De snel stijgende dierenartskosten, waardoor essentiële dierkundige zorg voor velen onbetaalbaar wordt. |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «De dierenarts wordt voor velen onbetaalbaar»?1
De afgelopen tijd is er regelmatig media-aandacht voor de tarieven van dierenartsen waaruit blijkt dat de maatschappij zorgen heeft hierover. Ik neem deze zorgen zeer serieus, we zijn het tenslotte aan de dieren en hun baasjes verplicht om nauwgezet naar dit onderwerp te kijken.
Wat vindt u ervan dat de prijzen voor diergeneeskundige zorg enorm zijn gestegen?
Ieder dier verdient goede zorg. Er zijn signalen dat dierenartsprijzen stijgen. Ik kan me goed voorstellen dat mensen in deze tijd, waarin ook prijzen van andere diensten en producten, zoals boodschappen, stijgen, dit in hun portemonnee voelen. Het is de rol van de overheid om de publieke belangen zoals dierenwelzijn en diergezondheid te borgen. Het zou daarom voor de dieren een onwenselijke situatie zijn als kosten voor reguliere diergeneeskundige zorg onredelijk en onbetaalbaar zijn, of worden, waardoor hun eigenaren gedwongen worden zorg voor de aan hun vertrouwde huisdieren uit te stellen, te vermijden of zelfs noodgedwongen te moeten ontgaan.
Deelt u de zorgen dat door de gestegen prijzen mensen met een hulpbehoevend dier minder snel naar een dierenarts zullen gaan en minder snel een behandelingstraject voor hun dier zullen starten? Zo nee, waarom niet?
Ik neem deze zorgen serieus. In december 2022 heeft de Tweede Kamer de motie van lid Beckerman (Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 36 200 XIV, nr. 28) aangenomen om een onderzoek in te stellen naar deze prijsstijgingen en de mogelijkheden te bezien deze prijsstijgingen te beperken. Ik wil dit onderzoek gedegen opzetten waarbij de medewerking van vele partijen nodig is, wat tijd kost. Ik zal de Kamer eind dit jaar informeren over de voortgang hiervan.
De verantwoordelijkheid van de zorg voor een dier ligt bij de diereigenaar. Indien kosten voor een diereigenaar niet te dragen zijn is het aan het baasje en de dierenarts samen om te zoeken naar de meest passende oplossing.
Het is bij wet verplicht om voorafgaand aan de koop van producten of diensten informatie te geven betreffende de prijs en eventuele bijkomende kosten van het product of de dienst. Ook dierenartsenpraktijken zullen daarom voordat een behandeling wordt verricht duidelijk moeten zijn over de prijs ervan en de eventuele bijkomende kosten. Ik vertrouw op de expertise van dierenartsen dat zij in goed overleg en met afweging van de verschillende belangen samen met de eigenaar van het dier tot een verantwoorde oplossing komen.
Bent u van mening dat hierdoor de wettelijke zorgplicht, op grond van artikel 2.1.6 en artikel 2.2.8 van de Wet dieren, onder druk komt te staan? Zo nee, waarom niet?
In de Wet Dieren is in artikel 2.1.6. opgenomen dat eenieder zorg moet verlenen aan een dier wat hulp nodig heeft. Tevens verbiedt deze wet in art 2.2.8 diereigenaren deze zorg voor hun dieren te onthouden of uit te stellen Zowel de diereigenaar als de dierenarts hebben hiermee een zorgplicht in het belang van het dier waarbij dierenwelzijn voorop staat. Mijn beeld is dat dierenartsen dit belang hoog hebben staan. Dit belang bestaat echter binnen het marktsysteem, waarin marktwerking plaatsvindt. Het belang van het dier kan echter niet gediend worden zonder dat de kosten van de veterinaire zorg betaald worden door de diereigenaar. Het is bekend dat in deze tijd waarin ook prijzen van andere diensten en producten, zoals boodschappen, stijgen, mensen dit in hun portemonnee voelen. Dit zal niet anders zijn voor de kosten welke een diereigenaar moet betalen voor de diergeneeskundige zorg van hun dier.
Hoe verhoudt het hoge btw-tarief van 21 procent op diergeneeskundige zorg zich tot deze wettelijke verplichting om een hulpbehoevend dier de nodige zorg te bieden?
Zowel de dierhouder als de dierenarts hebben op grond van de Wet dieren de wettelijke plicht om hulpbehoevende dieren te voorzien van de nodige zorg. In spoedgevallen kan veterinaire zorg nodig zijn. Indien deze tegen vergoeding wordt verricht dan is daarop het algemene tarief van 21% toepassing, gelet op de Europese btw-richtlijn. Op diergeneesmiddelen als bedoeld in de Wet dieren (m.u.v. diergeneesmiddelen voor toepassing buiten het lichaaam) is het verlaagd btw-tarief van 9% van toepassing.
Bent u bereid om binnen Europa actief te pleiten voor het mogelijk maken van het verlagen van het btw-tarief op diergeneeskunde? Zo nee, waarom niet?
Het uitgangspunt van de Europese btw-richtlijn is dat alle goederenleveringen en diensten belast zijn tegen het algemene tarief van 21%. Toepassing van een verlaagd btw-tarief voor diergeneeskundige zorg als zodanig staat de Btw-richtlijn niet toe. Actief pleiten voor het mogelijk maken van een verlaagd btw-tarief op diergeneeskunde acht het kabinet niet opportuun. In de eerste plaats gelet op de ambitie van het kabinet om het belastingsysteem te vereenvoudigen en daarom terughoudend te zijn met de introductie of uitbreiding van fiscale regelingen zoals een verlaagd btw-tarief (Kamerstuk 2023–0000111799). Ten tweede gelet op de evaluatie van het verlaagde btw-tarief waarop met Prinsjesdag een kabinetsreactie komt.2
Kunt u aangeven hoeveel dierenartsklinieken de afgelopen vijf jaar zijn opgekocht door buitenlandse ketens, zoals IVC Evidensia, AniCura en VetPartners?
Er zijn geen acquisitiedata van overnamen van dierenklinieken bekend en het is niet mogelijk hiervan een overzicht te geven van de laatste vijf jaar. Wel is bekend dat er momenteel meer dan 300 dierenartsenklinieken (-locaties) en 8 dierenziekenhuizen onderdeel zijn van IVC Evidensia, 118 klinieken zijn onderdeel van AniCura, 26 klinieken zijn onderdeel van CVS en sinds dit jaar zijn 45 klinieken onderdeel van Vetpartners. Totaal zijn 489 dierenartsklinieken in handen van private acquity zoals deze ketens.
Welk deel van de markt van dierenartsklinieken is in handen van dergelijke buitenlandse ketens?
Volgens het CBS waren begin 2023 in Nederland in totaal 2865 bedrijven actief binnen de veterinaire dienstverlening. Hieronder vallen bedrijven met betrekking tot gezondheidzorg voor vee en huisdieren, dierenambulances en bedrijven ter advisering over welzijn en voeding van huisdieren. Dierenartsenpraktijken worden niet gespecificeerd.
Kunt u bevestigen dat het voorheen gebruikelijk was dat dierenartsen een dubbel tarief vroegen voor spoedzorg in de avond of in het weekend, maar dat nu onder eigenaarschap van buitenlandse ketens vaak het viervoudige tarief wordt gevraagd? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Dit kan niet worden bevestigd. De markt voor diergeneeskundige zorg is een vrije markt. De tariefbepaling is zodoende aan de individuele dierenartsenpraktijk. In de tariefbepaling wegen factoren mee zoals het type behandeling, de diersoort, de graad van specialisatie en de dag en het tijdstip waarop de zorg voor het dier wordt geleverd. Daarnaast zijn er kosten voor salariëring, huisvesting, laboratoriumonderzoek en het gebruik van apparatuur. Dit maakt het stellen van een eenvoudige conclusie niet mogelijk. In opdracht van mijn ministerie laat ik een onderzoek uitvoeren zoals beschreven in het antwoord op vraag 3, waarbij ik nog niet vooruit wil lopen op de resultaten.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat buitenlandse ketens Nederlandse dierenartspraktijken opkopen, met als doel om rendement te maken, wat in de praktijk leidt tot forse stijgingen van de dierenartskosten en daarmee voor veel mensen een drempel opwerpen om de dierenarts te bezoeken? Zo nee, waarom niet?
De manier waarop de veterinaire markt ingevuld wordt is aan dierenartsen en ondernemers op dit gebied, zowel nationaal als Europees. De tariefbepaling is zodoende aan de dierenartsenpraktijken, samenwerkingsverbanden of ketens van dierenartspraktijken. Het eerder toegelichte onderzoek moet uitwijzen of de bedragen die baasjes voor hun dieren voor de zorg van de dierenarts moeten betalen, mede in het licht van de huidige algemene prijsstijgingen, fors zijn gestegen. Hierbij is het niet bekend hoe groot het probleem is dat eigenaren zorg mijden voor de aan hun zorg toevertrouwde dieren en of dit probleem op dit moment groter aan het worden is. Dierenartsen geven aan dat dit probleem van alle tijden is, mogelijk door het ontbreken van vergelijkingen met de verzekerde humane zorg.
Heeft de Autoriteit Consument & Markt (ACM) onderzocht wat de gevolgen van de overname van steeds meer dierenartspraktijken door grote buitenlandse ketens betekent voor de prijsontwikkeling in de avonduren en de weekenden waarin deze grote ketens in grote delen van het land, met name in de minder dicht bevolkte gebieden, feitelijk een monopoliepositie hebben? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om de ACM om zo’n onderzoek te vragen?
Specifiek voor het mededingingstoezicht houdt de ACM-toezicht op kartelvorming en misbruik van marktmacht en toetst zij fusies en overnames om het ontstaan van marktmacht te voorkomen.
De ACM heeft geen onderzoek gedaan naar overnames van dierenartsenklinieken en naar de prijsontwikkeling bij dierenartsenklinieken. Wanneer bedrijven fuseren of overnames doen moet dat boven bepaalde drempelwaarden gemeld worden bij de ACM, die onderzoekt of voor de fusie of overname een vergunning nodig is als de concurrentie belemmerd zou kunnen worden. Hierbij speelt het geen rol of de overnemende partij in Nederland of elders gevestigd is. De ACM heeft geen fusiemeldingen ontvangen over dierenartspraktijken.
In sommige situaties kunnen prijsstijgingen het gevolg zijn van afspraken of gedragingen waarop de ACM toezicht houdt, in het bijzonder als er sprake zou zijn van kartelafspraken of misbruik van een economische machtspositie. Als er klachten of signalen komen over prijsafspraken of misbruik kan ACM een onderzoek starten.
Tot slot zal ik, zoals in antwoord 3 aangegeven, op korte termijn een onderzoek laten uitvoeren naar prijsstijgingen in de diergezondheidszorg en de mogelijkheden om deze prijsstijgingen te beperken.
Bent u bereid een halt toe te roepen aan de opkoop van dierenartspraktijken door buitenlandse ketens? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij en ik heb geen instrumenten om buitenlandse partijen te verbieden Nederlandse dierenartsenpraktijken op te kopen. In Nederland en de Europese Unie is er een vrije markt waarin het een ieder vrij staat om binnen de wet- en regelgeving te ondernemen naar eigen inzicht.
Bent u bereid de prijzen van diergeneeskundige zorg te reguleren, net zoals bij andere medische sectoren het geval is? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 3 laat ik een onderzoek uitvoeren. Het is te voorbarig om regulering te overwegen. Ik wacht eerst de resultaten van dit onderzoek af.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Er is een uitstelbrief verstuurd aan de Kamer vanwege interdepartementale afstemming.
Het bericht 'Voor boer Patrick dreigt halvering van de veestapel, want er stroomt een beek door zijn weilanden' |
|
Eline Vedder (CDA), Derk Boswijk (CDA) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kunt u toelichten in hoeverre het middel, bufferstroken van 100 tot 250 meter, daadwerkelijk bijdraagt aan het doel, herstellen natuur en oppervlaktewater?
In het addendum van het 7e actieprogramma Nitraatrichtlijn (7e AP) is aangegeven dat in de provinciale gebiedsprogramma’s van het Nationaal Programma Landelijk Gebied de restopgave voor de landbouw voor de waterkwaliteit moet worden opgepakt1. Daarbij is ook het inrichten van 100–250 meter brede zones aan beide zijden van de beek benoemd. In Water Bodem sturend van het Ministerie van I&W en het NPLG is grootschalig herstel van beekdalen ook als één van de maatregelen ter verbetering van de waterkwaliteit genoemd.2
Op de hoge zandgronden levert herstel van beekdalen een grote bijdrage aan het behalen van de doelen voor waterkwaliteit. Achtergrond is dat de mestgebruiksnormen zijn afgeleid van de nitraatnorm in grondwater van 50 mg/l nitraat. De norm in de beken is veelal 5 maal strenger. Nu de norm in grondwater niet of net wordt gehaald en dit grondwater een belangrijke voeding van de beek is, is het nodig brede zones zonder intensief gebruik als filter in te richten om de doelen van Nitraatrichtlijn en KRW te kunnen behalen. Beekdalherstel wordt ook ingezet voor andere opgaven, zoals waterberging, nieuwe natuur, de bossenstrategie, groenblauwe dooradering en waterberging. Dit vergt regionaal maatwerk in de gebiedsprocessen, met doelbereik voor KRW en Nitraatrichtlijn als uitgangspunt. In deze gebiedsprocessen is er plaats voor slim agrarisch gebruik waar mogelijk.
Op welke wetenschappelijke onderzoeken is het voorgenomen bufferstrokenbeleid gebaseerd? Gaat het hierbij uitsluitend om modelberekeningen?
Binnen de context van de door u gestelde vragen, doelt u mijns inziens op de zogenaamde brede beekdalen (zoals benoemd in het 7e AP en de handreiking NPLG) in plaats van de zogenaamde bufferstroken (waarvoor de regels zijn vastgelegd in de Uitvoeringsregeling bufferstroken). Grootschalig beekdalherstel is als mogelijke maatregel voor verbetering van de waterkwaliteit geformuleerd in een tweetal onderzoeken van Wageningen Universiteit en Research (hierna: WUR)3, welke zijn opgesteld ten behoeve van het Nationaal Programma Landelijk Gebied en het 7e AP. Uit de analyse van WUR ten behoeve van bepaling van de kansen van de stikstofaanpak voor het doelbereik van de Kaderrichtlijn Water (KRW) voor nutriënten, komt naar voren dat een belangrijke maatregel, in aanvulling op het 7e AP, het inrichten van 100–250 meter brede zones in beekdalen zou kunnen zijn, in de zandgebieden van Centraal Nederland, Oost Nederland en Zuid Nederland. Dit betreffen modelmatige berekeningen, Als onderdeel van de integrale, gebiedsgerichte aanpak zal moeten worden bepaald welke breedte noodzakelijk is voor het bereiken van de KRW-doelen per specifiek gebied.
Op welke manier wordt voor Nederlandse boeren een gelijk internationaal speelveld gecreëerd als het gaat om waterkwaliteit, gezien de verschillen in normen, monitorings- en toetsingsmethoden?
In de Nitraatrichtlijn zijn uniforme normen opgenomen voor de hele Europese Unie. Voor de KRW hebben landen zelf normen voor nutriënten afgeleid op basis van Europees vastgestelde protocollen en Europees geharmoniseerde doelen voor de biologische parameters in oppervlaktewater. Alle lidstaten dienen te zorgen voor een goede waterkwaliteit.
Bent u bekend met de vele andere, internationale onderzoeken die aantonen dat bufferstroken breder dan 25 meter geen enkel effect hebben op de waterkwaliteit? Welke rol hebben deze onderzoeken gespeeld in de totstandkoming van het voorgenomen beleid omtrent bufferstroken?
Er zijn verschillende (internationale) onderzoeken op het gebied van bufferstroken uitgevoerd. Omdat de effectiviteit gebieds-specifiek is, ben ik uitgegaan van de studies die specifiek voor Nederland zijn uitgevoerd (zie het antwoord op vraag 2). Omdat de vraagstelling geen verwijzing maakt naar internationale wetenschappelijke onderzoeken (auteur, titel, jaar van publicatie) kan ik geen uitsluitsel geven of de onderzoeken waar u naar verwijst een rol hebben gespeeld in de totstandkoming van het addendum en het NPLG ten aanzien van beekdalherstel.
Wat vindt u ervan dat het voorgenomen bufferstrokenbeleid, voortkomende uit het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn, ervoor zorgt dat een aanzienlijk deel van agrarische gronden nagenoeg buiten productie worden gesteld, in het bijzonder van percelen waar een sloot of beek dwars doorheen loopt?1
Een sloot is iets anders dan een beek. Grootschalig beekdalherstel heeft een ander karakter dan de bufferstroken die voortvloeien uit de derogatiebeschikking en vastgelegd zijn in de Uitvoeringsregeling bufferstroken. Deze bufferstroken zijn van geheel andere omvang dan de brede beekdalen en zien op alle waterlopen en blijven aangemerkt als landbouwgrond. De uitwerking en effectiviteit van beekdalherstel is gebiedsspecifiek waardoor deze maatregel op gebiedsniveau zal moeten worden uitgewerkt. Het is aan de actoren in de gebiedsprocessen om te bepalen welke maatregel het meest effectief is om de waterkwaliteitsdoelen te halen in een gebied. Indien er in een gebied sprake zou zijn van afwaardering van landbouwgrond naar bijvoorbeeld natuurgrond kan dat worden gecompenseerd. Hiervoor zijn middelen gealloceerd in het Transitiefonds Landelijk Gebied en Natuur.
Hoe verhoudt dit zich tot de uitvoering van de motie van het lid Boswijk over het beschermen van hoogwaardige landbouwgronden?2
De landbouw en haar functies, als landschapsbeheerder en voedsel- en grondstoffenproducent, zijn het waard om te beschermen. In het NPLG is het voornemen om hier invulling aan te gegeven met een structurerende keuze die toeziet op het zorgvuldig omgaan met areaal landbouwgrond. Deze structurerende keuze zorgt ervoor dat bij eventuele wijziging van de functie landbouwgrond naar een andere functie dan landbouw een zorgvuldige en transparante afweging gemaakt wordt. Het NPLG zal zo richting geven aan afwegingen over functiecombinaties en functiewijzigingen die door decentrale overheden en op basis van de provinciale gebiedsprogramma’s worden gemaakt. Daarbij is het uitgangspunt dat deze afweging gebiedsgericht gemaakt wordt. De opgaven in het landelijk gebied zijn leidend en zullen grotendeels bepalen welk toekomstperspectief er is voor de landbouw in specifieke gebieden. In relatie tot beekdalherstel betekent dit dat de toestand van het water kan verlangen dat landgebruik hieromheen wordt aangepast. Toepassen van het voorgenomen afwegingskader zal leiden tot het zoveel als mogelijk realiseren van functiecombinaties waarbij landbouw bedreven kan worden en een bijdrage wordt geleverd aan het behalen van de waterdoelen. Hierbij wordt gelet op de (toekomstige) uitdagingen voor landbouw in het gebied en uitgegaan van de eigenschappen van het water- en bodemsysteem.
Hoeveel geld is, op korte en lange termijn, nodig om alle boeren, waarvan een deel van de grond als bufferstrook moet worden gebruikt, te compenseren? Hoe staan deze kosten in verhouding tot het te behalen doel en welke goedkopere opties zijn overwogen?
De keuze om te komen tot maatregelen waarmee de restopgave voor de waterkwaliteit voor de landbouw wordt voldaan, wordt binnen de provinciale gebiedsprogramma’s van het NPLG uitgewerkt. Een van de maatregelen zou inrichting van brede beekdalen kunnen zijn. Voor de inrichting van brede beekdalen en de eventuele afwaardering van landbouwgrond zijn middelen gealloceerd in het Transitiefonds Landelijk Gebied en Natuur (€ 811 mln.). In hoeverre het benodigde budget toereikend is, is zeer afhankelijk van de locatie-specifieke omstandigheden en de gekozen maatregelen in de gebiedsprogramma’s.
Is de optie overwogen om doelen voor waterkwaliteit te stellen en aan de ondernemers de vrijheid te geven om zelf te zorgen dat deze doelen worden behaald? Zo ja, waarom is uiteindelijk niet voor deze optie gekozen? Zo nee, bent u bereid deze optie alsnog te overwegen?
Bedrijfsspecifieke doelsturing op korte en middellange termijn kan op korte en (naar verwachting) middellange termijn niet «afrekenbaar» worden als alternatief voor middelvoorschriften. De waterkwaliteit is op dit moment onvoldoende op orde en er is geen ruimte in (Europese) wet- en regelgeving om hierop al ruimte te bieden. Bedrijfsspecifieke doelsturing op de langere termijn als alternatief op middelvoorschriften zal voor mest mogelijk in beeld komen als de waterkwaliteit en de Europese wet- en regelgeving daar voldoende ruimte voor bieden, en als er een borgbaar meetsysteem voor uitspoeling is met dekking op alle bedrijven waar mest wordt geplaatst.
In hoeverre draagt het voorgenomen bufferstrokenbeleid bij aan het bieden van langjarig perspectief voor boeren die door willen?
Beekdalherstel is één van de maatregelen die bijdraagt aan een verbetering van de waterkwaliteit die in de gebiedsprogramma’s verder uitgewerkt kan worden. Het langjarig perspectief zal in zijn geheel moeten worden bezien vanuit deze gebiedsprogramma’s.
Klopt het dat in tegenstelling tot de agrarische sector de recreatiesector in Nederland geen of nauwelijks hinder ondervindt van het natuur- en stikstofbeleid? Kunt u dit toelichten?
Nee, door de slechte staat van de natuur is het voor alle type ondernemingen moeilijk om toestemming te krijgen voor een activiteit die depositieneerslag veroorzaakt op een stikstofgevoelig Natura 2000-gebied.
Kunt u verklaren hoe het mogelijk is dat midden in een kwetsbaar Natura 2000-gebied een groot recreatiepark wordt gebouwd met een stikstofuitstoot van 1,2 mol per hectare, terwijl de vergunningverlening in de rest van Nederland momenteel op slot zit als gevolg van de sinds 2019 geldende ondergrens van 0,005 mol per hectare en het vervallen van de bouwvrijstelling?
Als een initiatiefnemer een nieuwe activiteit wil ontwikkelen die significant negatieve effecten kan veroorzaken op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden, dan moet hij daarvoor toestemming krijgen van het bevoegd gezag. Dat is zo geregeld in de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb). Als blijkt dat het project mogelijk een significant negatief effect heeft op een Natura 2000-gebied dan is er een Passende Beoordeling nodig om zeker te stellen dat het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Dit is het geval wanneer er wetenschappelijk gezien redelijkerwijs geen twijfel over bestaat dat er geen schadelijke gevolgen zijn. In de Passende Beoordeling mag rekening worden gehouden met de effecten van mitigerende maatregelen. Dit zijn maatregelen zoals het inzetten van externe saldering. Daarbij is wel vereist dat de positieve effecten van deze maatregelen vast staan. Pas als aan deze voorwaarden is voldaan kan er een natuurtoestemming worden verleend door een bevoegd gezag. Vervolgens is het bevoegd gezag verantwoordelijk voor toezicht en handhaving op de naleving van die vergunning. Op die manier kan het bevoegd gezag in de gaten houden dat ontwikkelingen verantwoord plaatsvinden. Dit systeem is van toepassing op alle sectoren, activiteiten en initiatiefnemers, zoals agrarische ondernemers, industriële bedrijven en recreatie.
Het Bevoegd Gezag van onderhavige geval is de provincie.
Is er volgens u sprake van een ongelijke behandeling van verschillende sectoren, zoals in dit geval de agrarische sector en de recreatiesector?
Nee, zie antwoord 11.
Zoönoserisico’s en vogelgriep bij mensen |
|
Laura Bromet (GL), Lisa Westerveld (GL) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Kuipers |
|
Bent u bekent met het bericht van de Engelse overheid waaruit blijkt dat er in Engeland twee gevallen van de vogelgriep bij mensen zijn vastgesteld?1
Ja, ik heb dit bericht gezien.
Op welke wijze wordt in Nederland gemonitord of de vogelgriep overslaat op mensen?
In Nederland houden we de situatie in de gaten door verdenkingen van infecties bij gehouden dieren en wilde dieren te onderzoeken op vogelgriep. In gehouden dieren (pluimvee) wordt bij verdenking van infectie een steekproef gedaan of worden dieren bemonsterd door middel van een steekproef en indien positief bevonden wordt de virusvariant vastgesteld. Bij varkens is een pilot surveillance project gaande naar de aanwezigheid van varkensinfluenza varianten in Nederland. Zieke of dode wilde dieren (vogels en soms zoogdieren) worden verzameld en onderzocht op vogelgriepvirus aanwezigheid en type, individueel, of steekproefsgewijs als het om een groter aantal gaat.
Mensen, die zijn blootgesteld aan (potentieel) besmette dieren, worden bemonsterd, indien zij luchtweg gerelateerde klachten hebben; dit gaat met name om medewerkers van pluimveebedrijven en ruimers bij uitbraken van vogelgriep. Pluimveehouders en personen, die betrokken zijn bij een ruiming, worden gemonitord op griepachtige verschijnselen. De surveillance in deze groep wordt uitgebreid naar proactieve surveillance, conform het advies van het DB-Z dat ik uw Kamer in mijn Kamerbrief van 8 mei heb aangeboden.2 Dat wil zeggen dat ook mensen zonder klachten met (risico op) blootstelling getest kunnen worden. Onder de groep personen, die wegens klachten werden getest, zijn tot nu toe geen infecties vastgesteld. In het algemeen geldt dat mensen, die klachten hebben nadat zij in contact zijn geweest met zieke of dode dieren, zich kunnen laten testen. De huisarts of een andere zorgverlener kan hiervoor verwijzen naar een GGD.
Zijn er signalen dat ook ik Nederland mensen (asymptomatisch) zijn besmet met vogelgriep?
Nee, er zijn geen humane besmettingen geconstateerd in Nederland bij de huidige (H5N1) vogelgriep uitbraken. We hebben naast monitoring bij mensen, die beroepsmatig zijn blootgesteld, ook informatie over het voorkomen van influenza van dierlijke oorsprong uit andere monitoringsystemen. Zo worden van de Nivel huisartsenpeilstation surveillance monsters, die positief zijn voor de generieke test, maar bij doortesten negatief blijken voor het humane subtype, met sequencing nader getypeerd. Ditzelfde gebeurt voor monsters verzameld via de Infectieradar surveillance en ook voor een groot gedeelte van de influenza A virussen, die vanuit ziekenhuislaboratoria naar het Nationaal Influenza Centrum worden gestuurd worden. Er zijn in deze surveillance tot op heden geen gevallen van vogelgriep gevonden. Asymptomatische gevallen pikken we hiermee niet op; daarvoor gaan we de proactieve surveillance bij potentieel blootgestelde personen, die nu wordt opgezet, gebruiken. Tijdens de vogelgriepuitbraak in 2003 in Nederland (variant H7N7) is wel een aantal ruimers besmet geraakt en overleed een dierenarts, die werkzaamheden had verricht op een besmet bedrijf.
Worden er in Nederland, net als in het Verenigd Koninkrijk, ook mensen getest die met besmette vogels hebben gewerkt? Zo ja, zijn er al positieve tests afgenomen? Zo nee, bent u bereid om zo’n testprogramma op te zetten?
Momenteel worden mensen, die beroepsmatig zijn blootgesteld aan (potentieel) besmette dieren, zoals ruimers en pluimveehouders, gemonitord op griepachtige verschijnselen. Ze worden getest als zij luchtwegklachten hebben. Tot nu toe zijn geen infecties vastgesteld bij deze groep.
De surveillance in deze risicogroep wordt uitgebreid naar proactieve surveillance, vergelijkbaar met de aanpak in het Verenigd Koninkrijk. Dit is in overeenstemming met het hierboven genoemde advies van het DB-Z: ook mensen zonder klachten, maar met een potentieel (risico op) blootstelling aan besmette dieren zullen getest worden. Naar verwachting is deze surveillance vanaf de zomer van 2023 operationeel.
Bent u bekend met het hoge risico van nieuwe zoönosen in Nederland doordat veel boerderijen dieren gemengd hebben?2
Mogelijk wordt gedoeld op het risico van bedrijven, waar varkens en pluimvee beiden worden gehouden. Dit risico is bekend en daarom worden op deze bedrijven bij een uitbraak onder pluimvee altijd de varkens onderzocht op vogelgriep. Op dit moment zijn er 100 bedrijven met varkens en pluimvee; bij de varkens op besmette pluimveebedrijven zijn geen positieve varkens gevonden. Het risico wordt ook door het DB-Z geagendeerd. Het DB-Z advies geeft aan dat varkens worden gezien als dieren, waar potentieel vermenging van influenzavirussen van verschillende diersoorten (waaronder de mens) kan plaatsvinden. Het DB-Z adviseert surveillance bij varkensbedrijven op te zetten en deze te richten op bedrijven met het grootste risico, waaronder gemengde pluimvee-/ varkensbedrijven. De Minister van LNV en ik pakken dit samen op. Er loopt al een pilot onderzoek naar varkensinfluenzastammen op varkensbedrijven; de resultaten verwachten we in het najaar.
Zijn deze nieuwe gevallen van vogelgriep bij mensen aanleiding voor u beiden om het risico op zoönosen in Nederland verder in te perken via het verbieden van gemengde boerderijen?
Het DB-Z heeft in zijn laatste twee adviezen over vogelgriep gewezen op de (potentiële) risico’s van varkensbedrijven en bedrijven waar gemengd varkens en pluimvee worden gehouden. Ik neem dat signaal serieus. Het intensiveringsplan preventie vogelgriep bevat een aantal acties en maatregelen, die zijn gericht op deze bedrijven. Na de evaluatie van de bovengenoemde pilot zal de surveillance naar influenzavirussen op varkensbedrijven worden ingericht. Er is nog meer onderzoek gepland naar (risicogebaseerde) surveillance van buitengehouden varkens (RIVM) en influenza-virustransmissie bij varkens, binnen en tussen varkensbedrijven (WVBR). Op basis van dit onderzoek kunnen mogelijk effectieve beheerstrategieën worden ontwikkeld om het risico op introductie en transmissie van influenza-stammen te verkleinen en de gevolgen van een eventuele introductie te minimaliseren. Ook levert het onderzoek input op, die gebruikt wordt voor het ontwikkelen van een bio-veiligheidsplan voor de varkenshouderij. Daarnaast is een advies over gemengde bedrijven opgenomen in de meekoppelende structurerende keuze dierziekten en zoönosen in het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG). Op basis van de resultaten van deze onderzoeken zal worden afgewogen of er nog meer of andere maatregelen nodig zijn op deze gemengde bedrijven.
Waarom is ervoor gekozen om alleen vrijblijvend om te gaan met de adviezen van de commissie Bekedam uit 2021, alsmede dat van de Advies Deskundigenberaad Zoönosen (DB-Z), waarin wordt geadviseerd veehouderijen ruimtelijk te scheiden van elkaar, met name tussen soorten, van waterrijke natuur en menselijke bewoning? Is een meekoppelkans, zoals voorgegeven in het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) en verwoord in de Kamerbrief van 29 maart, niet veel te vrijblijvend?
Ik neem deze adviezen serieus. In de meekoppelende structurerende keuze gezondheid omwonenden in het NPLG zijn adviezen geformuleerd, die toezien op afstandsnormen tussen veehouderijen en woonkernen en specifieke (zorg)instellingen. Provincies kunnen deze adviezen gebruiken bij de totstandkoming van hun plannen ten aanzien van het inrichten van hun gebieden. Dat geldt ook voor de meekoppelende structurerende keuze dierziekten en zoönosen. Daarin zijn adviezen geformuleerd, die toezien op bedrijfs- en dierdichte gebieden, op specifieke risicofactoren voor vogelgriep (waterrijke gebieden) en gemengde bedrijven met varkens en pluimvee.
Daarnaast is een aantal ontwikkelingen gaande in de landbouw, die invloed zullen hebben op de veehouderij en naar verwachting bijdragen aan een afname van het risico op vogelgriep in onder andere pluimveedichte en waterrijke gebieden; ook in gebieden waar de risico’s op (onderlinge) besmetting relatief groter zijn. In het intensiveringsplan preventie vogelgriep, dat u voor de zomer ontvangt, wordt nader ingegaan op maatregelen voor pluimveedichte en waterrijke gebieden.
Ben u van plan om de adviezen verder uit te werken naar daadwerkelijk structurerende ruimtelijke voorwaarden, met effectieve afstandscriteria en veiligheidszones, zoals bijvoorbeeld gebruikelijk voor risicovolle industriële bedrijven?
Zoals eerder aangegeven wordt een verkenning uitgevoerd naar een verbod op nieuwvestiging en uitbreiding in waterrijke en pluimveedichte gebieden. In het intensiveringsplan preventie vogelgriep, dat uw Kamer voor de zomer ontvangt, wordt nader ingegaan op deze verkenning.
Kunt u de Kamer informeren hoe voor omwonenden de risico’s van het oplopen van gezondheidsschade door de intensieve veehouderij zich verhoud tot gezondheidsschade door ongelukken met bijvoorbeeld chemische industrie of omwonenden van luchthavens? Is hier dezelfde systematiek van risicocontouren van toepassing?
De vergelijking van gezondheidsschade door de uiteenlopende oorzaken die genoemd worden, kan ik niet maken. Er is geen onderzoek bekend, waarin de gezondheidseffecten van de veehouderij worden afgezet tegen gezondheidseffecten van andere sectoren of incidenten. De afgelopen jaren is veel onderzoek gedaan naar relaties tussen veehouderijen en de gezondheid van omwonenden. Grootschalige Nederlandse onderzoeken zijn het onderzoek Intensieve Veehouderij en Gezondheid (IVG) en daarna het onderzoeksprogramma Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (VGO). Over de uitstoot van ultrafijnstof door vliegtuigen en het effect van geluid op de gezondheid ontbreekt kennis. Het RIVM onderzoekt op verzoek van het Ministerie van IenW de uitstoot van ultrafijnstof door vliegtuigen en het effect van geluid op de gezondheid deze onderwerpen. Momenteel loopt bijvoorbeeld de Programmatische aanpak van het Meten van Vliegtuiggeluid. Dat wil echter niet zeggen dat uitkomsten van verschillende onderzoeksprogramma’s zonder meer met elkaar vergeleken kunnen worden.
Als na afloop van het NPLG alsnog verplicht moet worden gedaan, wat nu een vrijblijvende meekoppelkans is, wat zouden hiervan de meerkosten zijn? En is dat dan aan de betreffende provincies die nu niet hebben gestuurd op die meekoppelkans?
De meekoppelende structurerende keuzes zijn geen hoofddoel binnen het NPLG. In de Tijdelijke wet transitiefonds landelijk gebied en natuur is opgenomen dat alleen voor de hoofddoelen van het NPLG-geld is gereserveerd in het Transitiefonds. Er is geen reden om aan te nemen dat de meekoppelende structurerende keuzes op een later moment een hoofddoel binnen het NPLG zullen worden.
Met de adviezen in de meekoppelende structurerende keuze dierziekten en zoönosen krijgen decentrale overheden handvatten voor hun besluitvormingsproces binnen het NPLG, zoals in situaties waarin keuzes gemaakt worden over bedrijfsbeëindiging of vergunningverlening bij nieuwvestiging, uitbreiding, of omschakeling. Door middel van deze adviezen kunnen decentrale overheden, als bijvoorbeeld binnen de gebiedsplannen een verplaatsing van een veehouderij opportuun wordt, verstandige keuzes maken. Het kabinet faciliteert kennisuitwisseling tussen decentrale overheden en kennispartners op deze onderwerpen, zoals onderzoeksinstituten en GGD’en.
Een restaurant waar mensen zelf een kip slachten |
|
Eva Akerboom (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Heeft u gezien dat gasten van een nieuw restaurant in Arnhem zelf een kip mogen/moeten slachten wanneer zij kippenvlees bestellen?1
Ja.
Deelt u de mening dat het verwerpelijk is om het doden van een dier in te zetten als marketingstunt of publiekstrekker?
Ik ben van mening dat het belangrijk is om eerlijke informatie over voedsel
aan de consument te geven. In dit restaurant gebeurt dit, waarbij wet- en regelgeving ten aanzien van dierenwelzijn en voedselveiligheid in acht wordt genomen. Daarnaast past het bij het feit dat ik van mening ben, dat de consument ook een plicht heeft om zelf te onderzoeken, zich te verdiepen en zelf kennis van zaken op te doen ten aanzien van de oorsprong van zijn voedsel, zoals ik de Kamer eerder meldde. Dit concept helpt de consument hierbij (Kamerstuk 2022Z22473).
Kunt u bevestigen dat bij wet is vastgelegd dat een dier bij het doden elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden moet worden bespaard?2
Ja.
Kunt u bevestigen dat bij wet is vastgelegd dat een persoon die een dier doodt, aantoonbare kennis en vaardigheden moet bezitten om het doden humaan en doeltreffend uit te voeren?3
Ja.
Hoe kunt u garanderen dat deze bepalingen worden nageleefd, wanneer iedere bezoeker van dit restaurant zelf een dier mag slachten?
Bij het desbetreffende restaurant wordt de bedwelmings- en dodingshandeling van het dier niet door bezoekers uitgevoerd, maar door de uitbater die hier de nodige kennis en vaardigheden voor bezit. Als toegestane bedwelmingsmethode wordt een penschiettoestel ingezet, waarna het dier wordt verbloed in een trechter. De bewering dat bij dit restaurant iedere bezoeker zelf een dier mag slachten is in dit geval niet juist.
Hoe houdt u hier toezicht op?
Het toezicht op de (thuis)slacht van pluimvee buiten een slachthuis vindt plaats op basis van meldingen. Per melding wordt een afweging gemaakt of er potentieel sprake is van een overtreding en of een fysieke inspectie wordt uitgevoerd. In dit specifieke geval zijn beelden teruggekeken van het proces4 en is telefonisch contact opgenomen met de uitbater. Hierbij zijn geen afwijkingen van regelgeving geconstateerd.
Wat gaat u voor actie ondernemen richting dit restaurant?
Ik ben niet voornemens om verdere actie te ondernemen richting dit restaurant.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Ja.
Het illegaal mengen van varkens in slachthuizen, met gevechten en verwondingen als gevolg |
|
Eva Akerboom (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Wat dacht u toen u de uitzending zag van Nieuwsuur over het illegaal mengen van varkens in slachthuizen, waarbij verschillende groepen dieren bij elkaar worden gezet in één krap hok, met rangordegevechten en verwondingen als gevolg?1
De beelden vind ik treurig om te zien. Dieren moeten op een goede verantwoorde wijze worden gehouden en geslacht.
Heeft u gezien dat bij Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)-inspecties die hebben plaatsgevonden naar aanleiding van een handhavingsverzoek van Stichting Wakker Dier onder andere is geconstateerd dat soms tot wel honderd varkens bij elkaar werden gezet in één hok, terwijl deze dieren uit verschillende compartimenten in de transportwagens kwamen?2
Het klopt dat de NVWA bij inspecties naar aanleiding van het handhavingsverzoek geconstateerd heeft dat er varkens uit verschillende sociale groepen in de wachtruimten worden gemengd. De NVWA heeft dit aangemerkt als een overtreding op basis van artikel 3, eerste lid en tweede lid onder f van de Verordening (EG) nr. 1099/2009 en artikel 2.13, vierde lid van het Besluit houders van dieren en heeft hiervoor een last onder dwangsom opgelegd. De bedrijven hebben de opdracht gekregen om uiterlijk per 15 augustus 2024 de overtreding op te heffen. Indien zij daaraan niet voldoen, verbeuren zij dwangsommen.
Heeft u gezien dat ook is geconstateerd dat zelfs varkens met verwondingen of aandoeningen zoals abcessen, gezwollen gewrichten, ontstekingen of afgescheurde tenen («lokale afwijkingen») met tot wel 25 dieren, afkomstig van verschillende bedrijven, bij elkaar werden gezet om hen aan het einde van de dag te slachten? Kunt u zich voorstellen dat de kans groot is dat deze dieren (zogenaamde «eindlijners») ernstig lijden, aangezien zij naast de lijdensweg die ze al ondergaan door de afwijking, ook nog eens langdurig stress en angst ervaren en zelfs verwondingen oplopen door het mengen en dat terwijl zij daar het langst van alle dieren, tot het einde van de slachtdag, samen worden opgesloten?3
Ik heb gezien dat de NVWA heeft geconstateerd dat er varkens die door de AM-dierenarts als eindlijners (slachtwaardige varkens met een lokale afwijking) worden aangemerkt door het bedrijf in twee hokken geplaatst werden om aan het eind van een slachtperiode te worden geslacht. In deze hokken werden 2 tot 25 dieren van diverse UBN’s bij elkaar gemengd.
Deze constatering betekent niet dat deze dieren tot het einde van de slachtdag gezamenlijk in een hok doorbrengen. Het woord «eindlijner» houdt in, dat deze dieren apart van de groepen dieren zonder geconstateerde bijzonderheden geslacht worden. Het slachthuis slacht de groep «eindlijners» op diverse momenten van de dag, zodat er in het kader van de voedselveiligheid extra aandacht kan worden besteed aan het uitslachten en de post-mortem keuring van deze dieren. Het is echter van groot belang dat het slachthuis bij de selectie van de eindlijners en het besluit om ze gedurende een bepaalde periode op te stallen in afwachting van slacht, goed afweegt of de status «eindlijner» recht doet aan de status van het welzijn van het dier op dat moment. De NVWA wijst de sector hier ook op. Soms is het passender om een dier meteen te doden en daar ziet de NVWA op toe.
Kunt u bevestigen dat de NVWA in de reactie op het handhavingsverzoek erkent dat het mengen van varkens in slachthuizen een overtreding is van artikel 2.13, lid 4 van het Besluit houders van dieren, waarin is vastgelegd dat aan een eenmaal gevormde groep «gespeende varkens» of «gebruiksvarkens» geen varkens worden toegevoegd?4
Ja, de NVWA heeft in reactie op dit handhavingsverzoek overtreding geconstateerd van artikel 3, eerste lid en tweede lid onder f, van de Verordening (EG) nr. 1099/2009 en daarnaast in eerste instantie ook artikel 2.13, vierde lid, van het Besluit houders van dieren meegenomen.
Kunt u bevestigen dat de NVWA in de reactie op het handhavingsverzoek aangeeft het mengen van varkens tot dusverre niet als overtreding te hebben gekwalificeerd, maar dit voortaan wel zal doen vanwege «veranderende maatschappelijke opvattingen omtrent dierenwelzijn en wat aantasting van dierenwelzijn is»?
Dat klopt. Voorheen heeft de NVWA het gemengd onderbrengen van varkens in wachtruimten van slachthuizen niet als een overtreding gekwalificeerd en hiertegen is dan ook niet eerder handhavend opgetreden.
Na het handhavingsverzoek en na recente EFSA adviezen uit 2022 heeft de NVWA in 2022 een quick scan gevraagd aan Bureau Risicobeoordeling en Onderzoek met betrekking tot het mengen van varkens op slachthuizen. Uit deze rapporten is duidelijk geworden dat de NVWA de spanning die ontstaat ten gevolge van het gemengd onderbrengen van varkens moet beschouwen als een vermijdbare vorm van spanning.
Dit heeft ertoe geleid dat per 19 januari 2023 de NVWA middels een interne beleidslijn heeft aangekondigd te gaan handhaven op het mengen van varkens in slachthuizen. Dit gebeurt in fases. Allereerst is bij twee van de drie bedrijven uit het handhavingsverzoek, waar wel overtredingen werden vastgesteld, gehandhaafd door middel van een last onder dwangsom. Bij alle andere slachthuizen worden de overtredingen vastgelegd en na het verloop van de begunstigingstermijn van 15 augustus 2024 zal er op alle slachthuizen gehandhaafd worden. Op die manier wordt aan alle slachthuizen evenveel tijd gegeven om voor een oplossing te zorgen, ongeacht of tegen hen een handhavingsverzoek is ingediend of niet.
Hoe werd dit artikel in het verleden geïnterpreteerd door de NVWA, waardoor het mengen van varkens toen nog niet als overtreding werd aangemerkt, maar nu wel vanwege «veranderende maatschappelijke opvattingen»?
De Europese Verordening 1099/2009 inzake de bescherming van dieren bij doden ziet toe op het welzijn van dieren tijdens de slacht. Deze Verordening bevat een algemener geformuleerd doelvoorschrift, te weten artikel 3, eerste lid en tweede lid onder f. In dat artikel staat dat de dieren elke vermijdbare vorm van pijn spanning of lijden moeten worden bespaard. Het mengen van dieren op slachthuizen is al decennialang staande praktijk. In het verleden werd het dierenwelzijn daarbij niet in twijfel getrokken en niet gezien als overtreding van het doelvoorschrift in Verordening (EG) 1099/2009. Bij doelvoorschriften kunnen wetenschappelijke inzichten of veranderende maatschappelijke opvattingen leiden tot nieuwe inzichten over de vraag hoe uitvoering moet worden gegeven aan een doelvoorschrift. Bij deze casus is dit aan de orde geweest. Er is nu voldoende wetenschappelijke onderbouwing – zie de in vraag 5 genoemde rapporten – die uitwijst dat het mengen van dieren (vermijdbare) pijn, spanning of lijden met zich meebrengt en om die reden treedt de NVWA dan ook handhavend op.
Hoe is het volgens u mogelijk dat de NVWA iets dat volgens de wet is verboden, pas «na zorgvuldige afweging» voortaan als overtreding zal aanmerken?5
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 6 heb aangegeven is artikel 3 van de Verordening (EG) nr. 1099/2009 een doelvoorschrift. Wetenschappelijke inzichten of veranderde maatschappelijke opvattingen kunnen leiden tot nieuwe inzichten over de invulling daarvan. Dat is in deze casus gebeurd. Het komen tot een oordeel of een bestaande praktijk al dan niet in strijd is met een voorschrift, vraagt vanzelfsprekend om een zorgvuldige afweging.
Hoe beoordeelt u het feit dat er wéér een handhavingsverzoek van een maatschappelijke organisatie nodig is voordat er wordt ingegrepen bij aantoonbaar dierenleed, dat bovendien al wettelijk is verboden?
Ik waardeer deze maatschappelijke organisaties, en het feit dat ze deze verzoeken indienen. Zoals hierboven aangegen in het antwoord op vraag 6 heb ik toegelicht welke afwegingen de NVWA tot voorkort heeft gemaakt m.b.t. het mengen van dieren op slachthuizen. De veranderende maatschappelijke opvattingen en het onder de aandacht brengen van dergelijke casussen met dit handhavingsverzoek hebben wat mij betreft een goede invloed op de discussie over dierenwelzijn.
De NVWA houdt risicogericht toezicht. Dat betekent dat ingeschat wordt op welke plek het effect van het toezichtswerk het grootst is. Dat betekent ook dat keuzes gemaakt worden. Hierin spelen bijvoorbeeld meldingen, handhavingsverzoeken en publicaties in de media soms een rol. Dergelijke signalen zijn waardevol en worden opgepakt en onderzocht.
Wat vindt u ervan dat de NVWA nu heeft aangekondigd dit wetsartikel pas vanaf 15 augustus 2024 te gaan handhaven en hiermee dit vermijdbare, illegale dierenleed nog meer dan een jaar in stand zal houden?
Ik ben het met u eens dat het wenselijk is dat overtredingen van deze bepalingen zo snel mogelijk worden beëindigd. Uw opmerking dat het laat is, was ook mijn eerste reactie. Ik heb aan de NVWA gevraagd of deze termijn naar voren gehaald kan worden. De IG heeft mij meegenomen in onderstaande overwegingen om toch voor een begunstigingstermijn tot 15 augustus 2024 te kiezen.
De termijn van 15 augustus 2024 geeft de slachthuisexploitant de gelegenheid om bestendige (bouwtechnische) aanpassingen te realiseren. Om rechtsongelijkheid te voorkomen door nu uitsluitend aanpassingen te eisen en handhavend op te treden bij díe bedrijven waar het handhavingsverzoek nu betrekking op heeft, is deze termijn gesteld. Het is wel een uiterlijke termijn. Dat neemt niet weg dat ik slachthuizen met klem oproep zo snel mogelijk de nodige aanpassingen te doen en niet te wachten tot 15 augustus 2024.
Kunt u bevestigen dat de gedoogtermijn bij een wetsovertreding niet wezenlijk langer mag worden gesteld dan noodzakelijk is om de overtreding te kunnen opheffen?
Ja, dat klopt. Een begunstigingstermijn is de termijn die een overtreder wordt gegeven om een overtreding op te heffen. Volgens vaste jurisprudentie geldt bij het bepalen van de lengte van een begunstigingstermijn als uitgangspunt dat deze termijn niet wezenlijk langer of korter mag worden gesteld dan noodzakelijk is om de overtreding te kunnen opheffen. Zie het antwoord op vraag 9 waarom voor deze begunstigingstermijn gekozen is. Zoals aangegeven vind ik die termijn ook lang.
Klopt het dat als bepaalde maatregelen om het mengen van groepen te voorkomen langer duren om door te voeren, maar andere maatregelen voor andere varkens al sneller mogelijk zijn, daar in de overgangstermijn ook onderscheid in dient te worden gemaakt? Zo ja, waarom zou het voor slachthuizen noodzakelijk zijn om de wet tot augustus 2024 te blijven overtreden?
De NVWA heeft bij de vaststelling van deze begunstigingstermijn voor het verbod op het mengen van varkens een afweging gemaakt die recht doet aan alle relevante feiten en omstandigheden, waarbij evenredigheid van het handhavend optreden een grote rol heeft gespeeld en nog steeds speelt. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 9 is het een uiterste termijn. Ik vind dat slachthuizen hier hun verantwoordelijkheid moeten nemen en roep ze met klem op, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 9, de nodige aanpassingen nu al te doen en niet te wachten tot 15 augustus 2024.
Wat gaat u doen om dit te voorkomen?
Mijn ministerie en de NVWA stimuleren de slachthuizen de veranderingen vóór het verstrijken van de begunstigingstermijn door te voeren. Dit onderwerp zal steeds geagendeerd worden bij de bestuurlijke overleggen die de NVWA met de sector voert. Begin 2024 zal de NVWA de bedrijven hier nog extra aan herinneren. In 2024 zal de NVWA dit punt al gaan meenemen bij de reguliere audits en systeeminspecties en zodra de begunstigingstermijn verstreken is zal zij het interventiebeleid toepassen.
Kunt u bevestigen dat het eveneens is verboden om varkens te mengen op het varkensbedrijf en bij het transport? Kunt u bevestigen dat de NVWA ook hier niet tegen optreedt, maar de sector vraagt om deze structurele en al langdurig bestaande wetsovertreding zelf «op te pakken»?
Het klopt dat het toevoegen van varkens aan een eenmaal gevormde groep gespeende varkens of gebruiksvarkens op het primaire bedrijf een overtreding is van artikel 2.13, lid 4 van het Besluit houders van dieren. Als de NVWA overtreding van deze bepaling constateert treedt de NVWA volgens het vastgesteld interventiebeleid op. Voor transport geldt de Europese Verordening 1/2005, (de Transportverordening). Daarin is een dergelijk verbod niet opgenomen. Als de NVWA constateert dat de Transportverordening wordt overtreden, treedt de NVWA volgens het vastgesteld interventiebeleid op.
Hoe verhoudt dit zich tot de beginselplicht tot handhaving die de NVWA kent?
De beginselplicht tot handhaving houdt het volgende in: gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Met de oplegging van de last(en) onder dwangsom treedt de NVWA handhavend op bij de bedrijven waar naar aanleiding van het handhavingsverzoek overtredingen zijn geconstateerd. Daarmee handelt de NVWA conform dit beginsel. Zoals hiervoor onder vraag 13 uitgewerkt geldt voor het primaire bedrijf artikel 2.13 van het Besluit houders van dieren en voor het transport de Transportverordening. Als de NVWA constateert dat die regelgeving wordt overtreden, treedt de NVWA volgens het vastgestelde interventiebeleid op. De NVWA handelt ook hiermee dus conform dit beginsel.
Kunt u een overzicht geven van alle andere wetsovertredingen die in de vee-industrie structureel worden begaan en bekend zijn bij de NVWA, maar waarop niet wordt gehandhaafd? Zo nee, waarom niet?
Er is geen overzicht met wetsovertredingen die in de vee-industrie structureel zouden worden begaan en bekend zijn bij de NVWA. Als de NVWA overtredingen constateert, dan treedt de NVWA op met het instrumentarium dat zij tot haar beschikking heeft. De NVWA zet krachtig in op het toezicht op de vleesketen. Bij de risicogerichte inspecties worden keuzes gemaakt: daar waar de grootste risico’s liggen, wordt de meeste capaciteit ingezet. Het uitgangspunt daarbij blijft dat de sector zelf aan zet is om zich tot het uiterste in te spannen misstanden op het gebied van dierenwelzijn te voorkomen. Lukt dat onvoldoende, dan aarzelt de NVWA niet om in te grijpen.
Indien u geen andere wetsartikelen kunt benoemen, kunt u dan garanderen dat andere dierenwelzijnsregels niet structureel worden overtreden? Zo nee, waarom niet?
Garanties kan ik niet geven. Het geldende normenkader voor dierenwelzijn is niet in alle gevallen een statisch gegeven, zoals ik ook heb toegelicht bij het antwoord op vraag 6. De NVWA kan bovendien (net als bijvoorbeeld de politie) niet overal tegelijk zijn en alles zien en weten.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en binnen drie weken beantwoorden?
Beantwoording van de vragen heeft langer geduurd in verband met benodigde afstemming.
Het bericht ‘RVO maakt dieraantallen en adressen veehouderijen toch openbaar’ |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «RVO maakt dieraantallen en adressen veehouderijen toch openbaar»?1
Ja.
Kunt u zich voorstellen dat boeren verontrust zijn over het openbaar maken van hun bedrijfsgegevens, zeker gezien het huidige maatschappelijke klimaat en de inbreuken op de persoonlijke levenssfeer waarmee sommige van hen al te maken hebben gehad? Vindt u ook dat in dit verband bij openbaarmaking geen kunstmatig onderscheid gemaakt moet worden tussen persoonlijke gegevens en bedrijfsgegevens?
Ik kan me voorstellen dat landbouwers verontrust kunnen zijn over het openbaar maken van gegevens over hun bedrijf. Aan de andere kant is er de Wet open overheid (Woo), die burgers en instellingen de mogelijkheid biedt om overheden te vragen informatie openbaar te maken. Het belang van openbaarheid van overheidsinformatie kan soms haaks staan op de belangen van burgers en bedrijven over wie deze informatie gaat. Het is dan aan de overheid om aan de hand van de Woo te toetsen of de gevraagde informatie al dan niet openbaar moet worden gemaakt.
Informatie over aantallen dieren en over locaties waar dieren worden gehouden moet worden gezien als informatie over emissies in het milieu. Onder de Wet open overheid moet milieu-informatie, voor zover het gaat om emissiegegevens, openbaar worden gemaakt. Dat volgt uit artikel 5.1, zevende lid. Bij dergelijke informatie kan geen beroep worden gedaan op de uitzonderingsgronden op grond waarvan openbaarmaking van informatie achterwege moet of kan blijven. Daarbij biedt de Woo geen ruimte voor onderscheid tussen persoonlijke gegevens en bedrijfsgegevens. Dat met het openbaar maken van de locaties van de dieren ook de adresgegevens van de boeren openbaar worden gemaakt, doet hier niet aan af.
Onderkent u dat het vertrouwen in de bescherming van aan de overheid geleverde gegevens onder druk komt te staan als, ondanks de duidelijke bescherming van artikel 5.1 van de Wet open overheid (Woo), bedrijfsgegevens toch openbaar gemaakt worden omdat ze ook kwalificeren als milieugegevens? Overweegt u verduidelijking van de regeling?Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
Ik heb er begrip voor dat ondernemers vaak afwijzend staan tegen het openbaar maken van gegevens over hun bedrijf. Met name als het gaat om gegevens die zij vertrouwelijk aan de overheid hebben verstrekt. De wetgever onderkent dergelijke situaties en heeft daartoe een bepaling opgenomen in artikel 5.1, eerste lid, onder c, van de Wet open overheid. Uit die bepaling volgt dat het openbaar maken van informatie op grond van de Wet open overheid achterwege blijft als deze informatie bedrijfs- en fabricagegegevens betreft die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld. Het uitgangspunt is dan ook dat dergelijke gegevens niet openbaar worden gemaakt. De wetgever heeft echter een uitzondering gemaakt voor milieu-informatie die betrekking heeft op emissies in het milieu. Uit het antwoord op vraag twee volgt dat de Wet open overheid, waarin zowel het Verdrag van Aarhus (dat onder meer afspraken bevat over toegang tot informatie over milieuaangelegenheden) als richtlijn 2003/4/EG (waarin regels zijn vastgelegd inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie) zijn geïmplementeerd, mij geen ruimte biedt om dergelijke informatie niet openbaar te maken, als om openbaarmaking van dergelijke informatie wordt verzocht. Een verduidelijking van de regeling is daarmee niet nodig.
Waarom heeft de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), die erkent dat het gaat om vertrouwelijk aan de overheid verstrekte informatie, geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om op grond van artikel 5.1, zesde lid, Woo, af te zien van openbaarmaking om schade aan de belangen van de bedrijven te voorkomen?
Artikel 5.1, zesde lid, van de Woo kan een rol spelen als de belangen van een bedrijf ernstig worden geschaad als de door hen vertrouwelijk aan de overheid verstrekte bedrijfs- en fabricagegegevens, voor zover die moeten worden aangemerkt als milieu-informatie niet zijnde emissiegegevens, openbaar zouden worden gemaakt, terwijl het algemene belang van openbaarheid van die informatie niet opweegt tegen deze belangen. Als het gaat om milieu-informatie die betrekking heeft op emissies in het milieu, kan op deze bepaling dus geen beroep worden gedaan. Dit volgt uit het zevende lid van artikel 5.1 van de Woo.
Is voor elk onderdeel van de gevraagde gegevens gewogen of daadwerkelijk sprake is van emissiegegevens waarvoor de uitzonderingsgronden in artikel 1, eerste en tweede lid, niet gelden, zoals volgens jurisprudentie is vereist?2
Voor elk onderdeel van de gevraagde gegevens is afzonderlijk gewogen of er daadwerkelijk sprake is van emissiegegevens. Met uitzondering van de KVK-nummers vallen alle gevraagde gegevens onder emissiegegevens waarvoor de uitzonderingsgronden uit artikel 5.1, eerste en tweede lid, van de Woo blijkens het zevende lid van dit artikel niet gelden. Dit blijkt onder andere uit recente uitspraken: ABRvS 27 januari 2021. ECLI:NL:RVS:2021:153; en ABRvS 19 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:128.
Onderkent u het belang om Rijksbreed een uniforme aanpak te hanteren als het gaat om de openbaarmaking van persoonlijke gegevens, bijvoorbeeld het verstrekken van Kamer-van-Koophandelnummers? Hoe kan het dat de RVO in dit geval pas bij nader inzien besloten heeft bepaalde tot personen te herleiden gegevens niet openbaar te maken? Werkt u aan een eenduidige aanpak binnen de rijksoverheid?
Een uniforme aanpak als het gaat om de openbaarmaking van persoonsgegevens is inderdaad belangrijk. Op grond van de Woo dienen derde-belanghebbenden in de gelegenheid te worden gesteld om een zienswijze in te dienen voordat er een besluit genomen wordt. De zienswijzen worden meegenomen in de besluitvorming. In het geval van deze drie specifieke verzoeken, hebben derde-belanghebbenden argumenten aangedragen met betrekking tot het al dan niet openbaar maken van KvK-nummers die ertoe hebben geleid dat RVO bij de belangenafweging heeft besloten om de KVK-nummers in deze specifieke situatie niet openbaar te maken. We kunnen daarom stellen dat het systeem waarin derde-belanghebbenden in de gelegenheid worden gesteld om een zienswijze in te dienen, in deze specifieke situatie, betreffende de KVK-nummers, goed heeft gefunctioneerd. De eenduidige aanpak zit in het volgen van het Woo-traject. De uitkomst van het traject, zoals bijvoorbeeld de belangenafweging, zal mogelijk anders zijn bij andere verzoeken.
Vindt u het passen bij de uitgangspunten van transparantie en openbaarheid dat degene die verzoekt om openbaarmaking van gevoelige gegevens en vaak uitgebreide dataverzamelingen zelf anoniem kan blijven? Waarom zou het onverenigbaar zijn met het recht op toegang tot publieke informatie als de naam van de aanvrager bekend zou worden? Bent u bereid te verkennen of dit als uitgangspunt kan gelden?
Bij verzoeken om openbaarmaking van informatie op basis van de Woo wordt uitgegaan van het algemeen belang van openbaarheid van publieke informatie voor de democratische samenleving.
De Woo heeft als doel om de transparantie en controleerbaarheid van de overheid te bevorderen. Voor het goed functioneren van onze rechtsstaat is het van belang dat verzoekers zich vrij voelen om deze informatieverzoeken in te dienen. Wanneer de naam van de verzoeker bekend wordt, kan dit leiden tot een hogere drempel voor het indienen van Woo-verzoeken. Dit zou een onwenselijke situatie zijn omdat hiermee de transparantie en controleerbaarheid van de overheid onder druk zou komen te staan. Ik zie daarom op dit moment geen aanleiding om te verkennen of het openbaar maken van de naam van de verzoeker als uitgangspunt kan gelden.
Het weigeren van een journalist die het lijden van dieren bij ‘ruimingen’ in beeld wil brengen |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Sinds wanneer bent u op de hoogte van de herhaalde verzoeken van een fotograaf om aanwezig te zijn bij het vergassen van kippen, eenden en kalkoenen bij bedrijven die (preventief) zijn «geruimd» vanwege vogelgriep, om dit proces in beeld te kunnen brengen?1
Op 24 februari 2022 heeft de betreffende fotograaf een schriftelijk verzoek ingediend voor het verlenen van een ontheffing van het bezoekersverbod op een pluimveebedrijf voor het maken van een fotorapportage van de doding van dieren.
Bent u persoonlijk betrokken geweest bij de afwijzing van de aanvragen van deze fotograaf?
Ja. Op 11 mei 2022 heeft de fotograaf namens mij schriftelijk bericht gekregen dat ik zijn verzoek niet honoreer.
Herinnert u zich dat u volgens uw eigen beleidsuitgangspunten verantwoordelijk bent voor het bevorderen van transparantie in de Nederlandse voedselketens?2
Ja.
Erkent u dat hier ook bij hoort dat mensen moeten kunnen zien hoe dieren worden gefokt, gebruikt en gedood als dit gebeurt in het kader van de productie van vlees, zuivel of eieren?
Ja.
Erkent u dat hier ook bij hoort dat mensen moeten kunnen zien wat de gevolgen zijn van uitbraken van dierziekten en ook hoe het vergassen van 6,6 miljoen kippen, eenden en kalkoenen tijdens de huidige vogelgriepuitbraak eruitziet?
Ik ben voor transparantie wat betreft de manier waarop ons voedsel tot stand komt. Helaas komen bij het houden van dieren ook dierziektenuitbraken voor. Over bestrijding/ruimen zijn wij zeer transparant en beschrijven wij uitgebreid hoe dat in zijn werk gaat. Ruimingen worden daarnaast onafhankelijk beoordeeld door de welzijnscommissie. Ruimingen vinden plaats overeenkomstig de EU regelgeving en de standaarden van de WOAH (World Organisation for Animal Health). Het toelaten van mensen die niet strikt noodzakelijk zijn voor de ruiming, tot plekken waar een (potentieel) zoönotische dierziekte is uitgebroken, acht ik niet wenselijk. De gevaren van dierziekteoverdracht wegen voor mij zwaarder dan het belang van de journalist die dit in kaart wil brengen.
Erkent u dat vrije pers van cruciaal belang is in een gezonde democratische rechtsstaat, omdat zij de macht controleert en burgers informeert?
Ja.
Kunt u bevestigen dat het doden van deze dieren gebeurt door kieren in stallen dicht te maken met purschuim of af te plakken met plastic, gasinstallaties neer te zetten en de stallen vervolgens vol te spuiten met gas, zodat de dieren stikken? Kunt u bevestigen dat het tot dertig minuten kan duren tot de dieren dood zijn? Kunt u bevestigen dat bij één van de vele stalvergassingen van het afgelopen jaar 150 dieren na de vergassing in de stal nog in leven bleken te zijn? Erkent u dat deze dieren dus een lange doodsstrijd hebben gevoerd, tienduizenden soortgenoten om zich heen hebben zien stikken en pas zijn ontdekt toen de deuren weer open gingen, waarna bij al deze dieren stuk voor stuk de nek werd omgedraaid?3, 4
Om een stalvergassing met koolstofdioxide uit te voeren moeten de kieren in de stal worden gedicht. Dit om te voorkomen dat er gas weglekt uit de stal. De gasconcentratie is bepalend voor het intreden van de bewusteloosheid en dood van de dieren. Bij een stalvergassing moet het gas zich eerst binnen in de stal verspreiden; binnen 10 minuten nadat het (verwarmde) CO2-gas in de stal is gebracht, zijn de dieren bewusteloos en binnen 30 min zijn alle dieren in de stal dood (Kamerstuk 2022Z08267).
In het «Eindrapport Welzijnscommissie Dierziekten 2021–2022» (Bijlage bij Kamerstuk 28 807, nr. 284) staat benoemd dat er in de periode 2021–2022 bij één bedrijf bleek dat na een vergassing nog 150 dieren in leven bleken te zijn. Deze dieren zijn vervolgens gedood door ervaren personen middels het handmatig breken van de nek (cervicale dislocatie). Volgens de Welzijnscommissie is er in deze situatie adequaat gehandeld.
Kunt u bevestigen dat het voor journalisten tijdens de coronapandemie niet werd verboden om aanwezig te zijn op Covid-afdelingen van ziekenhuizen?
Vanuit het Ministerie van VWS zijn geen regels of beperkingen opgelegd op dit vlak. De ziekenhuizen waren zelf verantwoordelijk voor afspraken hierover en hebben dus zelf beleid moeten opstellen over de toegang van journalisten tot besloten delen van het ziekenhuis tijdens de pandemie. Ik heb geen informatie over hoe dit in de praktijk is gegaan.
Kunt u uitleggen waarom aanvragen voor aanwezigheid van journalisten bij pluimveebedrijven waar alle dieren worden vergast wel standaard worden afgewezen, ook als zij toezeggen extra beschermingsmaatregelen in acht te nemen, nog bovenop de standaard maatregelen?
Het is al lange tijd staand beleid dat niet-essentieel personeel niet wordt toegelaten tijdens ruimingen. Daarbij komt dat vogelgriep een zoönose is.
Kunt u bevestigen dat er sinds afgelopen november zelfs hekken worden geplaatst bij bedrijven waar vergassingen plaatsvinden, waardoor ook het fotograferen vanaf de openbare weg onmogelijk wordt gemaakt? Wat is hiervoor de reden?
De NVWA plaatst geen hekken bij ruimingen. Mogelijk dat dit een keer is gebeurd op initiatief van de veehouder.
Kunt u bevestigen dat bij ieder bedrijf waar alle aanwezige dieren worden vergast wél cateringbedrijven worden toegelaten?
Ja, het ruimingspersoneel moet voorzien worden van eten en drinken. De cateraar brengt het eten en drinken tot aan de erfgrens en betreedt het erf niet.
Hoe rijmt u het verbieden van de aanwezigheid van journalisten bij het vergassen van dieren met uw verantwoordelijkheid voor het bevorderen van transparantie?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 9 is vogelgriep een zoönose en is het staand beleid om mensen die niet strikt noodzakelijk zijn voor de ruiming, niet aanwezig te laten zijn op het bedrijf. Daarbij is een ruiming ingrijpend voor de pluimveehouder en zijn gezin. Het is daarmee niet gepast om mensen die niet strikt noodzakelijk zijn voor de ruiming het erf te laten te betreden. Ook is het praktisch niet mogelijk om een fotograaf aanwezig te laten zijn in de stal tijdens het doden van de dieren. De dieren worden namelijk gedood middels vergassing.
Ik erken het belang van transparantie. Door de NVWA wordt daarom op dit moment een rapportage met beeldmateriaal gemaakt over de bestrijding van vogelgriep waar alle facetten, inclusief het ruimen, aan bod komen. De beelden zullen openbaar worden.
Hoe kijkt u naar de conclusie die de fotograaf voorlopig heeft moeten trekken: «De boodschap van de overheid lijkt te zijn: dode dieren laten we maar liever niet zien, wij regelen het verder wel, brave burgers. Maar we moeten onze ethiek en moraal kunnen toetsen, de wetten, regels en overheidshandelingen die voor ons in het leven zijn geroepen beoordelen, meningen kunnen vormen. De kans wordt anders groot dat we verkeerde keuzes maken of zelfs niet weten wat er speelt»? Wat is uw reflectie hierop?
Ik betreur dat dit de conclusie is die de betreffende fotograaf heeft getrokken. De onafhankelijke Welzijnscommissie Dierziekten is in de periode 2021–2022 door de NVWA op de hoogte gebracht van elke voorgenomen ruiming en is ook bij een groot deel van de ruimingen aanwezig. De commissie heeft op basis van haar bezoeken geconcludeerd dat er bij de ruimingen van bedrijven in de periode 2021–2022 geen vermijdbaar ongerief is vastgesteld. En ook de in het antwoord op vraag 12 genoemde rapportage zal bijdragen aan transparantie over de bestrijding van vogelgriep en de ruimingen.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Nederlandse vissers gebruiken illegale netten om extra sliptong te vangen' |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nederlandse vissers gebruiken illegale netten om extra sliptong te vangen»?1
Ja ik ben bekend met het bericht.
Hoe reageert u op het bericht dat binnenkuilen (een economisch delict) al jaren aan de gang is?
Laat ik voorop stellen dat illegale visserij niet acceptabel is en dus ook het gebruik van binnenkuilen. Om illegale visserij tegen te gaan geldt reeds een uitgebreid maatregelenpakket, inclusief voorschriften voor de controle en het toezicht. Dit is allemaal op Europees niveau vastgelegd. Het blijft echter lastig om een visser op het gebruik van binnenkuilen te betrappen, omdat het gebruik van een binnenkuil heterdaad vastgesteld moet worden.
Welke stappen heeft u (met de Vissersbond) gezet, naast het vullen van vacatures bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) voor een betere handhaving, om het binnenkuilen te stoppen?
Met de uitbreiding van de capaciteit is een derde inspectieteam opgericht. Dit inspectieteam richt zich voornamelijk op het verder optimaliseren van de risicobeoordelingen en de informatievoorziening aan de andere twee inspectieteams. Hierdoor kunnen controles gerichter worden uitgevoerd. Aan de hand van risicoanalyses selecteert de NVWA ook vissersvaartuigen waarbij het vermoeden bestaat dat zij vissen met illegale netvoorzieningen. In mijn reactie op de IKA-visketen (Kamerstuk 29 675, nr 220) heb ik aangegeven prioriteit te geven aan het versterken van de handhaving door de overheid. Daarnaast spreek ik de sector aan op haar eigen verantwoordelijkheid om de naleving van wet- en regelgeving te vergroten. Het blijft mogelijk om de publieke controle op den duur met private initiatieven aan te vullen en daarbij blijf ik openstaan voor goede voorstellen vanuit de sector. Uiteraard moeten deze initiatieven ten goede komen aan het de effectiviteit en doeltreffendheid van het controle- en handhavingssysteem.
Binnen de Europese Unie (EU) schiet controle ook tekort, hoe werkt u samen met andere lidstaten om deze praktijk te voorkomen en de algemene handhaving in de visserijsector te versterken?
In het visserijtoezicht wordt intensief samengewerkt met de collega inspectiediensten van andere lidstaten. Het Europees bureau voor visserijcontrole (EFCA) speelt daarbij een coördinerende rol. In het kader van Joint deployment plans (JDP’s) worden in Europese wateren, waaronder de Noordzee, gezamenlijke inspecties uitgevoerd. Een gezamenlijke JDP controle (zogenaamde specific action) is ook gericht op het gebruik van illegale netvoorzieningen. Daarnaast maakt de uitkomst van de politieke triloog over de herziening van de Controle Verordening de inzet van moderne controlemaatregelen mogelijk. Dit zal helpen de algemene handhaving in de visserijsector te versterken. Ik zal de Tweede Kamer in het najaar, wanneer de herziening van de Controle Verordening naar verwachting voor vaststelling in de Raad voorligt, hierover nader informeren
Deelt u de mening dat er meer controleschepen nodig zijn, omdat sommige vissers elkaar informeren over het controleschip van de NVWA en het binnenkuilen laten afhangen van de pakkans, en hoe gaat u dat realiseren?
De pakkans kan door de inzet van meer controleschepen inderdaad worden vergroot. Sinds begin 2023 beschikt het Europese bureau voor visserij controles over drie eigen controleschepen. Eén daarvan zal ook nadrukkelijk op de Noordzee worden ingezet. Feit blijft dat de visser controleschepen al van verre zien aankomen. Het op heterdaad vaststellen van het gebruik van binnenkuilen blijft daardoor lastig. Daarom wordt ook meer (ook in Europees verband) gebruik gemaakt van luchtsurveillancediensten, die mogelijk het gebruik van binnenkuilen kunnen vaststellen. Verder zullen naar verwachting nieuwe controlemaatregelen, zoals Closed Circuit Television (CCTV), na verdere uitwerking mogelijkheden bieden om het gebruik van illegale tuigen op afstand te controleren.
Op welke termijn denkt u dat de toegenomen capaciteit bij de NVWA het gewenste effect gaat hebben en hoe monitort u dit?
De uitbreiding van inspectiecapaciteit heeft inmiddels plaatsgevonden en de opleiding van nieuwe personeel is grotendeels afgerond. De komende tijd zullen het natuurlijke verloop van het personeelsbestand en de krapte op de arbeidsmarkt echter wel van invloed zijn op de inspectiecapaciteit op het visserijdomein. Het gewenste effect van de toegenomen capaciteit is dat de pakkans en het afschrikwekkend effect van controlemaatregelen vergroot wordt en dat daardoor de naleving van wet- en regelgeving bevorderd wordt. Het kost enige tijd voordat de daadwerkelijke effecten van de uitbreiding zichtbaar zullen zijn. De controle van de zeevisserij bestaat uit veel aspecten waardoor het moeilijk is om hier een tijdspad op te zetten. Zoals aangeven in reactie op de IKA-visketen blijf ik met de NVWA in gesprek over de effectiviteit van de handhaving. Daar bespreek ik ook het effect van de toegenomen capaciteit op handhaving door de NVWA.
Kunt u de Kamer voor het commissiedebat NVWA, gepland op 31 mei 2023, informeren over alle stappen die u zet om de handhaving in de visserijsector te verbeteren en de Kamer informeren over de knelpunten die daarbij spelen?
Vanwege de benodigde afstemming is de beantwoording van deze vragen binnen de gevraagde termijn helaas niet gehaald. Tijdens het tweeminutendebat van 22 maart 2023 heb ik, in reactie op een door u ingediende motie, aangegeven niet voornemens te zijn een integrale handhavingsstrategie voor het versterken van de handhaving in de visserij op te stellen. In het commissiedebat over de NVWA van 31 mei 2023 heb ik in reactie op vragen van het lid Thijssen mogelijk onterecht de indruk gewekt dat er al een integrale handhavingsstrategie voor het versterken van de handhaving in de visserij is. Wel zal ik u voor het einde van het jaar informeren over de voortgang van de genomen stappen.
Het niet controleren op het verdoven van paling voor de slacht |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Klopt het dat in 2021 en in 2022 geen enkele palingkwekerij, palingrokerij of enig ander visverwerkend bedrijf is gecontroleerd op het naleven van de enige vissenwelzijnsregel in Nederland, namelijk het verplicht verdoven van de paling voorafgaand aan de slacht?1
Ja, dit klopt. In 2021 en 2022 zijn door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) geen inspecties uitgevoerd bij palingkwekerijen, palingrokerijen of visverwerkende bedrijven tot het verplicht gebruik van elektronische bedwelmingsapparatuur voorafgaand het slachten van paling. U bent hierover geïnformeerd in de beantwoording van Kamervragen over het jaarplan van de NVWA voor 2022 en 2023 (Kamerbrief 33 835, nr. 197 en Kamerbrief 33 835, nr. 215).
Waarom is er niet gecontroleerd op het naleven van deze enige vissenwelzijnsregel, die dient om zeer ernstig dierenleed en een langzame, pijnlijke dood te voorkomen?
De controle op de naleving van verdoofd slachten bij palingkwekerijen heeft binnen de prioriteitsweging voor de toezichtinzet op het totale dierenwelzijnspakket niet kunnen plaatsvinden in 2021. U bent hierover geïnformeerd per Kamerbrief (36 100 XIV, nr. 6). Ook in 2022 is in de afwegingen rond de inzet van de beschikbare toezichtcapaciteit besloten om geen specifieke controles op het naleven van de verplichting tot het gebruik van bedwelmingsapparatuur bij het slachten van paling uit te voeren. U bent hierover geïnformeerd per Kamerbrief (33 835, nr. 215). Hierbij wordt steeds uitgegaan van een risico-gebaseerde afweging met betrekking tot de nalevingsbereidheid van de betreffende regelgeving.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat deze enige vissenwelzijnsregel niet wordt gecontroleerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) dit jaar wel onaangekondigd gaat controleren op het verdoven van palingen?
De NVWA houdt risicogericht toezicht. Dit houdt in dat zij daar toezicht houdt waar de risico’s op overtredingen het grootst zijn en waar het toezicht de meeste impact heeft. Tevens betekent dit dat niet iedere sector jaarlijks wordt gecontroleerd. Op basis hiervan is binnen de prioriteitsweging voor de handhavingsinzet op het totale dierenwelzijnspakket ervoor gekozen geen controles uit te voeren bij bedrijven op het naleven van de verplichte bedwelming van paling voorafgaand aan de slacht in 2021 en 2022. Ik ben echter met u van mening dat toepassing van het bedwelmingsapparaat bij de slacht van paling een groot welzijnsbelang vertegenwoordigt. Ondanks de eerdere risicoanalyse waarin de afweging dus is gemaakt om in de afgelopen jaren geen expliciete inspecties op de regelgeving uit te voeren, vind ik het van belang om met ingang van volgend jaar hier wel weer bij de bedrijven op te gaan controleren. Het apparaat moet bij alle bedrijven volgens de regels worden toegepast. Gezien het toegenomen (inter)nationale bewustzijn rond vissenwelzijn, ben ik reeds met de NVWA in overleg om ervoor te zorgen dat het toezicht op het verplicht bedwelmen van paling voorafgaand aan slacht de komende jaren weer een plek krijgt op de toezichtagenda. Voor dit jaar wil ik in ieder geval de bedrijven waar paling wordt geslacht nogmaals wijzen op de verplichting tot toepassing van het bedwelmingsapparaat en het bijbehorende welzijnsbelang.
Kunt u aangeven hoeveel palingkwekerijen, palingrokerijen en andere visverwerkende bedrijven er in Nederland zijn en op hoeveel van deze bedrijven paling wordt geslacht, indien mogelijk uitgesplitst per bedrijf?
In Nederland zijn 15 palingkwekerijen en 258 visverwerkende bedrijven waaronder palingrokerijen. Naast palingrokerijen doodt slechts een beperkt deel van de visverwerkende bedrijven paling. Bedrijven hebben geen registratieplicht bij de NVWA als zij paling slachten. Precieze cijfers over het aantal bedrijven waar paling wordt geslacht zijn daarmee niet voorhanden.
Kunt u nagaan of de vier bedrijven, die in 2019 in overtreding waren, opnieuw zijn gecontroleerd in de jaren 2020 tot en met 2022? Zo ja, wat waren de bevindingen, indien mogelijk per jaar uitgesplitst? Zo nee, waarom niet?2
De vier bedrijven die in 2019 in overtreding waren, zijn sindsdien niet nogmaals gecontroleerd. Op de prioriteitsweging hieromtrent ben ik in de beantwoording van de vragen 1 en 2 nader ingegaan.
Kunt u nagaan of het visverwerkend bedrijf dat in 2020 in overtreding was opnieuw is gecontroleerd in 2021 en 2022?
In 2021 en 2022 hebben er geen controles plaatsgevonden op de verplichte bedwelming van paling voorafgaand aan de slacht. Het desbetreffende bedrijf is in 2021 en 2022 niet nogmaals gecontroleerd.
Deelt u het inzicht dat dit visverwerkend bedrijf in 2021 en 2022 opnieuw had moeten worden gecontroleerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om in gesprek met de NVWA aan te dringen om dit jaar in te zetten op meer onaangekondigde controles bij palingkwekerijen, palingrokerijen en andere visverwerkende bedrijven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer zult u dit doen?3
Voor het antwoord verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 3.
Het bericht 'Grote stalbrand in Sint Oedenrode, 9000 varkens omgekomen' |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Grote stalbrand in Sint Oedenrode, 9.000 varkens omgekomen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat er drastische veranderingen nodig zijn om het ernstige leed wat met stalbranden gaat gepaard te verminderen, gezien het feit dat er daardoor gemiddeld 143.000 dieren per jaar overlijden?
Ja.
Hoe kijkt u tegen dit probleem aan?
Ieder dodelijke dierlijke slachtoffer is er één teveel. Ik zet mij daarom in voor een verstevigde aanpak voor stalbranden met als doel een halvering van het aantal dodelijke stalbranden en het aantal dodelijke dierlijke slachtoffers in 20262. Ook de brand in Reusel van afgelopen dinsdag bevestigt dat deze aanpak nodig is.
Welke stappen neemt u om het leed en het aantal doden bij een stalbrand te verminderen?
Zoals bij uw Kamer bekend heeft mijn voorganger op 8 oktober 2021 een verstevigde aanpak van stalbranden gepresenteerd3 om het aantal dodelijke stalbranden en dodelijke dierlijke slachtoffers te halveren in 2026. Ik onderstreep het belang hiervan. Om te komen tot goed uitvoerbare en effectieve regelgeving is een zorgvuldig proces nodig, wat tijd kost. Met het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit houders van dieren in verband met het stellen van brandveiligheidsvoorschriften voor het houden van dieren voor productie, wordt beoogd te voorzien in nieuwe brandveiligheidsvoorschriften. Het besluit is op 24 april jl. in internetconsultatie gebracht. Deze internetconsultatie staat vier weken open en sluit op 29 mei. Meer informatie over deze stappen vindt u in de verzamelbrief dieren in de veehouderij, die vandaag naar de Kamer gezonden wordt.
Deelt u de mening dat staldieren een vluchtroute zouden moeten hebben om bij brand of andere calamiteiten te kunnen ontsnappen aan een wrede dood?
In algemene zin geldt dat in gesloten stalsystemen de kans om te ontsnappen aan een stalbrand klein is. De kans om te ontsnappen aan een stalbrand in open stalsystemen is groter, omdat dieren gewend zijn aan de buitenlucht, en eventueel aanwezige vluchtrouten voor de dieren meer bekend zijn. Eerder is de Kamer geïnformeerd4 dat de Wageningen University & Research (WUR) de opdracht heeft gekregen om onderzoek uit te voeren naar mogelijkheden om de overlevingskans van dieren bij brand te vergroten. Dit wordt meegenomen in hetzelfde onderzoek van de WUR naar of en hoe de verplichte brandcompartimentering van de technische ruimte voor alle bestaande stallen vorm kan krijgen en wat de impact is van deze verplichting is. Ik zal de Kamer informeren als dit onderzoek gereed is naar verwachting voor het zomerreces.
Hoe kijkt u aan tegen het gegeven dat gemeenten en provincies weinig mogelijkheden hebben om eisen te stellen aan, en toezicht te houden op, de brandveiligheid door gebrek aan wet- en regelgeving zoals beschreven in een rapport van de Onderzoeksraad?2
Brandveiligheidseisen voor stallen zijn vastgelegd in het Bouwbesluit. In 2014 zijn daar nieuwe brandveiligheidseisen, zoals de verplichte brandcompartimentering van de technische ruimte aan toegevoegd. Voor stallen vergund vóór 2014 gelden deze aanvullende eisen niet. Daarom wordt in het eerder aangehaalde onderzoek door de WUR onderzocht of en hoe compartimentering van de technische ruimte ook in deze stallen verplicht gesteld kan worden. Verder is het is aan gebouweigenaren om te zorgen dat hun gebouwen veilig zijn en ten minste voldoen aan het Bouwbesluit. Het is aan de gemeente om als bevoegd gezag toezicht te houden op de naleving ervan.
Deelt u de mening dat, gezien de toename in stalbrandslachtoffers en de ernst van het leed, vrijwilligheid niet genoeg is om onnodig leed te voorkomen en dat er meer daadkracht nodig is?
Zeker, ik deel die mening. Daarom ben ik, mede aan de hand van het rapport van de Onderzoeksraad voor veiligheid (OvV), bezig met een verstevigde aanpak om het aantal dodelijke stalbranden en het aantal dodelijke dierlijke slachtoffers dat daarbij valt te verminderen6. Onderdeel van die aanpak zijn niet-vrijwillige maatregelen.
Deelt u de mening dat er daarom een grondslag aan de Wet dieren moet worden toegevoegd om brandveiligheidseisen aan stallen te stellen? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze mening deel ik. Het stellen van brandveiligheidseisen is onderdeel van de verscherpte aanpak stalbranden, waarover ik de Kamer binnenkort informeer middels de Kamerbrief «Dieren in de veehouderij». Daarbij heeft de Kamer reeds een amendement op de Wet dieren aangenomen, waarmee er een grondslag is in de Wet dieren (in artikel 2.2., tiende lid) om bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur (AMvB) verplichtingen te stellen voor brandveiligheid. Met dit amendement is tevens invulling gegeven aan de aanbeveling van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV) om een wettelijke grondslag te creëren in de Wet Dieren om brandveiligheidsmaatregelen te kunnen nemen. De grondslag wordt gebruikt om de nieuwe brandveiligheidsvoorschriften op te nemen in het Besluit houders van dieren, zie ook het antwoord op vraag 4.
Hoe reageert u op de aanbeveling van de Onderzoeksraad om het voortouw te nemen bij het substantieel en structureel verminderen van het aantal dieren dat overlijdt als gevolg van stalbranden?
Ik heb dit voortouw genomen door mij in te zetten voor de verstevigde aanpak stalbranden om het aantal dodelijke stalbranden en het aantal dodelijke dierlijke slachtoffers te verminderen. Zie ook de uitgebreide reactie op het rapport van de OvV en deze aanbeveling7.
Welke concrete stappen gaat u zetten om gehoor te geven aan de aanbeveling van de Onderzoeksraad en om het leed als gevolg van stalbranden te verminderen?
Zie hiervoor mijn antwoord bij vraag 4.
9000 varkens die levend zijn verbrand of zijn gestikt in de rook bij een grote stalbrand in Sint-Oedenrode. |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Wat ging er door u heen toen u vernam dat bij een stalbrand in Sint-Oedenrode 9.000 varkens levend zijn verbrand of zijn gestikt in de rook?1
Kunt u uiteenzetten welke mogelijkheden dieren in de vee-industrie hebben om aan stalbranden te ontsnappen? Welke mogelijkheden hadden deze varkens om aan de brand te ontsnappen?
Welke brandpreventieve maatregelen waren er genomen om deze varkens te beschermen tegen een stalbrand?
Kunt u bevestigen dat sinds de Kamer twee jaar geleden een wettelijke basis heeft gecreëerd voor het stellen van regels om dieren tegen stalbranden te beschermen er meer dan 160.000 dieren levend zijn verbrand of zijn gestikt in de rook, maar u nog steeds geen maatregelen heeft genomen om stalbranden tegen te gaan?
Wanneer gaat u uw maatregelenpakket tegen stalbranden aan de Tweede Kamer voorleggen?
Kunt u bevestigen dat u, in lijn met de aangenomen motie Vestering, in ieder geval werkt aan regels voor een maximum aantal dieren per brandcompartiment en het verplicht compartimenteren van de technische ruimte?2
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de gestelde termijn beantwoorden?
Het plan om 1600 kalfjes vanuit Ierland op het vliegtuig te zetten, vermoedelijk naar Nederland |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Klopt het dat er een concreet plan ligt om 1.600 piepjonge Ierse kalfjes in de komende weken op het vliegtuig te zetten naar het Europese vasteland?1
Er is bij mij geen concreet plan bekend om 1600 kalveren per vliegtuig vanuit Ierland naar het vasteland van Europa te transporteren. Ook bij de Ierse overheid zijn er geen concrete plannen bekend om kalveren met het vliegtuig van Ierland naar het vasteland van Europa te transporteren. De Ierse overheid geeft wel aan bekend te zijn met geruchten aangaande dit soort transporten. Dit soort geruchten keren ieder voorjaar terug, maar tot op heden is er nooit sprake geweest van een concreet plan. Dit betekent dat er geen sprake is van een aanvraag bij de Ierse overheid voor certificering van een dergelijk transport en dat niet bekend is of een dergelijk transport daadwerkelijk plaats zal gaan vinden, om hoeveel dieren het dan zou gaan, waar de dieren dan vandaan komen of waar de dieren dan naartoe gaan. De Ierse overheid heeft aangegeven contact op te nemen met mijn ministerie wanneer er wel sprake is van een concreet plan om kalveren naar het vasteland van Europa te vervoeren via het vliegtuig.
Heeft u gezien dat de verwachting is dat deze arme dieren naar kalvermesters in Nederland zullen gaan?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 1.
Hoeveel van deze dieren hebben inderdaad een kalverbedrijf in Nederland als eindbestemming?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 1.
Herinnert u zich dat uw voorganger het, zowel vanwege het dierenleed als vanwege het klimaat, een slecht plan vond om Ierse kalfjes op het vliegtuig te zetten om daarmee een eventueel toekomstig verbod op diertransporten langer dan acht uur te omzeilen? Deelt u deze mening?2
Ik ben bekend met de antwoorden die mijn voorganger heeft gegeven op de Kamervragen waar naar verwezen wordt (Kamerstuk 2021Z04531). Ik deel de mening van mijn voorganger.
Herinnert u zich dat uw voorganger waarschuwde dat transport per vliegtuig van piepjonge kalfjes, die nog afhankelijk zijn van melk, zal zorgen voor dierenleed, vanwege het vervoer vanuit melkveebedrijven en verzamelplaatsen in Ierland naar het vliegveld, het wegtransport vanaf een vliegveld in Nederland naar de bedrijven van bestemming en vanwege de extra stressfactoren, zoals de laad- en losmomenten en onbekende geluiden, geuren en bewegingen die bij vliegverkeer horen?
Mijn voorganger gaf aan dat er zorgen zijn over de extra stressfactoren, zoals laad- en losmomenten en onbekende geluiden, geuren en bewegingen die bij vliegverkeer horen. Daarnaast heeft mijn voorganger aangegeven dat de vliegreis weliswaar relatief kort is, maar dat de kalveren vanuit de melkveebedrijven en verzamelplaatsen in Ierland naar het vliegveld vervoerd moeten worden. Na de vlucht moeten ze vanaf een vliegveld in Nederland per wegtransport naar de bedrijven van bestemming.
Wat gaat u doen om dit schandalige plan tegen te houden?
Bij transport van levende dieren tussen lidstaten houd ik mij aan de Europese regels voor intraverkeer. Ik kan daarom dit soort transporten, ook als ze met het vliegtuig worden uitgevoerd, niet verbieden. Ik zet mij op Europees niveau in voor een verbod op langeafstandstransporten (>8 uur) van jonge ongespeende dieren, waaronder kalveren.
Wat vindt u ervan dat de kalversector in de afgelopen maanden, net als vorig jaar, wéér fors meer kalfjes heeft geïmporteerd uit Ierland, waardoor de import van Ierse kalfjes bijna is verdubbeld?3
Ik vind dit een zorgelijk signaal. Ik zet mij immers niet voor niets vanuit het oogpunt van dierenwelzijn in voor een Europees verbod op langeafstandstransporten van ongespeende dieren, waaronder deze jonge kalveren.
Deelt u de mening dat de kalversector hiermee voor de zoveelste keer laat zien dat zij totaal geen boodschap heeft aan uw inzet om ongespeende dieren, zoals deze jonge kalfjes, alleen over korte afstanden te vervoeren en dat zij zonder schaamte lijnrecht tegen deze inzet in blijft opereren?
Ik ben met de kalversector in gesprek in het kader van het convenant dierwaardige veehouderij. Ik wacht de uitkomsten hiervan af. Uiteindelijk wil ik toe naar het volledig gebruik van diergericht ontworpen houderijsystemen in de veehouderij. Het onderwerp «transport» zal in deel twee van het convenant ook aan de orde komen.
Wat gaat u hieraan doen?
Zie hiervoor mijn antwoorden op vraag 6 en vraag 8.
Heeft u zich, net als uw voorganger, verdiept in het rapport van Eyes on Animals, Ethical Farming Ireland en Europarlementariër Anja Hazekamp waarin de vreselijke reis van 50 uur vanaf een melkveebedrijf in Ierland naar een controlepost in Frankrijk staat beschreven, waarbij de jonge kalfjes slechts één keer werden gevoerd?4
Ja, ik ben bekend met dit rapport.
Heeft u gezien dat één van de twee controleposten voor kalfjes in de haven van Cherbourg deze week tot nader order is gesloten, nadat opnieuw op beeld werd vastgelegd hoe de jonge dieren daar worden mishandeld?5
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Wat vindt u van deze beelden, waarop te zien is hoe kalfjes stelselmatig, ook op hun hoofd, worden geslagen met stokken, peddels en dranghekken?6
Ik vind de manier waarop de mensen omgaan met de kalveren op deze beelden afschuwelijk.
Kunt u deze vragen één voor één en zo snel mogelijk beantwoorden, nog voordat de eerste kalfjes op het vliegtuig worden gezet?
Ja.
Het advies van de landsadvocaat ten aanzien van het bestaand gebruik Wet natuurbescherming (Wnb)-vergunningen van de garnalensector |
|
Peter Valstar (VVD), Thom van Campen (VVD), Pieter Grinwis (CU), Roelof Bisschop (SGP), Derk Boswijk (CDA) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op Kamervragen van de leden Van Campen en Valstar (VVD) van 16 september 2022 over de vergunningsaanvragen in de visserijsector, waarin u zegt dat de landsadvocaat «het uiterst onzeker [acht] of de specifieke vereisten voor het kunnen claimen van een dergelijk bestaand recht zijn in te vullen»?1
Ja.
Is de aanname correct dat dit antwoord volgt uit het advies van de Landsadvocaat, zoals gedeeld met de Kamer op 1 maart jongstleden?2
Ja, ik heb dit advies beschouwd als aanvullend op mijn eigen eerdere juridische analyse daarop. Het standpunt vanuit het Ministerie van LNV rondom «bestaand gebruik» is al geruime tijd bij de garnalensector bekend en betreft een consistente lijn: de garnalenvisserijen worden al tientallen jaren niet door mij aangemerkt als «bestaand gebruik». Overigens volgde er, direct aansluitend op het kernadvies van de Landsadvocaat (zoals op 1 maart 2023 (DGNV/26330208) aan uw Kamer verzonden), nog een nadere gedachtewisseling tussen de Landsadvocaat en het Ministerie van LNV inzake de visserijvergunningen als referentiesituatie. Die nadere gedachtewisseling is al enige tijd geleden door mij, als onderdeel van het uitgebrachte advies, gedeeld met de garnalensector. Volledigheidshalve zend ik de Kamer, als bijlage bij de onderhavige beantwoording, ook die overwegingen nog aanvullend toe.
Deelt u de constatering dat de landsadvocaat in het advies betoogt dat terugvallen op een eerdere referentie «juridisch complex» is, maar dat het voor de garnalenvissers mogelijk zou kunnen zijn «als kan worden aangetoond dat de Visserijwetvergunningen – haast als een soort automatisme – telkens opnieuw verleend werden en worden»?
Ik constateer dat de Landsadvocaat, om te beginnen, het onzeker acht of na het vervallen van de tijdelijke natuurvergunningen, kan worden teruggevallen op de eerder verleende visserijwetvergunningen als referentiesituatie. Daarnaast is onzeker of de rechter, in afwijking van eerdere jurisprudentie, zal accepteren dat ook tijdelijke vergunningen een referentiesituatie kunnen vormen in het geval dat die tijdelijke vergunningen telkens opnieuw verleend moesten worden. Mogelijk zal een rechter toch, ondanks de tijdelijkheid van een vergunning, aannemen dat die toestemmingen als referentiesituatie kunnen gelden wanneer zij gelet op het van toepassing zijnde juridisch kader telkens opnieuw verleend moesten worden.
Maar ook dan is de zaak feitelijk uiterst complex: alle visserijwetvergunningen van 1994 én daarna moeten worden overgelegd; alleen dan is immers duidelijk wat de meest beperkte toestemming sinds de referentiedatum is en kan getoetst worden of de beoogde visserijomvang daaronder blijft.
Deelt u ook de constatering dat de landsadvocaat aangeeft dat het daarbij in ieder geval «essentieel [is] dat [de Visserijwetvergunning van 1994 en daarna] boven water worden gehaald, om een beroep op bestaande rechten enige kans van slagen te laten hebben» – immers, «alleen dan is duidelijk wat de meest beperkte toestemming sinds de referentiedatum is en kan getoetst worden of het beoogde project daaronder blijft»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, ziet u kans om deze «juridisch complexe» mogelijkheid tóch te verkennen, indien de betreffende vergunningen boven water kunnen worden gehaald? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om deze vergunningen op te vragen bij de garnalenvissers in kwestie?
Ik deel die constatering en biedt deze vissers graag de kans en ruimte om dit aan te tonen. Daarbij merk ik wel op dat, ingeval de situatie vanuit de Visserijwetvergunning voor een individuele visser gereconstrueerd zou kunnen worden, dit zou betekenen dat in het betreffende visjaar onder de meest beperkende visserijvergunning, middels Automatic Identification System (AIS)-data en logboekdata exact gereconstrueerd zal moeten worden op welke locaties deze visser gedurende welke tijd gevist heeft. Immers: enkel op die wijze kan per individuele visser bepaald worden wat de omvang van zijn stikstofemissie en daarmee depositie op beschermde natuurwaarden is bij wijze van referentie. Die referentie zal dan eventueel, aanvullend, weer afgezet moeten worden tegen het meerdere aan deposities van deze specifieke individuele visser zoals berekend voor zijn voorgenomen en aan te vragen vislocaties. En het ligt in de rede dat een visser meer visgebied vergund wil krijgen dan enkel de referentiesituatie welke qua omvang en locatie gebaseerd zal zijn op een specifiek jaar van vissen. Gezien de zeer mobiele aard van deze visserij lijkt dit in praktische zin eerder een complexere uitvoering van toetsen en reguleren onder de Wet natuurbescherming van de garnalenvisserij op te leveren dan de aanpak die de sector qua stikstof momenteel, per individuele visser, voorstaat.
Individuele vissers kunnen op dit punt de hiertoe vereiste informatie zelf proactief verzamelen en bij mij aanleveren. Bij aanlevering van dergelijke informatie zal ik hierop, middels een nadere juridische analyse, bezien of met het aangeleverde materiaal een kansrijk beroep mogelijk is op bestaand gebruik.
Klopt het dat het aantal vergunningen voor de garnalenvisserij sinds 1994 is begrenst en afgenomen? Zo ja, wat vindt u daar van?
Op de uitgifte van vergunningen is via beleid een begrenzing aangebracht. Het aantal Garnalenvergunningen Kustwateren (GK-vergunningen) is begrensd sinds de publicatie van de Notitie Garnalenvisserij 1988. Het aantal Garnalenvergunningen Visserijzone (GV-vergunningen) is begrensd met publicatie van de Structuurnota Zee- en kustvisserij «Vissen naar evenwicht» uit 1993 (Kamerstuk 22 993, nr. 1). De aantallen aan GV- en GK-vergunningen zijn beiden afgenomen sinds 1994 als gevolg van de uitwerking van verschillende saneringsregelingen.
In relatie tot de discussie rondom bestaand gebruik merk ik op dat een afname van de hoeveelheid aan visserijvergunningen inhoudelijk niets zegt over de concrete omvang van de garnalenvisserij in de betrokken Natura 2000-gebieden.
Kunnen de Visserijwetvergunningen van 1994 worden gezien als milieutoestemming, onder meer gelet op de Structuurnota Zee- en Kustvisserij?
De visserijwetvergunningen die waren verleend op het moment dat de verplichting uit artikel 6, lid 3, van de Habitatrichtlijn, waarop de natuurvergunningplicht is gebaseerd, ging gelden voor de betrokken Natura 2000-gebieden, kunnen in beginsel worden aangemerkt als toestemming waaraan de referentiesituatie kan worden ontleend. Maar ik wijs nogmaals op de risico’s zoals verwoord in mijn antwoord op vraag 3.
Kunt u inzicht geven in de omvang van de stikstofdepositie van de garnalenvisserij op hexagonen, waar de Kritische Depositiewaarde (KDW) wordt overschreden? Is de veronderstelling juist dat de depositie door de garnalenvisserij sinds 1994 eerder is afgenomen dan toegenomen?
Deze omvang verschilt per locatie en is direct afhankelijk van vaar- en visgedrag alsmede exacte emissies. AERIUS Calculator is het wettelijk verplichte rekeninstrument om de omvang van de stikstofdepositie per visser dan wel groep van vissers te berekenen. Die verantwoordelijkheid ligt bij de vissers zelf. Ik beschik vanuit de vertegenwoordiging van deze vissers nog niet over een totaalbeeld van die berekeningen. Ik kan dus ook niet aangeven of de depositie door de garnalenvisserij sinds 1994 eerder is afgenomen dan toegenomen. Ook die eventuele onderbouwing is een verantwoordelijkheid van de sector zelf.
Dassenburchten onder en rondom het spoor |
|
Lammert van Raan (PvdD), Leonie Vestering (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Kent u het bericht «Hoe krijg je die dassen onder het spoor weg op de meest dasvriendelijke manier»?1
Ja.
Klopt het dat de das op basis van de Natuurbeschermingswet een beschermde diersoort is, die niet mag worden gedood, verontrust of anderszins verstoord?
De das (Meles meles) is beschermd onder artikel 3.10 van de Wet natuurbescherming (beschermingsregime andere soorten). Dit betekent dat het niet is toegestaan om in het wild levende dieren opzettelijk te doden of te vangen en de vaste voorplantingsplaatsen of rustplaatsen van deze dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen.
Door het bevoegd gezag, provincies of de Minister voor Natuur en Stikstof, kan een ontheffing of vrijstelling worden verleend van deze verboden. Een ontheffing of vrijstelling kan uitsluitend worden verleend als is voldaan aan elk van de volgende voorwaarden (Artikel 3.8, vijfde lid, van de Wet natuurbescherming):
Voor bepaalde handelingen en projecten is in het Besluit natuurbescherming geregeld dat de Minister in plaats van de provincie het bevoegd gezag is. Dit geldt onder andere voor landelijke infrastructuur als landelijke spoorwegen, hoofdvaarwegen of hoogspanningsverbindingen.
Klopt het dat ProRail al jaren weet dat er dassen om het spoor wonen en bekend was met de dassenfamilies rondom het spoor in Brabant en Friesland? Zo ja, is er eerder getracht om het spoor onaantrekkelijk te maken voor ondergraving door dassen zodat de huidige situatie had kunnen worden voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren de resultaten?
ProRail heeft sinds enkele jaren locaties in beeld waar dassen zich bij het spoor bevinden, waaronder in Molkwerum en Esch. Op dit moment zijn dat ongeveer 40 locaties, die goed in de gaten worden gehouden. ProRail heeft sinds januari 2023 een gedragscode (vrijstelling) om holen met een beperkte bijdrage aan het leefgebied (geen kraamburchten en andere belangrijke verblijfplaatsen) te verwijderen. ProRail handelt momenteel volgens drie scenario’s als er dassen worden waargenomen bij het spoor:
IenW en ProRail gaan naar aanleiding van de problemen in Molkwerum en Esch evalueren met de andere betrokken partijen (waaronder LNV en RVO) hoe het zo ver heeft kunnen komen dat er geen treinen meer konden rijden. Daarvan zal geleerd moeten worden om dit soort situaties in de toekomst te voorkomen. Ook zullen de mogelijkheden van een generieke ontheffing verkend worden, zodat ProRail in de toekomst bij verder gevorderde graafschade sneller kan ingrijpen om hinder zoveel mogelijk te beperken. Dit in aanvulling op de recente gedragscode van ProRail waarmee al gelijk actie kan worden ondernomen bij beginnende gravende activiteiten rondom het spoor, voordat de holen belangrijke verblijfplaatsen worden. Goede monitoring is hierbij essentieel om deze activiteiten op tijd te signaleren.
Bent u ermee bekend dat deskundigen wijzen op het belang van het aanbrengen van bijvoorbeeld heggen en houtwallen voor het ontstaan van geschikte leefgebieden, waardoor een das voldoende voedsel vindt en zich veilig kan verplaatsen. Is dat in dit geval ook gebeurd?
De das is gebaat bij een kleinschalig ingericht (cultuur)landschap. Onder meer heggen en houtwallen bieden dekking, alsook foerageer- en vestigingsmogelijkheden. Het heden ten dage vrij grootschalig en open karakter van het Nederlandse (cultuur)landschap is daarin beperkend voor een groeiende dassenpopulatie. Dientengevolge komen de dieren ook voor in spoorzones; een begroeid, droog en vergraafbaar spoortalud wordt door de dieren als een volwaardig alternatief gezien.
Het aanleggen van heggen en houtwallen is een maatregel om de kwaliteit van een leefgebied te vergroten, maar niet om de verblijfplaats van de das te veranderen. Deze maatregel kan daarom ook niet verhinderen dat de dieren zich alsnog op een zeker moment in de spoorzone vestigen. Dat kan alleen met fysieke maatregelen worden tegengegaan die de dieren beletten om zich te vestigen.
Wat denkt u dat het betekent dat dassen hun onderkomen zelfs zoeken onder treinrails, terwijl deze soort normaal gesproken kiest voor een rustige plek voor het graven van een burcht, ver weg van mensen en herrie, laat staan een denderende trein die over hun dak rijdt?
Het klopt dat dassen een voorkeur hebben voor rustige plekken met voldoende dekking. Deze worden echter steeds schaarser. De dassenpopulatie staat ruimtelijk gezien onder druk door een toenemend beslag van de mens op de beschikbare ruimte. Dat betekent dat dassen zich soms ook vestigen op plekken, waar ze van nature minder snel zouden willen verblijven, zoals door mensen aangelegde dijken, spoorwegen en wegen. Deze bieden vaak een kunstmatig talud, dat voor dassen door de hoge en droge ligging aantrekkelijk is om een burcht in te graven, zeker als er bosschage aanwezig is die de das dekking biedt.
Is er duidelijkheid over waarom de graafactiviteiten de laatste dagen zijn geïntensiveerd?
Dassen houden geen winterslaap maar hebben wel een periode van verminderde activiteit. Die periode eindigt vaak rond maart. Na de winter neemt de graafactiviteit van dassen vaak toe, in het kader van de «voorjaarsschoonmaak» en doordat plaats wordt gemaakt voor de jongen van het voorjaar en (jonge) mannelijke familieleden eigen ruimte zoeken in de omgeving.
Was er sprake van een verstorende activiteit rondom de hoofdburcht?
Verstoring van de hoofdburcht kan een reden zijn van toenemende activiteit bij een burcht op een andere locatie. De hoofdburcht bij Esch wordt gemonitord met camera’s, daaruit blijkt dat er geen sprake was van verstoring.
Is er wellicht sprake van een geboorte, gezien de kraamtijd loopt van 1 december tot 1 juni?
De kraamtijd van de das loopt van december tot en met juni, met een geboortepiek in februari. In deze periode is er dus een reële kans op de aanwezigheid van jongen in een burcht (kraamburcht). Dit is nadrukkelijk meegenomen in het plan van aanpak, dat door ProRail is opgesteld voor elk van de locaties, ten behoeve van de ontheffingsaanvraag voor het verwijderen van de dassenburchten onder het spoor.
Wat is het risico voor de dassen bij mogelijk uitgraven van de dassenburcht in Brabant? Hoe gaat u voorkomen dat er dassen sneuvelen?
Het risico is aanwezig dat dieren tijdens het uitgraven worden verwond en gedood. Het risico hierop heeft men getracht te minimaliseren door de volgende maatregelen:
Tijdens de recente werkzaamheden zijn geen dassen aangetroffen in de burcht. De dieren hebben dus uit eigen beweging de burcht verlaten. Er zijn tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden geen dassen gedood als gevolg van de betreffende werkzaamheden aan de burcht ter plaatse.
Wat zijn momenteel externe factoren die de dassenpopulaties reduceren dan wel hun leefgebied verkleinen? Welke zijn dit en hoe wordt er aan gewerkt om deze te reduceren?
Zoals al genoemd in het antwoord op vraag 4, is de huidige inrichting van het Nederlandse (cultuur)landschap limiterend. Door de vele ruimtelijke opgaven, zoals de woningbouwopgave en de energietransitie (zonneparken of hoogspanningstrajecten) blijft er steeds minder ruimte over voor de das.
Daarnaast komt jaarlijks circa 20–25% van de dassen om in het verkeer of verdrinken ze in wateren waar ze niet uit kunnen geraken zoals beschoeide vaarten en kanalen. Tot slot vormt ook klimaatverandering een bedreiging voor dassen. Tijdens lange periodes van droogte kunnen zij weinig regenwormen bemachtigen, hun hoofdvoedsel.
Verkeersslachtoffers dan wel verdrinkingsslachtoffers kunnen worden (en worden ook) tegengegaan door de aanleg van faunapassages zoals tunnels en ecoducten, alsook de aanleg van speciale uittreedvoorzieningen en natuurvriendelijke oevers. Voorts maakt de beschermde status van de das dat rekening met de soort wordt gehouden in geval van onder meer ruimtelijke ontwikkelingen en dient in voorkomende gevallen een ontheffing van de Wet natuurbescherming bij de provincies of het Rijk te worden aangevraagd.
Uitbreidingen van varkensstallen midden in de natuurcrisis terwijl andere veehouders worden uitgekocht met belastinggeld |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Heeft u gehoord van de plannen voor een uitbreiding van een varkensbedrijf aan de Laarderkapeldijk in Nederweert, waardoor er meer dan 2.000 varkens bij zullen komen?1
Ja.
Wist u dat vlakbij dit bedrijf vorig jaar nog een varkensbedrijf is opgekocht vanuit de saneringsregeling varkenshouderij, met belastinggeld dus, bedoeld om de stankoverlast en de stikstofuitstoot in dit gebied terug te dringen?2
Ja.
Deelt u de mening dat een dergelijke uitbreiding in dit gebied, vlakbij een aantal Natura 2000-gebieden waaronder de Groote Peel, middenin de huidige natuurcrisis, en bovendien na de uitspraak van de Raad van State (RvS) over het Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) niet uit te leggen is?
Wij herkennen de schijnbare tegenstelling bij dit soort ontwikkelingen. Het kabinet zet met de aanpak voor agrarische piekbelasting er op in dat bedrijven dichtbij overbelaste Natura2000-gebieden hun stikstofuitstoot op vrijwillige basis zeer fors reduceren. Het bevoegd gezag beoordeelt een vergunningaanvraag binnen de geldende juridische kaders.
Wij vinden het onwenselijk als er ontwikkelingen zijn die de voorliggende opgave vergroten en niet verkleinen. Dergelijke ontwikkelingen willen wij voorkomen door ervoor te zorgen dat bevoegde instanties meer zicht hebben en houden op activiteiten en de effecten daarvan op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden, en indien nodig kunnen ingrijpen. In de Kamerbrief van 25 november 2022 is daarom een aantal acties in gang gezet om dit te versterken. Zo moet de aangekondigde vergunningplicht stikstofgerelateerde wijzigingen er onder andere voor zorgen dat natuurvergunningen worden geactualiseerd bij intern salderen.
Op dit moment is het echter zo dat als een bedrijf zo wordt aangepast dat er een uitbreiding van het aantal dieren plaatsvindt maar dit nietleidt tot een depositiestijging (intern salderen) dat er geen vergunningplicht geldt in het kader van de Wet natuurbescherming.3
Hoe is het mogelijk dat er nog nieuwe vergunningen zijn afgegeven voor uitbreidingen van varkensbedrijven in de concentratiegebieden zuid en oost, terwijl het vorige kabinet in 2017 een saneringsregeling varkenshouderij aankondigde waarbij voor in totaal 455 miljoen euro varkensbedrijven in die twee gebieden zijn uitgekocht vanwege de «gezondheids- en leefomgevingsrisico’s in gebieden met een zeer hoge veedichtheid»?3
Het bevoegd gezag dient een vergunningaanvraag van een veehouder die door wil gaan en die niet deelneemt aan een regeling voor de beëindiging van een veehouderijlocatie te beoordelen binnen de geldende juridische kaders. De gemeenten zijn bevoegd gezag voor de omgevingsvergunning. Provincies zijn bevoegd gezag voor het verlenen van natuurvergunning. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 3 is intern salderen op dit moment niet vergunningplichtig. Er is dus geen nieuwe natuurvergunning verleend voor de uitbreiding. De provincie en de gemeente hebben daarmee gehandeld volgens de geldende wet- en regelgeving. Omdat we het onwenselijk vinden als er ontwikkelingen zijn die de voorliggende opgave vergroten en niet verkleinen, is in de Kamerbrief van 25 november 2022 een aantal aanpassingen aangekondigd die ervoor moeten zorgen dat bevoegde instanties meer zicht hebben en houden op activiteiten en de effecten daarvan op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden, en indien nodig kunnen ingrijpen. Een voorbeeld is de aangekondigde vergunningplicht stikstofgerelateerde wijzigingen die er onder andere voor zorgt dat natuurvergunningen worden geactualiseerd bij intern salderen.
Het totaal aan subsidies dat op grond van de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen (Srv) is verstrekt bedraagt geen 455 miljoen euro maar circa 277 miljoen euro, omdat een deel van de varkenshouders die een positieve subsidiebeschikking hadden ontvangen uiteindelijk van deelname hebben afgezien.5
Welke lessen trekt u hier uit voor huidige en toekomstige uitkoopregelingen?
Conform de Kamerbrief van 25 november 2022 wordt er gewerkt aan de regulering om ongewenste effecten tegen te gaan in de Wnb-toestemmingverlening. Indien ervoor wordt gekozen om emissiereducerende maatregelen in te zetten om intern te salderen, zal getoetst moeten worden of dit past binnen de bestaande vergunning. De voorgenomen vergunningplicht voor intern salderen maakt het mogelijk voor bevoegde instanties om te toetsen op ongewenste effecten en om beperkingen te stellen aan intern salderen, o.a. over de ingebruikname van latente ruimte. Op deze manier willen we voorkomen dat activiteiten de voorliggende opgave vergroten.
De beëindigingsregelingen en de mogelijkheid van intern salderen staan los van elkaar. In beide gevallen is het aan de individuele ondernemer om te beslissen of gebruik wordt gemaakt van het betreffende instrument.
De beëindigingsregelingen worden naar verwachting deze maand vastgesteld en gepubliceerd in de Staatscourant. Dit zijn de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties (Lbv) en de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties met piekbelasting (Lbv-plus). De openstelling van beide voorzieningen wordt voorzien op 1 juli van dit jaar. Met deze beëindigingsregelingen wordt veehouders die onder de doelgroep vallen de mogelijkheid geboden om met subsidie hun productie definitief en onherroepelijk te beëindigen. De beëindigingsregelingen zijn onderdeel van het pakket maatregelen dat zal worden ingezet ten behoeve van de reductie van stikstofdepositie en de transitie van het landelijk gebied naast de inzet op regelingen voor innovatie, omschakeling, extensivering en verplaatsing.
Welke mogelijkheden ziet u om deze geplande uitbreiding te voorkomen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 en 4 is intern salderen op dit moment niet vergunningplichtig.
Voor zover provincies of gemeenten de uitbreiding van bedrijven willen voorkomen, zal de aangekondigde vergunningplicht voor stikstofgerelateerde wijzigingen ervoor zorgen dat bevoegde instanties meer mogelijkheden krijgen om gebiedsontwikkelingen in goede banen te leiden.
Heeft u gehoord van de plannen voor een uitbreiding van een ander varkensbedrijf aan de Eindhovensebaan in Nederweert, waardoor het aantal varkens bij dit bedrijf zal worden verdubbeld naar 16.000 varkens?4
Ja.
Welke mogelijkheden ziet u om deze geplande uitbreiding te voorkomen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 en 4 is intern salderen op dit moment niet vergunningplichtig. Het wetsvoorstel dat in voorbereiding is, is onder meer bedoeld om onwenselijke effecten in de Wnb-toestemmingsverlening tegen te gaan. Daarnaast is de provincie Limburg in dit geval bevoegd gezag voor het beoordelen en verlenen van natuurvergunningen.
Heeft u gehoord van de (plannen voor) uitbreiding van een varkensbedrijf voor in totaal ruim 1.200 varkens aan de Vrijkebomenweg in Ospel, eveneens vlakbij natuurgebied de Groote Peel?5
Ja.
Wat vindt u hiervan en welke mogelijkheden ziet u om deze geplande uitbreiding te voorkomen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 en 4 is intern salderen op dit moment niet vergunningplichtig. Daarnaast is de provincie Limburg in dit geval bevoegd gezag voor het beoordelen en verlenen van natuurvergunningen.
Voor zover provincies of gemeenten de uitbreiding van bedrijven willen voorkomen, zal de aangekondigde vergunningplicht voor stikstofgerelateerde wijzigingen ervoor zorgen dat bevoegde instanties meer mogelijkheden hebben om gebiedsontwikkelingen in goede banen te leiden.
Heeft u gehoord van de uitbreiding van een varkensbedrijf voor in totaal 1.755 varkens aan de Klaarstraatzijweg in Ospel?
Ja.
Wat vindt u hiervan en welke mogelijkheden ziet u nog om deze geplande uitbreiding te voorkomen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 en 4 is intern salderen op dit moment niet vergunningplichtig. Daarnaast is de provincie Limburg in dit geval bevoegd gezag voor het beoordelen en verlenen van natuurvergunningen.
Voor zover provincies of gemeenten de uitbreiding van bedrijven willen voorkomen, zal de aangekondigde vergunningplicht voor stikstofgerelateerde wijzigingen ervoor zorgen dat bevoegde instanties meer mogelijkheden hebben om gebiedsontwikkelingen in goede banen te leiden.
Herinnert u zich de waarschuwing die is afgegeven door de Statenfractie van de Partij voor de Dieren over de afgegeven vergunning voor een bedrijf in Oisterwijk voor een verdubbeling van het aantal varkens naar 18.000 dieren, terwijl nota bene in dezelfde straat een ander bedrijf met 10.000 varkens werd uitgekocht voor 2,5 miljoen euro om de stikstofuitstoot in dit gebied te verminderen?6
Ja.
Heeft u gezien dat dezelfde ondernemer een vergunning heeft gekregen voor uitbreiding van zijn varkensbedrijf aan de Kattenbergsesteeg in Oirschot, vlakbij Natura 2000-gebied De Kampina, waardoor er nog eens 12.000 extra varkens zullen worden gefokt, gebruikt en gedood?
Ja.
Wat vindt u hiervan en welke mogelijkheden ziet u om deze geplande uitbreidingen te voorkomen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 en 4 is intern salderen op dit moment niet vergunningplichtig. Daarnaast is de provincie Noord-Brabant in dit geval bevoegd gezag voor het beoordelen en verlenen van natuurvergunningen.
Voor zover provincies of gemeenten de uitbreiding van bedrijven willen voorkomen, zal de aangekondigde vergunningplicht voor stikstofgerelateerde wijzigingen ervoor zorgen dat bevoegde instanties meer mogelijkheden hebben om gebiedsontwikkelingen in goede banen te leiden.
Bent u op de hoogte van de ontwikkelingen rond de herbouw van een varkensbedrijf met meer dan 25.000 varkens in de gemeente Buren, nadat bij dit bedrijf in 2017 zo’n 24.000 dieren omkwamen bij een grote stalbrand?7
Ja.
Heeft u gezien dat de provincie Gelderland en de gemeente Buren proberen te voorkomen dat deze herbouw plaatsvindt, waarna de eigenaar nu naar de rechter dreigt te stappen?8
Ja.
Deelt u de mening dat het voorkomen van de bouw van deze nieuwe varkensstallen beter en waarschijnlijk ook goedkoper is dan het uitkopen van bestaande bedrijven?
Het is in dit geval aan het bevoegde gezag om te bepalen of herbouw binnen de bestaande vergunningen is toegestaan. Of het goedkoper is om herbouw te voorkomen dan andere veehouderijbedrijven met overheidssteun te beëindigen is daarmee ook niet aan de orde. De bouw van nieuwe moderne stallen met minder emissie per dierplaats als vervanging van oude stallen die veel emissie veroorzaken kan – net als de beëindiging van bedrijven – een bijdrage leveren aan de reductie van stikstofdepositie en de verbetering van de leefomgeving.
Wat ziet u voor mogelijkheden om de provincie en de gemeente bij te staan in deze strijd?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 18 is het aan bevoegde instanties om te bepalen of herbouw binnen de bestaande vergunningen is toegestaan.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de gestelde termijn beantwoorden?
Wegens de benodigde interdepartementale- en interbestuurlijke afstemming is het niet gelukt om deze vragen binnen de gebruikelijke termijn van 3 weken te beantwoorden.
Overtredingen in slachthuizen |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Slachthuizen blijven de wet overtreden, met gruwelijke gevolgen»?1
Ja.
Wat is uw reactie op deze structurele overtredingen vanwege fouten in het proces en de onvoldoende controle vermeld door de Nederlandse Voedsel- En Warenautoriteit (NVWA)?
Berichten als deze vind ik verschrikkelijk om te horen. Elk incident waarbij dierenwelzijn in het geding is, is er een te veel. Slachthuizen dragen hiervoor primair de verantwoordelijkheid. Slachthuizen moeten prioriteit geven aan het borgen van dierenwelzijn, voedselveiligheid en diergezondheid. De bedrijven dienen zelf te voldoen aan de geldende wet- en regelgeving en in te grijpen bij overtredingen. Gaat het mis, dan wil ik dat bedrijven daar transparant over zijn en een lerend systeem inrichten waarmee ze aan de wet- en regelgeving voldoen. Ik zal hierover indringend met de sector spreken.
De toezichthoudend dierenarts richt zijn/haar aandacht op de verschillende onderdelen van de bedrijfsvoering, waarbij de dierenarts gedurende het slachtproces niet in alle bedrijfsruimten van het slachthuis tegelijk aanwezig kan zijn. De NVWA houdt risicogericht toezicht op het slachtproces en zet toezichtscapaciteit daar in waar dat wettelijk is voorgeschreven én waar het meeste effect bereikt kan worden om verbetering van de naleving af te dwingen en overtredingen te voorkomen. Daarom zet de NVWA aanvullend op het reguliere toezicht ook andere methoden in, zoals cameratoezicht. Dit zorgt ervoor dat de NVWA met de beperkte capaciteit een zo groot mogelijk effect nastreeft bij het toezicht op dierenwelzijn. Bij het constateren van overtredingen treedt de NVWA op conform haar interventiebeleid gericht op het ongedaan maken van de overtreding en het voorkomen van toekomstige overtredingen. Blijkt dat niet voldoende, dan zet de NVWA in op het verscherpt toezicht. Het verscherpt toezicht is voor de slachthuizen op dit moment volop in ontwikkeling. De vernieuwde werkinstructie is in januari 2023 in werking getreden en er wordt momenteel ervaring opgedaan zodat het verscherpt toezicht in de praktijk maximaal effect sorteert. Op dit moment doet de NVWA ervaring op met de multidisciplinaire handhavingsoverleggen waar risicobedrijven in een breder perspectief bekeken worden, recidive eerder in beeld is, waardoor er sneller voor de meest effectieve aanpak gekozen wordt. Zo nodig neemt de NVWA stevige maatregelen.
Deelt u de mening dat dit nooit zou mogen gebeuren?
Ja. Alle gevallen waarbij het dierenwelzijn in het geding is, zijn voor mij onacceptabel.
Deelt u de mening dat het leed in de vorm van het bij bewustzijn worden gestoken en verbloed of het levend in de broeibak belanden, dat wordt vermeld in het rapport, volledig te voorkomen is?
Ik ben van mening dat het streven van bedrijven altijd moet zijn om incidenten waarbij het dierenwelzijn in het geding is tot nul terug te brengen. Slachthuizen moeten het slachtproces uiterst zorgvuldig uitvoeren en zij dragen hiervoor te allen tijde de verantwoordelijkheid. De NVWA houdt hier als onafhankelijk toezichthouder toezicht op. In mijn Kamerbrief over versterking van het toezicht i.r.t. dierenwelzijn is deze overtreding opgenomen in de lijst van overtredingen die in het «three strikes out» regime zullen vallen.
Klopt het dat de NVWA een slachthuis kan opleggen de slachtsnelheid te verlagen wanneer zij niet voldoen aan artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1099/2009, waarin wordt beschreven dat bij het doden van dieren en daarmee verband houdende activiteiten, wordt gezorgd dat hen elke vermijdbare vorm van lijden wordt bespaard?
In artikel 3 van Verordening 1099/2009 staat dat bij het doden van dieren en daarmee verband houdende activiteiten ervoor wordt gezorgd dat de dieren elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden wordt bespaard. Daarbij wordt ook bepaald dat voorzieningen voor het doden van dieren en daarmee verband houdende activiteiten zodanig worden ontworpen, gebouwd, onderhouden en gebruikt, dat de naleving van de verplichtingen van artikel 3, eerste en tweede lid, overeenkomstig het verwachte activiteitenniveau het hele jaar door gewaarborgd is. Bovendien geeft Verordening 1099/2009 in bijlage III operationele voorschriften voor slachthuizen. Wanneer een slachthuis niet aan de Europese regels ten aanzien van slacht voldoet, kan de NVWA in dat specifieke geval en voor zover van toepassing aan een slachthuis onder meer opleggen de slachtsnelheid te verlagen totdat de situatie weer is hersteld. Zie voor dit laatste met name artikel 44, van Verordening 2019/627. Dat artikellid vereist, dat in gevallen waarin niet wordt voldaan aan de in de artikelen 3 tot en met 9, 14 tot en met 17 en 19 van Verordening (EG) nr. 1099/2009 van de Raad vastgelegde voorschriften inzake de bescherming van dieren bij het slachten of doden, de officiële dierenarts erop toeziet dat de exploitant van het levensmiddelenbedrijf onmiddellijk de nodige corrigerende maatregelen neemt om soortgelijke problemen in de toekomst te voorkomen. Dit kan zien op het geven van instructies tot vertragen of stilleggen van de productie; de NVWA past dit regelmatig toe. Voor een verlaging van de slachtsnelheid is het nodig dat de geconstateerde overtreding verband houdt met de slachtsnelheid.
Klopt het dat de slachtsnelheid niet is verlaagd bij slachthuizen die overtredingen zijn begaan met betrekking tot ineffectieve verdoving en verbloeding, met uitzondering van Gosschalk?
Het verlagen van de slachtsnelheid is een van de belangrijkste corrigende instrumenten die de NVWA heeft als het misgaat in een slachthuis. Dat laat onverlet dat ineffectieve verdoving en verbloeding diverse oorzaken kan hebben en niet per definitie gekoppeld is aan een te hoge slachtsnelheid. Bij het opleggen van een slachtsnelheid verlaging moet de overtreding te relateren zijn aan een te hoge slachtsnelheid. Daarom zal dus niet bij elke constatering van ineffectieve verdoving en verbloeding de slachtsnelheid verlaagd worden, er kunnen ook andere corrigerende maatregelen ingezet worden, zoals de band stoppen tot het slachthuis een ander verdovingstoetsel operationeel heeft, indien dit de oorzaak van de overtreding was. Het inzetten van verlaging van snelheid wordt op inspectieniveau vastgelegd en is daarmee zichtbaar en opvolgbaar voor de lokale NVWA teams. Het antwoord op deze vraag kan momenteel niet automatisch uit het centrale systeem gegenereerd worden. Deze specifieke vraag over interventies van de NVWA is dan ook niet cijfermatig te beantwoorden. Ik onderken het belang om hier meer zicht op te hebben, daarom heb ik de NVWA gevraagd deze registratie ook centraal in te regelen.
Vindt u dat de slachtsnelheid acuut moet worden verlaagd bij slachthuizen die overtredingen begaan door het niet goed controleren van effectieve verdoving en verbloeding van varkens?
Het verlagen van de bandsnelheid is één van de mogelijke interventies die de NVWA kan plegen na het constateren van een overtreding. Het is aan de NVWA om de concrete feiten en omstandigheden per geval vast te stellen en daarop passend te interveniëren. Hoe de NVWA dat doet, maakt zij vooraf kenbaar in haar interventiebeleid. Zoals ik eerder aangaf, steun ik de NVWA wanneer een acute verlaging van de bandsnelheid aan de orde is. Er zijn – situatieafhankelijk – ook andere passende maatregelen mogelijk. De NVWA zal bij constatering van genoemde overtreding het slachtproces stoppen, tot het slachthuis adequate maatregelen heeft genomen, zoals bijvoorbeeld een personele wijziging van deze taak, indien dit de oorzaak van de overtreding was. Daarnaast zal de NVWA er op letten dat het slachthuis maatregelen neemt om deze overtreding in de toekomst te voorkomen, zoals bijvoorbeeld een verbeterde monitoring door het slachthuis op dit punt in het slachtproces.
Bent u bereid dat op te nemen in het nieuwe interventiebeleid van de NVWA?
Het opleggen de slachtsnelheid te verlagen is een corrigerende maatregel; de mogelijkheid tot het opleggen van corrigerende maatregelen is reeds opgenomen in het interventiebeleid van de NVWA. Zoals ik de Tweede Kamer heb gemeld op 22 juni 2022 (Kamerstuk 28 286, nr. 1259) kan de NVWA, wanneer een slachthuis niet aan de Europese regels ten aanzien van slacht voldoet, in dat specifieke geval en voor zover van toepassing, aan een slachthuis opleggen de slachtsnelheid te verlagen totdat de situatie weer is hersteld. Dus als een of meer overtredingen worden geconstateerd die in ernst, aantal en tijdsbestek een corrigerende interventie vereisen dan biedt het specifiek interventiebeleid al de mogelijkheid om de slachtsnelheid te verlagen.
Welke stappen zal u nemen om de slachtsnelheid naar beneden te brengen bij overtredingen als u niet bereid zou zijn dit in het NVWA-interventiebeleid op te nemen?
Zie mijn antwoord op vraag 8. Dit is reeds een mogelijkheid in het interventiebeleid van de NVWA en wordt ook toegepast. Daarnaast zal ik voorafgaand aan het Commissiedebat NVWA op 31 mei a.s. de Kamer het rapport met de uitkomsten van de praktijktoets slachtsnelheid toesturen alsmede de vervolgstappen die ik op dat vlak voorzie. Het feit dat Nederland de afgelopen tijd wederom meermaals geconfronteerd is met misstanden in de slachtsector, maakt dat ik wil dat de sector eerst onder de huidige omstandigheden laat zien dat ze het dierenwelzijn kan garanderen. Dat betekent dat de aanwijzing aan de Inspecteur Generaal van de NVWA, om aanvragen voor verhogingen van de slachtsnelheid in slachthuizen af te wijzen2, voor nu in stand blijft. In de brief zal ik het rapport en mijn beslissing hierop nader toelichten.
Deelt u de mening dat het dierenmishandeling is wanneer een varken levend in de broeibak belandt of wordt gestoken/verbloed als het nog bij bewustzijn is?
Ja, net als mijn ambtsvoorgangers vind ik deze situatie volstrekt onacceptabel. Dit moet te allen tijde voorkomen worden. Artikel 4 van de Verordening inzake de bescherming van dieren bij het doden is helder: dieren worden uitsluitend gedood nadat zij zijn bedwelmd volgens de in de Verordening (EG) nr. 1099/2009 beschreven methoden en de bijbehorende toepassingsvoorschriften. Daarbij wordt de toestand van bewusteloosheid en gevoelloosheid aangehouden tot bij het dier de dood is ingetreden. De enige uitzondering hierop geldt voor rituele slacht waarover afspraken gemaakt zijn in het Convenant onbedwelmd slachten volgens Religieuze Riten. Bedrijfsexploitanten moeten er op grond van de Verordening op toezien dat periodieke controles worden uitgevoerd om te waarborgen dat dieren geen tekenen van bewustzijn of gevoeligheid vertonen in de periode gelegen tussen het eind van het bedwelmingsproces en hun dood. Het is uiteraard niet toegestaan dieren die tekenen van leven vertonen door de broeibak te laten gaan. De NVWA ziet toe op de borging van deze periodieke controles waar het bedrijf zelf voor verantwoordelijk is.
Bent u bereid om deze overtredingen aan te merken als een overtreding van artikel 2.1 van de Wet dieren, waardoor deze aan het Openbaar Ministerie (OM) wordt voorgelegd om te bezien of strafrechtelijke vervolging gepast is?
Welke vorm van afdoening uiteindelijk gekozen wordt, hangt af van de feiten en omstandigheden van de specifieke zaak. Hoe de NVWA intervenieert maakt zij vooraf kenbaar in haar algemene en specifieke interventiebeleid. Indien de ernst van de overtreding of de omstandigheden waaronder deze is begaan daartoe aanleiding geeft, legt de NVWA deze voor aan het Openbaar Ministerie. Dan wordt de meest passende en effectieve wijze van afdoening bepaald. Dit volgt uit artikel 8.10, eerste lid, van de Wet dieren.
In het algemene en specifieke interventiebeleid staat overigens ook wanneer contact gezocht wordt met het Openbaar Ministerie. De NVWA heeft haar contact met het OM de afgelopen jaren geïntensiveerd: zowel ten algemene (in bijvoorbeeld het interventiebeleid) als in concrete zaken wordt op grond van specifiek interventiebeleid intensiever contact gezocht over de meest effectieve wijze van afdoening.
Afhankelijk van de casus kan er sprake zijn van overtreding van een of meerdere voorschriften van Verordening (EG) nr. 1099/2009, strafbaar gesteld in artikel 5.8 van de Regeling houders van dieren en wordt de meest passende bepaling gekozen. Overtreding van Verordening (EG) nr. 1099/2009 is duaal handhaafbaar, dat wil zeggen dat gekozen kan worden voor een bestuurlijke boete óf voor strafrechtelijke afdoening. Beide hebben een bestraffend karakter. In de bij de Wet dieren behorende memorie van toelichting geldt de bestuurlijke boete voor een groot deel van de overtredingen van de Wet dieren als de slagvaardige en effectieve manier van handhaving («lik op stuk»). Strafrechtelijke afdoening is het zogenaamde «ultimum remedium».
Als u daartoe niet bereid zou zijn, wanneer acht u de overtredingen wel ernstig genoeg om een proces verbaal op te maken?
Zie mijn antwoord op vraag 11.
Deelt u de mening dat dierenleed alleen kan worden voorkomen wanneer elke dier individueel wordt gecontroleerd op bewusteloosheid en de dood, alvorens verdere slachthandelingen toegepast kunnen worden?
Dierenleed dient te allen tijde te voorkomen worden. Ik ben echter niet van mening dat een individuele controle op het dier de enige manier is om deze situatie te voorkomen. Het is mogelijk dat een slachthuis het slachtproces zo inricht en beheerst, en borgt dat het niet gebeurt. Artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1099/2009 biedt een slachthuis dan ook de mogelijkheid controles op een representatieve steekproef van dieren uit te voeren en niet op ieder individueel dier.
Bent u bereid om controlepunten op te stellen om deze controle uit te voeren?
Er zijn reeds verplichte controlepunten opgenomen in het slachtproces van slachterijen waar het bedrijf invulling aan moet geven. Zo moet de exploitant borgen dat dieren geen tekenen van bewustzijn of gevoeligheid vertonen in de periode gelegen tussen het eind van het bedwelmingsproces en hun dood en mag verdere uitslachting of broeiing alleen plaatsvinden nadat is vastgesteld dat het dier geen tekenen van leven meer vertoont. Het slachthuis is en blijft daar verantwoordelijk voor. De sector dient het dierenwelzijn in de bedrijfsvoering een vaste plek te geven en goed te borgen. Daar hoort ook bij dat goed opgeleid personeel ingezet wordt op deze kwetsbare processen. De NVWA houdt toezicht op die borging en controleert steeksproefsgewijs.
Ik zet wel in op verdere ontwikkelingen van het cameratoezicht. Dat is een vorm van extra controle, die bewezen veel toegevoegde waarde heeft en die met de grote schaarste aan dierenartsen, ook door speciaal hiervoor opgeleide inspecteurs kan worden uitgevoerd (zie ook mijn antwoord op vraag 15).
Bent u bereid om, als deel van de controlepunten, slimme systemen zoals slim cameratoezicht toe te passen die alarm slaat bij het detecteren van dieren die nog bij bewustzijn zijn?
De ontwikkelingen rondom slim cameratoezicht staan niet stil. Het in het najaar van 2022 verschenen advies van Bureau Risicobeoordeling en Onderzoek (bureau) «Advies over toepassing sensortechnologie dierenwelzijn slachthuizen» (Kamerstuk 28 286, nr. 1267) geeft een goed beeld van de stand van zaken rondom de ontwikkeling van de technologie in Nederland én daarbuiten. De toepassingen van sensortechnologie en artificiële intelligentie zijn veelbelovend en hebben potentie om in de toekomst een bijdrage te leveren aan beter toezicht op dierenwelzijn. Tegelijkertijd deelt bureau mijn inschatting dat deze technologie op dit moment nog volop in ontwikkeling is en er eerst meer ervaring mee moet worden opgedaan. Voor het borgen van publieke belangen, zoals dierenwelzijn, voedselveiligheid en diergezondheid, is de slachtsector dan ook eerst zelf verantwoordelijk en aan zet om stappen te zetten naar de toepassing van slim cameratoezicht en andere slimme technologieën die hieraan kunnen bijdragen. In Nederland zijn twee bedrijven bezig met de ontwikkeling van slim cameratoezicht op het gebied van dierenwelzijn. Met één van deze twee bedrijven loopt een traject om te onderzoeken of het systeem doet wat het belooft te doen. De Universiteit Utrecht en het Ministerie van LNV zijn hierbij betrokken. Daarnaast werk ik met relevante partijen en kennisinstituten uit hoe de kwaliteit en betrouwbaarheid van «slim» cameratoezicht kan worden beoordeeld en gewaarborgd. Omdat de huidige wetgeving nog niet voorziet in een verplichting tot cameratoezicht, of in een bevoegdheid daartoe te verplichten, is eerst een wetswijziging vereist. Daarom heb ik een wetsvoorstel voor cameratoezicht aangekondigd die in de benodigde grondslag voorziet. Hierdoor kunnen in de toekomst ook nieuwe technologieën toegepast worden, waarmee het cameratoezicht efficiënter en effectiever kan worden ingericht.
Bent u bereid om, naast het fysieke toezicht, deze systemen op te nemen in het wetsvoorstel dat u aan het voorbereiden bent?
Ja, het is mijn voornemen dat het wetsvoorstel voor cameratoezicht een grondslag zal bevatten om in de toekomst dergelijke systemen te kunnen voorschrijven, waarmee het cameratoezicht efficiënter en effectiever kan worden ingericht.
Hoeveel procent van de Nederlandse varkens wordt gestoken en komt in de broeibak terecht onder toezien van een NVWA-inspecteur?
De NVWA houdt toezicht op het slachtproces en de borging daarvan. De toezichthouder loopt rond op het bedrijf. Dit houdt in dat de aandacht van de toezichthoudend dierenarts gericht wordt op de verschillende onderdelen van de bedrijfsvoering, waarbij de dierenarts regelmatig, maar niet permanent bij het steken van de varkens en de broeibak kan staan. De door u gevraagde informatie wordt niet bijgehouden.
Kunt u aangeven op welke plekken in het slachthuis een NVWA-inspecteur toezicht houdt en zijn aandacht moet verdelen?
De NVWA-toezichthouder heeft een aantal bij wet verplicht gestelde taken om uit te voeren, waaronder de ante- en post mortem keuring van de dieren en steeksproefsgewijs controles uitvoeren op een aantal specifiek genoemde plekken van het slachtproces. Deze taken vervult de toezichthouder ook door middel van risicogericht toezicht. Zie verder ook mijn antwoord op vraag 2.
Klopt het dat een NVWA-inspecteur niet toeziet op alle varkens die worden gestoken en in de broeibak terechtkomen en dat het aannemelijk is dat de gerapporteerde overtredingen slechts het topje van de ijsberg zijn?
De NVWA-inspecteurs houden toezicht op het slachtproces en de borging daarvan. De aandacht van de toezichthoudend dierenarts wordt gericht op de verschillende onderdelen van de bedrijfsvoering, waarbij de dierenarts regelmatig, maar niet permanent bij het steken van de varkens en de broeibak kan staan. Aangevuld met het cameratoezicht (zowel realtime als achteraf) krijgt de NVWA-inspecteur hiermee een beeld van de gangbare bedrijfsvoering op basis waarvan verbetering van de naleving kan worden afgedwongen en overtredingen kunnen worden voorkomen. Daar waar overtredingen toch worden waargenomen, treedt de toezichthouder corrigerend en sanctionerend op. Het lijkt mij niet aannemelijk dat de gerapporteerde overtredingen slechts het topje van de ijsberg zijn.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden om duidelijkheid te schetsen over de genoemde onderwerpen?
Ik heb mij ingezet om de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
Bedrijfsmatige houders van dieren die telkens opnieuw dieren mishandelen of verwaarlozen |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Verwaarloosde honden bij fokker in Deurne: «Verwondingen en schurftmijt»»?1
Ja.
Wat vindt u van de wijze waarop honden bij de malafide fokker in Deurne worden gehouden en gefokt, zoals omschreven door de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID)?
Dat vind ik treurig en niet acceptabel. Dieren moeten op een verantwoorde wijze worden gefokt en gehouden en een goede verzorging en medische zorg krijgen. Het is een ernstige zaak wanneer een fokker hierin tekortschiet.
Kunt u bevestigen dat door de LID 21 honden in beslag zijn genomen, maar nog zo’n tachtig andere honden nog steeds zijn achtergelaten bij deze fokker, ondanks dat de gezondheid, verzorging en huisvesting van deze honden slecht zijn? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Ik kan bevestigen dat de LID op 24 februari jl. in samenwerking met de politie en in opdracht van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), 21 honden bij een houder in de gemeente Deurne in bewaring heeft genomen. Het in bewaring nemen van dieren is een uiterst middel dat ingezet wordt wanneer herstel ter plaatse voor het dier niet mogelijk wordt geacht. Dat was voor deze honden het geval.
Het klopt dat niet alle honden van deze houder in bewaring zijn genomen en dat er nog 80 honden bij hem zijn gebleven. De gezondheid en het welzijn van deze honden, was minder acuut in gevaar. Uiteraard ben ik van mening dat ook het welzijn van deze honden gewaarborgd moet zijn. Daarvoor is noodzakelijk dat er op de locatie verbeteringen gerealiseerd worden. Om dat af te dwingen zijn bestuurlijke herstelmaatregelen opgelegd. Dat betekent dat de houder de kans krijgt om de overtredingen zelf te herstellen zoals het verbeteren van de huisvesting en de overige omstandigheden die invloed hebben op het welzijn van de honden. Mocht hij dit niet binnen de gestelde termijn doen, dan zal dit door de LID gedaan worden (op kosten van de houder).
Hoe vaak en wanneer hebben de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), de LID en de (dieren)politie controles uitgevoerd bij deze fokker? Zijn er bij deze controles misstanden geconstateerd? Zo ja, welke?
Allereerst moet ik benadrukken dat ik niet kan ingaan op de details van individuele zaken. Ik kan u wel het volgende melden.
Eind 2022 is er bij meldpunt 144 een melding gedaan over deze fokker, die is besproken in de taskforce hondenhandel. De politie en de LID hebben deze melding gezamenlijk opgepakt en inspecties uitgevoerd. Bij deze inspecties zijn misstanden geconstateerd. De politie heeft naar aanleiding van de aangetroffen situatie een strafrechtelijk dossier opgemaakt.
Bij de LID zijn in het verleden andere dossiers aangemaakt die betrekking hebben op deze bedrijfsmatige houder. In het geval misstanden worden aangetroffen, stuurt de LID de rapporten met bevindingen naar RVO, waarna eventueel een maatregel opgelegd kan worden.
De NVWA heeft geen controles uitgevoerd bij deze fokker.
Klopt het dat deze malafide fokker in het verleden andere fokkerijen in Nederland heeft gehad en dat hij na eerdere procedures simpelweg in andere gemeenten opnieuw kon beginnen? Zo ja, kunt u een overzicht geven van de eerdere locaties waar deze fokker actief is geweest en de misstanden die per locatie zijn geconstateerd?
Volgens de gegevens van de LID is deze fokker in het verleden in ieder geval bedrijfsmatig actief geweest in de gemeenten Veldhoven, Overbetuwe en Stein. Hier liepen eerder bestuursrechtelijke en strafrechtelijke trajecten. Ik kan niet ingaan op de details van deze casussen.
Deelt u de zorgen van de dierenkliniek in Someren dat een malafide fokker vaak enige tijd nadat dieren wegens verwaarlozing zijn weggehaald opnieuw begint met fokken, omdat het lastig is om zo iemand een fokverbod op te leggen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?2
Die zorgen vind ik volstrekt begrijpelijk. Het is heel zorgwekkend als een malafide fokker keer op keer dieren verwaarloost en deze die handelwijze na sanctionering op andere locaties weer kan voortzetten. Zo’n fokker moet stevig aangepakt kunnen worden. Ik ben dan ook blij dat met het wetsvoorstel Wet aanpak dierenmishandeling en dierverwaarlozing het instrumentarium voor de aanpak van dit soort fokkers wordt uitgebreid en aangescherpt. Dit wetsvoorstel biedt ook meer mogelijkheden voor handhavende instanties om herhaalde verwaarlozing van dieren aan te pakken en te voorkomen. Het wordt op korte termijn in de Tweede Kamer behandeld.
Bent u van mening dat de Wet aanpak dierenmishandeling en dierverwaarlozing het voor handhavende instanties makkelijker maakt om op te treden tegen malafide fokkers, zoals die in Deurne? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Ja. Dit wetsvoorstel bevat nieuwe, naar verwachting effectieve instrumenten om (illegale) puppyhandel aan te pakken. Ten eerste zal een bedrijf, inrichting of locatie bij schending van het welzijn van dieren tijdelijk geschorst of gesloten kunnen worden. Nu kan dat op basis van artikel 5.12 van de Wet dieren enkel wanneer een bedrijf, inrichting of locatie de gezondheid van mens of dier in gevaar brengt. Ten tweede kan door de strafrechter straks een houdverbod als zelfstandige maatregel worden opgelegd. Dit zelfstandige dierenhoudverbod kan in meer situaties en voor een fors langere duur worden toegepast (in het geval van recidive maximaal 20 jaar) dan thans mogelijk is. Bovendien kunnen (alle) aangetroffen dieren door het strafbaar stellen van de overtreding van het houdverbod direct in beslag genomen worden op het moment dat betrokkene een opgelegd zelfstandig houdverbod overtreedt, ook als geen sprake is is van mishandeling of verwaarlozing van de gehouden dieren.
Wanneer verwacht u de Kamer te kunnen informeren over het onderzoek naar het toevoegen van het schorsen en stilleggen van de bedrijfsvoering van bedrijfsmatige houders van dieren aan het handhavingsinstrumentarium van de NVWA? Bent u voornemens om de resultaten van dit onderzoek ook te betrekken bij de Wet aanpak dierenmishandeling en dierverwaarlozing?
Met het genoemde wetsvoorstel wordt het toepassingsbereik van artikel 5.12 van de Wet dieren uitgebreid door toevoeging van «het welzijn van het dier» als reden om maatregelen te kunnen treffen. Wanneer dan het dierenwelzijn wordt geschaad – bijvoorbeeld door slechte verzorging – kan op grond van dat wetsartikel worden overgegaan tot geheel of gedeeltelijke sluiting van het bedrijf. Bij de implementatie van deze uitgebreide maatregel uit het wetsvoorstel, bezie ik samen met de NVWA wat de mogelijkheden zijn om dit instrument zo effectief en breed mogelijk in te zetten, zodat bij (herhaalde) misstanden bij fokkerijen te allen tijde direct een einde gemaakt kan worden aan de onveilige omgeving voor alle aanwezige dieren.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden, nog vóór de plenaire behandeling van de Wet aanpak dierenmishandeling en dierverwaarlozing?
Ja.
Het bericht 'Zonvarken experimenteert met diervriendelijke stallen' |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het initiatief van Zonvarken? Wat vindt u van dit concept?1
Ja, ik ben bekend met het initiatief van de coöperatie Zonvarken. Deze bestaat uit een groep van initiatiefrijke varkenshouders die het concept Zonvarken hebben ontwikkeld. Dit is een houderijsysteem waarbij de varkens op een welzijnsvriendelijke wijze worden gehouden, met veel aandacht voor het klimaat, circulariteit en beperking van emissies.
Hoe wordt omgegaan met stalsystemen, anders dan gangbare stalsystemen, die nog niet volledig getest zijn en daardoor nog geen officiële emissiereductiefactor toebedeeld hebben gekregen? Wanneer wordt deze emissiereductie wel erkend en vastgelegd?
Voor stalsystemen die nog niet op de lijst van toegestane stalsystemen volgens de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav) staan, kan een proefstalstatus aangevraagd worden bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Hiermee is het mogelijk om de stal in de praktijk te bemeten op emissie van ammoniak. Bij deze proefstal hoort dan een bijzondere emissiefactor voor ammoniak, die alleen voor deze proefstal geldt. Deze is nodig om voor die stal de omgevingsvergunning milieu aan te kunnen vragen. Metingen voor het verkrijgen van een emissiefactor moeten op vier veehouderijen plaatsvinden (voor luchtwassers op twee veehouderijen).
Wanneer er zicht is op voldoende meetresultaten kan er een voorlopige emissiefactor voor ammoniak worden vastgesteld. Met deze voorlopige emissiefactor kan iedere veehouder dit stalsysteem toepassen. Als alle metingen aan de proefstal(len) volledig zijn uitgevoerd kan de voorlopige emissiefactor omgezet worden in een definitieve emissiefactor voor ammoniak. Onder de Omgevingswet krijgt het bevoegd gezag een belangrijkere rol bij een innovatief stalsysteem2. Het bevoegd gezag geeft namelijk toestemming aan veehouderijen om een proefstal te mogen hebben. Deze toestemming gaat via maatwerk in de vergunning of met een maatwerkbesluit en bevat voor dit innovatieve systeem een bijzondere emissiefactor dan wel doelvoorschriften bij toepassing van meetsensoren. Daarover kan door het bevoegd gezag via RVO advies aangevraagd worden bij de Technische Advies Pool (TAP).
Op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) moet ook bij deze stalsystemen worden uitgesloten dat initiatieven leiden tot significant negatieve effecten op nabijgelegen beschermde natuurgebieden. Er kan daarom niet zonder meer worden uitgegaan van Rav-emissiefactoren in het kader van de natuurtoestemmingverlening. Dat komt door onderzoek en jurisprudentie die erop wijzen dat de Rav-factoren op zichzelf onvoldoende onderbouwing vormen om significant negatieve effecten op beschermde natuurgebieden uit te kunnen sluiten in het kader van de Wnb. Daarom wordt er voor de korte termijn bekeken op welke wijze stalemissies op individueel bedrijfsniveau nader kunnen worden onderbouwd, zodat negatieve effecten op beschermde natuurgebieden met wetenschappelijke zekerheid kunnen worden uitgesloten. Hiervoor wordt onder meer nauw samengewerkt met de sector, stalfabrikanten en verschillende deskundigen. Daarbij wordt ook bekeken of het bijvoorbeeld mogelijk is om over te schakelen naar een emissiearm stalsysteem als het dieraantal gelijk blijft. Het streven is om medio juni 2023 de eerste inzichten te hebben hoe een alternatief kader voor Wnb-toestemmingverlening voor emissiearme stallen eruit kan zien.
Op welke manier kan de emissiereductie van deze stalsystemen wel worden meegerekend in de opgave die het bedrijf heeft in het kader van stikstof?
De emissiereductie van stalsystemen zonder erkenning, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, kan worden meegerekend in de eisen waaraan het bedrijf (de proefstal) moet voldoen op het moment dat het bedrijf beschikt over een bijzondere emissiefactor. De emissiereductie van ammoniak bij de toepassing van innovatieve systemen in andere stallen dan proefstallen kan worden meegerekend in de opgave van het bedrijf als het systeem met een voorlopige of definitieve factor in bijlage 1 van de Rav is opgenomen.
Op welke manier kan de emissiereductie van deze stalsystemen wel worden meegerekend en worden benut voor het legaliseren van Programma Aanpak Stikstof (PAS-)melders?
Zoals in Kamerbrief van 10 februari jl. over de Uitwerking piekbelastersaanpak en voortgang PAS-melders3 is aangegeven, blijft het kabinet op zoek naar uitbreiding van de mogelijkheden voor de legalisatie van PAS-melders. Daarbij zal het kabinet alle mogelijkheden meenemen die hiervoor worden aangedragen en aansluiten bij de juridische voorwaarden die gelden voor legalisatie. Gezien de zekerheid over de vermindering van de stikstofdepositie die hierbij noodzakelijk is, ziet de Minister voor Natuur en Stikstof geen mogelijkheden om emissiereductie van stalsystemen die nog geen erkenning hebben een rol te geven bij de legalisatie van PAS-melders. Stalsystemen die nog geen definitieve emissiefactor voor ammoniak hebben kunnen in de praktijk wel bijdragen aan emissie- en depositiereductie en aan het herstel van de natuur en daarmee ook bijdragen aan de onderbouwing dat stikstofruimte die wordt ingezet voor PAS-meldingen additioneel is ten opzichte van wat nodig is voor natuur.
Bent u het ermee eens dat het gebrek aan een officiële beoordeling van alternatieve, duurzame stalsystemen de omslag naar verduurzaming van de agrarische sector hindert? Zo ja, wat gaat u eraan doen om dit op te lossen? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Het gaat hier niet om een gebrek aan een officiële beoordeling van stalsystemen. In het kader van respectievelijk de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav), de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) en de Regeling beoordeling luchtkwaliteit (Rbl) moeten alle nieuwe stalsystemen beoordeeld worden op emissies van ammoniak, geur en fijnstof. Ook alternatieve, duurzame stalsystemen moeten in dat kader beoordeeld worden op de emissie(reductie) van ammoniak, geur en fijnstof. Verder verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2.
Wat ik wel zie, is dat het wenselijk is om het innovatieproces voor emissiearme stalsystemen ter versnellen en belemmeringen weg te nemen. Eerder hebben Taskforce Versnelling Innovatieproces Stalsystemen en vervolgens kwartiermaker de heer Tijssens hierover advies uitgebracht. Over hoe ik hier verder invulling aan wil geven, heb ik de Kamer op 25 november 20224 geïnformeerd. Over verbeteringen in de huidige systematiek van stalbeoordeling heeft de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) de Kamer ook op 25 november 2022 geïnformeerd5. Daarbij wordt ook gekeken naar de meetprotocollen.
Hoe wordt er omgegaan met het meten van stalsystemen waar de dieren in «open» stallen binnen verblijven en een buiten uitloop hebben? Op welke methode kan hier gemeten worden?
De Technische Advies Pool (TAP) adviseert bij de beoordeling van Rav-proefstalaanvragen. Daarbij wordt onder andere ook beoordeeld of het meten aan deze stalsystemen mogelijk is. Over het algemeen is het meten aan open stallen moeilijker dan aan meer gesloten stalsystemen, in dichte stallen kan namelijk het luchtdebiet via de (mechanische) afzuiging in beeld worden gebracht. Bij open stallen wordt het luchtdebiet vaak via een tracergas gemeten. De tracergas ratio-methode is gebaseerd op het vaststellen van concentratieverschil tussen stallucht en binnentredende lucht voor zowel tracergas als ammoniak.
Kunt u aangeven bij welk bevoegd gezag hiervoor de verantwoordelijkheid ligt?
Aanvragen voor een erkenning voor een nieuw stalsysteem volgens de Rav moet op dit moment bij RVO. RVO adviseert de Staatssecretaris van IenW over dit stalsysteem. De Staatssecretaris van IenW kan dat nieuwe stalsysteem uiteindelijk opnemen in bijlage 1 van de Rav. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 krijgt het bevoegd gezag onder de Omgevingswet een belangrijkere rol bij een innovatief stalsysteem.
Is het zo dat een dergelijk initiatief, zoals Zonvarken, valt onder de categorie «biologisch»? Zo ja, op welke manier kan dit vastgelegd worden? Zo nee, onder welke categorie valt het dan wel?
Bedrijven vallen onder de categorie «biologisch» wanneer zij voldoen aan de Verordening (EU) 2018/848 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten. Skal Biocontrole toetst hierop en geeft dan het certificaat biologisch af. Zonvarken geeft op de eigen website aan dat de stal en het systeem op vele punten afwijken van de gangbare en biologische varkenshouderij. Indien Zonvarken het keurmerk biologisch wil hebben, zal het bedrijf moeten voldoen aan de eisen uit bovengenoemde verordening.
In het Besluit emissiearme huisvesting is een uitzondering opgenomen voor het emissiearm uitvoeren van stallen voor het biologisch houden van landbouwhuisdieren (waaronder varkens en pluimvee) en het houden van scharrelvarkens. Voor het biologisch houden van melk- en kalfkoeien van twee jaar en ouder geldt de uitzondering niet. Op dit moment loopt het proces om de uitzondering voor biologisch gehouden varkens en pluimvee te beëindigen. De Staatssecretaris van IenW heeft de Kamer hierover geïnformeerd op 25 november 2022 (Kamerstuk 29 386, nr. 384).
Begrijpt u dat afnemers (landelijke retailers) een samenwerking met nieuwe initiatieven, die nog een stap verder gaan dan biologisch, niet aandurven omdat deze geen officiële erkenning hebben en dit daardoor mogelijk niet bijdraagt aan de duurzaamheidsdoelstelling van retailers? Wat zou hier een oplossing voor kunnen zijn?
Retailers kunnen hun eigen keuze maken in de duurzamere concepten die zij in de markt zetten. Het is aan bedrijven met een marktconcept om zelf een keuze te maken om onder een publiek kenmerk zoals biologisch te willen produceren of onder een privaat keurmerk of label. Binnen het Marktprogramma verduurzaming dierlijke producten werken ketens, overheden, maatschappelijke organisaties en onderwijs en onderzoek- en kennisinstellingen samen om knelpunten op het gebied van verduurzaming en ketensamenwerking weg te nemen. Jaarlijks worden kansen en knelpunten opgesteld per afzetkanaal en in nauwe samenwerking met de partners leidt dit tot een jaarplan dat wordt uitgevoerd.
Berichten over export van goedkoop vlees en melkpoeder naar Ghana en Kenia |
|
Joris Thijssen (PvdA) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de verschillende berichten over vlees en melkpoeder export die deze maand naar buiten kwamen: «Goedkoop Europees vlees houdt ondermaatse slachtpraktijken in Ghana in stand», «Melkhandel: met de ene hand geven, met de andere nemen?» en «De melkwetcontroverse»?1, 2, 3
Ja.
Kunt u verklaren dat melk- en vleesproducten uit Nederland, geproduceerd met voedsel dat veelal wordt geïmporteerd uit Zuid-Amerikaanse landen, op de Ghanese en Keniaanse markt terechtkomt voor een lagere prijs dan lokale productie?
In landen als Ghana en Kenia stijgt de vraag naar dierlijke eiwitten, terwijl het lokale aanbod kampt met minder efficiënt werkende markten, minder gunstige productieomstandigheden en onvoldoende beschikbaarheid van diervoeder. Deze landen vangen dit op met import van melk- en vleesproducten. Europa kent een efficiënte voedselproductie en voedselprijzen in de EU zijn relatief laag.
Kunt u schetsen in welke mate de export van vlees en melkpoeder in de laatste jaren is toegenomen? Gaat deze toename zich in de komende jaren voortzetten in uw beleid?
Afgelopen jaren lijkt er in de export van vlees- en vleesproducten geen toename te zijn, en in de export van melkpoeder in geringe mate. Op basis van cijfers van de Europese Commissie4 is aan te geven dat de export van de hoeveelheid vlees en vleesproducten in 2021 naar Kenia met bijna 99% is afgenomen ten opzichte 2020. De export van de hoeveelheid vlees en vleesproducten uit Nederland naar Ghana is in dezelfde periode licht afgenomen met ca. 8%.
Voor niet-gezoete melkpoeders is de export in 2021 naar Kenia met ca. 17% afgenomen ten opzichte 2020. De export hiervan vanuit Nederland naar Ghana is in dezelfde periode met ca. 120% gestegen. Hierbij dient opgemerkt te worden dat het ondanks deze toename nog altijd om relatief zeer kleine hoeveelheden melkpoeder gaat ten opzichte van de lokale consumptie.
Het kabinet heeft geen beleidsvoornemen om de export van vlees en melkpoeder naar ontwikkelingslanden de komende jaren actief te stimuleren. De omvang van de export van deze producten zal louter afhankelijk zijn van marktontwikkelingen en de keuzes van het Nederlandse bedrijfsleven zelf.
Bent u het ermee eens dat, gezien de toenemende hongersnoden, droogte en voedseltekorten mede door de oorlog in Oekraïne, voedselzekerheid een van de kernprincipes dient te zijn van ontwikkelingsbeleid?
Ja. Het kabinet heeft daarom het budget van het voedselzekerheidsprogramma, van jaarlijks circa EUR 330 miljoen, voor de komende 5 jaar verhoogd met in totaal EUR 450 miljoen. Recent heb ik uw kamer geïnformeerd over de inzet van het kabinet op wereldwijde voedselzekerheid5, inclusief de rol van internationale handel.
Bent u het ermee eens dat lokale voedselproductie belangrijk is voor de voedselzekerheid en economie in Ghana en Kenia, en dat de voedselzekerheid en lokale economie door Nederlandse export ondermijnd wordt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit beleid aanpassen?
Ja, respectievelijk nee. In de onder het antwoord op vraag 4 genoemde brief onderschrijft het kabinet het belang van versterking van lokale voedselsystemen voor het vergroten van de voedselzekerheid, zoals in landen als Ghana en Kenia. De huidige voedselcrisis laat echter ook zien dat de voedselvoorziening kwetsbaar is voor verstoringen. Regionale en mondiale handel, ook vanuit Nederland, blijven van wezenlijk belang voor het weerbaarder maken van voedselketens vanwege verschillen in klimaat, groeiseizoenen, beschikbaar landbouwareaal, bodemgesteldheid en ter mitigatie van het risico op lokale misoogsten en incidentele rampen.
Hoe rijmt u bovengenoemd exportbeleid met de ambitie van de beleidsnotitie voor wat betreft het richten op «duurzame lokale kleinschalige voedsellandbouw» en «kleinschalige voedselproducten»?4
In lijn met het antwoord op vraag 5, ziet het kabinet geen inherente tegenstelling tussen (het faciliteren van) internationale handel en de versterking van lokale landbouw en voedselproductie.
Hoe zorgt u ervoor dat handel een middel is om kleinschalige voedselproducenten te versterken, de mondiale voetafdruk te verkleinen en gelijkwaardige handelsverdragen te sluiten – allemaal ambities uit uw beleidsnota?
Ketenontwikkeling en toegang tot markten is onderdeel van de inzet op versterking van kleinschalige voedselproductiesystemen. Door teelten te verduurzamen, water en bodem efficiënter te gebruiken, voedselverliezen terug te dringen en uitstoot van CO2 te verminderen wordt de ecologische voetafdruk (zoals met betrekking tot klimaat, biodiversiteit, bodemgezondheid) van de productie en handel in voedsel verkleind. Een voorbeeld is het programma van het One Acre Fund, dat boerencoöperaties in Kenya en Rwanda die groenten, noten en avocado’s exporteren ondersteunt bij duurzame teelt, efficiënte verwerking met zo min mogelijk afval en klimaatvriendelijk transport over zee.
Gelijkwaardigheid in handelsbetrekkingen is onderdeel van de inzet van het kabinet in de onderhandelingen over Economische Partnerschapsakkoorden. Uw Kamer wordt regulier over de voortgang van de onderhandelingen geïnformeerd via de voortgangsrapportage handelsakkoorden7.
In hoeverre is het exportbeleid coherent met Nederlandse projecten in de Afrikaanse melkveesector?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 en 6 zijn de Nederlandse handelsbevordering en handelspolitiek niet in tegenspraak met door Nederland gesteunde projecten die bijdragen aan de ontwikkeling van lokale voedselproductiesystemen in Afrika, inclusief in de melkveesector. In bijvoorbeeld Nigeria heeft Nederlandse technologie bijgedragen aan een veilige verwerking van lokaal geproduceerde zuivel. De invoer van zuivelcomponenten in Nigeria wordt voornamelijk gedreven doordat de lokale melkproductie per seizoen per koe enorm kan verschillen, oplopend tot 80% per dier.
In hoeverre komt het geld dat u vrijmaakt en besteedt aan de lokale melkveesector volgens het stappenplan terecht bij lokale, kleinschalige boeren en met name bij vrouwen? In hoeverre hebben zij zelf zeggenschap over financiële middelen en andere productiemiddelen?
De BHOS-inzet op voedselzekerheid is gericht op lokale voedselproducenten, voor het overgrote deel huishoudens met kleinschalige gemengde bedrijven (akkerbouw en kleinvee) die primair gericht zijn op de lokale voedselvoorziening. Bereiken van vrouwen wordt daarbij maximaal nagestreefd, met als doel het vergroten van hun toegang tot, en zeggenschap over, productiemiddelen (land, inputs, kennis, financiering).
Bent u het ermee eens dat dit exportbeleid (voedselimport uit Zuid Amerika, melk- en vee-export naar Ghana en Kenia) een onnodig grote negatieve impact heeft op milieu en klimaat, in vergelijking met de lokale productie van voedsel in Ghana en Kenia? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe rijmt u dit met de ambitie voor het «terugbrengen van de mondiale klimaat-, land- en watervoetafdruk»?5
Nee. In het bepalen van de duurzaamheid van de productie van en handel in bepaalde goederen en diensten, is transport slechts één van de vele factoren. Lokale voedselproductie is niet per definitie duurzamer dan import van voedsel, noch is zelfvoorziening de enige weg naar voedselzekerheid.
Welk effect zal het vervallen van de tariefmuur naar aanleiding van het sluiten van het Economisch Partnerschapsakkoord tussen de EU en het Oost-Afrikaanse handelsblok hebben voor de concurrentiepositie van lokale Afrikaanse boeren?
De Oost-Afrikaanse Gemeenschap (EAC) heeft in 2014 de onderhandelingen over een Economisch Partnerschapsakkoord (EPA) afgerond met de Europese Unie (EU).9 Kenia en Rwanda hebben de EPA in september 2016 ondertekend, de andere EAC leden hebben de EPA nog niet ondertekend. Aangezien niet alle verdragspartijen de EPA ondertekend hebben, wordt het akkoord op dit moment niet toegepast.
Het akkoord geeft – wanneer dit in werking treedt of voorlopig toegepast gaat worden – onmiddellijk 100% tarief- en quotavrije toegang tot de Europese markt. De EAC committeert zich in deze overeenkomst eraan tarieven op 82,6% van de waarde van de import uit de EU te liberaliseren. Dit gebeurt over lange aanpassingsperiodes, of betreft het handhaven van het bestaande nultarief, zoals al op melkmachines geldt. Onder de EAC-douane-unie is al meer dan de helft van de importen tariefvrij, niet alleen uit de EU maar ook uit andere derde landen. Een groot deel van de liberalisering zal getrapt gebeuren over 15 jaar vanaf het moment van toepassing van het akkoord. 2,9% van de waarde van de liberalisering zal over een periode van 25 jaar gebeuren.
17,4% van de waarde van de import uit de EU is uitgesloten van liberalisering, waaronder melkproducten, zoals is aangegeven in de lijst met uitgesloten producten annex IId van het akkoord.10
De vaststelling in het artikel van ViceVersa dat «de huidige tariefmuur van zestig procent zou komen te vervallen als [de EPA] in werking treedt» is onjuist. De eventuele inwerkingtreding van de EPA zal geen effect hebben op het inkomend tarief op melkproducten en daarmee op de concurrentiepositie van lokale Afrikaanse melkveehouders.
Hoe wordt het Nederlandse landbouwakkoord getoetst op de impact op lokale voedselzekerheid en lokale voedselproductiesystemen in Afrika?
Het Landbouwakkoord heeft tot doel om te komen tot een duurzame en toekomstbestendige landbouw. Het beleid en de regelgeving die voortkomen uit de implementatie van het landbouwakkoord zullen, conform het huidige Integraal Afwegingskader, worden getoetst op mogelijke negatieve effecten op ontwikkelingslanden.
Het bericht ‘Havermelk duurder door ‘limonadebelasting’. |
|
Lammert van Raan (PvdD), Leonie Vestering (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Havermelk duurder door «limonadebelasting»»?1
Ja, dat is ons bekend.
Kunt u bevestigen dat de verbruiksbelasting op alcoholvrije dranken verhoogd gaat worden, met als doel om mensen te stimuleren gezondere keuzes te maken?
Het klopt dat de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken (hierna: verbruiksbelasting) wordt verhoogd. Dit is aangekondigd in het coalitieakkoord. Deze verhoging van de verbruiksbelasting is budgettair ingegeven, oftewel heeft als primair doel meer belastinginkomsten op te halen. Per 1 januari 2024 wordt de verbruiksbelasting verhoogd met € 17,30 naar € 26,13 per 100 liter.
Daarnaast streeft het kabinet ernaar om gezonde keuzes te stimuleren én ongezonde keuzes te ontmoedigen. Daarom wordt mineraalwater per 1 januari 2024 uitgezonderd van de verbruiksbelasting, tegelijkertijd met de verhoging van de belasting.
Ook heeft het kabinet aangekondigd te onderzoeken of de verbruiksbelasting zo kan worden aangepast dat de consumptie van suiker via frisdrank zoveel mogelijk wordt verminderd. Dit onderzoek loopt op dit moment. De Staatssecretaris van VWS en Staatssecretaris van Fiscaliteit en Belastingdienst informeren de Kamer in de eerste helft van 2023 over de uitkomsten van het onderzoek.
Kunt u bevestigen dat dierlijke zuiveldranken zijn uitgezonderd van de verbruiksbelasting? Zo ja, waarom is dat het geval?
Ik kan bevestigen dat zuivel momenteel is uitgezonderd van de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken.
De voorganger van de huidige verbruiksbelasting was de Wet op de accijns van alcoholvrije dranken. Dit was een accijns op limonade en mineraalwater en werd ingevoerd op 1 januari 1972. Melk was van deze accijns uitgezonderd omdat het niet voldeed aan de definitie limonade of mineraalwater. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat er in de jaren «80 wel is voorgesteld om de accijns van alcoholvrije dranken uit te breiden met melk. Dit is toen niet gebeurd met als reden dat er geen accijns moest worden geheven op melk als eerste levensbehoefte.2
De huidige verbruiksbelasting is ingevoerd op 1 januari 1993.3 Deze verbruiksbelasting wordt geheven op alcoholvrije dranken. Onder alcoholvrije dranken worden de volgende drie categorieën verstaan: vruchten- en groentesap, mineraalwater en limonade. De categorie limonade bevat alle alcoholvrije dranken die geen vruchten-en groentesap of mineraalwater zijn. De limonade moet bestemd zijn om onverwarmd te worden gedronken. Dierlijke zuiveldranken en sojadranken die wat vet- en eiwitgehalte betreft overeenkomen met melkproducten kunnen volgens de parlementaire geschiedenis niet worden aangemerkt als limonade.4 Deze dranken zijn daarom uitgezonderd van de verbruiksbelasting.
Kunt u bevestigen dat de verhoogde verbruiksbelasting wel gaat gelden voor rijstdranken en de meeste plantaardige melkdranken, zoals de dranken gemaakt van haver, amandelen, kokos, noten en granen, ook als deze zonder toegevoegde suikers zijn?
Rijstdranken en de meeste plantaardige dranken worden voor de verbruiksbelasting aangemerkt als limonade. De verhoging van de verbruiksbelasting geldt in dat geval ook voor die producten.
Deelt u de visie dat dierlijke zuiveldranken niet gezonder zijn dan plantaardige melkdranken en rijstdranken? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze visie kan ik niet delen. Ons voedingsbeleid is gebaseerd op de Schijf van Vijf5 van het Voedingscentrum. Deze is gebaseerd op de Richtlijnen Goede Voeding6 van de Gezondheidsraad. Het kabinet houdt de Schijf van Vijf aan als referentie voor een voedingspatroon dat goed is voor mens en planeet.
In 2015 heeft de Gezondheidsraad de Richtlijnen Goede Voeding uitgebracht. Een van de richtlijnen is: Neem enkele porties zuivel per dag, waaronder melk of yoghurt. «De commissie concludeert dat het aannemelijk is dat de consumptie van zuivel samenhangt met een lager risico op darmkanker en de consumptie van yoghurt met een lager risico op diabetes».
Ongezoete dierlijke zuiveldranken met een laag verzadigd vetgehalte vallen binnen de Schijf van Vijf vanwege deze gezondheidsvoordelen en de goede voedingsstoffen die erin zitten. Zuivel is onder andere een belangrijke bron van eiwit, calcium, vitamine B2 en B12. En 60% van de calciuminname in Nederland komt voort uit het drinken van zuiveldranken.7
Er bestaan verschillende plantaardige zuivelalternatieven zoals sojadrink, amandeldrink, rijstdrink, haverdrink en kokosdrink. Deze alternatieven hebben een andere voedingskundige samenstelling dan dierlijke zuiveldranken. De (lange termijn) gezondheidseffecten van plantaardige zuivelalternatieven zijn tot op heden onvoldoende onderzocht om hier uitspraken over te doen. Als in deze alternatieven voldoende eiwit zit en er voldoende calcium en vitamine B12 aan is toegevoegd, leveren ze een aantal van de belangrijke voedingsstoffen die ook in dierlijke zuiveldranken zitten. Een ongezoete sojadrink met toegevoegd calcium en vitamine B12 staat in de Schijf van Vijf. Volgens het Voedingscentrum voldoen alleen soja- en erwtendranken momenteel aan de voorwaarden van het eiwitgehalte om een vervanger van een dierlijke zuiveldrank te zijn. In de praktijk bevatten andere plantaardige alternatieven te weinig eiwitten.
Deelt u de visie dat het onlogisch is dat dranken zoals chocolademelk en andere suikerrijke zuiveldranken wel zijn vrijgesteld van deze belasting, terwijl plantaardige dranken zonder toegevoegde suikers niet zijn vrijgesteld? Zo nee, waarom niet?
De historie van de uitzondering van zuiveldranken en sojadranken (onder voorwaarden) staat toegelicht bij antwoord 3 en de gezondheidsaspecten van plantaardige zuivelalternatieven in antwoord 5.
Met het eerdergenoemde onderzoek wordt gekeken hoe de huidige verbruiksbelasting zo kan worden aangepast dat de consumptie van suiker via frisdrank zoveel mogelijk wordt verminderd. Daarbij wordt ook gekeken naar de huidige uitzondering van zuivel- en sojadranken.
Hoe rijmen deze belastingvoordelen voor dierlijke melkdranken ten opzichte van plantaardige melkdranken met de Nationale Eiwitstrategie, waarin wordt erkend dat een transitie naar meer plantaardig noodzakelijk is en waarin wordt gestreefd naar het verschuiven van de balans tussen dierlijke en plantaardige eiwitten?
De Nationale Eiwitstrategie heeft als doel om bij te dragen aan de vergroting van de zelfvoorziening van Nederland op het gebied van nieuwe en plantaardige eiwitten. Eén van de sporen binnen deze strategie richt zich op een verschuiving in de balans tussen dierlijke en plantaardige eiwitconsumptie, met het oog op een gezonder en duurzamer eetpatroon. Hier kan via verschillende maatregelen aan gewerkt worden. De verbruiksbelasting op alcoholvrije dranken is hier momenteel geen onderdeel van. Op eventuele aanpassingen op basis van het lopende onderzoek naar ontmoedigen van suikerconsumptie via deze verbruiksbelasting kan nog niet worden vooruitgelopen.
Bent u bereid de verbruiksbelasting aan te passen zodat gezonde alternatieven voor zuivel, zonder toegevoegde suikers, niet langer onderhevig zullen zijn aan de (hogere) verbruiksbelasting? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Met het eerdergenoemde onderzoek wordt vanuit gezondheidsoogpunt gekeken hoe de huidige verbruiksbelasting zo kan worden aangepast dat de consumptie van suiker via frisdrank zoveel mogelijk wordt verminderd. Daarbij wordt ook gekeken naar de huidige uitzondering van zuivel- en sojadranken.
Bent u bereid het belastingvoordeel voor dierlijke zuivel met toegevoegde suikers af te schaffen door het schrappen van de vrijstelling op de verbruiksbelasting? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb aangegeven in het antwoord bij vraag 8 doet het kabinet momenteel onderzoek naar mogelijke aanpassing van de verbruiksbelasting om de consumptie van suiker via alcoholvrije dranken te ontmoedigen. Hierbij is het vertrekpunt voor de grondslag alle alcoholvrije dranken en hun suikergehalte. Ook zuiveldranken met toegevoegde suikers worden in dit kader bezien.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden, binnen de daarvoor gestelde termijn?
Helaas is het niet gelukt om de vragen binnen de gestelde termijn te beantwoorden.