De risico’s voor de volksgezondheid die de groei van de melkveestapel met zich mee brengt en heeft gebracht |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraken van Ynte Hein Schukken, directeur Diergezondheid van de Gezondheidsdienst voor Dieren (GD) dat «grotere melkveebedrijven meer kans op infectieziekten hebben en de infectie sneller om zich heen grijpt dan bij bedrijven met kleinere omvang?1 Hoe beoordeelt u deze uitspraak, en welke consequenties verbindt u hieraan?
Ja. De boodschap van deze presentatie was dat grotere bedrijven meer moeite moeten doen voor het bestrijden van infectieziekten en dat dit meer tijd kost, doordat er meer dieren aanwezig zijn die de ziekte kunnen oplopen. Veehouders dienen hier rekening mee te houden als ze kiezen voor groei van hun bedrijf.
Kunt u bevestigen dat de grootte van melkveebedrijven de laatste jaren fors is toegenomen, en dat de verwachting is dat deze in 2020 zelfs gestegen is van 78 koeien per bedrijf in 2013 naar 111 in 2020?2 Zo nee, waarom niet? Waar baseert u dat op?
In de periode van 2000 tot 2010 is de gemiddelde bedrijfsgrootte met 2,36 melkkoe per jaar toegenomen van 51,04 naar 74,68 melkkoe per bedrijf. In de periode van 2010 tot 2015 is de gemiddelde bedrijfsgrootte met 2,82 melkkoe per jaar toegenomen van 74,68 naar 88,79 melkkoe per bedrijf. Zie hiervoor http://www.agrimatie.nl/SectorResultaat.aspx?subpubID=2232§orID=2245&themaID=2286. Het is, mede gegeven de aangekondigde introductie van fosfaatrechten voor de melkveehouderij, onwaarschijnlijk dat het aantal koeien per bedrijf in 2020 zal zijn gestegen naar 111 koeien per bedrijf.
Deelt u de mening van de directeur van de GD dat er door de omvang van grote melkveebedrijven er een grotere kans is dat er een drager van een bepaalde ziekte op het bedrijf rondloopt, en dat de grotere hoeveelheid contactmomenten ook een risico is voor het overdragen van infectieziekten, zoals salmonella, Para TBC en BVD? Zo nee, waarom niet?
De risico’s van verspreiding van dierziekten is afhankelijk van veel meer factoren dan bedrijfsgrootte alleen. Of een ziekte op een bedrijf aanwezig blijft zoals met bijvoorbeeld BVD zal mede afhankelijk zijn van de bedrijfsgrootte, maar vooral van andere factoren. Het huisvestingssysteem, het niveau van biosecurity en het management spelen een belangrijkere rol. Zoals aangegeven kan bestrijding meer tijd en aandacht vragen van de veehouder. Een eenduidige relatie tussen bedrijfsgrootte en het voorkomen van bepaalde dierziekten is er niet. Wel dient een veehouder rekening te houden met de diergezondheidsstatus bij de groei van het bedrijf.
Erkent u dat de terugkeer van de bacterie Streptococcus Agalactiae ernstige volksgezondheidsrisico’s met zich mee kan brengen voor met name zwangere vrouwen, en levensbedreigend kan zijn voor pasgeboren baby’s? Bent u bereid in kaart te brengen op hoeveel bedrijven deze bacterie aanwezig is? Bent u bereid bekend te maken welke bedrijven besmet zijn met deze bacterie? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid de Kamer daarover voor de zomer te informeren? Bent u bereid op basis van het voorzorgsbeginsel omwonenden van melkveebedrijven te informeren over de risico’s die deze bacterie met zich meebrengt? Zo nee, waarom niet?
In de periode van 1987 tot 2011 is het vóórkomen van infecties met Streptococcus agalactiae onder pasgeborenen toegenomen, van 0.20 naar 0.32 per 1000 geboortes. De oorzaak hiervan is niet bekend. De belangrijkste bron van infectie van de pasgeboren baby is overdracht van de bacterie door de moeder, die deze zonder daar ziekteverschijnselen van te ondervinden bij zich kan dragen. Er wordt geschat dat ongeveer 25% van volwassenen (mannen en vrouwen) een zogenaamd symptoomloze drager van deze bacterie is. Onderzoek van humane S. agalactiae-infecties bij pasgeborenen laten geen verband zien met de aanwezigheid van de S. agalactiae bacterie op melkveebedrijven in dezelfde regio. Er bestaan verschillende varianten van de bacterie S. agalactiae, waarvan sommige alleen bij koeien en andere vooral bij mensen voorkomen. Er bestaan distincte verschillen tussen de humane variant en de variant die voorkomt bij koeien. Zoals aangegeven zijn er geen aanwijzingen dat het wonen nabij een melkveebedrijf een risico is voor een besmetting met S. agalactiae. Daarmee wordt S. agalactiae-infectie bij de mens niet als een zoönose beschouwd. Om uit voorzorgsbeginsel omwonenden van melkveebedrijven te informeren over de risico’s is daarom niet aan de orde.
Is binnen het onderzoek dat momenteel wordt uitgevoerd naar de relatie tussen megastallen en volksgezondheid aandacht voor de risico’s van infectieziekten op melkveebedrijven? Zo nee, waarom niet? Wanneer kan de Kamer de resultaten van dit onderzoek verwachten?
In het onderzoek Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (VGO) wordt het verband tussen pluimvee-, varken-, runder-, nertsen- en geitenhouderijen en volksgezondheid onderzocht. Hieronder bevinden zich ook melkveebedrijven. De Kamer ontvangt naar verwachting voor de zomer de resultaten. S. agalactiae is echter niet meegenomen in dit onderzoek, omdat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat S. agalactiae een zoönotisch risico is.
Bent u bereid op basis van de volksgezondheidsrisico’s harde grenzen te stellen aan het aantal melkkoeien op een bedrijf? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze, en welke termijn?
Nee. Voor toepassing van het voorzorgbeginsel gelden algemene uitgangspunten, zoals wetenschappelijke aanwijzingen voor risico’s. Deze zijn bij ons op dit moment niet bekend. Een mogelijk verband tussen veehouderijen en volksgezondheid neem ik echter zeer serieus. Om dit beter in kaart te brengen heb ik daarom samen met de Staatssecretaris van Economische Zaken opdracht gegeven voor het VGO-onderzoek. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 zal de Kamer de resultaten van dit onderzoek voor de zomer ontvangen.
De toenemende sterfte van biggen |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het rapport van Varkens in Nood waaruit blijkt dat er de laatste jaren steeds meer biggen sterven in de eerste weken van hun leven?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusies van de onderzoekers over de oorzaken van de toenemende biggensterfte zoals: biggen uit grote tomen hebben een lager geboortegewicht en zijn minder vitaal, biggen uit grote tomen zijn gevoeliger voor onderkoeling, bij grote worpen is het risico groter dat de bevalling langer duurt en de big in het geboortekanaal sterft, het werpen van grote tomen is een aanslag op het lichaam en de gezondheid van de zeug waardoor bevallingen langer kunnen duren, een zeug heeft te weinig tepels om alle biggen te voeden?
Ik verwijs hiervoor naar de standvanzakenbrief dierenwelzijn die op 22 april jl. aan uw Kamer is gestuurd.
Kunt u aangeven hoe vaak het voorkomt dat zwakke biggen gedood worden door ze met een ferme klap tegen de muur of hek te slaan zoals blijkt uit de beelden van Varkens in Nood? Bent u bereid om hier nader onderzoek naar te laten uitvoeren? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid de varkensboeren erop te wijzen dat deze praktijken onwettig en ontoelaatbaar zijn? Zo nee, waarom niet?
Over het voorkomen van het doden van dieren op het primaire bedrijf door niet-dierenartsen zijn geen cijfers bekend. Dàt dit voorkomt is bekend. Ik verwijs u verder naar het antwoord op vraag 5 van het lid Van Gerven (SP), dat op 22 april jl. aan uw Kamer is gestuurd (kenmerk 2016Z07024).
Bent u bereid om maatregelen te treffen om de hoge biggensterfte tegen te gaan nu blijkt dat het plan van aanpak van de Stuurgroep Bigvitaliteit om de biggensterfte terug te dringen mislukt is? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs hiervoor naar de standvanzakenbrief dierenwelzijn die op 22 april jl. aan uw Kamer is gestuurd.
Kunt u aangeven waarom de stuurgroep Bigvitaliteit vanaf 2013 geen resultaten van het plan van aanpak meer op de website Vitalevarkens.nl publiceerde? Bent u van mening dat dit te maken heeft met het feit dat de biggensterfte jaarlijks toenam? Kunt u aangeven waarom u niet heeft ingegrepen toen cijfers van Agrovision aantoonden dat vanaf 2010 de biggensterfte toenam? Zo nee, waarom niet?
De stuurgroep heeft jaarlijks de resultaten over de voortgang aangeboden aan het Ministerie van Economische Zaken. De laatste resultaten waren over 2014. In 2014 is er in de stuurgroep nadrukkelijk door mijn ministerie aangegeven dat de toename van de biggensterfte een belangrijk punt van aandacht is en dat de stuurgroep haar maatschappelijke verantwoordelijkheid moet nemen om de biggensterfte aan te pakken. De nog ontbrekende resultaten zijn recent aan de website toegevoegd.
Erkent u de conclusies van de onderzoekers dat op basis van de cijfers van Agrovision, er een correlatie is tussen het aantal biggen wat een zeug werpt en de biggensterfte? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 9 van het lid Van Gerven (SP), dat op 22 april jl. aan uw Kamer is gestuurd (kenmerk 2016Z07024).
Hoe beoordeelt u de toename van biggensterfte in Nederland in het licht van de conclusies van de European Food Safety Authority om een zeug niet meer dan 12 biggen te laten werpen vanwege de hoge kans op sterfte (EFSA, 2007)?2 Hoe beoordeelt u het streven van de varkensindustrie naar het werpen van 40 biggen per zeug per jaar in het licht van de conclusies van de EFSA?3
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om een einde te maken aan het fokken op meer biggen per zeug vanwege de gezondheidsproblemen voor zowel de big als de zeug? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs hiervoor naar de standvanzakenbrief dierenwelzijn die op 22 april jl. aan uw Kamer is gestuurd.
Het bericht dat zes miljoen varkens sterven nog voor de slacht |
|
Henk van Gerven |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het rapport van Stichting Varkens in Nood «Varkenshouderij anno 2016; Zes miljoen varkens sterven nog voor de slacht» waarover de NOS bericht?1
Ja.
Wat is uw reactie op het rapport?
Ik verwijs uw Kamer naar de standvanzakenbrief over dierenwelzijn die ik tegelijkertijd aan uw Kamer heb gestuurd.
Is het Wageningse rapport naar alternatieve methoden om zieke en gewonde dieren op de boerderij te kunnen doden bekend op het ministerie?2 Zo ja, sinds wanneer is het rapport bekend en waarom is het niet naar de Kamer gestuurd? Bent u bereid het rapport alsnog naar de Kamer te sturen?
Ja, het bedoelde rapport van Wageningen UR is gebruikt door de expertgroep die gevraagd is advies uit te brengen over het euthanaseren op het primaire bedrijf door niet-dierenartsen. Zodra besluitvorming heeft plaatsgevonden zal ik dit besluit, vergezeld van het advies van de expertgroep en het rapport van Wageningen UR, aan uw Kamer zenden.
Waarom worden de sterftecijfers van Rendac niet meer gepubliceerd? Bent u bereid deze cijfers voortaan te publiceren en de ongepubliceerde cijfers van de afgelopen jaren alsnog bekend te maken? Zo nee, waarom niet en hoe gaat u dan de Kamer informeren?
Rendac is niet verplicht deze gegevens te publiceren. Via het I&R-systeem beschikt het Ministerie van Economische Zaken zelf over deze cijfers. Ik bezie momenteel de mogelijkheden om deze op te nemen in de dierrapportage die RVO.nl jaarlijks openbaar maakt op haar website.
Vindt u het doodslaan van biggen op de boerderij acceptabel? Zo nee, wat gaat u doen om dit tegen te gaan?
Uiteraard vind ik het doodslaan van biggen niet acceptabel.
In Verordening (EG) nr. 1099/2009 worden voorschriften gesteld ter bescherming van het dierenwelzijn bij het doden van dieren die gefokt of gehouden worden voor de productie van levensmiddelen, wol, huiden, pelzen of andere producten.
De voorschriften van de verordening hebben geen betrekking op het doden van dieren op het primaire bedrijf die niet (meer) bestemd zijn voor de productie van dierlijke producten.
De houder van de dieren dient bij het doden en de daarmee verband houdende activiteiten de dieren elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden te besparen op basis van de Wet dieren en het Besluit houders van dieren.
Door het ministerie is een advies aan een expertgroep gevraagd over welke dodingsmethoden verantwoord kunnen worden toegepast op het primaire bedrijf door niet-dierenartsen, en onder welke voorwaarden, indien de houder van het dier besluit tot het euthanaseren van het dier. Hierbij is onder andere gebruik gemaakt van een literatuurstudie en experimenteel onderzoek dat door Wageningen UR is uitgevoerd. Dit advies wordt momenteel bestudeerd en besproken met onder andere de betrokken sectororganisaties. Besluitvorming over het stellen van nadere regels hieromtrent dient nog plaats te vinden. De regels omtrent het doden van deze dieren kunnen bij ministeriële regeling gesteld worden zodra de grondslag hiervoor is opgenomen in Besluit houders van dieren.
Vindt u het grote aantal biggen dat sterft voor de slacht (18%) acceptabel? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Ik verwijs uw Kamer naar de standvanzakenbrief over dierenwelzijn die ik tegelijkertijd aan uw Kamer heb gestuurd.
Wat is er gebeurd met de Stuurgroep Bigvitaliteit?
Ik verwijs uw Kamer naar de standvanzakenbrief over dierenwelzijn die ik tegelijkertijd aan uw Kamer heb gestuurd.
Onderschrijft u dat biggen en varkens die ziek zijn of gewond zijn door een dierenarts geholpen moeten worden? Welke cijfers en rapporten zijn u bekend over de mate waarin dat al dan niet daadwerkelijk gebeurt?
Ja, dat onderschrijf ik. De varkenshouder is middels de Wet dieren, onder het Besluit houders van dieren, primair verantwoordelijk voor de verzorging van zijn dieren. Indien een dier ziek of gewond lijkt te zijn, dient het dier onmiddellijk op passende wijze verzorgd te worden. Als blijkt dat deze verzorging geen verbetering in de toestand van het dier brengt, dient de dierenarts te worden geraadpleegd. Ik ben niet bekend met cijfers en/of rapporten over de mate waarin dit al dan niet daadwerkelijk gebeurt.
Onderschrijft u dat fokken op grote aantallen (kleine) biggen per zeug bijdraagt aan het hoge sterftecijfer onder biggen?
De varkenshouderij heeft in 2009 beloofd dat ze de sterfte van biggen zou terugdringen. De vertegenwoordigers van de sector is gevraagd om een verklaring voor deze stijging en met hen is besproken hoe ze de beloofde daling alsnog gaan realiseren. In elk geval moet er een einde komen aan het steeds verder vergroten van het aantal biggetjes dat per keer geboren wordt. Uitgangspunt is dat biggen bij hun eigen moeder kunnen drinken.
Biggensterfte heeft niet alleen te maken met het aantal biggen dat een zeug werpt. Er zijn vele factoren die meespelen bij sterfte van biggen in de zoogperiode, zoals; het geboortegewicht, biestopname door biggen, voeding van zeug en biggen, huisvesting (o.a. stalklimaat en stalinrichting) en management. Biest is bijvoorbeeld belangrijk, omdat het de pasgeboren biggen van energie en van afweerstoffen tegen ziekten voorziet en onderkoeling voorkomt. Daarnaast is goede voeding van de zeug tijdens de dracht belangrijk voor de vitaliteit van de biggen voor een vlot geboorteproces, goede biestvoorziening na het werpen en de melkgift voor de zoogperiode erna. Ook heeft management van de veehouder rondom de geboorte en tijdens de zoogperiode invloed op de vitaliteit van de biggen en het voorkomen van sterfte.
Het percentage sterfte van biggen wordt beïnvloed door een samenspel van de verschillende factoren waarvan het aantal geboren biggen er één is. Het is de verantwoordelijkheid van de varkenshouder om op bedrijfsniveau hier goed mee om te gaan. Uitgangspunt zal hierbij moeten zijn dat een zeug zelfstandig vitale biggen ter wereld brengt en deze ook zelfstandig kan groot brengen tot aan het spenen. Om de bigvitaliteit te verbeteren en de biggensterfte te verminderen zal toegewerkt moeten worden naar het optimaliseren van alle factoren die hierop van invloed zijn.
Verder verwijs ik uw Kamer naar de standvanzakenbrief over dierenwelzijn die ik tegelijkertijd aan uw Kamer heb gestuurd.
In hoeverre is bij Rendac intern bekend of de opgehaalde kadavers van dieren door geweld, ziekte of verwonding zijn omgekomen? Welke mogelijkheden zijn er om Rendac te laten controleren of de kadavers door ziekte, geweld of verwonding zijn omgekomen?
De varkenshouder is volgens de Wet Dieren, Regeling dierlijke bijproducten, verplicht dode dieren te melden en de kadavers op te laten halen. Bij deze melding wordt niet aangegeven waarom dieren zijn dood gegaan.
Er zijn geen mogelijkheden om Rendac te laten controleren of de kadavers door ziekte, geweld of verwonding zijn omgekomen. Om daadwerkelijk de oorzaak van overlijden te achterhalen, is vaak pathologie (sectie en nader onderzoek) op deze kadavers vereist, waarbij ook niet altijd de doodsoorzaak kan worden vastgesteld. Los van de kosten van deze onderzoeken liggen de kadavers vaak een tijd in de koeling op een bedrijf, waardoor ontbinding van de kadavers plaatsvindt en daarmee de doodsoorzaak nog lastiger wordt om vast te stellen
Bent u bereid Rendac te laten bijhouden hoe vaak levende dieren in de kadaverton aangetroffen worden? Wat is de procedure indien levende dieren worden aangetroffen? Wordt bijvoorbeeld de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit of de betreffende boer ingeseind?
Tussen het Ministerie van Economische Zaken en het verwerkingsbedrijf Rendac B.V. zijn sinds 2009 afspraken gemaakt met betrekking tot het aantreffen van levende dieren bij het ophalen van kadavers bij veehouders. Deze afspraken behelzen het extra alert zijn van de Rendac B.V.-chauffeurs bij het ophalen van kadavers bij de veehouders en, indien een nog levend dier wordt aangetroffen, het onmiddellijk inlichten van de veehouder en de NVWA. De NVWA doet dan een vervolgonderzoek bij de veehouder. Het levende dier wordt door Rendac B.V. niet meegenomen.
Sinds 2009 is het aantal meldingen per jaar van voor destructie aangeboden levende dieren van Rendac B.V. gedaald van 35 naar 18 in 2015, hiervan betroffen 7 meldingen nog levende biggen aangetroffen in kadavertonnen.
Dit op een jaarlijks aantal meldingen van ca. 650.000 die Rendac B.V. ontvangt om kadavers op te halen. Veehouders die dit overkomt reageren over het algemeen geschokt en geven aan dat ze een beoordelingsfout hebben gemaakt en in de toekomst beter zullen opletten.
De getroffen maatregelen lijken hun uitwerking te hebben en uiteraard wordt gestreefd naar het voorkomen van het aanbieden van levende dieren ter destructie.
Een vergunning voor een nertsenhouderij in Bergeijk |
|
Fatma Koşer Kaya (D66) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de door de gemeente Bergeijk verleende vergunning tot wijzigen/uitbreiden van een nertsenhouderij?1
Ja. De verleende vergunning betreft een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998. Deze vergunningen worden afgegeven door de provincie.
Is het waar dat voorheen op deze locatie een legkippenbedrijf werd geëxploiteerd en het dus een nieuwe nertsenhouderij betreft?
Gemeente Bergeijk heeft een verzoek voor een omgevingsvergunning in behandeling voor een nertsenhouderij op deze locatie. Het betreft een perceel waar voorheen een legkippenbedrijf werd geëxploiteerd. Het betreft een voorgenomen verplaatsing van een bestaande pelsdierhouderij en geen nieuwe nertsenhouderij.
Hoe verhoudt het verlenen van deze vergunning voor het houden van 14.500 nertsen zich tot het per 2024 geldende totaalverbod op pelsdierhouderij?
De verleende vergunning betreft een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 voor de voorgenomen verplaatsing van een bestaande nertsenhouderij.
Sinds 15 januari 2013 is de Wet verbod pelsdierhouderij van kracht en mogen er in Nederland geen pelsdieren meer gehouden en gedood worden voor de productie van bont. Bestaande pelsdierhouders kunnen gebruik maken van de overgangstermijn tot 1 januari 2024. Verplaatsingen van bestaande pelsdierhouderijen zijn wel mogelijk binnen de Wet verbod pelsdierhouderij, mits het dieraantal niet toeneemt en de oude locatie wordt opgeheven. Indien er sprake is van een verplaatsing, dan kan het nodig zijn dat voor de nieuwe locatie een natuurbeschermingswetvergunning moet worden aangevraagd. Tevens kan het nodig zijn om een omgevingsvergunning aan te vragen bij de gemeente.
Het verlenen van omgevingsvergunningen is een aangelegenheid met een toetsing op milieu en bouwaspecten, welke los staat van de Wet verbod pelsdierhouderij, die op een ethische afweging is gebaseerd. Dergelijke vergunningen kunnen onafhankelijk van de Wet verbod pelsdierhouderij verleend worden. Zie voor de nadere uitleg ook de antwoorden op eerdere vragen van uw Kamer (Vergaderjaar 2012–2013, Aanhangsel 1333, d.d. 18 februari 2013). Ook de vergunningverlening op grond van de Natuurbeschermingswet staat los van de Wet verbod pelsdierhouderij.
Valt deze activiteit volgens u onder het verbod van de Wet verbod pelsdierhouderij of onder een van de daarin opgenomen uitzonderingen? Welke motivatie heeft u daarvoor?
Pelsdierhouders die voldoen aan de voorwaarden van de overgangstermijn mogen hun bedrijf verplaatsen. De verplaatsing dient binnen vier weken gemeld te worden bij mijn ministerie. Een uitbreiding in dieraantallen is daarbij niet mogelijk en de oude locatie moet opgeheven worden.
Wat vindt u ervan dat de vergunning zelf geen uitsluitsel geeft over of deze onder de reikwijdte van het verbod en/of het overgangsrecht van de Wet verbod pelsdierhouderij valt? Wat vindt u ervan dat de vergunning dit onbepaald laat?
De Wet verbod pelsdierhouderij is van kracht en staat het benutten van een vergunning voor een nieuwe pelsdierhouderij of de uitbreiding van een bestaande pelsdierhouderij niet toe. De vergunning kan wel benut worden indien het een verplaatsing betreft. De vergunningverlening op grond van de Natuurbeschermingswet staat los van de Wet verbod pelsdierhouderij.
Het rapport van de Raad voor Regionaal Veevoer over de kansen en knelpunten voor eiwitrijke veevoergrondstoffen |
|
Jaco Geurts (CDA), Carla Dik-Faber (CU), Fatma Koşer Kaya (D66) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het adviesrapport van de Raad voor Regionaal Veevoer «Naar 100% regionaal eiwit – Kansen en knelpunten voor eiwitrijke veevoergrondstoffen», waarin aanbevelingen worden gedaan over hoe we in Nederland kunnen komen tot meer gebruik van regionaal geteeld eiwitrijk veevoer?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit rapport?
Ik onderschrijf dat met de productie van regionale teelt en afzet van eiwitgewassen meer kan worden bijgedragen aan het verbeteren van de regionale kringloop, de beschikbaarheid van grondstoffen en de eiwittransitie. En dat daarvoor ook in Nederland mogelijkheden zijn.
In het rapport wordt een heldere uiteenzetting gegeven over de voorwaarden die hiervoor gelden, hoewel niet alle aannames door het kabinet worden gedeeld. Ik constateer met het rapport dat een brede ketenaanpak essentieel is om dit te realiseren.
Het kabinet heeft in de reactie op het advies van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR), «Naar een voedselbeleid», aangegeven minder afhankelijk van import van eiwitgewassen te willen worden en in Europa ruimte te zien voor meer regionale teelt en afzet van eiwitgewassen (Kamerstuk 31 532, nr. 156, dd. 30 oktober 2015). Het kabinet heeft bedrijfsleven, consumenten en maatschappelijke organisaties uitgenodigd om dit aspect in de bredere voedselagenda verder vorm te geven en de uitvoering ervan te versnellen. In het najaar van 2016 zal het kabinet aan uw Kamer rapport uitbrengen over concrete invulling van activiteiten, voortgang en resultaten van dit voedselbeleid.
Zoals het rapport aangeeft, is voor de ontwikkeling naar meer regionale teelt en afzet van eiwitgewassen extra onderzoek nodig naar geschikte rassen, teeltoptimalisatie en verwerking. Ik wil dit met het topsectorenbeleid faciliteren door focus te geven aan investeringen in veredeling, verbetering teelt en oogstmaatregelen en verwerking van innovatieve eiwitteelten en -producten. Verder wil ik, in lijn met de aanbevelingen van het rapport, samen met het bedrijfsleven en de Topsectoren Agri&Food en Tuinbouw&Uitgangsmateriaal overleggen of en zo ja, welke nieuwe initiatieven voor publiek private samenwerking opgestart kunnen worden. Het heeft mijn voorkeur tot ketenbrede initiatieven te komen, zodat er marktconforme eindproducten ontstaan en er in alle onderdelen sprake kan zijn van een rendabele productie met een eerlijke prijs voor de boer.
Voor wat betreft de aanbevelingen die gaan over directe overheidssturing op de teelt van eiwit, ben ik van mening dat producten met name daar geteeld moeten worden waar dat economisch gezien het beste kan met in achtneming van randvoorwaarden als duurzaamheid. Dat kan zeker ook in Nederland zijn. Daartoe dienen gewassen aangepast te worden en de teelt geoptimaliseerd, zodanig dat het economisch rendabeler wordt ze op te nemen in het teeltplan van Nederlandse telers. Het creëren van een markt voor en op de Nederlandse markt brengen van regionaal geteelt eiwitrijke gewassen, zal naar verwachting in een langzamer tempo gaan dan het rapport voor ogen heeft.
Kunt u reageren op de aanbevelingen gericht aan de overheid (pagina 4 van het rapport)? Welke aanbevelingen gaat u overnemen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om een «eiwitvisie» op te stellen met daarbij een duidelijke en ambitieuze doelstelling voor de teelt van eiwithoudende gewassen in Nederland en de rest van Europa?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze gaat u zich ook in Europees verband inzetten voor het wegnemen van belemmeringen voor de teelt van eiwithoudende veevoergewassen?
Ik heb het bedrijfsleven uitgenodigd om aan te geven welke wet- en regelgeving de ontwikkeling van regionale eiwitteelten remt. Deze kunnen zowel nationaal als ook Europees zijn. In dit laatste geval zal ik dit in Europees verband bespreken.
Bent u bereid dit rapport te betrekken bij de uitwerking van het (topsectoren)beleid gericht op het verminderen van de afhankelijkheid van de import van eiwitgewassen (Kamerstuk 31 532, nr. 156)?
Ik maak mij er hard voor dat eiwitteelt en -verwerking een focusonderwerp wordt binnen de topsector Agri&Food. Dit rapport ondersteunt die wens.
Kunt u aangeven met welke partijen u wilt samenwerken om de afhankelijkheid van de import van eiwitgewassen voor veevoer te verminderen?
Allereerst constateer ik dat het bij het bedrijfsleven zelf ligt om de samenwerking met andere schakels in de keten op te zoeken. Ik faciliteer dit onder meer via de topsectoren. Ik verwijs u verder naar het antwoord op vraag 2 t/m 4.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór het plenaire debat over het WRR-rapport «Naar een voedselbeleid»? .
Ja.
Het hoge aantal gevallen van longkanker in Brabant en het effect hierop van de intensieve veeteelt |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Henk Leenders (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Meer longkanker in Brabant door intensieve veeteelt»?1
Ja.
Bent u bekend met het hoge aantal longkankerpatiënten in de regio en de vermeende relatie met ammoniak- en fijnstofuitstoot als gevolg van de intensieve veeteelt?
Momenteel loopt het grootschalige onderzoek Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (VGO) waarin wordt onderzocht wat de gevolgen zijn van de intensieve veehouderij voor de gezondheid van omwonenden. Over de resultaten zal ik u rond de zomer nader informeren.
De mogelijke relatie tussen intensieve veehouderij en longkanker is niet meegenomen in het VGO onderzoek. Bij de start van het onderzoek was er geen aanleiding deze mogelijke relatie nader te onderzoeken. Naar aanleiding van het genoemde bericht start de GGD in de regio Brabant per direct een verkennend onderzoek naar de relatie longkanker en veehouderij. De GGD geeft aan eind april a.s. met resultaten van dit onderzoek te komen. Deze resultaten wacht ik af.
In het verlengde hiervan is de Staatssecretaris van EZ voornemens de Gezondheidsraad te vragen een herijking uit te voeren van het advies uit 2012 inzake «Gezondheidsrisico rond veehouderijen», op basis van de resultaten van het VGO-onderzoek. Afhankelijk van de resultaten van het GGD-onderzoek zal worden bezien of het mogelijke risico op longkanker daarin meegenomen zal worden.
Klopt het dat er op dit moment nog geen onderzoek is gedaan naar de relatie tussen de uitstoot van de intensieve veeteeltsector en het verhoogd aantal longkankerpatiënten in de regio Brabant? Bent u bereid het mogelijke verband tussen intensieve veeteelt en longkanker te registeren? Zo ja, hoe en door wie wilt u dit laten doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is er aanleiding om naast registratie ook nader onderzoek te laten uitvoeren? Zo ja, bent u bereid de Gezondheidsraad te vragen om het advies uit 2012 omtrent de gezondheidsrisico’s rond boerderijen te herzien, en om aanvullend het risico op longkanker te onderzoeken? Zo ja, hoe lang zal dit onderzoek nodig hebben en kunt u de resultaten met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat, met in achtneming van het voorzorgsprincipe en het verhoogd aantal longkankerpatiënten, er scherp moet worden gekeken naar het verstrekken van nieuwe vergunningen voor het houden van vee afwachtende het onderzoek?
Uit voorgaande antwoorden blijkt dat wij de signalen serieus nemen. Voor toepassing van het voorzorgbeginsel gelden namelijk algemene uitgangspunten, zoals wetenschappelijke aanwijzingen voor risico’s. Deze zijn bij ons op dit moment niet bekend. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 4 is de GGD een verkennend onderzoek gestart en is de Staatssecretaris van EZ voornemens de Gezondheidsraad te vragen een herijking uit te voeren.
De aanvraag van het predicaat ‘Koninklijk’ door Vee & Logistiek Nederland |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van de aanvraag van het predicaat «Koninklijk» door Vee & Logistiek ten aanzien van hun honderdjarig jubileum?1
Ja, ik heb op hun site gelezen dat zij een aanvraag hebben gedaan.
Kunt u bevestigen dat het predicaat «Koninklijk» alleen verleend mag worden aan bedrijven met een onberispelijke bedrijfsvoering, die te goeder naam en faam bekend staan en van onbesproken gedrag zijn?2 Bent u van mening dat deze criteria ook gelden voor bedrijven die door Vee & Logistiek vertegenwoordigd worden, aangezien Vee & Logistiek een belangenbehartiger is van diertransportbedrijven? Zo nee, waarom niet?
Vee & Logistiek Nederland is een vereniging. Tot de voorwaarden waaronder een vereniging het predicaat verleend wordt, behoort onder meer dat het moet gaan om een goed bestuurde en levenskrachtige organisatie van maatschappelijk aanzien en dat haar bestuursleden te goeder naam en faam dienen bekend te staan en van onbesproken gedrag dienen te zijn.
Als een vereniging in aanmerking wil komen voor het predicaat koninklijk, dan kan een aanvraag worden gedaan via de burgemeester. De aanvraag wordt, voorzien van het advies van de burgemeester, aangeboden aan de commissaris van de Koning. Die brengt op zijn beurt advies uit aan de Koning nadat hij informatie heeft ingewonnen bij verschillende instellingen, zoals diensten en ministeries die relevant zijn voor de beoordeling. De commissaris van de Koning bericht de aanvrager over de beslissing van de Koning. Hangende de beoordeling van de aanvraag acht ik het niet opportuun vooruit te lopen op het besluit dat hierover genomen zal worden.
Erkent u dat de vele overtredingen die in de afgelopen jaren door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit en dierenwelzijnsorganisaties zijn geconstateerd bij inspecties van diertransporten, zoals overbelading, het overschrijden van reistijden, het overslaan van rustmomenten en het niet op orde hebben van de benodigde documenten, niet getuigen van een onberispelijke bedrijfsvoering, een goede naam en faam en van onbesproken gedrag? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat een organisatie die als belangenbehartiger optreedt van bedrijven die al honderd jaar bijdragen aan dierenleed, niet in aanmerking zou mogen komen voor een predicaat «Koninklijk»?3 Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de Koning te adviseren om Vee & Logistiek Nederland geen predicaat Koninklijk te verstrekken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De huisvestingseisen van runderen in de veehouderij |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving over een veehouder die in een deel van zijn stallen een overbezetting van meer dan 200% runderen had en de dwangsommen die de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) naar aanleiding daarvan heeft opgelegd?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb), dat een verplichting voor het hebben van een ligplaats voor ieder individueel volwassen rund niet is opgenomen in wetgeving?2 Hoe verklaart u deze omissie?
Ik ben niet voornemens de wetgeving aan te passen. De CBb-uitspraak geeft voldoende aanknopingspunten om in toekomstige gevallen een overtreding van de bepaling dat een dier voldoende ruimte wordt gelaten voor zijn fysiologische en ethologische behoeften met voldoende bewijs op basis van wetenschappelijke literatuur te kunnen onderbouwen. Bij de totstandkoming van de Wet dieren is bewust gekozen voor het hanteren van doelvoorschriften. Dit biedt ruimte voor de sector voor de introductie van innovatieve en nieuwe systemen zoals bijvoorbeeld de vrijloopstal. In een goede bedrijfsvoering voor melkvee is het bieden van voldoende ruimte in de stal om te rusten of te herkauwen een vereiste. Dat wordt ook onderkend door de sector.
In het Besluit houders van dieren dat op 1 juli 2014 van kracht is geworden zijn in diverse artikelen algemene huisvestings- en verzorgingsnormen opgenomen voor productiedieren waarin duidelijk is bepaald dat een dier voldoende ruimte moet worden gelaten voor zijn fysiologische en ethologische behoeften en dat het een toereikende behuizing dient te hebben onder voldoende hygiënische omstandigheden.
Deelt u de mening dat ieder volwassen rund vanuit zijn levensbehoeften toegang dient te hebben tot een eigen ligplaats? Zo nee, waarom niet?
Uit de literatuur is op te maken dat ieder rund behoefte heeft aan een goede ligplaats. Door de komst van de melkrobot en bij permanente beschikbaarheid van voer aan het voerhek worden koeien gemolken naar behoefte en kunnen bij het voer wanneer ze willen. In de praktijk zijn dan niet alle runderen tegelijkertijd aan het rusten. Om ervoor te zorgen dat een koe wel kan rusten als ze wil, is het wenselijk om dicht in de buurt van één ligplaats per koe te komen. Dit is mede afhankelijk van de specifieke situatie op het bedrijf.
Kunt u aangeven waarom u volgens het CBb geen onderbouwing heeft kunnen geven op de vraag waarom ieder volwassen rund toegang moet hebben tot een eigen ligplaats?3
Het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) is van oordeel dat in het concrete geval met onvoldoende bewijs is onderbouwd waarom, gelet op de fysiologische en ethologische behoeften van het melkvee, door de desbetreffende houder van het melkvee onvoldoende ruimte voor deze dieren beschikbaar is gesteld door niet te voldoen aan het bieden van één ligplaats per koe. Aanvankelijk is aan de veehouder de last opgelegd om de bewegingsvrijheid van de runderen niet zodanig te beperken dat daardoor onnodig lijden of letsel wordt toegebracht. Nadat de voorzieningenrechter had geoordeeld dat het voor de veehouder op grond van deze last niet duidelijk was wat van hem werd verwacht, is de last in de beslissing op het bezwaarschrift geconcretiseerd.
Bent u voornemens de wetgeving hierop aan te passen, zodat duidelijk is dat voor ieder volwassen rund een individuele ligplaats in de veehouderij vereist is? Zo ja, op welke wijze en binnen welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om bij het aanpassen van de wetgeving tevens de vigerende dierenwelzijnswetgeving aan te passen, zoals Bureau Risicobeoordeling4 van de NVWA adviseert, om dit soort uitspraken van het CBb in de toekomst te voorkomen? Bent u bereid ook aanvullende maatregelen om het dierenwelzijn te borgen op te nemen en de handhaving hiervan te verbeteren, in navolging van uw ambitie voor een diervriendelijkere veehouderij? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Volgens het CBb heeft de NVWA in deze situatie de dwangsom niet op de juiste manier opgelegd; op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat de NVWA bij toekomstige constateringen de juiste procedure volgt?5
De last onder dwangsom is opgelegd door RVO.nl zoals aangegeven in antwoord op vraag 4 is aanvankelijk aan de veehouder de last opgelegd om de bewegingsvrijheid van de runderen niet zodanig te beperken dat daardoor onnodig lijden of letsel wordt toegebracht. Nadat de voorzieningenrechter had geoordeeld dat het voor de veehouder op grond van deze last niet duidelijk was wat van hem werd verwacht, is de last in de beslissing op het bezwaarschrift geconcretiseerd. In het nieuwe handhavingsbesluit is de last opgenomen dat de veehouder ervoor moet zorgen dat elk rund kan beschikken over een schone en droge ligplaats.
De NVWA en RVO.nl zullen in de handhaving rekening houden met de betreffende uitspraak van het CBb.
De massale wetsovertredingen tijdens diertransporten naar Turkije |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het onderzoek van verschillende dierenwelzijnsorganisaties waaruit blijkt dat bij maar liefst 70% van de geïnspecteerde transporten naar Turkije, de EU Transportwet (1/2005) systematisch wordt overtreden waardoor jaarlijks tienduizenden dieren lijden onder grove overschrijdingen van maximum-transporttijden, onrealistische tijdsplanningen, valse verklaringen over rustplaatsen, extreme temperaturen, gebrek aan water en voedsel, overbelading van wagens, ontbrekende strobedding en onvoldoende stahoogte»?1 2
Ik ben me bewust van de ernst van de situatie die onder ander in de rapporten van dierenwelzijnsorganisaties worden gerapporteerd. Deel van de door hen geschetste problemen vloeien voort uit de gebrekkige voorzieningen bij de grensovergang naar Turkije en de problemen die dat veroorzaakt doordat administratieve processen bij het verlaten van de Europese Unie en de toelating tot Turkije vaak voor vertraging zorgen.
Wat is uw reactie op de constatering van Eyes on Animals dat ook Nederlandse vervoerders zich niet aan de Europese wetgeving houden? Zijn er resultaten bekend van het inmiddels door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) gestarte onderzoek naar de Nederlandse vervoerders en welke maatregelen gaan er tegen hen genomen worden? Bent u bereid de Kamer hierover te informeren? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
De NVWA kan, bijvoorbeeld op verzoek van een andere lidstaat, nader onderzoek instellen als er aanwijzingen zijn dat Nederlandse vervoerders mogelijk bepalingen van de transportverordening overtreden hebben. Ongeacht of het transport vanuit Nederland of vanuit andere lidstaten betreft. Bepaalde zaken zijn echter achteraf niet meer vast te stellen, zoals bijvoorbeeld onvoldoende stahoogte voor de dieren. Het nader onderzoek van onder andere GPS-gegevens kan leiden tot maatregelen zoals waarschuwingen of bestuurlijke boetes.
Eyes on Animals rapporteerde over een transport dat door een Nederlandse vervoerder werd uitgevoerd. Het onderzoek hierover is nog lopende. Als dit onderzoek is afgerond zal ik u over de uitkomst informeren.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de NVWA die zegt niet officieel te kunnen optreden tegen deze Nederlandse vervoerders omdat ze andere landen dan Nederland als startpunt hebben?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat u naar aanleiding van deze berichtgeving, en de eerder gestelde Kamervragen hierover (Kamerstuknummer 2011Z15746 en 2013D32680), het EU-voorzitterschap benutten om de naleving en handhaving van de Transportwet door de Europese lidstaten te verbeteren, met name tijdens het transport richting Turkije? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat we uiterst zorgvuldig moeten omgaan met diertransporten naar derde landen. Het vervoer van dieren is door de Europese Unie gereguleerd in de Verordening (EG) nr. 1/2005 (de Transportverordening). De verordening geeft de randvoorwaarden, waaronder de in acht te nemen transportduur voor het vervoeren van dieren binnen de EU en vanuit de EU naar derde landen. Het is als lidstaat niet mogelijk om eenzijdig beperkingen op te leggen ten aanzien van de duur van transport naar andere lidstaten of derde landen.
Ik blijf mij tijdens maar ook na het Europese voorzitterschap in de Europese Unie hard maken om hier verandering in aan te brengen door het verbieden van het transport van slachtdieren langer dan 8 uur. Ik doe dit samen met mijn collega’s uit Denemarken en Duitsland. Ik heb hier ook op 15 maart jl. wederom voor gepleit bij het seminar van de Europgroup for Animals.
Ook zal ik de Europese Commissie oproepen om er bij Turkije op aan te dringen de omstandigheden aan de grens te verbeteren. Er kan worden aangedrongen op vereenvoudiging van de administratieve handelingen en een vroegtijdige screening van noodzakelijke exportdocumenten. Vee&Logistiek Nederland heeft aangekondigd haar leden op te roepen om de grensovergang bij Turkije gedurende de maanden juli en augustus te mijden.
Tot slot heeft het Europese Hof van Justitie heeft met betrekking tot de uitleg van artikel 14, lid 1 van de Transportverordening, het zogenaamde «Zuchtvieh arrest» verklaard dat het reisjournaal dat voorafgaande aan het transport overleg moet worden door de exporteur, realistisch is en ervan blijk moet geven dat de bepalingen van de verordening zullen worden nageleefd. Dit geldt ook expliciet voor het deel van het transport dat plaatsvindt op het gebied van derde landen. Ik wacht de nadere juridische analyse van de Europese Commissie hierover af.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de directeur van Eyes on Animals: «als je weet dat het vervoer niet volgens de wet kan, moet je het transport niet laten gaan»? Bent u bereid een einde te maken aan transporten uit Nederland naar Turkije, mede in het kader van de motie Thieme (Kamerstuknummer 33 400 XIII, nr. 105) om een maximumtransportduur te verbinden aan transporten vanuit Nederland? Zo, op welke wijze en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het illegaal couperen van staarten bij veulens |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u de berichten over het illegaal couperen van staarten bij veulens?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel inspecties de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit de afgelopen twee jaar heeft verricht ten aanzien van de handhaving op het verbod op het couperen van staarten? Hoe vaak zijn er in de afgelopen twee jaar overtredingen geconstateerd?
De NVWA voert geen specifieke inspecties uit op het verbod op het couperen van staarten. De NVWA richt haar handhavingsinzet op het vergaren van bewijslast bij verdenkingen van illegaal couperen van staarten, uitgevoerd in Nederland of in een andere EU-lidstaat waar dit eveneens verboden is. Daarnaast richt de inzet van de NVWA zich op het aantonen van fraude met documenten in lidstaten waar couperen nog wel is toegestaan. In sommige landen, waaronder Frankrijk, is het couperen een toegestane handeling. Dit is bijzonder complex en tijdrovend.
Bij welzijnscontroles of inspecties naar aanleiding van meldingen kunnen mogelijke overtredingen van dit verbod in beeld komen. In de afgelopen twee jaar heeft de NVWA een proces-verbaal en een waarschuwing gegeven.
Hoe beoordeelt u het stilzwijgend goedkeuren van het couperen van paardenstaarten door de Koninklijke Vereniging «Het Nederlandse Trekpaard en de Haflinger» (KVTH), zoals beschreven staat in Dagblad De Limburger? Hoe beoordeelt u de uitspraak van een dierenarts in het artikel dat bestuursleden van de KVTH zich niets aantrekken van het verbod en liever de mazen van de wet opzoeken?
Ik betreur het dat de KVTH aangeeft paarden met gecoupeerde staarten niet uit te willen sluiten van keuringen. Het couperen van staarten wordt mede hierdoor in stand gehouden. Ik verwijs verder naar mijn antwoorden op de vragen over het meedoen van gecoupeerde paarden bij de hengstenkeuring, gesteld door het lid Van Gerven (SP) die gelijktijdig aan uw Kamer is verstuurd.
Bent u bereid om het predicaat Koninklijk van deze vereniging binnen de regering aan de orde te stellen en te pleiten voor het intrekken van dit predicaat, nu blijkt dat deze vereniging illegale praktijken gedoogt?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven wat de resultaten van uw gesprekken met de KVTH zijn geweest over het tegengaan van het couperen van staarten? Kunt u aangeven of de KVTH inmiddels een datum heeft vastgelegd om paarden met gecoupeerde staart niet meer toe te laten bij tentoonstellingen en keuringen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om het couperen van paardenstaarten in Europees verband nogmaals aan de orde te stellen? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Het aan de orde gaan stellen van een dergelijk onderwerp in Europees verband zal alleen kans van slagen hebben indien de bereidheid bestaat vanuit de Europese Commissie en de lidstaten om dit probleem aan te pakken. De Europese Commissie heeft geen voornemens voor nieuwe wetgevingsvoorstellen. Wel zal ik, wanneer daar de mogelijkheid toe bestaat, in bilaterale overleggen het couperen ter sprake brengen en bezien of, en zo ja, op welke wijze dit soort ingrepen op Europees niveau uitgebannen kan worden.
Het doden van honderden gezonde kalveren |
|
Marianne Thieme (PvdD), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Honderden te lichte kalveren geëuthaniseerd»?1
Ja.
Erkent u dat het doden van gezonde jonge dieren vanwege economische redenen, als zijnde restafval van de melkindustrie, maatschappelijk onacceptabel is? Zo ja, bent u bereid om maatregelen hiertegen te treffen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel uw mening dat het doden van gezonde, jonge, te licht bevonden kalveren om alleen economische reden maatschappelijk onacceptabel is. Ik vind het belangrijk dat alle kalveren een nuttige bestemming krijgen. Wat de uiteindelijke bestemming is, wat het «nut» is van het kalf, is primair aan de ondernemer.
De kalversector, melkveesector en de veehandel (vee en Logistiek NL) hebben met elkaar een plan gemaakt, een «totaalaanpak vitaal gezond en duurzaam kalf». Dat plan heb ik 17 maart jl. ontvangen. Ik heb begrepen dat het doel van het plan een optimale zorg voor het kalf is en dat het plan de gehele periode beslaat vanaf het moment dat het moederdier drachtig wordt op het melkveebedrijf, totdat het kalf als melkkoe wordt ingezet of voor de rundvleesproductie wordt aangeboden en vanaf de vleeskalverhouderij wordt aangeboden voor de slacht. Het traject voor kalveren die ondanks gepleegde inspanningen nog te licht zijn voor de vleeskalverhouderij, wordt door deze sectorpartijen nog verder uitgewerkt.
Ik ga het plan nog bestuderen maar ik ben vooral blij dat deze sectoren hier hun gezamenlijke verantwoordelijkheid nemen en zijn gekomen met een integraal plan van aanpak. Ik zal uw Kamer in het voorjaar over mijn reactie informeren.
Erkent u dat deze «overbodige kalveren» een gevolg zijn van de massale uitbreiding van de melkveestapel als gevolg van de afschaffing van het melkquotum en de aankondiging van fosfaatrechten, zoals de directeur Food & Agri van de Rabobank aangeeft?2 Zo ja, bent u bereid om paal en perk te stellen aan verdere uitbreiding van de melkveestapel om te voorkomen dat nog meer kalveren gedood worden wegens economische redenen? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid om collectief in te grijpen zoals de directeur Food & Agri van de Rabobank suggereert? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
In 2015 zijn volgens het Identificatie & Registratiesysteem (I&R) in totaal 1.756.700 kalveren geboren op een Nederlands melkveebedrijf. Dit is een stijging van 5 procent ten opzichte van 2014. Voor een deel zal dit het gevolg zijn van de groei van de Nederlandse melkveestapel. Over de toekomst van de melkveehouderij en de nadere invulling van het fosfaatstelsel heb ik op uw Kamer op 3 maart jl. geïnformeerd (Kamerstuk 33 979, nr.108).
Bent u bereid, gezien de veelheid aan problemen binnen de kalverindustrie ten aanzien van transport, gezondheid, antibioticagebruik, dodingsmethoden et cetera, niet langer te wachten op de zelfreguleringsplannen van de industrie ten aanzien van verduurzaming maar om direct in te grijpen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de zorgen die er zijn. Waar er sprake is van overtreding van de wettelijke kaders, wordt er opgetreden. Zoals ook aangegeven in mijn brief van 18 december 2015 (Kamerstuk 28 286, nr. 850) geeft de NVWA geen exportcertificaten meer af voor langeafstandtransporten nadat dierenartsen van de NVWA constateerden dat de huidige transportsystemen waarmee deze kalveren worden vervoerd niet voldoen aan de vereisten van de Europese Transportverordening (Vo 1/2005), met name op het onderdeel van de drinkvoorziening. De NVWA heeft ook haar controles op de import van kalveren geïntensiveerd. Transporteurs worden gewaarschuwd of beboet als de drinkvoorzieningen bij controle niet voldoen. Hierbij wordt rekening gehouden met de mate van welzijnsaantasting van de dieren. Zoals ook aangegeven in mijn brief van 3 maart jl. over de toekomst van de melkveehouderij wordt het antibioticareductiebeleid met kracht voortgezet om te komen tot een zorgvuldig gebruik van antibiotica in de melkveehouderij en het versterken van preventief diergezondheidsmanagement voor met name jonge kalveren. Dit voorjaar zal ik mijn voornemens voor het vervolgbeleid voor het antibioticagebruik in de dierhouderij voor de jaren 2016 – 2020 naar de Tweede Kamer sturen. De kalversector heeft hier echter ook een eigen verantwoordelijkheid. Ik dring bij de kalversector aan op een ambitieuze inzet voor de transitie- en ambitieagenda waarbij meer aandacht komt voor de duurzaamheid, inclusief aandacht voor transport van kalveren.
Hoe verklaart u dat meerdere media3, met ondersteunende foto’s, berichten dat op verschillende verzamelplaatsen stapels van tientallen dode kalveren lagen terwijl het registratiesysteem van de industrie zegt dat er slechts één kalf is geëuthaniseerd?4 Hoe beoordeelt u de betrouwbaarheid van de registraties die door de industrie worden uitgevoerd en diens zelfregulering?
Verzamelcentra zijn verplicht de aan- en afvoer van dieren te registreren in het Identificatie & Registratiesysteem (I&R) van de overheid. Uit het I&R-systeem blijkt dat er gemiddeld zo’n 200 kalveren per week op alle verzamelcentra waar kalveren worden aangevoerd, worden geëuthanaseerd, dan wel naar slachthuizen afgevoerd. Dit is ongeveer 1% van de wekelijkse aanvoer van kalveren op alle verzamelcentra.
Het medium dat de foto van de dode kalveren heeft gepubliceerd, heeft aangegeven dat de foto puur ter illustratie is geplaatst en dat op de foto geen kalveren staan die zijn geëuthanaseerd (Melkvee.nl, 13 februari 2016).
Kunt u aangeven in hoeverre bovenstaande problematiek ook speelt in de geitenhouderij, nu deze ook inzet op een forse schaalvergroting en industrialisering?5
Ook in de houderij van melkgeiten worden economische afwegingen gemaakt. In de geitenhouderij is het gebruikelijk dat de geitenhouder voor de afzet van jonge geitenbokjes bijbetaalt om dit vlees op verantwoorde en rendabele wijze te kunnen produceren en vermarkten.
De NVWA heeft de afgelopen jaren specifiek inspecties uitgevoerd op het welzijn, de afvoerstromen, het doden op het bedrijf van de jonge dieren en het vervoer van geitenbokjes. Daar zijn enkele overtredingen vastgesteld.
In de melkgeitensector speelt de problematiek zoals geschetst bij de kalveren in mindere mate, omdat geiten jaren achtereen worden doorgemolken zonder dat jonge dieren geboren worden.
De rol van Europe in de illegale dierenhandel |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de rol die Europa in de illegale dierenhandel speelt en het onderzoek van de heer Van Uhm hiernaar?1
Ja, op beide vragen.
Kunt u uw reactie op het onderzoek van de heer Van Uhm geven? Uit zijn onderzoek blijkt dat er grote overeenkomsten zijn tussen deze wildlife criminaliteit en drugscriminaliteit; wordt deze kennis meegenomen in de huidige aanpak van wildlife criminaliteit?
De heer Van Uhm is recent gepromoveerd als criminoloog aan de Universiteit van Utrecht op een onderzoek naar internationale illegale handel in beschermde dieren en producten van dieren. Ik waardeer het onderzoek van de heer Van Uhm en juich in het algemeen criminologisch onderzoek in het groene domein toe. Het onderzoek laat zien dat binnen de illegale handel in wildlife – net als bij drugscriminaliteit – sprake is van georganiseerde, grensoverschrijdende misdaad. Die kennis is ook aanwezig bij de handhavingsautoriteiten, die hun aanpak daarop afstemmen.
Uit het onderzoek van Van Uhm blijkt dat de Europese Unie een grotere rol speelt in de wildlife criminaliteit dan voorheen aangenomen; is het op basis van dit gegeven nodig om de aanpak en het budget om deze criminaliteit aan te pakken uit te breiden?
De Europese Unie speelt een belangrijke rol in de wildlifecriminaliteit, zowel als bestemming van levende dieren en producten daarvan als in de functie van doorvoerhaven van dergelijke goederen. Dat blijkt ook uit het EU Action Plan against Wildlife Trafficking. Naar mijn mening is de inzet en capaciteit van Nederland om wildlifecriminaliteit aan te pakken voldoende, mede vanwege de intensieve samenwerking op Europees en mondiaal niveau tussen de handhavingsinstanties.
Kunt u reageren op de stelling van de heer Gowitzke, hoofd milieucriminaliteit van Europol, die stelt dat dit type misdaad geen prioriteit in Europa krijgt, terwijl de bestrijding van wildlife criminaliteit volgens uw woordvoerder wel een prioriteit is sinds enkele jaren?
De heer Gowitzke doelt op de mate waarin in alle Europese landen prioriteit wordt gegeven aan de bestrijding van wildlife crime. Daarin zitten grote verschillen tussen de landen. Ik ben echter van mening dat Nederland hier voldoende prioriteit aan geeft en ook voldoende capaciteit beschikbaar stelt bij de opsporingsdiensten en handhavingsdiensten. Overigens is in het kader van de gewenste verkleining van het overheidsapparaat in Nederland ook een krimptaakstelling opgelegd aan de NVWA en is het dus noodzakelijk om efficiënt samen te werken, zowel binnen Nederland tussen de verschillende handhavingsdiensten als internationaal met andere diensten.
Op dit moment is er 4 miljoen euro vanuit Economische Zaken en 2 miljoen euro vanuit Buitenlandse Zaken beschikbaar voor projecten op dit gebied; kunt u aangeven wat er veranderd is in dit budget sinds dit dossier is aangemerkt als prioriteit?
Door mijn ambtsvoorganger is prioriteit gegeven aan dit dossier door voor de periode 2013–2017 in totaal 4 miljoen euro beschikbaar te stellen voor projecten om wildlife crime te bestrijden. Dit geld is beschikbaar gekomen door een herprioritering van de middelen voor (internationaal) natuurbeleid. Bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken is via een amendement door uw Kamer eenmalig 2 miljoen euro beschikbaar gekomen voor dit onderwerp. In nauwe samenwerking is tussen beide departementen bekeken aan welke projecten deze middelen het beste besteed kunnen worden.
Welk doel wilt u bereiken met de wildlifecrimeconferentie van 1 tot en met 3 maart? Welke landen zullen hierbij aanwezig zijn?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn brief van 1 maart jl. (DGAN-NB /16029474), waarin ik ben ingegaan op mijn doelstelling voor de conferentie «Save Wildlife: Act Now or Game Over», die van 1 tot en met 3 maart jl. heeft plaatsgevonden in Den Haag. Bij deze conferentie waren ruim 30 landen aanwezig uit Afrika, Europa en Azië. Over de resultaten van de conferentie zal ik u op korte termijn informeren.
Deelt u de mening dat niet alleen in Nederland, maar ook op Europees niveau, wildlife criminaliteit een prioriteit moet worden? Zo ja, op welke manier bent u bereid dit te gaan bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het met u eens. Ook op Europees niveau moet aan de bestrijding van wildlife crime een prioriteit gegeven worden. Daarom steun ik ook ten volle het EU Action Plan against Wildlife Trafficking, waarover de EU-Commissaris Vella tijdens de genoemde conferentie in Den Haag een uitvoerige toelichting heeft gegeven. Als EU-voorzitter zet Nederland er op in dat er in juni tijdens de EU Milieuraad door de betrokken Ministers stevige raadsconclusies worden aangenomen over dit actieplan. Ik zal u mijn reactie op het EU-actieplan toesturen tezamen met de resultaten van de conferentie.
Nertsenhouderijen |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Henk van Gerven |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Meer nertsen mag wel»?1
Ja.
Kunt u reageren op de uitspraak van de gedeputeerde staten van Zeeland dat de nertsenfokkerij wel mag uitbreiden, ondanks de uitspraak van het gerechtshof dat het verbod op nertsenfokkerijen rechtsgeldig is?
Op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is er voor de gemeente geen mogelijkheid om een vergunning te weigeren met het oog op de Wet verbod pelsdierhouderij. Dit geldt voor milieu en bouwaspecten. Ik verwijs u voor nadere uitleg naar de beantwoording van eerdere Kamervragen door u ontvangen op 18 februari 2013 (Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, aanhangselnummer 1333). Ook de vergunningverlening op grond van de Natuurbeschermingswet staat los van de Wet verbod pelsdierhouderij. Dit laat onverlet dat de Wet verbod pelsdierhouderij wel van kracht is. De Wet verbod pelsdierhouderij verhindert het starten of uitbreiden van een nertsenhouderij met de eventueel verkregen omgevingsvergunning. Slechts als aan de voorwaarden van de Wet verbod pelsdierhouderij wordt voldaan, kunnen bestaande nertsenhouders tot 1 januari 2024 nertsen houden.
In mijn brief van 11 februari jl. (Kamerstukken II 2015/16, 30 826, nr. 43) geef ik dit ook aan. Ook als er sinds 15 januari 2013 een omgevingsvergunning is verkregen voor een nieuwe nertsenhouderij of een uitbreiding van een bestaande nertsenhouderij is de opstart of uitbreiding verboden. Zoals aangegeven komen alle overtredingen voor eigen risico van de ondernemer (Kamerstuk II, 2013/14, 30 826, nr. 36).
In hoeverre licht u de nertsenhouders en het publiek voor dat nertsenhouders ondanks de afgegeven vergunning geen nertsen mogen houden vanwege het verbod op de pelsdierhouderij?
De nertsenhouders zijn op de hoogte van het feit dat de Wet verbod pelsdierhouderij in werking is. Deze wet staat het benutten van de nieuw verkregen vergunning niet toe. Daar is deze wet duidelijk over omdat er sinds 15 januari 2013 een uitbreidingsverbod geldt. Gemeenten zijn op de hoogte van vigerende regelgeving en zullen over het algemeen de pelsdierhouder voorlichten op het moment dat hij of zij een omgevingsvergunning voor een uitbreiding aanvraagt. Via infomil.nl is informatie voor het publiek beschikbaar.
Kunt u toelichten hoe wordt gehandhaafd, nu de juridische situatie zo is dat een vergunning wel afgegeven mag worden maar niet meer mag worden geëffectueerd door daadwerkelijk de nertsen te houden? Wordt bijvoorbeeld standaard bij het afgeven van een vergunning de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) ingeseind om zich ervan te vergewissen dat de vergunning niet wordt geëffectueerd?
De NVWA wordt niet standaard ingeseind door gemeenten. Meldingen van gemeenten zullen op initiatief van die gemeente plaatsvinden. Indien de melding voldoende aanwijzing bevat dan zal NVWA daar actie op ondernemen.
Ik verwijs u hierbij ook naar mijn brief van 11 februari jl. (Kamerstukken II 2015/16, 30 826, nr. 43). Daarin geef ik aan hoe de Wet verbod pelsdierhouderij wordt gehandhaafd nu er cassatie is ingesteld tegen de uitspraak van het gerechtshof Den Haag.
Hoe gaat u in dit specifieke geval handhavend optreden en zich er van verzekeren dat de betreffende vergunning niet wordt geëffectueerd?
Deze zaak wordt meegenomen in de geschetste handhavingsaanpak, zoals beschreven in de brief aan uw Kamer van 11 februari jl.
In uw beantwoording van eerdere vragen gaf u aan dat u op dit moment nog in overleg bent met het Openbaar Ministerie over de gevolgen van de gerechtelijke uitspraak voor de handhaving; kunt u deze en soortgelijke zaken hierbij betrekken?2
In mijn brief van 11 december 2015 (Kamerstukken II, 2015/16, 30 826, nr. 42) gaf ik aan in overleg te zijn getreden met het Openbaar Ministerie. In mijn brief van 11 februari 2016 (Kamerstukken 2015/16, 30 826, nr. 43) heb ik u van de uitkomsten op de hoogte gesteld en geef ik aan hoe de Wet verbod pelsdierhouderij wordt gehandhaafd nu er cassatie is ingesteld tegen de uitspraak van het gerechtshof Den Haag.
Hoe beoordeelt u het feit dat veel consumenten niet weten of het bont op hun kraag van dierlijke of synthetische afkomst, zoals bleek uit de uitzending van Kassa op 8 januari jl.?
Zie hiervoor de antwoorden op de Kamervragen van de leden Thieme (PvdD) en Van Gerven (SP) d.d. 2 maart 2016 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, Aanhangsel 1688).
Onderschrijft u dat een consument die bont koopt, moet kunnen weten dat hij bont koopt en dat dit dus op het label moet staan?
Ja. Ik vind het belangrijk dat consumenten zich bewust zijn van wat ze kopen en in staat worden gesteld om zelf bewust keuzes te maken. Dit geldt niet alleen voor bont in kleding, maar ook voor andere producten van dierlijke oorsprong die in kleding of textiel worden verwerkt. In het geval van bont dient de retailer de consument te informeren over echt of imitatie-bont in kleding. Die informatie dient ook direct en duidelijk zichtbaar te zijn voor de consument bij aankoop van een kledingstuk. Dit kan door een direct zichtbaar en duidelijk label aan het kledingstuk in de winkel en door vermelding bij online verkoop. Voor de consument moet daarbij ook duidelijk zijn welke diersoort in het kledingstuk is verwerkt en hoe het bont is geproduceerd.
Dit is ook mijn inzet geweest bij de totstandkoming van de tekst van het convenant Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen in de kleding- en textielsector dat op 9 maart jl. door de SER openbaar is gemaakt.
In bijlage 1 van het convenant vindt u de tekst die partijen met elkaar zijn overeengekomen over het thema dierenwelzijn Zie https://www.ser.nl/nl/publicaties/overige/2010–2019/2016/convenant-duurzame-kleding-textiel.aspx
Hoe kan een consument die leren schoenen of een leren jas koopt met een bontrandje achterhalen of het om nepbont of echt bont gaat?
De consument kan dit bij de door u genoemde producten die uit meerdere dierlijke producten zijn samengesteld op grond van de huidige etiketteringsverplichtingen voor schoeisel, textiel en kleding niet achterhalen.
Richtlijn 94/11/EG is van toepassing op de etikettering van materialen die worden verwerkt in de belangrijkste onderdelen van voor verkoop aan de verbruiker bestemd schoeisel. De richtlijn verplicht dat het etiket bij de schoen informatie bevat over de samenstelling van het schoeisel. Daarbij gaat het om informatie over materialen die zijn gebruikt in het bovendeel, de voering en de inlegzool en de buitenzool. Nepbont of echt bont dat dient ter versiering van een leren schoen hoeft op grond van richtlijn 94/11/EG niet te worden geëtiketteerd. Een consument kan wanneer hij of zij een leren schoen met een bontrandje koopt op grond van het etiket van de schoen niet achterhalen of het om nepbont of echt bont gaat. De Textielverordening 1007/2011 is niet van toepassing op schoenen.
Leren jassen bevatten minder dan 80 gewichtsprocent textielvezels en hoeven op grond van de Textielverordening niet te worden geëtiketteerd. Wanneer een jas met ten minste 80 gewichtsprocent textielvezels zowel leer als bont bevat moet er op het etiket staan «Bevat niet uit textiel bestaande delen van dierlijke oorsprong». Er is geen verplichting om specifiek in het etiket te vermelden dat de jas bont bevat en/of leer bevat. Een consument die een jas met leer en een bontrandje koopt die ten minste 80 gewichtsprocent textielvezels bevat, kan uit de verplichte zinsnede op het etiket «Bevat niet uit textiel bestaande delen van dierlijke oorsprong» dus niet opmaken of deze zinsnede betrekking heeft op het leer in de jas of op het bontrandje dat er aan is bevestigd.
Op welke manier kan een consument onderscheiden of er bont aan zijn jas zit of dat er dons in gebruikt is?
Op grond van de Textielverordening is een fabrikant niet verplicht om op het etiket van een kledingstuk met bont en/of dons specifiek te vermelden dat dit bont en/of dons bevat. De Textielverordening verplicht de fabrikant bij bont en/of dons in kleding alleen om de zinsnede «Bevat niet uit textiel bestaande delen van dierlijke oorsprong» op het etiket te vermelden. De precieze oorsprong hoeft niet te worden vermeld. Een consument krijgt op grond van het etiket dus alleen informatie dat er niet uit textiel bestaande delen van dierlijke oorsprong in het kledingstuk zitten, maar weet bij een kledingstuk dat is samengesteld uit bont en dons niet precies op welk deel van het kledingstuk dit betrekking heeft. Sommige fabrikanten geven op eigen initiatief op het etiket wel aan wat de precieze oorsprong is en vermelden vrijwillig dat het om bont en/of dons gaat.
Op welke manier gaat u tijdens het Nederlands Voorzitterschap correcte etikettering van bont in de Europese Unie op de agenda te zetten? Gaat u pleiten voor aanscherping door bont als «bont» te labelen? Gaat u om evaluatie vragen? Gaat u voorstellen om middels een consumentenonderzoek te achterhalen of de huidige labels helder zijn?
Vanuit Nederland is in 2014 bij de evaluatie van de Textielverordening 1007/2011 door de Europese Commissie reeds ingebracht dat de labelling begrijpelijker zou moeten zijn voor de consument en dat op kleding en textielproducten waarin bont is verwerkt moet komen te staan «bevat bont». De Commissie heeft echter besloten om de verordening niet te wijzigen. Gezien de recente evaluatie is mijn verwachting dat de Commissie daar ook de komende tijd niet toe bereid is. Een consumentenonderzoek acht ik niet noodzakelijk.
Hoe en op welke termijn gaat u de motie Gerkens c.s. (Kamerstuk 30 826, nr. 766) onder de aandacht brengen bij de Commissie en in de Raad?
Zie hiervoor mijn antwoorden op de Kamervragen van de leden Thieme (PvdD) en Van Gerven (SP) d.d. 2 maart 2016 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, Aanhangsel 1688).
Wat doet u om te zorgen dat er geen bont van levend geplukte of gevilde dieren op de Nederlandse markt verschijnt, zoals eerder met de Kamer besproken?
Mijn uitgangspunt is dat de textiel- en kledingsector zelf eerst verantwoordelijk is om de geconstateerde problematiek rond angorawol en wasbeerhondenbont, maar ook ander dierenleed rondom het gebruik van dierlijke producten in kleding en textiel aan te pakken. In december 2014 zijn daartoe met de sector een aantal afspraken gemaakt (Kamerstuk 28 286, nr. 777, d.d. 18 december 2014).
In het Convenant Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen in de kleding- en textielsector dat op 9 maart jl. is verschenen geven de textiel- en kledingsector, Stichting Viervoeters en de overheid aan zich samen te willen inzetten om dierenleed in de productie- of toeleveringsketen te voorkomen, verminderen en uitbannen en te streven naar het realiseren van garanties voor dierenwelzijn bij gebruik van producten van dierlijke oorsprong.
In bijlage 1 van de convenanttekst is opgenomen wat van bedrijven wordt verwacht op het gebied van dierenwelzijn wanneer zij het convenant ondertekenen. Hierin staat onder andere dat van bedrijven wordt verwacht dat zij hun collecties screenen op het gebruik van dierlijke materialen met een risico op het schenden van dierenwelzijn en adequate actie ondernemen om dit soort materiaal te weren uit de collectie, of in te kopen bij leveranciers met strengere dierenwelzijnsnormen.
Wat doet u ter uitvoering van de motie Van Gerven/Thieme (Kamerstuk 28 286, nr. 766) die de regering verzoekt zich sterk te maken voor een Europees handels- en importverbod op wasbeerhondenbont?
Zoals aangegeven in eerdere Kamerbrieven zijn deze verzoeken meegenomen in de aanpak die er op gericht is op het voorkomen dat er kleding in de winkels komt waarin angorawol of wasbeerhondenbont is verwerkt dat is verkregen van dieren waarvan het dierenwelzijn niet is of kan worden gegarandeerd (Kamerstuk 28 286, nr. 769, dd. 27 oktober 2014). Een Europees handels- en importverbod op wasbeerhondenbont of angorawol is op basis van het vrij verkeer van goederen binnen de EU, richtlijn 98/58/EG voor geharmoniseerde dierenwelzijnsnormen inzake de bescherming van voor landbouwdoeleinden gehouden dieren en op basis van de huidige regels van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) niet haalbaar.
Ik heb het verzoek van de kamer daarom ook ingebracht voor het convenant Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen in de kleding- en textielsector. Hierin is nu opgenomen dat partijen die het convenant ondertekenen zich inspannen om tot een (vrijwillige) afschaffing van het gebruik en de verkoop van bont, angora en huiden van exotische soorten zoals slangen en krokodillen en beschermde soorten te komen, en ervoor zorg te dragen dat dit soort producten niet voor textiel, kleding of schoenen gebruikt is in hun collecties.
Wat doet u ter uitvoering van de motie Thieme/Van Gerven (Kamerstuk 28 286, nr. 753) die de regering verzoekt zich in te zetten voor een Europees importverbod op angorawol?
Zie antwoord vraag 14.
Het bericht 'Gedumpte hangbuikzwijntjes afgeschoten in Hoenderloo' |
|
Dion Graus (PVV) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de inhoud van het artikel «Gedumpte hangbuikzwijntjes afgeschoten in Hoenderloo»?1 Zo ja, bent u bereid actie te ondernemen tegen het afschieten van weerloze, in dit geval zelfs gedumpte, dieren?
Ja. Zie verder antwoorden 4, 5 en 6.
Waarom zijn er geen terzake deskundigen inclusief de benodigde middelen ingeschakeld waarmee in het verleden hangbuikzwijntjes en andere dieren in korte tijd werden ingesloten en (op)gevangen?
In dit concrete geval is deskundigheid van de politie ingeschakeld. Het betreft een politiefunctionaris met taakaccent dierenwelzijn.
Wie diende het verzoek in en wie gaf toestemming om de dieren te doden?
Het verzoek tot afschot werd ingediend door het Staatsbosbeheer, eigenaar van het terrein waar de hangbuikzwijntjes waren losgelaten. Toestemming is gegeven door de dienstdoende politiefunctionaris.
Staatsbosbeheer beweert dat «niemand de dieren wil hebben», terwijl tal van hulpdiensten en opvangcentra nimmer een verzoek hebben ontvangen; wat is uw reactie hierop? Wat zijn de gevolgen voor de mensen (hun eventuele jachtakte en wapenvergunning) die direct verantwoordelijk zijn voor de geopperde onzin en de dood van onschuldige dieren?
Het Staatsbosbeheer werd op donderdag 4 februari geconfronteerd met 5 hangbuikzwijntjes die op haar terreinen waren losgelaten. De aanwezigheid van deze zwijntjes brengt mogelijk risico’s met zich mee voor de verkeersveiligheid, de volksgezondheid en het welzijn van de zwijntjes zelf. De Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) heeft op verzoek van Staatsbosbeheer geadviseerd de dieren daarom zo spoedig mogelijk van het terrein te verwijderen. Drie zwijntjes konden worden gevangen en ondergebracht in een dierenopvangcentrum. Bij de twee andere zwijntjes lukte het vangen niet. Daarop heeft de politie toestemming verleend om de twee overgebleven dieren af te schieten.
Hoe verenigt u het gebeuren met de geldende zorgplicht voor deze, niet onder de Flora- en Faunawet vallende, gehouden dieren?
Zoals ik in antwoord 4 heb ik aangegeven is het besluit tot afschieten op een weloverwogen wijze tot stand gekomen. Opsporing en eventuele rechtsvervolging van de eigenaren van betreffende dieren is een zaak van de politie en het Openbaar Ministerie. In dit verband wijs ik u ook op de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie van 2 maart 2016 over het houdverbod van dieren (Tweede Kamer 2015–2016, 28 286 nr. 853).
Welke stappen gaat u zetten om dit soort hufterig gedrag jegens dieren in de toekomst te voorkomen en in accurate noodhulp te voorzien? Wat gaat u ondernemen om de «dumper(s)» op te sporen? Deelt u de mening dat er gevangenisstraf moet worden opgelegd inclusief een levenslang verbod op het houden van dieren?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving rondom de laatste hengstenkeuring van de Koninklijke Vereniging «Het Nederlandse Trekpaard en De Haflinger» (KVTH) op 23 januari jl.?1
Ja.
Is het u ook opgevallen dat op het beeldmateriaal bijna alleen maar paarden met gecoupeerde staarten te zien zijn? Hoe verklaart u dit?
Het couperen van dieren (staarten, oren) is sinds 2001 een verboden lichamelijke ingreep in Nederland, tenzij de ingreep uit medische noodzaak wordt verricht. Ook verboden is de toelating tot een tentoonstelling of een keuring van dieren (als ook het deelnemen aan of toelaten tot wedstrijden van dieren) waarbij een verboden lichamelijke ingreep is verricht. Volgens een uitspraak uit 2002 van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: het CBb) evenwel, is de reikwijdte van het tentoonstellingsverbod beperkt. Indien een dier legaal in het buitenland is gecoupeerd, mag het volgens de uitspraak toch in Nederland worden tentoongesteld. Ik verwijs hiervoor ook naar eerdere brieven over dit onderwerp en beantwoorde vragen (Kamerstukken 28 286, nr. 76; Kamerstukken 31 389, nr. 3; Kamerstukken 31 389, nr. 5; Kamerstukken 28 286, nr. 246, Kamerstukken 31 389, nr. 125; Kamerstukken II 2012/13, Aanhangsel, nr. 2029; Kamerstukken II 2013/14, Aanhangsel, nr. 368; Kamerstukken II 2013/14, Aanhangsel, nr. 1043).
Ik vind dit uit het oogpunt van dierenwelzijn niet gewenst en vind dat het tentoonstellingsverbod uit Europeesrechtelijk perspectief bezien wel degelijk gerechtvaardigd kan worden.
Ik ben van mening dat dit tonen van gecoupeerde dieren op tentoonstellingen of keuringen, zeker als dergelijke dieren in de prijzen vallen, het couperen van dieren stimuleert. Het kan er toe leiden dat dieren illegaal in Nederland worden gecoupeerd of dat houders dieren laten couperen in landen waar couperen niet verboden is.
Gelet hierop ben ik voornemens de komende periode bestuursrechtelijk te gaan handhaven op het tentoonstellingsverbod. De verwachting is dat het tentoonstellingsverbod dan op termijn opnieuw bij de rechter aan de orde komt. Tegelijkertijd zal ik onderzoeken op welke wijze het verbod effectiever kan worden gehandhaafd. Het Openbaar Ministerie is van oordeel dat er niet succesvol tot strafrechtelijke vervolging kan worden overgegaan in de gevallen waarop de genoemde uitspraak van het CBb van toepassing is.
Welke acties gaat u ondernemen tegen de KVTH?
Zie antwoord vraag 2.
Bij het algemeen overleg Paardenhouderij dd. 7 april 2015 zei u «In de rechtspraak hebben zich heel recentelijk ontwikkelingen voorgedaan met betrekking tot hondententoonstellingen. Daarom zie ik nu ook mogelijkheden om het tentoonstellingsverbod van gecoupeerde dieren beter te handhaven, ook voor dieren die legaal in het buitenland gecoupeerd zijn.»; op welke recente ontwikkelingen doelde u? Welke betere handhaafmogelijkheden zag u? Hoe heeft u deze verbeterde handhaafmogelijkheden in de praktijk gebracht en welke resultaten zijn hiervan te melden? Kunt u de motie (Kamerstuk 28 286, nr. 481) die vraagt om een tentoonstellingsverbod bij uw antwoord betrekken?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verklaart u dat de geïntensifieerde inspanningen bij de hengstenkeuring van de KVTH geen resultaten hebben opgeleverd?
Zie antwoord vraag 2.
Welke acties gaat u ondernemen die wel het gewenste resultaat zullen hebben?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat als de KVTH in haar wedstrijdreglement zou opnemen dat paarden met geamputeerde staarten niet mogen meedoen, het probleem van couperen grotendeels opgelost is? Zo ja, wat gaat u doen om druk uit te oefenen op de KVTH om dit op te nemen in het wedstrijdreglement en wat heeft u reeds gedaan?
Ja. Ondanks diverse verzoeken heeft de KVTH niet de wil het couperen op vrijwillige basis uit te bannen. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op de vragen 2 t/m 6.
Vindt u dat de KVTH het predicaat koninklijk verdient?
Ik verwijs hiervoor naar de antwoorden op vragen over het ontnemen van het predicaat «Koninklijke» van 28 augustus 2013 (2013–2014, nr. 368).
Bent u bereid een meldplicht voor dierenartsen in te voeren waarbij ze met foto’s en documenten de medische noodzaak van couperen moeten onderbouwen en centraal moeten melden om zo inzicht te krijgen bij welke stallen en bij welke dierenartsen opvallend veel staarten worden gecoupeerd?
Lichamelijke ingrepen bij dieren zijn verboden, tenzij de ingreep krachtens de wet is aangewezen of er een diergeneeskundige noodzaak bestaat om de ingreep toe te passen. Het couperen van staarten is een lichamelijke ingreep die alleen is toegestaan indien daar een diergeneeskundige noodzaak voor bestaat. De diergeneeskundige noodzaak dient door de dierenarts aangetoond te kunnen worden. Indien hij dat niet kan, is hij daarop tuchtrechtelijk aanspreekbaar. Een extra meldplicht heeft een zeer geringe toegevoegde waarde en leidt daarnaast tot een behoorlijke en onwenselijke lastenverzwaring.
Wilt u reageren op de volgende opmerking in Dagblad De Limburger: «Iemand zei tegen mij; «ik wil stoppen met couperen, maar dan maken mijn paarden geen schijn van kans tijdens de veulenkeuring». Het zijn altijd gecoupeerde paarden die winnen.»?2
Dit maakt dat het noodzakelijk is het bestaande verbod afdoende te kunnen handhaven. Ik verwijs u verder ook naar het antwoord op vragen 2 t/m 6.
Klopt het dat het recent in Frankrijk verboden is om een paard met een gecoupeerde staart te transporteren of tentoon te stellen? Zo ja, waarom kan in Frankrijk wel een tentoonstellingsverbod bewerkstelligd worden maar in Nederland niet? Zijn er in Nederland juridische obstakels om een transportverbod voor gecoupeerde paarden af te kondigen?
Het klopt dat in Frankrijk deelname van een paard met een gecoupeerde staart aan tentoonstellingen is verboden, een transportverbod is echter niet afgekondigd. Het instellen van een transportverbod zou in strijd zijn met de EU-bepalingen inzake het vrije verkeer van goederen en diensten en is naar mijn oordeel om die reden juridisch gezien niet haalbaar. Ik verwijs u verder naar antwoord op vragen 2 t/m 6 waarin wordt verwezen naar een uitspraak van het CBb.
Wat is uw reactie op het feit dat in januari zeker zestien dode potvissen1 en twee gestreepte dolfijnen2 zijn aangespoeld op de kusten van de Noordzee?
Het aantal gestrande potvissen op de Nederlandse, Britse en Duitse kust sinds begin januari 2016 is tot 29 dieren opgelopen. Hoewel een stranding van meerdere dieren op de Noordzeekust wel vaker voorkomt, is dit een zeldzame gebeurtenis.
Wat is uw reactie op recente onderzoeken waaruit blijkt dat het toenemende lawaai onder water in zee, onder meer van havens, olieplatforms, scheepvaart, windmolens en militaire activiteiten, een verstorend effect heeft op walvisachtigen zoals potvissen, orka’s, dolfijnen en bruinvissen?3 4
In de initiële beoordeling van de Mariene Strategie voor het Nederlandse deel van de Noordzee 2012–2020, Deel I (Kamerstuk 33 450, nr. 1) is geconcludeerd dat het onderwatergeluid als gevolg van menselijke activiteiten in de zuidelijke Noordzee aanzienlijk is toegenomen en dat de intensiteit daarvan veel groter is dan die van natuurlijke geluiden.
De effecten van het onderwatergeluid als gevolg van menselijke activiteiten op bijvoorbeeld zeezoogdieren kunnen variëren van kleine, subtiele gedragsverandering, vermijding van gebieden en verminderde gehoorcapaciteit, tot – in extreme gevallen – direct sterven.
Acht u het aannemelijk dat onderwatergeluid de aangespoelde walvisachtigen heeft verstoord en wordt dit meegenomen in het onderzoek naar hun doodsoorzaak? Zo nee, waarom niet?
Ik kan dit niet bevestigen. Potvissen trekken in de winterperiode van het noorden naar het zuiden. Soms komen dieren tijdens de trek terecht in de ondiepere Noordzee, waar de kans op strandingen groot is. Op dit moment is niet bekend waarom de potvissen in de Noordzee terecht zijn gekomen. Hier kunnen verschillende redenen voor zijn.
De doodsoorzaak bij een stranding van dergelijke grote zeezoogdieren is in het algemeen verstikking onder het eigen gewicht. Door het uitvoeren van pathologisch onderzoek wordt getracht om informatie te krijgen over de mogelijke strandingsoorzaak.
Deelt u de mening dat onderwatergeluid een belangrijke factor vormt in het onderwatermilieu van de Noordzee, onder andere omdat het een van de drukste scheepvaartgebieden ter wereld is en er op grote schaal olie-, gas- en zandwinning plaats vindt? Zo nee, waarom niet?
Onderwatergeluid is een factor in het onderwatermilieu (zie ook het antwoord op vraag 2). De inzet met betrekking tot onderwatergeluid is vooral gericht op het voorkomen van schadelijke effecten op mariene fauna (vooral zeezoogdieren) als gevolg van specifieke activiteiten die impulsgeluid veroorzaken, zoals heien en seismisch onderzoek of sonar. Over de effecten van achtergrondgeluid zoals van scheepvaart is nu nog slechts beperkte kennis beschikbaar.
Deelt u de mening dat onderwatergeluid een onderdeel zou moeten zijn in de monitoring van de milieukwaliteit van de Noordzee? Klopt het dat systematisch meten van onderwatergeluid in de Noordzee echter nog niet plaatsvindt? Zo nee, waarom niet?5
In de Mariene Strategie voor het Nederlandse deel van de Noordzee deel 2 (KRM-monitoringprogramma, Tweede Kamer vergaderjaar 2014–2015, 33 450 nr. 25) is per milieudoel, waaronder voor onderwatergeluid, het opzetten van monitoring opgenomen. Vanwege het grensoverschrijdend karakter van onderwatergeluid is het alleen zinvol om samen met andere Noordzeelanden te gaan monitoren. Voor impulsief geluid is inmiddels een internationaal register operationeel, en de eerste resultaten worden in de loop van dit jaar geëvalueerd en meegenomen in de Intermediate Assessment 2017 van OSPAR. Voor achtergrondgeluid wordt met andere Noordzeelanden onderzocht of een gezamenlijk monitoringsprogramma georganiseerd kan worden.
In hoeverre wordt onderwatergeluid meegenomen in ontwikkelprogramma’s voor de Noordzee?
Het Rijk stelt met het Noordzeebeleid de kaders voor ruimtelijk gebruik van de Noordzee in relatie tot het mariene ecosysteem. In het programma van maatregelen van de Mariene Strategie voor het Nederlandse deel van de Noordzee, deel 3, (Tweede Kamer vergaderjaar 2014–2015, Bijlage bij Kamerstuk 31 710, nr. 35) zijn voor diverse thema’s, waaronder onderwatergeluid, maatregelen beschreven om de goede milieutoestand te bereiken en/of te behouden.
De belangrijkste beschreven maatregelen met betrekking tot onderwatergeluid op nationaal niveau zijn:
Kunt u aangeven of en in welke mate er in militaire marine oefeningen, zowel in die van Nederland als die van andere EU-lidstaten, rekening gehouden wordt met het verstorende effect ervan op walvissen, aangezien uit onderzoek blijkt dat het effect aanzienlijk is?6 Zo nee, waarom niet?
Het gebruik van actieve sonar bij militaire oefeningen is gereguleerd in het voorschrift Commando Zeestrijdkrachten MWC 230 «Verantwoord gebruik van actieve sonar». Dit voorschrift heeft als doelstelling schadelijke gevolgen van uitzendingen van onderzeebootbestrijdingssonars op zeezoogdieren te voorkomen of te verminderen. Ook een aantal andere Europese lidstaten hanteert vergelijkbare voorschriften.
Kunt u aangeven welke initiatieven u neemt in EU-verband en Internationale Maritieme Organisatie (IMO)-verband om onderwatergeluid op zee te verminderen? Bent u bereid uw inzet hierop te verhogen? Zo nee, waarom niet?
Nederland is, gedeeld met het Verenigd Koninkrijk, voorzitter van de Europese expertgroep Technical Group on Noise (TG Noise), en is ook één van de trekkers van de OSPAR werkgroep Noise. Ook experts van Nederlandse instituten als TNO dragen hieraan bij.
De IMO heeft in 2014 een niet-verplichtende richtlijn aangenomen (Guidelines for the Reduction of Underwater Noise from Commercial Shipping) die het reduceren van onderwatergeluid door de commerciële scheepvaart tot doel heeft. Deze aanbeveling heeft betrekking op nieuw te bouwen schepen. Nederland heeft bijgedragen aan het opstellen van deze richtlijn.
Concluderend ben ik van mening dat de regering nationaal en internationaal voldoende actie onderneemt om de goede milieutoestand op de Noordzee te bereiken.
Het toestaan van het doodschieten van konijnen, terwijl schadeonderzoek ontbreekt |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de uitspraak van de Raad van State dat Staatsbosbeheer niet op konijnen mag laten jagen in het duingebied op Terschelling, omdat er onvoldoende schadeonderzoek heeft plaatsgevonden?1 2
Ik heb kennisgenomen van de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State over de eisen die artikel 65 van de Flora- en faunawet stelt aan de vrijstelling op het verbod van doden van dieren van aangewezen soorten door grondgebruikers ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren of schade aan fauna. De Afdeling heeft in deze uitspraak erop gewezen dat uit de wet volgt dat één van de voorwaarden waaronder deze vrijstelling geldt is dat de grondgebruiker kan aantonen dat hij belangrijke schade tracht te voorkomen op het moment dat hij optreedt. Daarvoor zijn, aldus de Afdeling, objectieve en controleerbare gegevens nodig.
Staatsbosbeheer heeft mij in dit verband laten weten dat het zijn toestemming aan de Wildbeheereenheid Terschelling voor het afschieten van konijnen, waaraan volgens de Afdeling in haar uitspraak geen onderbouwing ten grondslag lag, direct na het bekend worden van de uitspraak heeft ingetrokken.
Ik zal erop toezien dat de verantwoordelijke instanties acht zullen slaan op de door de Afdeling gegeven uitleg aan de toepassing van artikel 65 van de Flora- en faunawet.
Wat is uw reactie op het feit dat u en Staatsbosbeheer geen objectieve en controleerbare gegevens over landbouwschade konden aanleveren, maar dat Staatsbosbeheer de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft gevraagd de pachters op hun woord te geloven dat er wel landbouwschade was?3 Welke lessen trekt u uit het feit dat de Afdeling u terecht heeft gewezen toen u, ter rechtvaardiging van het doodschieten van konijnen, verwees naar verklaringen van pachters die, volgens de Afdeling, «niet meer behelzen dan een op papier voorgedrukt verzoek van pachter om schadebestrijding van konijnen»? Bent u voornemens om vanaf heden af te zien van ongefundeerde, gestandaardiseerde besluiten tot afschot van dieren in het wild en over te gaan tot daadwerkelijke invulling van de wettelijke opdracht om eerst te bezien hoe op diervriendelijke wijze kan worden gezorgd voor een goede balans tussen natuurwaarden, de intrinsieke waarde van de natuur en het dier en activiteiten van de mens? Zo ja, hoe gaat dit vorm krijgen? Zo nee, waarom niet?4
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat dit in casu «fact-free»-faunabeleid, waarbij besluiten worden genomen zonder de situatie voldoende te onderzoeken, onwenselijk is? Zo ja, hoe waarborgt u dat faunabeleid gebaseerd wordt op gedegen praktijkonderzoek, in plaats van op papier voorgedrukte verzoeken van pachters of andere belanghebbenden, zoals jagers? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uitsluiten dat vaker een beroep wordt gedaan op de landelijke vrijstellingslijst, terwijl aantoonbare belangrijke landbouw-, flora-, en/of faunaschade ontbreekt? Zo nee, waarom niet? Hoe gaat u voorkomen dat er afschotbesluiten worden genomen op een verkeerde wettelijke grondslag?
De uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State benadrukt het belang van een goede onderbouwing van de aanpak van afschot van in het wild levende dieren. Waar nodig zal dit in de communicatie met grondgebruikers nader moeten worden verduidelijkt. Handhavende instanties houden toezicht op de naleving van de wet door grondgebruikers.
In dit verband wijs ik op de nieuwe Wet natuurbescherming, op grond waarvan straks ten opzichte van de huidige Flora- en faunawet als aanvullende voorwaarde zal gelden dat de schadebestrijding door grondgebruikers plaatsvindt overeenkomstig het door de faunabeheereenheid vastgestelde faunabeheerplan, dat goedkeuring behoeft van gedeputeerde staten. Het faunabeheerplan moet worden onderbouwd door trendtellingen van populaties, ten behoeve van een planmatige en doelmatige aanpak.
Vissterfte bij waterkrachtcentrales |
|
Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat is de stand van zaken rondom de vissterfte bij de waterkrachtcentrales Linne en Lith?
Beide bestaande waterkrachtcentrales veroorzaken momenteel meer vissterfte dan de thans toegestane cumulatieve vissterftenorm van 10% (conform Beleidsregel watervergunningverlening waterkrachtcentrales in rijkswateren) op de rivier de Maas.
In hoeverre is reeds uitvoering gegeven aan de motie-Jacobi (Kamerstuk 27 625 nr. 325) uit juni 2014 waarin de regering wordt verzocht om de waterkrachtcentrales van Linne en Lith aan te wijzen als proeflocaties voor experimenten met niet bewezen, nieuwe technieken, zodat de gezamenlijke vissterfte van beide centrales ver beneden de norm van 10% komt te liggen? Kunt u uitgebreid ingaan op alle genomen maatregelen, liefst uitgesplitst per centrale?
Sinds de motie Jacobi heeft intensief overleg plaatsgevonden met Essent en Nuon (exploitanten van de waterkrachtcentrales bij respectievelijk Linne en Lith). Hierbij is prioriteit gegeven aan de waterkrachtcentrale Linne om deze als proeflocatie te benutten. Er was namelijk voorafgaand aan de motie reeds door Essent een SDE subsidie aangevraagd voor de renovatie van de bestaande turbines. Ook is nagegaan welke visbeschermende maatregelen het best kunnen worden toegepast bij waterkrachtcentrales in de Maas. Hieruit is gebleken dat de oplossing niet in visgeleidingssystemen moet worden gezocht maar in visvriendelijke turbines. Hierbij is door Rijkswaterstaat en Essent opdracht verleend aan een adviesbureau om dit nader te onderzoeken en hebben er gesprekken plaatsgevonden met mogelijke leveranciers van dergelijke turbines. Hieruit is gebleken dat er een innovatieve visvriendelijke turbine kan worden toegepast bij de waterkrachtcentrale in Linne.
Wat zijn de meest recente cijfers over vissterfte bij deze twee waterkrachtcentrales? Vindt u de huidige sterfteaantallen van vissen acceptabel? Zo nee, welke maatregelen neemt u om die aantallen naar beneden te krijgen?
Uit metingen bij waterkrachtcentrale Linne blijkt dat de gemiddelde vissterfte voor schieraal 18% en voor zalm/smolts 7% bedraagt. Sinds 2013 zijn geen recentere cijfers beschikbaar, aangezien er gedurende meerdere jaren is gemeten en er geen grote fluctuaties in de uitkomsten hiervan zaten. Uit nadere analyse blijkt dat de vissterfte bij waterkrachtcentrale Lith dezelfde ordegrootte bedraagt. De huidige cumulatieve sterftepercentages van beide waterkrachtcentrales voor zowel schieraal als zalm/smolts bedraagt dus meer dan 10%. Rijkswaterstaat voert overleg met Essent en Nuon om de vissterfte beneden de norm van 10% te krijgen, zie ook het antwoord op vraag 2.
Heeft het in uw brief van 16 juni 2015 genoemde overleg met Essent (als exploitant van de waterkrachtcentrale Linne) inmiddels tot concreet resultaat geleid? Zo ja, wat is het resultaat en welk percentage van de vissen zal in de toekomst nog sterven bij passage van de waterkrachtcentrale Linne? Zo nee, waarom niet?1
Er heeft overleg plaatsgevonden met Essent (over visbeschermende maatregelen bij de waterkrachtcentrale Linne op de Maas) en met Nuon (over visbeschermende maatregelen bij de waterkrachtcentrales Lith op de Maas en Maurik op de Nederrijn). Hierbij is door Rijkswaterstaat medegedeeld dat uiterlijk 1 juli 2016 een ontvankelijke aanvraag voor een vergunning, op grond van de Waterwet, door Essent en Nuon moet worden ingediend voor de drie genoemde waterkrachtcentrales. In deze aanvraag dient te worden onderbouwd welke maatregelen door Essent en Nuon worden getroffen om de cumulatieve vissterfte per rivier beneden de 10% te brengen. Ook dienen zij aan te geven binnen welke termijn deze maatregelen zijn gerealiseerd.
Wat is de stand van zaken van maatregelen bij de waterkrachtcentrale Lith om de vissterfte aldaar aanzienlijk te reduceren?
Zie antwoorden op vraag 2 en 4 hierboven.
Deelt u de mening dat de tijd van vrijblijvend overleg inmiddels lang genoeg heeft geduurd? Bent u bereid om nu dwingende maatregelen te nemen om de vissterfte bij waterkrachtcentrales blijvend te reduceren (tot de norm van 10%)? Zo ja, per wanneer neemt u die maatregelen? Zo nee, waarom niet?
Indien na 1 juli 2016 geen ontvankelijke aanvraag is ontvangen, zal ik mij beraden omtrent de verder te nemen stappen, waaronder het opstarten van een handhavingstraject.
Welke maatregelen neemt u binnen welke termijn indien de waterkrachtcentrales niet binnen afzienbare tijd aan de norm van maximale vissterfte voldoen? Op welke datum dient naar uw oordeel de norm van 10% in ieder geval gehaald te worden? Heeft u behalve het (tijdelijk) stilleggen van de centrales ook nog andere handhavingsmogelijkheden, zoals het opleggen van een boete? Zo nee, acht u deze wel nodig?
Een mogelijke maatregel is het starten van een handhavingstraject per 1 juli 2016. Dit is alleen aan de orde als er na 1 juli 2016 geen ontvankelijke vergunningsaanvraag is. In dit traject staan de gebruikelijke instrumenten, als de last onder bestuursdwang en de last onder dwangsom, tot mijn beschikking. Een termijn waarbinnen de maatregelen zijn geïmplementeerd en de cumulatieve vissterftenorm van minder dan 10% wordt gehaald, is vooralsnog moeilijk in te schatten. Dit hangt af van meerdere factoren, zoals vergunningentraject, beroepsprocedures en ontwikkeling van de voorgestelde innovatieve technieken.
Het bericht dat een Vlaamse minister de Nederlandse aanpak van de malafide puppyhandel te laks vindt |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht ««Nederland te laks in aanpak malafide puppyhandel» zegt Vlaamse Minister Ben Weyts»?1
Ja.
Heeft u een verklaring voor het feit dat het centrum van de malafide puppyhandel zich de laatste jaren van België naar Nederland heeft verplaatst?
Een volledig beeld van de omvang van de illegale hondenhandel is zeer lastig te krijgen, handelaren proberen illegale activiteiten immers buiten beeld te houden. Ik kan het veronderstelde feit dan ook niet op basis van cijfers onderschrijven. Dit neemt niet weg dat ik de zorgen deel omtrent de illegale handel in pups.
Kunt u uw reactie op het bericht, dat Nederland goede regels en strenge handhaving kent, onderbouwen?
Er zijn de afgelopen jaren meerdere maatregelen getroffen om een beter toezicht te krijgen op de handel in honden. Dit betreft onder andere een verplichte identificatie en registratie van honden, een betere administratieplicht voor handelaren en afspraken met online handelsplaatsen over het informeren van (potentiële) kopers. Zowel de NVWA, de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) als de politie treden op tegen misstanden in de hondenhandel op basis van de geldende regelgeving.
Tegelijkertijd is het zo dat het aanbod helaas blijft bestaan zolang er vraag blijft naar goedkope pups. Het is onmogelijk om elke misstand uit te bannen. Dit neemt niet weg dat misstanden wel degelijk worden aangepakt.
Hoe verhoudt de illegale invoer van tenminste 50.000 honden in 2014 zich tot deze «strenge handhaving»?2
De genoemde 50.000 betreft een schatting in het programma Zembla van het aantal niet in Traces (Trade control and export system) geregistreerde honden dat naar Nederland zou worden gebracht vanuit andere EU-lidstaten. Het registreren in Traces dient te geschieden in het land van herkomst waarop wordt toegezien door de autoriteiten in het land van herkomst. Als het niet registreren wordt ontdekt in het land van bestemming dan is de overtreding veelal al begaan. De autoriteiten in het land van bestemming kunnen dit signaleren richting het land van herkomst maar kunnen aldaar niet handhavend optreden. Een dergelijke schatting onderstreept voor mij (zonder de aantallen te kunnen bevestigen) de noodzaak om gezamenlijk met andere lidstaten de puppyhandel beter in beeld te krijgen.
Zijn er internationale afspraken of samenwerkingsverbanden om de malafide puppyhandel aan te pakken? Zo ja, kunt u uiteenzetten welke dit zijn? Zo nee, bent u bereid om op korte termijn met de Europese collega’s om de tafel te gaan zitten om tot een internationale aanpak te komen?
Bij het constateren van misstanden wordt, indien nodig, contact opgenomen met de lidstaat van oorsprong om deze op de hoogte te brengen van de geconstateerde onregelmatigheden of om hulp te vragen bij het completeren van het dossier om op te kunnen treden tegen een overtreder. Er is met enige regelmaat contact met andere lidstaten over individuele zaken. Met de Vlaamse Autoriteiten worden goede contacten onderhouden en vindt ook beleidsmatig overleg plaats om op het terrein van dierenwelzijn zaken af te stemmen. In EU-verband vindt periodiek overleg plaats tussen alle lidstaten in het kader van het Permanente comité voor de voedselketen en de diergezondheid. Problemen aangaande de handhaving van de Europese regelgeving op het terrein van de hondenhandel kunnen hier tussen lidstaten worden gedeeld en gezamenlijk besproken met de Europese Commissie.
Momenteel wordt verkend of, en hoe, extra aandacht gevraagd kan worden bij de Commissie voor de problematiek.
Bent u bereid om, in navolging van het Vlaamse systeem, voortaan alleen nog te werken met een witte lijst met handelaren en fokkers van wie de honden wel geïmporteerd mogen worden?
Zoals onder andere aangegeven in een brief over puppyhandel (Kamerstuk 28 286 nr. 809, dd. 21 april 2015) en de antwoorden op het schriftelijk overleg over fokkerij (Kamerstuk 28 286 nr. 818, dd. 9 september 2015) en worden deze maatregelen nu geëvalueerd. Op basis van de evaluatie wil ik kijken of eventuele aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn. Uw Kamer ontvangt de evaluatie naar verwachting in het voorjaar.
Op welke manier werkt u samen met uw collega van Veiligheid en Justitie om de illegale hondenhandelaren aan te pakken, aangezien het hier om strafbare feiten gaat en dit dus mede de verantwoordelijkheid van de Minister van Veiligheid en Justitie zou moeten zijn?
De NVWA is primair verantwoordelijk voor de aanpak van de misstanden in de hondenhandel. De NVWA werkt hiertoe samen met zowel de politie als de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming. Zodra echter sprake is van een combinatie van veterinaire overtredingen met bijvoorbeeld georganiseerde criminaliteit, of agressieve daders, dan is de politie primair aan zet. Via het meldnummer 144 red een dier komt de politie soms als eerste een zaak op het spoor. Teneinde te zorgen dat zaken bij de juiste dienst terecht komen en de handhavers elkaar indien nodig weten te vinden voor ondersteuning zijn afspraken neergelegd in het Convenant samenwerking dierenhandhaving. Daarnaast vindt op verschillende niveaus (strategisch, tactisch, operationeel) overleg plaats tussen handhavers. Tot slot worden jaarlijks kwantitatieve en kwalitatieve afspraken over de opsporing gemaakt tussen de NVWA en het OM.
Welke uitbreiding van de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit is er nodig om de bestaande regels volledig te kunnen handhaven?
De exacte capaciteit nodig om elke misstand uit te bannen is niet te geven omdat de omvang van de illegale handel niet exact in beeld te brengen is. Kenmerk van deze handel is immers dat ze buiten beeld blijft. Het enkel verhogen van het aantal inspecties zal het probleem voorts ook niet volledig kunnen uitbannen.
Ik zet daarom ook in op andere instrumenten, zoals voorlichting. Ik blijf echter voortdurend streven naar het verhogen van de naleving van bestaande regels door ontwikkelen van risicogebaseerd en doelmatig toezicht. Om de naleving in 2016 te bevorderen zal door de NVWA worden onderzocht hoe de handhavingsregie verder geoptimaliseerd kan worden.
Een nieuwe vondst van Colistine resistentie op Nederlands kippenvlees en geïmporteerd kalkoenvlees |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht van 17 december dat het overdraagbare Colistine resistente gen mcr-1 (opnieuw) in Nederland is aangetroffen op Nederlands kippenvlees en geïmporteerd kalkoenvlees?1
Ja, ik ben op de hoogte van dit bericht.
Deelt u de mening dat de condities waarin zeugen en pluimvee worden gehouden, verbeterd dienen te worden om het antibioticagebruik (bijvoorbeeld Colistine tegen speendiarree) terug te dringen. Zo ja, bent u bereid hier wettelijke normen voor vast te stellen? Zo nee, waarom niet?
De afgelopen jaren is er hard gewerkt aan het terugdringen van het algehele antibioticagebruik in de veehouderij. Het terugdringen van voor de volksgezondheid kritische antibiotica, zoals colistine, maakt hier onderdeel van uit. Uit de verkoopcijfers van colistine van de afgelopen jaren blijkt dat de verkoop met ruim 67% is gedaald van ca. 5.000 kg in 2011 naar ca. 1.600 kg in 2014. Deze reductie is op vrijwillige basis door de sector gerealiseerd. Daarbij komt resistentie tegen colistine slechts incidenteel voor in de Nederlandse veehouderij. Zoals aangegeven in onze brieven van 27 mei 2015 (Kamerstuk 29 683, nr. 200) en 23 juni 2015 (Kamerstuk 32 620, nr. 159), ontwikkelen wij op dit moment samen met betrokken stakeholders het vervolgbeleid antibiotica bij dieren 2016–2020. In het vervolgbeleid zullen we specifiek aandacht besteden aan de aanpak van colistine-resistentie. Ook het verbeteren van de diergezondheid op de bedrijven om antibioticagebruik – zoals colistine – terug te dringen, maakt deel uit van dit vervolgbeleid. Plannen van de veehouderijsectoren en van de KNMvD dienen hiervoor mede als basis. Naast andere adviezen zal ook het gezondheidsraad- advies over «aanscherping antibioticagebruik bij dieren» worden betrokken. Het vervolgbeleid zullen wij in het voorjaar van 2016, bij de publicatie van de SDa-cijfers (naar verwachting mei 2016), aan uw Kamer presenteren.
Op aandringen van Nederland heeft de Europese Commissie in 2013 een wetenschappelijke beoordeling door het European Medicines Agency (EMA) laten doen van alle diergeneesmiddelen in de EU met colistine als werkzame stof.
Naar aanleiding hiervan zijn in 2015 de markttoelatingseisen van alle colistineproducten aangescherpt en zijn de gebruikseisen op de bijsluiter geharmoniseerd. Zo is onder andere het preventieve gebruik bij dieren die niet ziek zijn verboden en is het gebruik bij zieke dieren ingeperkt tot één soort infectie. De verwachting is dat daarmee het risico van resistentievorming en de omvang van het gebruik in de EU zal afnemen. Op 12 januari jl. heeft de Europese Commissie naar aanleiding van de nieuwe gegevens over colistine-resistentie in Europa, een nieuw advies aan de EMA gevraagd. Dit advies wordt halverwege dit jaar verwacht en kan aanleiding geven voor verdere beperkende maatregelen. Aanscherping van de wettelijke gebruikseisen of wettelijke uitfasering is voorbehouden aan de EU. Dit heeft tot voordeel dat het effect veel groter kan zijn aangezien het de hele EU betreft.
Vindt u dat de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde/Werkgroep Veterinair Antibioticabeleid (KNMvD/WVAB) voldoende actie onderneemt om het Colistine gebruik terug te dringen? Deelt u de mening dat het voorgestelde gebruik tot 2020 een veel te ruim gestelde deadline is?2 Bent u bereid, los van het lopende onderzoek naar Colistine resistentie in de Nederlandse veehouderij, Colistine versneld uit te faseren op grond van het voorzorgsbeginsel? Zo ja, bent u bereid om te komen tot een verbod op dit middel in 2016? Zo nee, wanneer bent u bereid wel een verbod in te stellen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de consument nadrukkelijk te informeren over de aanwezigheid van diverse antibioticaresistente bacteriën in vlees (zoals ESBL, MRSA)? Bent u bereid, reeds lopende het onderzoek naar Colistine resistentie, de consument ook nadrukkelijk te informeren over de risico’s op besmetting met Colistine resistente bacteriën via kippen- en kalkoenvlees omwille van het voorzorgsbeginsel? Zo ja, hoe en wanneer? Zo nee, waarom niet?
In het najaar van 2015 heb ik uw Kamer geïnformeerd (TK 26 991, nr. 474) over het sinds 2001 verplichte waarschuwingsetiket op alle soorten pluimveevlees. Dit etiket is onderzocht door het RIVM en wordt positief beoordeeld door de consument. Het RIVM adviseert dan ook om het waarschuwingsetiket op pluimveevlees te behouden. Ze geeft daarbij aan dat het zinvol is om na te gaan op welke wijze het effect van de boodschap vergroot kan worden. Ik ben samen met het Voedingscentrum en het bedrijfsleven aan het onderzoeken hoe we deze tekst en de vormgeving van het waarschuwingsetiket kunnen optimaliseren en moderniseren. Daarnaast ga ik met betrokken partijen in gesprek of het nieuwe etiket mogelijk ook naar andere risicovolle producten, waarbij een bereidingsinstructie van toepassing zou kunnen zijn, kan worden uitgebreid. Naast het waarschuwingsetiket op pluimveevlees, informeert het Voedingscentrum de consument over goede keukenhygiëne om voedselinfecties te voorkomen. Deze adviezen zijn onder andere gericht op het voorkomen van kruisbesmetting en het voldoende verhitten van producten zodat (resistente) bacteriën worden gedood.
Bent u bereid om te komen tot een etiketteringsvoorschrift met een waarschuwing dat vlees mogelijk antibioticaresistente bacteriën, zoals Colistine resistentie, bevat? Zo ja, wanneer kan de Kamer een voorstel tegemoetzien? Zo nee, welk belang verzet zich daartegen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven of reeds uit (voorlopig) onderzoek blijkt dat Colistine resistentie in Nederland ook voorkomt bij varkens, zoals dit in China het geval is? Zo, ja kunt u de informatie hierover naar de Kamer sturen? Zo nee, kunt u uitsluiten dat deze bacterie op in Nederland aanwezig varkensvlees aangetroffen kan worden?
Uit een gezamenlijk uitgevoerd onderzoek van CVI, NVW A en RIVM blijkt dat colistine-resistentie niet gevonden is bij bacteriën uit vleesvarkens en melkkoeien, maar wel incidenteel is gevonden in bacteriën uit pluimvee (kip en kalkoen) en kalveren. De resistentie is aangetroffen in salmonella en E. coli bacteriën uit pluimvee en pluimveevlees en in een enkel geval in een E. coli uit kalfsvlees. Uit recent onderzoek blijkt colistine-resistentie ook aanwezig te zijn in eerder verzamelde E. coli mestbacteriën uit Nederlandse vleeskuikens (2010–2013) en Nederlandse vleeskalveren (2010–2011). De resistentie werd niet gevonden in meer recent verzamelde bacteriën (2014 – 2015) uit deze diersoorten. Dit laatste zou kunnen duiden op een daling van het voorkomen van colistine-resistentie en houdt mogelijk verband met de recente daling van het colistine-gebruik.
Kunt u aangeven of de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) producten extra controleert en handhaaft op de aanwezigheid van Colistine resistentie? Zo nee, waarom niet?
In aanvulling op het in antwoord 6 genoemde onderzoek, zullen alle isolaten afkomstig uit monsters uit de reguliere nationale resistentie monitoring met verminderde gevoeligheid voor colistine, worden getest op deze nieuwe vorm van resistentie. Op dit moment is er geen wettelijke basis voor maatregelen bij het aantonen van colistine-resistentie bij bacteriën in voedsel. Wel kunnen maatregelen genomen worden als ziekteverwekkers in voedsel, zoals salmonella, worden aangetroffen. Dit is onafhankelijk van een eventuele colistine-resistentie.
Bent u bereid om een meldingsplicht in te voeren voor de veehouders en dierenartsen indien de aanwezigheid van Colistine resistentie op een bedrijf geconstateerd wordt? Kunnen deze gegevens ook openbaar gemaakt worden? Zo nee, waarom niet?
Of een meldplicht zinvol is, hangt af van de vraag of zo’n meldplicht bijdraagt aan het beschermen van de volksgezondheid of aan de totstandkoming van een consistent en compleet beeld van de epidemiologie van deze bacterie. Mensen kunnen immers via verschillende en uiteenlopende transmissieroutes worden besmet. Tot nog toe is een meldplicht niet door deskundigen geadviseerd maar op basis van het te verwachten EMA advies (zie antwoord 2 & 3) kan nader bezien worden of zo’n meldplicht wenselijk is. Verder is het op dit moment wettelijk alleen mogelijk voor besmettelijke dierziektes een meldplicht in te voeren. Een meldplicht voor antibioticaresistentie vereist een wijziging van de wetgeving (GWWD).
Kunt u de antwoorden naar de Kamer te sturen vóór het Algemeen overleg Antibiotica en Dierziekten voorzien op 28 januari 2016?
Ja.