Het afschieten van grote grazers in de Oostvaardersplassen |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Wat was uw reactie op het bericht dat er minder edelherten zijn gedood dan vooraf gepland was?1
Ik heb kennis genomen van het betreffende nieuwsbericht.
Hoe beoordeelt u de constatering van Staatsbosbeheer dat de edelherten «te alert zijn voor de jagers»?
Ik vertrouw hierbij op de expertise van Staatsbosbeheer.
Hoeveel edelherten, heckrunderen en konikpaarden zijn de afgelopen winter afgeschoten en hoeveel was Staatsbosbeheer er van plan om af te schieten? Hoeveel grote grazers zijn er op dit moment in de Oostvaardersplassen? Kunt u dit uitsplitsen naar diersoort?
Staatsbosbeheer is verantwoordelijk voor het afschot van de heckrunderen en edelherten in het veld. De konikpaarden worden of naar andere gebieden verplaatst of gaan naar het slachthuis.
In het najaar van 2021 zijn er 1.900 edelherten, 280 konikpaarden en 380 heckrunderen geteld. De winteropgave van 2021–2022 vertaalde zich in 1.400 edelherten en 80 heckrunderen. Het aantal konikpaarden was voor deze winter op het gewenste niveau.
In de winter 2021–2022 zijn 157 edelherten en 39 runderen uit het gebied gehaald (afschot, verplaatsing, slachthuis). Daarnaast zijn 2 konikpaarden en 4 runderen in het kader van reactief beheer gedood (dit betreft afschot van dieren die zonder ingrijpen ook zouden overlijden, ter voorkoming van onnodig lijden). Eén konikpaard en 3 runderen zijn een natuurlijke dood gestorven.
Kunt u aangeven op welke «andere» manier er wordt gejaagd op konikpaarden, gelet op de opmerking van een boswachter van Staatsbosbeheer dat het gemakkelijker was om de konikpaarden te doden dan de edelherten («De paarden blijven gewoon wel staan en we hebben een groot deel in de vangweide gehad; dan gaat het op een andere manier. De heckrunderen zijn ook niet zo vluchtig.»)? Is er mogelijk in de vangweide geschoten op de paarden?
Er is geen sprake van het bejagen van konikpaarden. De konikpaarden worden verplaatst naar andere gebieden of gaan naar het slachthuis. Dat gaat altijd via de daarvoor gerealiseerde vangweide en vangkraal. De paarden lopen zelf de vangweide in, waarna het hek wordt dichtgezet. Vervolgens worden ze naar de vangkraal geleid. Daar worden de familiegroepen bij elkaar gezet. Tijdens het transport staan de paarden ook in familiegroepen. Solitaire dieren staan ook in de vrachtwagen solitair.
Hoe vaak en hoe lang is er sprake geweest van toezicht op de jacht in de Oostvaardersplassen? Kunt u de bevindingen van deze controles delen?
Het toezicht op de uitvoering van het populatiebeheer door Staatsbosbeheer vindt plaats door de Omgevingsdienst OFGV. Zij voeren dit toezicht uit door aangekondigde zowel als onaangekondigde bezoeken aan de Oostvaardersplassen. Uitkomsten hiervan zijn niet beschikbaar bij het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
Hoeveel dieren zijn er sinds de zomer van 2021 per dag afgeschoten, door hoeveel jagers?
Voor het gerealiseerde aantal verwijs ik naar de beantwoording van vraag 3. In het kader van de veiligheid gaan er maximaal vijf faunabeheerders tegelijk het veld in.
Is er volgens u sprake geweest van drijfjacht? Zo nee, kunt u dit onderbouwen?
Nee, drijfjacht op edelherten is verboden en wordt dan ook niet toegepast in de Oostvaardersplassen.
Kunt u de winter/lenterapportages van de dierenarts over de gezondheid en het welzijn van de grote grazers in de Oostvaardersplassen met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Hiervoor verwijs ik naar de door Staatsbosbeheer openbaar beschikbare gestelde documenten. Deze zijn te vinden via onderstaande link2.
Bent u bereid om na de broedperiode de jacht op de grote grazers niet toe te staan? Zo nee, waarom niet?
De bevoegdheid voor het intrekken of verlenen van een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming ligt bij de Gedeputeerde Staten van de provincie Flevoland. Ik zie geen aanleiding voor het intrekken van het populatiebeheer op de grote grazers.
Deelt u het inzicht dat het oorspronkelijke plan om de Oostvaardersplassen te verbinden met de Veluwe, het Gelderse rivierengebied en het Duitse achterland steeds belangrijker wordt gezien de natuur- en klimaatcrisis?
In algemene zin deel ik het inzicht dat het uitbreiden en verbinden van natuurgebieden de natuur versterkt. In het Programma Natuur wordt, samen met provincies gewerkt aan het realiseren van natuurlijke verbindingen tussen natuurgebieden. Het is aan de provincie om in dat kader verbindingen te realiseren.
Kunt u bevestigen dat het verbinden van de Oostvaardersplassen met andere natuurgebieden een aanbeveling was van de Internationale Commissies betreffende het Management van de Oostvaardersplassen (ICMO), en dat de rapporten van deze commissies de basis vormde van de uitgangspunten voor de overeenkomst dierenwelzijn grote grazers, die is gesloten tussen het Rijk en het college van gedeputeerde staten van de provincie Flevoland?
In het advies van de ICMO wordt inderdaad aanbevolen het Oostvaardersplassengebied te verbinden met aangrenzende bospercelen, met name met die van het Hollandse Hout en het Oostvaardersbos, en een verbinding te creëren met het Horsterwold. Deze aanbevelingen zijn destijds (2010) niet overgenomen, onder andere door druk vanuit de lokale en landelijke politiek (zie ook Kamerstuk 32 563, nr. 10 in reactie op de moties 32 563, nr. 2 en 32 653, nr. 7).
In het convenant zoals in 2016 tussen het Rijk en het college van Gedeputeerde Staten is gesloten, is vanuit de diverse overwegingen het beleid ten aanzien van het dierenwelzijn van de grote grazers in de Oostvaardersplassen overgedragen aan de provincie. In het convenant is opgenomen dat o.a. het ICMO-rapport onderdeel is van het convenant. Ook het managementplan van Staatsbosbeheer en het Natura-2000 beheerplan zijn onderdeel van het convenant.
Bent u bereid om de hiervoor genoemde gesloten overeenkomst te evalueren? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik zie hier geen aanleiding voor. De provincie Flevoland is beleidsverantwoordelijk. Het beleid wordt uitgevoerd binnen de hoofddoelstelling van het Natura 2000-gebied, met inachtneming van en aandacht voor dierenwelzijn.
De naar schatting 400.000 mensen die al jarenlang in de stank van de vee-industrie wonen |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Kent u de tweeluik van Zembla genaamd Stank en strijd, waarin omwonenden van veehouderijen vertellen hoe zij in de stank van veehouderijen moeten leven en dat zowel de lokale als de rijksoverheid hier niet tegen optreedt?1
Ja, dat is mij bekend.
Erkent u dat het leven in langdurige stank niet alleen zeer vervelend is en de kwaliteit van leven vermindert, maar dat het volgens de GGD ook tot gezondheidsklachten als stress, hoofdpijn en misselijkheid kan leiden?2
Ik heb kennisgenomen van de uitspraken van de GGD en ik heb gesproken met mensen in Deurne die indringende verhalen schetsten over de moeilijke situaties waarin zij verkeren. Ik heb ook in de uitzending van Zembla aangegeven dat stankoverlast voor de omwonenden zeer vervelend kan zijn.
Hoe beoordeelt u het dat de overheid niet ingrijpt om omwonenden van veehouderijen van een schone lucht te voorzien, waardoor omwonenden zich genoodzaakt zien om hiervoor naar de rechter te stappen?
Na het bekend worden van de mindere werking van de combiluchtwassers heeft mijn ministerie ingegrepen en is de regelgeving aangescherpt3. Bovendien is er met een groot aantal overheden in januari 2020 het Schone Lucht Akkoord4 afgesloten dat streeft naar verdere verbetering van de luchtkwaliteit.
Hoe beoordeelt u het dat, omdat de overheid haar burgers niet beschermt, omwonenden en veehouders tegenover elkaar in de rechtszaal komen te staan, wat tot zeer slechte verhoudingen in de betreffende dorpen kan leiden?
In Nederland zien we dat we op een klein oppervlak veel verschillende functies willen combineren. Daarbij ontstaat een spanningsveld tussen de vele belangen die spelen. Ik betreur het als dit spanningsveld tot slechte verhoudingen binnen een dorpsgemeenschap leidt en neem de zorgen hierover ook zeer serieus. Om die reden heb ik ook aangekondigd dat in overleg met de gemeente Deurne bekeken wordt wat er bij concrete knelpunten kan worden gedaan.
Hoe beoordeelt u het dat deze omwonenden zeggen dat zij door het gebrek aan erkenning van hun klachten en maatregelen om deze tegen te gaan het vertrouwen in de overheid te zijn verloren?
Ik neem de klachten en de zorgen van de mensen zeer serieus. Dat betekent ook dat we kritisch blijven kijken naar wat er beter kan. Dat pakken we ook concreet op en we zijn inmiddels in gesprek over knelpunten zoals in Deurne.
Klopt het dat gemeentes aanvragen voor uitbreidingen van veehouderijen vanwege landelijke wetgeving niet kúnnen weigeren als de veehouder gebruikmaakt van technische lapmiddelen, zoals een luchtwasser? Zo ja, op basis van welke wetgeving is dit het geval en hoe beoordeelt u dit? Zo nee, waarom zijn er dan gemeentes die dit verkondigen?
De afweging wat in een gebied mogelijk is, geschiedt primair in het kader van de ruimtelijke ordeningsprocedure in het bestemmingsplan. Naast de toetsing of op grond van een bestemmingsplan en andere randvoorwaarden (Wet natuurbescherming bijv.) uitbreiding van een veehouderij is toegestaan, wordt de aanvraag getoetst aan de geurregelgeving zoals de Wet geurhinder en de Regeling geurhinder en veehouderij. Deze laatste is aangepast toen bekend werd dat de combiluchtwassers slechter presteerden dan verwacht.
Kunt u bevestigen dat meerdere onderzoeken (onder andere van de Universiteit Wageningen en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)) concluderen dat zogenaamde «innovatieve staltechnieken» in de regel veel minder stank (en stikstof) reduceren dan door de stallenbouwers wordt beloofd?3 4
Indien blijkt dat innovatieve technieken minder goed werken dan beloofd, worden zonodig de emissiefactoren van de betreffende stalsystemen aangepast. Zo zijn de rendementen van de combiluchtwassers voor geurhinder aangepast en loopt er onderzoek naar de ammoniakemissies in de legpluimveesector (voliërestallen). Voorts zal ik uw Kamer na het zomerreces het eindrapport zenden van het onderzoek naar stalmanagement van emissiearme stallen (ammoniak).
Kunt u bevestigen dat zowel de rechtbank Noord-Nederland5 als de rechtbank Midden-Nederland6 besluiten voor de uitbreidingen van veehouderijen recent hebben vernietigd, omdat zij oordelen dat de effectiviteit van staltechnieken zoals luchtwassers en emissiearme stalvloeren onvoldoende bewezen is om de ammoniakuitstoot (dat stikstofneerslag en stank veroorzaakt) door uitbreidingen te compenseren?
De uitspraken van de rechter hebben betrekking op vergunningen in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb). De Rav-lijst voor emissiearme stalsystemen is primair bedoeld voor de toetsing aan de emissiegrenswaarden in het Besluit emissiearme huisvesting en de Wet ammoniak en veehouderij. Voor dat doel voldoet de lijst.
De uitspraak waarnaar wordt verwezen gaat vooral over het gebruik van de Rav-lijst in het kader van toetsing aan de Wet natuurbescherming. Rechtbanken hebben inmiddels enkele malen kritisch geoordeeld over de toepassing van de in de Regeling ammoniak en veehouderij opgenomen emissiefactoren in dat kader. Daarbij was sprake van het toepassen van een emissiearme techniek en het opvullen van de ontstane emissieruimte met meer dieren zonder verplichte natuurvergunning. De provincie Utrecht heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Het Rijk heeft de provincie hierin ondersteund. Op 14 juni jl. heeft de zitting bij de Raad van State plaatsgevonden. Naar verwachting wordt er binnen zes tot twaalf weken uitspraak gedaan.
Klopt het dat deze signalen van niet-functioneren al sinds 2010 bekend zijn bij het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW)?7 Waarom is daar niet op geacteerd, waardoor er nog twaalf jaar lang veehouders hebben uit kunnen breiden terwijl bekend was dat de stankoverlast niet zou verminderen?
Er waren al enige tijd signalen dat de combiluchtwassers niet zo goed presteerden als verwacht. Naar aanleiding van deze signalen is wel steeds onderzoek gedaan naar oorzaken en de mate van het minder presteren van de combiluchtwasser, maar dat resulteerde helaas niet in duidelijke inzichten. Uiteindelijk gaf het onderzoek van 201810 wel voldoende basis voor aanpassing van de rendementen en dat is toen ook gebeurd.
Gaat u dit nu stoppen? Zo nee, waarom niet?
De rendementen van de combiluchtwassers zijn vrijwel onmiddellijk na het verschijnen van het WUR-rapport in overeenstemming gebracht met de werking in de praktijk.
Erkent u dat een investering in staltechnieken een bedrijf kapitaalintensiever maakt, wat vaak alleen terugverdiend kan worden door meer dieren te gaan houden? Erkent u dat als deze technieken dan niet blijken te werken, het probleem alleen maar is vergroot? Zo nee, waarom niet?
Wanneer na investering in een staltechniek meer dieren worden gehouden en indien dan blijkt dat deze techniek onvoldoende blijkt te werken, valt toename van emissies niet uit te sluiten en kan er in de praktijk meer overlast plaatsvinden. Juist om die reden is er een uitgebreide toelatingsprocedure voor emissiearme stalsystemen in de regelgeving opgenomen. De voormalige Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft de Tweede Kamer in de brief van 13 oktober 2020 geïnformeerd over de hogere uitstoot van ammoniak uit emissiearme stallen. In deze brief is de volgende toezegging opgenomen: «De Staatssecretaris van IenW geeft opdracht aan WUR om onderzoek uit te voeren naar stalmanagement van emissiearme stallen. Dit omdat CDM (Commissie Deskundigen Meststoffenwet) aangeeft dat emissiebeperking door tal van factoren wordt beïnvloed, waaronder het management van de veehouder». Ik verwacht het eindrapport van dit onderzoek na het zomerreces aan uw Kamer te zenden, voorzien van een beleidsreactie.
Deelt u het inzicht dat er al jaren een zeer hardnekkige vorm van wensdenken aanwezig is op het Ministerie van IenW dat technische lapmiddelen de schadelijke uitstoot van veestallen kunnen verminderen of teniet kunnen doen? Erkent u dat die hardnekkige wens er de aanleiding voor kan zijn dat er niet of nauwelijks in de werkelijkheid wordt getoetst of die technieken doen wat ze beloven? Zo nee, waarom niet?
De wens naar innovatie wordt breed gedeeld. Ik verwijs u onder andere naar de tijdens de begrotingsbehandeling van 25 november 2021 aangenomen motie van het lid Lodders waarin de Kamer vraagt om een innovatiegezant11. De toelating van nieuwe technieken is onderworpen aan een uitvoerige procedure, juist om te voorkomen dat de werking in de praktijk tegenvalt. Ik laat onderzoek uitvoeren naar het stalmanagement van emissiearme stallen. Zie verder ook het antwoord op vraag 11.
Zo ja, wat gaat u hieraan veranderen om een realistischer beleid te voeren?
Het beleid is nu gericht op het via een uitgebreide procedure toelaten van nieuwe technieken. Ik laat onderzoek uitvoeren naar het stalmanagement van emissiearme stallen. Zie verder ook het antwoord op vraag 11.
Erkent u dat u tijdens het tweeminutendebat Leefomgeving zei: «Het is mijn verantwoordelijk om ervoor te zorgen dat we bij de dieren die er zijn, de luchtkwaliteit en het tegengaan van de uitstoot van ongewenste stoffen goed organiseren. Het gesprek over de aantallen dieren zal echt met LNV gevoerd moeten worden»?8
Ja.
Kunt u uitleggen waarom u de dieraantallen in Nederland, het meest vee-dichte land ter wereld, als een voldongen feit beschouwt, waarvan u als Staatssecretaris voor milieu de onontkoombare schade maar van moet zien op te ruimen?
Ik ben verantwoordelijk voor de vaststelling van emissienormen voor ammoniak en fijnstof uit stallen, het geurbeleid voor de veehouderij en voor luchtkwaliteitsnormen. Het gaat daarbij niet om dierenaantallen maar om de emissies naar de omgeving.
Erkent u dat u voor een onmogelijke opgave staat als u de uitstoot van ongewenste stoffen moet terugdringen, zonder dat u over dieraantallen mag spreken? Waarom is dat onderwerp voor u taboe? Is dit ergens afgesproken of vastgelegd?
In de verantwoordelijkheidsverdeling zoals we die in Nederland kennen ben ik verantwoordelijk voor de regelgeving voor emissies van fijnstof, ammoniak en geur uit stallen.
Erkent u dat het in Vlaanderen de Minister van omgeving is – en niet de Minister van landbouw – die de uitkoopregelingen voor veehouders in het kader van de Vlaamse stikstofcrisis leidt, omdat zij eindverantwoordelijke is voor een gezonde en schone leefomgeving?
Het is heel wel mogelijk dat andere landen kiezen voor een andere verantwoordelijkheidsverdeling.
Heeft u gelezen dat de Vlaamse Minister van omgeving Demir tegen de NRC heeft gezegd dat de belangen van de natuur beter door haar behartigd kunnen worden dan door de Minister van landbouw, omdat die nauwe banden heeft met de boeren?9 Hoe beoordeelt u deze uitspraak?
Ik laat uitspraken van ambtsgenoten in het buitenland graag aan hen.
Erkent u dat de VVD reeds in 1988 heeft gesteld dat de veestapel moet krimpen indien technische maatregelen falen?10
Als de VVD dat in 1988 heeft gezegd is dat aan die partij. Zie ook het antwoord op vraag 15 en 16.
Wanneer komt voor u het moment dat u concludeert dat technische maatregelen onvoldoende werken en dat u zich met de dieraantallen in de vee-industrie gaat bemoeien?
Ik vind innovatie een belangrijk onderwerp met veel potentieel en waarbij niet in het algemeen gesteld kan worden dat technische maatregelen onvoldoende werken. Ik verwijs in dit verband ook nog naar het verzoek van de Kamer om een innovatiegezant in te stellen (zie ook het antwoord op vraag 13).
Klopt het dat de Wet Geurhinder en veehouderij uit 2007 omwonenden in de praktijk niet blijkt te beschermen tegen stank, dat dit al zeker bekend is sinds de evaluatie in 2016 en dat de stankoverlast sindsdien alleen maar is toegenomen? Zo nee, waarom niet?
Er kunnen zich situaties voordoen waarbij er een grotere geurbelasting is dan waarvan was uitgegaan. Om die reden heb ik tijdens mijn bezoek aan Deurne ook aangekondigd dat we samen met de gemeente gaan kijken of er oplossingen mogelijk zijn. Ik ben hierover in gesprek met de gemeente Deurne.
Klopt het dat u de Wet Geurhinder en veehouderij gaat herzien, zoals u tegen Zembla heeft gezegd, zodat deze wet omwonenden wél gaat beschermen tegen stank?11 Zo ja, gaat u daar een maximale stanknorm voor alle inwoners van het buitengebied van maximaal 5 Odeur in opnemen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb in Deurne aangegeven dat we in gesprek gaan over praktijkgevallen waarin het schuurt. Indien noodzakelijk kan er ook gekeken worden naar de regelgeving. Daarbij kijk ik ook naar de mogelijkheden van decentrale invulling, omdat daarmee de lokale belangen tot hun recht kunnen komen zoals dat in de Omgevingswet ook al is opgenomen. Overigens bevat de Omgevingswet ook een cumulatiebepaling voor geurbelasting rond veehouderijen die verder gaat dan de huidige regelgeving. Voorts biedt artikel 7af van de Crisis- en herstelwet tot 1 januari 2025 bevoegde gezagen in de provincies Gelderland, Limburg en Noord-Brabant extra mogelijkheden om geuroverlast rond veehouderijen aan te pakken.
Kunt u een tijdpad geven voor uw herziening van de Wet Geurhinder en veehouderij?
De beoogde inwerkingtreding van de Omgevingswet is 1 januari 2023. De Wet Geurhinder en veehouderij gaat in deze wet op. Ik zal uw Kamer na het zomerreces nader informeren over mijn voornemens ten aanzien van het geurbeleid voor de veehouderij.
Fijnstof en stankoverlast |
|
Laura Bromet (GL), Joris Thijssen (PvdA) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Stankoverlast in Nederland: dit is wat Zembla erover ontdekte»?1
Ja, dat is mij bekend.
Kunt u uitgebreid reflecteren op de bevindingen?
We zien eigenlijk in heel Nederland, en zeker ook in Deurne, dat we ons dichtbevolkte land op een bepaalde manier hebben ingericht waardoor we op diverse terreinen tegen grenzen aanlopen, kijkend naar bescherming van ons milieu en onze gezondheid. We zien dit ook bij omwonenden van boeren, die bijvoorbeeld last van stank kunnen hebben. Tegelijkertijd vinden we ook dat boeren, die vaak al generaties lang een familiebedrijf runnen, de ruimte moeten krijgen om ons voedsel te produceren. Dat neemt de stank die mensen ruiken niet direct weg. Ik vind dat vervelend en ik neem de zorgen ook zeer serieus.
Ik vind het belangrijk dat we ons milieu en onze gezondheid goed beschermen. Dat betekent ook dat we kritisch blijven kijken naar de milieuregels die we hebben.
Het is echter een breder probleem: het gaat over hoe we ons land toekomstbestendig inrichten. Het oplossen van stankoverlast raakt daarbij ook aan de stikstofaanpak en de klimaataanpak. We zijn hier daarom als kabinet breed mee aan de slag en werken hard aan een aantal verbeteringen. Het eerlijke verhaal is tegelijkertijd ook dat het niet morgen is opgelost.
Wat we doen is:
Ik vind het belangrijk om te blijven kijken naar hoe landelijke wet- en regelgeving uitwerkt in de praktijk. Daarom ben ik ook ingegaan op een uitnodiging van de gemeente Deurne om daar, aan de hand van concrete situaties, te kijken waar mensen problemen ervaren en waar dat dan aan ligt. En samen te bekijken wat mogelijke oplossingen zouden zijn.
Daarnaast werken we aan een manier om beter objectief de geur te kunnen meten. We hebben de WUR gevraagd een manier te onderzoeken om zonder menselijke geurpanels, maar namelijk op een chemisch analytische manier, geur goed te meten. Dat hebben we nodig om er ook gerichter op te kunnen sturen. Geur is namelijk een optelling van afzonderlijke stoffen en niet elke stof is even hinderlijk. Als we beter weten welke stoffen verantwoordelijk zijn voor dat wat we stank vinden, kunnen we daar gerichter regels voor opstellen.
Tenslotte werken we aan betere, nieuwe technieken om stank te verminderen en aan kennis om de technieken zo goed mogelijk te benutten. Het kabinet stimuleert de integrale en brongerichte reducties van emissies uit stallen. Daarbij is ook geur een criterium.
Vindt u het acceptabel dat omwonenden gezondheidsklachten ervaren vanwege fijnstof en stankoverlast door veehouderijen?
In Nederland hebben we te maken met een klein oppervlak en een hoeveelheid aan functies. Daarbij hebben we rekening te houden met de belangen van omwonenden enerzijds en de belangen van in dit geval de veehouderijen anderzijds. Gezondheid vind ik daarbij belangrijk. In het kader van de gezondheid is daarom met andere overheden het Schone Lucht Akkoord (SLA) opgesteld juist om de gezondheidseffecten van fijn stof aan te pakken. Ten aanzien van geurhinder is er regelgeving waarin zowel rekening wordt gehouden met de belangen van veehouderijen als die van omwonenden. Juist om te bezien waar dit knelt en waar verbeteringsmogelijkheden zijn heb ik tijdens mijn bezoek aan Deurne aangekondigd dat ambtenaren hierover met ambtenaren van de gemeente in gesprek gaan.
Bent u het ermee eens dat fijnstof en stankoverlast als permanente factor meegewogen dient te worden in de gebiedsgerichte aanpakken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben met u van mening dat fijnstof en stankoverlast meegewogen moeten worden in de gebiedsgerichte aanpak.
Bent u het ermee eens dat er doelen in de gebiedsgerichte aanpak moeten worden vastgesteld voor het verminderen van stankoverlast? Hoe wordt overlast voor mensen (buren) meegenomen in de gebiedsgerichte aanpak? Kunt u uw antwoord toelichten?
De invulling van de gebiedsgerichte aanpak is onderwerp van overleg. Daar wordt de Kamer nader over geïnformeerd.
Deelt u de mening van de door Zembla opgevoerde experts, dat de regelgeving rond geurhinder en stallen vooral een papieren werkelijkheid is? Hebben ze gelijk in hun kritiek op het gebrek aan handhaving, ontbreken van regelingen rond piekbelasting of de cumulatieve overlast?
De regelgeving rond geurhinder en stallen is mede gebaseerd op uitvoerige procedures die voorafgaan aan de toelating van nieuwe technieken. Omgevingsdiensten voeren namens gemeenten toezicht uit op de geurregelgeving, met name op punten die van belang zijn voor de geurbelasting. Dit zijn bijvoorbeeld het aantal en soort dieren, het gebruikte stalsysteem, de plaats en hoogte van emissiepunten, monitoringsgegevens van luchtwassers en de goede werking van emissie reducerende technieken. Wat betreft piekbelasting, emissiefactoren gaan niet uit van de grootste geurpiek die kan optreden, maar gaan uit van jaargemiddelden. Daarbij worden die geurpieken wel meegenomen: als er veel of langdurig geurpieken zijn, is de emissiefactor hoger. Onder de Omgevingswet moet bij het verlenen van vergunningen voor een milieubelastende activiteit en bij het vaststellen van omgevingsplannen rekening gehouden worden met cumulatie van geur.
Waarom wordt geurhinder niet vergund en gehandhaafd op basis van absolute waarden, maar op basis van de eerder vergunde aantallen dieren van individuele bedrijven? Hoe kan op die manier een maximaal aanvaardbare geurhinder in heel Nederland worden bereikt? Hoe regelen andere landen dit?
Het meten van geur bij een veehouderij is technisch lastig. Ook geeft een enkele meting geen informatie over de totale geuremissie van een bedrijf, omdat deze in de loop van een dag, maand en jaar erg kan variëren. Daarom is gekozen voor een systeem waarbij volgens een vastgesteld meetprotocol een jaar lang wordt gemeten aan vier afzonderlijke bedrijven. Dit resulteert in een default emissiefactor in Odour Units aangeduid, die een representatief gemiddelde weergeeft voor het gemeten staltype. Deze emissiefactor wordt gebruikt om bij vergunningverlening te toetsen aan de geurnorm. Gemeenten hebben de mogelijkheid om zelf een hogere of lagere geurnorm vast te stellen. De afweging wat aanvaardbare geurhinder is, is decentraal en ligt daarmee bij gemeenten. In andere landen in Europa wordt ook gerekend met emissiefactoren in Odour Units. Ook komt vaak voor dat gebruik wordt gemaakt van minimale afstanden.
Zijn u (andere) voorbeelden bekend waarbij gemeenten vergunningen verlenen aan veehouders terwijl de overlast te groot is? Is het ook in andere gemeenten gebruikelijk om vergunningen te verlenen in de verwachting dat burgers toch niet naar de rechter stappen?
Nee. Gemeenten passen de Wet geurhinder en veehouderij toe bij het verlenen van een vergunning voor een veehouderij. In situaties waarin de geurnorm wordt overschreden kan volgens deze wet alleen een vergunning voor een uitbreiding in dieren worden verleend als er geurreducerende maatregelen worden gebruikt. De geursituatie moet daarbij aanzienlijk verbeteren, anders kan de vergunning niet verleend worden, wat echter niet hoeft te betekenen dat de waarden voor nieuwvesting gehaald worden. Dit is de zogenaamde 50% regeling. Omdat gemeenten en provincies hebben aangegeven meer middelen in handen te willen hebben om de geursituatie te verbeteren heeft mijn voorganger in de 21e tranche van Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet hiervoor meer mogelijkheden geboden.
Kunt u ingaan op het onderzoek van Zembla dat er alleen al in Brabant bij 1742 stallen vergunningen op basis van combiluchtwassers zijn verleend, die niet of onvoldoende werken? Als deze niet of onvoldoende werken voor geurhinder, hoe is het effect op fijnstof en ammoniak?
Mijn ambtsvoorganger heeft uw Kamer in zijn brief van 30 november 20212 bericht over de onderzoeken naar combiluchtwassers. Daarin staat samengevat het volgende. Uit eerder onderzoek is gebleken dat combiluchtwassers gemiddeld een aanzienlijk lager rendement voor geurverwijdering (ca. 50% lager) en ook een lager rendement voor ammoniakverwijdering (ca. 25% lager) lieten zien. De emissie van ammoniak leidt ook tot de vorming van zogenaamd secundair fijnstof. Vervolgens is opdracht gegeven om te onderzoeken hoe dat kan en wat eraan gedaan kan worden om de prestatie van dit type luchtwassers te verbeteren. De conclusie van dit onderzoek is dat combiluchtwassers voor ammoniak kunnen voldoen aan de rendementen zoals die in de regelgeving zijn vastgelegd.
Mijn ministerie is nu in overleg met de varkenssector en andere betrokken partijen over concrete verbeteracties. Daarbij gaat het onder meer om verspreiden van kennis over goed gebruik en onderhoud van combiluchtwassers. Daartoe heeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat een e-learningmodule ontwikkeld.
Hoeveel ammoniakuitstoot wordt op papier (volgens vergunning en subsidiebeschikkingen) vermeden door combiluchtwassers en wat is volgens wetenschappelijke inzichten het praktische effect?
Combiluchtwassers kunnen in de praktijk de emissiereducties zoals in de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav) opgenomen halen, maar daar is wel een goede werking van de wasser voor nodig. Onderzoek liet voor combiluchtwassers in de praktijk gemiddeld genomen een 25% lager rendement zien (Kamerstuk 29 383, nr. 295). Vervolgonderzoek naar verbetering van de werking van combiluchtwassers heeft het belang van een goede beheersing van de procesvoering van de luchtwassers aangetoond. Hierbij spelen de aspecten kennis en toezicht een belangrijke rol. Om te helpen bij een goede procesvoering is een e-learning module over luchtwassers ontwikkeld voor toezichthouders en veehouders. Dit om basiskennis op te doen over de werking van verschillende typen luchtwassers. Ook omgevingsdiensten besteden aandacht aan een goede procesvoering. Daarnaast wordt in overleg met gebruikers en fabrikanten gezocht naar verdere mogelijke verbeteringen van de procesvoering.
Kan subsidie worden teruggevorderd als geconstateerd wordt dat combiwassers en andere maatregelen niet of onvoldoende werken of in de praktijk niet gebruikt worden? Kunnen dan vergunningen, verleend op basis van de verwachting van een effectieve filtering, worden ingetrokken? Kunnen alsnog aanvullende eisen worden gesteld?
Er zijn subsidies verstrekt voor de aanschaf van luchtwassers. De al dan niet goede werking in de praktijk betekent niet dat een reeds vastgestelde subsidie kan worden teruggevorderd. Gemeenten hebben in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) beperkte mogelijkheden om vergunningen in te trekken of te wijzigen. Om deze mogelijkheden specifiek voor geur uit veehouderijen te verruimen is de 21e tranche van de CHW in werking getreden. Staatsblad 2021, 193 | Overheid.nl > Officiële bekendmakingen (officielebekendmakingen.nl) Artikel 7af. Gemeenten in de provincies Gelderland, Noord-Brabant en Limburg hebben hiermee meer mogelijkheden om aanvullende maatregelen voor te schrijven of in uiterste gevallen een vergunning in te trekken. Mogelijk is dan wel nadeelcompensatie aan de orde.
Kunnen gemeenten en provincies door het Rijk worden aangesproken op het onterecht verlenen van vergunningen?
Ik ben stelselverantwoordelijk voor het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) voor milieu. In het VTH-stelsel zijn provincies en gemeenten bevoegd gezag voor de uitvoering van de milieuregelgeving. Provincies en gemeenten zijn hiermee ook verantwoordelijk voor vergunningverlening. Ik spreek hen niet op individuele vergunningen aan. Wel kan de Inspectie Leefomgeving en Transport bij de vergunningverleningsprocedure een zienswijze aan het bevoegd gezag meegeven. De commissie Van Aartsen heeft het VTH-stelsel onderzocht (Kamerstuk 22 343, nr. 295) en heeft verbeteringen voorgesteld. Hiermee ben ik nu aan de slag op basis van de Kamerbrief versterking VTH-stelsel (Kamerstuk 22 343/28 663, nr. 311).
Is het bedrijf in Deurne dat wel in de eerste maar niet in de tweede versie van de ammoniak top-100 stond, een bedrijf dat vanwege een combiluchtwasser een lagere berekende emissie had? Hoeveel van de bedrijven die gezakt zijn in de tweede ranking, hebben dit te danken aan combi-luchtwassers?
In verband met de Algemene verordening persoonsgegevens zijn de gegevens van de agrarische bedrijven uit de top100 ammoniakbronnen geanonimiseerd aangeleverd door het RIVM. Een deel van de bedrijven is namelijk ook een woonadres. Er kan daarom geen informatie worden verstrekt over individuele agrarische bedrijven uit de top100 ammoniakbronnen.
Kunt u de vragen afzonderlijk van elkaar en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja, alle vragen zijn afzonderlijk beantwoord en zo spoedig als dat mede gelet op de interdepartementale afstemming mogelijk is.
Besmettelijke dierziekten naar aanleiding van het bericht ‘Varkens in Nood slaat alarm: Nederland niet klaar voor Afrikaanse varkenspest’ |
|
Joris Thijssen (PvdA), Laura Bromet (GL) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Varkens in Nood slaat alarm: Nederland niet klaar voor Afrikaanse varkenspest»?1
Ja.
Herkent u het geschetste beeld in het bericht en deelt u de genoemde zorgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel de zorgen van de auteur dat zich een uitbraak van Afrikaanse varkenspest (AVP) kan voordoen in Nederland. De situatie in de Europese Unie is zorgelijk en er zijn veel lidstaten waar uitbraken worden gemeld, veelal bij wilde zwijnen.
Sinds AVP in de EU aan een opmars bezig is heb ik diverse acties in gang gezet. Om de kans op introductie zo klein mogelijk te maken heb ik de afgelopen jaren veel preventieve maatregelen genomen, mede in overleg met diverse betrokkenen en belanghebbenden, verenigd in het Preventieteam AVP. Daarnaast heb ik samen met vier provincies, terreinbeherende organisaties en de Producentenorganisatie varkenshouderij (POV) in mei 2020 een roadmap opgesteld met daarin 16 aanbevelingen om de introductiekans verder te verkleinen en is een taskforce opgericht om de uitvoering van de roadmap te monitoren. Over de voortgang van de uitvoering van de roadmap wordt uw Kamer rond de zomer nader geïnformeerd. Ik informeer sectoren en andere betrokken partijen geregeld over de maatregelen, de actuele situatie in de Europese Unie en wijs ze daarbij tevens op hun rol en verantwoordelijkheden in de preventie van introductie van AVP. Over alle preventieve maatregelen en de situatie in de Unie heb ik uw Kamer geregeld per brief geïnformeerd.
Vinden er in Nederland op dit moment veetransporten plaats van en naar gebieden waar de Afrikaanse varkenspest heerst en/of is gesignaleerd? Zo ja, bent u het ermee eens dat dit onacceptabel is en onmiddellijk moet worden gestopt? Kunt u dit nader toelichten?
Er vindt veevervoer plaats naar lidstaten met AVP. In deze landen zijn strenge maatregelen van toepassing, die worden voorgeschreven door de Europese Commissie. Vervoer van varkens uit besmette regio’s in de EU is niet toegestaan. Voor import van varkens en varkensproducten gelden strenge importeisen. Als extra nationale maatregel is opgelegd dat wagens die evenhoevigen hebben vervoerd en leeg terugkeren uit landen met een uitbraak van een besmettelijke dierziekte (i.c. AVP) een extra reiniging en ontsmetting (R&O) moeten ondergaan bij een erkende R&O-plaats direct bij terugkomst in Nederland. Op die manier wordt de kans dat er virus wordt meegebracht verder verkleind.
Wat is het stappenplan voor de (preventieve en bestrijdings)maatregelen, wanneer is welke stap verplicht en welke indicatoren worden daarvoor gehanteerd? Is dat volgens u voldoende, mede gelet op het feit dat het beleidsdraaiboek hiervoor dateert uit 2013?
De nieuwe Europese Diergezondheidsverordening schrijft precies voor welke maatregelen een lidstaat moet nemen. Deze maatregelen zijn rechtstreeks van toepassing dus ook in Nederland. De regels zijn beschreven in (EU) 2016/429, (EU) 2020/687 en (EU) 2021/605. De EU heeft eveneens een strategie opgesteld voor de aanpak van AVP2.
Indien de situatie daartoe aanleiding geeft, kan Nederland extra maatregelen instellen. De maatregelen staan beschreven in een herziene versie van het draaiboek dat naar verwachting aankomende zomer wordt gepubliceerd; de overwegingen en de maatregelen zijn vergelijkbaar met de beleidsopties zoals genoemd in het draaiboek van 2013. Een Plan van Aanpak van AVP bij wilde zwijnen is in 2018 opgesteld en op de website van rijksoverheid.nl gepubliceerd.
Bent u het ermee eens dat wanneer de risicobeoordeling van de deskundigengroep dierziekten wordt opgeschaald naar hoog of zeer hoog, er dan preventieve maatregelen moeten komen, zoals een preventief fokverbod, mede omdat het virus zich via kunstmatige en natuurlijke bevruchting verspreidt, en gaat u voorbereidingen treffen voor eventuele preventieve maatregelen? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Ik heb sinds de besmettingen in de Europese Unie en bovenal na de besmetting in België in 2018 diverse preventieve maatregelen genomen. De beoordeling van de deskundigen van 17 december 2021 heeft daarin geen verandering in gebracht. Samen met de deelnemende partijen in het preventieteam bekijken we wat we nog extra kunnen doen. In het licht daarvan worden nu ook de aanbevelingen in de roadmap uitgevoerd.
Een fokverbod instellen ter preventie van het introduceren van AVP virus is disproportioneel. Het virus kan weliswaar over grote afstanden worden verplaatst, door menselijk handelen, en de deskundigen achten de kans groot dat dat ergens de komende vijf jaar zal gebeuren, maar dat is geen grondslag om nu een fokverbod in te stellen voor de hele sector.
Heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), gelet op het Deloitte-onderzoek uit 2020 en de huidige vogelgriepepidemie, volgens u op dit moment genoeg capaciteit om twee besmettelijke dierziekten tegelijk te bestrijden? Zo ja, kunt u dat nader toelichten? Zo nee, wat gaat u daaraan doen?
Met de huidige capaciteit kan de NVWA de meeste dierziektesituaties aan. Een voorbeeld hiervan is de bestrijding van HPAI. Ook uitbraken van meerdere dierziekten tegelijkertijd kunnen door de NVWA worden aangepakt. Dit was twee jaar geleden het geval bij de bestrijding van SARS-CoV-2 bij nertsen en vogelgriep. De capaciteit van de NVWA om besmettelijke dierziektes te bestrijden is echter niet onbeperkt.
Bent u het ermee eens dat bij het uitbreken van een besmettelijke (dier)ziekte alle relevante instanties capabel moeten functioneren voor de bestrijding, dat we hiervoor moeten zorgen voordat een epidemie uitbreekt en dat Nederland dan niet voldoende is voorbereid op de Afrikaanse varkenspest? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De NVWA heeft contracten met partijen afgesloten om ook de bestrijding van AVP goed te kunnen uitvoeren. De NVWA ziet ook toe op naleving van bijvoorbeeld de extra R&O; de douane controleert schepen en vliegtuigen op het binnenbrengen van varkensvleesproducten. De NVWA heeft op locatie geoefend met een gesimuleerde AVP uitbraak; bij LNV zijn twee oefeningen gehouden met betrokken partijen om optimaal voorbereid te zijn op een eventuele uitbraak.
Herkent u ook de samenhang van de structurele problemen, risico’s en schade, zoals de grote veedichtheid van Nederland en de diertransporten door heel Europa? Bent u bereid om naast de zoönosenfactor ook het risico op de verspreiding van de Afrikaanse varkenspest en andere (besmettelijke) dierziekten expliciet als relevante factor mee te nemen in de integrale gebiedsgerichte aanpak? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij de nadere uitwerking van de gebiedsgerichte aanpak zal ik afwegen of (en zo ja, hoe) in deze aanpak ook rekening zal worden gehouden met risico’s rond de verspreiding van besmettelijke dierziekten anders dan zoönosen. De Kamer wordt hierover te zijner tijd geïnformeerd.
Deelt u de mening dat het risico op verspreiding van zoönosen als permanente factor afgewogen dient worden in alle integrale gebiedsgerichte aanpakken?
Ja. Humane en veterinaire experts brengen op dit moment bestaande modellen en kennis van, en inzichten in eerdere dierziekte- en zoönose-uitbraken bijeen. Daarnaast heb ik aan Wageningen Bioveterinary Research gevraagd om specifieke risicofactoren te kwantificeren voor pluimveebedrijven in relatie tot de kans op insleep van hoogpathogene vogelgriep. Beide analyses zijn deze zomer gereed. De uitkomsten worden betrokken bij de concrete uitwerking van de gebiedsgerichte aanpak op dit punt om te komen tot verkleining en beheersing van risico’s vanuit de Nederlandse veehouderij. Ik verwijs ook naar het actieplan «versterken zoönosenbeleid» dat deze zomer aan de Kamer wordt gestuurd.
Deelt u de mening dat er een minimumafstand tussen veehouderijen moet komen om onnodige en hoge risico's te verminderen, mede gelet op de dichtheid van pluimveebedrijven die zodanig hoog is dat de kans bestaat dat zonder preventief ruimen de verspreiding niet effectief gestopt wordt? Zo ja, wat gaat u daarvoor doen? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord bij vraag 9.
Bent u het ermee eens dat de afstand tussen varkenshouderijen minimaal 1 kilometer moet zijn, mede om te voorkomen dat er straks ook duizenden varkens preventief worden gedood?
Met goede bioveiligheidsmaatregelen is de kans op introductie van AVP op een varkensbedrijf klein. Het is van groot belang dat houders van varkens deze maatregelen nemen en zich inzetten om introductie of verdere verspreiding van AVP virus te voorkomen. Professionele houders zijn zich zeer bewust van de risico’s. In de Roadmap Preventie introductie AVP is hier ook veel aandacht voor, en de Producentenorganisatie Varkenshouderij zet zich in om de aanbevelingen hierover op te volgen.
Op dit moment acht ik het hanteren van een minimale afstand van 1 km tussen gevestigde en vergunde varkenshouderijen niet proportioneel. Ik verwijs naar de nadere uitwerking van de gebiedsgerichte aanpak. In die aanpak worden risico’s van zoönosen meegewogen. Ook zal ik afwegen of (en zo ja, hoe) in deze aanpak ook rekening wordt gehouden met risico’s rond de verspreiding van besmettelijke dierziekten anders dan zoönosen. De Kamer wordt hierover te zijner tijd geïnformeerd. Zie ook het antwoord op vraag 8.
Bent u het ermee eens dat er een verplichte minimale oppervlakte per dier – afhankelijk van het soort – voor bedrijven moet komen, mede gelet op de samenhang van de structurele problemen, risico’s en schade, zoals onder andere bij het couperen van en staartbijten bij varkens? Zo ja, welke stappen gaat u daarvoor nemen? Zo nee, kunt u dat nader toelichten?
Er zijn reeds wettelijke normen voor een verplichte minimale oppervlakte per dier. Voor varkens zijn deze vastgelegd in de Europese richtlijn tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van varkens (Richtlijn 2008/120/EG). Nederland heeft deze normen ten aanzien van minimum beschikbare oppervlakte voor de diverse categorieën varkens aangescherpt. Deze Nederlandse aangescherpte normen zijn opgenomen in het Besluit houders van dieren.
Bent u het ermee eens dat preventief vaccineren kan dienen als een belangrijke preventieve maatregel tegen de Afrikaanse varkenspest en zet u zich hiervoor in in Nederland en Europa? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Ja. Er is al decennia onderzoek gedaan naar een vaccin, tot nu toe helaas zonder concreet resultaat. Er is door de Europese Commissie (EC) in 2017 een blauwdruk opgesteld om te komen tot een vaccin tegen AVP. De EC heeft in januari dit jaar een update gegeven over onder andere vaccinatie tegen AVP. De EC heeft de afgelopen decennia veel onderzoek naar de ontwikkeling gefinancierd. Er lopen in de EU twee onderzoeksprojecten met een budget van ongeveer 15 miljoen euro. Ik ondersteun dit van harte.
Hoeveel geld heeft Nederland beschikbaar gesteld voor de ontwikkeling van een vaccin tegen de Afrikaanse varkenspest, gelet op het feit dat volgens de deskundigengroep Varkens de kans dat er voor de Afrikaanse varkensgriep binnen een jaar een EU-geregistreerd vaccin komt verwaarloosbaar is?
Binnen de wettelijke onderzoekstaken wordt door WBVR in opdracht van en met financiering door LNV onderzoek gedaan naar AVP; dat was enkele jaren terug meer fundamenteel georiënteerd onderzoek mede ten behoeve van vaccinontwikkeling; de focus ligt nu op risk assessment onderzoek.
Daarnaast participeert WBVR in een Europees AVP-onderzoek «African Swine Fever pathogenesis and immune responses in Resistant And Susceptible Hosts» samen met Duitsland, België, Denemarken en Zwitserland.
Het gaat niet direct om vaccinontwikkeling, maar om dierstudies en analyses om nieuwe data genereren waarmee een beter begrip wordt ontwikkeld van gastheer-immuunrespons en beschermende immuniteit tegen, en activiteit en persistentie van Afrikaanse varkenspest virus in de gastheer. Deze inzichten zijn cruciaal voor verbeterde vaccinontwikkeling. De financiering vanuit het Rijk hierbij is € 250.000 voor de periode 2021–2024.
Kunt u de vragen afzonderlijk en uiterlijk voor het einde van mei 2022 beantwoorden?
Ik heb de vragen zo snel mogelijk beantwoord.
Het massaal vergassen van kippen, eenden en kalkoenen vanwege uitbraken van het vogelgriepvirus |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kunt u bevestigen dat er sinds de vogelgriepuitbraak in Zeewolde op 26 oktober 2021 tot en met 21 april 2022, dus in krap zes maanden tijd, zo’n 3 miljoen kippen, eenden en kalkoenen zijn vergast?
Ja, dit zijn de aantallen dieren die in het kader van de bestrijding van de vogelgriep zijn vergast.
Kunt u bevestigen dat van deze 3 miljoen dieren 665.270 dieren op 29 locaties preventief zijn vergast vanwege een besmetting bij een nabijgelegen pluimveebedrijf of vanwege een «risicovol contact» met een pluimveebedrijf waar het vogelgriepvirus werd aangetroffen?
Van deze dieren zijn tot 21 april 423.200 dieren preventief gedood vanwege het zijn van een risicovol contact, of omdat het bedrijf zich binnen een pluimveedicht gebied binnen de straal van 1 kilometer van het besmette bedrijf bevindt (en daarmee een hoog-risicobedrijf is). De andere 270.000 dieren zijn geruimd vanwege de risicovolle ligging nabij een besmet pluimveebedrijf. In totaal zijn er tot nu toe 693.100 dieren preventief geruimd.
Kunt u bevestigen dat dit nog exclusief het aantal dieren is dat preventief is vergast bij vijf bedrijven die binnen 1 kilometer liggen van de twee bedrijven in Lunteren waar op 20 april vogelgriep werd aangetroffen? Hoeveel dieren zijn bij deze vijf bedrijven gedood en om welke diersoorten ging het?
In totaal gaat het hierbij om 53.900 dieren. U kunt deze cijfers terugvinden op de website van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV).1
Kunt u bevestigen dat het doden van de dieren gebeurt door kieren in stallen dicht te maken met purschuim, gasinstallaties neer te zetten en de stallen vervolgens vol te spuiten met gas, zodat de dieren stikken?
Er is veel onderzoek2 gedaan naar de wijze van doden van grote groepen pluimvee in het kader van een besmettelijke dierziekte. Stalvergassing met behulp van CO2 is momenteel op grond van dierenwelzijn hiervoor de aangewezen methode. De Wereldorganisatie voor diergezondheid (OIE) heeft deze methoden ook opgenomen in de OIE-standaarden. De dieren worden bij stalvergassing niet levend verplaatst, wat stress voorkomt. Daarnaast is het de meest veilige methode voor de gezondheid van het personeel. Op deze manier hoeven maar weinig mensen de stal te betreden, daarbij bedenkend dat het om een potentiële zoönose gaat. De dieren raken door het gas bewusteloos voordat ze dood gaan. Om een stalvergassing met CO2 uit te kunnen voeren moeten de kieren in de stal worden gedicht. Dit gebeurt meestal door de kieren met plastic af te plakken.
Hoe wordt er toezicht gehouden op wat er tijdens dit proces in de stallen gebeurt?
Het contractbedrijf overlegt voorafgaand aan elke vergassing een gedetailleerd werkplan hoe de vergassing uitgevoerd gaat worden. Elke stal is namelijk anders gebouwd en ingericht en voor elke stal moet het juiste proces gekozen worden; maatwerk is daarbij nodig. Het vergassingsbedrijf houdt toezicht op de gasconcentraties en de temperatuur via meters die op verschillende plekken in de stal geplaatst zijn. De medewerkers van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) volgen tijdens het proces de cruciale parameters CO2-concentratie en temperatuur op de meetapparatuur en zien zo toe op de correcte uitvoering van de vergassing door het contractbedrijf.
De Welzijnscommissie Dierziekten wordt van elke voorgenomen ruiming door de NVWA op de hoogte gebracht en is bij een groot deel van de ruimingen aanwezig. De commissie rapporteert zijn bevindingen aan de Minister van LNV. Bij de bezoeken die de commissie heeft gebracht aan de bedrijven in de periode 2021 – 2022 is bij de ruimingen geen vermijdbaar ongerief bij de dieren vastgesteld.
Kunt u garanderen dat er wordt ingegrepen wanneer er sprake is van vermijdbaar extra lijden bij de dieren in de stallen? Zo ja, hoe?
De hierboven vermelde werkwijze die het contractbedrijf in opdracht van de NVWA hanteert, borgt dat de ruiming zo dierwaardig mogelijk wordt uitgevoerd en ziet toe op het voorkomen van extra lijden; de NVWA zal ingrijpen als daar iets fout zou gaan. De Welzijnscommissie Dierziekten ziet toe op het hele proces en kan ter plekke interveniëren en adviseren als daar aanleiding voor is.
Hoe lang kan het maximaal duren voordat een individueel dier is gestikt tijdens dit proces?
De gasconcentratie is bepalend voor het intreden van de bewusteloosheid en dood van de dieren. Wanneer een individuele eend wordt blootgesteld aan een hoge concentratie CO2, duurt het tot 8 minuten voor een dier dood is. Bij een stalvergassing moet het gas zich eerst binnen in de stal verspreiden; binnen 10 minuten nadat het (verwarmde) CO2-gas in de stal is gebracht, zijn de dieren bewusteloos en binnen 30 min zijn alle dieren in de stal dood. In de aanbestedingsovereenkomst is vastgelegd welke gasconcentratie op welk tijdstip bereikt dient te zijnen dat de gasconcentratie een uur in stand wordt gehouden.
Hoe lang duurt het gemiddeld en maximaal voordat alle dieren in een stal dood zijn?
Zoals omschreven in mijn antwoord op vraag 7, zijn alle dieren in de stal binnen 10 minuten nadat het CO2-gas de stal in is gebracht bewusteloos en binnen 30 minuten dood.
Heeft het aantal dieren in een stal invloed op de duur van het vergassingsproces?
De rapporten van de Welzijnscommissie Dierziekten tonen geen verband aan tussen het aantal dieren en de duur van het vergassingsproces of de inrichting van een stal. Er zijn wettelijke normen voor de bezettingsgraad (minimale oppervlakte) en inrichting van een stal. Op Europees niveau is dit vastgesteld in Richtlijn 2007/43 voor de vleeskuikens en Richtlijn 1999/74 voor de legkippen. Binnen Nederlandse wetgeving is de bezettingsgraad vastgesteld in het Besluit houders van dieren. Hiermee wordt binnen de aanbestedingsovereenkomst en de werkprotocollen rekening gehouden.
Heeft de inrichting van de stal invloed op de duur van het vergassingsproces, bijvoorbeeld bij stallen met verhoogde stellingen voor leghennen?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u bevestigen dat in slachthuizen eenden nog altijd worden bedwelmd met de omstreden waterbadmethode – waarvan uw voorgangers al sinds 2009 beloofden dat deze zou worden uitgefaseerd – omdat aan de geschiktheid van de gasbedwelmingsmethode voor eenden sterk wordt getwijfeld, aangezien de dieren het vermogen hebben hun adem in te houden?
Eén slachterij in Nederland bedwelmt eenden met de waterbadmethode.
Voor wat betreft de opmerking op de slachtmethode geldt dat zowel het levend aanhangen als het bedwelmen met de waterbadmethode zijn toegestaan volgens de Europese verordening inzake de bescherming van dieren tijdens het doden (Verordening (EG) nr. 1099/2009). Voor het gebruik van het waterbad als bedwelmingsmethode zijn in de Verordening specifieke voorschriften vastgelegd om de risico’s voor dierenwelzijn te verkleinen. De NVWA houdt toezicht op het naleven van deze voorschriften tijdens de slacht. Een verbod op een bepaalde fixatiemethode of toepassing van een dodingsmethode kan alleen in Europees verband worden bereikt. Nederland steunt de noodzaak voor verbetering en actualisering van de bestaande EU-dierenwelzijnsregelgeving en een uitbreiding naar meer diersoortspecifieke voorschriften. Hiervoor blijf ik mij op Europees niveau inzetten (zie ook Kamerstuk 28 286, nr. 1199).
Wat betekent het vermogen van eenden om hun adem in te houden voor de vergassing van eenden in stallen na een uitbraak van het vogelgriepvirus? Hoe lang kan het maximaal duren voordat een eend is gestikt tijdens dit proces?
Wetenschappelijk onderzoek3 toont aan dat eenden, net als ganzen, kalkoenen, vleeskuikens en leghennen gebaseerd op EEG-metingen en metingen van bloedwaardes bij vergelijkbare CO2/O2-concentraties, het bewustzijn verliezen en dood gaan. Vanwege het vermogen om hun adem in te houden duurt het, als een dier individueel blootgesteld wordt aan hoge CO2 concentraties, bij eenden tot 8 minuten voor de dieren dood gaan, daarom is deze methode niet geschikt voor verdoven in het slachthuis. Omdat de dieren bij het ruimen 60 minuten worden blootgesteld aan hoge concentraties CO2, kan CO2-verdoving in deze situatie wel voor eenden gebruikt worden.
Wat is de onderbouwing voor de afstandsnorm van 1 kilometer die nu wordt gehanteerd voor het preventief vergassen van alle dieren bij pluimveebedrijven in een straal van 1 kilometer rondom een bedrijf waar een besmetting is aangetroffen?
De recente besmettingen in Lunteren en Barneveld hebben plaatsgevonden in een pluimveedicht gebied. Daarbij is de onderlinge afstand van bedrijven tot elkaar een risico op het verspreiden van het virus. De maat van 1 kilometer wordt gehanteerd op grond van diverse onderzoeken en risicoanalyses/modellen vooral door Wageningen Bioveterinary Research en is mede gebaseerd op de gegevens van de uitbraken in 2003. Daarom hebben we in deze situatie de bedrijven in de 1 km preventief geruimd. Wanneer het risico op verspreiding naar andere bedrijven gering is, zoals in gebieden die minder pluimveedicht zijn, wordt maatwerk toegepast om zoveel mogelijk bedrijven te sparen.
Hoeveel uur heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) sinds 26 oktober 2021 besteed aan het vergassen van dieren bij pluimveebedrijven? Wat zijn de kosten hiervoor en door wie zijn deze betaald?
Een stalvergassing van een gemiddeld bedrijf kost qua tijd circa 7 uur aan het vergassingproces. Dit is inclusief voorbereiding, vergassing en opruimen van de spullen. Daarna moeten de kadavers uit de stal verwijderd worden. Afhankelijk van de omvang van het bedrijf, de inrichting van de stallen en hoe de dieren uit de stal gehaald moeten worden, neemt dit 1–8 uur in beslag. De gemiddelde kosten bedragen ca € 100.000 per locatie. Dit wordt bekostigd uit het Diergezondheidsfonds.
Wat is de totale capaciteit die hiervoor beschikbaar is bij de NVWA?
De totale capaciteit is moeilijk te definiëren, een en ander hangt af van het type bedrijf, staat van de stallen en in welk gebied geruimd wordt. De huidige capaciteit is voldoende om de benodigde ruimingen te doen.
Wat is de vergoeding per dier die vanuit het zogenoemde Diergezondheidsfonds aan pluimveehouders wordt uitgekeerd na het «ruimen» van een bedrijf wegens vogelgriep? Wat zijn de totale kosten van deze vergoedingen sinds oktober 2021, welk deel hiervan is betaald vanuit de sectorbijdrage en welk deel vanuit de overheidsbijdrage?
De vergoeding die per dier vanuit het Diergezondheidsfonds (DGF) aan de pluimveehouders wordt uitgekeerd na het ruimen van een bedrijf, is de waarde die de eigenaar onder normale omstandigheden voor dat dier of product had kunnen ontvangen op de markt.
Tegemoetkomingen aan commerciële bedrijven worden uit het sectordeel van het DGF betaald; betaalde tegemoetkoming voor hobby, sier en wild worden ten laste van LNV gebracht.
Inmiddels heb ik de Tweede Kamer via een brief (Kamerstuk 28 807, nr. 261) laten weten dat door het groot aantal ruimingen een gerede kans bestaat dat het deelplafond voor de bestrijdingskosten van de pluimveesector wordt overschreden. Dit zal de komende tijd goed gemonitord worden. Voor het reces zal ik de Tweede Kamer hier nader over informeren. Vanaf het moment van overschrijden komen alle kosten ten laste van LNV.
Hieronder de betaalde bedragen voor de tegemoetkoming in de schade die gerelateerd zijn aan de uitbraken vanaf oktober 2021. Het betreft de realisatie tot en met maart 2022.
Pluimvee
904.798
4.669.371
5.574.169
Hobby, Sier en Wild
41.172
7.099
48.271
Totaal
945.970
4.676.470
5.622.440
Heeft u gezien dat de Franse autoriteiten toestemming hebben verleend aan pluimveehouders om dieren bij een uitbraak van het vogelgriepvirus te laten stikken door de ventilatie in de stal uit te schakelen, omdat er te weinig capaciteit is om alle dieren te «ruimen»? Wat vindt u hiervan?1
Het is mij bekend dat deze werkwijze in Frankrijk is gebruikt. De inzet van «ventilation shut down» is uit het oogpunt van dierenwelzijn niet wenselijk.
De wereldorganisatie voor diergezondheid (WOAH) heeft in de Animal Health code en de Europese autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) in een scientific opinie methoden beschreven om pluimvee te doden in het kader van dierziektebestrijding. Deze worden door Nederland gevolgd. Stalvergassing met behulp van CO2 is momenteel op grond van dierenwelzijn hiervoor de aangewezen methode, zoals eerder al aangegeven bij het antwoord op vraag 4. Omdat Nederland altijd wil gaan voor de inzet van de best beschikbare methode, heeft Nederland een stand-by contract met een professioneel bedrijf.
Bent u bereid hier uw afschuw over uit te spreken richting de Franse autoriteiten?
Ik ga ervan uit dat Frankrijk waar mogelijk met de best beschikbare methodes werkt.
Is het mogelijk dat ook in Nederland tot een dergelijk besluit zal worden overgegaan, bijvoorbeeld wanneer het vogelgriepvirus zich nog verder blijft verspreiden in de meest pluimveedichte gebieden, de Gelderse Vallei of Noord-Limburg?
Zoals aangegeven bij mijn antwoord op vraag 17, volgt Nederland de methode die geadviseerd wordt door de OIE en EFSA. Daarnaast zet LNV zich volledig in om de ruimingscapaciteit te borgen.
Deelt u de mening dat het vergassen van dieren vanwege uitbraken van het vogelgriepvirus een laatste redmiddel zou moeten zijn en niet een pijler van het beleid rondom het bestrijden van het vogelgriepvirus?
Ik ben me ervan bewust dat ruimingen een enorme impact hebben op grote aantallen dieren en op de ondernemers en hun gezinnen. Maar vergassen is noodzakelijk om verder leed te voorkomen. Ik zet mij maximaal in om insleep van vogelgriep te voorkomen; zo geldt er een ophokplicht en gelden er bioveiligheidseisen op bedrijven. Met mij zetten ook pluimveehouders zich in om met bioveiligheidsmaatregelen vogelgriep buiten de stal te houden. Daarnaast ben ik gestart met een proef naar vaccinatie van pluimvee in de hoop dat dit in de toekomst ook uitbraken kan voorkomen.
Indien er helaas toch sprake is van een besmetting, zal ik toch maatregelen moeten nemen. Maatregelen die nodig zijn bij de bestrijding van het vogelgriepvirus moeten mijns inziens altijd in verhouding staan tot het beoogde doel. Het doden van dieren in het kader van de bestrijding van vogelgriep is noodzakelijk om verdere verspreiding van virus, en daarmee ziekte bij andere vogels en bij mensen, zo veel mogelijk te voorkomen.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen gestelde termijn beantwoorden?
Het is helaas niet gelukt om de vragen binnen de gestelde termijn te beantwoorden.
Het openbaar maken van boetes |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de artikelen: «Vee & Logistiek tekent bezwaar aan openbaren boetes NVWA: «Werkt stigmatiserend»» en «Vee & Logistiek maakt bezwaar tegen openbaar maken boetes»?1 2
Ja.
Klopt het dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) bij het openbaar maken van documenten in het kader van een WOB-verzoek (in dit voorbeeld rapporten van bevindingen en boeterapporten inzake diertransporten) geen onderscheid maakt tussen overtredingen die terecht zijn geconstateerd en overtredingen waar de NVWA door de rechter in het ongelijk is gesteld, overtredingen die nog onder de rechter zijn en overtredingen die geseponeerd zijn? Zo ja, kunt u toelichten waarom dit onderscheid niet wordt gemaakt?
Via een Woo-verzoek (Wet open overheid, voorheen Wob-verzoek) worden enkel die documenten openbaar gemaakt waarom wordt verzocht en die op grond van de Wet open overheid openbaar gemaakt kunnen en moeten worden. Voor het openbaar maken van rapporten van bevindingen is het niet van belang of hier nog een juridische procedure tegen open staat. Deze rapporten worden geanonimiseerd openbaar gemaakt. Rapporten van bevindingen, voornemens tot boeteoplegging en besluiten met opgelegde boetes maar ook bezwaarschriften, beslissingen op bezwaar en uitspraken van de rechter maken onderdeel uit van een dossier van een bedrijf en worden via een verzoek op de Wet open overheid openbaar gemaakt als hier een verzoek voor wordt ingediend.
Kunt u aangeven of in andere rapportages of persberichten van het ministerie en of de NVWA dit onderscheid wel wordt gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Dit is afhankelijk van de achtergrond en het doel van de rapportages en persberichten en welke informatie de NVWA of mijn ministerie hierin opneemt. Het is mogelijk dat bij bepaalde berichtgeving geen onderscheid wordt gemaakt tussen opgelegde handhavingsbesluiten die onherroepelijk zijn en gevallen die nog onder de bestuursrechter zijn, of waarvan de rechter het bezwaar heeft gehonoreerd. Dit onderscheid wordt wel gemaakt in de rapportage van grote slachthuizen met permanent toezicht waarin de naleving van het slachtproces in beeld wordt gebracht voor de belangrijkste risicogebieden. In die publicatie wordt onderscheid gemaakt tussen vaststaande boetewaardige overtredingen en niet vaststaande boetewaardige overtredingen.
Kunt u aangeven welke informatie in het dossier van een transporteur wordt bijgehouden? Kunt u specifiek aangeven of in het dossier ook vermeld wordt als er in een zaak bezwaar of beroep is aangetekend?
Een bedrijfsdossier omvat alle gegevens van de inspecties, audits, andere controles en werkzaamheden en correspondentie met het bedrijf waaronder opgelegde handhavingsbesluiten, ingediende bezwaar en beroepschriften, beslissingen op bezwaar en gerechtelijke uitspraken.
Wat is de procedure/werkwijze als een transporteur bij de rechter in het gelijk wordt gesteld? Wordt de betreffende overtreding dan uit het bedrijfsdossier geschrapt? Zo nee, waarom niet en wat gebeurt er dan wel met deze «onterecht geconstateerde overtreding»?
Als een rechter het beroep tegen een eerder opgelegde boete gegrond verklaart, wordt deze boete niet uit het dossier geschrapt. Die blijft onderdeel van het dossier, net zoals de uitspraak van de rechter waaruit blijkt dat en waarom de boete is komen te vervallen. Als uit de uitspraak volgt dat een boete onterecht is opgelegd, wordt de boete terugbetaald. De NVWA vindt het van belang om altijd de geschiedenis van een bedrijf, en daarom het complete dossier te behouden.
Deelt u de mening dat bij het openbaar maken van cijfers zonder de bijbehorende duiding dat een zaak nog onder de rechter ligt, door een rechter in het ongelijk is gesteld of geseponeerd is, een onzorgvuldige informatieverstrekking is, en dit een verkeerd beeld van de sector geeft en dat daarmee op basis van onjuiste cijfers beleid wordt gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening niet. Via een beslissing op een verzoek van de Wet open overheid worden die documenten openbaar gemaakt waar om wordt verzocht en die openbaar gemaakt kunnen en moeten worden. Het geven van een duiding van de openbaar te maken documenten is geen onderdeel van een openbaarmaking op grond van een verzoek op grond van de Wet open overheid. De documenten worden openbaar gemaakt zoals ze voorhanden zijn. Maakt de NVWA op eigen beweging (actief) bepaalde gegevens en cijfers openbaar, zoals in inspectiegegevens van grote slachthuizen dan gebeurt dit op grond van de Gezondheidswet of de Wet open overheid. Voor de NVWA is het dan mogelijk om zelf de inhoud, duiding en moment van openbaarmaking te kiezen. Voordat deze informatie openbaar wordt gemaakt wordt bovendien aan degene over wie de informatie openbaar wordt gemaakt om een zienswijze verzocht. Tegen het daarna te nemen openbaarmakingsbesluit staat nog bezwaar en beroep open.
Deelt u de mening dat een overtreding die open staat voor bezwaar en beroep pas een overtreding is als deze in rechte onaantastbaar is geworden? Zo nee, waarom niet? Kunt u aangeven waarom rechtsbescherming niet van toepassing is op deze categorie ondernemers?
Ik deel deze mening niet. Ingevolge de Algemene wet bestuursrecht schort het indienen van bezwaar en beroep de werking van een besluit niet op. De bevoegde autoriteit mag tot op het bezwaar en beroep is beslist, uitgaan van de door haar geconstateerde overtreding en het opgelegde handhavingsbesluit. De rechtsbescherming wordt geboden doordat tegen ieder handhavingsbesluit de mogelijkheid van bezwaar en beroep open staat. Als later uit een juridische procedure blijkt dat een overtreding onterecht is geconstateerd en de boete onterecht is opgelegd, zal dit tot terugbetaling van de boete leiden.
Kunt u aangeven of er vergelijkbare situaties zijn bij andere toezichthoudende (overheids)autoriteiten? Bent u bereid dit bij uw collega’s na te vragen? Zo nee, waarom niet?
Aangezien de werking van een handhavingsbesluit alsmede de rechtsbescherming daartegen uit de Algemene wet bestuursrecht volgt, is deze voor alle toezichthoudende autoriteiten gelijk. Uit een rondvraag blijkt dan ook dat bij andere inspecties de toets op de Wet open overheid leidt tot het openbaar worden van boetebesluiten. Zo is het beleid van de Inspectie van het Onderwijs dat een bekostigingssanctie of een bestuurlijke boete bij openbaarmakingsbesluit openbaar wordt gemaakt op basis van (thans) artikel 3.3 Woo. Het voornemen tot dat openbaarmakingsbesluit is vervat in het definitieve sanctiebesluit. De Nederlandse Arbeidsinspectie is daarnaast op grond van enkele wetten verplicht om specifiek omschreven resultaten van uitgevoerde inspecties openbaar te maken. Dit betreft ook bestuurlijke boetes die op grond van de Wet minimumloon, de Wet arbeid vreemdelingen en de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs worden opgelegd. Er zijn inspecties die de informatie naar aanleiding van een verzoek toesturen en deze dus niet automatisch op hun website zetten (Agentschap Telecom) of de gegevens enkel samengevat en geanonimiseerd publiceren (Nederlandse Emissieautoriteit). Bovendien zal in het kader van de implementatie van de Wet open overheid en de Gezondheidswet steeds meer overheidsinformatie actief openbaar gemaakt worden.
Kunt u garanderen dat de door de NVWA geconstateerde overtredingen die geseponeerd zijn of door de rechter in het ongelijk zijn gesteld, niet meetellen in het verscherpt toezicht van de NVWA (een ondernemer komt onder verscherpt toezicht als betreffende ondernemer in twee jaar tijd drie of meer overtredingen begaan heeft)? Zo nee, vindt u dit acceptabel? Zo ja, wilt u een scan laten uitvoeren om zeker te stellen dat dit niet aan de orde is?
Het verscherpt toezicht in het kader van transport van dieren gaat ervan uit dat als er in de afgelopen twee jaar bij het transport van dieren vier of meer overtredingen zijn begaan van Verordening (EG) nr. 1/2005, het bedrijf bij een volgende constatering van een overtreding van deze verordening onder verscherpt toezicht wordt geplaatst. Dit betekent dat er naar aanleiding van die nieuwe overtreding, naast een bestuurlijke boete, een voornemen tot het opleggen van een (herstel)maatregel kenbaar gemaakt zal worden. Verscherpt toezicht kan ook inhouden dat het bedrijf vaker zal worden gecontroleerd. Het is altijd maatwerk.
Komt een van die eerdere overtredingen te vervallen door een gerechtelijke uitspraak, dan telt deze niet mee om onder het verscherpt toezicht te vallen. Voor bedrijven die onder verscherpt toezicht staan, wordt per geval bezien of het vervallen van een overtreding moet leiden tot het niet langer toepassen van verscherpt toezicht. Aangezien deze aanpak voor verscherpt toezicht pas in september vorig jaar in werking is getreden, heeft dit nog niet tot aanvullende herstelmaatregelen geleid.
Kunt u garanderen dat de door de NVWA geconstateerde overtredingen die nog onder de rechter liggen en daarmee in rechte nog geen onaantastbare overtreding is niet meetellen in het verscherpt toezicht van de NVWA? Zo nee, vindt u dit acceptabel? Zo ja, wilt u een scan laten uitvoeren om zeker te stellen dat dit niet aan de orde is?
Vanaf het moment dat een boete is opgelegd telt de geconstateerde overtreding mee in de afweging of het handelen van het bedrijf voldoende aanleiding geeft voor verscherpt toezicht. De NVWA gaat bij de toepassing van verscherpt toezicht uit van de door haar geconstateerde overtreding en het opgelegde handhavingsbesluit, tot op een ingediend bezwaar en beroep is beslist. Zoals verwoord in antwoord op vraag 7, schort het indienen van bezwaar en beroep de werking van een handhavingsbesluit niet op. In het geval dat de overtreding door een gerechtelijke uitspraak komt te vervallen, zal deze niet meer meetellen in het toepassen van verscherpt toezicht. Zie hiervoor het antwoord onder 9.
Kunt u garanderen dat de door de NVWA geconstateerde overtredingen die geseponeerd zijn of door de rechter in het ongelijk zijn gesteld, niet meetellen in het boetebeleid dat voortkomt uit de Wet dieren, specifiek de stapeling van boetes? Zo nee, vindt u dit acceptabel? Zo ja, wilt u een scan uitvoeren om zeker te stellen dat dit niet aan de orde is?
De recidivebepaling in het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren bepaalt dat bij de straftoemeting een boete pas kan worden opgeteld als een eerdere boete onherroepelijk is. Zolang een zaak nog onder de rechter is, is deze nog niet onherroepelijk en wordt deze niet meegenomen in de optelling voor de op te leggen boete. Hetzelfde geldt bij een boete die is komen te vervallen door een gerechtelijke uitspraak, ook dan kan deze boete niet worden meegenomen in de optelling voor de recidive.
Kunt u garanderen dat de door de NVWA geconstateerde overtredingen die nog onder de rechter liggen en daarmee in rechte nog geen onaantastbare overtreding zijn, niet meetellen in het boetebeleid dat voortkomt uit de Wet dieren, specifiek de stapeling van boetes? Zo nee, vindt u dat acceptabel? Zo ja, wilt u een scan uitvoeren om zeker te stellen dat dit niet aan de orde is?
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op vraag 11.
Kunt u de juridische onderbouwing geven waarom geconstateerde overtredingen die in rechte nog niet onaantastbaar zijn (of niet onherroepelijk zijn) meegenomen kunnen worden in het verhogen van de strafmaat en/of onder verscherpt toezicht stellen? Kunt u tevens de juridische onderbouwing en legitimiteit aangeven op basis waarvan geseponeerde zaken of zaken die bij de rechter onderuit zijn gehaald onderdeel kunnen zijn van het verhogen van de strafmaat (stapeling van boetes op grond van de Wet dieren) of het onder verscherpt toezicht plaatsen door de NVWA?
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoorden op vragen 9, 10 en 11.
De nieuwe vogelgriepuitbraak in de Gelderse Vallei en het feit dat dit ‘seizoen’ een vijfde van alle eenden in de eendenhouderij is vergast |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Kuipers , Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Is het u ook opgevallen dat er in één maand tijd drie vogelgriepuitbraken waren in Lunteren, in de Gelderse Vallei?1
In Lunteren zijn negen uitbraken geweest, twee in maart en zeven in april. In Barneveld zijn er twee geweest, in Voorthuizen en Terschuur elk een. Er waren inderdaad in korte tijd meerdere uitbraken in een klein gebied na elkaar.
Kunt u bevestigen dat in de gemeente Ede, waar Lunteren onder valt, meer dan 34 keer meer eenden en kippen leven dan mensen, namelijk 49.600 eenden en 4.044.000 kippen in de pluimvee-industrie, tegenover 120.000 inwoners?2
Ik kan bevestigen dat de gemeente Ede in een zeer pluimveedicht gebied ligt.
Kunt u zich herinneren dat bij een evaluatie van de vogelgriepuitbraken in 2003, waarbij 30 miljoen dieren werden vergast, werd geconcludeerd dat uitbraken in gebieden met zoveel dieren op elkaar gepropt en zoveel pluimveebedrijven dicht bij elkaar – zoals in de Gelderse Vallei – moeilijk, zo niet onmogelijk, te beheersen zijn?3
In 2003 was de uitbraak met vogelgriep in de Gelderse Vallei moeilijk te beheersen. Er is sindsdien veel geleerd en veranderd aan de opsporing en bestrijding van vogelgriep. Verspreiding van vogelgriep in pluimveedichte gebieden is wel een reëel risico. De uitgangssituatie in de Gelderse Vallei was vanwege de alertheid en de vele landelijke maatregelen, die al maanden gelden, minder ongunstig dan in 2003. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) was in staat om de besmette bedrijven in de Gelderse Vallei snel te ruimen, net zoals de bedrijven in de 1 km-zones. De uitbraken in de Gelderse Vallei hebben, mede daarom, nu niet dezelfde proportie aangenomen als destijds.
Kunt u bevestigen dat sindsdien niets is gedaan met de twee belangrijke aanbevelingen van deze evaluatie: het flink verminderen van de pluimveedichtheid en het vaccineren van dieren?
Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) heeft sinds 2003 veel onderzoek laten doen naar vaccinatie tegen vogelgriep en het ontwikkelen van vaccins. Dit is gebeurd met Fonds Economische Structuurversterking (FES) gelden en later ook binnen het project Castellum. Helaas heeft dit niet geleid tot een bruikbaar vaccin. Onlangs heb ik opdracht gegeven een proef te starten met verschillende vogelgriepvaccins om hun werking te onderzoeken. Daarover is de Kamer geïnformeerd (Kamerstuk 28 807, nr. 259). De kans op een vogelgriepuitbraak hangt niet alleen af van het aantal bedrijven in een land of van het type pluimveebedrijf, maar met name van de genomen bioveiligheidsmaatregelen. Pluimveehouders in Nederland investeren veel in bioveiligheidsmaatregelen. De veedichtheid, waaronder pluimveedichtheid is een aandachtspunt in het rapport Bekedam. Dit punt wordt opgenomen in het Actieplan zoönosen (dat deze zomer wordt uitgebracht) en nader uitgewerkt in de gebiedsgerichte aanpak.
Erkent u dat als gevolg hiervan welbewust enorme risico’s voor de gezondheid van mens en dier in stand zijn gehouden, doordat het vogelgriepvirus in die gebieden als een lopend vuurtje door de stallen gaat, razendsnel kan muteren en zo weer over kan springen naar het volgende bedrijf?
Om de kans op verspreiding en ook op mutaties te minimaliseren worden besmette pluimveebedrijven zo snel mogelijk geruimd. De vogelgriepvirussen die nu in Nederland en Europa circuleren hebben een laag zoönotisch potentieel. Er zijn desondanks strenge voorzorgsmaatregelen voor personen, die intensief contact hebben met besmet pluimvee, bijvoorbeeld door virusremmers aan te bieden. Personeel dat helpt bij ruimingen gebruikt persoonlijke beschermingsmiddelen.
Is het u ook opgevallen dat de vogelgriepuitbraak in Lunteren deze week plaatsvond bij een bedrijf met eenden en dat het vogelgriepvirus in de afgelopen maanden bij nóg zes grote en twee kleinschalige (vlees)eendenbedrijven voor besmettingen heeft gezorgd?
Dit is mij bekend.
Kunt u bevestigen dat al jaren bekend is dat eenden vele malen vatbaarder zijn voor vogelgriep, waardoor ze sneller besmet raken terwijl eenden in de eendenhouderij in hun leven nooit buiten komen?4 5
Het is zo dat de afgelopen jaren relatief veel eendenbedrijven besmet zijn met hoogpathogene vogelgriep (HPAI). Watervogels zijn het natuurlijk reservoir voor vogelgriepvirussen. En eenden zijn watervogels. Het ligt daarom voor de hand dat sommige vogelgriepvirussen beter zijn «aangepast» aan eenden en eenden gemakkelijker kunnen infecteren dan niet-watervogels. Eenden tonen soms weinig verschijnselen bij een besmetting van het nu circulerende HPAI-virus. Eendenbedrijven hebben een andere bedrijfsvoering dan kippen waardoor zij mogelijk gevoeliger zijn voor vogelgriepinfecties. Daarnaast ligt een aantal van de eendenbedrijven ook in waterrijke gebieden, wat de kans op een besmetting ook groter maakt.
Kunt u bevestigen dat sinds de eerste uitbraak in dit «vogelgriepseizoen» op 26 oktober, in minder dan zes maanden tijd dus, meer dan 19% van alle eenden in de Nederlandse vleeseendenindustrie is vergast vanwege vogelgriepuitbraken?
Een percentage is niet te geven omdat het aantal eenden op de bedrijven fluctueert door onder andere afvoer naar de slacht. Het vergelijken van aantallen op enig moment geeft dus geen accuraat beeld van het percentage gedode dieren ten gevolge van een besmetting met vogelgriep. In totaal zijn 41 bedrijven met vleeseenden actief. Daarvan zijn, sinds oktober 2021, twee bedrijven besmet geraakt in 2021 en acht in 2022. In totaal zijn er ongeveer 213.200 eenden geruimd ten gevolge van een besmetting met vogelgriep.
Waar ligt voor u de grens waarbij u het telkens weer vergassen van eenden en vervolgens weer opnieuw vullen van de stallen niet langer acceptabel vindt?
Het aantal besmettingen en geruimde dieren is dit jaar hoog. Dat is een zeer ongewenste situatie, gezien de hoeveelheden dieren die geruimd worden en de impact op de veehouders en hun gezinnen. Ik hoor de roep om alternatieven. Ik zet maximaal in op preventie van vogelgriep. Dat is ook het geval bij pluimveehouders. Zij worden zwaar getroffen en er is hen alles aan gelegen de ziekte buiten hun stal te houden. Ik hoop dat op termijn een werkzaam vaccin beschikbaar is waardoor vaccinatie kan bijdragen aan het voorkomen van besmettingen, waardoor het aantal ruimingen verder kan worden beperkt. Ook laat ik onderzoek doen naar insleeproutes en laat ik onderzoek op de besmette bedrijven uitvoeren. Helaas heeft dit tot op heden niet geleid tot het identificeren van een route van insleep.
Ik doe alles wat in mijn vermogen ligt om vogelgriep te voorkomen en te bestrijden, zolang als dat nodig is. Op dit moment is het ruimen van besmette bedrijven, en in de Gelderse Vallei helaas ook de bedrijven in de 1 km-zone (preventief) een noodzakelijke maatregel om vogelgriep te bestrijden.
Erkent u dat in de eendenhouderij sprake is van structurele, ernstige dierenwelzijnsproblemen, onder andere doordat zij moeten leven in dichte stallen zonder zwemwater en voorafgaand aan de slacht bij bewustzijn ondersteboven aan een poot worden opgehangen en door een elektrisch waterbad worden gehaald waarvan bekend is dat een aanzienlijk deel van de dieren niet voldoende wordt bedwelmd?
Uiteraard zijn er, net als voor andere sectoren, uitdagingen ten aanzien van het verbeteren van dierenwelzijn. Hierin worden door de sector stappen gezet. Zoals aan uw Kamer gemeld op 14 april jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 1255) heeft de sector recent het Plan van Aanpak Poetswater afgerond, met als doel om poetswater beschikbaar te maken in alle eendenhouderijen in Nederland, wat ten goede komt aan het uiten van het natuurlijke gedrag van eenden. Voor wat betreft de opmerking op de slachtmethode geldt dat zowel het levend aanhangen als het bedwelmen met de waterbadmethode zijn toegestaan volgens de Europese verordening inzake de bescherming van dieren tijdens het doden (Verordening (EG) nr. 1099/2009). Voor het gebruik van het waterbad als bedwelmingsmethode zijn in de Verordening specifieke voorschriften vastgelegd. De NVWA houdt toezicht op het naleven van deze voorschriften tijdens de slacht. Een verbod op een bepaalde fixatiemethode of toepassing van een dodingsmethode kan alleen in Europees verband worden bereikt. Nederland steunt de noodzaak voor verbetering en actualisering van de bestaande EU-dierenwelzijnsregelgeving en een uitbreiding naar meer diersoort specifieke voorschriften. Hiervoor blijf ik mij op Europees niveau inzetten.
Kunt u bevestigen dat het vlees van de eenden die in Nederland worden gefokt, gebruikt en geslacht, voornamelijk is bestemd voor de export, omdat in Nederland sowieso weinig eendenvlees wordt gegeten?
Ik beschik niet over exacte cijfers over de import en export van eendenvlees in Nederland. Uit een uitvraag bij de eendensector blijkt dat het overgrote deel (95%) van de afzet van de Nederlandse eend binnen de Europese markt wordt afgezet.
Erkent u dat voor de transitie naar een «dierwaardige veehouderij in balans met de volksgezondheid» die is aangekondigd in het coalitieakkoord, keuzes nodig zijn om te bepalen welke sectoren en welke «blijvers» ruimte krijgen om te ontwikkelen en hun bedrijven toekomstbestendig te maken?
Op gebiedsniveau moeten keuzes worden gemaakt over welke vormen van veehouderij in welke omvang toekomst hebben. Dit zal in de gebiedsplannen die het komende jaar worden opgesteld bepaald worden. In de brief over het perspectief voor de agrarische sector die op 10 juni jl. aan uw Kamer is verzonden (Kamerstuk 30 252, nr. 28), ga ik hier nader op in.
Bent u bereid om de mogelijkheden te verkennen om de eendenhouderij in Nederland te beëindigen? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen aanleiding om een dergelijk verbod in overweging te nemen. De beëindiging van de eendenhouderij is een maatregel met vergaande gevolgen voor eendenhouders. Een dergelijke maatregel overweeg ik alleen als er – kort gezegd – een algemeen belang mee is gediend, de maatregel met het oog op dat belang noodzakelijk is en de gevolgen van de maatregel evenredig zijn aan het daarmee gediende belang.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Het is helaas niet gelukt om de antwoorden binnen de gestelde termijn te versturen.
Dreigende olietekorten en compensatie voor visserij |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent de Minister het artikel: «Er is een dieseltekort op komst, maar niemand heeft het erover: dreigt er een echte oliecrisis?»1
Ja, de Minister van Klimaat en Energie heeft hiervan kennisgenomen.
Klopt het eventueel sanctioneren van de Russische oliehandel het olieaanbod met miljoenen vaten olie per dag zouden kunnen verminderen?
Rusland is de op twee na grootste olieproducent (na de VS en Saoedi-Arabië) en grootste exporteur van olie en olieproducten in de wereld. Het land exporteerde 7,8 miljoen vaten per dag naar wereldmarkten. Het Internationaal Energie Agentschap (IEA) gaat inmiddels uit van een daling van de diesel exporten met 40% en een afname van 1,5 miljoen vaten per dag aan ruwe olie op basis van genomen sanctiemaatregelen en zelf-sanctionerend gedrag van marktpartijen. Oliesancties zouden een grotere invloed kunnen hebben op deze Russische exporten.
Kan de Minister duiden welke gevolgen dit zal hebben en nu eventueel al heeft voor de sectoren die afhankelijk zijn van diesel, zoals bijvoorbeeld de landbouw, transport, scheepvaart, bouw en andere relevante sectoren?
De Minister van Klimaat en Energie is bekend met de lagere dan gemiddeld aanwezige voorraden van gasolie/diesel in de markt, inclusief de spanning rond de bevoorrading van de binnenlandse bunkervaart (zie, Schuttevaer.nl). Recent heeft hij opdracht gegeven aan COVA om dieselvoorraden aan de markt te leveren om het aanbod te ondersteunen. Dit in het kader van de tweede collectieve actie van het IEA (Kamerstuk 32 852, nr. 185).
In totaal zal COVA in de komende maanden 1,6 mln vaten aan gasolie/diesel aan de markt leveren. Deze gasolie/diesel komt bovenop de 0,8 mln vaten olie(producten) die het bedrijfsleven in maart 2022 op de markt heeft gebracht in het kader van de eerste collectieve actie van het IEA.
Kan de Minister duiden welke gevolgen het dreigende oliekort op de samenleving zal hebben?
Nederland dringt er bij de Europese Commissie op aan een analyse te maken hoe Europa onafhankelijker kan worden van Russische olie, hoe de gevolgen daarvan zo goed mogelijk kunnen worden ondervangen, met behoud van voldoende leveringszekerheid (zie brief inzake leveringszekerheid van 22 april 2022, Kamerstuk 29 023, nr. 302). Vooruitlopend op sancties op het terrein van olie roept het kabinet Nederlandse bedrijven op om de import van Russische olie zo veel mogelijk te beperken.
Het uitwerken van een afbouwplan olie vergt tijd en nauw overleg met Europese partners. Er dient daarbij ook gekeken te worden naar verschillende van olie afgeleide producten zoals benzine, diesel, stookolie, kerosine en bijvoorbeeld hoe snel alternatieven voor olie (biobrandstoffen) kunnen worden opgeschaald. Om die reden roept Nederland de Europese Commissie en andere lidstaten op om gezamenlijk werk te maken van een exit-strategie voor Russische olie. De Europese Commissie is in haar publicatie RePower EU reeds ingegaan op het onafhankelijker worden van Russisch gas. Het kabinet verzoekt de Commissie ook een vergelijkbare publicatie over olie te maken. Het kabinet zet hierbij in op een ambitieus maar realistisch pad, waarbij rekening wordt gehouden met substitutie en waarbij het kabinet haar Europese partners betrekt. Nederland vraagt de Commissie in haar impactassessment het scenario van een spoedige uitfasering als belangrijk scenario mee te nemen om te bezien wat, als dit EU-breed zou worden toegepast, de gevolgen zijn en hoe die zo goed mogelijk ondervangen kunnen worden.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft op 3 mei jl. een rapport met de mogelijke effecten op bedrijven in de land- en tuinbouw naar de Kamer gestuurd (Kamerstuk 36 045, nr. 151). Een rapport met de mogelijke effecten op de visserij volgt op korte termijn.
Wordt overwogen om maatregelen te nemen om het olietekort op te vangen, zoals een autoloze zondag, beperkt gebruik (benzine en diesel op de bon) of snelheid beperkende maatregelen, zoals het Internationaal Energieagentschap in zijn strategieën voorschrijft?
Een crisisaanpak bestaat in principe uit twee onderdelen: inzet van strategische voorraden of vraagbeperkende maatregelen, of een combinatie daarvan. Het IEA heeft een handreiking gedaan voor maatregelen die de olievraag in OESO-landen kunnen beperken (snelheidsbeperkingen, verplicht thuiswerken, autoloze zondagen, etc.)
Het IEA heeft aangegeven dat er tot nu toe 9% van de strategische globale olievoorraden is ingezet; er is dus ruim 90% daarvan nog beschikbaar dat biedt perspectief. Ook in Nederland is er nog ruim 90% van de strategische voorraden aanwezig (na de twee collectieve acties is nog 27,5 miljoen vaten van de bijna 30 miljoen vaten aanwezig).
Zo ja, wanneer zijn deze maatregelen te verwachten? Zo nee, hoe wordt het olietekort dan opgevangen?
Recent heeft de Minister van Klimaat en Energie opdracht gegeven aan COVA om dieselvoorraden aan de markt te leveren om het aanbod te ondersteunen. In zijn totaliteit zal COVA in de komende maanden 1,6 mln vaten aan gasolie/diesel leveren. Deze gasolie/diesel komt bovenop de 0,8 mln vaten olie(producten) die het bedrijfsleven in maart al extra op de markt heeft gebracht.
Wordt overwogen om de oliewinning in Angola en/of Nigeria op te voeren en deze olie te importeren? Zo nee, waarom niet?
Dit is aan deze landen zelf om dat te besluiten.
De Europese Commissie heeft groen licht gegeven voor staatssteun uit het Europees Visserijfonds (per bedrijf 35.000 euro) aan de visserij in Nederland. Is de Minister van Financiën ervan op de hoogte dat de Minister van Landbouw Natuur en Voedselkwaliteit dit geld niet wil uitbetalen, omdat vissers al (de goedkopere) rode diesel mogen gebruiken en uitbetaling niet zou passen in de energietransitie?
Het kabinetsbeleid is dat er geen compensatie wordt verleend aan sectoren die te kampen hebben met de hoge prijzen van energie en brandstof als gevolg van de oorlog in Oekraïne.
Nederland zegt altijd dat de Europese Unie dwars ligt:waarom ligt dan nu Nederland dwars?
Nederland heeft de keuze gemaakt geen compensatie te verlenen aan bedrijven die getroffen zijn door hoge energie- of brandstofprijzen. Slechts een beperkt aantal landen hebben besloten gebruik te maken van het EU tijdelijk crisiskader in het kader van Oekraïne. Fluctuatie van energieprijzen is van alle tijden en is onderdeel van het ondernemersrisico. Daarnaast kan compensatie de vraag naar fossiele energie juist stimuleren, ten nadele van de verduurzamings- en energieonafhankelijkheids- doelstellingen van het kabinet.
Wat heeft het gebruik van rode diesel en de energietransitie te maken met de huidige Rusland- en oliecrisis? Is de Minister het ermee eens dat dit los van elkaar moet staan? Zo nee, waarom niet?
Deze zaken staan in principe los van elkaar, maar kunnen elkaar wel beïnvloeden. Zo onderstrepen de huidige hoge prijzen van fossiele brandstoffen het belang van de energietransitie.
Is de Minister het ermee eens dat vissers sinds het Europese pulsvisserij-verbod, wat de helft scheelde aan dieselgebruik, buiten hun schuld om weer met de dieselverspillende boomkor moeten vissen? Zo nee, waarom niet?
Nederlandse vissers ondervinden hinder van het pulsverbod. Daarop zijn vissers overgestapt op het boomkortuig dat meer brandstof verbruikt. Het is evident dat vissen met de boomkor leidt tot hogere brandstofkosten dan vissen met het pulstuig.
Is de Minister het ermee eens dat energiezuiniger vissen door het EU-pulsvisserijverbod, de visserij onmogelijk is gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Met het verbod op de pulsvisserij is het vissen met een energiezuinig bodemtuig onmogelijk gemaakt. Momenteel lopen er innovatietrajecten om nieuwe demersale vistuigen te ontwikkelen die bijdragen aan minder CO2-uitstoot en passen binnen de Europese regelgeving. Het pulsvisserijverbod is erg vervelend voor vissers, de Minister van Landbouw Natuur en Voedselkwaliteit heeft dit, zoals toegezegd aan uw Kamer, ook in Brussel voor benoemd. Het is echter niet zo dat hierdoor niet meer gevist kan worden. Daarnaast spelen voor de visserijsector meerdere uitdagingen, los van het pulsverbod.
Is de Minister ervan op de hoogte dat andere technieken voor verduurzaming van de visserij nog niet genoeg zijn ontwikkeld en ook niet beschikbaar zijn voor het compensatiejaar 2022?
Zie antwoord vraag 12.
Is de Minister het, gelet op het bovenstaande, ermee eens dat een compensatie uit het EU-Visserijfonds nu dus juist wél opportuun zou zijn?
Nee. Om de verduurzamings- en energieonafhankelijkheids- doelstellingen te bereiken zet het kabinet in op innovatie om de sector toekomstperspectief te bieden.
Wil de Minister het besluit om de compensatie niet uit te betalen heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
Nee, omdat hiermee aan de situatie spijtig genoeg niets veranderd is. Die was lastig en vervelend voor onze vissers, net zoals dat voor veel andere ondernemers het geval is, en dat blijft zo. Het kabinetsstandpunt is dat compensatie van bedrijven vanwege hoge energie- en brandstofprijzen als gevolg van de oorlog in Oekraïne niet aan de orde is. De onzekerheid op het gebied van energieprijzen vergroot het belang van verduurzamen en innoveren om de economie toekomstbestendig te maken. Compensatie zal hier niet aan bijdragen.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden en dit gezien de urgentie voor 1 mei aanstaande doen?
Dat is in verband met de interdepartementale afstemming helaas niet gelukt.
De noodzaak om de vraag naar veevoer terug te dringen nu hongersnood dreigt |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Heeft u gelezen dat Arif Husain, de economisch directeur van het Wereldvoedselprogramma (WFP), waarschuwt dat de oorlog in Oekraïne door de snelle stijging van voedselprijzen voor tientallen miljoenen mensen die wereldwijd op het randje van de honger balanceren het definitieve zetje betekent?1
Ja ik heb hiervan kennis genomen.
Kunt u bevestigen dat Nederland, voordat de oorlog uitbrak, miljoenen tonnen voermaïs uit Oekraïne haalde om hier aan dieren in de veehouderij te voeren en daarnaast ook tarwe, zonnebloemzaden, koolzaad en raapzaad uit Oekraïne importeerde voor de (biologische) veehouderij?2 3
Ja, Nederland importeert normaliter verschillende grondstoffen uit Oekraïne, waaronder ruim 3 miljoen ton voermaïs.
Erkent u dat Nederland, met zo’n 600 miljoen dieren die per jaar worden gefokt, gebruikt en gedood in de veehouderij, een groot beslag legt op de wereldvoorraad plantaardige eiwitten en op landbouwgronden binnen en buiten Europa?
Nederland is een belangrijke schakel in wereldwijde landbouw waardeketens en verwante internationale handel. Nederlandse ondernemers, waaronder de veehouderij, creëren vraag naar plantaardige eiwitten, die voornamelijk uit landen binnen en buiten Europa geïmporteerd worden. Nederland is daarmee grootafnemer van dergelijke plantaardige eiwitten.
Heeft u gezien dat Nederlandse veehouders veevoer zijn gaan hamsteren door de stijgende prijzen en de dreigende schaarste?4
Ja, ik heb inderdaad vernomen dat er veehouders zijn die tekorten vrezen en daarom ruimere voorraden dan gebruikelijk aanleggen. Er is op dit moment geen reden om extra voorraden aan te leggen, dus ik zou daarom willen oproepen dit niet te doen.
Deelt u de vrees van veevoergigant ForFarmers dat dit hamstergedrag de voorraadketen verder onder druk zet?
Inderdaad vraagt een piekbelasting in de productie van veevoeders, extra inspanningen om de grondstoffen voor deze diervoeders aan te kopen, in de fabriek te ontvangen en de gevraagde veevoeders te produceren. Meer dan nodig is voor het patroon van de reguliere voerbestellingen. Dit is ook de reden waarom Nevedi, de branchevereniging van voerproducten, de oproep doet om voerbestellingen volgens het reguliere patroon te blijven doen. Dit is ook de reden waarom ik oproep om voerbestellingen volgens het reguliere patroon te blijven doen.
Kunt u bevestigen dat meer dan 60% van het Europese akkerland wordt ingezet voor de productie van veevoer?5
Ik ben bekend met het rapport dat deze cijfers naar voren heeft gebracht, maar ik weet ook dat de Europese Commissie deze cijfers niet erkent. Voor zover ik weet zijn er geen betrouwbare gegevens beschikbaar om deze percentages precies te kunnen vaststellen op EU niveau.
Kunt u bevestigen dat in Europa meer dan de helft van de graanproductie wordt gevoerd aan koeien, varkens en andere dieren in de vee-industrie?6
Uit de overzichten van de Europese Commissie over de situatie van de Europese graan markt, blijkt dat meer dan de helft van de granen die in de EU worden gebruikt, wordt gebruikt voor veevoer. Hoeveel hiervan precies uit Europese productie of uit import komt blijkt niet uit deze cijfers.
Kunt u bevestigen dat ook verreweg het grootste deel van het in Nederland geteelde graan (tweederde of meer) wordt gebruikt voor veevoer?7
Het klopt dat het grootste deel van het in Nederland geteelde graan wordt gebruikt als diervoeder. De grondsoort en het klimaat in Nederland hebben impact op het eiwitgehalte (voor baktarwe is een hoger gehalte gewenst) en eiwitkwaliteit, waardoor (ondanks extra inspanningen door rassenkeuze en bemesting) de tarwe alsnog wordt afgezet als voertarwe. Om die reden kiezen akkerbouwers vaak voor een ras dat een hoge opbrengst (tonnage) levert en dat als voertarwe wordt afgezet. Granen in Nederland fungeren ook veelal als rustgewassen voor herstel van de bodemkwaliteit in het bouwplan tussen andere gewassen door die veelal voor humane consumptie zijn, zoals aardappels, suikerbieten en uien.
Vanuit de tarweketen is onlangs wel uitgesproken meer baktarwe van Nederlandse bodem te gaan gebruiken. Ik ondersteun dit.
Kunt u bevestigen dat de Nederlandse veehouderij als het gaat om eiwitrijke grondstoffen voor meer dan de helft afhankelijk is van import van buiten Europa?8
Inderdaad is in de Nationale Eiwitstrategie, 2020 (Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 70) terug te lezen dat in 2018 gemiddeld genomen 53% van de geïmporteerde eiwitten voor mengvoeders, afkomstig was van buiten de EU. Het kabinet werkt daarom aan het verminderen van internationale afhankelijkheid van import, met name van veevoer (soja) uit Zuid- en Midden Amerika. In de Nationale Eiwitstrategie kunt u lezen hoe ik deze afhankelijkheid wil verkleinen.
Heeft u gezien dat pluimveehouders vanwege de hoge voerkosten overwegen om minder dieren «op te zetten», ofwel kuikens vet te mesten tot ze op een leeftijd van zes weken naar de slacht worden afgevoerd?9
Ja, ik heb kennisgenomen van de berichtgeving over dit onderwerp.
Heeft u gezien dat Nederlandse pluimveehouders leghennen eerder naar de slacht brengen omdat de prijzen voor veevoer snel zijn gestegen en ze het te duur vinden om de dieren in leven te houden?10
Ja, ik heb kennisgenomen van de berichtgeving over dit onderwerp.
Heeft u gezien dat in de biologische veehouderij wordt gesproken over noodslachtingen van dieren vanwege het wegvallen van de aanvoer van biologisch veevoer?
Ja, ik heb deze berichtgeving gezien. De Europese Commissie heeft op verzoek van NL en andere lidstaten, vanwege tekorten aan biologisch eiwitrijk veevoer door de oorlog in Oekraïne, een derogatievoorstel gemaakt om gangbaar voer te mogen bijmengen bij biologisch voer en deze voorgelegd ter reactie aan de lidstaten. Deze zal met terugwerkende kracht per 24 februari 2022 ingaan. Ik verwacht nu geen vervroegde slachtingen van dieren.
Erkent u dat het immoreel zou zijn om dieren te fokken en ze vervolgens geen eten meer te geven omdat dit ofwel te duur, ofwel onvoldoende beschikbaar is?
Ja, ik deel dat het immoreel is om dieren geen eten te geven. Hier is dan ook geen sprake van. In het besluit houders van dieren is onder andere vastgelegd dat een houder een dier een toereikende hoeveelheid voer moet geven. Als de NVWA dit soort overtredingen tegenkomt, dan wordt daar tegen opgetreden.
Wat gaat u doen om dit te voorkomen?
Er is geen sprake van dat pluimveehouders hun dieren geen eten meer geven. Als de NVWA dit soort overtredingen tegenkomt, dan wordt daar tegen opgetreden.
Kunt u bevestigen dat uit berekeningen van de Universiteit van Minnesota blijkt dat 4 miljard mensen extra kunnen worden gevoed als we onze akkers niet meer gebruiken voor veevoer en biobrandstof, maar voor voedsel voor mensen?11
Ik kan inderdaad bevestigen dat het aangehaalde onderzoek deze cijfers presenteert. Wel denk ik dat deze cijfers met meer nuance zijn omgeven dan uit deze conclusie blijkt. Zo zijn niet alle gronden waar gewassen voor veevoer en biobrandstoffen worden geproduceerd ook geschikt om gewassen voor humane consumptie te produceren. Daarnaast kunnen gewassen voor veevoer en biobrandstoffen een rol hebben in het rotatiesysteem als rustgewas voor het herstel van de bodemkwaliteit. In het Klimaatakkoord zijn al afspraken gemaakt om het aandeel biobrandstoffen uit voedsel en voedergewassen sterk te beperken en in te zetten op gebruik van reststoffen in Nederland. In de nieuwe Jaarverplichting Energie Vervoer is daarom aangegeven dat voor maximaal 1,3 procent van de brandstoffen voedergewassen mogen worden ingezet. Verdere inperking kan doelstellingen voor hernieuwbare energie in gevaar brengen.
Voor de inzet van biogrondstoffen, waaronder biobrandstoffen, verwijs ik u verder naar het Duurzaamheidskader Biogrondstoffen waarover uw Kamer op 16 oktober 2020 is geïnformeerd. Een brief namens het Kabinet om uw Kamer op de hoogte te stellen over de voortgang is naar u verstuurd op 22 april door het Ministerie van I&W en EZK.
Erkent u dat het, in het licht van zowel de stijgende voedselprijzen als de dreigende hongersnood, immoreel is om grote hoeveelheden landbouwgrond te blijven gebruiken voor de productie van veevoer en op die manier voedsel te blijven verspillen via de veehouderij?
Het kabinet zet zich samen met de ketenpartijen in voor een eetpatroon dat de leefomgeving minder belast. Onder andere met een gezonde balans in de consumptie van dierlijke en plantaardige eiwitten. Het stimuleren van een plantaardig eetpatroon draagt bij aan de omschakeling binnen de landbouw.
Daarnaast heeft het kabinet in het coalitieakkoord uitgesproken om voor veevoer zo veel mogelijk van reststromen gebruik te maken. Hierover worden afspraken gemaakt met toeleveranciers en de verwerkende industrie. Het is verder wel aan de akkerbouwer om de keuze te maken wat verbouwd wordt.
Erkent u, gezien de huidige situatie, dat het noodzakelijk is om (sneller) landbouwgronden beschikbaar te maken voor teelten voor directe menselijke consumptie en om – waar mogelijk – gewassen die geschikt zijn voor directe menselijke consumptie zo snel mogelijk daarvoor beschikbaar te stellen? Erkent u dat, vanwege de klimaat- en biodiversiteitscrisis, voedseltekorten in de toekomst alleen maar zullen toenemen en dat daarmee de noodzaak om landbouwgronden beschikbaar te maken voor menselijke consumptie alleen maar groter zal worden?
Op dit moment is in Nederland en de EU geen probleem met de voedselzekerheid. Er is van daaruit dan ook geen noodzaak om te schakelen van producten van diervoer naar voedsel dat gelijk voor humane consumptie geschikt is. Wel is er vanuit klimaatoptiek en gezondheidsoptiek een reden om minder dierlijke producten te eten en te produceren. Dat is onderdeel van het voedselbeleid.
Erkent u dat het (versneld) verminderen van het aantal dieren in de veehouderij ervoor zal zorgen dat er een minder groot beslag wordt gelegd op landbouwgronden binnen en buiten Europa en op de wereldvoorraad plantaardige eiwitten?
Hoewel de Nederlandse vraag naar plantaardige eiwitten in de geschetste situatie zou afnemen, betekent dit niet dat het de wereldwijde vraag ernaar of het totale landbouwareaal daarmee ook zal afnemen. Daarnaast hecht Nederland grote waarde aan duurzame productie, hiervoor zet het zich al jaren actief in. Zo is Nederland de grootste importeur van duurzaam gecertificeerde soja in Europa. Ook maakt Nederland zich hard voor wetgeving op EU-niveau om wereldwijde ontbossing door EU consumptie te stoppen.
Erkent u dat het verminderen van het aantal dieren vanuit het principe van voedselzekerheid én vanuit moreel oogpunt het beste kan door in de veehouderij minder dieren geboren te laten worden? Bent u derhalve bereid tot het instellen van fokbeperkingen, om op die manier een bijdrage te leveren aan het verminderen van het aantal dieren en daarmee aan een eerlijker voedselverdeling en het voorkomen van nog grotere voedselschaarste? Zo nee, waarom niet?
Het principe van vraag en aanbod bepaalt of het aantal dieren vermindert. Door hoge voerkosten kunnen pluimveehouders overwegen om (tijdelijk) geen nieuwe dieren aan te kopen. Op de broederijen zullen er dan minder kuikens uitgebroed worden, waardoor er minder dieren geboren worden. De wetgeving biedt geen bevoegdheid om in het belang van voedselzekerheid een fokverbod in te stellen.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ik heb uw vragen individueel beantwoord.
De zoönotische dreiging van het vogelgriepvirus |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Kuipers |
|
Herinnert u zich dat u in het commissiedebat Zoönosen en dierziekten stelde dat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport volgens de zoönosestructuur het voortouw neemt zodra er aanwijzingen zijn dat een dierziekte ook ziekte bij mensen kan veroorzaken?1
Tijdens het commissiedebat heb ik gezegd dat de volksgezondheid bij de bestrijding van zoönosen altijd voorop staat. We hebben in Nederland een goed werkende zoönosestructuur, waarbij experts de signalen van overdracht van dier op mens continu in de gaten houden. Indien nodig wordt opgeschaald om snel te kunnen ingrijpen, VWS neemt dan binnen de zoönosenstructuur het voortouw en coördineert de besluitvorming als er aanwijzingen zijn dat er een direct gevaar dreigt voor de volksgezondheid. Onder leiding van VWS worden dan besluiten genomen over te nemen maatregelen, VWS zorgt dat de volksgezondheidsaspecten worden meegenomen bij de besluitvorming.
Heeft u gelezen dat ook uw voorganger stelde dat de zoönosestructuur in werking treedt en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport leidend wordt, zodra er enige indicatie is dat de circulerende virussen zoönotische eigenschappen hebben?2
Ja, voormalig Minister van Ark heeft in antwoord op uw vragen (ingezonden 20 november 2020) geantwoord dat VWS het zoönotische risico, dat door het RIVM wordt geduid, intensief volgt. De zoönosenstructuur is altijd actief. Deskundigen monitoren mogelijke zoönotische risico’s voortdurend om te zien of er volksgezondheidsrisico’s zijn. Mocht er een direct gevaar voor de volksgezondheid dreigen, dan neemt VWS het voortouw en worden onder leiding van VWS in gezamenlijkheid besluiten genomen over te nemen maatregelen. Deze werkwijze heeft bij aanpak van nertsen met SARS-CoV-2 in 2020 heel goed gewerkt.
Kunt u bevestigen dat al jaren bekend is dat bepaalde typen vogelgriepvirus, onder andere die van de subclade 2.4.4b, ook bij mensen ziekte kunnen veroorzaken en in veel gevallen ook tot sterfte leiden?3 en 4
Sinds 2003 zijn wereldwijd 456 humane sterfgevallen gerapporteerd door infecties met H5N1 virussen van diverse (sub)clades, ofwel afstammingslijnen. Deze infecties werden hoofdzakelijk tot 2015 gerapporteerd en voor het overgrote deel in Azië, waar dit type vogelgriep virussen wijdverbreid voorkwam tot de start van een vaccinatieprogramma voor pluimvee. Het H5N1 virus dat nu in Europa circuleert behoort tot subclade 2.3.4.4b en is een andere variant van H5N1 dan de subclades die eerder hoge sterfte gaven bij mensen. Van deze huidige H5N1 variant is het zoönotisch potentieel als zeer laag ingeschat. Er zijn enkele gevallen bekend waar H5 vogelgriepvirussen van dezelfde subclade werden overgedragen van besmette vogels op mensen, in Rusland (H5N8) en in het VK (H5N1; de subclade refereert uitsluitend aan de H5 component van het virus). Hierbij was steeds sprake van intensief, meestal beroepsmatig, contact met zieke of dode dieren. Deze infecties verliepen mild. Het risico voor de mens verschilt tussen de types vogelgriepvirussen. Zo heeft de WHO sinds 2014 ruim 60 besmette mensen gemeld die geïnfecteerd waren met H5N6 virussen, waarvan 29 mensen zijn overleden. De laatste tijd zijn dit ook virussen behorende tot subclade 2.3.4.4b maar met een andere genetische samenstelling. Deze H5N6 virussen circuleren momenteel alleen in China. De recente toename van H5N6 besmettingen bij mensen is geassocieerd met de toegenomen circulatie van dit subtype in gehouden vogels en infecties worden mogelijk vaker opgemerkt door inzet van simultane diagnostiek voor COVID-19 en influenza en verhoogde door de verhoogde aandacht voor luchtweginfecties vanwege de covid-19 pandemie. De WHO adviseert alertheid, maar het pandemisch risico door aviaire influenza (type H5) wordt momenteel niet hoger geschat dan voorgaande jaren.5
Kunt u bevestigen dat in het Verenigd Koninkrijk in januari jongstleden een man besmet raakte met exact hetzelfde subtype vogelgriepvirus als nu in Nederland rondgaat, namelijk H5N1, subclade 2.3.4b? Bent u op de hoogte van het feit dat in Rusland zeven mensen besmet zijn geraakt met het vogelgriepvirus dat weliswaar van het subtype H5N8 was, maar met dezelfde subclade 2.3.4b als het vogelgriepvirus dat nu in Nederland rondgaat?5 en 6
Besmetting van mensen met de voorkomende stammen van de H5 2.3.4.4b subclade van vogelgriep gebeurt op dit moment alleen door direct en intensief contact met besmette dieren. Bijvoorbeeld in Aziatische landen door slachten van besmette dieren en op open vogelmarkten, maar dan met een ander subtype, namelijk H5N6. Daar is er intensieve blootstelling bij onvoldoende bescherming bij ruimingen van besmette bedrijven of bij samenleven met besmette dieren. In Europese landen komt deze manier van blootstelling nauwelijks voor. In december 2021 jl. is een besmetting met H5N1 virus, met lage hoeveelheid detecteerbaar virus, van een persoon geweest in Engeland, die gedurende een langere periode zeer nauw contact had met zijn besmette vogels. De man was verder niet ziek. Op een met H5N8 HPAI virus besmet pluimveebedrijf in Rusland zijn vorig jaar zeven humane gevallen van besmetting met vogelgriepvirus en lage hoeveelheid detecteerbaar virus gemeld, maar het betrof dus een ander subtype, H5N8 ipv H5N1, wel uit dezelfde subclade H5 2.3.4.4b. Deze personen hadden milde symptomen of waren asymptomatisch. Er is geen mens-op-mens verspreiding vastgesteld.
Kunt u bevestigen dat er in 2021 28 menselijke infecties met vogelgriepvirus van het subtype H5N6 uit China gemeld zijn met 31% sterfte, en dat sommige daarvan behoorden tot subclade 2.3.4.4b, en een HA-gen bezaten dat nauw verwant was aan het vogelgriepvirus dat in Europa en dus ook in Nederland circuleert?7
In het EFSA-rapport waar u naar verwijst, zie ik dat er sinds 2014 57 laboratorium-bevestigde humane infecties met H5N6 in China zijn gerapporteerd en 1 in Laos. De figuur (op pag 36) laat zien dat er in 2021 inderdaad 28–29 infecties in China waren. Van de 58 is 41% overleden (de sterfte ratio over de hele periode volgens de EFSA), dus dat zijn 24 sterfgevallen. Het rapport geeft aan dat 31% van de sterfgevallen in 2021 is gerapporteerd; de sterfte ratio in China kan ik hier niet uit extraheren. EFSA geeft aan dat het H5 gen van deze H5N6 infecties werd getypeerd als nauw verwant aan het H5 gen van het vogelgriepvirus dat nu in Europa circuleert. Voor de overige 7 genen van het virus geldt dat niet. De H5N6 besmettingen bij mensen zijn geassocieerd met de toegenomen circulatie van dit type in gehouden vogels en worden mogelijk vaker opgemerkt door inzet van diagnostiek voor COVID-19. De WHO adviseert alertheid, maar het pandemisch risico door aviaire influenza (type H5) wordt niet hoger geschat dan voorgaande jaren.1
Bent u op de hoogte van de waarschuwing die enkele maanden geleden is afgegeven door wetenschappers verbonden aan onder andere European Centre for Disease Prevention and Control (ECDC) en European Food Safety Authority (EFSA), waarin zij constateerden dat een aantal signalen wijst op een verhoogd zoönotisch risico van het vogelgriepvirus dat op dit moment ook in Nederland circuleert?8
Ik heb deze signalen gezien. De auteurs verbonden aan de ECDC, EFSA en het Europees referentie laboratorium wijzen op (1) de mogelijkheid van transmissie van vogels naar mensen, (2) transmissie van vogels naar zoogdieren, (3) vondsten van virussen met mutaties en (4) voortdurend optredende veranderingen in het virus. Wat betreft (1) en (2) speelt het rapport vooral in op de toegenomen verspreiding (prevalentie in tijd en locaties) van H5 detecties in vogels waar geen intrinsieke verandering van het virus zelf voor nodig is. Ook kan de toegenomen spreiding leiden tot hogere kans dat er mutaties ontstaan.
Erkent u dat het vogelgriepvirus dat momenteel in Europa en ook in Nederland rondgaat dus wel degelijk zoönotische eigenschappen heeft en ziekte bij mensen kan veroorzaken? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Dat klopt, maar het risico is zeer beperkt. Besmetting van mensen met de voorkomende stammen van vogelgriep gebeurt op dit moment alleen door direct en intensief contact met besmette dieren, bijvoorbeeld in Europa door onvoldoende bescherming bij ruiming van besmette bedrijven of intensief samenleven met besmette dieren. Er is geen mens-op-mens transmissie bekend.
Kunt u bevestigen dat op dit moment de zoönosestructuur nog niet in werking is getreden? Zo ja, hoe kan dat, gezien het bovenstaande? Wat is hiervoor de reden? Zo nee, wanneer is deze in werking getreden?
De zoönosestructuur is altijd actief. In een dichtbevolkt land met een hoge veedichtheid en veel wilde dieren is het zaak om goed voorbereid te zijn op en aandacht te houden voor zoönosen, ook als er geen concrete dreiging is. Binnen de zoönosestructuur vindt samenwerking en communicatie plaats tussen de verschillende veterinaire en humane organisaties om bovenstaande doelstelling te bereiken. De geïntegreerde humaan-veterinaire risicoanalysestructuur voor de aanpak van zoönosen op rijksniveau, waarin het signaleren van zoönosen tot en met advisering over de bestrijding in geval van een uitbraak geborgd is, is daarom voortdurend actief. Het Centrum Infectieziektebestrijding van het RIVM coördineert de risicoanalysestructuur. Hierin worden humane gegevens, gegevens vanuit de veehouderij en gegevens vanuit wild en gezelschapsdieren bijeengebracht. Ook signalen uit buurlanden, Europa en de rest van de wereld vormen de basis voor het maandelijkse Signaleringsoverleg-zoönosen (SO-Z). Ook als er geen concrete dreiging is, komt het SO-Z elke maand samen om signalen van mogelijk zoönotische aard te beoordelen en te bekijken of er vervolgstappen nodig zijn. Uiteraard komt het overleg sneller en vaker bijeen als daar aanleiding voor is. Signalen worden op die manier adequaat opgevolgd waarbij er tijdig wordt opgeschaald. Deze risicoanalysestructuur is er zowel voor crisistijd als voor tijden waarin er geen uitbraak is.
Kunt u bevestigen dat in de afgelopen vijf maanden alleen al in Nederland bij zes van de negen aangetroffen zoogdieren die zijn gestorven aan vogelgriep (vier vossen, een bunzing en een otter) een mutatie van het virus is gezien, waarmee het zich aanpast aan de lagere lichaamstemperatuur van zoogdieren?
Sinds oktober 2021 tot mid-april 2022 zijn 14 vossen, een das, een otter en vier bunzingen positief getest op H5N1. Alle sequenties van de virussen in zoogdieren werden onderzocht op het voorkomen van mutaties. In tien zoogdieren (7 vossen, 2 bunzingen en 1 otter) werd een mutatie aangetoond waarvan bekend is dat deze een aanpassing is van het virus aan zoogdieren.
Erkent u dat het niet klopt dat er slechts één keer een mutatie zou zijn gezien bij één dier, zoals u leek te suggereren tijdens het commissiedebat Zoönosen en dierziekten van 24 februari jl.?
U vroeg tijdens het debat of het me bekend was dat er volgens experts in geval van een virusinfectie met een of twee mutaties stappen moet worden genomen. Ik refereerde hierbij aan het onderzoek van Ron Fouchier. Bij vogelgriepvirussen kunnen zich, net als bij andere virussen, mutaties voordoen. Dat eerdere onderzoek heeft aangetoond dat er meerdere mutaties nodig zijn voordat het vogelgriepvirus van mens op mens overdraagbaar zou worden. Dat is een van de specifieke redenen om de aanwezigheid van mutaties te monitoren. Op dit moment is er zeker reden om alert te zijn, maar er is nog geen verdere toename van mutaties gedetecteerd. In de 10 zoogdieren met mutatie is alleen dezelfde ene mutatie aangetoond zonder dat er overigens aanwijzingen waren voor overdracht van virussen tussen of binnen deze diergroepen.
Kunt u bevestigen dat bij eerdere H5N1-uitbraken in Egypte en in Azië al twee mutaties zijn gezien van de vijf bekende mutaties waarmee het vogelgriepvirus van mens op mens overdraagbaar kan worden?9 en 10
De artikelen waar u naar refereert, in PLOS Pathogens en Science uit 2012, laten zien dat er infecties bij mensen zijn gevonden van H5N1 virussen met mutaties die geassocieerd zijn met virusoverdraagbaarheid tussen zoogdieren, in Egypte (2010) en in Vietnam (2007). Deze H5N1 virussen waren van andere H5 subclades dan de huidige in Europa rondgaande H5N1 virussen en met andere infectiedynamiek waardoor de waargenomen mutaties mogelijk zijn ontstaan. Hoewel de naamgeving in de huidige systematiek hetzelfde is, verschillen de momenteel voorkomende H5N1 virussen in een aantal eigenschappen essentieel van de virussen van 10 of meer jaar geleden.
Kunt u de Kamer informeren over de bevindingen van het Deskundigenberaad-Zoönosen, dat in maart is georganiseerd om de zoönotische risico’s van het vogelgriepvirus te bespreken?
Het RIVM adviseert mij op basis van het Deskundigenberaad Zoönosen, gehouden 10 maart jl. Het advies daarvan is inmiddels ontvangen. De Minister van LNV en ik zullen u het advies met onze reactie zo snel als mogelijk toesturen.
Wie zijn de deelnemers aan het Deskundigenberaad-Zoönosen vogelgriep? Hoeveel deelnemers werken voornamelijk in het domein van de diergeneeskunde of veehouderij en hoeveel deelnemers werken voornamelijk in het domein van de humane geneeskunde of volksgezondheid?
De lijst met deelnemers wordt te zijner tijd als bijlage bij het advies aan u aangeboden.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk beantwoorden?
Bij deze ontvangt u de antwoorden elk afzonderlijk beantwoord.
Kent u het bericht «Vissector laat morgen weer miljoenen visjes los, maar het gaat de bedreigde paling niet helpen»?2
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit de ICES vorig jaar heeft aangeven dat het uitzetten van paling niet werkt en zelfs schadelijk is?2, 3
In het meest recente ICES-advies is aangegeven dat «het nettovoordeel van het uitzetten van aal voor het voortplantingsvermogen van het bestand onbekend is». In wetenschappelijke zin is nog onduidelijk of uitzet van glasaal nu juist wel of niet bijdraagt aan een verhoogde uittrek van schieraal en hiermee een bijdrage zou kunnen leveren aan het herstel van de aalpopulatie. Twijfel bestaat met name op het punt of elders uitgezette glasaal na voltooiing van zijn levenscyclus in staat is om daadwerkelijk de migratieroute terug naar de voortplantingsgronden aan de overzijde van de oceaan weer terug te vinden. Hier verschillen de wetenschappers nog zeer over van mening. Omdat ook niet is bewezen dat de uitzet van glasaal niet werkt, is meer onderzoek nodig. In Europees verband dring ik ook aan op meer onderzoek.
Klopt het dat het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit een overeenkomst heeft gesloten met DUPAN voor het uitzetten van jonge paling in Nederland, die eerst elders, zoals in Frankrijk, is gevangen?4
Bij het opstellen van de EU Aalverordening is, op basis van de op dat moment beschikbare kennis, besloten dat een deel van de in Zuid-Europa gevangen glasaal benut zou kunnen worden voor uitzet in Noord-Europese wateren. Dit is als mogelijke beheersmaatregel in de Aalverordening opgenomen en wordt door veel EU-lidstaten als beheersmaatregel toegepast. Franse wetenschappers stellen jaarlijks het glasaalbestand vast, op basis waarvan een quotum wordt vastgesteld van glasaal die mag worden gevangen voor uitzet. In dit kader heeft sindsdien uitzet van glasaal in Nederlandse wateren plaatsgevonden in opdracht van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV).Voor de uitvoering hiervan heeft een aanbesteding plaatsgevonden. Voor de komende periode heeft DUPAN, op basis van deze aanbesteding, de opdracht om de uitzet van glasaal binnen de hiervoor afgesproken kaders vorm te geven en uit te voeren.
Hoe rijmt u uw steun aan het vangen en uitzetten van jonge paling met de conclusie van ICES dat vangen en uitzetten van jonge paling schadelijk is voor de soort?
Zie het antwoord op vraag 1 en 2.
Klopt het dat het uitzetten van glasalen in Nederland vooral gebeurt in gebieden waar de dieren later weer ter consumptie worden opgevist door palingvissers?
Voor de selectie van uitzetgebieden is een uitzetprotocol opgesteld wat onderdeel uitmaakte van de aanbestedingsprocedure. Belangrijkste ijkpunten zijn daarbij dat het uitzetgebied geen vervuilingsproblematiek met dioxines mag kennen en dat het uitzetwater aan het einde van de levenscyclus weer uittrekbaar is voor de uitgezette alen. In deze gebieden kan sprake zijn van aalvisserij. In een aantal gevallen is de vangst gequoteerd en heeft die vangst niet veel invloed op de uitzet. Visserij op aal is in het kader van de Aalverordening weliswaar aan strikte restricties verbonden, maar binnen deze restricties is bevissing toegestaan.
Klopt het dat de Europese paling één populatie vormt, met een groot verspreidingsgebied van IJsland tot Noord-Afrika?5
Dat klopt. Alle volwassen schieraal uit het hele verspreidingsgebied trekt naar de Sargassozee om daar te paaien. Hierdoor is herstel in Nederland niet alleen afhankelijk van de situatie in Nederland. Aan herstel van de aal moet daarom internationaal, door de landen in het gehele verspreidingsgebied, worden gewerkt, zoals de EU Aalverordening ook beoogt.
Hoe helpt het de Europese paling populatie wanneer jonge paling (glas- en pootaal) elders in Europa wordt gevangen om in Nederland te worden uitgezet?
Hoewel er zoals aangegeven nog wetenschappelijke discussie is over de mate van werkzaamheid van deze maatregel, is deze maatregel wel opgenomen in de Aalverordening als zijnde een maatregel die in het voordeel van de aalpopulatie werkt. Glasaaluitzet als beheermaatregel gebeurt derhalve in meerdere EU-lidstaten. Dit is gedaan vanuit de overweging dat er in Zuid-Europa een overschot aan glasaal zou zijn. Dit overschot zou komen doordat de glasaal daar niet kan opgroeien doordat ze niet kan intrekken dus niet kan bijdragen aan het herstel van het aalbestand. Door een deel van deze glasaal te benutten voor uitzet in Noord-Europese wateren kan deze glasaal uiteindelijk wel bijdragen aan herstel van de aalpopulatie.
Bevestigt u dat het uitzetten dan ook niet bijdraagt aan de versterking van de populatie, maar gebeurt om de palingsector overeind te houden?
Deze conclusie deel ik niet. Uitzet is nadrukkelijk in het kader van de Aalverordening bedoeld als maatregel om op langere termijn bij te dragen aan herstel van de aalpopulatie.
De verkoop van voormalige circusolifant Buba aan een circuspark in Hongarije |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Klopt het dat olifant Buba in 2022 is overgedragen of zal worden overgedragen aan Kimba Elefant Park in Hongarije?1
Dit komt naar voren in verschillende berichten in de media waarin tevens wordt aangegeven dat dit is bevestigd door de familie Freiwald.
Gaat het hier om een financiële transactie? Zo ja, is het bij u bekend om welk bedrag het gaat?
Dit is mij niet bekend.
Is hier sprake van een transactie waar papieren in het kader van de Convention on International Trade in Endangered Species of Wild Fauna and Flora (CITES) en/of andere vergunningen voor nodig zijn?
Ja, voor de overdracht van een Afrikaanse olifant binnen de EU is een EU-certificaat CITES nodig. Daarnaast is voor intraverkeer een NVWA-gezondheidsverklaring (TRACES certificaat) nodig.
Klopt het dat dit Kimba Elefant Park in het bezit is van de Casselly circusfamilie, en dat Kimba Elefant Park in de praktijk een combinatie van een dierenpark en een niet-rondreizend circus is? Zo niet, hoe zou u het dan omschrijven?
Ja, het Kimba Elefant Park is in bezit van de familie Casselly. Volgens mijn informatie is het een dierenpark van 16 hectare groot, dat drie dagen per week is geopend voor publiek. Het park bezit minimaal drie olifanten, waar ook optredens mee plaatsvinden. Daarnaast beschikt het park over onder andere zebra’s, paarden, kamelen, geiten, lama’s en ezels.
Klopt het dat olifanten in Kimba Elefant Park kunsten moeten vertonen en dat giraffen in dit park bereden worden?2 Zo nee, hoe zit het dan?
Volgens mijn gegevens worden de olifanten, op de dagen dat het park is geopend voor publiek, drie keer per dag getraind ten overstaan van het publiek. Daarnaast kunnen bezoekers de olifanten (en andere dieren) voeren. Ook worden olifanten ingezet om kunstjes uit te voeren met hun begeleiders. Tot voor kort bezat het park ook één giraf, dit dier is in januari 2022 overleden.
Bent u bekend met het bericht dat twee olifanten die eigendom waren van de familie Casselly onder onopgehelderde omstandigheden zijn gestorven, dat de karkassen van deze olifanten stiekem en illegaal zijn begraven op het terrein van deze familie en dat de eigenaar hiervoor beboet is?3 4 Denkt u dat het in het belang van olifant Buba is om in dit park, bij deze eigenaren, te worden gehuisvest?
Deze berichten heb ik vernomen maar kan ik niet verifiëren. Het streven is altijd geweest om in het belang van Buba, Buba te herplaatsen in een opvang met personeel dat de kennis en vaardigheden heeft om olifanten zoals Buba te resocialiseren en waarbij het doel van het verbod uit 2015, geen gebruik meer van wilde dieren in een circus of voor optredens, niet uit het oog zou worden verloren. Mocht Buba nu wel weer gebruikt gaan worden voor optredens voor publiek, lijkt het me dat dit niet in belang van het dier is.
Hoe oordeelt u over deze gang van zaken, gelet op het feit dat er een Franse opvang gevonden was die Buba kon opvangen, waar de olifant samen met soortgenoten haar oude dag zou kunnen slijten in seminatuurlijke omstandigheden, zonder gedwongen te worden kunstjes te doen?5
Ik ben niet gelukkig met deze gang van zaken, aangezien het anders is gelopen dan mijn voorganger en ik voor ogen hadden voor olifant Buba. De intentie was dat Buba zou worden opgevangen in Elephant Haven in Frankrijk. De toenmalig eigenaar wilde daar echter niet aan meewerken en de Tweede Kamer heeft middels twee aangenomen moties in december 2020 de regering verzocht er zorg voor te dragen dat Buba bij haar eigenaar kon blijven. Vervolgens is een ontheffing, voor onbepaalde tijd, met voorwaarden, afgegeven waardoor Buba bij circus Freiwald mocht blijven.
Het nieuws dat kalverhouders in de afgelopen maanden veel meer kalfjes hebben geïmporteerd uit Ierland |
|
Leonie Vestering (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Wat was uw reactie toen u zag dat de import van kalfjes uit Ierland in de afgelopen maanden weer sterk is toegenomen?1
Ik was hier onaangenaam door verrast. Ik zet mij in voor een Europees verbod op lange transporten van jonge kalveren en de transporten uit Ierland baren mij extra zorgen vanwege de overtocht met de veerboot. Uit een recent rapport van Eyes on Animals, Ethical Farming Ireland en Europarlementariër Anja Hazekamp bleek dat Ierse kalveren tijdens de 50 uur durende reis vanaf het melkveebedrijf in Ierland naar een controlepost in Frankrijk slechts één keer werden gevoerd2. Ik heb dit ook aangekaart in mijn kennismakingsgesprek met de kalversector op mijn departement op 23 maart jongstleden.
Kunt u bevestigen dat het transport van kalfjes uit Ierland via boot en vrachtwagen wel veertig uur kan duren, waarbij de piepjonge dieren, die nog afhankelijk zijn van melk, alleen toegang hebben tot water via drinknippels die ze vaak niet kennen?
In het bovengenoemde gesprek met de kalversector is mij verteld dat de Ierse kalveren gemiddeld drie dagen onderweg zijn. Dit betreft de gehele reis: vanaf de Ierse melkveehouder, waar ze zijn geboren, naar de Nederlandse kalverhouder. De dieren zijn niet de gehele tijd onderweg. Zij worden in Ierland en in Frankrijk voor bepaalde periodes uitgeladen. In Frankrijk verblijven ze tenminste 12 uur in een controlepost. Daar worden de kalveren gevoerd met melk.
De kalveren krijgen tijdens het vervoer in de veewagen geen voeding. Dat geldt ook voor de overtocht met de veerboot van Ierland naar Frankrijk, waarbij de dieren in de veewagen blijven. Deze overtocht duurt 18 uur (van Rosslare naar Cherboug). De drenksystemen in veewagens, die de kalveren volgens de Europese voorschriften na een transporttijd van 9 uur van water moeten voorzien, zullen voor een groot deel van de kalveren onbekend zijn. Dit is zeker het geval als het metalen bijtnippels betreft. Deze worden nog veel gebruikt in de EU en zijn ongeschikt voor deze jonge kalveren omdat ze hier niet goed uit kunnen drinken. Mede vanwege deze beperkingen ten aanzien van het voeren en drenken van kalveren tijdens transport, pleit ik voor het beperken van de transportduur van jonge kalveren.
Wat vindt u ervan dat Nederlandse kalverhouders uit kostenoverwegingen liever kalfjes uit Ierland halen dan uit de Nederlandse melkveehouderij?
Dit zou een ongewenste situatie zijn. Kalveren worden volgens de kalversector graag vanuit Ierland gehaald omdat deze sterker en gezonder zouden zijn ten opzichte van andere kalveren. Vanuit het oogpunt van dierenwelzijn en het streven naar kringlooplandbouw en korte ketens zouden de kalverhouders voorrang moeten geven aan kalveren uit de Nederlandse melkveehouderij. Langeafstandtransporten van deze jonge dieren moeten zoveel mogelijk worden vermeden, zeker als er kalveren uit de Nederlandse melkveehouderij beschikbaar zijn.
Deelt u de mening dat dit laat zien dat de sector geen enkele stap zet als het gaat om het terugdringen van dit soort transporten met piepjonge dieren die per definitie gepaard gaan met enorm dierenleed?
De kalversector heeft zichzelf ten doel gesteld om lange transporten van kalveren af te bouwen. In het Sectorplan Versnelling Verduurzaming Kalverhouderij uit 20193 gaf de sector aan de import van kalveren te willen reduceren met 8% in 2024; 16% in 2028; tot 20% in 2030 ten opzichte van 2019. Deze reductie zou primair gerealiseerd worden op transporten van lange duur (>19 uur). Integratie VanDrie geeft in zijn MVO-jaarverslag 20204 aan voor 2026 te stoppen met de import van kalveren uit Oost-Europa en Ierland naar Nederland. Het is nog niet duidelijk hoe het staat met de realisatie van de genoemde doelen. De cijfers van de afgelopen jaren zijn lastig te interpreteren door de impact van de coronacrisis op de kalversector.
Is uw inzet nog steeds om vervoer van jonge kalfjes en andere jonge dieren die nog afhankelijk zijn van melk alleen nog toe te staan over korte afstanden?2
Ja. Mijn inzet voor de aanstaande herziening van de Europese transportverordening is een verbod op langeafstandtransporten van ongespeende dieren, zoals jonge kalveren maar ook geiten- en schapenlammeren.
Welke concrete stappen zijn er al gezet om dit waar te maken?
Ik heb uw Kamer op 14 april per brief geïnformeerd over mijn inzet op EU niveau en de acties die ik onderneem (zie de verzamelbrief Dierenwelzijn). Mijn inzet ten aanzien van het vervoer van jonge kalveren is schriftelijk ingebracht in een publieke consultatie van de Europese Commissie. Daarnaast is Nederland vertegenwoordigd in een expert subgroep van het Animal Welfare platform over diertransporten. Deze subgroep is door de Europese Commissie ingesteld in het kader van de herziening van de Europese transportverordening.
Ik zoek in dit Europese traject zoveel mogelijk de samenwerking op met gelijkgestemde lidstaten, zoals de Vughtgroep.
Heeft u zich al verdiept in het beleidsvoornemen van Duitsland om de minimumleeftijd voor het transport van kalfjes te verhogen naar 28 dagen, zoals u heeft toegezegd naar aanleiding van de motie Vestering?3
Ik heb dit uitgezocht en ben uitgebreid op deze toezegging ingegaan in de eerdergenoemde brief van 14 april. Vanuit het oogpunt van dierenwelzijn en diergezondheid ben ik net als de Duitse Federale overheid voorstander van een hogere minimumleeftijd van het vervoer van kalveren. Aangezien de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA) momenteel in opdracht van de Europese Commissie aan een advies werkt over dierenwelzijn en transport, waarin ook expliciet wordt ingegaan op het vervoer van jonge kalveren, zal ik mijn vervolgacties op basis van dit advies bepalen. Dit EFSA advies wordt komende zomer verwacht.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Ik heb de vragen één voor één beantwoord maar helaas niet binnen de daarvoor gestelde termijn.
De zogenaamde “vleespropaganda” van de Europese Unie (EU) |
|
Joris Thijssen (PvdA) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Arjen Lubach maakt «gehakt» van vleespropaganda overheid: «Reclame voor meer vlees?»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat deze vleesreclames contraproductief zijn gezien de ambities van het kabinet en de Europese Unie om naar klimaatneutraliteit toe te werken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Arjen Lubach doelt in zijn avondshow op het EU-programma voor afzetbevordering van landbouwproducten, zoals neergelegd in de EU-Verordening Nr. 1144/2014. Deze verordening, die de basis vormt voor EU-cofinanciering van promotiepropgramma’s van alle Europese landbouwproducten, wordt momenteel herzien. De inzet van Nederland hierbij is om EU-financiering te beperken tot promotie van duurzaam geproduceerde en gezonde producten, waarbij vleesproducten in het algemeen worden uitgezonderd.
Hoe verhouden deze vleesreclames zich tot het advies van de Gezondheidsraad om de consumptie van rood vlees en met name bewerkt vlees te beperken en de daarop gebaseerde adviezen van de «schijf van vijf' van het Voedingscentrum?2 3
Het advies van de Gezondheidsraad en de schijf van vijf van het Voedingscentrum behelzen richtlijnen voor een evenwichtig en gezond eetpatroon, waarbij aanbevolen wordt de consumptie van vleesproducten te beperken. Deze aanbevelingen neem ik mee met de Nederlandse inzet bij de herziening van het EU-promotiebeleid. In overeenstemming met de motie Ouwehand (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1518) pleit Nederland er voor om vleesproducten in het algemeen uit te zonderen van EU-financiering voor afzetbevordering.
Kunt u een inschatting maken van de hoeveelheid zendtijd die deze vleesreclames hebben gekregen sinds ze zijn geïntroduceerd in Nederland? En hoeveel daarvan bij publieke zenders?
Het is aan de organisator van het betreffende gesubsidieerde EU-promotieprogramma om voor het product al dan niet zendtijd in te kopen. De Nederlandse overheid heeft hier geen invloed op en kan dan ook geen inschatting maken.
Kunt u toelichten wie er betaalt voor het uitzenden van deze vleesreclames? Hoeveel belastinggeld wordt daarvoor gebruikt, op nationaal en Europees niveau?
Uitzendingen van promotiecampagnes maken onderdeel uit van een op EU-niveau goedgekeurde promotiecampagne. Zo’n campagne wordt voor 80% gefinancierd met EU-gelden. De overige kosten draagt de aanvrager (producentenorganisatie) zelf. Er is geen nationaal belastinggeld mee gemoeid.
Bent u het ermee eens dat het kabinet moet stoppen met het financieren van deze vleesreclames? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals hiervoor onder vraag 5 aangegeven, is er geen sprake van nationale financiering van Europese promotiecampagnes voor landbouwproducten.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat belastinggeld niet langer wordt gebruikt voor vleesreclames? Bent u voornemens om dat geld juist volop in te zetten voor bewustwordingscampagnes voor een gezond eetpatroon?
Nederland zet zich er al jaren voor in – in de Landbouw- en Visserijraad en in de desbetreffende comités – om het EU-promotieprogramma uitsluitend te richten op duurzaam geproduceerde en gezonde producten, waarbij vleesproducten in het algemeen worden uitgezonderd van EU-financiering.
Bent u het ermee eens dat de oorlog in Oekraïne een zodanig impact heeft op vleesproductie en consumptie? Bent u het er ook mee eens dat dit moment benut moet worden om een gezond voedingspatroon te bevorderen in de samenleving? Kunt u uw antwoord toelichten?
De oorlog in Oekraïne leidt tot marktverstoringen, maar vooralsnog hebben deze nog weinig consequenties voor de vleesproductie, en niet op de vleesconsumptie. Het bevorderen van een gezond voedingspatroon is staand beleid van het kabinet en staat los van de situatie in Oekraïne.
De verdeling van de marges in de zuivelsector |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het feit dat zuivelprijzen momenteel enorm stijgen, maar dat melkveehouders daar bijna niks van terug zien1?
Ja.
Klopt het dat de noteringen voor magermelkpoeder en boter met 66% zijn gestegen, maar dat de melkprijs slechts 11% is gestegen?
Het klopt dat in de afgelopen maanden de zuivelnoteringen procentueel meer gestegen zijn dan de rauwe melkprijs.
Welke verklaringen ziet u voor het feit dat gestegen noteringen maar ten dele worden doorberekend in de melkprijs?
De melkprijs en de zuivelnoteringen zijn in hun aard niet vergelijkbaar en hebben geen directe een-op-een relatie tot elkaar. De zuivelnoteringen worden vastgesteld door de door de overheid ingestelde Commissie Officiële Nederlandse Zuivelnoteringen en hebben betrekking op de actuele prijsontwikkeling in de handel van verwerkte zuivelproducten als boter en melkpoeders. De melkprijs die melkveehouders ontvangen wordt vastgesteld door private ondernemingen. De melkprijs kan per onderneming verschillen. Wel volgt de melkprijs meestal vertraagd de trendmatige marktontwikkelingen van de handel in verwerkte zuivelproducten. Bij een langdurige periode van stijging over de gehele breedte van alle verwerkte zuivelproducten (boter, melkpoeder, kaas, room, etc.), zal ook de rauwe melkprijs meestijgen. Dat is op dit moment ook het geval. Dat de stijging niet met gelijke stappen omhoog gaat, kan meerdere oorzaken hebben. Zo vraagt verwerking van rauwe melk tot zuivelproducten veel energie. Met de huidige hoge energiekosten zullen ook de productiekosten stijgen.
Deelt u de mening van leveranciersvereniging Holland Dairy Producers dat de verdeling van de marge in de zuivelsector veel eerlijker zou moeten? Welke mogelijkheden ziet u om dat voor elkaar te krijgen?
Zoals ik in het antwoord op vraag 3 heb aangegeven, kunnen er verschillende oorzaken zijn waarom de melkprijs niet in dezelfde mate stijgt als de noteringen van magere melkpoeder en boter. Op basis van deze situatie kan ik daarom geen conclusies trekken m.b.t. margeverdeling. Niettemin vind het wel van groot belang dat er geen structurele problemen zijn met de prijsvorming, en dat oneerlijke handelspraktijken in de keten worden tegengaan. Als onderdeel van het maatregelenpakket om de positie van de boer in de keten te versterken, zijn daartoe de afgelopen jaren de Agro-Nutri Monitor ontwikkeld bij de Autoriteit Consument & Markt (ACM) en zijn oneerlijke handelspraktijken wettelijk verboden. Ook kunnen leveranciers sinds 1 januari 2022 terecht bij de Geschillencommissie indien zij te maken hebben met oneerlijke handelspraktijken.
Wat zegt deze situatie wat u betreft over de margeverdeling in de agrarische sector als geheel?
Zoals ik in het antwoord op vraag 3 heb aangegeven, kunnen er verschillende oorzaken zijn waarom de melkprijs niet in dezelfde mate stijgt als de noteringen van magere melkpoeder en boter. Op basis van deze situatie kan ik daarom geen conclusies trekken m.b.t. margeverdeling in de agrarische sector.
Welke stappen zet u om te zorgen voor een eerlijkere margeverdeling in de zuivelsector en in de agrarische sector in zijn geheel?
Voortbouwend op de maatregelen die al zijn genomen tot het versterken van de positie van boer in de keten zie ik ook een belangrijke rol weggelegd voor ketenpartijen om de positie van de boer in de keten te verstevigen. Daarover wil ik met ketenpartijen afspraken maken. De bijdrage van ketenpartijen dient wat mij betreft gericht te zijn op de positie, en uiteindelijk het inkomen van de duurzame en verduurzamende boer. Afspraken hierover kunnen o.a. gaan over de manier waarop langetermijncontracten worden vormgegeven, of marges en risico’s worden verdeeld.
Kleinschalig historisch medegebruik op Ameland |
|
Harry Bevers (VVD) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u de signalen dat de afgelopen jaren de mogelijkheden voor kleinschalig historisch medegebruik zoals recreatief vissen met staand want (waarvan de Minister van Economische Zaken heeft bepaald dat dit niet toegestaan is voor de Nederlandse kust, maar waarbij recreatief vissen met staand want voor eilandbewoners wel mogelijk is wanneer er een melding wordt gedaan bij de gemeente, omdat dit wordt gezien als kleinschalig historisch medegebruik) ernstig zijn beperkt of niet meer mogelijk zijn door nieuwe (Europese) regelgeving (voorbeeld: een gevangen zeebaars mag niet meer meegenomen worden)?
Ja die signalen zijn mij bekend. Het kleinschalig recreatief staand want is inpasbaar gemaakt, binnen de geldende Europese en nationale wetgeving en beleidskaders, in bepaalde kustwateren (o.a. de Waddenzee) en de Noordzeekustlijn (Visserijzone). Dit op verzoek van de Tweede Kamer (Kamerstuk 32 123 XIV, nr. 63), waarbij rekening is gehouden met de gevolgen voor de recreatieve vissers in de kustwateren en de visserijzone. De hiervoor destijds gecreëerde vrijstellingsregelingen voor recreatieve staandwantvisserij zijn ongewijzigd. De taak van uitvoering en handhaving van de regeling is hiervoor bij de gemeenten gelegd, waarbij melding vooraf noodzakelijk is.
Ten aanzien van de zeebaars is het op grond van Europese regelgeving (Verordening vangstmogelijkheden) sinds 2020 jaarrond niet meer toegestaan om eventueel bijgevangen zeebaars in recreatief staand want te behouden. Dit om in Europees verband de onder druk staande bestanden van de zeebaars te beschermen.
Kunt u aangeven welke regelgeving het kleinschalig historisch medegebruik beperkt?
Zie het antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat de volgende opmerking in het Natura 2000-beheerplan Ameland nog altijd onverminderd van toepassing is: «Bij de authenticiteit van Ameland speelt (ook) het kleinschalig historisch medegebruik een belangrijke rol» (zoals dat bijvoorbeeld ook is gedaan inzake cultuurhistorische visserij IJsselmeer in de Beleidsregel ontheffing vergunningplicht IJsselmeer voor cultuurhistorische visserij)?
Ja, met de opmerking dat nu de provincie Fryslân bevoegd gezag is voor beheerplan van dit Natura 2000-gebied (Wet Natuurbescherming 2017). De gedeputeerde staten van de provincie Fryslân hebben op 28 september 2021 de beheerplanperiode voor het beheerplan Duinen Ameland verlengd voor een periode van 6 jaar, of tot de datum van een nieuw vastgesteld beheerplan. De aangehaalde opmerking is nog steeds van kracht.
Bent u bereid de mogelijkheden te onderzoeken om voor de bij punt 2 genoemde regelgeving een uitzondering te maken voor kleinschalig historisch medegebruik zoals opgenomen in de oorspronkelijke afspraak uit paragraaf 8.3.1 van Natura 2000-beheerplan Ameland?1
De beperkingen ten aanzien de visserij op zeebaars met recreatief staand want volgen uit Europese regelgeving en dienen ter bescherming van het bestand. Deze zijn direct van toepassing in de betreffende lidstaten. Het is niet mogelijk een nationale uitzondering hierop in te stellen.
Kunt u aangeven of er voor andere vormen van kleinschalig historisch medegebruik (bijvoorbeeld het jutten, Oerdritten, het rapen van schelpen en schelpdieren, visroken op het strand en verschillende vormen van vissen, zoals staand want, garnalen vangen met netten of een hengel) meer beperkingen zijn gaan gelden dan oorspronkelijk bedoeld in 2016? Zo ja, kunt u aangeven welke beperkingen dat zijn?
Wat betreft het Natura 2000-beheerplan zijn er niet meer beperkingen gaan gelden. Voornoemd kleinschalig historisch medegebruik was toegestaan in de eerste beheerplanperiode en de provincie Fryslân heeft het beheerplan éénmalig verlengd. Daarmee is er dus niets veranderd in het kader van het Natura 2000-beheerplan.
Kunt u aangeven of een en ander ook betrekking heeft op de andere Waddeneilanden, aangezien uit berichten blijkt dat deze kwestie niet alleen Ameland betreft maar ook op Texel speelt?2
Ja, dit heeft ook betrekking op de andere Waddeneilanden.
Misbruik van coronasteun door Bert’s Animal Verhuur |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Heeft u de aflevering over Bert’s Animal Verhuur van het televisieprogramma BOOS gezien?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat Bert’s Animal Verhuur tijdens de coronapandemie 154.875 euro aan ontvangen steun uit de Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW), bedoeld om loonkosten van personeel door te betalen, heeft gebruikt om onder andere stallen te verbouwen? Vindt u dit te billijken? Zo niet, gaat u de NOW-steun terugvorderen?
Ik heb het bericht vernomen. In de vaststellingsfase van de NOW, die volgt op een eerder aan een werkgever uitgekeerd voorschot, wordt de definitieve subsidiehoogte gebaseerd op de loonkosten in de subsidieperiode en het definitieve omzetverliespercentage. Als in de vaststellingsfase uit de bij UWV beschikbare gegevens over de loonsom van een werkgever blijkt dat de loonsom is gedaald, dan zal de NOW-subsidie, afhankelijk van de omvang van de mutatie, geheel of gedeeltelijk terugbetaald moeten worden. De NOW-subsidie is immers bedoeld voor het ondersteunen van werkgevers in het doorbetalen van hun personeel in het geval van een omzetdaling groter dan 20% tijdens de beperkende maatregelen vanwege de Coronacrisis. Eventuele dalingen van de loonsom worden dus betrokken in de reguliere controles binnen het vaststellingsproces van de NOW en de subsidie wordt hier als nodig op aangepast. Indien geen sprake is van een gedaalde loonsom en een werkgever voldoet aan de overige aan de NOW-subsidie gestelde voorwaarden (waaronder een omzetverlies van minimaal 20%), dan zal de subsidie worden vastgesteld op basis van deze loonsom en het definitieve omzetdalingspercentage.
Bent u er van op de hoogte dat dit bedrijf illegale bouwwerken op het terrein heeft staan?
Voor informatie over bouwwerken die eventueel strijdig zijn met het bestemmingsplan of andere bouwvergunningen verwijs ik u naar gemeente West Maas en Waal.
Bent u er van op de hoogte dat dit bedrijf illegaal honden te koop aanbiedt en meer honden houdt dan is toegestaan?
Ik ben ervan op de hoogte dat tijdens de inspecties door de NVWA ook overtredingen zijn vastgesteld in verband met het bedrijfsmatig houden en verhandelen van honden door deze houder. Er zijn overtredingen geconstateerd met betrekking tot identificatie en registratie van honden en benodigde herhalingsinentingen. Het bedrijf is correct geregistreerd voor het bedrijfsmatig verkopen van honden. De controle op of er meer honden worden gehouden dan toegestaan, ligt bij de gemeente.
Hoe beoordeelt u het feit dat dit bedrijf al sinds 1998 bij de gemeente, omgevingsdienst en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op de radar staat vanwege diverse zaken zoals slechte verzorging van dieren, het houden van meer dieren dan volgens de vergunning is toegestaan en het illegaal verhuren van dieren, maar dat de overtredingen nog altijd doorgaan?
De NVWA heeft de afgelopen vijf jaar zeer regelmatig zowel bestuursrechtelijk als strafrechtelijk handhavend opgetreden tegen dit bedrijf. Sinds 2021 staat het bedrijf onder verscherpt toezicht en wordt het nog frequenter geïnspecteerd. Ik ben van mening dat de NVWA adequaat handhavend tegen dit bedrijf optreedt. In mijn antwoord beperk ik mij tot de handhaving door NVWA aangezien deze onder mijn verantwoordelijkheid valt.
Hoe vaak heeft u signalen gekregen over de slechte verzorging van dieren en andere misstanden bij dit bedrijf? Wat is er met deze signalen gedaan?
De NVWA heeft sinds 1 januari 2017 tot heden 39 meldingen ontvangen. Na beoordeling van deze signalen heeft de NVWA in 2017 driemaal handhavend opgetreden na constatering van dierwelzijnsovertredingen. In 2018 gebeurde dit twee keer, en in 2019 ook twee keer. In 2020 is eenmaal handhavend opgetreden. In alle gevallen ging het om overtredingen met betrekking tot dierwelzijn. Uiteindelijk heeft dit in 2021 geleid tot het onder verscherpt toezicht plaatsen van dit bedrijf. Daarnaast heeft ook de politie de afgelopen jaren enkele meldingen en aangiftes met betrekking tot Bert Animals Verhuur ontvangen.
Deelt u de mening dat de rapportage van BOOS aantoont dat handhaving enorm tekort heeft geschoten? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 5.
Hoe gaat u zorgen dat handhaving niet weer tekort schiet? Hoe gaat u zorgen dat er wordt opgetreden tegen de geconstateerde misstanden?
Bij maatregelen die worden opgelegd aan het bedrijf wordt de opvolging van de verbeterpunten geïnspecteerd tijdens herinspecties. Omdat het bedrijf onder verscherpt toezicht staat worden die herinspecties frequent uitgevoerd. Als ultimum remedium kunnen dieren elders worden ondergebracht om daar passende verzorging te krijgen.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Gezien de benodigde interdepartementale afstemming en afstemming met de toezichthouder lukte het niet de vragen binnen de termijn van drie weken te beantwoorden. Daarom is er een uitstelbrief aan de Kamer, met kenmerk 2022D10614, gestuurd.
Het bericht ‘waanzinnige regels dreigen garnalenvisser Eddy Sinke de nek om te draaien’ |
|
Thom van Campen (VVD), Peter Valstar (VVD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «waanzinnige regels dreigen garnalenvisser Eddy Sinke de nek om te draaien»?1
Ja.
Herkent u de toenemende zorgen van de garnalenkotters door de bureaucratische ellende (stikstofregels, onbegrijpelijke urenregeling en de vaarvolgsystemen)? Zo ja, wat vindt u hiervan en op welke manier gaat u zich inzetten om garnalenvissers door deze zeer schrijnende situatie te helpen? Zo nee, waarom niet?
Ik herken het feit dat garnalenvissers aan een aantal regels moeten voldoen. Daarom voer ik op ambtelijk niveau zeer regelmatig overleg met vertegenwoordigers van de garnalensector onder meer om te bespreken op welke wijze en met welke inhoud het aanstaand vergunningstraject op grond van de Wet natuurbescherming ingevuld zal moeten worden.
Kunt u toelichten omwille van welke regelgeving garnalenkotters per 1 januari 2023 een nieuwe vergunning op basis van de Wet natuurbescherming (Wnb) nodig hebben?
De vigerende vergunning op grond van de Wet natuurbescherming verloopt op 1 januari 2023. Omdat significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden door de garnalenvisserij niet zijn uit te sluiten, is een nieuwe vergunning nodig. Stikstof is een belangrijk aspect binnen de toetsing op grond van de Wet natuurbescherming.
Op welke manieren (collectief en/of individueel) kunnen garnalenvissers momenteel een nieuwe Wnb-vergunning aanvragen en waarom is deze keuze gemaakt?
Het is aan de garnalenvissers zelf en/of hun vertegenwoordigers om hierin een gewogen keuze te maken; beide is mogelijk (of een combinatie daarvan). Wanneer het ministerie een ontvankelijke en goed onderbouwde vergunningaanvraag met een passende beoordeling ontvangt, kan een collectieve of individuele natuurvergunning worden verleend. De stikstofvereisten zijn mogelijk van invloed op de keuze die de sector hierin kan maken.
Herkent u het beeld dat het voor garnalenvissers onduidelijk is op welke manier de vergunningsaanvraag gaat worden getoetst? Deelt u daarbij de mening dat het niet reëel en rechtvaardig is dat er van garnalenvissers wordt gevraagd om onder stoom en kokend water een vergunningsaanvraag te doen, terwijl het tegelijkertijd de overheid is die in gebreke blijft?
Dat beeld deel ik niet. Met de vertegenwoordigers van de vissers wordt al meer dan een half jaar in voorbereidende zin zeer regelmatig overleg gevoerd vanuit het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). Daarbij is LNV duidelijk geweest over de geldende kaders. In dit stadium ligt het verdere initiatief bij de vertegenwoordigers van de sector en hun adviseurs om tot een vergunbare aanvraag of set van aanvragen te komen. Over de conceptversie(s) daarvan wordt opvolgend intensief met LNV overlegd. Dit is een reguliere (algemene) werkwijze en ook als zodanig gehanteerd bij de voorgaande vergunningstrajecten in relatie tot de garnalenvisserij in diverse Natura 2000-gebieden.
Kunt u toelichten op welke manier een garnalenvisser inzichtelijk kan maken hoeveel stikstof de kotter uitstoot, gezien het feit dat een kotter afwisselend vaart, vist, stilligt en lost?
Bij de invoer ten behoeve van de berekening met AERIUS Calculator kan gebruik worden gemaakt van standaard emissiegegevens voor de verschillende categorieën vissersschepen. Op basis van de hoeveelheid aangevraagde visuren per afgebakend visgebied kan met die invoer, de emissie worden berekend. Dit betreft dan een gemiddelde emissie; in AERIUS Calculator kunnen ook specifiekere emissies van vaartuigen ingevoerd worden voor de onderscheiden typen van gebruik van een motor, zoals varen (meestal aangeduid als «stomen»), vissen en stilliggen/ lossen. Deze specifieke emissies per type van gebruik zullen wel deugdelijk onderbouwd moeten worden middels technische analyses, hetgeen ook eerder voor andere vormen van visserij is gedaan. De adviseurs van de garnalensector hebben hier reeds de nodige ervaring mee.
Welke referentiedata en welke habitatten volgens de Vogel- en Habitatrichtlijnen worden gehanteerd bij het afwegen of stikstofkotters voldoen aan de geldende Wnb-eisen?
Een overzicht van de verschillende referentiedata per Natura 2000-gebied staan onder andere weergegeven op de website van BIJ12. Middels AERIUS Calculator kan daarnaast geanalyseerd worden welke specifieke Natura 2000-habitattypen beïnvloed worden door de garnalenvisserij. Deze informatie is ook in detail bekend bij de adviseurs van de garnalensector.
Is er jurisprudentie over het aanvechten en/of afwijzen van toegewezen Wnb-vergunningen voor garnalenkotters? Zo ja, kunt u hier een overzicht van geven? Zo nee, waarom niet?
Er loopt momenteel een hoger beroep, ingesteld door enkele natuurorganisaties tegen de vigerende Wnb-vergunning daar waar het gaat om garnalenvisserij binnen het Natura 2000-gebied Westerschelde. Het daaraan voorafgaande beroep is door de rechtbank eerder ongegrond verklaard. Ook is er door enkele natuurorganisaties beroep aangetekend tegen de nu nog geldende Wnb-vergunning van diverse Belgische garnalenvissers die actief zijn in enkele Nederlandse Natura 2000-gebieden. Tot slot is door de Nederlandse garnalensector zelf hoger beroep aangetekend in relatie tot de vergunde hoeveelheden visuren per Natura 2000-gebied. In beroep werd de garnalensector eerder in het ongelijk gesteld.
In welke mate vindt u het reëel (in het licht van regeldruk en bijkomende financiële kosten) om een individuele garnalenvisser te vragen de uitstoot op deze manier bij te houden? Kunt u dit toelichten?
In de context van de Wnb-beoordeling en eventuele vergunningverlening op die basis wordt van een visser gevraagd om zijn uitstoot te berekenen en de effecten daarvan op de relevante beschermde natuurwaarden in beeld te brengen. Er wordt niet gevraagd zijn uitstoot bij te houden, wel zal middels een registratie van de gerealiseerde draai-uren van de motor toezicht gehouden worden. De in AERIUS Calculator ingevoerde draai-uren, die ook onderdeel vormen van de vergunningaanvraag, dienen immers in de praktijk niet overschreden te worden. Met een overschrijding van die vergunde ruimte kunnen immers significant negatieve effecten op de natuurlijke kenmerken van de betrokken Natura 2000-gebieden niet uitgesloten worden. Binnen het lopende verbetertraject van de black box is bovenstaande (het registreren en monitoren van de «draai-uren» van de motor) dan ook een belangrijk aandachtspunt.
Op welke termijn kunt u duidelijkheid geven aan de sector over de benodigde stikstofreductieopgave dat gebaseerd is op wetenschappelijk onomstotelijke rekenmodellen?
De stikstofreductieopgave is een algemenere verplichting voor Nederland (als EU-lidstaat) op grond van artikel 6, lid 1 en 2, van de Habitatrichtlijn.
Op meer sectorspecifiek niveau moet de garnalensector zelf in de context van haar vergunningaanvraag op grond van de Wet natuurbescherming met AERIUS Calculator als objectief en wettelijk voorgeschreven rekenmodel haar activiteiten analyseren. De sector is momenteel zelf al bezig deze berekeningen te maken en kan zich daarmee tijdig een beeld vormen van hoe haar activiteiten zich gaan verhouden tot het moeten voldoen aan het vereiste dat voorkomen moet worden dat significant negatieve effecten op de natuurlijke kenmerken van de betrokken Natura 2000-gebieden kunnen optreden.
Hoe gaat u de garnalenvissers ondersteunen in de stikstofreductieopgave?
Ik werk momenteel aan een subsidieregeling voor de garnalenvissers die technische maatregelen gaan nemen om de stikstofuitstoot te verminderen. Verder wordt op ambtelijk niveau in een werkgroep de sector ondersteund in de nemen stappen ten behoeve van de vergunningaanvraag.
Wat gaat u met provincies doen om de zorgen van deze garnalenvissers weg te nemen en ervoor te zorgen dat garnalenvissers zo spoedig mogelijk de garantie krijgen dat zij ook in 2023 kunnen blijven vissen?
De provincies zijn hierbij geen partij. De Minister voor Natuur en Stikstof is bevoegd gezag om te beslissen op de aanvraag om een Wnb-vergunning. De provincies en de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, die de betrokken Natura-2000 beheren, dragen zorg voor de staat van instandhouding van de gebieden. Ze treffen maatregelen om de stikstofbelasting in de gebieden terug te dringen, in aanvulling op het structureel maatregelenpakket dat is vastgesteld om de doelstellingen uit de Wet stikstofreductie en natuurverbetering te halen. Wel heeft de sector op mijn aanraden contact opgenomen met de provincies om na te gaan of deze stikstofruimte hebben waar de sector gebruik van kan maken. Dit lijkt niet het geval.
Wat is de verantwoordelijkheid van provincies als bevoegd gezag hieromtrent en op welke wijze committeren zich zij aan bovenstaande ambitie?
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u toezeggen dat alle 250 garnalenvissers in 2023 gegarandeerd kunnen blijven vissen? Zo ja, hoe gaat u dat realiseren? Zo nee, waarom niet?
Dit kan ik niet toezeggen, omdat de vissers zelf verantwoordelijk zijn voor een deugdelijke vergunningaanvraag. Het staat de vissers vrij om zodanig visgebieden buiten de Natura 2000-gebieden te kiezen dat geen vergunningplicht aan de orde is.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat ook in de toekomst wet- en regelgeving zo min mogelijk een belemmering zal vormen in de vergunningverlening voor de garnalenvissers?
De wet- en regelgeving is nu ook al niet bedoeld om een belemmering te vormen voor de vissers, maar om de natuur te beschermen.
Welke concrete plannen heeft u om het toezicht op de visvangst en de handhaving van het visquotum werkbaar te maken voor de garnalenvissers en visserijsector in het algemeen?
Momenteel wordt gewerkt aan het fraudebestendig maken en technische optimalisatie van de black box-systemen voor de garnalenvissers die straks zelf het verschil kunnen monitoren tussen wel of niet vissen en vaaractiviteiten; daarmee is dit systeem straks optimaal ondersteunend in het toezicht op de aan te vragen Wnb-vergunning(en). Deze geoptimaliseerde black box is ook in de toekomst relevant voor een adequaat toezicht op en handhaving van andere visserijsectoren.
In welke mate bent u met provincies bereid om te zorgen dat er een stappenplan komt voor vissers om op termijn aan de geldende stikstofnormen te kunnen voldoen in plaats van een onhaalbare deadline te stellen op 1 januari 2023?
De datum van 1 januari 2023 is al geruime tijd bekend bij de sector en ik ga er dan ook van uit dat de sector per die datum voldoet aan de geldende stikstofnormen, dan wel haar activiteiten staakt tot zij wel kan voldoen aan de geldende normen. Ik ben dan ook niet bereid een uitzondering te maken voor de vissers als het gaat om de datum van de nieuwe natuurvergunning.
Wat is de stand van zaken van de ontwikkeling van de garnalenvisie, waar uw ambtsvoorganger aan refereerde tijdens het Commissiedebat Visserij op 30 juni 2021?
Deze visie ontwikkel ik samen met de sector en andere belanghebbenden. Momenteel is Wageningen Economic Research/Wageningen University & Research (WEcR/WUR) om advies gevraagd over een aantal scenario’s voor de visie. Door ondercapaciteit bij WEcR duurt dit advies langer dan verwacht, zodra dit advies binnen is wordt de visie afgemaakt.
De zoveelste berichtgeving over ernstig onnodig en vermijdbaar lijden van dieren in Nederlandse slachthuizen en het nog altijd uitblijven van maatregelen |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Wat is uw reactie op het nieuws dat inmiddels voor de vierde keer blijkt uit opgevraagde inspectierapporten dat het nog altijd regelmatig voorkomt dat varkens in Nederlandse slachthuizen ernstig verbranden en vervolgens verdrinken in broeibakken door fouten in het proces van bedwelmen en steken?1
Ik vind dit onacceptabel. Het gaat mij aan het hart dat dergelijke situaties nog steeds voorkomen, na alle maatschappelijke aandacht van de afgelopen jaren.
Elk incident waarbij dierwelzijn in het geding is, is er één te veel.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat een leidinggevende in een slachthuis weigert maatregelen te treffen op het moment dat de toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) wijst op handelingen die zorgen voor «ernstig vermijdbaar lijden» bij de dieren, uitgevoerd door een medewerker die helemaal niet beschikt over de juiste diploma’s om het werk te mogen doen? Wat zegt dit volgens u over de cultuur in de vleessector en over de autoriteit van de NVWA?
De slachthuizen zijn primair verantwoordelijk voor de naleving van vigerende wetgeving. Het betreffende slachthuis is onvoldoende serieus omgegaan met de door de NVWA geconstateerde overtreding en de aanwijzing van de NVWA-inspecteur. Ik vind dit ernstig.
De NVWA heeft hierbij gehandhaafd door middel van het opmaken van een rapport van bevindingen dat heeft geleid tot een bestuurlijke boete. Terugkijkend zou een aanvullende maatregel zoals de stillegging van de band passend zijn geweest. Uit het rapport van bevinding is af te leiden dat deze maatregel niet is genomen.
Erkent u dat dit soort misstanden ook voorkomt in slachthuizen met permanent NVWA-toezicht en dat permanent toezicht in slachthuizen dit soort ernstig dierenleed niet heeft kunnen voorkomen?
Ja, dit soort misstanden komen ook voor in slachthuizen met permanent NVWA-toezicht. Permanente aanwezigheid van een NVWA-toezichthouder op een slachthuis betekent niet dat alle situaties op alle plekken in het slachthuis worden gezien. De slachthuizen zijn primair verantwoordelijk voor de naleving van de wetgeving. De NVWA houdt hier risicogericht toezicht op, wat voor de controle op bedwelmen en verbloeden concreet betekent dit dat de NVWA steekproefsgewijs nagaat of slachthuizen dit correct uitvoeren. Bij slachthuizen met permanent toezicht zijn dit meerdere steekproeven per dag. Het is niet reëel te verwachten dat met toezicht alle overtredingen van de dierenwelzijnsregels kunnen worden voorkomen.
Wat is uw reactie op de constatering dat NVWA-toezichthouders nog altijd misstanden door de vingers zien, weinig rapporten schrijven en heel lang afwachten of er verbetering optreedt?
Het welzijn van dieren in het slachtproces verdient, naast een optimale bedrijfsvoering door de slachthuizen, krachtig toezicht. Om de toezichthouders van de NVWA te ondersteunen bij een stevige en consequente uitvoering van de handhaving is een versterking van het toezicht in de vleesketen nodig. Ik constateer dat voor het verbeteren van uitvoering en toezicht van de regelgeving voor slachthuizen en een cultuur binnen de NVWA waarbinnen stevige en consequente handhaving de norm is, al veel in gang is gezet. Uw Kamer is ook regelmatig geïnformeerd over de versterking van het toezicht in de vleesketen, het meest recent met een brief aan uw Kamer van 12 november 2021 (Kamerstuk 33 835, nr. 135). Ik onderschrijf het belang hiervan. Dit verbeterproces vergt tijd en is nog niet af. Tegelijkertijd zal ook met regelgeving, toezicht en handhaving nooit volledig kunnen worden voorkomen dat er onregelmatigheden zijn of zelfs misstanden plaatsvinden. Ik blijf een stevig appel doen op de sector om er voor te zorgen dat in iedere stap van het bedrijfsproces, op ieder moment van dat proces, en dus ook bij iedere medewerker die met dieren werkt het welzijn van de dieren de hoogste prioriteit heeft.
Hoe verhouden deze berichten zich tot uw uitspraak «Waar we overtredingen constateren, grijpen we in. Waar nodig leggen we boetes op»?2
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Kunt u bevestigen dat uit de evaluatie van het cameratoezicht in slachthuizen bleek dat op de beelden die twee keer per maand worden bekeken vreselijk dierenleed is gezien, zoals het slaan/schoppen van een koe, het voor dood achterlaten van een schaap op een losperron en het onthoofden van een koe, terwijl het dier nog tekenen van leven vertoonde?3
Afgaande op de beelden die de NVWA in het kader van cameratoezicht heeft bekeken, is te constateren dat deze ernstige overtredingen inderdaad zijn begaan. In al deze gevallen heeft de NVWA handhavend opgetreden.
Erkent u dat cameratoezicht in slachthuizen dit ernstige dierenleed niet heeft kunnen voorkomen?
Zie mijn antwoord op vraag 3. Cameratoezicht op zich kan overtredingen van de dierenwelzijnsregels niet voorkomen. Wel kan het overtredingen van de dierenwelzijnsregels beter zichtbaar maken waardoor slachthuizen zelf ook hun verantwoordelijkheid beter kunnen nemen. Daarnaast kan door de NVWA beter opgetreden worden tegen overtredende slachthuizen indien nodig. Dit draagt naar verwachting ook bij aan gedragsverandering van de slachthuismedewerkers en een zorgvuldigere omgang met de dieren.
Herinnert u zich dat uw ambtsvoorganger toezegde een verkenning te laten uitvoeren naar de mogelijkheid om camerabeelden uit slachthuizen eigendom te laten worden van de overheid en ze te laten beoordelen door een onafhankelijk toezichthouder? Wat is hiervan de uitkomst?4
Ik verwijs uw Kamer voor deze toezegging naar de brief over slachthuizen die ik op 22 april jl. aan uw Kamer heb gestuurd (Kamerstuk 28 286, nr. 1237).
Herinnert u zich dat de Kamer bijna twee jaar geleden opriep om per direct de slachtsnelheid te verlagen?5
Ja, dat is mij bekend. Ik verwijs uw Kamer voor de voortgang op dit onderwerp naar de brief over slachthuizen die ik op 22 april jl. naar uw Kamer heb gestuurd (Kamerstuk 28 286, nr. 1237).
Waarom is dit nog altijd niet gebeurd? Waarom heeft het door u uitgevraagde onderzoek naar de gevolgen van de hoge slachtsnelheid van de Universiteit van Wageningen (WUR) in samenwerking met de Universiteit Utrecht vertraging opgelopen?6
Zoals ik uw Kamer op 12 november jl. heb gemeld (Kamerstuk 33 835, nr. 135) bleek eind vorig jaar dat de onderzoekers meer tijd nodig hadden voor het gedegen uitvoeren van het onderzoek. De uitkomsten van het onderzoek zijn op 22 april jl. aan uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 28 286, nr. 1237).
Erkent u dat het nu niet ingrijpen, terwijl er dagelijks 1,7 miljoen dieren door de Nederlandse slachthuizen worden gejaagd, betekent dat dit soort zeer ernstig dierenleed zich nog altijd op grote schaal kan voordoen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Ik heb geen aanwijzingen dat dit soort ernstig dierenleed zich op grote schaal voordoet. Voor dit soort situaties geldt echter, dat elke er één te veel is en te allen tijde moet worden voorkomen.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Levend koken van varkens in slachthuizen gaat nog altijd door' |
|
Tjeerd de Groot (D66), Thom van Campen (VVD) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Levend koken van varkens in slachthuizen gaat nog altijd door»?1
Ja.
Kunt u delen om welke slachthuizen het hier ging en of er sprake is van systematische of herhaaldelijke overtredingen bij enkele slachthuizen?
De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) maakt de algemene inspectiegegevens van alle roodvleesslachthuizen met permanent toezicht in Nederland openbaar. De website www.openbare-inspectieresultaten.nvwa.nl toont cijfers per individueel bedrijf met daarbij het aantal overtredingen dat geleid heeft tot een schriftelijke waarschuwing of boete. Bij enkele slachthuizen zijn de genoemde overtredingen bij herhaling geconstateerd. Bij deze slachthuizen heeft de NVWA door middel van maatwerk geïntervenieerd. Naast deze formele overtredingen intervenieert de NVWA tijdens de aanwezigheid bij het slachtproces waar nodig direct in het proces of het product, zoals het tijdelijk stilleggen van het slachtproces of het laten afwaarderen van vlees tot dierlijk bijproduct zodat het niet meer voor menselijke consumptie gebruikt mag worden. Het bericht waarop de vragenstellers doelen, ziet op informatie die de NVWA heeft openbaargemaakt op grond van een Wob-verzoek. Op grond van de afweging die de Wob voorschrijft, worden niet de namen van de bedrijven die het betreft, bekend gemaakt.
Kunt u per situatie aangeven welke sancties zijn opgelegd aan de desbetreffende slachthuizen? Kunt u daarbij ook aangeven hoeveel constateringen van misstanden vooraf moesten gaan alvorens werd overgegaan op het uitgeven van een sanctie? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij vraag 2 aangegeven worden inspectiegegevens in algemene zin openbaar gemaakt. De overtredingen waar het bericht naar verwijst zijn bestuurlijk gehandhaafd, middels schriftelijke waarschuwingen en bestuurlijke boetes, waarbij door recidive een hoger boetebedrag ten laste is gelegd. De opgelegde boetes variëren van € 2.500 tot € 17.500. Bij de constatering van overtredingen handhaaft de NVWA-inspecteur volgens het interventiebeleid. De NVWA maakt haar algemene en specifieke interventiebeleid openbaar
Kunt u reflecteren op de constatering uit het bericht dat er soms wel een halfjaar werd gewacht met het opstellen van een rapport nadat de misstanden waren geconstateerd? Deelt u de mening dat late rapportering vanuit dierenwelzijnsperspectief hoogst onwenselijk is en dat per misstand een rapport zou moeten worden opgesteld?
Ja, dat kan ik. Een interventie van de NVWA is primair gericht op het verbeteren van naleving en daarmee op het direct stoppen van de misstanden. Een toezichthoudend dierenarts heeft daartoe meerdere instrumenten tot zijn beschikking; van aanspreken op gedrag tot opleggen van boeterapporten. In dit specifieke geval is het slachthuis per direct aangesproken en zijn aanwijzingen voor de bedrijfsvoering gegeven. Helaas niet afdoende waardoor later alsnog een rapport van bevinding en boete is opgelegd toen bleek dat de overtreding opnieuw had plaatsgevonden. Ik betreur elk dierenwelzijnsmisstand en het is de primaire verantwoordelijkheid van het slachthuis om haar bedrijfsvoering op orde te hebben en misstanden te voorkomen. En aan de NVWA om hier effectief op toe te zien door o.a. te sturen op verkorten van doorlooptijden binnen haar interventiebeleid. Ik constateer verder dat in de afgelopen periode de NVWA stringenter optreedt tegen dierenwelzijn overtredingen en daarmee laat zien een lerende organisatie te zijn.
Hoe reflecteert u op de bevinding uit de opgevraagde stukken dat een ongediplomeerde slachthuismedewerker na een berisping van een inspecteur van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) hierover, gewoon doorging met zijn werk? Kunt u toelichten hoe vaak situaties zoals deze voorkomen, waarbij berispingen van inspecteurs zomaar aan de laars worden gelapt?
De slachthuizen zijn primair verantwoordelijk voor de naleving van vigerende wetgeving. Het betreffende slachthuis is onvoldoende serieus omgegaan met het feit dat er door de NVWA een overtreding werd geconstateerd en de aanwijzing ter plaatse van de NVWA-inspecteur die hierop volgde om zaken in orde te brengen. De NVWA heeft hierbij destijds gehandhaafd door een rapport van bevindingen op te maken voor het inzetten van een onvoldoende gekwalificeerde medewerker. Dit heeft geleid tot het opleggen van een bestuurlijke boete. Als deze situatie zich nu voordoet spreekt de NVWA ook de dierenwelzijnsofficier van het slachthuis aan op het inzetten van een ongediplomeerde medewerker, zodat deze niet meer wordt ingezet. De NVWA heeft geen aanwijzingen dat situaties als deze frequent aan de orde zijn. Mocht blijken dat herhaling van overtredingen op het gebied van dierwelzijn aan de orde is dan zal de NVWA niet nalaten om stevig in te grijpen.
In hoeveel gevallen van overtreding ging het om een slachthuis waarbij eerder een overtreding was vastgesteld, wat lijkt te duiden op een systematischere problematiek?
Ik verwijs voor de beantwoording van deze vraag naar het antwoord op vraag 2.
Waarom is hier niet gekozen voor aanvullende maatregelen, bijvoorbeeld een slachterij onder verscherpt toezicht stellen, zoals bij Gosschalk? Welke afwegingen liggen en lagen hieraan ten grondslag?
De NVWA handhaaft volgens het interventiebeleid met het geven van schriftelijke waarschuwingen en het opleggen van bestuurlijke boetes. Indien een bedrijf (ernstige) overtredingen blijft begaan, worden in het kader van het recidivebeleid hogere bestuurlijke boetes opgelegd. Indien toepassing van het interventiebeleid onvoldoende blijkt om de overtredingen op te heffen en verdere herhaling te voorkomen, kan het bedrijf onder verscherpt toezicht worden geplaatst en geldt een zwaarder toezichtsregime. Per bedrijf wordt eerst een zogenaamde maatwerkaanpak opgesteld (voorafgaand aan verscherpt toezicht), waarbij het bedrijf zwaardere maatregelen kan voorkomen door direct zijn bedrijfsprocessen te verbeteren. Deze maatwerkaanpak is nodig ten behoeve van het proportioneel handelen en dossieropbouw om de rechterlijke toets van sanctiebesluiten te doorstaan bij zwaardere maatregelen zoals passend binnen het verscherpt toezicht.
Bij de betreffende overtredingen heeft de NVWA deze afwegingen gemaakt en is een maatwerkaanpak toegepast. Indien de doorgevoerde verbeteringen niet voldoende zijn, dan zal de NVWA overgaan tot het instellen van verscherpt toezicht.
Deelt u de mening dat in het geval van meerdere overtredingen grotere maatregelen zoals tijdelijke sluiting en/of het drastisch verlagen van de bandsnelheid (bij heropening) nodig is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven aan welke voorwaarden moet worden voldaan voordat dit soort ingrijpende maatregelen worden genomen, ook in het licht van het eerdere verzoek om een «three strikes out»-principe te hanteren voor zware overtredingen?
De NVWA zal niet nalaten om bij geconstateerde misstanden in te grijpen en de verantwoordelijke slachthuizen in die situaties aan te pakken. De NVWA heeft afgelopen zomer bijvoorbeeld de erkenning van een slachthuis geschorst vanwege ernstige overtredingen ten aanzien van dierenwelzijn. Daarmee is het slachtproces voor een aanzienlijke periode stilgelegd totdat het slachthuis het dierenwelzijn in haar bedrijfsvoering naar het oordeel van de NVWA afdoende had ingericht.
Tijdens het commissiedebat over exportverzamelplaatsen op 9 september 2021 heeft het lid Van Campen (VVD) gevraagd naar de mogelijkheid voor modaliteiten voor een «three-strikes-out»- dan wel een puntensysteem en het interventiebeleid van de NVWA (Kamerstuk 28 286, nr. 1219). De verantwoordelijkheid voor het vaststellen van het interventiebeleid van de NVWA ligt bij de Inspecteur Generaal (IG) van de NVWA. Momenteel werkt de NVWA de procedure voor verscherpt toezicht voor de slachthuizen verder uit. In dat kader zal ook gekeken worden of een vorm van een puntenstelsel of iets soortgelijks kan helpen het verscherpt toezicht verder vorm te geven. Van belang hierbij is dat voldoende rekening wordt gehouden met de omstandigheden van het geval en welke interventies daarin het meest effectief zijn. Dit ook in verband met de rechterlijke toets van sanctiebesluiten.
Ik herken in de vraag van lid Van Campen de wens om te onderzoeken of een bedrijfsvoering die herhaaldelijk tot ernstige overtredingen leidt, middels een simpeler en overzichtelijker systeem consequenties kan hebben op de aan het bedrijf verleende erkenning. Bij een vereenvoudigde aanpak met een puntenstelsel moet rekening worden houden met het totaal aan voor slachthuizen geldende wetgeving. In dit complexe systeem, waarin niet iedere overtreding of omstandigheid even zwaar aan te rekenen is, is echter niet zonder meer een vergelijking te maken met een three-strikes-out of puntensysteem zoals in de Tabakswet- en rookwarenwet. Ik zal uw Kamer informeren zodra de verscherpt-toezichtprocedure voor slachthuizen nader uitgewerkt is.
Wanneer zal het onderzoek over het verlagen van de bandsnelheid, inclusief uw reactie hierop, naar buiten komen? Per wanneer kan uitvoering van de aangenomen motie van het lid Tjeerd de Groot over het substantieel omlaag brengen van de bandsnelheid (Kamerstuk 33 835, nr. 156) verwacht worden?
Het rapport is op 22 april jl. als bijlage van mijn brief over slachthuizen naar uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 28 286, nr. 1237). Uit het rapport blijkt dat het niet zinvol of mogelijk is om in generieke zin een snelheidsverlaging af te dwingen, omdat de procesbeheersing bij een bepaalde slachtsnelheid sterk afhangt van de situatie op en inrichting van dat specifieke slachthuis. Dit bevestigt het (juridische) dilemma dat mijn voorganger schetste in reactie op de aangenomen moties die verzochten om de slachtsnelheid generiek te verlagen. Voor de vervolgstappen die ik verder beoog op dit vlak, verwijs ik u naar eerdergenoemde brief.
De borging van het dierenwelzijn tijdens het slachtproces heeft mijn grootste prioriteit. Vooralsnog blijft de aanwijzing aan de IG NVWA dan ook staan en zal de NVWA verzoeken tot het verhogen van de slachtsnelheid afwijzen. Met betrekking tot bestaande slachtsnelheden blijft onverkort gelden dat de NVWA een verlaging van de slachtsnelheid als corrigerende maatregel op kan leggen indien hier aanleiding toe is. Een dergelijke verplichte verlaging van de slachtsnelheid blijft van kracht totdat de situatie hersteld is en het proces weer volledig beheerst wordt.
Deelt u de mening dat deze onacceptabele misstanden alle plaatsen waar wel zorgvuldig wordt gewerkt in een kwaad daglicht plaatsen en dat het ook daarom van belang is dat er adequaat wordt gehandhaafd op overtredingen in slachthuizen?
Een bedrijf dat herhaaldelijk in de fout gaat, en waar misstanden voorkomen zet inderdaad de gehele sector in een kwaad daglicht. De NVWA zal niet nalaten om bij geconstateerde overtredingen in te grijpen en de verantwoordelijke slachthuizen in die situaties aan te pakken. Zo heeft de NVWA afgelopen zomer de erkenning van een slachthuis tijdelijk geschorst vanwege ernstige overtredingen ten aanzien van het dierenwelzijn.
Deelt u de mening dat het consumentenmisleiding is om vlees van varkens uit slachthuizen waar misstanden plaatsvonden alsnog met het Beter Leven keurmerk drie sterren te verkopen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen heeft u naar aanleiding van de constateringen gezet om deze misleiding te voorkomen?
Het consumentenvertrouwen is gebaat bij een betrouwbare werking van private keurmerken in de voedselproductie. Het Beter Leven keurmerk is een keurmerk dat de Dierenbescherming in samenwerking met de retail en de veehouderijsector opgesteld en gelanceerd heeft in 2007. Het keurmerk is ondergebracht bij de Stichting Beter Leven Keurmerk en stelt eisen aan de productie bezien vanuit het dierenwelzijn. Ik betreur het als het Beter Leven keurmerk niet goed toegepast zou zijn, maar het is aan de Stichting BLK en de Dierenbescherming om eventueel actie te ondernemen naar aanleiding van de constateringen.
Bent u bijvoorbeeld in overleg getreden met de Dierenbescherming om te voorkomen dat consumenten misleid worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke procesverbeteringen gaat u doorvoeren om dit soort consumentenmisleiding te voorkomen?
Zoals ik heb aangegeven in antwoord op vraag 11 is het aan de Stichting BLK en de Dierenbescherming om eventueel actie te ondernemen naar aanleiding van de constateringen. Het zou goed zijn als verantwoordelijke organisaties hierover het gesprek met elkaar aangaan.
Wat is de status van het wetsvoorstel omtrent verplicht cameratoezicht bij slachterijen? Wanneer verwacht u dit naar de Kamer te kunnen sturen?
Ik verwijs uw Kamer voor de voortgang van dit wetsvoorstel naar de brief over slachthuizen die ik op 22 april jl. aan uw Kamer heb gestuurd (Kamerstuk 28 286, nr. 1237).
Deelt u de mening dat het toezicht ook op een externe locatie voor de NVWA beschikbaar moet zijn, zodat deze zonder naar de slachtlocatie toe te moeten onafhankelijk kan beoordelen of sprake is van misstanden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wordt dit betrokken bij het voorbereide wetsvoorstel?
De NVWA kijkt de camerabeelden als onafhankelijk toezichthouder uit. Zoals de NVWA in haar evaluatie cameratoezicht slachthuizen dierenwelzijn heeft aangegeven (Kamerstuk 28 286, nr. 1217), zou cameratoezicht veel efficiënter vorm kunnen krijgen als de beelden van afstand uitgekeken zouden kunnen worden. De inzet van cameratoezicht kan de rol van de officiële dierenarts overigens niet vervangen, maar de technologie kan de dierenarts wel ondersteunen in het efficiënt houden van toezicht. Dit aspect wordt meegenomen in de voorbereiding van het wetsvoorstel rond cameratoezicht.
Hoe ziet u de rol van slim cameratoezicht in het wetsvoorstel? Deelt u de mening dat slim cameratoezicht kan vergemakkelijken welke beelden extern moeten worden gedeeld, ook in het licht van privacy? Zo nee, waarom niet?
«Slim» cameratoezicht, ook wel bekend als Artificial Intelligence (AI)-ondersteund cameratoezicht, is een relatief nieuwe vorm van cameratoezicht die de potentie lijkt te hebben om een bijdrage te leveren aan een betere borging van het dierenwelzijn tijdens het slachtproces. Dit type cameratoezicht kan er inderdaad toe leiden dat de inbreuk op de privacy van werknemers beperkt kan worden, als er bijvoorbeeld een selectie van beelden kan plaatsvinden. Tegelijkertijd betreft «slim» cameratoezicht een domein dat nog volop in ontwikkeling is. Ik verwijs uw Kamer voor mijn standpunt over «slim» cameratoezicht ook naar mijn brief van 3 september jl. (Kamerstuk 28 286 nr. 1217) waarin ik de wettelijke verplichting cameratoezicht afkondigde. Zoals ik u op vraag 14 antwoordde, zou cameratoezicht veel efficiënter vorm kunnen krijgen als de beelden van afstand uitgekeken zouden kunnen worden. Ik verwijs u voor meer informatie over de wettelijke verplichting cameratoezicht naar de slachthuizenbrief die ik uw Kamer op 22 april jl. heb gestuurd (Kamerstuk 28 286, nr. 1237).
Kunt u toelichten of cameratoezicht bij exportverzamelplaatsen ook in het voorliggende wetsvoorstel wordt betrokken, zoals eerder besproken bij het commissiedebat over de problematiek over exportverzamelplaatsen?2
Mijn insteek is om een wetsvoorstel voor te bereiden waarin een algemene wettelijke verplichting wordt opgenomen dat slachthuizen en verzamelcentra camera’s aanwezig hebben waarbij onder andere ook eisen aan de camera’s en plaatsing gesteld worden. In datzelfde wetsvoorstel zal ik ook voorstellen te voorzien in de bevoegdheid van de regering om regels te stellen over het toepassen van zogeheten «slim cameratoezicht». Ik verwijs uw Kamer voor dit onderwerp verder naar de brief over slachthuizen die ik op 22 april jl. aan uw Kamer heb gestuurd (Kamerstuk 28 286, nr. 1237).
Kunt u nader toelichten welke stappen nu zijn gezet en nog worden gezet om medewerkers van de NVWA een veilige werkomgeving te bieden? Kunt u de veiligheid van betreffende medewerkers garanderen?
Ja, de veiligheid van de medewerkers van de NVWA staat voorop. De NVWA is als werkgever verantwoordelijk voor een veilige werkomgeving voor haar eigen medewerkers. Indien hun veiligheid in het geding is, mogen de NVWA-medewerkers het slachthuis verlaten en kan het slachtproces geen doorgang vinden. De NVWA neemt maatregelen als de veiligheid van haar medewerkers in het geding is. Met bedrijven die zich niet houden aan de voorschriften of afspraken wordt het gesprek aangegaan en wordt waar nodig een waarschuwing gegeven. Als de bedrijven geen gevolg geven aan aanwijzingen van de NVWA, treft de NVWA maatregelen die afhankelijk zijn van de ernst van de situatie. Het tijdelijk stilleggen van het toezicht behoort tot de mogelijkheden. In het geval van misstanden als bedreiging of geweld doet de NVWA aangifte.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja, ik heb iedere vraag afzonderlijk beantwoord. Door de samenhang in onderwerpen heb ik ervoor gekozen om de beantwoording van deze vragen zo kort mogelijk na de Kamerbrief over slachthuizen aan uw Kamer te sturen.