Het bericht ‘Verbod op spieringvisserij in IJsselmeer’ |
|
Arne Weverling (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Verbod op spieringvisserij in IJsselmeer»?1
Ja.
Klopt het dat vissers al sinds 2012 niet meer op spiering mogen vissen in het IJsselmeer?
Nee, vissers mogen sinds 2009 niet meer op spiering vissen op het IJsselmeer. Er is sinds 2009 ofwel geen vrijstelling van het verbod verleend, danwel geen vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming (hierna: WNB-vergunning) aan de vissers verleend, waardoor geen gebruik van de vrijstelling van het verbod gemaakt kon worden.
Op basis van welke onderdelen van de Wet natuurbescherming en de Visserijwet is besloten dat een totaalverbod op de vangst van spiering is afgegeven?
Op grond van artikel 29, eerste lid, onderdelen a en b, van de Uitvoeringsregeling visserij mag gedurende de daarin vastgestelde periode niet gevist worden op het IJsselmeer met de grote fuik en de schietfuik binnenvisserij. Bovendien is het op grond van artikel 4, derde lid, van het Reglement voor de binnenvisserij 1985, verboden aalfuiken te gebruiken met een maaswijdte kleiner dan in het artikel genoemde aantal millimeters. Deze verboden zijn gebaseerd op artikel 16, eerste lid, van de Visserijwet 1963, op basis waarvan de Minister regels kan stellen ten aanzien van het vissen in binnenwateren in het belang van de visserij in die wateren. De doelmatigheid is daar onderdeel van. De Minister heeft de mogelijkheid om een vrijstelling te verlenen van het verbod op spieringvisserij gedurende een jaarlijks vast te stellen periode. Het betreft een discretionaire bevoegdheid, waarvan alleen gebruik gemaakt wordt indien spieringvisserij verantwoord is. De periode waarin de spieringvisserij kan plaatsvinden, wordt dan bepaald door het «proefvissen». Voor het proefvissen kunnen vissers een ontheffing aanvragen bij de Minister cf. artikel 11 van het Reglement voor de binnenvisserij 1985. Voor het vissen op spiering hebben vissers eveneens een WNB-vergunning nodig op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming. Voor deze visserij wordt uitsluitend een vergunning verleend indien uit de passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat de visserij de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten (artikel 2.8, derde lid van de Wet natuurbescherming).
Bent u bekend met het rapport uit 2013 dat in het artikel wordt aangehaald? Zo ja, klopt de bewering uit het artikel dat er geen opvolging gegeven is aan de uitkomsten van dit rapport?
Het rapport uit 2013 (Imares, C177/13, 28 november 2013) is door mijn ministerie aan de producentenorganisatie IJsselmeer, de koepel van de IJsselmeervissers, toegezonden op 28 november 2013. Dit met als doel dat de de ondernemers in kwestie met het oog op eventuele investeringsbeslissingen rekening kunnen houden met de bevindingen in dit rapport. In het rapport werd geadviseerd de visserij in de jaren 2014 en 2015 onder de Visserijwet 1963 niet toe te staan en tevens werd geconcludeerd dat bij de geldende instandhoudingsdoelstellingen voor de visetende watervogels onder de toenmalige Natuurbeschermingswet een vergunningsaanvraag niet voldoende onderbouwd kon worden. Deze conclusie is opnieuw bevestigd in een nieuw rapport, genaamd «Ontwikkeling spieringstand», dat door Wageningen Marine Research (WMR) in december 2017 is opgesteld (rapport C101/17). Het rapport is bijgevoegd.
Tevens heeft Imares in het rapport uit 2013 geconcludeerd dat, om de dynamiek in het spieringbestand goed te kunnen beschrijven, er een ecosysteemmodel nodig is, waarvoor destijds geconcludeerd werd dat de beschikbare gegevens niet toereikend waren. Ik verwijs hierbij tevens naar de antwoorden die op 20 maart 2017 aan uw Kamer zijn gezonden (Aanhangsel van de Handelingen 2016/17, nr. 1553, 4 april 2017). Daarin is aangegeven dat een onderzoek met een meer pragmatische benadering in voorbereiding was. Dit is het hierboven genoemde rapport C101/17.
Is bekend hoeveel spiering zich op dit moment in het IJsselmeer bevindt?
Ik verwijs hiervoor naar hoofdstuk 4 uit bovengenoemd rapport «Ontwikkeling spieringstand», waarin de trends in biomassa spiering sinds 1966 (figuur 4–1, kg/ha) en in aantallen (figuur 4–2, aantal/ha) sinds 1989, is weergegeven.
In het IJsselmeer fluctueerde de biomassa in de periode 1966 tot en met 1991 tussen 15 kg/ha en 100 kg/ha en in de periode 1992 tot en met heden tussen de 5 kg/ha en 20 kg/ha. In aantallen was de stand van 1989 tot en met 1991 ca. 9.000/ha en van 1992 tot en met heden varieert dit tussen 6.000/ha tot nagenoeg geen. Hieruit blijkt dat de hoeveelheid spiering vóór 1992 is beduidend meer is dan in de periode ná 1992. WMR noemt als mogelijke oorzaken de afname in aanvoer van nutriënten, een stijgende watertemperatuur, en helderder water. Het is onbekend, mede vanwege deze ecologische verschuivingen, wat de normale omvang van het spieringbestand in het IJsselmeer en Markermeer zou moeten zijn. Op het Markermeer is ook een afnemende trend van spiering zichtbaar, maar zijn de hoeveelheden en fluctuaties geringer.
Klopt het dat ook wanneer er veel spiering in het IJsselmeer zit, er niet op gevist mag worden?
Uit bovengenoemd rapport «Herziening Spieringadvisering»2 van WMR blijkt dat de instandhoudingsdoelstellingen onder Natura2000 niet worden gehaald. Daarin wordt gestelddat de instandhoudingsdoelstellingen van de betreffende visetende watervogels niet zijn bereikt en voor het visdiefje in het bijzonder het broedsucces nog onvoldoende is. Daarom is een afdoende onderbouwing van de aanvraag niet mogelijk is en wordt een vergunning door de provincies op dit moment niet verstrekt. Om op spiering te mogen vissen dient een visser over een Wnb-vergunning te beschikken en moet de vrijstelling onder de Visserijwet 1963 gepubliceerd zijn.
Voor het afgeven van een Wnb-vergunning geldt dat het vissen op spiering de instandhoudingsdoelstellingen onder Natura2000 niet in gevaar mag brengen. Wat betreft de vrijstelling onder de Visserijwet 1963 stelt WMR dat, naast de omvang van de spiering, ook gekeken moet worden naar meerjarige «robuustheid en veerkracht» van het visbestand.
Wat betreft de Visserijwet 1963 stelt het rapport dat het afwegingskader wetenschappelijk niet meer verantwoord is. Het oordeel is dat door de geringe omvang en veerkracht (periode waarin het bestand zich herstelt) het huidige afwegingskader niet meer toereikend is. Ik laat daartom naar de mogelijkheden van een nieuw afwegingskader onderzoek doen. Daarover zal ik de vissers dit jaar informeren. Daarnaast adviseert WMR om vanuit het «voorzorgsbeginsel» de visserij op de paaiende spiering niet meer toe te staan.
Kunt u inzicht geven in de populatie (en de gesteldheid hiervan) van visetende watervogels rondom het IJsselmeer (bijvoorbeeld op de eilanden De Kreupel en de Marker Wadden)?
Ik verwijs hiervoor naar de hoofdstukken 8 «Aantallen, trends en visconsumptie van visetende watervogels» en 9 «Visdieven IJsselmeer: aantallen en reproductie», uit het rapport C101/17. De aantallen aalscholvers en visdieven (broedvogels) zijn sinds de jaren tachtig toegenomen en vervolgens recentelijk weer licht gedaald. Sinds de jaren tachtig zijn de visetende watervogels fuut, nonnetje en zwarte stern in aantal afgenomen terwijl aalscholvers en stormmeeuwen in aantal toenamen. Fuut, zwarte stern en grote zaagbek komen in lagere aantallen voor dan het instandhoudingsdoel voor de Natura 2000-gebieden. Het broedsucces van visdieven bijvoorbeeld op de Kreupel, is te laag om de populatie in stand te houden.
Is bij u bekend hoeveel vissers nadelige effecten ondervinden van het verbod op de vangst van spiering?
Dit betreft in potentie 65 (van de ca. 70) vergunninghouders. De spieringvisserij mag, mits vrijstelling is verleend van het verbod (zie vraag 3), worden uitgeoefend door vissers die beschikking hebben over schietfuiken, grote fuiken en/of speciale spieringfuiken.
Is er de afgelopen tijd met de desbetreffende vissers gesproken over eventuele nadelige effecten en eventuele oplossingen?
Op 15 november 2017 is een informatiebijeenkomst voor alle vissers georganiseerd waar de conceptversie van het bovengenoemde rapport (C101/17) is toegelicht en de mogelijkheid is geboden commentaar en reacties toe te zenden aan WMR.
Hoe kijkt u aan tegen het standpunt van de vissers met betrekking tot het afkopen van rechten en materialen?
Ik verwijs hiervoor naar bijgevoegde brief aan uw Kamer van 13 juni 2014 (Aanhangsel van de Handelingen 2013/14, 29 664, nr. 120). Daarin is toegelicht waarom uitkoop met publieke middelen gelet op de staatssteunregels en het risico op precedentwerking momenteel onhaalbaar is.
Hierbij wil ik ook benadrukken dat deze visserij al sinds 2009 niet meer mogelijk is en vissers sinds 2013 ook konden veronderstellen dat deze visserij over langere periode niet meer toegestaan zou zijn.
Is reeds bekend wanneer u alternatieven voor spieringvisserij presenteert?
Hiervoor verwijs ik u naar de voornoemde aanbiedingsbrief van 19 december 2017 aan de betreffende vissers, waarin is aangegeven dat over een eventueel alternatief afwegingskader dit jaar nadere informatie zal volgen.
Het bericht ‘Duitsland vreest oprukkende zwijnenpest’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Duitsland vreest oprukkende zwijnenpest»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe ver de Afrikaanse varkenspest is opgerukt? Zijn er alleen uitbraken in Tsjechië en Polen of zijn ook in andere Europese landen uitbraken van de Afrikaanse varkenspest bekend?
Afrikaanse varkenspest komt sinds 2014 voor in de drie Baltische Staten en in Polen, zowel bij gehouden varkens als bij wilde zwijnen. In 2017 zijn ook besmette wilde zwijnen in Tsjechië aangetroffen. In Roemenië zijn in 2017 twee varkenshouderijen en in 2018 eveneens twee houderijen besmet verklaard. De ziekte komt ook voor in Wit Rusland, Oekraïne, Moldavië en de Russische Federatie. Afrikaanse varkenspest is al decennia aanwezig op Sardinië.
Kunt u aangeven of er in Duitsland (extra) hygiënemaatregelen genomen worden om uitbraak van de varkenspest in Duitsland te voorkomen? Zo ja, welke maatregelen?
Er zijn door de Duitse overheid geen officiële hygiënemaatregelen ingesteld. Er zijn wel campagnes gericht op jagers en dierenartsen, met daarin de oproep alert te zijn.
Op de Europese high level-conferentie over de Afrikaanse varkenspest op 8 en 9 november 2017 hebben de verschillende EU-lidstaten het belang van internationale samenwerking onderstreept; heeft u al contact gehad met uw Duitse collega?2
Op de Landbouw- en Visserijraad in december jl. is de situatie besproken en is door diverse lidstaten, waaronder Nederland, steun betuigd aan een Deens voorstel voor meer onderzoek en intensivering van de samenwerking tussen lidstaten. Ook op bijeenkomsten van Chief Veterinary Officers van de Europese Unie en in het Standing Committee on Plants, Animals, Food and Feed (Scopaff) wordt geregeld gesproken over de situatie, de aanpak, de handel en de communicatie. Daar worden ook ervaringen gedeeld en kennis uitgewisseld. Tijdens deze bijeenkomsten is nauw contact met alle lidstaten, waaronder ook Duitsland. De European Food Safety Authority (EFSA) publiceert op verzoek van de Europese Commissie geregeld analyses van de situatie en doet aanbevelingen voor de bestrijding.
Eurocommissaris Andriukaitis heeft op 10 januari jl. de ministers van Landbouw van de lidstaten van de Europese Unie verzocht om controles op het meebrengen van persoonlijke goederen door reizigers uit landen met uitbraken op te voeren. In Nederland wordt de controle van reizigers op het meenemen van riskante producten door de douane uitgevoerd, mede op basis van regelmatig door de NVWA uitgevoerde risicobeoordelingen van de dierziektesituatie wereldwijd.
Hoe groot schat u de kans in dat de varkenspest ook Nederland zal bereiken?
Volgens deskundigen is de kans op introductie vanuit de besmette lidstaten in Nederland op dit moment niet hoog. De huidige Europese regelgeving is er op gericht spreiding van de ziekte naar andere lidstaten te voorkomen. Het probleem van Afrikaanse varkenspest in de wilde zwijnenpopulaties is gelokaliseerd en het besmette gebied lijkt zich niet uit te breiden. Er zijn geen indicaties dat zonder menselijk handelen spreiding over lange afstanden plaatsvindt. Met hygiënemaatregelen, toegepast door varkenshouders, transporteurs en jagers, wordt de kans op introductie van virus in Nederland zo klein mogelijk gemaakt. Zie ook mijn antwoord op vraag 7 en 8.
Kunt u bevestigen dat een uitbraak van Afrikaanse varkenspest enorme gevolgen kan hebben voor varkensboeren en tot grote economische schade kan leiden, maar ook dat vanuit het oogpunt van dierenwelzijn een uitbraak drastische gevolgen kan hebben?
Dat kan ik bevestigen. De ziekte is bestrijdingsplichtig vanwege Europese regelgeving. De reden daarvoor is dat het een ernstige ziekte is bij varkens die met ernstige verschijnselen en aantasting van dierenwelzijn gepaard gaat en vaak leidt tot de dood van het besmette varken. Een uitbraak leidt tot veel economische schade, onder andere door de bestrijding en door handelsbeperkingen. In de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwwd) is Afrikaanse varkenspest aangewezen als besmettelijke dierziekte. De ziekte wordt door de Nederlandse overheid bestreden. In de draaiboeken van mijn ministerie en van de NVWA staan de maatregelen beschreven die worden genomen om de ziekte te bestrijden.
Is het gezien de grote rol van menselijk handelen bij de verspreiding van de Afrikaanse varkenspest noodzakelijk/gewenst om in Nederland nu al voorzorgsmaatregelen te nemen, zodat een uitbraak in Nederland voorkomen kan worden of op het moment van uitbraak zo snel mogelijk kan worden bestreden? Zo nee, waarom is dat niet noodzakelijk? Zo ja, welke maatregelen zijn dan gewenst?
In november 2017 heb ik richting uw Kamer aangegeven dat Nederland doet wat mogelijk is binnen de Europese regelgeving (Kamerstuk 21 501–32 nr. 1069). Er is strenge Europese regelgeving die moet voorkomen dat de ziekte door middel van transporten wordt verspreid. Het is bijvoorbeeld verboden om varkens uit de besmette gebieden te transporteren. Daarbovenop geldt in Nederland de verplichting van een extra reiniging en desinfectie op een erkende reinigings- en ontsmettingsplaats van vervoermiddelen die terugkeren uit landen met uitbraken van Afrikaanse varkenspest bij gehouden varkens. De NVWA voert daarop een administratieve controle uit.
Naar aanleiding van de recente ontwikkelingen in EU-lidstaten is de sector opnieuw gewezen op de risico’s van transporten en op hun verantwoordelijkheid wat betreft het nemen van passende bio veiligheidsmaatregelen en op het verbod van het voederen van keukenafval aan varkens. Ook jagers zijn geïnformeerd over de risico's van jagen in besmette gebieden en op het belang van het nemen van hygiënemaatregelen. Ook vindt er monitoring van wilde zwijnen plaats.
De NVWA heeft waakvlamcontracten met bedrijven afgesloten om materiaal en menskracht te leveren bij de bestrijding. In het beleids- en uitvoeringsdraaiboek Afrikaanse varkenspest staan de beleidslijnen, de bestrijdingsmaatregelen en de uitvoering ervan in detail beschreven.
Is het noodzakelijk/gewenst in Nederland voorzorgsmaatregelen te nemen op het moment dat een uitbraak van Afrikaanse varkenspest in Duitsland is geconstateerd, zodat een uitbraak in Nederland voorkomen kan worden of op het moment van uitbraak zo snel mogelijk kan worden bestreden? Zo nee, waarom is dit niet noodzakelijk? Zo ja, welke maatregelen zijn dan gewenst?
Zie antwoord vraag 7.
Op de Europese bijeenkomst sprak onder andere Nederland steun uit voor het Deense voorstel om Afrikaanse varkenspest uit te roeien (inzetten op controles, maatregelen verdere verspreiding via vervoer tegen te gaan, bioveiligheidscampagnes in getroffen regio’s en meer onderzoek); kunt u aangeven hoe ver het staat het met de uitvoering van deze voorstellen? Wordt er al ingezet op controles? Zo ja, waar vinden deze controles plaats? Welke maatregelen zijn genomen om verdere verspreiding via vervoer tegen te gaan?
Eurocommissaris Andriukaitis heeft een overzicht gegeven van alle acties die de Europese Commissie tot nog toe heeft ondernomen om landen te ondersteunen bij de bestrijding van de ziekte. De maatregelen voor de bestrijding worden uitgevoerd door de overheden van besmette lidstaten, conform de Europese regelgeving. Zij nemen daarin hun verantwoordelijkheid: de maatregelen worden direct opgelegd, er wordt gecontroleerd en gecommuniceerd met lidstaten en de Europese Commissie. Bestrijding van de ziekte in wilde zwijnenpopulaties is echter moeilijk. Door de aanwezigheid van de ziekte in deze populaties lopen de varkenshouderijen in de besmette lidstaten een risico op besmetting vanuit die wilde zwijnen.
De Europese Commissie en de lidstaten zijn op dit moment de strategie voor bestrijding van Afrikaanse varkenspest aan het herzien, ervan uitgaande dat de ziekte in de wilde zwijnenpopulatie niet eenvoudig is uit te roeien en waarschijnlijk nog lang aanwezig zal zijn. Er wordt bij bijeenkomsten van de Europese Commissie en de lidstaten gewezen op het belang van het nemen van bioveiligheidsmaatregelen door varkenshouders, transporteurs en jagers, voor controles op vervoermiddelen en reizigers en voor communicatie met stakeholders en burgers om ze te wijzen op de risico’s van verspreiding door menselijk handelen. Dit handelen is vaak verantwoordelijk voor verspreiding, zeker over grote afstanden. Mensen kunnen dus veel doen om verspreiding van het virus te voorkomen.
Ik steun de initiatieven van de Europese Commissie voor de aanpak, maar ik onderken ook de problemen met de bestrijding ervan in de wilde zwijnen. Ik ondersteun ook het initiatief tot een evaluatie van de lange termijnstrategie en het Deense voorstel voor meer onderzoek en intensievere samenwerking.
In Nederland worden wilde zwijnen onderzocht op aanwezigheid van de ziekte, vindt een extra reiniging en desinfectie plaats van vrachtwagens plaats en worden de sectoren geïnformeerd. Op dit moment is er voor mij geen reden onze strategie wat betreft het voorkomen van introductie te wijzigen.
Bent u van mening dat de voorgestelde maatregelen snel genoeg worden uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 9.
Nu de Afrikaanse varkenspest verder op lijkt te rukken en in meer landen een uitbraak plaatsvindt, blijft u het Deense voorstel volgen of wijzigt u uw strategie?
Zie antwoord vraag 9.
Wilde zwijnen vormen een risico voor insleep en verspreiding van de Afrikaanse varkenspest en andere besmettelijke varkensziekten; bent u van mening dat het risicobeheer voor wilde zwijnen in Nederland moet worden aangescherpt, bijvoorbeeld in de vorm van het stringent handhaven van de nulstand voor de wilde zwijnenpopulaties in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Wilde zwijnen in Nederland vormen op dit moment geen groot risico, omdat er geen contact is met populaties in besmette landen. De verspreiding van de ziekte over grotere afstanden, zoals naar Tsjechië, is naar alle waarschijnlijkheid te wijten aan menselijk handelen. Jagers, veehouders en andere personen worden geregeld gewezen op de risico’s van het achterlaten van producten van varkens of wilde zwijnen afkomstig uit besmette landen in natuurgebieden in Nederland en ook op het verbod op het voeren van keukenafval aan varkens of wilde zwijnen. Ook worden ze gewezen op het belang van het nemen van passende hygiënemaatregelen. Het beheer van zwijnenpopulaties is de verantwoordelijkheid van de provincies.
Kunt u deze vragen voorafgaand aan het algemeen overleg Landbouw en- Visserijraad op 24 januari aanstaande beantwoorden?
Ja.
De verantwoordingsplicht op basis van artikel 14 van de Meststoffenwet |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van de kritiek op de wijze waarop de hoeveelheid fosfaat in varkensdrijfmest bepaald wordt en de gevolgen hiervan voor de mestboekhouding en sanctionering?1
Ja.
Hoe waardeert u het feit dat het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (CBb) heeft aangegeven dat ze nader onderzoek doet naar verschillende aanhangige zaken in het kader van boetes die op grond van artikel 14 en artikel 58 van de Meststoffenwet opgelegd zijn, dat ze deze problematiek in breder verband wil bestuderen en dat de behandeling van verschillende zaken daardoor opgeschort is?
Het is aan het CBb om te bepalen hoe het invulling geeft aan zijn rechtsprekende taak.
Is de veronderstelling juist dat de onderbouwing van de nauwkeurigheid van de bemonsteringssystematiek bij varkensdrijfmest gebaseerd wordt op de onderzoeksrapporten Imag I en Imag II? Zo nee, welke andere rapporten moeten daarbij in ogenschouw genomen worden?
Naar de bemonsteringsnauwkeurigheid van drijfmest is in de periode vanaf de tweede helft van de jaren »90 van de vorige eeuw veelvuldig onderzoek gedaan. Naast de door de vraagsteller genoemde onderzoeken2 zijn ook meerdere andere onderzoeken3 betrokken bij de onderbouwing.
Is de veronderstelling juist dat bemonstering van specifieke soorten drijfmest moet voldoen aan elk van de voorwaarden in Bijlage E, onderdeel A van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet, dat derhalve geen sprake mag zijn van systematische afwijking van mineralengehaltes ten opzichte van de gemiddelde samenstelling van de vracht en van toevallige afwijkingen groter dan 15% en dat de bemonsteringsmethode anders niet gebruikt mag worden?
Bijlage E onderdeel A van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet beschrijft de prestatiekenmerken van de bemonsteringsapparatuur voor bemonstering van drijfmestsoorten. Aan deze voorwaarden moet worden voldaan.
Hoe waardeert u het feit dat de onderzoeksrapporten Imag I en Imag II voor varkensdrijfmest wijzen op hogere gemiddelde afwijkingen dan 15% en op een systematische onderschatting van het fosforgehalte van varkensdrijfmest?
In het rapport Imag I is voor varkensdrijfmest bij bemonstering tijdens laden met een zijbuisapparaat een nauwkeurigheid vastgesteld van 7%, ruim binnen de toegestane toevallige afwijking van 15%. Er is in Imag I geen systematische onderschatting geconstateerd. Uit Imag II volgde dat er bij bemonstering van drijfmest bij het lossen sprake kan zijn van een systematische onderschatting van droge stof en fosfor. Bij bemonstering bij het laden werd geen systematische afwijking gevonden. Op grond van de uitkomst van Imag II is het sinds 1 januari 2003 verplicht om te bemonsteren bij het laden van een vracht drijfmest.
Na Imag II is nog een onderzoek uitgevoerd naar de bemonsteringsnauwkeurigheid van drijfmest (zie rapport 8 in het antwoord op vraag 3). In dit rapport wordt het volgende geconcludeerd: «De nauwkeurigheid van de huidige bemonsteringsapparatuur voor drijfmest voldoet ruimschoots aan de wettelijk toegestane marge van 15%.»
Is de veronderstelling juist dat het voor veehouders onmogelijk is om nauwkeurig vast te stellen hoeveel fosfor en stikstof in voorraad zit, omdat sprake is van bezinklagen en niet te bezichtigen delen van mestkelders?
De basis voor de bepaling van de voorraad dierlijke mest staat in artikel 68 van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet. Voor het bemonsteren van een mestkelder heeft RVO.nl een eenvoudige handleiding die bedrijven kunnen volgen om de hoeveelheid te bepalen.4 Voor het bepalen van het fosfaatgehalte en het stikstofgehalte moet gebruik gemaakt worden van de best beschikbare gegevens. Daarnaast is het van belang de mestkelder zo goed mogelijk te mixen of op meerdere plaatsen te bemonsteren.
De veronderstelling dat het onmogelijk is om de voorraad vast te stellen onderschrijf ik derhalve niet. Belangrijk is dat de veehouder kan laten zien hoe de voorraad zo nauwkeurig mogelijk is bepaald.
Is de veronderstelling juist dat varkenshouders, gezien het voorgaande, gerede kans lopen dat op papier minder fosfor afgevoerd wordt dan in werkelijkheid het geval is, dat zij de mineralenbalans sluitend maken door op papier voorraden op te bouwen en dat zij trucjes als het laten ontstaan van hogere fictieve voorraden dan de werkelijke voorraden nodig hebben om sanctionering te voorkomen?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe gaat u bij de handhaving van artikel 14 van de Meststoffenwet om met bedrijven die de afvoer van mest wel kunnen verantwoorden op basis van volumes en het stikstofgehalte, maar niet op basis van het fosforgehalte?
Fosfaat en stikstof dienen volgens artikel 14 beiden verantwoord te worden en de NVWA en RVO.nl handhaven dit. Verantwoording dient dus gegeven te worden op basis van zowel fosfaat als stikstof.
Kunt u ten aanzien van de boetes die in de periode 2014–2016 opgelegd zijn ten aanzien van overtredingen met betrekking tot de verantwoordingsplicht (zoals weergegeven in antwoord op schriftelijke vragen) aangeven hoe de verdeling over de verschillende veehouderijsectoren is?2
Van de ondernemers die een boete krijgen wordt het type bedrijf niet apart geregistreerd. Ik kan deze vraag daarom niet beantwoorden.
Kunt u daarbij aangeven wat de verschillen waren tussen de voorgenomen boetebedragen en de uiteindelijke geïnde boetebedragen?
Ik verwijs naar mijn brief van 18 december 2017 (Kamerstuk 33 037, nr. 247) waarin ik uitvoerig ben ingegaan op de naleving van wet- en regelgeving voor mest en de rol van het boetebeleid daarin. Het aangeven van het verschil tussen de opgelegde boetebedragen en de geïnde boetebedragen vergt een individuele doorlichting van alle zaken. Hiervoor is thans geen capaciteit bij RVO.nl beschikbaar.
Neemt u de genoemde problematiek met betrekking tot onnauwkeurige monstername en de gevolgen daarvan voor mestboekhouding en sanctionering mee in uw aanpak van mestfraude?
Zoals in het antwoord op vraag 5 is toegelicht, is de nauwkeurigheid van de bemonsteringsapparatuur voldoende bepaald. De veehouder kan voor de bepaling van de voorraad de methode van RVO.nl volgen. Het aanpassen van gegevens om een kloppende administratie te verkrijgen is fraude. Een dergelijk handelwijze wordt gesanctioneerd.
Kunt u op basis van recente ringonderzoekresultaten (paragraaf 6.4.1.3 van bijlage H van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet) aangeven hoe groot de bandbreedte is van de analyseresultaten van drijfmestmonsters?
Derdelijnscontrole bestaat uit twee onderdelen, namelijk ringonderzoek en een steekproef (paragraaf 6.4. van bijlage H van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet). Het ringonderzoek is bedoeld voor de laboratoria om de kwaliteit van de analyses van hun laboratorium te bewaken. Uit de uitkomsten van het beperkte aantal ringtesten kan geen betrouwbare indicatie van bandbreedte van de analyses van de drijfmestmonsters afgeleid worden.
Zou toepassing van de Near Infrared-techniek (NIR-techniek) bij de bemonstering van drijfmest de genoemde problematiek kunnen voorkomen? Bent u bereid uw volledige medewerking te verlenen aan onderzoek naar en ontwikkeling van deze techniek?
De NIR-techniek lijkt een veelbelovende ontwikkeling, maar de betrouwbaarheid van deze techniek voor de meting van met name fosfaatgehalten moet nog afdoende blijken voordat de NIR-techniek kan dienen als verantwoordingsinstrument. Bij een proef waarbij de NIR-meting op dezelfde momenten heeft plaatsgevonden als de monstermomenten bij automatische bemonstering is die betrouwbaarheid niet afdoende gebleken.
Indien uit (praktijk)onderzoek blijkt dat een andere toepassing van NIR, bijvoorbeeld met een reeks van metingen, leidt tot een verbetering in het algemeen (snelheid, fraudebestendigheid etc.) ben ik bereid NIR als verantwoordinginstrument toe te laten. Vooraf zal ik dan door de Commissie Deskundigen Meststoffenwet volgens vooraf vastgestelde criteria laten toetsen of er sprake is van verbetering in het algemeen.
Het transport -met dodelijke afloop- van 20.800 kalkoenskuikentjes per vliegtuig van Canada naar Nederland |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft het bericht u bereikt dat ongeveer 90% van de 20.800 kalkoen-eendagskuikens is omgekomen tijdens het transport van Canada naar Schiphol?1
Ja.
Kan aangenomen worden dat het hierbij ging om kalkoenkuikens van hooguit enkele dagen oud die in een of andere Canadese broederij uit het ei zijn gekropen en op transport zijn gezet om in Nederland te worden gebruikt voor fok en slacht? Zo nee, hoe zit het dan?
Het betrof een zending met twee partijen eendagskuikens van kalkoenen, afkomstig van twee door de Canadese autoriteiten erkende bedrijven.
Op basis van de wetgeving van de Europese Unie (EU) voor invoer van levende dieren moeten eendagskuikens, die geïmporteerd worden uit derde landen, afkomstig zijn uit inrichtingen die door de bevoegde autoriteit van het betrokken derde land zijn erkend onder veterinaire voorwaarden die ten minste even stringent zijn als die welke zijn vastgesteld in Richtlijn 2009/158/EG (Richtlijn 2009/158/EG van de Raad van 30 november 2009 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer uit derde landen van pluimvee en broedeieren). De eendagskuikens waren bestemd voor een vleeskalkoenenbedrijf in Polen.
Vindt u het verantwoord om kwetsbare dieren over zulke afstanden te transporteren en dan ook nog per vliegtuig? Kunt u in uw antwoord ingaan op zowel de gevolgen voor het dierenwelzijn als de impact van dergelijke transporten per vliegtuig op het klimaat?
De welzijnseisen voor het vervoer van dieren per vliegtuig zijn geregeld in internationale normen (LAR – live animal regulations) van de IATA (International Air Transport Association). Indien de transportvoorschriften (van IATA-LAR) met betrekking tot dierenwelzijn worden nageleefd is het toegestaan om dieren per vliegtuig te vervoeren. Het is op dit moment niet mogelijk de impact van diertransporten per vliegtuig op het klimaat weer te geven voor alleen het vervoer van levende dieren. Het kan namelijk gaan om gecombineerde transporten, waarbij ook andere goederen vervoerd worden. In het vaststellen van de gevolgen van de luchtvaart voor het klimaat wordt gekeken naar de gehele sector, inclusief vrachtvervoer. Ik verwijs u daarvoor naar de beantwoording op Kamervragen van 18 december 2017 door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat (20172018–732), waarin staat aangekondigd dat wordt gewerkt aan een luchtvaartnota, waarbij gekeken zal worden naar het totale luchtvaartbeleid inclusief de inzet op duurzaamheid zowel nationaal als internationaal.
Kunt u uiteenzetten hoeveel levende dieren Nederland jaarlijks per vliegtuig importeert en exporteert ten behoeve van de vee-industrie? Kunt u daarbij onderscheid maken naar diersoort en het gebruiksdoel van de betreffende dieren?
In 2017 werden per vliegtuig bijna 600.000 eendagskuikens (kip en kalkoen) via Nederland ingevoerd in de EU, allen bestemd voor andere EU-lidstaten (voornamelijk Polen en Oostenrijk). Daarnaast werden in 2017 175 fokvarkens ingevoerd via Nederland. Ook deze hadden allemaal een bestemming buiten Nederland. Vorig jaar werden per vliegtuig bijna 23 miljoen eendagskuikens (kip en kalkoen) en bijna 1.600 fokrunderen uitgevoerd uit Nederland. De meeste geëxporteerde eendagskuikens zijn bestemd om in het land van bestemming bij te dragen aan de pluimveevleesproductie voor dat land. Een kleiner deel is bestemd voor de eierproductie. De hoogwaardige Nederlandse fokrunderen dienen ter verbetering van de melkveestapel in het land van bestemming.
Kunt u bevestigen dat er geen noodzakelijke voedselbehoefte is gemoeid met de import van kalkoenkuikentjes uit Canada door Nederland? Bent u daarmee bereid te erkennen dat het dus louter een handelsbelang betreft waarvoor 20.800 kwetsbare dieren op het vliegtuig zijn gezet?
Ik kan hier geen uitspraken over doen, aangezien de eendagskuikens niet bestemd waren voor Nederland, maar voor een bedrijf in Polen. Levende dieren die geïmporteerd worden in de EU, worden conform EU-regelgeving geïnspecteerd op de eerste plaats van binnenkomst in de EU. In dit geval was dat de Buitengrens Inspectie Post (BIP) Schiphol.
Hoe verhoudt een dergelijk transport van dieren per vliegtuig zich volgens u tot de bepalingen in de Europese verordening nr. 1/2005, zoals het verbod om dieren te vervoeren of te laten vervoeren op zodanige wijze dat het de dieren waarschijnlijk letsel of onnodig lijden berokkent, dat vooraf alle nodige voorzieningen getroffen moeten zijn, dat de duur van het transport tot een minimum moet worden beperkt en dat tijdens het transport in de behoeften van de dieren moet worden voorzien?
Het vervoer van gewervelde dieren binnen de EU, vanuit de EU naar derde landen en vanuit derde landen naar de EU is door de Europese Unie (EU) gereguleerd in de Verordening (EG) nr. 1/2005 (de Transportverordening). De internationale eisen voor het vervoer van dieren per vliegtuig zijn geregeld in de LAR van de IATA, waarnaar wordt verwezen in de Transportverordening. Indien de NVWA overtredingen van de transportvoorschriften van de Transportverordening of de LAR constateert, zal zij handhavend optreden.
Volgens de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) werden de Live Animals Regulations (LAR) van de International Air Transport Association (IATA) overtreden; kunt u duidelijk maken welke overtredingen er precies door de NVWA zijn geconstateerd?
Uit het sectierapport van deze specifieke zaak blijkt dat hypothermie (onderkoeling) de waarschijnlijke oorzaak is van de sterfte van de kuikens. Momenteel vindt nog nader onderzoek plaats naar waar en wanneer de hypothermie heeft plaatsgevonden (tijdens het transport in Canada of tijdens het vliegvervoer) en wie daarvoor verantwoordelijk is. Het schaden van dierenwelzijn en het onnodig toebrengen van lijden is een overtreding van de Transportverordening. In dit specifieke geval loopt de zaak nog en kunnen hierover geen verdere uitspraken worden gedaan.
Kunt u inzichtelijk maken op welke wijze en hoeveel van deze diertransporten per vliegtuig (jaarlijks) worden geïnspecteerd en in hoeveel gevallen overtredingen worden geconstateerd? Hoeveel handhavingscapaciteit is met dergelijke transporten per vliegtuig gemoeid?
Bij elk transport van dieren van buiten de EU worden de volgende controles uitgevoerd: documentencontrole, overeenstemmingscontrole en de fysieke en welzijnscontrole. De overeenstemmingscontrole en de fysieke en welzijnscontrole vinden plaats op het keurpunt op de BIP. Van de ongeveer 7.000 partijen in 2017 zijn er zeven geweigerd voor invoer in de EU. Bij vijf daarvan is een overtreding geconstateerd op basis van administratieve fouten. De andere twee geweigerde partijen betroffen kalkoenkuikens uit Canada van 19 december 2017. Het NVWA-team dat de veterinaire inspecties op de luchthavens uitvoert, heeft een omvang van ongeveer 15 fte.
De NVWA heeft laten weten te hebben opgetreden tegen de betreffende luchtvaartmaatschappij; waaruit bestond dit optreden en welke sancties zijn er opgelegd? Wat is het gebruikelijke sanctieregime bij overtredingen bij dergelijke diertransporten per vliegtuig?
De NVWA heeft, conform haar interventiebeleid, na constatering van deze mogelijke welzijnsovertreding een strafrechtelijk onderzoek ingesteld en daarvoor proces-verbaal opgemaakt. Het Openbaar Ministerie beslist over verdere strafvervolging. In dit specifieke geval loopt de zaak nog en kunnen geen verdere uitspraken worden gedaan.
De hoge aantallen dode, gewonde en kreupele kippen in eierboerderijen, ook die met een Beter Leven-keurmerk |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Heeft u de berichten gelezen over de undercoverbeelden die onlangs in Nederlandse schuren zijn gemaakt waarin hennen worden gehouden voor de productie van eieren, waaruit blijkt dat in alle soorten houderijen, van kooisystemen tot Rondeel en biologisch en scharrelsystemen met een Beter Leven-keurmerk, sprake is van grote aantallen dode, gewonde en kreupele kippen?1 2
Ja.
Wat is uw reactie hierop?
In de bedoelde filmfragmenten worden dieren in beeld gebracht die vermoedelijk ernstig lijden en er zijn dode dieren in de stallen te zien die al in verre staat van ontbinding zijn. Ik kan niet beoordelen of deze korte fragmenten een reëel beeld vormen van hetgeen zich in de stallen afspeelt. Als dit het geval is, vind ik dat onacceptabel.
Heeft u opgemerkt dat ook in stallen met scharrelkippen van voormannen van de sector zelf (Land- en Tuinbouw Organisatie Nederland) dode, gewonde en kreupele kippen zijn aangetroffen?
Het is mij bekend welke namen door Ongehoord worden genoemd. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2 van de vragen van de SP met als kenmerk 2017Z18646 kan ik niet bevestigen of de filmbeelden inderdaad opgenomen zijn op de genoemde adressen.
Kunt u bevestigen dat gemiddeld 8 procent van de leghennen in de eierproductie in Nederland vroegtijdig sterft, wat wil zeggen dat zij voordat zij de leeftijd van 18 maanden hebben bereikt (de leeftijd waarop ze normaliter worden afgevoerd naar de slacht) dood in de stal worden aangetroffen? Kunt u uiteenzetten om hoeveel dieren dat jaarlijks gaat?
Zoals ik heb aangegeven in de antwoorden op de vragen 5 en 6 van de door de SP gestelde vragen, heb ik niet de beschikking over exacte uitvalpercentages van de gehele sector en aantallen dieren. De gegevens die ik ter beschikking heb uit de Kwantitatieve Informatie Veehouderij (KWIN), laten inderdaad een uitvalpercentage van ongeveer 8% zien. Hierbij wil ik opmerken dat een deel van de dieren langer wordt aangehouden dan 18 maanden en het uitvalpercentage dus op een langere periode betrekking kan hebben. Bovendien geeft het uitvalpercentage niet alleen de dieren weer die dood in de stal worden aangetroffen, maar ook de dieren die worden uitgeselecteerd door de houder bij ziekteverschijnselen. Ik heb u in de beantwoording op de Kamervragen met als kenmerk 2017D38637 van 22 december 2017 toegezegd om het gesprek aan te gaan met de sector over de uitvalpercentages.
Kunt u bevestigen dat de vroegtijdige sterfte in de biologische leghennenhouderij nog hoger ligt, tussen de 10 en 15 procent? Om hoeveel dieren gaat dat jaarlijks?
De getallen in KWIN laten dit beeld niet zien. De uitval in de biologische sector laat de laatste jaren een sterk dalende trend zien wat zich ook uit in de cijfers in KWIN (15,4% uitval in 2009 ten opzichte van 7,0% in 2016).
Kunt u bevestigen dat er geen sprake is van individuele zorg aan de kippen die in deze systemen worden gehouden en dat zij dus geen behandeling of verzorging krijgen als zij ziek of gewond zijn?
De veehouder heeft de wettelijke plicht om goed voor zijn dieren te zorgen. Dit houdt onder meer in dat hij minimaal eenmaal daags zijn dieren moet controleren en een ziek of gewond dier zo nodig moet afzonderen.
Erkent u dat dit minstens op gespannen voet staat met de wettelijke zorgplicht voor dieren, zoals vastgelegd in artikel 1.4 van de Wet dieren? Zo nee, waarom niet?
Artikel 1.4 van de Wet dieren dat een algemene zorgplicht voor dieren van een ieder bevat, is nog niet in werking getreden. Voor houders van dieren geldt echter wel een soortgelijke zorgplicht (artikel 2.2. van de Wet dieren). Daarmee heeft de houder de morele en wettelijke plicht om goed voor zijn dieren te zorgen, zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 6 van de vragen van de SP.
Deelt u de mening in de uitspraak van de Dierenbescherming «De beelden zijn «geen pretje». Maar wij lopen niet weg voor het feit dat het ook in stallen met het Beter Leven-keurmerk geen kippenhemel is. Doel van ons keurmerk is om stap voor stap naar een betere situatie voor de dieren te gaan. Maar ideaal wordt het nooit. Als je zoveel dieren bij elkaar zet, zijn verwondingen en uitval niet te voorkomen»?
Verwondingen en uitval bij dieren zijn nooit helemaal te voorkomen, ook al krijgen zij de beste zorg en/of worden zij in kleine aantallen gehouden. Wel ben ik, net als de Dierenbescherming van mening, dat er nog verbeteringen kunnen plaatsvinden.
Kunt u bevestigen dat ook de sector zelf («tussen 125.000 kippen kun je er altijd wel een vinden waar wat mee aan de hand is») erkent dat het met de huidige aantallen dieren in leghennensystemen onmogelijk is om het dierenwelzijn op een dusdanig niveau te brengen dat verwondingen en structurele vroegtijdige sterfte kan worden voorkomen?
Nee.
Kunt u bevestigen dat in het Ingrepenbesluit in 2001 al is vastgelegd dat ingrepen aan dieren in de pluimveehouderij moeten worden beëindigd, waarbij een periode van tien jaar in acht werd genomen waarin een aantal ingrepen nog werd toegestaan, zoals het kappen van snavels? Kunt u bevestigen dat deze overgangstermijn in 2011 zonder resultaat is verlopen en dat het kabinet na Kamervragen en moties in 2013 tot het besluit kwam om in september 2018 een definitief einde te maken aan het kappen van snavels in de pluimveehouderij? Kunt u, kortom, bevestigen dat de Nederlandse regering al een poosje op het standpunt staat dat het van belang is om te komen tot een pluimveehouderij zonder ingrepen, zoals ook door uw ambtsvoorganger nog eens is verwoord?3 4 5 6
De Nederlandse regering is van mening dat routinematige ingrepen aan pluimvee zoveel mogelijk moeten worden beperkt. Dit is ook het beleid van de laatste jaren geweest. Het is vooraf echter niet altijd te voorspellen hoe lang er nodig is om een bestaande situatie om te zetten in een wenselijke situatie. Houders moeten voldoende tijd krijgen om – ook voor het dier – op een verantwoorde manier de transitie te maken. Om deze reden is destijds besloten om het verbod op snavelbehandeling uit te stellen.
Daarnaast is een aantal ingrepen, al dan niet tijdelijk, mede op aangegeven van de Tweede Kamer, in stand gebleven. Zo is het dubben van kammen bij witte hanen blijvend toegestaan ter voorkoming van ongewenste kruisingen en vanwege hinder van de kam. Het verwijderen van een deel van de achterste teen bij hanen in de vleesvermeerderingssector is nog toegestaan tot 1 september 2021.
Erkent u dat het de geloofwaardigheid van zowel de regering als de sector zelf geen goed doet als (wettelijke) beloften om een einde te maken aan ingrepen bij dieren in de veehouderij niet worden waargemaakt maar voortdurend worden uitgesteld?
Zie antwoord vraag 10.
Welke maatregelen heeft u voorbereid om het beloofde definitieve verbod op snavelkappen in de pluimveehouderij per 1 september 2018 daadwerkelijk in te kunnen laten gaan?
De regelgeving is dusdanig dat het verbod op snavelbehandeling per 1 september 2018 ingaat. Uw Kamer heeft in 2013 een motie aangenomen (TK 31 389-138) met het verzoek om een evaluatie uit te voeren om te bezien of dit verbod op een verantwoorde manier kan worden ingevoerd. De uitkomsten van deze evaluatie zijn mij eind december 2017 door de Stuurgroep Ingrepen toegezonden. Ik ga deze evaluatie bespreken met de leden van de Stuurgroep Ingrepen, waarna ik uw Kamer op dit punt zal informeren.
Erkent u dat het moreel problematisch is om dieren in aantallen te houden, waarbij vaststaat dat een groot aantal dieren gewond of kreupel zal raken, waarbij zorg aan individuele gewonde, zieke of kreupele dieren wordt onthouden en waarbij een groot aantal dieren zal sterven louter als gevolg van de omstandigheden waarin zij worden gehouden?
Ik ben van mening dat het mogelijk is om ook dieren die in grote aantallen worden gehouden een goed leven te geven en van de nodige zorg te voorzien.
Bent u bereid om parallel aan het snavelkapverbod fors strengere eisen te stellen aan de hoeveelheid kippen die op een bepaald oppervlak mag worden gehouden om zo de structurele verwondingen en vroegtijdige sterfte te voorkomen?
Nee. Ik ben niet van plan strengere eisen op te leggen dan de Europese regelgeving voorschrijft. Nederland kent al strengere regels dan de Europese regelgeving voor leghennen voorschrijft, door de verrijkte kooien vanaf 2021 niet meer toe te staan. Dit betreft een overgangsregeling voor bedrijven die voor 18 april 2008 een verrijkte kooi hadden of voor deze datum daarvoor al een bouw- of milieuvergunning ontvingen.
Is het u bekend dat het gemiddelde inkomen op leghennenbedrijven het afgelopen jaar fors is toegenomen?7
Ja.
Erkent u dat de voorgenomen subsidiëring van de eiersector ten behoeve van een imagoverbeteringscampagne na de fipronilcrisis op verschillende manieren maatschappelijk omstreden is, niet in de laatste plaats vanwege de structurele dierenwelzijnsaantastingen die gepaard gaan met de productie van eieren maar ook vanwege de door het kabinet zelf onderschreven noodzaak om als samenleving om te schakelen naar een duurzamer en plantaardiger menu? Bent u bereid de subsidiëring van deze sector te staken? Zo nee, waarom niet?
Nee. In het kader van het herstel van het Duitse consumentenvertrouwen in de veiligheid van eieren van Nederlandse bedrijven, naar aanleiding van de fipronilaffaire, verleen ik een eenmalige bijdrage aan de presentatie van de Nederlandse eiersector op de Duitse markt.
Het nieuws dat dode en kreupele kippen zijn aangetroffen in een eierboerderij |
|
Frank Futselaar |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Undercoverbeelden tonen dode kippen op eierboerderij»?1
Ja.
Zijn de genoemde filmbeelden bekend bij u? Zo ja, kunt u bevestigen of de beelden inderdaad zijn opgenomen bij de in het artikel genoemde Nederlandse pluimveehouders?
De filmbeelden zijn bij mij bekend. Ik kan niet bevestigen of de beelden inderdaad opgenomen zijn op de vermelde adressen.
Zijn de vertoonde bedrijven recent gecontroleerd door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit? Zo ja, zijn daarbij overtredingen geregistreerd?
De NVWA heeft de afgelopen twee jaar op een aantal van de door Ongehoord genoemde locaties gecontroleerd. De controles betroffen verschillende onderwerpen, waaronder ophokplicht en monstername in het kader van fipronil. Hierop zijn geen overtredingen geregistreerd. Een NVWA-inspecteur heeft overigens altijd de ruimte om zelfstandig een inspectie op bijvoorbeeld welzijn te initiëren als hij daar aanleiding toe ziet. Echter, dat heeft zich blijkens de wijze van handelen tijdens deze inspecties, niet voorgedaan.
Kunt u een overzicht geven van de dierenwelzijnseisen waar deze bedrijven aan moeten voldoen gezien de predicaten waarover zij beschikken?
In de regelgeving zijn voor legpluimveebedrijven specifieke houderijvoorschriften vastgelegd, evenals generieke regels met als doel om daarmee een minimale staat van dierenwelzijn te waarborgen. Voor bedrijven met het Beter Leven Keurmerk gelden nog aanvullende eisen, op basis van de afspraken met de Dierenbescherming.
De wettelijke vereisten voor legpluimveebedrijven komen voort uit Europese regelgeving en zijn vastgelegd in de Wet dieren, het Besluit houders van dieren en het Besluit diergeneeskundigen. Voor vrije uitloopkippen en biologisch pluimvee gelden nog aanvullende (Europese) eisen met betrekking tot onder andere de uitloop en de bezetting. Naast de naleving van regels over bezettingsdichtheid en overige huisvestingsvoorwaarden is een goed vakmanschap van de veehouder van groot belang voor het dierenwelzijn, aangezien niet alles zich in specifieke regels laat vastleggen. Dit geldt voor alle huisvestingssystemen.
Kunt u een overzicht geven van de sterftecijfers van dieren in Nederlandse kippenbedrijven, uitgesplitst naar de verschillende keurmerken die er zijn?
De enige sterftecijfers die mij ter beschikking staan voor legpluimvee zijn de cijfers uit de Kwantitatieve Informatie Veehouderij (KWIN). Deze jaarlijkse uitgave van de Wageningen Universiteit bevat kengetallen van de verschillende sectoren. Voor legpluimvee zijn de kengetallen in KWIN afkomstig van pluimveehouders die werken met het managementprogramma LegManager. Hierdoor geven deze slechts een beperkt inzicht omdat slechts gegevens van een deel van de sector zijn opgenomen. De sterftecijfers in KWIN zijn lastig te vergelijken tussen de verschillende jaren en huisvestingssystemen, omdat de uitvalpercentages niet in dezelfde levensweek zijn bepaald. Een koppel legkippen zal op 100 weken doorgaans een hoger uitvalpercentage hebben dan op 70 weken. Grofweg liggen de uitvalpercentages volgens KWIN bij leghennen rond de 8% en lijken er geen grote verschillen te zijn tussen de verschillende huisvestingssystemen die de wetgeving kent. De sterftecijfers voor bedrijven met het Beter Leven keurmerk worden als zodanig niet bijgehouden in KWIN.
Deelt u de mening dat het zorgwekkend is dat ook bij biologische-, Beter Leven- en Rondeel-bedrijven kennelijk nog dergelijke beelden kunnen worden opgenomen? Zo ja, bent u bereid om samen met dierenbeschermers en pluimveehouders te zoeken naar oplossingen om het leven van dieren in kippenhouderijen verder te verbeteren?
De getoonde beelden zijn zorgwekkend. Ik wil echter niet op basis van deze enkele beelden een heel systeem afwaarderen. Ook factoren zoals het management van de pluimveehouder en ziektedruk zijn van grote invloed op het welbevinden van de dieren. Zoals ik ook heb aangegeven in de beantwoording op de Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 802) van 22 december 2017, heeft de houder de morele en wettelijke plicht om goed voor zijn dieren te zorgen. Het is aan de houder om de sterfte tot een minimum te beperken. Dat er dieren ziek worden en sterven is helaas niet helemaal te voorkomen. De omvang en de oorzaak van de sterfte kan echter wel variëren per houder. Het is aan de sector om naar oplossingen te zoeken om het leven van pluimvee te verbeteren. Ik ben zeker bereid, indien pluimveehouders en dierenbeschermers met concrete voorstellen komen, om hierover in gesprek te gaan.
De fipronilschade van pluimveehouders |
|
Carla Dik-Faber (CU), Jaco Geurts (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «EC: België mag schade van pluimveehouders vergoeden» uit Boerderij Vandaag?1
Ja.
Deelt u de conclusie van de Europese Commissie dat de fipronilcrisis een bijzondere gebeurtenis is waarvoor de regels van ongeoorloofde staatssteun niet toegepast hoeven te worden? Zo nee, waarom niet?
Ook voor staatssteun die door een lidstaat wordt verleend voor een buitengewone gebeurtenis geldt dat zij niet ongeoorloofd mag zijn, maar als verenigbaar met de interne markt moet kunnen worden aangemerkt. In het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie is bepaald dat steunmaatregelen tot herstel van de schade veroorzaakt door natuurrampen of andere buitengewone gebeurtenissen verenigbaar zijn met de interne markt (artikel 107, tweede lid, onderdeel b). De steunmaatregelen moeten binnen de staatssteunkaders passen.
De Europese Commissie (EC) heeft in haar staatssteunrichtsnoeren voor de landbouw- en de bosbouwsector aangegeven onder welke voorwaarden steun in verband met natuurrampen of buitengewone gebeurtenissen verenigbaar is met de interne markt. De lidstaat die steun wil verlenen, beoordeelt of er sprake is van een buitengewone gebeurtenis. Dat begrip moet volgens de staatssteunrichtsnoeren restrictief worden geïnterpreteerd. Uit de beschikkingenpraktijk van de EC volgt dat van een buitengewone gebeurtenis geen sprake is als risico’s op verontreiniging van voor mensen bestemde voedingsmiddelen voor de producenten voorzienbaar waren of voorkomen hadden kunnen worden. Van een buitengewone gebeurtenis in de zin van het VWEU kan dus enkel sprake zijn als het gaat om producenten die het slachtoffer zijn geworden van een situatie waarin hun verantwoordelijkheid op geen enkele wijze ter discussie kan worden gesteld. De vraag of sprake is van een buitengewone gebeurtenis, moet per geval worden beoordeeld en kan per lidstaat verschillen. De beslissing van de Belgische overheid om steun te verlenen en het oordeel van de EC daarover gelden alleen voor de Belgische situatie.
Is het besluit van de Europese Commissie nu reden voor u om het standpunt van het vorige kabinet over de verenigbaarheid van het Belgische verzoek met de Europese staatssteunkaders, namelijk dat «schade veroorzaakt door menselijk handelen dat niet mogelijk zou maken», te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?2
Ik wil niet voorbij gaan aan de impact die de fipronilcrisis heeft gehad op de getroffen bedrijven en de bijhorende gezinnen. Wel hecht ik aan een duidelijk onderscheid van verantwoordelijkheden zoals ik in deze antwoorden uiteen zet. De feiten en ontwikkelingen in België doen niet af aan het Nederlandse standpunt rond compensatie. Anders dan in België is het betreffende middel (DEGA 16, zonder de toevoeging van fipronil) in Nederland niet toegelaten. Compensatie door de overheid is niet aan de orde als schade is veroorzaakt door het handelen van private partijen. Het is de primaire verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven om over de hele keten te borgen dat voedsel veilig wordt geproduceerd en toe te zien op de geschiktheid van de middelen die op een bedrijf worden gebruikt. Daarom is de directe schade primair een zaak en verantwoordelijkheid van de betrokken bedrijven zelf, waarbij ik besef dat deze situatie een aantal bedrijven hard raakt. Daarnaast ben ik van mening dat gezien de lopende juridische procedure terughoudendheid geboden is. Het staat bedrijven overigens vrij naar de civiele rechter te stappen om de schade op de veroorzakers te verhalen.
Welk gevolg heeft de opmerking van de voormalige Staatssecretaris van Economische Zaken «wij zullen scherp in de gaten houden hoe de Belgen en de Commissie daarmee verder omgaan» in de praktijk gehad? Zijn er gesprekken met de Europese Commissie gevoerd over het Belgische pakket?3
De goedkeuringsbesluiten voor België werden op 12 januari jl. openbaar gemaakt door de Europese Commissie. Daaraan voorafgaand zijn er gesprekken op ambtelijk niveau geweest met de Europese Commissie over de voorwaarden waaronder steun in verband met buitengewone gebeurtenissen verenigbaar is met de interne markt.
Kunt u feitelijk aangeven wat het precieze pakket is waar de Europese Commissie goedkeuring voor heeft gegeven aan de Belgen?
Er zijn twee steunregelingen goedgekeurd, een van de federale overheid en een van de Waalse overheid.
+ 20 weken niet-gebruik voor de leeftijdscategorie 17–35 weken;
+ 16 weken niet-gebruik voor de leeftijdscategorie 36–50 weken;
+ 12 weken niet-gebruik voor de leeftijdscategorie 50–82 weken.
Het totale compensatiebedrag mag niet hoger zijn dan het schadebedrag. Het compensatiebedrag is de optelsom van de compensatie van de federale overheid en de Waalse overheid. Bij het bepalen van de schade wordt ook rekening gehouden met vergoedingen van een verzekering of schadevergoeding vanwege aansprakelijkheid van derden.
Deelt u de mening dat er nu een ongelijk speelveld ontstaat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u ondernemen om het speelveld voor onze Nederlandse pluimveehouders weer gelijk te trekken?
De EC heeft geoordeeld dat de steunmaatregelen die de Belgische overheid heeft genomen naar aanleiding van de fipronilcrisis proportioneel zijn en verenigbaar zijn met de interne markt. De EC heeft de exclusieve bevoegdheid om staatssteun verenigbaar te verklaren met de interne markt. De EC heeft in haar besluiten niet geconstateerd dat er door de steunmaatregelen van de Belgische overheid een (oneerlijke) verstoring van de concurrentie met pluimveehouders in andere lidstaten ontstaat. Dat zijn de spelregels die binnen de Europese Unie worden gehanteerd.
Heeft u in kaart gebracht hoe andere Europese landen hun pluimveesector ondersteunen en welke kosten brengen andere Europese landen de pluimveehouders met betrekking tot de fipronilcrisis in rekening? Kan hiervan een overzicht worden verstrekt?
Het middel fipronil is voornamelijk in België en Nederland toegepast bij de primaire productie van pluimvee en eieren. Naast de steunmaatregelen van de federale Belgische overheid en Wallonië (zoals weergegeven in het antwoord op vraag 5) heeft Vlaanderen het voornemen bekend gemaakt € 3 miljoen vrij te maken voor steunmaatregelen in het kader van het fipronil-incident gericht op de analyse en verwerking van mest en reinigingswater.
Kunt u aangegeven welke kosten met betrekking tot fipronil de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) voornemens is door te berekenen aan de pluimveesector c.q. -keten? Kan een indicatie gegeven worden van het totale bedrag voor respectievelijk de pluimveehouderij en de rest van de keten?
Op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 882/2004 dienen de kosten voor de officiële controles na vaststelling van een niet-naleving te worden verhaald bij de exploitanten die verantwoordelijk zijn voor die niet-naleving. Dit houdt in dat nadat een verontreiniging met fipronil is vastgesteld de kosten voor volgende monsternames en laboratoriumanalyses ten laste van de bedrijven worden gebracht. De eerste inspectie wordt vanuit een handhavende verantwoordelijkheid gedaan door de NVWA en de kosten daarvan komen ten laste van de overheid. Indien op een bedrijf een verontreiniging is aangetroffen zullen in principe op basis van de hierboven genoemde verordening volgende monsternames en analyses (welke veelal gedaan worden op verzoek van pluimveehouders) doorbelast worden op basis van de regeling NVWA-tarieven.
Op basis van de stand van zaken per 1 december 2017 zijn de kosten gemaakt vanaf deze tweede monstername bij pluimveehouders tussen de € 0,7 en 1,3 miljoen. Deze kosten zijn nog niet doorberekend aan de betreffende pluimveehouders.
Herinnert u zich dat de voormalige Staatssecretaris van Economische Zaken indertijd heeft aangegeven op zoek te gaan naar manieren om pluimveehouders te hulp te schieten? Kunt u een overzicht geven van de hulp aan pluimveehouders waar de Staatssecretaris op doelde?
Uw Kamer is op 16 augustus 2017 door de toenmalig Staatssecretaris van Economische Zaken geïnformeerd over ondersteuning waar dit nodig, mogelijk en evenredig is en die gericht is op herstel van consumentenvertrouwen en om de markt weer op gang te helpen in Nederland en elders in Europa (met name Duitsland) (Kamerstuk 26 991, nr. 488). Het betreft de Borgstelling MKB-kredieten (uitstel van aflossing voor lopende borgstellingen, het verlenen van aanvullende kredieten voor o.a. nieuwe leghennen), uitstel voor betalingen aan de overheid (Diergezondheidsfonds, Belastingdienst), indien gewenst openstelling van de garantstelling werkkapitaal, € 200.000 voor de sector voor het inhuren van expertise of nader onderzoek om technische vragen te beantwoorden en sociale hulpverlening. In het Algemeen Overleg over fipronil in eieren in uw Kamer op 24 augustus 2017 heeft de toenmalig Staatssecretaris van Economische zaken aangegeven dat bedrijven voorlopig ook geen rekeningen voor retributies van de NVWA krijgen.
Verder faciliteert mijn ministerie waar mogelijk bij het oplossen van knelpunten, bijvoorbeeld bij het afvoeren van fipronilhoudende mest. Daarnaast is in overleg met de sector geconstateerd dat vooral de situatie in Duitsland aandacht verdient als het gaat om beschadigd consumentenvertrouwen. Ik heb daarom financieel bijgedragen aan de presentatie van de sector op de Grune Woche. Tijdens mijn rondgang op de beurs met de pers heb ik de stand van de sector uitgebreid aangedaan. Om de Duitse pers te laten zien hoe de ketenpartijen gezamenlijk op transparante wijze de kwaliteit van Nederlandse eieren waarborgen, zal de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland later dit jaar een tweedaags bezoek organiseren voor Duitse vakjournalisten. Ook is mijn ministerie in overleg met de pluimveesector, provincie Gelderland, enkele gemeenten en het Poultry Expertise Centre in Barneveld over een plan van aanpak voor de bestrijding van vogelmijten/bloedluizen. Dit plan zal onder andere met inzet van de topsector Agri&Food worden uitgevoerd. Over bovengenoemde ondersteuning is uw Kamer geïnformeerd op 6 december 2017 (Kamerstuk 26 991, nr. 515).
Kunt u aangeven welke aanvullende Europese financiële middelen ter beschikking staan aan lidstaten voor de ondersteuning van getroffen pluimveehouders?
Er zijn geen Europese financiële middelen voor ondersteuning van door het fipronilincident getroffen pluimveehouders.
Gezelschapsdieren met erfelijke gezondheidsproblemen |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de petitie tegen designercats en de raskattenwijzer van Dier&Recht?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat uw ministerie al enige jaren in gesprek is met onder meer Stichting Dier&Recht en dierenartsen over het opnemen van normen en criteria in het Besluit houders van dieren (hierna: Besluit) ten aanzien van erfelijke afwijkingen bij gezelschapsdieren? Zo ja, kunt u toelichten waarom het dusdanig lang duurt voordat er overeenstemming is? Zo nee, acht u het wenselijk om nadere normen en criteria op te nemen in het Besluit en hierover in gesprek te gaan met dierenartsen?
Nadat het Besluit houders van dieren in juli 2014 in werking is getreden, heeft de NVWA samen met de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) een pilot over de handhaafbaarheid van artikel 3.4 «Fokken met gezelschapsdieren» opgezet. In een aantal gevallen blijkt de beoordeling of fokkers hun inspanningsverplichtingen voldoende nakomen complex, omdat het hier om een open norm gaat. Ik onderzoek in samenspraak met de NVWA, LID en enkele ngo’s hoe het verbod van het op een schadelijke manier fokken van dieren beter handhaafbaar te maken is. Ik streef er naar om medio dit jaar tot resultaten te komen.
Kunt u bevestigen dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) de toezichthoudende taken betreffende artikel 3.4 van het Besluit inzake het fokken met dieren op dit moment onvoldoende kunnen uitvoeren wegens zowel een gebrek aan capaciteit, het fijnmazige onoverzichtelijke veld van (hobby)fokkers, als het ontbreken van concrete normen en criteria? Zo nee, kunt u toelichten waaruit blijkt dat zij afdoende en effectief handhaven?
Zowel de NVWA als de LID houdt zich actief bezig met de handhaving op artikel 3.4 van het Besluit houders van dieren. In de praktijk is gebleken dat het lastig is om juridisch aan te tonen of een fokker er alles aan heeft gedaan om te voorkomen dat een dier wordt gefokt zonder erfelijke afwijkingen of schadelijke raskenmerken. Dit komt, zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven, door de open normen die in de regelgeving gesteld zijn. In overleg met diverse partijen wordt daarom nu gezocht naar praktisch toepasbare criteria waaraan kan worden getoetst of fokkers voldoen aan de wet. Wanneer deze criteria geformuleerd kunnen worden, dan kunnen deze vervolgens gebruikt worden als handvatten bij handhaving door NVWA en LID.
Kunt u toelichten welke strafrechtelijke stappen volgen, wanneer een fokker na waarschuwing van de toezichthouder zijn leven niet betert? Klopt het dat het vooralsnog niet verder is gekomen dan een waarschuwing? Zo nee, hoe vaak is er reeds overgegaan op strafrechtelijke stappen en met welk resultaat?
Er zijn tot nu toe in het kader van eerdergenoemde pilot zes controles bij hondenfokkers uitgevoerd door twee gemengde inspectieteams van NVWA en LID. Bij de helft van de uitgevoerde inspecties was het oordeel «niet akkoord». Deze fokkers hebben een waarschuwingsbrief ontvangen. Daarnaast heeft naar aanleiding van een handhavingsverzoek ook een inspectie bij andere hondenfokkers plaatsgevonden. Ook bij deze fokkers was het oordeel «niet akkoord». Ook zij hebben een schriftelijke waarschuwing ontvangen. Er zullen hercontroles worden uitgevoerd.
In geval van overtredingen is de inzet van zowel bestuursrecht als strafrecht mogelijk en wordt gehandeld conform het interventiebeleid van de NVWA. NVWA kan een zaak aan het Openbaar Ministerie (OM) voorleggen, waarbij het OM beslist of strafrecht wordt ingezet. Indien strafrechtelijk wordt gehandhaafd, wordt een proces-verbaal opgemaakt. Het is dan aan de rechter te beoordelen welke maatregel de houder wordt opgelegd.
Hoe kijkt u aan tegen een voorstel om de bewijslast om te draaien, in die zin dat de controlerende instanties niet hoeven te bewijzen dat doorgefokte raskatten lijden en met gezondheidsproblemen en erfelijke gebreken kampen, maar dat fokkers worden verplicht hun katten te laten keuren, certificeren en chippen door een dierenarts, alvorens zij ter verkoop worden aangeboden?
Ik zet in op het spoor om artikel 3.4 van het Besluit houders van dieren beter handhaafbaar te maken. Bovendien zal bij een omgekeerde bewijslast ook behoefte bestaan aan een eenduidige leidraad, wanneer het welzijn en de gezondheid van een dier door het fokken zijn benadeeld.
Bent u bereid om op korte termijn met Stichting Dier&Recht en dierenartsen van Caring Vets in overleg te treden over een sluitende aanpak om een einde te maken aan het fokken van, en handelen in, te ver doorgefokte katten en honden om zo een einde te maken aan het fokken van dieren met erfelijke gebreken, gezondheidsproblemen en lijden? Kunt u daarbij ook ingaan op de potentiële toegevoegde waarde van een gedragscode in de dierenartsenbranche?
Zoals ik op vraag 2 heb geantwoord, onderzoek ik al in samenspraak met de NVWA en de LID en enkele ngo’s (waaronder Stichting Dier&Recht), hoe het verbod op het schadelijk fokken van dieren beter handhaafbaar te maken is. Zinvolle bijdragen van partijen zal ik betrekken bij het verder uitwerken van criteria die invulling moeten geven aan het beter handhaafbaar maken van artikel 3.4.
Een gedragscode voor dierenartsen bestaat al. De Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde (KNMvD) heeft voor haar dierenartsen een richtlijn erfelijke gebreken hond en kat (2015). Daarnaast is er een standpunt over erfelijke gebreken bij honden (2010) en een apart standpunt over schadelijke raskenmerken bij extreem kortsnuitige honden en katten (2017).
Het bericht dat België haar pluimveehouders, die getroffen zijn door de fipronilcrisis, mag compenseren |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel waarin staat dat België haar pluimveehouders die getroffen zijn door de fipronilcrisis mag compenseren?1
Ja.
Bent u bereid om, net als België, pluimveehouders te compenseren die buiten hun schuld zijn getroffen zijn door de fipronilcrisis? Zo nee, waarom niet?
Ik wil niet voorbij gaan aan de impact die de fipronilcrisis heeft gehad op de getroffen bedrijven en de bijhorende gezinnen. Wel hecht ik aan een duidelijk onderscheid van verantwoordelijkheden zoals ik in deze antwoorden uiteen zet. De feiten en ontwikkelingen in België doen niet af aan het Nederlandse standpunt rond compensatie. Anders dan in België is het betreffende middel (DEGA 16, zonder de toevoeging van fipronil) in Nederland niet toegelaten. Compensatie door de overheid is niet aan de orde als schade is veroorzaakt door het handelen van private partijen. Het is de primaire verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven om over de hele keten te borgen dat voedsel veilig wordt geproduceerd en toe te zien op de geschiktheid van de middelen die op een bedrijf worden gebruikt. Daarom is de directe schade primair een zaak en verantwoordelijkheid van de betrokken bedrijven zelf, waarbij ik besef dat deze situatie een aantal bedrijven hard raakt. Daarnaast ben ik van mening dat gezien de lopende juridische procedure terughoudendheid geboden is. Het staat bedrijven overigens vrij naar de civiele rechter te stappen om de schade op de veroorzakers te verhalen.
Het bericht “Varkenspest Polen rukt op naar Westen” |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Varkenspest Polen rukt op naar Westen»?1
Ja.
Kunt u toelichten of u naar aanleiding van dit artikel gevaren ziet voor een uitbraak van varkenspest in Nederland?
Ik ben mij zeer bewust van de risico’s van introductie van Afrikaanse varkenspest in Nederland. De vondst van besmette wilde zwijnen in de buurt van Warschau heeft dit risico echter niet direct vergroot. Menselijk handelen heeft naar alle waarschijnlijkheid de introductie van het virus in dit nieuwe gebied, richting het westen, veroorzaakt. Het risico van verspreiding door onachtzaamheid wordt al jaren onderkend en daar wordt in de besmette landen, en ook in andere lidstaten van de Europese Unie, herhaaldelijk op gewezen. De ziekte is al jaren aanwezig in Polen, zowel in de wilde zwijnen als bij gehouden varkens. Het feit dat de verspreiding ervan niet onder controle is, is zorgwekkend en reden om permanent alert te zijn.
Is de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) in voldoende mate voorbereid indien er in Nederland een uitbraak van varkenspest plaatsvindt?
Ja. De NVWA heeft ervaring met het bestrijden van besmettelijke dierziekten. Op het Ministerie van Economische Zaken is in 2015 een grote oefening gehouden over Afrikaanse varkenspest. De NVWA heeft in 2.014 jaren nog enkele malen op locatie geoefend om een uitbraak van de ziekte te bestrijden. Naast deze oefeningen zijn er waakvlamcontracten met bedrijven afgesloten om materiaal en menskracht te leveren bij de bestrijding. In het beleids- en uitvoeringsdraaiboek staan de beleidslijnen en uitvoering in detail beschreven.
Bent u bereid om extra hygiënecontroles aan de grens uit te voeren?
Er is strenge Europese regelgeving die moet voorkomen dat de ziekte door middel van transporten wordt verspreid. Het is bijvoorbeeld verboden om varkens uit de besmette gebieden te transporteren. Daarbovenop geldt in Nederland de verplichting van een extra reiniging en desinfectie op een erkende Reinigings- en ontsmettingsplaats (R&O) van wagens die leeg terugkeren uit landen met uitbraken van Afrikaanse varkenspest bij gehouden varkens. De NVWA voert daarop een administratieve controle uit. Naar aanleiding van de recente ontwikkelingen, in Polen en andere EU-lidstaten, is de sector opnieuw gewezen op zijn verantwoordelijkheid wat betreft het nemen van bioveiligheidsmaatregelen en op het verbod van het voederen van keukenafval. Ook jagers zijn gewezen op risico’s van jagen in besmette gebieden en op het belang van het nemen van hygiënemaatregelen.
Het nieuws dat ieder jaar dertig miljoen dieren in de Nederlandse veehouderij te vroeg sterven |
|
Frank Futselaar |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat jaarlijks ruim dertig miljoen dieren te vroeg sterven in stallen in de Nederlandse veehouderij?1
De sterftecijfers onder – vooral jonge – dieren zijn al jaren een punt van aandacht. Daar zijn de sectoren ook van doordrongen. De geitensector heeft onlangs een plan van aanpak opgesteld om het welzijn van geitenlammeren te verbeteren en de sterfte onder – met name – geitenbokjes sterk terug te dringen. Dit plan is recent aan uw Kamer verstuurd (Kamerstuk 28 286, nr. 939). Voor kalveren hebben in 2016 de melkveesector, handel en kalversector samen het plan «Vitaal kalf» opgesteld. Op basis van de acties die de sectoren zelf nemen, is de verwachting dat de kalversterfte zal afnemen. De Stuurgroep bigvitaliteit, welke gevormd wordt door vertegenwoordigers van varkenshouders, Vereniging Biologische Varkenshouders, varkensfokkerijorganisaties, dierenartsen, veevoederleveranciers, veehandel, vleesverwerkende bedrijven en de Dierenbescherming, heeft naar aanleiding van eerder in 2016 gepubliceerde cijfers over biggensterfte actie ondernomen en heeft een plan van aanpak «Verlaging biggenuitval» opgesteld. Deze is op 7 juli 2016 aan uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 28 286, nr. 884) en u hebt een eerste rapportage over de voortgang op 17 mei 2017 (Kamerstuk 28 286, nr. 723) ontvangen. Ook met de pluimveesector zal het gesprek worden gevoerd om te bezien op welke manier mogelijk nog een verlaging van de uitvalcijfers kan worden gerealiseerd. De houder heeft de morele en wettelijke plicht (Wet Dieren) om goed voor zijn dieren te zorgen, ongeacht de bestemming die het dier uiteindelijk krijgt. Het is aan de houder om de sterfte tot een minimum te beperken door de meest gunstige omstandigheden voor het dier te creëren. Ik volg de voortgang bij de verschillende sectoren nauwlettend en zal dit punt blijven agenderen in overleggen.
In hoeverre komen de cijfers uit het rapport van Wakker Dier overeen met de sterftecijfers die bij u bekend zijn? Herkent u de door Wakker Dier omschreven oorzaken voor ziekte en sterfte? Zo ja, welke concrete maatregelen bent u van plan om te nemen om dit in de toekomst te voorkomen?2
De in het rapport van Wakker Dier genoemde cijfers voor varkens, pluimvee en konijnen komen grotendeels overeen met de cijfers die ook mij bekend zijn. Voor geiten komt Wakker Dier tot een sterftepercentage van 23% onder geitenlammeren. Bij dit percentage is echter geen openbare bron vermeld, waardoor een vergelijking met cijfers uit het Identificatie & Registratie systeem voor geiten (I&R-geit) moeilijk is. Uit I&R-geit blijkt een sterfte onder geitenlammeren van circa 16%, zowel in 2015 als in 2016. Hierbij dient opgemerkt te worden dat geitenlammeren pas uiterlijk zes maanden na geboorte in I&R geregistreerd hoeven te worden, en eerder indien een lam binnen deze zes maanden wordt afgevoerd van het geboortebedrijf. Lammeren die op het geboortebedrijf sterven, komen daarmee mogelijk niet in de I&R-cijfers terug omdat deze zonder melding afgevoerd kunnen worden naar het destructiebedrijf. Hoe groot dit aantal is, is onbekend. Voor kalveren hanteert Wakker Dier hogere percentages dan mij uit I&R-gegevens bekend is. Voor doodgeboren kalveren hanteert Wakker dier 10% en voor kalveren die sterven net na de geboorte ook 10%, terwijl I&R-gegevens respectievelijk 8,4% en 7,4% laten zien (tot oktober 2017). Overigens is bij kalversterfte het laatste half jaar een daling te zien.
Dat dieren voortijdig sterven, is helaas niet helemaal te voorkomen. Zelfs bij de beste zorg sterven er jonge dieren, net als in de natuur. De hoogte van de sterftecijfers is echter wel een punt van aandacht. De omvang van en de oorzaak voor sterfte in de eerste levensmaanden zijn divers en kunnen verschillend zijn per diercategorie en per houderijsysteem. Daarnaast kunnen omvang en oorzaken (sterk) variëren tussen ondernemingen. De grote verschillen tussen ondernemers laat zien dat er mogelijkheden zijn om sterfte onder jonge dieren te beperken en dat binnen de sectoren ondernemers nog veel van elkaar kunnen leren, zowel als het gaat om management en houderijsysteem als om de intrinsieke motivatie om de zorg voor dieren op een maximaal niveau te brengen en te houden.
Zoals ik tijdens de begrotingsbehandeling in uw Kamer op 6 en 7 december jl. heb aangegeven, vind ik het vooral belangrijk dat de sector in deze discussie zélf aan de slag gaat en mijn departement in overleg blijft met de sector om te kijken wat voor verbeteringen mogelijk zijn om die sterfte te verminderen. Cruciaal is dat we met elkaar draagvlak organiseren voor de maatregelen die genomen moeten worden. Het verlagen van de sterftecijfers vind ik niet een vraagstuk dat geregeld kan worden met een nationale wettelijke norm.
Deelt u de mening dat de in het rapport genoemde duizelingwekkende sterfte- en ziektecijfers volstrekt onacceptabel zijn als zij ook maar bij benadering kloppen?
Ik vind hoge sterftecijfers niet acceptabel en zorgelijk, zoals ik ook in mijn antwoorden op vraag 1 en 2 heb aangegeven.
Acht u het jaarlijks houden van 550 miljoen dieren wenselijk met het oog op dierenwelzijn, voedselveiligheid en aan veehouderij te relateren gezondheidsproblematiek en druk op kwetsbare (natuur)gebieden? Zo nee, welke volumebeperkende maatregelen heeft u voor ogen, behoudens het «warm» saneren van een deel van de varkenssector?
De problematiek van de effecten van de veehouderij op de leefomgeving, met name in veedichte gebieden, is complex en vraagt om een integrale aanpak. Zoals ik heb aangegeven tijdens de begrotingsbehandeling van 6 en 7 december jl., is mijn ambitie een landbouw die produceert met behoud van concurrentiekracht en met respect voor mens, dier, natuur en milieu. Het houden van dieren kàn spanning opleveren tussen het economische belang – zowel op het niveau van de ondernemer als op nationaal niveau – en andere maatschappelijke waarden en opgaven. Een aanzienlijk deel van de veestapel in Nederland is begrensd. Voor varkens en pluimvee geldt een systeem van productierechten in de vorm van varkens- en pluimveerechten, voor melkvee wordt per 1 januari 2018 het stelsel van fosfaatrechten van kracht. Met genoemde stelsels wordt ruim 90% van de veestapel – uitgedrukt in de productie van fosfaat in dierlijke mest – begrensd. Het houden van deze landbouwhuisdieren voor de productie van melk, vlees en eieren dient plaats te vinden binnen de vigerende wet- en regelgeving op het terrein van milieu, natuur, dierenwelzijn en voedselveiligheid. Tijdens de begrotingsbehandeling heb ik aangegeven dat ik op korte termijn in gesprek ga met het bedrijfsleven en de decentrale overheden, waaronder de provincie Noord-Brabant, over de aanpak van de problemen met de volksgezondheid en met de kwaliteit van de leefomgeving in veedichte en belaste gebieden.
Onderschrijft u de claim van Wakker Dier dat de zeer geringe winstmarges voor ondernemers in de veehouderij debet zijn aan het beschreven dierenleed?
Ik ben van mening dat boeren een eerlijke prijs voor hun product dienen te krijgen en onderschrijf dat dit nu niet altijd het geval is. De geringe winstmarges mogen echter geen reden zijn om onvoldoende voor dieren te zorgen en debet zijn aan dierenleed in welke vorm dan ook.
Het bericht dat banken brandonveilige stallen financieren |
|
Frank Futselaar |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met de campagne die de Eerlijke Bankwijzer is gestart om banken – als leningverstrekkende partijen voor veehouderijen – te wijzen op de brandrisico’s van stallen?1
Ja.
Deelt u de mening dat banken die leningen verstrekken voor de bouw van stallen tevens een verantwoordelijk hebben om de ondernemer te wijzen op het belang van goede brandveiligheid en daarnaast brandveiligheid mee zouden moeten wegen in de beoordeling van een leningaanvraag?
Ondernemers dienen zich te houden aan de geldende wet- en regelgeving van overheden en gemeenten. Sinds 2014 zijn brandveiligheidsvoorschriften voor nieuw te vergunnen stallen opgenomen in het Bouwbesluit. Deze voorschriften moeten door gemeenten worden meegenomen in de vergunningsaanvragen en vervolgens moet daarop worden gehandhaafd. Voor dit toezicht zijn de regionale omgevingsdiensten de eerst aangewezenen. Banken hebben geen formele verantwoordelijkheid in dit kader. Het is overigens alleen maar toe te juichen als banken die agrarische ondernemers een lening verstrekken hen wijzen op maatregelen voor brandpreventie en hier eventueel extra eisen aan stellen.
Op welke wijze zijn ING, ABN Amro en de Rabobank betrokken bij de totstandkoming van het Actieplan Stalbranden?
De ING, ABN Amro en de Rabobank zijn hier niet direct bij betrokken geweest.
De Rabobank geeft in haar reactie op de website van EerlijkGeldwijzer aan wel via de huisverzekeraar Interpolis/Achmea vanaf het begin van het Actieplan Stalbranden betrokken te zijn geweest.
In hoeverre hebben deze banken reeds aanvullende maatregelen genomen, voor zover bij u bekend?
De Eerlijke Geldwijzer heeft op 2 oktober jl. aan de drie banken (ING, ABN Amro en Rabobank) gevraagd welke maatregelen de banken hebben genomen of gaan nemen. De reactie van de banken is op de website van EerlijkeGeldwijzer opgenomen.
Bent u bereid om druk uit te oefenen op banken waarvan de overheid aandeelhouder is om hen te wijzen op de extra verantwoordelijkheid die zij zouden moeten nemen ten aanzien van dierenwelzijn?
Banken waarvan de staat aandeelhouder is zijn, net als andere ondernemingen, gebonden aan wet- en regelgeving over dierenwelzijn. De raad van bestuur is er verantwoordelijk voor dat de onderneming opereert in overeenstemming met deze wet- en regelgeving. De banken dienen zich hierbij bewust te zijn van hun maatschappelijke positie, maar dit betekent niet dat de onderneming zichzelf per definitie strengere normen zou moeten opleggen. Dit is in overeenstemming met het vennootschapsrecht, waaruit volgt dat de raad van bestuur belast is met de operatie en het dagelijks bestuur van de vennootschap.
Bent u tevens bereid om in gesprek te treden met andere Nederlandse banken (die niet in overheidshanden zijn) die ook leningen verstrekken aan agrarische ondernemers waar een grotere inzet op het voorkomen van stalbranden mogelijk en wenselijk is?
Ik ben bereid om met de Nederlandse Vereniging van Banken in gesprek te gaan om te bekijken of banken mogelijk een rol kunnen spelen in het beter voorkomen van stalbranden. Indien deze gesprekken positief uitpakken kan zij mogelijk aansluiten bij het Actieplan Stalbranden 2.0 dat nu wordt opgesteld.
Kunt u de Kamer een actueel overzicht verschaffen van het aantal dieren -uitgesplitst per soort- dat de afgelopen jaren is omgekomen bij stalbranden?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u graag naar bijlage I van de brief die aan uw Kamer is gezonden met als kenmerk (Kamerstuk 34 550 XIII, nr. 138) op 30 augustus jl. en de beantwoording van de Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 25)
Deelt u de mening dat de aanpak van stalbranden onverminderd hoog op de agenda dient te staan ten einde een nieuwe «horrorzomer» met duizenden slachtoffers te voorkomen?2
Ja, ook het huidige kabinet vindt het van groot belang het aantal stalbranden te verminderen en heeft dat in haar regeerakkoord ook vastgelegd. Samen met verzekeringsmaatschappijen en private ketenkwaliteitssystemen worden vóór 2019 afspraken gemaakt over de bestrijding van knaagdieren door ondernemers en een periodieke elektrakeuring. Verder wil ik u voor de inzet op stalbranden verwijzen naar de brief die op 30 augustus jl. aan uw Kamer is gezonden (Kamerstuk 34 550 XIII, nr. 138).
Het bericht “Stoot Nederlandse melkkoe meeste of minste methaan uit binnen Europa” |
|
Helma Lodders (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Stoot Nederlandse melkkoe meeste of minste methaan uit binnen Europa»?1
Ja.
Klopt het dat EU-lidstaten verschillende berekeningsmethoden hanteren voor het bepalen van de methaanuitstoot van in dit geval melkkoeien? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Het klopt dat lidstaten verschillende methoden gebruiken. Deze methoden zijn voorgeschreven voor de berekening van broeikasgasemissies, zoals verwoord in de Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) Guidelines. Dit betekent dat ieder land een analyse moet maken van de emissiebronnen en hun omvang en op basis daarvan moet bepalen welke berekeningssystematiek van toepassing is. Voor kleine emissiebronnen kan gebruik worden gemaakt van een gegeven norm, terwijl voor grote emissiebronnen specifieke informatie moet worden verzameld op basis waarvan berekeningen moeten worden uitgevoerd. Het gebruik van de berekeningswijzen volgens de richtlijnen van de IPCC is Europees voorgeschreven. Voor enkele landen, waaronder Nederland, Duitsland, Denemarken is de melkveehouderij een grote emissiebron en wordt via dezelfde vergelijkbare systematiek bepaald. Genoemde systematiek geeft een goede inzage in de mate van emissie uitstoot in de betreffende landen en biedt aangrijpingspunten voor meer milieuefficiënte melkproductie.
Komen de verschillende berekeningsmethoden alleen voor bij de berekening van de methaanuitstoot of is dit ook het geval bij andere broeikasgassen?
De werkwijze zoals beschreven in het antwoord op vraag 2 geldt in algemene zin voor de gehele broeikasgasseninventarisatie, dus ook voor andere broeikasgassen dan methaan. Het mechanisme zorgt ervoor dat per lidstaat de grootste bronnen methodologisch de meeste aandacht krijgen met als doel deze inzichtelijk te maken.
Kunt u uitleggen waarom Nederland een hogere methaanuitstoot hanteert terwijl de Europese Commissie de Nederlandse melkkoe typeert als «een van de beste meisjes van de klas»?
In het bericht «Stoot Nederlandse melkkoe meeste of minste methaan uit binnen Europa» zijn verouderde gegevens gebruikt en is onduidelijkheid over de methaanemissie per dier en de methaanemissie uit mestopslag.
Vanaf 2013 is Nederland (verplicht) overgestapt op de IPPC 2006 Guidelines en is de methaanuitstoot volgens deze nieuwe richtlijnen herberekend voor de hele tijdreeks vanaf 1990. Daarmee is de oude cijferreeks komen te vervallen. Voor de volledigheid geef ik u de recente cijfers uit het National Inventory Report van de Emissie Registratie en de link naar de website waar het rapport terug te vinden is. Hieruit blijkt dat de methaanemissie als gevolg van pens- en darmfermentatie van de Nederlandse melkkoe 129 kg per jaar is en de methaanemissie uit mestopslag 42 kg per jaar, samen 161 kg per jaar.
jaar
1990
1995
2000
2005
2010
2013
2014
2015
Melkproductie
Per koe kg/jaar
6.003
6.596
7.416
7.568
8.075
7.990
8.052
8.338
kg methaan per melkkoe/jaar uit pens- en darmfermentatie
110,3
114,3
119,9
124,9
128,1
128,1
127,2
129,1
Kg methaan per melkkoe per jaar uit mestopslag
26,2
27,4
31,8
35,3
40,2
41,4
41,5
42,2
Welke invloed heeft het hanteren van verschillende berekeningsmethoden voor een eerlijk speelveld in Europa (immers de lidstaten die een te lage uitstoot hanteren, hebben een lagere opgave)? Kunt u een uitgebreide toelichting geven? Kunt u hier ook ingaan op de efficiëntie van de koe in relatie tot de methaanuitstoot?
De invloed van de verschillende methoden is beperkt. In lidstaten met een aanzienlijke melkveesector zal de emissie ook met complexere methodes berekend moeten worden (inclusief bijbehorende onderbouwing en jaarlijkse review) dan in landen met een kleine melkveesector. Ik verwijs u tevens naar het antwoord op vraag 2.
De Nederlandse melkkoe heeft een van de hoogste melkproducties. De methaanuitstoot per kg melk is daardoor juist laag en productie dus efficiënt.
Welke stappen zijn er gezet om de verschillende berekeningsmethoden gelijk te trekken? Indien er geen stappen zijn gezet, waarom niet?
Hiervoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 2. Tevens wordt in diverse gremia door (ook Nederlandse) wetenschappers en beleidsmedewerkers samengewerkt om methoden te harmoniseren en verder te verbeteren.
Deelt u de mening dat de aanpak van broeikasgassen in Europa alleen maar effectief kan zijn als in heel Europa dezelfde berekeningsmethode gehanteerd wordt? Zo nee, waarom niet?
Ik acht het werken met de gedifferentieerde berekeningsmethoden overeenkomstig de genoemde richtlijnen van de IPCC effectief. Een juist beeld van de emissies is noodzakelijk voor goed beleid. Dat geldt voor elk land. Verbeteringen in Nederland worden door de meer specifiekere berekening ook zichtbaar gemaakt, met de daarbij behorende emissiewaarden. Ik verwijs u hiervoor ook naar het antwoord op vraag 2.
Welke berekeningsmethode hanteert Nederland bij de berekening van en de communicatie over de methaanuitstoot in de melkveehouderij?
De methodiek is beschreven in «Methodology for estimating emissions from agriculture in the Netherlands» (Vonk et al., 2016). Resultaten worden jaarlijks gerapporteerd in een Nederlandstalig rapport en gepubliceerd als onderdeel van het National Inventory Report, waarvan de link in het antwoord op vraag 4 is opgenomen.
Deelt u de mening dat de huidige manier van meten (het hanteren van verschillende berekeningsmethoden) een te lage of een te hoge opgave aan de sector oplegt?
Nee. Ik verwijs u tevens naar het antwoord op vraag 2.
Wat vindt u ervan dat de meeste lidstaten de methaanuitstoot lager inschatten dan de Europese Commissie?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 is dit gegeven gebaseerd op gedateerde cijfers.
Welke stappen gaat u zetten om een gelijke berekeningsmethode te hanteren voor alle lidstaten?
Ik acht aanvullende stappen niet nodig, want de verschillen in berekeningsmethode zijn overeenkomstig internationale afspraken en afhankelijk van de omvang van de bron.
Bent u bereid om tot het moment van gelijke berekeningsmethode de Europese benadering te kiezen?
De systematiek bevordert een effectief beleid rekening houdend met de omvang en het belang van de melkveesector per land. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is elke lidstaat verplicht te voldoen aan de richtlijnen van de IPCC. Door af te wijken zou Nederland zich hier niet aan houden en daarom in gebreke gesteld kunnen worden door de Europese Commissie met mogelijke financiële consequenties tot gevolg.
Het niet vervolgen van het illegaal afschieten van 82 beschermde grauwe ganzen door Faunabeheereenheid Flevoland |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Henk Kamp (VVD) |
|
Kent u de berichten «Omgevingsdienst tikt Faunabeheer op de vingers»1 en «Faunabeheereenheid Flevoland niet gestraft voor illegaal schieten ganzen»?2
Ja.
Kunt u bevestigen dat de provincie Flevoland geen ontheffing heeft verleend voor het afschieten van de 82 beschermde grauwe ganzen? Zo ja, klopt het dat dit een misdrijf betreft waarop een boete van ten hoogste 82.000 euro en een gevangenisstraf van maximaal zes jaar staat?
De provincie Flevoland heeft mij laten weten dat zij op 14 juli 2016 een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet heeft verleend aan de Faunabeheereenheid Flevoland voor het doden van overzomerende grauwe ganzen met het geweer en het verstoren van nesten en schudden van eieren van grauwe ganzen. Deze ontheffing werd verleend met het oog op het voorkomen van belangrijke schade aan landbouwgewassen in de gehele provincie Flevoland. Op grond van een rechterlijke uitspraak kon pas van deze ontheffing gebruik worden gemaakt na het verstrijken van de bezwarentermijn van 6 weken.
De Omgevingsdienst Flevoland, Gooi en Vechtstreek heeft geconstateerd dat er afschot van grauwe ganzen heeft plaatsgehad in de periode dat bezwaar kon worden gemaakt tegen de op 14 juli 2016 verleende ontheffing. Overtreden van het verbod op het doden van beschermde dieren zonder daartoe gerechtigd te zijn is, op grond van artikel 2 lid 1 van de Wet op de economische delicten, een misdrijf dat kan worden bestraft met een gevangenisstraf van maximaal zes jaar of een geldboete van ten hoogste 82.000 euro.
De Faunabeheereenheid Flevoland heeft erkend dat in die periode afschot van grauwe ganzen heeft plaatsgehad.
De Faunabeheereenheid heeft gemeld dat zij haar interne processen zal verbeteren teneinde te voorkomen dat dit in de toekomst nogmaals zou gebeuren. De Omgevingsdienst heeft daarop besloten af te zien van een strafrechtelijk onderzoek omdat zij de kans op herhaling klein acht.
Kunt u aangeven waarom de Omgevingsdienst te weinig aanknopingspunten ziet voor een strafrechtelijk onderzoek naar dit misdrijf?
Zie antwoord vraag 2.
Welk onderzoek heeft de Omgevingsdienst verricht om de daders van dit misdrijf in het vizier te krijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de Omgevingsdienst in verband met dit misdrijf de Faunabeheereenheid Flevoland een tik op de vingers heeft gegeven? Zo ja, waaruit bestond deze tik op de vingers?
Zie antwoord vraag 2.
Welke feiten heeft de Omgevingsdienst geconstateerd om deze tik op de vingers te geven? Waarom waren de geconstateerde feiten wel aanleiding voor een tik op de vingers, maar hebben ze niet tot vervolging geleid?
Zie antwoord vraag 2.
Is het juridisch mogelijk om de Faunabeheereenheid Flevoland strafrechtelijk te vervolgen voor dit misdrijf? Zo nee, waarom niet?
De Faunabeheereenheid Flevoland kan juridisch vervolgd worden voor overtredingen van de Flora- en faunawet. Zoals hierboven verwoord, heeft de Omgevingsdienst Flevoland afgezien van een strafrechtelijk onderzoek.
Deelt u de mening dat een levenslang jachtverbod een passende straf zou zijn voor de jagers die verantwoordelijk zijn voor het illegaal afschieten van de 82 beschermde grauwe ganzen? Zo nee, waarom niet?
De in antwoord op 2 t/m 6 genoemde strafmaat op grond van artikel 2 lid 1 van de Wet op de economische delicten voor het overtreden van het verbod op het doden van beschermde dieren zonder daartoe gerechtigd te zijn, is voor een dergelijk misdrijf een passende strafmaat binnen het geheel van het Nederlandse rechtssysteem.
Zijn er meer gevallen bij u bekend van het afgelopen jaar waarbij jagers zonder benodigde ontheffing dieren hebben gedood?
Nee, die zijn bij mij niet bekend.
Het bericht dat de hygiëne in pluimveeslachterijen vaak niet op orde is |
|
Frank Futselaar |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «NVWA: hygiëne in pluimveeslachterijen vaak niet in orde»?1
Ja.
Op welke aspecten schiet de hygiëne van de twee slachterijen, die door Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) onder verscherpt zijn gesteld, tekort?
Eén slachterij schoot tekort op het gebied van slachthygiëne. Aan het eind van de slachtlijn werden meer karkassen met zichtbare verontreiniging aangetroffen dan volgens de norm toegestaan is. De andere slachterij schoot tekort bij het voorkomen van kruiscontaminatie tijdens de slacht en bij de reiniging van bedrijfsruimtes, materialen en machines.
De twee slachterijen hebben drie maanden onder verscherpt toezicht gestaan van de NVWA. Gedurende deze periode hebben beide slachterijen hun werkwijze verbeterd.
Welke overtredingen heeft de NVWA geconstateerd ten aanzien van dierenwelzijn? Hoeveel dieren zijn hierdoor getroffen? Kunt u aangeven hoeveel dieren jaarlijks worden geslacht door deze bedrijven? Is het vlees dat afkomstig is van deze slachterijen bestemd voor de Nederlandse markt of voor de export?
De meest voorkomende tekortkomingen hebben betrekking op de welzijnscontrole bij aankomst op het slachthuis, de monitoring van de gasbedwelming en het ruw kantelen van de containers met (onbedwelmd) pluimvee.
Ten aanzien van het ruw kantelen is de NVWA in september 2016 met een handhavingstraject gestart. Sindsdien zijn meerdere slachthuizen begonnen met grootschalige verbouwingen om het proces van het kantelen aan te passen. De uitvoering hiervan kost tijd, maar is inmiddels grotendeels voltooid. De verwachting is dat het aantal overtredingen op dit punt in de komende periode lager zal zijn.
Het is niet aan te geven hoeveel dieren getroffen zijn door de tekortkomingen. Er zijn gevallen waarbij de NVWA geen aantasting van het dierenwelzijn constateert, maar wel een niet toegestane situatie waarbij het risico bestaat dat het dierenwelzijn aangetast kan worden. Bijvoorbeeld als het slachthuis de welzijnscontrole bij aankomst van de dieren op het slachthuis niet goed heeft uitgevoerd. Ook houdt de NVWA niet permanent toezicht op alle controlepunten in een slachthuis gedurende de gehele slachtperiode.
In 2016 zijn op de 18 grote pluimveeslachthuizen in totaal 614 miljoen vleeskuikens, 17 miljoen kippen en 8,5 miljoen eenden geslacht.
Het vlees dat deze 18 grote slachterijen verlaat, voldoet aan de Europese eisen en is goedgekeurd voor humane consumptie op de EU-markt. Export naar derde landen is toegestaan afhankelijk van de importeisen van deze landen.
Wat vindt u van de bevinding van de NVWA dat slechts 38 procent van de bedrijfsruimten op orde is, terwijl dit eind 2015 nog 65 procent was? Klopt het dat deze daling grotendeels is veroorzaakt door de twee bedrijven die onder toezicht zijn gesteld? Hoe gaat u ervoor zorgen dat honderd procent van de bedrijfsruimte aan de gestelde eisen voldoet?
Het percentage bedrijfsruimten dat op orde is, is relatief laag. Dat betekent dat de bedrijven de hygiëne in de bedrijfsruimtes onvoldoende op orde hebben. Het percentage bedrijfsruimten dat op orde is, is lager dan in 2015. Hierop kunnen de verscherpte controles van de NVWA mede van invloed geweest zijn, waardoor er meer tekortkomingen zijn aangetroffen. Het percentage naleving wordt niet gerelateerd aan het aantal geïnspecteerde bedrijfsruimten, maar aan het aantal inspecties dat op de bedrijven heeft plaatsgevonden. Het bedrijfsleven is echter zelf verantwoordelijk voor de naleving van de wet- en regelgeving. De NVWA houdt daar toezicht op. Via dit toezicht, vastgelegd in het NVWA-interventiebeleid, en via overleg over de resultaten van het toezicht met de slachthuizen, streeft de NVWA ernaar het nalevingsniveau hoog te houden dan wel te verhogen.
De tekortkomingen hebben betrekking op alle bedrijven en niet alleen op de twee slachthuizen die onder verscherpt toezicht hebben gestaan.
Welke strafmaatregelen worden genomen ten aanzien van deze bedrijven, die ook in het verleden al overtredingen hebben begaan? Hoe verhouden eventuele boetes zich tot de winsten die deze bedrijven maken en waaruit bestaat het traject van verscherpt toezicht? Op welke moment mag de NVWA besluiten dat de overtredingen ernstig genoeg zijn om een slachterij te sluiten? Deelt u de mening dat het vreemd is dat slachterijen ondanks herhaaldelijke overtredingen gewoon hun bedrijfspraktijk kunnen vervolgen?
Het maatregelenbeleid van de NVWA is beschreven in het interventiebeleid en is opgenomen op de internetsite van de NVWA.
De hoogte van de bestuurlijke boetes is vastgelegd in de Wet dieren. De boetes hebben geen relatie met de hoogte van de winst van bedrijven.
Het verscherpte toezicht van de NVWA is een vorm van maatwerk dat afhankelijk is van de ernst van de overtreding en de eventuele herhaling van de overtreding. Na het vaststellen van een overtreding volgt een systeem van steeds zwaardere maatregelen die uiteindelijk kunnen resulteren in een schorsing van de erkenning als slachthuis en in feitelijke stopzetting van de bedrijfsvoering.
Het bericht dat bontartikelen in tien Europese landen onjuist worden gelabeld |
|
Frank Futselaar |
|
Henk Kamp (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Onjuiste labeling van bontartikelen in tien Europese landen»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het onderzoek van de Fur Free Alliance waaruit blijkt dat er bij 68% van de onderzochte bontartikelen niet conform Europese wetgeving is gelabeld?
Bedrijven en merken in de kleding- en textielsector behoren zich aan de etiketteringsregels zoals gesteld in de Verordening (EU) nr. 1007/2011 (hierna: Textielverordening) te houden. Wanneer de onderzochte bontartikelen onjuist geëtiketteerd zijn, vind ik dat verontrustend. Hiermee komt het doel van de Textielverordening, consumentenbescherming door consumenten van juiste productinformatie te voorzien zodat zij bewuste aankoopkeuzes kunnen maken, in het geding.
Bent u bereid om in Europees verband te pleiten voor strikte naleving van de labelingsplicht?
De Textielverordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks van toepassing in elke lidstaat. Signalen dat de verordening niet wordt nageleefd, neem ik ernstig.
Misleidende handelspraktijken, waarbij onjuiste informatie wordt verstrekt waardoor de consument tot een transactie besluit waartoe hij anders niet had besloten, zijn verboden bij Richtlijn 2005/29/EG van het Europees parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en vallen onder Verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees parlement en de Raad van 27 oktober 2004 betreffende samenwerking tussen de nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming. Ik zal daarom het rapport van de Fur Free Alliance «Fur labelling problems in the EU-market» agenderen in de EU Commissiewerkgroep «Commission Expert Group on Textile Names and Labelling», om te bespreken hoe de naleving van de labellingplicht verbeterd kan worden. Verder zal ik het rapport onder de aandacht brengen van het EU Platform on Animal Welfare, dat is ingesteld als expertgroep voor dierenwelzijn van de Europese Commissie.
Op welke wijze wordt momenteel gecontroleerd in hoeverre de lidstaten de labelingsplicht naleven en worden hierover cijfers verzameld door de handhavingsdiensten van de verschillende lidstaten?
Bedrijven en merken zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor het voldoen aan de labellingplicht zoals voorgeschreven in de Textielverordening.
De handhavingsdiensten van de verschillende lidstaten hebben op grond van diezelfde verordening de verantwoordelijkheid om hier op toe te zien.
Voor zover ik weet zijn er geen gegevens over Europese naleving van de handhavingsdiensten beschikbaar. Het toezicht van de NVWA is reactief, wat betekent dat de NVWA naar aanleiding van meldingen of vragen optreedt.
Hoe vaak heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) onderzoek heeft gedaan naar naleving van de labelingsplicht in Nederlandse winkels en hoe vaak er overtredingen werden geconstateerd sinds het onderzoek dat Bont voor dieren in 2014 heeft verricht?
Stichting Bont voor Dieren heeft in 2014 een steekproef gedaan waaruit bleek dat niet alle textielproducten die echt bont bevatten, zijn gelabeld zoals de Textielverordening voorschrijft. Bont voor Dieren heeft van de door hen veronderstelde overtredingen melding gemaakt bij de NVWA.
In navolging van de melding is het door Bont voor Dieren aangegeven bedrijf begin 2015 door een inspecteur van de NVWA bezocht. Er is een schriftelijke waarschuwing opgemaakt, omdat niet werd voldaan aan de labellingplicht. Tevens is een vervolginspectie ingesteld bij een toeleverancier van dit bedrijf. Ook hier is een schriftelijke waarschuwing opgemaakt voor eenzelfde overtreding.
Uw Kamer is hiervan op de hoogte gesteld op 1 februari 2016 (Kamerstuk 26 485, nr. 216). Na deze melding is er door de NVWA verder geen onderzoek gedaan naar naleving van de labellingplicht.
Kunt u zich voorstellen dat consumenten de huidige formulering op de etiketten verwarrend vinden? Zo ja, bent u bereid om het verzoek van de Fur Free Alliance om begrijpelijke en volledige labelingsvoorschriften in te voeren kracht bij te zetten door hier in zowel Europees als bilateraal verband voor te pleiten, zoals u ook in een eerder stadium heeft gedaan?
Ja. De door de Textielverordening voorgeschreven zinsnede «Bevat niet uit textiel bestaande delen van dierlijke oorsprong» is redelijk abstract geformuleerd. Vanuit Nederland is in 2014 bij de evaluatie van de Textielverordening door de Europese Commissie ingebracht dat de labelling begrijpelijker zou moeten zijn voor consumenten, en dat op kleding en textielproducten waarin bont is verwerkt «bevat bont» zou moeten komen te staan. De Commissie heeft destijds echter besloten om de verordening niet te wijzigen.
Ik ben bereid om ook dit punt van begrijpelijke informatie voor consumenten onder de aandacht brengen van de eerder genoemde Commission Expert Group en het EU Platform on Animal Welfare. Tevens zal ik het punt onder de aandacht brengen van de Werkgroep Dierenwelzijn van het Convenant Duurzame Kleding en Textiel. In dit convenant is immers afgesproken dat partijen zich inspannen om uiterlijk in 2018 te komen tot op EU-niveau eenduidige en direct zichtbare labelling van producten, waarbij wordt aangegeven welke diersoort verwerkt is in het kledingstuk en de wijze waarop het dierlijk materiaal is verkregen.
Deelt u de mening dat artikel 12 van de EU-verordening nr. 1007/2011 moet worden uitgebreid, zodat zij ook zal gelden voor producten die online te koop worden aangeboden en tevens voor andere producten dan textiel waarin bont is verwerkt, ongeacht de hoeveelheid? Zo ja, bent u bereid met de Kamer te delen hoe u dat wilt bereiken?
Artikel 12 van de Textielverordening is van toepassing op alle textiel met niet uit textiel bestaande delen van dierlijke oorsprong dat binnen de EU wordt verkocht, ongeacht of dat via een winkel of online wordt aangeboden. Een uitbreiding van artikel 12 is dus niet nodig.
Uitbreiding van artikel 12 naar andere producten dan textiel, waarin bont is verwerkt is, acht ik gewenst. Het is belangrijk dat consumenten zich bewust zijn van wat ze kopen en in staat worden gesteld om bewuste keuzes te maken. Ook deze punten zal ik onder de aandacht brengen van de genoemde organisaties in het antwoord op vraag 6.
Het bericht dat er door visserij nauwelijks meer volgroeide vissen zijn in de oceanen |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Henk Kamp (VVD) |
|
Kent u het wetenschappelijke artikel «Old-growth fishes become scarce under fishing», waaruit blijkt dat volgroeide en oudere vissen zeldzaam zijn geworden in oceanen?1 2
Ja.
Onderschrijft u de stelling van de onderzoekers dat volgroeide/oudere («old-growth») vissen van groot belang zijn voor vispopulaties, omdat ze meer bijdragen aan de voortplanting (en daarmee aan de stabiliteit van de populaties) dan jongere exemplaren?
De resultaten van het (beperkte) onderzoek naar het effect van het aandeel oudere vissen op de voortplanting van vissoorten zijn niet altijd eenduidig. Zo wijzen studies uit dat slechts in een kleine minderheid van de onderzochte bestanden een significant effect van oudere leeftijd op voortplanting is waargenomen. Daar staat tegenover dat in een aantal gevallen juist een tegengestelde correlatie is vastgesteld. Hier leveren oudere exemplaren juist een kleinere bijdrage aan de reproductie. Doordat slechts in een klein aantal gevallen leeftijdsafhankelijke kenmerken in de voortplanting zijn aangetoond is er geen reden aan te nemen dat dit voor alle soorten geldt.
Onderschrijft u de conclusie dat de commerciële visserij de reden is dat er nog slechts weinig volgroeide/oudere vissen leven in vispopulaties? Zo nee, waarom niet?
De exploitatie van een visbestand verandert de leeftijdsstructuur van de populatie. Door de commerciële visserij is het aandeel oudere vissen ten opzichte van jonge vissen kleiner. Met name in tijden van overbevissing kon worden vastgesteld dat het aandeel oudere vissen in vispopulaties ten opzichte van de totale omvang relatief sterk terugliep. Inmiddels gaat het beter met de visbestanden in de Noordzee en staan veel soorten er weer goed voor. Het aandeel oudere individuen ten opzichte van jongere exemplaren voor deze bestanden neemt toe.
In hoeverre verkeert de leeftijdsopbouw van vispopulaties waarop commercieel gevist wordt in de Europese wateren nog in een gezond evenwicht?
Er is onvoldoende bekend over de leeftijdsopbouw van vispopulaties als indicator voor een gezonde status van de vispopulaties om eenduidige conclusies te kunnen trekken. Het is zodoende niet duidelijk wanneer een leeftijdsopbouw als gezond kan worden beschouwd. In het Gemeenschappelijk Visserijbeleid is leeftijdsopbouw dan ook niet als indicator voor de gezondheid van een visbestand opgenomen.
Deelt u de mening van de onderzoekers dat de huidige regels die vissoorten tegen overbevissing moeten beschermen onvoldoende zijn, bijvoorbeeld doordat er geen rem bestaat op het vangen van volgroeide vissen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven welke gerichte bescherming voor volgroeide/oudere vissen in het gemeenschappelijk visserijbeleid van de Europese Unie is opgenomen?
Het is van groot belang dat het paaibestand (het deel van het bestand wat zich kan voortplanten) van voldoende omvang is om de instandhouding van het bestand te kunnen garanderen. In Europees verband zijn zogenaamde minimuminstandhoudingsreferentiematen afgesproken om het mijden van te jonge vis te stimuleren.
Deze minimummaten zorgen er tevens voor dat het paaibestand een voldoende bijdrage aan de voortplanting kan leveren om het niveau van Maximum Sustainable Yield (maximale duurzame opbrengst, MSY) te bereiken.
Ook de jaarlijkse afspraken over de maximale toegestane vangsten (Total Allowable Catch, TAC) voor vissoorten voor het daaropvolgende jaar worden gemaakt op basis van het principe van MSY, mits er voldoende gegevens bekend zijn. De toegestane vangsten door de commerciële visserij worden beperkt, zodat het paaibestand een voldoende omvang heeft om de voortplanting te kunnen garanderen. Dit is voor mij dan ook het leidende principe bij het vaststellen van deze maximaal toegestane vangsthoeveelheden.
De combinatie van deze maatregelen acht ik voldoende om vissoorten tegen overbevissing te beschermen. De resultaten in de Noordzee bevestigen dit: nagenoeg alle commerciële bestanden bevinden zich in een gezonde toestand en worden op het niveau van MSY bevist.
Bent u bereid zich in Europa in te zetten voor een betere bescherming van volgroeide/oudere vissen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het voornemen garnalenvissers het MSC-keurmerk voor duurzame visserij te geven |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Natuurorganisaties maken zich zorgen over bijvangst garnalenvissers»?1
Ja.
Klopt het dat 60% van de totale vangst van de garnalenvissers bestaat uit bijvangsten, waaronder jonge schol, kabeljauw, haaien en roggen? Zo nee, welk percentage bijvangst kent de garnalenvisserij?
Uit het openbare publieke assesment rapport de Marine Stewardship Council van juli 20172 blijken de volgende gegevens. Gemiddeld bestaat een garnalenvangst voor 78% uit garnalen, waarvan bijna de helft ondermaats. De bijvangst bestaat uit: 11% bodemdieren (o.a. strandkrabben, zwemkrabben en zeesterren), 9% rondvis (o.a. grondel, wijting, harnasmannetjes, haring, kleine zeenaalden en spiering) en 2% platvis (met name jonge schol < 10 cm). Dit komt overeen met de bevindingen van Wageningen Marine Research.
Deelt u de mening dat een visserijsector met zo’n hoge bijvangst in geen geval als duurzaam kan worden beschouwd en dat het voornemen om garnalenvissers het MSC-keurmerk te geven de betrouwbaarheid van dit keurmerk niet ten goede komt? Zo nee, waarom niet?
Ten behoeve van het behalen van het MSC-keurmerk hebben garnalenvissers extra beheersmaatregelen genomen met als doel om de ondermaatse vangst en de overige bijvangst te verminderen. Dit doen ze door meerdere maatregelen uit te voeren, waaronder:
Hiermee kan worden bijgedragen aan een verdere verduurzaming. Verder worden de wetenschappelijke gegevens in de publieke assessment gedeeld en becommentarieerd. In dit verband merk ik tevens op dat op 29 mei 2017 het Noordzeekustvisserijakkoord is ondertekend door de visserijorganisaties, NGO’s en het Ministerie van Economische Zaken. Het doel van dit akkoord is om vanuit de betrokken visserijsectoren een bijdrage te leveren aan een gezond en veerkrachtig ecosysteem. Dit wordt gerealiseerd via de sluiting van gebieden en via een impactreductie van de garnalenvisserij. De betrouwbaarheid van het keurmerk is geborgd in het onafhankelijke certificeringsproces, consultatie van partijen en meerjarige herziening van de systematiek.
Deelt u de kritieken dat het MSC-keurmerk vooral een marketingtruc en een vorm van greenwashing is als 31% van de vis met dit keurmerk afkomstig is uit overbeviste bestanden?2
De toestand van de bestanden die worden (bij)gevangen maken onderdeel uit van de beoordeling door de certificeerder. Ik verwijs u hiervoor ook naar het antwoord op vraag 3. Het toekennen van keurmerken is een privaat initiatief. Ik ben in algemene zin van mening dat keurmerken in belangrijke mate kunnen bijdragen aan een meer duurzame voedselproductie, zeker wanneer die (zoals in dit geval) een versterking van publiek beleid oplevert. Meer specifiek voor de visserij verwijs ik naar het Global Impacts Report MSC4. In deze rapportage komt naar voren dat, op basis van publiek beschikbare bestandsgegevens, visserijen die in het bezit zijn van het MSC keurmerk gemiddeld beter presteren.
Kunt u uiteenzetten hoe de invoering van de aanlandplicht voor garnalenvissers vordert? Op welke termijn kan een aanzienlijke verlaging van de bijvangst in de garnalenvisserij worden verwacht?
Volgens het Gemeenschappelijk Visserijbeleid dienen alle vissoorten waarvoor een vangstbeperking geldt vanaf 1 januari 2019 aangeland te worden. Hoewel er voor garnalen geen quota zijn, worden in de garnalenvisserij wel vissoorten bijgevangen waarvoor vangstbeperkingen gelden. Dat betekent dat de garnalenvisserij de bijvangsten van bijvoorbeeld schol moet aanlanden en aftrekken van de quota.
De garnalenvisserij gaat (periodiek) gepaard met hoge bijvangsten van ondermaatse vis, waarvoor garnalenvissers doorgaans geen of een te beperkt quotum hebben. Deze bijvangst wordt momenteel grotendeels teruggegooid, maar dat is onder de aanlandplicht in principe niet langer toegestaan.
In gesprek met de sector zal worden gekeken hoe de bijvangsten van vissen beperkt kunnen worden. De visserij kan in aanmerking komen voor een uitzondering, wanneer de gevangen vissen na teruggooi een hoge overlevingskans hebben. Dit moet blijken uit wetenschappelijk onderzoek. Uit eerder onderzoek lijkt een uitzondering voor hoge overleving vooralsnog lastig. Tegelijk moet de selectiviteit en innovatie gestimuleerd worden. De toepassing van de pulstechniek in de garnalenvisserij leidt mogelijk tot een grote reductie van de bijvangsten, maar deze toepassing bevindt zich nog een vroeg stadium. De mogelijkheden voor de toepassing van deze techniek worden op Europees niveau bovendien nog beperkt.
De grote medische problemen in de raskattenfokkerij |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de lancering van de RaskattenWijzer, waarin een overzicht is opgenomen van alle erfelijke medische aandoeningen die zich voordoen bij het fokken van diverse kattenrassen?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat door inteelt en door het nastreven van een onnatuurlijk, extreem uiterlijk zieke katten worden gefokt die hun leven lang lijden aan diverse aandoeningen? Zo niet, kunt u dit toelichten?
Ja.
Deelt u de mening dat er onder andere bij het fokken van de kattenrassen Pers, de Sfinx en de Exotische korthaar sprake is van het benadelen van het welzijn en de gezondheid van het ouderdier en de nakomelingen en van het fokken op uiterlijke kenmerken die schadelijke gevolgen hebben voor het welzijn of de gezondheid van de dieren? Zo ja, op welke wijze wordt hierop gehandhaafd, aangezien dit verboden is middels het Besluit houders van dieren? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Bij het fokken van kattenrassen kan het inderdaad voorkomen dat katten lijden onder – aan hun ras gebonden – erfelijke ziekten of schadelijke raskenmerken. Dit is onder andere gebleken uit incidentieonderzoek. De NVWA en de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) zien toe op de naleving van artikel 3.4 van het Besluit houders van dieren. Dit artikel beoogt schadelijke gevolgen van fokken tegen te gaan.
In een aantal opzichten blijkt beoordeling of fokkers hun inspanningsverplichtingen op grond van het Besluit voldoende nakomen complex, omdat het hier om een open norm gaat. Op dit moment onderzoek ik dan ook in samenspraak met de NVWA, de LID en enkele NGO’s, hoe het op een schadelijke manier fokken van dieren beter handhaafbaar te maken is.
Deelt u de mening dat maatregelen als voorlichting aan geïnteresseerden, begeleiding van huisdiereigenaren en fokkers en richtlijnen voor dierenartsen zonder een verplichtend karakter onvoldoende zijn als er sprake is van dierenleed? Zo ja, welke conclusies verbindt u hieraan? Zo nee, kunt u toelichten op welk moment u zult overgaan tot andere maatregelen?
Ik ben van mening dat het doorgeven van schadelijke raskenmerken of erfelijke gebreken op dit moment nog te vaak voorkomt in de fokkerij. Daarom heb ik de Faculteit Diergeneeskunde onderzoek laten uitvoeren naar erfelijke gebreken. Dit onderzoek is eind november 2016 afgerond. Het rapport2 geeft een goed beeld (nulmeting) van de aandoeningen die bij 38 honden- en 2 kattenrassen voorkomen. Om de representativiteit van de cijfers verder te verbeteren wordt gewerkt aan de verhoging van het aantal deelnemende dierenartsen aan het onderzoek van de Faculteit Diergeneeskunde. Zij leveren via de eigen praktijk gegevens aan voor het onderzoek. Het onderzoek moet in de eerste plaats fokkers in staat stellen erfelijke gebreken te voorkomen. Daarnaast moet het de handhaving beter in staat stellen fokkers aan te spreken op hun verplichtingen.
Daarnaast is uw Kamer in een brief over dierenwelzijn van 17 mei jl. geïnformeerd over het starten van een pilot, waarbij een aantal rasverenigingen enkele jaren wetenschappelijk begeleid wordt om rasgebonden gezondheidsproblemen ook daadwerkelijk te laten verdwijnen (Kamerstuk 28 286, nr. 909). Het Ministerie van Economische Zaken beoogt deze pilot te ondersteunen.
Kunt u toelichten hoe de handhaving van het Besluit houders van dieren is vormgegeven? Hoeveel uren heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) hiervoor beschikbaar?
De NVWA is voor wat betreft het Besluit houders van dieren met name belast met het toezicht op de naleving van de bepalingen op het terrein van landbouwhuisdieren.
Daarnaast houdt de NVWA toezicht op de handel in honden. De LID houdt primair toezicht op de regels voor (bedrijfsmatig) gehouden gezelschapsdieren. NVWA en de LID stemmen onderling af en werken samen bij het toezicht op de hondenhandel. Ook de politie speelt hier een rol. Meldingen over noodhulp voor dieren worden in eerste instantie door de lokale politie ontvangen. De politie ondersteunt de NVWA en de LID bij hun handhavingstaken.
Inspecties door de NVWA vinden plaats binnen de jaarlijks beschikbare capaciteit voor de aanpak van misstanden in de bedrijfsmatige gehouden dierenhandel. In 2014 en 2015 was dit 5.512 uur, in 2016 8.268 uur. De capaciteit wordt risico-gericht ingezet. Meldingen over import van honden en katten uit landen met een hoog rabiës-risico hebben daarbij prioriteit.
De LID heeft in 2016 in totaal 31.940 uur besteed aan de handhaving van het Besluit houders van dieren (inclusief artikel 3.4 m.b.t. fokken) en de meldingen mishandeling en verwaarlozing van gezelschapsdieren.
Hoeveel controles hebben er sinds 2014 plaatsgevonden in het kader van Besluit houders van dieren en wat zijn hierbij de bevindingen geweest?
Het toezicht op de naleving van het Besluit houders van dieren vindt plaats binnen de jaarlijks beschikbare capaciteit van de NVWA voor de aanpak van misstanden in handel en fokkerij van gezelschapsdieren. Het toezicht op de fokkerij is in eerste instantie gericht geweest op de hondenfokkerij.
In 2016 heeft een pilot plaatsgevonden hoe toezicht gehouden kan worden op uitvoering van artikel 3.4 – regels m.b.t. het fokken van gezelschapsdieren – van het Besluit houders van dieren door de fokkers. Er zijn 6 controles bij hondenfokkers uitgevoerd door twee gemengde inspectieteams van NVWA en LID. Bij de helft van de uitgevoerde inspecties was het oordeel «niet akkoord». Deze fokkers hebben een waarschuwingsbrief ontvangen. Daarnaast heeft naar aanleiding van een handhavingsverzoek ook een inspectie bij andere hondenfokkers plaatsgevonden. Ook bij deze fokkers was het oordeel «niet akkoord». Ook zij hebben een schriftelijke waarschuwing ontvangen. Hercontroles zijn gepland maar nog niet uitgevoerd.
Deelt u de mening dat inteelt in de raskattenfokkerij valt onder het benadelen van het welzijn en de gezondheid van het ouderdier en de nakomelingen? Bent u bereid inteelt binnen de raskattenfokkerij te verbieden? Zo nee, kunt u dit toelichten?
De bepalingen in het Besluit houders van dieren die zijn gericht op het tegengaan van schadelijke effecten in de fokkerij bevatten geen specifieke maatregelen omdat alleen per ras is te beoordelen hoe fokkerij verantwoord plaats kan vinden. Inteelt is verboden op grond van het Besluit als die binnen een specifiek ras leidt tot negatieve gevolgen voor het welzijn en de gezondheid van de nakomelingen.
Bent u bereid de chipplicht voor honden uit te breiden naar katten? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Nee, zoals eerder aan uw Kamer medegedeeld komt er geen verplichte identificatie en registratie van katten vanwege de daarmee samenhangende administratieve lasten. Ik verwijs hierbij naar de brief van 7 juli 2016 (Kamerstuk 28 286, nr. 884).
Het bericht dat fipronilkippen ondanks een verbod toch verkocht zouden zijn |
|
Tjeerd de Groot (D66), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Fipronilkippen verkocht ondanks verbod: «NVWA ongeloofwaardig»» van RTL Nieuws?1
Ja.
Hoeveel geblokkeerde legbedrijven hebben, gedurende die blokkade, leghennen aan boeren doorverkocht?
Een geblokkeerd opfokbedrijf heeft leghennen geleverd aan twee legbedrijven. Deze twee legbedrijven, die de leghennen hebben afgenomen van dit opfokbedrijf, zijn vervolgens ook direct geblokkeerd.
Later heeft nog één bedrijf leghennen afgenomen van een ander geblokkeerd opfokbedrijf, ook deze afnemer is vervolgens geblokkeerd.
Zijn de bedrijven waaraan geleverd is vervolgens zelf ook geblokkeerd? Hoeveel extra handhavingscapaciteit kost dit, en hoe staat dat in verhouding tot de benodigde capaciteit voor de acute crisisaanpak, het voorkomen van verdere verspreiding van de besmettingen en het weer zo snel mogelijk vrijgeven van geblokkeerde bedrijven?
De beide opfokbedrijven waren en blijven geblokkeerd tot ze voldoen aan de criteria om vrijgegeven te worden. Dit heeft maar een minimale invloed op de benodigde handhavingscapaciteit.
Wat zijn de regels voor het ondanks een blokkade van het bedrijf toch mogen vervoeren van daar aanwezige landbouwdieren? Hoe verloopt het proces voor een dergelijke ontheffing?
Een geblokkeerd bedrijf mag geen eieren, kippen en mest van het bedrijf afvoeren. Vanuit het oogpunt van dierenwelzijn is aan de betreffende opfokbedrijven ontheffing verleend van het verbod om kippen af te voeren naar de volgende schakel in de keten, het legbedrijf.
Na de opfokperiode van zo’n 17 weken gaan de hennen eieren leggen. Het huisvestingssysteem op het opfokbedrijf is daar niet op ingericht en voorziet niet in de behoefte van leghennen. Om die reden is het deze bedrijven toegestaan de hennen te verplaatsen naar het legbedrijf dat daar wel op is ingericht.
Het geblokkeerde opfokbedrijf dient bij de NVWA een verzoek in voor ontheffing. In dit verzoek wordt aangegeven hoeveel dieren verplaatst zullen worden, de geplande datum van verplaatsing en de locatie waar de dieren heen verplaatst worden. Deze ontvangende bedrijven worden dan door de NVWA ook geblokkeerd. Bij de ontvangende bedrijven wordt door de NVWA geverifieerd of zij hiervan op de hoogte zijn. Indien de kippen niet verplaatst hadden kunnen worden, dan had de pluimveehouder andere oplossingen moeten zoeken, zoals vergassing. Dat vind ik niet wenselijk.
Hoe moet de in de oorspronkelijke versie van het RTL-artikel opgenomen citaat van de woordvoerder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) («Als je dat bij ons meldt, dan kan dat wel geregeld worden. Er was geen reden om dat niet toe te staan.») geduid worden? Waarom is dit citaat in een latere versie door RTL Nieuws uit het bericht gehaald? Heeft het Ministerie of de NVWA daar iets mee van doen gehad?
Een verslaggever van het RTL-Nieuws heeft over dit onderwerp verschillende malen gebeld met de afdeling persvoorlichting van de NVWA. Een woordvoerder van de NVWA heeft hierbij uitgelegd dat het hier ging om een ontheffing op basis van de in het antwoord op vraag 4 toegelichte procedure. Tijdens een van deze telefoongesprekken heeft de woordvoerder de verslaggever gewezen op feitelijke onjuistheden en onjuiste citaten in het toen al gepubliceerde artikel. Daarop heeft de verslaggever de tekst op enkele punten aangepast.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het plenaire debat over het verslag van het algemeen overleg (VAO) Fipronil in eieren?
Ja.