Het bericht dat 70 procent van de huurbemiddelaars illegale bemiddelingskosten rekent |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «70 procent huurbemiddelaars rekent illegale bemiddelingskosten»?1
Ja, ik ben met het bericht bekend. Ik ben dan ook verheugd over de aankondiging2 van de Autoriteit Consument & Markt (ACM), die intensiever op gaat treden tegen huurbemiddelaars die onterechte kosten in rekening brengen aan huurders. Het is een logisch vervolg van de geïntensiveerde contacten van mijn departement met de ACM. Deze contacten hebben ertoe geleid dat ik verschillende vormen van verkapte bemiddelingskosten heb verduidelijkt zodat ACM haar handhaving scherper kan inzetten.
De wet is duidelijk. Het is verboden om, onder welke benaming dan ook, kosten bij de huurder in rekening te brengen in het geval dat de bemiddelaar (ook) in opdracht van de verhuurder bemiddelt. Met diverse partijen verken ik hoe gerichter opgetreden kan worden tegen deze malafide huurbemiddelaars. In mijn brief van 9 november 2018 over Goed verhuurderschap3 licht ik dit uitgebreid toe. Ik kan echter niet garanderen dat bemiddelaars nooit meer onterechte bemiddelingskosten in rekening (blijven) brengen. Dat komt mede omdat bemiddelaars altijd nieuwe wegen zoeken om al dan niet geoorloofde verdienmodellen in de markt neer te zetten. Daarom is hier in de contacten met de ACM blijvende aandacht voor.
Bij een overtreding kan de ACM een boete opleggen aan de overtreder en eventueel aan degene die opdracht tot deze overtreding heeft gegeven of er een leidinggevende rol in heeft gespeeld. De boete kan oplopen tot € 900.000 per overtreding. In sommige gevallen kan de boete nog hoger zijn en een percentage van de totale jaaromzet bedragen.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat malafide huurbemiddelingsbureaus geld verdienen aan de machteloze positie van woningzoekenden? Zo ja, wat gaat u doen om te voorkomen dat in de toekomst nog illegale bemiddelingskosten worden gevraagd? Zullen bemiddelingsbureaus die bemiddelingskosten vragen strafrechtelijk worden vervolgd?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u ook dat huurders die bemiddelingskosten hebben betaald dit geld terug moeten krijgen? Zo ja, wordt dit bedrag terug gevorderd? Gaat u huurders helpen hun geld terug te krijgen?
Naast handhaving blijft het belangrijk dat huurders zo vaak mogelijk onterecht betaalde bemiddelingskosten terugvorderen. Niet alleen om de schade die zij zelf hebben geleden terug te draaien, maar ook om huurbemiddelaars te ontmoedigen dergelijke kosten in rekening te brengen. De ACM heeft geconstateerd dat malafide bemiddelaars voorheen een maand huur in rekening brachten maar nu een zodanig laag bedrag in rekening brengen dat de huurder minder gauw de stap zet om het geld, desnoods via de rechter, terug te vorderen. Naast de aankondiging hiertegen op te gaan treden verwijst de ACM gedupeerden naar haar consumentenloket ConsuWijzer. Daar kunnen consumenten meer informatie vinden over hun rechten bij huurbemiddeling en een voorbeeldbrief waarmee zij de onterecht betaalde kosten kunnen terugvorderen. Verder is op de website van de Woonbond een deurwaarderscheck te vinden aan de hand waarvan de huurder kan beoordelen of hij kans maakt met het terugvorderen van de betaalde bemiddelingskosten. Bovendien is op de website van de Woonbond een modelbrief te vinden waarmee huurders de ten onrechte betaalde bemiddelingskosten van de bemiddelaar kunnen terugvorderen.
Tenslotte is op de website van de NVM informatie te vinden over het terugvorderen van ten onrechte betaalde bemiddelingskosten, inclusief een voorbeeld van een terugvorderingsbrief en een voorbeelddagvaarding.
Deelt u de mening dat als 70 procent van de huurbemmiddelaars illegale bemiddelingskosten rekenen er iets goed mis is in de sector en daarom hard moet worden opgetreden? Zo ja, welke actie wordt ondernomen?
Zie antwoord vraag 1.
Denkt u ook dat de landelijke invoering van een verhuurdersvergunning naar Gronings voorbeeld de huurder kan beschermen tegen illegale praktijken zoals het innen van bemiddelingskosten?
Het «Groningse model» is een lokale aanpak waar ik graag als voorbeeld naar kijk. Ik faciliteer dit door het als pilot te ondersteunen met een bijdrage van € 500.000. De gemeente Groningen heeft hierbij gebruikgemaakt van haar lokale autonomie om de problematiek die in haar gemeente speelt met deze aanpak te bestrijden. Het is aan iedere gemeente zelf om op basis van de lokale omstandigheden een afweging te maken over de voor haar gemeente wenselijke en toepasbare aanpak. Zoals in mijn brief van 12 februari 2019 is uiteengezet monitort de gemeente Groningen de aanpak en deelt zij de opgedane kennis en ervaringen met mij en andere gemeenten, zodat op basis daarvan kan worden bezien of een dergelijke aanpak ook bij andere gemeenten kan worden uitgerold. Zoals in die brief toegezegd zal ik uw Kamer op de hoogte houden van de voortgang. Zoals in mijn brief van november 2018 aangegeven is een algemene vergunningplicht voor verhuurders disproportioneel en niet doelmatig en leidt deze tot hoge uitvoeringslasten.
Het bericht dat Friese gezinnen op straat zijn gezet om een wietplantje |
|
Maarten Groothuizen (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Friese gezinnen op straat zijn gezet om een wietplantje?1
Ja, ik heb kennis genomen van het bericht uit 2011.
Deelt u de mening dat een uithuiszetting van een gezin met kinderen vanwege één wietplant disproportioneel?
Ik begrijp de zorgen van de leden. Uiteraard dient de maatregel proportioneel te zijn en afgezet te worden tegen de gevolgen die dit met zich meebrengen voor het gezin. Het is voorafgaand aan een woningontruiming altijd aan de kantonrechter om te beoordelen of een verhuurder hiertoe kan overgaan. De kantonrechter kan alle voorwaarden en omstandigheden bij het oordeel betrekken. Het is niet aan mij om een oordeel te vellen over de proportionaliteit in concrete gevallen.
Bent u bereid om met Aedes en andere woningbouwcorporaties in gesprek te gaan om te kijken of het mogelijk is om recreatieve hobbytelers of gebruikers van medicinale cannabis met een maximum van vijf wietplanten uit te zonderen van het «zero-tolerance beleid»?
Navraag bij Aedes leert dat woningcorporaties vaak op stedelijk, (boven)regionaal of provinciaal niveau afspraken maken met de politie en de gemeente over de aanpak van drugscriminaliteit, drugsoverlast en overige misstanden. Bij het telen van vijf hennepplanten of minder wordt doorgaans niet overgegaan tot strafrechtelijke vervolging. Maar hennepteelt kan ook bij kleine hoeveelheden leiden tot overlast. Op basis van lokale omstandigheden en indien daar aanleiding toe is, kunnen woningcorporaties daarom – veelal samen met gemeente en politie – besluiten een zero-tolerance beleid te voeren en te handhaven. Dit zero-tolerance beleid betreft in dit geval een privaatrechtelijke afspraak in het huurcontract, waarin wordt overeengekomen dat er geen wietplanten worden toegestaan. Overtreding daarvan leidt dus doorgaans niet tot een strafrechtelijke aanpak, maar wel tot een reactie van de woningcorporatie. Vanwege toenemende overlast is er door de toenmalige woningcorporatie De Wieren (thans Elkien) in 2011 een lijn ingezet om geen wietplanten meer toe te staan in de huurwoningen. Daarover is destijds met de huurderorganisatie en gemeente gesproken. Inmiddels is de context gewijzigd doordat in 2015 het Hennepconvenant Noord-Nederland is opgesteld in samenwerking tussen woningcorporaties waaronder Elkien, gemeenten waaronder Súdwest Fryslân, politie, Openbaar Ministerie en netbeheerders. Daarin is afgesproken dat met name de gemeente aan zet is voor handhaving. Nadien zijn er geen vergelijkbare situaties meer geweest. Gelet op het voorgaande hecht ik veel waarde aan lokale overwegingen bij het maken van afspraken en het sluiten van convenanten met als doel een aanpak om overlast te beperken.
Huren in Hellevoetsluis |
|
Sandra Beckerman , Jasper van Dijk |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Kent u het bericht dat de huurprijzen in Hellevoetsluis naar ongekende hoogte zijn gestegen?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja. Op dit moment is er sprake van een tekort op de woningmarkt. Er is meer vraag dan aanbod, ook in Hellevoetsluis. Dat leidt tot hogere huurprijzen in de vrije sector. Zowel op lokaal als op landelijk niveau wordt er hard gewerkt aan het vergroten van het aanbod.
Hoe verklaart u dat een normale eengezinswoning in Hellevoetsluis ruim 2 duizend euro per maand kost en een vakantiehuisje 3 duizend euro per maand, en wat gaan de gemeente en u daar tegen doen?
Het tekort op de woningmarkt leidt tot hogere huurprijzen in de vrije sector. De meest recente data van de Lokale Monitor Wonen laat zien dat in Hellevoetsluis 30% van alle huurwoningen van woningcorporaties zijn en slechts 5% van particuliere verhuurders. Van die corporatiewoningen valt ruim 60% onder de aftoppingsgrens. Ook de gemiddelde huurprijzen laten een ander beeld zien, namelijk een gemiddelde huur van € 743 in de particuliere sector. Dat betekent niet dat genoemde prijzen niet gevraagd worden, maar wel dat het hier om een uitzonderlijk hoge huurprijs gaat voor de regio.
Op regionaal en lokaal niveau hebben gemeenten en de provincie het voortouw om te zorgen voor voldoende woningaanbod dat aansluiten bij de behoefte. Zoals het artikel al schetst wordt er op Voorne-Putten door de gemeenten en de provincie vol ingezet op het toevoegen van nieuwe woningen, waarvan een groot deel in de sociale sector. Dat is ook opgenomen in het regioakkoord in de woningmarktregio Rotterdam.
Op landelijk niveau werk ik met betrokken partijen aan het vergroten van de woningvoorraad. Dat doe ik onder meer via de acties uit de Nationale woonagenda 2018–2021. Daarnaast beoog ik om dit voorjaar woondeals te sluiten met de regio’s met de grootste druk op de woningmarkt en waar de bouwopgave het grootst is. Onderdeel van die woondeals zijn de bouwopgave en de aanpak van de krapte op de woningmarkt.
Wat zijn de oorzaken van de schaarste aan betaalbare huurwoningen in Hellevoetsluis, en in hoeverre hebben bedrijven in het Rotterdamse haven- en industriegebied en de glastuinbouw op Voorne-Putten daar een aandeel in aangezien zij arbeidsmigranten inhuren die woonruimte nodig hebben net als permanente inwoners?
De vraag naar huurwoningen in Hellevoetsluis is afkomstig van zowel huidige inwoners van Voorne-Putten die op zoek zijn naar een andere woning, als van mensen die graag in de regio willen wonen. Gezien de werkgelegenheid in de omgeving kan ik mij voorstellen dat het daarbij ook gaat om mensen die in de haven of in de glastuinbouw werken. Al deze mensen leveren een belangrijke bijdrage aan onze economie en het is daarom belangrijk dat er voldoende kwalitatieve en betaalbare huisvesting is.
Hoe lang zijn de zoek- en wachttijden voor sociale huurwoningen in Hellevoetsluis en op Voorne-Putten?
Voorne Putten bestaat uit de gemeenten Brielle, Hellevoetsluis, Nissewaard en Westvoorne. De jaarmonitor «Monitor woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2017» geeft informatie over de inschrijfduur van woningzoekenden. De inschrijfduur wordt gemeten vanaf inschrijving tot het registeren van de verhuring.
Voor deze gemeenten ziet de inschrijfduur er als volgt uit:
Nissewaard 53 maanden
Hellevoetsluis 50 maanden
Brielle 49 maanden
Westvoorne 32 maanden
De inschrijfduur zegt echter niets over de daadwerkelijke zoektijd van woningzoekenden. De zoektijd op Voorne Putten is niet bekend. Op basis van landelijke cijfers wordt geschat dat de zoektijd ongeveer de helft bedraagt van de inschrijfduur. In de Staat van de Volkshuisvesting 2019 zal de Tweede Kamer worden geïnformeerd over de actuele zoek en wachttijden in alle regio’s met een gemeenschappelijk woonruimteverdeelsysteem.
Hoe zijn de woonomstandigheden van arbeidsmigranten op Voorne-Putten? Zijn deze betaalbaar en veilig aangezien de hoge huurprijzen en de woningnood doen vermoeden dat er (te)veel mensen in een woning of met (te)velen in een vakantiehuisje worden gehuisvest?2
Ik kan op basis van de berichtgeving niet beoordelen of er sprake is van uitbuiting of oordelen over de specifieke woonomstandigheden, mede omdat de expertise om te beoordelen of hier sprake van is bij andere organisaties is belegd.
De huisvesting van werknemers uit het buitenland wordt – net zoals andere huisvesting – door de gemeente gecontroleerd via het bouw- en woningtoezicht. De huisvesting dient daarbij te voldoen aan geldende wet- en regelgeving, zoals het Bouwbesluit, het bestemmingsplan en eventuele aanvullende eisen van de brandweer of die de gemeente stelt voor het verlenen van een vergunning in het kader van de huisvestingsverordening.
Wat is uw reactie op het pleidooi van CDA-gedeputeerde Blom om soepeler om te gaan met de permanente bewoning van vakantieparken, en verhoudt dit zich tot uw Actie-agenda vakantieparken?
In de actie-agenda vakantieparken is aangegeven dat het belangrijk is dat gemeenten en provincies een beter beeld krijgen van de situatie op hun vakantieparken (zowel de parken zelf als haar eventuele bewoners). De keuze die zij uiteindelijk maken over het al dan niet gedogen of toestaan van permanente bewoning op vakantieparken is een lokale afweging. In bepaalde gevallen – bijvoorbeeld als het park geen of onvoldoende toeristisch perspectief meer heeft – kan de uitkomst zijn dat de bestemming van het park het beste kan worden aangepast. Dat kan ook naar wonen zijn, met als doel om permanente bewoning mogelijk te maken.
Waarom kan u op eerder Kamervragen over Loon op Zand geen antwoord geven op de vraag of er sprake is van uitbuiting? In hoeverre is er sprake van uitbuiting op Voorne -Putten in de woonomstandigheden?3
Ik kan op basis van de berichtgeving niet beoordelen of er sprake is van uitbuiting of oordelen over de specifieke woonomstandigheden, mede omdat de expertise om te beoordelen of hier sprake van is bij andere organisaties is belegd.
Zoals in de eerdere beantwoording is aangegeven zet het Rijk in op de aanpak van uitbuiting. Wanneer er een vermoeden is van arbeidsuitbuiting of ernstige benadeling van werknemers, kunnen betrokken partijen een melding doen bij de Inspectie SZW.
De huisvesting van werknemers uit het buitenland wordt – net zoals andere huisvesting – door de gemeente gecontroleerd via het bouw- en woningtoezicht. De huisvesting dient daarbij te voldoen aan geldende wet- en regelgeving, zoals het Bouwbesluit, het bestemmingsplan en eventuele aanvullende eisen van de brandweer of die de gemeente stelt voor het verlenen van een vergunning in het kader van de huisvestingsverordening.
Bent u van mening dat gemeenten, provincies en de landelijke overheid voldoende zicht op hebben op de woon- en werkomstandigheden van arbeidsmigranten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Werknemers uit het buitenland vervullen een belangrijke rol binnen onze economie en zijn essentieel voor de continuïteit in specifieke sectoren. Dit doen zij enerzijds door piek- en seizoensdrukte op te vangen en anderzijds door werk te verrichten waar binnen Nederland niet voldoende of geen geschikte arbeidskrachten voor te vinden zijn. Het is van belang dat deze mensen op een kwalitatieve manier worden gehuisvest.
Ik ben van mening dat dit belang op zowel gemeentelijk, provinciaal als landelijk niveau gevoeld wordt. Hoe de huisvesting van werknemers uit het buitenland binnen een regio het beste past qua verdeling en in welke woonvormen deze kan worden gerealiseerd, moet op regionaal en lokaal niveau worden bepaald. Daar is immers het beste zicht op de lokale woning- en arbeidsmarkt en op de wensen van de inwoners. Gemeenten, werkgevers en huisvesters moeten daarbij samen zoeken naar passende oplossingen voor de huisvesting van werknemers uit het buitenland. Ik ben van mening dat er voldoende oplossingen voor handen zijn en dat er ook tal van goede voorbeelden zijn.
Ik ondersteun partijen daarom door kennis te delen over het op een goede, kwalitatieve manier huisvesten van deze groep werknemers die in het land wordt opgedaan. Zo is recent de publicatie «Aan de slag met flexwonen!» opgeleverd, waarin partijen worden geholpen bij het inventariseren van de doelgroepen voor flexwonen en handvatten worden gegeven voor het benutten van de kansen om deze woonvorm te realiseren.
Waarom kunt u geen recentere cijfers geven over de aantallen arbeidsmigranten dan de 337 duizend eind 2016? Waarom weet u niet wat de behoefte is aan passende huisvesting voor arbeidsmigranten, en wat de prognose voor de komende jaren is? Bent u bereid hier onderzoek naar te doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op dit moment zijn er geen recentere cijfers beschikbaar over de aantallen arbeidsmigranten. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) zal de Migrantenmonitor dit jaar weer opnieuw uitvoeren. Ik verwacht dit najaar de cijfers over 2017 aan u te kunnen presenteren. Het precieze aantal arbeidsmigranten is moeilijk in beeld te brengen, omdat het verhuismotief van EU-burgers niet altijd bekend is en arbeidsmigranten bijvoorbeeld over de grens in Duitsland of België wonen maar in Nederland werken. De NBBU en ABU geven aan dat hun leden tussen 1 juni 2017 en 1 juni 2018 ruim 184.000 arbeidsmigranten ter beschikking hebben gesteld. Dit geeft echter geen volledig beeld van alle arbeidsmigranten die in Nederland werkzaam zijn.
Het is om verschillende redenen lastig om arbeidsmigranten in de woningbehoefteramingen mee te nemen. Zo is het migratie-onderdeel van de raming sterk afhankelijk van de economische en politieke omstandigheden in zowel het land van herkomst als in Nederland, waardoor dit erg onzeker is. Daarnaast schrijven niet alle arbeidsmigranten zich in in de Basisregistratie Personen (BRP). Daardoor zijn zij geen onderdeel van de registers en worden zij niet meegenomen in de ramingen.
De groep arbeidsmigranten die ingeschreven staat in de BRP en een brede groep migranten wordt meegenomen in de totale woningbehoefte, die niet wordt uitgesplitst naar verschillende bevolkingsgroepen of huishoudenstypen.
Wilt u deze vragen stuk voor stuk beantwoorden en niet combineren, zoals u bij eerdere vragen heeft gedaan?
Ja.
Het woningtekort |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het onderzoek van Capital Value en ABF Research waaruit blijkt dat het woningtekort groter is dan gedacht? Kunt u dit onderzoek naar de Kamer sturen met uw reactie daarbij?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja, het onderzoek is mij bekend. U treft het als bijlage bij deze brief aan.2
Capital Value publiceert jaarlijks een rapportage over de ontwikkelingen op de woning(beleggings)markt. Met elk jaar aandacht voor de investeringen in de woningmarkt en prognoses voor de ontwikkelingen de komende jaren. Capital Value voert het onderzoek samen met ABF Research uit. Dezelfde data van ABF Research heeft mijn ministerie gebruikt voor de rapportage in de Staat van de Woningmarkt 2018, een deel van de analyse in het rapport van Capital Value is derhalve eerder in dat rapport gepubliceerd. Mijn reactie op enkele kernpunten van het rapport van Capital Value is als volgt:
De prognoses van Capital Value over het woningtekort heb ik eerder met uw Kamer gecommuniceerd in de Staat van de Woningmarkt 2018, zie ook mijn antwoord op vraag 2. Capital Value stelt dat de komende jaren meer dan 75.000 woningen per jaar gebouwd moeten worden om het woningtekort in te lopen. Hier verschillen wij van mening. Het bouwen van 75.000 woningen per jaar de komende jaren acht ik nog steeds voldoende. Zie voor verdere toelichting hierop ook de beantwoording van vraag 5 en 8.
Corporaties staan voor een belangrijke verduurzamingsopgave van hun woningvoorraad en het bouwen van nieuwe woningen. In het rapport van Capital Value staat dat bijna 60% onvoldoende middelen heeft hiervoor. Bijna de helft daarvan overweegt om corporatiewoningen te verkopen om de verduurzaming te kunnen bekostigen. Het Waarborgfonds Sociale Woningbouw heeft recent onderzoek gedaan naar ditzelfde onderwerp. Daar komt naar voren dat 55 van de ruim 300 corporaties financieel gezien niet in staat zijn om op te schalen naar een investeringsniveau wat nodig is om in 2030 gemiddeld label A te halen. Op sectorniveau is er echter wel genoeg investeringsruimte.
Recent heb ik uw Kamer geïnformeerd over de verdeling van de investeringscapaciteit van corporaties. Met betrokken partijen ben ik in gesprek over een betere benutting van de financiële ruimte binnen woningmarktregio’s en manieren waarop corporaties elkaar kunnen ondersteunen. Ik heb reeds toegezegd u nader te informeren over de mogelijkheden om binnen de sector tot een betere benutting van de investeringscapaciteit te komen en welke rol het Rijk daarin kan spelen.
Naar aanleiding van de motie Ronnes c.s. (Kamerstuk 35 000 VII, nr. 52) doe ik onderzoek naar de maatschappelijke opgaven in relatie tot de financiële slagkracht van corporaties. Hierover heb ik u in mijn brief van 6 maart 2019 geïnformeerd. Ik verwacht dat het onderzoek eind 2019 zal zijn afgerond.
Waarom komt u in het rapport Staat van de Woningmarkt uit op een woningtekort van 246 duizend woningen, waar Capital Value en ABF Research uitkomen op een tekort van 263 duizend woningen?2
In de Staat van de Woningmarkt 2018 heb ik een nieuwe raming van het woningtekort naar buiten gebracht. Dit was een raming voor 2017 met als stand 242 duizend woningen, 3.2% van de woningvoorraad. In de Staat van de Woningmarkt is verder de toekomstige ontwikkeling van dit geraamde tekort beschreven. In de bijlage bij de Staat van de Woningmarkt «Update inventarisering plancapaciteit» is nader ingegaan op deze ontwikkeling. Daarin is aangegeven dat in de raming het tekort eerst nog oploopt om daarna te gaan dalen. Het tekort loopt volgens de prognose op tot 262 duizend (3,4%) in 2018 en stabiliseert vervolgens rond dit aantal om na 2020 te gaan dalen tot 221 duizend (2,6%) in 2030. Hiermee zijn de cijfers in lijn met de cijfers die door Capital Value zijn genoemd.
Klopt het dat er een tekort is van 175 duizend huurwoningen, waarvan 92 duizend sociale huurwoningen met een huurprijs onder de 720 euro per maand? Zo nee, hoe groot is het tekort dan wel en hoe kunt u dit verschil verklaren?
Met het statistisch woningtekort wordt een totaal kwantitatief tekort aan woningen geraamd. Dit tekort is niet kwalitatief uitgesplitst naar soort woning. Er zijn mij dan ook geen tekortcijfers bekend over huurwoningen in het algemeen of over sociale huurwoningen. Ik heb toegezegd (202985) na het verschijnen van het WoON2018 te gaan onderzoeken in hoeverre of het mogelijk is om op basis van de beschikbare data een spanningsindicator naar prijsklasse te ontwikkelen. Zodra daarover meer bekend is licht ik u in.
Telt u bij het berekenen van het tekort aan betaalbare en sociale huurwoningen ook onzelfstandige woningen en/of studentenkamers mee? Kunt u het tekort aan huurwoningen met een huurprijs onder de 720 euro uitsplitsen in zelfstandige woningen, studentenkamers en onzelfstandige woningen?
Het tekort is geënt op de behoefte aan en beschikbaarheid van zelfstandige woonruimten. De vraag naar onzelfstandige woonruimte en/of studentenkamers wordt in de berekening van het tekort niet meegenomen. Uiteraard wordt in de ramingen bij de berekening van de vraag rekening gehouden met de behoefte van studenten. Ik werk, samen met partijen in het veld, aan het Actieplan studentenhuisvesting 2018 waarbij een belangrijke doelstelling is om het cijfermatige inzicht in de (verwachte) vraag naar en het (gewenste) aanbod van studentenhuisvesting te verbeteren. Het statistisch tekortcijfer is niet uitgesplitst naar type woning. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Waarom denkt u dat de ambitie om 75.000 woningen per jaar te bouwen voldoende zal zijn? Hoeveel van deze woningen zullen zelfstandige sociale huurwoningen zijn, en waarop is zijn de aantallen gebaseerd?3
Om in de toename van de behoefte tot 2030 te voorzien moet de woningvoorraad uitgebreid worden met 701 duizend woningen. Dit betekent een jaarlijkse nieuwbouwopgave 68 duizend woningen. De in de Woonagenda genoemde ambitie van 75 duizend woningen per jaar is gemiddeld 7 duizend per jaar hoger dan de 68 duizend die nodig zijn om in de toename van de behoefte te voorzien. Hiermee wordt het tekort verder ingelopen dan voorzien in de ramingen. Zie ook beantwoording op vraag 8.
De kwalitatieve invulling van de beoogde 75 duizend is een lokale aangelegenheid. De vraag welk soort woningen gebouwd moeten worden hangen sterk af van doorstroming en verkopen van woningen uit de al bestaande voorraad. In de woondeals worden brede woningmarktafspraken gemaakt waarbij betaalbare huisvesting een van de prioriteiten is.
Hoe is het mogelijk dat in de Staat van de Woningmarkt 2018 gesproken wordt van een prognose van het tekort van 221 duizend woningen in 2030? Kunt u uw antwoord toelichten?
De geraamde stijging van de woningbehoefte in de periode 2017–2030 ligt in de prognose op gemiddeld 51 duizend woningen per jaar. Als er jaarlijks meer woningen dan dit aantal worden toegevoegd aan de voorraad zal het woningtekort dalen. In de prognose wordt gerekend met een gemiddelde bouwproductie van 68 duizend woningen per jaar voor de periode 2017–2030. Dit leidt gesaldeerd met de geraamde sloopomvang tot een gemiddelde toevoeging aan de voorraad met 54 duizend woningen per jaar. Hiermee loopt het tekort terug van de geraamde 242 duizend in 2017 naar 221 duizend in 2030. Als de ambitie uit de woonagenda van 75 duizend woningen per jaar wordt gehaald zal de daling sterker zijn. Per jaar worden dan 7 duizend meer woningen gebouwd. Deze prognoses zijn natuurlijk omgeven door onzekerheden. Afwijkingen in de demografische ontwikkeling kunnen leiden tot een grotere of juist kleinere toename van de woningbehoefte.
Wat gaat u doen om on(der)benutte plancapaciteit vertraagde woningbouwlocaties te voorkomen en vlot te trekken?
Met de woonagenda heb ik het voortouw genomen om met een brede vertegenwoordiging uit de sector de uitdagingen op de woningmarkt aan te pakken. Ook de medeoverheden delen de bouwopgave en geven aan deze zo snel mogelijk willen te realiseren.
Iedereen is doordrongen van het feit dat de woningbouwopgave moet worden aangepakt en dat iedereen wil dat vanuit zijn eigen rol en verantwoordelijkheden oppakken. Ik realiseer me dat de oplossingen niet bij één partij liggen en dat een groot deel van de effecten van de woonagenda pas op langere termijn zichtbaar worden. Daarom hecht ik aan goede samenwerking.
Ik ondersteun de versnelling verder met landelijke beleid, onder andere door:
Wanneer denkt u dat de huidige woningnood opgelost zal zijn? Bent u bereid de door u gemaakte afspraken aan te passen aan de huidige cijfers?
In de huidige prognoses daalt het woningtekort naar 2,6% in 2030. Met de ambitie uit de Woonagenda van 75 duizend woningen is sprake van een grotere en snellere daling. Een statistisch woningtekort betekent dat jongeren later het huis uit zullen gaan, mensen die willen scheiden dit niet meteen kunnen doen en mensen die niet zelfstandig wonen (inwonend zijn of in niet-woningen wonen) dit later dan gepland kunnen gaan doen. Sinds de jaren »90 wordt een tekort tussen de 1,5% en 2% als acceptabel verondersteld en nodig om de woningmarkt goed te kunnen laten functioneren. Ook in het recente Rli advies (RLI/2687, 28 juni 20185) wordt gesteld dat er sprake is van een redelijk tekort op de woningmarkt als dat 2% van de woningvoorraad bedraagt.
Met de Woonagenda wordt een productie beoogd van 75 per jaar. Dit is 7 duizend per jaar meer dan in de prognoses is opgenomen. Voor de prognoseperiode (2018–2030) levert dit 84 duizend meer nieuwe woningen op dan nu wordt geraamd. Hiermee zou het woningtekort verder worden ingelopen waarmee het tekort in theorie teruggedrongen kan worden naar 137.000 in 2030 in plaats van de geraamde 221.000. Hiermee zou het tekort tussen de 1,5 en 2% terecht komen.
Daarnaast is het verder opschroeven van de bouwproductie naar gemiddeld 95–100 duizend woningen per jaar niet realistisch. De markt kent nu al problemen met personeel en materiaal en zou zodoende onnodig verder onder druk gezet worden. De recente crisis heeft ons geleerd dat grote schommelingen in de bouwproductie negatief kunnen uitwerken voor woningzoekenden. Ik heb daarom het CPB gevraagd de relatie te bestuderen tussen beleid en cycliciteit op de woningmarkt, zowel aan de vraag- als aanbodzijde. Daarnaast kijk ik in nauwe samenwerking met De Nederlandsche Bank (DNB) en de ministeries van Economische zaken en klimaat (EZK), Sociale zaken en werkgelegenheid (SZW) en Financiën (FIN) naar mogelijke beleidsmaatregelen die de cycliciteit van de woningmarkt kunnen beperken.
Het bericht dat Amstelveen vasthoudt aan 2500 nieuwe studentenwoningen |
|
Remco Dijkstra (VVD), Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Amstelveen houdt vast aan 2.500 nieuwe studentenwoningen»?1
Ja.
Wat vindt u van de plannen van Amstelveen om te bouwen direct onder vliegroutes van en naar Schiphol?
Het plan waaraan in het Parool gerefereerd wordt, betreft een Gebiedsvisie van de gemeente Amstelveen en nog geen uitgewerkt plan. Pas bij het opstellen van het plan kan beoordeeld worden of en in hoeverre er risico’s ontstaan voor de veiligheid en gezondheid van toekomstige bewoners. Dan zal het plan ook getoetst worden aan de regels in het LIB, dat per 1 januari 2018 in werking is getreden.
In het wijzigingsbesluit van het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) is vastgelegd dat in het LIB 4-gebied, waarbinnen de beoogde studentenwoningen zouden moeten worden gerealiseerd, gemeenten zelf mogen besluiten over woningbouwplannen tot maximaal 25 woningen binnen bestaand stedelijk gebied (BSG). Het achterliggende doel hierbij is om ernstige hinder en ernstige slaapverstoring door potentieel vliegtuiglawaai te beperken, omdat dit kan leiden tot negatieve gezondheidseffecten van inwoners en gebruikers van dit gebied en verminderde leerprestaties vanwege de relatief hoge (potentiële) geluidbelasting.
Indien bouwplannen niet aan deze regels voldoen dient bij de ILT een verklaring van geen bezwaar aangevraagd te worden. Pas dan kan het plan worden beoordeeld. In sommige gevallen kan van de LIB-regels worden afgeweken met een verklaring van geen bezwaar.
Klopt het dat met de bouw van 2500 nieuwe studentenwoningen op deze locatie risico’s ontstaan voor zowel de veiligheid als de gezondheid van toekomstige bewoners?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het luchthavenindelingsbesluit is bedoeld om deze risico’s te beperken? Wat zou de eventuele bouw van deze woningen direct onder vliegroutes hiervoor betekenen en waarom kiest Amstelveen hier voor? Wat betekent de bouw hiervan voor mogelijke extra beperkingen voor Schiphol?
Ja. Amstelveen wil graag studentenwoningen realiseren en bekijkt welke mogelijkheden er zijn. Vanwege het vliegverkeer van en naar Schiphol en de effecten daarvan zijn er regels voor bouwen opgenomen in het LIB. Elk nieuw bouwplan binnen de beperkingengebieden van het vigerende LIB moet aan deze regels voldoen.
Deelt u de mening dat het geen verschil zou moeten maken tussen het verhuren van deze woningen als sociale huurwoningen, of als «studentenhotel» waarvan de «kamers» feitelijk ook sociale huurwoningen zijn? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de gemeente om in het bestemmingsplan te bepalen of een gebouw een woonfunctie of een hotelfunctie heeft binnen de regels van het LIB.
Klopt het dat Amstelveen hiermee «luchthavenregels gaat omzeilen»? Zo ja, deelt u de mening dat dit onacceptabel is en dat hiertegen opgetreden moet worden, in het bijzonder omdat Schiphol van nationaal belang is?
In de Gebiedsvisie geeft de gemeente aan binnen de regels van het LIB te blijven. Op korte termijn vindt nader overleg plaats tussen vertegenwoordigers van de gemeente, de provincie Noord-Holland en de ministeries van BZK en IenW om te bespreken hoe de Gebiedsvisie en het nog op te stellen bestemmingsplan zich verhouden tot de regels van het LIB.
Waarom dient Amstelveen dit plan in terwijl een soortgelijk plan in april 2018 is afgewezen? In welke mate is dit plan nu anders en zou uw oordeel nu anders zijn?
Op dit moment betreft het een Gebiedsvisie en nog geen uitgewerkt plan. In de Gebiedsvisie geeft de gemeente aan binnen de regels van het LIB te blijven. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6, vindt er nader overleg plaats tussen vertegenwoordigers van de gemeente, de provincie Noord-Holland en de ministeries van BZK en IenW. Dan moet door de gemeente ook worden aangegeven of en in hoeverre dit plan afwijkt van het vorige plan. De daadwerkelijke toetsing kan overigens pas plaatsvinden wanneer het bestemmingsplan wordt opgesteld.
Klopt de bewering van Amstelveen dat de bouw rond de veiligheidszone wel zou kunnen en niet in strijd zou zijn met de aanbevelingen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid? Wat behelzen deze aanbevelingen precies?
Dat kan ik op dit moment nog niet beoordelen. Zoals aangegeven is er nog geen sprake van een uitgewerkt plan, maar van een Gebiedsvisie.
De Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) concludeerde in het rapport Veiligheid vliegverkeer Schiphol uit april 2017 dat de veiligheid van omwonenden in de huidige besluitvorming rond Schiphol een beperkte rol speelt. Volgens de OVV gaat van de norm voor het plaatsgebonden risico vrijwel geen sturende werking uit voor de sector. De OVV stelt bovendien dat het beleid om het groepsrisico te beperken in de praktijk weinig effect heeft en dat het externe veiligheidsbeleid in het algemeen te weinig betekenis heeft voor de veiligheid van omwonenden.
Vervolgens doet de OVV de aanbeveling aan het Ministerie van IenW om het externe veiligheidsbeleid effectiever vorm te geven, onder meer door een heldere en handhaafbare normering voor risico voor omwonenden en bedrijven op te nemen (aanbeveling 7i).
Er worden verschillende stappen gezet om invulling te geven aan deze aanbeveling. Zo is vanaf 2018 in het LIB opgenomen dat in het zogeheten LIB 5-gebied een motiveringsplicht geldt. Deze houdt in dat gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen moeten motiveren hoe rekening wordt gehouden met de mogelijke gevolgen van een vliegtuigongeval met meerdere slachtoffers op de grond. Het stappenplan dat gemeenten hierbij kan helpen is in de afrondende fase.
Deelt u de mening dat er wel voldoende woningen moeten zijn, maar dat dit niet ten koste zou moeten gaan van de veiligheid en gezondheid van toekomstige bewoners? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat is de reden dat er bouwbeperkingen zijn opgenomen in het LIB. Zoals toegelicht in antwoord 2 en 3 is het achterliggende doel van de regels in het LIB om ernstige hinder en ernstige slaapverstoring door potentieel vliegtuiglawaai te beperken.
Deelt u de mening dat het wel belangrijk is dat het woningtekort in Noord-Holland wordt aangepakt en dat er in gemeenten boven Amsterdam nog veel ruimte is om nieuwe woningen te bouwen?
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties deelt de mening dat het woningtekort moet worden aangepakt, ook het woningtekort in Noord-Holland dat zich voornamelijk concentreert in de Metropool Regio Amsterdam. Ook in de regio Alkmaar is er sprake van een woningtekort, dat deels te wijten is aan een toenemende vraag van woningzoekenden vanuit de MRA.
Op 7 februari jongstleden heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties met een vertegenwoordiging van de regio Alkmaar, provincie en private partijen hierover gesproken. Alle partijen erkennen dat versnelling van de woningbouw ook in deze regio nodig is, en dat het belangrijk is dat de plancapaciteit bij die ambitie aansluit. Over de uitkomsten van dit overleg heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties u reeds afzonderlijk geïnformeerd.
Heeft u in uw gesprekken met de provincie Noord-Holland al besproken om gemeenten boven Amsterdam meer ruimte te geven om te bouwen door overprogrammeren toe te staan en regionale woonafspraken en rode en groene contouren te verruimen, in navolging van de motie Koerhuis/Ronnes- over meer ruimte om te bouwen voor gemeenten boven Amsterdam en rondom Utrecht (Kamerstuk 32 847, nr. 455)? Zo ja, wat was de uitkomst van dat gesprek?
Zie antwoord vraag 10.
Investeringen door woningcorporaties |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Corporaties laten geld voor nieuwbouw liggen»?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja. Het artikel is een interview met de directeur van de Autoriteit woningcorporaties (Aw). De Aw is een onafhankelijke toezichthouder voor de corporatiesector. Het artikel is in lijn met het eerder gepubliceerde Sectorbeeld 2018 van de Aw.
Deelt u de mening van de directeur van de Autoriteit Woningcorporaties (AW)? In hoeverre heeft u contact gehad met de directeur hierover? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Aw is een onafhankelijke toezichthouder en de directeur kan op eigen titel interviews geven. De boodschap van de directeur komt overeen met het beeld dat geschetst wordt in het Sectorbeeld 2018 van de Aw, dat aan de Kamer is verzonden. De directeur Aw onderstreept in het interview het belang dat corporaties een strategie ontwikkelen ten aanzien van de beschikbare financiële ruimte en de volkshuisvestelijke opgaven waarvoor zijn staan. Dat onderschrijf ik. Er is geen contact geweest tussen mijn ministerie en de Aw over het interview met de directeur van de Aw.
Was u (of uw ministerie) op de hoogte van de publicatie? Wilde u dat de mening gepubliceerd werd of juist niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mijn ministerie en ik waren voorafgaand niet op de hoogte van de publicatie. Zoals eerder gezegd staat het de directeur van een onafhankelijke toezichthouder vrij om interviews te geven.
Hoeveel geld zou naar verwachting vrij gemaakt kunnen worden uit de commerciële tak van corporaties voor investeringen in sociale huurwoningen door de genoemde mogelijkheden in het artikel? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de Staat van de Volkshuisvesting 2018 is voor het eerst de indicatieve bestedingsruimte woningcorporaties (IBW) voor de niet-DAEB-takken van woningcorporaties gepubliceerd. De IBW geeft een indicatie van de investeringsruimte voor de komende vijf jaar, bovenop alle reeds geplande investeringen in deze periode. In dezelfde rapportage is opgenomen dat er een eenmalige uitkering van € 4,0 mld. van de niet-DAEB- naar de DAEB-takken van woningcorporaties mogelijk is. Met de genoemde eenmalige uitkering van de niet-DAEB aan de DAEB van (maximaal) € 4 miljard zou nog (maximaal) € 6,1 miljard extra kunnen worden geïnvesteerd in nieuwbouw van sociale huurwoningen. Dit betekent wel dat er geen additionele investeringen meer gedaan kunnen worden in de niet-DAEB-tak, in bijvoorbeeld middenhuurwoningen.
Hoe verhoudt de oproep van de directeur van de AW om geen «dood kapitaal» te hebben zich tot de constatering in het Sectorbeeld 2018 dat investeringen onder druk staan door de «forse groei van de verhuurderheffing»?2
De uitspraken van de directeur van de Aw zijn in lijn met het sectorbeeld dat de Aw in december 2018 heeft gepubliceerd. Uit de IBW-berekeningen in de Staat van de Volkshuisvesting 2018 blijkt dat de meeste corporaties nog financiële ruimte hebben voor additionele investeringen (in totaal voor ruim € 16 miljard nieuwbouw) in de DAEB-tak ondanks de gerealiseerde groei van de verhuurderheffing door de gestegen WOZ-waarden. In mijn brief van 9 november jl. heb ik toegelicht dat uit de meest recente prognose van de corporatiesector zelf naar voren komt dat de investeringen voor de periode 2018–2022 met 46% zijn gestegen ten opzichte van prognose 2016–2020.3 In totaal hebben corporaties nog voor ca. € 40 mld. aan investeringen in de DAEB-tak gepland t/m 2022.
Deelt u de mening van oud-bijzonder hoogleraar woningmarkt Conijn dat de investeringscapaciteit van woningcorporaties vergroot kan worden door het afschaffen van belastingen die corporaties opgelegd hebben gekregen, te weten ATAD en de verhuurderheffing? Welke consequenties trekt u hieruit?3
Het verlagen van belastingen leidt ceteris paribus tot meer investeringsruimte. Corporaties spelen een belangrijke rol bij veel verschillende maatschappelijk opgaven (bijvoorbeeld: nieuwbouw, betaalbaarheid en verduurzaming). De opgaven van corporaties moeten in verhouding staan tot de beschikbare financiële middelen. Uit de IBW 2018 blijkt dat corporaties de komende jaren voldoende middelen hebben om extra investeringen te doen. In eerder genoemde brief van 9 november jl. is daarnaast ook toegelicht dat tegenover de lastenverzwaring van ATAD1 ook een aantal lastenverlichtende maatregelen staan. Dit zijn onder andere een stapsgewijze verlaging van het tarief in de vennootschapsbelasting, de in het regeerakkoord afgesproken heffingsvermindering voor verduurzaming en een tariefsverlaging in de verhuurderheffing. Met deze maatregelen wordt het effect op woningcorporaties van ATAD1 gedurende deze kabinetsperiode gecompenseerd.
Bent u bereid om de werking van de WOZ-waarde in het tarief van de verhuurderheffing aan te passen omdat dit voor grote verschillen zorgt tussen regio’s, zoals ook door de directeur van de AW wordt benoemd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik geef uitvoering aan de motie van de leden Ronnes (CDA), Koerhuis (VVD), Van Eijs (D66) en Dik-Faber (CU) waarin verzocht wordt om te onderzoeken hoe, gegeven de financiële positie van corporaties en haar maatschappelijke opgaven, op de korte en lange termijn bereikt kan worden dat meerdere maatschappelijke opgaven in voldoende mate worden opgepakt.5 Bij dit onderzoek worden de mogelijke rol van prikkels in de verhuurderheffing, maar ook vormen van herverdeling om regionaal tot een goede balans te komen tussen de financiële mogelijkheden en maatschappelijke opgaven betrokken. Onlangs heb ik uw Kamer geïnformeerd over de uitvoering van deze motie.6 In de uitwerking van de motie zal ook de in de begroting van BZK aangekondigde evaluatie van de verhuurderheffing worden betrokken.
Welke huurprijzen hebben de 14.000 (duurdere) huizen die naar verwachting tot 2022 door woningcorporaties worden verkocht? Hoeveel van deze 14.000 huurhuizen zijn de afgelopen drie jaar geliberaliseerd?
De 14.000 woningen die in de meerjarige verkoopvoornemens zijn opgenomen maken onderdeel uit van de niet-DAEB-tak. Dit betekent dat de huurprijzen van deze woningen zich reeds in het geliberaliseerde segment bevinden of in potentie te liberaliseren zijn. Ik beschik niet over informatie hoeveel van de potentieel te liberaliseren woningen daadwerkelijk geliberaliseerd zijn na verkoop
In hoeveel van de 14.000 huurwoningen, die worden verkocht, wonen huishoudens die gezien hun inkomen beter in een woning met een huurprijs onder de liberalisatiegrens zouden kunnen wonen? Bent u bereid de verhurende corporaties te stimuleren om de huur te verlagen?
Ik beschik niet over informatie om deze vraag te kunnen beantwoorden. De keuze om deze woningen te verkopen en onder welke voorwaarden (bijvoorbeeld met een kettingbeding) is een afweging die op lokaal niveau gemaakt wordt. Huurdersorganisaties, corporaties en gemeenten hebben de mogelijkheid om dit vast te leggen in prestatieafspraken. In mijn brief van 22 februari jl. heb ik ook aangegeven dat ik voornemens ben om wetgeving hierop duidelijker te maken.7 De opbrengst van de verkopen dient weer te worden besteed in het belang van de volkshuisvesting.
Welke mogelijkheden hebt u, en welke benut u, om de enorm gestegen bouwkosten een halt toe te roepen, zodat er meer geïnvesteerd kan worden in betaalbare huurwoningen en verduurzaming?
De stijging van bouwkosten vloeit voort uit de toegenomen vraag naar mensen en materialen, die de capaciteit in de sector overstijgt. Het is primair aan de bouwsector zelf om voor voldoende capaciteit aan mensen en materialen te zorgen. Tijdige planning van werkzaamheden draagt hieraan bij. Innovatie is van groot belang om binnen de sector bestaande capaciteit beter te benutten, zowel qua mensen als qua materialen. Binnen de sector is mede door de bestaande tekorten veel aandacht voor dergelijke innovaties. Ik ondersteun deze innovaties samen met de Minister van EZK met onder meer subsidies aan de Topsector Energie en bijdragen aan de Bouwagenda. Doel is productiviteitsstijging in de sector via automatisering, industrialisatie en technologische ontwikkeling. Daarnaast heb ik onlangs samen met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en sectorpartijen het convenant «MBO-aanbod klimaattechniek» getekend waarin afspraken zijn gemaakt over het aansluiten van het aanbod van MBO-opleidingen op de energietransitie. Dit moet ertoe leiden dat er ook genoeg vakmensen zijn om de energietransitie in de praktijk uit te voeren.
Fraude met inkomensverklaringen door wanhopige woningzoekenden |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht dat woningcorporaties steeds vaker zien dat woningzoekenden duizenden euro’s betalen aan frauduleuze bemiddelaars om sneller aan een huurwoning te komen?1
Ja.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat woningzoekenden zeker kunnen zijn van voldoende kansen op een woning zodat zij hun heil niet zoeken bij dure, frauduleuze bemiddelingsbureaus en vervalste inkomensverklaringen?
Ik deel de mening dat er behoefte is aan een goed functionerende woningmarkt met voldoende kansen voor woningzoekenden. Het kabinet geeft prioriteit aan een vergroting van het aanbod op de woningmarkt met daarin ook expliciete aandacht voor het middensegment. Via doorstroming vanuit de sociale huur naar het middensegment kan zo meer ruimte ontstaan voor woningzoekenden in de sociale huur. Overigens kan krapte op de woningmarkt nooit een rechtvaardiging zijn voor frauduleus handelen door bemiddelingsbureaus noch woningzoekenden.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat deze bureaus geld verdienen aan de wanhoop onder woningzoekenden? Wordt dit geld teruggevorderd? Worden deze oplichters strafrechtelijk vervolgd?
Het handelen van deze bureaus is inderdaad onacceptabel. Tegen die bureaus worden indien het onderzoek daar aanleiding toe geeft dan ook geëigende (strafrechtelijke) maatregelen genomen door het Openbaar Ministerie (OM). Wanneer de woningzoekende op de hoogte was dat aan de woningcorporatie een ander salaris is gepresenteerd dan bij de belastingdienst bekend is, is hij zelf medeschuldig aan de fraude. Wanneer hij er niet van op de hoogte was kan de woningzoekende het aan de bureaus betaalde geld zelf terugvorderen.
Klopt het dat alleen al bij de woningcorporatie Sociale Huisvesting Haaglanden ongeveer 100 (!) mensen zijn uitgeschreven vanwege fraude, hetgeen duidt op een enorme omvang? Hoe vaak komt dit in de rest van Nederland voor?
Naar opgave van de bij SHH aangesloten woningcorporaties is inderdaad sprake geweest van meer dan 100 ingeschreven woningzoekenden die inmiddels zijn uitgeschreven bij Woonnet-Haaglanden (digitaal inschrijfsysteem in Haaglanden) vanwege fraude voordat een woning is toegewezen. Tevens is naar ik heb vernomen aangifte gedaan bij de politie. Dit is conform de voorwaarden van Woonnet-Haaglanden. Over het aantal uitschrijvingen bij woningcorporaties vanwege fraude worden geen landelijke cijfers bijgehouden.
Deelt u de mening dat het schandalig is dat een bedrijf dat al drie keer is betrapt op hulp bij het vervalsen van inkomensverklaringen blijkbaar ongestraft verder kan gaan terwijl de woningzoekende zijn/haar plek op de wachtlijst kwijt raakt? Welke actie wordt ondernomen, welke straffen kunnen worden opgelegd?
Door het OM worden meerdere onderzoeken gedaan naar deze problematiek die zich voordoet bij meerdere bedrijven en personen in de regio Haaglanden. Het is aan het OM om te bepalen welke acties tegen deze personen worden ondernomen en welke straffen worden geëist vanwege de valsheid in geschrifte. Als Minister treed ik daar niet in.
De rol van het OM is overigens niet beperkt tot die van inzet van het strafrecht maar ook die van het delen van relevante informatie over vormen van fraude met betrokken instanties, teneinde hen de gelegenheid te geven om zodanige barrières op te werpen dat bepaalde vormen van fraude in de toekomst moeilijker worden. Een van de mogelijkheden om fraude met inkomensgegevens te bemoeilijken vormt de in mijn brief van 8 januari genoemde verkenning van mijn ministerie, de Belastingdienst en Aedes om de inkomenstoetsing te digitaliseren. Over deze pilot is de Woonbond geïnformeerd.
Het potentiële voordeel van een digitale inkomenstoets is dat corporaties met aan de gegevensbron geverifieerde inkomensgegevens kunnen toetsen. Dit kan het risico op mogelijk frauduleuze praktijken aanzienlijk verkleinen. De afgelopen periode is een functionele opzet voor deze werkwijze ontwikkeld, die op dit moment wordt geëvalueerd. Onderdeel van de verkenning is onder meer een juridische analyse van de privacyaspecten. Daarbij wordt gekeken naar welke waarborgen er moeten worden gemaakt om aan bijvoorbeeld de AVG te voldoen. Daarbij is vrijwillige instemming van de huurder essentieel. Bij een eventueel vervolg van de verkenning in de vorm van een pilot speelt de privacy een belangrijke rol. Uitgaande van een positieve uitkomst van de verkenning, zal dit voorjaar worden gestart met een bredere pilot bij een aantal corporaties, waarbij ook de Woonbond zal worden betrokken. Bij gebleken succes volgt uitrol in de gehele corporatiesector. Vooruitlopend daarop zullen voorlichtingsbijeenkomsten voor corporaties door de Aw i.s.m. Inspectie SZW en OM worden gehouden om vervalsingen van inkomensverklaringen beter te kunnen herkennen.
Slecht geïsoleerde particuliere huurwoningen |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht dat de staat van onderhoud van huurwoningen in de commerciële huursector ondermaats is en dat particuliere huurwoningen vaak slecht geïsoleerd zijn?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja ik ken het bericht dat de staat van onderhoud van huurwoningen in de commerciële huursector ondermaats zou zijn en dat particuliere huurwoningen vaak slecht geïsoleerd zouden zijn. Voor een reactie daarop verwijs naar mijn antwoorden op de vragen 4, 6 en 7.
Wat is uw reactie op het Meldpunt Energiealarm van de Woonbond, waar al vele honderden meldingen zijn binnengekomen? Bent u bekend met het door de SP opgestarte meldpunt, waar het óók nog honderden klachten regent van huurders die de rekening niet kunnen betalen maar ook niet kunnen isoleren?
Ik ben bekend met beide Meldpunten. Ik juich elk initiatief toe dat leidt tot een duidelijker beeld van de opgaven in de huursector.
Klopt het dat één op de vijf commerciële huurwoningen een onzuinig energielabel heeft (F of G)? Kunt u een overzicht geven van de energielabels uitgesplitst in 4 categorieën: 1) sociale huurwoningen van corporaties; 2) sociale, particuliere huurwoningen; 3) particuliere huurwoningen met een huurprijs boven de liberalisatiegrens; 4) huurwoningen van corporaties met een huurprijs boven de liberalisatiegrens?
De meest recente gepubliceerde informatie is opgenomen in de Monitor Energiebesparing Gebouwde Omgeving 2017. Deze door RVO verzorgde publicatie is in december 2018 beschikbaar gekomen.
Uit deze publicatie blijkt de volgende verdeling van energielabels:
Energielabel
Sociale huur
Koop
Particuliere verhuur
Totaal
A
5%
16%
13%
14%
B
17%
16%
13%
16%
C
35%
28%
22%
28%
D
22%
15%
17%
17%
E
10%
10%
12%
10%
F
5%
8%
10%
8%
G
2%
7%
12%
7%
Mij is geen uitsplitsing naar huurprijzen in de woningvoorraad van commerciële verhuurders bekend.
Voor alle segmenten in de woningvoorraad – koop, sociale huur, particuliere huur – geldt dat naarmate de woning ouder is het definitief label vaker F of G is. En omgekeerd hebben woningen van recenter datum vaker een definitief label A of B. Op dit moment zijn er geen gegevens beschikbaar over de mate van onderhoud en isolatie van de woningen anders dan het energielabel. In de tweede helft van 2019 komen resultaten beschikbaar van de Energiemodule bij het WoONonderzoek Nederland. Dit betreft ook technische metingen van een groot aantal woningen (5.000). Bij de analyses zal ik aandacht laten besteden aan de onderverdeling naar diverse verhuurders en huurprijssegmenten en de diverse kwaliteitselementen van de woningen. Zodra de onderzoeksresultaten beschikbaar zijn wordt de Kamer hierover geïnformeerd.
Bent u bereid de huurprijzen van woningen met de slechtste energielabels te bevriezen? Zo nee, waarom niet?
De huurregelgeving is zodanig opgezet dat daarmee rekening wordt gehouden met de verschillende posities in de naar hun aard verschillende huursectoren. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de zogenaamde gereguleerde sector en de geliberaliseerde sector, wat in hoofdzaak de toepasselijkheid van de regelgeving inzake de jaarlijkse huurverhoging, de maximale huurprijzen betreft en de rol van de huurcommissie.
In alle sectoren is het mogelijk om huurprijzen van woningen te bevriezen en zelfs te verlagen indien de woning ernstige gebreken vertoont zoals tocht-, vochtklachten of een slecht functionerende cv-installatie. Huurders van woningen in alle sectoren kunnen zich hiervoor wenden tot de rechter. De huurder in de gereguleerde sector kan zich hiervoor ook wenden tot de huurcommissie.
Daarnaast hebben alle huurders een wettelijk initiatiefrecht: zij kunnen het initiatief nemen om de verhuurder te verplichten om voorzieningen uit te laten voeren om de energieprestatie te verbeteren. Het gaat hier om een aantal maatregelen benoemd in artikel 7: 243 BW. Kortweg omschreven gaat het daarbij om het aanbrengen van isolatie en het vervangen van een verouderde cv-ketel.
Het ontwerpKlimaatakkoord besteedt aandacht aan huurprijsregelgeving die leidt tot een relatie van de huurprijs met de energetische kwaliteit van een huurwoning. In de brief van 21 december 2018 (Kamerstuk 32 813, nr. 263) heeft de Minister van Economische Zaken en Klimaat aangegeven, dat het ontwerpKlimaatakkoord ter doorrekening is doorgezonden naar het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en het Centraal Planbureau (CPB), om te zien of hiermee de ambitie van het kabinet kan worden waargemaakt.
In deze brief heeft hij ook aangegeven dat het kabinet na de doorrekening het integrale pakket van maatregelen aan uw Kamer zal voorleggen.
Hoe ziet de kwaliteit van huurwoningen in de commerciële sector eruit? Kunt u aangeven hoe de verhouding is tussen de mate van isolatie, de leeftijd van de woningen en de mate van onderhoud van de commerciële huurvoorraad?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke manier(en) kunnen huurders in de commerciële sector ervoor zorgen dat zij beter geïsoleerde woningen krijgen zonder daar een buitensporig hoge huurprijs voor te hoeven betalen, aangezien deze huurders nagenoeg geen toegang tot de Huurcommissie hebben?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat huurders van alle huursectoren dezelfde huurrechten en huurprijsbescherming verdienen? Zo ja, wanneer gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, wat is uw rechtvaardiging om huurders in de commerciële huursector minder rechten toe te kennen?
Zie antwoord vraag 4.
Gaat de afspraak, dat in 2022 corporatiewoningen gemiddeld energielabel B moeten hebben, gehaald worden zonder dat huurwoningen met een slecht energielabel worden verkocht om het gemiddelde op die manier op te krikken?2
Zoals ook uit de brief over de uitvoeringsagenda van het Energie akkoord TK (Kamerstuk 30 196, nr. 573) mag blijken verwacht het kabinet dat de corporatiesector de doelstellingen uit het Energieakkoord gaat halen.
Deze doelstellingen zijn geformuleerd voor het totaal van de sector. Ik verwacht niet dat deze doelstelling haalbaar is met de in de vraag geschetste manier. De aantallen verkochte woningen (zie ook vraag3 zijn te klein om een significante daling van de gemiddelde Energie-Index van ruim 2,2 miljoen corporatiewoningen te realiseren.
Welke energielabels hadden corporatiewoningen die zijn verkocht sinds de verplichting van het energielabel in 2015 tot en met 2018? Welke conclusies kunt u hieruit trekken?
In de periode 2014–2016 zijn per saldo 33.000 woningen door corporaties verkocht aan particulieren. De woningen die in 2016 werden verkocht hadden gemiddeld label C. Dit duidt erop dat de energie-index van verkochte woningen energetisch nauwelijks verschillen van het gemiddelde van de woningvoorraad van de corporaties. Cijfers uit andere jaren zijn mij niet bekend.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat alle huurwoningen goed geïsoleerd worden of blijven zonder dat huurders daarvoor de hoofdprijs moeten betalen omdat de energierekening al met 290 euro gemiddeld stijgt dit jaar? Wat wordt in de tussentijd gedaan voor huurders die buiten hun schuld om met zulke hoge energierekeningen worden opgezadeld?3
Inzake het laten isoleren van huurwoningen zijn diverse huurmaatregelen van belang. Verhuurders kunnen hun investeringen in isolatie terugverdienen door een hogere huurprijs, mits over de daarmee gepaard gaande woningverbetering overeenstemming wordt bereikt met de huurder. Voor alle huurders geldt voorts, dat zij een wettelijk initiatiefrecht op grond van artikel 7: 243 BW. Hierop ben ik al ingegaan bij mijn beantwoording van vragen 4, 6 en 7.
In mijn brief van 22 februari 2019 ben ik ingegaan op de relatie tussen verduurzaming en betaalbaarheid. Daarin gaf ik aan dat Aedes en de Woonbond in het Sociaal Huurakkoord een voorstel gedaan voor de betaalbare verduurzaming van huurwoningen. De komende tijd zullen zij de tabel uit het akkoord voor een redelijke huurverhoging na verduurzamingsinvesteringen door corporaties nader uitwerken, gebaseerd op de reële gemiddelde besparing op de energielasten. Uitgangspunt van Aedes en de Woonbond is dat de gemiddelde besparing op de energierekening van dat moment, de normatieve vergoeding die in de huur zal kunnen worden verrekend overtreft. In samenhang met voorstellen naar aanleiding van het concept-Klimaatakkoord, zal ik daarom kijken naar hoe een dergelijke tabel in de praktijk toegepast kan worden.
Hoeveel verhuurders staan nu op de wachtlijst sinds de STEP-regeling halverwege 2018 op bleek te zijn, en hoeveel daarvan zijn commerciële verhuurders? Welke alternatief voor de STEP-regeling is er en hoeveel geld is daarmee gemoeid in vergelijking tot de STEP-regeling?4
Per eind februari 2019 stonden 219 aanvragers op de STEP-wachtlijst, waarvan 48 commerciële verhuurders. Als alternatief voor de STEP-regeling geldt per 1 februari 2019 voor heffingsplichtige verhuurders de Regeling Vermindering Verhuurderheffing Verduurzaming. Het budget is voor de jaren 2019–2021: cumulatief € 156 miljoen, met een maximum van € 78 miljoen in 2019 en 2020 en vanaf 2022 structureel € 104 miljoen. Dat betekent dat het budget, zeker na 2022 vergelijkbaar is met de STEP-regeling. Deze had een budget van 395 miljoen in vijf jaar.
Bent u bereid om subsidiemogelijkheden te bieden voor de particuliere huursector en corporatiesector met huurprijzen boven de liberalisatiegrens? Zo nee, waarom niet?
Het ontwerpKlimaatakkoord besteedt aandacht aan diverse mogelijke maatregelen. In de brief van 21 december 2018 (Kamerstuk 32 813, nr. 263) heeft de Minister van Economische Zaken en Klimaat aangegeven, dat het ontwerpKlimaatakkoord ter doorrekening is doorgezonden naar het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en het Centraal Planbureau (CPB), om te zien of hiermee de ambitie van het kabinet kan worden waargemaakt.
In deze brief heeft hij ook aangegeven dat het kabinet na de doorrekening het integrale pakket van maatregelen aan uw Kamer zal voorleggen. Pas daarna is dan ook besluitvorming aan de orde over eventuele subsidiemogelijkheden.
Het bericht dat 1400 huizen in Amsterdam verhuurd worden op Airbnb door mensen die buiten Amsterdam staan ingeschreven |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Wetenschappelijk onderzoek: Airbnb stuwt huizenprijzen omhoog»?1
Ja
Erkent u dat er zoveel (1.400) huizen in Amsterdam op Airbnb verhuurd worden, terwijl mensen er zelf niet in wonen?2 Zo nee, hoeveel zijn het er dan? Indien hierover bij u geen cijfers bekend zijn, hoe kan het dan dat deze cijfers elders wel bekend zijn?
Bij brief van 13 maart 2019 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de voorgenomen aanpak van de negatieve neveneffecten van toeristische verhuur. De cijfers waar u naar verwijst, zijn mij niet bekend. Juist om inzicht te krijgen in deze aantallen wordt in het wetsvoorstel een registratieplicht voor verhuurders (hosts) voorgesteld. Op deze wijze zijn zowel de aanbieders als de woningen die worden aangeboden voor toeristische verhuur bekend bij de gemeente. De platforms zijn op grond van de Algemene wet bestuursrecht verplicht medewerking te verlenen aan het verstrekken van de door de gemeente opgevraagde gegevens als blijkt dat een advertentie geen registratienummer heeft. In het wetsvoorstel wordt ook voorzien in de bevoegdheid van gemeenten om een last onder dwangsom op te leggen aan degenen die niet aan hun medewerkingsplicht voldoen. In het wetsvoorstel worden naast de registratieplicht nog twee andere instrumenten voorgesteld namelijk een vergunningplicht voor het toeristisch verhuren van een woning en een meldplicht voor feitelijke toeristische verhuringen. Hiermee kunnen gemeenten onder meer sturen op het aantal dagen dat een woning per jaar toeristisch mag worden verhuurd. Deze instrumenten kunnen afzonderlijk of in combinatie worden ingezet, afhankelijk van de lokale noodzaak ervan.
Wat betreft de motie van lid Koerhuis en Beckerman over de aanpak van illegale kamerverhuur op Airbnb heb ik uw Kamer bij brief van 13 maart 2019 over de aanpak van woonfraude het volgende gemeld. Tegen Illegale kamerverhuur kan op basis van de Huisvestingswet 2014 worden gehandhaafd. Het probleem met illegale kamerverhuur via digitale platforms als Airbnb is dat de aanbieder en het adres van de aangeboden kamer niet direct zichtbaar zijn, waardoor het toezicht en de handhaving worden bemoeilijkt. Het wetsvoorstel moet daar verandering in gaan brengen door middel van een registratieplicht. Daardoor wordt zowel de aanbieder als het adres van de kamer die wordt aangeboden kenbaar voor de gemeente. Daarnaast kan illegale kamerverhuur ook worden bestreden via de Wet ruimtelijke ordening. Voor kamerverhuur kan op basis van de bestemmingsplannen immers een omgevingsvergunning voor het afwijken van de woonbestemming noodzakelijk zijn. Handhaving kan met bestuursdwang, maar is ook strafbaar gesteld als economisch delict.
Hiermee draag ik bij aan het bestrijden van overlast door toeristische verhuur en het waarborgen van de beschikbaarheid van woningen voor reguliere bewoning.
Is het waar dat deze huizen leeg staan buiten de maximale vakantieverhuurtermijn van 30 dagen op Airbnb van de gemeente Amsterdam? Zo ja, deelt u de mening dat dit onnodig veel leegstand creëert in een stad waar de vraag naar woningen al zeer hoog is?
Zie antwoord vraag 2.
Als deze huizen niet leeg staan buiten deze maximale verhuurtermijn, wat gebeurt er dan mee de rest van het jaar? Wordt de maximale verhuurtermijn dan (structureel) overtreden en is er sprake van oneerlijke concurrentie met hotels?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat het (structureel) overtreden van de maximale vakantieverhuurtermijn op Airbnb woonfraude is? Hoe staat het met de uitvoering van de motie-Koerhuis/Beckerman (Kamerstuk 27 926, nr. 290) om woonfraude op Airbnb als economisch delict te kunnen veroordelen? Deelt u de mening dat de urgentie om deze motie uit te voeren zeer hoog is, gegeven de situatie zoals hierboven geschetst?
Zie antwoord vraag 2.
Inschrijfkosten bij woningcorporaties voor woonruimteverdeelsystemen |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u de petitie om inschrijfkosten bij woningcorporaties gratis te maken?!) Wat is hierop uw reactie?1
Ja.
Momenteel zijn voor inschrijving in de meeste woonruimteverdeelsystemen kosten verschuldigd, waarbij de kosten ook nog eens enorm kunnen verschillen per systeem. Omdat er geen regels zijn voor de verdeling van de kosten die met een regionaal woonruimteverdeelsysteem gemoeid zijn hebben die kosten onder meer te maken met de verdeling van de kosten die met een woonruimteverdeelsysteem gemoeid zijn. Naast de inschrijver kunnen dat de betrokken gemeenten en de verhuurders zijn. Ook ik zie graag dat de inschrijvings- en verlengingskosten zouden worden verlaagd en tevens voor alle huurders eenduidig worden. Dat wil niet zeggen dat deze kosten dan helemaal gratis moeten worden omdat het in rekening brengen van inschrijfkosten en met name verlengingskosten tot gevolg heeft dat het aantal inschrijvingen niet onnodig hoog wordt omdat het aantal niet actieve woningzoekenden en niet betrokken woningzoekenden daardoor afneemt. Alleen mensen met een (op termijn) reële verhuiswens zijn bereid deze kosten te betalen. Ik ondersteun daarom van harte de inspanningen van partijen, waaronder Aedes en de Nederlandse Woonbond die momenteel onderzoeken of een eenduidig gemeenschappelijk woonruimteverdeelsysteem haalbaar is.
Kunt u een vernieuwd overzicht verschaffen van alle regionale woonruimteverdeelsystemen, zoals Woningnet, met de daarbij horende inschrijfkosten en jaarlijkse verlengingskosten, zoals u in 2015 ook heeft gegeven?2
Ja, zie het overzicht in de bijlage.3
Wat zijn de verschillen in inschrijfkosten en verlengingskosten tussen 2015 en nu wat betreft de verschillende woonruimteverdeelsystemen en de verschillende woonregio’s? Hoe kunt u deze verschillen verklaren, zowel tussen de systemen als tussen de regio’s?
In 21 van de 34 woonruimteverdeelsystemen zijn de kosten van inschrijving en verlenging gelijk gebleven, waarvan er 7 gratis zijn.
In 10 van de 34 woonruimteverdeelsystemen zijn de kosten verlaagd. Voor inschrijfkosten is dat gemiddeld € 6,33 per woonruimteverdeelsysteem en voor verlengingskosten is dat gemiddeld € 4,31 per woonruimteverdeelsysteem.
In 2 van de 34 woonruimteverdeelsystemen zijn de kosten respectievelijk verhoogd met € 0,45 voor inschrijfkosten en verlengingskosten en € 0,60 voor inschrijfkosten voor 2 jaar.
Omdat woonruimteverdeelsystemen en woningmarktregio’s niet samenvallen kan hiertussen moeilijk een juiste vergelijking gemaakt worden.
Bent u nog steeds van mening dat de kosten voor een woonruimteverdeelsysteem slechts kostendekkend mogen zijn, en welke acties heeft u ondernomen om dit te bewerkstelligen, dan wel te monitoren?
In het algemeen zijn de kosten van inschrijving en verlenging bedoeld om de kosten te dekken die gemaakt worden om het woonruimteverdeelsysteem op te zetten, te onderhouden en draaiende te houden, of daar tenminste een bijdrage aan te leveren. Dit wordt niet alleen beperkt tot het digitale systeem (onder meer het opzetten van een website en het actualiseren met recent aanbod), maar bijvoorbeeld ook tot een klantcontactcentrum voor onder meer administratieve afhandeling van reacties en toewijzingen en het organiseren van bezichtigingen, klachtafhandeling en overige kosten, zoals kantoor en personeel. Daarnaast worden er jaarlijks opnieuw kosten gemaakt omdat de woningzoekende ieder jaar opnieuw wordt ingeschreven. Tenslotte heeft het in rekening brengen van inschrijfkosten en met name verlengingskosten tot gevolg, zoals ik bij vraag 1 en 5 heb aangegeven, dat het aantal inschrijvingen niet onnodig hoog wordt omdat het aantal niet actieve woningzoekenden en niet betrokken woningzoekenden daardoor afneemt. Alleen mensen met een (op termijn) reële verhuiswens zijn bereid deze kosten te betalen. En dus ligt het in de rede om deze kosten niet gratis te maken.
Omdat een eenduidig woonruimteverdeelsysteem de kosten als gevolg van schaalvoordelen mogelijk kunnen drukken ondersteun ik van harte de inspanningen van partijen, waaronder Aedes en de Nederlandse Woonbond om te onderzoeken of een dergelijk gemeenschappelijk systeem valt te realiseren. Niet alleen kunnen daardoor mogelijk de inschrijvings- en verlengingskosten worden verlaagd en voor alle huurders eenduidig worden, een dergelijk systeem draagt daarenboven bij aan de transparantie ten opzichte van de vele systemen die nu naast elkaar bestaan waardoor ook het zoeken door de burger makkelijker wordt. Het voortouw bij de ontwikkeling van een gemeenschappelijke systeem ligt bij corporaties en gemeenten. Dat is in lijn met de Huisvestingswet die er vanuit gaat dat woonruimteverdeling een lokale verantwoordelijkheid is. De realisatie van een eenduidig systeem vergt namelijk ook aanpassingen in de lokale huisvestingsverordeningen.
Regio
Inschrijfkosten
Verlengingskosten
De woningzoeker
€ 16,00 (€ 16,00)
€ 10,00 (€ 10,00)
Almere (WoningNet)
€ 25,50 (€ 25,50)
€ 25,50 (€ 25,50)
Entree
€ 0,00 (€ 0,00)
€ 0,00 (€ 0,00)
Woonkeus DrechtSteden
€ 30,95 (€ 31,70)
€ 19,55 (€ 20,00)
Friesland huurt (ElkienAccolade)
€ 0,00 (€ 0,00)
€ 0,00 (€ 0,00)
Eemvallei (Woningnet)
€ 25,00 (€ 30,00)
€ 10,00 (€ 15,00)
Gooi en Vechtstreek (WoningNet)
€ 15,00 (€ 15,00)
€ 15,00 (€ 15,00)
Groningen (WoningNet)
€ 20,95 (€ 20,50)
€ 20,95) (€ 20,50)
Haaglanden (Woonnet Haaglanden)
€ 12,50 (€ 12,50)
€ 12,50 (€ 12,50)
Holland-Rijnland (Woningnet)
€ 7,50 (€ 10,00)
€ 7,50 (€ 10,00)
Huren in Baarn
€ 18,10** (€ 17,50)**
Wonen in Velsen (IJmondwoning)
€ 10,00 (€ 25,00)****
€ 10,00 (€ 25,00)****
Klik voor Wonen
€ 20,00 (€ 25,00)
€ 10,00 (€ 12,50)
NoordVeluwe
€ 15,00 (€ 15,00)
€ 15,00 (€ 15,00)
Regio Amsterdam (WoningNet)
€ 50,00 (€ 50,00)
€ 8,00 (€ 8,00)
Regio Apeldoorn (Woonkeus-Stedendriehoek)
€ 30,00 (€ 30,00)
€ 0,00 (€ 0,00)
Regio Midden Holland (WoningNet)
€ 23,00 (€ 23,00)
€ 0,00 (€ 0,00)
Regio Utrecht (WoningNet)
€ 25,00 (€ 30,00)
€ 8,00 (€ 9,00)
Rivierenland, Alblasserwaard, Vijfherenland, Bommelerwaard, land van Heusden en Altena (Woongaard)
€ 25,00 (€ 25,00)
€ 10,00 (€ 10,00)
Rijnmond (Woonnet Rijnmond)
€ 10,00 (€ 10,00)*****
€ 10,00 (€ 10,00)
Stadsregio Arnhem-Nijmegen (Entree)
€ 0,00 (€ 0,00)
€ 0,00 (€ 0,00)
SVNK
€ 7,50 (€ 7,50)
€ 7,50 (€ 7,50)
Thuis in de Achterhoek
€ 0,00 (€ 0,00)*****
€ 0,00 (€ 0,00)
Thuis in Limburg
€ 0,00 (€ 0,00)
€ 0,00 (€ 0,00)
Wageningen, Ede, Rhenen en Veenendaal (Huiswaarts)
€ 25,00 (€ 25,00)
€ 10,00 (€ 10,00)
WestFriesland
€ 0,00 (€ 0,00)
€ 0,00 (€ 0,00)
Wonen in Velsen (zie Woonservice IJmond/Zuid-Kennemerland)
(€ 35)***
Woning inzicht
€ 8,00 (€ 13,00)
€ 8,00 (€ 11,00)
Woningnet Hengelo/Borne
€ 15,00 (€ 25,00)
€ 15,00 (€ 15,00)
Woningbureau Maastricht (zie Thuis in Limburg)
(€ 32,00)
(€ 0,00)
Woonbureau Almelo
€ 25,00 (€ 25,00)
€ 10,00 (€ 10,00)
Wooniezie
€ 0,00 (€ 0,00)
€ 0,00 (€ 0,00)
Woonmatch Kop NH
€ 15,00 (€ 25,00)
€ 0,00 (€ 0,00)
WoonService Den Bosch
€ 10,00 (€ 15,00)*****
€ 10,00 (€ 15,00)
Woonservice IJmond/Zuid-Kennemerland
€ 10,00 (€ 38,00)**
€ 10,00 (€ 38,00)*
Zuidwestwonen.nl
€ 17,50 (€ 17,50)
€ 17,50 (€ 17,50)
* de kosten zijn vijf jaar geldig en daarna met een verlenging van 3 jaar.
** voor 2 jaar
*** voor 5 jaar
**** per optie
***** onjuist cijfer 2016 gecorrigeerd
Bent u inmiddels van mening dat de verschillen tussen de inschrijf- en verlengingskosten te groot zijn, en dat het eerlijker is als deze kosten zo laag mogelijk en uniform zijn in het hele land? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid u in te spannen voor één woonruimteverdeelsysteem voor (sociale) huurwoningen in ons land, zodat (toekomstige) huurders zich slechts op één plek in hoeven te schrijven en de kosten gedrukt kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De stijging van de woonlasten |
|
Albert van den Bosch (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Kopers en huurders zien de woonlasten stijgen»?1
Ja. Ik heb kennisgenomen van het artikel.
In hoeveel gemeenten is er afgelopen jaar sprake geweest van lokale lastenverzwaring? Kunt u daarvan een overzicht verstrekken met daarin de lokale lastenstijging per gemeente afgezet tegen de indexatie?
De ontwikkeling van de lokale lasten volgen wij met behulp van de jaarlijkse atlas van de lokale lasten van het COELO. Daarin staan de lokale lasten uitgesplitst per categorie. Aangezien het per inwoner of bedrijf verschilt hoeveel en welke lokale lasten moeten worden betaald, is het lastig een uitspraak te doen over het aantal gemeenten waarin afgelopen jaar sprake was van een lastenverzwaring of een dergelijk overzicht te verstrekken.
Kunt u toelichten of er, naast de onderzochte 37 grotere gemeenten, ook voor kleinere gemeenten eenzelfde stijgend patroon in de gemeentebelasting te zien is? Zo ja, wat vindt u hiervan? Zo nee, bent u bereid om dit inzicht te geven?
Voor een beeld van de andere gemeenten zal gewacht moeten worden op het verschijnen van de 2019 editie van de COELO atlas van de lokale lasten. Gewoonlijk verschijnt de atlas van de lokale lasten eind maart met daarin de cijfers van alle gemeenten. Het beeld voor de andere gemeenten is dan ook beschikbaar.
Hoeveel stijgen de gemeentelijke woonlasten gemiddeld (in euro’s) voor verschillende soorten huishoudens?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2, baseren wij ons op de COELO atlas van de lokale lasten. Daarin wordt geen uitsplitsing gemaakt voor verschillende soorten huishoudens.
Kan ingegaan worden op de grootste uitschieters? Waarom stijgen de lasten in deze gemeenten zo fors?
De democratisch gekozen volksvertegenwoordigers hebben het in de gevallen van uitschieters noodzakelijk geacht een dergelijke stijging door te voeren. Ik zal enkele voorbeelden aanhalen en toelichten op basis van de afwegingen die gemeenten hierover zelf hebben bekendgemaakt. Sommige gemeenten achten zich genoodzaakt tot een verhoging doordat geen rekening gehouden is met een korting uit het gemeentefonds en de nieuwe gemeenteraad vanaf 2019 de mogelijkheid geboden is zelf te beslissen wat er met de gecreëerde ruimte dient te gebeuren, hierdoor vindt er een stijging plaats. Andere gemeenten hebben de woonlasten lang laag kunnen houden door de verkoop van eigen bezittingen. Echter, de verkoopopbrengsten zijn niet meer toereikend om aan de wensen van de lokale volksvertegenwoordigers te kunnen voldoen. Als gevolg daarvan achten deze gemeenten zich genoodzaakt tot een verhoging. Tot slot zijn er gemeenten die de lasten verhogen als gevolg van een toename van de kosten van groenvoorzieningen, Jeugdzorg, uitkeringen, Wmo en / of personeel.
Kan elke gemeente onbeperkt de lokale lasten verhogen? Zo nee, welke beperkingen zijn er vanuit het Rijk op de financiële beleidsvrijheid van de lokale overheid op de verschillende belastingen en retributies? Kan hierbij ingegaan worden op de Wet houdbare overheidsfinanciën (Wet HOF) en de rol en de effectiviteit van de macronorm?
Het is niet mogelijk dat gemeenten de lokale lasten onbeperkt verhogen. Voor bepaalde belastingen zijn gemeenten bijvoorbeeld gebonden aan het feit dat ze maximaal kostendekkend mogen zijn, hierbij kan gedacht worden aan de baatbelasting, de rioolheffing, de afvalstofheffing en rechten/leges. De democratisch gekozen vertegenwoordigers van de inwoners zorgen ervoor dat de lokale lasten niet meer stijgen dan door de gemeenteraad acceptabel wordt geacht. De lokale democratie stelt immers de belastingtarieven vast.
Het Rijk en de gemeenten hebben een bestuurlijke afspraak gemaakt (de macronorm ozb) die aangeeft hoe hoog de maximale jaarlijkse stijging van de totale ozb-opbrengsten van alle gemeenten tezamen mag zijn. Dit betreft een afspraak omtrent de ontwikkeling van de totale ozb-opbrengsten van alle gemeenten. Voorts vloeien uit de Wet HOF geen beperkingen voort die medeoverheden beperken in het verhogen van lokale lasten. De Wet HOF ziet namelijk op de schuldpositie van medeoverheden.
Klopt het dat in gemeenten de lokale lasten het laatste jaar zijn gestegen? Wat ligt volgens u ten grondslag aan deze lasten en wat kunt u doen om de lokale lasten niet verder te laten stijgen?
Dat klopt voor sommige gemeenten. De achterliggende oorzaak ligt bijvoorbeeld in een stijging van de afvalstoffenbelasting die gemeenten doorberekenen aan de inwoners. Het is niet aan het Rijk om de lokale lasten niet verder te laten stijgen als de inwoners van een gemeente hebben bepaald, door hun democratisch gekozen vertegenwoordigers in de gemeenteraad de belastingverordening te laten vaststellen, dat zij de lastenstijging acceptabel dan wel noodzakelijk achten.
Deelt u de mening dat in tijden waarin mensen moeten gaan voelen dat het beter gaat, de oplopende lokale lasten het tegenovergestelde doel bereiken? Zo nee, waarom niet? Bent u voornemens de forse stijging van de woonlasten te bespreken met de gemeenten? Zo nee, waarom niet?
Oplopende lokale lasten zouden in potentie afbreuk kunnen doen aan het landelijk gevoerde fiscale koopkrachtbeleid. Vooralsnog staat echter niet vast dat dit het geval is. In het licht hiervan zien wij geen aanleiding tot het voeren van gesprekken hierover met gemeenten.
Wat vindt u van het feit dat in Amsterdam de woonlasten met ruim 11% stijgen, terwijl in bijvoorbeeld Assen de woonlasten omlaag gaan? Vindt u dit een wenselijke ontwikkeling? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe ziet u deze ontwikkeling in vergelijking met het kabinetsstreven om iedere Nederlander in de portemonnee te laten voelen dat het echt beter gaat met de economie?
De gemeentelijke woonlasten worden autonoom vastgesteld door gemeenten, mede afhankelijk van de kosten van de voorzieningen die de gemeenten bieden. De COELO Atlas 2018 merkt in het specifiek geval van Amsterdam op «dat het in 2017 de laagste netto gemeentelijke woonlasten had van alle gemeenten. Ook is het zo dat gemeenten met relatief waardevol onroerend goed, zoals Amsterdam, een lagere algemene uitkering ontvangen van het Rijk, waardoor zij geacht worden zelf meer belasting te heffen». De afweging om de gemeentelijke woonlasten te verhogen hangt dus sterk af van dergelijke, lokale, omstandigheden. In het licht hiervan kan het Rijk geen oordeel vellen over de verschillen in de stijging van gemeentelijke woonlasten per gemeente, noch over de wenselijkheid hiervan.
Met de in het Regeerakkoord afgesproken verlaging van de inkomstenbelasting beoogt het kabinet om de Nederlandse bevolking te laten voelen dat het goed gaat met de economie. De laatste raming voor de koopkrachtontwikkeling in 2019 ziet er in dat opzicht gunstig uit. Maar het kabinet kan nooit voorspellingen of beloften doen over de individuele portemonnee van huishoudens. Want net zoals de ontwikkeling van de lokale lasten verschilt per gemeente, verschilt ook het totale mandje van de inflatie per huishouden. We hebben immers niet allemaal hetzelfde consumptiepatroon. Bovendien verschilt de loonontwikkeling tussen verschillende CAO’s, en maken huishoudens veranderingen in hun persoonlijke omstandigheden door (trouwen, scheiden, kinderen, promotie, baanverlies etc) die in de meeste gevallen een veel grotere invloed hebben op de portemonnee van huishoudens dan het inkomensbeleid van het kabinet. Voor individuele huishoudens kan het saldo van al deze ontwikkelingen daarom minder gunstig, maar in veel gevallen ook gunstiger uitpakken dan de algemene trend laat zien.
Bent u naar aanleiding van dit nieuwsbericht voornemens om extra maatregelen te nemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke?
De keuzes ten aanzien van de ontwikkeling van de lokale heffingen worden genomen door de democratisch gekozen vertegenwoordigers van de inwoners. Deze keuzes komen tot stand met inachtneming van de lokale wensen en opgaven. Deze democratisch gekozen vertegenwoordigers zijn dan ook bij uitstek in staat om een afgewogen keuze hierin te maken en daarover verantwoording af te leggen gedurende het democratische proces. Ik zie geen aanleiding daarin te treden.
Wilt u de vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bewijs dat door Airbnb de huizenprijzen stijgen |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het onderzoek van de Vrije Universiteit en berichten daarover dat bewezen is dat huizen duurder worden door Airbnb-verhuur?1 2
Ik heb kennisgenomen van dit onderzoek dat betrekking heeft op de woningmarkt in Los Angeles. Uiteraard is de woningmarkt in Amsterdam anders dan in Los Angeles en kunnen deze onderzoeksresultaten niet een op een vertaald worden naar de situatie in Amsterdam. De daadwerkelijke effecten van toeristische verhuur op de huur- en koopprijzen in Amsterdam zijn van veel factoren afhankelijk en kan derhalve niet alleen worden toegeschreven aan toeristische verhuur. Een belangrijke factor die de invloed op de huizenprijzen tegen gaat is dat inkomsten uit toeristische verhuur niet behoren tot het bestendig inkomen dat bepalend is voor de leencapaciteit voor de aankoop van een woning. Daarnaast geldt dat gemeenten voorwaarden kunnen stellen aan toeristische verhuur die bijvoorbeeld het maximaal aantal verhuurdagen te beperken en daarmee de inkomsten uit deze verhuur kunnen inperken.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie Koerhuis/Beckerman, die met algemene stemmen is aangenomen in de Tweede Kamer, om woonfraude via Airbnb als economisch delict te kunnen aanpakken?3
Wat betreft de motie van lid Koerhuis en Beckerman over de aanpak van illegale kamerverhuur op Airbnb heb ik uw Kamer bij brief van 13 maart 2019 het volgende gemeld. Tegen illegale kamerverhuur kan op basis van de Huisvestingswet 2014 worden gehandhaafd. Het probleem met illegale kamerverhuur via digitale platforms als Airbnb is dat de aanbieder en het adres van de aangeboden kamer niet direct zichtbaar zijn, waardoor het toezicht en de handhaving worden bemoeilijkt. Het wetsvoorstel moet daar verandering in gaan brengen door middel van een registratieplicht. Daardoor wordt zowel de aanbieder als het adres van de kamer die wordt aangeboden kenbaar voor de gemeente. Daarnaast kan illegale kamerverhuur ook worden bestreden via de Wet ruimtelijke ordening. Voor kamerverhuur kan op basis van de bestemmingsplannen immers een omgevingsvergunning voor het afwijken van de woonbestemming noodzakelijk zijn. Handhaving kan met bestuursdwang, maar is ook strafbaar gesteld als economisch delict.
Zoals ik in de genoemde brief heb aangegeven sluit de motie Beckerman en Moorlag, die de regering verzoekt gemeenten behulpzaam te zijn bij het maken van afspraken met platforms, aan bij de uiteengezette aanpak. Daarnaast heb ik aangegeven dat ik met de betrokken platforms en gemeenten in gesprek ben over het verwijderen van advertenties indien blijkt dat er daadwerkelijk sprake is van illegale content. Dit is op grond van bestaande wetgeving niet vrijblijvend voor platforms.
Het wetsvoorstel tot wijziging van de Huisvestingswet 2014 in verband met de aanpak van ongewenste neveneffecten van toeristische verhuur van woningen wordt nog deze maand via internet ter consultatie aangeboden.
Is het inmiddels makkelijker voor gemeenten om afspraken te maken met bedrijven als Airbnb om ervoor te zorgen dat zij zich houden aan de gemeentelijke regels omtrent toeristische verhuur en meewerken aan het achterhalen van gegevens van verhuurders? Zo nee, waarom niet en op welke manier(en) heeft het ministerie geholpen?4 5
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer komt de (aanvullende) wetgeving voor toeristisch verhuur via platforms als Airbnb naar de Tweede Kamer, zodat stijging van huizenprijzen, onttrekking van de woningvoorraad, overlast en oneerlijke concurrentie kunnen worden aangepakt, wat door u als «wenselijk en nodig» is bestempeld? En hoe ziet het door u aangekondigde ICT-ontwerp eruit?6
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om de huizenprijsontwikkeling in verschillende Nederlandse gemeenten en buurten met toeristische platforms als Airbnb te monitoren, zoals in Los Angeles is gebeurd, en de Kamer hierover te informeren?
Ik vind het belangrijk dat de Nederlandse woningmarkt toegankelijk, betaalbaar en stabiel is. Dit blijf ik dan ook monitoren. Samen met het Kadaster, DNB en Amsterdam Business School Finance Group van de Universiteit van Amsterdam onderzoek ik daarom in hoeverre sprake is van een prijseffect op woningen door de toenemende activiteit van particuliere beleggers in stedelijke gebieden. Het onderzoek geeft het meer inzicht in het prijseffect door particuliere beleggers in de stedelijke gebieden. Wanneer uit het onderzoek zou blijken dat er sprake is van een prijsopdrijvend effect, bijvoorbeeld door toeristische verhuur, kan dit een aanwijzing zijn voor de verdringing van starters van de woningmarkt, en voor andere risico’s. Ik informeer uw Kamer hier later dit jaar over.
Het bericht dat er extra huurwoningen nodig zijn voor asielzoekers in Westland |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Extra huurwoningen nodig voor asielzoekers»?1
Ja.
Klopt het dat er met dezelfde tijd en moeite meer tijdelijke huisvesting kan worden geplaatst dan vaste huisvesting kan worden gebouwd? Zo ja, deelt u de mening dat tijdelijke huisvesting voor statushouders kan helpen om de druk van de overvolle azc's en de woningmarkt te halen?
Naar mijn mening kunnen flexibele en tijdelijke oplossingen inderdaad dienen om de druk op de asielzoekerscentra en de woningmarkt te verminderen. Lokale omstandigheden zijn bij de keuze voor het type oplossing doorslaggevend. Gemeenten zijn namelijk primair verantwoordelijk om de nodige maatregelen te treffen om de druk op de woningmarkt zoveel mogelijk tegen te gaan, met name door middel van prestatieafspraken met corporaties.
Herkent u het signaal dat tijdelijke huisvesting van statushouders meer moeite en geld kost als er geen leegstaande kantoorpanden beschikbaar zijn voor transformatie in een gemeente, zoals in de gemeente Westland?
Als er geen leegstaande kantoorpanden beschikbaar zijn voor transformatie kunnen onder meer modulaire bouw, kamergewijze verhuur, verplaatsbare woningen en het huisvesten van meerdere vergunninghouders in één woning als mogelijke oplossingen dienen om deze doelgroep, al dan niet tijdelijk, te huisvesten. Het is aan gemeenten om een afweging te maken welke mogelijke oplossing het meest haalbaar en passend is, waarbij ik veronderstel dat ook benodigde financiële middelen en inzet worden meegewogen.
Bent u bereid om het in het artikel genoemde probleem onderdeel te laten worden van de landelijke pilots en het beschikbare budget om ervaring op te doen met flexibele, tijdelijke en sobere woonoplossingen voor statushouders, bijvoorbeeld in combinatie met arbeidsmigranten en/of studenten?
Op 29 mei jl. heeft de Minister van BZK uw Kamer de Stimuleringsaanpak Flexwonen2 aangeboden, waarin is aangekondigd een pakket aan maatregelen te treffen om de bouw van flexibele en tijdelijke woningen te bevorderen. Het gaat onder meer om een vrijstelling op de verhuurderheffing en het mogelijk maken van een langere exploitatieperiode. Ook ondersteun ik met zogeheten versnellingskamers gemeenten bij nieuwe of vastgelopen projecten en bestaat er de mogelijkheid een beroep te doen op de kennis en kunde van het Expertteam Woningbouw voor meer ondersteuning.
Ook is inmiddels de woondeal Zuidelijke Randstad tot stand gekomen waarin specifieke maatregelen zijn opgenomen op het gebied van flexwonen. Zo wordt er actief gezocht naar locaties voor de realisatie van flexibele of tijdelijke woningen, vinden er pilots plaats in Rotterdam en in Den Haag en voor flexwonen in kleinere gemeenten en is de provincie een programma gestart voor de huisvesting van arbeidsmigranten.
Specifiek voor de gemeente Westland zal in samenwerking met RVO een versnellingskamer worden georganiseerd. Daarnaast zal in samenwerking met het Planbureau voor de Leefomgeving worden gezocht naar geschikte locaties.
Het bericht dat duizenden mensen illegaal op een vakantiepark op de Veluwe wonen |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Duizenden bewoners vakantieparken illegaal»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de meeste mensen die op vakantieparken recreëren en verblijven zich gewoon aan de regels houden? Zo nee, waarom niet?
De meeste mensen die op vakantieparken recreëren zullen dit met goede intenties doen. Er zijn echter ook mensen die doelbewust de regels overtreden.
Deelt u de mening dat de Actie-agenda vakantieparken 2018–2020 niet de ruimte moet geven aan foute groepen om ondermijnende activiteiten op vakantieparken te ontplooien? Zo ja, op welke wijze gaat u dit voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Uiteraard moeten groepen mensen die op wat voor manier dan ook ondermijnende activiteiten ondernemen aangepakt worden. De aanpak van criminelen en overlastgevers is een verantwoordelijkheid van de lokale driehoek, waar ook de Regionale Informatie en Expertise Centra (RIEC’s) en het Landelijke Informatie en Expertise Centrum (LIEC) een belangrijke rol bij spelen.
Met de actie-agenda vakantieparken 2018–2020 zetten we ook in op een gezamenlijke aanpak van ondermijnende activiteiten op vakantieparken. Zo worden er pilots gestart om beter zicht te krijgen op de ondermijningsproblematiek op vakantieparken en worden de reeds opgedane ervaringen met bijvoorbeeld de toepassing van het monitoringsinstrument «ondermijning en handhaving» van het RIEC Zeeland West-Brabant en Oost-Brabant verder verspreid. Ook worden de mogelijkheden voor een landelijke voorziening voor een (digitale) nachtregistratie verkend.
Kunt u een kwantitatief overzicht naar de Kamer sturen van vakantieparken waar gewoon gerecreëerd en verbleven wordt, en vakantieparken waar volgens gemeentelijke regels te veel verbleven en illegaal gewoond wordt en ondermijnende activiteiten plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
Op landelijk niveau is geen kwantitatief overzicht beschikbaar van vakantieparken waar permanente bewoning plaatsvindt. Het CBS registreerde in 2018 1.536 huisjesterreinen en 2.801 kampeerterreinen. Hoe vakantieparken worden gebruikt wordt echter niet door hen geregistreerd. Ook een kwalitatief overzicht per park naar de mate van permanente bewoning en ondermijnende activiteiten die daar plaatsvinden is niet op landelijk niveau beschikbaar. De ervaring leert dat het ook voor lokale overheden lastig kan zijn om een volledig beeld te verkrijgen van de activiteiten die op parken plaatsvinden.
Zoals ik uw Kamer reeds schreef2, blijkt uit onderzoeken van ZKA Leisure Consultants dat ongeveer een derde van de vakantieparken in Nederland geen toeristisch toekomstperspectief heeft. Daardoor kan verhuur voor permanente bewoning een aantrekkelijk alternatief kan zijn. Verder blijkt uit onderzoek van ZKA Leisure Consultants dat op een kleine tien procent van de parken sprake zou zijn van ernstige en een verontrustende veiligheids- en leefbaarheidsproblematiek.
Kunt u een kwalitatief overzicht per vakantiepark naar de Kamer sturen waar volgens gemeentelijke regels te veel verbleven en illegaal gewoond wordt en ondermijnende activiteiten plaatsvinden, zoals u ook heeft gedaan in uw brief met Kamerstuknummer 32 847, nr. 462? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat de oplossing voor vakantieparken waar te veel verbleven en illegaal gewoond wordt per gemeente verschilt? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik. De uiteindelijke aanpak voor vakantieparken is een lokale afweging en keuze, die per gemeente en per park kan verschillen. Ik verwacht dat partijen daar passend binnen het gebied en met oog voor de vereisten van een goede ruimtelijke ordening een weloverwogen keuze maken en zoeken naar integrale maatwerkoplossingen, per park en per bewoner.
Deelt u eveneens de mening dat tijdelijke huisvesting een belangrijke oplossing kan zijn voor het tekort aan woningen? Zo ja, op welke wijze gaat u dit mogelijk maken? Zo nee, waarom niet?
Tijdelijke en flexibele huisvesting kan inderdaad een oplossing zijn voor het verlichten van de druk op de woningmarkt. Ik zie dat er steeds meer flexibele woonvormen worden gerealiseerd die speciaal bedoeld zijn voor mensen die snel, betaalbaar en vaak maar tijdelijk een woning nodig hebben. Deze ontwikkeling juich ik toe en stimuleer ik ook middels onderzoek, pilots en de ontwikkeling van instrumenten die op verschillende manieren behulpzaam voor gemeenten kunnen zijn.
Bent u gemeenten aan het ondersteunen om gemeentelijke regels en openbare orde op vakantieparken te handhaven? Zo nee, bent u bereid dat te doen, zoals u dat ook doet binnen het beleidskader voor woonwagenbewoners?
De taken op het gebied van ruimtelijke ordening en het woonbeleid behoren tot de verantwoordelijkheden van lokale overheden. De aanpak van vakantieparken is daarom een lokale afweging en keuze. Lokaal kan ook het beste zicht op de situatie op vakantieparken ontstaan. Uiteraard ondersteun ik gemeenten en provincies bij het maken van hun afwegingen.
Met de actie-agenda vakantieparken heeft de samenwerking en ondersteuning verder vorm gekregen. Zo ondersteun ik provincies en gemeenten onder meer door de ontwikkeling van een informatiefundament bij het verkrijgen van beter inzicht in aantal, aard en omvang van vakantieparken en de daar aanwezige problematiek. Daarnaast start ik in samenwerking met Platform31, het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het VNG Kenniscentrum Handhaving en Naleving een leerkring voor en met decentrale overheden over vakantieparken met daarin aandacht voor de vijf doelstellingen van de actie-agenda vakantieparken. De leerkring ondersteunt decentrale overheden onder meer bij het opstellen van een regionale/provinciale en integrale visie op vakantieparken en het maken van de vertaalslag hiervan naar de uitvoering. Verder wordt via een aantal pilots met (big) data-analyses meer inzicht verkregen in de ondermijningsproblematiek.
Vragen van het lid Beckerman (SP) aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over privacy schending van woningzoekenden |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht dat woningcorporaties en woonruimteverdeelsystemen, zoals Woonnet Haaglanden, handelen tegen de nieuwe privacywet, de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG), door woningzoekenden al bij inschrijving om een inkomensverklaring te vragen?1 Wat is uw reactie daarop?
Ik heb kennis genomen van deze berichtgeving. Het oordeel of deze – samenwerkingsverbanden van – corporaties in strijd handelen met de AVG komt toe aan de Autoriteit Persoonsgegevens (AP).
Corporaties mogen bij het uitvoeren van hun taken het inkomen van aankomende huurders toetsen, bijvoorbeeld omdat voor sommige woningen een inkomensgrens geldt. Dit laatste betreft onder meer de passendheidseisen uit de Woningwet die corporaties verplichten zich bij de toewijzing van een woning te vergewissen van het inkomen van het betreffende huishouden. Deze gegevens mogen bij toewijzing niet ouder zijn dan twee jaar.
Volgens de berichtgeving van Kassa zouden sommige corporaties en woonruimteverdelers zoals Sociale Verhuurders Haaglanden (SVH, «Woonnet») burgers al bij inschrijving als woningzoekende om inkomens- en andere gegevens vragen. SVH heeft in reactie laten weten dat zij burgers hiertoe echter pas verplichten als zij reageren op een woning en een toewijzing op handen is. Burgers die zich willen inschrijven om daarmee wachttijd op te bouwen, hoeven deze gegevens dus nog niet aan te leveren, geeft SVH aan. Hoe andere corporaties en woonruimteverdelers hiermee omgaan is mij op basis van de mij beschikbare gegevens niet bekend.
Corporaties die vooruitlopend op een toewijzing vragen om persoonsgegevens moeten hiervoor op grond van de AVG altijd een wettelijke grondslag hebben. De AP wijst erop dat corporaties zelf verantwoordelijk zijn voor de naleving van de privacywetgeving, waarbij brancheorganisaties kunnen helpen bij de vormgeving van een goed privacybeleid. In dit verband is van belang dat Aedes de AVG Routeplanner voor woningcorporaties heeft gepubliceerd. Dit instrument geeft inzicht in de belangrijkste wettelijke verplichtingen en legt concreet uit welke maatregelen een corporatie moet nemen om aan die verplichtingen te voldoen. Verder moeten corporaties zorgvuldig omgaan met gevoelige persoonsgegevens.
Brancheorganisaties kunnen kwesties ook aan de AP voorleggen, hetgeen SVH inmiddels ook heeft gedaan. Ik heb begrepen dat de SVH hun werkwijze zullen aanpassen, indien de AP zou oordelen dat deze strijd oplevert met de AVG. Ik heb Aedes gevraagd om het oordeel van de AP over de betreffende corporatiepraktijk alsdan breed onder de aandacht van de leden te brengen, zodat zij zo nodig eveneens een andere werkwijze kunnen invoeren.
Woningzoekenden kunnen zich met eventuele vragen of klachten richten tot het Informatie en Meldpunt Privacy van de AP. De AP neemt alle klachten in behandeling en kan zo nodig onderzoek kan instellen bij de betreffende corporatie.
Hoeveel woningcorporaties vragen van woningzoekenden hun inkomensgegevens te uploaden, terwijl deze pas nodig zijn bij de toewijzing van een woning, waar gemiddeld negen jaar op moet worden gewacht? Hoe gaat u ervoor zorgen dat corporaties hiermee stoppen?
Ik beschik niet over informatie waarmee ik deze vraag zou kunnen beantwoorden. Bovendien kunnen de uitvoering en digitaliseringsgraad van woonruimteverdeelsystemen per corporatie variëren, zodat de wijze en het moment van opvragen van gegevens niet overal hetzelfde zullen zijn. Ook de gemiddelde wachttijden verschillen per corporatie.
Zoals in mijn vorige antwoord echter ook vermeld, zijn corporaties bij woningtoewijzing gehouden aan de eisen van de privacywetgeving. De AP bepaalt als onafhankelijk toezichthouder zelf of en in welke gevallen zij nader onderzoek doet. Indien de AP zou oordelen dat de door sommige corporaties gehanteerde werkwijze in strijd met de privacywetgeving is, zal ik Aedes zoals gezegd vragen dit standpunt breed te communiceren, opdat corporaties hun toewijzingspraktijk kunnen wijzigen.
Hoe en op welke termijn gaat u ervoor zorgen dat woonruimteverdeelsystemen, zoals Woonnet, niet om inkomensverklaringen vragen van woningzoekenden die niet noodzakelijk zijn? Bent u bereid om zowel organisaties met woonruimteverdeelsystemen als woningcorporaties op de AVG te wijzen en de privacy van woningzoekenden en huurders te eerbiedigen?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik u naar mijn voorgaande antwoorden.
Zijn er mensen geweigerd voor inschrijving omdat ze teveel verdienen of zijn mensen geweigerd omdat ze hun inkomensgegevens niet willen delen? Zo ja, hoeveel zijn dit er, en hoe worden deze mensen gecompenseerd voor de verloren tijd, bijvoorbeeld door extra wachtpunten of -tijd toe te kennen?
Ik beschik niet over (cijfermatige) informatie aan de hand waarvan ik deze vragen kan beantwoorden. Van corporatiezijde is benadrukt dat zij woningzoekenden met een (te) hoog inkomen wel inschrijven, maar dat zij hun vanwege de toewijzingseisen uit de Woningwet vaak geen woning kunnen toewijzen. Het verstrekken van inkomensgegevens door (aspirant-)huurders bij toewijzing van een sociale huurwoning is wettelijk verplicht.
Een Arrest van het Gerecht |
|
Paul Smeulders (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het Arrest van het Gerecht?1
Ja.
Deelt u de analyse dat uit deze uitspraak blijkt dat de Europese Commissie Nederland vroeg om de doelgroep voor sociale huisvesting te beperken tot een doelgroep van sociaal achtergestelde groepen, maar dat Nederland zelf een inkomensgrens voorstelde en dat Nederland dus ook zelfstandig kan besluiten de inkomensgrens te wijzigen? Zo nee, waarom niet?
Nederland had geen volledige vrijheid bij de voorstellen. De Europese Commissie (EC) moest instemmen met de voorstellen en daarvoor was een duidelijk afbakening van de doelgroep nodig. Bij het vormgeven van een duidelijke definitie voor sociale huisvesting in Nederland was door de Europese Commissie nadrukkelijk gewezen op haar besluit Housing Finance Agency (HFA, Ierland) dat onder andere een inkomenseis stelt en waarbij de Europese Commissie had vastgesteld dat de sociale rechtvaardiging van de Ierse DAEB-status was gebaseerd op strengere criteria dan in het Nederlandse stelsel werd toegepast.
De voorstellen waarmee de Europese Commissie uiteindelijk kon instemmen, inclusief de inkomensgrens, zijn door de Europese Commissie vastgelegd in haar beschikking. In haar uitspraak heeft het Gerecht bevestigd dat deze rechtsgeldig zijn. De regering is dan ook gehouden de beschikking uit te voeren.
Deelt u de analyse van het Gerecht dat er wellicht alternatieven voor een inkomensgrens mogelijk waren? Zo nee, waarom niet?
Als het gaat om een dienst van algemeen economisch belang waarbij compensatie wordt gegeven vanwege sociale doelstellingen, moet er sprake zijn van een afgebakende groep. De regels over diensten van algemeen economisch belang spreken over huisvesting voor «achterstandsgroepen of sociaal kansarme groepen die, door solvabiliteitsbeperkingen, geen huisvesting tegen marktvoorwaarden kunnen vinden». Het stellen van een inkomensgrens bleek het enige middel om deze groep objectief af te bakenen. Een inkomensgrens wordt ook gebruikt voor bijvoorbeeld de huurtoeslag.
Kunt u aangeven waarom Nederland een inkomensgrens voorstelde? Is hierbij voldoende oog geweest voor de problemen van huishoudens met een middeninkomen op de woningmarkt? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op de vraag waarom een inkomensgrens nodig was, verwijs ik naar bovenstaande antwoorden.
Bij het stellen van de hoogte van de inkomensgrens bij toewijzing van een sociale huurwoning, is oog geweest voor huishoudens met een middeninkomen. In eerste instantie is aansluiting gezocht bij de toen nog bestaande ziekenfondsgrens. Na overleg met uw Kamer is specifiek bezien wat de gemiddelde salarissen zijn van belangrijke maatschappelijk ondersteunende functies zoals politie, brandweer en zorg. Op grond daarvan is de aanvankelijk voorgestelde inkomensgrens voor de toewijzing van een sociale huurwoning verhoogd naar € 33.000,- met een jaarlijkse indexering. Zoals in de beschikking van de Europese Commissie van 15 december 2009 is geformuleerd, zou onder deze definitie circa 43% van de Nederlandse bevolking vallen. Bovendien is ruimte gehouden voor woningcorporaties om 10% van de sociale huurwoningen die vrijkomen toe te wijzen aan woningzoekenden boven deze inkomensgrens. Daardoor kunnen in bijzondere gevallen, toch DAEB-woningen worden toegewezen aan een huishouden met een middeninkomen.
Deelt u de analyse dat uit de processtukken van de eerder genoemde rechtszaak blijkt dat de Europese Commissie heeft aangegeven dat Nederland de steunregeling aan woningcorporaties, waar de inkomensgrens onderdeel van is, altijd kan wijzigen en dat, indien een wijziging voldoet aan de voorwaarden van het Europese Daeb-besluit (2012/21/EU), Nederland een wijziging niet eens hoeft te notificeren aan de Europese Commissie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom stelt de regering zich steeds op het standpunt dat de inkomensgrenzen niet zonder toestemming van de Europese Commissie kunnen worden gewijzigd?
In het algemeen dient bestaande staatssteun in overeenstemming te zijn met de geldende regels. Met de betreffende lidstaat worden de voorwaarden vastgelegd waaronder naar het oordeel van de Europese Commissie sprake is van geoorloofde steun. Het besluit van de Europese Commissie van 2009 legt vast hoe Nederland de bestaande steun aan woningcorporaties zou aanpassen. Indien daarna een wijziging van bestaande steun wordt voorgesteld, zal deze wijziging in principe moeten worden genotificeerd bij de Europese Commissie. Ook nieuwe steun moet in overeenstemming zijn met de geldende regels, daarbij geldt dat deze onder bepaalde voorwaarden voldoet aan het Europese Daeb-vrijstellingsbesluit (2012/21/EU) en daarmee vrijgesteld zijn van aanmelding. Van deze vrijstelling is gebruik gemaakt bij de aanvullende, tijdelijke en beperkte maatregel om voor 5 jaar 10% toewijzingsruimte te bieden aan middeninkomens tot € 42.436 (prijspeil 2019)
Is het waar dat het volgens Europese regelgeving mogelijk is om de huidige inkomensgrenzen te differentiëren naar woonplaats of woningmarktregio en naar de grootte van een huishouden?
Er is differentiatie en uitruil mogelijk tussen woonplaats en woningmarktregio bij het uitvoeren van de woningtoewijzing binnen de toewijzingsregels. Dit is ook vastgelegd in de wijzigingen van Artikel 48 van de Woningwet in 2015. Een van de voorwaarden die daarbij geldt is dat de totale omvang van de DAEB-doelgroep per saldo niet mag veranderen.
Wat betreft de grootte van het huishouden, onderzoek ik naar aanleiding van afspraken in de Nationale woonagenda de mogelijkheden om binnen de kaders van de Europese regelgeving de huishoudsamenstelling een rol te laten spelen bij toewijzingen in de corporatiesector. Ik zal u hierover informeren bij de evaluatie van de herziene Woningwet.
Hoe zijn de inkomensgrenzen precies tot stand gekomen en wat zijn de precieze juridische grondslagen voor deze inkomensgrenzen? Kunt u hierbij ook precies aangeven hoe de tijdelijk hogere grens voor maximaal 10 procent van de vrijkomende woningen tot stand is gekomen? Kunt u bij de beantwoording van deze vraag zowel de betreffende Europese als ook de nationale regelgeving betrekken?
Voor de beantwoording van de vragen over hoe de inkomensgrenzen tot stand zijn gekomen, zie antwoord 4. Voor de wijze waarop de tijdelijke extra toewijzingsruimte tot stand is gekomen, zie antwoord 5.
Kunt u aangeven of over de tijdelijke verhoging van de inkomensgrens naar 41.000 euro contact is geweest met de Europese Commissie en of deze aanpassing officieel is genotificeerd bij de Europese Commissie? Zo nee, waarom niet?
Voor een antwoord op de vraag over contact met de Europese Commissie over de tijdelijke maatregel, zie antwoord 5. Er was geen officiële notificatie nodig. In het kader van voortgaand overleg over de implementatie van het EC-besluit uit 2009 is de Europese Commissie op de hoogte gesteld van de tijdelijke maatregel.
Hoe kan het zijn dat andere lidstaten, die onder dezelfde Europese regelgeving vallen, een veel ruimere inkomensgrens hebben? Kunt u aangeven welke overwegingen hieraan ten grondslag hebben gelegen?
Mede naar aanleiding van de afhechting van een klacht van de IVBN heeft de Europese Commissie op 14 juli 2005 gevraagd naar de wijze waarop Nederland de dienst van algemeen economisch belang voor sociale huisvesting heeft geregeld. Vervolgens heeft de Europese Commissie eind 2015 een set met algemeen geldende regels over diensten van algemeen economisch belang vastgesteld, met onder andere een Daeb-vrijstellingsbeschikking die voor alle lidstaten geldt. De klacht heeft geleid tot een aparte beschikking over het stelsel van woningcorporaties in Nederland, binnen de Europese Daeb-vrijstellingsbeschikking, die niet geldt voor andere lidstaten. Aanleiding hiervoor is onder meer dat er in Nederland ten tijde van het overleg met de Europese Commissie in verhouding tot andere lidstaten relatief veel woningen in bezit van woningcorporaties waren.
Deelt u de mening dat de hoogte van de inkomensgrens dusdanig zou moeten worden bepaald, dat huishoudens die niet tot de doelgroep behoren voldoende mogelijkheden hebben om in de vrije huursector (of koopsector) een woning te vinden? Zo nee, waarom niet?
In lijn met de huidige definitie, ben ik van mening dat het bij de bepaling van de inkomensgrens gaat om ervoor te zorgen dat huishoudens die door hun inkomen of door andere omstandigheden moeilijkheden ondervinden bij het vinden van hun passende huisvesting binnen de doelgroep vallen. De keerzijde daarvan is dat huishoudens die die mogelijkheid wel hebben, buiten de doelgroep vallen.
Deelt u de mening dat uit onder andere onderzoek van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) blijkt dat bijna een half miljoen middeninkomens, mede door de huidige inkomensgrens, tussen wal en schip zijn komen te vallen op de woningmarkt? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet volledig. In het onderzoek «Middeninkomens op de woningmarkt» heeft het Planbureau voor de Leefomgeving voor verschillende deelgroepen van middeninkomens gekeken hoe groot hun zogenaamde betaalruimte is voor wonen. Zoals ik in de antwoorden op Kamervragen 2017Z15651 (ingezonden 17 november 2017) eerder benoemde, betreft het een theoretische benadering van een inkomensgroep en is geen onderzoek onder woningzoekenden. De betaalruimte is een theoretisch berekend bedrag dat huishoudens na aftrek van allerlei genormeerde uitgaven op basis van Nibud-normen overhouden voor wonen. Middeninkomens hebben een ruimere keus. Bijna 70% van de middeninkomens heeft een koopwoning.
Wel heeft de positie van middeninkomens op de woningmarkt nadrukkelijk mijn aandacht om te voorkomen dat ze tussen wal en schip dreigen te vallen. Om ook te werken aan de beschikbaarheid en keuzevrijheid voor huishoudens met een middeninkomen, zet ik bij de uitvoering van de Nationale woonagenda in op meer middenhuur.
Met oog op betaalbaarheid geldt voor de lagere middeninkomens dat zij op grond van de tijdelijk verhoogde toewijzingsgrens toegang hebben tot een corporatiewoning met een huur onder de liberalisatiegrens. Bovendien onderzoek ik de mogelijkheden om binnen de kaders van Europese regelgeving de huishoudsamenstelling een rol te laten spelen bij het systeem voor toewijzingen in de corporatiesector. Ik zal u hierover informeren bij de evaluatie van de herziene Woningwet.
Deelt u de mening dat een bredere doelgroep voor de sociale huursector kan bijdragen aan het terugdringen van de segregatie en een verbetering van de leefbaarheid in wijken met veel sociale huur? Zo nee, waarom niet?
Corporaties krijgen inderdaad steeds meer te maken met kwetsbare groepen. Het beleid van de gemeente, corporatie en andere betrokken instanties is een belangrijke factor in de vraag of de toename van kwetsbare doelgroepen in een wijk ook leidt tot een toename van overlast. Uit onder andere recent onderzoek van RIGO in opdracht van Aedes «Veerkracht in het corporatiebezit» blijkt dat maatregelen zoals meer differentiatie van de woningvoorraad en het uitvoeren van een sociale buurtaanpak de toename van overlast kan helpen verminderen. Dit geldt ook voor het actief sturen van woningcorporaties op instroom, waaronder op inkomen maar ook op instroom vanuit bijvoorbeeld de GGZ. Het toewijzen van sociale huurwoningen aan een bredere doelgroep is reeds mogelijk binnen de verruimde toewijzingsregel, waarmee 20% sociale huurwoningen kunnen worden toegewezen aan huishoudens met een inkomen boven € 38.035 (prijspeil 2019) waarvan de helft aan huishoudens met een inkomen boven de € 42.436 (prijspeil 2019). Daarnaast kunnen corporaties vanuit de niet-DAEB-tak de woningvoorraad differentiëren en middeninkomens huisvesten.
Bent u bereid, nu duidelijk is dat Nederland zelf de hoogte van de inkomensgrens kan bepalen, te (laten) onderzoeken bij welke inkomensgrens huishoudens (vooral lage middeninkomens) niet langer tussen wal en schip vallen, met andere woorden: bij welk inkomen heeft een huishouden voldoende budget om een huurwoning in de vrije markt te huren? Zo nee, waarom niet?
Het is niet altijd mogelijk om zomaar de hoogte van de inkomensgrens aan te passen zonder dat er sprake is van ongeoorloofde staatssteun, zoals ik toelichtte in antwoord 5. Naar aanleiding van afspraken in de Nationale woonagenda onderzoek ik of het noodzakelijk is de tijdelijke verhoging te verlengen dan wel dat het in de rede ligt om terug te vallen op de inkomensgrens van € 38.035 (prijspeil 2019). Ik zal u hierover informeren bij de evaluatie van de herziene Woningwet.
Bent u bereid om (te laten) onderzoeken of het wenselijk is om de inkomensgrens per woningmarktregio en/of per gezinsgrootte te laten differentiëren? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van afspraken in de Nationale woonagenda onderzoek ik de mogelijkheden om binnen de kaders van de Europese regelgeving de huishoudsamenstelling een rol te laten spelen bij toewijzingen in de corporatiesector. Ik zal u hierover informeren bij de evaluatie van de herziene Woningwet.
Hoe beoordeelt u het feit dat uit navraag bij Aedes blijkt dat corporaties de tijdelijke verhoogde inkomensgrens van 41.000 euro nu slechts beperkt gebruiken en dat de corporaties aangeven dat zij het bedienen van de groep tussen de 36.798 euro en 41.056 euro niet als hun kerntaak zien omdat het een tijdelijke groep betreft en daar lastig beleid op te maken is?
Het benutten van de toewijzingsmogelijkheden voor een bredere doelgroep is onderdeel van de evaluatie van de herziene Woningwet. Woningcorporaties hebben momenteel de mogelijkheden om lokaal te bepalen hoe zij hun toewijzingsbeleid vorm kunnen geven binnen de gestelde wet- en regelgeving. Gemeenten, huurdersorganisaties en woningcorporaties kunnen op lokaal niveau prestatieafspraken maken over het benutten van de toewijzingsmogelijkheden.
Hoe beoordeelt u het feit dat corporaties aangeven dat zij 10% een beperkte marge vinden waar zij snel overheen gaan, zeker bij een laag aantal mutaties, en waarbij zij problemen krijgen met de toezichthouder?
Woningcorporaties hebben volgens de meest recente verantwoordingsinformatie in 2017 de reeds bestaande toewijzingsruimten van 10% aan huishoudens met een inkomen tussen € 38.035 (prijspeil 2019) en € 42.436 (prijspeil 2019) en 10% aan huishoudens met een inkomen boven de € 42.436 (prijspeil 2019) met respectievelijk 2,0% en 2,3% benut. Daaruit volgt niet logischerwijs de conclusie dat 10% een beperkte marge zou zijn. Woningcorporaties kunnen jaarlijks op deze manier duizenden woningen toewijzen, maar dat doen zij slechts zeer beperkt. Dit kan het gevolg zijn van een beleidsmatige keuze van corporaties voor woningtoewijzing aan de doelgroep van huishoudens met een laag inkomen.
Bent u bereid om te onderzoeken of een permanente verhoging van de inkomensgrens kan leiden tot betere slaagkansen voor lage middeninkomens in de corporatiesector? Zo ja, kan dan de huidige toewijzingssystematiek van 80-10-10 aangepast wordt in 90-10? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van afspraken in de Nationale woonagenda onderzoek ik of het noodzakelijk is de tijdelijke verhoging te verlengen dan wel dat het in de rede ligt om terug te vallen op de inkomensgrens van € 38.035 (prijspeil 2019). Ik zal u hierover informeren bij de evaluatie van de herziene Woningwet.
Bent u bereid om in uw beantwoording deze vragen niet samen te vatten maar elk afzonderlijk te beantwoorden?
Ja.
De rechterlijke uitspraak dat de inkomensgrens voor sociale huur omhoog kan |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u de uitspraak van het Europees Gerechtshof in de zaak van vier woningcorporaties tegen de Europese Commissie dat de inkomensgrens voor sociale huur omhoog kan?1 2
Ja, ik ken de uitspraak. Ik deel niet uw conclusie dat de inkomensgrens voor de sociale huur omhoog kan.
Welke lessen of conclusies trekt u uit het feit dat Nederland slechts een afbakening van de doelgroep voor sociale huur hoefde te geven, wat door Nederland zelf is vertaald in een inkomensgrens? Deelt u de mening dat hier een verkeerde interpretatie is gemaakt en kunt u uw antwoord toelichten?
Nederland had geen volledige vrijheid bij de voorstellen. De Europese Commissie (EC) moest instemmen met de voorstellen en daarvoor was een duidelijk afbakening van de doelgroep nodig. Bij het vormgeven van een duidelijke definitie voor sociale huisvesting in Nederland was door de Europese Commissie nadrukkelijk gewezen op haar besluit Housing Finance Agency (HFA, Ierland) dat onder andere een inkomenseis stelt en waarbij de Europese Commissie had vastgesteld dat de sociale rechtvaardiging van de Ierse DAEB-status was gebaseerd op strengere criteria dan in het Nederlandse stelsel werd toegepast. Als het gaat om een dienst van algemeen economisch belang waarbij compensatie wordt gegeven vanwege sociale doelstellingen, moet er sprake zijn van een afgebakende groep. De regels over diensten van algemeen economisch belang spreken over huisvesting voor «achterstandsgroepen of sociaal kansarme groepen die, door solvabiliteitsbeperkingen, geen huisvesting tegen marktvoorwaarden kunnen vinden». Het stellen van een inkomensgrens bleek het enige middel om deze groep objectief af te bakenen.
Hoe oordeelt u over de woorden van uw voorganger, de heer Donner, die als Minister in antwoord op Kamervragen schreef: «(...) zou in feite neerkomen op een verhoging van de inkomensgrens van € 33.614,– maar dan voor huishoudens met meerdere inkomens. Een dergelijke maatregel kan ik niet uitvoeren binnen de beschikking van de Europese Commissie», wat een onjuistheid was en is?3
Ik acht dit antwoord op de vraag of slechts één inkomen kon worden beoordeeld bij het toewijzen van een woning aan een meerpersoonshuishouden nog steeds valide. Het beperkt meetellen van een inkomen bij een meerpersoonshuishouden zou een andere invulling van de beschikking van de Europese Commissie betekenen, terwijl die beschikking (zoals nogmaals bevestigd door het Gerecht) rechtsgeldig is en daarvan niet zomaar kan worden afgeweken.
De inkomensgrenzen voor sociale huur in Frankrijk en Oostenrijk liggen hoger, maar hoe hoog zijn deze precies, en hoe verhoudt dit gegeven zich tot de krappe Nederlandse inkomensgrenzen?
In Frankrijk en Oostenrijk zijn geen universele inkomensgrenzen die zich laten vergelijken met de Nederlandse inkomensgrens: er is tevens differentiatie naar regio en huishoudenssamenstelling. Vaak spelen ook andere lokaal bepaalde criteria een rol bij inkomensgrenzen en woningtoewijzing, vergelijkbaar met urgentie.
In tegenstelling tot in Nederland, zijn Oostenrijkse sociale huurwoningen vaak eigendom van een overheid of van een organisatie die zich het best laat vergelijken met een wooncoöperatie. In Frankrijk en Oostenrijk is soms sprake van projectsteun bij nieuwbouw waarna de huurprijs wordt gebaseerd op de resterende kostprijs in plaats van op woningwaarde. In Nederland bestaat de staatssteun ook uit gunstiger financieringsvoorwaarden op portefeuilleniveau, en daarmee ook voor bestaande woningen. Bovendien is de omvang van de sociale sector en het aandeel huishoudens dat in aanmerking komt voor een sociale huurwoningen in Nederland in verhouding relatief groot.
De verschillen tussen Frankrijk, Oostenrijk en Nederland zijn de aanleiding voor een verschil in voorwaarden waaronder sprake is van geoorloofde staatssteun.
Bent u bereid de inkomensgrenzen voor sociale huur te verhogen en te kiezen voor een andere en bredere afbakening van de doelgroep voor sociale huurwoningen, zodat onder meer tweedeling in wijken kan worden voorkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het toewijzen van sociale huurwoningen aan een bredere doelgroep is reeds mogelijk binnen de tijdelijk verruimde toewijzingsregel, waarmee 20% sociale huurwoningen kunnen worden toegewezen aan huishoudens met een inkomen boven € 38.035 waarvan de helft aan huishoudens met een inkomen boven de € 42.436. Daarnaast kunnen corporaties vanuit de niet-DAEB-tak de woningvoorraad differentiëren en middeninkomens huisvesten.
Welke gevolgen heeft de jarenlange onjuiste interpretatie van verschillende kabinetten van de beschikking van de Europese Commissie, gebaseerd op het argument «het moet van Europa», voor andere adviezen, beschikkingen of richtlijnen die vanuit Europa naar Nederland zijn gekomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel uw mening niet dat er jarenlang sprake was van een onjuiste interpretatie van de beschikking van de Europese Commissie. De voorstellen waarmee de Europese Commissie uiteindelijk kon instemmen, inclusief de inkomensgrens, zijn door de Europese Commissie vastgelegd in haar beschikking. In haar uitspraak heeft het Gerecht bevestigd dat deze rechtsgeldig zijn. De regering is dan ook gehouden de beschikking uit te voeren.
Kunt u uw interpretatie van de Europese richtlijn over ATAD in het licht van de rechterlijke uitspraak uitleggen? Anders gesteld: gaat u uw mening bijstellen en woningcorporaties uitzonderen van het betalen van deze anti-belastingontwijkingsrichtlijn? Kunt u uw antwoord uitleggen, omdat de Staatssecretaris van Financiën eerder stelde: «het EU-recht zoals wij dat zien»?4
Deze rechterlijke uitspraak heeft geen betrekking op ATAD en geeft geen reden om de implementatie van de Richtlijn (EU) 2016/11645 (ATAD1) en de toelichting bij het implementatiewetsvoorstel ATAD1 (Kamerstukken II 2018–2019, 35 026, nr. 38) te herzien.
Bent u samen met uw collega op Financiën bereid om in gesprek te gaan met de Europese Commissie over het uitzonderen van woningcorporaties van de earningsstrippingmaatregel, aangezien u bij deze richtlijn ook een interpretatie hanteert zijnde «het mag niet van Europa», terwijl dat een foutieve interpretatie kan zijn, zoals ook bij de inkomensgrens is gebeurd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals volgt uit het antwoord op vraag 6 en 7, geeft deze rechterlijke uitspraak geen aanleiding om in gesprek te gaan met de Europese Commissie over het uitzonderen van woningcorporaties van de earningsstrippingmaatregel.
Problemen bij de Huurcommissie |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de Huurcommissie de klachtenregen van ontevreden huurders niet aan kan?1
Het is belangrijk dat de Huurcommissie haar werk zorgvuldig uitvoert en dat dit ook binnen een redelijke termijn gebeurt. Het is dan ook zoeken naar de balans.
De Huurcommissie doet haar uiterste best om de doorlooptijden zo kort mogelijk te houden. Zij begrijpt hoe belangrijk het is voor een indiener dat er zo snel mogelijk een uitspraak komt in de zaak. In mijn Kamerbrief over het bericht «Huurcommissie kan klachtenregen van ontevreden huurders niet aan» ga ik uitgebreid in op de sterke toename in het aantal voorgelegde geschillen in 2018 en de daarop genomen maatregelen van de Huurcommissie. Ook leg ik in die brief uit welke aanvullende maatregelen er in de afgelopen maanden voor dit jaar en verder zijn genomen c.q. worden ingezet om de productie gedurende dit jaar en komende jaren te kunnen bijsturen.
In hoeverre zijn de problemen bij de Huurcommissie veroorzaakt door het halveren van de financiële bijdrage door het kabinet?2
De achterstand houdt geen verband met de wijziging in de financiering van de Huurcommissie in 2018.
Wat is ervoor nodig om ervoor te zorgen dat de Huurcommissie de wettelijke termijn(en) kan halen en huurders op tijd en adequaat kan helpen?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht ‘Huurcommissie kan stroom aan klachten niet aan’ |
|
Henk Nijboer (PvdA), Erik Ronnes (CDA), Paul Smeulders (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Huurcommissie kan stroom aan klachten niet aan»?1
Ja.
Hoeveel klachten heeft de Huurcommissie tot nu toe dit jaar ontvangen en hoeveel verwacht de Huurcommissie nog te ontvangen?
De instroom van geschillen vertoonde de laatste jaren een dalende trend. Gelet hierop had de Huurcommissie zich voorbereid op ca. 6.500 geschillen in 2018. De instroom is opgelopen tot ca. 10.000 verzoeken.
Hoe verklaart u de toename van het aantal geschillen? In hoeveel procent van de gevallen is de huurder terecht naar de Huurcommissie gestapt?
Er is geen specifieke oorzaak aan te wijzen voor de hogere instroom van verzoeken in 2018. De instroom van geschillen is afhankelijk van verschillende factoren, zoals door macro-economische factoren (de conjunctuur, de hoogte van de inflatie en daarmee de hoogte van de toegestane huurverhoging) en de keuze van de huurder of verhuurder om het conflict bij de Huurcommissie te beslechten. Ook heeft de Huurcommissie zich de laatste twee jaar actief ingezet op voorlichting aan huurders en verhuurders. Zo werkt zij mee aan de campagne van het Ministerie van BZK «Wegwijs met je huurprijs» om huurders meer inzicht te geven in de regels rond de huurprijs van een woonruimte.
Het jaarverslag (2017) van de Huurcommissie laat zien dat de huurder in dat jaar in 60% van de geschillen in het gelijk is gesteld.
Valt de toename van het aantal geschillen mede te wijten aan verhuurders die steeds agressiever huren verhogen en steeds slechter onderhoud plegen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe lang duurt de behandeling van een klacht gemiddeld? Is de berichtgeving juist dat de behandeling van een klacht soms wel anderhalf jaar duurt? Deelt u de mening dat een dermate lange behandeltermijn onacceptabel is?
De Huurcommissie geeft in haar jaarverslag (2017) aan dat de doorlooptijd in de praktijk uiteenloopt van twee maanden tot incidenteel een jaar. De behandeltermijn is afhankelijk van meerdere factoren. Zie hiervoor mijn antwoord op de vragen 7, 9 en 10, waarin ook wordt stil gestaan bij de modernisering van de dienstverlening van de Huurcommissie. Deze moderne dienstverlening biedt meer mogelijkheden voor de Huurcommissie om samen met huurder en verhuurder tot een snellere zaakbehandeling te komen. Een huurder die belang heeft bij een korte doorlooptijd doet er goed aan om het verzoek digitaal in te dienen, de leges snel te betalen en daarna vlot mee te werken aan het compleet maken van het dossier, het onderzoek in de woning en aan het plannen van de zitting.
Is er een oorzakelijk verband met het in januari jongstleden behandelde wetsvoorstel dat de Huurcommissie moet moderniseren?
Nee. Dit wetsvoorstel is pas per 1 januari 2019 in werking getreden, dus de effecten ervan moeten nog blijken. Het wetsvoorstel beoogt onder meer de positie van de Huurcommissie verder te verstevigen door haar taken uit te breiden en haar dienstverlening beter af te stemmen op de omstandigheden bij het geschil. Zoals het starten met bemiddelen. Ook bevat het voorstel nog een aantal aanpassingen die als doel hebben de governance te moderniseren. Zoals de benoemingsprocedure voor de onafhankelijke leden van de Raad van Advies en zittingsleden.
Wat zijn de gevolgen van een te lange behandeltermijn? Hoe wordt gestimuleerd dat de wettelijke termijnen niet worden overschreden?
Het gevolg van een langere behandeltermijn is dat huurder en verhuurder langer moeten wachten op duidelijkheid over hun geschil en de oplossingsrichting. Dat kan de onderlinge verstandhouding negatief beïnvloeden. Het is belangrijk dat de Huurcommissie haar werk zorgvuldig uitvoert en dat dit ook binnen een redelijke termijn gebeurt. Het is dan ook zoeken naar de balans. De Huurcommissie doet haar uiterste best om de doorlooptijden zo kort mogelijk te houden. Zij begrijpt hoe belangrijk het is voor een indiener dat er zo snel mogelijk een uitspraak komt in de zaak. In mijn Kamerbrief over het bericht «Huurcommissie kan klachtenregen van ontevreden huurders niet aan» ga ik uitgebreid in op de sterke toename in het aantal voorgelegde geschillen in 2018 en de daarop genomen maatregelen van de Huurcommissie. Ook leg ik in die brief uit welke aanvullende maatregelen er in de afgelopen maanden voor dit jaar en verder zijn genomen c.q. worden ingezet om de productie gedurende dit jaar en komende jaren te kunnen bijsturen.
Hoeveel geschillen die aan de Huurcommissie voorgelegd hadden kunnen worden, zijn inmiddels (door de enorme wachttijden) voorgelegd aan de Kantonrechter?
Dat is mij niet bekend. De Huurcommissie ontvangt geen gegevens over gerechtelijke procedures bij de rechter.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de Huurcommissie toegankelijk blijft en de behandeling van klachten binnen de wettelijke termijn afgerond wordt?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat een toegankelijke Huurcommissie, die tijdig uitspraken doet, essentieel is om huurders te beschermen tegen oneerlijke praktijken van malafide verhuurders?
Zie antwoord vraag 7.
Wat moet een huurder doen die geconfronteerd wordt met een te hoge huur maar niet anderhalf jaar kan wachten op een uitspraak?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat huurders slechter af zijn dan huizenbezitters |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat huurders slechter af zijn dan huizenbezitters?1
Huurders en koper zijn groepen die lastig te vergelijken zijn. Ik zal het antwoord hieronder verder toelichten.
Welke verklaring heeft u voor het feit dat 55% van de huurders meer dan 30% van hun netto-inkomen uitgeeft aan woonlasten in vergelijking met het feit dat dit bij slechts 24% van de huiseigenaren het geval is?
In de Staat van de Woningmarkt 2016 (Kamerstuk 32 847, nr. 282) zijn de netto huurquotes van huurders en kopers opgenomen. Hierin is te zien dat de gemiddelde netto huurquote (26,7%) en koopquote (20,1%) van elkaar afwijken doordat het inkomen van woningbezitters bijna twee keer zo hoog is als dat van huurders. Dat heeft weinig met de netto woonlasten van huurders en kopers te maken. Die zijn in 2015 bij huurders lager (gemiddeld € 499 per maand tegen € 670 per maand bij kopers), maar kopers hebben gemiddeld een aanzienlijk hoger inkomen dan huurders (€ 46.200 tegenover € 24.800 in 2015). Wanneer gekeken wordt naar de verschillen in huur- en koopquote dan blijkt dat de huurquote bij gelijke inkomens in het algemeen niet hoger is dan de koopquote.
Welke concrete stappen gaat u zetten om deze tweedeling op de woningmarkt op te lossen en te voorkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel uw mening niet dat er sprake is van een tweedeling op de woningmarkt. Ik vind het belangrijk dat de woonlasten van zowel huurders als kopers passen binnen het inkomen dat zij hebben.
Wat gaat u doen om de koopkracht van huurders te verbeteren, aangezien het Nibud eerder berekende dat, gemiddeld genomen, kopers er in 2021 € 107,– op vooruit gaan en huurders slechts € 55,–? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Eerder heb ik een reactie gegeven op het rapport van het NIBUD. In mijn brief (Kamerstuk 32 847, nr. 404) heb ik aangegeven dat de cijfers zoals het NIBUD die in haar rapport heeft gepresenteerd, niet onverkort vergelijkbaar zijn.
Zo heeft een koper ook met andere kosten te maken en zijn de woonlasten van een koper niet gelijk over de hele woonduur in een woning en is er geen rekening gehouden met het risico dat een koper loopt als de woning bijvoorbeeld verkocht moet worden tijdens een economische crisis.
Huurders en kopers zullen zelden in een verder gelijke positie verkeren. Zo heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, in zijn brief van 27 oktober 2017 met de koopkrachteffecten van het Regeerakkoord aangegeven dat kopers er in het totale koopkrachtbeeld meer op vooruit gaan dan huurders (Kamerstuk 34 700, nr. 47). Dat heeft te maken met het feit dat huiseigenaren vaker werken, en werkenden er meer op vooruit gaan dan andere groepen.
Bent u bereid om de mogelijkheden van huurverlaging te betrekken bij het verminderen van de tweedeling in woonlasten, omdat de huurprijzen in zes jaar tijd met gemiddeld 18,5% zijn gestegen? Zo nee, waarom niet?3
Zoals ik hiervoor heb aangegeven deel ik uw mening niet dat er sprake is van een tweedeling zou zijn omdat de woonlasten van huurders en koper lastig te vergelijken zijn en de verschillen in woonquoten vooral te maken hebben met verschillen tussen huishoudens los van de woonsituatie. Een generieke huurverlaging is dus niet opportuun. Het betaalbaar houden van de huren heeft wel mijn aandacht. Zo worden voor de laagste inkomens de sinds 2013 weer toegestane boveninflatoire huurverhoging grotendeels gecompenseerd door de huurtoeslag en is de ruimte voor woningcorporaties om huren te verhogen beperkt door de maximale huursomstijging.
Hoe verklaart u dat het percentage huurders dat zeer tevreden is over zijn woonomstandigheden slechts 44% is, terwijl dit bij de huizenbezitters 69% is?4
In het rapport «Wonen in beweging» (Kamerstuk 32 847, nr. 223) is de tevredenheid van bewoners met de woning opgenomen. Hieruit blijkt dat 88% van de bewoners (zeer) tevreden is met hun woning. De tevredenheid met de woning is bij huurders over het algemeen minder dan bij eigenaar-bewoners. Voor beiden geldt dat: hoe duurder de woning, hoe hoger de tevredenheid.
Over de woonomgeving is 83% van de bewoners (zeer) tevreden. Het percentage is door de jaren heen vrij constant.
In het rapport is tevens opgenomen hoe tevreden men is met het sociaal netwerk en het leven. Personen die zeer tevreden zijn met de woning en de woonomgeving zijn gemiddeld ook meer tevreden met het leven. Hier spelen wel zogenaamde samenstellingseffecten mee: personen die meer tevreden zijn met hun woning, zijn vaak eigenaar bewoners. Eigenaar-bewoners hebben doorgaans een hoger inkomen en hoge inkomens zijn meer tevreden. Het is niet te zeggen wat het meest bijdraagt aan geluk: een goed inkomen, een fijne woning of een combinatie van beide.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat huurders net zo tevreden kunnen zijn over hun woonomstandigheden als huiseigenaren, zodat ook deze tweedeling kan worden verkleind?
Zie antwoord vraag 6.