De consumptie van ‘Schipholganzen’ |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Vergaste Schipholganzen worden opgegeten»?1
Ja.
Deelt u de mening dat we op een verantwoorde wijze moeten omgaan met de vele duizenden ganzen die helaas worden vergast en dat het onverantwoord is om deze ganzen af te voeren naar de destructor? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Klopt het gestelde in het artikel dat de ganzen die in de omgeving van Schiphol worden gevangen en vervolgens vergast, in principe bestemd zijn voor poeliers en voedselbanken?
Alle ganzen die door de uitvoerder worden gevangen en gedood worden ter beschikking gesteld van een poelier. Sinds 2012 worden de ganzen die gevangen worden in het belang van de vliegveiligheid ter plaatse gedood met CO2. Een poelier haalt ze op de vangplek op. Deze stelt al enige jaren uit eigener beweging een deel ter beschikking aan de voedselbank. De overige ganzen worden ook verwerkt en verkocht aan horecaondernemers.
Is het gestelde in het artikel waar dat in de ontheffingen/machtigingen die de provincies Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht hebben verleend om de dieren te doden, staat dat de ganzen moeten worden benut? Zo nee, wat staat er dan in de ontheffingen? Zo ja, welke concrete benuttingsvoorschriften zijn opgenomen in de ontheffingen?
In het contract met de uitvoerder is opgenomen dat een zo groot mogelijk deel van de ganzen in de voedselketen terecht dient te komen.
De teksten van de ontheffingen van de provincies Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht zijn te vinden op de websites van genoemde provincies.
Kunt u aangeven waar de gevangen en vergaste «Schipholganzen» tot nu toe naar toe worden gebracht en hoeveel procent van de ganzen de voedselketen in gaan?
De ganzen worden op de vangplek gedood en opgehaald door de poelier. Alle ganzen gaan de voedselketen in. Alle volwassen ganzen worden voor menselijke consumptie gebruikt en verkocht aan de horeca of geschonken aan de voedselbank. Van de jonge ganzen wordt een deel gebruikt voor dierlijke consumptie. Dit jaar is 63% van het totaal aantal gevangen ganzen de menselijke voedselketen ingegaan. De overige (jonge) ganzen worden gebruikt voor diervoeding.
Bent u bereid om in overleg te gaan met de provincies en uitvoerders van het Ganzenakkoord om te zorgen dat ook alle ganzen die vanaf 2013 in het kader van het Ganzenakkoord worden gedood, de voedselketen ingaan? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Bent u bereid om ganzenvlees op de positieflijst voor duurzame inkoop door overheden te plaatsen?
De criteria voor de inkoop van catering door overheden zijn recentelijk (november 2012) herzien in nauwe samenwerking met marktpartijen en andere overheden.
De herziening van de criteria moet cateraars stimuleren om duurzamere, waaronder diervriendelijkere, producten op te nemen in het assortiment. De cateraar blijft, in overeenstemming met het Advies Duurzaam Inkopen van VNO-NCW e.a., vrij in zijn keuze hoe hij zijn assortiment inricht.
Bent u bereid om de consumptie van ganzenvlees in te brengen in uw overleg met de sector over voedselverspilling?
Mijn inzet is er op gericht om de gedode ganzen zo veel mogelijk voor menselijke consumptie te bestemmen dan wel een andere hoogwaardige bestemming te geven. Van voedselverspilling is hier overigens, gelet op de definitie van de Monitor Voedselverspilling (TK 31 532, nr. 115), geen sprake, want het betreft wilde ganzen die niet bedoeld waren voor menselijke consumptie.
Het stikken van varkens door een kapot ventilatiesysteem |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Hoe beoordeelt u het feit dat er in Milheeze 1.100 varkens zijn doodgegaan nadat het ventilatiesysteem uitviel, en welke consequenties verbindt u hieraan?1
Dit is een zeer te betreuren gebeurtenis voor de varkens en de getroffen ondernemer. Dit soort calamiteiten geeft aan hoe belangrijk het is dat er noodsystemen aanwezig zijn, dat er een alarmsysteem in werking treedt en dat beiden regelmatig worden getest.
Heeft u er kennis van genomen dat het ventilatiesysteem in de stal mogelijk al sinds dinsdagavond 18 juni jl. kapot was, maar dat dit pas in de loop van de volgende dag geconstateerd werd? Zo ja, hoe beoordeelt u dit, mede in het licht van de zorgplicht?
Het onderzoek naar de toedracht van deze calamiteit is nog niet afgerond maar uit voorlopige resultaten blijkt dat zowel het noodsysteem als het alarm niet in werking zijn getreden. Voor het onderzoek is de betreffende apparatuur meegenomen waarbij wordt uitgezocht wat de oorzaak is geweest. Tevens wordt onderzocht wanneer de apparatuur voor het laatst is gecontroleerd.
Dit is niet de eerste keer dat er dieren omkomen doordat het ventilatiesysteem in een stal het begeeft, kunt u dat bevestigen?2 Zo ja, kunt u een overzicht verschaffen van vergelijkbare gebeurtenissen in de afgelopen vijf jaar en steeds daarbij aangeven hoeveel dieren er zijn omgekomen? Zo nee, waarom beschikt u niet over deze gegevens?
Uit beschikbare bronnen blijkt dat in de afgelopen 5 jaar drie soortgelijke situaties hebben voorgedaan in de varkenshouderij. Het ging hier in totaal om respectievelijk 230, 900 en 500 varkens. In de pluimveehouderij zijn op basis van beschikbare bronnen tot nog toe geen vergelijkbare gevallen bekend. Vorig jaar bleek echter op verschillende bedrijven dat bij extreem hoge buitentemperaturen de ventilatie onvoldoende toereikend was. Op 2 bedrijven kwamen hierbij 400 kippen om.
Deelt u de mening dat potdichte stallen, waarbij ventilatie noodzakelijk is voor het kunnen overleven van de dieren in deze stal, zeer kwetsbaar zijn voor technische fouten en dat deze fouten grote consequenties hebben voor het dierenwelzijn? Zo nee, waarom niet?
In de Europese richtlijn over het welzijn van productiedieren (98/58/EG) die is geïmplementeerd in het nationale Besluit welzijn productiedieren is vastgelegd dat, indien een dier afhankelijk is van een kunstmatig ventilatiesysteem, deze voorzien moet zijn van een noodsysteem waarmee voldoende verse lucht kan worden aangevoerd om de gezondheid en het welzijn van het dier te waarborgen als het hoofdsysteem uitvalt. Indien het hoofdsysteem uitvalt moet een alarmsysteem in werking treden en dit alarmsysteem moet regelmatig worden getest.
Indien deze systemen niet aanwezig zijn of indien wel aanwezig maar niet regelmatig gecheckt dan vormen dichte stallen een risico voor zowel mens als dier. Daarom wordt hier zowel door de NVWA als door controlerende instanties in het kader van ketenkwaliteitssystemen op gecontroleerd en kan indien nodig handhavend worden opgetreden. De ondernemer heeft er baat bij dat er een goed werkend ventilatiesysteem aanwezig is; er is geen reden deze uit te schakelen. Ik ben derhalve niet voornemens een tijdscontrolesysteem voor te gaan schrijven.
Bent u bereid om vergaande maatregelen te nemen zodat dieren te allen tijde kunnen beschikken over een buitenloop en daarmee over frisse lucht zodat dit soort ongevallen niet meer voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
De huidige Europese regelgeving en de implementatie daarvan door middel van nationale regelgeving voldoet. Wel ben ik bereid, mede naar aanleiding van de motie van het lid Ouwehand (33 605-XIII, nr. 18) van 4 juli 2013, om deze zomer extra stalklimaatcontroles uit te voeren op veehouderijbedrijven. Hierover bent u middels een aparte brief geïnformeerd.
Is er proces verbaal opgemaakt tegen de betreffende ondernemer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid een alarmsysteem voor het uitvallen van ventilatiesystemen in stallen verplicht te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid een tijdcontrole systeem, vergelijkbaar met een tachograaf in vrachtwagens, verplicht te stellen voor het gebruik van luchtwassers en ventilatiesystemen in stallen zodat die systemen niet in strijd met de regels uitgeschakeld kunnen worden zonder sancties? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Zie antwoord vraag 4.
Het Gelderse paard |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kunt u aangeven wat de huidige stand van zaken is rond het veiligstellen van de toekomst van het Nederlandse paardenras, het Gelders paard, en de uitvoering van de unaniem aangenomen motie Ormel/Snijder-Hazelhoff (februari 2008)?1
Mede naar aanleiding van de motie Ormel/Snijder-Hazelhoff (TK 28 286, nr. 113) zijn er diverse acties ondernomen voor het behoud van het Gelders paard. Daarbij zijn diverse gesprekken gevoerd met onder andere het Koninklijk Warmbloed Paard Nederland (KWPN) en de Gelderlander Paard Associatie. In financiële zin is er onderzoek gesteund, alsmede de Stichting Zeldzame Huisdierrassen. Bij Wageningen Universiteit is het onderzoek naar de genetische diversiteit binnen het Gelders paard en de genetische afstand tot de KWPN rijpaarden afgerond. Daarnaast is de Gelderlander Paard Associatie door het productschap en mijn ministerie geïnformeerd welke mogelijkheden er zijn binnen de fokkerijregelgeving.
Het is nu aan de betrokken partijen zelf om vervolgstappen te ondernemen.
Is uw standpunt nog steeds dat «het huidige fokbeleid niet voldoende garantie biedt om de raskenmerken van het Gelderse paard op lange termijn te behouden», zoals u aangaf in uw brief van 26 februari 2010? Zo neen, waarom niet?
Binnen het KWPN worden Gelderse paarden geselecteerd op basis van onder andere exterieur, karakter en veelzijdige prestaties, zodat deze kenmerken worden behouden. Wel is er binnen de fokkerij van het Gelders paard de mogelijkheid om «nieuw bloed» in te voeren, waardoor genetisch gezien de diversiteit groter wordt. Het bepalen van de selectiecriteria en fokdoelen is een private aangelegenheid van de stamboeken, in dit geval het KWPN.
Deelt u de mening dat afschaffing van het vereiste van Gelders bloed voor het Gelders paard ongewenst is?
Zie antwoord vraag 2.
Welke concrete maatregelen bent u bereid te treffen om tot een duurzaam behoud van het Gelders paard te komen? Welke rol speelt de genoemde motie in dat beleid?
Zie antwoord vraag 1.
Het doodmaaien van vogels en verwoesten van nesten |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Overleg gemeente en Provincie over uitmaaien nesten?»1
Ja.
Hoe verhoudt zich het maaien in de broedtijd van inheemse beschermde vogels tot de bepaling in de Flora- en Faunawet die zegt dat het verboden is nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfsplaatsen van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren?
Het verbod van de Flora- en Faunawet strekt ertoe die plaatsen te beschermen waar vogels daadwerkelijk nestelen en of broeden. Daarom dient men zich voorafgaand aan mogelijk verstorende werkzaamheden zoals maaien te vergewissen van de aanwezigheid van vogels, hun nesten, eieren of jongen, teneinde daarmee rekening te houden. Dit geldt met name gedurende de broedtijd.
Bent u bereid een algemeen verbod in te stellen op maai-, snoei- en kapwerkzaamheden én jacht tijdens het broedseizoen? Zo nee, waarom niet en hoe wilt u dan invulling geven aan de wettelijke bescherming zodat ook werkelijke bescherming ontstaat? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Nee, een dergelijk verbod zou een te zware inbreuk vormen op de praktijk van onder andere de agrarische en de houtsector, slechts een zeer minimale meerwaarde hebben ten opzichte van de huidige wettelijke bescherming en daarmee zijn doel voorbij schieten.
Deelt u de mening dat het beschermen van beschermde inheemse diersoorten meer prioriteit zou moeten krijgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
De Flora- en faunawet voorziet in een stevig stelsel van verboden op schadelijke menselijke handelingen ter bescherming van inheemse diersoorten.
Op welke wijze wilt u ervoor zorgen dat jaarlijks terugkerende waarnemingen2 van uitgemaaide nesten leiden tot meer adequate handhaving? Bent u bijvoorbeeld bereid tot overleg met de handhavende provincies vanuit uw verantwoordelijkheid voor de biodiversiteit?
Het bericht «Overleg gemeente en Provincie over uitmaaien nesten?» versterkt mijn overtuiging dat provincies en gemeenten hun handhavende verantwoordelijk-heden in de regel goed oppakken en dat een geval zoals zich in Rhenoy heeft voorgedaan een incident is.
Deelt u de mening dat de regels in de Flora- en faunawet ten aanzien van de bescherming van beschermde inheemse dieren in bosbouw, bouwplannen, bermbeheer en landbouw op gelijke, doch meer adequate wijze ter hand zou moeten worden genomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe rijmt u de inspanningen om weidevogels te beschermen met de achteloosheid waarmee vogels en nesten gemaaid worden en de gebrekkige handhaving daarop?
Zie antwoord vraag 5.
Is er enige vooruitgang in het maken van een gedragscode maaiwerkzaamheden waartoe de minister LTO gestimuleerd heeft en LTO volgens de minister in 2007 aan werkte?3 4
Inzake het project «gedragscode Land- en Tuinbouw» is gebleken dat het instrument gedragscode, zoals bedoeld in de Flora- en faunawet, onvoldoende aansluit op de dagelijkse praktijk en de mogelijkheden van de agrarische sector, om tot een volwaardige gedragscode Flora- en faunawet te komen.
Waar in andere sectoren een gedragscode goed aansluit op de praktijk en organisatiegraad van de betreffende sectoren, zijn agrarische ondernemers in hun dagelijkse praktijk te zeer afhankelijk van onvoorspelbare factoren zoals het weer. Bovendien kunnen agrarische ondernemers niet op vergelijkbare wijze als andere sectoren beschikken over ecologische kennis. Uit pilots is gebleken dat voor een gedragscode onvoldoende draagvlak is bij agrarische ondernemers.
Het beschadigen en weghalen van een beverburcht door het waterschap |
|
Henk van Gerven |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat aangifte is gedaan tegen waterschap Peel en Maasvallei op 25-04-2012 wegens het vernietigen van een beverdam en op 22-04-2013 wegens het beschadigen van een beverdam?
Ja.
Het verstoren van inheemse soorten en zeker beschermde soorten, zoals de bever, is in strijd met de Flora- en faunawet; wat zijn de voorwaarden waaronder ontheffing gevraagd kan worden van deze wet? Wat is de procedure in dezen, hoe vaak wordt hier gebruik van gemaakt en in hoeveel gevallen wordt zo’n verzoek gehonoreerd en op welke basis?
Het opzettelijk verontrusten van beschermde inheemse diersoorten alsmede het aantasten of verontrusten van hun nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen is verboden op grond van de Flora- en faunawet. Het belangrijkste criterium om hiervan ontheffing te kunnen verlenen, is dat de gunstige staat van instandhouding van de soort niet aangetast mag worden. Indien dieren of planten tevens beschermd worden op grond van de Vogel- of Habitatrichtlijn (respectievelijk de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG), gelden als aanvullende eisen dat er geen alternatief is voor de aantasting en dat de reden voor de aantasting een bij wet genoemd belang dient. Deze belangen zijn afkomstig uit de beide Richtlijnen en opgenomen in de Flora- en faunawet.
Dienst Regelingen is gemandateerd om namens mij ontheffing van de Flora- en faunawet te verlenen. Dienst Regelingen ontvangt hiertoe jaarlijks zo’n 450 aanvragen. Aanvragers moeten in hun aanvraag duidelijk maken om welke soorten het gaat, om welke verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet en op welke wijze voldaan wordt aan de hierboven vermelde criteria. Dienst Regelingen wordt wat betreft de ecologische aspecten van de aanvraag geadviseerd door de Dienst Landelijk Gebied.
Het merendeel van de ontheffingsaanvragen kan gehonoreerd worden, ofwel omdat voldaan wordt aan genoemde criteria, ofwel omdat blijkt dat de werkzaamheden zodanig uitgevoerd kunnen worden, dat er geen verbodsbepalingen overtreden worden.
Klopt het dat in bovengenoemde gevallen geen ontheffing is aangevraagd? Indien deze niet is aangevraagd, welke kans had een aanvraag op goedkeuring? Indien deze wel is aangevraagd, wanneer was dit en om welke redenen?
In bovengenoemde gevallen is geen ontheffing aangevraagd omdat het (deels) wegnemen van een dam niet leidt tot het aantasten of vernietigen van een voortplantings-, vaste rust- of verblijfplaats zoals bedoeld in de Flora- en faunawet.
In het 2012 was de ontwatering van een afslag van Rijksweg A73 in het geding en in 2013 liep 10 hectare landbouwgrond onder water. Beide gevallen hebben een voorgeschiedenis van jaren waarin geprobeerd is met zo min mogelijk ingrijpende middelen de problemen weg te nemen. Het verlagen van de dammen en uiteindelijk het geheel wegnemen van één van de dammen bleek onontkoombaar. Hieruit volgt dat het waterschap naar mijn mening zorgvuldig en in de geest van de Flora- en faunawet heeft gehandeld.
Welke consequenties verbindt u eraan als het waterschap niet conform de Flora- en faunawet heeft gehandeld en welke consequenties verbindt u aan het niet aanvragen van een ontheffing? Bent u bereid het waterschap in dezen een berisping te geven, indien het geen ontheffing heeft gekregen van de Flora- en faunawet? Welke stappen gaat u nemen om te voorkomen dat dit in de toekomst gebeurt?
Het waterschap Peel en Maasvallei heeft conform de Flora- en faunawet gehandeld. Zie ook mijn antwoord op vraag 3.
Zijn er andere waterschappen waar verstoring van bevers en andere overtredingen van de Flora- en faunawet plaatsvinden? Wat is het beleid hieromtrent en hoe wordt hierop toegezien?
Omdat de bever het thans goed doet in Nederland (circa 1.000 dieren in Nederland, waarvan zo’n 200–250 in Limburg), zullen waterschappen in toenemende mate te maken krijgen met effecten van het bouwen van beverdammen op de waterhuishouding. De waterschappen hebben daarom een beverprotocol opgesteld aan de hand waarvan op zo zorgvuldig mogelijke wijze met bevers en hun bouwwerken kan worden omgegaan. Veelal zal overtreding van de Flora- en faunawet daarmee voorkomen kunnen worden. Waar dat niet mogelijk is, is ontheffing van de Flora- en faunawet nodig.
Ingrepen ten aanzien van bevers en hun bouwwerken worden uitgevoerd in overleg met de provincie, Rijkswaterstaat, natuurterreinbeheerders als Staatsbosbeheer en waar relevant Dienst Regelingen.
Wat kunnen burgers doen indien zij verstoringen van flora en fauna door het waterschap vaststellen?
Het heeft de voorkeur dat burgers zich dan eerst tot het betreffende waterschap wenden. De waterschappen zijn zich bewust van het belang van goede communicatie en ik heb er vertrouwen in dat zij bereid zijn zaken nader toe te lichten.
Indien bij burgers toch de indruk blijft bestaan dat de Flora- en faunawet overtreden wordt, kunnen zij zich wenden tot de provincie of tot Dienst Regelingen.
Zijn de waterschappen afdoende op de hoogte van de Flora- en faunawetgeving omtrent beschermde soorten en hun plicht deze niet te verstoren en de plicht tot ontheffingsaanvraag? Wat gaat u doen om de communicatie richting waterschappen in dezen te verbeteren?
De waterschappen zijn goed op de hoogte van de Flora- en faunawetgeving. De Unie van Waterschappen was één van de eersten met een gedragscode Flora- en faunawet, die voor een groot deel in de plaats komt van ontheffingen ten behoeve van beheer- en onderhoudswerkzaamheden. Deze gedragscode is in februari 2012 voor de duur van vijf jaar verlengd. In 2012 hebben de Unie van Waterschappen in samenwerking met het kenniscentrum van de regionale waterbeheerders, de Stichting Toegepast Onderzoek Waterbeheer, ten behoeve van de waterschappen een themadag georganiseerd, waarbij uitvoerig aandacht is besteed aan de Flora- en faunawet, en in het bijzonder aan de gedragscode. Ook mijn ministerie heeft daar een actieve rol in gespeeld.
Dode dieren in een Rotterdamse dierenwinkel |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kunt u bevestigen dat er ongeveer honderd dieren dood en uitgehongerd zijn gevonden in kooitjes in een dierenwinkel in Rotterdam?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe het kan dat er maandenlang dieren dood in kooien hebben gelegen en niemand er van wist?
Het is onmogelijk om permanent toezicht te houden op elke locatie in Nederland waar dieren worden gehouden. Voor situaties als de onderhavige is het toezicht afhankelijk van meldingen van de omgeving. Dergelijke ernstige incidenten komen wel slechts zeer incidenteel voor.
Kunt u aangeven hoeveel en welke dieren zijn aangetroffen in de dierenwinkel en of er beschermde diersoorten tussen zaten?
In de winkel zijn ongeveer 120 dode dieren aangetroffen, waarvan dertig in een vrieskist. Het gaat om zo’n dertien verschillende diersoorten zoals schildpadden, muizen, slangen, hagedis, vogelspinnen en kleine roofdieren. Er zaten twee beschermde vogelspinnen tussen. Deze komen voor op bijlage B van de CITES regelgeving.
Beschikte de betreffende beheerder over een bewijs van vakbekwaamheid en de benodigde vergunningen en is er eerder sprake geweest van overtredingen van genoemde winkelier?
Er loopt momenteel een strafrechtelijk onderzoek, waarin deze vragen worden meegenomen. In verband met het opsporingsbelang kunnen over het strafrechtelijk onderzoek geen mededelingen worden gedaan.
Deelt u de mening dat de verkoop van dieren te allen tijde goed geregeld moet zijn en goed moet worden gecontroleerd? Zo ja, bent u van mening dat er sprake is van adequaat toezicht van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) wanneer dode dieren maanden dood kunnen liggen in een dierenwinkel? Zo nee, welke stappen gaat u nemen om het toezicht te verscherpen zodat misstanden zoals deze niet meer voorkomen?
De verkoop van dieren dient mijns inziens met voldoende waarborgen voor dierenwelzijn te worden omkleed. Voor een goede borging zijn een aantal maatregelen in gang gezet. Voor de voorschriften die ik voornemens ben te stellen aan de verkoop van gezelschapsdieren verwijs ik u naar het ontwerpBesluit gezelschapsdieren (bijlage bij Kamerstuk II 2011–2012 28 286, nr. 539) en het verslag van het nota overleg van 25 maart 2013 waarin dit besluit is besproken (kamerstukken 2012–2013, 31 389, nr. 125). In het besluit Gezelschapsdieren worden onder andere eisen gesteld aan de vakbekwaamheid van de handelaar, is er sprake van verplichte registratie en huisvestingseisen. Ook is het mijn streven om per 1 januari 2014 de positieflijst in werking te laten treden waardoor alleen dieren mogen worden gehouden die hiervoor geschikt zijn. Tot slot is het per 1 januari 2014 ook mogelijk om dergelijke overtredingen bestuursrechtelijk te beboeten, naast de strafrechtelijke kant.
Het toezicht op de nieuwe eisen zal worden belegd bij de NVWA en de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID). De NVWA en de LID zullen jaarlijks een gezamenlijk handhavingsplan opstellen waarin afspraken worden gemaakt over risico gericht toezicht op het besluit gezelschapsdieren zodra dat van kracht is.
Deelt u de mening dat de handel in dieren geregistreerd moet worden zodat de overheid gegevens heeft over het aantal honden, katten, konijnen, knaagdieren, vogels, reptielen en andere dieren dat jaarlijks in Nederland verkocht wordt? Zo nee, waarom niet?
In het Besluit gezelschapsdieren is een registratieplicht voor inrichtingen opgenomen. Daarnaast dienen inrichtingen een deugdelijk administratie te voeren van de dieren die in de inrichting verblijven. Dit biedt mijns inziens voldoende mogelijkheden voor toezichthouders om adequate controles uit te voeren. De administratieve lasten de gepaard gaan met een identificatie en registratieplicht voor elk individueel dier acht ik onevenredig hoog.
Teneinde over een globaal beeld van de sector te beschikken laat ik om de paar jaar de omvang van de sector in beeld brengen. Een laatste voor beeld hiervan is het rapport Feiten & Cijfers Gezelschapsdierensector 2011, van Has Den Bosch (http://edepot.wur.nl/186586).
Bent u bereid tot aanscherping van de eisen voor de verkoop van levende dieren zodat misstanden zoals deze voorkomen zullen worden en tevens de malafide handel aangepakt wordt? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid het aantal verkooppunten voor gezelschapsdieren fors te beperken?
Nee. Indien de verkoper vakbekwaam is, de koper goede voorlichting krijgt en de inrichting voldoet aan alle eisen dan kan een huisdier mijns inziens verantwoord verkocht worden.
Het bericht dat weidegang niet noodzakelijk is voor weidepremie |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht dat weidegang niet noodzakelijk is voor weidepremie?1
De Stichting weidegang stelt aan weidemelk de voorwaarde dat weidegang wordt toegepast (minimaal 120 dagen per jaar en minimaal 6 uur per dag). Ongeveer 70% van de in Nederland geproduceerde melk is afkomstig van koeien die weidegang krijgen. Het merendeel van de melkveehouders die hun koeien weiden, ontvangt daarvoor een weidepremie, maar niet al deze melk wordt ook daadwerkelijk als weidezuivel verkocht.
Enkele zuivelondernemingen stimuleren integrale duurzaamheid waarvan naast weidegang bijvoorbeeld ook milieu en dierenwelzijn onderdeel uitmaken en passen een duurzaamheidspremie toe, deze zuivel wordt niet als weidemelk verkocht.
De term «weidemelk» geldt alleen voor melk van koeien die daadwerkelijk weidegang krijgen, dat is in de praktijk ook het geval. Ik zie geen aanleiding om daarover met de betreffende bedrijven nader te spreken.
Is het u bekend of de melk waarvoor wel een premie is ontvangen als «weidemelk» verkocht is?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de term «weidemelk» alleen zou mogen gelden voor melk van koeien die ook daadwerkelijk op het land lopen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het misleiding van de consument is wanneer er op het pak weidemelk staat, terwijl in de praktijk de verduurzaming van de stallen al voldoende is om een dergelijk predikaat te krijgen?
In artikel 29, lid 1 van de Warenwet is opgenomen dat aanduidingen, vermeldingen of voorstellingen die doordat zij onjuist of onvolledig zijn of een onjuiste indruk wekken, misleidend zijn met betrekking tot de kenmerken van de betrokken eet- en drinkwaar, en met name tot de aard, identiteit, hoedanigheden samenstelling, hoeveelheid, houdbaarheid, oorsprong of herkomst, wijze van vervaardiging of verkrijging, bij het verhandelen van eet- en drinkwaren, en bij de aanprijzing ervan, niet mogen worden gebezigd. Aan weidemelk wordt de voorwaarde gesteld dat weidegang wordt toegepast. Het is niet nodig om andere voorwaarden te stellen.
Deelt u de mening dat koeien in het Nederlandse landschap thuishoren en dat het voor de dieren beter is om zoveel mogelijk buiten te lopen? Zo ja, wat gaat u eraan doen om dit te bevorderen? Zo niet, waarom niet?
Weidegang is een belangrijk maatschappelijk thema. Weidende koeien kenmerken het Nederlandse landschap. Zij maken de melkveehouderij zichtbaar en bepalen mede wat het beeld dat de maatschappij heeft van de Nederlandse zuivelsector en haar producten. Weidegang komt op diverse punten tegemoet aan de behoefte van de koe om haar natuurlijk gedrag te kunnen vertonen.
In 2012 hebben 59 partijen het Convenant Weidegang ondertekend, waaronder het ministerie van Economische Zaken.
Bent u bereid om met de betreffende bedrijven te spreken over de voorwaarden die aan een term als «weidegang' zijn verbonden? Zo ja, kunt u de Kamer op de hoogte stellen van de uitkomsten van dit gesprek? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Ziet u naar aanleiding van dit bericht de noodzaak om voorwaarden te stellen aan het gebruik van termen als «duurzaam», «weidemelk» en «fair» aangezien er geen standaard geldende definities zijn en de consument niet weet aan welke standaarden het voeren van dergelijke termen dan voldoen? Zo ja, welke stappen ziet u voor zich? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De fraudebestendigheid van het registratiesysteem voor honden |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht «Hondenregistratie zo lek als een mandje»?1
Ja.
Deelt u de mening dat wanneer fraude in de hondenregistratie mogelijk is de ambities om illegale handel, dumping en mishandeling van honden tegen te gaan door middel van de hondenregistratie niet bereikt kunnen worden? Zo neen, hoe ziet u dit?
Nee. Het systeem van identificatie en registratie van honden dat sinds 1 april van dit jaar verplicht is, is een belangrijk instrument voor de NVWA om malafide hondenfokkerij en -handel op te sporen. Mogelijke tegenstrijdigheden of omissies in de registratie van een hond kan juist voor de NVWA een indicatie zijn voor mogelijke illegale en malafide praktijken.
Is het waar dat persoonlijke gegevens door middel van een toegangscode in het systeem verwijderd kunnen worden zodat honden anoniem gedumpt kunnen worden? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo neen, waarom niet?
De meldingen in het kader van de identificatie en registratie van honden vinden plaats bij door mij aangewezen private registratiesystemen. Vervolgens worden deze data doorgestuurd naar een centrale databank dat beheerd wordt door Dienst Regelingen van mijn ministerie. Wil een private registratiesysteem worden aangewezen dan dient deze te voldoen aan een aantal strikte beveiligingseisen. Dienst Regelingen ziet hierop toe.
Door te werken met een centrale databank náást al bestaande privaat beheerde registratiesystemen heeft de NVWA zo goed mogelijke toegang tot de voor haar onderzoeken gewenste informatie. Daarnaast kunnen privaat beheerde databanken deze data blijven gebruiken voor hun eigen activiteiten, zoals het terugbrengen van zoekgeraakte honden naar hun baas (als eigenaren toestemming hebben gegeven de registratiegegevens daarvoor te gebruiken).
Slechts een zeer beperkte groep gebruikers heeft toegang tot de door Dienst Regelingen beheerde centrale databank. Daarbij gelden bovendien strikte afspraken over het muteren van gegevens. Het verwijderen van gegevens uit het centrale datasysteem is slechts mogelijk door Dienst Regelingen. Ik zie daarom geen reden de procedures ten aanzien van de centrale databank aan te passen.
Klopt het dat er verschillende databases zijn met chipnummers? Zo ja, waarom is er niet gekozen voor één gezamenlijke database? Zo neen, hoe zit het dan?
Zie voor de systematiek van een centrale databank naast privaat beheerde registratiesystemen ook het antwoord op vraag 3.
Om voor de opsporing van malafide praktijken gebruik te kunnen maken van de gegevens uit de verschillende private databases is ervoor gekozen de relevante gegevens voor die opsporing in één centrale databank onder te brengen die beheerd wordt door Dienst Regelingen. Hierdoor worden de activiteiten van de private registratiesystemen zo min mogelijk beperkt en geeft het anderen voor de toekomst ook de vrijheid om een privaat beheerde databank te ontwikkelen en te exploiteren. Tevens is door aan te sluiten bij bestaande registratiesystemen (een groot deel van de honden is in Nederland al vrijwillig gechipt en geregistreerd) geprobeerd de verplichte registratie sinds de verplichtstelling voor de burger zo gemakkelijk mogelijk te maken. Ook geeft deze samenwerkingsvorm voor alle betrokkenen zo laag mogelijke uitvoeringslasten van de verplichte identificatie en registratie van honden.
Bent u bereid maatregelen te nemen om fraude met het systeem van hondenregistratie te voorkomen? Zo ja, op welke wijze en termijn? Zo neen, waarom niet?
Op dit moment zie ik geen aanleiding om het systeem waar net mee is gestart te wijzigen. Over 3 jaar worden de maatregelen genomen in het kader van identificatie en registratie van honden geëvalueerd. Aan de hand van de evaluatie zal ik bezien of en in welke mate er maatregelen nodig zijn.
De oproepen van de Dierenbescherming om te stoppen met de verkoop van konijnen |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u de berichten «Dierenbescherming tegen winkeliers: stop met verkoop konijnen»1 en «Delft opgeschrikt door konijnenmishandeling»?2 Kunt u zich voorstellen dat de Dierenbescherming tot een dergelijke oproep komt, gelet op het grote aantal konijnen dat op straat of in opvangcentra belandt en op de erbarmelijke omstandigheden waaronder deze dieren worden gefokt en getransporteerd vanuit onder andere Oost-Europa? Zo neen, waarom niet?
Ja. Initiatieven die gestart worden om te zorgen dat konijnen, en andere dieren, uit de opvang een goed thuis krijgen bij een nieuwe eigenaar krijgen, vind ik een goede zaak. Het initiatief van de Dierenbescherming is daar een mooi voorbeeld van.
Wat vindt u ervan dat opvangplekken van konijnen bomvol zitten en veel konijnen letterlijk op straat worden gezet, terwijl tegelijkertijd volop met konijnen wordt gefokt om te verkopen in onder andere tuincentra en dierenwinkels? Deelt u de zorgen van de Dierenbescherming en anderen over deze situatie? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u het aprilnummer van Dibevo Vakblad gezien, een uitgave van de brancheorganisatie van fokkers, handelaren en verkopers van huisdieren die ook inspraak heeft op uw beleid? Heeft u dan ook gelezen dat de auteur van «Manipuleren kun je leren» aan het woord wordt gelaten en tips geeft hoe je twijfelende ouders in een dierenwinkel kunt overhalen een konijn aan te schaffen voor hun kind?3
Ja.
Wat vindt u ervan dat de brancheorganisatie van verkopers van huisdieren in de praktijk aanstuurt op impulsaankopen, terwijl zij beweert in te zetten op weloverwogen aankopen en voorlichting over onder andere gedrag, huisvesting en kosten? Hoe beoordeelt u dit in het licht van de lobby vanuit de sector tegen wettelijke maatregelen om impulsaankopen en dump van dieren terug te dringen, omdat zij dat zelf wel goed zou kunnen reguleren?
De verkoper wordt bij het in werking treden van het besluit Gezelschapsdieren verplicht om mogelijke kopers te wijzen op de zorg die een dier behoeft en ze daarmee te behoeden voor impulsaankopen. De koper heeft bij de aanschaf van een gezelschapsdier ook de verantwoordelijkheid zich vooraf goed te informeren over de specifieke behoeftes van het dier en hij dient daarbij de consequenties van het houden van dat dier te overzien.
Aan die informatievoorziening draagt de overheid bij via een bijdrage aan het Landelijk Informatiecentrum Gezelschapsdieren. Op de website van dit informatiecentrum kunnen potentiële kopers informatie verkrijgen alvorens over te gaan tot het aanschaffen van een huisdier.
Een vorm van zelfregulering vanuit de sector, zoals certificatie, kan een goede aanvulling vormen op de voorschriften van het Besluit gezelschapsdieren, die voor een deel uit doelvoorschriften bestaan.
Zoals toegezegd stuur ik uw Kamer voor de zomer een beleidsbrief dierenwelzijn, waar impulsaankopen onderdeel van uit maakt.
Bent u bereid om de roep om zelfregulering vanuit de sector te weerstaan en de oproep van de Dierenbescherming om de verkoop van konijnen een halt toe te roepen mee te nemen in uw beleidsbrief dierenwelzijn, waarin u terugkomt op uw toezegging om impulsaankopen tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Haaien als attractie in een club |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht «Haaien nieuwe attractie op Arnhemse Korenmarkt»?1
Ja.
Is het waar dat er plannen zijn voor een permanent aquarium met haaien in een club in Arnhem? Zo ja, wat vindt u ervan dat twee haaien opgesloten worden in een aquarium van 5,5 bij 2 meter ter vermaak en het aantrekken van bezoekers? Deelt u de mening dat (het risico op) aantasting van het welzijn van dieren niet te verantwoorden is voor dergelijke doelen?
Er bestaan plannen voor een aquarium in een club in Arnhem. Bij navraag bleek dat het aquarium een omvang krijgt van 500 cm lengte, 90 cm diepte en 130 cm hoogte. In het aquarium worden enkele gekweekte kleine haaiensoorten en groupersoorten van circa 30 cm lengte gehouden. Mogelijk komen daar nog enkele vissoorten bij. Het hangt van de inrichting van het aquarium en de directe omgeving ervan af of de natuurlijke leefomgeving benaderd wordt.
Het is mogelijk dat in een omgeving met een hoge geluidsdruk het geluid wordt overgedragen naar het zeewater in een aquarium. Het is bekend dat geluiden vissen, haaien en roggen kunnen verstoren. Dit kan ook het geval zijn met bepaalde geluidsfrequenties, zoals die voorkomen in een bar/dancing, trillingen veroorzaakt door dansende mensen en het gebruik van licht. Wanneer deze drie factoren zich tegelijkertijd voordoen is het mogelijk dat de dieren in een aquarium te veel worden belast en dat de biologische klok van de vissen wordt verstoord.
Het welzijn en de gezondheid van dieren in allerlei situaties wordt beschermd door artikel 36, lid 1, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. Het is verboden om zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, bij een dier pijn of letsel te veroorzaken dan wel de gezondheid of het welzijn van een dier te benadelen. Mocht dit aan de orde zijn dan behoort een aquarium als aankleding van de ruimte wat mij betreft niet tot de categorie redelijke doelen. Op dit moment doet de situatie zich echter nog niet voor in de betreffende club. Ik heb de NVWA verzocht hiernaar nader onderzoek te doen.
Wat is de rol van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) als een dergelijk plan naar buiten komt? Is het waar dat er vooraf geen toetsing plaatsvindt op het welzijn van de dieren? Zo neen, hoe zit het dan?
De dierenwelzijnswetgeving kent, met uitzondering van het Dierentuinenbesluit, geen bepalingen waar toetsing van dergelijke plannen vooraf is voorgeschreven. Het Dierentuinenbesluit is in dit geval niet van toepassing. Wanneer een dergelijk plan naar buiten komt, maar niet is uitgevoerd, is er derhalve op dat moment nog geen rol voor de NVWA. Dit is wel het geval op het moment dat plannen worden gerealiseerd.
Kunt u bevestigen dat haaien gevoelig zijn voor geluid en gestresst kunnen raken in een klein aquarium in de omgeving van een club? Deelt u de mening dat een aquarium in een club geen natuurlijke leefomgeving is voor dieren en dit ook nooit zal worden? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de plannen om haaien te gebruiken als attractie tegen te houden? Zo ja, op welke wijze? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid het houden van haaien als gezelschapsdieren in de toekomst te verbieden via de positieflijst waar de Kamer om heeft gevraagd? Wanneer kan de Kamer uw voorstel voor de positieflijst verwachten?
Op 19 juni jl. is een brief over de positieflijst over te houden zoogdieren naar de Tweede Kamer gestuurd, waarnaar ik kortheidshalve wil verwijzen.
Het verlenen van een omgevingsvergunning voor de uitbreiding van een nertsenhouderij |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat de gemeente Bladel een vergunning heeft verleend voor de uitbreiding van een nertsenhouderij?1
Ja. Het verlenen van omgevingsvergunningen is een gemeentelijke aangelegenheid met een toetsing op milieu en bouwaspecten.
Kunt u bevestigen dat, ook indien een vergunning tot uitbreiding van een nertsenhouderij op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) wordt toegekend, de uitbreiding in de praktijk niet kan plaatsvinden? Zo nee, waarom niet? Is het waar dat op grond van de Wabo gemeenten een vergunning tot het starten of uitbreiden van een nertsenhouderij moeten verlenen, omdat strijdigheid met de Wet verbod pelsdierhouderij geen weigeringsgrond voor vergunningverlening vormt? Zo ja, bent u bereid te bevorderen dat de wet zo wordt aangepast dat gemeenten geen vergunningen meer hoeven te verlenen voor zaken die niet uitgevoerd mogen worden, opdat bizarre situaties als deze voorkomen kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Op grond van de Wet verbod pelsdierhouderij geldt dat de uitbreiding van het aantal dieren in de praktijk niet meer kan plaatsvinden. Deze wet zegt dat sinds 15 januari 2013 het opstarten van nieuwe bedrijven niet meer mogelijk is. De huidige nertsenhouders hebben zich moeten aanmelden om gebruik te mogen maken van de overgangstermijn tot 1 januari 2024. De aanvrager had op 15 januari 2013 zowel over de omgevingsvergunning als de benodigde huisvestingsplaatsen moeten beschikken om gebruik te kunnen maken van de overgangstermijn. Met omgevingsvergunningen die na 15 januari 2013 zijn toegekend kunnen vanwege de Wet verbod pelsdierhouderij in de praktijk geen nertsenhouderijen meer gerealiseerd worden.
Op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is er voor de gemeente geen mogelijkheid om een vergunning te weigeren met het oog op de Wet verbod pelsdierhouderij. Ik verwijs daarbij naar de beantwoording van eerdere Kamervragen door u ontvangen op 18 februari 2013 over een onlangs verleende vergunning voor een nertsenhouderij (Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, aanhangselnummer 1333). Een omgevingsvergunning voor milieu kan op grond van artikel 2.14, derde lid, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) slechts in het belang van het milieu worden geweigerd. Het verbieden van het houden van nertsen is niet gebaseerd op overwegingen van milieu, maar op de ethische overweging. Deze overweging kan niet bij het verlenen van de omgevingsvergunning voor milieu worden betrokken. Hetzelfde geldt voor de omgevingsvergunning voor het bouwen. Die kent ook een eigen, limitatief, toetsingskader. Op grond van de Wabo is er voor de gemeente dus geen mogelijkheid om een vergunning te weigeren met het oog op de Wet verbod pelsdierhouderij. Het verlenen van een omgevingsvergunning kan tevens noodzakelijk zijn met het oog op welzijnsinvesteringen of de verplaatsing van een nertsenhouderij. De betreffende omgevingsvergunning voor de specifieke casus in de gemeente Bladel vermeldt daarom ook dat het project op grond van de Wet verbod pelsdierhouderij niet gerealiseerd mag worden.
Het aanpassen van de wet voegt niets toe omdat een eventueel voornemen tot wetswijziging geen invloed meer heeft op lopende omgevingsvergunningaanvragen. Deze procedures dienen dus nog steeds afgerond te worden. Indien gemeenten twijfelen aan de realiseerbaarheid van de betreffende omgevingsvergunningaanvraag dan kan dat getoetst worden bij de Dienst Regelingen van mijn ministerie.
Klopt het dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en Dienst Regelingen van uw ministerie als toezichthouders zijn aangewezen op naleving van de Wet verbod pelsdierhouderij en er straffen op misdrijven en overtredingen staan? Zo ja, gaan de NVWA en Dienst Regelingen daadwerkelijk actief optreden wanneer nertsenhouders toch gaan uitbreiden in strijd met de Wet verbod pelsdierhouderij? Zo nee, waarom niet?
Ja. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit zal deze wet handhaven en zal actief optreden. De rechter zal uiteindelijk de hoogte van de straf bepalen.
De wettelijke bescherming van de huiskraai |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kunt u aangeven waarom u de huiskraai Corvus splendens, die in 1994 voor het eerst in Nederland gesignaleerd is en volgens de laatste telling uit 23 exemplaren bestaat1, afgelopen maart plotseling de status van «invasieve exoot» heeft toegekend?2
Het besluit waaraan wordt gerefereerd, betreft de Bekendmaking lijsten beschermde diersoorten 2013 (Staatscourant 2013, nr. 8498). Daarin is onder andere de vermelding van de Indische huiskraai geschrapt om de onduidelijkheid weg te nemen die in de praktijk was ontstaan over de status van de huiskraai onder de Flora- en faunawet. (zie verder het antwoord op vragen 3 tot en met 6)
Kunt u bevestigen dat veel ornithologen de huiskraai als inheemse vogelsoort beschouwen en deelt u de mening dat hij als zodanig wettelijke bescherming moet genieten?
Ik deel de in de vraag geformuleerde mening niet. De Staatssecretaris van Economische Zaken is in beginsel verantwoordelijk voor de beslissing om een soort aan te merken als invasieve exoot in de zin van de wet. Daarbij worden de uitgangspunten van de Beleidsnota invasieve exoten (Kamerstukken II 2007–2008, 26 407, nr. 27) gevolgd. Met dit beleid geeft Nederland uitvoering aan de doelstellingen omtrent invasieve exoten in Biodiversiteitsverdrag (Trb. 1992, 164) en de Vogel- en Habitatrichtlijn. Het verdrag spoort partijen aan beleid te ontwikkelen dat als doel heeft de inheemse biodiversiteit te beschermen tegen invasieve exoten. Op basis van Vogel- en Habitatrichtlijn zijn lidstaten gehouden maatregelen te treffen tegen de introductie van soorten die niet van nature in Europa voorkomen.
De vestiging van de huiskraai kan nadelige gevolgen hebben voor inheemse vogelsoorten door predatie van eieren, nestjongen en volwassen individuen. Ook is bekend dat de vogel in grote groepen schade kan veroorzaken aan landbouw-gewassen, vee, viskwekerijen en elektriciteitsdraden. De huiskraai wordt in veel gebieden elders in de wereld als een invasieve soort beschouwd die tot een plaag is uitgegroeid. De huiskraai is niet op eigen kracht naar Nederland gekomen. De eerste exemplaren zijn meegereisd op de schepen die vanuit andere werelddelen in de Rotterdamse haven aankomen. Een zich uitbreidende populatie huiskraaien in het havengebied bij Hoek van Holland kan voorts betekenen dat Nederland een «stepping stone» wordt voor nieuwe vestigingen van huiskraaien elders in Europa. Vroeg ingrijpen voorkomt grotere kosten in het kader van bestrijding en vergoeding van geleden schade wanneer de populatie zich verder zou uitbreiden.
De huiskraai is om bovenstaande redenen in de Regeling beheer en schadebestrijding dieren (Staatscourant 2010, 20161) opgenomen als door provincies te bestrijden invasieve exoot. Aan de beoordeling ligt een risicobeoordeling van Sovon Vogelonderzoek Nederland ten grondslag en een advies van Team invasieve exoten van de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit.
Bent u ermee bekend dat de Stichting De Faunabescherming in beroep is gegaan tegen de uitspraak van de provincie Zuid-Holland, waarin toestemming wordt gegeven om de hele (kleine) populatie huiskraaien in Hoek van Holland uit te roeien?
Bent u ervan op de hoogte dat de juridische procedure van Stichting De Faunabescherming nog lopende is? Zo ja, kunt u aangeven waarom u het besluit om de bescherming van de huiskraai in te trekken tijdens deze lopende juridische procedure heeft genomen en hoe u dit besluit ziet in relatie tot deze zaak die nog onder de rechter is? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven of de uitspraak van de rechter invloed zal hebben op uw reeds genomen besluit?
Bent u bereid de door u doorgevoerde wijziging met betrekking tot de huiskraai in de Bekendmaking lijsten beschermde inheemse diersoorten 2013 van 25 maart 2013, die invloed heeft op een nog lopende juridische procedure over dit onderwerp, onmiddellijk terug te draaien? Zo ja, op welke termijn en wijze gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Het bericht dat onderzoeken naar de gevaren van bestrijdingsmiddelen voor bijen in Nederland niet openbaar gemaakt worden |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Geheime» studies van chemiereus Bayer tonen schadelijkheid insecticide voor bijen aan»?1
Zie mijn brief van 14 mei 2013 aan uw Kamer over bijen en neonicotinoïden.
Sinds wanneer zijn de resultaten van deze studies bij het ministerie bekend? Welke acties zijn daarop ondernomen?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom zijn deze studies in Engeland wel openbaar, maar weigert het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) twee van de drie studies openbaar te maken, zelfs nu die vrij toegankelijk zijn?
Deze zaak is onder de rechter en die heeft het Ctgb verboden om tot openbaarmaking over te gaan voordat er in de bodemprocedure uitspraak is gedaan. Ik verwijs verder naar mijn brief aan uw Kamer van 14 mei 2013 terzake.
Hoe beoordeelt u de afweging van het Ctgb om de studies niet openbaar te maken omdat deze geen gegevens zouden bevatten over subletale effecten, terwijl in de studies wel degelijk significante subletale effecten worden aangetoond?
De studies die in Engeland zijn vrijgegeven waren niet bedoeld om de subletale effecten te beoordelen, maar bedoeld voor de acute effecten. In het registratiedossier imidacloprid zijn studies opgenomen waarin veel specifieker naar subletale effecten is gekeken en die veel kritischer zijn voor de risicobeoordeling dan de studies die zich richten op de acute toxiciteit. Daarom heeft het Ctgb na afweging van de betrokken belangen ervoor gekozen de studies die specifiek zien op subletale effecten openbaar te maken. Het is nu aan de rechter om te beoordelen of het Ctgb de betrokken belangen goed heeft afgewogen. Zie verder mijn brief van 14 mei 2013 aan uw Kamer.
Deelt u de mening dat hieruit blijkt dat het publieke belang gediend is met de openbaarheid van deze en vergelijkbare studies en dat dit aanleiding is om de richtlijnen voor openbaarmaking bij het Ctgb aan te passen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid deze vragen voor het debat over bijen en gewasbeschermingsmiddelen op 23 april om 15.30 uur te beantwoorden?
Dat is helaas niet gelukt, omdat afstemmen met het Ctgb nodig was.
De vragen worden beantwoord voor het AO Bijensterfte op donderdag 16 mei aanstaande.
Natuurbezuinigingen en schaapskuddes |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Enige schaapskudde Veluwe failliet»?1
Ja.
Is het waar dat natuurbezuinigingen direct of indirect ten grondslag liggen aan het faillissement van genoemde schaapsherder? Zo ja, wat is het verband? Zo nee, kunt u de oorzaak dan op andere wijze duiden?
De financiële problemen voor de herder waren volgens de Vereniging Natuurmonumenten niet het gevolg van het wegvallen van reguliere begrazingsopdrachten van Natuurmonumenten.
Er is volgens de vereniging sprake van het niet verkrijgen van een incidentele begrazingsopdracht voor een project bij het Hulshorsterzand, waarvoor een openbare aanbesteding is geweest en waarop verschillende kuddes hebben ingeschreven. De opdracht is gegund aan een kudde die het beheer op de door de Vereniging Natuurmonumenten beoogde wijze wil uitvoeren en goedkoper heeft ingeschreven.
Bent u bereid Natuurmonumenten te steunen in het zoeken naar een acceptabele oplossing voor de dieren die het slachtoffer dreigen te worden van het faillissement van hun herder?2
Er is reeds een oplossing gevonden waarmee de acute nood voor de kudde is gelenigd en er heeft overleg plaatsgevonden tussen Natuurmonumenten en de herder. De herder heeft aangegeven erop te vertrouwen dat samen met Natuurmonumenten en andere partijen een structurele oplossing zal worden gevonden voor het behoud van de kudde. Ik ben blij dat er een oplossing voor deze kudde gevonden lijkt en ik ben bereid mee te denken over oplossingen voor rondtrekkende gescheperde schaapskuddes, met in acht neming van de verantwoordelijkheid van de provincies.
Bent u bereid terreinbeherende organisaties zodanig tegemoet te komen in hun exploitatiekosten dat natuurbeheer op de meest correcte wijze kan worden uitgevoerd anders dan geleid door louter economische korte termijn motieven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Beheersubsidie aan terreinbeherende organisaties wordt niet meer door het Rijk verleend maar door de provincies, via de provinciale Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer (SNL) en eventuele andere regelingen.
Heeft u kennisgenomen van de maatschappelijke verontwaardiging over de economisering van het natuurbeleid en de gevolgen daarvan? Zo ja, op welke wijze wilt u voorkomen dat incidenten zoals genoemd vaker voor zullen komen?
Ja, ik heb de berichtgeving en de reacties in de diverse media gevolgd. Ik heb een grote maatschappelijke betrokkenheid gezien bij deze schaapskudde. Ik ben ook blij dat veel Nederlanders zich betrokken voelen bij natuur en landschap. In mijn brief «Vooruit met natuurbeleid» (Kamerstuk 33 576, nr. 1) heb ik ook aangegeven deze ontwikkeling te zien en daarop in te willen spelen, om de betrokkenheid en inzet van de maatschappij bij natuur maximaal te kunnen benutten.
Het bericht ‘vergunning megastal Grubbenvorst geweigerd’ |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «vergunning megastal Grubbenvorst geweigerd»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over het feit dat de Raad van State de milieuvergunningen van het Nieuw Gemengd Bedrijf, bestaande uit 1,1 miljoen kippen, 35.000 varkens, slachterij en mestvergisting in Grubbenvorst heeft vernietigd?
De Raad van State heeft het beroep inzake deze milieuvergunning gegrond verklaard en bepaald dat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:12, eerste lid, van de Awb dient te worden vernietigd. Er is namelijk onvoldoende voldaan aan de voorwaarde dat de kennisgeving van het ontwerpbesluit daadwerkelijk al diegenen kon bereiken die naar verwachting bedenkingen konden hebben tegen het ontwerpbesluit. Aan de bespreking van de overige beroepsgronden is de Raad van State niet toegekomen.
Wat is uw oordeel over het niet in acht nemen van de door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) aanbevolen afstand tussen bedrijven met intensieve bedrijven met grote aantallen dieren en de bewoonde omgeving?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het verantwoord om in landelijk gebied en in bewoonde omgeving projecten als het Nieuw Gemengd Bedrijf toe te staan, ook in relatie tot de volksgezondheid?
De Gezondheidsraad heeft op 30 november jongstleden het advies uitgebracht over Gezondheidsrisico’s rond veehouderijen (28 973, nr. 129). Het Kabinet zal uw Kamer binnenkort een beleidsreactie geven op dit advies. In deze reactie zal ook een standpunt worden ingenomen over schaalgrootte in de veehouderij.
Ziet u, gelet op de nu ontstane situatie, mogelijkheden om in overleg met de gemeente Horst aan de Maas en de provincie Limburg de komst van het megadierenbedrijf in Grubbenvorst te voorkomen, eventueel via een Noodwet, reeds aangekondigd door uw voorganger, of andere wetgeving?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht “Toezicht overheid op MKZ-lab faalde jarenlang” |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Toezicht overheid op MKZ-lab faalde jarenlang»?1
Ja.
Bent u bereid het definitief verslag van het inspectiebezoek Foot-and-mouth disease laboratories met referentie nummer DG(SANCO) 2009–8286 openbaar te maken en aan de Kamer ter beschikking te stellen? Zo nee, waarom niet?2
De Food and Veterinary Office (FVO) van de Europese Commissie maakt deze rapporten zelf openbaar en het is niet gebruikelijk dat de geïnspecteerde lidstaat dit doet. Aangezien deze inspectie één van de eerste inspecties was in een serie in de lidstaten die nog niet is afgerond, is dit rapport nog niet door de FVO openbaar gemaakt. In overleg met de Europese Commissie heb ik het rapport afgelopen maand verstrekt in het kader van een Wob-procedure. Het rapport van de FVO treft u hierbij aan (bijlage 1).3
Is dit het enige inspectierapport met betrekking tot de veiligheid van het Centraal Veterinair Instituut van Wageningen Universiteit en Researchcentrum te Lelystad (CVI-WUR), het Centraal Instituut voor Dierziektecontrole Lelystad (CIDC-Lelystad) en Lelystad Biologicals BV? Zo nee, kunt u aangeven om hoeveel rapporten het gaat en bent u bereid deze rapporten openbaar te maken?
Er zijn geen andere inspecties uitgevoerd door de Europese Commissie. Wel is in 2007 een inspectie uitgevoerd in opdracht van het ministerie van LNV. Aanleiding daarvoor was de wens om de MKZ-vaccinproductie, tot dan een overheidstaak, te privatiseren.
Onderzocht werd of, binnen de veiligheidseisen, Wageningen UR de faciliteiten voor MKZ-vaccinproductie aan een farmaceutisch bedrijf zou kunnen verkopen. Vervolgens heeft in oktober 2009 een expertcommissie een inspectie uitgevoerd in verband met de uiteindelijke overdracht (verhuur) van de faciliteiten aan de betreffende farmaceut. Beide rapporten treft u hierbij aan (bijlagen 2 en 3).4
Bent u bereid uw mening over de bevindingen van het Directoraat-Generaal Gezondheid en Consumenten in het rapport DG(SANCO) 2009–8286 te geven? Zo nee, waarom niet?
Het ministerie van voormalig LNV en het CVI hebben, naar aanleiding van de bevindingen van de FVO, de aanbevelingen in het rapport overgenomen in een actieplan. Inmiddels zijn deze aanbevelingen omgezet in acties en afgehandeld of vragen continue aandacht. De reactie op het inspectierapport is met het actieplan aan DG SANCO gezonden op 9 oktober 2009. Deze reactie treft u ook aan als bijlage bij deze brief (bijlage 4).5
Een van de opmerkingen van de inspectie betreft het gegeven dat het toezicht door het ministerie op het CVI niet in een wet is vastgelegd. Het toezicht zoals vastgelegd in het convenant dat is afgesloten tussen DLO en het ministerie van LNV heeft echter een bindend karakter.
Het CVI staat onder toezicht van de zogenaamde Competente Autoriteit, i.c. de NVWA. In het convenant is vastgelegd dat het CVI moet werken volgens de geldende veiligheidseisen die zijn opgesteld voor laboratoria die werken met MKZ virus. Hierover rapporteert het CVI twee maal per jaar aan de NVWA en aan mijn ministerie. Aanvullend hierop vindt iedere 2 jaar een audit plaats, uitgevoerd door bioveiligheidsexperts van het CVI, die hiervoor specifiek zijn aangesteld. De rapportage over 2011, waaruit blijkt dat de veiligheidsmaatregelen goed zijn en voldoen aan de eisen volgens richtlijn 2003/85/EC is in 2012 aan mij aangeboden. Dit rapport treft u aan als bijlage 5.6
De handhaving van het coupeerverbod voor honden en paarden |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u de aflevering van Undercover in Nederland1, waarin te zien is dat er op shows in Nederland veel gecoupeerde honden rondlopen terwijl het couperen van honden sinds 2001 in Nederland verboden is?
Ja.
Wat vindt u er van dat er blijkbaar een dagelijkse praktijk is van het illegaal couperen van honden uit Nederlandse kennels in België?
In de bovengenoemde aflevering is te zien dat honden worden gecoupeerd in België door een dierenarts. Net als in Nederland is het couperen van honden in België verboden. De beelden zijn verontrustend en geven weer dat sommige houders van honden en dierenartsen bereid zijn om voor geld de wet te overtreden.
Hoe beoordeelt u de constatering dat er op hondenshows voornamelijk illegaal gecoupeerde honden rondlopen, dat hier geen controles plaatvinden en dat er volop gehandeld wordt in gecoupeerde honden?
Aangezien het niet mogelijk is om een algemeen houd- of tentoonstellingsverbod in te stellen voor gecoupeerde honden (zie mijn antwoord op de vragen 6 en 7) kan er alleen gehandhaafd worden op het verbod op het uitvoeren van de ingreep. In dit geval is de ingreep in België uitgevoerd. Handhaving daarvan is aan de Belgische handhavingsinstanties.
Wat heeft u tot nu toe gedaan om de handel in gecoupeerde honden in Nederland tegen te gaan? Bent u tevreden over de resultaten van uw beleid, gelet op het feit dat het helemaal niet moeilijk blijkt om het coupeerverbod te omzeilen? Zo ja, kunt u uitleggen waarom u tevreden bent met de huidige situatie? Zo neen, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 3.
Herinnert u zich uw belofte in antwoord op eerdere Kamervragen2, namelijk dat u op zou treden wanneer er overtredingen van het coupeerverbod gesignaleerd zouden worden? Deelt u de mening dat het tijd is om die belofte na te komen? Zo ja, welke concrete maatregelen gaat u nu nemen om de handel in gecoupeerde honden in Nederland aan te pakken? Zo neen, waarom niet?
Als er in Nederland overtredingen van het coupeerverbod worden gesignaleerd is strafrechtelijke en bestuursrechtelijke handhaving mogelijk. De bewijslast hierbij is echter niet altijd eenvoudig, met name omdat couperen in andere landen nog is toegestaan. Tegen dierenartsen die illegaal honden couperen kan door de klachtambtenaar een klacht worden ingediend bij het Veterinair Tucht College. Deze belofte om op te treden bij overtredingen van het coupeerverbod zal ik blijven nakomen.
Voor uw vraag over het aanpakken van de handel in gecoupeerde honden verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat als er al gecoupeerde dieren worden gebruikt bij keuringen, tentoonstellingen en wedstrijden, de ingreep alleen om medische redenen mag zijn verricht? Bent u bereid bij keuringen, tentoonstellingen en wedstrijden de deelname van dieren die gecoupeerd zijn om niet-medische redenen te verbieden?
Het is voor mij juridisch gezien niet mogelijk om een algemeen verbod in te stellen op deelname van gecoupeerde honden aan keuringen, tentoonstellingen en wedstrijden. In 2002 heeft het College van beroep voor het bedrijfsleven (Cbb) zich uitgesproken over dit onderwerp.
Hierbij heeft het Cbb geconcludeerd dat het verbod op tentoonstellen van dieren waarbij een verboden ingreep is uitgevoerd (zoals couperen van honden zonder medische reden) alleen geldt als de ingreep in Nederland is uitgevoerd. Voor een in het buitenland legaal gecoupeerd dier zou een tentoonstellingsverbod in strijd zijn met het vrije verkeer van goederen en diensten.
Wel heeft de sector meerdere mogelijkheden om zelf maatregelen te nemen, bijvoorbeeld door gecoupeerde honden niet toe te laten op wedstrijden of tentoonstellingen, of door ze een minder hoge beoordeling te geven. Zo mogen op shows van rasverenigingen aangesloten bij de Raad van Beheer op Kynologisch gebied geen gecoupeerde honden tentoongesteld worden tenzij de dieren afkomstig zijn uit een land waar couperen nog is toegestaan.
Bent u bereid het in bezit hebben van een gecoupeerde hond strafbaar te stellen, met ontheffingsmogelijkheden voor bijvoorbeeld honden die in de opvang terecht komen en bij particulieren moeten worden herplaatst? Zo ja, wanneer kunnen we uw voorstel hierover tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
Net zoals bij een verbod op tentoonstellen van gecoupeerde honden (zie mijn antwoord op vraag 6) zou ook een houdverbod van gecoupeerde honden strijd opleveren met het vrij verkeer van goederen en diensten (uitspraak Cbb, 2002). Ik kan daarom het bezit van een gecoupeerde hond niet strafbaar stellen.
Wat heeft u tot nu toe gedaan met de aangenomen motie over het omzeilen van het coupeerverbod bij paarden3 en bent u tevreden over de resultaten van uw beleid? Zo ja, kunt u uitleggen waarom u tevreden bent terwijl er nog steeds gecoupeerde veulens worden aangetroffen in Nederland? Zo neen, wat gaat u hier aan doen?
Voor de antwoorden op vraag 8 en 9 verwijs ik u naar mijn brief aan uw Kamer van 21 maart 2013 betreffende het nota-overleg wet dieren (Kamerstuk 31 389, nr. 124).
Bent u bereid het in het bezit hebben van een gecoupeerd paard strafbaar te stellen, met ontheffingsmogelijkheden voor bijvoorbeeld paarden die om medische redenen gecoupeerd zijn? Zo ja, wanneer kunnen we uw voorstel tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht ‘Intensieve veehouderij in Achtkarspelen: een bedreiging voor de volksgezondheid’ |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat er grote zorgen zijn in de gemeente Achtkarspelen over de relatie volksgezondheid en intensieve veehouderij?1
Ja.
Wat is uw opvatting over het feit dat ondanks alle genomen maatregelen, nog steeds dagelijks grote hoeveelheden fijnstof neerdalen op de bewoners?
In het adviesrapport «Gezondheidsrisico’s rond veehouderijen» constateert de Gezondheidsraad dat een reductie van de fijnstofemissies, waarin zich ook bacteriën kunnen bevinden, bijdraagt aan het terugdringen van gezondheidsrisico’s van veehouderijbedrijven. De Gezondheidsraad adviseert dan ook de fijnstofemissies te reduceren.
Zoals onder meer aangegeven in de brief aan uw Kamer van 14 juni jongstleden treden in het kader van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) door een wijziging van het Besluit huisvesting en ammoniak in 2014 emissienormen voor fijnstof uit stallen in werking. Het NSL, waarin Rijk, provincies en gemeenten samenwerken, is opgesteld om de buitenlucht in Nederland te kunnen laten voldoen aan de Europese normen voor luchtkwaliteit.
Acht u het verantwoord van de gemeente Achtkarspelen nog meer uitbreiding van intensieve veehouderij toe te staan in de gebieden rond Surhuisterveen, Boelenslaan, Harkema en Drogeham, ondanks de grote zorgen over de volksgezondheid, de stankoverlast en de negatieve invloed die dit heeft op het landschap, recreatie en toerisme?
De verantwoordelijkheid voor beslissingen aangaande de eventuele uitbreiding ligt bij het lokaal bevoegd gezag. De gemeenteraad heeft een controlerende functie ten aanzien van deze bestuurlijke beslissingen.
De toenmalige Staatssecretaris van Economische Zaken heeft het restrictieve beleid conform de motie van de leden Grashoff en Van Veldhoven (TK 28 286, nr. 488), om niet mee te werken aan bestemmingsplanwijzigingen voor stallen groter dan 300 NGE en meer dan één bouwlaag, onder de aandacht gebracht van de provincies en de VNG (Aanhangsel der Handelingen 2010–2011, nr. 2244). Conform daarmee heeft de provincie Friesland een interim-beleid vastgesteld. De gemeenten Achtkarspelen heeft op basis van deze beleidslijn gehandeld en de betreffende intensieve veehouderijplannen vooraf bij de provincie geverifieerd.
Hoe beoordeelt u het feit dat de gemeente Achtkarspelen wet- en regelgeving oprekt terwijl dit in strijd is met het provinciaal beleid inzake intensieve veehouderij?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u de bereidheid de GGD en de Gezondheidsraad opdracht te geven nader onderzoek te laten doen naar de gevolgen van uitstoot van stikstof, stankhinder en hygiënemaatregelen als gevolg van intensieve veehouderij?
Zoals aangegeven in de brief van 14 juni jl. aan uw Kamer heb ik opdracht gegeven voor het uitvoeren van aanvullend onderzoek naar de kwantitatieve gezondheidseffecten van veehouderijen onder leiding van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne, het zogenoemde «Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (VGO) onderzoek. Het kabinet heeft hiervoor € 3,4 miljoen beschikbaar gesteld.
Daarnaast onderzoekt het Ministerie van VWS de mogelijkheid van het inrichten van een kennisplatform dat ondersteuning biedt aan onder meer gemeenten op het terrein van veehouderij en volksgezondheid.
De weigering van de minister van Infrastructuur en Milieu om de bouwvergunning te vernietigen die de gemeente Landerd heeft afgegeven voor de bouw van een grote geitenstal |
|
Henk van Gerven |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u begrip voor de lokale gevoeligheden betreffende het plaatsen van een geitenstal in een gebied waar veel mensen getroffen zijn door Q-koorts, en dat tevens momenteel niet alle geitenhouders hun geiten hebben ingeënt?1
Ik ben mij terdege bewust van de lokale gevoeligheden en heb daar zeker begrip voor. Bij brief van 14 juli 2011 is de Kamer geïnformeerd over een deskundigenadvies over Q-koorts dat de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op 24 juni 2011 hebben ontvangen. De deskundigen adviseerden dat het uitbreidingsverbod als maatregel geen toegevoegde waarde meer had onder voorwaarde dat professioneel gehouden melkgeiten en melkschapen en schapen en geiten op bedrijven met een publieksfunctie steeds tijdig (voor het dekken) en volledig gevaccineerd worden. Naar aanleiding van onder meer het deskundigenadvies heeft het Rijk besloten om het uitbreidingsverbod in te trekken.
In Nederland is voor professionele melkgeiten en melkschapenbedrijven en bedrijven met een publieksfunctie een jaarlijkse Q-koortsvaccinatie vóór
1 augustus verplicht. Er wordt door de NVWA strikt toegezien op de jaarlijkse vaccinatie van geiten en schapen. Uit de controle is in de afgelopen jaren steeds gebleken dat een relatief groot aantal geitenhouders pas laat voldoet aan de vaccinatieverplichting, in enkele gevallen zelfs te laat. Overigens zijn in de afgelopen jaren alle geiten binnen enkele dagen na het verlopen van de termijn ook daadwerkelijk gevaccineerd. Uw Kamer is daarover ook geregeld geïnformeerd, onder andere op 21 november 2012.
Gezien uw weigering om de bouwvergunning te vernietigen, bent u van mening dat de beslissing tot een bouwstop en uitbreidingsstop voor geitenstallen indertijd terecht was? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
De provincie heeft, gelet op de specifieke Brabantse situatie, besloten de provinciale bouwstop voor geitenhouderijen vooralsnog niet in te trekken. Met mijn beslissing tot afwijzing van het verzoek van GS, doe ik geen uitspraak – in de brief is dat ook expliciet weergegeven – over de wenselijkheid van de uitbreiding van de geitenstal en ook niet over de besluitvorming rond de verlenging van de bouwstop.
Het gaat in de casus over de geitenstal te Landerd niet om de beoordeling van een bouwstop of de verlenging daarvan, maar om de vraag of toepassing van het beleidskader schorsing en vernietiging had moeten leiden tot het doen van een voordracht aan de Kroon tot vernietiging. Ik heb besloten om het verzoek van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant niet ter vernietiging voor te dragen aan de Kroon, omdat de verleende bouwvergunning en het vrijstellingsbesluit niet in strijd zijn met het recht of het algemeen belang.
Bent u van mening dat het handhaven van de bouw- en uitbreidingsstop door de provincie Brabant terecht is? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat de bouw- en uitbreidingsstop indertijd niet van toepassing diende te zijn op gevallen waarin de vergunning reeds was vergeven, maar de stalbouw nog niet was afgerond? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
De wet biedt geen ruimte om terugwerkende kracht toe te kennen aan voorbereidingsbesluiten of provinciale verordeningen, aangezien uit de wet volgt dat die provinciale besluitvorming niet van toepassing is op reeds aangevraagde vergunningen. In de brief van de provincie aan onder andere de gemeente Landerd, geschreven ter informatie van het voorbereidingsbesluit, geeft de provincie zelf ook expliciet aan dat het voorbereidingsbesluit niet van toepassing is op reeds aangevraagde vergunningen.
Bent u van mening dat ten tijde van een Q-koortsepidemie de volksgezondheidsrisico’s van een nieuw te bouwen geitenhouderij waarvan de vergunning reeds is afgegeven, kleiner zijn dan de volksgezondheidsrisico’s van een nieuw te bouwen geitenhouderij waarvan nog geen vergunning is afgegeven? Kunt u dit toelichten?
Als gedoeld wordt op de bouwvergunning, dan is mijn antwoord dat mij lijkt dat – als er al gevolgen voor de volksgezondheid zijn door de bouw – het al dan niet beslist hebben op de aanvraag, niet van belang is. Als gedoeld wordt op de milieuvergunning (het betreffende bedrijf heeft een revisievergunning gekregen): BenW hebben dan wel de mogelijkheid om in belang van de volksgezondheid voorschriften te verbinden om de gevolgen voor de volksgezondheid te voorkomen dan wel te beperken. Voor de goede orde: GS hebben niet de milieuvergunning voorgedragen voor vernietiging maar de bouwvergunning/het vrijstellingsbesluit.
Bent u van mening dat de uitbreiding van de geitenhouderij in 2010 bij de vergunningverlening plaats had mogen vinden?
Nee, toentertijd was het uitbreidingsverbod van kracht, ingesteld door het Rijk.
Wat is de juridische onderbouwing die u hanteert voor de weigering om de bouwvergunning die de gemeente Landerd heeft afgegeven voor de bouw van een grote geitenstal te vernietigen? Hoe ziet u de rol van uw discretionaire bevoegdheid in deze?
Op grond van artikel 132, vierde lid, van de Grondwet kan de Kroon een besluit van het gemeentebestuur of het provinciebestuur vernietigen wegens strijd met het recht of strijd met het algemeen belang. Vernietiging is een discretionaire bevoegdheid van de Kroon. Uitgangspunt bij de beoordeling van de vraag of een besluit voor vernietiging in aanmerking komt, is het Beleidskader schorsing en vernietiging (Kamerstukken II 2009/10, 32 389, nr. 5). Steeds dient aan de hand van alle omstandigheden van het geval een zorgvuldige afweging gemaakt te worden van alle bij het besluit betrokken belangen. In deze zaak is het mij duidelijk geworden dat er niet van strijd met het recht of het algemeen belang is gebleken. En als daarvan niet gebleken is, kan het instrument van vernietiging niet worden toegepast.
Mijn oordeel dat geen sprake was van strijd met het recht (zie antwoord 10 over de strijd met het algemeen belang) is gebaseerd op de volgende overwegingen. Het voorbereidingsbesluit van 11 december 2009 raakte de aanvraag van 11 december 2007 niet, evenmin als de in de Verordening ruimte opgenomen bouwstop (inwerkingtreding met ingang van 1 juni 2010) de bouwvergunning van 27 april 2010. De bouwvergunning moest worden verleend omdat geen van de in artikel 44, eerste lid, van de Woningwet opgesomde weigeringsgronden aan vergunningverlening in de weg stond (ook niet de strijdigheid met het bestemmingsplan vanwege de tevens te verlenen vrijstelling). Bij het verlenen van de vrijstelling heeft het gemeentebestuur een zekere vrijheid, maar die gaat niet zover dat het die vrijstelling had kunnen weigeren vanwege de (niet op de aanvraag van toepassing zijnde) provinciale voorbereidingsbesluiten, die genomen zijn met het oog op de volksgezondheid, en de daaropvolgende wijzigingen van de Verordening ruimte.
De bouwvergunning is rechtmatig verleend en ook bij de vrijstelling heeft het gemeentebestuur in redelijkheid geen betekenis toegekend aan de voorbereidingsbesluiten van provinciale staten van Noord-Brabant en de daarop volgende wijzigingen van de Verordening ruimte. Dat het gemeentebestuur wellicht ruimte had om ten tijde van besluitvorming – gezien de beide in werking getreden voorbereidingsbesluiten en het van kracht zijn van de Verordening ruimte, fase 1 – alsnog geen vrijstelling te verlenen, levert het niet gebruiken van die door GS gestelde ruimte naar mijn mening nog geen strijd op met het recht op.
In deze zaak is het mij duidelijk geworden dat er niet van strijd met het recht of het algemeen belang is gebleken. En als daarvan niet gebleken is, biedt het beleidskader mij geen (discretionaire) ruimte om alsnog een voordracht tot vernietiging te doen.
Waarom verwijst u als onderbouwing voor uw weigering naar het advies van de Gezondheidsraad, terwijl het kabinet noggeen standpunt heeft ingenomen over dat advies van de Gezondheidsraad?
Waarom bent u van oordeel dat de uitbreiding van de geitenhouderij niet in strijd is met het algemeen belang? Welke rol speel het economische belang en welke rol speelt het volksgezondheidsbelang in deze afweging?
In het verzoek tot voordracht tot vernietiging werd door GS aangedrongen om het advies van de Gezondheidsraad af te wachten. Op 30 november 2012 is het advies van de raad «Gezondheidsrisico’s rond veehouderijen» gepubliceerd. Het kabinet bereidt een reactie voor op het advies van de raad. In mijn afwijzing heb ik alleen opgemerkt dat het advies, geschreven op verzoek van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport teneinde een beoordelingskader te ontwikkelen over risico’s van de intensieve veehouderij voor de gezondheid van omwonenden, mij geen houvast geeft om te kunnen concluderen dat het gemeentebestuur van Landerd met het verlenen van deze bouwvergunning en de vrijstelling heeft gehandeld in strijd met het algemeen belang.
Bent u zich ervan bewust dat Provinciale Staten van Noord-Brabant op 22 maart jongstleden de bouwstop voor geiten- en schapenhouderijen met een jaar hebben verlengd, terwijl er een instrument wordt ontwikkeld om alleen nog stallen te kunnen toestaan die geen gezondheidsrisico’s voor mensen inhouden?
Uit het eerder genoemde beleidskader blijkt dat de Kroon zeer terughoudend moet optreden wanneer er geen strijd is met het recht maar er mogelijk alleen strijd is met het algemeen belang. Er mag niet lichtvaardig ingegrepen worden op de constitutioneel verankerde vrijheid van gemeenten om de belangen te dienen die aan hen zijn toevertrouwd. Zo komt ook in het beleidskader aan de orde, dat de betekenis van het criterium «strijd met het algemeen belang» beperkt is. Van strijd met het algemeen belang in onderhavige zaak zou evident duidelijk moeten worden dat het besluit van het gemeentebestuur in strijd is met het provinciaal belang. Ik zie wel dat met de verlenging van de bouwvergunning de bedoeling van de bouwstop wordt doorkruist. Immers de facto wordt met de vergunningverlening uitbreiding met een extra stal mogelijk gemaakt. Maar dat levert op zichzelf nog geen strijd met het algemeen belang op.
Waarom beloont u het bewust negeren van de toenmalige provinciale bouwstop voor geitenstallen door de gemeente Landerd, terwijl de gemeente wel degelijk meerdere malen door de provincie is gewezen op die bouwstop en op de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor het nemen van maatregelen die de volksgezondheid beschermen?
Ja.
Erkent de staatssecretaris dat ook zij de juridische mogelijkheid had om anders te handelen, namelijk om de bouwstop van Brabant niet te overrulen en de bouwvergunning van de geitenhouderij in Landerd wel te vernietigen? Kunt u een juridische onderbouwing geven van de mogelijkheden en onmogelijkheden in zijn algemeenheid en een uitleg waarom u binnen de juridische mogelijkheden gekozen heeft voor deze insteek? Was dit volgens u een puur juridische keus, of was er sprake van een inhoudelijke afweging? Zo ja, welke afweging en welke belangen speelden hier?
Er is geen sprake van een bewust negeren van de toenmalige provinciale bouwstop, duidelijk was dat de afhandeling van de bouwaanvraag niet geraakt werd door de maatregelen van de provincie. Uit het eindrapport van de raadsenquêtecommissie, het onderzoek naar de bestuurlijke en ambtelijke besluitvorming inzake het verlenen van een milieu en bouwvergunning voor een geitenstal in Landerd, blijkt dat de provincie ambtelijk diverse malen heeft gereageerd naar de gemeente naar aanleiding van de aanvraag voor de milieuvergunning.
Onderschrijft u de conclusies van de recent gehouden raadsenquête van Landerd? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Uitgangspunt is het eerdergenoemde beleidskader, waarin aangegeven staat dat als een besluit in strijd met het recht wordt bevonden, er de mogelijkheid bestaat om dat besluit voor te dragen voor vernietiging door de Kroon. Echter aan de vraag of daartoe had moeten worden overgegaan, wordt niet toegekomen, omdat het gewraakte besluit niet in strijd was met het recht. Met name bij de beoordeling van strijd met het recht is er sprake van een rechtmatigheidstoetsing, anders gezegd, een juridisch toets, vergelijkbaar met wat een bestuursrechter had gedaan als beroep was ingesteld tegen de bouwvergunning. Een bestuursrechter had dan beoordeeld of zich een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 44 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening had voorgedaan.
Onderschrijft u de conclusies van de evaluatiecommissie Q-koorts (Van Dijk) volledig? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Ik voel mij niet geroepen om een oordeel te geven op de conclusies van de raadsenquêtecommissie, de aanbevelingen zien op de interne werkwijze binnen de gemeente.
Bent u zich ervan bewust dat nog steeds niet alle geitenhouders in Brabant hun dieren hebben ingeënt en dat sommige geitenhouders veel te laat hebben gevaccineerd?
Voor het antwoord op deze vraag wil ik u verwijzen naar de reactie op «Van verwerping tot verheffing» over de aanpak van Q-koorts die uw Kamer op
26 november 2011 heeft ontvangen.
Wat is uw mening over het gedrag van geitenhouders die hun dieren niet inenten?
Zie mijn antwoord onder 1.
Hoeveel nieuwe Q-koortsgevallen zijn er in het afgelopen jaar gemeld? Hoeveel mensen zullen naar schatting nog voortijdig overlijden aan de gevolgen van Q-koorts? Welke gegevens zijn er over de aanwezigheid van Q-koortsbacteriën in de omgeving? Hoe schat u de besmettingsrisico’s op Q-koortsrisico’s momenteel in?
Er is geen sprake van dat geitenhouders hun dieren niet vaccineren tegen Q-koorts. Wel voldoet een relatief groot aantal geitenhouders pas laat aan de vaccinatieverplichting, in enkele gevallen na de deadline van 1 augustus. Zie ook mijn antwoord op vraag 1.
Ik vind dat de betreffende veehouders hiermee niet uitstralen dat zij zich (mede)verantwoordelijk voelen voor de gezondheid van de omwonenden van hun bedrijven. Voor de volksgezondheid is het van het allergrootste belang dat dieren gevaccineerd worden voordat ze gedekt worden. Daartoe wordt niet alleen strikt toezicht gehouden op de vaccinatieverplichting maar ook op het fokverbod voor ongevaccineerde dieren.
Bent u zich ervan bewust dat de sector van de geitenhouderij de dieren in halfopen stallen houdt, waardoor zoönotische bacteriën zich makkelijk kunnen verspreiden?
Het aantal gemelde patiënten met Q-koorts is in 2012 verder gedaald. Het RIVM ontving tot nu toe in 2013 4 meldingen van patiënten met Q-koorts, in 2012 68 meldingen. De Q-koortsepidemie is daarmee voorbij en het besmettingsrisico is terug op het niveau van voor de epidemie. Er zijn geen specifieke gegevens bekend over de aanwezigheid van Q-koortsbacteriën in de omgeving. Wel is bekend dat Q-koortsbacteriën lang kunnen overleven.
Heeft u in uw besluitvorming meegewogen dat de uitbreiding van de geitenhouderij een wisseling van opfokgeiten naar melkgeiten betekent en dat melkgeiten een veel hoger volksgezondheidsrisico vormen dan opfokgeiten? Zo ja, hoe heeft u dit aantoonbaar bij de besluitvorming een rol laten spelen?
De Gezondheidsraad schrijft in zijn advies, dat grotere bedrijven met een zeer open stalinrichting tijdens de Q-koorts uitbraak vermoedelijk een sterkere emissiebron van de Q-koortsbacterie vormden, maar dat kwantitatieve informatie hierover ontbreekt. Risico’s voor de volksgezondheid zijn altijd en overal aanwezig. Zoals de staatssecretaris van EZ (mede namens de minister van VWS) in antwoord op eerdere Kamervragen al heeft gemeld (Aanhangsel 2012–2013, 1116 van 7 februari 2013), is er dankzij de getroffen maatregelen, waarvan de vaccinatie tegen Q-koorts de belangrijkste is, geen verhoogd risico voor de omwonenden op Q-koorts.
Welke mogelijkheden zijn er nog om de komst van de geitenhouderij tegen te houden?
Nee, in mijn afwijzingsbrief heb ik wel gemeld dat de gemeente heeft aangevoerd dat er in feite geen sprake is van een uitbreiding. Mij is niet bekend of in de milieuvergunning voorschriften zijn opgenomen die zien op de wijziging in de veestapel. Alle bedrijven met melkgeiten- en melkschapen in Nederland zijn verplicht hun geiten tijdig en juist te vaccineren en worden gemonitord. De bedrijven die op basis van deze monitoring besmet verklaard zijn, worden vermeld op de website van de NVWA. Uit de gegevens van 4 april blijkt dat er in Noord-Brabant tien besmet verklaarde bedrijven zijn. Geen van de bedrijven staat in de gemeente Landerd.
Bent u bereid uw beslissing terug te draaien of anderszins te verhinderen dat de uitbreiding van de geitenhouderij plaatsvindt?
Het betreffende bedrijf is reeds een geitenhouderij maar heeft een bouwvergunning voor een extra stal. Tegen de bouwvergunning is geen beroep ingesteld en met de afwijzing van het verzoek tot vernietiging is de onherroepelijkheid van de vergunning onderstreept. Ik zie geen juridische mogelijkheden om de ondernemer te weerhouden van zijn bouwvergunning gebruik te maken.
Wilt u deze vragen binnen één week beantwoorden?
Nee. Ten behoeve van (nader) onderzoek heb ik destijds besloten om de bouwvergunning te schorsen en deze schorsing eenmaal te verlengen. Ik zie geen redenen om terug te komen op mijn beslissing om het besluit niet voor te dragen voor vernietigen. Artikel 10:40 van de Algemene wet bestuursrecht verbiedt bovendien om na afloop van de schorsing een besluit te vernietigen.
Een vergunning voor de omstreden geitenstal in Landerd |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kunt u bevestigen dat de bouw van de omstreden geitenstal in de gemeente Landerd alsnog doorgaat en gedetailleerd uiteenzetten op grond waarvan besloten is dat de bouw toch door mag gaan?1
Ik heb uit de pers begrepen dat de ondernemer heeft aangekondigd spoedig met het afbouwen van de geitenstal verder te gaan.
Op grond van artikel 132, vierde lid, van de Grondwet kan de Kroon een besluit van het gemeentebestuur of het provinciebestuur vernietigen wegens strijd met het recht of strijd met het algemeen belang. Vernietiging is een discretionaire bevoegdheid van de Kroon. Uitgangspunt bij de beoordeling van de vraag of een besluit voor vernietiging in aanmerking komt, is het Beleidskader schorsing en vernietiging (Kamerstukken II 2009/10, 32 389, nr. 5). Steeds dient aan de hand van alle omstandigheden van het geval een zorgvuldige afweging gemaakt te worden van alle bij het besluit betrokken belangen. In deze zaak is het mij duidelijk geworden dat er niet van strijd met het recht of het algemeen belang is gebleken. En als daarvan niet gebleken is, kan het instrument van vernietiging niet worden toegepast.
Mijn oordeel dat geen sprake was van strijd met het recht is gebaseerd op de volgende overwegingen (zie antwoord 3 over de strijd met het algemeen belang). Het voorbereidingsbesluit van 11 december 2009 raakte de aanvraag van 11 december 2007 niet, evenmin als de in de Verordening ruimte opgenomen bouwstop (inwerkingtreding met ingang van 1 juni 2010) de bouwvergunning van 27 april 2010. De bouwvergunning moest worden verleend omdat geen van de in artikel 44, eerste lid, van de Woningwet opgesomde weigeringsgronden aan vergunningverlening in de weg stond (ook niet de strijdigheid met het bestemmingsplan vanwege de tevens te verlenen vrijstelling). Bij het verlenen van de vrijstelling heeft het gemeentebestuur een zekere vrijheid, maar die gaat niet zover dat het die vrijstelling had kunnen weigeren vanwege de (niet op de aanvraag van toepassing zijnde) provinciale voorbereidingsbesluiten, die genomen zijn met het oog op de volksgezondheid, en de daaropvolgende wijzigingen van de Verordening ruimte.
De bouwvergunning is rechtmatig verleend en ook bij de vrijstelling heeft het gemeentebestuur in redelijkheid geen betekenis toegekend aan de voorbereidingsbesluiten van provinciale staten van Noord-Brabant en de daarop volgende wijzigingen van de Verordening ruimte. Dat het gemeentebestuur wellicht ruimte had om ten tijde van besluitvorming – gezien de beide in werking getreden voorbereidingsbesluiten en het van kracht zijn van de Verordening ruimte, fase 1 – alsnog geen vrijstelling te verlenen, levert het niet gebruiken van die door GS gestelde ruimte naar mijn mening nog geen strijd met het recht op.
Kunt u aangeven hoe de toestemming voor het vervolg van de bouw zich verhoudt tot de eerdere schorsing van de bouwvergunning2, de bouwstop van geiten- en schapenhouderijen in Noord-Brabant, daaraan gerelateerde bevoegdheden van de gemeente en het onjuist handelen van de gemeente ten tijde van de vergunningverlening?3
Vernietiging is een zwaar middel en kan niet eerder worden toegepast dan na zorgvuldig onderzoek of er sprake is van strijd met het recht of het algemeen belang. Om die reden kan het gewenst zijn – en was dat ook in deze zaak – om tijdelijk de werking van de bouwvergunning te schorsen, ten einde dat onderzoek af te ronden. Het is niet zo dat na schorsing automatisch vernietiging volgt. In dit geval heeft het onderzoek ertoe geleid dat geconcludeerd is dat er geen sprake was van strijd met het recht of het algemeen belang. Om deze reden is het verzoek tot vernietiging van gedeputeerde staten van Noord-Brabant afgewezen. Het gemeentebestuur kon met de door het provinciebestuur vastgestelde bouwstop geen rekening houden bij de afwikkeling van onderhavige bouwaanvraag.
Kunt u uiteenzetten op basis waarvan is besloten dat de bouw van de geitenstal niet in strijd is met het algemeen belang, en welke belangen hierin en op welke manier zijn meegewogen?
Uit het eerder genoemde beleidskader blijkt dat de Kroon zeer terughoudend moet optreden wanneer er geen strijd is met het recht maar er mogelijk alleen strijd is met het algemeen belang. Er mag niet lichtvaardig ingegrepen worden op de constitutioneel verankerde vrijheid van gemeenten om de belangen te dienen die aan hen zijn toevertrouwd. Zo komt ook in het beleidskader aan de orde, dat de betekenis van het criterium «strijd met het algemeen belang» beperkt is. Voor strijd met het algemeen belang in onderhavige zaak moet, gelet op het verzoek van het provinciebestuur, het besluit van het gemeentebestuur worden afgewogen tegen het belang dat het provinciebestuur met de bouwstop wilde dienen. Ik zie wel dat met de verlening van de bouwvergunning de bedoeling van de bouwstop wordt doorkruist. Immers de facto wordt met de vergunningverlening uitbreiding met een extra stal mogelijk gemaakt. Maar dat levert op zich nog geen strijd met het algemeen belang op.
Deelt u de mening dat volksgezondheid een belangrijk aspect is van het algemeen belang, en dat geiten- of schapenhouderijen een extra risico vormen voor de volksgezondheid, zoals ook de Gezondheidsraad in zijn rapport van 30 november 2012 concludeert? Zo ja, hoe is het belang voor de volksgezondheid meegenomen in de afweging, om niet tot vernietiging van de bouwvergunning over te gaan? Zo nee, waarom niet?
In het rapport van de Gezondheidsraad «Gezondheidsrisico's rond veehouderijbedrijven» van 30 november 2012 wordt diverse malen over Q-koorts gesproken. Voorzover het rapport conclusies trekt over Q-koorts, is dit alleen over de uitbraakperiode. Verder is uw Kamer bij brief van 14 juli 2011 geïnformeerd over een deskundigenadvies over Q-koorts dat de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op 24 juni 2011 hebben ontvangen. De deskundigen adviseerden dat het uitbreidingsverbod als maatregel geen toegevoegde waarde meer had onder voorwaarde dat professioneel gehouden melkgeiten en melkschapen alsook schapen en geiten op bedrijven met een publieksfunctie steeds tijdig (voor het dekken) en volledig gevaccineerd worden. Naar aanleiding van onder meer het deskundigenadvies heeft het Rijk besloten om het uitbreidingsverbod in te trekken.
In het verzoek tot voordracht tot vernietiging van het besluit van het gemeentebestuur werd er door GS op aangedrongen om het advies van de Gezondheidsraad af te wachten. Op 30 november 2012 is het advies van de raad «Gezondheidsrisico’s rond veehouderijen» gepubliceerd. Het kabinet bereidt een reactie voor op het advies van de raad. In mijn afwijzing heb ik daarover opgemerkt dat het advies, geschreven op verzoek van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport teneinde een beoordelingskader te ontwikkelen over risico’s van de intensieve veehouderij voor de gezondheid van omwonenden, mij geen houvast geeft om te kunnen concluderen dat het gemeentebestuur van Landerd met het verlenen van deze bouwvergunning en de vrijstelling heeft gehandeld in strijd met het algemeen belang. Dat brengt ook met zich mee dat het niet nodig was om de kabinetsreactie af te wachten. Bovendien staat artikel 10:44 van de Algemene wet bestuursrecht in de weg aan een tweede verlenging van de schorsing, die op
1 april 2013 is afgelopen.
Kunt u aangeven of en hoe bij de beoordeling het provinciaal belang is meegewogen, en toelichten waarom er bij de uiteindelijke beoordeling voorbij is gegaan aan het provinciaal belang?
Als gezegd is het door het provinciebestuur met de bouwstop te realiseren doel een algemeen belang. Het gemeentebestuur was niet aan die bouwstop gebonden bij de beslissing over de bouwvergunning, zodat geen sprake was van strijd met het recht. Er bestond onvoldoende grond om de bevoegdheden van het gemeentebestuur te doorkruisen wegens de met de bouwstop te dienen belangen. Zie antwoord 3.
Deelt u de mening dat de provincie Noord-Brabant terecht een bouwstop heeft ingesteld, en dat deze bouwstop zwaar moet worden meegenomen in de besluitvorming rond de bouwvergunning? Zo nee, waarom niet?
Met mijn beslissing tot afwijzing van het verzoek van GS doe ik geen uitspraak – in de brief is dat ook expliciet weergegeven – over de wenselijkheid van de uitbreiding van de geitenstal en ook niet over de besluitvorming rond de verlenging van de bouwstop. Wel heb ik aangegeven dat ik begrip heb voor de wens van GS om vanuit een voorzorgsprincipe de bouwstop vooralsnog te willen verlengen. Het gaat in de casus over de geitenstal te Landerd niet om de beoordeling van een bouwstop of de verlenging daarvan, maar om de vraag of het besluit van het gemeentebestuur voor vernietiging door de Kroon in aanmerking kwam. De bouwstop had geen betrekking op de aanvraag voor de gewraakte bouwactiviteit en kan geen rol spelen bij de bouwvergunning.
Kunt u uitleggen waarom het verzoek tot vernietiging van de bouwvergunning is afgewezen, terwijl er nog geen kabinetsreactie is op het rapport van de Gezondheidsraad over gezondheidsrisico’s rond veehouderijen, en waarom er niet is gewacht met het nemen van een beslissing totdat de kabinetsreactie er is?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de bouwvergunning alsnog te schorsen, en pas een definitieve uitspraak te doen wanneer de kabinetsreactie op het rapport van de Gezondheidsraad klaar is? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ten behoeve van (nader) onderzoek heb ik destijds besloten om de bouwvergunning te schorsen en deze schorsing eenmaal te verlengen. Ik zie geen redenen om terug te komen op mijn beslissing om het besluit niet voor te dragen voor vernietigen. Daarbij staat de wet staat slechts een eenmalige schorsing toe.
Is er bij de heroverweging van de vergunning overleg geweest met de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de staatssecretaris van Economische Zaken over de risico’s van de komst van de geitenstal? Zo ja, welke risico’s zijn meegenomen, en wat hebben de betrokken bewindspersonen geadviseerd? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid alsnog met andere betrokken bewindspersonen te overleggen?
Ja, de bewindslieden van EZ, VWS en BZK zijn betrokken bij de voorbereiding van mijn beslissing tot afwijzing van het verzoek. Zie ook mijn antwoord op de vragen 4 en 7.
Bent u bereid in overleg met alle betrokken bewindspersonen inzake deze kwestie alsnog tot vernietiging van de vergunning over te gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.