zijn huurverhogingsvoorstel. Laat de verhuurder na tijdig een uitspraak van de huurcommissie te vragen, dan gaat de gehele huurverhoging niet door3.
Het bericht 'Streep door 2500 studentenwoningen na ‘verraad’ ministerie' |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend het artikel «Streep door 2500 studentenwoningen na «verraad» ministerie»?1
Ja.
Is het waar dat de plannen voor uitbreiding van Uilenstede zijn vormgegeven samen met het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (later Infrastructuur en Waterstaat)? Wat was de inbreng van het ministerie?
Nee. In de voorbereidingsfase heeft enkele keren overleg plaatsgevonden tussen het toenmalige Ministerie van IenM en de gemeente Amstelveen. Door IenM is tijdens deze overleggen aangegeven aan welke aspecten in een vvgb-aanvraag aandacht moet worden besteed om te komen tot een volledige aanvraag, zodat de afweging van de vvgb-aanvraag goed zou kunnen worden gemaakt. Daarnaast is bij ieder overleg expliciet aangegeven dat pas een standpunt over de vvgb-aanvraag inzake het plan Kronenburg zou worden ingenomen op grond van een ingediende en complete vvgb-aanvraag.
Klopt het dat de plannen voor uitbreiding van Uilenstede nu door datzelfde ministerie zijn afgewezen? Zo ja, op welke gronden? Hoe kan het dat het ministerie plannen mee ontwikkelde waarover de eigen Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) stelt: «Het aantal woningen, ook al zijn het tijdelijke studentenkamers, is zo buiten proportie van wat is toegestaan dat zowel wat betreft veiligheid als gezondheid van toekomstige bewoners risico’s ontstaan»?
Ja. De Minister van IenW heeft haar bevoegdheid om vvgb-aanvragen te beoordelen gemandateerd aan de ILT. Voor dit plan moest een vvgb worden aangevraagd omdat niet werd voldaan aan het maximale aantal woningen toegestaan in dit gebied. Het plan behelst namelijk een uitbreiding van Uilenstede met maximaal 2.500 studentenwoningen waar er op basis van het wijzigingsbesluit LIB maximaal 25 zijn toegestaan. De ILT heeft de vvgb-aanvraag beoordeeld. Vanwege het beroep op bijzondere omstandigheden, en het besef dat het een complexe opgave betreft, heeft de ILT een bredere belangenafweging gemaakt. De ILT heeft besloten de verklaring niet af te geven op grond van risico’s voor veiligheid (groepsrisico) en gezondheid (geluidhinder) als gevolg van het vliegverkeer van- en naar Schiphol. Zie tevens het antwoord op vraag 2.
Vindt u dat de rijksoverheid zich met deze gang van zaken een betrouwbare partner heeft getoond?
Ja.
Deelt u de observatie dat er sprake is van woningnood in de regio Amsterdam, zowel in het algemeen als meer specifiek voor studenten? Wat vindt u ervan dat een belangrijk bouwproject na jarenlange voorbereiding wordt gefrustreerd door een weifelende rijksoverheid?
Ja, de regio Amsterdam kent een grote behoefte aan woningen, voor alle doelgroepen. De wens om zoveel mogelijk woningen bij te bouwen zal steeds moeten worden afgewogen tegen andere belangen. Voor een beoordeling van bouwprojecten zijn de criteria zoals opgenomen in het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) het uitgangspunt. Daarin is ook opgenomen dat in geval van bijzondere omstandigheden een verklaring van geen bezwaar kan worden aangevraagd. Er is geen sprake van een weifelende rijksoverheid, maar het toepassen van regelgeving en het maken van een nadere afweging of er redenen zijn die het toestaan van het project rechtvaardigen. Dit in het besef dat het een complexe opgave betreft. In de beoordeling van de vvgb voor Kronenburg is in het bijzonder het belang van studentenhuisvesting afgewogen tegen het belang van gezondheid (geluidhinder) en veiligheid (groepsrisico) als gevolg van het vliegverkeer van- en naar Schiphol. Bij deze beoordeling heeft het belang van gezondheid en veiligheid zwaarder gewogen dan het belang van woningbouw. De gemeente Amstelveen heeft hier bij het opstellen van de vvgb-aanvraag een andere weging in gemaakt. Momenteel is het bezwaar van de gemeente Amstelveen tegen de weigering een vvgb te verlenen in behandeling. Dit zal conform het LIB en de Awb-regels worden afgehandeld.
Hoe beoordeelt u de kwalificatie «verraad» van de gemeente Amstelveen? Snapt u dat de gemeente teleurgesteld is?
Deze kwalificatie laat ik bij de gemeente Amstelveen. Uiteraard is er begrip voor de teleurstelling van de gemeente; het tegengaan van kantorenleegstand, het in stand houden van de leefbaarheid en het toevoegen van studentenhuisvesting in een gebied zo dichtbij Schiphol leiden tot een complexe opgave. De Minister van IenW en de Minister van BZK hebben gegeven de grote vraagstukken die er in het gebied spelen daarom samen met de gemeente Amstelveen gesproken. Door de Minister van IenW is vervolgens aan de gemeente Amstelveen voorgesteld in ORS-verband aandacht te vragen voor de wens meer variatie in soorten woonbestemmingen mogelijk te maken, zodat de ORS zich hierover ook kan uitspreken in het advies inzake de middellang termijn oplossing voor het vraagstuk wonen en vliegen.
Wat gaat u doen om te zorgen dat er alsnog voldoende studentenwoningen in de regio Amsterdam worden gebouwd?
De Minister van BZK werkt samen met de Minister van OCW en met gemeenten, onderwijsinstellingen, studentenhuisvesters en studentenvertegenwoordigers aan een nieuw actieplan en convenant studentenhuisvesting, waartoe ook is opgeroepen via de motie Futselaar/Ozdil. Een regionale/lokale benadering staat hierin voorop; de verantwoordelijkheid voor het zorgdragen voor voldoende huisvesting is daar neergelegd. Vanuit BZK en OCW zal onder andere worden ingezet op het verbeteren van de cijfermatige inzichten, zodat alle partijen over een gedeeld beeld beschikken van de opgaven en de mogelijkheden in het aanbod. Uw Kamer wordt hierover voor de zomer 2018 nader geïnformeerd.