De toenemende besmetting van voedsel met ESBL en het gevaar voor de volksgezondheid |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van de Zembla uitzending, waarin gewezen wordt op het toenemende gevaar van ESBL-besmetting van voedsel ten gevolge van het overmatige antibioticagebruik in de intensieve veehouderij?1 Wat is uw reactie op dit bericht en op het feit dat ESBL zowel in vlees als ook in groente wordt gevonden?
Ja. In eerdere brieven hebben ik en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) gewezen op het mogelijk verband tussen consumptie van met ESBL-producerende bacteriën besmet voedsel en de aanwezigheid van deze bacteriën bij mensen. Deskundigen geven aan dat de ESBL-problematiek gedeeltelijk kan worden toegeschreven aan resistentievorming in de veterinaire sector. Direct contact met levende dieren is de belangrijkste transmissieroute van veegerelateerde MRSA (TK 29 683, nr. 70).
In het mondelinge vragenuur van 19 april 2011 over de aanwezigheid van ESBL-producerende bacteriën op groenten heb ik toegezegd dat ik vragen over transmissieroutes toevoeg aan het rapport dat de Gezondheidsraad opstelt.
Dit rapport gaat over de risico’s van het gebruik van antibiotica in de veehouderij voor de volksgezondheid. Dit rapport verschijnt deze zomer.
Daarnaast heeft VWS naar aanleiding van dit vragenuur het RIVM gevraagd met een consumentenadvies te komen over het eten van (rauwe) groenten. Dit advies is op vrijdag 22 april jl. gegeven. Het RIVM adviseert de consument om groenten voor consumptie goed te wassen, eventueel te schillen en waar mogelijk te koken of te bakken. Volgens het RIVM heeft het geen zin om minder groenten te gaan eten uit angst voor een mogelijke besmetting met resistente bacteriën. Groenten zijn gezond en bij naleving van het advies zijn de risico's voor de gezondheid minimaal.
Onderschrijft u de stelling dat er een rechtstreeks verband is tussen het royale gebruik van antibiotica in de veehouderij en de volksgezondheid (MRSA- en ESBL-bacterie) en dat de volksgezondheid in gevaar is door de huidige werkwijze in de intensieve veehouderij omdat buitensporig gebruik van antibiotica leidt tot antibioticaresistentie bij dieren en mensen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u van het feit dat de overheid al meer dan 30 jaar regelmatig ernstige waarschuwingen heeft gekregen over de gevaren voor de volksgezondheid van het antibioticagebruik in de intensieve veehouderij, maar dat geen concrete actie is ondernomen?
In de brief van 8 december 2010 heb ik, mede namens de minister van VWS, onze aanpak uiteengezet om het gebruik van antibiotica in 2013 met 50% te verminderen (TK 29 683, nr. 65). De stuurgroep antibioticaresistentie dierhouderij heeft zich gecommitteerd aan het realiseren van de reductie van het antibioticagebruik en heeft diverse instrumenten ingezet om deze doelstelling te bereiken.
Ik heb er vooralsnog vertrouwen in dat de sectoren en beroepsgroep van dierenartsen de afgesproken reductiedoelstellingen behalen. Bij brief van 14 april jl. heeft de minister van VWS, mede namens mij, de stand van zaken over de reductie van het antibioticagebruik in de dierhouderij geschetst (Kamerstukken 29 683, nr. 70). De Fidin (overkoepelende organisatie van producenten en handelaren van diergeneesmiddelen) signaleerde over een 2010 een afname van de verkoop van antibiotica van 12%. Als blijkt dat de sectoren en de beroepsgroep van dierenartsen zich niet aan de afgesproken reductie-doelstellingen houden, dan zal ik vergaande maatregelen nemen, waaronder het ontkoppelen van de dierenarts- en apothekerfunctie. De voorbereidingen hiervoor zet ik thans in gang. Daarbij betrek ik de wijze waarop in Denemarken deze functies zijn ontkoppeld.
Het advies van het Bureau Berenschot toont aan dat ontkoppeling onbedoelde effecten heeft. Berenschot concludeert dat ontkoppeling alleen haalbaar is als tevens aanvullende maatregelen worden genomen om de onbedoelde effecten tegen te gaan (TK, 29 683, nr. 42). De uitvoering van een eventuele ontkoppeling dient daarom zorvuldig te worden voorbereid.
Ik heb recent een brief van de KNMvD ontvangen waarin voorstellen staan om de financiële afhankelijkheid van de dierenarts ten aanzien van de verkoop van diergeneesmiddelen terug te dringen. Deze voorstellen zal ik beoordelen op hun concrete bijdrage aan deze problematiek.
Waarom wordt het terugdringen van antibioticagebruik niet krachtiger aangepakt gezien het reële gevaar dat dreigt en het feit dat deskundigen aangeven dat we misschien zelfs al te laat zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de in de uitzending besproken gevaren voor de volksgezondheid voor de regering aanleiding zouden moeten zijn om onmiddellijk actie te ondernemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke acties gaat u ondernemen om het gevaar van besmetting van voedsel door ESBL terug te dringen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke garantie heeft de overheid dat de doelstelling om in 2011 20% minder antibiotica voor te schrijven en in 2013 50% minder, wordt behaald, terwijl dit niet wordt afgedwongen en de verkoop van antibiotica soms voor 75% van het inkomen van dierenartsen zorgt?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer kunnen de concrete voorstellen van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde (KNMvD) om de financiële afhankelijkheid van het verkopen van medicijnen terug te dringen precies worden verwacht? Aan welke voorwaarden moeten deze voorstellen volgens u voldoen en welke ambitie en garantie van slagen zullen deze voorstellen volgens u moeten bevatten en komt u zelf met maatregelen wanneer de voorstellen van de KNMvD niet voldoende zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom wordt het advies van bureau Berenschot niet meteen overgenomen om voorschrijven en verkoop bij dierenartsen los te koppelen? Ligt het in de lijn der verwachting dat de KNMvD met alternatieve voorstellen zal komen die een zelfde effect zullen garanderen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de overheid het antibioticagebruik zelf dient te registreren? Op welke wijze kan dit worden vormgegeven en per wanneer?
Nee. Die taak ligt volgens het convenant Antibioticaresistentie bij de diersectoren. Die beschikken over de benodigde infrastructuur en ze zijn in staat op doelmatige wijze de gegevens van de veehouderijbedrijven en de dierenartspraktijken te verzamelen. De in maart 2011 opgerichte onafhankelijke Stichting Diergeneesmiddelen Autoriteit (SDA), die tot doel heeft volledige transparantie in het voorschrijven en gebruik van diergeneesmiddelen en een verantwoord gebruik van antibiotica te realiseren, valideert middels een data-audit deze gegevens.
Zij stelt vervolgens normen op voor verantwoord gebruik van antibiotica. De SDA zal aan de ministeries van EL&I en VWS rapporteren over de tendensen in het gebruik in de diverse sectoren.
Kan precies worden aangegeven op welke wijze en per wanneer in Nederland overgegaan zou kunnen worden naar een systeem zoals in Denemarken, waarbij de dierenarts gecontroleerd voorschrijft en er sprake is van een stevige overheidscontrole?
Zie antwoord vraag 3.
Kan een overzicht gegeven worden van de rapporten van de Gezondheidsraad en andere nationale en internationale instanties, die op het gevaar van antibioticagebruik in de diergezondheidszorg hebben gewezen, en kan daarbij worden aangegeven wat er concreet met (de aanbevelingen in) het betreffende rapport is gebeurd?
In de loop der jaren zijn in ons land meerdere rapporten verschenen over de (eventuele) gevolgen van antibioticumgebruik in de veehouderij. Ik noem de belangrijkste. In 1998 adviseerde de Gezondheidsraad over het gebruik van antibiotica als groeibevorderaar. De aanbevelingen van toen (verbod enkele specifieke antibiotica, stoppen met toepassen als groeibevorderaar en surveillance van resistentie op EU-niveau) zijn in de EU alle opgevolgd. In 2009 verscheen het rapport «veegelateerde MRSA» van een consortium van onderzoeksinstellingen. Daarin stonden veel aanbevelingen voor nader onderzoek en aanpassingen in diermanagement. Veel van die aanbevelingen zijn meegenomen bij de uitwerking van de plannen van aanpak in het kader van het convenant Antibioticum-resistentie Veehouderij. In 2011 volgde het RIVM-rapport «risk profile on antimicrobial resistance» met inbreng van meerdere andere onderzoeks-instellingen. Daarin worden aanbevelingen gedaan op het gebied van monitoring en risicoschatting.
Bent u bereid deze vragen vóór het algemeen overleg «Dierziekten en antibioticagebruik in de veehouderij» van 26 mei 2011 te beantwoorden?
Ja.
Het doden van duizenden in beslag genomen hamsters, muizen, ratten en andere knaagdieren |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Kent u de berichtgeving over het lot van de duizenden hamsters, muizen en ratten, die de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) op 4 april jl. zonder eten en drinken in een loods van een dierenhandelaar in Sint Anthonis (Noord-Brabant) heeft aangetroffen?1 Is het waar dat de LID 5 900 hamsters, muizen en ratten en 4 ara’s in beslag heeft genomen?2 Zo nee, om wat voor aantallen gaat het dan? Kunt u bevestigen dat deze knaagdieren door de LID naar het papegaaienpark te Veldhoven zijn gebracht?
Ja, ik ben van deze berichtgeving op de hoogte. Nadat de LID had geconstateerd dat het welzijn van de dieren ernstig te wensen overliet, heeft Dienst Regelingen (DR) de dieren op 1 april 2011 bestuursrechtelijk in bewaring genomen.
Het betrof ca. 5900 knaagdieren (ratten, muizen, hamsters, gerbils en degoe’s), 5 ara’s en 1 grijze roodstaartpapegaai. De dieren zijn naar het Nederlands Opvangcentrum voor Papegaaien (N.O.P.) gebracht.
Zijn de LID en de Algemene Inspectiedienst (AID) verplicht in beslag genomen dieren onder te brengen bij een van de opslaghouders waarmee de overheid (Dienst Regelingen) een contract heeft afgesloten? Wie beslist bij welke opslaghouder in beslag genomen dieren worden ondergebracht?
Op grond van de bevindingen van de nVWA en de LID neemt Dienst Regelingen of het Openbaar Ministerie (OM) dieren in bewaring/in beslag. Deze dieren worden door DR ondergebracht bij opslaghouders waarmee een overeenkomst is gesloten.
Is het waar dat er inmiddels al een groot aantal hamsters, muizen en ratten zijn afgemaakt? Zo ja, hoeveel dieren zijn er afgemaakt? Waarom en wanneer zijn deze dieren afgemaakt en op welke wijze? Hebben deze dieren veterinaire zorg gekregen van een onafhankelijke dierenarts? Zo nee, waarom niet?
Zoals gebruikelijk zijn de dieren bij de opslaghouder direct door een dierenarts geïnspecteerd. De conditie van de dieren was slecht bij binnenkomst. Tijdens de periode van bewaring zijn er 35 knaagdieren gestorven. Er zijn geen dieren gedood.
Het wettelijk kader voorziet in het verkopen van de in bewaring genomen dieren zodra de kosten van bewaring in verhouding tot de waarde van de dieren onevenredig hoog worden, maar niet eerder dan twee weken nadat de dieren in bewaring zijn genomen. In dit geval heeft DR besloten dat de bewaring kon worden beëindigd. In overleg met de opslaghouder is vervolgens voor de verschillende categorieën dieren een bestemming gezocht.
Eén van de eigenaren heeft na betaling van de bestuursdwangkosten 503 knaagdieren en 6 papegaaien teruggekregen. Daarnaast zijn alle daarvoor geschikte knaagdieren (ca. 1700 incl. jongen) bij particulieren herplaatst. Het resterend aantal knaagdieren was niet voor plaatsing geschikt (het merendeel had een neurologische afwijking) en is als voedseldier verkocht. Of dieren voor plaatsing geschikt waren is mede door een dierenarts bepaald.
Volgens de overeenkomst die DR met het N.O.P. heeft afgesloten, dient zij zich te houden aan de wettelijke gestelde eisen. Hierbij moet u denken aan de Flora- en faunawet, de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en aan milieueisen. Hier voldoet het N.O.P. aan.
Het N.O.P. wordt periodiek bezocht door zowel de nVWA als DR. Uit deze controlebezoeken blijkt dat de opslaghouder aan de wettelijke voorschiften voldoet.
Hoe verklaart u dat er bij de opslaghouder binnen vier weken meer dieren zijn gedood dan her- of geplaatst? Welke afspraken heeft Dienst Regelingen (DR) met deze opslaghouder gemaakt en op welke wijze wordt gecontroleerd of de afspraken worden nageleefd? Kunt u uiteenzetten hoe de beslissing om de dieren af te maken tot stand is gekomen en hoe deze zich verhoudt tot de wettelijke en contractuele dierenbeschermingsnormen waaraan een opslaghouder zich dient te houden?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bekend met het omstreden imago van deze papegaaienopvang en de misstanden die over dit centrum naar buiten zijn gekomen? Erkent u dat het onderzoek dat heeft plaatsgevonden naar aanleiding van deze gebeurtenissen niet onafhankelijk is geweest en dat uw voorganger een toezegging aan de Kamer om een onafhankelijke deskundige toe te voegen aan de onderzoekscommissie niet is nagekomen? Waarom heeft u nog steeds een contract met dit opvangcentrum voor (betaalde) opvang van in beslag genomen dieren, terwijl de opvangvereniging waarbij deze papegaaienopvang is aangesloten (Vereniging Opvang Niet-gedomesticeerde Dieren) het vertrouwen in dit opvangcentrum allang heeft opgezegd?
Zoals aangegeven bij mijn antwoord op de vorige vraag geven de controles bij het N.O.P mij geen reden te twijfelen aan de naleving van de welzijnsregelgeving aldaar. Mijn voorganger twijfelde niet aan de kwaliteit of de integriteit van het destijds uitgevoerde onderzoek. Ik heb geen aanleiding hier wel aan te twijfelen. Ten aanzien van uw overige vragen verwijs ik u naar het destijds gegeven antwoord in een brief aan uw Kamer (TK 28 286, nr. 290).
Is het waar dat deze papegaaienopvang heeft gezegd dat als geen veilig onderkomen voor 1 500 hamsters en knaagdieren wordt gevonden, deze dieren binnen 24 uur worden gedood om gebruikt te worden als voer voor roofvogels en slangen in andere dierenparken? Zo ja, heeft de papegaaienopvang de bevoegdheid om een dergelijke beslissing te nemen volgens het contract dat u met ze gesloten heeft en hoe verhoudt dit besluit zich tot de wettelijke verplichtingen waaraan het opvangcentrum zich moet houden? Staat u achter deze beslissing? Zo ja, kunt u uitleggen waarom u het afmaken van deze dieren acceptabel vindt? Zo nee, mag de Kamer erop rekenen dat u deze papegaaienopvang tijdig tot de orde roept om het afmaken van deze dieren te voorkomen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u uitleggen waarom u voor de opvang van knaagdieren een contract heeft gesloten met een opvangcentrum voor niet-gedomesticeerde dieren, terwijl er al jarenlang gespecialiseerde knaagdierenopvangcentra zijn in Nederland? Erkent u dat de eerder door ons geuite zorg dat er zowel in kwalitatieve (expertise) als kwantitatieve zin te weinig opvangplaatsen beschikbaar zijn, terecht is gebleken? Zo ja, wat gaat u doen om de opvangcapaciteit te vergroten, mede gelet op de komst van een dierenpolitie waarmee te verwachten valt dat jaarlijks een groter aantal dieren in beslag zal worden genomen en dus opvang behoeft? Zo nee, waarom niet en hoe verklaart u dan dat opslaghouders overgaan tot het afmaken van dieren wegens plaatsgebrek?
DR heeft met een aantal opslaghouders een contract afgesloten om knaagdieren op te vangen. Op het moment dat de inbewaringneming zich voordeed hadden deze opslaghouders onvoldoende capaciteit om de gehele groep dieren op te vangen. Het N.O.P daarentegen beschikte wel over de benodigde capaciteit om de dieren op te vangen.
Er is op dit moment noch in kwalitatieve zin, noch in kwantitatieve zin sprake van een gebrek aan opvangcapaciteit. DR maakt geen dieren af wegens plaatsgebrek.
Hoe verhoudt het doorplaatsen van dieren door de papegaaienopvang naar andere opvangcentra (en particulieren) zich tot de vergoedingen die deze opslaghouder ontvangt van DR? Kunnen opvangcentra die een deel van de dieren opnemen aanspraak maken op een evenredig deel van de vergoeding die DR verstrekt voor de opvang van deze in beslag genomen dieren? Zo ja, op welke wijze wordt hier uitvoering aan gegeven? Zo nee, waarom niet?
Na het vrijgeven van de dieren zijn deze herplaatst of verkocht. Na herplaatsing van de dieren stopt de vergoeding door DR. De dieren zijn niet elders tegen vergoeding opgevangen.
Kunt u bevestigen dat de kosten voor de opvang van de in beslag genomen dieren zullen worden verhaald op de betreffende handelaar? Zo ja, onderschrijft u dat financiële overwegingen hier in elk geval geen rol kunnen spelen bij de beslissing over de toekomst van deze dieren? Zo nee, waarom niet?
Ja, bij bestuursrechtelijke handhaving worden de gemaakte kosten verhaald op de overtreder(s). Uit de toepasselijke wetgeving volgt dat bij het in bewaring nemen van de dieren de verhouding tussen de kosten van opvang en de waarde van de dieren een rol speelt. Dat betekent dat wanneer de kosten van opvang in relatie tot de waarde van de dieren onevenredig hoog worden in voorkomende gevallen dieren eerder worden herplaatst of verkocht dan de gebruikelijke termijn van 13 weken. Dieren worden niet om financiële motieven geëuthanaseerd.
Kunt u een uitvoerige uiteenzetting geven van de stand van zaken in het opslaghoudersbeleid, zodat de Kamer kan nagaan hoeveel en welke opslaghouders worden ingeschakeld door DR, welke capaciteits- en expertisegaranties er zijn en welke afspraken er zijn gemaakt met betrekking tot de vergoedingen en de uitvoering van en verantwoordelijkheid voor het te voeren dierenwelzijnsbeleid?
DR heeft voor het opvangen van dieren met 24 opslaghouders regelmatig contact.
Een opslaghouder moet aan alle wettelijke, administratieve en extra welzijnseisen voldoen die gesteld zijn in het bestek «Opvang en verzorging van gezelschapdieren» en het bestek «Opvang en verzorging van landbouwhuisdieren en paarden». Als gevolg van de aanbesteding «Opvang en verzorging van in- en uitheemse levende (beschermde) dieren» zullen deze eisen binnenkort ook voor de categorie in- en uitheemse dieren gaan gelden.
Opslaghouders krijgen per dier een startvergoeding. Deze is bedoeld voor kosten voor verplichte vaccinaties, chippen/I&R, arbeid en een dierenartsconsult dat in de eerste 48 uur plaats moet vinden. Daarna geldt een dagvergoeding waarmee voer, water, strooisel, arbeid, onderdak, verplichte herhalingsvaccinaties en lichte medische zorg worden vergoed. Voor overige noodzakelijke kosten moet vooraf toestemming gevraagd worden aan DR.
Kunt u uiteenzetten hoe het zover heeft kunnen komen dat duizenden knaagdieren onder deze erbarmelijke omstandigheden zijn aangetroffen? Welke hiaten signaleert u in het tot nu toe gevoerde beleid op het gebied van de handel in gezelschapsdieren?
De overheid kan niet ten alle tijde voorkomen dat een dergelijke situatie zich voordoet omdat er dan achter elke houder een handhaver zou moeten staan. De primaire verantwoordelijkheid voor het goed omgaan met dieren ligt bij de houder van dieren.
Wel ben ik bezig met het opstellen van welzijnsregels voor de handel in gezelschapsdieren waarmee o.a. een bewijs van vakbekwaamheid zal worden geëist van de beheerder van de inrichting en waarmee regels worden gesteld aan de verzorging en het houden van gezelschapsdieren. Ik ga er vanuit dat met de te stellen eisen aan de deskundigheid van de handelaar en het verzorgen van de dieren in de handel de kans op misstanden bij handelaren kleiner wordt.
Is het u bekend voor welke bestemming deze knaagdieren werden gefokt en via welke kanalen ze zouden worden verhandeld? Zo nee, waarom heeft u daar geen zicht op? Is u bekend dat de handel in knaagdieren voor gezelschap nauw verbonden is met de handel in knaagdieren als voedsel voor o.a. reptielen en roofvogels? Deelt u de mening dat dit een ongewenste situatie is? Bent u bereid mede in dit licht stappen te nemen naar een verbod op het houden van reptielen en roofvogels in Nederland?
De onderhavige knaagdieren zijn gefokt als voedsel- en huisdier. Omdat er op dit moment geen registratieplicht geldt voor handelaren in gezelschapsdieren heb ik geen zicht op alle kanalen via welke deze dieren worden verhandeld en het exacte doel van deze handel.
Indien een bepaald dier, zoals een roofvogel of een reptiel, mag worden gehouden dan moet dit dier ook geschikt voedsel kunnen krijgen. Ten aanzien van voedseldieren gelden het verbod op dierenmishandeling en de algemene bepalingen van het besluit doden van dieren.
Wanneer stuurt u de AMvB gezelschapsdieren naar de Kamer, waarin u zoals toegezegd op onze eerdere vragen een aanmeldplicht gaat opnemen voor bedrijfsmatige handelaren en fokkers van gezelschapsdieren? Op welke termijn denkt u eindelijk zicht te kunnen krijgen op de fok van en handel in gezelschapsdieren in ons land?
De AMvB gezelschapsdieren is onlangs aangeboden ter internetconsultatie.
Op dit moment worden de geplaatste reacties geïnventariseerd. Het concept-besluit zal naar verwachting in de tweede helft van dit jaar aangeboden worden aan de Kamers conform de procedure op grond van artikel 110, eerste lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (de zgn. nahangprocedure).
Bent u bereid lering te trekken uit deze gebeurtenissen en deze mee te nemen bij de uitvoering van de motie Ouwehand3 voor een plan van aanpak voor de opvang van gezelschapsdieren? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De motie Ouwehand gaat over het verminderen van zwerfdieren en de opvang van gevonden dieren door de gemeente. De onderhavige casus betreft de bestuursrechtelijke in bewaring neming en plaatsing van een groep, door de eigenaar verwaarloosde, knaagdieren waarvoor DR een vergoeding betaalt aan de opslaghouder. Zoals hiervoor uiteen gezet voldoet de genoemde opslaghouder aan de welzijnseisen welke ingevolg de wet zijn gesteld.
Om situaties zoals de onderhavige tegen te gaan ben ik bezig, zoals hiervoor aangegeven, met het Besluit Gezelschapsdieren. In dit besluit worden onder anderen eisen gesteld aan de verzorging van dieren maar ook aan de vakbekwaamheid van handelaren in dieren.
Ik verwacht dat met de toename van kennis bij handelaren en verzorgingsnormen voor dieren die worden verhandeld ook de kans op misstanden zal afnemen.
Het doorschuiven van ontheffingsbesluiten voor de bouw van megastallen door gemeenten naar de provincie uit vrees voor schadeclaims |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Kent u het bericht «Vrees voor schadeclaims megastallen»? 1)
Ja.
Wat vindt u ervan dat gemeenten uit angst voor schadeclaims de beslissingen over lopende zaken doorschuiven naar de provincie?
In de Verordening ruimte van de provincie Noord-Brabant (hierna: de verordening) is een maximum omvang voor veehouderijbedrijven opgenomen. Op verzoek van de gemeente kan Gedeputeerde Staten op basis van de verordening een ontheffing verlenen om een veehouderijbedrijf uit te breiden tot boven dit maximum. De beslissing om een ontheffing te verlenen voor «megastallen», ligt dus altijd bij de provincie.
In dit geval gaat het om ontheffingen voor bedrijven die al vóór 20 maart 2010 een aanvraag tot verplaatsing of uitbreiding hadden gedaan. Deze aanvragen vallen onder het overgangsrecht van de Verordening ruimte van de provincie Noord-Brabant. Er is voorzien in overgangsrecht, omdat in verband met de rechtszekerheid het nieuwe beleid niet kan worden toegepast op aanvragen ingediend voor 20 maart 2010.
De onderlinge bevoegdheidsverdeling tussen de provincie en gemeenten op dit punt is geen rijksaangelegenheid.
Over het beleid van de provincie Noord-Brabant ten aanzien van (grootschalige) intensieve veehouderij ontving ik recent een brief (12 april 2011, kenmerk 2713021) als antwoord op mijn brief van 25 maart jl. over het provinciaal beleid rond grootschalige intensieve veehouderijen. Deze brief is bijgevoegd.2
Deelt u de mening dat deze angst bij gemeenten voor schadeclaims geen reden is om niet aan de wens van de Tweede Kamer voor een moratorium op de bouw van megastallen te voldoen? Zo ja, welke stappen gaat u nemen om dit moratorium te waarborgen? Zo nee, waarom niet?
Zie vraag 2.
Op de de motie van de leden Thieme en Jacobi (28286, nr. 472) heb ik reeds gereageerd in mijn brief van 15 maart jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 494).
Deelt de mening dat het een taak is van het kabinet om de gemeenten en provincies te ondersteunen bij de uitvoering van het moratorium op de bouw van megastallen? Zo ja, welke stappen gaat u nemen om de gemeenten en provincie hierin te ondersteunen? Zo nee, kunt u toelichten waarom u dat niet vindt en of wat de maatschappelijke dialoog dan voor zin heeft als intussen de bouw gewoon doorgaat?
Zoals ik in mijn brief van 13 april 2011 (ref. nr. 197075) ook heb aangegeven in antwoord op de vragen van de leden Grashoff en van Veldhoven heb ik provincies en gemeenten gewezen op de wens van de Tweede Kamer. De invulling hiervan is aan hen. Er is vanuit mijn departement regelmatig overleg met IPO en VNG. Indien zij behoefte hebben aan kennis en deskundigheid kan dat daar uiteraard aan de orde gesteld worden.
Het bericht '14 nieuwe megastallen in Brabant' |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Kent u het bericht «14 nieuwe megastallen in Brabant»?1
Ja.
Hoe verhoudt deze nieuwbouw zich tot uw uitspraak in uw brief van 15 maart 20111 dat u tegemoet wilt komen aan de wens van de Tweede Kamer om tijdens de maatschappelijke dialoog megastallen mogelijke ongewenste ontwikkelingen tegen te gaan?
Zoals u in het bericht van Omroep Brabant heeft gelezen, gaat het om aanvragen die al in een ver gevorderd stadium van voorbereiding waren vóórdat het burgerinitiatief op 19 maart 2010 behandeld werd. Dit is ook de reden waarom deze veertien bedrijven toestemming hebben gekregen om hun bedrijf te verplaatsen.
Overigens betekent verplaatsing dat het oude bedrijf na verplaatsing gesloopt wordt. Netto komen er dus geen bedrijven bij. Het verplaatste bedrijf wordt in veel gevallen wel uitgebreid.
Deelt u de mening dat de toestemming voor deze bouw niet in lijn is met de wens van het de Kamer om een moratorium in te stellen op de bouw van megastallen?
Nee, zie vraag 2.
Bent u de toezegging aan de Kamer om in overleg te treden met provincies en gemeenten om gedurende de maatschappelijke discussie een stop op megastallen na te streven inmiddels nagekomen? Zo ja, op welke manier heeft u dat gedaan en hoe hebben de diverse provincies en gemeenten daarop gereageerd?
Op vrijdag 25 maart heb ik een brief aan alle provincies en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten gestuurd. Een afschrift van deze brieven heeft u reeds ontvangen naar aanleiding van de vragen van de leden Grashoff en Van Veldhoven van 28 maart over de bouw van megastallen (n.a.v. 2011Z06348).
Ik heb overigens op moment van dit schrijven nog geen reactie ontvangen van provincies of de VNG.
Hoe verklaart u dat ondanks het streven naar een tijdelijke stop op megastallen er nu 14 nieuwe stallen in de provincie Noord-Brabant bij komen?
Zie antwoord bij vraag 2.
Bent u bereid de provincie Noord-Brabant hierop aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
De verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid ligt primair bij de provincies en gemeenten. Wel heb ik, conform de tekst van de motie de bestuurders van provincies en de VNG verzocht om niet mee te werken aan nieuwe aanvragen waarbij bestemmingsplanwijzigingen nodig zijn voor stallen groter dan 300 NGE en meer dan één bouwlaag.
Ik constateer dat bovenstaande niet gaat om nieuwe aanvragen maar om aanvragen die vóór 19 maart 2010 zijn gedaan. Nieuwe aanvragen krijgen vanzelfsprekend geen toestemming zoals vastgesteld in de besluiten van provincie Noord-Brabant sinds 19 maart 2010.
Daarnaast heb ik in eerdere brieven aangegeven eerst de maatschappelijke dialoog af te wachten en in oktober 2011 met een visie te komen naar de Tweede Kamer.
Bent u voornemens om stappen te ondernemen om de verdere bouw in andere provincies te stoppen? Zo ja, welke stappen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Verdubbeling van het aantal megastallen |
|
Henk van Gerven |
|
Klopt het dat het aantal megastallen sinds 2005 meer dan verdubbeld is?1
Op het bericht van Milieudefensie van 21 januari jl. heb ik reeds gereageerd in mijn brief van 11 februari over de maatschappelijke dialoog megastallen (Kamerstuk 28 973, nr. 44). Op de definitiekwestie rondom megastallen ben ik in mijn brief van 28 maart jl. in de beantwoording op het Schriftelijk Overleg verder ingegaan (Kamerstuk 28 973, nr. 46).
Bent u bereid een onderzoek te doen (bijvoorbeeld in de vorm van een quick-scan) om te achterhalen welke aspecten van Nederlands dan wel Europees beleid deze trend naar schaalvergroting en megastallen bevorderen, bijvoorbeeld subsidies die eerder bij grote dan bij kleine boeren terecht komen?
Schaalvergroting is een autonome ontwikkeling die al decennia aan de gang is. Het aantal bedrijven en locaties vermindert maar het aantal dieren blijft ongeveer gelijk in Nederland. Gevolg is dat de bedrijven gemiddeld groter worden.
Ik wil u erop wijzen dat het LEI kort geleden het rapport «Schaalvergroting in de land- en tuinbouw» (van der Meulen et al, 2011) heeft uitgebracht. In dit rapport wordt uitgebreid ingegaan op diverse aspecten die van invloed zijn op schaalvergroting.
Bent u bereid in uw eigen beleid en in Europa in te zetten op een beleid dat voldoende gericht is op kleine en middelgrote boeren en waar grote boeren en megastallen in ieder geval niet bevoordeeld worden ten opzichte van kleine boeren?
In de voorbereiding op de kabinetsvisie zal ik bekijken óf er op rijksniveau gestuurd moet worden op grootschalige (intensieve) veehouderij. Is de conclusie dat dit noodzakelijk is, dan zal ik aangeven op welke manier ik deze sturing voor mij zie. Hierbij neem ik nadrukkelijk de resultaten van de maatschappelijke dialoog mee.
Klopt het dat de weidegang terugloopt? Vindt u dit een wenselijke ontwikkeling? Zo nee, wat gaat u hieraan doen en hoeveel meer weidegang kunnen we met uw beleidsinzet in 2012 verwachten?
Volgens de meest recente cijfers van het CBS neemt het aantal koeien met weidegang licht af. In 2009 kreeg 76% van de koeien weidegang ten opzichte van 79% in 2008. Ik vind dit geen wenselijke ontwikkeling.
Voor een groot deel wordt het tegengaan van deze ontwikkeling al door de markt opgepakt. Diverse zuivelondernemingen hebben weidegang als speerpunt benoemd en geven voor weidemelk een extra premie. Ook Stichting Weidegang stimuleert ondernemers om hun koeien weidegang te geven.
De bouw van megastallen |
|
Rik Grashoff (GL), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
In uw brief (Kamerstuk 28 286, nr. 494) stelt u dat u de motie Grashoff en Van Veldhoven (Kamerstuk 28 286, nr. 488) onder de aandacht zal brengen van provincies en gemeenten.; hebt u dit intussen gedaan? Zo ja, op welke wijze? Kunt u een afschrift aan de Kamer sturen van eventuele brieven die u hierover aan gemeenten en/of provincies hebt geschreven? Zo nee, bent u bereid dit dan zo spoedig mogelijk te doen?
Op vrijdag 25 maart heb ik een brief verzonden naar het College van Gedeputeerde Staten van alle twaalf provincies en het bestuur voor de Verening van Nederlandse Gemeenten (VNG). De betreffende brieven vindt u in de bijlage.1
Klopt het dat sommige gemeenten zich op het standpunt stellen dat bovengenoemde motie voor gemeenten niet uitvoerbaar is, omdat de motie een economische omvang als criterium stelt, daar waar een verzoek tot wijziging van een bestemmingsplan op ruimtelijke gronden dient te worden beoordeeld. Deelt u de mening dat de grootte aanduiding van 300 NGE de facto verwijst naar een ruimtelijke norm, gezien het feit dat voor de verschillende diersoorten er een betrekkelijk eenduidige omrekenfactor is van aantal dieren x minimale oppervlakte per dier?
Bent u bereid om gemeenten en provincies hier zo spoedig mogelijk actief op te wijzen en de te hanteren omrekenfactoren voor koeien, varkens en pluimvee in een (aanvullende) brief aan provincies en gemeenten mede te delen?
Kunt u bevestigen dat provincies en gemeenten hiermee een bruikbaar en voldoende handvat hebben om tot de gewenste tijdelijke stop op de bouw van megastallen te komen?
Zo nee, welke aanvullende initiatieven denkt u te nemen, in het licht van de uitgesproken bereidheid tegemoet te willen komen aan de wens van de Tweede Kamer om «tijdens de maatschappelijke dialoog megastallen mogelijk ongewenste ontwikkelingen tegen te gaan» (Kamerstuk 28 286, nr. 494)?
Kunt u deze vragen voor 1 april 2011 beantwoorden?
Ik heb de beantwoording van uw vragen met spoed ter hand genomen.
Illegale handel in antibiotica |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Khadija Arib (PvdA) |
|
Kent u het bericht over de aanhouding van twee mannen uit Groningen en Overijssel voor grootschalige illegale handel in antibiotica?1
Wat zijn de gevolgen van deze illegale handel voor de volksgezondheid en voor de diergezondheid?
De exacte gevolgen van illegale handel in antibiotica voor de volksgezondheid en de diergezondheid zijn op voorhand niet bekend. Het is een gegeven dat het gebruik van antibiotica kan leiden tot resistentievorming van bacteriën. Bij illegale handel bestaat het risico van onoordeelkundig gebruik. Daarbij zou er ook sprake kunnen zijn van kwalitatief afwijkende producten. Dat kan het ontstaan van resistentie versterken hetgeen een risico is voor de volksgezondheid. Om deze risico’s te beperken, is het gebruik van antibiotica gereglementeerd. Bovendien is mijn beleid erop gericht het gebruik van antibiotica te beperken. Het gebruik van illegale antibiotica doorkruist dit beleid en dient ook daarom te worden bestreden.
Zoals toegezegd in mijn brief van 8 december 2010 (Kamerstukken II, 2010–2011, 29 863, nr. 65), zal de nVWA intensiever controleren bij dierenartsen en veehouders op de naleving van de diergeneesmiddelenregelgeving.
Wat is uw oordeel over het feit dat de illegale handel op deze grote schaal plaats kan vinden en wat gaat u er aan doen om deze handel te stoppen?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat u zich inspannen om de reikwijdte van de illegale handel en de gevolgen voor de volks- en diergezondheid tot op de bodem uit te zoeken? Zo ja, hoe? Wanneer kunt u de Kamer daarover berichten?
De nVWA houdt toezicht op de naleving van diergeneesmiddelenregelgeving. In dit kader onderzoekt de nVWA ook de illegale handel in illegale diergeneesmiddelen.
Zoals toegezegd in mijn brief van 8 december 2010 (Kamerstukken II, 2010–2011, 29 863, nr. 65), zal de nVWA intensiever controleren bij dierenartsen en veehouders op de naleving van de diergeneesmiddelenregelgeving.
Is er een toename van illegale handel zichtbaar, en hoe staat deze in verband met de afname van 12% van het antibioticagebruik in de officiële cijfers? Zo ja, is er een verband tussen de toename in illegale handel en het voornemen van het kabinet het antibioticagebruik in 2013 gehalveerd te willen hebben?
De omvang van de illegale handel in niet-geregistreerde diergeneesmiddelen is niet bekend. Mijn beleid is erop gericht om een verantwoord gebruik van antibiotica te stimuleren.
Het is moeilijk illegale handel volledig tegen te gaan door controles of de intensivering van controles. Dat onderstreept de noodzaak van een mentaliteitsverandering en de noodzaak om te komen tot een duurzame veehouderij die gericht is op een effectieve preventie van dierziektes.
Klopt het dat in Nederland in tegenstelling tot bijvoorbeeld een land als Denemarken, de economische belangen voorop staan in de afweging over het gebruik van antibiotica in de diergezondheidszorg? Zo ja, waarom? Zo nee, waar blijkt dat uit ?
In Denemarken is het voorschrijven van diergeneesmiddelen door de dierenartsen en de verkoop ontkoppeld. In reactie op het rapport Berenschot (Kamerstukken II 2009–2010, 29 683, nr. 42) is aangegeven dat er aan deze ontkoppeling in de Nederlandse situatie ook forse nadelen kleven. Daarom is primair ingezet op terugdringing van het antibioticumgebruik door de sector. Met de sector zijn afspraken gemaakt om in 2011 tot een vermindering van het antibioticumgebruik van 20% te komen en in 2013 tot een vermindering van 50%. Ik ga ervan uit dat de sector zich aan deze afspraken houdt. Mocht dat echter niet het geval zijn, dan zal ik vergaande maatregelen treffen om de dierenarts- en apothekersfunctie te ontkoppelen. De voorbereidingen hiervoor zet ik thans in gang.
Bent u van mening dat het loskoppelen van voorschrijven en verkoop bij dierenartsen duidelijk invloed lijkt te hebben op de hoeveelheid voorschriften? Waarom wordt het advies van bureau Berenschot niet overgenomen? Waarom wordt in Nederland geen systeem zoals in Denemarken toegepast, waarbij de dierenarts gecontroleerd voorschrijft en er een stevige overheidscontrole is?
Zie antwoord vraag 6.
Kan een overzicht gegeven worden van de rapporten van de Gezondheidsraad en andere instanties, die op het gevaar van antibioticagebruik in de diergezondheidszorg hebben gewezen, en kan daarbij worden aangegeven wat er concreet met (de aanbevelingen in) het rapport is gebeurd?
In de loop der jaren zijn in ons land meerdere rapporten verschenen over de (eventuele) gevolgen van antibioticumgebruik in de veehouderij. Ik noem de belangrijkste. In 1998 adviseerde de Gezondheidsraad over het gebruik van antibiotica als groeibevorderaar. De aanbevelingen van toen (verbod enkele specifieke antibiotica, stoppen met toepassen als groeibevorderaar en surveillance van resistentie op EU-niveau) zijn in de EU alle opgevolgd. In 2009 verscheen het rapport «veegelateerde MRSA» van een consortium van onderzoeksinstellingen. Daarin stonden veel aanbevelingen voor nader onderzoek en aanpassingen in diermanagement. Veel van die aanbevelingen zijn meegenomen bij de uitwerking van de plannen van aanpak in het kader van het convenant antibioticumresistentie veehouderij. In 2011 volgde het RIVM-rapport «risk profile on antimicrobial resistance» met inbreng van meerdere andere onderzoeksinstellingen. Daarin worden aanbevelingen gedaan op het gebied van monitoring en risicoschatting.
Bent u bereid deze vragen vóór het algemeen overleg Diergezondheid van 13 april 2011 te beantwoorden?
Het algemeen overleg Diergezondheid is verplaatst naar 26 mei 2011. Ik stuur u deze antwoorden voor 26 mei 2011.
Nieuwe maatregelen tegen vogels bij Schiphol |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Is het waar dat u voor de zomer maatregelen wilt nemen om een grotere zone rondom Schiphol onaantrekkelijk te maken voor vogels?1
Zoals u weet bevat het huidige Luchthavenindelingbesluit (LIB) Schiphol een zonegebied van 6 kilometer waarbinnen geen nieuwe vogelaantrekkende functies zijn toegestaan. Ik onderzoek de mogelijkheden om deze zone op te rekken naar minimaal 10 kilometer. Dit onderzoek is al gaande. Vanwege de zorgvuldigheid en de benodigde bestuurlijke afstemming kan ik niet garanderen dat de maatregelen voor de zomer al in werking treden.
Is het waar dat de provincie bevoegd gezag is? Zo ja, is er in dezen ook contact gezocht met de provincie en deelt de provincie deze aanpak?
Nee. Dergelijke maatregelen worden genomen op basis van het Luchthavenindelingsbesluit (LIB) Schiphol onder de Wet luchtvaart en vallen onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Infrastructuur en Milieu (I&M). Vanzelfsprekend vindt er wel afstemming over de aanpak plaats tussen mijn ministerie en de andere departementen en de provincies. In de Regiegroep Vogelaanvaringen zijn o.a. het ministerie van I&M en de provincie Noord-Holland, mede namens de provincie Zuid-Holland en Utrecht, vertegenwoordigd.
Kunt u aangeven op welke manier u de natte natuur binnen de zone wilt weren?
Uitgangspunt is de huidige beperkingenzone zoals vastgelegd in het LIB Schihol uit te breiden. In deze zone gelden beperkingen voor vogelaantrekkende bestemmingen, zoals onder andere natte natuurgebieden.
Blijft de bestemming van de gronden die nu natte natuur zijn en binnen 13 kilometer van Schiphol liggen natuur? Zo nee, wat wordt de bestemming dan? Wordt het verlies van deze gronden ergens anders gecompenseerd?
De beperkingen gelden niet voor bestaande natte natuur. Voor bestaande bestemmingen stimuleer ik beheers- en inrichtingsmaatregelen die ervoor zorgen dat er minder vogels aangetrokken worden.
Deelt u de mening dat landbouw ook een vogelaantrekkelijke activiteit is? Zo ja, maakt landbouw of de teelt van bepaalde gewassen ook deel uit van de te weren activiteiten? Zo nee, op welke wetenschappelijke inzichten baseert u zich?
Ja, over het algemeen fungeren landbouwgronden als foerageergebieden voor een groot aantal vogelsoorten. Een verbod op landbouw in de vogelbeperkingenzone wordt door mij niet overwogen. Wel lopen er pilots naar de mogelijkheden om via aangepast oogsten invloed uit te oefenen op het foerageren van de vogelsoorten die een risico vormen voor de luchtvaart. Ook wordt een onderzoek gestart naar de mogelijkheden van teelt van andere gewassen.
Kunt u een overzicht geven van de vogelaantrekkelijke activiteiten die rondom Schiphol verboden worden?
Mijn intentie is om geen wijzigingen aan te brengen in de opsomming van grondgebruik en bestemmingen die in het huidige luchthavenindelingsbesluit niet zijn toegestaan. Dit zijn:
Zoals hiervoor aangegeven is uitgangspunt de werkingssfeer hiervan te vergroten.
Heeft de Regiegroep Vogelaanvaringen haar onderzoek inmiddels afgerond naar het vlieg- en foerageergedrag van ganzen en het verband met de agrarische gronden? Zo ja, wat zijn de resultaten van dit onderzoek? Zo nee, wanneer worden de resultaten van dit onderzoek bekend en worden deze betrokken bij het maatregelenpakket in de zomer?
De genoemde onderzoeken worden onder de regie van de Regiegroep Vogelaanvaringen uitgevoerd op verzoek van respectievelijk Luchthaven Schiphol/Provincie Noord-Holland en Luchthaven Schiphol/Ministerie van Infrastructuur en Milieu. Het onderzoek naar het vlieggedrag van ganzen bevindt zich in de afrondingsfase. Ik verwacht dat de resultaten nog meegenomen kunnen worden bij de besluitvorming over het maatregelpakket. Overwogen wordt om het onderzoek naar het foerageergedrag van ganzen door te trekken tot het komende najaar alvorens conclusies te trekken.
Is, nu de zone rondom Schiphol wordt vergroot, de inzet van de Regiegroep Vogelaanvaringen nog steeds om te kijken naar oplossingen zonder de bestemming van agrarische gronden te veranderen?2 Zo ja, waarom is dat zo? Denkt u niet dat bij wering van overige vogelaantrekkende activiteiten agrarische gronden een extra aantrekkingskracht zullen hebben? Zo nee, kunt u aangeven waarom de landbouwbestemming buiten schot dient te blijven anders dan de natuurbestemming?
Ja, onder regie van de Regiegroep worden diverse maatregelen nagegaan. Als de onderzoeken, zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 7, zijn afgerond kunnen de conclusies vertaald worden naar maatregelen. Ik wil daar nu nog niet op vooruit lopen.
Het terugplaatsen van orka Morgan |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Kunt u alsnog een inhoudelijke reactie geven op het plan van de organisatie «Free Morgan»1, waarin wordt aangegeven hoe Morgan in het wild kan worden teruggeplaatst? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs voor een antwoord op deze vragen naar mijn brief van 25 maart jl. waarin ik reageer op het wetenschappelijk rapport over de orka Morgan (Kamerstuk 28 286, nr. 496).
Aan welke criteria hebt u het besluit van het Dolfinarium, om Morgan niet terug te plaatsen in het wild, getoetst?2 Kunt u uiteenzetten of, en zo ja op welke wijze en met welk resultaat het plan tot het terugplaatsen van de orka in deze toets serieus is betrokken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u het welzijn van orka’s in gevangenschap en in amusementsparken en op basis van welke (wetenschappelijke) inzichten komt u tot dit oordeel? Hoe verhoudt uw oordeel zich tot de gevangenschap van Morgan in het Dolfinarium?
Het Dolfinarium in Harderwijk is de enige organisatie in Nederland die orka’s tijdelijk mag houden of opvangen. Daarvoor moet het Dolfinarium voldoen aan vereisten uit de Flora en faunawet en Diergezondheids- en welzijnswet. Met die vereisten wordt dus ook invulling gegeven aan welzijnseisen, ongeacht of de orka voor wetenschappelijke of educatieve doeleinden wordt gehouden of opgevangen.
Het Dolfinarium heeft met veel zorg en veterinaire deskundigheid de orka Morgan opgevangen. Het herstel van de orka verloopt voorspoedig en het dier oogt gezond. De faciliteiten van het Dolfinarium zijn echter onvoldoende voor een permanent verblijf van de orka Morgan. Om die reden is het Dolfinarium op zoek naar een verblijf dat wel de geschikte faciliteiten heeft en dat vervolgens invulling kan geven aan een wetenschappelijke en educatieve rol voor de orka.
Voor verplaatsing van de orka Morgan naar het buitenland is een CITES-vergunning of EG-certificaat vereist. Beide documenten worden gebaseerd op het advies van de bevoegde onafhankelijke wetenschappelijke autoriteit, zoals voorgeschreven door het CITES-verdrag en de relevante Europese verordeningen. De aanvrager dient bij vervoer aan de internationale wetgeving voldoen. Ingeval bij vervoer door de lucht dient aan de vervoerseisen uit de IATA-richtlijn te worden voldaan. Verder dient het dier rechtmatig verkregen te zijn.
Ik acht het niet nodig dat de Tweede Kamer zich uitspreekt over voornemens tot verplaatsing en vertrouw op het oordeel van de CITES autoriteiten. Uiteraard zal ik uw Kamer wel informeren.
Klopt het dat volgens het huidige protocol «Opvang en rehabilitatie op het Dolfinarium, doel, beleid en knelpunten» uit 2002 het Dolfinarium Morgan alleen mag verplaatsen voor educatieve of wetenschappelijke doeleinden? Zo ja, wat wordt er precies en concreet verstaan onder educatief?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u een amusementspark als het Dolfinarium Harderwijk of Sea World in Californië ook onder wetenschappelijke doeleinden vallen? Zo ja, wat is het wetenschappelijke aspect hiervan?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u een amusementspark als het dolfinarium Harderwijk of Sea World in Californie ook onder educatieve doeleinden vallen? Zo ja, wat is het educatieve aspect hiervan? Klopt het dat voor verplaatsing van Morgan naar het buitenland een ontheffing inzake de Convention on International Trade in Endangered Species(CITES) is vereist? Zo ja, wat zijn de criteria om voor zo'n ontheffing in aanmerking te komen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u toezeggen dat u geen ontheffing zult verlenen voor verplaatsing van Morgan naar het buitenland, in elk geval niet voordat de Kamer in de gelegenheid is gesteld zich uit te spreken over eventuele voornemens daartoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Nieuwe gevallen van Q-koorts op melkgeitenbedrijven |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Kunt u bevestigen dat, ondanks de vaccinatiecampagne, er toch weer nieuwe bedrijven besmet blijken te zijn met Q-koorts?
Zoals ook al eerder in brieven aan uw Kamer is gemeld, is de kans dat gevaccineerde dieren besmet worden kleiner, maar niet nul. Q-koorts is een ziekte die endemisch voorkomt in Nederland. De ziekte komt bij veel verschillende diersoorten voor en is onder andere aangetroffen in vogels en knaagdieren. Ook op gevaccineerde bedrijven kan de ziekte binnenkomen. Als gevaccineerde dieren geïnfecteerd raken, is de uitscheiding lager dan wanneer niet-gevaccineerde dieren geïnfecteerd raken. Het vaccin voorkomt abortussen (waarbij veel Q-koortsbacteriën worden uitgestoten) vrijwel geheel. Daarom verwachten we dat de nieuwe besmette bedrijven slechts een zeer beperkt verhoogd risico voor de gezondheid van omwonenden vormen.
Natuurlijk wordt de situatie op en om de besmette bedrijven nauwkeurig in de gaten gehouden. De nVWA onderzoekt de oorzaken van nieuwe besmettingen.
Hoeveel bedrijven zijn momenteel besmet met Q-koorts? Bij hoeveel bedrijven is die besmetting in 2011 geconstateerd?
Op dit moment zijn sinds de start van de tankmelkmonitoring in oktober 2009 in totaal 97 besmettingen op 96 bedrijven geconstateerd. Een van die bedrijven is in 2011 opnieuw besmet verklaard. Op dit moment zijn daarvan nog 65 bedrijven besmet. 32 bedrijven zijn vrij verklaard na een jaar lang een negatief tankmelkresultaat. In totaal zijn in 2011 drie bedrijven besmet verklaard (één herbesmetting en twee nieuwe besmettingen).
Bij een van de twee nieuw besmette bedrijven is sprake van een bijzondere situatie. Het bedrijf heeft vorig jaar via het testen van individuele melkmonsters een aantal positieve dieren gevonden en deze afgevoerd. Over deze strategie hebben wij u op 3 november 2010 geïnformeerd (Tweede Kamer, 2010–2011, 28 286, nr. 441) Nu blijken er op dit bedrijf opnieuw positieve dieren te zijn.
We hebben beoordeeld of deze omstandigheid reden voor extra maatregelen zou moeten zijn. Wij zien echter niet dat het risico van dit bedrijf groter is dan van andere nieuw besmette bedrijven. Voor dit bedrijf gelden de maatregelen die gebruikelijk gelden voor besmette bedrijven (bezoekersverbod, vervoersbeperkingen en strengere hygiënemaatregelen).
Op welke wijze wordt erop toegezien dat de besmette bedrijven zich aan de extra maatregelen houden? Hoe vaak wordt hierop gecontroleerd?
Van de besmette bedrijven wordt jaarlijks circa 33% gecontroleerd op de geldende Q-koortsmaatregelen, steeds in combinatie met een controle op de juiste toepassing van de verplichte identificatie- en registratieregels. Daarnaast zijn houders die in december 2010 een ontheffing voor het levenslang fokverbod van lammeren hebben aangevraagd de afgelopen maanden allemaal gecontroleerd.
Heeft u omwonenden van de besmette bedrijven per brief geïnformeerd over de besmettingen, zoals u eerder ook heeft gedaan? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid dat alsnog te doen? Op welke wijze worden omwonenden en recreanten er nu op gewezen dat er een bedrijf besmet is met Q-koorts?
Nee. Omdat de nieuw besmette bedrijven, naar alle waarschijnlijkheid tijdig (voor besmetting) gevaccineerd zijn vormen ze een zeer beperkt verhoogd risico voor de gezondheid van omwonenden. De lokale GGD-en zijn van de besmetting op de hoogte gebracht. Voor meerinformatie kunnen omwonenden terecht bij de lokale GGD.
Hoe kunt u verklaren dat ondanks de vaccinatiecampagne er toch nieuwe besmettingen bij dieren worden geconstateerd? Betekent dit dat het vaccin niet afdoende werkt? Op welke wijze wordt er onderzocht wat de oorzaak is van de nieuwe besmettingen?
Zie antwoord vraag 1.
Is bij u bekend of er op de bedrijven die nu recent besmet zijn verklaard, geiten zijn die vallen onder de categorie waarvan u vorig jaar september het fokverbod heeft versoepeld? Zo nee, waarom niet en wordt daar onderzoek naar gedaan? Zo ja, deelt u de mening dat het versoepelen van het fokverbod onverstandig was, in het licht van deze nieuwe gevallen?
De recent besmette bedrijven hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid ontheffing aan te vragen van het levenslang fokverbod. De versoepeling van dit fokverbod heeft derhalve geen relatie met deze nieuwe besmettingen.
Op welke wijze wordt voorkomen dat de besmette geiten nogmaals gedekt worden, om te voorkomen dat zij bij het aflammeren de bacterie weer verder verspreiden?
Zoals bij het antwoord op vraag 1 en 5 beschreven, is de uitscheiding bij tijdig gevaccineerde, besmette dieren aanzienlijk lager waardoor zij een zeer beperkt verhoogd risico vormen voor omwonenden van de bedrijven. Er is daarom geen aanleiding om te voorkomen dat deze dieren opnieuw drachtig worden. Ik ben daarom ook niet bereid om het individueel testen van dieren verplicht te stellen om vervolgens een levenslang fokverbod te kunnen instellen voor positief geteste dieren.
Is het mogelijk de dieren individueel te testen op de aanwezigheid van de bacterie, en voor de besmette dieren een levenslang fokverbod in te stellen, bijvoorbeeld middels herhaalde individuele testen zoals ook is toegepast bij de bokken? Bent u bereid dit verplicht te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Wordt er inderdaad, zoals toegezegd door u, tijdens deze lammerperiode tweewekelijks de tankmelk van alle bedrijven getest op de aanwezigheid van de bacterie? Zo nee, waarom niet?
Ja, in de lammerperiode (1 december–1 juni) wordt zoals toegezegd de tankmelk op melkgeiten- en melkschapenbedrijven tweewekelijks onderzocht op de Q-koorts bacterie.
Q-koorts op kinderboerderijen |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u bevestigen dat op 14,4% van de kinderboerderijen Q-koorts is aangetroffen en dat het in Noord-Brabant zelfs 35% betreft?1 Hoe beoordeelt u dit gegeven in relatie tot de volksgezondheid?
Ik verwijs naar de antwoorden op de vragen van het Kamerlid Gerbrands (PVV) die op 23 maart 2011 aan uw Kamer zijn gezonden.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de onderzoekers dat op basis van de gegevens niet nauwkeurig is in te schatten hoe groot het risico is dat bezoekers besmet raken, maar dat de kans zeker aanwezig is? Hoe groot acht u de kans dat, zeker gedurende het lammerseizoen, bezoekers van kinderboerderijen besmet raken met Q-koorts?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u toelichten hoe uw risico-inschatting zich verhoudt tot de waarschuwingen die diverse buitenlandse overheden (zoals die van de Verenigde Staten en Brazilië) aan reizigers gaven over het risico van Q-koortsbesmetting in Noord-Brabant? Worden er nog steeds dergelijke waarschuwingen afgegeven aan buitenlandse reizigers?
Het is de verantwoordelijkheid van die overheden om hun burgers te adviseren over mogelijke gezondheidsrisico’s en welke maatregelen toeristen kunnen nemen om de risico’s te verkleinen. In februari heeft het Amerikaanse Center for Disease Control and Prevention (CDC) het bestaande advies voor Nederland ge-update met actuele gegevens over het aantal besmettingen. Het bestaande CDC advies om in verband met Q-koorts geen boerderijen te bezoeken in Noord-Brabant is erg ongenuanceerd. Het CDC geeft kennelijk de voorkeur aan het geven van een duidelijk advies aan toeristen boven de nuance van het onderscheid tussen bijvoorbeeld een pluimveebedrijf en een besmet verklaarde geitenhouderij.
Kunt u toelichten hoe hoog het vaccinatiepercentage op kinderboerderijen is?
Van ongeveer 1000 bedrijven is bekend dat zij een publieksfunctie hebben. De kinderboerderijen vallen in die categorie. Op grond van de inzending van de vaccinatieverklaringen concludeert de nVWA dat in 2010 alle bij ons bekende bedrijven met een publieksfunctie de schapen en geiten gevaccineerd hebben. Op 90 bedrijven zal dit met een bedrijfsbezoek gecontroleerd worden.
De vaccinatiecampagne van 2011 is recent gestart. Een deel van de dieren is nu nog drachtig. Na de lammerperiode zal de vaccinatiecampagne echt op gang komen. Bedrijven met een publieksfunctie zijn verplicht hun dieren voor 1 januari 2012 te vaccineren.
Op welke wijze wordt erop toegezien dat de kinderboerderijen zich houden aan de hygiëneprotocollen, dat zij de bezoekers voorlichten over de risico’s van Q-koorts en dat zij de schapen en geiten inderdaad in afzondering laten aflammeren? Wat is de rol van de nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA) hierin?
De Stichting Kinderboerderijen Nederland (SKBN) en Stadswerk Vakgroep Medewerkers Kinderboerderijen (VMK) hebben gezamenlijk het Keurmerk Kinderboerderijen in het leven geroepen. Het hygiëneprotocol maakt onderdeel uit van het keurmerk. Er zijn geen wettelijke voorschriften met betrekking tot de naleving van het hygiëneprotocol. De wettelijke verplichtingen zoals de vaccinatieplicht en de afzonderingsplicht worden door de nVWA gecontroleerd. In 2011 worden 90 controles uitgevoerd bij houders van schapen en geiten met een publieksfunctie.
Hoe beoordeelt u de «geboortegolven» van lammetjes bij enkele kinderboerderijen2, zeker in het licht van de gevonden prevalentie van Q-koorts? Deelt u de mening dat het niet raadzaam is om in gebieden waar de Q-koorts ernstige vormen aan heeft genomen, zoveel dieren gelijk drachtig te laten worden? Op welke wijze hebt u kinderboerderijen geadviseerd dit jaar met het fokbeleid om te gaan? Bent u bereid voor het volgende dekseizoen maatregelen te nemen om deze «geboortegolven» voor het volgende lammerseizoen te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
De voortplanting van schapen en geiten is voor een belangrijk deel seizoensgebonden. Daarom zijn schapen en geiten tegelijkertijd drachtig en lammeren zij tegelijkertijd af. Voor bedrijven met een publieksfunctie geldt een vaccinatieplicht en een afzonderingsplicht voor schapen en geiten die aflammeren. Die maatregelen beheersen het risico op besmetting van bezoekers via direct contact. Deze maatregelen zijn genomen op basis van adviezen van de deskundigen. In het deskundigenadvies van mei 2010 is expliciet aangegeven dat er geen noodzaak is voor verdergaande maatregelen op bedrijven met een publieksfunctie. Wij zijn daarom niet van plan om met de kinderboerderijen in gesprek te treden over hun fokbeleid, dan wel daaromtrent maatregelen te nemen.
Het bericht dat er Q-koorts is ontdekt op zes kinderboerderijen in Brabant |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat er op zes kinderboerderijen Q-koorts is ontdekt?1
Ja.
Het betreft hier informatie uit een onderzoek dat tussen april en juli 2009 door de nVWA is uitgevoerd ten behoeve van een advies over de gezondheidsrisico’s van kinder- en zorgboerderijen. Op 28 september 2010 heeft de toenmalige minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit dat advies van het bureau Risicobeoordeling en Onderzoeksprogrammering van de nVWA met een reactie aan uw Kamer gezonden (Tweede Kamer 2010–2011, 28 286 nr. 437). Deze maand is dit onderzoek uit 2009 gepubliceerd in een wetenschappelijk tijdschrift (Tijdschrift Diergeneeskunde 2011: 154–157).
De nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA) geeft aan dat er kans op besmetting is, maar hoe groot is deze kans en welke actie heeft de nVWA ondernomen naar aanleiding van de gevonden besmettingen?
Daar waar mensen direct contact hebben met dieren bestaat altijd het risico op besmetting met zoönosen. De gegevens uit het onderzoek van de nVWA hebben ertoe bijgedragen dat maatregelen zijn genomen. Schapen en geiten op kinderboerderijen in Noord-Brabant worden in 2011 al voor het derde jaar verplicht gevaccineerd. Daarmee wordt de kans dat deze dieren Q-koorts krijgen klein. Als een schaap of geit toch besmet is, dan zal door het vaccin de uitstoot bij een verwerping (abortus) of het lammeren aanzienlijk lager zijn.
Aanvullend is er een afzonderingsplicht rond de lammertijd. Drachtige dieren op kinder- en zorgboerderijen moeten apart worden gehouden vanaf vier maanden dracht tot twee weken na het aflammeren.
Deelt u de mening dat het uiterst zorgelijk is dat er op 35,5% van de onderzochte kinderboerderijen in Brabant Q-koorts is aangetroffen en kunnen we concluderen dat de vorig jaar genomen maatregelen ten aanzien van kinderboerderijen onvoldoende is geweest?
Nee, die conclusie kan niet worden getrokken. Het betreft hier oude cijfers uit een onderzoek dat tussen april en juli 2009 plaatsvond. Dat was op het hoogtepunt van de Q-koorts uitbraak. De genoemde maatregelen zijn ingesteld mede naar aanleiding van de resultaten van dit onderzoek. Maatregelen om de Q-koorts te beteugelen lijken effectief. Het aantal meldingen van humane Q-koorts is dit jaar lager dan vorig jaar en aanzienlijk lager dan 2009, het hoogtepunt van de epidemie.
Waren de dieren op de besmette kinderboerderijen gevaccineerd? Zo nee, waarom niet?
De schapen en geiten op kinderboerderijen in Noord-Brabant zijn in 2009 verplicht gevaccineerd. Voor Noord-Brabant geldt dat schapen en geiten op publieksboerderijen in 2011 voor het derde jaar verplicht gevaccineerd worden.
Zijn de namen van de besmette kinderboerderijen bekend gemaakt en staan er waarschuwingsborden bij de besmette kinderboerderijen? Zo nee, bent u bereid om dit zo snel mogelijk te doen?
Nee. Het onderzoek was een momentopname in 2009. De kinderboerderijen waar in 2009 de Q-koorts bacterie werd aangetoond zijn toen geïnformeerd en zijn verzocht dit met gemeenten te communiceren.
Het onthoofden van ganzen bij carnaval |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Kent u het bericht «Rel rond dierarts bij ganstrekken»?1
Ja.
Deelt u de mening van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde dat ganstrekken, waarbij een gans speciaal voor een carnavalsspektakel wordt gedood en geprepareerd om in een ruiterspel de kop van de romp te trekken, een luguber spel is dat niet getuigt van respect voor het dier?
Het spel «ganstrekken» vind ik niet getuigen van respect voor het leven van dieren en van respect voor dit dode dier.
Hoe beoordeelt u deze vorm van volksvermaak, waarbij een wedstrijd wordt gemaakt van het onthoofden van speciaal voor dit evenement gedode ganzen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat van het doden van dieren louter voor het vermaak van mensen een verkeerd voorbeeld uitgaat en dat het om die reden verboden zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Van het doden van een dier louter om het dier voor vermaak te gebruiken gaat mijns inziens inderdaad een verkeerd voorbeeld uit. Ik vind het feit dat het ganstrekken een traditie betreft hier niets aan af doen. Het doden van dieren voor vermaak kan naar mijn inschatting ook op weinig steun rekenen in de samenleving.
Met het wetsvoorstel voor een Wet dieren (Kamerstukken I, 2009/10, 31 389, nr. A) wordt geregeld in welke gevallen een gehouden dier mag worden gedood. Daarbij ben ik voornemens om in de uitvoeringsregels bij dat wetsvoorstel, in eerste instantie voor een beperkt aantal diersoorten, waaronder ganzen, aan te wijzen in welke gevallen deze dieren mogen worden gedood. Daarbij denk ik niet aan het aanwijzen van het doden van dieren voor vermaak. Ik zal deze uitvoeringsregels in concept aan Uw Kamer en aan de Eerste Kamer doen toekomen.
Bent u bereid stappen te nemen om te voorkomen dat ook dit jaar een gans wordt gedood voor het «ganstrekken» in Grevenbicht? Zo ja, welke en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het doden van ganzen voor dit doel is op dit moment niet verboden mits het dier bij het doden elke vermijdbare opwinding of pijn of elk vermijdbaar lijden bespaard blijft.
Afrekenbare en controleerbare doelstellingen ten aanzien van het gebruik van antibiotica in de (pluim)veehouderij |
|
Stientje van Veldhoven (D66), Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Nieuwe aanwijzing: kip risico voor gezondheid»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de wetenschappelijke onderzoeksresultaten die in het artikel aangehaald worden over het verband tussen het gebruik van antibiotica in de (pluim)veehouderij en antibioticaresistentie bij bacteriën?
Zoals uit de onderzoeksresultaten van oktober 2010 blijkt, is er sprake van een mogelijk verband tussen de consumptie van kippenvlees en het vóórkomen van ESBL-producerende bacteriën bij mensen. In het NRC artikel wordt geschetst dat een deel van de ESBL-producerende bacteriën die bij de mens worden gevonden genetisch niet te onderscheiden is van ESBL- producerende bacteriën die bij kippen worden gevonden. Naar aanleiding van deze onderzoeksresultaten is er in oktober 2010 een tweede deskundigenberaad bij het RIVM over ESBL-producerende bacteriën belegd. Dit deskundigenberaad was een vervolg op een deskundigenberaad dat heeft plaatsgevonden in maart 2010. De adviezen van de deskundigen luiden:
De Gezondheidsraad is ondertussen om advies gevraagd. De hoofdvraag van de adviesaanvraag is: «wat zijn de risico’s voor de volksgezondheid van het gebruik van antibiotica in de veehouderij». Het advies wordt in de zomer van 2011 verwacht. De Gezondheidsraad zal zich ook uitspreken over de wijze waarop resistente bacteriën worden overgedragen.
Ondertussen wordt er gewerkt aan reductie van het gebruik van antibiotica in de veehouderij. Voor de maatregelen die worden genomen om het antibioticumgebruik te verminderen verwijs ik u naar de brief van staatssecretaris Bleker en mij van 8 december 20102.
Deelt u de conclusie van de heer Roel Coutinho in het artikel dat «het zeer waarschijnlijk is dat voedsel een belangrijke bron is van deze antibioticaresistente bacteriën»? Zo ja, wat voor conclusies verbindt u hieraan voor de aanpak van antibioticagebruik in de (pluim)veehouderij?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het kabinet 20% minder antibioticagebruik wil in de veehouderij in 2011 en 50% minder in 2013?
Ja dat klopt.
Wat is het exacte doel, uitgedrukt in meetbare indicatoren? Welke effect- en prestatie-indicatoren worden gehanteerd? Kunt u aangeven hoe dit doel vertaald wordt naar specifiek de pluimveehouderij?
De reductiedoelstellingen zijn generiek geformuleerd over alle sectoren heen. Dat betekent dat alle specifieke sectoren deze doelstelling gewoon moeten halen.
Het gebruik van antibiotica in de veehouderij wordt al enkele jaren jaarlijks gerapporteerd in MARAN3. Deze rapportage is wetenschappelijk onderbouwd en is in Europa de enige in haar soort. In MARAN worden twee soorten gegevens gepubliceerd:
De MARAN rapportages geven trends aan. Het richtpunt voor de doelstellingen is het gebruik in 2009. De reductie zal daar naar worden herleid.
Algemeen verbindend verklaren
Het transparant maken van het antibioticagebruik is een belangrijk onderdeel van het antibioticabeleid voor de veehouderij. Door afspraken over databases waarin dierenarts of veehouder de voorgeschreven/afgeleverde/gebruikte middelen bijhouden algemeen verbindend te verklaren wordt dit gebruik inzichtelijk gemaakt.
In onze brief van 8 december 2010 kondigden wij een wijziging aan van de Diergeneesmiddelenwet waarmee het vooruitlopend op de Wet dieren mogelijk wordt gemaakt om private afspraken over de centrale registratie van het antibioticagebruik algemeen verbindend te verklaren. Daarmee worden de veehouderijsectoren ondersteund bij de realisatie van een sectorbrede centrale registratie. Het desbetreffende wetsvoorstel is klaar en wordt op dit moment met relevante partijen besproken. Op basis daarvan zal het voorstel zo snel mogelijk aan uw Kamer worden gestuurd.
Vanaf het moment dat registratie van gebruik verplicht is, kan het gebruik van antibiotica in de veehouderij exact worden vastgesteld. Het is belangrijk dat er naast de MARAN-cijfers, die weliswaar wetenschappelijk onderbouwd zijn maar deels voortkomen uit een steekproef, ook getailleerde gegevens per sector bekend worden. Dan kan het een aan het ander aan elkaar gerelateerd worden. Om ervoor te zorgen dat er uitspraken gedaan kunnen worden over de voortgang van de reductie in het gebruik, is het van belang dat de oude manier van meten en het meten via de nieuwe, algemeen verbindend verklaarde databases een heel kalenderjaar parallel plaatsvindt. Door de metingen parallel te laten lopen is vergelijking mogelijk. Hierdoor kunnen vervolgens, met terugwerkende kracht, reductiedoelstellingen worden omgezet in concrete hoeveelheden.
De verkoopcijfers van FIDIN laten over 2010 een afname zien van de verkoop van antibiotica van 12%. Omdat in MARAN is aangetoond dat de verkoopcijfers en de resultaten van de wetenschappelijke steekproef in grote lijnen overeenkomen mogen wij concluderen dat er in 2010 een daadwerkelijke vermindering in gebruik heeft plaatsgevonden.
In de brief die de staatssecretaris van EL&I en ik op 8 december 2010 gezamenlijk stuurden geven wij ook een aantal effect- en prestatie-indicatoren aan die eveneens een indicatie geven over de voortgang van het proces. Het gaat hier onder meer om:
Wat is het uitgangspunt (nulmeting) per 1 januari 2011 uitgedrukt in deze meetbare indicatoren? Welke hoeveelheid antibioticagebruik hanteert u als referentiewaarde om de vermindering in 2011 en 2013 aan te relateren? Kunt u aangeven hoe deze referentiewaarde vertaald wordt naar de pluimveehouderij?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is het tussendoel voor deze doelstelling in 2012? Kunt u aangeven of het terugdringen van het gebruik van antibiotica met 20% in 2011 op schema ligt in de veehouderij en specifiek de pluimveehouderij?
Zie antwoord vraag 5.
Welke concrete maatregelen gaat het kabinet nemen om deze doelstellingen te bereiken? Wanneer gaat het kabinet deze maatregelen nemen?
Ik wil wederom verwijzen naar de brief die ik op 8 december 2010 gezamenlijk stuurde met de staatssecretaris van EL&I. De veehouderijsectoren moeten de doelstellingen bereiken en de overheid zal de aanpak vanuit de sectoren versterken met een aantal maatregelen. Dit zijn onder andere:
Mochten de tussentijdse reductieresultaten die de veehouderijsectoren behalen tegenvallen dan kan dit aanleiding geven het beleid aan te scherpen. Ook het advies van de Gezondheidsraad, waaraan ik veel waarde hecht en dat ik in de zomer van 2011 verwacht, kan tot aanpassingen leiden.
Welke instrumenten en middelen zijn er beschikbaar om deze doelstellingen te bereiken? Overweegt u om met wetgeving te komen indien de tussendoelstellingen niet gehaald worden? Kunt u aangeven hoeveel capaciteit er in de vorm van fte er bij de nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA) beschikbaar is voor de handhaving van regelgeving ten aanzien van antibiotica?
Zie antwoord vraag 8.
Heeft u in EU-verband actief aandacht gevraagd voor de problematiek in verband met het vraagstuk rondom antibioticagebruik in de Nederlandse (pluim)veehouderij en de relatie tot resistente bacteriën? Bent u van plan dit in de toekomst te doen?
Nederland is betrokken bij de ontwikkeling van een Europese aanpak. De Europese commissie is voornemens in november haar vijf jarenstrategie te presenteren voor de aanpak van antibioticaresistentie in zowel de humane gezondheidszorg als de veterinaire zorg. Daarnaast is er een gesprek geweest tussen staatssecretaris Bleker en commissaris Dalli waar het onderwerp aan de orde is gekomen.
Bent u bekend met vergelijkbare beleidsplannen uit andere Europese landen met als doel het terugdringen van het gebruik van antibiotica in de (pluim)veehouderij? Zo ja, kunt u aangeven welke indicatoren gebruikt worden om het beleid te evalueren?
In veel Europese landen heeft het terugdringen van antibiotica in de veehouderij nauwelijks prioriteit. De resistentievorming in de gezondheidszorg is daar een veel groter probleem dan de resistentieproblematiek in de veehouderij. Desondanks zijn er ook landen waar resistentie nog weinig aandacht krijgt terwijl resistentie er veelvuldig voorkomt. Samen met de Scandinavische landen loopt Nederland voorop bij pogingen om antimicrobiële resistentie in de praktijk te verminderen. Zover bekend zijn er geen andere landen die soortgelijke doelstellingen als Nederland hebben geformuleerd.
Voor gezamenlijke doelstellingen is nu dan ook geen draagvlak binnen de EU. Wel is er draagvlak om gezamenlijk het gebruik van antibiotica in kaart te brengen en te monitoren op antibioticaresistentie bij mensen, bij dieren en op voedsel. Nederland heeft ambtelijk aangedrongen op concrete, in EU-verband, te stellen doelen met betrekking tot vermindering van de problematiek.
Wat betreft het antibioticagebruik in de humane sector doet Nederland het ten opzichte van andere Europese landen goed. Op dit gebied heeft Nederland in Europa dan ook al jaren een stimulerende rol.
Kunt u de Kamer een overzicht geven van de gekwantificeerde doelstellingen ten aanzien van het terugdringen van gebruik van antibiotica in de (pluim)veehouderij die andere lidstaten hanteren?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bereid om in EU-verband aan te dringen op vergelijkbare doelstellingen als in Nederland ten aanzien van het terugdringen van het gebruik van antibiotica, met het oog op het behouden van een gelijk speelveld voor de Nederlandse (pluim)veehouderij? Zo ja, kunt u aangeven welke concrete stappen u op dit punt genomen hebt, of gaat nemen?
Zie antwoord vraag 11.
De inadequate Nederlandse controle op veetransporten |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Kunt u bevestigen dat Nederland onlangs op de vingers is getikt door de Food and Veterinary Office (FVO) van de Europese Unie over ons controlesysteem voor veetransporten? Zo ja, wat is er volgens de FVO mis met de Nederlandse controles, welke verbeteringen dwingen zij af, binnen welke termijn, en wat is hier uw reactie op?
De FVO heeft van 6 tot 10 september 2010 een inspectiemissie in Nederland uitgevoerd en 10 februari 2011 haar definitieve rapport opgemaakt. De algemene conclusie van de FVO was juist dat de officiële controles in lijn zijn met de eisen van de Europese transportverordening 1/2005 en dat doeltreffend wordt opgetreden met betrekking tot het vervoer van niet transportwaardige dieren.
De FVO concludeert tevens dat de nVWA uitgebreide officiële transportcontroles uitvoert op het gebied van dierenwelzijn, waaronder een speciale afdeling voor welzijnsovertredingen tijdens transport en gecombineerde teams van dierenartsen en controleurs voor de handhaving. Dit laat onverlet dat de FVO daarnaast enkele verbeterpunten heeft voorgesteld en aanbevelingen gedaan. Deze aanbevelingen neem ik over.
Op de website van de FVO kunt u gedetailleerd nalezen wat de exacte aanbevelingen zijn en op welke wijze hieraan voldaan gaat worden: http://ec.europa.eu/food/fvo/ap/ap_nl_2010–8400.pdf
Hoe beoordeelt u de conclusie van de FVO dat de controle op het dierenwelzijn op de plaats van bestemming ondermaats is? Deelt u de mening van de FVO? Zo ja, hoe komt het dat deze controle ondermaats is en dat we daar door Brussel op gewezen moeten worden? Deelt u de mening dat dit mede veroorzaakt is door het uit handen geven van de controles? Zo nee, waarom niet en op basis van welke gegevens bent u die mening toegedaan?
De FVO concludeert niet dat de controle ondermaats zou zijn. De FVO merkt alleen op dat controle op het bedrijf van bestemming ten tijde van aankomst van de dieren relevant zou kunnen zijn. Deze inspecties worden echter vanuit de transportverordening niet verplicht gesteld en zijn dus niet bezien door de FVO.
Op welke wijze bent u van plan de aangenomen motie-Thieme (Kamerstuk 26 991, nr. 304) uit te voeren, waarin de Kamer de regering verzoekt de controle op veetransporten en slachthuizen weer geheel in overheidshanden te nemen? Wanneer wilt u de Kamer het nieuwe plan van aanpak voor controles op veetransporten en slachthuizen presenteren? Op welke wijze wordt daarin tevens tegemoet gekomen aan de kritiek van de FVO?
Ik zal u in april mijn reactie op de aangenomen motie Thieme sturen.
De BSE-crisis |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Bent u bekend met het artikel «BSE-bron diermeel toch weer in veevoer»?1
Deelt u de mening dat de BSE-crisis één van de grootste landbouwcrises is uit de Neerlandse geschiedenis en dat veehouders zoveel mogelijk risico’s op nieuwe besmetting moeten kunnen uitsluiten?
Ja.
Mocht de Europese Commissie bezwijken onder de druk van Polen, beschikt Nederland dan over een ontsnappingsclausule om het verbod op diermeel in stand te houden? Zo ja, bent u bereid om dit ten uitvoer te brengen?
Er is geen sprake van dat de Europese Commissie zal bezwijken onder de druk van Polen.
Anders dan de titel van het desbetreffende artikel vermeldt, is er geen sprake van dat diermeel, dat mogelijkerwijs BSE-prionen bevat, weer in diervoer verwerkt zal gaan worden. Het voorstel van Polen betrof uitsluitend de mogelijkheid om diermeel op basis van slachtafval van voor menselijke consumptie goedgekeurde varkens in pluimveevoeders te verwerken en vice versa.
Dit beantwoordt aan het algemeen aanvaarde beginsel dat er geen diermelen afkomstig van herkauwers in diervoeders mogen worden verwerkt en dat dieren niet gedwongen mogen worden tot kannibalisme.
Het Europese Voedselveiligheidsagentschap EFSA noemde het risico ervan verwaarloosbaar. Ik wil verwijzen naar mijn antwoorden van 7 december 2010 op inhoudelijke vragen uit de Eerste Kamer (EK, 32 570, nr. A).
Bent u bereid om bij de Europese Commissie de gevaren van dit mogelijke besluit uit te leggen, zodat Nederland niet onder druk komt te staan als omringende landen wel overgaan tot het voeren met diermeel?
Het eventuele gevaar zit in het mogelijke misbruik van niet toegestaan diermeel of eventuele verontreinigingen van diervoeders met resten van niet toegelaten diermeel. Daarop kon tot nu toe niet goed worden gecontroleerd, maar recent zijn vorderingen gemaakt bij de ontwikkeling van de noodzakelijke analysemethoden voor gebruiksklare diervoeders. Voor de Europese Commissie is daarmee in beginsel de weg vrij om veilig diermeel weer toe te laten onder gelijktijdige eerbiediging van het anti-kannibalisme beginsel.
De PVV stelt tegenstander te zijn van het benutten van diermeel in diervoeders. Zoals ik in mijn antwoorden aan de Eerste Kamer aangaf, kent het benutten van diermeel echter vele voordelen. Gezien de grote hoeveelheden die het betreft, is het – mits omgeven door adequate waarborgen – een belangrijke stap in de verduurzaming van de Europese veehouderij.
Zeer ernstige dierverwaarlozing |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Kent u het bericht «Dramatische verwaarlozing op boerderij Den Ham»?1
Ja.
Is het waar dat er 205 koeien zijn achtergelaten op deze boerderij? Waarom is dat het geval? Deelt u de mening dat de dieren op deze boerderij zorg onthouden is, dat er geen garantie te geven is over het welzijn van deze dieren en dat zij meteen weggehaald moesten worden bij deze boerderij? Waarom is dat niet gebeurd?
Het probleem op dit bedrijf was niet gelegen in het voeren van de rundveestapel, maar in de huisvesting. In de stal waar ruim 100 koeien zijn weggehaald, hadden de ligplaatsen een klei-ondergrond. Dit leverde in combinatie met mest problemen op. Ook de klimaatomstandigheden speelden een belangrijke rol bij het ziek worden van de veestapel.
Op het bedrijf zijn 205 kalveren achtergebleven. Deze dieren verblijven in een andere stal, waar de huisvesting wel voldoet. De ondergrond bestaat hier uit een betonvloer met daarop rubbermatten. De nVWA heeft hier geen problemen geconstateerd ten aanzien van het dierenwelzijn. Inbeslagname van deze dieren is daarom niet nodig.
De nVWA controleert wekelijks de stand van zaken op het bedrijf. Als zich toch problemen voordoen met de nog aanwezige dieren, zullen alsnog passende maatregelen worden genomen.
Bent u bereid er alsnog voor te zorgen dat de dieren weggehaald worden bij deze veehouder? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat waren de omstandigheden op deze boerderij die de nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA) aantrof en hoe heeft de nVWA de boerderij achtergelaten? Hoe worden de dieren momenteel verzorgd en hoe wordt hier toezicht over gehouden?
Bij de controle in januari 2011 heeft de nVWA geconstateerd dat het rundvee geen droge ligplaats had, dat meerdere runderen in meer of mindere mate kreupel waren, dat meerdere kalveren ziek waren en dat er 73 kadavers van met name nuchtere kalveren (nuka’s) aanwezig waren. Ruim 100 dieren zijn afgevoerd en namens mij in bewaring genomen. De betreffende dieren staan onder structureel toezicht van een dierenarts. Verder heeft de veehouder op mijn verzoek ruim 140 dieren verkocht aan derden.
Welke vervolgstappen worden ondernomen om het welzijn van de dieren te garanderen?
De komende periode controleert de nVWA wekelijks het bedrijf. De veehouder mag pas weer dieren aanvoeren zodra de huisvesting op een zodanige manier is aangepast dat welzijnsproblemen worden voorkomen. Daarnaast moet de veehouder verbeteringen doorvoeren in de bedrijfsvoering. Het project Toekomst, van LTO-Nederland en de GD, is hierbij behulpzaam. Het project Toekomst is gericht op het bieden van hulp bij het aanpakken van de structurele oorzaken van dierverwaarlozing door ondernemers.
Tegen de ondernemer is een proces-verbaal opgemaakt.
Is het waar dat er op dit bedrijf al eerder sprake was van verwaarlozing? Zo ja, wat is er eerder voorgevallen, hoe vaak zijn er misstanden geconstateerd en welk traject is er toen ingezet?
Zie het antwoord op de vragen 2 en 4 van de leden Koopmans en Ormel (CDA) (nVWA/2011/2352).
Is het waar dat volgens de nVWA de situatie verbeterd was sinds het eerder geconstateerde geval van dierverwaarlozing? Waar baseerde de nVWA zich op in deze?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe vaak is de nVWA sinds het constateren van het eerdere geval van dierverwaarlozing op het bedrijf aanwezig geweest om toe te zien op het welzijn van de dieren?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat deze veehouder, en anderen in vergelijkbare gevallen, een permanent verbod op het houden van dieren zouden moeten kunnen krijgen? Zo ja, bent u bereid om de mogelijkheid te creëren voor het opleggen van een permanent houdverbod? Zo nee, waarom niet en op welke manier dient er volgens u dan omgegaan te worden met houders van dieren waarvan keer op keer geconstateerd zijn dat zij niet in staat zijn goed voor hun dieren te zorgen?
Zoals al eerder in beantwoording van Kamervragen2 is aangegeven, biedt de huidige wetgeving de mogelijkheid om in bepaalde gevallen een houdverbod op te leggen. Het is aan de rechter om al dan niet een houdverbod op te leggen.
Ik wijs u in dit verband op het bij de Eerste Kamer aanhangige initiatiefwetsvoorstel van de leden Ormel en Jacobi (Kamerstukken I, 30 511, nr. A) tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht onder meer in verband met het verhogen van het maximaal op te leggen houdverbod van maximaal 3 naar maximaal 10 jaar. Het bestaande houdverbod wordt in dit voorstel, door verhoging van de maximaal op te leggen periode voor een houdverbod, effectiever gemaakt.
Het bericht 'VWA ontdekt zwaar verwaarloosde veestapel in Groningen' |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
Kent u het bericht «VWA ontdekt zwaar verwaarloosde veestapel in Groningen»?12
Ja.
Klopt het dat de inbewaringneming gevolg was van een hercontrole van een bedrijf, waar vorig jaar ook al sprake was van verwaarlozing?
De inbewaringneming is het gevolg van een hercontrole van de nVWA. De hercontrole is vervroegd uitgevoerd wegens een melding door de gemeente Zuidhorn van acute dierverwaarlozing. De nVWA zou later in dezelfde maand reeds een hercontrole op het bedrijf uitvoeren.
Het gaat om een bedrijf dat in de zomer van 2010 is omgeschakeld van melkvee naar de opfok van nuchtere kalveren. Begin 2010 was inderdaad ook al sprake van dierverwaarlozing. Het gaat echter om twee verschillende situaties. Begin 2010 was sprake van welzijnsproblemen bij het melkvee. De veehouder is toen opgedragen de situatie te herstellen. De nVWA heeft in deze periode hercontroles uitgevoerd. In het voorjaar van 2010 was aan het einde van de stalperiode de situatie hersteld. De nVWA is het bedrijf daarna blijven monitoren door middel van I&R- en Rendac-analyses.
Eind december 2010/begin januari 2011 is de situatie sterk verslechterd.
Deze verslechtering is helaas ook buiten het gezichtsveld gebleven van de begeleiders van het project Toekomst (ik verwijs verder naar het antwoord op vraag 5). De oorzaak lijkt te liggen in acute problemen in de bedrijfsvoering (problemen met de behandeling van zieke dieren en problemen in de stal vanwege het winterweer). In deze periode werden veel dieren aangemeld bij Rendac. In dezelfde periode blijkt de veehouder zeer veel nuchtere kalveren (nuka’s) te hebben aangevoerd op het bedrijf. Dit verklaart tevens het feit dat de 73 kadavers die gevonden zijn op het bedrijf met name nuka’s waren. De ernstige dierverwaarlozing is derhalve in de laatste zes weken ontstaan.
Is het Vertrouwensloket Preventie Verwaarlozing Landbouwhuisdieren bij deze casus betrokken? Zo nee, waarom niet?
Bij het Vertrouwensloket Preventie Verwaarlozing Landbouwhuisdieren zijn geen meldingen ontvangen over dit bedrijf.
Klopt het dat vorig jaar na het bestuursrechtelijk proces de ondernemer een verbeterplan moest opstellen en uitvoeren? Op welke wijze werd de uitvoering van het verbeterplan gemonitord en gecontroleerd?
Zie antwoord vraag 2.
Stond het bedrijf onder toezicht (van bijvoorbeeld het vertrouwensloket, de Gezondheidsdienst voor dieren (GD), nVWA of dierenarts)? Zo nee, waarom niet?
Het bedrijf stond sinds het voorjaar van 2010 onder monitoringstoezicht van de nVWA en had begeleiding vanuit het project Toekomst. Het project Toekomst is een project van LTO-Nederland en de GD, gericht op het bieden van hulp bij het aanpakken van de structurele oorzaken van dierverwaarlozing door ondernemers.
Wat is de interval van (her) controles in dergelijke situaties?
Dit is mede afhankelijk van de ernst en de ontwikkeling van de situatie. Welzijnsproblemen doen zich met name voor in de winterperiode wanneer het vee in de stal staat.
Hoe vindt verdere begeleiding / controle plaats als de eigenaar van dit bedrijf wederom dieren gaat houden?
De veehouder mag pas weer dieren aanvoeren zodra de huisvesting is aangepast opdat nieuwe welzijnsproblemen worden voorkomen. Daarnaast moet de veehouder verbeteringen doorvoeren in de bedrijfsvoering. Het eerder genoemde project Toekomst is hierbij behulpzaam. Ook is er aandacht voor de persoonlijke situatie van de veehouder.
De besmetting van nVWA-medewerkers met Q-koorts |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Medewerkers nVWA besmet met Q-koorts»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat meer dan 10% van de medewerkers die ingezet zijn bij de ruimingsacties naar aanleiding van de Q-koortsepidemie besmet zijn geraakt? Zo ja, was u hier al eerder mee bekend?
Ja, de Inspecteur-generaal van de nVWA heeft ons hiervan op de hoogte gesteld.
Kunt u aangeven welke voorzorgsmaatregelen genomen zijn om nVWA medewerkers te beschermen tegen mogelijke infectie met de Q-koorts? Hoe beoordeelt u de effectiviteit hiervan?
Er zijn diverse beschermende maatregelen genomen waaronder: beschermende kleding, omkleedinstructies, gezichtsmaskers, instructies over het wassen van de handen en het gebruik van een douchewagen. Verder zijn zwangere vrouwen en mensen met bepaalde gezondheidsklachten, zoals hart- en vaatziekten en bepaalde chronische ziekten, uitgesloten van de werkzaamheden. De maatregelen zijn conform het Arbo- en Hygiëneprotocol van de nVWA en sluiten aan bij de aanbevelingen van het Kennissysteem Infectieziekten en Arbeid (KIZA)/Nederlands Centrum voor Beroepsziekten.
Welke stappen worden ondernomen om besmetting van medewerkers die bij dergelijke ruimingsactiviteiten in de toekomst betrokken zijn te voorkomen?
Voor elke dierziekte is bij de nVWA een passend protocol afgestemd met het RIVM.
De werkzaamheden in tijden van crisis maken standaard deel uit van de opleiding, training en oefening van gespecialiseerde medewerkers van de nVWA.
Kunt u uiteenzetten hoe de nazorg voor nVWA-medewerkers wordt vormgegeven?
Medewerkers bij wie na hun werkzaamheden antistoffen in het bloed zijn aangetroffen worden medisch gevolgd door de Arbodienst. Besmettingen die leiden tot schade kunnen worden aangemerkt als beroepsincident in de zin van het ARAR. De werkgever (nVWA) kan aan deze medewerkers een schadeloosstelling bieden.
Zijn u cijfers bekend over de besmettingsrisico’s die andere mensen die wegens hun werkzaamheden in contact kwamen met Q-koortsgerelateerde bedrijven, zoals transporteurs of medisch personeel?
Alle personen die bij de ruimingen betrokken zijn geweest, zoals de taxateurs, scanners, transporteurs en de medewerkers van het destructiebedrijf (Rendac) is onderzoek aangeboden. Het besmettingspercentage onder Rendac medewerkers was lager (4 procent) dan onder nVWA medewerkers.
Vermindering van het antibioticagebruik in de veehouderij |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Kent u het bericht «Hogere prijs voor vlees zonder antibiotica»?1
Ja.
Vindt u het rechtvaardig dat de consument moet betalen voor de vermindering van het antibioticagebruik in vlees?
Het artikel waarnaar u verwijst, bericht over vleeskippen met het zogenaamde Beter Leven-kenmerk (tussensegment). Deze kippen krijgen met name meer licht en ruimte aangeboden dan reguliere vleeskippen. Een gunstig bijeffect is dat in deze vorm van pluimveehouderij significant minder antibiotica worden gebruikt. Een eventuele hogere consumentenprijs wordt met name veroorzaakt door verbeterde houderijomstandigheden en niet door het gebruik van minder antibiotica.
Deelt u de mening dat goed consumentengedrag in dit geval bestraft wordt met een boete op de consumentenprijs?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat met name het gebruik van antibiotica in de veehouderij minder aantrekkelijk gemaakt zou moeten worden, bijvoorbeeld via een heffing? Zo nee, waarom niet?
Op 8 maart 2010 stuurde minister Verburg het rapport van Berenschot aan uw Kamer (Kamerstukken 29683-42)2. Op basis van dit rapport is het niet aannemelijk dat een heffing op antibiotica effectief zal zijn. «De totale impact van antibiotica voor de kostprijs van de intensieve veehouderij is beperkt, terwijl het economische belang zeer groot is. Dit heeft er vooral mee te maken dat door het gebruik van antibiotica grote bedrijfsrisico’s voorkomen kunnen worden», aldus Berenschot. Bovendien verwacht Berenschot dat een heffing het ontstaan van illegale handelscircuits of internethandel in de hand werkt.
Overigens stelt de kwaliteitsmanager van Plukon uitsluitend dat de dierenarts geen apotheekfunctie meer zou moeten hebben. In de begeleidende brief bij het rapport ging minister Verburg al specifiek in op de wenselijkheid van het ontkoppelen van voorschrijven en verhandelen door de dierenarts. Ik onderschrijf haar stellingname dat de aanpak die de veehouderij zelf voorstelt op dit moment kansrijker is.
In onze brief van 8 december 2010 (Kamerstukken 29683-65) geven de minister van VWS en ik een reactie op de plannen van de sector om het gebruik van antibiotica in de veehouderij terug te dringen en beschrijven wij het ingezette beleid. Tegenvallende (tussentijdse) reductieresultaten kunnen aanleiding zijn voor aanpassing van dit beleid.
Onderschrijft u de stelling van de kwaliteitsmanager van Plukon dat de vermindering van het antibioticagebruik teveel wordt overgelaten aan de sector? Zo ja, op welke wijze wilt u daar verandering in brengen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de levering van antibiotica uitsluitend toe te staan aan onafhankelijke apotheken? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de regie van de bestrijding van MRSA- en ESBL-bacteriën geheel in handen te leggen van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport conform de unanieme wens van de Eerste Kamer?2 Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
De minister van VWS en ik zijn van mening dat de bestrijding van antibioticaresistentie een gezamenlijke beleidsverantwoordelijkheid is van zowel het ministerie van VWS als van EL&I.
De minister van VWS is beleidsverantwoordelijk voor de aanpak van antibioticaresistentie in de humane zorg en voor de bescherming van de volksgezondheid in het algemeen.
Het terugdringen van het antibioticagebruik in de veehouderij vraagt om aanpassingen in de huisvesting en het diermanagement veehouderijbedrijven. Deze vraagstukken liggen op het terrein van het ministerie van EL&I. Het bepalen van de doelstellingen en de monitoring van de vermindering gebeurt vanuit onze beide departementen gezamenlijk. Het belang van de volksgezondheid staat hierbij voorop.