De uitbreiding van een melkveebedrijf in Coevorden naar 1.900 koeien |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Licht op groen voor melkveebedrijf met 1.900 koeien»?1
Ja. Het betreft de afgifte van een ontwerpverklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad van Coevorden ten behoeve van het verlenen van een omgevingsvergunning voor de uitbreiding van het huidige veehouderijbedrijf naar 1.276 melkkoeien en 618 stuks jongvee.
Wat zijn de implicaties op de volksgezondheid en het milieu van deze voorgenomen ontwikkeling en zijn deze aspecten voldoende meegewogen bij het verstrekken van een vergunning?
In de ontwerp-structuurvisie en het concept-bestemmingsplan buitengebied van de gemeente Coevorden is het gebied waar het betreffende bedrijf is gevestigd aangewezen als grootschalig landbouwgebied.
In de provinciale omgevingsvisie en -verordening is geen maximum bouwoppervlakte opgenomen voor grondgebonden agrarische bedrijven. Wel wordt als voorwaarde gesteld dat bij grote ingrepen in het landschap de nieuwbouw landschappelijk goed wordt ingepast.
Bij de ontwerpbeschikking voor de gevraagde omgevingsvergunning is rekening gehouden met de aspecten ammoniak, geur, fijnstof en geluid. De voorgenomen activiteit past binnen de wettelijke voorschriften.
Hoe verhoudt een uitbreiding van deze omvang zich tot het kabinetsstandpunt inzake de omvang van de intensieve veehouderij?
Zoals aangegeven in het kabinetsstandpunt inzake omvang intensieve veehouderij en schaalgrootte (TK 28 973, nr. 134) hangen de omvang van de veehouderij en de omvang van stallen nauw samen met de inpassing in de lokale omgeving en zijn daarmee onderdeel van het omgevingsbeleid. Provincies en gemeenten kunnen op basis van de Wet ruimtelijke ordening bijvoorbeeld een maximum stellen aan de stalgrootte en beperkingen opleggen aan de vestiging of uitbreiding van veehouderijbedrijven. Het huidige instrumentarium biedt nu vanwege het ontbreken van een wetenschappelijke onderbouwing met betrekking tot gezondheidsrisico’s van veehouderijen, niet altijd voldoende basis om in specifieke situaties, grenzen aan de omvang van veehouderijen te kunnen stellen vanwege gezondheidsrisico’s. Het kabinet treft daarom in de Wet Dieren een wettelijke voorziening waarmee provincies en gemeenten vanuit het oogpunt van volksgezondheid grenzen kunnen stellen aan de omvang van de veehouderij in een gebied of op een locatie. Vanzelfsprekend zal de besluitvorming door provincies en gemeenten voor het stellen van grenzen en regels goed onderbouwd moeten zijn.
Heeft u of heeft de provincie Drenthe de mogelijkheid om de uitbreiding van deze veehouderij tegen te houden?
Zoals aangegeven in antwoord 3 is het omgevingsbeleid een zaak van provincies en gemeenten. Gedeputeerde Staten van Drenthe hebben op 8 mei 2012 een NBwet-vergunning verleend voor de voorgenomen uitbreiding van het melkveebedrijf. Zie verder ook het antwoord op vraag 2.
Heeft het verdwijnen van het melkquotum tot gevolg dat er meer uitbreidingen van melkveehouderijen zullen plaatsvinden op deze schaal?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn brief over de groei van de melkveehouderij naar aanleiding van uw verzoek in het ordedebat van 21 november jl.
Kunt u ons een overzicht doen toekomen van het aantal melkveehouderijen dat concrete plannen heeft (vergunning aangevraagd) om op grote schaal (bedrijf met meer dan 300 koeien) uit te breiden?
Ik beschik niet over gegevens van het aantal melkveehouderijen met concrete uitbreidingsplannen, omdat deze gegevens niet systematisch worden bijgehouden.
Ziektes bij dieren door mest in stallen |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend het artikel «Vee crepeert in zijn eigen mest»?1
Ja.
Kloppen de cijfers uit het onderzoek van Wakker Dier, waar in dit artikel over wordt gesproken, dat door overmatige aanwezigheid van mest en ammoniak in stallen jaarlijks meer dan twee miljoen varkens (15%) longontsteking of kreupelheid en tot 50% van de varkens in stallen ademhalingsprobleem heeft, dat 335 miljoen kippen (64%) pootontstekingen krijgen en vrijwel alle plofkippen irritaties of ontstekingen aan ogen of luchtwegen hebben en de meerderheid van de koeien jaarlijks pijnlijke poot- of uierontstekingen heeft?
Het onderzoek van Wakker Dier betreft een verzameling van quotes uit verschillende onderzoeken. Er worden één op één relaties gelegd tussen variabelen die niet zonder meer zo te leggen zijn. Genoemde aandoeningen komen voor op veehouderijbedrijven maar hebben verschillende oorzaken waaronder mogelijk een suboptimaal stalklimaat.
Bent u het ermee eens dat de pijn die ontstekingen door overmatige aanwezigheid van mest in stallen veroorzaken «in de ergste categorie van dierenleed» dienen te worden geschaard?
Ontstekingen en andere pijnlijke aandoeningen kunnen verschillende oorzaken hebben. Dergelijke aandoeningen moeten voorkomen worden dan wel zo snel mogelijk behandeld worden. De veehouders schenken hier samen met de dierenarts en andere adviseurs veel aandacht aan, zowel vanwege de zorg voor de dieren als voor een economisch rendabele productie.
Klopt het dat de overmatige aanwezigheid van mest in stallen zorgt voor een hoog antibioticagebruik in de intensieve veehouderij omdat de aanwezigheid van mest in stallen ontstekingen bij dieren veroorzaakt?
Het antibioticagebruik in de huidige stal- en houderijsystemen is de afgelopen jaren sterk teruggebracht door managementmaatregelen en zorgvuldiger inzet van deze middelen. Verdere stappen zijn nodig. Een gezond stalklimaat is hierbij één van de factoren die bijdragen aan een goede diergezondheid. De aanwezigheid van mest kan in combinatie met andere factoren het stalklimaat beïnvloeden. Omdat meerdere factoren bijdragen aan het ontstaan van ontstekingen is niet aan te geven voor één specifieke factor, in dit geval de aanwezigheid van mest in stallen, in hoeverre deze daaraan bijdraagt.
Zijn er cijfers beschikbaar over het percentage dieren met ontstekingen dat wordt gehouden in betere stallen met frisse lucht, droog stro, meer ruimte, een goede uitloop naar buiten en goede mestafvoer met afgesloten mestopvang?
Nee. Er is geen onderzoek bekend waarin op gestructureerde wijze stalsystemen met een slecht stalklimaat zijn vergeleken met stalsystemen met een goed stalklimaat, meer ruimte en buitenuitloop om verschillen tussen het voorkomen van ontstekingen aan te tonen. Op deelaspecten is wel onderzoek verricht naar effecten van managementmaatregelen op het voorkomen van ontstekingen zoals bijvoorbeeld naar voetzoolaandoeningen bij vleeskuikens.
Denkt u dat het houden van dieren in betere stallen met frisse lucht, droog stro, meer ruimte, een goede uitloop naar buiten en goede mestafvoer met afgesloten mestopvang kan helpen bij het verminderen van het antibioticagebruik in de intensieve veehouderij?
Preventie van dierziekten is beter dan genezen. Mijn beleid ten aanzien van het terugdringen van het gebruik van antibiotica is hier op gericht. In de brief van 4 juli 2013 (TK 29 683, nr. 167) heb ik u geïnformeerd over de invoering van de UDD regeling voor zorgvuldig antibioticumgebruik. Op grond van deze regeling moeten veehouders een bedrijfsdossier opstellen waarin maatregelen worden opgenomen om de diergezondheidssituatie op het bedrijf te verbeteren.
Het is aan de veehouder en zijn dierenarts om te bepalen welke bedrijfsspecifieke maatregelen bij kunnen dragen aan de verbetering van de diergezondheidssituatie en daarmee aan de verdere vermindering van het antibioticumgebruik. Daarbij kan gedacht worden aan onder andere stalaanpassingen (betere ventilatie, regelmatige mestafvoer naar een afgesloten mestopslag) en op managementmaatregelen op het terrein van klimaatregeling, hygiëne, waterkwaliteit en veevoer.
Welke maatregelen bent u bereid te nemen om de gezondheidsschade bij dieren door overmatige aanwezigheid van mest in stallen te verminderen?
Een gezond stalklimaat is zowel voor de gezondheid van de ondernemer en zijn medewerkers als voor de gezondheid van de dieren belangrijk. Het is primair de verantwoordelijkheid van de veehouder om hiervoor te zorgen. Het bestaande klimaatplatform in de varkens- en pluimveehouderij draagt hieraan bij. Ik neem langs verschillende wegen maatregelen die leiden tot een beter stalklimaat waarbij een integrale aanpak van dierenwelzijn, gezondheid en milieu van belang is.
De goudvisindustrie |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Heeft u de uitzending van de Keuringsdienst van Waarde gezien over de wereld die schuilgaat achter de verkoop van goudvissen in Nederlandse dierenwinkels?1 Was u op de hoogte van de manier waarop deze dieren worden gekweekt, getransporteerd en gehuisvest in de (tussen)handel?
Ja. Ik ben niet op de hoogte van alle omstandigheden waaronder dieren in derde landen worden gekweekt.
Kunt u bevestigen dat er jaarlijks miljoenen zogenaamde siervissen in plastic zakken per vliegtuig naar Nederland worden geëxporteerd voor verkoop in dierenwinkels en tuincentra hier en kunt u de Kamer een overzicht sturen van de vissoorten, de aantallen, de landen van herkomst en de voorwaarden die u stelt aan de kweek, het vervoer, de (tussentijdse) huisvesting en de verkoop met het oog op het welzijn van de vissen? Zo nee, waarom niet?
In 2012 zijn met 1752 zendingen ongeveer 18 miljoen siervissen in Nederland in het vrije verkeer gebracht. In 2013 betreft dit tot aan 8 november, 14,4 miljoen dieren via 1.220 zendingen. De herkomst en de soorten worden niet geregistreerd.
De (welzijns)eisen voor het vervoer van siervissen per vliegtuig zijn geregeld in internationale normen (LAR-live animal regulations) van de IATA (International Air Transport Association), te vinden op de website www.iata.org .
Bij invoer moet voorts, variërend naar gelang de diersoorten de herkomst worden voldaan aan de Europese veterinaire vereisten (waaronder een diergezondheidscertificaat en controle op klinische ziekteverschijnselen voorafgaand aan transport.
Daarnaast zullen na de inwerkingtreding van de bepalingen van het Besluit gezelschapsdieren eisen gaan gelden voor verkopers van siervissen in Nederland waaronder opleidingseisen, huisvestingseisen en eisen aan de verzorging van dieren.
Is het waar dat er voor het transport van siervissen verdovingsmiddelen en antibiotica worden toegevoegd aan het water in de plastic zak waarin de vissen worden vervoerd? Vindt u dit normaal?
Soms zijn sedatie- of kalmeringsmiddelen nodig ter bescherming van de dieren. De reglementen van de LAR voorzien ook in deze mogelijkheid (artikel 5.4). Het toevoegen van deze stoffen aan het water van siervissen is ter verantwoording van de vervoerder.
Onderschrijft u de constatering van de goudviskweker die in de uitzending toegeeft dat de handelingen die samenhangen met het herhaaldelijk verpakken en transporteren in de hele keten traumatisch zijn voor vissen? Zo nee, waarom denkt u dat deze kweker dat zou willen verzinnen terwijl dat niet eens in zijn eigen belang is?
Bij het verpakken en transporteren van dieren zal bijna altijd sprake zijn van een bepaalde mate van stress. Het is zaak deze stress tot een minimum te beperken en de dieren zo verantwoord mogelijk te vervoeren.
Kunt u uitleggen waarom de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) het acceptabel vindt als een deel van de vissen bij aankomst in Nederland de reis niet blijkt te hebben overleefd? Wanneer grijpt de NVWA wel in bij het transport van vissen en kunt u uiteenzetten hoe vaak dat de afgelopen jaren is gebeurd en met welke gevolgen voor de handelaar?
De NVWA controleert fysiek 10% van de verpakkingen van siervissen. Indien dode vissen worden aangetroffen wordt de controle uitgebreid om te beoordelen of het om meerdere verpakkingen gaat. De transporttijd en de wijze van verpakken worden door de NVWA bekeken Indien alle transportvoorschriften (IATA-LAR) met betrekking tot dierenwelzijn worden nageleefd is de kans op sterfte bijzonder klein. Eventuele sterfte van enkele vissen wordt getolereerd, indien het in verhouding staat tot de aantallen verzonden dieren in de partij en de toestand van de rest van de zending. Bij significante sterfte wordt altijd onderzoek gedaan naar de oorzaak van de sterfte. Zo nodig worden maatregelen genomen.
In het afgelopen jaar heeft de NVWA 80 overtredingen van de IATA-LAR met betrekking tot het transport van siervissen, waaronder goudvissen, vastgesteld op Schiphol.
In 8% van deze gevallen is tevens overtreding van artikel 36 of 37 van de Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren vastgesteld vanwege het onthouden van de nodige zorg dan wel de vaststelling van diermishandeling. Vaak waren dieren tijdens de reis doodgegaan doordat niet werd voldaan aan IATA-LAR-regels.
De NVWA heeft 7 luchtvaartmaatschappijen geverbaliseerd en aan 4 andere luchtvaartmaatschappijen schriftelijke waarschuwingen gegeven. De ervaring is dat de maatregelen van de NVWA zeer serieus worden genomen door de luchtvaartmaatschappijen.
Onderschrijft u de uitspraken van de kweker en handelaar die er in de uitzending op wijzen dat goudvissen in de gangbare Nederlandse vissenkommen en aquaria niet tot hun normale volwassen formaat kunnen groeien, vergelijkbaar met dwerggroei bij mensen? Hoe beoordeelt u dit in termen van dierenwelzijn en vindt u het acceptabel dat dieren dermate krap worden gehuisvest dat zij niet eens hun normale groei kunnen doormaken?
Ik onderschrijf het feit dat een te krappe huisvesting een aantasting kan inhouden van het dierenwelzijn.
Door middel van voorlichting via het www.LICG.nl worden potentiële kopers gewezen op een goede huisvesting en verzorging van huisdieren, waaronder vissen. Hierbij wordt een vissenkom ontraden en grote aquaria geadviseerd. Met het van toepassing worden van de regels voor de handel in gezelschapsdieren zullen eisen gaan gelden op het terrein van opleiding en zal voorlichting aan kopers verplicht worden. In het concept-besluit Houders van dieren zijn voorts algemene verzorgingsnormen opgenomen die gelden voor alle houders. Door het verhogen van kennis bij de verkoper en het verplicht verstrekken van voorlichting aan kopers, in combinatie met de algemene verzorgingsnormen van het Besluit houders beoog ik een verbetering van de huisvesting en verzorging van deze dieren te bereiken.
Kunt u bevestigen dat in Nederland jaarlijks zo’n 15 miljoen goudvissen over de toonbank gaan? Zo nee, om welke aantallen gaat het dan?
Ik kan dit niet bevestigen. Gegevens over aantallen verkochte dieren worden niet geregistreerd.
Hoe beoordeelt u de in de uitzending gedane constatering dat goudvissen die in Nederland worden gehouden in veel gevallen snel dood gaan en vaak niet ouder worden dan een paar jaar terwijl deze vissen wel 30 jaar oud kunnen worden?
Zoals aangegeven bij vraag 6 beoog ik met de regels voor de handel in gezelschapsdieren waaronder de verplichte voorlichting, de kennis bij houders te verhogen. Ook zijn in het concept-besluit Houders van dieren algemene verzorgingsnormen opgenomen over het houden en verzorgen van dieren waarmee ik het welzijn van deze dieren beoog te verbeteren.
Hoe beoordeelt u ten algemene het kweken en invliegen van siervissen vanuit landen als Israël en China, en het verhandelen en houden van tropische vissen in Nederland, gelet op de welzijnsaantasting die daarmee gepaard gaat en vindt u dit een verdedigbare vorm van handel in en gebruik van dieren? Zo ja, kunt u, met het oog op de wet die stelt dat aantasting van het dierenwelzijn niet is toegestaan als daar geen redelijk doel tegenover staat, toelichten waarom?
Omdat siervissen worden vervoerd met het oog op het houden van deze dieren als huisdier beoordeel ik dit vervoer anders dan dat van slachtdieren. Desalniettemin acht ik een zo kort mogelijke transportduur wenselijk. Indien men dieren over lange afstanden vervoert dan dient dit mijns inziens zo zorgvuldig mogelijk te gebeuren met inachtneming van de geldende transportregels.
Vindt u de transportduur van siervissen uit verre oorden naar Nederland, die kan oplopen tot wel 48 uur, acceptabel in het licht van uw opvatting dat transporten van levende dieren niet langer dan 8 uur zouden mogen duren? Zo ja, waarom vindt u dat het transport van vissen langer mag duren dan het transport van andere dieren?
Zie antwoord vraag 9.
Vindt u dat u het welzijn van siervissen op dit moment voldoende heeft geborgd? Zo ja, op basis van welke wetenschappelijke inzichten en welzijnsparameters komt u tot die conclusie? Zo nee, welke maatregelen kan de Kamer tegemoet zien om siervissen te beschermen?
Zoals aangegeven bij vraag 6 werk ik aan regelgeving met als doel het verbeteren van het welzijn van gezelschapsdieren, waaronder dat van siervissen.
Het handhaven van de Wet Verbod Pelsdierhouderij |
|
Henk van Gerven |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Wordt het verbod op de pelsdierhouderij gehandhaafd door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en door de Dienst Regelingen?
Ja.
Hoe verklaart u dat een gemeente per e-mail schrijft over de NVWA: «Met handhaving wordt echter gewacht tot duidelijk is of de Wet verbod pelsdierhouderij nog bij de rechter kan worden aangevochten en hierdoor mogelijk nog zou kunnen wijzigen. Bij dergelijke acties als bedrijfssluiting is het van groot belang dat zekerheid hierover van belang is. De belangen en financiële gevolgen zijn hiervoor te groot.»? Is dit het officiële beleid van de NVWA en wordt de Wet dus feitelijk niet gehandhaafd? Zo ja, waarom is de Kamer hiervan niet op de hoogte gesteld? Zo nee, kunt u dit met documentatie en bewijzen staven?1
Het door u opgevoerde citaat geeft geen correcte weergave van het handhavingsbeleid van de NVWA.
In de eerste fase van het handhavingsbeleid van de NVWA is een team van 8 inspecteurs ingezet. Er zijn tot nu toe 17 inspecties in de afrondende fase, waarbij nog geen overtredingen zijn geconstateerd. Alle uitgevoerde inspecties zullen nog nader geëvalueerd worden.
Op basis van een handhavingsverzoek is een bedrijf in beeld, dat niet voldoet aan de voorwaarden om deel te nemen aan de overgangstermijn en wel pelsdieren houdt. Dit bedrijf is geïnspecteerd en aan de nertsenhouder is proces-verbaal aangezegd, omdat hij op het moment dat de Wet verbod pelsdierhouderij van kracht werd niet beschikte over de benodigde omgevingsvergunning om nertsen te houden. Deze zaak ligt voor onderzoek bij het Openbaar Ministerie, omdat overtredingen van de Wet verbod pelsdierhouderij strafrechtelijk worden vervolgd. In het belang van het onderzoek kan ik over deze zaak geen verdere mededelingen doen.
Een ander nertsenbedrijf wordt momenteel door de NVWA onderzocht naar aanleiding van een melding over een mogelijke overtreding.
Op welke wijze wordt er gehandhaafd, hoeveel menskracht is hier op gezet, hoeveel bedrijfsbezoeken hebben plaatsgevonden, hoeveel overtredingen zijn geconstateerd en bij hoeveel zaken zijn juridische stappen gezet?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn gemeenten verplicht te melden als een nertsenhouderij een vergunning aanvraagt dan wel vermoedelijk de Wet Verbod Pelsdierhouderij overtreedt? Zo nee, wordt dit wel gemeld op vrijwillige basis, hoeveel meldingen zijn er geweest, wat is hiermee gebeurd, waar kunnen overtredingen gemeld worden en is er een speciaal meldpunt?
Nee, gemeenten zijn niet verplicht om vergunningaanvragen of vermoedens van overtredingen bij de NVWA te melden. De Wet verbod pelsdierhouderij bevat geen grondslag om gemeenten daartoe te verplichten. Gemeenten kunnen vrijwillig melding doen bij de NVWA via de meldkamer (info@NVWA.nl, tel: 0900–0388). Handhavingsverzoeken worden door de NVWA altijd nader onderzocht en indien dit aan de orde is treedt de NVWA op.
Bij de NVWA zijn tot op dit moment tien meldingen in relatie tot nertsenhouderij danwel de Wet verbod pelsdierhouderij binnengekomen. Daar zijn drie handhavingsverzoeken uit voortgekomen.
Welke communicatie is er uitgegaan richting gemeenten en wat is er gedaan om duidelijkheid te verschaffen en een eenduidige uitvoering van beleid te garanderen?
Ten behoeve van de eenduidige uitvoering van beleid verstrekt de Dienst Regelingen (DR) algemene informatie over de Wet verbod pelsdierhouderij. Daarnaast worden DR en de NVWA door gemeenten benaderd met specifieke vragen, meldingen en informatieverzoeken over de Wet verbod pelsdierhouderij.
Over de relatie tussen de Wet verbod pelsdierhouderij en het verlenen van omgevingsvergunningen door gemeenten wordt informatie verschaft door het Kenniscentrum InfoMil, het informatieloket voor gemeenten van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu.
Ik verwijs u verder naar de antwoorden op Kamervragen van lid Thieme (Aanhangsel van de Handelingen vergaderjaar 2012–2013, aanhangselnummer 2559) van 12 juni jl.
Klopt het dat er een schrijven uitgegaan is naar gemeenten dat zij niet hoeven te controleren en te handhaven?
Nee. Overigens kunnen gemeenten niet controleren en handhaven op de Wet verbod pelsdierhouderij, omdat de gemeenten hiertoe niet het bevoegd gezag zijn.
Wat is het verloop en de huidige status van de pelsdierhouderij in Bladel die een omgevingsvergunning heeft gekregen maar de betreffende uitbreiding niet mag realiseren? Welke acties van de NVWA hebben hier plaatsgevonden?2
Over de casus in Bladel verwijs ik kortheidshalve naar de antwoorden op de Kamervragen van het lid Thieme (Aanhangsel van de Handelingen vergaderjaar 2012–2013, aanhangselnummer 2559) door het parlement ontvangen op 12 juni 2013.
In het geval van het bedrijf in Coevorden heeft de NVWA geïnspecteerd en opgetreden naar aanleiding van een handhavingsverzoek. Aan het bedrijf in Coevorden is een omgevingsvergunning verleend. Echter dit bedrijf voldoet niet aan de voorwaarden voor deelname aan de overgangstermijn van de Wet verbod pelsdierhouderij. De NVWA heeft proces verbaal aangezegd.
Klopt het dat er in Coevorden een omgevingsvergunning voor een pelsdierhouderij is verleend (Publicatiedatum: 21 maart 2013)? Is het waar dat hier niet aan de voorwaarden van de Wet Pelsdierhouderij voldaan wordt omdat de vergunningen en de hokcapaciteit niet op de in de Wet genoemde deadline aanwezig waren?
Zie antwoord vraag 7.
Wat heeft de NVWA gedaan om hier handhavend op te treden? Heeft de NVWA meldingen gekregen vanuit de gemeente Coevorden? Zo ja, wat is hiermee gedaan en wat is het verloop en de huidige status van deze casus in Coevorden?
Zie antwoord vraag 7.
Herkent u het beeld dat gemeenten aangeven het onbegrijpelijk te vinden dat er niet gehandhaafd wordt?
Zoals ik heb aangegeven in de antwoorden op de vragen één tot en met drie klopt dit beeld niet.
Uitbreidingen in aantallen nertsen zijn niet toegestaan. Illegale uitbreidingen worden door de NVWA opgespoord door de situatie op de bedrijven te vergelijken met de situatie op het peilmoment 15 januari 2013. Bij constatering van een illegale uitbreiding is de interventiestrategie dat de feitelijke situatie teruggebracht moeten worden naar de situatie ten tijde van de melding Wet verbod pelsdierhouderij. Van elke overtreding wordt proces verbaal opgemaakt en aan het Openbaar Ministerie voorgelegd. Kortheidshalve verwijs ik u naar de antwoorden op de vragen van de vaste commissie van Economische Zaken (Kamerstuk 30 826 nr. 33).
Wat gaat u doen om te zorgen dat de Wet Verbod Pelsdierhouderij wordt gehandhaafd en hoe gaat u garanderen dat er geen illegale uitbreidingen meer plaats zullen vinden?
Zie antwoord vraag 10.
Welke juridische acties gaat u ondernemen tegen bedrijven die afgelopen jaar illegaal (tegen de Wet Verbod Pelsdierhouderij) hebben uitgebreid of zijn gevestigd?
Zie antwoord vraag 10.
Wilt u deze vragen voor de begrotingsbehandeling Economische Zaken 2014 beantwoorden?
Ik heb uw Kamer op 5 november jl. een uitstelbrief verzonden.
Vergunning blijft struikelblok mestverwerking |
|
Jaco Geurts (CDA), Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Vergunning blijft struikelblok»?1
Ja.
In hoeverre betrekt u het feit dat vergunningverlening achterblijft, bij de beoordeling over het in standhouden van dierrechten?
Er wordt in de analyse door het PBL en de WUR een realistische inschatting gemaakt van de mestverwerkingscapaciteit. Daar is in meegenomen dat niet alle projecten die door de sector gepresenteerd worden in het sectorplan «Koersvast richting 2020», een vergunning en financiering zullen krijgen.
Heeft u een analyse gemaakt van de projecten die nog geen vergunning hebben? Zo ja, kunt u aangeven in welke provincies de vergunningverlening op orde is en in welke provincies niet? Kunt u aangeven wat de oorzaken zijn per provincie?
Ik heb geen provinciale uitsplitsing gemaakt van de projecten. Het is wel duidelijk dat de meeste activiteiten ten behoeve van mestverwerking in het concentratiegebied Zuid liggen, omdat daar grootste opgave geldt.
Voor een overzicht van oorzaken van het (nog) niet verlenen van een vergunning verwijs ik u naar de brief van de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu aan uw Kamer van 23 september 2013 (Kamerstukken 2013–2014, 33 322, nr. 47).
Welke acties op bestuurlijk niveau hebben na de behandeling van de meststoffenwet plaatsgevonden om de vergunningverlening vlot te trekken? Kunt u aangeven hoe deze acties zich verhouden tot de toezegging van de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu over een te sluiten convenant om de vergunningverlening niet het struikelblok te laten zijn?
De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu en ik werken aan een landelijke werkgroep «versnelling vergunningverlening mestverwerking». Hierin zullen vertegenwoordigers van de Rijksoverheid, decentrale overheden en LTO Nederland deelnemen en de knelpunten omtrent vergunningverlening voor mestverwerking bespreken. Deze werkgroep is een uitvloeisel van de toezegging van de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu om met IPO en VNG in overleg te treden over de mogelijkheden van een convenant. Ten behoeve van deze werkgroep is er bij Dienst Regelingen een meldpunt mestverwerking geopend. Hier kunnen ondernemers die problemen hebben bij de vergunningverlening voor mestverwerkinginstallaties zich melden. Het blijft echter zo dat keuzes van ondernemers met betrekking tot locatie en het verstrekken van informatie bepalend zijn voor draagvlak bij de omgeving en de vergunningverlening door de bevoegde gezagen.
Deelt u de opvatting dat ondernemers geen invloed hebben op de vergunningverlening en dat zij in sterke mate afhankelijk zijn van de overheid? Zo ja, welke acties gaat u ondernemen om de vergunningverlening vlot te trekken?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de opvatting dat het uitblijven van vergunningen geen reden is om de dierrechten in stand te houden of opnieuw te introduceren? Zo ja, op welke manier houdt u rekening met de ambitie van de sector die graag wil maar niet kan starten met de mestverwerking, omdat de overheden niet meewerken inzake vergunningverlening? Bent u bereid om de dierrechten en de kosten die gekoppeld zijn aan dit systeem te schrappen zodat er meer ruimte is voor de sector om vergunningen voor mestverwerkingsinstallaties te verkrijgen? Bent u bereid om in dat kader de meststoffenwet vijf jaar na invoering te evalueren op behaalde doelstellingen?
De mestverwerkingsplicht is al geruime tijd aangekondigd. Ondernemers hebben al geruime tijd kunnen werken aan initiatieven om mestverwerking van de grond te krijgen. En in het sectorplan «Koersvast richting 2020» zie ik ook dat er veel initiatieven zijn gestart. Echter om een mestverwerkingsinitiatief te starten moet eerst een goede locatie worden gezocht en de vergunningprocedure doorlopen worden.
De vergunningverlener heeft de taak de toetsen of de installatie voldoet aan de milieueisen die gesteld worden. En deze procedures kunnen soms lang duren, zeker als er gebruikgemaakt wordt van wettelijk vastgelegde inspraak-, beroep en bezwaarprocedures.
Zoals reeds eerder gemeld ben ik niet bereid om de dierrechten af te schaffen als de mestverwerking nog niet of onvoldoende gerealiseerd wordt. Ik houd een stok achter de deur. Ik verwijs u verder naar de ex-ante beleidsevaluatie toekomstig mestbeleid door het PBL en WUR van de ontwikkelingsrichtingen van het mestbeleid en de beleidsreactie daarop die binnen enkele weken aan de tweede kamer zal worden gezonden.
Ik heb het voornemen om de meststoffenwet na invoering jaarlijks te evalueren op de behaalde doelstellingen, om zo de mestverwerkingspercentages voor het volgende jaar vast te stellen.
De vestiging van een nieuwe nertsenhouderij in Gemert |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Tweede nertsenfarm was al eentje teveel – Ruim miljoen nertsen in Gemert»?1
Ja.
Beschikte de ondernemer die in dit artikel wordt genoemd, op 15 januari 2013 zowel over de omgevingsvergunning als de benodigde huisvestingsplaatsen?
Uit informatie van de Omgevingsdienst Zuid-Oost Brabant (ODZOB) blijkt dat de omgevingsvergunning voor het houden van nertsen op de nieuwe locatie is verleend op 6 augustus 2013, dus ná 15 januari 2013. Op de nieuwe locatie was op 15 januari 2013 nog geen huisvesting voor nertsen aanwezig. Tegen het besluit tot vergunningverlening is momenteel beroep ingesteld, zodat de omgevingsvergunning nog niet onherroepelijk is.
Gaat het in dit geval om een verplaatsing, waarbij niet méér nertsen worden gehouden, of is er na verplaatsing sprake van uitbreiding van het dierenaantal op dit bedrijf?
Volgens de informatie van de ODZOB heeft de aanvraag voor de nieuwe locatie betrekking op een verplaatsing en is het de bedoeling van de aanvrager om de nertsenhouderij op de oude locatie te beëindigen. Het aantal nertsen dat op de nieuwe locatie is vergund, is gelijk aan het aantal nertsen dat op de oude locatie is vergund.
Ondernemers zijn verplicht de verplaatsing binnen vier weken na de verplaatsing te melden bij de Dienst Regelingen van het ministerie van Economische Zaken en de oude locatie onherroepelijk te sluiten. Bij de beoordeling of de verplaatsing voldoet aan de voorwaarden gesteld in de Wet verbod pelsdierhouderij is het van belang dat het aantal nertsen bij de verplaatsing niet mag uitbreiden ten opzichte van het initiële recht (de situatie per 15 januari 2013). Naast het aantal dieren uit de omgevingsvergunning is daarbij bepalend het aantal dieren dat kan worden gehouden op basis van het aantal huisvestingsplaatsen op het moment van melding (periode 15 januari 2013 tot en met 11 februari 2013). Om te kunnen beoordelen of de ondernemer binnen het initiële recht handelt zal NVWA de situatie ter plaatse beoordelen.
Klopt het dat het er voor de vergunningverlening niet toe doet of het dier dat wordt gehouden een koe, varken of een nerts is en dat veehouders, bijvoorbeeld dit geval in Gemert, vrij zijn om te schakelen naar het houden van een andere diersoort?
Voor (het verkrijgen van) een omgevingsvergunning is het soort dier dat wordt gehouden wel degelijk van belang, alleen al omdat de omvang van de emissie (ammoniak, geur of fijnstof), en daarmee de milieubelasting, van een koe, varken en nerts van elkaar verschillen. Wel kan op eenzelfde locatie in beginsel worden omgeschakeld van de ene naar een andere diercategorie, indien de milieubelasting daarbij niet toeneemt. In het onderhavige geval is echter geen sprake van een omschakeling, maar van een uitbreiding van een bestaande varkenshouderij met nertsen.
Klopt het dat een nertsenhouderij maar maximaal 50 meter van een woning dient te worden gesitueerd? Zo ja, deelt u de mening dat een dergelijk kleine afstand, gezien de relatief grote geurhinder van een nertsenhouderij, onwenselijk is?
De afstand die een nertsenhouderij op grond van de Wet geurhinder en veehouderij tot een naburige woning ten minste dient aan te houden varieert van 100 tot 275 meter, afhankelijk van de ligging van die woning (binnen of buiten de bebouwde kom) en de omvang van de nertsenhouderij.
Alleen in het geval de naburige woning een bedrijfswoning is die behoort bij een veehouderij, geldt een minimumafstand van 50 meter. Omdat een dergelijke woning reeds geurhinder ondervindt van het bedrijf waartoe het behoort, geldt er een lager beschermingsniveau. Op grond van voornoemde wet hebben gemeenten de mogelijkheid om bij verordening grotere minimumafstanden vast te stellen, ook ten aanzien van woningen die onderdeel vormen van een veehouderij.
Deelt u de mening dat, gezien het verbod op het houden van nertsen dat in 2014 ingaat, de nieuwbouw of uitbreiding van nertsenfarms, die voor veel maatschappelijke onvrede zorgt, onwenselijk is?
Het verbod is van kracht sinds 15 januari 2013. De pelsdierhouders die op dit moment produceren dienen te voldoen aan de voorwaarden van de overgangstermijn en moeten op 1 januari 2024 gestopt te zijn met het houden van pelsdieren.
Uit de Wet verbod pelsdierhouderij vloeit voort dat het vanaf 15 januari 2013 verboden is om nieuwe bedrijven op te starten dan wel bestaande bedrijven uit te breiden in aantallen dieren. Het is voor een bestaand bedrijf niet verboden om nieuwbouw te plegen op een nieuwe locatie, mits het hier de verplaatsing van een bestaande locatie betreft en het bedrijf op de oude locatie(s) na verplaatsing opgeheven wordt en melding wordt gedaan bij Dienst Regelingen. Het is ook niet verboden om bestaande locaties te verbouwen, zolang er niet meer nertsen gehouden gaan worden dan toegestaan volgens de omgevingsvergunning zoals deze gold op 15 januari 2013 én zolang er niet meer nertsen gehouden worden dan mogelijk was met het beschikbare aantal huisvestingsplaatsen op moment van melding bij Dienst Regelingen (periode van melden 15 januari 2013 tot en met 11 februari 2013).
De NVWA controleert de normen uit de Wet verbod pelsdierhouderij en zal constateren of specifieke situaties binnen doel en strekking van de Wet verbod pelsdierhouderij passen. Deze wet wordt strafrechtelijk gehandhaafd.
Past de uitbreiding, verplaatsing of nieuwvestiging van nertsenhouderijen binnen het doel en de strekking van de Wet op het verbod op de nertsenhouderij? Zo nee, wat gaat u doen om de uitbreiding te voorkomen?
Zie antwoord vraag 6.
De Q-koorts |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Weinig meldingen Q-koorts jongeren»?1
Ja.
Hoe interpreteert u de cijfers over de lage besmetting met Q-koorts bij kinderen en jongeren? Duidt de lage prevalentie op gebrek aan scherpte bij het stellen van een diagnose of juist op goede preventie?
Tijdens de Q-koortsepidemie van 2007 tot en met 2009 was slechts 3,6% van de gemelde patiënten jonger dan 20 jaar, terwijl deze leeftijdsgroep 23,1% van de bevolking uitmaakt. Op basis van Nederlandse gegevens en buitenlandse studies wordt aangenomen dat Q-koorts bij kinderen minder ernstig verloopt dan bij volwassenen en dat er vaker dan bij volwassenen helemaal geen ziekteverschijnselen zijn na infectie met de bacterie. Wanneer (ernstige) ziekteverschijnselen ontbreken gaat men over het algemeen niet naar de huisarts en wordt er geen diagnose gesteld. Er zal dus, zoals gebruikelijk bij infectieziekten, sprake zijn van reguliere onderdiagnostiek. Er zijn geen aanwijzingen dat kinderen minder vaak zouden zijn blootgesteld dan volwassenen, behalve dat er vanzelfsprekend geen kinderen zijn onder enkele bekende risicogroepen voor Q-koorts zoals veehouders, dierenartsen en slachthuismedewerkers.
Zijn er naar aanleiding van het genoemde onderzoek uit 2012 afspraken gemaakt over verhoogde alertheid op Q-koorts bij kinderen? Zo nee, waarom niet?
Het betreffende onderzoek gaat over de periode 2007–2009. Inmiddels is de Q koortsepidemie voorbij. In 2013 zijn tot en met 26 september 18 patiënten gemeld. Dat is ongeveer het gemiddeld aantal jaarlijkse meldingen in de periode van vóór het begin van de eerste uitbraak in 2007. De kans dat kinderen Q-koorts hebben is inmiddels zeer klein geworden, het belang van onderzoek naar Q-koorts bij kinderen die klachten passend bij Q-koorts hebben is ook navenant minder geworden. Wel blijft het van belang dat laboratoriumonderzoek naar Q-koorts wordt verricht bij kinderen die belangrijke risicofactoren hebben voor het ontwikkelen van chronische Q-koorts. Het gaat daarbij vooral om bepaalde hartklepaandoeningen en vaataandoeningen.
Is bekend of artsen in het algemeen en kinderartsen en schoolartsen in het bijzonder inmiddels vaker specifiek onderzoek verrichten naar besmetting met de Q-koorts? Zo nee, waarom niet?
Inmiddels is de Q-koorts epidemie voorbij en is het belang van specifiek onderzoek dus sterk verminderd. Uit analyse van laboratoriumaanvragen in twee regionale medisch microbiologische laboratoria in Noord-Brabant waren 1.000 van de 11.035 laboratoriumaanvragen voor Q-koorts voor patiënten onder de 20 jaar. Dat onderzoek betrof vooral aanvragen uit 2010 en geeft aan dat in de gebieden waar Q-koorts veel voorkwam artsen over het algemeen alert zijn, ook bij jongeren.
Is er inmiddels meer inzicht in de besmettingspercentages met Q-koorts in de regio’s waar de Q-koortsepidemie het heftigst was en lopen er onderzoeksprojecten die hierover meer inzicht kunnen verschaffen? Zo nee, welke stappen zullen worden ondernomen om meer inzicht te verwerven?
Uit een onderzoek van bloeddonoren, uitgevoerd door Sanquin, bleek dat in 2009 in het meest besmette gebied ongeveer 5% van de mensen per jaar besmet raakten. In het kader van het onderzoek «Veehouderij en Gezondheid Omwonenden» dat het RIVM uitvoert in samenwerking met verschillende partners zullen bij ongeveer 3.000 inwoners in oostelijk Noord-Brabant en noordelijk Limburg antistoffen tegen de bacterie Coxiella burnetii worden bepaald. Dit geeft een beeld van het percentage inwoners dat in het verleden een Q-koortsinfectie heeft doorgemaakt. Zowel dit onderzoek als het onderzoek naar onontdekte chronische Q-koorts in Herpen (zie ook de antwoorden op kamervragen van het Kamerlid Van Gerven (SP) van 25 januari jl.) zullen in 2014 worden uitgevoerd.
Is de Stichting Q-support inmiddels volledig in bedrijf? Zijn er tot op heden al concrete maatregelen genomen met betrekking tot de inzet van de 10 miljoen euro voor hulp aan Q-koortspatiënten? Kunt u een overzicht verstrekken van de (geplande) activiteiten van de Stichting Q-support?
De Stichting Q-support is per 22 juli 2013 officieel opgericht. De Raad van Toezicht heeft per 1 oktober j.l. een directeur benoemd. Met de aanstelling van de directeur kan Q-support aan de slag gaan met de inrichting van de stichting en het ontplooien van hun activiteiten. Volgens de statuten is een bestedingsreglement, dat in nauw overleg met de doelgroep moet worden vastgesteld en waarin een overzicht zal worden gegeven van de geplande activiteiten, het eerste product van de stichting.
Heeft u al meer inzicht of de Q-koortspatiënten voldoende kunnen worden geholpen door de Stichting Q-support en de inzet van de 10 miljoen euro?
De Stichting Q-support kan nu aan de slag gaan met het financieren van initiatieven die ten goede komen aan de Q-koortspatiënten. Ik heb u toegezegd dat een jaar nadat de stichting van start is gegaan geëvalueerd zal worden of er nog mensen zijn die door de stichting niet geholpen zijn op de manier waarop wij ze wilden helpen. Zoals in mijn brief (Kamerstuk I en II 33 666, nr. 1) van 14 juni 2013 vermeld, zal ik de Kamer dus rond september 2014 rapporteren over de uitkomst van deze evaluatie.
Seleenvergiftiging bij zeugen en de volksgezondheidsrisico’s bij de consumptie van varkensvlees |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Mogelijke seleenvergiftiging bij zeugen», waarin wordt gesproken over verlammingen bij zeugen?1
Ja.
Heeft u aanwijzingen dat er in Nederland op grote schaal overmatige toedieningen van selenium aan zeugen plaatsvinden? Zijn er de laatste vijf jaar vaker meldingen van seleenvergiftiging bij landbouwdieren binnengekomen? Zo ja, kunt u daar een overzicht van geven uitgewerkt naar diersoort?
Ik heb geen aanwijzingen dat selenium op grote schaal overmatig aan zeugen wordt toegediend. De melding in mei 2013 van een mogelijke seleenvergiftiging op twee zeugenbedrijven is de enige melding van mogelijke seleenvergiftiging sinds de start van de basismonitoring dierziekten door de Gezondheidsdienst voor Dieren in 2002. Ook bij herkauwers is dit de afgelopen 10 jaar nooit gesignaleerd.
Hoe beoordeelt u de onderzoeksresultaten van de Gezondheidsdienst voor Dieren, die 0,3 mg/kg seleen aantrof in het voer2, mede in het licht van het recent verschenen rapport van de European food Safety Authority3, die spreekt over een veilig gehalte van maximaal 0,2 mg Se/kg?
Het gaat om twee bedrijven waar de Gezondheidsdienst voor Dieren onderzoek heeft verricht naar zeugen met specifieke klachten. Deze klachten kunnen onder andere zijn veroorzaakt door een seleenvergiftiging, dit kon echter niet worden bevestigd met aanvullend onderzoek. Op één bedrijf bleek in overleg met de dierenarts gekozen te zijn voor een variant voer dat een wat hoger gehalte seleen bevat, namelijk 0,3 mg/kg seleen in plaats van 0,2 mg/kg. Dit gehalte ligt onder de huidige wettelijk toegestane norm van 0,5 mg/kg seleen voor diervoer. Naar aanleiding van het recente advies van de EFSA wordt door de Europese Commissie in afstemming met de lidstaten bezien of deze norm moet worden aangepast.
Is het bericht van de Gezondheidsdienst voor Dieren reden voor u om een onderzoek in te stellen naar het mengen van selenium in veevoer voor rund en varken, mede daar de European Food Safety Authority dit jaar heeft gewaarschuwd voor volksgezondheidsrisico’s bij bepaalde categorieën consumenten, die dierlijke producten eten met een te hoog gehalte van selenium (L-SeMet)? Zo nee, waarom niet?
Nee, het gaat hier om geïsoleerde bedrijfsproblemen waartussen geen verband bestaat. Naar aanleiding van de bevindingen van de Gezondheidsdienst voor Dieren is het voer bij de voerleverancier onderzocht. Hierbij zijn geen gehalten aan seleen in het diervoer aangetroffen die de norm overschreden.
Bent u bereid de controles op mogelijk te hoge gehaltes aan selenium in varkensvlees te intensiveren? Zo nee, waarom niet?
Nee, de meldingen van de Gezondheidsdienst voor Dieren zijn nader onderzocht en blijken op zichzelf te staan. Daarbij zijn geen normoverschrijdingen geconstateerd en er zijn geen aanwijzingen dat deze problematiek breder speelt.
Hoe beoordeelt u het feit dat, om hoogproductieve zeugen op de been te houden, er in het voer selenium wordt toegevoegd met als risico intoxicatie? Acht u een dergelijke bedrijfsvoering verantwoord in het kader van volksgezondheid-, diergezondheid- en dierenwelzijnsrisico’s?
Seleen is een sporenelement dat dieren dagelijks nodig hebben. Seleen is nodig voor o.a. groei, weerstand en vruchtbaarheid. Omdat de hedendaagse zeug binnen verblijft, moeten belangrijke sporenelementen die normaliter uit de natuur worden opgenomen aan het voer worden toegevoegd. Bij alle toevoegingen is het zaak de maximale gehaltes voor diervoeders in acht te nemen. Dat geldt zowel voor vitamines als in dit geval voor seleen. Ik heb geen aanwijzingen dat seleen op grote schaal overmatig wordt toegevoegd (zie antwoord op vraag 2). Daarnaast zijn er ook geen aanwijzingen dat de hedendaagse fokkerij negatief van invloed is op het seleengehalte in het lichaam van zeugen, waardoor het welzijn van de zeug op dat punt niet gewaarborgd zou zijn.
Hoe beoordeelt u het feit dat zeugen in de intensieve veehouderij maar liefst tweemaal per jaar moeten werpen, waardoor de natuurlijke seleniumbuffer bij zeugen na de tweede worp volledig uitgeput is en zeugen zelfs een te laag seleniumgehalte in het lichaam hebben? Deelt u de mening dat de intensieve productie van biggen de gezondheid en het welzijn van de zeugen in gevaar brengt? Zo ja, wat gaat u doen om deze praktijk een halt toe te roepen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Wat vindt u ervan dat in de huidige varkensfokkerijen een zeug reeds na twee tot tweeënhalf jaar wordt afgevoerd en vervangen wordt wegens slechte voortplanting, slecht beenwerk (kreupelheid), ziekte of sterfte, terwijl in de jaren ’70 een zeug nog zo'n vijf tot acht jaar meeging? Vindt u hoogproductieve zeugen passen binnen uw visie op veilig voedsel en een duurzame, diervriendelijke veehouderij met robuuste dieren? Zo ja, kunt u uitleggen waarom? Zo nee, hoe gaat u ervoor zorgen dat er snel een einde komt aan deze ernstige aantasting van de gezondheid en het welzijn van de zeugen?
Het management op zeugenbedrijven moet erop gericht zijn de gezondheid en het welzijn van de zeug te borgen, of een zeug nu 2, 3 of 5 jaar oud wordt. Er bestaat een spreiding tussen bedrijven ten aanzien van het vervangingspercentage en de redenen waarom men zeugen vroegtijdig moet vervangen. Projecten die opgestart zijn in het kader van groepshuisvesting drachtige zeugen en het project vitale biggen besteden aandacht aan het bevorderen van de levensduur en de levenskwaliteit van de zeug. Immers, hoe gezonder de zeug hoe economisch vitaler en duurzamer het bedrijf.
Het doden van honden in Roemenië |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat het Parlement van Roemenië heeft ingestemd met een wet, die massale dodingspraktijken van loslopende honden mogelijk maakt?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er in Roemenië inderdaad tienduizenden gezonde honden zullen worden gedood? Zo ja, wat vindt u hiervan? Zo nee, waarom niet?
Nee. De Roemeense regelgeving voorziet in een individuele afweging en een besluit per dier, te nemen door de lokale autoriteiten. Euthanasie wordt niet opgelegd maar kan worden toegepast indien er geen andere oplossing voor het desbetreffende dier wordt gezien. De Roemeense autoriteiten geven aan samen te willen werken met NGO’s voor het vinden van andere oplossingen dan euthanasie voor dieren.
Hoe beoordeelt u het besluit van de Roemeense regering om de zwerfhondenproblematiek op te lossen met het oog op Europese en internationale dierenwelzijnsregels?
Het is aan de Roemeense autoriteiten om beleid te formuleren met in achtneming van Europese en internationale regelgeving. Door de Europese Commissie wordt hierop toegezien.
Hoe beoordeelt u de methoden die de Roemeense overheid hanteert om de honden te ruimen, zoals het doodslaan van de dieren of het verspreiden van gif? Deelt u de mening dat de wijze waarop in Roemenië met dieren wordt omgegaan onnodig wreed is en dat het onbegrijpelijk is dat een dergelijke wrede aanpak mogelijk is in een lidstaat van de Europese Unie en dit afgewezen dient te worden? Zo nee, waarom niet?
Het Roemeense wetsvoorstel schrijft in het geval van euthanasie voor dat dit door een dierenarts wordt uitgevoerd. Hierbij dient gekozen te worden voor een snelle en pijnloze methode.
Bent u bereid in overleg te treden met uw collega bij het Roemeense ministerie van Landbouw om het doden van de honden ter discussie te stellen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
De Roemeense ambassadeur heeft hiertoe reeds het initiatief genomen en aangegeven dat de Roemeense landelijke autoriteiten Nederlandse NGO’s die willen en kunnen helpen met deze problematiek graag in contact brengen met lokale Roemeense autoriteiten.
Canadese en Nederlandse robotvogels |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Drones tegen ganzen en meeuwen»?1
Ja.
Bent u bereid om een dergelijke proef in Nederland te organiseren om op een diervriendelijke en innovatieve wijze overlast met dieren te voorkomen en de werkgelegenheid te stimuleren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer verwacht u de eerste resultaten aan de Kamer te kunnen doen toekomen?
Luchthaven Schiphol heeft gedurende enkele maanden in 2008 en 2009 uitgebreide experimenten uitgevoerd. De experimenten werden beëindigd omdat de resultaten niet voldoende waren. Zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Bent u bekend met het Nederlandse bedrijf GreenX dat robirds ontwikkelt en inzet om overlast met ganzen te voorkomen?2
Ja.
Welke maatregelen heeft u genomen om deze innovatieve wijze van het voorkomen van overlast en het realiseren van vliegveiligheid te stimuleren?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en 5.
Kunt u verklaren waarom de robirds rond de luchthaven Schiphol niet meer ingezet worden, terwijl de inzet van de Canadese Drone in Ottawa zo succesvol is?3
De eindconclusie van de uitgebreide experimenten van luchthaven Schiphol was dat de robotvogel weliswaar goed verjaagt, maar moeilijk inpasbaar is in de operatie van Bird Control. Schiphol heeft te maken met een complexe ligging van de start- en landingsbanen, waardoor er een grote kans is dat er conflicten ontstaan met kruisende vliegtuigen, indien grote vogels verjaagd worden. De situatie op Schiphol is hiermee aanzienlijk complexer dan de situatie op het recreatiestrand van Ottawa.
Bovendien bleek de robotvogel niet te kunnen worden ingezet bij veel wind of regen. Een ander nadeel was dat de vogel alleen inzetbaar was op het terrein van de luchthaven; de ganzen houden zich vooral buiten het luchthaventerrein op.
Aanhoudende overtredingen van het verbod op het verloten van dieren |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van de Dierenbescherming waaruit blijkt dat er nog altijd paarden en pony’s worden verloot, terwijl dit verboden is krachtens artikel 57 van de huidige Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren en artikel 2.13 van de Wet Dieren?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de sector zich kennelijk weinig aantrekt van de wetgever en de rechter, die duidelijk hebben bepaald dat het verloten van dieren niet is toegestaan, ook niet via constructies zoals tegoedbonnen of bemiddeling? Bent u bereid om de handhaving aan te scherpen en te bezien of de straffen die staan op overtreding van het verbod op het verloten van dieren voldoende afschrikwekkend zijn? Zo nee, waarom niet?
Regelgeving dient te allen tijde nageleefd te worden. Ik betreur het feit dat bepaalde mensen dit verbod weigeren te respecteren terwijl zij hiervan op de hoogte zijn.
Ik heb voldoende mogelijkheden om tegen het verloten van dieren op te treden. Wanneer sprake is van een verloting van een dier kan, voordat de verloting plaatsvindt, aan de verlotende partij een last onder dwangsom worden opgelegd. Deze dwangsom is dermate hoog dat de intentie om de verloting door te laten gaan wordt weggenomen. Ook strafrechtelijk optreden is mogelijk.
Is het u bekend dat de manegehouder uit Assendelft, die al eerder is gestraft voor het illegaal verloten van pony’s en steeds aankondigt er gewoon mee door te gaan, nu van plan is een pony te verloten door mensen kosteloos lootjes te laten trekken?2 Vindt u dat aanvaardbaar? Zo ja, kunt u uitleggen waarom? Zo nee, kunt u uiteenzetten welke actie u onderneemt om deze en toekomstige verlotingen door notoire overtreders, zoals deze manegehouder, te voorkomen?
Ik ben hiervan op de hoogte en ik acht dit niet aanvaardbaar. Er is wederom bestuursrechtelijk opgetreden tegen deze manegehouder.
Kunt u bevestigen dat ook andere dieren zoals kalveren en duiven nog steeds verloot worden en kunt u aangeven welke dieren er nog meer verloot worden? Zo nee, waarom niet?
Het is onmogelijk om permanent toezicht te houden op elke locatie waar dieren worden gehouden. De handhavingsdiensten reageren met betrekking tot het verbod op het verloten van dieren voornamelijk op meldingen, die bijvoorbeeld via 144 kunnen worden gedaan.
Kunt u uiteenzetten op welke wijze het verbod op verloting van dieren in de praktijk wordt gehandhaafd en kunt u inzicht geven in het aantal overtredingen dat de afgelopen jaren is geconstateerd en welke maatregelen daarop gevolgd zijn? Zo nee, waarom niet?
Het verbod op verlotingen wordt onder meer gehandhaafd op grond van meldingen. Handhaving vindt langs bestuursrechtelijke of strafrechtelijke weg plaats. Het aantal overtredingen dat verband houdt met een verloting heeft sinds 2011 vijf maal geleid tot een last onder dwangsom en één maal tot een waarschuwing.
De schimmelinfectie die de vuursalamander bedreigt |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht dat er een schimmelinfectie is ontdekt die de vuursalamander bedreigt1 2?
Ja.
Deelt u nog steeds3 de zorgen over de snelle achteruitgang van de vuursalamander? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening van dr. Freek Vonk dat dit een belangrijke doorbraak is en dat er middelen vrijgemaakt moeten worden voor verder onderzoek en bescherming van de vuursalamander? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat de onderzoeksresultaten, waarnaar u in uw vraag 1 verwijst, een belangrijke doorbraak vormen.
Zie verder mijn antwoord op vraag 6.
Bent u op de hoogte van de verspreiding van een vergelijkbare schimmelinfectie (Batrachochytrium dendrobatidis)die onlangs nog door de International Union for the Conservation of Nature (IUCN) werd gekwalificeerd als de meest ernstige infectieziekte onder gewervelde dieren, gelet op het aantal betrokken soorten, het uitstervingsrisico en geografische verspreiding?
Ja.
Ziet u aanwijzingen dat de schimmelinfectie over kan springen naar andere amfibieën? Zo nee, waarom deelt u de vrees van wetenschappers niet?4 Zo ja, wat gaat u doen om andere soorten salamanders en kikkers te beschermen?
Of ook andere soorten amfibieën even bevattelijk zijn voor deze schimmelinfectie als de vuursalamander dient nader te worden onderzocht.
Bent u bereid een meerjarig onderzoek in te stellen naar de verspreiding van de infectie, welke vectoren een rol spelen en wat de reservoirs zijn van de schimmel?
Ik inventariseer met betrokken onderzoekers en beheerders de prioriteiten voor verder onderzoek en remediërende maatregelen. Ik ben bereid hier een financiële bijdrage aan te leveren.
Bent u bereid contact op te nemen met uw Europese collega’s en te onderzoeken hoe ver en hoe snel de besmetting zich verspreidt? Zo ja, wanneer en bent u bereid de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening dat dit onderzoek het belang van de monitoring onderstreept en van de vrijwilligers die dit werk uitvoeren?
Ja.
Bent u bereid om RAVON de opdracht te geven om met terrein beherende organisaties te inventariseren welke maatregelen genomen kunnen worden om verdere verspreiding te voorkomen en de salamanders beter te beschermen? Zo ja, wanneer en bent u bereid de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 6.
Het ontnemen van het predicaat ‘Koninklijk’ wegens gecoupeerde paardenstaarten |
|
Henk van Gerven |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Hoe verklaart u dat op de website van de Koninklijke Vereniging «Het Nederlandse Trekpaard en De Haflinger» nog vele foto’s te zien zijn van trekpaarden met gecoupeerde staarten, ondanks het feit dat couperen sinds 2001 verboden is en dat zelfs de meeste winnaars geen staart meer hebben?1
Het beleid van de Koninklijke Vereniging (KV) «Het Nederlandse Trekpaard en De Haflinger» is gericht op het behoud van het Nederlandse trekpaard met staart. De vereniging heeft mij verzekerd haar uiterste best te doen om zo min mogelijk gecoupeerde staarten in beeld te brengen. Begin volgend jaar verwacht zij een nieuwe website te hebben waarmee dit beleid nog effectiever kan worden uitgevoerd.
Klopt het dat het verbod op het couperen van paardenstaarten massaal ontdoken wordt door leden van de Koninklijke Vereniging «Het Nederlandse Trekpaard en De Haflinger»?
Er is sprake van een aantal fokkers binnen de vereniging die stellig en overtuigd zijn in hun opvatting dat het Nederlandse trekpaard gecoupeerd dient te zijn. Zij maken gebruik van de wetgeving in Frankrijk die geen verbod kent op het uitvoeren van de ingreep.
Is er sprake van georganiseerde ontduiking van de wet middels de zogenaamde Frankrijk route? Welke actie heeft u ondernomen om de massale ontduiking van de wet tegen te gaan?
In mijn brief van 21 maart 2013 (TK 31 389, nr. 124) in het kader van het Nota-overleg over de Wet dieren heb ik u geïnformeerd over de stand van zaken in de ons omringende landen en heb ik uiteengezet dat mijn mogelijkheden beperkt zijn.
Ik heb onlangs de voorzitter van de KV «Het Nederlandse Trekpaard en De Haflinger» gevraagd om nogmaals met de bedoelde fokkers in overleg te gaan, om te bezien of er toch nog mogelijkheden zijn die hen zouden kunnen bewegen om het Nederlandse trekpaard te blijven fokken en de staart te behouden. Daarnaast houdt de vereniging sinds 2010 de aantallen nog gecoupeerde veulens op keuringen bij om te bezien of de weg van de geleidelijke uitfasering effect heeft.
Hoe kan het dat de Koninklijke Vereniging «Het Nederlandse Trekpaard en De Haflinger» het predicaat Koninklijk heeft terwijl binnen de vereniging klaarblijkelijk massaal de wet wordt ontdoken en veel dierenleed wordt berokkend?
De KV «Het Nederlandse Trekpaard en De Haflinger» heeft op 20 april 1948 het predicaat Koninklijk ontvangen. De vereniging voldoet aan de thans geldende criteria, waaronder:
Het predicaat wordt in principe voor 25 jaar toegekend, en kan worden verlengd als de vereniging blijft bestaan en nog steeds aan de geldende normen voldoet. De organisatie heeft zich toegelegd op het veranderen van de cultuur binnen de fokkerij en draagt de boodschap uit dat het couperen van paardenstaarten maatschappelijk ongewenst is. Dit is in het communicatieplan verankerd en wordt actief op de ledenvergaderingen uitgedragen.
Hoe kan het dat de Koninklijke Vereniging «Het Nederlandse Trekpaard en De Haflinger» door het ministerie van Economische Zaken beloond wordt met een stamboekerkenning terwijl binnen de vereniging structureel staarten gecoupeerd worden en dit gedrag bij prijsuitreikingen beloond wordt?
Stamboeken worden erkend op basis van Europese zoötechnische regelgeving, die in medebewind uitgevoerd door de Productschappen Vee, Vlees en Eieren. De fokkerijregelgeving stelt o.a. eisen aan het voorkomen van erfelijke gebreken en schadelijke raskenmerken en het voorkomen van inteelt. De vorm van de oren of de vorm van de staart maakt geen deel uit van de voorwaarden.
Is de Koninklijke Vereniging «Het Nederlandse Trekpaard en De Haflinger» wel eens vanuit het ministerie van Economische Zaken aangesproken op de gangbare praktijk van staarten couperen? Is hierbij aangedrongen op maatregelen zoals het uitsluiten van paarden met gecoupeerde staarten bij wedstrijden of het hebben van een staart als norm bij schoonheidswedstrijden?
Met enige regelmaat vindt overleg plaats met het bestuur van KV «HetNederlandse Trekpaard en De Haflinger» en het ministerie. De laatste keer was op 25 september jl. Het onderwerp is uitvoerig aan de orde geweest, waarbij de nadruk is gelegd op aanvullende maatregelen die door de vereniging kunnen worden getroffen om de beperkte groep fokkers te demotiveren om de staarten te laten couperen. Ook de suggestie om gecoupeerde paarden bij jurering niet meer te belonen met de eerste plaats(en) is daarbij expliciet genoemd.
Bent u bereid de Koninklijke Vereniging «Het Nederlandse Trekpaard en De Haflinger» te schrappen als erkend stamboekhouder indien zij zich niet actief in gaat spannen tegen couperen van paardenstaarten?
De fokkerijregelgeving voor paarden, die gebaseerd is op Europese fokkerijregelgeving, stelt eisen aan een stamboek voordat een stamboek erkend kan worden. De vorm van de oren of de vorm van de staart maakt geen deel uit van de voorwaarden. De Koninklijke Vereniging «Het Nederlandse Trekpaard en De Haflinger» voldoet aan alle voorwaarden voor erkennen van een stamboek, van intrekken van de erkenning kan dus geen sprake zijn.
Gaat de regering zich ervoor inspannen om de Koninklijke Vereniging «Het Nederlandse Trekpaard en De Haflinger» het predicaat Koninklijk te ontnemen?
Nee. Zie mijn antwoord op vraag 4.
Wilt u er bij het Koninklijk Huis op aandringen de Koninklijke Vereniging «Het Nederlandse Trekpaard en De Haflinger» het predicaat Koninklijk te ontnemen indien de vereniging geen effectieve stappen tegen het couperen van paardenstaarten onderneemt?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid een dwingende clausule op te laten nemen in de stamboeken van paarden en honden voor het hebben van een staart en de oorspronkelijke oren?
Nee, een gezond fokbeleid en de bepalingen over stamboeken zien onder meer op het voorkomen van erfelijke gebreken en schadelijke raskenmerken.
Voor honden zijn eisen hieromtrent vastgelegd in artikel 19 van het conceptbesluit gezelschapsdieren. Fokkerijregelgeving voor paarden is gebaseerd op de Europese fokkerijregelgeving en stelt o.a. voorwaarden aan het voorkomen van inteelt. Zie ook mijn antwoord op vraag 4.
Het couperen van staart en oren is al separaat bij wet verboden. Ik stel geen aanvullende regels hiervoor.
Klopt het dat als de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) honden met gecoupeerde oren aantreft, hier niet op gehandhaafd wordt door het Openbaar Ministerie? Wat is de beleidslijn?
Als niet bewezen kan worden dat de hond in kwestie op Nederlands grondgebied is gecoupeerd, zonder medische noodzaak, kan door het Openbaar Ministerie geen handhaving plaatsvinden. Dit omdat in andere Europese landen geen sprake hoeft te zijn van een coupeerverbod.
Zijn er cijfers bekend van aantallen gecoupeerde dieren per soort?
De LID houdt geen cijfers bij van aantallen gecoupeerde dieren per soort.
De KV «Het Nederlandse Trekpaard en De Haflinger» houdt sinds 2010 bij hoeveel veulens er jaarlijks worden aangeboden op de keuringen. Dit betrof:
Jaar 2010: 81 veulens ter keuring, waarvan 32 gecoupeerd
Jaar 2011: 88 veulens ter keuring, waarvan 31 gecoupeerd
Jaar 2012: 70 veulens ter keuring, waarvan 24 gecoupeerd
De vereniging ziet de trend dat bij veel veulens die niet ter keuring worden gebracht, gekozen wordt om de staart lang te laten. Hier worden geen cijfers van bijgehouden.
Wat doet de regering om het couperen van staarten en oren in heel Europa te doen verbieden? Bent u bereid u hiervoor in te zetten?
In het kader van de ontwikkeling van de Europese strategie voor dierenwelzijn is door mijn voorganger in 2011 reeds gepleit voor harmonisatie van een verbod op bepaalde ingrepen, zoals het couperen van staarten bij honden en paarden.
Ik zal dit wederom bij de Europese Commissie inbrengen in het kader van de uitwerking van het beoogde nieuwe EU wetgevingskader dierenwelzijn.
Ook bij de herziening van de Europese zoötechnische regelgeving, die dit najaar geagendeerd staat, zal ik ervoor pleiten dat het aspect welzijn van dieren, een veel duidelijker positie krijgt in de fokkerijregelgeving.
Wilt u overleg plegen met de Franse overheid met de vraag waarom Franse dierenartsen meewerken aan het couperen van staarten bij buitenlandse paarden uit landen (zoals Nederland) waar deze ingreep wettelijk verboden is? Bent u bereid de Franse regering te verzoeken hier maatregelen tegen te nemen?
De kwestie is vorig jaar op ambtelijk niveau besproken en heeft niet tot het gewenste resultaat geleid. Frankrijk geeft aan het onderwerp geen prioriteit en heeft aangegeven geen reden te zien om de eigen regelgeving aan te passen. De Franse dierenartsen handelen zelf binnen het wettelijk kader van hun land.
Het verplicht bijsluiten van bijsluiters bij diergeneesmiddelen |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het gegeven dat bij de aanschaf van diergeneesmiddelen eigenaren geen bijsluiter verstrekt krijgen?
Nee. Diergeneesmiddelen mogen alleen afgeleverd worden met alle bijbehorende relevante informatie. Die informatie hoort te staan op de primaire verpakking, op de buitenverpakking en op de bijgevoegde bijsluiter.
Deelt u de mening dat een bijsluiter inzicht kan geven in bijwerkingen en antibioticaresistentie bij mens en dier?
Ja, alle relevante informatie dient te zijn opgenomen op de bijsluiter. Bijwerkingen en waarschuwingen omtrent risico’s op resistentieontwikkeling bij antibiotica zijn een verplicht onderdeel van de bijsluiter.
Deelt u voorts de mening dat het verplicht stellen van het leveren van bijsluiters bij diergeneesmiddelen bijdraagt aan het beleid dat u voert tegen antibioticaresistentie? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven al gesteld is, hoort alle relevante informatie beschikbaar te zijn bij het afleveren van diergeneesmiddelen. Een bijsluiter is verplicht en mag alleen achterwege gelaten worden wanneer alle relevante informatie al op de primaire en op de buitenverpakking is aangebracht. Dit geldt ook bij het zogenaamde uitponden van diergeneesmiddelen, waarbij de oorspronkelijke verpakking door een dierenarts of apotheker verbroken mag worden om de dierhouder een afgepaste hoeveelheid diergeneesmiddel mee te geven.
Bent u bereid bijsluiters van diergeneesmiddelen verplicht te stellen bij de aanschaf van veterinaire geneesmiddelen, analoog aan humane geneesmiddelen? Zo ja, op welke wijze en binnen welke termijn gaat u dit uitvoeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Verdienen aan eieren zit er voorlopig niet in’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Verdienen aan eieren zit er voorlopig niet in»?1
Ja.
Wat vindt van de situatie dat pluimveehouders in ernstige financiële nood verkeren als gevolg van de hoge investeringen die zij moesten doen door het legbatterijverbod?
Op dit moment is er in de Europese Unie een overaanbod aan eieren met lage eierprijzen en tegelijkertijd hoge voerprijzen. Er is sprake van een tijdelijke verstoring van de markt die de komende periode geleidelijk tot een nieuw evenwicht in vraag en aanbod zal leiden. De situatie lijkt zich langzaam te verbeteren. De financiële situatie is voor de bedrijven zeer verschillend als gevolg van individuele ondernemersbeslissingen en het moment van investeren. Met name voor bedrijven, die recent hebben geïnvesteerd in wettelijk toegestane stalsystemen en niet hebben kunnen profiteren van de hoge eierprijzen in 2012, kan dit eerder tot financiële problemen leiden. Het is de verantwoordelijkheid van het pluimveebedrijfsleven om met de banken afspraken te maken om deze periode te kunnen overbruggen.
Klopt het dat het Noorden van Europa zich netjes houdt aan verbod, maar Zuid- en Oost-Europese landen als Italië, Spanje en Polen het niet zo nauw nemen met de regels, en dat er nog steeds in grote getale legbatterijeieren uit de Oekraïne, VS, India en Zuid-Amerika worden geïmporteerd? Zo ja, deelt u de opvatting dat er sprake is van een oneerlijke concurrentiepositie voor de Nederlandse pluimveehouders? Bent u bereid in de Landbouwraad in september te pleiten voor handhaving van het verbod in Zuid- en Oost-Europese landen, en in WTO-verband te pleiten voor het erkennen van dierenwelzijn als «non-trade-concern», zodat Europa welzijnseisen kan stellen aan de import van producten uit derde landen?
Ten aanzien van het legbatterijverbod heeft de Europese Commissie in april 2013 geconstateerd dat Italië en Griekenland nog niet voldeden en heeft de Commissie een zaak tegen deze lidstaten bij het Europese Hof van Justitie aanhangig gemaakt. Italië heeft de verwachting uitgesproken dat ze per eind juni jl. zou voldoen. Nadere informatie over de stand van zaken in beide lidstaten wordt in september verwacht. Een pleidooi in de Landbouwraad van september voor handhaving van het verbod in Zuid- en Oost-Europese landen vind ik gelet op bovenstaande niet opportuun.
Uit Zuid-Amerika, de Verenigde Staten, India en in zeer beperkte mate Oekraïne worden eiproducten in de Europese Unie geïmporteerd, die grotendeels afkomstig zullen zijn van eieren uit legbatterijen. Het gaat hierbij om beperkte hoeveelheden als gevolg van hoge invoerheffingen. Op jaarbasis betreft het een totale EU-invoer van circa 30.000 ton op een totale EU-productie van ruim 6 miljoen ton eieren (deze invoer is 0.5% van de EU-productie). Ter illustratie zij verder vermeld dat in de eerste helft van 2013 vanuit de Europese Unie 99.000 ton ei-producten zijn geëxporteerd en 11.700 ton ei-producten geïmporteerd. De afgelopen decennia exporteerde de EU vijf tot tienmaal zoveel eieren en eiproducten dan er werden ingevoerd.2
Het feit dat legpluimveehouders in exporterende derde landen nog gebruik mogen maken van legbatterijen leidt tot een punt van ongelijkheid, ook voor de concurrentiepositie. Zoals eerder aangegeven is de inzet van het kabinet bij de Europese Unie en de WTO erop gericht om dierenwelzijn erkend te krijgen als zogenoemd «non trade concern» teneinde een level playing field te bevorderen. Dit zou dan de mogelijkheid bieden om aanvullende eisen te stellen aan producten uit derde landen op grond van dierenwelzijn. Het is van belang hier wel realistisch over te zijn. Deze wens vergt een aanpassing van het WTO-verdrag, hetgeen waarschijnlijk niet zal lukken in de lopende Doha-ronde.
Deelt u de opvatting dat het nu niet het moment is om het Ingrepenbesluit versneld in te voeren, aangezien pluimveehouders amper het hoofd boven water kunnen houden, het verbod op de legbatterijeieren door Zuid- en Oost-Europese landen niet wordt gehandhaafd en het op korte termijn niet haalbaar is om het Ingrepenbesluit op Europees niveau in te voeren, waardoor op alle fronten sprake is van een ongelijk speelveld voor de Nederlandse pluimveehouder? Zo nee, welke andere bovenwettelijke regels ten aanzien van Europese regels kunt u dan schrappen, zodat er een meer gelijk speelveld ontstaat voor de pluimveehouders in Nederland? Indien u dit niet mogelijk acht, welke acties gaat u dan ondernemen om te zorgen dat Nederland zijn positie kan vasthouden als tweede voedselexporteur in de wereld, waarin de Nederlandse pluimveesector een belangrijke rol heeft?
Ik deel deze opvatting niet. De huidige economische problemen van de legpluimveehouders zijn met name een gevolg van een tijdelijke marktverstoring, terwijl het verbod op ingrepen eerst over enkele jaren van kracht wordt.
Mijn doel is om te komen tot een diervriendelijke en economisch verantwoorde pluimveehouderij met in beginsel zo min mogelijk of geen ingrepen. Zoals aangegeven in mijn brief van 9 juni jl. (Tweede Kamer 31 389, nr. 129) vraagt de motie Ouwehand/van Dekken (Tweede Kamer 21 501-32, nr. 630) om de vrijstelling van het verbod op ingrepen in de pluimveesector tot 2021 te herroepen en het verbod op 1 januari 2015 onherroepelijk van kracht te laten worden. Na een zorgvuldige afweging is mijn voorstel om het verbod op de snavelbehandeling (de belangrijkste ingreep voor de legsector) per 1 september 2018 in te laten gaan, 3 jaar eerder dan beoogd. Hierover heb ik overleg gevoerd met de Stuur-groep ingrepen bij pluimvee, waarin de pluimveesector en de Dierenbescherming zijn vertegenwoordigd. Ik heb er alle vertrouwen in dat de Nederlandse pluimvee-houders hun bedrijfsvoering de komende jaren zullen weten aan te passen aan een houderij zonder ingrepen waarbij de economische gevolgen zo beperkt mogelijk blijven. Voorloperbedrijven laten op dit moment al zien dat dit kan.
Zoals aangegeven in mijn brief van 12 augustus jl. 2013 (verslag van SO-ingrepen bij pluimvee, Tweede Kamer 31 389, nr. 132) zal ik pleiten voor een Europees verbod op ingrepen bij pluimvee. In dat kader zal ik steun zoeken bij andere lidstaten. Er worden in steeds meer Europese lidstaten eisen gesteld ten aanzien van ingrepen. Ik verwacht eventuele voorstellen van de Europese Commissie in het nieuwe algemeen EU wetgevingskader inzake dierenwelzijn op zijn vroegst in 2014. Mogelijk zal het een aantal jaren duren om een Europees verbod op ingrepen bij pluimvee te kunnen implementeren.
Een bovenwettelijke regel ten aanzien van de Europese wetgeving betreffende de legsector is het verbod op de verrijkte kooien. Deze regel is destijds ingesteld ter uitvoering van motie Ouwehand c.s. (Tweede Kamer 31 700 XIV, nr. 106).
De investeringen in alternatieve toegestane huisvestingssystemen zijn reeds uitgevoerd. Deze regel zal ik handhaven.
Het stopzetten diervriendelijke aanpak zwerfkattenprobleem terwijl jacht op katten blijft toegestaan |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Is het waar dat u een stand-still beleid heeft ingesteld voor het afgeven van ontheffingen voor het terugplaatsen van verwilderde zwerfkatten? Zo ja, kunt u uiteenzetten waarom u deze beslissing heeft genomen en welke onderzoeken u heeft betrokken bij dit besluit? Zo nee, hoe is dan het vigerende beleid met betrekking tot deze ontheffingen?
Aan 4 organisaties is ontheffing verleend voor het uitzetten van verwilderde katten, op basis van de TNR-methode (TNR = Trap-Neuter-Return). De afgelopen jaren zijn verschillende onderzoeken gedaan naar de effectiviteit van de TNR-methode. Dit is aanleiding om, in overleg met de huidige ontheffinghouders, het huidige beleid te bezien op effectiviteit en, indien nodig, te herzien. In afwachting van de uitkomsten hiervan worden geen nieuwe ontheffingen verstrekt. Ik wijs erop dat de huidige ontheffingen landsdekkend zijn.
Kunt u bevestigen dat er ontheffingen zijn aangevraagd voor het vangen, castreren en terugplaatsen van zwerfkatten door burgers en stichtingen, die al jarenlang proberen een diervriendelijke bijdrage te leveren aan de oplossing van het zwerfkattenprobleem aan de hand van deze Trap-Neuter-Return-methode (TNR-methode)?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe waardeert u het werk van de vrijwilligers, die veel tijd en moeite steken in het verzorgen van zwerfkatten, het opvangen, socialiseren en plaatsen van kittens en het voorkomen van uitbreiding van de zwerfkattenpopulaties, meestal zonder enige (financiële) steun van de (plaatselijke) overheid? Kunt u uitleggen waarom u deze stichtingen geen ontheffing zou willen verlenen voor het werk dat zij al jaren belangeloos doen?
In zijn algemeenheid heb ik bijzondere waardering voor mensen die zich inzetten voor het verzorgen van dieren, waaronder zwerfkatten. Zie verder antwoord op vraag 1.
Kunt u bevestigen dat provincies aanwijzingen afgeven aan jagers voor het afschieten van verwilderde zwerfkatten in het buitengebied?
Ja, in mijn brief van 22 januari 2013 (Kamerstuk, 28 286, nr. 613) heb ik daarvan reeds mededeling gedaan.
Deelt u de mening dat het buitengewoon wrang zou zijn als stichtingen, die zich inzetten voor een diervriendelijke aanpak van het zwerfkattenprobleem, geen ontheffing krijgen voor hun werk, terwijl er voor het simpelweg afschieten van zwerfkatten wel toestemming wordt verleend? Zo nee, hoe ziet u het dan?
Er zijn thans ontheffingen verleend waarmee landsdekkend het zwerfkattenprobleem via de TNR-methode kan worden aan gepakt. Het verlenen van toestemming voor afschieten van zwerfkatten is een verantwoordelijkheid van de provincies.
Kunt u uiteenzetten hoeveel zwerfkatten er naar schatting leven in Nederland en hoeveel zwerfkatten door dierenbeschermingsorganisaties en -stichtingen jaarlijks volgens de TNR-methode worden teruggeplaatst en hoeveel katten er jaarlijks door jagers worden afgeschoten? Zo nee, waarom heeft u dergelijke gegevens niet?
Zoals in mijn brief van 22 januari 2013 aangegeven, is niet bekend hoeveel zwerfkatten in Nederland leven. De Dierenbescherming vangt jaarlijks ca. 35.000 zwerfkatten op in asielen. Daarnaast vangt de Dierenbescherming jaarlijks ca. 6.000 zwerfkatten, die na behandeling volgens de TNR-methode worden teruggeplaatst op de vangplek. Voor gegevens over afschot van zwerfkatten verwijs ik u naar de provincies.
Acht u het denkbaar dat u bij de in de Kamer gevoerde discussie over het invoeren van een Identificatie- en Registratieplicht (I&R-plicht) voor katten onvoldoende zicht had op de relatie met en de precieze omvang van het zwerfkattenprobleem? Bent u bereid te erkennen dat een I&R-plicht voor katten voor een belangrijk deel het ontstaan van zwerfkattenpopulaties kan voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid uw standpunt over I&R bij katten te herzien en de motie van de leden Ouwehand en Van Dekken (Kamerstuk 31 389, nr. 108), die vraagt om invoering van een Identificatie- en Registratieplicht voor katten, over te nemen?
In mijn brief aan de Tweede Kamer van 22 januari jl. heb ik aangegeven dat de verwachte bijdrage van een verplichte I&R kat aan het structureel terugdringen van het aantal zwerfkatten gering zal zijn. Daarnaast brengt een I&R kat grote administratieve lasten met zich mee. Voor een nadere motivatie verwijs ik u naar deze brief.
Deelt u de mening dat de TNR-methode in de tussentijd kan bijdragen aan het kleiner worden van populaties zwerfkatten? Zo nee, kunt u dat wetenschappelijk onderbouwen?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 1 wordt het beleid bezien op de effectiviteit. Ik wacht de uitkomsten hiervan af.
Bent u bereid de organisaties en stichtingen, die de TNR- methode hanteren, (tijdelijke) ontheffingen te verlenen, zodat zij hun belangrijke (vrijwilligers)werk kunnen voortzetten, in elk geval totdat u eventueel nieuw beleid heeft ontwikkeld voor een diervriendelijke aanpak van het zwerfkattenprobleem?
In overleg met de huidige ontheffinghouders zal het toekomstige beleid worden vormgegeven. Er is geen noodzaak om tijdelijke ontheffingen te verstrekken, omdat de huidige ontheffinghouders reeds landsdekkend werken.
Bent u bereid provincies op te roepen te stoppen met het afgeven van aanwijzingen voor het afschieten van zwerfkatten en bestaande aanwijzingen in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Het al dan niet afschieten van zwerfkatten is een verantwoordelijkheid van de provincies. Daar wil ik mij niet in mengen.
Het dumpen van hondjes |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat er in Voorburg zes pups bijna verdronken zijn, doordat een man een mand met pups boven het water omkieperde en daarna wegliep?1
Ja.
Deelt u de mening dat het hier gaat om het dumpen van pups en dat het slecht had kunnen aflopen met de pups, zoals in Terschuur gebeurd is?2 Zo neen, hoe ziet u het dan?
Aangezien het Openbaar Ministerie nog in afwachting is van het proces-verbaal en de zaken beoordeeld dienen te worden, kan ik op dit moment geen verdere mededelingen doen.
Wat vindt u ervan dat de man de pups heeft terug gekregen, nadat hij verklaarde de pups niet te willen laten verdrinken maar te laten zwemmen, terwijl een getuige hem bewust heeft zien weglopen na het dumpen van de pups in het water?
Zie antwoord vraag 2.
Kent u ook het geval waarbij een nog zogende moederhond is achtergelaten bij een supermarkt en de eigenaar van deze hond de pups mocht houden?3
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat wanneer een persoon bewust dieren dumpt, diegene deze of andere dieren niet meer zou mogen houden? Zo ja, wat gaat u doen om situaties als bovenstaande te voorkomen? Zo neen, waarom niet?
Ten algemene, wordt het zich ontdoen van een dier (dumpen) in het concept-Besluit houders van dieren expliciet aangemerkt als dierenmishandeling. Ik beoog hiermee het aantonen van overtreding van het verbod op dierenmishandeling te vereenvoudigen. Indien de rechter van oordeel is dat sprake is geweest van dierenmishandeling dan kan een houdverbod van maximaal 10 jaar als voorwaarde bij een voorwaardelijke straf worden opgelegd. Het is aan de rechter om de straf te bepalen.
Het bericht dat boeren in 2012 nog steeds veel antibiotica gebruikten |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Boeren zweren nog bij antibiotica»?1
Ja. Het bericht is mede gebaseerd op het rapport over het gebruik van antibiotica bij landbouwhuisdieren dat de Stichting Diergeneesmiddelenautoriteit (SDa) op 8 juli 2013 heeft uitgebracht. De minister van VWS en ik hebben dit rapport op 29 augustus jl. met onze reactie aan uw Kamer gezonden.
Hoe beoordeelt u het feit dat het aantal boeren, dat op grote schaal antibiotica gebruikt, vorig jaar nauwelijks is gedaald vergeleken met 2011 en hoe waardeert u deze gegevens in relatie tot de ambitie om in 2015 70% minder antibiotica te gebruiken ten opzichte van 2009?
Uit de analyse van de SDa blijkt dat het gebruik van antibiotica op vleeskalver-, varkens-, en vleeskuikenbedrijven in 2012 ten opzichte van 2011 met circa 15% is afgenomen. De gerealiseerde afname in 2012 strookt met de ambitie om in 2015 70% minder antibiotica te gebruiken dan in 2009. De signalering van de SDa dat de totale spreiding in het gebruik tussen bedrijven in de varkens- en kalversector nog vergelijkbaar is met die in 2011 is daarmee niet in tegenspraak. Het betekent wel dat het aandeel van de bedrijven die structureel veel antibiotica gebruiken in die sectoren min of meer stabiel is gebleven. Ik ben het met de SDa eens dat sectoren zich met name moeten inzetten om het gebruik in deze categorie van veelgebruikers terug te dringen. Het is primair aan de sectoren en dierenartsen om daaraan te werken. De sectoren hebben begin 2013 verbetertrajecten voor structurele veelgebruikers opgesteld. Deze zijn vastgelegd in de private kwaliteitssystemen van de sectoren. Veelgebruikende veehouders moeten een aanvullend bedrijfsgezondheidsplan opstellen om het gebruik in ieder geval te reduceren tot onder de actiewaarde. Deze aanpak moet bijdragen aan een daling van het aandeel structurele veelgebruikers en verdere daling van het totale gebruik.
De NVWA krijgt de gegevens van de structurele veelgebruikers van de sectoren en zal deze gebruiken in het kader van het risicogebaseerde toezicht.
Wat is volgens u de reden dat na de eerste forse en succesvolle inspanningen voor 50% reductie van het antibioticagebruik het verder terugbrengen van het antibioticagebruik moeizamer verloopt?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt bij de registratie van het antibioticagebruik ook gekeken naar de toepassing en de periode dat een middel werkzaam is? Anders gezegd: is de doelstelling alleen kwantitatief of ook kwalitatief?
Op basis van de geregistreerde gegevens wordt voor elke veehouderijbedrijf het aantal dierdagdoseringen per dierjaar berekend. Bij deze berekening wordt rekening gehouden met de periode dat een middel werkzaam is. Een middel dat langer werkzaam is, leidt tot een langere blootstelling en daarmee tot meer dierdagdoseringen.
Bij de registratie en de analyse daarvan wordt ook naar kwalitatieve aspecten gekeken, zoals de wijze van toediening en het gebruik van eerste-, tweede- en derdekeusmiddelen per bedrijfstype.
Hoe beoordeelt u het aanhoudende gebruik van fluorochinolonen bij vleeskuikens en vleeskalveren?
Uit de SDa rapportage blijkt dat het gebruik van fluoroquinolonen in 2012 bij vleeskuikens, blankvleeskalveren, rosé startkalveren en rosé afmestkalveren gedaald is. Niettemin dient het gebruik van deze middelen verder beperkt te worden. Fluoroquinolonen zijn in de medio 2012 aangepaste formularia aangemerkt als derdekeusmiddelen. Dit betekent dat deze middelen alleen mogen worden ingezet als op basis van bacteriologisch onderzoek en een gevoeligheidsbepaling is aangetoond dat er geen alternatieven zijn. Sinds januari 2013 is deze gevoeligheidsbepaling wettelijk verplicht.
Wanneer bent u van plan de Kamer te berichten over uw gesprekken met de kalversector over het verder terugdringen van het antibioticagebruik conform uw toezegging in het plenaire debat over het Verslag van het algemeen overleg Dierziekten en antibioticagebruik veehouderij d.d. 11 april 2013?
In het kader van de uitwerking van de UDD-maatregel heb ik met de kalversector en andere sectoren afgesproken dat ze concrete en effectieve preventieve maatregelen nemen om de diergezondheid te verbeteren, waardoor minder inzet van antibiotica nodig is. Ik heb u hierover bij brief van 4 juli 2013 geïnformeerd. De kalversector zal een pakket van structurele maatregelen uitvoeren om de gezondheid en weerstand van de kalveren bij aankomst op het kalverbedrijf te verbeteren. Deze maatregelen zullen worden vastgelegd in private kwaliteitssystemen. Daarnaast zal de kalversector in overleg met de melkveesector een plan van aanpak opstellen om ervoor te zorgen dat de kalveren in goede conditie op het kalverbedrijf aankomen. Dit plan moet gereed zijn op 1 januari 2014.
Welke maatregelen bent u van plan te nemen om te zorgen dat het aantal en het percentage veelgebruikers (gebruikers op het actieniveau) het komende jaar substantieel zal dalen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de discrepantie tussen hoeveelheden verkochte en gebruikte antibiotica voor dieren en in hoeverre is deze discrepantie volgens u te verklaren door het illegale gebruik van antibiotica?
De SDa constateert dat in er in 2012 meer antibiotica in de veehouderij zijn gebruikt dan er op basis van de cijfers van de FIDIN (Fabrikanten en Importeurs van Diergeneesmiddelen in Nederland) zijn verkocht. De SDa zal nader onderzoek uitvoeren naar de reden hiervan. Zijn noemt onder andere het interen op eerder opgebouwde voorraden door dierenartspraktijken als een mogelijke oorzaak.
Kunt u aangeven welke typen antibiotica het meest worden aangetroffen bij controles op illegaal gebruik?
Op basis van de opsporings- en toezichtbevindingen in de afgelopen twee jaar kan niet worden geconstateerd dat er één of enkele typen antibiotica zijn die opvallend vaker worden aangetroffen dan andere.
Is er een verband tussen de daling van het antibioticagebruik in de pluimveesector en het gebruik van illegaal verkregen en niet geregistreerde antibiotica, zoals in het artikel gesuggereerd wordt?
Ik heb geen indicatie dat er een verband is tussen daling van het antibioticumgebruik in de pluimveesector en eventueel illegaal gebruik van antibiotica. Mogelijke illegale praktijken onttrekken zich per definitie aan het zicht. Zie ook mijn antwoord op vragen van het lid Thieme over illegaal gebruik van antibiotica in de veehouderij (AH TK 2012–2013, 1273).
Kunt u aangeven wat de totale omvang van het illegale gebruik van antibiotica in de pluimveesector is?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat illegaal gebruik van antibiotica negatief uitwerkt op het imago van de sector als geheel? Welke maatregelen treft u om het illegale gebruik terug te dringen?
Ja. In de brief van 5 april 2013 (TK 29 683, nr. 156) is aangegeven hoe het kabinet mogelijk illegale handel aanpakt. De Inlichtingen- en Opsporingsdienst van de NVWA is voortdurend gericht op het opsporen van illegale antibioticahandel. Sinds 2011 wordt per jaar 1 miljoen euro extra besteed aan opsporing en toezicht op het gebruik van antibiotica in de veehouderij. Een effectievere aanpak van illegale handel is mogelijk geworden doordat het bezit van grondstoffen voor diergeneesmiddelen (inclusief antibiotica) vanaf januari 2013 niet meer is toegestaan zonder vergunning. Importeurs, fabrikanten en distributeurs van werkzame stoffen moeten zijn opgenomen in het Register grondstoffen van diergeneesmiddelen. Veehouders mogen geen grondstoffen voorhanden hebben. Wanneer nu grondstoffen worden aangetroffen, wordt getoetst of men in het register voorkomt. Daarbij is complexe strafrechtelijke bewijsvoering die moet aantonen dat er sprake is van bezit van een grondstof die daadwerkelijk wordt gebruikt als diergeneesmiddel niet meer nodig.
Mishandeling van pony’s |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat er filmpjes op het internet staan waarin vrouwen veel te kleine pony’s berijden en mishandelen?1 Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Kunt u bevestigen dat de vrouwen, die de pony’s berijden, en de organisaties die betrokken zijn bij het produceren of aanbieden van deze filmpjes Nederlands zijn en dat deze filmpjes waarschijnlijk van een Nederlands productiehuis komen? Zo nee, waarom niet?
Er loopt momenteel een strafrechtelijk onderzoek. In verband met het opsporingsbelang kunnen over het strafrechtelijk onderzoek geen mededelingen worden gedaan.
Deelt u de mening dat het dierenleed dat in de filmpjes te zien is onacceptabel is en de makers van deze filmpjes de wet overtreden? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid het toezicht op dierenmishandeling te verscherpen en in te grijpen, zodat de betrokkenen bij deze en soortgelijke filmpjes opgepakt worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
De inzet op de handhaving van het verbod op mishandeling en verwaarlozing is substantieel verhoogd met de komst van het meldnummer 144 en de taakaccenthouders bij de politie. De politie, de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming en de NVWA werken intensief samen op dit terrein, hetgeen heeft geresulteerd in een stijging van het aantal zaken dat wordt opgepakt. De politie doet voorts reeds onderzoek naar deze zaak. Ik zie dan ook geen aanleiding hierin een verdere verscherping aan te brengen.
De stand van zaken met betrekking tot de vaccinatie van geiten tegen Q-koorts |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Wat is de voortgang met betrekking tot de verplichting voor geitenhouders om uiterlijk 1 augustus 2013 alle geiten te vaccineren tegen Q-koorts?
Volgens het registratiesysteem heeft 24% van de houders hun dieren gevaccineerd (peildatum 1 juli). Dit is een maand voor de einddatum (1 augustus) van de vaccinatiecampagne voor professionele houders van melkgeiten en melkschapen. In 2.012 had 20% van alle melkproducerende geiten- en schapenbedrijven op dit moment de Q-koorts vaccinatie geregistreerd.
Op 1 augustus 2012 was dat 82%.
Veehouders moeten de vaccinatie registreren in het I&R-systeem. Mogelijk is een deel van de achterstand te verklaren doordat houders nog geen vaccinatiemelding in I&R hebben gedaan. Daarnaast houden veel houders vast aan een vaccinatie-interval van 12 maanden. Ook vorig jaar zijn veel dieren gevaccineerd in de maand juli.
Op 1 juli heeft de NVWA aan de professionele houders van melkschapen en -geiten die op de verzenddatum nog geen vaccinatiemelding hadden gedaan een herinneringsbrief vaccinatieplicht Q-koorts verstuurd. De Nederlandse GeitenZuivel Organisatie en LTO hebben deze houders per brief ook opgeroepen tijdig aan de vaccinatieplicht Q-koorts te voldoen.
Ik vind het vanuit het oogpunt van volksgezondheid van het grootste belang dat veehouders tijdig en correct voldoen aan de vaccinatieplicht, en verwacht van hen dat zij op dit punt hun verantwoordelijkheid zullen nemen.
Deelt u de mening dat het niet meer acceptabel is als geitenhouders hun veestapel niet uiterlijk 1 augustus 2013 hebben ingeënt tegen Q-koorts?
Voor de volksgezondheid is het van het grootste belang dat dieren gevaccineerd zijn voordat ze gedekt worden. Ik vind het dan ook essentieel dat de veehouders door tijdige en correcte naleving van de vaccinatieplicht uitstralen dat zij zich (mede)verantwoordelijk voelen voor de gezondheid van de omwonenden. Daarom wordt vanaf 1 augustus 2013 door de NVWA strenger opgetreden bij overtredingen van de verplichte Q-koorts maatregelen. Vanaf 1 augustus 2013 zal de NVWA de houder een last onder bestuursdwang opleggen die is gericht op herstel van de overtreding, namelijk het alsnog vaccineren van de dieren. De houder zal eerst nog in de gelegenheid worden gesteld om alsnog aan zijn verplichting te voldoen. Hiervoor zal een termijn van 1 week worden aangehouden. Indien na deze periode de overtreding niet is hersteld, zal de NVWA de vaccinatie uitvoeren. De kosten die hiermee gepaard gaan zijn voor rekening van de houder van de dieren. Daarnaast zal tegen die houders die hun dieren niet vóór 1 augustus hebben gevaccineerd door de NVWA proces-verbaal worden opgemaakt.
Niet tijdig en volledig vaccineren heeft tot gevolg dat professionele houders van melkgeiten en melkschapen geen dieren mogen laten dekken en aanvoeren op hun bedrijf. Bij de aanvoer van niet-gevaccineerde dieren en inseminatie of dekking van niet-gevaccineerde dieren zal de NVWA per 1 augustus ook een proces-verbaal opmaken.
Welke maatregelen bent u van plan te nemen tegen geitenhouders die op 1 augustus 2013 hun veestapel niet hebben ingeënt tegen Q-koorts?
Zie antwoord vraag 2.