Dioxine in diervoeders |
|
Henk van Gerven |
|
Is het mogelijk dat ook in Nederland partijen diervoeders met dioxine worden geleverd? Zo nee, welke garantie kunt u daarvoor geven?1
Voor zover op dit moment bekend en, door de Duitse autoriteiten aangegeven, zijn er geen partijen diervoeders met dioxine geleverd in Nederland.
Welke maatregelen zijn er genomen sinds het dioxineschandaal met veevoer in 1999?
Tot eind 2004 was het toezicht op de diervoederregelgeving in handen van het Productschap Diervoeders. Daartoe was in productschapverordeningen uitvoering gegeven aan de Europese richtlijnen ten aanzien de productie, opslag en distributie van diervoeders. Vanaf 2004 wordt via de kaderwet Diervoeders uitvoering aan de Europese regelgeving gegeven en houdt de overheid hier zelf toezicht op. Daarnaast zijn er op het Europese vlak een aantal nieuwe verordeningen van kracht waaronder de Diervoederhygiëneverordening (nr. (EG) 183/2005). De belangrijkste aspecten hiervan zijn de nadrukkelijk eigen verantwoordelijkheid van het diervoederbedrijf voor de veiligheid van haar producten, en de verplichting een Hazard Analyses Critical Control Point (HACCP) plan geïmplementeerd te hebben. Dit laatste moet ervoor zorgen dat het bedrijf de risico’s van grondstoffen en productieproces in kaart brengt en beheerst.
De nVWA houdt toezicht op naleving.
Tevens heeft de diervoedersector het GMP+ kwaliteitssysteem in het leven geroepen. Belangrijke aspecten hierin zijn risicobeoordeling van diervoedergrondstoffen en certificering van bedrijven.
Onderdeel daarvan is dat diervoederbedrijven uitsluitend mogen afnemen van bedrijven die GMP+ gecertificeerd zijn.
Bovendien zijn er nog de initiatieven in de diervoedersector van TrusQ en Safefeed, die specifiek op de risico’s van de inkoop van grondstoffen gericht zijn.
Zowel het overheidstoezicht als het private toezicht binnen de diervoedersector hebben ertoe geleid dat de naleving is verbeterd en de kans op misstanden is verkleind.
Wat zijn de belangrijkste bronnen van dioxine in Nederland? Hoe vindt controle en handhaving hierop plaats?
Er zijn diverse oorzaken van een verontreiniging van diervoeders met dioxine denkbaar. Contact met verbrandingsgassen bij droogprocessen, verontreiniging vanuit de lucht en vroegere vulkanische activiteit bij delfstoffen zijn daarbij bekende voorbeelden.
In de eerste plaats is, zoals ook al is aangegeven bij vraag 2, het diervoederbedrijf verantwoordelijk voor de veiligheid van de geproduceerde diervoeders, en daarmee voor de controle op ongewenste stoffen. De nVWA controleert hierop op basis van het Nationaal Plan Diervoeders. In dit plan heeft de nVWA grondstoffen opgenomen die een potentieel risico vormen voor de dier- en volksgezondheid. Dit Nationaal Plan Diervoeders is openbaar en inzichtelijk op de website van de nVWA.
Hoe is de handhaving en controle op opslag en verkoop van partijen vetten op dioxine in Nederland geregeld?
De nVWA houdt risicogebaseerd toezicht. Alle diervoederbedrijven (productiebedrijven en opslagbedrijven) worden jaarlijks minimaal één keer gecontroleerd. Het Nederlandse bedrijf dat in deze crisis betrokken is, staat onder regulier toezicht van de nVWA.
Daarnaast wordt via het hierboven reeds genoemde Nationaal Plan diervoeders een monitoring uitgevoerd op ongewenste stoffen in diervoeders. In 2011 worden daartoe 550 monsters onderzocht op dioxines. Vetten en oliën maken hier ook deel vanuit (100 monsters).
De partij vetten die via Nederland is verhandeld betreft zogenaamde technische vetten. Dat wil zeggen dat deze vetten niet toegepast mogen worden in diervoeders of in de levensmiddelenindustrie.
Na de melding dat de verontreinigde vetten afkomstig waren uit Nederland heeft de nVWA een uitgebreid (dossier)onderzoek verricht bij de betreffende Nederlandse tussenhandelaar. Uit dit onderzoek van onder andere de vervoersdocumenten en het leveringscontract blijkt dat dit bedrijf de vetten als technisch vet heeft verkocht en dus te goeder trouw heeft gehandeld. Ook de Duitse autoriteiten en de Europese Commissie hebben dit in een eerder stadium geconcludeerd.
Acht u de controle en handhaving op vetten voor de veevoerindustrie voldoende? Zo ja, hoe kon deze partij via Nederland verhandeld worden? Zo nee, welke maatregelen gaat u dan nemen?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat er nog altijd niet per ingekochte partij vetten door vetsmelterijen en handelaren in afvalvetten wordt gecontroleerd op dioxine? Zo ja, bent u bereid om per partij ingekochte afvalvetten een dioxinetest te verplichten? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik bij vraag 2 en 3 heb aangegeven is het diervoederbedrijf primair verantwoordelijk voor de veiligheid van de diervoeders die het produceert. Een bedrijf dient de risico’s te beoordelen van haar grondstoffen en eindproduct en deze risico’s te borgen. Dit kan per vet en oorsprong verschillend zijn. De nVWA controleert bij haar inspecties of het diervoederbedrijf, in dit geval de vetsmelterij of handelaar, de risico’s voldoende benoemt en controleert. In geval van nalatigheid op dit vlak riskeert het bedrijf een proces-verbaal of een bestuurlijke maatregel in de vorm van intrekking van de registratie of stilleggen van het bedrijf.
Het wegvallen van subsidie voor schaapskuddes |
|
Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Klopt het dat schaapskuddes in Gelderland in onzekerheid leven omdat er nog geen duidelijkheid is over de nieuwe subsidieregeling natuur- en landschapsbeheer die nog niet in werking treedt, terwijl de oude regeling is gestopt?
De subsidie en de competentie voor gescheperde schaapskuddes is in het kader van het Investeringsbudget Landelijk Gebied in 2007 overgedragen aan de provincies. Ik kan derhalve geen antwoord geven op uw vragen. Het is in dit geval de verantwoordelijkheid van de provincie Gelderland.
Op welke manier gaat u er voor zorgen dat er door het wegvallen van de subsidies in 2011 geen schaapskuddes zullen gaan verdwijnen?
Zie antwoord vraag 1.
De opvang van apen die als proefdier zijn gebruikt door de Universiteit Utrecht |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u er van op de hoogte dat het College van Bestuur van de Universiteit Utrecht heeft besloten geen proeven op apen meer uit te voeren per 1 januari 2011?1
Ja.
Is het u bekend dat er momenteel nog 5 apen gehouden worden in het proefdierlaboratorium van de Universiteit Utrecht en dat op dit moment wordt onderzocht wat er met deze dieren moet gebeuren?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat één van de (drie) mogelijkheden die door de universiteit Utrecht wordt genoemd het euthanaseren van de apen is? Wat vindt u daarvan? Deelt u de mening dat het laten inslapen van de apen geen optie is? Bent u bereid de universiteit daarop aan te spreken?
Ja, daarvan ben ik op de hoogte. Het bestuur heeft aangegeven de dieren te willen onderbrengen bij de stichting AAP.
Kunt u bevestigen dat stichting AAP bereid is apen op te nemen? Deelt u de mening dat deze apen, die hun leven lang in een laboratorium hebben doorgebracht en die onderworpen zijn aan vele experimenten, recht hebben op een goede oudedagvoorziening en dat een gespecialiseerd en deskundig opvangcentrum als stichting AAP dat kan verzorgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid u in te spannen om ervoor te zorgen dat de apen ook daadwerkelijk worden overgeplaatst naar stichting AAP?
Ja, ik kan bevestigen dat de stichting AAP bereid is de vijf apen op te nemen. Een dergelijke opname is alleen mogelijk indien een deskundige hierover positief adviseert. Deze verantwoording ligt geheel bij de Universiteit Utrecht. Ik ben van mening dat het wenselijk is dat deze apen een goede «oudedagvoorziening» krijgen, mits dit verantwoord en haalbaar is. Een gespecialiseerd en deskundig opvangcentrum als de stichting AAP kan deze voorziening verzorgen.
Welke ambities heeft u ten aanzien van de verzorging en opvang van gebruikte proefdieren? Bent u bereid de regelgeving op dit punt te verbeteren? Zo ja, op welke termijn en op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De bestemming van de proefdieren na de proef is geheel de verantwoording van de vergunninghouders op grond van de Wet op de dierproeven. In de Wet op de dierproeven is geregeld (art 1, lid 4) dat alle aanwezige dieren, dus ook gebruikte proefdieren, dezelfde bescherming qua welzijn, verzorging en huisvesting genieten. Hiermee wordt het dierenwelzijn gewaarborgd.
De Nederlandse regelgeving voor de verzorging en opvang van gebruikte proefdieren wordt binnenkort herzien. Op 20 oktober 2010 is EU-richtlijn 2010/63/EU gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie. Deze dient voor november 2013 opgenomen te worden in onze nationale wetgeving. In artikel 17 van deze richtlijn wordt beschreven welke procedure gevolgd dient te worden voor dieren aan het einde van een proef en in artikel 19 staat de procedure inzake vrijlating of adoptie. Kortweg komt het erop neer dat de beslissing wat de mogelijkheden voor een proefdier zijn aan het eind van een dierproef aan de deskundige/dierenarts wordt overgelaten, die daarbij een zorgvuldige afweging maakt en het leed voor dieren zoveel mogelijk probeert te vermijden en te beperken.
Het bericht dat dierziekten zich via bloedtransfusies kunnen verspreiden |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Mensen vaker besmet met dierziekten»?1
Ja.
Is het waar dat bij steeds meer mensen dierziekten zoals Q-koorts en hepatitis E in het bloed voorkomt, en dat deze ziekte dus ook vaker via bloedtransfusies worden verspreid? Zo ja, kunt u aangeven in welke mate dit het geval is, welke zoönosen dit nog meer betreft en welke conclusies u daaraan verbindt? Zo nee, op basis van welke gegevens komt u tot dit oordeel?
Enkele dierziekten kunnen ook voor mensen besmettelijk zijn, zoals variant Creutzfeldt-Jakob (hierna vCJD), Q-koorts en Hepatitis E. Daarom worden bloeddonoren, alvorens te mogen doneren, eerst gescreend door middel van een vragenlijst en specifieke exclusiecriteria (ingeval van vCJD: langdurig bezoek aan Verenigd Koninkrijk). Het gedoneerde bloed (ca. 900 000 donaties per jaar in 2009) wordt getest op verschillende infectieziekten. Deze veiligheidsmaatregelen zijn in lijn met de Europese richtlijnen hierover.
Sinds 2007 is er sprake geweest van een Q-koortsepidemie in Nederland, met ca. 3 900 patiënten, waarvan 2 eerder een bloedtransfusie hadden ondergaan. Beide patiënten woonden echter in een gebied waar Q-koorts heerste, waardoor de bron van besmetting niet met zekerheid kan worden vastgesteld.
Tot nu toe zijn er in Nederland 3 personen overleden als gevolg van vCJD. Vier gevallen van vCJD in Engeland worden toegeschreven aan transfusie van besmet bloed of gebruik van besmette bloedproducten.
Recentelijk zijn er aanwijzingen gevonden voor een verhoogde kans op besmetting van de mens met hepatitis E via consumptie van rauw varkensvlees of bloed-transfusie. Stichting Sanquin Bloedvoorziening bestudeert thans het voorkómen van hepatitis E bij bloeddonoren.
Is het waar dat bloedbanken veel geld moeten uittrekken om te voorkomen dat zoönosen worden verspreid via bloedtransfusies? Zo ja, kunt u dit kwantificeren? Zo nee, op basis van welke gegevens komt u tot dit oordeel?
Stichting Sanquin Bloedvoorziening neemt alle noodzakelijke maatregelen om in het algemeen te voorkómen dat infectieziekten, waaronder zoönosen, zich door de transfusie van besmet bloed verder verspreiden (zie antwoord op vraag 2).
Gedoneerd bloed wordt op dit moment niet standaard getest op zoönosen.
Een test voor vCJD is op dit moment niet beschikbaar, maar wel in ontwikkeling. In het Middellange Termijn Plan van Stichting Sanquin Bloedvoorziening is een vCJD-test opgenomen die zij mogelijk vanaf 2013 kan toepassen. De kosten worden geschat op ruim 22 miljoen euro per jaar.
Bloeddonaties worden op Q-koorts getest indien er sprake is van een epidemie. Testen van alle bloeddonaties is niet mogelijk vanwege de beperkte testcapaciteit (100 testen per dag). De kosten van het testen op Q-koorts waren in 2010 zo'n 0,75 miljoen euro.
Door middel van zogenaamde Algehele Leucocytendepletie, ALD, worden de witte bloedcellen («leucocyten») uit het gedoneerde bloed verwijderd. ALD wordt met name toegepast ter voorkoming van ongewenste immunologische bijwerkingen van bloedtransfusies. Omdat wordt aangenomen dat witte bloedcellen een rol spelen in het transport van de eiwitten die vCJD veroorzaken (prionen) door het menselijk lichaam, geldt ALD tevens als voorzorgsmaatregel tegen de overdracht van vCJD door bloedtransfusie. De kosten van ALD zijn 9 miljoen euro per jaar.
Hoe beoordeelt u het gezondheidsrisico van overdracht van zoönosen via bloedtransfusies?
Bloedtransfusies worden per definitie toegepast bij kwetsbare personen (patiënten). Besmetting met een zoönose zoals vCJD of Q-koorts kan leiden tot (ernstige) gezondheidsklachten en zelfs overlijden. Ik acht daarom maatregelen ter voorkoming van besmetting met een zoönose via bloeddonatie van groot belang. Ik heb alle vertrouwen in de maatregelen van Sanquin hiertoe.
Tenslotte zij vermeld dat ik de Gezondheidsraad heb gevraagd advies uit te brengen over het testen van bloeddonaties op het vóórkomen van vCJD en Q-koorts. Ik zal u informeren als het advies van de Raad leidt tot verandering van mijn beleid.
Wordt er standaard bij bloeddonoren getest op aanwezigheid van zoönosen? Zo ja, op welke? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat het instellen van dergelijke maatregelen raadzaam zou zijn, gezien de hoge veedichtheid van ons land?
Zie ook het antwoord vraag 3.
Op dit moment worden alle mogelijke maatregelen genomen om besmetting met vCJD en Q-koorts door transfusie met besmet bloed te voorkomen. De situatie ten aanzien van hepatitis E wordt thans onderzocht. Ik zal u informeren als blijkt dat nieuwe maatregelen voor hepatitis E ten aanzien van de veiligheid van bloedtransfusies noodzakelijk zijn.
Het laten afmaken van duizenden kuikens |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Kent u het bericht «Dienst laat tienduizenden kuikens afmaken»?1
Ja.
Kunt u aangeven of dergelijke maatregelen, waarbij zulke grote aantallen dieren betrokken zijn, vaker voorkomen? Kunt u een overzicht geven van dergelijke massale dodingen in de afgelopen drie jaar?
Een dergelijke maatregel heeft zich in de afgelopen drie jaren niet eerder voorgedaan.
Wat is de norm voor antibioticaresiduen die aanwezig mogen zijn in dieren die voor de slacht worden aangeboden? Wordt elke aangeboden levering gecontroleerd? Zo ja, bent u bereid deze data openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Dieren die voor de slacht worden aangeboden mogen residuen bevatten voor zover deze onder de Maximale Residu Limiet (MRL) liggen. De MRL wordt voor elk toegelaten antibioticum afzonderlijk bepaald. Voor de markttoelating van het antibioticum moet door onderzoek zijn vastgesteld wat de wachttermijn van het betreffende middel is om aan de MRL te voldoen. Indien de geldende wachttermijn na het toedienen van een diergeneesmiddel wordt aangehouden, mag dus worden aangenomen dat de MRL niet wordt overschreden. Bij elke levering controleert het slachthuis voorafgaand aan de slacht of de pluimveehouder de wachttermijn heeft gerespecteerd aan de hand van informatie van de pluimveehouder (Voedsel Keten Informatiesysteem, VKI). De nVWA voert een verificatie uit op de controles van het slachthuis. De nVWA controleert standaard de VKI-formulieren.
De nVWA controleert niet standaard elke levering van dieren op residuen door monstername. In lijn met het risicogericht toezicht van de nVWA vinden de controles deels plaats door steekproeven en deels op basis van risico-inschattingen.
Welk bedrijf bood de slachtkuikens aan en welke slachterij was hierbij betrokken? Deelt u de mening dat «naming and shaming» een prima beleid bij dit soort bedrijven zou zijn en bent u bereid de naam van de bedrijven vrij te geven?
De namen van de betreffende pluimveehouder en slachterij worden niet vrijgegeven.
Welke sanctie kan maximaal worden opgelegd voor een overtreding als deze?
Verordening (EG) nr. 854/2004 schrijft voor dat indien de VKI-voorschriften ten aanzien van het gebruik van diergeneesmiddelen niet zijn nageleefd de dieren ongeschikt voor menselijke consumptie dienen te worden verklaard. Eventueel kan de nVWA nadere controles uitvoeren op het bedrijf van herkomst. Er kan een proces-verbaal worden opgemaakt van de geconstateerde overtreding. De hoogte hiervan wordt bepaald door het Openbaar Ministerie (OM).
Kunt u uitsluiten dat het vlees van deze kuikens alsnog in enig voedselkanaal terecht komt? Zo nee, waarom niet?
Het materiaal is als categorie-2 materiaal, als bedoeld in de Regeling dierlijke bijproducten 2008, afgevoerd en is derhalve in geen enkel voedselkanaal terechtgekomen, noch voor menselijke consumptie, noch als diervoeder.
Kunt u aangeven of in casu sprake was van een routinecontrole, een verdenking en/of recidive?
Dit was een routinecontrole (steekproef, zie ook het antwoord op vraag 3.
Bent u bereid op korte termijn zodanige maatregelen te treffen dat overschrijding van de antibioticanormen uitgesloten wordt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Ik bekijk momenteel samen met de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport het gehele antibioticabeleid in de dierhouderij in het kader van het tegengaan van antibioticaresistentie bij zowel dieren als mensen. De handhaving van de wettelijke regels vormt daarvan een essentieel onderdeel.
Ik verwijs hiervoor naar de brief die de minister van VWS en ik onlangs op
8 december 2010 naar uw Kamer hebben gezonden (Kamerstuk 29683-65).
Het onderzoek naar robuuste dieren |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Kent u het bericht «Deense research wil genetica voor robuuste kip»?1
Ja.
Kent u het bericht «Snelle groei landbouwhuisdieren ten koste van afweersysteem»?2
Ja. Het bericht «snelle groei landbouwhuisdieren ten koste van afweersysteem» heeft betrekking op een analyse van met name pluimveeliteratuur, op grond waarvan de onderzoekers concluderen dat het mogelijk moet zijn dieren te fokken met een hoge groeisnelheid zonder verlies van immuunfuncties.
Bent u bereid in navolging van de Deense overheid een fokkerijproject te starten of te stimuleren om een grotere mate van weerstand tegen ziektes te bereiken? Zo ja, op welke wijze en termijn? Zo neen, waarom niet?
In de Nota Dierenwelzijn wordt het belang van fokkerij voor dierenwelzijn aangegeven en in de Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij is als uitdaging opgenomen dat de houderij en fokkerij meer ondersteuning moet gaan bieden aan de weerstand van landbouwproductiedieren. Deze ontwikkeling kan in mijn ogen worden gerealiseerd zonder extra financiële impuls vanuit de Nederlandse overheid.
Een deel van het Nederlandse fokkerij-onderzoek wordt momenteel gefinancierd uit Europese middelen. Daarnaast levert het ministerie van EL&I een bijdrage in het NWO (Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek)-programma Waardering van Dierenwelzijn, waarin robuustheid en adaptatievermogen een belangrijk thema is. Mijn ministerie heeft tevens gedurende meerdere jaren een bijdrage geleverd aan een project gericht op de genetica van robuustheid bij legkippen.
Het fokkerijbedrijfsleven in Nederland is zich ervan bewust dat eenzijdige selectie op groei niet ten goede komt aan de afweer van landbouwhuisdieren. In fokprogramma’s voor commercieel gehouden dieren is het vermogen van dieren om gezond te blijven een belangrijk kenmerk. Tegelijk zie ik in de consumentenmarkt een toenemende vraag naar vlees van traaggroeiende rassen. De pluimveehouders, die momenteel deze kuikens houden, geven aan dat de kuikens weinig tot geen gezondheidsproblemen hebben.
Vanwege het sterk internationale karakter van de pluimveefokkerijsector komen resultaten uit onderzoek breed beschikbaar. De resultaten van het Deense onderzoek zullen naar verwachting dus ook bijdragen aan de weerstand van Nederlands pluimvee.
Bent u bereid daar een zelfde mate van overheidsfinanciering voor beschikbaar te stellen als in Denemarken het geval is? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Honderden dode varkens die zijn aangetroffen in Limburg |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Kent u het bericht «honderden dode varkens aangetroffen op boerderij in Limburg»?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom de naam van de gemeente waar deze zaak speelt niet bekend zou mogen worden?
De naam van de gemeente is in eerste instantie niet bekendgemaakt vanwege de privacybescherming van de betrokkenen. Pas nadat de gemeente Nederweert zelf haar naam in de media noemde, heeft de nVWA besloten om ook de gemeentenaam te noemen.
Is het waar dat op de boerderij in kwestie geen elektriciteit aanwezig was? Kunt u aangeven hoelang deze situatie al duurde en hoe de stallen gekoeld en geventileerd werden tijdens warme perioden?
Tijdens het bezoek van de nVWA op zaterdag 27 november 2010 werd geconstateerd dat er geen elektriciteit aanwezig was in de stal. Momenteel wordt onderzocht hoe lang deze situatie al duurde.
Is het waar dat er kadavers aangetroffen zijn van «enkele jaren oud»? Zo ja, hoe lang hebben de kadavers daar gelegen en waarom is daar niet eerder tegen opgetreden?
De kadavers die op zaterdag 27 november 2010 werden aangetroffen waren naar de inschatting van de dierenarts van de nVWA zo’n twee jaren oud. Nader onderzoek hiernaar is momenteel gaande.
Kunt u aangeven wanneer de betreffende veehouder voor het laatst gecontroleerd is door de nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA)? Wat was het resultaat van die controle?
De betreffende veehouder is gecontroleerd in 2002, 2004 en 2007. Er waren toen geen indicaties dat dierenwelzijn een probleem was of zou kunnen worden.
Kunt u aangeven hoe vaak een veehouderij gemiddeld gecontroleerd wordt door de nVWA?
Acht u een dergelijke frequentie toereikend? Kunt u in uw antwoord ingaan op de relatie met de aangetroffen calamiteit?
Hoe lang kan wat u betreft een veehouderij voortgaan met wetsovertreding zoals hier gemeld, alvorens de nVWA op eigen initiatief maatregelen neemt?
Is het voorval voor u reden om de controlefrequentie bij veehouderijen op te voeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Tandenknippen in de varkenshouderij |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op mijn vragen over het knippen van tanden als maatregel tegen bijterij bij varkens van 9 november 2010?1
Ja.
Bent u bereid onderstaande vragen allemaal en afzonderlijk te beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Is het waar dat het is toegestaan om bij biggen niet ouder dan zeven dagen de hoektanden bij te vijlen?2 Is het waar dat ook het knippen van de tanden, dat per 1 januari 2009 verboden is, alleen werd toegestaan bij de hoektanden? Is het waar dat in het kraamhok geen ingrepen op de snij, dan wel andere tanden zijn toegestaan?
Is het waar dat nergens in de literatuur wordt uiteengezet dat het vijlen van hoektanden bijterij op latere leeftijd kan tegengaan? Zo nee, op welke wetenschappelijke informatie baseert u uw standpunt dat het vijlen van hoektanden bijterij op latere leeftijd zou kunnen tegengaan, bent u bereid de Kamer deze onderzoeken toe te zenden en kunt u toelichten waarom de European Food Safety Authority (EFSA) in haar uitgebreide «Scientific Report on the risks associated with tail biting in pigs and possible means to reduce the need for tail docking considering the different housing and husbandry systems»3 deze mogelijkheid niet noemt? Zo ja, waarom is het vijlen van hoektanden dan preventief toegestaan om bijterij te voorkomen, als immers niet bewezen is dat dit een effectieve maatregel is?
Deelt u de mening dat het onderzoek van het landbouw Economisch Instituut naar het voorkomen van staartbijten4, in tegenstelling tot wat u stelt in uw antwoorden op eerdere vragen over dit onderwerp, juist stelt dat het knippen van tanden wordt ingezet als curatieve maatregel in plaats van als preventieve maatregel, en dat deze conclusie onder andere volgt uit het feit dat het knippen van tanden is opgenomen in tabel 3.10, p. 32, van dit onderzoek met daarin antwoorden van varkenshouders op de vraag «welke maatregelen ze zelf namen wanneer staartbijten optrad» en waarin alleen maar curatieve maatregelen worden opgesomd, zoals het uit de groep halen van bijters, en niet in tabel 3.11, p. 34, waarin antwoorden zijn opgenomen op de vraag «wat in hun ogen risicofactoren zijn die staartbijten in de hand kunnen werken» waar bijvoorbeeld wel de staartlengte wordt aangegeven als risicofactor, maar niets over de aanwezigheid of lengte van tanden wordt gesteld? Zo nee, waarom niet en op basis van welke aanvullende gegevens komt u tot dit oordeel?
Waar het in het genoemde onderzoek om gaat is te achterhalen wat de drijfveren zijn van ondernemers om bepaalde ingrepen toe te passen en wat zij als risicofactoren van bijterij zien. Deze informatie is nodig om in 2011 een routeplan te maken hoe nog voor 2023 verantwoord gestopt kan worden met het couperen van staarten en het vijlen van tanden. Een ondernemer die last heeft van bijterij op zijn bedrijf zal zowel curatief als preventieve maatregelen nemen. Curatieve maatregelen past hij toe om bijterij een halt toe te roepen, preventieve maatregelen past hij toe om problemen te voorkomen. Het vijlen van tanden is een preventieve maatregel. Daarbij is gebleken dat preventieve maatregelen door veehouders ook wel als curatief zijn beoordeeld. In tegenstelling tot wat altijd gedacht was, blijkt nu uit het onderzoek dat ook andere managementmaatregelen mogelijk geschikt zijn om bijterij te voorkomen, dan wel tegen te gaan. Dit zal ik zeker meenemen in de besprekingen over het routeplan.
Op basis van welke gegevens komt u tot de conclusies dat waar varkenshouders aangeven dat tanden knippen een maatregel tegen bijterij kan zijn, dit alleen over de hoektanden gaat en dit alleen betrekking kan hebben op preventieve maatregelen wanneer het dier jonger dan zeven dagen is? In hoeverre is er onderzoek geweest naar deze bewering? Bent u bereid de gegevens waarop u zich baseert aan de Kamer te doen toekomen?
Het vijlen en voorheen het knippen van tanden is een maatregel die ernstigere beschadiging door te scherpe hoektanden bij excessief bijtgedrag voorkomt. Deze maatregel mag volgens het Ingrepenbesluit alleen worden toegepast bij biggen jonger dan 7 dagen als uit ervaring blijkt dat op het bedrijf ernstigere beschadiging optreed als deze maatregel niet wordt toegepast. De nVWA controleert op de uitvoering van het Ingrepenbesluit en dus voor zover mogelijk op het alleen toepassen van deze maatregel bij dieren niet ouder dan 7 dagen en alleen de hoektanden. Uit de controleresultaten tot op heden blijkt dat deze eis uit het Ingrepenbesluit wordt nageleefd.
Aangezien u in uw antwoorden op mijn eerdere vragen1 niet ingaat op de rol van de nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit stel ik u deze vragen opnieuw: Op welke wijze controleert de nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA) of er tanden illegaal geknipt of geslepen worden? Hoe vaak wordt hierop gecontroleerd en welke detectiemethoden worden daarvoor gebruikt? Welke sanctie staat op het illegaal knippen en slijpen van tanden? Hoe vaak is deze sanctie opgelegd in de afgelopen twee jaar?
Het knippen van tanden is een niet toegestane ingreep. Tijdens een welzijnscontrole op het bedrijf controleert de nVWA regelmatig of de hoektanden van de biggen geknipt of geslepen zijn. Indien er sprake is van het knippen van hoektanden, wordt verbaliserend opgetreden. Dit is nog niet het geval geweest. Indien er sprake is van het vijlen van de hoektanden, wordt nagegaan of er problemen zijn of zijn geweest ten gevolge van bijterij, zoals tepelverwondingen bij de zeug. Ook wordt vaak met de veehouder nut en noodzaak ervan besproken. In de afgelopen periode zijn geen overtredingen geconstateerd. Het achteraf bewijzen dat de hoektanden niet vóór maar na de 7 dagen gevijld zijn, is feitelijk helaas niet mogelijk.
Deelt u de mening, dat zelfs als het waar zou zijn dat tandenknippen en -vijlen slechts preventief zou worden toegepast, dat dit dan allereerst een belangrijk aanvullend signaal is dat de huidige manier van het houden van varkens niet verantwoord is, omdat boeren blijkbaar niet alleen massaal de staarten van hun varkens afknippen, maar ook op grote schaal tanden van biggen vijlen om te voorkomen dat de dieren elkaar gaan bijten? Hoe beoordeelt u dit en welke consequenties verbindt u hieraan?
Nee, die mening deel ik niet. Uit de controleresultaten blijkt juist dat knippen niet en vijlen sporadisch voorkomt en zeker niet standaard wordt uitgevoerd op alle bedrijven. Het LEI- onderzoek toont aan dat varkensboeren juist op zoek gaan naar andere minder ingrijpende maatregelen om bijterij tegen te gaan.
Is het waar dat u stelt dat kennelijk dus routinematig bij ongeveer 2,5 miljoen biggen per jaar de tanden worden afgevijld? Hoe beoordeelt u dit? Wat zegt dit gegeven over de huidige manier waarop er in Nederland varkens gehouden worden?
Nee. Gelet op de controleresultaten van de nVWA wordt vijlen toegepast als er daadwerkelijk problemen zijn. Het LEI-onderzoek laat zien dat deze ingreep binnen afzienbare tijd tot het verleden kan gaan behoren. Dit wordt nader uitgewerkt in het routeplan.
Antibioticagebruik |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Kent u het bericht «Varkensboer onbetrouwbaar over antibiotica»?1
Ja.
Is het waar dat varkenshouders aan de slachterij moeten doorgeven of ze in de twee maanden voorafgaand aan de slacht antibiotica hebben toegediend aan de dieren?
Ja.
Klopt het gegeven dat negentig procent van de varkenshouders, wier vlees na controle toch resten van antibiotica blijkt te bevatten, zegt dat er geen middelen waren gebruikt?
In het artikel wordt aan een onderzoek van de Universiteit Wageningen gerefereerd. Uit dit onderzoek van meer dan 22 000 karkassen blijkt dat in 141 karkassen van varkens (0,62%) nog sporen van antibiotica aanwezig waren, waarvan het overgrote deel (85%) onder de wettelijke norm. Bij gehaltes onder deze norm is er geen gevaar voor de volksgezondheid. Uiteindelijk is bij 22 vleesvarkens (0,1%) van de 22 633 geteste vleesvarkens in 2007 en 2008 een overschrijding van de wettelijke norm gevonden.
Overschrijdingen van de wettelijke norm worden doorgegeven aan de nVWA. Indien mogelijk wordt een proces verbaal opgemaakt.
Het onderzoek toonde aan dat in 90% van de gevallen, waarbij sporen van antibiotica aanwezig waren, dit door de veehouder niet of onjuist vermeld werd. Dit is 0,56% van het totale aantal leveringen.
Wat is de omvang van het probleem? Bij hoeveel procent van het varkensvlees blijkt toch antibiotica te zijn gebruikt? Om hoeveel kilo en hoeveel boeren gaat het dan?
Zie antwoord vraag 3.
Wordt al het vlees getest op resten van antibiotica? Zo nee, wie is verantwoordelijk voor het bepalen van de omvang en de uitvoering van de steekproef ?
Op basis van EU-Richtlijn 96/23 worden producten van dierlijke oorsprong getest. Dat geldt ook voor vlees. Deze richtlijn bepaalt de omvang van de steekproef. De nVWA voert de monsternames uit.
Indien niet al het vlees wordt getest, bent u van mening dat het steekproefsysteem voldoende bescherming biedt?
Het systeem biedt voldoende bescherming. Naast de wettelijk verplichte monstername vindt al enkele jaren in het kader van de zogenaamde ketenkeuring door de sector extra controle plaats bij ongeveer 10 000 vleesvarkens. Deze controles worden risicogebaseerd uitgevoerd en hebben daardoor een grotere kans op het aantreffen van residuen. Deze werkwijze heeft ertoe geleid dat 99,9% van de geslachte vleesvarkens aan de wettelijke norm voldoet (bron: proefschrift C.P.A. van Wagenberg, Wageningen UR).
Is er nog een aannemelijke mogelijkheid dat iemand anders dan de varkenshouder verantwoordelijk zou kunnen zijn voor de positieve uitslag op de test?
Wanneer in het vlees van een slachtdier de toegestane limiet voor residuen van antibiotica wordt overschreden, is dit in de meeste gevallen terug te voeren op fouten van de veehouder.
Krijgt een varkenshouder indien er ongemeld antibiotica wordt aangetroffen een sanctie opgelegd? Zo ja welke sanctie? Hoe beoordeelt u de effectiviteit van het sanctieregime en is met name de hoogte van de sanctie afschrikwekkend genoeg? Zo nee, waarom niet?
Voor het niet of onjuist vermelden van het gebruik van antibiotica op het VKI-formulier kan worden opgetreden door het aanzeggen van een proces-verbaal inzake valsheid in geschriften.
Voor het (laten) slachten van dieren binnen de voorgeschreven wachttijd voor antibiotica kan eveneens een proces-verbaal worden opgemaakt.
Voor het niet of onjuist invullen van het logboek op het bedrijf kan ook een proces-verbaal worden aangezegd wegens het niet voldoen aan de administratieve verplichtingen in het kader van de Diergeneesmiddelenwet. De officier van justitie bepaalt in deze gevallen de sanctie.
Ik onderzoek momenteel in het kader van het antibioticaresistentiebeleid de effectiviteit van het huidige sanctieregime en zal zo nodig verbeteringen aanbrengen. In het onderzoek van de Universiteit Wageningen wordt overigens geconcludeerd dat het niet rapporteren van het antibioticagebruik door varkenshouders grotendeels gerelateerd is aan omissies in de bedrijfsvoering en niet aan het bewust verzwijgen van het gebruik. Er zijn dan ook meerdere aangrijpingspunten om de correcte melding van antibioticumgebruik te verbeteren. De in ontwikkeling zijnde database voor de centrale registratie van het antibioticumgebruik biedt in deze perspectief.
Bent u voornemens om het regime aan te scherpen?
Zie antwoord vraag 8.
Het verzwijgen van antibioticagebruik door varkensboeren |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Bent u bereid het betreffende onderzoek van het Landbouw Economisch Instituut (LEI) naar de Kamer te zenden?
Het betreft hoofdstuk 6 van het proefschrift van C.P.A van Wagenberg aan de Wageningen UR van 3 november 2010. Ik verwijs u naar de website http://edepot.wur.nl/151757.
Deelt u de mening dat het op grote schaal verzwijgen van de toepassing van antibiotica een ernstig gevaar voor de volksgezondheid vormt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u een einde maken aan deze misstand?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 4 van het lid Van Veldhoven (D66) over het bericht «Varkensboer onbetrouwbaar over antibiotica» (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 865) voldoen 99,9% van de onderzochte vleesvarkens aan de wettelijke eisen met betrekking tot residuen en is dit risico in voldoende mate geborgd.
Bent u bereid een aanvoerverbod af te kondigen voor varkenshouders die hun antibioticagebruik verzwijgen of maskeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn, op welke wijze en voor welke tijdsduur?
Zoals in het onderzoek wordt aangegeven wordt een zwaardere sanctie, zoals een aanvoerverbod, niet als effectieve maatregel gezien om de naleving te verhogen.
Ik onderzoek momenteel in het kader van het antibioticaresistentiebeleid de effectiviteit van het huidige sanctieregime en zal zo nodig verbeteringen aanbrengen. Verder verwijs ik naar het antwoord op vraag 8 en 9 van het lid Van Veldhoven.
Bent u bereid boetes op te leggen aan veehouders die hun antibioticagebruik verzwijgen of maskeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn, op welke wijze?
Voor het antwoord verwijs ik naar het antwoord op vraag 8 en 9 van het lid Van Veldhoven.
Bent u bereid soortgelijk onderzoek als nu gedaan in de varkenshouderij, uit te breiden naar andere veehouderijtakken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Het onderzoek is uitgevoerd in het kader van een proefschrift, hiervoor verwijs ik naar de Wageningen UR. Dit onderzoek is afgerond en hierop komt geen vervolg. De nVWA voert regulier onderzoek uit naar overschrijding van residulimieten. Hiervoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 5 van het lid Van Veldhoven.
Misstanden op de paardenmarkt in Hedel |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Hebt u kennisgenomen van de ernstige overtredingen die door de organisatie Eyes on Animals zijn geconstateerd op de paardenmarkt in Hedel, die plaatsvond op 8 november 2010?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het dat paarden geschopt en geslagen werden, mini-pony’s aan de staart werden voortgesleept en enkele dieren in slechte gezondheid verkeerden? Deelt u de mening dat dit vaker gebeurt op paardenmarkten? Zo nee, kunt u uiteenzetten hoe u daar zeker van kunt zijn?
Er geldt te allen tijde dat voldaan moet worden aan de Gezondheids – en welzijnswet voor dieren. Indien blijkt dat hier niet aan voldaan wordt, zal opgetreden worden.
De nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA) gaat met de gemeente en de organisator bespreken op welke wijze de omstandigheden voor de dieren moeten worden verbeterd.
Een verbod op paardenmarkten ligt niet in de rede. Echter, de geconstateerde overtredingen nopen wel tot blijvende alertheid van de inspectiediensten. Er ligt ook een belangrijke verantwoordelijkheid voor de dierenhouders, transporteurs en organisatoren om op paardenmarkten met de dieren fatsoenlijk om te gaan. Voor het maatschappelijk draagvlak voor paardenmarkten is dat essentieel.
Wat is uw algemene indruk van de welzijnsomstandigheden op paardenmarkten, waar de dieren niet zelden langdurig kort staan aangebonden, op gladde ondergronden staan en, zoals in Hedel, voortdurend harde muziek wordt gedraaid? Deelt u de mening dat op dergelijke markten gemakkelijk stress en onrust ontstaat voor de dieren? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om paarden en pony’s tegen deze onnodige welzijnsaantasting te beschermen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de Algemene Inspectiedienst (AID) aanvankelijk en in elk geval van zondagnacht tot maandagochtend, niet op de paardenmarkt aanwezig was om te controleren op het dierenwelzijn? Zo ja, waarom was de AID niet aanwezig? Kunt u toelichten in hoeverre capaciteit, dan wel risico-inschattingen, leidend waren bij de beslissing om niet te controleren bij de aanvoer van de dieren?
Het controleren van verzamelplaatsen in het algemeen, en van markten in het bijzonder vormen een onderdeel van het reguliere toezicht op de naleving van de transportverordening. In 2009 zijn controles uitgevoerd op de paardenmarkten in Lingen, Elst, Zuid-Laren en Hedel. De nVWA registreert echter niet per locatie de geconstateerde overtredingen en de hierop gebaseerde maatregelen. De nVWA heeft op maandagochtend op de Hedelse paardenmarkt gecontroleerd. Daarnaast is op de markt ook controle uitgevoerd door de Landelijke Inspectiedienst (LID). Er is een aantal overtredingen vastgesteld, zoals het niet inschakelen van een dierenarts bij koliek, geen of onvoldoende mogelijkheid voor de dieren om te kunnen drinken, het niet correct omgaan met de dieren en onvoldoende aanbindcapaciteit. Er is een aantal waarschuwingen gegeven en één proces-verbaal opgemaakt. Twee paarden zijn door een dierenarts geëuthanaseerd. Een aantal zaken is nog in onderzoek. Daarnaast zal de nVWA actie ondernemen richting de organisator en gemeente.
Het toezicht op de naleving van dierenwelzijnsregelgeving, waar de transportverordening onderdeel van uitmaakt, zal niet worden verminderd, maar juist geïntensiveerd. De afbakening met de dierenpolitie zal in nauw overleg met het ministerie van Veiligheid en Justitie worden vastgesteld
Kunt u toelichten wanneer de AID weleen controle heeft uitgevoerd op deze paardenmarkt? Welke overtredingen zijn door de AID geconstateerd en welke acties zijn vervolgens ondernomen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel controles op paardenmarkten hebben er in 2009 plaatsgevonden en hoeveel van die controles waren aangekondigd? Hoeveel boetes zijn er op basis van die controles uitgeschreven? Hoeveel paarden zijn er in beslag genomen? Welke andere straffen zijn er opgelegd?
Zie antwoord vraag 4.
Welke weerslag heeft de aangekondigde inkrimping van de AID op het controleren van dierenwelzijn ten aanzien van paarden? Zal bijvoorbeeld het aantal controles op paardenmarkten afnemen? Zo ja, hoe verhoudt dit zich met het voornemen van het instellen van een dierenpolitie?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verhoudt het aan- en afvoeren van verzwakte paarden en pony’s op een paardenmarkt zich tot het verbod op het vervoeren van wrak vee?
Het aan – en afvoeren van paarden op een markt moet voldoen aan alle voorwaarden uit de transportverordening. Op grond van bijlage I, hoofdstuk I, artikel 1 van de transportverordening zijn zwakke dieren niet transportwaardig en mogen dan ook niet vervoerd worden. Het aan- en afvoeren van deze dieren is dan ook verboden.
Deelt u de mening dat dorpsfeesten niet zouden moeten leiden tot de aantasting van het welzijn van dieren? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt dit zich in uw ogen tot de uitgangspunten van de Gezondheids- en Welzijnswet voor dieren? Zo ja, bent u bereid voorbereidingen te treffen voor een verbod op paardenmarkten?
Zie antwoord vraag 2.
Over de plannen voor een "tijdelijke dierentuin" in Hoogeveen |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Is het u bekend dat een dienstverlenend bedrijf in Hoogeveen een «dierentuin voor één dag» wil organiseren1 waarbij dieren uit heel Europa worden aangevoerd?
Het welzijn van dieren is geregeld in het kader van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. Gemeenten hebben een eigen bevoegdheid om evenementen wel of niet toe te staan en passende maatregelen te nemen om het evenement in goede banen te leiden. Het evenement heeft inmiddels plaatsgevonden. Voorzover mij bekend van de gemeente Hoogeveen en de organisator waren de dieren niet afkomstig van circussen, maar afkomstig uit privébezit en gewend aan mensen. Er was één olifant van een Duitse particulier, waarop kinderen niet konden rijden. Voor de opening van de dag heeft wel de directeur van het organiserend bureau op de olifant gezeten. Verder waren er onder meer alpaca’s, een kameel, emoes, een kangoeroe, pony’s, schapen, eenden, cavia’s.
Is het waar dat het bij nader inzien niet om circusdieren zou gaan, maar om dieren die van «particuliere eigenaren worden geleend», zoals een woordvoerder van de organisatie beweert?2
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u zicht op de diersoorten die naar Hoogeveen zullen worden vervoerd voor dit evenement? Kunt u bevestigen dat het om wilde dieren gaat zoals olifanten? Welke particulieren in Europa zouden dergelijke dieren in bezit kunnen hebben?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat de gemeente Hoogeveen een vergunning heeft verleend voor het aanvoeren van wilde dieren, al dan niet afkomstig uit circussen, voor deze «dierentuin voor een dag»? Zo ja, hoe beoordeelt u deze beslissing, gelet op de ernstige aantasting van het welzijn van wilde dieren die in circussen worden gebruikt dan wel door particulieren worden gehouden?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uiteenzetten welke regels van toepassing zijn op het gebruik van wilde dieren uit circussen en het gebruik van wilde dieren die door particulieren worden gehouden? Mogen particulieren die wilde dieren in hun bezit hebben deze dieren zomaar exploiteren of verhuren in Nederland?
Op het houden van dieren, ook van dieren die van nature in het wild voorkomen, is de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren van toepassing. Daarin is onder meer een verbod op dierenmishandeling en -verwaarlozing opgenomen. Op beschermde diersoorten is ook de Flora- en faunawet van toepassing. Deze wet geeft uitvoering aan de CITES-regelgeving, en implementeert de Habitat- en Vogelrichtlijn. Afhankelijk van de soort, herkomst en doel, is exploitatie of verhuur mogelijk.
Voor een uitgebreide uiteenzetting van de regelgeving verwijs ik u naar de brief van mijn voorganger over het beleid voor circusdieren (Kamerstukken 2008/09, 28 286, nr. 311).
Welke rol speelt u bij de vergunningverlening voor een dergelijk evenement met wilde dieren? Wordt er onderscheid gemaakt naar het gebruik van wilde dieren uit circussen en wilde dieren die door particulieren zouden worden gehouden of door bedrijven worden verhuurd?
Mijn rol is afhankelijk van de gehouden soort, de herkomst van deze soort en de wijze waarop deze wilde dieren gehouden worden. Deze factoren bepalen of een vergunning of ontheffing van de Flora- en faunawet nodig is. Onafhankelijk hiervan geldt voor alle gehouden dieren de Gezonds- en welzijnswet voor dieren.
Acht u het toelaatbaar dat olifanten worden gebruikt, terwijl u de conclusie heeft onderschreven dat de intrinsieke waarde van wilde dieren in circussen, met name die van olifanten, in het geding is?3
In dit geval werd er één olifant getoond die uit een privécollectie afkomstig is. De olifant verblijft niet in een circus en tijdens het evenement was er geen sprake van een circusoptreden.
Acht u het verantwoord om kinderen rondjes te laten rijden op olifanten? Zo ja, kunt u toelichten waarom?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt het organiseren van een «dierentuin» voor één dag zich tot de artikelen 4 tot en met 13 van het Dierentuinenbesluit?
Een dierentuin is een permanente inrichting. De «dierentuin voor één dag» valt dan ook niet onder de definitie.
Kunt u uiteenzetten hoe het verbod op het exploiteren van een dierentuin zonder vergunning wordt gehandhaafd?
De nVWA controleert dierentuinen, handelaren en houders van dieren. De nVWA treedt op naar aanleiding van meldingen en verzoeken van de Dienst Regelingen. Bij deze controles worden incidenteel vergunningplichtige inrichtingen zonder vergunning opgemerkt.
Is het u bekend dat circussen in Nederland, om reclame te maken, optochten organiseren met wilde dieren4? Vallen deze optochten onder het verbod op het exploiteren van een dierentuin zonder vergunning?
Ja, dat is mij bekend. Het Dierentuinenbesluit ziet niet op circussen.
Kunt u aangeven wanneer de toegezegde regelgeving over het welzijn omtrent dieren in circussen naar de Kamer wordt gestuurd?
Ik zal u op korte termijn op de hoogte stellen over mijn besluitvorming ten aanzien van de circusregelgeving.
Bent u bereid gemeenten te wijzen op de welzijnsproblemen met wilde dieren in circussen en hen op te roepen terughoudend te zijn met het verlenen van vergunningen, in elk geval tot de welzijnsregels van kracht zijn?
Zie antwoord vraag 1.
De uitlatingen van een hoge ambtenaar over de veehouderij |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Kent u het bericht «Druk maatschappij geen leidraad voor veehouderij»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van Chief Veterinary Officer (CVO) Christianne Bruschke? Deelt u de mening dat deze uitspraken niet passend zijn voor een hoge ambtenaar, zeker omdat u als pas aangetreden bewindspersoon nog geen nieuwe beleidslijn hebt gecommuniceerd ten opzichte van de veehouderij?
De uitspraken van de Chief Veterinary Officer zijn gedaan in een open discussie tijdens een bijeenkomst ter ere van het 50-jarig bestaan van de leerstoelgroep bedrijfseconomie van de Wageningen Universiteit (WUR). Het bericht, waar u aan refereert, is geen evenwichtige weergave van deze uitspraken. De uitspraken van de Chief Veterinary Officer waren feitelijke constateringen en dienen in de goede context te worden geplaatst. Er is dan ook geen sprake van communicatie over een nieuwe beleidslijn.
Deelt u de mening van CVO Bruschke dat de Nederlandse veehouderij zich niet moet laten leiden door de maatschappelijke druk om de productie van vlees diervriendelijker en duurzamer plaats te laten vinden? Zo ja, waarom, en op welke wijze wilt u dit in beleid gaan vormgeven? Zo nee, op welke wijze wilt u voorkomen dat uw ambtenaren meer van dit soort uitspraken in de media doen?
In tegenstelling tot het bericht, waar u aan refereert, is de uitspraak in de kop van het artikel niet door de Chief Veterinary Officer gedaan. Een goede maatschappelijke inpassing van de sector geldt in mijn ogen als basisvoorwaarde voor een Nederlandse veehouderij met toekomstperspectief. Deze maatschappelijke wensen passen uitstekend bij de verduurzamingsambitie van de Toekomstvisie Duurzame Veehouderij met opgaven op het terrein van dierenwelzijn, diergezondheid, milieu, etc. Ook het Regeerakkoord stelt dat investeringen in innovatie en verduurzaming nodig zijn om onze koppositie te behouden. Als het gaat over duurzaamheid en economisch perspectief gaat het dus niet over tegengestelde belangen maar elkaar versterkende waarden.
Deelt u de mening dat de uitlatingen van CVO Bruschke ongelukkig zijn, omdat ze de indruk wekken dat duurzaamheid en diervriendelijkheid in de veehouderij absoluut ondergeschikt zijn aan de economische belangen van de sector?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat maatschappelijke organisaties een belangrijke rol spelen in het vertolken van in de maatschappij gevoelde normen en waarden, ook ten opzichte van de productiewijze van de intensieve veehouderij?
Ja.
Deelt u de mening dat de timing van de uitspraken van CVO Bruschke ook opvallend is, zeker gezien de recente coalities tussen boeren en maarschappelijke organisaties?2 Op welke manier waardeert u deze nieuwe samenwerking?
Ik waardeer deze samenwerking. Oplossingen waarin maatschappelijke organisaties en ondernemers elkaar kunnen vinden, zijn per definitie gedragen oplossingen.
Geeft CVO Bruschke uw nieuwe beleidslijn weer? Zo nee, wat is uw beleidslijn ten opzichte de veehouderij, en meer specifieker ten opzichte van het dierenwelzijn in de veehouderij? Zo ja, waarom, en welke status heeft de toekomstvisie Duurzame veehouderij en de overige kabinetsplannen gericht op duurzame en diervriendelijker productie nu nog?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat juist het verduurzamen van de veehouderij, inclusies dierenwelzijn, de enige route is om veehouders in Nederland nog een toekomstperspectief te bieden, gezien de milieu- en natuurregels die Nederland zal moeten behalen, gezien de noodzaak tot het sluiten van mondiale kringlopen en gezien de vraag van de consument naar diervriendelijker geproduceerd vlees? Zo ja, op welke manier bent u van plan de veehouderij inderdaad te verduurzamen, en bent u bereid uw ambtenaren op te roepen ook op deze wijze over de toekomst van de veehouderij te communiceren? Zo nee, waarom niet?
Het verduurzamen van de veehouderij acht ik noodzakelijk voor nu en in de toekomst. Dat is niet alleen een voorwaarde voor de maatschappelijke inpassing van de sector maar ook nodig om als Nederland een economische koppositie te behouden. De ambtenaren van mijn ministerie hebben onder mijn voorganger reeds gecommuniceerd én gewerkt aan het verduurzamen van de veehouderij. Dat zal onder mijn bewind niet anders zijn.
Het bericht dat MSRA zich snel verspreidt in slachthuizen |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Kent u het bericht ´Sterke verspreiding van MRSA in slachthuizen1en het promotieonderzoek van Els Broens?
Ja.
Kunt u bevestigen dat MRSA zich in slachthuizen snel verspreidt onder dieren die voorheen niet besmet waren? Hoe beoordeelt u dit, en welke consequenties verbindt u eraan?
Onderzoek in het kader van het MRSA-onderzoeksprogramma laat zien dat varkens inderdaad snel MRSA-positief kunnen worden als de varkens in een gecontamineerde omgeving verblijven, bijvoorbeeld een gecontamineerde wachtruimte in het slachthuis. De problematiek van het verspreiden van bacteriën in onder meer stallen, vervoermiddelen en wachtruimten is overigens reeds langer bekend. Bacteriën worden overgedragen wanneer dieren bij elkaar worden gebracht. Er kan naast gecontamineerde ruimtes ook sprake zijn van overdracht via andere varkens. Het is bijna niet mogelijk om dit tegen te gaan.
Continue ontsmetting van de ontvangstruimtes in het slachthuis is in de praktijk niet realiseerbaar.
Kunt u bevestigen dat de wachtruimte van de slachterij voor een deel verantwoordelijk lijkt te zijn voor de snelle verspreiding van MRSA onder de aanwezige dieren, en dat deze wachtruimtes niet elke dag gedesinfecteerd worden? Hoe vaak worden de ruimtes in de slachterij, waaronder de wachtruimtes, gedesinfecteerd?
Zie antwoord vraag 2.
Welke wettelijke regels zijn er gesteld voor het desinfecteren van (gedeeltes) van slachterijen, en hoe en hoe vaak wordt dit gecontroleerd?
De voorschriften voor reiniging en desinfectie van ruimtes en apparatuur in slachterijen vloeien voort uit de Europese hygiëneregelgeving (Verordeningen (EG) nr. 852/2004 en 853/2004). Het bedrijf is primair verantwoordelijk. Een slachterij dient te beschikken over een HACCP-plan dat aangeeft hoe de hygiëne op het bedrijf bewaakt wordt en welke maatregelen genomen moeten worden. Frequentie en mate van reiniging en desinfectie van ruimtes in de slachterij zijn opgenomen in het HACCP-plan van het bedrijf. Invulling van het HACCP-plan is maatwerk per bedrijf. Onderdeel is dat dagelijks, voor aanvang van de werkzaamheden, het productiepersoneel de reinheid van de locaties dient te controleren. De nVWA keurt het HACCP-plan als onderdeel van de erkenning van het bedrijf op grond van Verordening (EG) nr. 853/2004 en houdt steekproefsgewijs toezicht op de uitvoering van dit plan, waaronder de uitvoering van de reiniging en desinfectie door het bedrijf.
Ik heb niet het voornemen om wijzigingen aan te brengen in deze werkwijze.
Deelt u de mening dat het voorkomen van besmettingen met MRSA, wegens de grote gevaren voor de volksgezondheid, de allerhoogste prioriteit moet krijgen?
Het voorkomen van verspreiding van MRSA tussen mensen is belangrijk. Om introductie en verspreiding van MRSA in ziekenhuizen te voorkomen, is in Nederland het Search en Destroy-beleid van kracht. Dit beleid houdt in dat patiënten en zorgverleners met een verhoogd risico van MRSA-dragerschap worden gescreend op MRSA en zonodig in isolatie worden verpleegd en behandeld om de kans op overdracht te verkleinen. Eén van de risicogroepen die voor dit beleid in aanmerkingen komt, zijn personen die direct contact hebben met levende varkens of vleeskalveren. Uit onderzoek is gebleken dat medewerkers van varkensslachterijen en met name personen die contact hebben met levende dieren een verhoogd risico hebben van MRSA-dragerschap. Dit dragerschap levert normaal gesproken geen gezondheidsproblemen op, maar kan incidenteel tot infecties leiden (met name bij verwonding).
Bij opname in het ziekenhuis is MRSA-dragerschap een risicofactor voor het ontstaan van een ziekenhuisinfectie, bijvoorbeeld een wondinfectie na een operatie. Naast veehouders vallen ook bijvoorbeeld slachthuispersoneel en transporteurs van varkens en vleeskalveren onder het Search en Destroy-beleid. Overigens is de mate waarin veegerelateerde MRSA wordt overgedragen van mens op mens onzeker. Onderzoek hiernaar loopt nog. Het Search en Destroy-beleid is onderdeel van de MRSA-richtlijn voor ziekenhuizen opgesteld door de Werkgroep Infectiepreventie (WIP). De inspectie voor de Gezondheidszorg ziet toe op het naleven van deze richtlijn.
Bent u bereid af te kondigen dat alle ruimtes waar dieren komen in een slachterij dagelijks gedesinfecteerd zouden moeten worden om verspreiding van MRSA in slachterijen tegen te gaan? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn er regels met betrekking tot het desinfecteren van veetransportwagens, aangezien zij ook een rol kunnen spelen in het verspreiden van MRSA? Zo ja, welke en hoe en hoe vaak wordt hierop gecontroleerd? Zo nee, waarom niet, en bent u bereid regelgeving op dit punt in te voeren?
Ja. Veetransportwagens moeten na elk transport en lossing worden gereinigd en gedesinfecteerd. De eigenaar of exploitant van de reinigings- en ontsmettingsplaats, (die aan een slachthuis of aan een verzamelcentrum verbonden kan zijn,) dient op correcte uitvoering toe te zien en daarvoor te tekenen. De handelingen dienen volgens een door de nVWA goedgekeurd protocol te worden uitgevoerd. De nVWA controleert de uitvoering periodiek en steekproefsgewijs.
Wordt het personeel van slachthuizen ook standaard geïsoleerd bij ziekenhuisopname, net zoals varkensboeren? Zo ja, welke groepen mensen worden er nog meer afgezonderd opgenomen, en op welke manier wordt gehandhaafd of ziekenhuizen dit MRSA-beleid ook daadwerkelijk toepassen? Zo nee, waarom niet en vormt het personeel van slachthuizen, net als varkens- en kalverhouders, niet een groot risico om de bacterie in ziekenhuizen verder te verspreiden?
Zie antwoord vraag 5.
Is er al meer bekend over de overdracht van de MRSA-bacterie via het nuttigen van vlees dat besmet is met MRSA? Wordt hiernaar momenteel onderzoek gedaan? Zo ja, wanneer verwacht u resultaten van dit onderzoek? Zo nee, bent u bereid hiernaar onderzoek in te stellen?
In 2008 heeft de Voedsel en Waren Autoriteit (VWA) een survey uitgevoerd naar het vóórkomen van MRSA op onverhitte vleesmonsters. Op basis van dit onderzoek en op basis van epidemiologische gegevens heeft het Bureau Risicobeoordeling en Onderzoek (BuRO) van de VWA geconcludeerd dat levensmiddelen geen of een verwaarloosbare rol spelen bij de verspreiding van MRSA onder de bevolking. Ook uit verschillende onderzoeken in varkens- en pluimveeslachterijen, de vleesverwerkende industrie en bij institutionele keukens blijkt dat werknemers die intensief contact hebben met rauw vlees (en niet met levende dieren) geen verhoogd risico hebben op MRSA-dragerschap. Een verhoogd MRSA-dragerschap wordt op de slachterijen wel gezien bij werknemers die nauw contact hebben met levende dieren. De survey is in te zien op de website van de nVWA.
Tijdens een op 4 maart 2010 gehouden bijeenkomst met de nationale MRSA experts (onder andere RIVM en nVWA) is bevestigd dat het risico van verspreiding van veegerelateerde MRSA via vlees zeer gering is.
De brandveiligheid van veestallen |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Jacques Monasch (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het recente rapport «Brand in veestallen» dat namens Dierenbescherming en Land- en Tuinbouworganisatie (LTO) is opgesteld over de problematiek en gevolgen van branden in veestallen?
Ja.
Deelt u de zorg over de aard en gevolgen van de grote hoeveelheid branden (736) en de grote hoeveelheid omgekomen dieren (737 080) bij dergelijke branden in de afgelopen vijf jaar, zeker gezien de verbeteringen die mogelijk zijn door betere controle, voorlichting en preventie?
Zoals aangegeven in eerdere beantwoording op Kamervragen inzake brand in stallen (zie Aanhangsel Handelingen vergaderjaar 2009–2010, nr. 3165) baart het aantal stalbranden mij zorgen. In voornoemde brief heeft mijn voorganger aangegeven de resultaten met De Dierenbescherming en LTO Nederland te bespreken. Deze gesprekken vinden reeds plaats.
Naar verwachting zult u aan het einde van dit jaar worden geïnformeerd over de mogelijke vervolgacties die moeten bijdragen aan het meer en beter voorkomen van brand in stallen.
Deelt u de mening dat het betreffende rapport verschillende conclusies en aanbevelingen bevat die om bestuurlijke inzet van uw zijde vragen, zoals het laten opnemen van specifieke brandveiligheidseisen in het nieuwe Bouwbesluit?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid een actieplan op te stellen met betrekking tot maatregelen die snel tot verbetering kunnen leiden in het voorkomen en bestrijden van branden in veestallen en om hierin ook de afstemming met en de noodzakelijke inzet van andere organisaties en overheden een plek te geven?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat de MRSA-bacterie zich via de handel in gelten verspreidt |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Kent u het bericht ´Resistente Bakterien im Fleisch´?1
Ja.
Deelt u de conclusies van Bernd-Alois Tenhagen van het Bundesinstitut für Risikobewertung dat de MRSA-bacterie zich via de handel in gelten lijkt te verspreiden naar andere landen? Zo ja, hoe beoordeelt u dat en welke consequenties verbindt u daaraan? Zo nee, waarom niet?
Mogelijke oorzaken en redenen van verspreiding van veegerelateerde MRSA zijn weergegeven in het rapport Veegerelateerde MRSA: epidemiologie in dierlijke productieketens, transmissie naar de mens en karakterisatie van de kloon, dat de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) u op 7 december 2009 (TK 2009–2010, 29 683 nr. 40) heeft toegezonden.
Aanvullende informatie is ook te vinden in de EFSA-analyse van de baseline survey van de prevalentie van MRSA in bedrijven met fokvarkens (deel B, gerapporteerd op 3 juni 2010). Een van de conclusies van de EFSA is, dat er een sterke positieve associatie is tussen de prevalentie van MRSA-positieve bedrijven met fokvarkens en de aantallen geïmporteerde fokvarkens. Dit geldt met name wanneer de fokvarkens afkomstig zijn uit landen met een hogere prevalentie van MRSA op dit type bedrijven. De handel in gelten/fokvarkens lijkt dus inderdaad een verspreidingsfactor.
Een aanzienlijk deel van besmettingen met MRSA bij varkens kan overigens niet verklaard worden via de aanvoer van besmette dieren. Er zijn nog andere routes van introductie, die tot nu toe onbekend zijn.
Wat is er bekend over de oorzaak en de verspreiding van veegerelateerde MRSA, ook over landsgrenzen heen? Is onderzocht in welke mate de export van gelten en andere (fok)dieren bijdraagt aan het verspreiden van de bacterie? Zo ja, wat waren hiervan de conclusies? Zo neen, waarom niet en bent u bereid hiernaar onderzoek in te stellen?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er al resultaten bekend van de studie van de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA) naar het voorkomen van de LA-MRSA ST398-bacterie in Europa? Zo ja, bent u bereid deze resultaten aan de Kamer te sturen? Zo nee, wanneer verwacht u deze resultaten?
Ja. In Nederland wordt zoals bekend MRSA aangetroffen op bedrijven met fokvarkens en er worden fokvarkens vanuit ons land geëxporteerd naar andere landen. Verspreiding van MRSA via export van fokvarkens vanuit Nederland is dus inderdaad mogelijk.
Echter, de EFSA-analyse van de baselinestudie laat eveneens zien, dat de prevalentie van MRSA op productiebedrijven in EU-lidstaten waar Nederland fokvarkens naartoe exporteert, in de meeste gevallen hoger is dan in Nederland, namelijk: België, Luxemburg, Duitsland, Italië en Spanje. Verder worden nog kleinere aantallen fokvarkens geëxporteerd naar enkele andere lidstaten, die een lagere MRSA-prevalentie bij varkens hebben dan Nederland. In de EFSA-analyse wordt echter aanbevolen dat in lidstaten met een lage of nulprevalentie van MRSA, verdere studies naar het vóórkomen van MRSA in varkens uitgevoerd worden, aangezien de resultaten van de huidige survey een onderschatting geven van de werkelijke MRSA-prevalentie. Voor een juist beeld zouden deze landen dit vóórkomen van MRSA dus verder moeten onderzoeken.
De lidstaten Griekenland en Roemenië, die ook kleine hoeveelheden fokvarkens uit Nederland importeren, hebben niet deelgenomen aan de baselinestudie. Over deze landen zijn derhalve geen gegevens bekend.
Acht u het mogelijk dat Nederland door de grote export van dieren, de hoge prevalentie van de MRSA-bacterie en het hoge antibioticagebruik in de veehouderij, bijdraagt aan het verspreiden van de antibioticaresistentie naar andere (Europese) landen? Zo ja, hoe beoordeelt u dit en welke consequenties verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat veegerelateerde MRSA zich niet naar nog meer landen verspreidt? Zo ja, op welke wijze wilt u daaraan bijdragen? Zo nee, waarom niet?
MRSA wordt reeds gevonden op bedrijven met fokvarkens in 17 van de 24 lidstaten die aan de survey deelnamen. MRSA is dus reeds wijd verspreid in de EU-lidstaten. Bovendien wordt in de EFSA-analyse aanbevolen dat in lidstaten met een lage of nulprevalentie van MRSA, verdere studies naar het vóórkomen van MRSA in varkens uitgevoerd worden, aangezien de resultaten van de huidige survey een onderschatting geven van de werkelijke MRSA-prevalentie.
De EFSA-analyse beveelt aan dat verder onderzoek wordt uitgevoerd naar de risicofactoren voor het met MRSA besmet raken van bedrijven met fokvarkens en naar bioveiligheidsmaatregelen en managementpraktijken als basis voor de ontwikkeling van potentiële toekomstige preventieve en interventiemaatregelen om de MRSA-besmetting van varkensbedrijven te beheersen.
Ik onderschrijf deze aanpak en wil onderstrepen dat Nederland reeds een van de actiefste landen in de uitvoering van dit type onderzoeken is.
Een specifieke aanbeveling uit de EFSA-analyse is onderzoek naar maatregelen om de introductie van MRSA bij MRSA-negatieve bedrijven te voorkómen. De verificatie van de MRSA-status van vervangingsdieren (dat wil zeggen met name gelten) voor varkens(vermeerderings)bedrijven zou (volgens de EFSA) daarbij als startpunt overwogen kunnen worden.
Ik heb laatstgenoemde aanbeveling onder de aandacht van de werkgroep antibioticaresistentie varkens van de Task Force gebracht en zal nader met de betreffende sector in contact treden om de mogelijkheden en het nut van deze optie verder te bespreken. De haalbaarheid van deze benadering om te komen tot een MRSA-vrije productieketen is overigens twijfelachtig. Zoals eerder aangegeven, kan een aanzienlijk deel van besmettingen met MRSA bij varkens niet verklaard worden via de aanvoer van besmette dieren. Er zijn nog andere routes van introductie, die tot nu toe onbekend zijn.
Gelet op het bovenstaande, en de bekende informatie over de verspreiding van MRSA op bedrijven met fokvarkens in de EU-lidstaten, lijkt een exportverbod naar MRSA-vrije landen in de huidige situatie geen effectieve maatregel.
Deelt u de mening dat een verplichte controle en/of een export-verbod naar MRSA-vrije landen effectieve maatregelen zouden kunnen zijn om de verspreiding van deze resistente bacterie een halt toe te roepen? Bent u bereid onder meer deze maatregelen serieus te onderzoeken opdat de verspreiding van de bacterie wordt gestopt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Zie antwoord vraag 6.
De kippenfarm in Landkreis Emsland |
|
Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Kent u het bericht van RTV Noord over de megakippenfarm in Landkreis Emsland?1
Ja.
Waarom is hierbij geen grensoverschrijdende milieu-effectrapportage toegepast, zoals vastgelegd is in het Verdrag van Espoo?
Dat voor dit project geen grensoverschrijdende milieueffectrapportage is toegepast is het gevolg van een aantal communicatieproblemen en misverstanden tussen Duitsland en Groningen.
De Landkreis Emsland heeft op 4 januari 2008 de Provincie Groningen geïnformeerd over drie projecten, waaronder het betreffende project van de megakippenfarm in Hanhentangen (gemeente Haren) waar u naar vraagt. De andere projecten betroffen een varkenshouderij en een kippenboerderij in Rhede. Op respectievelijk 18 februari en 19 maart 2008 heeft de Provincie Groningen per brief voor de kippenboerderij en varkenshouderij in Rhede Landkreis Emsland laten weten betrokken te willen zijn bij de vervolgprocedure. Hierbij heeft de Provincie Groningen tevens de Landkreis Emsland gewezen op de «Gezamenlijke verklaring inzake de samenwerking bij de uitvoering van grensoverschrijdende milieu-effectrapportage voor projecten» met het verzoek of de Landkreis de afspraken die hierin zijn opgenomen wil volgen bij dergelijke projecten. Tijdens een bijeenkomst (Antragskonferenz) over een van de beide andere projecten op 10 april 2008 in Duitsland heeft de Provincie dit verzoek ook nog mondeling ingebracht.
De Landkreis heeft gemeend dat de Provincie Groningen (en relevante grensgemeente) slechts interesse had om betrokken te worden bij de twee met naam en toenaam genoemde projecten, en niet bij het derde project. Om die reden heeft de Landkreis voor het derde project de vergunningaanvraag en het MER niet aan de Provincie Groningen en de Gemeente Vlagtwedde toegezonden.
Vrijdag 22 oktober jl. zijn in een overleg tussen de betrokken autoriteiten van Landkreis Emsland, deelstaat Niedersachsen en Provincie Groningen duidelijke afspraken gemaakt om te voorkomen dat dergelijke misverstanden bij toekomstige projecten zich nogmaals voordoen.
Bent u bereid tot formele consultatie over te gaan en hierover contact op te nemen met de Duitse regering? Zo nee, waarom niet?
Volgens de «Gezamenlijke verklaring inzake de samenwerking bij de uitvoering van grensoverschrijdende milieu-effectrapportage voor projecten» tussen Nederland en Duitsland, is de afspraak dat eerst de relevante autoriteiten (in dit geval de Landkreis Emsland als bevoegd gezag en de Provincie Groningen en Gemeente Vlagtwedde als mogelijk getroffen partijen) overleg voeren. Een eerste overleg heeft op 22 oktober jl. plaatsgevonden. Dit overleg heeft geleid tot een verduidelijking van de ontstane situatie. Ook zijn voor het betreffende project, alsmede voor de toekomst goede en duidelijke afspraken gemaakt. Formele consultatie is om deze reden niet nodig. Deze conclusie wordt gedeeld door de Provincie Groningen.
Zijn er fouten gemaakt bij het verstrekken van de vergunning aan deze kippenfarm? Zo ja, welke?
Voor zover het Rijk betreft, zijn er geen fouten gemaakt bij het verstrekken van de vergunning aan deze kippenfarm. De discussie die speelt spitst zich toe op het betrekken van de Nederlandse grensgemeente(n) en provincie bij de milieueffectrapportage.
In hoeverre is er discrepantie tussen de Nederlands-Duitse uitvoeringsregels en de rechtspraktijk in Niedersachsen?
Voor wat betreft de mer-regelgeving geldt de Europese richtlijn inzake de m.e.r. (85/337/EEG, incl. wijzigingen door Richtlijnen 97/11/EG, 2003/35/EG en 2009/31/EG). Zowel Nederland als Duitsland, in casu Niedersachsen, dienen minimaal aan de vereisten van deze richtlijn te voldoen. Wel hebben de lidstaten een zekere vrijheid in de wijze waarop zij de richtlijn implementeren. Vanuit die vrijheid zijn er dan ook (procedure)verschillen tussen de mer-procedure in Nederland, respectievelijk die van Duitsland, Niedersachsen. Deze verschillen zijn mede aanleiding geweest om voor de grensoverschrijdende gevallen een «Gezamenlijke verklaring inzake de samenwerking bij de uitvoering van grensoverschrijdende milieu-effectrapportage voor projecten» op te stellen.
Vindt u een nadere beoordeling door de VROM-Inspectie gewenst? Zo nee, waarom niet?
Nee. De vergunningverlening vindt plaats in Duitsland. De VROM-Inspectie heeft hierin geen rol.
Subsidies voor geitenboeren in Frankrijk |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Een zee van geitenmelk»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de stelling dat de reden voor de scherpe prijsdaling van geitenmelk is gelegen in de subsidie die Franse geitenboeren sinds een jaar ontvangen? Betreft het hier een tijdelijke maatregel en zo ja, tot wanneer?
Na een langere periode van redelijk stabiele geitenmelkproductie is sinds maart 2009 de productie in Frankrijk fors gestegen. Deze steeg met 9,1% ten opzichte van 2008 naar 481 miljoen kilogram melk. Door deze productiestijging vond een forse daling van de import van geitenmelk in Frankrijk plaats. De reden voor de scherpe prijsdaling van (Nederlandse) geitenmelk is dan ook niet of slechts ten dele gelegen in de subsidie die Franse geitenhouders sinds een jaar ontvangen.
Voor het overige verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3.
Kunt u toelichten op welke grond Franse geitenboeren deze subsidie ontvangen? Kunt u uiteenzetten hoe deze subsidie en de in het artikel omschreven verschuiving van productie naar Frankrijk zich verhoudt tot de beginselen van een vrije Europese markt voor landbouwgoederen?
Op dit moment verkeert de landsbouwsector in een transitieproces van volledig gekoppelde steun naar volledig ontkoppelde steun.
Ten tijde van de Health Check, de laatste hervorming van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) in 2008, zijn afspraken gemaakt over de voortgang van dit proces. In dat kader hebben lidstaten de mogelijkheid gekregen om dat transitieproces te faciliteren via verschillende maatregelen, waaronder artikel 68. Met deze maatregelen hebben lidstaten de mogelijkheid om een deel van de directe inkomenssteun te herbestemmen. Het gaat hierbij dus niet om nieuwe, nationale financiële middelen, maar om reeds voor de sector bestemde inkomenssteun. Binnen artikel 68 kan enerzijds steun ingezet worden voor het stimuleren van kwaliteitslandbouw. Anderzijds kan steun ingezet worden voor boeren die werken in economisch of ecologisch kwetsbare gebieden of in economische kwetsbare soorten bedrijven. Binnen deze afgesproken EU-kaders heeft Frankrijk besloten een geitenpremie in het leven te roepen en zuivelproductie in achtergebleven (berg)gebieden te stimuleren. Verder heeft Frankrijk besloten een deel van de directe inkomenssteun te herbestemmen voor een graslandpremie.
Tegen die achtergrond kan de steun aan de Franse geitenhouders uit de volgende onderdelen bestaan:
Sommige geitenhouders hebben tot 2009 een gekoppelde ooipremie ontvangen. Inmiddels is deze ontkoppeld.
Zoals u wellicht bekend heeft ook Nederland onder artikel 68 met ingang van 2010 een steunprogramma voor schapen en geiten geïntroduceerd. Hiervoor verwijs ik u naar mijn brief over de implementatie van de Health Check d.d. 27 april 2009 (TK 28 625, nr. 67).
Heeft de Europese Commissie haar goedkeuring gegeven aan deze subsidie? Zo ja, op welke gronden?
Frankrijk heeft deze regelingen EU-conform geïntroduceerd, via de verplichte melding aan de Europese Commissie voor artikel 68-maatregelen.
Indien er sprake blijkt van onterechte verstoring van het level playing field, bent u dan van plan uw Franse ambtgenoot hierover aan te spreken?
Ik ben van mening dat er geen sprake is van een onterechte verstoring van het level playing field.
Het afschieten van duizenden katten |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Kent u het bericht «Jagers schieten jaarlijks duizenden katten dood»?1
Ja.
Is het waar dat er jaarlijks tussen de 8 000 en 13 000 katten worden afgeschoten? Welke conclusies verbindt u hieraan?
De cijfers zijn afkomstig uit een openbare publicatie van de Koninklijke Nederlandse Jagers Vereniging, de WBE Databank Nieuwsbrief 8. Het afschot van verwilderde katten is overigens al jaren op een stabiel niveau. Om schade aan fauna te voorkomen, moeten verwilderde katten uit het veld verwijderd worden. Zie verder de eerdere beantwoording op Kamervragen over het afschieten van katten (TK, 2008–2009, Aanhangsel, nr. 24).
Deelt u de mening dat gezien het hoge afschotcijfer, afschot geen duurzame oplossing is? Zo ja, bent u van plan een alternatief te zoeken en de afschot te verbieden? Zo nee, waarom niet?
Een duurzame oplossing dient gevonden te worden aan de voorkant. Veel van deze verwilderde katten zijn in het veld uitgezet door burgers die genoeg hebben van hun huisdier. Zie verder de beantwoording op eerder gestelde Kamervragen betreffende het groeiend aantal verwilderde zwerfkatten (TK, 2007–2008, Aanhangsel, nr. 2926).
Naast afschot zijn er ook alternatieve mogelijkheden. Zie hiervoor het antwoord op eerder gestelde Kamervragen (TK, 2008–2009, Aanhangsel, nr. 24).
Op basis van welke wetenschappelijke informatie baseert u de stelling dat iedereen met enige ervaring in het veld het verschil kan zien tussen een verwilderde kat en een als huisdier gehouden kat?2
Zie hiervoor de beantwoording op eerder gestelde Kamervragen (TK, 2008–2009, Aanhangsel, nr. 24).
Is het waar dat er ook huiskatten worden afgeschoten door jagers?3 Zo ja, hoe vaak komt dit voor en hoe bent u van plan dit in de toekomst te voorkomen?
De woordvoerder van de Koninklijke Nederlandse Jagersvereniging heeft in diverse media aangegeven dat gevallen van het bewust schieten van huiskatten bij de KNJV niet bekend zijn. Een enkel incident bij een afschot van 8000 tot 13 000 stuks per jaar is echter niet uit te sluiten.
Het omkeren van de bewijslast is contraproductief. Het zal leiden tot een afname van de efficiëntie van de bestrijding van overlast van verwilderde katten in de natuur. De verwilderde kat vormt een reële bedreiging voor andere dieren in de natuur. Vertraging bij de bestrijding van dit probleem is niet wenselijk. Ik ben dan ook geen voorstander van omgekeerde bewijslast.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van een woordvoerder van de Koninklijke Nederlandse Jagersvereniging dat het voorkomt dat er huiskatten worden afgeschoten? Deelt u de mening dat dit niet zou mogen gebeuren? Zo ja, bent u bereid om de bewijslast om te keren zodat jagers eerst moeten aantonen dat het een verwilderde kat is voordat tot afschot wordt overgegaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Worden de afgeschoten katten gecontroleerd op aanwezigheid van een chip? Zo ja, door wie en is daar een protocol voor? Zo nee, waarom niet?
Dit is niet verplicht (zie verder TK, 2008–2009, Aanhangsel, nr. 24). Veel verwilderde katten zijn bewust achtergelaten huiskatten of nakomelingen daarvan. Daarmee wordt de kans klein geacht dat een verwilderde kat een chip bij zich draagt. Indien toch een eigenaar getraceerd wordt door middel van een chip controle, dan is nog niet aangetoond dat hij de kat opzettelijk heeft achtergelaten in het vrije veld. Hierdoor is de handhaving van het verbod op uitzetten van dieren in de natuur (artikel 14 van de Flora- en faunawet) meestal niet uitvoerbaar.
Welke sancties kunnen worden opgelegd wanneer jagers huiskatten in plaats van verwilderde katten afschieten? Hoe vaak zijn sancties al opgelegd?
De korpschef kan besluiten de jager zijn jachtakte af te nemen op basis van artikel 41 van de Flora- en faunawet. Mij zijn geen gevallen bekend waarbij de jachtakte van de jager om voornoemde redenen is ingetrokken.
Voorts is het doodschieten van andermans huiskat aan te merken als zaaksbeschadiging. Dat is strafbaar op basis van artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht. De rechter kan daarvoor een hechtenis van ten hoogste 2 jaar of een boete van de vierde categorie opleggen.
Het knippen van tanden als maatregelen tegen bijterij van varkens |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Kent u het artikel «Wat te doen bij bijterij»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat varkenshouders de tanden van varkens knippen of slijpen om bijten tegen te gaan, zoals uit onderzoek van onderzoekers van Wageningen-UR (WUR) blijkt? Kunt u uiteenzetten om hoeveel varkenshouders het gaat volgens dit onderzoek?
De in het artikel genoemde enquête onder varkenshouders maakt onderdeel uit van een groot onderzoek naar het voorkomen van bijterij en het op lange termijn kunnen stoppen met couperen. Dit onderzoek is gestart in 2008 en kent een looptijd van vier jaar en wordt gefinancierd door het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Deze enquête heeft plaatsgevonden in 2008, toen het knippen van tanden nog niet verboden was. Het is daarom begrijpelijk dat varkenshouders toen hebben aangegeven dat zij, om bijterij te voorkomen, onder andere tanden knippen danwel vijlen. Waar in het artikel dus gesproken wordt over vijlen van tanden betekent het een preventieve methode die bij biggen voor hun zevende levensdag wordt toegepast om problemen op latere leeftijd te voorkomen.
Deze methode wordt dus niet toegepast bij dieren ouder dan zeven dagen.
Dit staat ook niet als zodanig in het artikel en is ook niet te herleiden uit de antwoorden die zijn gegeven naar aanleiding van de enquête.
Bijterij is een multifactorieel probleem. Als een varkenshouder niet goed weet waarom hij last heeft van bijterij bij bijvoorbeeld de vleesvarkens dan kan hij besluiten om de biggen preventief te behandelen om te voorkomen dat ook deze biggen op latere leeftijd beschadigd worden of andere hokgenoten beschadigen door te scherpe hoektanden.
Kunt u bevestigen dat het knippen of slijpen van tanden van varkens ouder dan zeven dagen wettelijk niet is toegestaan en dat wanneer bij bijtende varkens deze ingreep wordt toegepast, dit dus een overtreding van het Ingrepenbesluit betreft? Zo ja, hoe beoordeelt u dit en welke consequenties verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Sinds 1 januari 2009 is het knippen van hoektanden verboden. Slijpen ofwel vijlen mag nog wel indien blijkt dat bij zeugen kwetsuren ontstaan door zogende biggen of indien zich op het bedrijf bij oudere varkens verwondingen voordoen aan staart of oren door bijterij. De biggen mogen dan niet ouder zijn dan zeven dagen.
Bij overtreding van dit verbod wordt hiertegen opgetreden.
Kunt u uiteenzetten hoe deze situatie zich kan voordoen? Is de nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA) op de hoogte dat het illegaal knippen en slijpen van tanden blijkbaar op grote schaal voorkomt? Zo ja, op welke wijze treedt de nVWA hiertegen op? Zo nee, hoe kan het dat onderzoekers deze informatie wel boven tafel krijgen en de inspectiedienst niet? Deelt u de mening dat de nVWA hiertegen zou moeten optreden en de overtreders streng zou moeten aanpakken?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze controleert de nVWA of er tanden illegaal geknipt of geslepen worden? Hoe vaak wordt hierop gecontroleerd en welke detectiemethoden worden daarvoor gebruikt?
Zie antwoord vraag 2.
Welke sanctie staat op het illegaal knippen en slijpen van tanden? Hoe vaak is deze sanctie opgelegd in de afgelopen twee jaar?
Zie antwoord vraag 2.
Welke oorzaken voor bijterij in de varkenshouderij ziet u en welke oplossingen? Deelt u de mening dat het knippen of slijpen van de tanden «een end-of-pipe»-oplossing is, die bovendien het dier zeer veel leed toebrengt, en dat dit onaanvaardbaar is?
Bijterij bij varkens is een multifactorieel probleem en is bedrijfsspecifiek. Dat wil zeggen dat er meerdere oorzaken aan een bijterij-uitbraak ten grondslag kunnen liggen en dat het van bedrijf tot bedrijf kan verschillen of en zo ja door welke oorzaak men er last van heeft. Het vijlen van tanden en het couperen van staarten zijn symptoombestrijdende maatregelen die nu nog nodig zijn om erger leed te voorkomen.
Sinds begin 2008 wordt er uitgebreid onderzoek gedaan in het project «Verantwoord omgaan met staarten» uitgevoerd door Wageningen UR en gefinancierd door het ministerie van LNV, thans Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. In dit project wordt ten algemene gezocht naar de oorzaken van bijterij, naar methoden die een uitbraak de kop in kunnen drukken, dan wel kunnen voorkomen en meer specifiek worden bedrijven begeleid om kritische factoren te ontdekken die bijterij veroorzaken. Dit onderzoek levert belangrijke informatie voor varkenshouders om zelf aan de slag te gaan met het voorkomen van bijterij zodat op termijn symptoombestrijdende maatregelen zoals het vijlen van tanden en het couperen van staarten, die nu nog nodig zijn om erger leed te voorkomen, achterwege gelaten kunnen worden.
Dit onderzoekstraject kent een looptijd van vier jaar. Eind 2011 zullen de resultaten van dit onderzoek beschikbaar zijn.
Kunt u bevestigen dat er tot op heden weinig onderzoek is gedaan naar diervriendelijke maatregelen die genomen kunnen worden bij een uitbraak van bijterij? Bent u bereid dit onderzoek in te stellen op korte termijn? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid een onderzoek in te stellen naar de gesignaleerde misstanden met betrekking tot het knippen en slijpen van tanden in de varkenshouderij? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid op korte termijn de handhavingsinspanningen van de nVWA op te schroeven met als doel een einde te maken aan het illegaal slijpen of knippen van tanden van varkens? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.