Het transport van dieren bij hoge temperaturen |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Schuimbekkende varkens in snikhete varkenswagen, maar controle ontbreekt»?1
Ja.
Hoeveel controles heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) bij veetransporten uitgevoerd tijdens de warme dagen van de afgelopen weken? In hoeveel gevallen werden de regels overtreden en welke maatregelen heeft de NVWA naar aanleiding hiervan genomen?
Op 8 juli 2016 heb ik u het «Nationaal plan voor veetransport bij extreme temperaturen» gezonden (Bijlage bij Kamerstuk 28 286, nr. 884). In dit plan hebben NVWA en het bedrijfsleven afspraken gemaakt over het handelen bij het vervoer van varkens runderen, schapen en geiten bij extreme temperaturen, ieder binnen haar eigen rol en verantwoordelijkheid en met inachtneming van de wettelijke voorschriften.
Een onderdeel van het plan is om op zeer warme dagen met temperaturen boven 27 graden Celsius een hitteprotocol van kracht te laten gaan. Op 19 t/m 21 juli en op 24 t/m 27 augustus 2016 is dit protocol ingesteld. Op deze dagen konden onder meer transportkeuringen voor de export vervroegd plaatsvinden, namelijk tussen 04.00 uur en 06.00 uur. In totaal hebben op deze 7 dagen, 73 exportkeuringen vervroegd plaatsgevonden. Ook in week 37 is het hitteprotocol van kracht geweest. Hierover zijn de gegevens echter nog niet beschikbaar.
Tijdens de exportcertificering van levende dieren is extra gelet op beladingsgraad, watervoorziening en ventilatie in het vervoermiddel. Er zijn hierbij geen gevallen gerapporteerd waarbij de vastgestelde regels overtreden werden.
De vervoersteams van de NVWA hebben op warme dagen 78 controles uitgevoerd, waarbij er specifiek aandacht is geweest voor het hitteprotocol. 23 Gecontroleerde situaties waren niet akkoord, waarvan 16 gevallen gerelateerd waren aan de hoge temperaturen. Een beperkt aantal controles zijn ten tijde van de beantwoording van deze vragen nog niet administratief verwerkt. De afdoening van deze controles zijn hierin niet meegenomen. Er is conform het interventiebeleid opgetreden, wat inhoudt dat er afhankelijk van de situatie mondeling is gewaarschuwd of dat er rapport van bevinding is opgemaakt wat kan leiden tot een schriftelijke waarschuwing of bestuurlijke boete.
Specifiek voor pluimvee, dat geen onderdeel van het hitteplan is, geldt ten algemene dat er tijdens de dagen met extreme temperaturen een hoger percentage dieren overlijdt tijdens het transport. Bij 7 aangevoerde koppels, waarbij de interventiegrens van 1% van dieren die overlijden tijdens het transport is overschreden, is die overschrijding gerelateerd aan de hoge temperaturen. Voor alle overtredingen zijn rapporten van bevindingen opgemaakt die kunnen leiden tot een schriftelijke waarschuwing of bestuurlijke boete.
Klopt het dat Europese regels alleen een maximumtemperatuur voor in de vrachtwagen voorschrijven bij veetransport van tenminste acht uur en voor kortere transporten alleen een maximumtemperatuur voor de buitenlucht? Zo ja, waarom is dit besluit genomen?
De Europese transportverordening stelt dat dieren tijdens het vervoer beschermd moeten worden tegen extreme temperaturen. Dit is de algemene regel die geldt voor alle transporten.
Voor transporten van acht uur en langer geldt verder dat de ventilatiesystemen op wegvervoermiddelen zodanig moeten zijn ontworpen, geconstrueerd en onderhouden dat zij op elk moment tijdens het transport, ongeacht of het vervoermiddel stilstaat of in beweging is, volstaan om in het vervoermiddel voor alle dieren een temperatuur tussen 5 °C en 30 °C te handhaven met een tolerantie van plus of min 5 °C. afhankelijk van de buitentemperatuur.
Voor transporten korter dan 8 uur geldt geen norm voor de binnentemperatuur. Wel is in het «Nationaal plan voor veetransport bij extreme temperaturen» afgesproken dat de sector bij buitentemperaturen van 35 graden en hoger geen vervoer zal laten plaatsvinden. Dat geldt zowel voor lang als kort transport.
Ten aanzien van de watervoorziening is in de Europese Transportverordening (Vo 1/2005) vastgelegd dat dieren minimaal eens per 12 uur gedrenkt moeten worden. Dit geldt voor zowel kort transport als voor lang (meer dan 8 uur) transport.
Klopt het dat er geen water voor de dieren aanwezig hoeft te zijn in de vrachtwagen bij korte transporten (minder dan acht uur), ongeacht de binnen- en buitentemperatuur? Zo ja, waarom is dit niet verplicht?
Zie antwoord vraag 3.
Welke effecten hebben de hoge binnentemperatuur en het gebrek aan drinkwater op varkens en andere dieren? Bent u voornemens extra maatregelen te treffen om ook op korte transporten voor aanvaardbare omstandigheden te zorgen? Zo ja, welke maatregelen zullen dit zijn? Zo nee, waarom niet?
Extreme temperaturen vormen een extra belasting voor dieren. In de antwoorden op bovenstaande vragen is geschetst dat de Europese regelgeving veel ruimte laat aan de lidstaten. Ik vind het daarom een goed initiatief dat de sectoren en de overheid samen goede afspraken hebben gemaakt, ieder vanuit eigen verantwoordelijkheid, om het welzijn van de dieren tijdens transport te waarborgen. Deze afspraken gelden voor korte en lange transporten en worden elk halfjaar op basis van de ervaringen geëvalueerd en indiennodig worden verbeteringen doorgevoerd.
Ik concludeer dat door het vastleggen van een hitteprotocol en de halfjaarlijkse evaluatie er voortgang is geboekt.
De landelijke uitbraak van een dodelijke konijnenziekte |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Snuf krijgt prik, wild konijn is het haasje», over de landelijke uitbraak van de dodelijke konijnenziekte veroorzaakt door het RHD2-virus?1
Ja.
Deelt u de zorgen van de dierenartsen in het artikel dat bijna alle wilde konijnen zullen sterven aan deze ziekte en dat herstel van de populatie op de getroffen plaatsen jaren kan duren? Zo nee, waarom niet?
Met enige regelmaat duiken nieuwe virusziekten, zoals Rabbit Haemorrhagic Disease Virus2 (RHDV2), op in de konijnenpopulatie. Eerdere virusziekten zijn myxomatose en RHD1. Deskundigen van de Faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht verwachten dat tussen de 5 en 70% van de geïnfecteerde konijnen zullen sterven. Dit is lager dan de sterfte als gevolg van myxomatose en RDH1.
Bij nieuw optredende virussen is de impact in de beginfase het grootst. Dat komt doordat de dieren nog geen afweerstoffen tegen het virus hebben ontwikkeld en het virus in de beginfase meestal het meest agressief is. Naarmate de tijd vordert worden de dieren met weerstand geselecteerd (zij overleven) en worden er minder dieren ziek. Ook het virus selecteert zich meestal naar een mildere vorm.
Kortom, ik deel de zorgen over deze konijnenziekte, maar verwacht op basis van deskundigenoordeel dat de populatie wilde konijnen in staat zal zijn zich te herstellen.
Deelt u de mening dat de jacht op konijnen gestopt moet worden, in ieder geval zolang de populatie door deze ziekte bedreigd wordt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om de jacht op konijnen te stoppen, in ieder geval tijdelijk?
Artikel 32, derde lid, van de Flora- en faunawet bepaalt dat de jacht niet wordt geopend op een diersoort voor zover de soort staat vermeld op een nationale lijst van met uitroeiing bedreigde of speciaal gevaar lopende soorten. Dit zijn de zogenoemde rode lijsten. Plaatsing van het konijn op deze lijst is op dit moment niet aan de orde, omdat op dit moment niet feitelijk onderbouwd kan worden dat de duurzame staat van instandhouding van het konijn in het geding is. Dit ligt ook niet in verwachting, omdat vergelijkbare, meer ernstige virussen in voorgaande situaties niet hebben geleid tot een aantasting van de instandhouding van het konijn. Ik verwijs u hiervoor ook mijn antwoord op vraag 2.
Daar komt bij dat de jager, in wiens veld de konijnenstand ernstig is afgenomen, niet op konijnen zal kunnen jagen omdat hij wettelijk gehouden is een redelijke wildstand na te streven. Derhalve is er thans geen dringende reden over te gaan tot sluiting van de jacht op het konijn. Vanzelfsprekend zal mijn ministerie de ontwikkeling van de konijnenpopulatie blijven monitoren.
15.000 kippen die zijn gestorven door een stalbrand in het Drentse Orvelte |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «15.000 kippen dood door brand in Drentse Orvelte»?1
Ja.
Bent u van mening dat er sprake was van toereikende brandpreventie in de stallen? Zo ja, waaruit bestond die? Zo nee, bent u bereid om voor brandpreventie voor veehouderijen strengere regels op te stellen en op welke termijn?
De betreffende stallen zijn gebouwd in de zeventiger jaren van de vorige eeuw. Er zijn door de gemeente verschillende malen controles uitgevoerd op het bedrijf, waarbij geen bijzonderheden zijn gevonden.
Naar de oorzaak van de brand wordt op dit moment onderzoek uitgevoerd door veiligheidsdiensten. Dit onderzoek wordt gecompliceerd doordat bij de brand asbest is vrijgekomen. Ik zal de uitkomsten van dit onderzoek meenemen in het actieplan stalbranden.
Zoals ik u in mijn brief van 18 december 2015 (Kamerstuk 28 286, nr. 850) heb aangegeven, zal eind 2016 het actieplan stalbranden worden geëvalueerd, waarbij gekeken wordt naar de effectiviteit van huidige maatregelen en naar de verwachte effectiviteit in relatie tot de kosten van uitbreiding van maatregelen. In deze brief heb ik ook gemeld deze evaluatie in het eerste kwartaal van 2017 aan uw Kamer te zullen sturen, waarbij ook ingegaan zal worden op de motie van de leden Koșer Kaya en Ouwehand (Kamerstuk 28 286, nr. 831). Ik wil de uitkomsten van deze inventarisatie afwachten voordat ik een oordeel geef.
Deelt u de mening dat het levend verbranden van duizenden dieren onacceptabel is en dat regelgeving op het gebied van brandpreventie in bestaande stallen niet mag uitblijven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat asbestdaken op stallen onaanvaardbare risico's met zich meebrengen voor omwonenden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid tot wettelijke maatregelen voor een versneld saneringsplan?
Het kabinetsbeleid is er op gericht om per 2024 alle asbestdaken verwijderd te hebben. In 2024 zijn asbestdaken tenminste 30 jaar oud, de meeste daken zijn veel ouder. Dit houdt in dat veel daken al aan het verweren zijn en aan vervanging toe zijn.
Een vroegtijdige sanering van de asbestdaken wordt gefaciliteerd met een subsidieregeling van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (I&M). Tevens is het Ministerie van I&M gestart met het programma Versnellingsaanpak Asbestdaken. Uw Kamer is hierover geïnformeerd op 2 juni 2016 (Kamerstuk 25 834, nr. 112).
Kunt u aangeven hoeveel dieren er in totaal in het jaar 2015 zijn omgekomen bij stalbranden, onderverdeeld naar diersoort?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar de rapportage over het actieplan stalbranden 2012–2016, die ik uw Kamer op 18 december 2015 (Kamerstuk 28 286, nr. 850) heb toegestuurd. In deze rapportage (pagina 1) is een tabel opgenomen, waarin een onderverdeling naar aantal branden en het aantal dierlijke slachtoffers, gesplitst naar diersoort.
De kritiek op de Wet dieraantallen |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de kritiek van prof. dr. ir. Heederik van het Institute for Risk Assessment Sciences (IRAS), mede-auteur van het onderzoek Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (VGO), op uw interpretatie van het VGO-rapport en de Wet dieraantallen?1
Ja.
Hoe waardeert u zijn conclusie dat sturen op dieraantallen niet het meest geëigende instrument is om effecten van veehouderij op de volksgezondheid weg te nemen?
Zoals ik in mijn brief van 7 juli jl. (Kamerstuk 28 973, nr. 181) heb aangegeven vraagt de problematiek van de veehouderij en volksgezondheid om een gezamenlijke aanpak van ministeries, andere overheden, de sector en overige betrokkenen.
Het kabinet zal zich met de veehouderijsector, in het bijzonder met de pluimveesector, buigen over emissiereducerende maatregelen om de luchtkwaliteit rondom veehouderijen te verbeteren. Het kabinet onderzoekt samen met de betrokken partijen de mogelijkheden van een gezamenlijke aanpak.
Zoals eerder is geconstateerd biedt het huidige instrumentarium voor de decentrale overheden niet altijd voldoende basis om in specifieke situaties grenzen aan de omvang van veehouderijen te kunnen stellen. Daarom zal het kabinet aanvullend op deze aanpak het eerder aangekondigde wetsvoorstel dieraantallen verder in gang zetten. Vooral in overbelaste veedichte gebieden kan het vanwege de specifieke situatie wenselijk zijn te sturen op dieraantallen ter ondersteuning van emissiereducerende maatregelen. Uw Kamer wordt, zoals in de brief van 7 juli jl. toegezegd, dit najaar nader geïnformeerd over de te nemen maatregelen.
Is de veronderstelling juist dat het VGO-onderzoek zowel positieve als negatieve correlaties ziet en dus geen eenduidig beeld geeft en dat bij geconstateerde correlaties nog geen sprake hoeft te zijn van oorzakelijke verbanden?
Het is juist dat er zowel associaties zijn gevonden die positief zijn in het licht van de gezondheid als associaties die duiden op een negatief effect. Wel wijs ik u er op dat de positieve associaties niet van vergelijkbare aard en omvang zijn als de negatieve. Ook is het juist dat de gevonden associaties niet hoeven te betekenen dat er een oorzakelijk verband is.
Is de veronderstelling juist dat eventuele effecten van veehouderijbedrijven op de volksgezondheid veel meer afhankelijk zijn van stal- en managementsystemen dan van het aantal dieren?
Het effect van veehouderijen op volksgezondheid wordt primair bepaald door de totale emissie (van stoffen, geur en geluid) van veehouderijbedrijven in een gebied. De emissie vanuit de veehouderij wordt bepaald door de aantallen gehouden dieren in combinatie met de gebruikte stal- en managementsystemen inclusief het effect van emissiereducerende maatregelen.
Daarnaast spelen andere factoren een rol, zoals de verwevenheid van veehouderijbedrijven met burgerwoningen in het landelijk gebied en de cumulatie van verschillende emissies zoals geur- en fijnstof, maar ook geluids- en verkeersoverlast vanuit alle veehouderijen in een gebied.
Hoe waardeert u de opmerking van de IRAS-onderzoeker dat ook dierenwelzijnsmaatregelen negatieve effecten kunnen hebben op de volksgezondheid? Hoe gaat u hiermee om?
De fijnstofemissie in de pluimveehouderij is onder meer toegenomen door de maatschappelijk gewenste omschakeling van kooi- naar scharrelsystemen in de legpluimveehouderij. Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven zal het kabinet in overleg met de pluimveesector bezien welke aanvullende emissiereducerende maatregelen in de huidige houderijsystemen mogelijk zijn en welke innovaties in stalsystemen denkbaar zijn.
Hoe waardeert u de kritiek van de gedeputeerden van Gelderland en Limburg op de Wet dieraantallen?2
Het wetsvoorstel dieraantallen zal de provincies de bevoegdheid bieden grenzen te stellen aan dieraantallen in door hen aan te wijzen veedichte gebieden. Omdat sprake is van grote regionale verschillen in de effecten van de veehouderij is het aan de provincies om af te wegen of zij gebruik maken van deze nieuwe bevoegdheid of de problematiek via andere wegen aanpakken. De provincie Noord-Brabant heeft het wetsvoorstel juist verwelkomd.
Heeft u kennisgenomen van de analyse dat in Brabantse gemeenten longkankerincidentie negatief gecorreleerd is met de veedichtheid?3 Hoe waardeert u deze analyse?
Ik verwijs u naar de eerder genoemde brief van 7 juli jl.(Kamerstuk 28 973, nr. 181), waarin een samenvatting van de «GGD-verkenning naar een mogelijke relatie tussen veehouderij en longkanker» is opgenomen. In deze brief staat verder dat uw Kamer dit najaar nader geïnformeerd zal worden over vervolgonderzoek op het gebied van veehouderij en volksgezondheid.
Wat is, gelet op voorgaande punten en bestaande beleidsinstrumenten (emissie-eisen, productierechtensystemen, het provinciale veehouderijbeleid en de betere mogelijkheden voor gemeenten om via de Omgevingswet bedrijfsuitbreidingen met negatieve volksgezondheidseffecten tegen te houden), de onderbouwde toegevoegde waarde van de aangekondigde Wet dieraantallen?
Ik verwijs u naar mijn antwoorden op de vragen 2 en 4.
Bent u voornemens de indiening van de Wet dieraantallen te heroverwegen?
Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven blijkt dat het huidige instrumentarium voor de decentrale overheden niet altijd voldoende basis biedt om in specifieke situaties grenzen aan de omvang van veehouderijen te kunnen stellen. Daarom zal ik, zoals in mijn brief van 7 juli jl. aangegeven, het wetsvoorstel dieraantallen verder in gang zetten.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het vervolgonderzoek, onder meer naar endotoxinen?
Voor de stand van zaken van het endotoxinen-onderzoek verwijs ik u naar de brief aan uw Kamer van 7 juli 2016 (Kamerstuk 28 973, nr. 181). In aanvulling daarop kan ik u melden dat de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu reeds eind 2015 opdracht heeft gegeven voor de volgende fase (3b) van dit onderzoek. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7 zullen wij u dit najaar informeren over het vervolgonderzoek.
De verwaarlozing van dieren in Caribisch Nederland (Herdruk) |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van de sterfte van veel dieren door aanhoudende droogte op het eiland Sint Eustatius?
Ja.
Is het waar dat zowel het rondzwervende vee (roaming animals) als het vee dat gehouden wordt binnen omheiningen dikwijls sterk vermagerd is en onvoldoende verzorgd wordt door hun eigenaren?
Er zijn gevallen waarbij eigenaren van vee onvoldoende zorg dragen voor hun dieren. De lokale overheid probeert onvoldoende verzorging te voorkomen. Dierenwelzijnsorganisaties bieden hulp bij het opvangen van ezels. De lokale overheid en dierenwelzijnsorganisaties doen hun best om het welzijn van dieren op Sint Eustatius te verbeteren. Zie verder het antwoord bij vraag 4.
Bent u op de hoogte van de petitie die is ingediend door 500 lokale bewoners, waarin de lokale overheid wordt verzocht om hierop te handhaven? Is het waar dat de lokale overheid heeft verzuimd om in actie te komen?
Het is mij bekend dat een petitie is aangeboden waarin de regering wordt gevraagd om een einde te maken aan het rondzwerven van dieren vanwege de ongelukken en de vernielingen door dieren, de onhygiënische situatie en de slechte conditie van de dieren. Het probleem van de loslopende dieren speelt al enkele decennia. Sinds 2010 tracht de lokale overheid een einde te maken aan deze situatie en zijn verscheidene acties ondernomen door de lokale overheid. Zie verder het antwoord bij vraag 4.
Kunt u aangeven welke stappen de lokale overheid onderneemt om verwaarlozing van dieren tegen te gaan? Is dit naar uw opvatting voldoende? Zo nee, waarom niet?
In 2014 heeft het Ministerie van Economische Zaken het project «Roaming animals Sint Eustatius» gefinancierd in het kader van de «Bijzondere uitkering natuur Caribisch Nederland». Dit project moet een einde maken aan de loslopende dieren op het eiland. Binnen dit project zijn er verschillende stappen gezet.
Een belangrijke stap bestaat uit de recente (juli 2016) aanpassingen van een tweetal eilandsverordeningen:
Tevens heeft de lokale overheid preventieve maatregelen genomen die verwaarlozing moeten voorkomen:
Dit zijn goede stappen om tot verbetering van het dierenwelzijn te komen.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de lokale overheid van Sint Eustatius om verwaarlozing van dieren tegen te gaan? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Verwaarlozing van dieren is primair de verantwoordelijkheid van het Openbaar Lichaam Sint Eustatius en gezien de stappen die de lokale overheid heeft gezet, is een gesprek nu niet aan de orde.
Het bericht ‘Proef met koeien in de wei zonder fysieke afrastering’ |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Proef met koeien in de wei zonder fysieke afrastering»?1 Bent u bekend met de methode waarop deze koeien ervan worden weerhouden het weiland te verlaten?
Ja. De Cow Guide is een project van Courage, een samenwerking tussen LTO en NZO. Het project is vooraf getoetst en akkoord bevonden door een ethische commissie (Dier Experimenten Commissie).
Bent u betrokken bij dit initiatief? Zo ja, wanneer verwacht u de resultaten en kunt u deze resultaten delen met de Kamer?
Nee, de overheid is niet betrokken bij dit initiatief.
Is het waar dat deze koeien door middel van geluids- én elektrische impulsen worden afgericht? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot het verbod op het gebruik van apparatuur die door middel van stroomstoten, elektromagnetische impulsen of straling pijn kan toebrengen? Kan het als dierenmishandeling worden gekwalificeerd?2
Ja. De koe krijgt een halsband met een zender die in contact staat met een – via GPS uitgezette – imaginaire afrastering met stroom. De koe leert met een conditionerende prikkel om uit de buurt te blijven van deze imaginaire afrastering. Als de koe in de buurt komt van de afrastering, krijgt ze eerst een geluidssignaal te horen, en als ze dan toch verder gaat een kleine elektrische prikkel, vergelijkbaar met de prikkel die ze zou krijgen als ze een gangbare, elektrische afrastering zou aanraken.
De Cow guide is een voor de koe voorspelbare en controleerbare prikkel, vergelijkbaar met een elektrische afrastering. Ook daarvan weet een koe na één maal aanraken dat zij er uit de buurt moet blijven. De praktijk laat zien dat een koe ook bij een gangbare elektrische afrastering eens in de zoveel tijd uitprobeert of er nog steeds stroom staat.
In artikel 2.1. van de Wet Dieren en in artikel 1.3 van het Besluit houders van dieren zijn enkele specifieke gedragingen opgenomen die gelden als dierenmishandeling. In het 1 juni jl. naar uw Kamer verzonden ontwerpbesluit houdende wijziging van het Besluit diergeneeskundigen en het Besluit houders van dieren in verband met diverse wijzigingen op het gebied van dierenwelzijn (Kamerstuk 28 286, nr. 878) is aan artikel 1.3 een aantal gedragingen toegevoegd, waaronder het gebruik van apparatuur waarmee het dier door middel van stroomstoten, elektromagnetische signalen of straling pijn kan worden toegebracht. Hierop zijn enkele uitzonderingen gemaakt, waaronder het gebruik van elektrische afrastering of omheining die is toegelaten voor het afzetten en omheinen van een perceel. De Cow guide zie ik als een alternatieve manier om koeien binnen een weide te houden. De Cow guide werkt als een virtuele elektrische afrastering en deze behoort dan ook op één lijn te worden gesteld met de elektrische afrastering en omheining zoals genoemd in de aangehaalde uitzondering. In de tekst van het ontwerpbesluit zoals dat aan de Raad van State wordt aangeboden, zal de genoemde uitzondering – indien uit het project blijkt dat het succesvol is – worden verduidelijkt, zodanig dat virtuele elektrische afrasteringen zoals de Cow guide expliciet in de uitzondering zijn begrepen.
Verwacht u dat deze methode significant kan bijdragen aan het aantal koeien dat voldoet aan de weidegang norm? Weegt dit wat u betreft op tegen het dierenleed dat het gebruik van deze methode als gevolg kan hebben?
Het kunnen benutten van technologische hulpmiddelen waarmee dieren toegang wordt verschaft tot een flexibel aan te passen graasgebied kan een belangrijke arbeidsbesparing opleveren bij weidegang en daardoor bepalend zijn voor melkveehouders om weidegang toe te passen. Een eenvoudig toepasbare systematiek kan dus zeker een significante bijdrage leveren aan het aantal koeien in de wei. In het onderzoek zal tevens aandacht worden besteed aan de mogelijk nadelige gevolgen van deze toepassing voor het dierenwelzijn. Ik wacht de resultaten van het onderzoek af.
De uitspraak van het College van Beroep over de leefomstandigheden van kuikens in broederijen |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven over de leefomstandigheden van kuikens in broederijen?1
Ja.
Klopt het dat u Wageningen University & Research centre (WUR) opnieuw onderzoek moet laten doen naar de gevolgen van het niet beschikbaar stellen van eten en drinken aan kuikens de eerste 72 uur na hun geboorte? Zo ja, wanneer gaat u de WUR vragen dit te doen, wanneer kunnen de resultaten verwacht worden, wat wordt de exacte opdracht die u geeft en hoe verschilt dit onderzoek van het eerdere onderzoek? Zo nee, wat zijn dan wel de gevolgen van deze uitspraak?
Het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: het College) heeft geoordeeld dat de onderbouwing in het document «Helpdeskvraag over de tijdsduur van voeronthouding voor jonge kuikens, de functie van de dooierzak en het nut van vroege voeding» (rapport van Lourens en Leenstra, WUR, 2014) onvoldoende is om de vraag te beantwoorden of het welzijn van eendagskuikens in het geding is door het ontbreken van voer en water gedurende de eerste dagen na het uitkomen.
Het College heeft mij gevraagd nader onderzoek te laten doen met als vraag «Hoe lang kunnen kuikens, onmiddellijk nadat zij uit het ei zijn gekomen, volgens de recente, gangbare wetenschappelijke inzichten, uitsluitend teren op de reserves uit hun dooierzak, zonder dat kan worden gezegd dat hen de nodige verzorging wordt onthouden doordat aan hen geen voer en water wordt verstrekt?» Tevens zal WUR een gemotiveerd commentaar moeten geven op de reactie van Wakker Dier op het WUR-rapport en op de wetenschappelijke publicaties die Wakker Dier aanhaalt.
Ik zal WUR op korte termijn een onderzoeksopdracht geven. Het onderzoek zal uit twee onderdelen bestaan. Er zal ten eerste een uitgebreide literatuurstudie plaatsvinden. Het rapport van Wakker Dier en het rapport van de WUR dateren uit respectievelijk 2013 en 2014. Sindsdien is er echter veel inspanning verricht naar het effect van vroege voer- en waterverstrekking op het welzijn (inclusief de diergezondheid) van kuikens. Tevens zal er bij kuikens die uitkomen in de stal, en daarmee direct de beschikking hebben over voer en water, worden bekeken op welke termijn kuikens zelf voer en water gaan opnemen na het uitkomen. De resultaten van dit onderzoek worden verwacht binnen de termijn van zes maanden die de rechtbank mij hiervoor heeft gegeven.
Trekt u uw oordeel dat voeding en water geven de eerste 72 uur niet nodig is in tot er nieuw onderzoek is gedaan? Zo ja, is dit dan in ieder geval niet meer toegestaan tot de resultaten van het nieuwe onderzoek bekend zijn? Zo nee, waarom doet u dit niet?
Ik wacht de uitkomsten van het onderzoek, genoemd in het antwoord op vraag 2, af en zal op basis daarvan bezien of er wijzigingen qua toezicht en handhaving nodig zijn.
Wilt u de resultaten van het nieuwe onderzoek van de WUR met de Kamer delen?
Zodra de resultaten van het onderzoek bekend zijn, zal ik deze met uw Kamer delen.
Het gebruik van antibiotica door boeren |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de brief «Het gebruik van antibiotica bij landbouwhuisdieren in 2015» van de Autoriteit Diergeneesmiddelen (SDa)1 en het rapport hierover van de SDa?2
Ja, het rapport van de SDa, vergezeld van onze reactie, hebben wij op 17 juni jl. aan uw Kamer gestuurd.
Wat is uw reactie op het feit dat de daling van het antibioticagebruik tussen 2009 en 2015 slechts 58% is, terwijl 70% als doelstelling is gesteld?
Evenals de SDa zijn wij positief over de gerealiseerde daling van het gebruik met 58,4% in de periode 2009 – 2015. Deze reductie heeft geleid tot een substantiële daling van resistentieniveaus in de sectoren. Ook in internationaal verband is dit een resultaat dat veel waardering krijgt.
Naar aanleiding van haar rapportage over het antibioticumgebruik in de dierhouderij in 2014, concludeerde de SDa reeds dat het in de lijn der verwachting lag dat de daling van het antibioticagebruik geleidelijk tot stilstand zou komen.
We zijn er echter nog niet. Wij blijven vasthouden aan de doelstelling om het antibioticumgebruik in de dierhouderij te verminderen. Volgende stappen zijn daarom nodig om te komen tot verdere reductie van het gebruik en daarmee vermindering van risico’s voor resistentieontwikkeling en resistentieverspreiding voor de volksgezondheid. Inspanningen van met name veelgebruikende bedrijven en veelvoorschrijvende dierenartsen zijn nodig om een verdere reductie te realiseren.
Als eerste stap hebben de organisaties van de betrokken veehouderijsectoren en de beroepsgroep van dierenartsen afgelopen jaar reeds een aantal aanvullende maatregelen genomen, gericht op een verdere reductie. Een aantal van deze maatregelen is genoemd in onze brief van mei 2015 (TK 29 683, nr. 200). Deze maatregelen richten zich op structureel veelgebruikende veehouders en veelvoorschrijvende dierenartsen, waaronder:
Wij verwachten dat deze maatregelen bijdragen aan versterking van het zorgvuldig gebruik van antibiotica, en daarmee aan verdere reductie.
Aanvullende stappen zijn echter nodig om de diergezondheid te verbeteren, en daarmee het antibioticagebruik structureel te verlagen. Veehouderijsectoren en de beroepsgroep dierenartsen erkennen dat. Zoals in de brief van 17 juni 2016 vermeld, zijn wij met deze stakeholders in overleg om tot een aanpak voor vervolgbeleid te komen. Voor het zomerreces informeren wij u over dit vervolgbeleid. Uitgangspunt in deze aanpak is «gezondheid is de norm, ziekte de uitzondering». Deze aanpak zal in de praktijk echter niet kunnen voorkomen dat (incidenteel) op bedrijfs- of regioniveau ziektes de kop opsteken, waarvoor inzet van antibiotica geïndiceerd is. Zieke dieren moeten behandeld kunnen blijven worden. De SDa geeft aan dat de stijging van het antibioticumgebruik bij kalkoenen geassocieerd wordt met een aantal uitbraken van de ziekte «blackhead».
Welke aanvullende stappen zullen worden genomen om zo snel als mogelijk alsnog een daling van 70% ten opzichte van 2009 te bereiken? Wanneer wordt deze daling verwacht?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe wordt een stijging van het antibioticumgebruik voorkomen, zoals nu bij de kalversector en kalkoensector heeft plaatsgevonden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid zo snel mogelijk doelstellingen, verdergaand dan een daling van 70% ten opzichte van 2009, te stellen? Is er al onderzoek gedaan naar de verdere gewenste daling en de haalbaarheid hiervan? Zo ja, wat is deze doelstelling? Zo nee, is het naar uw oordeel nodig dit uit te (laten) voeren?
De SDa pleit in zijn rapportage voor diepgaande analyse per sector naar «kritische succesfactoren» die ervoor zorgen dat bedrijven een laag antibioticumgebruik hebben. Wij delen – met de veehouderijsectoren – de mening van de SDa dat uitvoering van deze analyse nodig is. Kennis over deze succesfactoren is essentieel om effectieve maatregelen te kunnen nemen om het gebruik bij bedrijven met hoger gebruik verder te verminderen. Op basis hiervan kunnen nader onderbouwde – sectorspecifieke – doelstellingen worden geformuleerd voor een verdere reductie van het antibioticagebruik in de dierhouderij In onze brief over het vervolgbeleid die wij voor het zomerreces aan de Kamer sturen, zullen wij u verder informeren over dit onderzoek naar de kritische succesfactoren.
Is het waar dat er nog bedrijven zijn die geen verandering in antibioticagebruik laten zien?
Ja, de SDa constateert dat er nog bedrijven zijn die geen verandering in gebruik laten zien. Daarom zullen bedrijven in het actiegebied (rood) en het signaleringsgebied (oranje) aangezet moeten worden tot extra inspanningen om het gebruik te verlagen.
Bent u bereid te laten onderzoeken waarom er bij deze bedrijven geen daling zichtbaar is? Welke stappen kunnen genomen worden om dit alsnog te bewerkstelligen? Is het mogelijk om, indien nodig, hierbij dwingende maatregelen te nemen?
Ja, zoals gemeld in het antwoord op vraag 5, zetten wij samen met de veehouderijsectoren in op de diepgaande analyse naar de kritische succesfactoren waarmee een verdere reductie kan worden gerealiseerd op bedrijven met een hoog gebruik. In deze onderzoeksaanpak worden zowel groene als rode bedrijven onderzocht. Tevens zal per sector een onderzoekspilot worden uitgevoerd bij rode bedrijven, waarbij een effectieve aanpak wordt onderzocht en ontwikkeld om faalfactoren bij deze bedrijven weg te nemen, succesfactoren in te zetten en reductie in gebruik richting het «groene» streefgebied te realiseren.
Het feit dat er veel meer doden door Q-koorts zijn gevallen dan gedacht |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Veel meer doden door Q-koorts dan gedacht»?1
Ja, ik ken het bericht.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Ik ben mij terdege bewust van de grote gevolgen van de Q-koorts-epidemie. Wij voelen erg met de patiënten en hun naasten mee en zijn ons bewust van de indringende gevolgen van de epidemie. Q-koorts heeft grote gevolgen gehad: mensen zijn overleden met Q-koorts of ernstig ziek geworden, en de impact op hun leven en dat van hun naasten is logischerwijze enorm. Daarom hebben we ook de € 10 miljoen beschikbaar gesteld om initiatieven te ontplooien die ten goede komen aan Q-koorts patiënten. Eén van de activiteiten van Q-support is het doen van onderzoek en daarover publiceren. Dat is wat nu gebeurt. Het belang daarvan wordt eens te meer duidelijk nu uit deels door Q-support gefinancierd onderzoek is gebleken dat er in de afgelopen jaren als gevolg van Q-koorts 74 mensen zijn overleden. We zijn er altijd vanuit gegaan dat het aantal sterfgevallen gemeld bij het RIVM een onderschatting was. Met het publiceren van het onderzoek bereiken zij ook dat alle betrokkenen alert blijven, waaronder ook de artsen. Ook nu nog zijn er mensen die als gevolg van chronische Q-koorts levensbedreigende ontstekingen hebben aan vaten en hartkleppen, voor wie een juiste diagnose van groot belang kan zijn. Ik ben daarom blij dat we nu betere cijfers hebben dan voorheen, en dat dit onderzoek de aandacht krijgt die het verdient.
Welke extra maatregelen zullen genomen worden om de mensen die lijden aan chronische Q-koorts te helpen? Wordt naar aanleiding van het grote aantal doden uitgezocht of alle patiënten de juiste behandeling krijgen? Zo nee, waarom niet?
Zowel het onderzoek, dat gefinancierd is uit het ZonMw programma rond Q-koorts, als het onderzoek dat de stichting Q-support financiert, gaan voor een belangrijk deel ook over diagnostiek en behandeling van patiënten met chronische Q-koorts. Het is van groot belang dat de beste behandelingen onder de aandacht van de behandelaars worden gebracht. Daar werkt Q-support hard aan, het volledige rapport zal door hen tijdens een bijeenkomst op 20 juni gepresenteerd worden. Ik heb geen reden om aan te nemen dat mensen nu niet de juiste behandeling krijgen.
Is verder onderzoek naar de (dodelijke) gevolgen van en de behandeling van chronische Q-koorts naar uw mening nodig? Zo ja, door wie laat u dit onderzoek uitvoeren met welke opdracht, op welke termijn moeten de resultaten bekend zijn, en kunt u deze resultaten met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek waaruit deze resultaten naar voren zijn gekomen, zal ook uitsluitsel geven of er vervolgonderzoek nodig is. Ik zal de resultaten met uw Kamer delen.
Hoe rijmt u het feit dat er veel meer doden dan eerder gedacht zijn gevallen met uw antwoorden op eerdere vragen waarin u het volgende stelt: «De eerste resultaten wijzen niet op een grote groep gemiste patiënten»?2 Is het naar uw mening alsnog nodig verder onderzoek te doen naar eventuele gemiste patiënten? Zo ja, door wie laat u dit onderzoek uitvoeren met welke opdracht, op welke termijn moeten de resultaten bekend zijn? Kunt u deze resultaten met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
De patiënten die zijn overleden, zijn over het algemeen geen gemiste patiënten maar patiënten die onder behandeling waren. Waar we met het onderzoek in Herpen naar op zoek waren, zijn patiënten die geen klachten van acute Q-koorts hebben en geen bekende hart- en vaataandoeningen. Uit het onderzoek in Herpen is gebleken dat die niet effectief door middel van een bevolkingsonderzoek opgespoord kunnen worden.
Koeherkenning |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «LTO wil mogelijkheid tot koudmerken van koeien behouden», waarin de sector pleit voor het behoud van het koudmerken?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat ongeveer 10% van de melkveebedrijven koudmerken toepast om de dieren te herkennen in de melkstal maar ook in het weiland?
Ja.
Bent u ermee bekend dat voor bepaalde melkstalsystemen en het herkennen van koeien op grotere afstand (beweiden) geen volwaardig alternatief voorhanden is en dat het niet langer toestaan van het koudmerken de bedrijfsvoering (met name op gebied van diergezondheid en dierwelzijn) in gevaar kan brengen? Bent u het eens met het feit dat een halsband of oormerk in bijvoorbeeld een zij aan zij melkstal of op afstand in de wei niet leesbaar is? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u voor het antwoord naar de nota van toelichting bij het ontwerpbesluit wijziging Besluit houders van dieren en Besluit diergeneeskundigen, welke op 1 juni jl. aan uw Kamer is aangeboden.
Vindt u het acceptabel dat diergezondheid en dierwelzijn in het geding kunnen komen? Zo ja, waarom? Zo nee, wat is het alternatief dat de boeren kunnen inzetten om de koeien te herkennen (met name bij die melkstalsystemen waarin een halsband geen uitkomst biedt)?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) al meerdere keren aandacht heeft gevraagd bij uw ministerie voor de gevolgen van het verbod op koudmerken? Wat zijn de argumenten van de NVWA om koudmerken toe te staan? Kunt u aangeven waarom deze argumenten niet gedeeld zijn met de Kamer en de ontheffing op het koudmerken wordt opgeheven?
Het is mij noch de NVWA bekend dat de NVWA hiervoor aandacht heeft gevraagd. Het voornemen om koudmerken te verbieden met bijbehorende argumenten zijn gedeeld met uw Kamer in de beleidsbrief dierenwelzijn van 4 oktober 2013 (Kamerstuk 20 286 nr. 651) en besproken in het notaoverleg over deze brief op 2 december 2013.
Bent u bereid om het verbod op koudmerken in ieder geval tot na de beantwoording van deze vragen op te schorten?
Het verbod op koudmerken is onderdeel van het ontwerpbesluit wijziging Besluit houders van dieren en Besluit diergeneeskundigen. Dit is op 1 juni jl. aan uw Kamer aangeboden. Tijdens de procedurevergadering van 7 juni jl. heeft uw Kamer besloten tot een schriftelijk overleg over dit ontwerpbesluit.
Het koudmerken als derde ingreep blijft toegestaan tot inwerkingtreding van het verbod op koudmerken als zodanig. Dit verbod is opgenomen in het voorgenoemde wijzigingsbesluit. De Nederlandse Melkveehoudersvakbond en LTO zijn hiervan op de hoogte gesteld.
De plofkipfabriek in Veenendaal |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Oekraïense «plofkipfabriek» strijkt neer in Veenendaal»?1
Ja.
Bent u bekend met het voornemen van het Oekraïense kippenfokbedrijf Myronivsky Hliboproduct (MHP) volgende maand een kippenfabriek in Veenendaal te openen?
Ik ben bekend met de uitsnijderij die MHP bij en met Jan Zandbergen BV te Veenendaal heeft opgezet. In deze uitsnijderij wordt pluimveevlees in kleinere delen gesneden. De invoer van levend pluimvee vanuit Oekraïne is niet toegestaan.
Worden in deze fabriek levende kippen geslacht of alleen dode dieren verwerkt? Indien er levende dieren worden geslacht, hoe lang is de reistijd van Oekraïne naar Nederland voor deze kippen?
Zie antwoord vraag 2.
Moet bij het houden in Oekraïne en het vervoeren van deze dieren (dood of levend) voldaan worden aan de Nederlandse of Oekraïense regels? Kunt u een vergelijking geven van de Oekraïense en Nederlandse regels?
Op het houden en vervoeren van pluimvee in Oekraïne is de daar geldende wet- en regelgeving van toepassing.
Om producten te mogen invoeren in of doorvoeren door de Europese Unie moeten derde landen, waaruit de import plaatsvindt en die zijn vermeld in de tabel in bijlage I, deel 1 van Verordening (EG) nr. 798/2008 voldoen aan de veterinaire voorschriften van de Europese Unie inzake de invoer van vleesproducten en vlees van pluimvee. Oekraïne staat in deze tabel. De bepalingen ten aanzien van dierenwelzijn bij de slacht maken hier onderdeel van uit. De bevoegde autoriteit van de Oekraïne biedt door middel van een veterinair invoercertificaat garanties voor naleving van deze voorschriften. Alleen door de Europese Unie erkende slachthuizen in Oekraïne mogen exporteren naar de EU. Zoals ook aangegeven in antwoord op vraag 2 en 3 is de invoer van levend pluimvee vanuit Oekraïne niet toegestaan.
Wat is uw reactie op het feit dat MHP eerder dit jaar een overeenkomst met het Nederlandse certificeringsbedrijf Gezondheidsdienst voor Dieren tekende, dat ervoor moet zorgen dat de kippen een bestaan krijgen dat meer in lijn ligt met de Europese regels? Wat houdt «meer in lijn liggen» precies in? Op welke vlakken voldoet het ondanks deze overeenkomst niet aan de volledige Nederlandse regelgeving? Wat is de juridische waarde van deze overeenkomst? Kan MHP de toezegging tot Nederland, de Nederlandse markt en het gebruik van «Nederlandse kip» op zijn product worden ontzegd indien het zich niet aan deze overeenkomst houdt?
De overeenkomst is gericht op een nauwe en structurele samenwerking tussen de Gezondheidsdienst voor Dieren (GD) en MHP en is een overeenkomst tussen private partijen. De GD en MHP zijn voornemens om zich samen in te spannen voor het verder verbeteren van de gezondheid en het welzijn van de dieren op de lange termijn. De samenwerking heeft betrekking op:
De dierenartsen van MHP zullen deelnemen aan trainingen die de GD in Nederland organiseert en daarnaast zal er een educatietraject in Oekraïne worden opgezet waar naast theorie ook training on the job wordt aangeboden. Het niet nakomen van de bepalingen in de overeenkomst tussen MHP en de GD staat evenwel los van de afspraken en vereisten ten aanzien van de markttoegang van de MHP-pluimveeproducten tot de EU.
Deelt u de mening dat zowel tijdens het houden in Oekraïne als tijdens het vervoer naar Nederland op elk moment aan de volledige Nederlandse regels moet worden voldaan aangezien de dieren hier geslacht, verwerkt en (deels) verkocht zullen worden, en dat dat gebeurt als «Nederlands» kippenvlees?
Ik verwijs u naar mijn antwoorden op de vragen 2, 3, 4. In de uitsnijderij in Veenendaal wordt gekoeld/bevroren pluimveevlees verder be- en verwerkt. De Europese wetgeving verbiedt dat bevroren pluimveevlees wordt ontdooid en als vers vlees wordt verkocht. Het vlees zou wel in bevroren staat kunnen worden verkocht; in dat geval moet worden aangegeven dat het vlees afkomstig is uit Oekraïne.
Wanneer het pluimveevlees in Nederland verwerkt wordt tot vleesproducten of vleesbereidingen gelden de volgende regels met het oog op herkomstvermelding:
Als pluimveevlees het hoofdbestanddeel is in een product kan dus niet de suggestie gewekt worden dat het een Nederlands product betreft.
Wie houdt toezicht op het welzijn van deze kippen en de hygiëne bij geslachte en levende dieren op de fokkerijen in Oekraïne en bij het vervoer naar Nederland? Is dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), of de Oekraïense instantie vergelijkbaar met de NVWA? Indien dit de Oekraïense Voedsel- en Warenautoriteit is, is u bekend of deze instantie in staat is deze opdracht naar behoren uit te voeren? Hebben deze inspecteurs de juiste opleiding, kennis, materialen en voldoende tijd? Zijn zij bekend met de Nederlandse regelgeving op dit gebied? Zo nee, hoe kunnen zij dan een goede controle uitvoeren? Indien de Nederlandse NVWA hier controle op houdt, beschikt zij over voldoende kennis om met de Oekraïense fokkers en vervoerders te communiceren? Zo nee, welke oplossing heeft u hiervoor? Heeft de Nederlandse NVWA hier voldoende middelen voor? Op welke andere controles moet bezuinigd worden om dit te betalen? Kan de kwaliteit en het dierenwelzijn in dat geval in deze andere sectoren nog wel gegarandeerd worden?
De Oekraïense overheid is verantwoordelijk voor het toezicht op de productie van pluimveevlees in Oekraïne. De lidstaat waar het pluimveevlees de EU binnenkomt houdt namens de EU toezicht op de import in de EU (zie het antwoord op vraag 4). Het Directorate on Health and Food Audits and Analysis (Directorate F van
DG SANTÉ; voorheen Food and Veterinary Office (FVO)) voert namens de EU auditmissies uit in derde landen die exporteren naar Nederland en rapporteert over deze missies.
Dan worden ook erkende of te erkennen slachterijen en uitsnijderijen gecontroleerd op hygiënische productie en op welzijnsaspecten bij het slachten. Op basis van het laatste rapport van de FVO heeft de EU besloten import van pluimveevlees vanuit Oekraïne toe te staan. De invoer van levend pluimvee vanuit Oekraïne is overigens niet toegestaan.
Wordt er bij controles door de Nederlandse NVWA of de Oekraïense Voedsel- en Warenautoriteit gelet op de overeenkomst met het Nederlandse certificeringsbedrijf Gezondheidsdienst voor Dieren, of slechts op de officiële Oekraïense regels? Indien alleen op de officiële Oekraïense regels wordt gelet, wat is dan het nut van deze overeenkomst? Wat zijn de sancties indien niet aan de regels wordt voldaan?
De NVWA volgt bij invoer in de EU de Europese voorschriften voor de invoer uit derde landen. Dit is ook het geval bij invoer van pluimveevlees uit Oekraïne. Zie verder mijn antwoord op vraag 5.
Is het waar dat de kippen die in Oekraïne gefokt zijn en in de Nederlandse fabriek verpakt worden als «Nederlands» vlees verkocht mogen worden? Wat is uw mening hierover? Deelt u de mening dat het vreemd is dat dit mag, omdat deze kippen het grootste deel van hun leven nooit in Nederland zijn geweest? Wat is uw mening over het feit dat de Nederlandse kwaliteits-naam hiermee op het spel staat?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 6.
Deelt u de mening dat een bedrijf dat in zijn eentje meer dan de helft van de totale Nederlandse kippenproductie produceert (332 miljoen kippen per jaar door MHP, 574 miljoen door alle Nederlandse producenten samen) een veel grotere focus op kwantiteit legt dan op kwaliteit? Hoe rijmt u dit met uw eerdere uitspraken waarin u stelde «En er is meer focus nodig op kwaliteit, in plaats van kwantiteit»?2
Het toekomstperspectief van de veehouderijketens in Nederland is het produceren van onderscheidende, kwalitatief hoogwaardige en gewaardeerde producten met een toegevoegde waarde voor markt en consument.
Het Nederlandse kabinet staat een integrale aanpak voor waar het gaat om de veehouderij. Onderdeel daarvan is een begrenzing of beperking aan de groei van de veehouderij waar dit uit een oogpunt van volksgezondheid, milieu, natuur, kwaliteit van de leefomgeving (waaronder geurhinder) of landschappelijke inpassing noodzakelijk is.
Het is aan de regering van de Oekraïne of een dergelijke schaalomvang zoals van het genoemde bedrijf wenselijk is. Bedrijven dienen in ieder geval te voldoen aan de wettelijke voorschriften van het land en de richtlijnen van maatschappelijk verantwoord ondernemen van de OESO na te streven.
Welke stappen kunt u nog nemen om dit plan tegen te houden en de Nederlandse kwaliteitsnaam hoog te houden? Bent u van plan deze stappen te nemen? Zo ja, kunt u de Kamer zo snel mogelijk, maar in ieder geval voor de geplande openingsdatum, op de hoogte brengen van de resultaten hiervan? Zo nee, waarom kunt u geen stappen meer nemen? Wat kunt u dan doen om soortgelijke gebeurtenissen in de toekomst te voorkomen?
Investeringen in Nederland moeten voldoen aan de in ons land geldende wet- en regelgeving. De uitsnijderij in Veenendaal voldoet op dit moment aan de wet- en regelgeving en daarmee is er geen grond of reden voor ingrijpen vanuit de Nederlandse overheid.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór de opening van deze kippenfabriek?
Nee, de uitsnijderij in Veenendaal is reeds in bedrijf.
De omstreden komst van een gigastal voor 5.100 geiten |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Raad Maasdriel beslist niet over geiten»1 en de column «Pas op voor CDA-geiten»2, waaruit blijkt dat het college van burgemeester en wethouders weigert de gemeenteraad te betrekken bij het besluit over de komst van een megastal voor 5.100 geiten?
Ja.
Kunt u bevestigen dat de desbetreffende geitenhouder een broer is van de CDA-voorzitter, de partij die ook vertegenwoordigd is in de coalitie? Hoe verhoudt zich dit tot de bestuurlijke integriteit?
De gemeente zal een inhoudelijk oordeel vellen over deze aanvraag, waarbij familierelaties geen rol spelen. De inhoudelijke afweging over het verlenen van de vergunning is een gemeentelijke verantwoordelijkheid. De provincie houdt toezicht op het gemeentelijk ruimtelijk beleid. De burgemeester heeft de taak om de bestuurlijke integriteit van een gemeente te bewaken.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van GGD-directeur en medisch adviseur van stichting Q-uestion «Als je je gezond verstand gebruikt, dan moet je geen toestemming geven voor de bouw van een stal voor 5.100 geiten»?3 Bent u het eens met de GGD-directeur dat 5.100 geiten op één bedrijf teveel is vanwege de risico’s voor Q-koorts? Zo ja, bent u bereid hier consequenties aan te verbinden, en welke zijn dat dan? Zo nee, waarom niet? Hoe beoordeelt u de stelling van de GGD-directeur dat in grote geitenstallen er een kans is op mutatie van het virus, waardoor het Q-koortsvaccin zijn werking tegen het virus zal verliezen?
Betrokkene (voormalig directeur van GGD Hart voor Brabant) heeft zijn uitspraak gedaan als adviseur van de stichting Q-uestion.
De gemeente is verantwoordelijk voor de bestemmingsplanwijziging en de verlening van de omgevingsvergunning. De GGD Gelderland-Zuid heeft een positief advies gegeven aan de gemeente voorafgaand aan de voorgenomen wijziging van het bestemmingsplan voor deze locatie.
Op dit moment zijn er geen Q-koorts besmette bedrijven met melkgeiten in Nederland. Ten aanzien van mutatie van het virus kan ik aangeven dat Q-koorts wordt veroorzaakt door een bacterie. Bacteriën kunnen ook genetisch veranderen, maar aanzienlijk minder snel dan virussen. Er zijn enkele varianten van de
Q-koorts bacterie bekend. Het veterinaire Q-koorts vaccin geeft immuniteit tegen deze Q-koortsbacterievarianten.
Bent u bereid op basis van het voorzorgsbeginsel de inwoners van Maasdriel te informeren over de volksgezondheidsrisico’s die gepaard gaan met de mogelijke komst van deze megastal? Zo nee, waarom niet?
De gemeente Maasdriel is verantwoordelijk voor de wijziging van het bestemmingsplan waarin mede de gezondheidsrisico’s worden afgewogen, en zal ook de communicatie over de bestemmingsplanwijziging naar de inwoners verzorgen.
Voor het moratorium verwijs ik naar antwoord 3 en voorts naar mijn antwoorden op vragen van het lid Van Dekken over Q-koorts en een geitenstel in Rossum die ik u op 7 juni jongstleden heb toegezonden (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2777).
Bent u bereid per direct een moratorium te stellen op de bouw van megastallen voor geiten totdat de Wet dieraantallen in werking treedt, of totdat de inhoud van deze wet is overgenomen in de Omgevingswet? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Alarmerende bijensterfte in de Verenigde Staten |
|
Henk Leenders (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Amerikaanse imkers verliezen helft van hun bijen»? Wat is uw reactie op dit alarmerende onderzoek?1
Ja. Mijn reactie vindt u in de antwoorden op hiernavolgende vragen.
Hoe moeten de sterftecijfers geïnterpreteerd worden? Is er reden tot bezorgdheid, ook voor de Nederlandse en Europese situatie? Is dit reden extra aandacht te geven aan de potentiële bijensterfte in Nederland en Europa?
Het bericht geeft geen aanleiding voor bezorgdheid aangezien de situatie in de Verenigde Staten niet representatief is voor de Nederlandse of Europese situatie. In de VS is voor het overgrote deel sprake van zeer grootschalige imkerij, waarbij de kosten van het bijenhouderijsysteem worden afgewogen tegen de baten. Het regelmatig controleren in de loop van het seizoen van kasten en volken of het treffen van maatregelen, blijkt daarbij bedrijfseconomisch niet uit te kunnen. Met de grotere uitval die hierdoor ontstaat, wordt ook rekening gehouden door in het begin meer volken in te zetten. In Nederland is de sterfte van de afgelopen winter juist heel laag. Er zijn nog geen officiële berichten over de recente sterfte in andere landen.
Is er vergelijkbaar onderzoek gedaan naar de situatie in Nederland en/of Europa? Zo ja, wat waren de resultaten van dit onderzoek? Zo nee, is dit Amerikaanse onderzoek aanleiding voor u een vergelijkbaar onderzoek in Nederland uit te (laten) voeren?
In de Verenigde Staten is sprake van een optelsom van twee sterftecijfers, een wintersterfte en een zomersterfte. In Europa wordt alleen de wintersterfte als maat voor de gezondheid van bijen gehanteerd. Zomersterfte wordt in Europa niet gemeten.
De monitoring in de Verenigde Staten is gebaseerd op een digitale enquête onder imkers op vrijwillige basis. Daarin doen zowel zeer grote imkers mee met vele duizenden volken, als zogenaamde «backyard» imkers, met 100 tot 150 volken. Imkers met kleine aantallen volken, waarbij over het algemeen zorgvuldiger met de volken wordt omgegaan zoals in Nederland, zullen slechts mondjesmaat in deze monitoring zitten. De grote imkers in de Verenigde Staten hebben een imkerpraktijk die hoge sterftecijfers tot gevolg kan hebben.
Het artikel geeft aan dat de varroamijt, pesticiden en dracht belangrijke oorzaken zijn. Van belang is hoe daarmee wordt omgegaan in de imkerpraktijk:
Zouden deze sterftecijfers nog onder «normale fluctuaties» in de bijenpopulatie geschaard kunnen worden? Zo ja, vanaf welk moment is hier niet langer sprake van? Zo nee, wat zijn «normale fluctuaties» in de bijenpopulatie?
Nee, tot 15% wintersterfte wordt in Nederland algemeen als acceptabel beschouwd. Wintersterfte zal ook nooit 0% zijn. De afgelopen winter was de sterfte met 6% zeer laag te noemen. Als bijenvolken goed behandeld worden tegen varroamijten en niet geconfronteerd worden met ongeoorloofde blootstelling aan middelen, dan fluctueert natuurlijke sterfte met name door weersomstandigheden, zowel in de winter als in de voorafgaande zomer. Weersomstandigheden hebben met name invloed op de voedingstoestand van het volk. Een koud voorjaar en veel regen belet de bijen om voedsel te halen. Droogte geeft weinig nectar in bloemen en bomen, ook dat geeft weinig voedsel. Daarnaast kan regen veroorzaken dat jonge koninginnen niet bevrucht worden of verloren gaan als de regenval net plaats vindt op het moment dat zij de leeftijd hebben om bevrucht te worden.
Kunt u omschrijven wat de gevolgen van deze massale sterfte op de korte en lange termijn zijn voor de voedselzekerheid, de biodiversiteit en de economie, voor Nederland, Europa en wereldwijd? Zullen deze effecten zich al op zeer korte termijn voordoen, gezien de grote aantallen bijen die de afgelopen jaren zijn gestorven?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 2.
Geen compensatie dubbele heffingen voor pluimveehouders voor het Diergezondheidsfonds door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «EZ compenseert geen dubbele betaling DGF»?1
Ja.
Bevestigt u dat door de gewijzigde heffingssystematiek pluimveehouders met meerjarige dieren, legpluimveehouders en vermeerderaars die in de loop van 2014 hebben opgezet voor 2015 moeten betalen voor eigenlijk dezelfde dieren? Zo nee, waarom niet?
Tot 1 januari 2015 werd de sectorbijdrage aan het Diergezondheidsfonds (DGF) geheven door de productschappen. Voor de pluimveesector hief het Productschap Pluimvee en Eieren (PPE) de dierziektebestrijdingsheffing per opgezet/aangevoerd koppel pluimvee per houder. Het tarief was daarop afgestemd. Met ingang van 1 januari 2015 wordt de diergezondheidsheffing, die wordt uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl), geheven over het in een kalenderjaar gemiddeld aantal op een bedrijf gehouden dieren. Bij pluimvee dat langer dan een jaar wordt gehouden wordt de diergezondheidsheffing geheven over elk jaar dat een bepaald dier aanwezig is. In 2015 zijn daarom de dieren meegerekend die in 2015 werden gehouden, maar waarvoor in 2014 de productschapsheffing was geheven.
Kunt u aangeven op welke wijze de heffingssystematiek is gewijzigd?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft u voor de ondernemers met meerjarige dieren geen overgangsregeling voorzien?
Ten tijde van de voorbereiding van de invoering van de diergezondheidsheffing is noch door het Ministerie van Economische Zaken noch door de sector voorzien dat de nieuwe heffingssystematiek nadelige gevolgen zou hebben voor deze ondernemers.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel pluimveebedrijven met meerjarige dieren op dit moment tweemaal een heffing over 2015 of een gedeelte daarvan moeten betalen over eigenlijk dezelfde dieren en welke bedragen er dus in feite te veel worden geheven bij deze ondernemers? Vindt u dit rechtvaardig?
We spreken over de situatie waarin per bedrijf tweemaal (eenmaal in 2014, en eenmaal in 2015) een heffing is geheven over een koppel pluimvee dat in 2014 is opgezet. In totaal hebben ca. 1.800 bedrijven met deze situatie te maken. Het verschilt per bedrijf om welk bedrag het gaat. Deze bedrijven, waarbij tweemaal een heffing over dezelfde dieren heeft plaatsgevonden, zijn daardoor benadeeld. Overigens zijn de inkomsten van deze heffingen in het collectieve Diergezondheidsfonds terechtgekomen en besteed aan de bestrijding en preventie van besmettelijke dierziekten.
Deelt u de mening dat deze dubbele heffing onhoudbaar is voor de rechter? Zo nee, heeft u hierover juridisch advies ingewonnen en zou u de Kamer daarover kunnen informeren?
Door de toepassing in 2014 van de productschapsheffing en in 2015 van de diergezondheidsheffing op dezelfde, in 2014 opgezette koppels pluimvee, zijn de desbetreffende pluimveehouders benadeeld. Zij mochten ervan uitgaan dat deze in 2014 opgezette koppels niet zouden worden meegerekend bij de vaststelling van het gemiddeld aantal per bedrijf gehouden dieren in 2015. Daarom zal ik de betrokken pluimveehouders tegemoet komen.
Ik zal het bedrag laten berekenen voor alle pluimveehouders die daarvoor in aanmerking komen. Dit bedrag wordt in mindering gebracht op de definitieve aanslag over 2015. Voor zover de heffing al is betaald door de pluimveehouder bij de voorlopige heffing over 2015 wordt het teveel betaalde bedrag teruggestort.
Bent u bereid om in de definitieve aanslag voor 2015 die nog moet worden vastgesteld op basis van een overgangsregeling rekening te houden met pluimveehouders die in de voorlopige aanslag dubbel moeten betalen over eigenlijk dezelfde dieren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u ermee bekend dat het voor het bedrijfsleven onduidelijk is op basis van welke gegevens en op welke wijze het gemiddelde van de bezetting van de verschillende soorten pluimvee wordt berekend?2
De regels voor de berekening staan in de Uitvoeringsregeling diergezondheidsheffing. Alle ondernemers in de pluimveehouderij hebben in september 2015 een voorlopige aanslag gehad. De uitleg van de berekening van de aantallen stond en staat op de website van RVO.nl. Tevens was bij deze voorlopige aanslag per ondernemer een webformulier gevoegd waarop de aantallen van het betreffende bedrijf en het tarief zichtbaar waren op basis waarvan de ondernemer zelf de berekening kon controleren. Een ondernemer heeft ook de mogelijkheid om de aantallen op dit webformulier aan te passen of een opmerking over de berekening te maken. Van de ca. 2.800 ondernemers die een aanslag en webformulier ontvangen hebben, zijn er 82 ondernemers die het formulier ingezien hebben en 59 die het aantal hebben aangepast.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden enkele weken voorafgaande aan het vaststellen van de definitieve aanslag 2015 van pluimveehouders voor het Diergezondheidsfonds?
Ja, ik verwijs u hiervoor ook naar het antwoord op vraag 7.
Het dierenleed door miljoenen subsidies voor luchtwassers |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kunt u een reactie geven op het rapport van Wakker Dier «De nadelen van luchtwassers; miljoenen subsidies voor dierenleed», waaruit blijkt dat luchtwassers indirect leiden tot een slechter stalklimaat voor varkens, terwijl 50% van de varkens al kampt met longontsteking en/of pleuritis?1
Een luchtwasser haalt een groot deel van de ammoniak, geur en fijnstof uit stallucht voordat de lucht de stal verlaat. Luchtwassers zorgen voor de zuivering van de uitgaande lucht, waarmee de uitstoot van deze stoffen wordt beperkt en ongewenste effecten voor milieu, natuur en volksgezondheid worden verminderd.
Luchtwassers worden vooral toegepast bij stallen die dicht zijn. In dichte stallen wordt het stalklimaat onder andere bepaald door ventilatie. Het al dan niet aanwezig zijn van een luchtwasser heeft daarop geen directe invloed.
In de huidige regelgeving ten aanzien van emissies kan de ondernemer zelf kiezen of hij door brongerichte maatregelen in de stal, dan wel met nageschakelde technieken, aan de eisen wil voldoen.
Om te kunnen voldoen aan strengere ammoniakemissie reductie-eisen zijn in een aantal provincies (Noord-Brabant en Limburg) luchtwassers noodzakelijk bij nieuw- en of verbouw.
Hoe beoordeelt u de conclusies uit het rapport dat luchtwassers niet goed zijn voor dieren en dat het, vanwege het dierenwelzijn en de diergezondheid, beter is om geen luchtwassers aan te schaffen maar om te investeren in bronmaatregelen die de vorming van ammoniak en fijnstof tegengaan door bijvoorbeeld inkrimping van de veestapel?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u de conclusies van de Wageningen Universiteit, Stichting Milieukeur en Wakker Dier dat veehouders die investeren in luchtwassers weinig tot geen bronmaatregelen nemen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven hoeveel belastinggeld (subsidies, belastingvoordelen) er in de laatste vijf jaar aan luchtwassers is besteed? Zo nee, waarom niet? Kunt u aangeven hoeveel bedrijven er in de laatste vijf jaar gebruik hebben gemaakt van de subsidieregeling en/of belastingvoordelen? Zo nee, waarom niet? Hoe beoordeelt u de conclusies van Wakker Dier dat er sinds 2005 38 miljoen euro belastinggeld besteed is aan luchtwassers?
Wanneer een stal voldoet aan de eisen van de Maatlat Duurzame Veehouderij (MDV) kan de ondernemer in aanmerking komen voor de fiscale regelingen Milieu Investeringsaftrek (MIA) en Vervroegde afschrijving milieu-investeringen (Vamil). De afgelopen 5 jaar is voor luchtwassers circa € 3,5 – 4,0 mln toegekend aan circa 650 bedrijven. Deze aantallen zijn schattingen omdat de bedragen een afgeleide zijn van de investeringen in MDV-stallen.
Voor de subsidieregelingen gecombineerde luchtwassystemen, fijnstofmaatregelen en integraal duurzame stallen is in de laatste 5 jaar respectievelijk € 14 mln, € 10 mln en € 0,2 mln uitbetaald aan circa 300 bedrijven. Alle aanvragen voor het verlenen en uitbetalen van een subsidie zijn administratief gecontroleerd. Daarnaast zijn – in het kader van het verlenen en uitbetalen van een subsidie en in het kader van de instandhouding – steekproefsgewijs fysieke controles uitgevoerd door de NVWA. In de periode 2011 tot en met 2016 zijn op ongeveer 70 bedrijven fysieke controles uitgevoerd. In totaal zijn 4 onvolkomenheden geconstateerd en die hebben geleid tot een verlaging of intrekking van de subsidie.
Kunt u aangeven hoeveel melkveebedrijven er in de laatste drie jaar gebruik hebben gemaakt van de subsidieregeling voor luchtwassers? Deelt u de mening dat luchtwassers leiden tot potdichte stallen, omdat veehouders de efficiëntie van luchtwassers hoger achten als de stal luchtdicht wordt gemaakt? Erkent u dat de aanschaf van luchtwassers in de melkveehouderij zal leiden tot steeds meer koeien die het hele jaar opgesloten worden in stallen? Erkent u dat deze trend ingaat tegen de maatschappelijke behoefte aan weidegang voor koeien en aan de ambities van het kabinet om deze weidegang te verhogen? Zo nee, waarom niet?
Melkveebedrijven hebben geen gebruik gemaakt van een subsidieregeling voor luchtwassers. De luchtwassers zijn in eerste instantie ontwikkeld voor de varkens- en pluimveeveehouderij. Deze stallen worden mechanisch geventileerd, waardoor het relatief eenvoudig is om alle uitgaande lucht via een luchtwasser te leiden. Nieuwe ontwikkelingen maken de toepassing van luchtwassers ook in andere stallen mogelijk. Een voorbeeld is het reinigen van de lucht van de mestkelder en de vloer met een luchtwasser.
Een melkveehouder heeft de keuze uit verschillende stalsystemen om de ammoniakemissie te verminderen. De meeste van deze systemen richten zich op het verminderen van de uitstoot van ammoniak via de vloer. Daarnaast wordt de ammoniakemissie verlaagd door het toepassen van voer- en management-maatregelen en van weidegang. Toepassen van weidegang en voer- en managementmaatregelen wordt gefaciliteerd via bijlage 2 van de Regeling ammoniak en veehouderij. Ik heb op dit moment geen indicatie dat het gebruik van luchtwassers de toepassing van weidegang vermindert.
Kunt u aangeven hoeveel van de gesubsidieerde bedrijven er in de afgelopen vijf jaar gecontroleerd zijn? Zo nee, waarom niet? Welke tekortkomingen zijn er geconstateerd en hoe is er gehandhaafd?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om de subsidies en/of belastingvoordelen voor luchtwassers te beëindigen, vanwege de nadelige gevolgen voor de diergezondheid en het dierenwelzijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid dit geld beschikbaar te stellen voor veehouders die willen investeren in een echte duurzame veehouderij waarbij varkens de beschikking hebben over stro, een uitloop met frisse buitenlucht en de mogelijkheid om te wroeten en het nemen van een modderbad en koeien weidegang krijgen? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment bestaan geen aparte subsidieregelingen voor luchtwassers. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu en ik zijn niet voornemens om de luchtwasser uit de maatlat duurzame veehouderij te schrappen. Luchtwassers zijn belangrijk en effectief om in mechanisch geventileerde stallen ongewenste emissies vergaand terug te dringen. Zo kan worden voldaan aan de milieu en natuurdoelstellingen.
Naast vermindering van de ammoniakemissie moet een MDV-stal integraal duurzaam zijn en voldoen aan extra maatregelen ten aanzien van dierenwelzijn, diergezondheid, brandveiligheid, bedrijf en omgeving, energie en fijnstof.
Bent u bereid om de luchtwassers te verwijderen uit de Maatlat Duurzame Veehouderij, gezien de nadelige gevolgen van luchtwassers voor de gezondheid en het welzijn van dieren?
Zie antwoord vraag 7.
De stikstofuitstoot van de intensieve veehouderij als sluipmoordenaar voor Nederlandse natuur |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Sluipmoordenaar stikstof», waarin de stikstofuitstoot door de intensieve veehouderij als grootste probleem voor de Nederlandse natuur wordt aangewezen?1
Ja.
Wat is uw reactie op de constatering van de in het artikel genoemde ecoloog dat Nederlandse bosecosystemen, onder andere in de Veluwe, aan het omvallen zijn door een te veel aan stikstof, dat door de intensieve veehouderij wordt uitgestoten? Hoe oordeelt u daarbij over de weigering van de provincie Gelderland om te reageren op de zeer kritische toestand waarin de Veluwe verkeert?2
In veel Natura 2000-gebieden is overbelasting van stikstofdepositie een groot probleem voor de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen voor stikstofgevoelige natuur in die gebieden, waartoe Nederland zich op grond van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn verplicht heeft.
Ook de provincie Gelderland onderschrijft de noodzaak om de overbelasting van stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden zoals de Veluwe aan te pakken. De provincie werkt daarom aan de uitvoering van herstelmaatregelen die de natuur bestendiger moet maken tegen een overbelasting van stikstof. De provincie Gelderland doet onderzoek naar maatregelen om de sterfte van eikenbomen tegen te gaan. De provincie herkent zich niet in de stelling in het artikel dat het ecosysteem van de Veluwe op instorten staat.
Deelt u de zorg van de betreffende ecoloog dat de grote uitstoot van stikstof door de intensieve veehouderij «het ergste probleem is wat we hebben in de Nederlandse natuur»? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de constatering van de in het artikel genoemde ecoloog, evenals de genoemde fauna-onderzoeker, dat de sluipende, maar gestage toename van stikstof vanuit de intensieve veehouderij desastreuze gevolgen heeft voor de natuur, maar dat dit probleem onvoldoende urgentie heeft voor beleidsmakers?3 Zo nee, waarom niet?
In de afgelopen decennia is de stikstofdepositie juist afgenomen. Met het ingezette beleid wordt ook in de periode tot 2030 een verdere daling van de gemiddelde stikstofdepositie verwacht. Er zal echter toch nog sprake zijn van een overschrijding van de kritische depositiewaarden in verschillende Natura 2000-gebieden. Door alle betrokken overheden op provinciaal en rijksniveau is daarom een samenhangende programmatische aanpak ontwikkeld. In het kader van het Programma Aanpak Stikstof (PAS) worden aanvullende maatregelen getroffen om de stikstofproblematiek aan te pakken. Het gaat daarbij om brongerichte maatregelen die ervoor zorgen dat de emissies van stikstof sneller zullen dalen. Daarnaast worden ook herstelmaatregelen uitgevoerd, waarmee de voor stikstof gevoelige habitattypen en leefgebieden voor soorten worden beschermd en de kans krijgen zich te ontwikkelen.
Deelt u de mening dat de maatregelen uit de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) onvoldoende zijn als oplossing voor de stikstofproblematiek en dat maatregelen te lang op zich laten wachten? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening niet. Met de PAS wordt de dalende trend van de stikstofdepositie versterkt. Hiertoe zijn met de landbouw afspraken gemaakt over een reductie van de ammoniakemissie van ten minste 10 kiloton per jaar in 2030 ten opzichte van het jaar 2013. Daarnaast zijn de herstelmaatregelen, deze zijn gericht op natuur, ontwikkeld op basis van de beste beschikbare wetenschappelijke kennis. Over de uitvoering van herstelmaatregelen zijn borgingsafspraken gemaakt. Voor het volgen en bewaken van de realisatie van de doelstellingen van de PAS is een zorgvuldig systeem van monitoring, rapportage en bijsturing opgezet. Daarmee wordt gevolgd of de stikstofdepositie en de kwaliteit van de voor stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden zich ontwikkelen overeenkomstig aannames die ten grondslag liggen aan het programma en of de uitvoering verloopt zoals in het programma is vastgelegd. Ook het ecologisch herstelproces wordt gemonitord. Daarbij wordt gebruik gemaakt van zogenoemde «procesindicatoren», een tussentijdse bepaling van de effecten van herstelmaatregelen, als indicator voor het optreden van het met de maatregel beoogde ecologische herstel, nog voordat het ecologische herstel zelf betrouwbaar te meten is. Om voorbereid te zijn op onverwachte knelpunten in de toekomst, bijvoorbeeld in het herstel van de natuur, is een reservepakket maatregelen in ontwikkeling.
Deelt u de zorg over de sterke afname van de biodiversiteit, die wordt veroorzaakt doordat mos en gras (soorten die het goed doen op grond verrijkt met stikstof) andere plantensoorten verdringen, waardoor er minder insecten kunnen leven en daardoor ook minder insectenetende vogels en zoogdieren? Deelt u daarnaast de zorg dat door de stikstoftoename de kwaliteit van bestaande planten afneemt, met als gevolg dat op de Veluwe bomen en struiken weliswaar groen zijn, maar – vergelijkbaar met etalagefruit – onvoldoende bouwstoffen bevatten voor rupsen en insecten, waardoor deze voortijdig sterven? Zo nee, waarom niet?
Een hoge stikstofdepositie vormt een bedreiging voor plantensoorten die afhankelijk zijn van voedselarme omstandigheden. De dalende trend van de stikstofdepositie draagt bij aan de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Wordt er bij het monitoren van de natuur en biodiversiteit niet alleen gekeken naar het aantal dier- en plantensoorten dat in een gebied voorkomt, maar ook naar de kwaliteit en de robuustheid van het ecosysteem? Zo ja, welke onderzoeken zijn dat?
Kwaliteit van habitattypen en het leefgebied van soorten zijn aspecten die beoordeeld moeten worden voor de landelijke staat van instandhouding. Monitoring ten behoeve van deze aspecten vindt plaats in het monitoringssysteem van rijk, provincies en beheerders: «Werkwijze Monitoring en Beoordeling Natuurnetwerk en Natura 2000/PAS».
Wat is uw reactie op de conclusie van de betreffende ecoloog dat de achteruitgang van de natuurgebieden al lang duidelijk is, namelijk dat Nederland voor de hele wereld vlees produceert, maar de mest hier laat?4
Er zijn verschillende oorzaken die de kwaliteit van de natuur negatief beïnvloeden. Enkele belangrijke oorzaken zijn: te hoge stikstofdepositie, verdroging en versnippering. Het beleid van rijk en provincies zet in op een integrale aanpak bij het beperken van de effecten door de depositie van vermestende en verzurende stoffen, welke mede door de veehouderij wordt veroorzaakt. Daarnaast is de inzet gericht op verbetering van de kwantiteit en kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater en het robuuster maken van natuurgebieden via Natuurnetwerk Nederland. Het beleid heeft er toe geleid dat de achteruitgang van de natuur tot stilstand is gekomen en het herstel voorzichtig zichtbaar wordt.
Deelt u de mening dat inkrimping van de veestapel noodzakelijk is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
De berichten ‘Wijziging NVWA-tarieven per 1 mei 2016’ en ‘NVWA zet nertsenhouders en hun gezinnen mes op de keel’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kunt u aangeven hoe de aangepaste tarieven van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) passen binnen het door u toegezegde onderzoek naar de herijking van de NVWA?1 2 Loopt het aanpassen van de tarieven niet vooruit op de uitkomsten van deze herijking, ook gezien het feit dat er in de vaststelling van de NVWA-tarieven per 1 mei 2016 meer voorbereidende uren zijn verwerkt?
De verhoging van de retributies die per 1 mei jl. is ingegaan, vloeit voort uit het Plan van aanpak NVWA en de herziening van het retributiestelsel NVWA en geschiedt binnen de kaders van het kabinetsbeleid Maat Houden 2014 (Kamerstuk 33 835, nr. 1 en nr. 2). Op basis hiervan werkt de NVWA toe naar kostendekkende tarieven van retributies, waarbij de kosten die de NVWA maakt volgens bedrijfseconomische principes zijn verdisconteerd in het tarief.
De recente verhoging van de retributietarieven van de NVWA staat los van het onderzoek naar de herijking van het takenpakket en de efficiencydoorlichting van de NVWA zoals aangekondigd in mijn brief van 30 november 2015 (Kamerstuk 33 835, nr. 18). Over de uitkomsten hiervan is uw Kamer vandaag geïnformeerd. Daarnaast loopt er, zoals toegezegd in het Algemeen Overleg NVWA op 10 december 2015, een onderzoek waarin de toezichtstarieven in de ons omringende landen met elkaar worden vergeleken. Ook worden de retributietarieven van de NVWA getoetst aan het kabinetsbeleid «Maat Houden 2014».
Kunt u aangeven of de uitkomsten van de herijking nog gevolgen hebben voor de vastgestelde NVWA-tarieven per respectievelijk 1 april 2016 en 1 mei 2016?
De recente tariefsverhoging van de NVWA vloeit voort uit staand kabinetsbeleid zoals aangegeven in antwoord op vraag 1. De in mijn brief van 30 november 2015 aangekondigde onderzoeken naar de herijking van het takenpakket die de NVWA uitvoert voor het Ministerie van Economische Zaken en de efficiency doorlichting van de NVWA staan hier los van.
Wanneer kan de Kamer het onderzoek naar de herijking verwachten?
Uw Kamer heeft de resultaten van de herijking van het takenpakket NVWA en efficiencydoorlichting NVWA vandaag ontvangen.
Kunt u aangeven hoe de verhoging van de NVWA-tarieven per 1 mei 2016 past binnen de motie De Boer/ Jacobi (Kamerstuk 31 409, nr. 87)?
Over de uitvoering van de motie De Boer/Jacobi is uw Kamer geïnformeerd op 16 oktober 2015 (Kamerstuk 29 862, nr. 29). Zoals daarin aangegeven is uit het onderzoek gebleken dat als de totale havenaanloop- en doorvoerkosten op de onderzochte goederenstromen vergeleken worden met die in de ons omliggende landen, deze niet uit de pas lopen. Het kabinetsbeleid omtrent de inspecties en retributies van de NVWA is vastgelegd in de brief van 19 december 2013 over het retributiestelsel (Kamerstuk 33 835, nr. 2), het Plan van Aanpak NVWA van 19 december 2013 (Kamerstuk 33 835, nr. 1) en de kabinetsreactie op het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid van 10 juni 2014 (Kamerstuk 26 991, nr. 418). Binnen deze kaders streeft het kabinet naar een zo efficiënt mogelijke uitvoering van de inspectie en het toezicht. De recente tariefsverhoging van de NVWA komt voort uit dit kabinetsbeleid.
Deelt u de mening dat zolang de herijking en de hernieuwde prioritering bij de NVWA nog niet gereed zijn, de rekening niet bij het bedrijfsleven en ondernemers neergelegd mag worden?
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 2.
Kunt u aangeven of de berichtgeving klopt dat er een speciaal NVWA-team van tien man dagelijks onderweg is om alle dieren in de pelsdierhouderij te tellen en dat bij deze controles geen overtredingen worden geconstateerd?
In april heeft de NVWA op een deel van de nertsenhouderijen toezicht uitgevoerd in het kader van de Wet verbod pelsdierhouderij. Deze wet geldt en dient te worden nageleefd. In mijn brief van 11 februari 2016 (Kamerstuk 30 826 nr. 43) heb ik uw Kamer over de handhaving geïnformeerd.
Bij een deel van de bedrijven beschikte de NVWA over aanwijzingen van mogelijke overtreding van de Wet verbod pelsdierhouderij. Verder waren meldingen door gemeenten van vergunningen voor uitbreiding in aantal dieren en handhavingsverzoeken aanleiding om op een aantal bedrijven te controleren.
Op dit moment worden de bevindingen van de controles geanalyseerd. Zoals aangegeven tijdens het Algemeen Overleg over dierenwelzijn van 28 april 2016 verwacht ik in de zomer van 2016 te kunnen aangeven of er al dan niet overtredingen van de Wet Verbod Pelsdierhouderij zijn geconstateerd op de gecontroleerde bedrijven.
Op de videobeelden op Nieuw Oogst.nu van woensdag 6 april 2016 geeft de directeur van de Nederlandse Federatie van Edelpelsdierenhouders onder andere aan niet te begrijpen waar de controles goed voor zijn. In mijn brief van 11 februari 2016 heb ik aangegeven dat ik ook gedurende de cassatieprocedure betreffende de Wet Verbod Pelsdierhouderij zorgvuldig monitor op dieraantallen. Deze wet is sinds 15 januari 2013 van kracht en daar hoort toezicht bij. Daarnaast wordt in de video verwezen naar de controles die NVWA in 2015 heeft uitgeoefend in het kader van dierenwelzijn (betreffende de Wet Dieren).
Tot en met 2014 werden de dierenwelzijnscontroles uitgeoefend onder de verantwoordelijkheid van het productschap PPE en werden jaarlijks alle bedrijven bezocht. Vanaf begin 2015 worden deze controles uitgevoerd door de NVWA. De NVWA heeft vorig jaar 50% van de bedrijven geïnspecteerd op de naleving van de welzijnsnormen en een beperkt aantal op het doden van nertsen. Door de aard van de controles zijn deze niet te combineren in één inspectie. Deze controles stonden los van het toezicht op de Wet verbod pelsdierhouderij, omdat in 2015 er door een rechterlijke uitspraak geen toezicht in het kader van Wet verbod pelsdierhouderij kon worden gehouden. Het betreft hier dus geen herhaaldelijke controles, maar controles die op basis van verschillende wetten zijn uitgevoerd. De NVWA heeft de afgelopen tijd ook een aantal bedrijven bezocht in het kader van handhavingsverzoeken en naar aanleiding van meldingen met betrekking tot dierenwelzijn.
Sinds 2015 komt NVWA vanwege de welzijnscontroles vaker op de bedrijven, maar de inspectiefrequentie is niet hoger dan onder verantwoordelijkheid van het productschap PPE. De term «dagelijks» die wordt gebruikt, kan ik dan ook niet plaatsen.
Hoe passen deze herhaaldelijke controles binnen het uitgangspunt van risico gestuurd toezicht? Is het in uw ogen proportioneel om de pelsdierhouders dagelijks te confronteren met controles terwijl er geen overtredingen worden geconstateerd?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u reageren op de opmerkingen van de directeur van de Nederlandse Federatie van Edelpelsdierhouders (NFE) dat de NVWA met deze manier van werken de nertsenhouders en hun gezinnen het mes op de keel zet?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Strijd tegen kiloknaller gaat nieuwe ronde in’ |
|
Remco Bosma (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Strijd tegen kiloknaller gaat nieuwe ronde in»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat Wakker Dier de definitie van het begrip «kiloknaller» zo heeft gewijzigd dat er plots 40 procent meer kiloknallers in 2015 zijn?2
Zoals ik heb aangegeven in de beantwoording van het Schriftelijk Overleg naar aanleiding van de voedselagenda voor veilig, gezond en duurzaam voedsel van
19 mei jl. staat het de Stichting Wakker Dier vrij om haar eigen definitie van kiloknaller aan te passen. Het is echter niet gewenst dat Wakker Dier consumenten op het verkeerde been zet. Daarom moet zij deze aanpassing wel helder communiceren naar het brede publiek, zeker als door de nieuwe definitie een stijging wordt gesuggereerd die er bij het handhaven van de oorspronkelijke definitie niet of minder sterk zou zijn geweest.
Deelt u de mening van Wakker Dier dat vlees zonder Beter Leven Keurmerk dat zonder prijsverlaging in een folder vermeld staat ook onder kiloknallers geschaard dient te worden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op het feit dat de vijftig wetenschappers de aanpassing van de gehanteerde definitie door Wakker Dier zien als een «woordenspel van ondergeschikt belang»?
Het is aan de wetenschappers zelf hoe zij de aanpassing van de door Wakker Dier gehanteerde definitie kwalificeren.
Deelt u de mening dat dit een vreemde manier is van onderzoek doen en dat dit binnen de reguliere wetenschap niet geaccepteerd zou worden?
Een (tussentijdse) wijziging van onderzoeksopzet is – ook in de reguliere wetenschap – niet ongebruikelijk, mits dit helder gecommuniceerd en beargumenteerd wordt en gevolgen hiervan voor bijvoorbeeld het volgen van trends over de jaren heen duidelijk worden gemaakt.
Deelt u de mening dat Wakker Dier een serieus, gefundeerd debat over de verkoop van vlees onmogelijk maakt door deze manipulatie van cijfers? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat dergelijke trucs tevens niet thuishoren in een serieus debat?
Nee. Het maatschappelijke debat heeft betrekking op de (on)wenselijkheid van het stunten met dieren en niet over de gehanteerde definitie van Wakker Dier.
Q-koorts |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de uitzending van EenVandaag over Q-koorts1 en de giga-geitenstal die in Rossum mag komen?2
Ja.
Klopt het dat de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) naar de plannen voor de megastal voor geiten in Rossum heeft gekeken en heeft aangegeven dat een kleine afwijking in de bedrijfsvoering grote gevolgen kan hebben? Wat valt er onder «kleine afwijkingen»? Hoe groot is de kans op «kleine afwijkingen»? Hoe vaak komen soortgelijke «kleine afwijkingen» voor bij andere geitenstallen? Kunt u uw reactie op deze gok met de volksgezondheid geven?
Ja, de GGD Gelderland-Zuid heeft naar de plannen gekeken en heeft een positief advies gegeven aan de gemeente voorafgaand aan de voorgenomen wijziging van het bestemmingsplan voor deze locatie.
De GGD concludeert in haar advies dat bij de voorgenomen activiteiten gezondheidskundig geen onacceptabele situaties te verwachten zijn in de directe omgeving van het bedrijf.
Daarnaast is de GGD van mening dat «slechte of onjuiste bedrijfsvoering of afwijking van reglementen» kunnen leiden tot ongewenste situaties. Vanuit gezondheidskundig oogpunt adviseert de GGD daarom met klem de voorgenomen en aanbevolen maatregelen ter voorkoming van emissie van fijnstof te optimaliseren en te handhaven. De GGD geeft daarbij aan dat alleen dan het bedrijf minimaal zal bijdragen aan gezondheidsbelasting van de omgeving. Voor de milieumaatregelen is de gemeente verantwoordelijk in zijn hoedanigheid van bevoegd gezag voor de omgevingsvergunning.
Deelt u de mening dat, mede met de tientallen doden en honderden chronisch zieken door de vorige uitbraak van Q-koorts in het geheugen, het risico van deze stal niet genomen mag worden gezien de grote risico’s die aan Q-koorts kleven?
Naar aanleiding van de Q-koorts uitbraak in Nederland zijn maatregelen getroffen. Het beleid is er op gericht te zorgen dat er zo min mogelijk Q-koortsbesmettingen optreden. Ik ben van mening dat met de maatregelen, waaronder vaccinatie, er geen verhoogd risico is voor de omwonenden op Q-koorts.
Zoals vermeld bij het antwoord op vraag 2 is de gemeente verantwoordelijk voor de wijziging van het bestemmingsplan.
Hoe staat het voornemen van de ondernemer om de dieren buiten te laten lopen terwijl dit wordt afgeraden door de GGD tegenover het feit dat er zelfs geen kleine afwijkingen in de bedrijfsvoering mogen zijn? Betekent dit dat de omgeving een onaanvaardbaar risico loopt? Zo ja, welke stappen worden ondernomen om dit te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
De GGD Gelderland-Zuid stelt in haar advies dat zij, om de verspreiding van micro-organismen te beperken door emissie van fijnstof, de voorkeur geeft aan binnenhuisvesting boven vrije uitloop. Zij stellen dat, omdat in het onderliggende stalontwerp sprake is van uitloopmogelijkheden, extra (hygiëne)maatregelen genomen moeten worden tegen verspreiding van mest en stof en dat bevoegd gezag dit moet monitoren en handhaven.
Met betrekking tot Q-koorts moeten veehouderijen met melkgeiten zich aan specifieke regels houden. Er gelden regels voor onder andere (de afvoer van) mest, vaccinatie en administratie. Deze regels zijn mede ingegeven om de volksgezondheid te beschermen en dienen in acht te worden genomen.
De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) houdt toezicht op naleving van deze regels. De gemeente is bevoegd gezag voor de te nemen maatregelen op het gebied van fijnstof.
In hoeverre zijn de zorgen en bezwaren van de omwonenden, de GGD en maatschappelijke organisaties meegenomen bij de besluitvorming omtrent dit bedrijf? Is er serieus naar deze bezwaren gekeken? Zo ja, waarom is besloten de bouw van de stal alsnog doorgang te laten vinden? Zo nee, waarom niet en bent u bereid hier alsnog serieus naar te kijken?
Veel gemeenten winnen voorafgaand aan een indiening van een wijziging van een bestemmingsplan advies in bij verschillende organisaties, in dit geval ook bij de GGD. Het proces voor wijziging van het bestemmingsplan loopt en er konden zienswijzen worden ingediend. Ook de Milieu Effect Rapportage (MER) wordt daarbij betrokken.
De stalbrand in Oirschot |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de stalbrand in Oirschot?1
Ja.
Hoeveel dieren waren aanwezig in deze stal? Hoeveel van deze dieren waren na twintig uur nog zwaargewond in leven? Hoe vaak komt het voor dat dieren bij stalbranden nog lange tijd zwaargewond tussen de puinhopen in leven zijn?
Volgens de centrale database waren op het bedrijf 9.459 dierplaatsen. Vermoedelijk waren er ten tijde van de brand rond de 9.000 dieren aanwezig (bron: RVO: GDI juni 2015).
Op de meldkamer is op 6 april jl. om 18:59 melding binnengekomen van de brand. Bij de brand is asbest vrijgekomen. Daarom is er door de brandweer geen toestemming gegeven om de stallen te betreden. Toen er toestemming is gegeven om in beschermende kleding de restanten van het bedrijf te doorzoeken, in de middag van 7 april (circa 20 uur na uitbreken brand), heeft de praktiserend dierenarts circa 20 gewonde zeugen geëuthanaseerd alsmede een onbekend aantal nog levende biggen. Het is afschuwelijk dat deze dieren zo langen hebben moeten lijden.
In de avond van 7 april heeft een dierenarts van de NVWA geconstateerd dat er geen levende dieren meer in de puinhopen aanwezig waren. Vanwege instortingsgevaar konden echter niet alle gedeelten betreden worden.
Het is niet bekend hoe vaak het voorkomt dat gewonde dieren zo lang in de puinhopen in leven blijven. Dit is afhankelijk van de intensiteit, omvang en duur van een brand. In dit geval heeft het door het gevaar van vrijkomend asbest lang geduurd voordat de bedrijfsresten veilig genoeg zijn bevonden om door de dierenarts doorzocht te worden.
Is al bekend wat de oorzaak van de brand was? Zo nee, wanneer wordt het onderzoek afgerond?
Meteen na afloop van de brand is het onderzoek naar de snelle verspreiding van de brand gestart door brandweer en verzekeringsbedrijf. Het officiële rapport met de resultaten van dit onderzoek worden rond half juni verwacht.
Ging het hier om een oude stal, die nog niet aan de eisen van het aangepaste Bouwbesluit (1 april 2014) moest voldoen, of ging het om een nieuwere stal?
Het getroffen bedrijf bestond uit verschillende stallen die allen nog niet aan het nieuwe Bouwbesluit hoefden te voldoen.
Is het nodig het Bouwbesluit opnieuw te wijzigen indien het om een nieuwe stal ging die moest voldoen aan het aangepaste Bouwbesluit? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Welke stappen kunnen genomen worden om dit soort situaties in de toekomst te voorkomen indien het om een oude stal ging die niet aan het aangepaste Bouwbesluit hoefde te voldoen?
Het Actieplan Stalbranden voorziet in vier pijlers. Het richt zich op verbetering van bewustwording over risico’s bij direct betrokkenen, op onderzoek naar verbetering brandveiligheid van stallen, op de toepassing van methoden voor verbetering van brandveiligheid en op verbetering van inzicht in oorzaken van stalbrand. De huidige acties kunt u terugvinden in het Actieplan Stalbranden waarvan ik u de voortgangsrapportage in december 2015 heb toegestuurd (Kamerstuk 28 286, nr. 850). Binnen de acties van 2016 valt ook een inventarisatie van mogelijkheden ter verbetering van bestaande stallen. Het Actieplan stalbranden zal eind 2016 worden geëvalueerd.
Naar verwachting kunnen de resultaten het eerste kwartaal van 2017 aan uw Kamer worden gemeld, waarbij – indien blijkt dat er onvoldoende voortgang is geboekt – gelijktijdig met de evaluatie aanvullende maatregelen aan de Kamer worden gestuurd.
In de werkgroep stalbranden wordt per incident bijgehouden wat de oorzaak is geweest. Op basis van deze kennis wordt gekeken welke lessen er getrokken kunnen worden en hoe deze ervaringen omgezet kunnen worden in acties gericht op het voorkomen en beperken van de gevolgen van nieuwe branden. Voor het beantwoorden van deze vraag wacht ik af wat de uitkomsten van het onderzoek zijn.