Het bericht Brabantse boer klem door vele procedures |
|
Helma Lodders (VVD), Janneke Snijder-Hazelhoff (VVD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Brabantse boer klem door vele procedures»?1
De signalen dat de procedures voor de afhandeling van verzoeken om vergunning voor de realisatie van bedoelde voorzieningen geruime tijd vergen, zijn mij bekend. Om daaruit te concluderen dat ondernemers niet aan toekomstige mestverwerkingsverplichtingen zullen kunnen voldoen, acht ik evenwel voorbarig. Bij het vaststellen van de percentages mest die ondernemers in 2013 zouden moeten verwerken, is rekening gehouden met de aanwezige verwerkingscapaciteit en de tijd die nodig is om aanvullende capaciteit te realiseren. Ik zie daarom geen aanleiding voor uitstel.
Voor wat betreft dierenwelzijnseisen heb ik tijdens het AO Landbouw- en Visserijraad van 1 juli 2012 aangegeven onverkort vast te houden aan de harde Europese deadline van 1 januari 2013. Het is niet goed voor het imago van de Nederlandse varkenshouderij en voor degenen die al wel hebben geïnvesteerd om te gaan schuiven in het beleid. Ik acht uitstel daarom niet verantwoord.
Deelt u de zorgen dat een grote groep Brabantse veehouders de komende jaren niet aan dierenwelzijns- en mestverwerkingeisen kunnen voldoen omdat er geen vergunningen worden verstrekt door provinciale en lokale overheden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Welke acties heeft u intussen genomen naar aanleiding van de motie van de leden Koopmans en Snijder-Hazelhoff2 dat vergunningen voor mestverwerking sneller moeten worden verleend door provinciale en lokale overheden? Welke andere maatregelen bent u bereid te nemen om ervoor te zorgen dat vergunningen alsnog worden verleend aan Brabantse veehouders?
Bent u bereid uitstel te verlenen voor het voldoen aan de genoemde eisen als blijkt dat provinciale en lokale overheden aantoonbaar de vergunningverlening aan veehouders frustreren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Uitbraak van vogelgriep |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kunt u in detail aangeven hoe de ruiming van de leghennen in Hagestein op zaterdag 11 augustus 2012 is verlopen en daarbij aangeven hoeveel dieren er exact zijn gedood, hoeveel stallen het betrof, of de temperatuur en CO2 concentraties volgens de gestelde normen waren en binnen de daarvoor gestelde termijn bereikt zijn, en hoe lang de hele operatie heeft geduurd? Zo nee, waarom niet?
Zoals al gemeld in mijn Kamerbrief van 15 augustus 2012 (TK 807 nr. 151) heeft de NVWA naar aanleiding van de problemen bij het doden van de dieren op een kalkoenenbedrijf in Kelpen-Oler (Limburg) het contract met het ruimingsbedrijf beëindigd en de procedures rond de uitvoering en het toezicht op het doden van vogels bij een AI-uitbraak aangescherpt (zie ook Kamerbrief schriftelijk overleg vogelgriep van 29 mei 2012, TK 28 807 nr. 145, 30 mei 2012). Er is een ander bedrijf gecontracteerd voor het doden van de vogels.
Op het pluimveebedrijf waren in totaal 32 870 leghennen aanwezig, verdeeld over twee stallen: een oudere, vrij open stal en een tamelijk nieuwe stal. Beide stallen hebben een vrije uitloop. Het bedrijf dat verantwoordelijk was voor het doden van de leghennen is op zaterdagochtend 11 augustus begonnen met het afplakken van de stallen. Dit bleek voor de oude stal bewerkelijk te zijn. De voorbereiding kostte daarom meer tijd dan gepland. Om 16.50 uur is begonnen met het inbrengen van CO2 in de stallen. De vergassing heeft twee uren geduurd. Om 21.30 uur zijn de stallen vrijgegeven. Het hele proces is correct verlopen en de voorgeschreven indicatoren zijn behaald. De NVWA heeft continu toezicht gehouden op het proces.
Op zaterdagavond en op zondag zijn de dode leghennen van het bedrijf afgevoerd. Het afvoeren van de dode dieren heeft meer tijd in beslag genomen door met name de inrichting van de stallen (volièrestallen) en in mindere mate het gebruik van nieuwe maskers door de medewerkers (het zgn. volgelaatmasker). Dit masker biedt meer veiligheid, maar levert een zwaardere werkbelasting waardoor verplicht meer gepauzeerd moest worden.
Het gehele proces van taxeren tot ruimen en de eerste reiniging en ontsmetting heeft geduurd van vrijdagavond 20.00 uur tot zondagavond 23.00 uur.
Is het waar dat de ruiming van zaterdag tot en met zondagmiddag 12 augustus 2012 heeft geduurd? Zo ja, hoe verklaart u dit en deelt u de mening dat de ruiming dan veel te lang heeft geduurd en hoe beoordeelt u dit? Zo nee, tot wanneer heeft de ruiming dan wel geduurd en hoe komt het dat er geruchten gaan dat de ruiming tot zondag heeft geduurd?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven of het een stalvergassing was of een containervergassing en kunt u toelichten waarom voor de gebruikte methode is gekozen? Zo nee, waarom niet?
Het betrof een stalvergassing. Bij de voorinspectie door het vergassingsbedrijf bleek een stalvergassing mogelijk te zijn. Wanneer de stal zich daarvoor leent, verdient stalvergassing de voorkeur boven containervergassing. Voor de afweging tussen stalvergassing dan wel containervergassing verwijs ik u naar mijn brief inzake het Schriftelijk Overleg over de uitbraak van vogelgriep in Kelpen Oler, Limburg (TK 28 807 nr. 145 30 mei 2012).
Kunt u aangeven hoe lang het heeft geduurd totdat alle dieren dood waren en of bij het openen van de stal of container na de vergassing daadwerkelijk alle dieren dood waren? Zo ja, hoe beoordeelt u deze gegevens? Zo nee, waarom niet en hoeveel dieren waren er nog in leven?
Zie antwoorden op vraag 1 en 2. Er zijn 2 van de 32 870 hennen levend aangetroffen na de vergassing. Deze dieren zijn onmiddellijk conform de geldende regels geeuthanaseerd.
Kunt u hierbij toelichten of het verloop van het doden van de dieren dit keer wel correct is gemonitord, zoals u aangeeft in uw brief van 30 mei 2012 naar aanleiding van de gruwelijke dood van de kalkoenen in Kelpen-Oler? Zo nee, waarom niet?1
Tijdens het dodingsproces heeft de coördinator van de NVWA de metingen van de gasconcentraties gevolgd. Hij heeft vastgesteld dat de gestelde indicatoren, zoals CO2-concentraties en temperatuur, binnen de gestelde termijnen zijn gehaald.
Kunt u aangeven hoeveel en welke mensen er aanwezig waren tijdens de ruiming en wat hun taken waren? Zo nee, waarom niet?
In totaal zijn tijdens de ruiming de volgende personen een deel van de tijd aanwezig geweest: 1 taxateur (op vrijdag), 6 medewerkers van het vergassingsbedrijf, 18 personen voor het verzamelen en afvoeren van de kadavers, 4 chauffeurs en kraanbestuurders, 2 medewerkers voor hygiëne en ontsmetting, 2 leveranciers van ruimingsmaterialen en 1 medewerker voor de ongediertebestrijding.
Van de NVWA waren 6 medewerkers van het frontteam van de NVWA aanwezig, plus 3 medewerkers van het Incident- en Crisiscentrum van de NVWA, waaronder het hoofd/teamleider van deze afdeling. De aanwezigheid van de 3 laatstgenoemde medewerkers was vanwege het gebruik van een nieuw type beschermingsmasker voor het personeel en omdat voor de eerste keer het nieuwe vergassingsbedrijf werd ingeschakeld. Er is geen crisismanager van de NVWA aanwezig geweest. Wel heeft de Inspecteur-generaal van de NVWA zondag het bedrijf bezocht.
Is het waar dat er ook een crisismanager van de NVWA aanwezig was tijdens de ruiming? Zo ja, waarom was deze crisismanager aanwezig en wat waren zijn werkzaamheden?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u bevestigen dat u zelf ook aanwezig bent geweest op het bedrijf? Zo ja, wanneer en wat was de reden van uw bezoek?
Voor de direct betrokkenen is de ruiming ook emotioneel bijzonder zwaar. Ik heb daarom de veehouder en zijn familie bezocht om mijn medeleven te tonen en ze op deze wijze een hart onder de riem te steken. Het besmette deel van het bedrijf heb ik niet bezocht.
Kunt u aangeven of de medewerkers van de NVWA (Voedsel en Warenautoriteit) bij deze ruiming de meetapparatuur hebben kunnen volgen, zoals u aangeeft in uw brief van 30 mei 2012? Zo ja, hebben zij daardoor nauwkeuriger kunnen toezien op een goed verloop van het doden van de dieren? Zo nee, waarom niet en wat voor gevolgen heeft dit gehad voor het verloop van het doden van de dieren?
De NVWA-medewerkers hebben gedurende de vergassing de metingen nauwkeurig kunnen volgen.
Kunt u aangeven of het bedrijf dat de ruiming heeft uitgevoerd dit volgens alle gestelde regels heeft gedaan, of alle apparatuur goed heeft gefunctioneerd en of het bedrijf een gedetailleerd werkplan voor de ruiming heeft aangeleverd voordat het aan de werkzaamheden begon? Zo ja, kunt u dit nader toelichten en details geven over de inhoud van het werkplan? Zo nee, wat voor problemen zijn er ontstaan en wat gaat u doen om dergelijke problemen in de toekomst te voorkomen en schuldigen aan deze problemen aan te pakken?
Het vergassingsbedrijf heeft een werkplan ingediend. Dit is vooraf besproken met de NVWA. In het werkplan staat beschreven op welke wijze de uitvoering van de ruiming zal plaatsvinden (met name het afplakken van de stallen en de wijze van CO-2 toediening). De inhoud van het werkplan is in overeenstemming met de geldende regelgeving en het werkplan is correct gevolgd.
Kippen die zijn gestikt door de warmte |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kent u het bericht «duizenden kippen door warmte gedood in oververhitte schuur»?1
Ja.
Is het waar dat er duizenden kippen op deze wijze zijn omgekomen? Kunt u aangeven of er ook meldingen zijn uit andere delen van het land en om welke aantallen dode dieren het gaat? Zo nee, waarom niet?
Op het bedrijf in Schuinesloot zijn ongeveer 200 vleeskuikens door de hitte omgekomen.
De media hebben over enkele soortgelijke situaties bericht waarbij de brandweer het dak van pluimveestallen gekoeld heeft met bluswater om de temperatuur in de stallen te verlagen. Het betreft bedrijven in Afferden (Limburg), Veelerveen (Groningen) en Hengelo (Gelderland). In Afferden zouden ook ongeveer 200 vleeskuikens zijn omgekomen. Bij de andere bedrijven is niets bekend over extra mortaliteit.
Deelt u de mening dat de dood van de dieren behalve met het warme weer , ook nauw samenhangt met de schaalgrootte van de huisvesting? Zo nee, waarom niet en heeft u voorbeelden van kleinschalige houderijsystemen waar zich soortgelijke problemen hebben voorgedaan?
Extra sterfte van de dieren kan, in een context van extreem hoge buitentemperaturen, samenhangen met een combinatie van factoren: leeftijd van de dieren en de ouderdom en daarmee samenhangende kwaliteit van de stal.
Een relatie tussen deze problemen en de schaal van de bedrijven is niet aan de orde. Een grote, recent gebouwde stal met moderne klimaat- en ventilatievoorzieningen biedt betere bescherming dan een kleine, oudere stal met oude voorzieningen.
Verder heeft een aantal vleeskuikenbedrijven geanticipeerd op de voorspelde hitte in het bewuste weekend door (een gedeelte van) hun slachtrijpe vleeskuikens voortijdig te laten slachten.
Bent u van mening dat interventie van publieke diensten in situaties als deze ten laste van de ondernemer in kwestie zouden moeten komen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet? Kunt u aangeven waarom er met publiek geld gewerkt moet worden aan de oplossing van problemen die samenhangen met de door de ondernemer gekozen wijze van huisvesten?
Ingevolge de Wet veiligheidsregio’s (artikel 3) behoort tot de brandweerzorg: «het beperken en bestrijden van gevaar voor mensen en dieren bij ongevallen anders dan bij brand». De brandweer was derhalve verplicht in dit geval assistentie te verlenen, het betreft een wettelijke taak. In principe wordt hiervoor door de brandweer aan de ondernemer niets in rekening gebracht.
Het is echter aan de gemeente te beoordelen of er eventueel kosten kunnen worden doorberekend aan de ondernemer. Daarvoor moet er dan wel van tevoren een Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van toepassing zijn die bepaalt in welke gevallen dit gebeurt.
Als achteraf zou blijken dat de ondernemer schuldig zou zijn geweest aan het stikken van de kippen, dan wel dat hij onzorgvuldig is geweest of ernstig nalatig, kan de gemeente besluiten of zij zich in het juridische proces wil voegen met een factuur voor de gemaakte kosten.
In dit geval heeft de gemeente Hardenberg besloten dat de interventie van de brandweer op zondag 19 augustus bij het pluimveebedrijf in de categorie «het wegnemen van onmiddellijk gevaar voor [mens en] dier» valt en niet onder de categorie «andere werkzaamheden» (dienstverlening). De kosten worden dus niet in rekening van de ondernemer gebracht.
Ik ben bereid samen met de pluimveesector te kijken naar de risico’s die een hitteperiode met zich meebrengt voor het pluimvee in relatie tot de huisvesting. Het doel zal zijn dat veehouderijbedrijven beter voorbereid zijn op extreme klimaatomstandigheden om mortaliteit van dieren zo veel mogelijk te voorkomen.
Melkveehouders die in de problemen komen door de lage melkprijs |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Melkveehouders straks dieper in schulden»?1
Ja.
Is het waar dat de lagere melkprijs en de stijgende kosten van inputs leiden tot een verslechtering van de financiële positie van de helft van de Nederlandse melkveehouders?
Het Landbouw-Economisch Instituut (LEI) verstrekt via de website (http://www.lei.wur.nl/NL/statistieken/Barometer) gegevens over de actuele economische situatie in onder meer de melkveehouderij. Daaruit blijkt dat de ontwikkeling van het saldo (opbrengsten minus toegerekende kosten, waarin ook de kosten voor veevoer en meststoffen zijn opgenomen) tot en met juli in 2012 hoger ligt dan het gemiddelde over dezelfde periode in de jaren 2006 – 2011. Het saldo tot en met juli 2012 ligt wel lager dan de vergelijkbare periode over 2011, maar in 2011 was sprake van een fors gestegen melkprijs.
Bent u het met NMV (Nederlandse Melkveehouders Vakbond) eens dat de stijging van de melkprijs in 2011 een eenmalige opleving was en dat er dus sprake is van een structureel dalende melkprijs?
Nee. Zoals verwacht blijkt de prijs de afgelopen jaren meer en vaker te fluctueren door ontwikkelingen op de wereldmarkt. De laatste weken is er sprake van een opleving van de prijzen op de wereldmarkt, die naar verwachting in de komende maanden zal leiden tot stijging van de melkprijzen voor de veehouders. Ook voor de komende jaren verwacht ik vergelijkbare prijstendensen en dus geen structureel dalende melkprijs. Mede omdat daarnaast de kosten tussen melkveebedrijven onderling sterk variëren, zal niet steeds en niet voor elk bedrijf sprake zijn van een volledig kostendekkende melkprijs.
Wat is uw verklaring voor de huidige lage melkprijs, gezien de stijgende zuivelprijzen op de wereldmarkt? Deelt u de mening dat Nederlandse melkveehouders een eerlijke en reële prijs moeten krijgen voor hun melk, waarin alle input- en milieukosten zijn meegenomen?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat andere EU-landen van plan zijn om de toeslagen vervroegd uit te betalen? Zo ja, om welke landen gaat het?
De Europese Commissie heeft een voorstel gepresenteerd aan het beheerscomité voor directe betalingen van 25 juli jongstleden waarin zij alle lidstaten toestaat om vanaf 16 oktober 2012 vervroegd 50% van de bedrijfstoeslag 2012 te betalen, onder de voorwaarde dat alle controles zijn afgerond. Dit voorstel is vastgesteld en op 28 augustus officieel gepubliceerd.
In het voornoemde beheerscomité gaven acht lidstaten (Letland, Litouwen, Portugal, Roemenië, Griekenland, Italië, Tsjechië en Hongarije) aan dat zij zeer waarschijnlijk voorschotten gaan betalen. Zeven lidstaten gaven aan dat zij zeer waarschijnlijk géén voorschotten gaan betalen (Duitsland, Slowakije, Estland, Oostenrijk, Denemarken, Zweden en Finland).
Deelt u de mening dat de huidige uitzonderlijke omstandigheden voldoende aanleiding geven om een verzoek in te dienen bij de Europese Commissie om vervroegde betaling van de toeslagen in Nederland mogelijk te maken?
Nee. Nederland heeft dan ook geen verzoek ingediend.
Bent u nog van plan om andere acties te ondernemen om te zorgen dat melkveehouders niet verder in de problemen komen?
Zie antwoord vraag 3.
Uitbraak van vogelgriep |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u aangeven wat de oorzaak is van de uitbraak van vogelgriep op 10 augustus 2012 in Hagestein? Zo nee, wanneer is deze oorzaak wel bekend?
Het is helaas vrijwel nooit mogelijk de exacte oorzaak van een dierziekte-uitbraak te achterhalen. Dat is ook nu het geval. Volgens onderzoek van het Centraal Veterinair Instituut (CVI) samen met het Erasmus Medisch Centrum (EMC) hebben leghennenbedrijven met een vrije uitloop een ongeveer 11 keer zo grote kans om geïnfecteerd te raken door LPAI virussen dan leghenbedrijven zonder uitloop. Het bedrijf in Hagestein heeft een buitenuitloop. De kans is aanwezig dat het virus afkomstig is van wilde watervogels.
Kunt u aangeven hoe groot de kans is dat deze uitbraak een gevolg is van eerdere uitbraken van vogelgriep in Mexico in de afgelopen weken1? Zo ja, hoe heeft het virus zich op zo’n korte termijn van Mexico naar Nederland kunnen verspreiden? Kunt u aangeven of dit is te wijten aan onzorgvuldige omgang met de besmettingen? Zo nee, is er sprake van een andere afzonderlijke uitbraak in Nederland of andere Europese lidstaten?
Het artikel, dat is aangehaald, betreft commentaar van de Voedsel en Landbouworganisatie (FAO) naar aanleiding van de uitbraak van hoogpathogene vogelgriep in Mexico. De FAO pleit onder meer voor een goed monitoringsysteem voor H5 en H7 vogelgriepvirussen. Een dergelijk monitoringsysteem is in Nederland aanwezig. De uitbraak in Hagestein is ontdekt via dit systeem.
De uitbraak van vogelgriep in Mexico wordt veroorzaakt door een hoogpathogene H7N3 variant en de uitbraak in Nederland door een laagpathogene H7N7. De uitbraken staan niet met elkaar in verband. Overigens worden bij uitbraken in landen buiten de Europese Unie maatregelen getroffen om insleep naar de EU te voorkomen. De import van risicoproducten, zoals pluimvee en eieren, vanuit onder meer Mexico is om deze reden verboden. Wat wel en niet mag worden geïmporteerd is onder meer te vinden via de website van de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit («Import Veterinair Online»).
Kunt u aangeven of er reden bestaat om aan te nemen dat het vogelgriepvirus zich op dit moment in Nederland verspreidt en dus op meerdere plaatsen, naast enkel op het bedrijf in Hagestein, zal worden vastgesteld? Zo ja, op welke locaties is er mogelijk ook sprake van of risico op een uitbraak? Zo nee, op welke manier kan dit worden uitgesloten? Hoe groot schat u de kans dat er toch op korte termijn meerdere uitbraken zullen plaatsvinden?
De kans dat dit vogelgriepvirus zich in Nederland zal verspreiden is klein. De Nederlandse en Europese wetgeving is erop gericht de insleep en verspreiding van ziekten zoals vogelgriep te voorkomen. De maatregelen die zijn genomen naar aanleiding van het besmette bedrijf zijn hier ook op gericht. In geval van een uitbraak wordt het pluimvee op zowel de omliggende pluimveebedrijven als contactbedrijven getest. In dit geval lagen er geen andere pluimveebedrijven in de buurt.
Kunt u aangeven hoe groot de kans is dat deze laag pathogene variant van het virus muteert naar een hoog pathogene variant en daarmee, naast aantasting van het dierenwelzijn van het getroffen pluimvee, een gevaar voor de volksgezondheid met zich meebrengt?
De kans dat een vogelgriepvirus van het type H5 of H7 muteert van laagpathogeen naar hoogpathogeen is niet groot maar wel reëel. Om dit risico zoveel mogelijk te beperken is in Europees verband afgesproken dat vogelgriep van de typen H5 en H7 wordt bestreden.
Wat gaat u doen om verdere uitbraken te voorkomen of te beperken, en te voorkomen dat tienduizenden gezonde dieren gedood moeten worden?
Ik heb u met mijn Kamerbrief van 18 april 2012 (TK 28 807, nr. 139) geïnformeerd over de stand van zaken rond het onderzoek naar het verband tussen vrije uitloop en het risico op een vogelgriepbesmetting. Naar aanleiding hiervan is een werkgroep samengesteld waarin zowel het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie als de pluimveesector vertegenwoordigd zijn.
Deze werkgroep is inmiddels bezig om de mogelijke maatregelen om het besmettingsrisico van de vrije uitloop te verminderen te beoordelen op effectiviteit, haalbaarheid en uitvoerbaarheid. Afhankelijk van de aard van de voorgestelde maatregelen, zal ook moeten blijken of de sector deze maatregelen zelf kan doorvoeren of dat ondersteuning vanuit de overheid noodzakelijk is. Zodra de werkgroep deze analyse heeft afgerond, zal ik u op de hoogte stellen van de resultaten.
De aanpak van brandveiligheid in stallen |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Opnieuw honderden varkens omgekomen bij brand»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het van groot belang is om dat het probleem van stalbranden snel wordt aangepakt?
Ja, om dit probleem aan te pakken is er een Actieplan Stalbranden opgesteld. Dit actieplan heb ik op 22 december 2011 aan u gezonden (TK 33000-XIII, nr. 154).
Kunt u aangeven waarom de motie van 26 oktober 2011 over brandveiligheid in stallen2, waarin de regering wordt verzocht uiterlijk 1 januari 2013 regels met betrekking tot stalbranden op te stellen, nog niet is uitgevoerd?
In de brief bij het actieplan (TK 33000-XIII, nr. 154) heb ik aangegeven hoe uitvoering wordt gegeven aan deze motie. Het Actieplan voorziet in de uitvoering van een onderzoek naar de toereikendheid van de huidige eisen alsmede naar de wijze waarop dieren in de praktijk door effectievere regelgeving beter tegen brand beschermd kunnen worden. Op basis van dit onderzoek zullen de initiatiefnemers van het actieplan te weten de Dierenbescherming, de Land- en Tuinbouworganisatie (LTO), de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR) en Verbond van Verzekeraars mij adviseren of en zo ja, welke aanpassing van regelgeving een positieve bijdrage kan leveren aan het brandveiliger maken van stallen en bijbehorend management. U wordt hierover eind 2012 geïnformeerd.
Kunt u aangeven waarom er wordt getwijfeld aan de «wenselijkheid» van het aanpassen van de voorschriften in het Bouwbesluit 2012, zoals aangegeven in de brief van 28 november 20113, terwijl er in de Kamer een meerderheid is voor het stellen van regels voor 1 januari 2013?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of de Kamer een voorstel tot aanpassing van de voorschriften van het Bouwbesluit 2012 tegemoet kan zien, ten einde per 1 januari 2013 strengere regels te hebben ten aanzien van brandveiligheid in stallen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of de aanpak van brandveiligheid in stallen aan de sector wordt overgelaten in het «Actieplan Stalbranden 2012–2016» en niet, zoals door de Kamer gevraagd, aan de regering door middel van het stellen van regels?
Zie antwoord vraag 3.
Antibioticaresistentie bij kalveren door melk |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Boer kweekt resistentie bij kalf; Gevaren blijken geen indruk te maken»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat meer dan de helft van de Nederlandse melkveehouders hun kalveren melk voeren die afkomstig is van met antibiotica behandelde koeien? Zo nee, hoe kan een dergelijke praktijk op zo’n grote schaal voorkomen zonder dat u hiervan op de hoogte bent? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
De meeste antibiotica in de melkveehouderij worden toegepast bij de behandeling van uierontsteking en op het einde van de lactatie bij het zogenaamde droogzetten. Voor elk antibioticum is een wachttijd vastgesteld. De wachttijd is het aantal dagen tussen toediening van het antibiotica en het moment dat de melk weer geschikt is voor humane consumptie.
Het is bekend dat melkveehouders kalveren voederen met melk van koeien die tijdens de lactatie met antibiotica zijn behandeld en waarbij de wachttijd nog niet verstreken is. De residuen van de antibiotica in deze melk komen dan in het verteringsstelsel terecht. De mate waarin melkveehouders deze melk aan kalveren voederen is niet exact bekend. We weten echter dat dit een veel voorkomende praktijk is, zowel in Nederland en Europa als in de rest van de wereld.
Ook het droogzetten van koeien op het einde van de lactatie met antibiotica is wereldwijd een gangbare praktijk in de melkveehouderij om uierontsteking tegen te gaan. Eventuele resten van de antibiotica kunnen bij het begin van de volgende lactatie in de biest (eerste melk na het afkalven) terechtkomen. Het is echter van essentieel belang voor de diergezondheid dat het kalf biest krijgt. Biest bevat belangrijke afweerstoffen die het jonge dier nodig heeft bij de opbouw van zijn weerstand tegen infecties. Daarom zijn veehouders op grond van de kalverrichtlijn verplicht om de kalveren zo snel mogelijk na de geboorte biest te geven.
Volgens deskundigen zijn er geen directe risico’s vastgesteld van het voederen van antibioticahoudende melk of biest voor de gezondheid van het kalf of de gezondheid van dieren op latere leeftijden. Het blootstellen van dieren aan residuen antibiotica kan echter resistentie bevorderen en vormt daarmee een indirect risico voor de dier- en volksgezondheid.
Kunt u bevestigen dat deze melk nog sporen van de antibiotica kan bevatten, die in het verteringsstelsel van het kalf terecht komen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat het voeren van deze antibioticahoudende melk een risico voor de ontwikkeling van resistente bacteriën met zich meebrengt en dat er daarnaast een risico bestaat voor de ontwikkeling en gezondheid van het kalf? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat droogzetters antibiotica bevatten die vervolgens in de biest terecht komen en zo de biest ongeschikt maken voor het kalf? Zo ja, ziet u dit ook als een probleem voor de gezondheid van het kalf? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat wanneer een moederdier is behandeld, een kalf, net als in de humane consumptie, pas melk zou moeten drinken als de wachttijd van het antibioticum volledig is verstreken? Zo nee, op basis van welke wetenschappelijke inzichten komt u tot een ander oordeel? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan?
Vanwege het risico dat resistentie bevorderd wordt, dient melk van koeien die antibiotica hebben gekregen, binnen de wachttijd niet aan kalveren gevoederd te worden. Deze ongewenste praktijk moet zo snel mogelijk worden gestopt.
In Europese regelgeving zijn geen specifieke bepalingen opgenomen die het voederen van melk aan kalveren op het eigen bedrijf verbieden. Het voederen van kalveren met melk die residuen van antibiotica bevat, is wel in strijd met het algemene uitgangspunt van het wettelijke regime voor diervoeders, zoals dat voortvloeit uit artikel 4 van Verordening (EG) 767/2009 en artikel 2 van de Kaderwet diervoeders. Dit uitgangspunt komt er kort samengevat op neer dat diervoeders zuiver en veilig moeten zijn.
Meer specifiek bepaalt artikel 15 van Verordening (EG) nr. 178/2002 dat diervoeders niet in de handel mogen worden gebracht of mogen worden gevoederd indien zij nadelige effecten hebben op dierlijke of menselijke gezondheid. Dit kan het geval zijn bij het voederen van met antibiotica verontreinigde melk, doordat resistentie daardoor bevorderd wordt. Ook artikel 3 van Richtlijn 2002/32/EG stelt dat diervoerders bij gebruik geen enkel gevaar mogen opleveren voor de gezondheid van mens en dier.
In samenhang daarmee bepaalt artikel 4 van Verordening (EG) nr. 183/2005 dat de veehouders bij het voederen van voedselproducerende dieren maatregelen dienen te nemen en procedures dienen toe te passen om het risico op biologische, chemische en fysische verontreiniging van diervoeders, dieren en dierlijke producten zo gering te houden als redelijkerwijs haalbaar is.
De genoemde artikelen van EU-verordeningen zijn strafbaar gesteld bij de Regeling diervoeders.
Concluderend kan worden gesteld dat het voederen van kalveren met melk die antibioticaresiduen bevat op grond van deze algemene bepalingen in voornoemde regelgeving niet is toegestaan. De handhaving van deze regels in de praktijk is echter lastig. Handhavend kan pas worden opgetreden nadat op het bedrijf geconstateerd is dat een kalf bepaalde melk drinkt, en vervolgens uit analyse van deze melk blijkt dat deze niet aan de eisen voldoet.
Inmiddels ben ik in overleg met de rundveesector. Ook de rundveesector is van mening dat melk van koeien binnen de wachttijd niet gebruikt moet worden voor het voeren van kalveren. De rundveesector zet sinds anderhalf jaar actief in op verantwoord en transparant gebruik van diergeneesmiddelen. Bewustwording bij de veehouders van de schadelijkheid en de risico’s van deze praktijk, dient als eerste stap om dit doel te kunnen bereiken. Daarbij staat de rundveehouderij voor een aanpak die zicht richt op gedragsverandering. De rundveesector heeft toegezegd dat het onderwerp in de bedrijfsgezondheidsplannen zal worden opgenomen. Ik heb duidelijk gemaakt dat de sector een maximale inspanning moet leveren om het voeren van melk binnen de wachttijd te voorkomen. Waar mogelijk zal ik handhavend optreden.
Het dilemma van het voederen van biest met antibioticaresiduen vereist nader overleg en onderzoek. Enerzijds is biest essentieel vanwege de antistoffen en is het voederen ervan aan kalveren daarom verplicht, anderzijds kunnen antibioticaresiduen resistentie bevorderen. Ik blijf hierover in overleg met de sector. Het maximaal beperken van het gebruik van droogzetters kan een belangrijk bijdrage leveren aan het verkleinen van dit probleem. Het preventief gebruik van droogzetters is sinds medio 2011 niet meer toegestaan. De sector voert een grootschalig onderzoeksprogramma uit om de mogelijkheden te onderzoeken om selectief met het gebruik van droogzetters om te gaan. De uitkomsten van dit programma worden eind dit jaar gepresenteerd.
Aangezien het voederen van melk van met antibioticabehandelde koeien ook in andere landen een veel voorkomende praktijk is, zal ik de Europese Commissie verzoeken om in het kader van de EU discussie over antibioticaresistentie de risico´s van deze praktijk te agenderen opdat de problematiek ook op Europees niveau wordt opgepakt.
Is het waar dat experts op dit gebied, zoals dierenartsen, wetenschappers, nutritionisten, beleidsmedewerkers en zelfs de Autoriteit Diergeneesmiddelen (SDa) van dit probleem op de hoogte zijn, maar niets doen? Zo ja, hebt u hier een verklaring voor? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat deze experts wél iets doen om dit probleem op te lossen en hun verantwoordelijkheid nemen?
Ontwikkeling van antibioticumresistentie bij dieren is een onderwerp waar al geruime tijd zorgen over bestaan. Het onderwerp antibioticumhoudende melk wordt in toenemende geagendeerd, juist vanuit de wetenschap en de SDa. In mijn antwoord op vragen 6, 9 en 10 geef ik aan hoe gewerkt wordt aan de aanpak van dit probleem.
Is het waar dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) niet op de hoogte is van het probleem? Zo ja, hoe kan het dat de NVWA hier niet van op de hoogte is en wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat dit in de toekomst niet weer voorkomt?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangegeven wat u aan dit probleem gaat doen en op wat voor termijn?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid het voeren van antibioticahoudende melk aan kalveren te verbieden en dit verbod strikt te handhaven? Zo nee, waarom niet? Hoe beoordeelt u de dier- en volksgezondheidsrisico’s van deze keuze? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Zie antwoord vraag 6.
Hectarevergoeding Schipholboer voor weren ganzen |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Kunt u bevestigen dat u met de Land- en Tuinbouworganisatie (LTO) Nederland, naar aanleiding van het advies van het Landbouweconomisch Instituut (LEI)1 en als onderdeel van het convenant vogelaanvaringen, een vergoeding bent overeengekomen van 853 euro per hectare voor boeren in de direct omgeving van Schiphol voor het versneld onderwerken van hun land na de graanoogst?2 Zo ja, waarom is de Kamer hier niet over geïnformeerd?
Ja. De Kamer is hierover niet geïnformeerd omdat het uitvoering van vastgelegd beleid betreft, te weten het convenant reduceren risico vogelaanvaringen Schiphol. Het convenant is op 16 april 2012 ondertekend door de Vereniging van Nederlandse verkeersvliegers, Schiphol, Vereniging natuurmonumenten, Staatsbosbeheer, Landschap Noord-Holland, Land- en Tuinbouworganisatie Nederland, de gemeente Haarlemmermeer, de colleges van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht en de Staat der Nederlanden. Uw Kamer is over dit convenant geïnformeerd in de vorige set antwoorden op vragen van mevrouw Thieme (2012Z10834).
Kunt u tevens bevestigen dat u de versnelde onderwerking van het land na de graanoogst niet via het Luchthavenindelingsbesluit verplicht gaat stellen, maar boeren de keus laat om vrijwillig deel te nemen aan deze regeling? Zo ja, deelt u de mening dat de effectiviteit van deze maatregel teniet wordt gedaan als er op een deel van de percelen nog steeds oogstresten blijven liggen en deze daardoor een extra aantrekkende werking zullen hebben op de vogels in de directe omgeving van Schiphol? Zo nee, waarom niet?
Ja. Uw Kamer heeft bij motie van 22 december 2011 (motie-Van Veldhoven/Jacobi – Kamerstukken II 2011–2012, 32 372, nr. 80) verzocht om te komen tot een breed gedragen draagvlak voor de aanpak van de ganzenproblematiek rond Schiphol.
Hierop voortbouwend is het eerder genoemde convenant gesloten met daarin een vrijwillige regeling met een niet te gedetailleerde beschrijving van de voorwaarden. Dit doet recht aan de eigen betrokkenheid bij en verantwoordelijkheid voor het bijdragen aan de oplossing van dit vraagstuk van de agrarische ondernemer. Een aanpak op basis van vrijwilligheid draagt bij aan een optimale naleving. Daarbij is het uitgangspunt dat er geen sprake is van vrijblijvendheid. Voor de concrete overeenkomsten betekent dat dat er sprake is van 6 jarige (of 5 jarige overeenkomsten voor zover het contract niet in 2012 kan worden gesloten) afspraken die betrekking hebben op alle percelen binnen een straal van 6 kilometer rond Schiphol waar in die periode graan op wordt geteeld.
Alle partijen hebben de ambitie dat met 100% van de betrokkenen een overeenkomst wordt gesloten zodat geen sprake meer zal zijn van een aantrekkende werking door het achterblijven van graanresten.
Waarom kiest u ervoor boeren de komende zes jaar per hectare te vergoeden in plaats van de teelt van vogelaantrekkende voedselgewassen in de directe nabijheid van Schiphol in zijn geheel te verbieden? Op basis van welk wetenschappelijk rapport acht u de hectarevergoeding voor onderbewerking vogelwerender en financieel aantrekkelijker dan de teelt in zijn geheel te verbieden en hoe verhoudt uw keuze zich tot de maatregelen in andere EU landen en de VS ten aanzien van het telen van voedselgewassen in de nabijheid van luchthavens?
Een verbod om bepaalde gewassen te verbouwen zou een zeer vergaande ingreep in het eigendomsrecht inhouden. Dat is een te zware maatregel, waarvoor het draagvlak ontbreekt. Immers, het resultaat kan ook op een andere manier worden gerealiseerd.
De keuze voor het versneld onderwerken van voedselrijke oogstresten past in de vier sporen aanpak: beperking van de foerageermogelijkheden van risicovolle vogels, geen nieuwe natuur als broed- en rustgebied, populatiebeheer en de inzet van techniek en invoering van radar voor vroegtijdige vogeldetectie. In deze vier sporen is geen sprake van een rangorde maar van evenwicht en samenhang: stappen op de ene weg hebben geen betekenis en geen draagvlak zonder voortgang op de andere.
Het foerageerspoor is met de vrijwillige regeling naar mijn mening goed ingevuld.
Momenteel hebben 58 boeren contracten afgesloten met mijn ministerie waarbij zij voedselrijke graanresten versneld onderploegen. Het betreft ruim 70% van het oppervlak aan graan binnen het werkingsgebied. De doelstelling van 75% deelname in 2012, zoals opgenomen in het convenant Reduceren risico vogelaanvaringen Schiphol, is hiermee praktisch gehaald. Voor het komende jaar wordt gestreefd naar 100% deelname; daartoe zullen de boeren die dit jaar nog geen overeenkomst hebben gesloten, actief worden benaderd om mee te gaan doen. Deze aanpak is en wordt voortdurend getoetst aan nationaal en internationaal opgedane kennis en ervaring, en het effect wordt op de voet gevolgd om tijdig bij te kunnen sturen.
Een algeheel verbod op de teelt van vogelaantrekkende voedselgewassen wordt daarom niet overwogen. Ook in andere EU landen en in de Verenigde Staten is er geen algemeen verbod op vogelaantrekkende voedselgewassen op grotere afstand van de start- en landingsbanen. Een stimuleringsregeling voor het telen van vogelonaantrekkelijke voedsel- of energiegewassen wordt overwogen. Er wordt inmiddels geëxperimenteerd met het telen van olifantsgras, een voor vogels onaantrekkelijk meerjarig energiegewas.
Deelt u de mening dat het verstrekken van vergoedingen voor het weren van ganzen uit percelen met voedselgewassen nabij Schiphol een perverse prikkel vormt om juist daar voedselgewassen te telen en dat deze prikkel onwenselijk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat wilt u doen om te voorkomen dat een dergelijke perverse prikkel gegeven wordt?
Nee, die mening deel ik niet. Er is heel nadrukkelijk gekeken naar de werkelijke kosten en inkomstenderving voor de agrarische ondernemer als het stro en de graanstoppel met de resterende graankorrels binnen 48 uur moet worden ondergewerkt.
De medewerkingvergoeding die daarnaast wordt gegeven acht ik adequaat voor de gevraagde inspanning. Ik verwacht dan ook dat de feitelijke ontwikkelingen op de wereldmarkt voor graan ten opzichte van andere gewassen bepalend zullen zijn voor de teeltkeuze.
Is het waar dat er gronden in bezit van de overheid rond Schiphol worden verpacht zonder de voorwaarde dat daar geen voedselgewassen op verbouwd mogen worden? Zo nee, welke voorwaarden ten aanzien van gewasteelt zijn er dan in alle pachtcontracten opgenomen? Zo ja, bent u bereid alsnog een voorwaarde op te nemen die de teelt van voedselgewassen uitsluit en dit in de toekomst te voorkomen?
Ja. Bureau Beheer Landbouwgronden (BBL) heeft in de Haarlemmermeer 588 ha grond in bezit. Dit is circa 8% van het areaal landbouwgrond. Andere overheden (Provincie, Gemeente, Rijk) en het waterschap hebben circa 10% van het areaal landbouwgrond in bezit. Op deze gronden gelden geen beperkende voorwaarden voor het telen van voedselgewassen. Het opnemen van dergelijke beperkende voorwaarden betekent een ingreep in de vrije verhandelbaarheid respectievelijk verpachting van landbouwgrond. De desbetreffende landbouwgrond wordt veelal verpacht aan agrarische ondernemers. Het is niet zomaar mogelijk om de voorwaarden voor pachtcontracten te wijzigen. Dit geldt zowel voor bestaande contracten als voor nieuwe (zelfs eenjarige) pachtcontracten.
Kunt u aangeven of de overheid voornemens is in haar bezit zijnde kavels in de directe omgeving van Schiphol de komende tijd te verkopen? Zo ja, zal aan verkoop de voorwaarde verbonden worden dat er geen voedselgewassen op de gronden geteeld mogen worden?
Voornemens hiertoe zijn mij niet bekend. Overigens zal in dergelijke gevallen niet snel tot zo’n beding worden overgegaan gezien het effect daarvan op de prijs van de grond en gezien het feit dat op andere wijze kan worden voorkomen dat ganzen er gaan foerageren.
Deelt u de mening dat de teelt van voedselgewassen rond luchthavens verboden zou moeten worden in het belang van de vliegveiligheid en dierenwelzijn? Zo nee, waarom acht u het niet gerechtvaardigd in te grijpen in het eigendomsrecht nu u ook zeer vergaande dieronvriendelijke maatregelen treft als het massaal vergassen van ganzen om de vliegveiligheid te vergroten? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u dat realiseren?
Deze mening deel ik niet. Zie mijn antwoord op vraag 3.
Verwaarlozing van paarden in Weert |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kunt u zich de ophef nog herinneren over het paard «Pafos», dat eerder dit jaar ernstig verwaarloosd en uitgehongerd is gevonden in een sterk vervuilde stal in Weert, waarna het dier is ondergebracht bij Stichting Paardenopvang?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er nog een paard verwaarloosd is door de vroegere eigenaresse van Pafos en dat dit paard afgelopen weekend plotseling verdwenen is?2
Op 13 maart 2012 hebben de LID en de politie een controle uitgevoerd op het adres waar ook Pafos verbleef, waarbij welzijnsovertredingen werden geconstateerd bij de zeven aanwezige paarden. Op basis van de bevindingen tijdens dit bezoek heeft de eigenaresse een last onder bestuursdwang ontvangen, waarin zij wordt gesommeerd een aantal maatregelen te treffen ter verbetering van het welzijn.
Bij hercontroles op 28 maart, 11 mei en 22 mei is geconstateerd dat de eigenaresse aan deze maatregelen heeft voldaan, waarna haar is medegedeeld dat zij aan de last onder bestuursdwang heeft voldaan. Bij de controles in mei waren er vier paarden aanwezig op de locatie, de overige 3 paarden zijn door de eigenaresse verkocht.
Op 25 juni heeft wederom een controle plaatsgevonden, waarbij een hengst werd aangetroffen in een schrale conditie en zonder schone en droge ligplek. De andere drie paarden waren verplaatst naar een andere (bij de LID bekende) locatie, en verkeerden wel in een goede conditie. Op basis van de situatie van de hengst is wederom een last onder bestuursdwang opgelegd. Tijdens een hercontrole op 29 juni bleek dat de drie overige paarden nog steeds in goede conditie verkeerden, en dat de hengst is verkocht door de eigenaresse.
Is het waar dat dit paard lange tijd «graatmager, zonder eten, smerig en in een dikke laag mest» dag en nacht binnen stond? Zo nee, kunt u aangeven hoe het betreffende dier gehouden werd?3
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat deze eigenaresse zeer recentelijk is beboet is voor de verwaarlozing van dit paard en dat er door de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) is «geadviseerd tot oplegging van een dwangsom per gestelde overtreding», waarop de eigenaresse bijna onmiddellijk het verwaarloosde paard heeft verplaatst naar een onbekende locatie, zodat controle door de LID onmogelijk werd gemaakt?4 Is het waar dat dit eerder dit jaar ook met andere paarden is gebeurd? Zo ja, hoe is het mogelijk dat terwijl er een toezichtstraject liep van de LID een of meer verwaarloosde paarden door de eigenaar konden worden verplaatst zodat de LID het zicht op deze paarden verloor? Zo nee, hoe zit het dan?
Er is recent geen boete opgelegd aan de eigenaresse. Wel is er proces-verbaal opgemaakt vanwege overtreding van het verbod op verwaarlozing (artikel 37 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren).
De eigenaresse heeft vanaf de eerste controle aangegeven dat zij de meeste paarden wilde verkopen. In het algemeen is het een houder toegestaan om dieren te verplaatsen of te verkopen, tenzij expliciet is opgenomen in het besluit tot last onder bestuursdwang dat dit niet mag. Een reden voor het opnemen van een dergelijke bepaling kan zijn dat er een medische behandeling is opgestart onder bestuursdwang die afgemaakt moet worden. In dit geval was dit echter niet noodzakelijk, en is de betrokkene niet ingeperkt in haar recht om de dieren te verkopen. De dieren die zij niet heeft verkocht, zijn op een bij de LID bekende locatie.
Kunt u een overzicht geven van de paarden die, na controle door de LID, door de betreffende eigenaresse gehouden werden de afgelopen maanden, welke dieren daarvan verplaatst zijn, en waarom en waarheen, en in welke conditie deze dieren verkeren?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat bijna vier maanden na de vondst van het ernstig verwaarloosde paard Pafos er door dezelfde eigenaar opnieuw één of meer paarden geruime tijd verwaarloosd lijken te worden? Acht u deze situatie toelaatbaar? Zo nee, wat bent u bereid hieraan te gaan doen?
Zie het antwoord op de vragen 2, 3 en 5 voor de feitelijke situatie van de aanwezige paarden.
Door regelmatige (her)controles van de LID van deze dieren wordt geprobeerd om dergelijke situaties te voorkomen. De situatie bij de controles was niet dermate ernstig dat het in bewaring nemen van de dieren gerechtvaardigd was, er is daarom gekozen voor een last onder dwangsom. Deze is gericht op de verbetering van de situatie.
Acht u het pakket aan bestuursrechtelijke maatregelen en handvatten om op te treden tegen dierenverwaarlozing afdoende? Zo ja, kunt u dit toelichten, in het licht van het verwaarloosde paard in Weert? Zo nee, wat bent u bereid hieraan te doen?
Ja. Het opleggen van een last onder bestuursdwang, zoals in deze situatie, is gericht op herstel. Na het opleggen van een last onder dwangsom heeft de eigenaresse in eerste instantie herstelmaatregelen getroffen.
In zeer ernstige situaties is het mogelijk op te treden door met spoed dieren in bewaring te nemen. Echter in dit geval was nog ruimte voor herstel door de eigenaresse. Het was niet gerechtvaardigd om de paarden met spoed in bewaring te nemen.
Wat vindt u ervan dat de verwaarlozing van het paard nu wellicht voortduurt op een onbekende locatie en dat controle niet meer mogelijk is?
De drie dieren die nog in bezit zijn van de eigenaresse zijn op een bij de LID bekende locatie, waardoor controle nog steeds mogelijk is.
De overige dieren zijn verkocht aan een andere eigenaar.
Is het waar dat overtreders die bestuursrechtelijke maatregelen opgelegd hebben gekregen en waarbij er regelmatig gecontroleerd wordt, in veel gevallen de vrijheid hebben om verwaarloosde dieren naar onbekende locaties te verplaatsen, zodat de gezondheid en conditie van de dieren niet meer gecontroleerd kan worden? Zo ja, acht u dit wenselijk? Zo nee, hoe zit het dan?
Het staat de eigenaar vrij om een dier te verkopen of te verplaatsen. Dit is slechts anders als in het besluit tot het opleggen van een last onder bestuursdwang opgenomen is dat dit niet is toegestaan gedurende een bepaalde periode. In deze zaak was daar geen aanleiding voor.
In dit geval is de LID op de hoogte van de huidige locatie van de paarden die de eigenaresse nog in haar bezit heeft. Als verplaatsen van het dier ertoe leidt dat de toezichthouder geen toezicht meer uit kan oefenen, dan is dat strafbaar. Zie ook het antwoord op vraag 10.
Het is overigens niet zo dat verplaatsen per definitie nadelig is voor het dier. De omstandigheden kunnen evengoed zeer verbeterd zijn voor het dier.
Deelt u de mening dat het strafbaar zou moeten worden om dieren waarvan is geconstateerd dat ze worden verwaarloosd te onttrekken aan het toezicht van de inspectiediensten, in ieder geval zolang de situatie niet aantoonbaar en aanzienlijk is verbeterd? Zo ja, bent u bereid op korte termijn de wettelijke mogelijkheid hiertoe te creëren? Zo nee, waarom niet en op welke wijze denkt u dan te kunnen voorkomen dat verwaarloosde dieren aan het zicht van de inspectiediensten worden onttrokken door de eigenaar?
Nee, er zijn voldoende wettelijke mogelijkheden om informatie te verkrijgen of op te treden als geen medewerking wordt verleend. Op grond van artikel 5:20, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is een ieder verplicht medewerking te verlenen aan de toezichthouder bij het uitoefenen van zijn bevoegdheden. Weigering van medewerking is strafbaar ingevolge artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht.
Een zeer lage straf voor ernstige dierenmishandeling |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «115 vogels sterven hongerdood»?1
Ja.
Is het waar dat genoemde problemen zich al in 2010 hebben voorgedaan? Zo ja, waarom is niet eerder ruchtbaarheid gegeven aan deze schrijnende zaak?
Het is niet aan mij om te communiceren over individuele strafzaken. Rechtspraak is in beginsel openbaar, daarnaast kan de rechter besluiten tot publicatie van een individuele zaak als straf.
Hebben naar uw mening de toezichthoudende instanties gefaald in deze kwestie? Zo ja, welke instanties hadden eerder in moeten grijpen om ernstig leed te voorkomen en waarom hebben ze dat nagelaten? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het bedrijf is meerdere malen gecontroleerd door de toenmalige AID. Daarbij zijn nooit welzijnsproblemen vastgesteld.
Is het waar dat het bedrijf Falconiformes inmiddels failliet is en geen activiteiten meer ontplooit? Zo ja, waarom is de website van het bedrijf nog steeds actief en wat kunt u zeggen van de huidige status van verleende vergunningen aan het bedrijf en/of de eigenaren? Zo nee, welke activiteiten ontplooit het bedrijf nog en met welke vergunning?
Ik heb begrepen dat het bedrijf sinds 15 mei 2012 failliet is en dat op dit moment wordt gewerkt aan de afwikkeling van het faillissement. Uit onderzoek van de NVWA is niet gebleken dat na 15 mei op het bedrijf nog vogels van Falconiformes aanwezig waren. Uit oogpunt van welzijn, diergezondheid of soortenbescherming is geen vergunning nodig voor de handel in vogels.
Is het waar dat de stagiair die 115 roofvogels de hongerdood liet sterven slechts een taakstraf heeft gekregen en dat zijn verzoek gehonoreerd is om niet psychisch/psychiatrisch te worden onderzocht met het oog op toekomstige jachtpraktijken en/of vuurwapenvergunningen? Zo ja, heeft de rechter dit verzoek gehonoreerd en waarom? Zo nee, wat kan dan de bron van betreffende berichten zijn en is de verdachte wel psychisch onderzocht?
De stagiair is veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk, met een vervangende hechtenis van 90 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, indien de taakstraf niet wordt verricht. Omwille van de privacy van betrokkene kan ik geen antwoord geven op de vraag over een eventueel verzoek van betrokkene om niet psychisch of psychiatrisch onderzocht te worden.
Kunt u aangeven of het Openbaar Ministerie (OM) voornemens is in beroep te gaan tegen de zeer lage straf? Zo ja, zal het OM zich ook inzetten om de verdachte een verbod op het houden van roofvogels en het verkrijgen van een jachtvergunning op te leggen? Zo nee, waarom niet?
De door de rechter opgelegde straf is in overeenstemming met de eis van het Openbaar Ministerie. Het Openbaar Ministerie ziet daarom geen reden om tegen de uitspraak in beroep te gaan. De strafeis is tot stand gekomen conform de hiervoor opgestelde richtlijnen.
Kunt u uitleggen welk redelijk doel het op grote schaal fokken en verhandelen van roofvogels dient? Zo ja, kunt u specifiek zijn in uw beantwoording? Zo nee, waarom is de vergunning daartoe dan toch afgegeven?
De overheid stelt randvoorwaarden aan het houden, fokken en handelen in dieren teneinde welzijn, gezondheid en soortenbescherming te borgen. Indien dieren met inachtneming van deze regels worden gehouden, gefokt of verhandeld dan wordt van overheidswege niet getoetst of het handelen in deze dieren een «redelijk doel» dient.
Zijn de opdrachtgevers van de bewuste stagiair ook geverbaliseerd en vervolgd? Zo ja, welke straffen zijn er opgelegd en acht u die toereikend om geen beroep aan te tekenen? Zo nee, waarom niet?
In het strafrechtelijk onderzoek is ook de eigenaar van de vogelfokkerij als verdachte gehoord. Deze eigenaar kon geen strafrechtelijk verwijt worden gemaakt wat betreft de verwaarlozing van de vogels. Daarom is alleen de verzorger vervolgd.
Deelt u de mening dat in zaken als deze aan verdachten niet meer zou mogen worden toegestaan de zorg voor dieren op zich te nemen of wapenvergunningen te verkrijgen? Zo ja, op welke wijze en termijn wilt u dat bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
De Flora- en faunawet biedt de mogelijkheid om een aanvraag voor een jachtakte te weigeren aan personen die in de twee jaar voorafgaand aan de aanvraag zijn veroordeeld voor het overtreden van de Flora- en faunawet of de welzijnsnormen van de Gezondheids- en welzijnswet dieren. Een korpschef kan een aanvraag om een jachtakte eveneens weigeren als er grond is om aan te nemen dat de aanvrager misbruik zal maken van zijn bevoegdheden of hij nalatig zal zijn te doen wat een goed jager betaamt bij de uitoefening van de jacht. Ik vind dat de wet daarmee voldoende mogelijkheden biedt om hierover een zorgvuldige afweging te maken.
Kunt u aangeven wat er met de resterende vogels is gebeurd na het faillissement van het bedrijf? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 4 zijn na het faillissement geen dieren meer aangetroffen bij Falconiformes.
Kunt u aangeven hoeveel bedrijven en particulieren in Nederland een vergunning hebben voor het fokken met roofvogels en welke omvang de handel in roofvogels heeft in en vanuit Nederland? Zo ja, kunt u specifiek zijn in uw beantwoording? Zo nee, waarom niet?
Er worden geen vergunningen verstrekt voor het fokken met roofvogels. Wel worden in sommige gevallen ontheffingen en EG-certificaten verleend voor het bezit respectievelijk de handel van bepaalde roofvogels.
Roofvogels en uilen kunnen zowel op bijlage A als B van de CITES-basisverordening (verordening (EG) nr. 338/97) staan. Dit betekent dat niet voor elke handelstransactie een certificaat noodzakelijk is. Daarnaast kunnen certificaten worden verstrekt die voor meerdere handelstransacties geldig zijn. Ook kunnen andere lidstaten dergelijke certificaten afgeven. Hierdoor kan ik de gevraagde aantallen niet geven.
Ik verwijs in dit verband naar de antwoorden op eerdere Kamervragen over het houden van roofvogels en uilen als huisdieren (Aanhangsel der Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 258).
De onhoudbare financiële problemen bij dierenasielen en –opvangcentra |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Heeft u gezien dat dierenasielen – zonder uitzondering – in grote financiële nood verkeren?1
Ik heb kennisgenomen van dit bericht.
Wat vindt u ervan dat opvangcentra gemiddeld € 40 000 tot € 70 000 euro in het rood staan op een gemiddeld jaarbudget van € 200 000 en dat hierdoor nu faillissementen dreigen? Deelt u de mening dat er sprake is van een groot probleem? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen inzicht in de financiële huishouding van de opvangcentra in Nederland. Indien deze informatie klopt dan is dit inderdaad zorgelijk voor deze centra.
Erkent u dat de dump van dieren en dieren die rondzwerven een maatschappelijk probleem vormen? Zo nee, wiens probleem vindt u het dan?
Het bestaan van zwerfdieren kan lokaal een probleem vormen. Ik acht een eventueel probleem met zwerfdieren een lokale aangelegenheid.
Erkent u dat dierenasielen en opvangcentra belangrijk werk verrichten door zich belangeloos in te zetten voor de opvang van gedumpte, afgestane en/of rondzwervende dieren?
Zij verrichten zeer belangrijk werk. Ik heb veel waardering voor deze asielen en centra en de vrijwilligers die zich inzetten voor deze dieren.
Erkent u tevens dat dierenasielen en -opvangcentra voor het overgrote deel, en vaak zelfs geheel, afhankelijk zijn van vrijwilligers?
Bij mijn weten is dit inderdaad vaak het geval.
Erkent u dat er niet of nauwelijks posten zijn waarop een dierenasiel of opvangcentrum kan bezuinigen, omdat al het geld gaat naar de opvang en de verzorging van de dieren?
Ik heb zoals gezegd geen inzicht in de financiële huishouding van asielen en opvangcentra.
Kunt u bevestigen dat gemeenten debet zijn aan de grote financiële problemen en dreigende faillissementen van opvangcentra, omdat zij consequent verzuimen hun wettelijke verplichting na te komen om de opvang van zwerfdieren 14 dagen lang te betalen?2 Zo ja, deelt u de mening dat gemeenten dierenasielen in een zeer hachelijke positie brengen, door ze wel de opdracht te geven om zwerfdieren op te vangen, maar ze vervolgens niet te betalen, omdat zij weten dat er toch wel financieel zal worden «bijgesprongen» door dierenwelzijnsorganisaties? Zo nee, waarom niet en wie acht u dan verantwoordelijk voor de financiële nood?
Omdat ik geen inzicht heb in de financiële huishouding van asielen en opvangcentra kan ik ook geen eenduidige oorzaak aanduiden voor de benoemde problemen. Mijn beeld is wel dat gemeentes verschillend omgaan met deze taak. De hoogte van de bijdrage van gemeentes aan de opvang van dieren verschilt.
De mate waarin sprake is van benodigde opvang voor dieren verschilt echter ook per gemeente. Dit is een lokale, autonome, afweging van de desbetreffende gemeente.
Kunt u bevestigen dat gemeenten jaarlijks bij elkaar zo’n € 90 miljoen aan hondenbelastingen innen, dat deze opbrengsten niet besteed worden aan de 7 500 honden, 24 000 katten en talloze andere dieren in opvangcentra maar verdwijnen in het potje «algemene middelen»?3 Zo ja, wat vindt u ervan dat gemeenten wel aan dieren willen verdienen, maar er geen geld aan uit willen geven? Zo nee, kunt aangeven hoeveel hondenbelasting er dan wel door gemeenten wordt geïnd en waar zij dit aan uitgeven?
Op basis van de begrotingcijfers zoals het Centraal bureau voor de statistiek deze verzameld blijkt dat voor 2012 gemeentes verwachten € 61 miljoen aan hondenbelasting te innen. Het uiteindelijke bedrag zal lager uitvallen omdat een deel oninbaar zal zijn. 294 van de 415 gemeentes heffen hondenbelasting. Zij vertegenwoordigen 81% van de Nederlandse bevolking. De hondenbelasting is een algemene belasting waarvan de opbrengst niet bestemd hoeft te worden, maar behoort tot de algemene middelen. Gemeentes zijn dan ook vrij in de besteding van deze gelden. De gemeenteraad besluit over de bestemming van de algemene middelen, op basis van de lokale behoeften. Dit is een autonome bevoegdheid van de gemeente, waarin het Rijk niet kan treden.
Deelt u de mening dat gemeenten hun verantwoordelijkheid moeten nemen voor de opvang van dieren? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat zij hun wettelijke plichten daadwerkelijk nakomen? Zo nee, waarom moeten burgers zich wel netjes houden aan de wet en hoeven gemeenten dat niet?
Gemeentes dienen invulling te geven aan de plicht neergelegd in artikel 8, lid 3, Boek 5, Burgerlijk Wetboek om een gevonden dier twee weken in bewaring te nemen. Indien een gemeente zich niet houdt aan deze wettelijke regels dan kan het college van B&W hierop aangesproken worden door de gemeenteraad.
Het ministerie heeft de afgelopen jaren samen met het Lectoraat welzijn van Dieren van Van Hall Larenstein en de Dierenbescherming meerdere keren een Gemeentelijke conferentie dierenwelzijnsbeleid georganiseerd voor gemeenteambtenaren en gemeentebestuurders. Tijdens deze conferenties is ook de opvangplicht van gemeentes op verschillende manieren aan de orde gekomen met als doel gemeentes te informeren over deze plicht.
Teneinde de gemeentes nader te informeren over de opvangplicht ben ik bereid om de VNG te vragen aandacht te besteden aan dit onderwerp door bijvoorbeeld extra informatie op de website van de VNG te plaatsen dan wel informatie hierover op te nemen in de nieuwsbrief van de VNG.
Kunt u uitleggen hoe u het zo ver heeft laten komen dat dierenasielen zonder uitzondering in grote financiële nood verkeren, terwijl de Kamer u in de motie van het lid Ouwehand al gewezen heeft op de problemen in de dierenopvang en u verzocht heeft met een oplossing te komen?4 Dacht u dat u de uitspraak van de Kamer, dat het aantal zwerfdieren moet worden teruggedrongen en er een plan van aanpak moet komen voor de opvang van dieren, niet serieus hoefde te nemen?
Zoals u heeft kunnen lezen in mijn brief met kenmerk TK 2011–2012, 28 286, nr. 540 is er wel degelijk sprake van meerdere maatregelen om het aantal achtergelaten dieren terug te dringen. Aan de motie wordt derhalve uitvoering gegeven. Ik zet mij vooral in om het ontstaan van zwerfdieren te voorkomen.
De opvang van bestaande zwerfdieren acht ik een lokale verantwoordelijkheid.
Wilt u garanderen dat er geen dierenasielen of -opvangcentra hoeven te sluiten vanwege financiële problemen die het gevolg zijn van gebrekkig overheidsbeleid en het niet nakomen van verplichtingen door gemeenten? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de opvang van dieren gegarandeerd blijft? Zo nee, waarom niet en wat gaat er dan gebeuren met de dieren die nu in de betreffende asielen zitten of daar terecht zouden komen?
Ik kan dergelijke garanties niet geven. Indien een bepaalde gemeente niet voldoet aan de wettelijke plicht tot opvang van dieren gedurende twee weken dan kan, zoals hiervoor aangegeven, de lokale overheid hierop aangesproken worden.
Zoals hiervoor aangemeld ben ik bereid de VNG te vragen nogmaals aandacht te besteden aan de plichten van gemeenten op het terrein van de opvang van dieren.
Bent u bereid de handel in dieren sterk te beperken en de handelaren in dieren mee te laten betalen aan het probleem van dump en opvang van dieren door een heffing in te voeren op de verkoop van dieren ten bate van een opvangfonds, zodat u eindelijk wel aan de slag gaat met de aangenomen motie? Zo nee, waarom mag een sector met een miljardenomzet als de dierenbranche van u wel geld verdienen aan dieren en hoeft zij niet mee te betalen aan de oplossing van de problemen die daar mede door ontstaan? Vindt u het normaal om een maatschappelijk probleem waar een commerciële sector een belangrijk aandeel in heeft volledig af te schuiven op vrijwilligers, donateurs en belastingbetalers?
De verantwoordelijkheid voor het voorkomen van het ontstaan van zwerfdieren ligt in de eerste plaats bij de houder van het dier.
Zoals u weet, werk ik aan het Besluit gezelschapsdieren en aan de uitvoeringsregels van de nieuwe Wet dieren. Met deze nieuwe regels beoog ik de bestaande regels voor de handel in gezelschapsdieren aan te scherpen.
Het ontwerpbesluit bevat onder andere een registratieplicht en verplichte opleiding voor alle handelaren en bedrijfsmatige fokkers van gezelschapsdieren (voorheen bestonden deze plichten alleen voor handelaren en bedrijfsmatige fokkers van honden en katten). Ook ben ik voornemens voorlichting bij de verkoop van een dier verplicht te stellen in dit besluit. In de uitvoeringsregelgeving onder de Wet dieren wordt het zich ontdoen van een dier aangemerkt als dierenmishandeling, zodat hier eenvoudiger tegen opgetreden kan worden en wordt het aantal diersoorten dat mag worden gehouden beperkt via de positieflijst.
Ik zet mij verder in voor een verplichte identificatie en registratie van honden en financier mede de voorlichting aan (potentiële) kopers via het LICG.
Met mijn beleid scherp ik de regels voor de handel dus reeds aan en vraag ik de sector ook om verdere investeringen in dierenwelzijn bijvoorbeeld door opleiding. Alvorens verdere maatregelen te overwegen wil ik eerst de effectiviteit van deze maatregelen bezien.
Het bericht dat de gemeente Almelo circussen weert met wilde dieren |
|
Han ten Broeke (VVD), Johan Houwers (VVD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Geen circussen met wilde dieren meer in Almelo»?1
Ja.
Op grond waarvan hebben de gemeenten Almelo, Heemskerk, Den Haag, Groningen en Amsterdam besloten dat circussen met wilde dieren niet langer zijn toegestaan?
Het is mij niet bekend of er bij alle genoemde gemeenten sprake is van een voorkeursbeleid. Uit de media ontstaat het beeld dat er zorgen zijn omtrent het welzijn van dieren of de herkomst van dieren of er zijn ethische overwegingen.
Zoals aangegeven in reactie op eerdere Kamervragen2 hebben gemeenten een autonome regelgevende bevoegdheid, die onder meer wordt begrensd door regelgeving op rijks- en provinciaal niveau. De Gezondheids- en welzijnswet voor dieren is gericht op maatregelen ter bevordering van het dierenwelzijn. Uit het gemeenterecht vloeit voort dat gemeenten in zo’n geval niet bevoegd zijn om vanuit een oogpunt van dierenwelzijn eigen regels over dieren te stellen.
Dit is bevestigd in een uitspraak van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State3.
Gemeenten hebben wel de bevoegdheid om met een ander oogmerk regels te stellen inzake dieren, mits deze regels niet in strijd zijn met de normen in de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. Gemeenten kunnen bijvoorbeeld regels stellen over circussen in het belang van de openbare orde of veiligheid.
Was er in alle gevallen sprake van een bedreiging van de openbare orde? Zo nee, deelt u de opvatting dat gemeenten dan niet bevoegd zijn om dergelijke besluiten te nemen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om de wet- en regelgeving zodanig aan te passen dat gemeenten op grond van voorkeursbeleid geen circussen meer kunnen weigeren als zij voldoen aan de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zowel de wetgeving als de rechtspraak hebben duidelijke kaders aangegeven.
Het houden van wallabies in Nederland en de onvermijdelijke tragedies die dit oplevert |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Is het u bekend dat er al dagen een ontsnapte – of met opzet vrijgelaten – wallaby door de Arnhemse bossen struint en dat er een zoekactie gestart zal worden om het dier te vangen?1
Ja. Het dier is inmiddels gevangen.
Bent u ervan op de hoogte dat er eerder deze maand ook al een wallaby gevangen is die uit een vakantiepark in Overijssel ontsnapt was? Heeft u kennisgenomen van de reactie van de algemeen manager van het Overijsselse vakantiepark, die stelde «Het leek een leuk idee, een wallaby op het vakantiepark, maar in praktijk pakte het idee minder goed uit»?2
Ja.
Erkent u dat je in Nederland dus zonder problemen exotische diersoorten als een kangoeroe aan kunt aanschaffen terwijl je geen idee hebt waar je eigenlijk aan begint? Zo ja, erkent u dat dieren daar de dupe van zijn? Zo nee, kunt u uiteenzetten welke voorwaarden er volgens u worden gesteld aan de verkoop van dieren?
De Bennettwallaby is geen op basis van de Europese CITES verordening beschermde diersoort. Dit dier wordt veelal hobbymatig gehouden. Op de website van het Landelijk Informatiecentrum Gezelschapsdieren valt informatie te lezen over het gedrag en de verzorging van wallaby’s.
Momenteel worden geen voorwaarden gesteld aan de verkoop van wallaby’s. Wel is in het voorgenomen Besluit gezelschapsdieren de plicht opgenomen om bij de verkoop van gezelschapsdieren schriftelijke informatie te verstrekken teneinde de koper in staat te stellen het dier zo goed mogelijk te verzorgen.
Hoe beoordeelt u de onderbouwde visie van Stichting AAP, die stelt dat het houden van wallaby's onvermijdelijk op een tragedie uitloopt voor mens en dier?3
In het kader van de Wet dieren wordt de positieflijst voor zoogdieren voorbereid. De Wageningen UR, Livestock Research (WUR), doet hiertoe onderzoek. Een onderdeel hiervan vormt een enquête over het gedrag en het welzijn van zoogdieren die door de houders van zoogdieren en deskundigen op het terrein van bepaalde zoogdiersoorten kan worden ingevuld. Ook voor wallaby’s kan informatie worden aangeleverd. Belangrijke stakeholders, waaronder stichting AAP, zijn benaderd om de enquête in te vullen.
Eerder is door de WUR wetenschappelijke informatie verzameld over het natuurlijke gedrag van zoogdieren. Deze informatie zal de WUR in samenhang met relevante en zoveel mogelijk wetenschappelijk onderbouwde informatie uit de enquête, per zoogdiersoort beoordelen op risico’s voor het houden van dieren. Ook hierbij zal onder meer Stichting AAP worden betrokken. Dit resulteert in een advies over plaatsing van zoogdiersoorten op de positieflijst.
Deelt u de mening dat kangoeroes geen huis- of hobbydieren zijn? Zo ja, wat gaat u doen om te voorkomen dat deze dieren als zodanig worden gefokt en verhandeld? Zo nee, kunt u toelichten waarom u vindt dat een wallaby, die veel levensruimte nodig heeft, een snelheid van 30 km per uur kan halen, niet plekzindelijk is en dus overal uitwerpselen achterlaat, en ook agressief kan zijn, wél geschikt is om als huisdier te houden?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u uiteenzetten wat het kost om de wallaby te vangen en de rest van zijn leven te verzorgen? Wie gaat dat betalen? Geeft u toe dat de eigenaar waarschijnlijk niet achterhaald zal kunnen worden, omdat u een registratie- en identificatieplicht voor dieren niet nodig vindt? Geeft u dan ook toe dat de belastingbetaler moet opdraaien voor de gevolgen van uw gebrekkige beleid op het gebied van gezelschapsdieren? Zo nee, hoe zit het dan?
De gemeente Arnhem heeft de nodige inspanningen verricht om de wallaby te vangen. Op basis van het Burgerlijk Wetboek hebben gemeenten de plicht om een gevonden dier gedurende twee weken op te vangen, teneinde de eigenaar van een dier te kunnen achterhalen. De voormalige eigenaar van de wallaby heeft zich gemeld en de kosten van het vangen en opvangen van de wallaby zullen door de gemeente Arnhem op hem worden verhaald. Deze persoon heeft afstand gedaan van zijn dier.
Kunt u uiteenzetten wat er met de ontsnapte wallaby zal gebeuren als deze gevangen is? Deelt u de mening dat dit sociale dier niet zomaar bij een particulier kan worden ondergebracht maar een goede plek verdient waar zoveel mogelijk in zijn natuurlijke behoeften kan worden voorzien, bijvoorbeeld bij Stichting AAP? Zo ja, op welke wijze zorgt u ervoor dat dit ook daadwerkelijk gaat gebeuren, en zorgt u voor de financiële middelen die nodig zijn voor een goede opvang van het dier?
De wallaby is door de gemeente Arnhem op zorgvuldige wijze geplaatst bij een particulier die ook andere Bennettwallaby’s houdt. Volgens de laatste berichten maakt de wallaby het goed. Hij is opgenomen in de groep.
Kunt u uiteenzetten hoeveel kangoeroes er in Nederland jaarlijks worden verhandeld en hoeveel kangoeroes er gehouden worden door handelaren, particulieren, kinderboerderijen en andere instellingen? Hoeveel wallaby's worden er jaarlijks gefokt in ons land? Hoeveel fokkers van en handelaren in kangoeroes zijn gevestigd in Nederland? Worden er kangoeroes naar en van Nederland geëxporteerd? Is daarbij ook sprake van wildvang? Zo nee, hoe kan het dat u helemaal geen zicht heeft op de handel in deze dieren?
De handel in beschermde kangoeroes wordt geregeld door de Europese CITES verordening. Dienst Regelingen heeft voor de handel in beschermde kangoeroes geen vergunningen of certificaten afgegeven. Voor de niet-beschermde kangoeroesoorten, waaronder de Bennettwallaby, bestaat geen vergunningenplicht.
Dierentuinen moeten op grond van de Europese dierentuinenrichtlijn die in het Dierentuinenbesluit is geïmplementeerd, over een bijgewerkt dierregister beschikken. Gegevens over dierentuincollecties hoeven niet aan mij te worden verstrekt.
Legbatterijeieren die ondanks verbod nog steeds in Nederland verkocht worden |
|
Henk van Gerven |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Is het waar dat in Europa nog 47 miljoen kippen (zo’n 14%) in legbatterijen zitten? Is dit een reële schatting of zijn er aanwijzingen dat dit getal nog wel eens hoger kan zijn1?
Krachtens artikel 5, lid 2 van Richtlijn 1999/74/EG van de Raad moeten lidstaten er zorg voor dragen dat het houden van kippen in legbatterijen vanaf 1 januari 2012 verboden is. Zoals al gemeld aan uw Kamer (TK 31 923 nr. 28) is het verscheidene bedrijven in 13 EU-lidstaten niet gelukt om tijdig om te schakelen naar verrijkte kooien of andere toegestane huisvestingssystemen.
Volgens gegevens door de lidstaten aangeleverd zitten er momenteel nog ca. 45 miljoen legkippen in legbatterijen. Dit is inderdaad een kleine 14% van het totale aantal legkippen in de EU.
Is het waar dat 70 á 80% van de Italiaanse eieren nog afkomstig is uit legbatterijen? Zo nee, welk percentage dan? Waar baseert u uw cijfers op en hoe verklaart u dit cijfer uit Italië?1
Op basis van cijfers van februari jl., door Italië aangeleverd, is naar schatting ca. 45% van de Italiaanse eieren nog afkomstig uit legbatterijen.
Welke concrete acties heeft u ondernomen om de motie van het lid Van Gerven c.s. over een importverbod van legbatterijeieren uit te voeren?2
In reactie op de motie Van Gerven c.s. (TK 31 923, nr. 24) heb ik in mijn brief van 10 november 2011 (TK 31 923, nr. 25) mijn inzet geschetst en reeds aangegeven dat het niet toegestaan is om producten uit derde landen die niet volgens onze eisen van diervriendelijkheid en dierenwelzijn zijn geproduceerd aan de EU-grens tegen te houden. Dit vloeit voort uit het basisbeginsel van de Wereldhandelsorganisatie (WTO), dat er geen onderscheid gemaakt mag worden tussen «soortgelijke» producten op basis van de productiemethode.
Zoals aangegeven in het BNC-fiche over de EU-strategie dierenwelzijn (TK 22 112, nr. 1370) zal ik de Commissie vragen in haar verslag t.z.t. over de effecten van de internationale dierenwelzijnsactiviteiten op de concurrentiepositie van Europese veehouders ook in te gaan op de relatie met derde landen en aan te geven of en welke vervolgstappen dit tot gevolg zou moeten of kunnen hebben in relatie tot de handelspartners.
Kunt u bevestigen dan wel ontkennen of het waar is wat een expert eierhandel1 zegt, namelijk dat alle producenten met legbatterijeieren werken, ook in Nederland, en dat er 90% kans is dat men een verwerkt product zoals cake of pasta met legbatterijeieren in een Nederlandse winkel koopt? Waarop baseert u dit precies?
Nee. De Nederlandse eiproductenfabrikanten (producenten van eiproduct: (gedroogd) heelei, eigeel, eiwit) verwerken nog slechts in zeer beperkte mate eieren uit legbatterijen. Het betreft namelijk alleen legbatterijeieren die afkomstig zijn van het kleine aantal Nederlandse legbatterijbedrijven (»knelgevallen») dat nog tot uiterlijk 1 juli a.s. legbatterijeieren mag produceren en deze eieren alleen gekanaliseerd aan de Nederlandse eiproductenfabrikanten af mag zetten. Na 1 juli zullen de Nederlandse eiproductenfabrikanten dus géén legbatterijeieren afkomstig uit de EU meer verwerken. Nederlandse eiproductenfabrikanten voeren nauwelijks grondstof in uit derde landen.
Welk aandeel van de eiproductenfabrikanten in andere EU-lidstaten nog legbatterijeieren verwerkt is mij niet bekend. Er zijn hier geen Europese cijfers over beschikbaar.
Vanuit derde landen worden er eieren en eiproducten in de EU ingevoerd. Deze zullen overwegend afkomstig uit legbatterijen zijn. Deze eieren en eiproducten komen voornamelijk uit de VS en Argentinië. In 2011 werd er 26 456 ton (GATT equivalent ei in de schaal) aan eieren en eiproducten in de EU ingevoerd. Nederland heeft van dit totaal slechts 0,4% ingevoerd. Wat de uiteindelijke bestemming is van deze eieren en eiproducten en in welke eindproducten ze in de winkelschappen terecht komen, is mij niet bekend.
Hoe groot de kans is dat in een eindproduct (zoals cake of pasta) in een Nederlandse winkel legbatterijeieren verwerkt zijn, kan ik niet nauwkeurig bepalen. De internationaal opererende voedingsmiddelenindustrie kan immers ingrediënten uit de EU maar ook van buiten de EU betrekken. En de in Nederland of in de EU geproduceerde eindproducten (zoals cake of pasta) kunnen op hun beurt zowel binnen Nederland, binnen de EU of daarbuiten in de winkelschappen terecht komen.
Al sinds 2003 verkopen Nederlandse grootwinkelbedrijven geen tafeleieren meer die geproduceerd zijn in legbatterijen. Daarnaast hebben de bij het Centraal Bureau Levensmiddelen (CBL) aangesloten supermarktorganisaties in de
inkoopvoorwaarden voor huismerkartikelen voor hun leveranciers opgenomen dat indien ei verwerkt is in bereide producten dit scharreleieren moeten zijn. Bij producten waarin het ingrediënt meer dan 5% ei of eiproduct bedraagt of als ei of eiproduct een «kenmerkend ingrediënt» is van het product (bijvoorbeeld pasta met ei), dan stellen supermarktorganisaties voor hun huismerkartikelen de inkoopvoorwaarde dat het product 100% scharreleiproduct moet bevatten. Dit wordt gecontroleerd door private kwaliteitssystemen waar toezicht op wordt gehouden door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).
In welke mate zijn met legbatterijeieren bereide producten in de Nederlandse winkels te koop? In welke mate verwerken Nederlandse producenten legbatterijeieren in hun producten? Welke controle en welke informatieverzameling is hier op? Welke contacten heeft u met Nederlandse producenten en grootwinkelbedrijven om gebruik van batterijeieren te ontmoedigen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe liggen in uw onderbouwde opinie de juridische mogelijkheden tot het instellen van een verkoopverbod in Nederland voor legbatterijeieren, ook die in verwerkte producten?
Ik verwijs u naar de reactie die ik eerder gaf op de motie Van Gerven/Ouwehand in mijn brief van 19 december 2011 (TK 21 501 32, nr. 26).
Zoals eerder aangegeven (TK 31 923 nr. 28) neemt dit niet weg dat batterijeieren voor industrieel gebruik in beginsel alleen worden verwerkt in de lidstaat waar de eieren worden geproduceerd (tenzij op basis van een bilaterale afspraak vanwege gebrek aan verwerkingscapaciteit, verwerking in een andere lidstaat plaatsvindt.) Dit vloeit voort uit de eisen die de Commissie heeft gesteld in het kader van de verlate omschakeling van legbatterijbedrijven. Daarom zijn in de actie- en handhavingsplannen die de lidstaten bij de Europese Commissie hebben ingediend traceringsregimes opgenomen.
Voorts zijn er geen mogelijkheden voor een verkoopverbod in Nederland op legbatterijeieren en verwerkte producten, waarin legbatterijeieren of producten van legbatterijeieren zijn verwerkt, die zijn geïmporteerd uit derde landen. Zoals eerder aangegeven is het volgens de regels van de WTO niet toegestaan onderscheid te maken tussen «soortgelijke» producten op basis van de productiemethode.
De consument kan uiteraard op basis van keur- of kenmerken zelf een keuze maken voor producten waarin eieren uit een bepaald soort huisvestigingssysteem verwerkt zijn.
Bent u bereid om over te gaan tot verplichte ontmoedigende labeling van producten waarin legbatterijeieren verwerkt zijn? Zo nee, waarom niet? Welke hobbels ziet u hierbij?
Zoals ik u tijdens het Algemeen Overleg van 14 december jl. op een vraag van gelijke strekking heb aangegeven vind ik dergelijke regels voor (ontmoedigende) etikettering niet passend. De producten die in de winkelschappen liggen, behoren te voldoen aan de geldende wettelijke vereisten. Voor producten die aan deze vereisten voldoen, past geen ontmoedigende etikettering.
Zoals al aangegeven kan de consument uiteraard op basis van keur- of kenmerken zelf een keuze maken voor producten waarin eieren uit een bepaald soort huisvestigingssysteem verwerkt zijn.
Haringpromotiecampagnes op basisscholen |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Wat vindt u ervan dat een commerciële instantie als het Nederlands Visbureau, die de missie heeft de vraag naar vis op de Nederlandse markt te vergroten, een campagne is begonnen onder basisschoolleerlingen onder de naam «haringsmaaklessen», waarin lokale vishandelaren zonder onderwijservaring worden aangespoord om in een smaakles haring te promoten onder kinderen, omdat is gebleken dat meer dan de helft van de haringeters 50 jaar of ouder is?1
Hiervan heb ik kennis genomen. Scholen kunnen zelf bepalen of ze externe organisaties willen betrekken bij hun lesprogramma en of ze gebruik willen maken van het «materiaal» dat door deze organisaties wordt aangeboden.
Gerenommeerde onderwijsondersteuners in het veld van educaties hebben wel een interne kwaliteitskeurmerk en stimuleren de inzet van kwalitatief goed (inhoudelijk en didactisch) materiaal bijv. Gezondheidseducatie (via Centrum Gezond Leven), Natuur en Milieu Educatie (Kwaliteitsmeter NME/ www.groengelinkt.nl). Organisaties zijn niet verplicht daar gebruik van te maken. De campagne «haringsmaaklessen» is overigens géén onderdeel van de door de overheid ontwikkelde «Smaaklessen». Die smaaklessen scoren zowel bij de kwaliteitsmeter NME en bij keurmerk van CGL positief op kwaliteit en inhoud.
Vindt u het verantwoord dat kinderen op de basisschool enthousiast worden gemaakt voor producten die verbonden zijn met veel dierenleed, aantasting van het mariene ecosysteem en overbevissing? Zo ja, kunt u uitleggen waarom? Zo nee, op welke termijn en wijze gaat u hiertegen maatregelen treffen?
Scholen zijn volledig vrij om gebruik te maken van de «haringsmaaklessen». In de kerndoelen primair onderwijs (nr. 39, 41 en 42) is opgenomen dat scholen aandacht dienen te besteden aan natuur, milieu en duurzaamheidaspecten. Scholen bepalen zelf op welke manier zij hier in hun lessen vorm en inhoud aan geven. Scholen kunnen deze aspecten dus ook betrekken bij de «haringsmaaklessen», al dan niet in combinatie met ander lesmateriaal en/of de reguliere methode.
Kunt u bevestigen dat het Nederlands Visbureau indirect gesteund wordt met subsidies, omdat het onderdeel uitmaakt van het deels door de overheid gefinancierde Productschap Vis? Kunt u uiteenzetten om hoeveel directe en indirecte subsidies het gaat? Vindt u het verantwoord om de belastingbetaler te laten meebetalen aan de promotie van het eten van vis, terwijl de ecologische situatie zo nijpend is en zelfs de Gezondheidsraad al concludeert dat er niet genoeg vis in de zee zit voor het advies «twee keer per week vis»?
Het Visbureau heeft twee subsidies gekregen uit het Europese Visserijfonds (EVF). Het EVF verlangt een evenwichtige balans in de ondersteuning van maatregelen ter verduurzaming van de visserij en aquacultuur, innovatie en promotie. Promotie is louter en alleen bedoeld ter ondersteuning van de verduurzaming van de visserij. Met oog op hierop is tweemaal een subsidie van 7 ton toegekend aan het Visbureau, in 2008 en in 2011. Hiervoor geldt dat 50% van de financiering van de Europese Commissie afkomstig is en 50% nationaal. De toekenning is tot stand gekomen in nauwe samenwerking met de Commissie.
Over de ecologische situatie heb ik heuglijk nieuws. Het haringbestand in de Noordzee is sinds haar nijpende toestand enkele jaren geleden weer ruimschoots binnen biologisch veilige grenzen. Volgens de internationale biologen van de International Council for the Exploration of the Sea (ICES) wordt het haringbestand momenteel onder het maximaal toegestane duurzame niveau (Maximaal Duurzame Opbrengst – MSY) geëxploiteerd. De vangstmogelijkheden kunnen veilig verhoogd worden. Er is dus geen sprake van overbevissing van de haring. De visserij op Noordzee (maatjes) haring is gecertificeerd op basis van het Marine Stewardship Council.
Kunt u bevestigen dat de educatieve film die onderdeel uitmaakt van de «smaakles», waarin «Harrie Haring» vertelt over de vangst, historie en de gezondheidsaspecten van haring, geen informatie verschaft over zorgwekkende toestand van onze oceanen en visbestanden, de schade aan het mariene ecosysteem en overbevissing van visbestanden door de visserijsector? Zo ja, vindt u het verantwoord dat basisschoolleerlingen eenzijdig worden geïnformeerd door instanties die enkel een product willen kunnen promoten? Zo nee, kunt u specifiek uiteenzetten welke informatie er wordt verstrekt over de toestand van de oceanen en haar visbestanden, de visserijsector en de gevolgen van de huidige visserijactiviteiten?
De educatieve film beschrijft de haringvangst op de Noordzee. Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven, betreft het hier de promotie van een duurzame visvangst. Het is aan de school hoe breed zij leerlingen willen informeren en of zij het in combinatie met andere leermiddelen inzetten. De school maakt hierin zelf afwegingen.
Deelt u de mening dat scholen een belangrijke rol kunnen spelen bij de ontwikkeling van kennis en bewustzijn van kinderen en jongeren over de zorg voor dieren, natuur en milieu? Deelt u de mening dat daarin geen plaats is voor eenzijdige, commerciële promotiecampagnes voor een ecologisch omstreden product?
In de kerndoelen primair onderwijs is opgenomen dat scholen aandacht dienen te besteden aan kennis van natuur en het met zorg omgaan met het milieu. Scholen kunnen zelf invulling geven op welke wijze zij dit zullen doen (al dan niet met inzet van externe organisaties), waardoor het per school kan verschillen op welke wijze zij aandacht zullen besteden aan de door u genoemde aspecten. Om scholen hierbij – incidenteel – te ondersteunen zet het Kabinet het programma Natuur- en Milieueducatie in.
Kunt u uiteenzetten of u op enige manier betrokken bent geweest bij de ontwikkeling van het promotiemateriaal van het Nederlands Visbureau dat door basisscholen gebruikt wordt als onderwijsmateriaal? Zo nee, kunt u uiteenzetten hoe het kan dat dit eenzijdige lesmateriaal voldoet aan de regels en voorwaarden waaraan onderwijsmateriaal voor basisscholen moet voldoen?
Neen. Bij AMvB zijn de kerndoelen vastgesteld, scholen bepalen zelf op welke wijze zij de kerndoelen zullen halen.
Deelt u de mening dat jonge kinderen recht hebben op structurele, onafhankelijke educatie over natuur en milieu, waaronder de toestand van de oceanen en welke rol de visserij daarin speelt, en dat de promotie van visconsumptie door commerciële instanties geen onderdeel zou moeten uitmaken van het lespakket? Zo ja, op welke termijn gaat u maatregelen treffen om herhaling hiervan te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie de antwoorden op vragen 5 en 6.
Kunt u uiteenzetten welke middelen er nog beschikbaar zijn voor natuur- en milieueducatie op scholen en hoeveel daarvan door u is wegbezuinigd? Kunt u ook aangeven hoe deze situatie vanaf 2013 zal zijn? Bent u bereid natuur- en milieueducatie beter te verankeren in het curriculum van het basis- en voortgezet onderwijs door bredere opname hiervan in de kerndoelen, toetsing van de kerndoelen en door het verbeteren van natuuronderwijs in het onderwijsprogramma van de PABO? Zo nee, met welk argument denkt u onder meer de verantwoordelijkheid voor duurzame consumptie bij de consument neer te kunnen leggen als u eenzijdige commerciële promotie van ecologisch omstreden producten geen strobreed in de weg legt en niet investeert in onafhankelijke educatie over natuur, milieu en dierenwelzijn?
In de periode 2008–2011 is een interdepartementaal programma NME uitgevoerd dat een totaalbudget van € 5 miljoen per jaar had, en daarnaast een programma Leren voor Duurzame Ontwikkeling met een budget van € 4,95 miljoen per jaar. In 2012 zijn deze programma’s samengevoegd in een overgangsjaar, met een werkbudget van € 5,5 miljoen.
Voor de periode 2013–2016 heeft het Kabinet toegezegd een visie en uitvoeringskader in uw Kamer neer te leggen. De voorbereidingen zijn hiervoor in volle gang, maar ik kan u nog geen indicatie geven van de beschikbare middelen.
Wat betreft verankering van NME in het curriculum heb ik u bericht in de nota Natuur en Milieu-Educatie (NME): «Kiezen, leren en meedoen, naar een effectieve inzet van Natuur- en Milieu-Educatie in Nederland 2008–2011», dat de huidige kerndoelen en eindexamenprogramma’s scholen voldoende aanknopingspunten bieden om in hun lessen aandacht te besteden aan natuur, milieu en duurzaamheid. Daarbij zijn onder de noemer van genoemde programma’s NME en Leren voor Duurzame Ontwikkeling veel activiteiten ondernomen (zie o.a. www.lerenvoorduurzameontwikkeling.nl en www.nme.nl), waaronder ook een netwerk Duurzame PABO. De activiteiten zijn afgestemd op de algemene onderwijsontwikkelingen en scholen nemen op basis van eigen keuzes en prioriteiten daaraan deel.
Door het ministerie van OCW is aangegeven, dat er incidenteel 0.13 miljoen Euro beschikbaar zou komen voor specifieke NME-projecten. Deze projecten zijn inmiddels uitgevoerd door het Christelijk Pedagogisch Studiecentrum (CPS).
De Pabo’s hebben voor alle vakken op de pabo, waaronder het vak natuur en techniek, kennisbases ontwikkeld. De kennisbasis beschrijft wat op elke pabo minimaal aangeboden wordt. De Commissie Kennisbasis heeft in het advies «Een goede basis» onder andere de kennisbasis natuur en techniek beschreven en adviseert om deze kennisbasis ook te toetsen met een landelijk ontwikkelde toets. Op deze manier wordt geborgd dat alle Pabo’s in het curriculum kennis overdragen over natuuronderwijs.
Overigens wordt het door de overheid ontwikkelde programma Smaaklessen na het schooljaar 2012/2013 beëindigd.
Plofkippen en het Beter Leven Keurmerk |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kent u het artikel «Wakker Dier jaagt op plofkip»?1
Ja.
Deelt u de mening dat een volledige overstap naar kip met Beter Leven sterren (minimaal 1 ster) door A-merken en supermarkten een positieve ontwikkeling zou zijn?
Ik constateer dat een aantal producenten van A-merken overstapt op kip met het Beter Leven Kenmerk. Ook een aantal retailers heeft kip en andere vleesproducten met het Beter Leven Kenmerk of vergelijkbare ken- of keurmerken in hun schap liggen. Dat vind ik een goede ontwikkeling. Zoals ik in mijn visie op de veehouderij (TK 28 973, nr. 85) heb aangegeven, is een ketengestuurde verduurzaming de sleutel voor toekomstbestendige agroketens die draagvlak hebben in de samenleving. Het initiatief hiervoor ligt bij de retail en de verschillende agroketens.
Een veranderende consumentenvraag en publieke opinie en de invloed van kritische maatschappelijke organisaties bieden kansen voor de retail om in samenwerking met de ketenpartijen nieuwe producten op de markt te brengen die maatschappelijk gewaardeerd worden. De meeste retailers en belangrijke partijen in de vleesketens hebben in het kader van de commissie Van Doorn (Verbond van Den Bosch) afspraken gemaakt over de verduurzaming van de pluimveevlees- en andere vleesketens en het aanbieden van duurzamer geproduceerde producten in de winkelschappen. Ik onderschrijf deze aanpak.
Kunt u aangeven wat de overheid zou kunnen leren van de campagnes van Wakker Dier, gezien het feit dat zij lijken te kunnen bewerkstelligen waar de Kamer al jaren op aandringt: een snelle verduurzaming van het winkelschap?
Grootschalige mediacampagnes die bedoeld zijn om de consument te beïnvloeden in zijn voedselkeuze in de winkel zijn primair de taak van de NGO’s, zoals Wakker Dier en het bedrijfsleven zelf. De verduurzaming van het winkelschap vindt in dit spanningsveld van bedrijfsleven en NGO’s al plaats. Dit is een maatschappelijk proces waar de overheid niet actief in hoeft te interveniëren. Ik juich initiatieven toe waarbij het bedrijfsleven samenwerkt met NGO’s om deze verduurzaming te bewerkstelligen. Het «Beter Leven Kenmerk» van de Dierenbescherming is hier een voorbeeld van.
Wie heeft de regierol om de retail (en A-merkfabrikanten) te stimuleren op zo’n kort mogelijke termijn de Beter Leven kenmerk 1-ster kip als minimumnorm in het supermarktschap te positioneren en wat is uw rol hierin?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat bij het vetmesten van «plofkippen» vele malen meer antibiotica wordt gebruikt dan bij langzamer groeiende rassen als Volwaard en kippen met een Beter Leven kenmerk 1-ster?
Er zijn inderdaad signalen dat bij langzamer groeiende rassen minder antibioticum wordt gebruikt. Op dit moment zijn er nog geen wetenschappelijke gegevens bekend waar harde conclusies aan te verbinden zijn.
Het productschap Pluimvee en Eieren (PPE) heeft het initiatief genomen om een inventariserend onderzoek te doen naar houderijsystemen in de vleeskuikensector onder andere met betrekking tot het antibioticumgebruik. Het onderzoeksrapport verschijnt in de zomer 2012.
Kunt u een inschatting maken hoeveel reductie in antibioticagebruik bewerkstelligd zou kunnen worden met een overstap van de vleeskuikenindustrie naar een langzamer groeiend ras met een Beter Leven kenmerk 1-ster?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u deze reductie bekijken in het kader van uw doelstelling met betrekking tot antibioticareductie die vooralsnog moeizaam tot stand komt? Welk deel van uw doelstelling zou gerealiseerd worden bij een gehele omschakeling van de vleeskuikensector van de huidige gangbare «plofkip» naar een langzamer groeiend ras onder label van het Beter Leven kenmerk 1-ster?
Zie antwoord vraag 5.
Is het mogelijk om in een vorm van etiketteringsverplichting op kipproducten of andere communicatie richting consumenten aandacht te besteden aan het extreem en onverantwoord hoge antibioticagebruik van «plofkippen» ten opzichte van langzamer groeiende rassen?
Er bestaan op dit moment geen Europese richtlijnen of verordeningen, die een verplichte etikettering op kipproducten met een vermelding van antibioticagebruik voorschrijven. De consument kan op basis van keur- of kenmerken die de kwaliteit van het kippenvlees aangeven zelf een keuze maken in de winkel voor wat betreft het soort kippenvlees en/of het houderijsysteem.
Kunt u in het licht van de Nota Dierenwelzijn en Diergezondheid, waarin wordt gesproken over «2
In het kader van het Welfare Quality-onderzoek heeft Wageningen UR de mobiliteit van vleeskuikens van een groot aantal koppels gemeten. De metingen zijn 1 tot 5 dagen voor de afvoer naar het slachthuis verricht. Op een schaal van 0 tot 5 zijn 8% van de kuikens van gangbare rassen ingedeeld in schalen 0 en 1 (goede mobiliteit), 35% in schaal 2 (redelijk goede mobiliteit/ lichte afwijking), 49% in schaal 3 (duidelijk afwijkende loopwijze) en 8% in schalen 4 en 5 (kuikens hebben veel moeite eten en drinken te bereiken of kunnen zich niet meer voortbewegen).
Kunt u in het licht van de Nota Dierenwelzijn en Diergezondheid, waarin wordt gesproken over «ongewenste erfelijke gebreken als misstanden van de fokkerij», aangeven of het klopt dat u hieronder ook de gangbare vleeskippen (plofkippen) schaart en deze dus in uw visie een «ongewenst erfelijk gebrek» hebben en u deze typeert als een «misstand»?
Bij een aanzienlijk deel van de vleeskuikens van gangbare rassen treedt aan het einde van de mestperiode een vermindering op van de mobiliteit (zie antwoord op vraag 9). Dit vind ik een zorgelijke situatie. Een verslechterde mobiliteit komt vaker voor bij gangbare rassen dan bij langzaam groeiende rassen. De topsector Agro&Food en de in het kader van de Uitvoeringsagenda duurzame veehouderij opgerichte Initiatiefgroep Duurzame Fokkerij stellen kennis- en innovatieprogramma’s in de fokkerij op waarbij onder andere ingezet wordt op de ontwikkeling van duurzamere vleespluimveerassen. Ik zal deze problematiek bij deze platforms onder de aandacht brengen.
Kunt u een inschatting maken in welk deel van de overheidskantines nog «plofkip» geserveerd wordt?
In de huidige criteria voor de inkoop van de catering is de eis van minimaal 40% biologische producten of producten met andere duurzaamheidskenmerken (waaronder dierenwelzijn) opgenomen. De eis is niet nader gespecificeerd naar productgroep. De cateraar mag zelf invullen hoe de 40% gevuld wordt. Het is dus niet te zeggen in welk deel van de overheidskantines nog gangbaar pluimveevlees geserveerd wordt. Op dat niveau vindt ook geen monitoring plaats. Uit de rapportage Monitor Duurzaam Inkopen 2010 (u toegezonden als bijlage bij de brief van 24 juni 2011 van de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, TK 2010–2011, 30 196, nr. 141) blijkt overigens dat bij vrijwel 100% van de inkopen van catering de eisen van duurzaam inkopen worden toegepast (99,3% volgens de monitor, zie pagina 31 van genoemde rapportage).
Bent u bereid om maatregelen te nemen zodat kantines van overheidsinstanties omschakelen van plofkip naar diervriendelijkere en gezondere kip met Beter Leven kenmerk sterren?
Momenteel vindt een actualisatie van de criteria voor de catering plaats. Deze actualisatie bevindt zich in de afrondende fase. Daarin worden nieuwe criteria rondom dierenwelzijn voorgesteld die cateraars in de gelegenheid stellen te kiezen voor diervriendelijker producten, waaronder producten van het Beter Leven-kenmerk. De cateraar blijft, in overeenstemming met het Advies Duurzaam Inkopen van VNO-NCW, vrij in zijn keuze hoe hij het percentage duurzaamheid invult. De herziening van de criteria zal cateraars naar verwachting meer stimuleren om diervriendelijkere producten op te nemen in het assortiment.
Koeien die dansend de wei in gaan |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Werd u ook zo vrolijk van de nieuwsberichten, foto’s en commercials van koeien die dartelend de eerste keer de wei in gingen?1
De initiatieven van de zuivelsector om weidegang te bevorderen en daar meer publicitaire aandacht aan te geven vind ik een positieve ontwikkeling. Weidegang komt op diverse punten tegemoet aan de behoefte van de koe om haar natuurlijk gedrag te kunnen vertonen. En ja, ik werd ook vrolijk van de beelden.
Deelt u de mening dat de uitbundigheid waarmee de dieren de eerste keer de wei in gaan levendig bewijs is dat het jaarrond opstallen van koeien niet in het belang van de koeien is?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat vermindering van de weidegang als gevolg van de schaalvergroting in de melkveehouderij een zorgelijke ontwikkeling is, die ten koste gaat van maatschappelijk draagvlak, dierenwelzijn, diergezondheid en bedrijfseconomische perspectieven van melkveehouders? Zo nee, waarom niet?
Weidegang is een belangrijk thema van de partners in de Duurzame Zuivelketen. Friesland Campina en andere zuivelbedrijven hebben in 2011 mooie initiatieven met stimulerende maatregelen ontplooid om verreweg het grootse gedeelte van de Nederlandse melkkoeien tijdens de zomermaanden in de wei te laten grazen. Juist omdat een goede uitstraling ook in het belang van de zuivelketen is. Verplichten van weidegang acht ik ongewenst, het is aan de partners in de keten om aan weidegang invulling te geven, zoals ook gebeurt.
Deelt u de mening dat weidegang gezonder is voor de koeien, dat het beter is voor de bedrijfseconomie, dat de uitstraling van het boerenbedrijf verbetert en dat het mooier is voor het landschap?2 Zo ja, bent u bereid om weidegang verplicht te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het voorkomen van mastitis en klauw- en pootproblemen bij melkkoeien in Nederland |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Melkveehouders geven koe sneller pijnbestrijding»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het massaal (moeten) inzetten van pijnbestrijders in de melkveehouderij een zorgelijke ontwikkeling is? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Naar mijn mening is het voorkomen van ziekten altijd beter dan genezen. Als een dier echter eenmaal ziek is geworden, is het vanuit dierenwelzijnsoogpunt een goede zaak dat er aan pijnbestrijding wordt gedaan.
Pijnbestrijding bij dieren is de verantwoordelijkheid van de dierenarts en de veehouder. Het volgen van het gebruik van pijnstilling bij dieren is niet in de eerste plaats de taak voor de overheid maar eerder voor de beroepsvereniging van de dierenartsen en de veehouderijsector zelf. Ik beschik daarom niet over dergelijke cijfers.
In de melkveesector is men op basis van productschapsregelgeving verplicht om te werken met een bedrijfsgezondheidsplan. Het preventief diergezondheidsmanagement is daarmee in het kader van het beleid voor antibioticagebruik in de veehouderij verplicht onder de aandacht van veehouder en dierenarts gebracht. Het mes snijdt daarmee aan twee kanten, gezonde dieren hebben geen antibiotica noch pijnstillers nodig.
Kunt u bevestigen dat in 2008 circa 40 procent van de veehouders een pijnstiller/ontstekingsremmer gebruikte bij zichtbare uierontsteking, en dat dit percentage in 2011 is gestegen tot 68,4 procent? Zo nee, wat zijn dan de juiste percentages?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u op de hoogte van de totale hoeveelheid pijnstillers die in Nederland aan koeien verstrekt wordt? Zo ja, wilt u deze informatie met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven bij hoeveel procent van de in Nederland gehouden melkkoeien regelmatig sprake is van klinische mastitis? Zo nee, bent u bereid hiernaar nader onderzoek in te stellen?
Ongeveer 25% van de koeien krijgt elk jaar een of meerdere keren klinische mastitis, vaak aan éé
Deelt u de mening dat het welzijn van de koeien ernstig geschaad wordt door mastitis?
Dieren ervaren ernstig ongerief. Bij behandeling is ongerief van beperkte duur. (bron: WUR ongeriefanalyse 2011)
Kunt u aangeven hoeveel van de in Nederland gehouden melkkoeien regelmatig last heeft van kreupelheid door klauw- en pootproblemen? Zo nee, bent u bereid hiernaar nader onderzoek in te stellen?
Het percentage ligt rond de 25 %. De duur van het ongerief is echter langer dan bij mastitis. De klauwproblematiek scoort daarom hoger op de ongeriefanalyse dan de mastitis problematiek. (bron: WUR ongeriefanalyse 2011).
Deelt u de mening dat het welzijn van de koeien ernstig geschaad wordt door klauw- en pootproblemen?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven of er beleidsmaatregelen overwogen worden om mastitis bij melkkoeien drastisch terug te dringen?
Ik ondersteun trajecten van het bedrijfsleven om het ongerief als gevolg van klauwaandoeningen te verminderen (het project «Grip op klauwen» en herontwerptrajecten). Het bedrijfsleven heeft in 2005 het Uiergezondheidscentrum Nederland (UGCN) opgericht om het meerjarenplan uiergezondheid uit te voeren. Het bedrijfsleven heeft beide onderwerpen (mastitis en klauwproblemen) onder de aandacht in de Duurzame Zuivel Keten. Via de Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij werk ik hierin samen met het bedrijfsleven.
Beide aandoeningen zijn zogenaamde «bedrijfsgebonden aandoeningen», zij zijn multifactorieel van aard en kunnen door vele omgevingsfactoren versterkt worden. De ingezette beleidslijn is die van integrale verduurzaming van de veehouderij, met daarin aandacht voor robuuste veefokkerij, veehouderijsystemen en aandacht voor de diergezondheidsproblemen zoals de structurele problemen met mastitis en klauwaandoeningen en behoud van weidegang. Er lopen daarmee diverse trajecten in de melkveesector waarbij de aandacht ligt op deze onderwerpen, gefinancierd door de sector en de overheid.
Kunt u aangeven of er beleidsmaatregelen overwogen worden om klauw- en pootproblemen bij melkkoeien drastisch terug te dringen?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u aangeven hoe het aantal gevallen van mastitis bij melkkoeien in relatie tot de gehele populatie zich de afgelopen vijf jaar ontwikkeld heeft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u deze informatie met de Kamer delen?
Het Uiergezondheidscentrum Nederland (UGCN) heeft in haar 5-jarig programma uitgebreid onderzoek gedaan naar de uiergezondheid. De resultaten van dat programma laten zien dat het aantal klinische mastitisgevallen over de periode 2004 tot 2009 gedaald is van 33,5 naar 28,1. Een daling van 5,4%. De WUR ongeriefanalyse 2011 laat geen verandering zien over de jaren 2007 en 2010.
Het percentage klinische mastitis is in 2009 voor het laatst vastgesteld. De melkveesector rapporteert elk kwartaal over uiergezondheid aan de hand van het celgetal gemeten in de tankmelk in de rapportage monitoring dierziekten rundvee. Momenteel vertonen de kengetallen voor uiergezondheid een dalende trend (hoe lager het celgetal hoe hoger uiergezondheid).
Kunt u aangeven hoe het aantal gevallen van klauw- en pootproblemen bij melkkoeien in relatie tot de gehele populatie zich de afgelopen vijf jaar ontwikkeld heeft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u deze informatie met de Kamer delen?
De Gezondheidsdienst voor Dieren geeft aan dat de prevalentie door de jaren heen ongeveer gelijk blijft en tussen de 20 en 30% ligt.
Kunt u aangeven hoe de omvang van de melkgift per koe zich over de afgelopen tien jaar in Nederland ontwikkeld heeft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u deze informatie met de Kamer delen?
De melkproductie heeft zich ontwikkeld van 7 999 kg per koe per jaar (2000) naar 8 603 kg (2010).
Kunt u aangeven hoe de weidegang van melkvee zich over de afgelopen tien jaar in Nederland ontwikkeld heeft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u deze informatie met de Kamer delen?
De Nederlandse koeien hadden de afgelopen jaren achtereenvolgens 80% (2006), 80% (2007), 76% (2008), 74% (2009) weidegang. Ik beschik niet over eerdere cijfers.
Deelt u de zorg dat het structureel vergroten van de melkgift per koe leidt tot meer gevallen van mastitis en daarmee tot vermijdbaar dierenleed? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen wilt u treffen om vergroting van de melkgift per dier en daarmee samenhangende mastitis terug te dringen?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de zorg dat veel pootproblemen bij melkvee vloergerelateerd zijn en dat het jaar rond opstallen leidt tot meer gevallen van pootontstekingen en daarmee tot vermijdbaar dierenleed? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen wilt u treffen om het jaar rond opstallen van melkvee en daarmee samenhangende pootproblemen terug te dringen?
Zie antwoord vraag 9.
Suggestieve uitspraken van de directeur GGD Nederland over risico's van overdracht van dierziekten naar mensen |
|
Henk Jan Ormel (CDA) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de suggestieve uitspraken van de directeur GGD Nederland, naar aanleiding van een onderzoek naar het voorkomen van antistoffen tegen Schmallenbergvirus bij dierenartsen, dat de GGD zich zorgen maakt en wacht op een virus dat wel overdraagbaar is?1
Ik lees de uitspraak van de heer De Vries zo dat hij zich zorgen maakt over virussen die op soortgelijke wijze als het Schmallenbergvirus in Nederland op kunnen duiken. Ik begrijp die zorgen, we weten niet waar het virus vandaan komt en we weten niet hoe het in Europa en Nederland is gekomen. Een andere ziekteverwekker die op deze onbekende manier Nederland binnen kan komen zou wel humane implicaties kunnen hebben.
Vindt u ook dat er een contradictie in deze uitspraak zit, omdat onderzoek wordt gedaan naar een vermoedelijk zoönotisch effect van het Schmallenbergvirus, en de directeur aangeeft dat hij niet verwacht dat dit virus overslaat op mensen, maar zich toch zorgen maakt?
Zie antwoord vraag 1.
Weet u of het de directeur bekend is dat rhinopneumonie bij paarden geen zoönose is? Zo ja, waarom noemt hij dit virus dan in een rij van ziekten waarover hij zich zorgen maakt?
Ik kan geen vragen beantwoorden voor de directeur van GGD Nederland. GGD Nederland is geen onderdeel van VWS. GGD Nederland is een organisatie die voor en in samenspraak met de GGD’en, de belangenbehartiging voor de GGD’en voert. U kunt deze vragen daarom beter rechtstreeks tot GGD Nederland richten.
Weet u voorts of het de directeur bekend is dat ziekten al van dieren naar mensen overgaan zolang de mensheid in contact staat met het dier? Zo ja, waarom zegt hij dan dat het wachten is op een virus dat wel overdraagbaar is op mensen?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze en door wie worden de uitslagen van het onderzoek naar het voorkomen van antistoffen tegen het Schmallenbergvirus bij mensen gecommuniceerd?
Het onderzoek naar het voorkomen van antistoffen tegen het Schmallenbergvirus bij mensen is afgerond. Het RIVM onderzocht ruim 300 mensen die werken of wonen op bedrijven waar het Schmallenbergvirus is gevonden of besmetting waarschijnlijk is. Bij geen van deze mensen kon een doorgemaakte infectie worden aangetoond. Dit betekent dat er geen aanwijzingen zijn dat dit virus naar de mens kan worden overgebracht. Het RIVM heeft deze resultaten inmiddels bekend gemaakt middels een persbericht.
Op welke wijze gaat u zich inspannen om berichtgeving rond ziekte-uitbraken bij dieren transparant en met kennis van zaken te laten plaatsvinden, en niet te laten ontaarden in bangmakerij en stellingname tegen de agrarische sector?
De officiële berichtgeving rond uitbraken bij dieren vindt plaats door EL&I. Indien het gaat over dierziekten die mogelijk gevolgen kunnen hebben voor mensen vindt deze berichtgeving plaats in afstemming met mijn Ministerie. Voor de inhoudelijke inbreng en berichtgeving vertrouwen we daarbij op de humane en veterinaire instituten die zijn aangesloten bij de veterinair humane zoönosestructuur. Deze heb ik u in de brief van 18 mei 2011 toegelicht, inclusief, in de bijlagen, de afspraken die wij rond communicatie hebben gemaakt.
Nazorg bij ruiming in de veehouderij om dierziekte |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bestaat er volgens u behoefte aan nazorg voor humane slachtoffers bijv. Q-koortspatiënten van dierziektencrises? Zo ja, op welke terreinen en in welke vormen is volgens u behoefte aan nazorg?
Ziekte kan afhankelijk van de ernst zeer ingrijpend zijn voor het leven van mensen. Veel patiënten ondervinden dagelijks gevolgen van een ziekte of aandoening die kan leiden tot immateriële en materiële schade. Dit is helaas het geval bij elke ernstige ziekte, ongeacht de oorzaak daarvan. Dat geldt dus evenzeer voor infectieziekten afkomstig van dieren. Patiënten die nazorg nodig hebben ten gevolge van een dergelijke infectieziekte, kunnen net als patiënten met een andere ernstige ziekte een beroep doen op het reguliere zorgaanbod. Zij kunnen onder andere terecht bij hun huisarts en, indien noodzakelijk, ook andere zorgaanbieders, zoals een psycholoog. Ook kan ook altijd contact worden opgenomen met de GGD voor specifieke informatie die gerelateerd is aan de infectieziekte. Daarnaast hebben patiënten vaak veel baat bij het contact met lotgenoten via een patiëntenvereniging.
Ten tijde van de Q-koorts epidemie heeft de GGD medische professionals, waaronder huisartsen, regelmatig geïnformeerd over onder meer het voorkomen van Q-koorts, de diagnostiek en de behandeling. Op deze wijze werden patiënten zo goed mogelijk via de reguliere zorg ondersteund. Ook is de patiëntenvereniging Q-uestion gesubsidieerd, zodat zij lotgenotencontacten konden organiseren. Daarnaast is er een multidisciplinaire richtlijn voor het Q-koortsvermoeidheidssyndroom (QVS) ontwikkeld die bijdraagt aan een betere afstemming tussen verschillende hulpverlenende instanties en een eenduidig beleid voor de patiënt. Eveneens is er onderzoek gefinancierd naar de diagnostiek en behandeling van Q-koorts, waaronder een onderzoek naar de beste behandeling van QVS bij het UMC St Radboud in Nijmegen.
Is het waar dat ten tijde van de Q-koortscrisis geen enkele vorm van nazorg beschikbaar was voor de getroffen gezinnen en andere direct bij de slachtoffers betrokkenen? Zo nee, welke nazorg heeft er dan plaatsgevonden?
Zie antwoord vraag 1.
Is er nu nazorg beschikbaar voor humane slachtoffers van dierziektencrises zoals Q-koorts? Zo ja, in welke vorm? Welke lessen zijn daarbij getrokken uit de eerdere Q-koorts crisis?
Zie antwoord vraag 1.