Het rapport ‘Naar een ontspannen Nederland’ |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Klopt het dat het rapport «Naar een ontspannen Nederland» tot stand is gekomen met uw geldelijke steun?1
Ja dat klopt, ik heb subsidie verstrekt aan de opstellers van het rapport.
Welk doel beoogt u met dit rapport en/of de financiering ervan?
Het ging hierbij om een subsidieverzoek waarop ik financiering heb toegekend omdat het onderzoeksvoorstel aansloot bij mijn beleidsproblematiek.
De opstellers hebben op eigen initiatief het ministerie benaderd voor subsidie.
Ze stelden in hun aanvraag voor om op doordachte wijze een integrale aanpak voor een breed scala aan doelen te ontwikkelen voor Nederland onder andere door aan te sluiten bij de bodem- en watersysteem. De resultaten kunnen, naast veel andere onderzoeken en adviezen, mogelijk helpen met de invulling van onder andere het natuur-, stikstof- klimaat en landbouwbeleid. Ik acht het nuttig dat er verschillende benaderingen beschikbaar zijn, zodat na zorgvuldige weging van verschillende opties tot besluitvorming gekomen kan worden.
Waarom kiest de u ervoor om deze groep mensen te financieren?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer heeft u hiertoe de opdracht gegeven?
Zoals aangeduid is dit rapport niet in opdracht van het Ministerie van LNV opgesteld. Het gaat om een subsidietraject. De subsidieverstrekkingsbrief is 8 april 2021 uit gegaan.
Kunt u de opdracht die gegeven is met de Kamer delen?
Er is geen opdracht verstrekt. De subsidiebeschikking en -aanvraag deel ik hierbij met de Kamer. Zie daarvoor de bijlage.2
Hoeveel en welke onderzoeksopdrachten ter ondersteuning van de formatie lopen er nog?
Mijn ministerie heeft geen onderzoeksopdrachten verstrekt teneinde de formatie te ondersteunen. Wel heeft het kabinet verzocht meerdere beleidsopties en scenario’s in kaart te brengen om de stikstofproblematiek verder aan te pakken. Daarbij heeft het de nodige adviezen gekregen en wordt de expertise van kennisinstellingen betrokken.
Bent u ook voornemens een verdiepend onderzoek te laten uitvoeren naar de technische mogelijkheden om stikstof te reduceren die op relatief korte termijn mogelijk zijn?
Op verzoek van het kabinet is afgelopen jaar de studie Normeren en Beprijzen uitgevoerd waarin de potentie van een technische mogelijkheden om stikstof te reduceren reeds in kaart is gebracht.
Ook loopt er op dit moment al een aantal onderzoekstrajecten om de ammoniakemissie bij de bron aan te pakken. Er wordt daarbij vooral ingezet op reductie van emissie bij mestaanwending, door middel van veevoermaatregelen en uit stallen.
Voor mestaanwending loopt er een demonstratieproject naar innovatieve emissiearme mestaanwendingsmethoden, voor veevoer loopt er een demonstratieproject om de haalbaarheid van het gebruik van stikstofarm veevoer te testen en voor stallen heb ik de subsidiemodules brongerichte verduurzaming stal- en managementmaatregelen (Sbv) als een instrument. De Sbv bestaat uit een innovatie- en een investeringsmodule. Met de innovatiemodule kunnen de nieuwe stal- en managementmaatregelen onderzocht en ontwikkeld worden.
Het bericht ‘Exotische huisdieren blijken reservoir van zoönosen’ |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Exotische huisdieren blijken reservoir van zoönosen» en het daarin vermelde rapport «Infected and Undetected: Zoonoses and Exotic Pets in the EU» van Stichting AAP?1, 2
Ja, die zijn mij bekend.
Hoe beoordeelt u dat Stichting AAP bij één op de tien door hen opgevangen voormalig exotische huisdieren uit Nederland en andere EU-landen een zoönose heeft aangetroffen?
Ik kan op dit moment geen oordeel vormen over het door Stichting AAP genoemde gedeelte (één op de tien) van niet-gedomesticeerde diersoorten of dieren die uit het wild zijn gevangen uit Nederland en andere EU-landen waarbij zoönosen zijn aangetroffen. Daarvoor is een grondige beoordeling nodig van de data en analyse die stichting AAP heeft verzameld en gemaakt. Alle dieren kunnen zoönosen bij zich dragen en contact met dieren brengt naast positieve belevingen, zoals gezelschap, sport of hulp, ook risico’s met zich mee. De expertgroep Bekedam (Kamerstuk 25 295, nr. 1357)3 beschrijft dit in zijn rapport en wijst erop dat door het nauwe contact van mensen met hun dieren ziekteverwekkers kunnen worden overgebracht. Daarbij wijst de expertgroep ook op de risico’s van besmetting met zoönosen door het houden van niet-gedomesticeerde diersoorten of dieren die uit het wild zijn gevangen. Alhoewel dit risico klein is zou het kunnen dat er op deze wijze zoönosen verspreid worden. Zoals de Minister van Medische Zorg en Sport en ik in onze brief aan uw Kamer van 6 juli 20214 hebben aangegeven zal het kabinet zich sterk maken om te komen tot een verbod op de import en het aanwezig zijn op markten en beurzen van uit het wild gevangen niet-gedomesticeerde dieren van buiten Europa, zoals hiervoor binnen de EU al langer een verbod geldt op wildvang.
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld, heeft het Adviescollege huis- en hobbydierenlijst een uitgebreide lijst van zoogdiersoorten beoordeeld volgens een wetenschappelijk vastgestelde beoordelingssystematiek (Kamerstuk 28 286, nr. 1085)5. Het risico voor de volksgezondheid, inclusief het risico op zoönosen, heeft een centrale plek in deze systematiek.
Hoe beoordeelt u dat 50% van de opgevangen exotische zwerfdieren een zoönose onder de leden had?
Ik kan het door Stichting AAP gevonden percentage van 50% exotische zwerfdieren met zoönosen nu niet goed beoordelen. Of dit percentage hoog of laag is hangt af van de betreffende exotische diersoorten die zijn onderzocht en de ziektekiem die bij hen is gevonden. Voor een goede beoordeling zouden deze bijvoorbeeld moeten worden vergeleken met dezelfde diersoorten, die als huisdier worden gehouden, met de soortgenoten in de oorspronkelijke habitat en met in het wild levende dieren in de omgeving waar de dieren zijn gevangen.
Voor een verdere beoordeling hiervan verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2.
Herkent u het in het bovengenoemde rapport geschetste beeld dat EU-regelgeving vooral de handel in met uitsterven bedreigde diersoorten en invasieve exoten beperkt, maar de handel in talloze andere wilde diersoorten met potentiële zoönose-gevaren vrij toelaat? Zo ja, wat vindt u daarvan? Zo nee, waarom niet?
De in het rapport genoemde regelgeving (p 21) is gericht op de internationale handel in bedreigde plant- en diersoorten en het tegengaan van invasieve uitheemse soorten. Deze regelgeving heeft als doel de bescherming van mondiale en inheemse biodiversiteit. Deze staat los van de veterinaire regelgeving en controles. Voor alle op basis van de diergezondheidsverordening ((EU) nr. 2016/429) aangewezen diersoorten (en dierlijke producten daarvan), die de EU worden binnengebracht of worden verhandeld, en die gevoelig zijn voor de voor deze dieren aangewezen ziekten en zoönosen geldt veterinaire regelgeving voor de handel. Die is er op gericht om de verspreiding van de aangewezen dierziekten en zoönosen tegen te gaan. Deze regelgeving is gebaseerd op de standaarden van de Wereldorganisatie voor Diergezondheid (OIE).
Herkent u het in dit rapport geschetste beeld dat de nieuwe EU-diergezondheidswet onvoldoende is ingericht op het voorkomen, detecteren en bestrijden van ziekten in exotische huisdieren? Zo ja, wat vindt u daarvan? Zo nee, waarom niet?
Het rapport van stichting AAP stelt onder andere dat de Europese diergezondheidsverordening (Verordening (EU) nr. 2016/429) (DGV) zich niet focust op dierziekten uit wilde fauna en dat deze niet is ingericht op de handel in exotische huisdieren. Daarbij stellen zij dat de zoönosen waarop de DGV zich richt zijn beperkt tot ziekten die gelieerd zijn aan dieren uit de reguliere veehouderij; niet alle potentieel gevaarlijke zoönosen zijn opgenomen in de lijst.
Ik herken het beeld niet dat de DGV onvoldoende zou zijn ingericht op het voorkomen, detecteren en bestrijden van ziekten in niet-gedomesticeerde diersoorten of dieren die uit het wild zijn gevangen. De DGV is namelijk opgesteld om de Europese interne markt goed te laten functioneren, waarbij er tegelijkertijd veilig invoer en vervoer van dieren kan plaatsvinden waarbij geen verspreiding van (dier)ziekten inclusief zoönosen plaatsvindt. De Europese regels zijn van toepassing op ziekten die op basis van het Europees recht aangewezen zijn (lijst ziekten). Voor ziekten die niet op de lijst staan, zijn de Europese regels niet van toepassing. Echter heeft de Europese Commissie de mogelijkheid om de lijst aan te passen en hebben lidstaten de mogelijkheid om maatregelen te treffen voor ziekten die niet op de lijst staan, mits deze de interne markt niet verstoren en de regels noodzakelijk en proportioneel zijn.
Op deze manier houdt de diergezondheidsverordening wel degelijk expliciet rekening met zoönosen. In artikel 5 van de verordening is namelijk als criterium voor aanwijzing van een ziekte opgenomen dat een ziekte aangewezen kan worden als deze aanzienlijke negatieve gevolgen voor de diergezondheid heeft of kan hebben, of wegens haar zoönotische aard een significant risico voor de volksgezondheid heeft of kan vormen.
Desalniettemin zal het kabinet zich inzetten om de handel van in gevangenschap gefokte, maar niet gedomesticeerde diersoorten die in Nederland op markten en beurzen aanwezig zijn in beeld te brengen. Daarvoor verwijs ik wederom naar de kamerbrief die door de Minister van Medische Zorg en Sport en mij naar aanleiding van het rapport Bekedam is verstuurd (Kamerstuk 25 295, nr. 1357), waarin we aangeven dat we op basis van die analyse gaan beoordelen of aanvullende maatregelen, waaronder de mogelijkheid van een eventueel verbod op de handel in of het tentoonstellen van bepaalde diersoorten, noodzakelijk zijn om deze risico’s te verkleinen. Hiervoor zal tevens een verkenning worden uitgevoerd naar de juridische basis voor dergelijke maatregelen. Deze verkenning zal onder meer betrekking hebben op de ruimte die er is om binnen de internationale en Europese kaders dergelijke regels te stellen en op de onderbouwing van de mogelijke maatregelen.
Heeft u vernomen dat in het op 8 juni 2021 aangenomen rapport met betrekking tot de EU-Biodiversiteitsstrategie het Europees Parlement oproept tot de ontwikkeling van een EU-Positieflijst met veilige en geschikte huisdiersoorten?3
Ja
Bent u voornemens om u binnen Europees verband (nogmaals) in te zetten voor de ontwikkeling van een EU-Positieflijst, waarbij de Nederlandse Positieflijst voor zoogdieren, amfibieën, reptielen en vogels als voorbeeld kan dienen voor de rest van de EU? Zo nee, waarom niet?
Eerdere lobby voor een Europees systeem voor positieflijsten bij enkele lidstaten leverde gereserveerde reacties op. Momenteel vindt de opstelling van de Nederlandse positieflijst voor zoogdieren nog plaats. Dit proces wil ik eerst afronden, alvorens te besluiten over een eventueel vervolg. Die ervaring wil ik ook benutten om te bezien of en met welke acties een Europese positieflijst gerealiseerd kan worden.
Kunt u aangeven wanneer u de Positieflijst voor zoogdiersoorten verwacht te publiceren?
Het Adviescollege huis- en hobbydierenlijst beoordeelt momenteel een lijst van zoogdiersoorten die in Nederland worden gehouden aan de hand van een beoordelingssystematiek die ik op 8 januari 2020 naar de Kamer heb gestuurd (Kamerstuk 28 286, nr. 1085)7. Het is belangrijk dat het beoordelen van al deze diersoorten op een zeer zorgvuldige wijze gebeurt. De wetenschappelijke beoordeling van al deze dieren is omvangrijk en kost meer tijd dan voorzien. Zodra deze beoordeling is afgerond en het advies gereed is, informeer ik uw Kamer over het vervolg. Ik verwacht het advies dit najaar naar de Kamer te sturen.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie van het lid De Groot (Kamerstuk 35 570 XIV nr. 41), die de regering verzoekt ook een positieflijst te realiseren voor amfibieën, reptielen en vogels?
Momenteel vindt de opstelling van de positieflijst voor zoogdieren plaats. Het Adviescollege huis- en hobbydierenlijst heeft veel ervaring opgedaan met het toetsingskader om zoogdiersoorten te beoordelen. Dit complexe proces wil ik eerst afronden, alvorens een keuze te maken voor het vervolg van het ontwikkelen van andere positieflijsten. Het Adviescollege is wel alvast gestart met een eerste verkenning of het toetsingskader geschikt is voor vogels.
Het artikel ‘Stikstofstrijder Johan Vollenbroek: provincie moet boeren zonder vergunning aanpakken’ |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Stikstofstrijder Johan Vollenbroek: provincie moet boeren zonder vergunning aanpakken»?1
Ja.
Erkent u dat vanuit de landbouwsector de nodige waarschuwingen zijn geweest over de mogelijke gevolgen van het op de lange baan schuiven van de legalisering van de zogenaamde PAS-melders en interimmers?
De legalisering van de PAS-melders is nooit op de lange baan geschoven. Door de complexiteit van de opgave is enige tijd noodzakelijk om de legalisering op een verantwoorde manier te kunnen aanpakken. Inmiddels is de eerste PAS-melder door het bevoegd gezag geïnformeerd dat de activiteit op basis van intern salderen legaal is. De landbouwsector heeft inderdaad aangegeven de betreffende situaties graag snel gelegaliseerd te hebben. Daar hebben we dezelfde ambitie.
Wat betreft de interim-mers die eerder van een bevoegd gezag bericht hebben ontvangen dat een natuurvergunning niet nodig zou zijn, treed ik in overleg met provincies over de interim-mers om te bezien welke mogelijkheden er zijn om deze groep alsnog van toestemming te voorzien. Als uitgangspunt blijft gelden dat het de verantwoordelijkheid is van degene die de activiteit uitvoert om toestemming aan te vragen.
Wat gaat u doen om de PAS-melders en interimmers op korte termijn te helpen met het legaliseren van hun niet vergunde situatie die is ontstaan door het volgen van de toen geldende wetgeving?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat dit een bedreiging is voor het voortbestaan van deze familiebedrijven?
Het niet hebben van een rechtmatige vergunning kan tot problematische situaties leiden. Daarom heb ik direct na de PAS-uitspraak aangegeven er alles aan te doen om de PAS-meldingen zo spoedig als mogelijk en waar nodig van een vergunning te voorzien. Tegelijkertijd heb ik aangegeven dat er geen actieve handhaving plaats zal vinden door de bevoegde gezagen. Bij uitspraak van 18 juni 2021 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag het verzoek van MOB om handhavend op te treden tegen een PAS-melder afgewezen, omdat handhaving onevenredig zou zijn. Ik heb er vertrouwen in dat het voortbestaan van de familiebedrijven niet in het geding is.
Het ontbreken van wetgeving tegen hittestress bij diertransporten |
|
Sandra Beckerman |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht dat dierenorganisaties wetgeving nodig achten om hittestress bij dieren te voorkomen en het toezicht daarop te kunnen verbeteren?1 Wat is daarop uw reactie?
Ik ben hiervan op de hoogte. In de recente Kamerbrief2 over de stand van zaken met betrekking tot dierenwelzijnsonderwerpen gerelateerd aan hitte heb ik aangegeven dat ik bezig ben met het maken van een plan van aanpak over hittestress bij landbouwhuisdieren. Bij de totstandkoming van dit plan worden verschillende partijen betrokken, waaronder ook dierenwelzijnsorganisaties. Hun insteek voor specifieke wetgeving gericht op het voorkomen van hittestress en de verbetering van de handhaving daarop wordt hierin meegenomen. Verder werkt mijn ministerie op basis van de recent aangenomen moties van lid Vestering uit hoe er uitvoering kan worden gegeven aan het wettelijk vastleggen van een maximale wachttijd van vijftien minuten bij het slachthuis (Kamerstuk 35 830 XIV, nr. 11) en aan het verlagen van de maximale temperatuur voor diertransporten naar 30 graden (Kamerstuk 35 830 XIV, nr. 10).
Bent u bereid de vrijblijvendheid voor de sector aan te pakken en de wet hierop aan te passen zodat adequate handhaving mogelijk wordt? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) controleert op basis van wet- en regelgeving en handhaaft als er sprake is van onnodig lijden door transport en hoge temperaturen. Het Nationaal Plan voor veetransport bij extreme temperaturen3 is door de jaren heen steeds verder doorontwikkeld. De onderliggende sectorprotocollen en afspraken met de NVWA over mogelijk aangepaste keuringstijden bij exporten en slachterijen werpen vruchten af. Daarnaast kan de NVWA ondanks dat het Nationaal Plan geen wettelijke basis kent in rapporten van bevindingen wel, ter ondersteuning van handhaving in geval van een wettelijke overtreding, refereren aan maatregelen die zijn opgenomen in het Nationaal Plan.
In Europees verband zet ik me in voor concretisering van dierenwelzijnswetgeving, zoals mijn inzet voor duidelijkere risico-mitigerende maatregelen voor diervervoer bij extreem warme omstandigheden en duidelijkere temperatuurgrenzen voor vervoer van specifieke diersoorten/-categorieën. De Europese Commissie heeft in de Farm2Fork-strategie aangekondigd de EU-regelgeving op het gebied van dierenwelzijn te gaan evalueren en herzien. Daartoe heeft de Europese Commissie de Europese Food Safety Authority (EFSA) gevraagd om onderzoeken uit te voeren en worden stakeholders, inclusief de EU-lidstaten, geconsulteerd. De uitkomst van dit onderzoek wordt eind 2022 verwacht. Waarschijnlijk zal de Europese Commissie in het laatste kwartaal van 2023 een voorstel doen voor de herziening van de EU-regelgeving op het gebied van dierenwelzijn, waaronder ook de transportverordening4. Mijn ministerie volgt dit proces nauw en levert in de aanloop naar de voorstellen, die eind 2023 verwacht worden, actief inbreng om de EU-dierenwelzijnsregelgeving te verbeteren. Waarbij ook expliciet aandacht wordt besteed aan extreme temperaturen.
Kunt u een volledig overzicht geven van de wettelijke en niet-wettelijke maatregelen die voor het jaar 2021 gelden voor diertransporten in de veesector bij temperaturen boven de 25 graden?
De belangrijkste wettelijke bepaling met betrekking tot diertransport bij hoge temperaturen is artikel 3 van de Transportverordening. Op grond daarvan is het verboden dieren te vervoeren of te laten vervoeren op zodanige wijze dat het de dieren waarschijnlijk letsel of onnodig lijden berokkent. Vervoer van dieren onder warme weersomstandigheden kan leiden tot hittestress en lijden en daarmee tot overtreding van dit verbod. Ter nadere invulling van deze bepaling heb ik 2 juli 2020 de Beleidsregel diertransport bij hoge temperaturen vastgesteld, die bepaalt dat in ieder geval sprake is van een overtreding van voornoemd artikel 3 indien dieren worden vervoerd bij een buitentemperatuur van 35 graden of meer. Omdat het uiteindelijk om de omstandigheden voor de dieren in het transportmiddel gaat, geldt die beleidsregel alleen voor wagens die niet zijn voorzien van een actief koelsysteem. Het voorgaande neemt niet weg dat ook bij buitentemperaturen onder de 35 graden onnodig lijden als gevolg van hittestress kan optreden bij dieren die worden vervoerd. Daarnaast wordt er, zoals bij vraag 1 ook is aangegeven, gewerkt aan hoe er uitvoering kan worden gegeven aan de recent aangenomen motie van lid Vestering over het verlagen van de maximale temperatuur voor diertransporten naar 30 graden (Kamerstuk 35 830 XIV, nr. 10).
De NVWA voert, zoals beschreven in het Nationaal Plan voor veetransport bij extreme temperaturen, vanaf 27 graden in De Bilt extra controles uit en treedt handhavend op als er sprake is van hittestress en lijden van dieren door het vervoer onder warme omstandigheden, en daarmee van overtreding van artikel 3 van de Transportverordening. Niet-wettelijke maatregelen zijn voor diertransport vastgelegd in het Nationaal Plan voor veetransport bij extreme temperaturen. De NVWA staat daarnaast sinds 2 juli 2020 geen export toe voor transporten met een transporttijd langer dan 8 uur als de voorspelde temperatuur onderweg boven de 30 graden uitkomt (met uitzondering van actief gekoelde wagens).
Hoe worden deze regels vanuit u en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) gecommuniceerd met de veehouderij en veevervoer sectoren?
Jaarlijks wordt er vóór en ná de zomer een bijeenkomst georganiseerd waarbij brancheorganisaties aanwezig zijn. Daar worden de wetgeving, de maatregelen en afspraken uit het Nationaal Plan veevervoer bij extreme temperaturen (en de daaraan verbonden sectorale protocollen) besproken. Het Nationaal Plan, met links naar alle werkvoorschriften en sectorale protocollen, staat ook op de NVWA-website. Voorafgaand aan dagen waarop volgens de temperatuur-voorspelling van het KNMI het Nationaal Plan in werking treedt stuurt de NVWA alle betrokkenen een attentiemail. Nieuwe en bestaande wetgeving worden eveneens besproken in een periodiek overleg dat de NVWA heeft met vertegenwoordigers van de transportsector. Daarnaast wordt, in operationele handhavingsoverleggen met de verschillende sectorpartijen (runderen, paarden, schapen en geiten) de handhavingslijn voor dieren in de wei tijdens hitte toegelicht.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat de pluimveesector ook een transportverbod (inclusief vangen en laden) op gaat nemen in haar sectorprotocol, waarvan u in beantwoording op eerdere Kamervragen aangaf dat dat een kwalijke tekortkoming was?2
Het protocol pluimveetransport bij hoge/lage omgevingstemperaturen van de pluimveesector, wat is vastgesteld door stichting Avined, is geen onderdeel van het Nationaal plan voor veetransport bij extreme temperaturen en is daarom ook niet afgestemd met de NVWA. Tegelijk betekent dit niet dat de pluimveesector hiermee onder de vingerende wet en regelgeving uitkomt. Integendeel, uit de Transportverordening volgt dat het vangen en laden onderdeel is van vervoer, en dat dit dus onder het toepassingsgebied van de Beleidsregel diertransport bij hoge temperaturen valt. Ook voor de pluimveesector geldt dat er geen transport mag plaatsvinden bij temperaturen boven de 35 graden, als het vervoermiddel geen actieve koeling heeft.Het is de verantwoordelijkheid van ketenpartijen om dierenwelzijn te borgen en om aan de geldende wetgeving en regels te voldoen. De NVWA biedt de mogelijkheid om, waar mogelijk, de slachttijden aan te passen op dagen van hoge temperaturen, maar de oplossing is niet aan de toezichthouder. De sector moet zich bezinnen om structurele oplossingen te realiseren om welzijnsproblemen in de zomer te voorkomen.
Welke oplossingen zijn er volgens u te bedenken om te voorkomen dat het stilleggen van transporten van pluimvee bij hoge temperaturen niet tot gevolg heeft dat er welzijnsproblemen in de stallen ontstaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
De NVWA biedt de mogelijkheid om slachttijden aan te passen (vervroegen en/of op zaterdag slachten met 1 shift). Met Nederlandse slachterijen is afgesproken dat vanaf een verwachte buitentemperatuur van 33 graden de mogelijkheid door de NVWA wordt geboden om eerder te slachten (voor pluimveeslachthuizen 2 uur eerder ten opzichte van hun oorspronkelijke tijd met als vroegste tijdstip 2:00 uur) met diensten van maximaal 7 uur en indien nodig op zaterdag. Daarnaast wordt bezien of er «vooruit gewerkt» kan worden; oftewel, bij verwachte hoge temperaturen de dagen ervoor langere slachtdagen toestaan. De NVWA zet zich maximaal in binnen de huidige Cao-afspraken. Door op koelere momenten van de dag te slachten wordt er geprobeerd hittestress zoveel mogelijk te voorkomen en de doorgang van het cyclische proces zo min mogelijk vertraging te laten oplopen.
De oplossing kan echter niet uitsluitend bij aanpassingen van de toezichthouder worden gelegd. De sector moet zich aan de wet- en regelgeving houden en hierop wordt gehandhaafd door de NVWA. Daarnaast is het aan de sector om zich te bezinnen om structurele oplossingen te realiseren om welzijnsproblemen in de zomer te voorkomen. Dat is ook onderdeel van het plan van aanpak hittestress bij landbouwhuisdieren6, waarover ik uw Kamer eerder heb geïnformeerd en waarin ik dit specifieke punt ook heb geadresseerd.
Onderschrijft u de constatering van de universitair docent van de Universiteit Utrecht, dat nog veel onderzoek nodig is naar hittestress bij dieren? Zo ja, bent u bereid dit te doen en op welke termijn?
Ik onderschrijf het belang van wetenschappelijk onderzoek naar hittestress bij dieren. In relatie tot diertransport zijn hierop een aantal ontwikkelingen. Ten aanzien van hittestress van landbouwhuisdieren heeft mijn ministerie het European Reference Centre for Animal Welfare (EURCAW) gevraagd om kennis (wetenschappelijk en best practice) over klimaatsveranderingen in relatie tot dierenwelzijn en de handhaving daarvan toegankelijk te maken voor de lidstaten.
Daarnaast vindt onderzoek plaats met als doel hittestress bij dieren tijdens transport te voorkomen. Momenteel wordt er een privaat publiek samenwerkingsonderzoek «toekomstbestendig diertransport» uitgevoerd naar toepassingen van technologische dierenwelzijnsindicatoren tijdens transporten. Metingen van temperatuur en luchtvochtigheid wordt ook meegenomen in dit onderzoek, dat tot 2023 loopt. Ik heb vorige zomer in aanvulling hierop ook onderzoek laten uitvoeren naar de relatie tussen de buitentemperatuur en de interne temperatuur in de veewagens, bij de dieren, voor verschillende type veewagens, en voor verschillende diersoorten. Dit was een kleinschalig onderzoek en het is nu nog te vroeg om conclusies te trekken, maar de opgedane informatie is erg nuttig voor toekomstige ontwerpen van veewagens. Met grote waarschijnlijkheid kan dit onderzoek worden verlengd, zodat er ook deze zomer metingen tijdens diertransporten verricht kunnen worden. Er is veel internationale interesse voor de uitkomsten, ook in het kader van de aanstaande herziening van de Europese transportverordening.
Kunt u de Kamer op korte termijn informeren over de bevindingen van de NVWA die extra controles heeft aangekondigd tijdens de huidige hitteperiode?3
In de periode van maandag 14 juni tot en met vrijdag 18 juni 2021 zijn 10 inspecties uitgevoerd bij veehouders naar aanleiding van een melding over dieren in de wei in het kader van de weersomstandigheden (hitte). Bij 3 inspecties zijn overtredingen aangetroffen, de dieren waren onvoldoende beschermd tegen de slechte weeromstandigheden (hitte). De NVWA heeft in deze gevallen waarschuwend opgetreden. Daarnaast zijn er tijdens de hierboven genoemde hitteperiode 112 inspecties uitgevoerd op het vervoer van dieren. Eén vervoerder heeft een schriftelijke waarschuwing gekregen. Deze waarschuwing had betrekking op technisch voorschrift van een vervoermiddel.
Hoeveel FTE is er bij de NVWA beschikbaar om deze controles uit voeren? Welke invloed heeft dat op toezicht en handhaving elders?
Het toezicht op hittestress bij dieren in stallen en weiden, tijdens vervoer en bij slachterijen is onderdeel van het reguliere takenpakket van de NVWA. In de zomer wordt tijdens een hitteperiode de nadruk van de inspectiewerkzaamheden binnen het domein dierenwelzijn bij primaire bedrijven gelegd op inspecties naar aanleiding van meldingen in het kader van hittestress. Deze specifieke inzet wordt niet vastgelegd in fte’s. Voor het uitvoeren van inspecties op diervervoer zijn in de hitteperiode van 14 juni tot en met vrijdag 18 juni 2021 gemiddeld 10 inspecteurs en 4 dierenartsen per dag ingezet. Tijdens een hitteperiode krijgen deze inspecties voor een aantal inspecteurs prioriteit, wat betekent dat er door hen op deze dagen geen andere werkzaamheden worden uitgevoerd. De NVWA kijkt ook naar mogelijke symptomen van hittestress bij de aanvoer van dieren op de slachterijen en houdt bij de beoordeling van exportaanvragen rekening met de temperatuurvoorspellingen tijdens de route. Ook biedt de NVWA de mogelijkheid om certificerings- en keuringstijden te verschuiven in hitteperiodes, om de aanvoer op de warme uren van de dag zoveel mogelijk te vermijden (zie vraag 6). Deze inzet wordt niet specifiek gemeten in FTE.
Welke middelen zijn er nodig voor de NVWA om bij dierenwelzijn goed te kunnen toezien en handhaven?
Op 16 oktober 2020 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van het onderzoek naar de balans tussen taken en middelen van de NVWA8. Hieruit volgde dat met de momenteel beschikbare middelen de maatschappelijke opdracht van de NVWA de meeste taken niet naar verwachting of conform eis kan worden uitgevoerd. Dierenwelzijn viel ook hieronder. Het toezicht van de NVWA op dierenwelzijn richt zich op diverse schakels in de keten, de primaire bedrijven, het transport en het doden van dieren. Uit het onderzoek blijkt dat de grootste ontoereikende toezichtcapaciteit zich voordoet bij toezicht op doden, onderbrengen, opdrijven en bedwelmen van dieren, toezicht op transport, toezicht op paarden en pluimvee-, fokvee-, melkveemarkten en op het afhandelen van meldingen, vragen en incidenten.
In lijn met mijn eerdere reacties over de capaciteit van de NVWA9 wil ik nogmaals benadrukken dat extra capaciteit, nog los van de schaarse in het aanbod van gespecialiseerd personeel (specifiek het tekort aan dierenartsen), niet in alle gevallen een oplossing biedt. Het capaciteitsprobleem kan ook ondervangen worden door te kijken naar de manier waarop bepaalde zaken georganiseerd zijn. Mochten verder extra middelen nodig zijn, naast de middelen die vorig jaar beschikbaar zijn gekomen voor de Versterking Vleesketen, om de risico’s te mitigeren dan zal een nieuw kabinet daar besluiten over moeten nemen.
De ophokplicht van vrije uitloop kippen |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kunt u toelichten waarom in heel Nederland nog sprake is van een ophokplicht terwijl deze in buurlanden is opgeheven en in sommige delen van Nederland de hele winter geen enkele besmetting is vastgesteld?
De ophokplicht wordt ingesteld als het risico van besmetting van pluimveebedrijven vanuit onder andere wilde vogels is verhoogd. De kans op besmetting neemt toe als er wilde vogels zijn aangetroffen die besmet zijn met hoogpathogene vogelgriep van de types H5 of H7. Besmette wilde vogels zijn gedurende de afgelopen maanden in diverse regio’s in Nederland gevonden. De ophokplicht is bedoeld om de kans op een besmetting van een bedrijf met een uitloop te verkleinen.
Een groot deel van Nederland is een delta en is daarmee aantrekkelijk voor watervogels (trek- of standvogels). Deze biotoop is anders dan die van onze buurlanden en daarnaast zijn er in Nederland ook veel pluimveebedrijven. Elke lidstaat maakt zijn eigen afweging bij het al dan niet opleggen en intrekken van een ophokplicht en ik baseer mijn beleid mede op de risicobeoordeling van de deskundigengroep dierziekten.
Ik heb, mede op basis van de beoordeling van de deskundigengroep dierziekten, per regio bekeken of ik de ophokplicht kon opheffen. Daarover heb ik uw Kamer op 18 en 29 juni geïnformeerd. Inmiddels hebben de deskundigen het risico voor heel Nederland naar beneden bijgesteld en heb ik op 6 juli de ophokplicht in heel Nederland opgeheven.
In hoeverre is het mogelijk om kippen weer naar buiten te laten in het hele land of delen van het land? Bijvoorbeeld overal waar in de afgelopen twee weken en een bepaalde straal – zeg 25km – geen besmetting is vastgesteld?
Ik heb geregeld de deskundigengroep dierziekten geconsulteerd en de vondsten van besmette wilde vogels gemonitord. In een aantal regio’s heb ik in juni de ophokplicht opgeheven, mede op basis van de vondsten van besmette wilde vogels. Ik heb toen aangegeven de weken daarna te bekijken of en waar dat nog meer kan. Op 6 juli heb ik ook in de rest van Nederland de ophokplicht en afschermplicht opgeheven.
Bent u bereid om net als in Engeland veel meer regionaal te kijken en naar kenmerken van het landschap die invloed hebben op de hoogte van het risico zoals de aanwezigheid van watervogels in plaats van in het hele land kippen op te hokken?
Wanneer dat mogelijk is, zoals ik 19 en 29 juni heb gedaan, differentieer ik mijn beleid regionaal. Daarbij neem ik in mijn afweging mee wat de kansen op besmettingen van pluimvee zijn, de pluimveedichtheid in een gebied en de vondsten van met HPAI besmette wilde vogels. Daarbij vraag ik ook een risicobeoordeling van de deskundigengroep dierziekten. De deskundigen hebben aangegeven enige verschillen te zien in besmettingskansen tussen regio’s. Mede op basis daarvan heb ik de ophokplicht in eerst in vijf regio’s en op 29 juni in nog twee andere regio’s opgeheven. Mijn beleid is dus al gericht op een mogelijk regionale aanpak. De ophokplicht heb ik op 6 juli voor heel Nederland opgeheven.
In hoeverre is het mogelijk om de ophokplicht ook per diersoort in te stellen, bijvoorbeeld legkippen niet en hoog risicosoorten zoals eenden of kalkoenen wel?
Kippen, eenden en kalkoenen zijn gevoelig voor besmetting met hoogpathogene vogelgriep, zeker wanneer ze ook deels buiten lopen. Eenden en kalkoenen worden in het algemeen niet buiten gehuisvest. De buitenuitloop wordt voornamelijk gebruikt bij legpluimvee. Buiten lopende kippen lopen een groter risico, omdat de kans om met wilde vogels en hun met virus gecontamineerde uitwerpselen in contact te komen daarmee toeneemt. Om die kans te verkleinen stel ik dan ook een ophok- en afschermplicht in en leg ik eisen op aan de pluimveehouders om hygiënemaatregelen in acht te nemen. Een ophokplicht voor alleen eenden en kalkoenen draagt daarom mijns inziens niet bij aan verlagen van de kans op besmetting. Ik zie daarom geen reden mijn huidige beleidslijn aan te passen.
Bent u ermee bekend dat pluimveehouders van vrije uitloopkippen nu veel geld kwijt zijn omdat zij hun eieren niet als vrije uitloop kunnen verkopen en daar bijvoorbeeld andere verpakkingen voor aan moeten schaffen? Wat vindt u hier van?
Ik realiseer me de gevolgen voor de legpluimveesector goed. De eieren kunnen niet meer als vrije uitloopeieren worden verhandeld, hetgeen leidt tot verlies van inkomen. De gevolgschade door de langdurige ophokplicht komt inderdaad ten laste van de individuele houder.
In hoeverre is het voor pluimveehouders van vrije uitloopkippen mogelijk deze ook als zodanig te verkopen met daarbij een vermelding van de wettelijke ophokplicht door bijvoorbeeld een briefje in het doosje of een extra etiket?
Als de ophokplicht langer duurt dan 16 weken, kunnen houders van uitloopkippen de eieren niet verkopen als vrije-uitloopeieren, maar alleen als scharreleieren. Dat is vastgelegd in Europese regelgeving. Als deze pluimveehouders de eieren nog wel de verpakking voor vrije-uitloopeieren willen blijven gebruiken, dan moeten alle aanduidingen voor vrije-uitloop worden afgedekt en moet duidelijk op de verpakking worden vermeld dat het scharreleieren betreft. Op het schap kan de consument wel worden geïnformeerd dat er vanwege de ophokplicht tijdelijk geen vrije-uitloopeieren beschikbaar zijn.
Met het opheffen van de ophokplicht in de vijf regio’s, afgelopen zaterdag, mogen de houders van vrije-uitloopbedrijven in deze regio’s hun eieren weer verkopen als vrije-uitloopeieren, dus in de gebruikelijke doosjes. De afwaardering van vrije-uitloopeieren tot scharrelei blijft bestaan voor de regio’s waar de ophokplicht voortduurt.
Op welke andere manieren kunt u pluimveehouders van vrije uitloopkippen helpen? In hoeverre bent u bereid deze methoden in te zetten?
Het staande Nederlandse beleid is dat geen compensatie wordt gegeven in deze gevallen. Dit is het geval, omdat de bedrijfseconomische gevolgen van overheidsmaatregelen die zijn gericht op preventie en bestrijding van besmettelijke dierziekten («gevolgschade») tot het normale bedrijfsrisico behoren en dus door de houder zelf gedragen horen te worden.
Weet u dat de wetgeving rondom ophokplicht zeer nadelig uitpakt voor het dierenwelzijn van kippen van kleinschalige houders, zoals kipcaravans? Bent u bereid om de wet hieraan aan te passen en daarmee beter aan te laten sluiten op een kleinschalige kringlooplandbouw?
Ik heb welzijn van pluimvee hoog in het vaandel en dit is ook een van de redenen om de ophokplicht in delen van Nederland op te heffen. Kleinschalige bedrijven zijn echter niet gevrijwaard van besmetting. Ik acht het daarom niet verantwoord om kleinschalige houderijen uit te zonderen van de ophok- en afschermplicht, gezien de besmettingskansen.
Bent u bereid zich in Europees verband in te zetten zodat vaccinatie van dieren in de veehouderij mogelijk wordt om wilde vogels te beschermen en grootschalige ruimingen en nieuwe pandemieën te voorkomen?
Ja. Dat traject om de mogelijkheden van vaccinatie van pluimvee te onderzoeken loopt, ook Europees.
Is het mogelijk om op korte termijn een pilot op te zetten voor houders die kunnen aantonen dat hun eieren niet de grens over gaan – zoals kleine mobiele stallen – om te starten met vaccineren?
Zolang er geen effectieve vaccins zijn tegen de circulerende AI-stammen is een pilot niet opportuun. Als dat wel aan de orde is, dan kan vaccinatie onder voorwaarden worden toegestaan.
Bent u het eens met de stelling dat 100 miljoen kippen die in een klein land te dicht op elkaar zitten grote risico’s met zich mee brengen? Zo nee, waarom niet?
De kans op besmetting en verspreiding van dierziekten zoals vogelgriep is afhankelijk van veel factoren. Onder andere bedrijfsdichtheid, locatie, pluimveedichtheid, het huisvestingssysteem, het niveau van biosecurity en het management spelen een belangrijke rol. Alhoewel de nu circulerende HPAI-virussen niet of nauwelijks mensen kunnen besmetten, bestaan er met name in Azië ook HPAI-virussen die wel zoönotisch zijn, en daarmee gevaarlijk voor mensen. Het kabinet heeft met het oog op het verder verminderen van de risico’s van het ontstaan en de verspreiding van zoönosen, een expertgroep onder leiding van de heer Bekedam gevraagd hierover te adviseren. Het rapport is opgeleverd en is op 6 juli jl. aangeboden aan uw Kamer (Kamerstuk 25 295, nr. 1357).
Wilt u inzetten op het inperken van de pluimveestapel, uiteraard op een boervriendelijke manier zodat de boer financieel wordt ondersteund in de overgang? Zo nee, waarom niet?
Ik laat beleidskeuzes hierin over aan een nieuw kabinet.
Hittestress bij dieren |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Wat is uw reactie op de brandbrief van Eyes on Animals en de Dierenbescherming waarin zij duidelijk maken dat geen van de aanbevelingen die deze organisaties deden in het rapport «Op de bres tegen hittestress» volledig of voldoende zijn opgevolgd?1
Ik heb kennis genomen van de brandbrief van Eyes on Animals en de Dierenbescherming. De afgelopen jaren zijn er door mijn ministerie en de sector verschillende stappen gezet ter vermindering van hittestress bij dieren. Hierbij is er ook aandacht geweest voor de aanbevelingen die zijn gedaan door Eyes on Animals en de Dierenbescherming.
Kunt u per aanbeveling uiteenzetten waarom deze niet volledig zijn opgevolgd?
In de recente Kamerbrief over de stand van zaken met betrekking tot dierenwelzijnsonderwerpen gerelateerd aan hitte2 heb ik aangegeven dat ik bezig ben met het maken van een plan van aanpak over hittestress bij landbouwhuisdieren. Bij de totstandkoming van dit plan worden verschillende partijen betrokken, waaronder ook dierenwelzijnsorganisaties. De input van Eyes on Animals en de Dierenbescherming zijn en worden hierin ook meegenomen. Verder werkt mijn ministerie op basis van de recent aangenomen moties van lid Vestering uit hoe er uitvoering kan worden gegeven aan het wettelijk vastleggen van een maximale wachttijd van vijftien minuten bij het slachthuis (Kamerstuk 35 830 XIV, nr. 11) en aan het verlagen van de maximale temperatuur voor diertransporten naar 30 graden (Kamerstuk 35 830 XIV, nr. 10).
Erkent u dat de vrijblijvende afspraken uit het Nationaal plan voor veetransport bij extreme temperaturen en de verschillende sectorprotocollen nog altijd niet voorkomen dat dieren ernstig lijden onder hittestress en zelfs sterven? Zo nee, waarom niet?
Het Nationaal Plan voor veetransport bij extreme temperaturen is door de jaren heen steeds verder doorontwikkeld en vormt een platform om problemen rondom hitteperiodes te bespreken en aan te pakken. De NVWA controleert op basis van wet- en regelgeving en handhaaft als er sprake is van onnodig lijden door transport en hoge temperaturen. Ook kan de NVWA in rapporten van bevindingen refereren aan maatregelen die zijn opgenomen in het Nationaal Plan ter ondersteuning van een wettelijke overtreding. Ondanks dat kan het voorkomen dat dieren lijden onder hittestress. De ketenpartijen in de sector moeten zich blijven inspannen om dit te voorkomen.
Op welke termijn gaat u over tot het wettelijk vastleggen van maatregelen tegen hittestress, zoals ten aanzien van de beladingsgraad en het koelen van wagens tijdens warme en tropische warme dagen, aangezien de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit niet kan handhaven op de vrijwillige afspraken uit het Nationaal plan?
Ik verwijs uw Kamer naar mijn antwoorden op vraag 2.
Kunt u bevestigen dat u vorig jaar, na de derde zeer warme zomer op een rij met een hittegolf van dertien aaneengesloten dagen, aankondigde dat het Nationaal plan veetransport bij extreme temperaturen zou worden bijgestuurd? Waarom is dit nog niet gebeurd?
De uitvoering en bijsturing van de sectorprotocollen onder het Nationaal plan veetransport bij extreme temperaturen zijn een verantwoordelijkheid van de betrokken sectoren. Het Nationaal plan veetransport is na de zomer van 2020 geëvalueerd en in april van dit jaar met de sector besproken. Er is een oproep gedaan om de sectorprotocollen aan te passen, waaronder het overnemen van de aanbevelingen in het rapport van Buro over hittestress bij varkens en pluimvee. Er zijn echter nadien door de sector geen wijzigingen doorgevoerd in de sectorprotocollen.
Momenteel wordt gewerkt aan een plan van aanpak gericht op hittestress bij landbouwhuisdieren. Hierin komen acties te staan om hittestress op zowel het primaire bedrijf, tijdens transport als in de slachterijen verder te verbeteren. Zowel de aanbevelingen genoemd in de evaluatie als de actiepunten zoals vastgesteld in het plan van aanpak zullen onverminderd onder de aandacht van de sector worden gebracht bij de halfjaarlijkse evaluatie van het plan.
Hoe ver bent u met het uitwerken van een wettelijke meldplicht bij sterfte als gevolg van hitte?
Zoals ik uw Kamer per brief3 heb aangegeven wordt er, om meer zicht te krijgen op sterfte als gevolg van de uitval van kunstmatige ventilatie, aangesloten bij een lopend initiatief tussen de NVWA en Rendac. Momenteel vindt er overleg plaats tussen de NVWA en Rendac over de mogelijkheden voor een gegevensleveringsovereenkomst, onder andere over het gebruik van kadavercijfers voor het monitoren van sterfte. Als deze overeenkomst haalbaar blijkt en tot stand komt, dan zou de NVWA beter zicht kunnen krijgen op bedrijven met een opvallend hoge uitval, ook tijdens hitteperiodes.
Wanneer en op welke wijze heeft u de sector duidelijk gemaakt dat het vervroegd afvoeren naar de slacht en onthouden van voedsel, maatregelen die vorig jaar waren opgenomen in het hitteplan van de varkenssector, geen diervriendelijke maatregelen zijn tegen hittestress, zoals uitgesproken door de Kamer met de aangenomen motie van het lid Ouwehand (Kamerstuk 35 470 XIV, nr. 9)?
Mijn ministerie heeft hierover geen contact gehad met de sector, aangezien de genoemde maatregelen vorig jaar niet in het hitteplan van de varkenssector zijn opgenomen.
Op grond van (artikel 1.7) Besluit houders van dieren dient een houder er onder andere voor te zorgen dat een dier een toereikende hoeveelheid voer krijgt toegediend. Wageningen UR heeft in samenwerking met de varkenssector (POV) in 2020 een bedrijfsspecifiek hitteprotocol voor de varkenshouderij en een brochure met tips om hittestress bij varkens te voorkomen, opgesteld5. In dit hitteprotocol en de brochure zijn een aantal samenhangende maatregelen en adviezen opgenomen die kunnen bijdragen aan voorkomen en vermindering van hittestress. Het vervroegd afvoeren naar de slacht en het geheel onthouden van voedsel zijn niet als maatregel opgenomen in deze documenten. Wel is beperking van de voergift als maatregel opgenomen. Om hittestress te voorkomen, zullen dieren als het warm is uit zichzelf in het algemeen minder voer opnemen. In de brochure is als advies opgenomen om uit oogpunt van dierenwelzijn de voergift niet te beperken bij vleesvarkens en biggen die gelijktijdig worden gevoerd via een voertrog, omdat dan dieren die lager in rangorde staan te weinig voer kunnen krijgen. Daarbij kan dit leiden tot onrust onder de dieren en mogelijk bijtgedrag veroorzaken.
Bent u bereid om de maximale temperatuur waarbij dieren op transport mogen worden gezet, nu 35 graden, flink te verlagen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Ik zet me in Europees verband in voor duidelijkere temperatuurgrenzen voor vervoer van specifieke diersoorten en diercategorieën. Daarnaast wordt, op basis van de recent aangenomen motie van lid Vestering (Kamerstuk 35 830 XIV, nr. 10), door mijn ministerie verder uitgewerkt hoe er uitvoering kan worden gegeven aan het verlagen van de maximale temperatuur voor diertransporten naar 30 graden.
Bent u bereid om preventief te zorgen voor een lagere stalbezetting om hittestress te voorkomen? Zo nee, waarom niet en erkent u dat u door het achterwege laten van preventieve regels de dieren in de Nederlandse veehouderij welbewust extra risico laat lopen op hittestress?
De toegestane bezetting is voor een aantal diersoorten vastgelegd in Europese en/of nationale regelgeving. Ten aanzien van het klimaat in de stal dient elke veehouder zich te houden aan de algemene bepalingen die hierover zijn opgenomen in het Besluit houders van dieren en zijn gebaseerd op Europese regelgeving (Richtlijn 98/58/EG). Zo mag onder andere de temperatuur in de omgeving van het dier niet schadelijk zijn voor het dier. Het is de verantwoordelijkheid van de veehouder dit in acht te nemen en bijvoorbeeld de ventilatie aan te passen. Daarnaast wil ik benadrukken dat ik in de recente Kamerbrief over dierenwelzijn en hitte6 heb aangegeven dat er structurele aanpassingen nodig zijn van de sector om welzijnsproblemen in de zomer zoveel mogelijk te voorkomen. Waarbij ik specifiek heb aangegeven dat er met name oplossingen nodig zijn die het totaal aantal dieren dat, gedurende (mogelijk) hete periodes bij het slachthuis aangeboden wordt, beperkt.
Gaat u nu wel de slachtsnelheid verlagen, waar de Kamer door middel van een motie van het lid Ouwehand (Kamerstuk 28 286, nr. 1111) vorig jaar voor de zomer toch al toe opriep, zodat er minder dieren hoeven te worden aangevoerd en dieren niet langer in veel te hete vrachtwagens voor het slachthuis in de wacht staan? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik uw Kamer eerder heb aangegeven (Kamerstuk 28 286, nr. 1131 en nr. 1199) is er geen juridische grond om slachthuizen op te dragen de slachtsnelheid per direct structureel te verlagen. Ik laat dan ook onderzoeken hoe de invloed van slachtsnelheid op risicofactoren voor dierenwelzijn en controle op voedselveiligheid en het goed kunnen houden van toezicht, is. Het onderzoek zou kunnen bijdragen aan een juridische onderbouwing om in bepaalde gevallen de slachtsnelheid structureel te verlagen. In afwachting van de uitkomsten van het onderzoek en teneinde voor de tussentijd aan de NVWA een kader te geven voor de beoordeling van aanvragen tot verhoging van de slachtsnelheid, heb ik de Inspecteur-generaal van de NVWA de aanwijzing gegeven om geen verhogingen van de slachtsnelheid toe te staan (Kamerstuk 28 286, nr. 1201). Zodra de uitkomsten van dit onderzoek bekend zijn zal ik uw Kamer hier nader over informeren.
Erkent u dat het opnemen van een vrijblijvende suggestie voor beperking van de wachttijd bij het slachthuis in het sectorprotocol van de Centrale Organisatie voor de Vleessector (COV), geen enkele daadwerkelijke bescherming biedt aan dieren? Bent u bereid om zelf een maximum te stellen aan de tijd die dieren moeten wachten bij en in het slachthuis? Zo nee, waarom niet?
Mijn ministerie werkt op basis van de recent aangenomen moties van lid Vestering uit hoe er uitvoering kan worden gegeven aan het wettelijk vastleggen van een maximale wachttijd van vijftien minuten bij het slachthuis (Kamerstuk 35 830 XIV, nr. 11).
Kunt u deze vragen één voor één en zo snel mogelijk, uiterlijk vóór de volgende reeks zomerse dagen beantwoorden?
Ik heb me ingespannen deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
Het artikel “Overheid houdt grootste stikstofbron buiten stikstofbeleid” |
|
Edgar Mulder (PVV) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel: «Overheid houdt grootste stikstofbron buiten stikstofbeleid»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de grootste stikstofbijdrage aan de natuur komt uit de bodemvoorraad en dat de omvang van deze stikstofbron niet in beeld wordt gebracht, maar juist buiten beeld wordt gehouden? Zo nee, zou u dan documentatie kunnen aanleveren waaruit blijkt wat het stikstofleverende vermogen van natuurbodems is? Zo ja, waarom wordt dit buiten beeld gehouden?
In de natuur is sprake van een stikstofkringloop: enerzijds komt stikstof vrij uit afgebroken organische stof, anderzijds wordt stikstof vastgelegd in planten en door bodemorganismen. Van nature is de toevoer vanuit de lucht heel gering; de nutriënten moeten dus vooral uit de bodem komen.
Wat van buiten, via de lucht, in het ecosysteem komt, wordt door het RIVM meegenomen in de berekeningen; dat is inclusief stikstofverbindingen die uit natuurlijke vegetaties in de lucht komen en getransporteerd worden naar andere natuurgebieden. De stikstof die onderdeel is van de stikstofkringloop in het ecosysteem wordt niet meegenomen, omdat het geen extra aanvoer betreft.
De Universiteit van Antwerpen heeft op verzoek van de provincie Drenthe berekend wat de gemiddelde hoeveelheid stikstof is die door de planten wordt opgenomen vanuit de bodemvoorraad2. Op basis van de gemeten productiviteit van de plantengroei in de onderzochte gebieden, die gemiddeld 2.512 kg droge stof per ha per jaar bedraagt, is berekend dat per jaar gemiddeld 38 kg stikstof uit de bodem wordt gebruikt. Dat is beduidend lager dan de 30 tot 250 kg die in het artikel worden genoemd. Om dit in perspectief te plaatsen: de stikstofdepositie uit de lucht voegt daar gemiddeld 21 kg (in 20193) aan toe, een extra toevoer van 55%.
Deelt u de mening dat de grootste stikstofbijdrage uit de bodemvoorraad (bijvoorbeeld door wijzigingen van de waterhuishouding) net zo goed van invloed is op stikstofgevoelige natuur als de stikstofbijdrage vanuit de lucht? Zo nee, waarom niet?
Verdroging van met name veenbodems, waarin veel stikstof is vastgelegd, heeft tot gevolg dat zuurstof gaat reageren met de vastgelegde stikstof, waardoor die stikstof beschikbaar komt voor de planten. De verhoogde stikstofbeschikbaarheid in geval van verdroging is dan ook een groot probleem voor stikstofgevoelige natuur. Dat betekent niet dat de depositie vanuit de lucht kan worden gebagatelliseerd: er is juist sprake van een optelling van extra toevoer van stikstof vanuit twee routes, met alle negatieve gevolgen van dien.
Daar staat tegenover dat de oplossing van een verdrogingsprobleem juist een (tijdelijk) bruikbare maatregel is om de natuurkwaliteit toch te kunnen verbeteren, ondanks de overbelasting door depositie.
Wat is volgens u de oorzaak dat er in de in het artikel genoemde natuurbodems in de provincie Drenthe enorm veel stikstof is opgeslagen? Was er veel intensieve veehouderij gedurende de middeleeuwen in de provincie Drenthe?
De opslag van stikstof vindt al zolang plaats als de bodem bestaat, omdat het een natuurlijk proces is. Maar deze opslag moet goed onderscheiden worden van de daadwerkelijke beschikbaarheid voor de planten. Alleen dat laatste is relevant voor de plantengroei. Dat is dan ook de reden dat bijvoorbeeld een hoogveenvegetatie zeer stikstofarme omstandigheden weerspiegelt (en daardoor zeer gevoelig is voor depositie), terwijl in de ondergrond een veenpakket aanwezig is met een enorme hoeveelheid stikstof, vastgelegd gedurende vele eeuwen van hoogveenvorming. Die stikstof is echter vastgelegd in het veen en niet beschikbaar voor de planten – tenzij het veen gaat veraarden als gevolg van grondwateronttrekkingen in de omgeving (zie het antwoord op vraag 3).
Deelt u de mening dat er veel stikstof vrijkomt door activiteiten genoemd in het artikel, zoals het kappen van bos en het omvormen natuur, en dat deze hoeveelheid stikstof de stikstof die wordt aangevoerd vanuit de emissies van landbouw, industrie en logistiek in grote mate overtreft? Zo nee, waarom niet?
Het beschikbaar komen van stikstof is op zich geen probleem, zolang het maar onderdeel is van de kringloop. Boskap veroorzaakt dus geen stikstofprobleem, omdat de stikstof daar eerst in is vastgelegd, als onderdeel van de kringloop. Extra toevoer vanuit bronnen buiten de gesloten stikstofkringloop is wél een probleem.
Kunt u beargumenteren waarom het miljarden kostende maatregelenpakket om de deposities vanuit landbouw, industrie en logistiek terug te dringen wel tot een meetbaar resultaat zal leiden (in de zin van staat van instandhouding van natuur) in tegenstelling tot wat er in het artikel wordt beweerd?
Het maatregelenpakket is gericht op het structureel fors omlaag brengen van de overbelasting met stikstof. Dat heeft reeds in het verleden geleid tot een meetbare verbetering van de natuur, met name als dat gepaard gaat met het uitvoeren van natuurherstelmaatregelen.
Deelt u de mening dat het verstandig is eerst veel meer stikstofmetingen te verrichten in de natuurbodem en deze te analyseren (vooral ook op stikstofleverend vermogen van de bodem zelf) voordat er één stap verder wordt gezet in de uitvoering van het stikstofbeleid? Zo nee, waarom niet?
Nee, omdat het duidelijk is wat de huidige depositieniveaus voor schadelijke effecten met zich meebrengen. Ook is duidelijk welke maatregelen nodig zijn om die effecten zo snel mogelijk teniet te doen.
Deelt u de mening dat er veel te veel gerede twijfels zijn aan (de onderbouwing van) het stikstofbeleid om te rechtvaardigen dat boeren worden gedwongen hun bedrijf te beëindigen en om de samenleving op te zadelen met een kostenpost van enkele miljarden? Zo nee, waarom niet?
Uit de antwoorden op bovenstaande vragen is duidelijk geworden dat het artikel dat de aanleiding vormde voor deze vragen, geen reden geeft om te twijfelen aan de wetenschappelijk onderbouwing van het stikstofbeleid.
Deelt u de mening dat van een Minister die boeren «een warm hart toedraagt» verwacht kan worden dat zij die boeren niet de dupe laat worden van een beleid waarvan de wetenschappelijke onderbouwing zeer matig is dan wel in grote mate betwist wordt?
Zie het antwoord op vraag 8.
De toekomst van de Nederlandse kottervisserij |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Heeft u ervan kennisgenomen dat het Europees parlement voor paragraaf 74 van de Biodiversiteitsstrategie 2030 heeft gestemd, waarin wordt voorgesteld de bodem(trawl)visserij in kustgebieden te beperken?1 2 3
Ja, ik heb kennisgenomen van de aangenomen resolutie.
Deelt u de analyse dat de Nederlandse kustvisserij, die voor 80% uit bodemvissers bestaat, hierdoor rechtstreeks in zijn bestaan wordt bedreigd?
Het Europees parlement vraagt in paragraaf 74 van de resolutie aan de Europese Commissie om waar nodig het gebruik van bodemberoerende visserij te beperken om kwetsbare ecosystemen te beschermen. In die zin is deze resolutie in lijn met de doelstellingen van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB) en ondersteunend aan de afspraken in het Noordzee Akkoord.
Deelt u de constatering dat de visstand in de Noordzee al jarenlang op orde is dankzij effectief beleid, waarbij kan worden opgemerkt dat in deze zee stormen meer schade veroorzaken dan de bodemvisserij?4
De laatste jaren gaat het steeds beter met de visbestanden in de Noordzee, zo blijkt ook uit de wetenschappelijke adviezen van de International Council for the Exploration of the Sea (ICES). Wel blijft de toestand van een aantal visbestanden, zoals kabeljauw en zeebaars, zorgelijk. Hiervoor is blijvend aandacht nodig, bijvoorbeeld bij het vaststellen van de vangsthoeveelheden voor deze visbestanden.
Er is geen bewijs dat stormen vergelijkbare of méér schade veroorzaken aan de verschillende habitats dan visserijtechnieken.
Deelt u de mening dat het van een onvoorstelbaar cynisme getuigt dat door toedoen van de EU eerst de pulskorvisserij de nek wordt omgedraaid, die gebruikmaakt van een innovatieve en duurzame techniek die de bodem niet raakt, waarna vervolgens dezelfde EU de bodemvisserij als schadelijk bestempelt omdat daarmee de bodem wordt geraakt?
De teleurstelling over het pulsverbod deel ik. Dat laat onverlet dat het gesprek over duurzame visserij en bescherming van kwetsbare ecosystemen gevoerd moet worden. Wel is het belangrijk dat deze discussie gevoerd wordt op basis van argumenten en wetenschappelijke onderbouwing.
Heeft u ervan kennisgenomen dat het Europees parlement voor paragraaf 76 van de Biodiversiteitsstrategie 2030 heeft gestemd waarin wordt voorgesteld de bodem(trawl)visserij in kustgebieden te beperken?5
Ja. In deze paragraaf vraagt het Europees parlement de Europese Commissie om een definitie op te stellen voor «supertrawlers» en om beperkingen aan deze vorm van visserij in de EU-wateren te overwegen, in het bijzonder een verbod op deze vorm van visserij in beschermde gebieden.
Deelt u de analyse dat de Nederlandse vissersvloot ernstig wordt benadeeld wanneer dit voornemen onverhoopt in af te dwingen EU-beleid wordt vertaald?
Mijn inzet in Europese discussies is er op gericht dat, zolang lidstaten zich aan het quotum houden dat hen is toebedeeld en vissen in die gebieden die daarvoor zijn aangemerkt, de grootte van de vaartuigen niet uitmaakt.
Bent u bereid om in overleg te treden met de vertegenwoordigers van de Nederlandse visserijsector om de belangen van de Nederlandse visserij tijdig en krachtig in Brussel te behartigen, zodat ons land een nieuw drama zoals rond de pulskorvisserij wordt bespaard?
Er is over de verschillende Europese dossiers intensief contact en overleg met de visserijsector.
Nieuwe Europese wetgeving, die een bedreiging vormt voor Nederlandse garnalenvissers. |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Draait nieuwe Europese wet onze garnalenvissers de nek om?»?1
Ja.
Welke actie(s) gaat u ondernemen, gezien het feit dat het Europees parlement dinsdag een initiatiefnota aannam die een verbod op deze bodemvisserij zal bewerkstelligen, om in de bres te springen voor de Nederlandse garnalenvissers en ervoor te zorgen dat zij een toekomst hebben?
Het Europees Parlement (EP) heeft een resolutie aangenomen. Dat is geen initiatiefnota, noch een motie, maar heeft de status van een oproep aan de Europese Commissie en Lidstaten om met de inhoud van de resolutie aan de slag te gaan. Wanneer het gaat om bescherming van mariene ecosystemen, zijn de afspraken in het Noordzee Akkoord leidend, ook voor mijn inzet in Europese discussies. Samen met de garnalensector werk ik momenteel aan de garnalenvisie, die het toekomstperspectief voor de sector schetst.
Wat kunt/wilt u doen om Europarlementariërs, die (veelal) in onwetendheid cruciale beslissingen nemen, zo snel mogelijk de broodnodige kennis bij te brengen, gezien het feit dat de beslissingen om bodemvisserij aan banden te leggen veelal op onwetenheid berusten?
Het is voor Nederland van groot belang dat beslissingen – door welke institutie dan ook – gebaseerd worden op de beschikbare informatie en wetenschappelijke kennis. Het EP en de Europarlementariërs zijn echter onafhankelijk. Het is niet aan mij om hier invloed op uit te oefenen. Uiteraard benadruk ik in gremia zoals de Raad namens Nederland het belang van wetenschappelijke onderbouwing bij beleidsbeslissingen.
Heeft u de bereidheid om samen met garnalenvissers een actieplan voor behoud van de sector op te stellen, met daarin ook de ontrafeling van het woud aan (vaak onnodige) milieuregels waaraan de vissers moeten voldoen? Kunt u toelichten of ook u hiermee de lobby start richting Brussel?
Samen met de garnalensector werk ik momenteel aan een Garnalenvisie. Deze visie dient tenminste te voldoen aan de geldende Europese (milieu)verplichtingen. Voor verdergaande afspraken over bijvoorbeeld te beschermen gebieden, is het Noordzee Akkoord leidend voor mijn inzet in de Europese besprekingen.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk te beantwoorden door middel van een toelichting?
Ja.
De onthulling dat de overheid vastlegging van stikstof door bodemleven, de grootste stikstofbron, buiten het stikstofbeleid houdt. |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Hebt u kennisgenomen van de publicatie van Stichting Agrifacts (Staf) waarin wordt gesteld dat de overheid de grootste stikstofbron buiten het stikstofbeleid houdt?1
Ja.
Was u op de hoogte van de in de publicatie genoemde metingen door de Universiteit van Antwerpen?
Nee.
Als u niet van deze belangwekkende metingen op de hoogte was, hoe kon dat het geval zijn?
De betreffende bodemonderzoeken uit 2010 en 2014 zijn onderdeel van de door de provincie Drenthe toegepaste werkwijze om de uitkomsten van het florameetnet mee te ijken en te controleren. Het betreft hier het Drentse deel van het Landelijke Meetnet Flora. Daarmee wordt niet alleen gemeten hoe het met de planten zelf gaat, maar wordt via de planten ook geanalyseerd hoe het met de milieuomstandigheden gaat. De plantensoorten fungeren dus als bioindicator voor bodem en water. Om dit meetinstrument te ijken, laat de provincie zo nu en dan de daadwerkelijke bodembeschikbaarheid van de verschillende voedingsstoffen controleren.
Omdat de ijkingsresultaten geen aanleiding gaven tot het aanpassen van wetenschappelijke inzichten of tot bijstelling van het natuurbeleid, was er geen reden om mij van de resultaten op de hoogte te stellen.
Is de wetenschappelijke analyse van Staf feitelijk correct dat de verschillende zogenoemde natuurbodems behalve stikstofdepositie ook stikstofvastlegging vanuit de lucht (N2) kennen door bodemleven (bacteriën en andere bodemorganismen)?
Ja, dat is een algemeen bekend fenomeen.
Indien de analyse van Staf juist is, hoeveel kilogram stikstof aanvoer per hectare per jaar is hiervan het gevolg voor respectievelijk droge heide, natte heide, droge bossen zonder productie, droge bossen met productie, vochtige bossen zonder productie, vochtige bossen met productie, bloem- en kruidenrijk weidevogelgrasland, schraalgrasland en zandverstuivingen?
De meeste experts schatten de hoeveel stikstof die in natuurterreinen wordt gefixeerd op gemiddeld 2 á 3 kilo stikstof per hectare per jaar. Een uitsplitsing naar type natuur kon op deze termijn niet worden gemaakt, maar duidelijk is wel dat de hoeveelheid stikstofbinding met name afhangt van het al dan niet aanwezig zijn van bepaalde plantensoorten waarmee de stikstofbindende bacteriën in symbiose leven. Het gaat daarbij om vlinderbloemigen in graslanden (zoals klavers) en om zwarte els in moerasbossen.
Het binden van deze hoeveelheid stikstof door planten in natuurgebieden is een natuurlijk proces waar al rekening mee is gehouden in de bepaling van de kritische depositiewaarden, terwijl stikstofdepositie uit menselijke activiteiten een kunstmatige toevoeging is.
Klopt het dat afbraak van de bodemvoorraad stikstof (afbraak van organische stof) een belangrijke bron is van de toevoer van stikstof naar stikstofgevoelige natuur?
In de natuur is sprake van een stikstofkringloop: enerzijds komt stikstof vrij uit afgebroken organische stof, anderzijds wordt stikstof vastgelegd in planten en door bodemorganismen. Van nature is de toevoer vanuit de lucht heel gering; de nutriënten moeten dus vooral uit de bodem komen.
Om hoeveel kilogram per hectare per jaar gaat het bij achtereenvolgens droge heide, natte heide, droge bossen zonder productie, droge bossen met productie, vochtige bossen zonder productie, vochtige bossen met productie, bloem- en kruidenrijk weidevogelgrasland, schraalgrasland en zandverstuivingen?
Ik beschik niet over een berekening per type natuur, maar de Universiteit van Antwerpen heeft op verzoek van de provincie Drenthe wel berekend wat het gemiddelde is2. Op basis van de gemeten productiviteit van de plantengroei in de onderzochte gebieden, die gemiddeld 2.512 kg droge stof per ha per jaar bedraagt, is berekend dat per jaar gemiddeld 38 kg stikstof uit de bodem wordt gebruikt. Dat is beduidend lager dan de 30 tot 250 kg die in het artikel worden genoemd. Om dit in perspectief te plaatsen: de stikstofdepositie uit de lucht voegt daar gemiddeld 21 kg (in 20193) aan toe, een extra toevoer van 55%.
Wordt de omvang van de stikstofbron onder vraag 7 gemeten of in kaart gebracht voor de verschillende habitats binnen natuurgebieden?
Nee.
Als het antwoord op vraag 8 bevestigend luidt, kunt u die gegevens beschikbaar stellen?
Zie het antwoord op vraag 8.
Als het antwoord op 8 bevestigend luidt, waarom neemt het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en u deze aanvoer niet mee in de aanvoer van stikstof per hectare voor stikstofgevoelige vegetaties?
Wat van buiten, via de lucht, in het ecosysteem komt, wordt door het RIVM meegenomen in de berekeningen; dat is inclusief stikstofverbindingen die uit natuurlijke vegetaties in de lucht komen en getransporteerd worden naar andere natuurgebieden. De stikstof die onderdeel is van de stikstofkringloop in het ecosysteem wordt niet meegenomen, omdat het geen extra aanvoer betreft.
Kunt u de Tweede Kamer zo spoedig mogelijk informeren of de bevindingen van de Universiteit van Antwerpen ook opgaan voor de natuurgebieden in de overige provincies?
Hier is geen onderzoek naar gedaan, maar aangenomen mag worden dat de resultaten min of meer representatief zullen zijn voor andere provincies.
Onderkent u dat de bevindingen van de Universiteit van Antwerpen van grote betekenis zijn voor de toekenning van de uitstoot van stikstof uit verschillende bronnen en kunnen leiden tot het bijstellen van tot dusver gehanteerde aannames?
Nee, de resultaten hebben geen nieuwe wetenschappelijke inzichten opgeleverd.
Bent u bereid om naar aanleiding van het onderzoek van de Universiteit van Antwerpen in alle stikstofgevoelige gebieden vergelijkbare bodemanalyses te laten uitvoeren?
Daar is vanuit het stikstofbeleid geen aanleiding toe. Het is aan de provincies om te bepalen of ze dit type onderzoek om andere redenen (zoals het ijken van het florameetnet) willen laten uitvoeren.
Als de analyse van Staf inzake het jaarlijks vrijkomen van 30 tot 250 kilo stikstof per hectare uit de bodemvoorraad (afbraak organische stof) juist is, welk effect hebben dan de huidige stikstofregels zoals snelheidsbeperking en veehouderij op de staat van instandhouding van de natuur?
De vergelijking die door Staf is gemaakt, leidt tot onjuiste conclusies, zoals blijkt uit de antwoorden op vraag 8 en 10. De analyse heeft dan ook geen gevolgen voor het bepalen van het effect van de stikstofregels.
Worden de stikstofwinsten zoals deze in bestaande door de overheid gehanteerde modellen worden berekend, tenietgedaan door de grotere toestroom van stikstof uit de bodem zoals nu berekend door Staf, waardoor er geen meetbaar effect zal zijn van het maatregelenpakket voor landbouw, verkeer en industrie?
Dat is niet het geval.
Hoe verhoudt de aanvoer van stikstof uit de bodemvoorraad zich tot de kritische depositiewaarde van de vegetatie?
Die aanvoer is in de KDW verdisconteerd, zowel bij de empirisch vastgestelde KDW-bandbreedtes als bij de modelmatig vastgestelde KDW'n, omdat de stikstofkringloop onderdeel is van wat respectievelijk bij veldmetingen wordt vastgesteld en hoe de modellen zijn gemaakt.
Bent u bereid, gezien deze nieuwe informatie en de grote gevolgen van de inzichten die uit deze nieuwe wetenschappelijke benadering voortvloeien, om op zeer korte termijn een nadere studie uit te laten voeren, door een ander instituut dan het RIVM of Wageningen University & Reasearch (WUR) naar deze materie, bijvoorbeeld het Instituut voor Biodiversiteit en Ecosysteem Dynamica (IBED) van de Universiteit van Amsterdam?
Daar is geen aanleiding voor.
Bent u bereid antwoord te geven op iedere vraag afzonderlijk?
Ja.
De aangenomen resoluties 74 en 76 bij stemmingen in het Europees Parlement over de EU Biodiversiteitstrategie. |
|
Peter Valstar (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de aangenomen resoluties 74 en 76 bij de stemmingen in het Europees Parlement over de EU Biodiversiteitstrategie, waarin wordt gepleit voor beperkende maatregelen voor kotters en trawlers?1
Ja.
Bent u bekend met het artikel «Voorstel uitfaseren bodemvisserij met krappe meerderheid aangenomen door Europees Parlement»?2
Ja.
Bent u het eens met de stelling dat – na de desastreuze uitspraak van het Europees Hof over pulsvisserij, de invoering van de aanlandplicht en krimp van visgebieden op de Noordzee door de komst van windmolens – dit opnieuw een hard gelag voor de visserijsector en een deuk in het vertrouwen van de vissers is?
Hoewel de berichtgeving in de media over de resoluties van het Europees parlement sprak van een volledige uitfasering van bodemberoerende visserij, vraagt het Europees parlement met de aangenomen paragraaf 74 de Europese Commissie om waar nodig het gebruik van bodemberoerende visserij te beperken en kwetsbare ecosystemen te beschermen. In het Noordzeeakkoord zijn afspraken gemaakt over de beschermde gebieden en instandhoudingsmaatregelen, zoals beperkingen voor bodemberoerende visserij.
Wat is uw standpunt ten aanzien van bodemvisserij?
De kottervisserij heeft een lange traditie in Nederland en is belangrijk voor de voedselvoorziening en de werkgelegenheid in Nederlandse visserijgemeenschappen. De vloot zal zich in aard en omvang moeten aanpassen aan de ontwikkelingen die volgen uit de Europese Green Deal en kleiner en duurzamer moeten worden om te kunnen blijven voortbestaan. Met de uitvoering van de kottervisie wil ik de vissers hierbij ondersteunen.
Klopt het dat 80% van de Nederlandse kottervloot afhankelijk is van bodemvisserij?
Ik kan bevestigen dat tenminste 80% van de Nederlandse kottervloot afhankelijk is van demersale soorten (ook wel vissen die dichtbij de bodem leven, zoals tong, schol en kabeljauw) en daarmee afhankelijk is van «bodemvisserij».
Hoeveel procent van de Franse vissersvloot is afhankelijk van bodemvisserij?
Exacte cijfers over de samenstelling van de Franse vloot zijn niet bekend. Uit het vlootverslag van Frankrijk over 20193 blijkt dat bodemvisserij in de Noordzee niet tot de grootste Franse vlootsegmenten behoort.
Bent u het eens met de stelling dat verdere beperkingen van bodemvisserij de doodsteek zullen zijn voor de Nederlandse kottervisserij?
Voor mij zijn de afspraken in het Noordzee Akkoord leidend. In het Noordzee Akkoord zijn middelen beschikbaar gesteld om de kottervisserij te ondersteunen in de noodzakelijke transitie. In de kottervisie geef ik aan hoe ik met de middelen van het Noordzeeakkoord werk aan een toekomstperspectief voor een innovatieve duurzamer kottervisserij.
Welke vissoorten en schelp- en schaaldieren worden op deze manier gevangen?
De toegepaste vistechniek verschilt per soort en per gebied waar gevist wordt. De meest gebruikte bodemberoerende vistechnieken onderscheiden zich in vier categorieën: de boomkor, de bordenvisserij (trawls), de zegenvisserij en de korren.
De boomkor wordt in de kustzone en rond de Waddenzee onder andere gebruikt om op garnalen te vissen. Daarnaast worden platvissen zoals tong en schol zowel met de boomkor als met borden bevist. De visserij op tong vindt voornamelijk plaats in de zuidelijke Noordzee met de boomkor.
De boomkor en bordenvisserij specifiek gericht op schol vindt met name plaats in het centrale en noordelijke deel van de Noordzee. Daarnaast wordt met bordenvisserij op Noorse kreeft, of wel langoustines gevist.
Met de zegenvisserij wordt veelal op on-gequoteerde soorten zoals poon, mul en inktvis gevist. Deze visserij vindt op verschillende specifieke plekken in de Noordzee plaats, met name in de zuidelijke Noordzee en het Kanaal.
De meeste schelpdieren (mosselen, oesters, spisula) worden met een kor of dreg bevist in de Waddenzee en Zeeuwse delta.
Bent u het eens met de stelling dat deze soorten daarom in de toekomst onbetaalbaar worden voor gewone Nederlanders of zelfs helemaal niet meer verkrijgbaar zullen zijn in de viswinkels?
De relatie tussen de aangenomen resolutie om mariene ecosystemen te beschermen en het mogelijk duurder worden van de doelsoorten kan ik niet onderbouwen. De kostprijs van vis hangt van meer factoren af dan het nemen van instandhoudingsmaatregelen in beschermde gebieden, zoals de prijs van olie en de vraag van de markt.
Klopt het dat trawlers grote scholen vis vangen, dat bijvangst zeer gering is en dit een effectieve en duurzame vorm van vissen is?
Pelagische trawlers vangen soorten die in scholen voorkomen zoals makreel, blauwe wijting, horsmakreel en haring. Deze vorm van visserij kent inderdaad relatief weinig bijvangst.
Wat vindt u ervan dat er – conform de aangenomen resolutie 76 – een definitie komt voor «super trawlers», om deze in de toekomst te kunnen limiteren?
Het Europees Visserijbeleid is gericht op bestandsbeheer gebaseerd op het MSY-principe. Zolang lidstaten zich aan het quotum houden dat hen is toebedeeld en vissen in die gebieden die daarvoor zijn aangemerkt, zou de grootte van de vaartuigen niet uit moeten maken.
Kunt u zich verplaatsen in de ondernemers in de visserijsector en de vraag beantwoorden waarom zij – met het huidige sentiment in het Europees Parlement – nog zouden investeren in verduurzaming of innovatie, of überhaupt investeren in nieuwe kotters of trawlers?
Ik zie ook dat er veel op de vissers afkomt en dat velen onzeker zijn over de toekomst. Met de uitvoering van de kottervisie zet ik in op een transitie naar een duurzame en innovatieve visserij. Daarmee wil ik vissers die willen innoveren en verduurzamen ondersteunen en geef ik tegelijkertijd de mogelijkheid van sanering voor de vissers die geen toekomst zien.
Ziet u tegelijkertijd kansen om pulsvisserij als duurzame en innovatieve methode van bodemvisserij onder de aandacht te brengen?
Zoals aangegeven in mijn brief van 15 april over de uitspraak van het Europese Hof over het pulsverbod (Kamerstuk 32 201, nr. 115) zal ik pulsvisserij onder de aandacht brengen bij de evaluatie van de Verordening Technische Maatregelen (waar het pulsverbod onderdeel van is).
Wat gaat u eraan doen om in georganiseerd Europees verband op te komen voor de visserijsector en dit tij te keren?
Voor mij zijn de afspraken in het Noordzee Akkoord leidend, ook voor mijn inzet in Europese discussies over het visserijbeleid. Eveneens benadruk ik in gremia zoals de Raad namens Nederland het belang van wetenschappelijke onderbouwing bij beleidsbeslissingen.
Kunt u deze vragen binnen de daarvoor gestelde termijn van 3 weken beantwoorden zodat deze antwoorden betrokken kunnen worden bij het Commissiedebat Visserij van 30 juni 2021?
Ja.
De EU Transportverordening (EG nr. 1/2005) m.b.t. het vangen van kippen |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u op de hoogte van de huidige situatie met betrekking tot het tillen of slepen aan de poten van kippen?1 2
Ja.
Weet u dat de Wet dieren van toepassing is op alle dieren, niets daarop uitgezonderd, van hobbydierhouder met één tot twee kippen tot de grootste professionele pluimveehouderij met honderdduizenden kippen?
De Wet Dieren geeft een integraal kader voor regels over gehouden dieren en daaraan gerelateerde onderwerpen.
Weet u dat het in Nederland gaat om de aan de poten opgetilde kippen?
Mijn beantwoording op schriftelijke vragen van lid De Groot (D66) en de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 29 april 2021, waarnaar in de eerste vraag wordt verwezen, gaan over het Europese verbod om dieren bij de poten op te tillen of voort te trekken en specifiek in relatie tot het vangen van pluimvee.
Weet u dat buitenlandse aan de poten opgetilde kippen wel in Nederland geslacht mogen worden en dit ongeveer 45% van de Nederlandse slachtcapaciteit is?
In mijn beantwoording op de schriftelijke vragen van lid De Groot licht ik toe dat het gangbaar is in de EU en andere landen dat legkippen en vleeskuikens aan de poten worden opgetild als ze worden gevangen voorafgaand aan transport. Inderdaad is ongeveer 45% van het totaal aantal pluimvee dat in Nederlandse slachthuizen wordt geslacht afkomstig uit andere lidstaten.
Weet u dat de Dierenbescherming bij brief van 25 mei 2021 ervoor pleit om niet te wachten op aanpassing van de Europese transportverordening EG nr. 1/2005, om net als Kipster en Rondeel de «rechtop-vangmethode» toe te passen, om vangploegen te trainen op rechtop vangen, om dit op te nemen in het kwaliteitssysteem Integrale Ketenbeheersing (IKB) pluimveeservicebedrijven en om onderzoek uit te voeren naar andere innovatieve vangmethodes?
De Dierenbescherming heeft op 25 mei een brief aan mij gestuurd waarin ze oproepen tot een plan om het vangen van pluimvee aan de poten uit te faseren. Hierbij worden inderdaad onder andere de door u aangehaalde punten genoemd.
Bent u bekend met het feit dat op jaarbasis in Nederland 0,04% van de kippen (Alleen Kipster en Rondeel) worden geladen met een rechtop-vangmethode en dat 99,96% van de kippen in Nederland aan de poten worden opgetild?
In een opinieartikel van Eyes on Animals van 2 juni 20203 wordt beschreven dat de rechtop-vangmethode inmiddels bij vijf bedrijven is geïntroduceerd: Rondeel, Kipster, Demeter, Gijs en Eike. Mij is niet bekend welk percentage kippen op deze wijze wordt gevangen, maar dit zal inderdaad gering zijn, in relatie tot het totaal aantal pluimvee dat in Nederland gehouden wordt.
Bent u bekend met het feit dat in geheel Europa en in de gehele wereld kippen aan poten worden opgetild?
Ik verwijs uw Kamer graag naar mijn antwoord op vraag 4.
Bent u bekend met het feit dat dat alle erkende IKB-pluimveeservicebedrijven verplicht werken met opgeleid personeel via de door Avined erkende opleiding, te weten de cursus Verantwoord Pluimveeladen? Deelt u de mening dat het derde verzoek van de Dierenbescherming is de eerdergenoemde brief nu al dagelijkse praktijk is? Deelt u de mening dat het derde verzoek van de Dierenbescherming nu al een vereiste is om erkend te zijn en te blijven? Deelt u de mening dat het vijfde verzoek van de Dierenbescherming een suggestie is, gezien het feit dat de innovatie de laatste 15 tot 20 jaar niet heeft stilgestaan en deze dagelijks wordt toegepast en verder doorontwikkeld, alles in relatie met dierenwelzijn en arbeidgerelateerde zaken, ook in verband met Arbowetgeving?
Ik ben bekend met de systematiek van de door Avined erkende opleidingen. Ik constateer dat deze opleidingen niet de training voor de «rechtop-vangmethode» bevatten, waar de Dierenbescherming in hun brief voor pleit. De Dierenbescherming vraagt om het uitfaseren van het vangen van kippen aan de poten en stelt dat hiervoor ook andere innovatieve diervriendelijkere vangmethodes onderzocht kunnen worden. De door hun bedoelde innovaties zouden de huidige praktijk van vangen aan de poten moeten vervangen en zijn daarom dus niet persé in lijn met die van de afgelopen 15 tot 20 jaren.
Bent u bekend met het feit dat gemiddeld genomen over alle stalsystemen en pluimveediersoorten de gemiddelde arbeidsinzet vier keer hoger zal zijn bij de rechtop vangmethode?
Eyes on Animals en de Dierenbescherming geven aan dat uit de praktijk blijkt dat «rechtop vangen» 1,5 tot 2 keer langer duurt. En dat door het aantal vangers ongeveer te verdubbelen, de kippen in dezelfde tijd kunnen worden gevangen. Dit geldt overigens voor leghennen en niet voor vleeskuikens. Voor vleeskuikens is dit naar mijn weten nog niet onderzocht.
Heeft u onderzoek gedaan naar dierwelzijn bij de heden ten dage gebruikte vangmethoden?
in 2019 heeft een PPS-onderzoek plaatsgevonden naar letsel en schade bij vleeskuikens4. In totaal zijn ruim 9.000 vleeskuikens in de wachtruimte van het slachthuis beoordeeld op letsel. Deze waren op de reguliere wijze, dus aan de poten, gevangen. Hieruit bleek dat vleugelbloedingen en vleugeldislocaties het meest voorkomende letsel zijn. Bij gemiddeld 4,5% van de kuikens was sprake van bloedingen aan de vleugel groter dan 1 cm. Vleugelbloedingen treden iets vaker op bij trager groeiende kuikens (4,7%) dan bij de reguliere kuikens (4,3%). Vleugeldislocaties zijn na bloedingen het vaakst gescoorde letsel. Bij reguliere kuikens werd bij gemiddeld 1,5% van de kuikens een vleugeldislocatie geconstateerd, bij trager groeiende kuikens werd bij gemiddeld 3,9% van de kuikens een vleugeldislocatie geconstateerd. De onderzoekers gaven aan dat het niet aannemelijk was dat deze letsels zijn veroorzaakt tijdens transport, daarom is het aannemelijk dat dit letsel ten gevolge van het vangen en laden betreft.
Bent u bekend met de huidige personeelsinzet bij het vangen van kippen van onder andere arbeidsmigranten?
Ik ben ermee bekend dat een deel van het personeel van pluimveeservicebedrijven afkomstig is uit andere landen.
Kunt u opsommen wat de gevolgen zijn indien kippen niet meer opgeladen kunnen worden?
Het is uiteraard niet de bedoeling dat kippen niet meer geladen gaan worden. Het niet meer vangen en laden van kippen en vleeskuikens zou betekenen dat deze dieren niet volgens de normale productiecyclus afgevoerd kunnen worden. Hierdoor stopt de afvoer van dieren naar de slachthuizen en kunnen nieuwe, jonge dieren niet aangevoerd worden.
Hoe gaat u, samen met de pluimveesector, dit probleem op de kortst mogelijke termijn oplossen?
Ik ben sinds mei in gesprek met de sector over het vangen van pluimvee om zo snel mogelijk een overgang te realiseren naar een vangmethode waarbij dieren niet aan de poten worden gevangen. Echter, een brief van de Europese Commissie van 3 augustus jongsleden heeft mij doen besluiten een pas op de plaats te maken ten aanzien van mijn inzet op de naleving van het verbod van vangen aan de poten van pluimvee.
Deze brief beschrijft dat dit verbod eigenlijk niet bedoeld was voor pluimvee. Dit is in lijn met wat ik in de beantwoording op eerdergenoemde schriftelijke vragen reeds aangaf, namelijk dat het erop lijkt dat er een uitzondering mist in de verordening. De Europese Commissie laat daarnaast weten dat het aanstaande advies van de European Food Safety Authority (EFSA) over dierenwelzijn en transport ook zal ingaan op het vangen van pluimvee. Dan zal duidelijk worden of, vanuit wetenschappelijk inzichten, een geheel verbod van het vangen aan de poten noodzakelijk en gerechtvaardigd is, of dat pluimvee wellicht -onder bepaalde aanvullende voorwaarden- wel aan de poten mag worden gevangen. Ik wil dit advies graag afwachten voordat ik bepaal hoe om te gaan met het verbod zoals het nu in de transportverordening verwoord is.
Ondanks bovenstaand blijf ik van oordeel dat de huidige vangmethode, waarbij meerdere dieren per hand aan de poten worden vastgehouden en ondersteboven hangen, niet gewenst en niet diervriendelijk is. Ik refereerde in mijn beantwoording op schriftelijke vragen in mei dit jaar5 aan Europese goede praktijken, die duidelijke beschrijvingen geven van welzijnsvriendelijker vangen6. Ook in de brief van de Europese Commissie wordt erop gewezen dat de dieren in ieder geval bij beide poten vastgehouden moeten worden, en dat het vasthouden van het lichaam en het niet ondersteboven houden van de dieren te prefereren is. Daarom is het van belang dat de sector doorgaat met het reeds ingezette traject om tot diervriendelijkere vangmethodes over te schakelen. Ik vind het goed en noodzakelijk dat zij hierbij dierenwelzijnsorganisaties zoals Wakker Dier, Eyes on Animals en de Dierenbescherming betrekken.
Het gebruik van een verboden landbouwgif in viskwekerijen |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Banned pesticide blamed for killing bees may be approved for fish farms»?1
Ja.
Kunt u uitsluiten dat imidacloprid wordt gebruikt bij de kweek van vis in Nederland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke andere gifstoffen zijn toegestaan bij de kweek van vis in Nederland?
In Nederland en in de EU is het verboden diergeneesmiddelen te gebruiken bij voedselproducerende dieren wanneer er geen Maximale Residu Limiet (MRL) is. Recent is voor imidacloprid een MRL voor vissen vastgesteld (september 2020) en deze is opgenomen in Verordening (EU) Nr. 37/2010. Echter is in de EU tot op heden geen diergeneesmiddel toegelaten met imidacloprid. Dat betekent dat imidacloprid als diergeneesmiddel nog steeds niet is toegestaan om te gebruiken bij vissen. Het gebruik van diergeneesmiddelen met deze stof uit derde landen is in de EU ook niet toegestaan.
Beaamt u dat imidacloprid slecht is voor aquatische ecosystemen en daarom zeker niet gebruikt moet worden bij de kweek van vis in open water? Zo nee, waarom niet?
Imidacloprid is toxisch voor aquatische organismen en het gebruik ervan in open water kan daarom risico’s voor het milieu met zich meebrengen. De mate van toxiciteit is echter afhankelijk van de concentratie in het water. De concentratie in het water hangt weer af van de manier van toedienen en de gebruikte dosering. De aanvrager van de MRL voor imidacloprid in vissen (zie hiervoor ook het antwoord op vraag 4) is ook een diergeneesmiddel aan het ontwikkelen voor de bestrijding van zeeluizen bij zalmen. Volgens de informatie op de website van dit bedrijf wordt dit middel niet in open water gebruikt maar in baden waarvan het water gezuiverd wordt van imidacloprid. Of een dergelijk gesloten systeem de risico’s voor het milieu voldoende beperkt zal bij de aanvraag voor toelating worden beoordeeld door de bevoegde autoriteit (zie ook het antwoord op vraag 5). Het middel heeft nu nog geen toelating in de EU.
Kunt u bevestigen dat er in de Europese Unie een discussie speelt over het opstellen van residunormen (Maximale Residu Limieten (MRL's)) voor imidacloprid in kweekvis, waarmee het mogelijk zou worden om kweekvis te importeren van buiten de Europese Unie met resten van gif waarvan het gebruik binnen de Europese Unie verboden is, zoals clothianidin, imidacloprid en thiamethoxam? Zo ja, kunt u aangeven waar deze discussie momenteel staat?
Het Europees geneesmiddelenagentschap (EMA) heeft recent een MRL vastgesteld voor imidacloprid (Imidacloprid 004481-FULL-0002 – Summary of opinion (europa.eu)) voor vissen en als zodanig opgenomen in Verordening (EU) Nr. 37/2010. Een MRL wordt aangevraagd door een bedrijf dat mogelijk een diergeneesmiddel op de markt wil brengen en levert hiervoor de wetenschappelijke data aan. Het EMA beoordeelt deze en stelt een MRL vast. Bij de afweging hiervoor wordt alleen rekening gehouden met de voedselveiligheid, het moet veilig zijn voor de mens om deze vissen te kunnen eten. Wanneer een bedrijf vervolgens een aanvraag indient voor een handelsvergunning voor een diergeneesmiddel met imidacloprid als actieve stof, wordt het diergeneesmiddel beoordeeld op werkzaamheid, veiligheid en kwaliteit; een onderdeel hiervan is de milieubeoordeling die meeweegt in de baten/risicoafweging voor zo’n diergeneesmiddel.
Voor de stoffen clothianidin en thiamethoxam zijn geen MRLs vastgesteld in de EU, dus deze stoffen mogen bij import niet in vissen aanwezig zijn. De aanwezigheid van imidacloprid moet bij de vissen die geïmporteerd worden onder de EU MRL zijn.
Deelt u de overtuiging dat Nederland geen kweekvis op de markt toe zou moeten laten waar bij de kweek zeer schadelijke gifstoffen, zoals imidacloprid, zijn gebruikt? Zo ja, heeft u aan de Europese Commissie kenbaar gemaakt dat Nederland tegen het opstellen van deze MRL's is? Zo nee, waarom niet?
Het vaststellen van MRL’s voor het gebruik van diergeneesmiddelen is een wetenschappelijke afweging. Het EMA maakt deze afweging op basis van alle recente wetenschappelijke data. Zoals gezegd wordt een MRL vastgesteld om de voedselveiligheidsrisico’s voor de mens uit te sluiten. Een MRL neemt niet de milieurisico’s mee, dat gebeurt later in de milieubeoordeling die onderdeel is van de beoordeling van de aanvraag voor een handelsvergunning voor een diergeneesmiddel. Dit is een wetenschappelijke afweging. Wanneer er uit deze beoordeling milieubezwaren komen, worden die meegewogen in de baten/risico-balans die bij een toelating van een diergeneesmiddel hoort; de baten voor het dier afgewogen tegen de risico’s voor het milieu. Wanneer deze balans negatief is, krijgt het middel geen handelsvergunning.
Hoeveel vissen worden er jaarlijks gekweekt voor consumptie in Nederland?
–
Paling
3.000
2.000
2.200
–
Meervalachtigen
4.000
2.100
2.700
–
Snoekbaars
130
190
100
–
Tilapia
–
5
1
–
Tarbot
210
270
30
–
Forel en overig
–
50
40
–
Yellowtail kingfish
–
–
430
Kunt u per vissoort aangeven welk percentage kweekvissen voortijdig sterft en wat de belangrijkste oorzaak is voor de sterfte van deze soort?
De sterfte per jaar is erg laag bij vis gekweekt in Recirculating Aquaculture Systems (RAS)-systemen. Een RAS-systeem werkt in tegenstelling tot andere teeltsystemen, met biologische filters en kan de waterkwaliteit in het systeem goed reguleren. De kwekers in Nederland zijn verplicht om de dode vissen gekoeld te verzamelen en vervolgens aan Rendac te leveren. Elke kweker heeft zo de gegevens van de dode vis in de administratie. Bij paling is zelfs de registratie van de sterfte per systeem opgenomen in de Sustanaible Eel Standard (SES) certificering. De totaal gegevens per vissoort zijn niet bekend. Voor de sterfte die er plaatsvindt is in de meeste gevallen geen primaire oorzaak aan te wijzen. Er worden geen percentages bijgehouden van de sterfte.
Wat zijn wettelijke toegestane antibiotica, hormonen of andere medicijnen en middelen voor kweekvis? Wat zijn de daadwerkelijk gebruikte antibiotica, hormonen of andere medicijnen en middelen voor kweekvis? Bestaan er verschillen tussen de lijsten van gebruikte en toegestane antibiotica, hormonen of andere medicijnen en middelen voor kweekvis?
In Nederland is één diergeneesmiddel toegelaten voor gebruik bij kweekvis. Dit betreft een vaccin. In de EU zijn meerdere diergeneesmiddelen toegelaten.2 Via de zogenaamde cascade mogen dierenartsen diergeneesmiddelen uit andere lidstaten voorschrijven. Diergeneesmiddelen voor voedselproducerende dieren zijn altijd voorschriftplichtig, wat wil zeggen dat een dierenarts een diagnose moet stellen en de middelen moet voorschrijven. Voor het gebruik van antibiotica is door de Wageningen University het formularium kweekvis opgesteld3, dat dierenartsen gebruiken bij het voorschrijven van antibiotica.
Er is geen centrale database voor kweekvissen waarin het gebruik van diergeneesmiddelen moet worden bijhouden. Wel moeten de dierenarts en de houder van dieren zelf een diergeneesmiddelenlogboek bijhouden van wat is voorgeschreven en gebruikt. Dit is geregeld in de Regeling diergeneeskundigen en de Regeling houders van dieren. Op 28 januari 2022 wordt de nieuwe EU verordening diergeneesmiddelen van kracht. Daarin staan voor de aquacultuurdieren een aantal nieuwe bepalingen om het risico op antibioticaresistentie te beperken. Zo komt er een vastgestelde lijst van antibiotica die bij vissen gebruikt mogen worden. Van de aquacultuurdieren moeten ook per 2027 de verkoop- en gebruiksgegevens van antimicrobiële middelen worden geregistreerd. Voor wat betreft het daadwerkelijke gebruik wordt de gedragscode gehanteerd. Er worden minimale hoeveelheden antibiotica gebruikt en dan alleen nog bij jonge visjes. Hormonen worden niet gebruikt. Voor wat betreft andere medicijnen worden alleen enkele wormmiddelen, zoals mebendazole, sporadisch toegepast, maar ook alleen degene die in de gedragscode staan.
Wat zijn de wettelijke eisen voor het gebruik van antibiotica, hormonen of andere medicijnen en middelen voor gesloten kweekvissystemen? Wat zijn de wettelijke eisen voor het zuiveren van het afvalwater? Wie controleert dit en hoe vaak gebeurt dit?
Voor wat betreft de wettelijke eisen voor het zuiveren van het afvalwater moet elke kweker over een lozingsvergunning beschikken. Afhankelijk of op het riool of op oppervlaktewater wordt geloosd kunnen de lozingseisen variëren. Ook verschillen de eisen per provincie. Elk bedrijf wordt meerdere malen per jaar gecontroleerd door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en/of waterschappen.
Kunt u uitsluiten dat hormonen of medicijnen en middelen en/of resistente micro-organismen kunnen worden aangetroffen in kweekvissen die via de supermarkt worden verkocht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke middelen worden teruggevonden in kweekvissen?
Hormonen, medicijnen en (resistente) micro-organismen kunnen voorkomen in oppervlaktewater waaraan dergelijke middelen niet toegevoegd zijn, al is dat normaal gesproken in onschadelijke gehaltes. De NVWA monitort, als onderdeel van het Europees verplichte Nationaal Plan Residuen, periodiek steekproefsgewijs op het gebruik van verboden stoffen en diergeneesmiddelenresiduen in de viskweekhouderij. In de afgelopen jaren zijn daarbij geen normoverschrijdingen vastgesteld.
Kunt u aangeven hoeveel procent van de kweekvissen besmet is met bacteriën die resistent zijn voor antibiotica (uitgesplitst naar Nederlandse en geïmporteerde kweekvis)?
Er zijn geen resistentiegegevens specifiek van de nationale aquacultuurproductie bekend.
Hoe vaak controleert de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit kweekvissen uit de supermarkt op mogelijke aanwezigheid van bacteriën die resistent zijn voor antibiotica of medicijnresten of middelen? Hoeveel monsters zijn er in de afgelopen drie jaar genomen? Bij welk percentage werden bacteriën die resistent zijn voor antibiotica vastgesteld en bij welk percentage werden medicijnresten of middelen vastgesteld?
Sinds 2015 wordt door de NVWA gekeken naar Extended Spectrum Beta Lactamase (ESBL) producerende enterobacteriaceae in importstromen van tilapia, pangasius en garnalen, elk ca. 100 monsters per jaar. Tussen 1 en 2,5 procent van de monsters worden positief bevonden. Incidenteel, 1 à 2 monsters per jaar, worden carbapenemase producerende soorten, Klebsiella en Enterobacter, geïsoleerd.
Kunt u aangeven hoeveel in het wild gevangen vissen, per kilogram slachtgewicht, gevoerd worden aan kweekvissen, graag uitgesplitst naar vissoort?
Ik beschik niet over gedetailleerde informatie over de hoeveelheden gevangen vis welke gevoerd wordt aan kweekvis. Visvoerfabrikanten zijn bezig om minder vismeel en -olie te gebruiken als grondstof voor viskweek. Zo wordt de hoeveelheid vis die gevangen wordt om voer te produceren voor met name zalm en forel sterk gereduceerd.
Jachtactiviteiten in gebieden waar wolven zijn gevestigd |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de berichten «Wolvenpaar op de Veluwe heeft weer een nestje: drie welpen gezien» en «Vlaanderen schendt Europees recht door jacht te tolereren in wolvengebied»?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat het beschermingsregime uit de Habitatrichtlijn een algemeen toepassingsbereik heeft en dat hieruit volgt dat alle handelingen die schade kunnen aanrichten (in verband met het voorzorgsbeginsel) preventief verboden moeten worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze waarborgt u het effectueren van genoemd beschermingsregime?
De Habitatrichtlijn voorziet onder meer in een strikte bescherming van dieren en planten van bedreigde soorten die worden genoemd in bijlage IV bij deze richtlijn, door het verbieden van tal van schadelijke handelingen ten aanzien van individuen van die soorten. De kern en reikwijdte van de Europese voorschriften die zijn opgenomen in de Habitatrichtlijn, en de Vogelrichtlijn, zijn op nationaal niveau geïmplementeerd in de Wet natuurbescherming. Op grond van de Wet natuurbescherming gelden er verbodsbepalingen ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Om in aanmerking te komen voor ontheffingen van deze verbodsbepalingen onder de strikte voorwaarden die daaraan verbonden zijn, zal een initiatiefnemer in beeld moeten brengen welke soorten zich bevinden in een projectgebied en door de uitvoering van het project beïnvloed worden. Het is vervolgens aan het bevoegd gezag om te handhaven en toe te zien op de naleving van de voorschriften die aan de ontheffing die op grond van de Wet natuurbescherming wordt verleend zijn verbonden.
Is het waar dat in het kader van populatiebeheer het afschot van pasgeboren wilde zwijnenbiggen in het leefgebied van de wolf een aanvang neemt? Zo ja, hoe vaak per jaar worden zwijnen(biggen) geschoten in het leefgebied van de wolf? Hoeveel zwijnen(biggen) worden er in het leefgebied van de wolf geschoten sinds 2015, onderverdeeld per gebied, per jaar?
De provincie Gelderland heeft het leefgebied voor wolven op de Noord- en Midden-Veluwe vastgesteld, dat is voor een deel ook leefgebied voor de wilde zwijnen. De ontheffing van de provincie staat afschot van wilde zwijnen uit het oogpunt van populatiebeheer toe vanaf 1 juli.
De datum vanaf wanneer wilde zwijnen gedood mogen worden, staat in de ontheffing die door de provincie wordt afgegeven. Deze ontheffing is gebaseerd op het, door de provincie goedgekeurde, faunabeheerplan. Binnen de vastgestelde leefgebieden kunnen vanaf 1 juli de wilde zwijnen worden afgeschoten. Buiten de leefgebieden mag het afschot op wilde zwijnen jaarrond plaatsvinden.
Voor de aantallen zwijnen die worden geschoten verwijs ik u naar de Faunabeheereenheid Gelderland die deze jaarlijks rapporteert3. Van het deel van het afschot van wilde zwijnen binnen het leefgebied van de wolf wordt geen separate cijfers bijgehouden.
Onderschrijft u dat het opzettelijk verstoren van strikt beschermde soorten verboden is, vooral tijdens de perioden van voortplanting en afhankelijkheid van de jongen? Zo ja, betekent dit dat het tolereren van intensieve of andere verstorende afschotactiviteiten – waaronder het afschot van jonge wilde zwijnen – wanneer een zwangere wolvin of pasgeboren welpjes in een gebied aanwezig is, in strijd met de wet beschouwd moet worden? Zo nee, waarom niet?
De Wet natuurbescherming verbiedt het opzettelijk verstoren van in het wild levende soorten, zoals genoemd in bijlage IV, onderdeel a, van de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het verdrag van Bonn.
In gebieden waar de wolf is gevestigd kan jacht, schadebestrijding en populatiebeheer plaatsvinden, overeenkomstig de voor die gebieden geldende goedgekeurde faunabeheerplannen.
Bewegingsjacht is in Gelderland toegestaan buiten het leefgebied van de wilde zwijnen om het aantal zwijnen buiten dat leefgebied zoveel mogelijk te reduceren. Dat is ook aan de randen van de Veluwe maar wordt in de praktijk sporadisch toegepast. Aanzitjacht vanaf een hoogzit is de gangbare manier. Volgens deskundigen hebben die vormen van faunabeheer geen negatief effect op de aanwezige wolven. Derhalve zijn deze activiteiten niet op voorhand in strijd met de doelstellingen van de Wet natuurbescherming en de Habitatrichtlijn.
Deelt u de mening dat het semantische onderscheid tussen jacht en populatiebeheer voor het beschermingsregime van de wolf geen verschil zou mogen maken? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 aangeef kan in gebieden waar de wolf is gevestigd, jacht, schadebestrijding en populatiebeheer plaatsvinden, overeenkomstig de voor die gebieden geldende goedgekeurde faunabeheerplannen.
Deelt u de mening dat het uitsluiten van afschotactiviteiten in de buurt van actieve nestplaatsen van de wolf een minimum minimorum is en hiermee een strikte eis van Europees recht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, beaamt u dat Nederland haar verplichtingen onder de Habitatrichtlijn schendt door toestemming te geven voor afschot van prooidieren binnen het leefgebied van de wolf? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze bent u van plan dit te voorkomen?
Zoals ik in het antwoord op vraag 4 aangeef zijn deze activiteiten niet op voorhand in strijd met de doelstellingen van de Habitatrichtlijn.
Bent u bereid het leefgebied van de wolf in elk geval in de draag- en zoogtijd van de dieren geheel te (doen) vrijwaren van afschotactiviteiten die verstoring zouden kunnen geven en de voedselvoorraad voor de wolven verkleinen, in het kader van de verplichtingen volgens de Habitatrichtlijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Zoals ik in het antwoorden op vraag 4 aangeef heeft het faunabeheer volgens deskundigen geen negatief effect op de aanwezige wolven. De provincie is het bevoegd gezag voor de afgifte van vergunningen en ontheffingen voor het verstoren op basis van de Wet natuurbescherming en de Habitatrichtlijn, alsmede voor de naleving daarvan.
Deelt u de mening dat de overheid wettelijk verplicht is om zowel opzettelijke als onopzettelijke beschadigingen van wolvenholen te vermijden? Zo ja, op welke wijze geeft u invulling aan deze beschermingsplicht? Zo nee, waarom niet?
Conform artikel 3.5 lid 4 van de Wet natuurbescherming is het verboden de voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van wolven te beschadigen of te vernielen. Onder strikte voorwaarden kunnen gedeputeerde staten van de provincie als bevoegd gezag ontheffing verlenen voor deze verbodsbepaling. Bij het beoordelen en verlenen van ontheffingen toetsten gedeputeerde staten aan de vereisten die gelden op grond van het in de Wet natuurbescherming opgenomen soortenbeschermingsregime. Daarbij wordt tevens getoetst of aan de zorgplicht wordt voldaan.
Beaamt u dat deze verplichting niet alleen geldt in termen van directe beschadigingen, zoals het omploegen van een wolvennest, maar tevens gaat om handelingen die de «ecologische functionaliteit" van een leefgebied van een wolf teniet doen? Zo ja, op welke wijze geeft u invulling aan deze beschermingsplicht? Zo nee, waarom niet?
De algemene zorgplichtbepaling is opgenomen in artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming en geldt voor iedereen ten aanzien van alle in het wild levende dieren en planten. Voor overheden brengt de zorgplicht met zich mee dat natuuraspecten worden meegewogen in handelen en besluitvorming van deze overheden. Handhaving van de zorgplicht geschiedt bestuursrechtelijk, door inzet van de instrumenten van de last onder dwangsom of bestuursdwang, onder meer bij kennelijke gevallen van onzorgvuldig handelen. Voor soorten die op grond van internationale verplichtingen beschermd worden, heeft de zorgplichtbepaling vooral een ondersteunende betekenis: het is in principe voldoende dat wordt voldaan aan de vereisten van de hiervoor genoemde beschermingsregimes in paragrafen 3.1, 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming.
Is het waar dat het Europese Hof al verschillende lidstaten op de vingers getikt heeft in situaties waarin lidstaten tekort schoten om het leefgebied van een beschermde soort te vrijwaren voor schadelijke ingrepen, zoals het gebrek aan beschermingsmaatregelen voor wilde hamsters in Frankrijk en van zeeschildpadden in Griekenland? Hoe beoordeelt u de vergelijkbare inspanningsverplichting voor Nederland om verstoring van het leefgebied van de wolf te voorkomen?
Het klopt dat het Europese Hof lidstaten heeft opgedragen te zorgen voor de betere bescherming van leefgebieden van soorten. Het gaat daarbij om leefgebieden van soorten die aantoonbaar verslechterd zijn waardoor de aantallen van de betreffende soort een zorgwekkende neergaande trend laten zien. De wolf is zich de laatste jaren aan het vestigen in Nederland waarbij voortplanting voor het eerst is waargenomen in 2019. Of dat leidt tot een duurzame populatie moet nog blijken. Wel kan gesteld worden dat de trend van de wolf door deze nieuwe vestigingen vooralsnog positief is.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor 1 juli 2021, de dag waarop de Provincie Gelderland het afschieten van jonge zwijnen wil toestaan, waarmee Nederland in overtreding zou kunnen zijn volgens Europees recht? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Het bericht ‘Schaapsherders in de knel: er zijn er nog maar een paar over en subsidie komt niet bij hen terecht’ |
|
Derk Boswijk (CDA), Lucille Werner (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Klopt het dat er nog maar vier zelfstandige herders in Nederland zijn die met hun honden hun schapen door het landschap leiden, waarvan drie in Gelderland?1
Ik heb uw Kamer in januari 2019 geïnformeerd over de stand van zaken van de gescheperde schaapskuddes in Nederland (Kamerstuk 29 659, nr. 152)2. Ik heb uw Kamer toen gemeld dat er ongeveer honderd schaapskuddes zijn, waarvan ongeveer vijftig traditioneel «gescheperd», dat wil zeggen rondtrekkende kuddes onder leiding van een herder. Ik heb geen aanwijzingen die erop duiden dat dit aantal drastisch is gedaald. Mogelijk wordt in het artikel in De Gelderlander gedoeld op de zeer specifieke categorie van «driftschepers». Driftschepers zetten de schapen enkel in het winterseizoen op stal en rasteren de schapen de rest van het jaar ‘s nachts achter een hek. Dit in tegenstelling tot de meeste schepers, die gedurende het hele jaar aan het eind van de dag met de schapen terugkeren naar stal.
Klopt het dat zelfstandige schaapsherder op de nationale lijst van immaterieel erfgoed staan?
Zowel het scheperen met traditionele landschapsrassen (bijgeschreven vanaf december 2016) als het houden van gescheperde schaapskuddes in Drenthe (bijgeschreven vanaf oktober 2015) zijn bijgeschreven in de Inventaris Immaterieel Erfgoed Nederland, die door het Kenniscentrum Immaterieel Erfgoed Nederland (KIEN) wordt beheerd. KIEN wordt structureel gesubsidieerd door het Ministerie van OCW via de Erfgoedwet.
In hoeverre voelt u een verantwoordelijkheid, mede vanwege de nationale lijst van immaterieel erfgoed, om ervoor te zorgen dat de zelfstandige schaapsherder kan blijven bestaan?
Met de ratificering van het UNESCO Verdrag inzake de Bescherming van Immaterieel Erfgoed (2003) onderkent Nederland de waarde en het belang van immaterieel erfgoed en heeft Nederland zich verbonden aan de verplichting om randvoorwaarden te creëren voor het behoud van immaterieel erfgoed. Om de identificatie ten behoeve van bescherming te waarborgen, maakt elke staat die partij is één of meer inventarissen van het op zijn grondgebied aanwezige immaterieel cultureel erfgoed. Nederland doet dit via het Kenniscentrum Immaterieel Erfgoed Nederland (KIEN), die de inventaris voor Nederland coördineert. De nationale inventaris geeft een overzicht van beoefenaars van immaterieel erfgoed die een borgingsplan hebben gemaakt en zich actief inzetten voor de toekomst van hun erfgoed. De gemeenschappen melden zich zelf aan voor de inventaris en zijn zelf verantwoordelijk voor de borging van hun erfgoed.
Zoals gemeld in mijn brief van januari 2019, en nader toegelicht in mijn aanvullende brief van juli 2019 (Kamerstuk 29 659, nr. 154)3 onderschrijf ik het belang van rondtrekkende schaapskuddes. Zij vervullen al eeuwenlang een belangrijke functie. Gescheperde schaapskuddes dragen bij aan het bewaken van cultuurhistorie, het beschermen en versterken van het landschap, het beheren van (kwetsbare) natuur, de instandhouding van zeldzame schapenrassen en natuurbeleving en educatie in onze natuurgebieden. Dat is dan ook de reden dat deze schaapsherders op diverse manieren worden ondersteund bij hun activiteiten, zowel door brancheorganisaties als door diverse betrokken overheden.
Wat vindt u ervan dat er wel geld beschikbaar is voor zelfstandige schaapsherder maar dat dit naar de terreinbeherende organisaties gaat en niet bij de schaapsherders terechtkomt?
Natuurbeheerders kunnen voor het natuurbeheer gebruik maken van de diensten van gescheperde schaapskuddes. Veelal geschiedt dat in de vorm van opdrachten van natuurbeheerders aan de schaapsherders dan wel de eigenaren van de schaapskuddes (soms is bijvoorbeeld sprake van een stichting die het werk van de schaapskudde beheert; soms zijn schaapsherders in dienst van een natuurbeheerder). Er zijn, zoals nader toegelicht in mijn brief van januari 2019, ook provincies en gemeenten die (deels) rechtstreeks subsidie verstrekken aan de schaapsherders dan wel de eigenaren van de schaapskuddes. In alle gevallen moet uiteraard gelden dat het werk van de gescheperde schaapskudde moet worden beloond.
Klopt het dat er voor zelfstandige schaapsherders alleen provinciale subsidies beschikbaar zijn? Zo ja, in hoeverre vindt u dit passend gezien de nijpende situatie waarin zij zich bevinden?
De overheidssubsidies zijn vooral afkomstig van provincies, hetzij direct, hetzij via de subsidie voor natuurbeheer voor terreinbeherende organisaties. Daarnaast kunnen schapenhouders ook gebruik maken van de zogeheten «graasdierpremieregeling» in het kader van het Gemeenschappelijke Landbouwbeleid (GLB).
Naar aanleiding van de motie Dik-Faber van juli 2018 (Kamerstuk 33 037, nr. 300)4 werk ik voor de komende GLB-periode 2023–2027 aan een nationale regeling voor het behoud van zeldzame landbouwhuisdierrassen. Ik heb deze regeling aangekondigd in het concept-NSP «Toekomstbestendig boeren» dat 29 juni jl. naar de Kamer is verzonden (Kamerstuk 28 625, nr. 294)5. De ongeveer vijftig traditioneel gescheperde schaapskuddes bestaan voor het grootste deel uit zeldzame rassen.
Daarnaast heeft mijn ministerie ook de certificering van schaapsherders en de ontwikkeling van het concept heideboerderij financieel ondersteund. Zie verder ook mijn brief van januari 2019.
Welke oplossingen ziet u voor zich om het voortbestaan van zelfstandige schaapsherder veilig te stellen?
Het geheel aan ondersteuning van traditioneel gescheperde schaapskuddes, zoals geschetst in mijn brief van januari 2019, draagt bij aan de instandhouding van gescheperde schaapskuddes in Nederland. Dat betekent niet dat hiermee het voortbestaan van iedere individuele gescheperde schaapskudde kan worden verzekerd. Eigen inkomsten, bijvoorbeeld vanuit het publiek, blijven ook van groot belang voor het voortbestaan van deze schaapskuddes.
Het verbod op pulsvisserij in de Europese Unie |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Pulsvisserij is dan wel verboden – maar het Hof is niet tegen innovatie»?1
Ja.
Bent u van mening dat de Nederlandse pulskorvisserij, die miljoenen heeft geïnvesteerd in deze innovatieve, milieuvriendelijke en economisch duurzame vistechniek, moet worden behouden?
Het Europese Hof heeft op 15 april 2021 geoordeeld dat met het pulsverbod geen Unierechtelijke bepalingen zijn geschonden, zodat het pulsverbod van kracht blijft (zie ook Kamerstuk 32 201, nr. 115). Dat betekent dat het niet mogelijk is om met deze techniek te vissen. Dat deze uitspraak, ook gezien het wetenschappelijke advies dat er ligt over de pulsvisserij, teleurstellend is voor de pulsvissers begrijp ik. Die teleurstelling deel ik.
Is de pijnlijke nederlaag van Nederland bij het Europese Hof – een juridisch piketpaaltje in een politiek krachtenveld dat in beweging blijft – vooral te wijten aan solistisch Nederlands optreden en een tandeloze lobby van Den Haag in Brussel, of is deze het onvermijdelijke gevolg van keiharde Franse machtspolitiek om de eigen, niet innoverende visserij te beschermen?
De ontwikkeling van de pulstechniek en het politieke krachtenveld – zowel nationaal als in Europa – zijn hierbij van groot belang geweest. Voor een analyse van de ontwikkelingen door de jaren heen en de krachtenvelden die daarbij hoorden verwijs ik u naar Kamerstuk 32 201, nr. 93 en de bijbehorende bijlage met tijdlijn. Ook verwijs ik u naar het stenogram van het debat over de pulsvisserij op 21 februari 2019.
Wat heeft de Nederlandse overheid buiten het voeren van een procedure voor het Europese Hof gedaan om de Nederlandse belangen te beschermen inzake de Nederlandse pulsvissers, die de dupe zijn van het verbod op pulskorvissen?
Nederland heeft zich er jaren voor ingespannen dat de pulstechniek zou worden toegestaan. Daarnaast zijn er meerdere onderzoeken uitgevoerd (zie ook Kamerstuk 32 201, nr. 89 en bijbehorende bijlage). Toen de Raad en het Europees parlement (EP) instemden met een pulsverbod, heeft Nederland zich daartegen verzet. Ook nu het verbod er ligt blijft Nederland aandacht vragen voor de pulsvisserij. Zo zal Nederland bij de voortgangsrapportage deze zomer over de Verordening Technische Maatregelen, waar het pulsverbod onderdeel van is, blijven pleiten voor deze methode van visserij.
Stemt u in met de bevindingen van de deskundigen Bush, Kraan en Schebesta dat meer onderzoek naar de voordelen van pulsvissen, gecombineerd met een strategische aanpak om wetenschappelijke inzichten met maatschappelijke en politieke aanvaarding te verbinden, ertoe kan leiden dat pulskorvissers weer aan het werk mogen?2
Het Europese Hof stelt dat de Raad en het EP over een ruime beoordelingsbevoegdheid beschikken en maatregelen niet uitsluitend hoeven te baseren op het wetenschappelijk advies. De kernvragen over pulsvisserij en de impact op het ecosysteem zijn beantwoord en geëvalueerd door de International Council for the Exploration of the Sea (ICES), onder andere in 2018 en 2020. Zie voor meer informatie ook Kamerstuk 32 201, nr. 112 (vergaderjaar 2019–2020). Aanvullend onderzoek naar pulsvisserij is altijd mogelijk, maar zal naar verwachting niet van doorslaggevende betekenis zijn. Overigens wordt door de wetenschappers in het artikel met name aangegeven dat meer onderzoek naar innovatie nodig is (dus niet specifiek naar pulsvisserij).
Wilt u alles op alles zetten om pulskorvisserij alsnog mogelijk te maken door in te zetten op een regionale aanpak met gezamenlijke aanbevelingen, waarin het EU-recht voorziet, waarin ruimte is voor uitzonderingen voor onderzoek naar innovatieve vistuigen, waaronder de elektrische pulskor?
Een gezamenlijke aanbeveling kan alleen worden ingediend als alle lidstaten in die regio daar unaniem mee instemmen. De verwachting is niet dat de lidstaten hiervoor open staan.
Bent u voornemens om meer te investeren in onderzoek naar de voordelen van pulsvissen voor Nederland en de Europese Unie? Zo ja, welke concrete projecten wilt u hierover in gang zetten?
Zie het antwoord op vraag 5.
Bent u voornemens om de Europese Commissie aan te sporen een traject in gang te zetten dat leidt tot subsidie naar onderzoek over de voordelen van pulskorvissen voor natuur en milieu, teneinde deze vistechniek mede vanuit de wetenschappelijke validatie een nieuwe impuls te geven?
Gezien de uitspraak van het Europese Hof en het politieke krachtenveld in de Raad en Europees parlement acht ik een dergelijk verzoek niet opportuun. Wel zal ik, zoals aangegeven bij vraag 4, bij de voortgangsrapportage deze zomer over de Verordening Technische Maatregelen, waar het pulsverbod onderdeel van is, blijven pleiten voor deze methode van visserij. De verwachting is echter dat er geen bereidheid is de discussie over pulsvisserij de komende periode te heropenen.
De ophokplicht en de gevolgen daarvan voor Nederlandse pluimveehouders |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Is het juist dat dankzij de door de overheid ingestelde ophokplicht ter voorkoming van verspreiding van de vogelgriep, bedrijven met vrije-uitloop- en/of biologische kippen hun vrije-uitloop status na 16 weken (op 12 februari 2021) kwijt zijn geraakt? Is het tevens juist dat deze bedrijven na het verliezen van deze status hun eieren alleen nog als scharreleieren mogen verkopen?
In de zaak van de herbeoordeelden door Ondersteuningsteam Noord zijn mensen getroffen als gevolg van onzorgvuldig handelen van de overheid. Na de herbeoordelingen was er een algemene compensatie voor deze mensen geregeld. Dit is echter onvoldoende gebleken. Er is te weinig oog geweest voor de impact die de beslissingen op de afzonderlijke levens van mensen hadden, zoals de stress en onzekerheid die er het gevolg van waren. Dat betreur ik.
Bent u bekend met het feit dat deze eieren als «solidariteitseieren» verkocht worden, maar dat doordat de afzetmarkt voor deze eieren steeds kleiner wordt ook de solidariteitstoeslag, die deze bedrijven onder andere nodig hebben om diervriendelijk te produceren, steeds lager wordt?
Uiteraard wil ik in de toekomst dit soort situaties zoveel mogelijk voorkomen. UWV heeft op eigen initiatief een zorgvuldige en diepgaande externe evaluatie van het hele besluitvormingsproces laten uitvoeren. Deze evaluatie is ook op de website van UWV terug te vinden. Op basis van de aanbevelingen zal UWV de organisatie en dienstverlening gaan verbeteren. Daarnaast wil ik cliëntenparticipatie en de rol van cliëntenraden binnen de sociale zekerheid verder verduidelijken en versterken. In de kabinetsreactie op de Suwi-evaluatie besteed ik hier meer aandacht aan, deze reactie zal samen met de Stand van de uitvoering op korte termijn aan uw Kamer worden aangeboden. Ook onderneemt het kabinet, naar aanleiding van het rapport «Ongekend onrecht», kabinetsbreed actie om de persoonlijke dienstverlening te versterken en in te zetten op overheidshandelen met meer oog voor de menselijke maat.
Klopt het dat ons omringende landen zoals Duitsland, België en het Verenigd Koninkrijk de ophokplicht al hebben opgeheven en dat er daardoor weer meer vrije-uitloopeieren beschikbaar komen uit deze landen?
Nadat was gebleken dat de sociaal-medische beoordelingen die tot IVA leidden onjuist waren verricht, heeft UWV deze onrechtmatigheid hersteld door opnieuw sociaal-medische beoordelingen te verrichten. In mijn brief van 29 maart 20191 aan uw Kamer heb ik die werkwijze ook ondersteund. Hierbij heeft UWV (achteraf bezien) er vooral oog voor gehad om de nieuwe sociaal-medische beoordelingen te verrichten binnen de regels voor de WIA. Bij het nemen van deze nieuwe beslissingen had echter ook de positie en de bijzondere omstandigheden van deze specifieke groep meegewogen moeten worden. Dat is niet gebeurd. Door toedoen van UWV hebben zij mogelijk een grotere afstand tot de arbeidsmarkt opgelopen, omdat zij geen tijdige dienstverlening of juiste beoordeling hebben gekregen. UWV beziet nu alsnog per cliënt of een passende oplossing kan worden geboden. Dit kan herstel van het WIA-uitkeringsrecht zijn, maar is afhankelijk van de individuele omstandigheden. Het kan ook gaan om andere vormen van hulp zoals financiële compensatie, hulp bij schulden en/of psychische ondersteuning.
Op grond van de Algemene Wet Bestuursrecht moet een belangenafwegingen worden gemaakt en mag de beslissing niet onevenredig zijn. Het is vaste rechtspraak dat in bijzondere omstandigheden het op grond van de beginselen van behoorlijk bestuur geen rechtsplicht meer kan zijn voor een bestuursorgaan om een dwingendrechtelijke bepaling toe te passen. Verder is er op grond van de WIA de mogelijkheid dat UWV kan afzien van een verlaging of intrekking van de uitkering op grond van een dringende reden. De beoordeling van zo’n dringende reden vergt wel een beoordeling van de specifieke individuele omstandigheden. De unieke omstandigheden in de wijze waarop deze groep is behandeld en de individueel te bepalen impact en gevolgen in het bijzonder, maken dat er in individuele situaties een rechtvaardiging kan zijn voor herstel van het uitkeringsrecht.
Wat betekent deze ontwikkeling voor de marktpositie van Nederlandse pluimveehouders wiens eieren nog steeds zijn afgewaardeerd van vrije-uitloop naar scharreleieren? Deelt u de mening dat de markt voor duurzame eieren op deze wijze wordt verstoord?
Voor zover het gaat om een fout in een besluit van UWV, dan geeft UWV bij besluiten cliënten ook de mogelijkheid eerst te bellen met UWV alvorens bezwaar te moeten maken, zodat UWV evidente fouten in een besluit snel kan herstellen zonder bezwaarprocedure. Ook kunnen cliënten aan UWV om toepassing van mediation vragen. Als op die momenten of tijdens een bezwaar- of beroepsprocedure naar voren komt dat UWV een fout heeft gemaakt, dan wordt deze tijdens die procedure zo mogelijk hersteld.
Gaat het om een fout in een eerder, vaststaand besluit, dan is UWV bevoegd om terug te komen op het eerdere besluit, mits daarbij rekening wordt gehouden met de belangen van andere belanghebbenden bij dat besluit (zoals de voormalige werkgever met premiebelang). De cliënt kan aan UWV vragen terug te komen op een eerder besluit, maar UWV kan ook uit eigen beweging een eerder besluit wijzigen. In bepaalde situaties wordt een fout in een besluit met terugwerkende kracht gecorrigeerd; in andere situaties wordt per heden gecorrigeerd. UWV is bezig het beleid over herstel van mogelijke fouten in besluiten te actualiseren.
Daarnaast kunnen complexe situaties die niet in overeenstemming lijken met de bedoeling van de wet worden aangemeld bij zogeheten Maatwerkgroepen en dan zal naar een passende oplossing worden gezocht. Er is ook een geschillencommissie volgend uit de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg.
Kunt u uitleggen waarom inmiddels in bijvoorbeeld Duitsland de kippen wel buiten lopen, maar het voor Nederlandse bedrijven vlak over de grens nog wel verboden is?
Voor de mogelijkheden die er zijn om gedupeerden tegemoet te komen, verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3.
Kunt u aangeven wat er met de status van het biologisch ei zal gebeuren naarmate de ophokplicht in Nederland langer zal duren?
Betrokkenen bij de herbeoordelingen door Ondersteuningsteam Noord van UWV-kantoor Groningen kunnen zich bij UWV melden bij het Meldpunt Herstelactie. Met alle gedupeerden die zich bij het meldpunt hebben gemeld heeft UWV reeds contact gehad.
Daarnaast gaat UWV ook in gesprek met alle mensen die zich niet gemeld hebben bij het meldpunt, maar wel onderdeel waren van de groep van ongeveer 2.100 mensen die zijn beoordeeld door het Ondersteuningsteam Noord.
Ik vind het goed dat UWV individueel kijkt naar iedere melding en op de situatie afgestemde hulp biedt. Ik vertrouw erop dat UWV goed in gesprek gaat met gedupeerden. Mocht het op enig moment passend zijn, dan zal ik met gedupeerden in gesprek gaan.
Welke mogelijkheden zijn er om er in de toekomst voor te zorgen dat de status «vrije-uitloop» en «biologisch» behouden blijven in het geval van een door de overheid ingestelde ophokplicht?
Er is een groep mensen in het verleden volledig arbeidsongeschikt verklaard op medische gronden. Daarbij was het de bedoeling dat zij na een bepaalde periode opnieuw zouden worden beoordeeld. Maar ze zijn abusievelijk buiten beeld geraakt.2 In 2018 zijn deze mensen herbeoordeeld door het Ondersteuningsteam Noord. Zo'n 2.100 mensen werden toen duurzaam en volledig arbeidsongeschikt verklaard en kregen een IVA-uitkering. Nadat in 2019 bleek dat bij deze herbeoordelingen een onjuiste werkwijze was toegepast, is besloten tot een nieuwe herbeoordeling van deze mensen, om twijfel aan de rechtmatigheid ervan uit te sluiten.3
De nieuwe herbeoordeling leidde bij 186 mensen tot een beëindiging van de uitkering. Van 124 mensen werd de uitkering verlaagd en omgezet in een WGA 35–80 uitkering. Van 284 mensen is de uitkering omgezet in een WGA 80–100 uitkering en 1.510 mensen behielden de IVA-uitkering.
222 mensen hebben zich gemeld bij het meldpunt. UWV gaat de komende periode alle mensen die tot de groep van 2.100 horen, bellen om bij hen na te gaan of herstel of compensatie nodig is.
In hoeverre bent u met de sector in gesprek om te zoeken naar toekomstbestendige oplossingen voor deze problematiek? Indien dit nog niet het geval is, bent u dan bereid om hierover met de sector in gesprek te gaan?
UWV kijkt samen met de 2.100 betrokken mensen wat nodig is. Dit is maatwerk. Dan kan het gaan om herstel van de uitkering, maar ook om andere vormen van hulp zoals financiële compensatie, hulp bij schulden en/of psychische ondersteuning. Ik kan u niet zeggen op welke oplossing UWV na overleg met iedere betrokkene precies uitkomt.
Voor het antwoord op deze vraag, verwijs ik u ook naar het antwoord op vraag 7.
Het bericht ‘LNV wijst oplossing Borkumse Stenen van de hand?’ |
|
Derk Boswijk (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Klopt het dat een groot gesloten vangstgebied boven Schiermonnikoog is ingetekend? Zo ja, per wanneer gaat dit in?1
Op 19 juni 2020 heeft de Tweede Kamer het Akkoord voor de Noordzee (hierna Noordzeeakkoord) ontvangen. In het notaoverleg op 27 januari jl. heb ik deze inhoudelijk met de Tweede Kamer besproken. In het Noordzeeakkoord zijn afspraken gemaakt over het beschermen van ecologisch waardevolle gebieden, zoals afspraak 4.40. In deze afspraak is onder andere opgenomen dat het verbod op bodemberoerende visserij in het reeds geplande te beschermen gebied Borkumse Stenen in het kader van VIBEGII (95 vierkante kilometer) wordt uitgebreid met 558 vierkante kilometer. In bijlage 7 van het Noordzeeakkoord is een kaart bijgevoegd waarin de begrenzing van dit gebied is ingetekend. Het gebied ligt ten noorden van Schiermonnikoog. Deze begrenzing is op initiatief en met instemming van de visserijsector tot stand gekomen.
In het Noordzeeakkoord is de ambitie vastgelegd om de maatregelen genoemd in afspraak 4.40 in 2022 te effectueren. De maatregelen moeten echter via een Europese procedure onder het Gemeenschappelijk Visserijbeleid worden vastgelegd en daarmee is er een afhankelijkheid van andere lidstaten en de Europese Commissie. Inzet is om de maatregelen zo snel als mogelijk uit te voeren.
Wat hield het alternatieve plan van de Nederlandse Vissersbond in en wat is de reden dat u dit hebt afgewezen?
Na toezending van het Noordzeeakkoord aan uw Kamer, heeft de visserijsector aangegeven de begrenzing aan te willen passen. Dat kan alleen met instemming van partners in het de Noordzeeoverleg. Ik heb de visserijsector gevraagd daartoe een alternatief voorstel te doen. Het alternatieve plan van de Nederlandse Vissersbond is weergegeven in de kaart bijgevoegd in het nieuwsbericht «LNV wijst oplossing Borkumse Stenen van de hand». Het voorstel onderscheidt zich op drie belangrijke punten van het Noordzeeakkoord: het effect op de visserij, de totale oppervlakte en de ecologische waarde.
Om het effect op de visserij te beperken is in het voorstel de zuidelijke grens van het gebied naar boven verschoven ten opzichte van de begrenzing in het Noordzeeakkoord. De westelijke grens is iets verder naar het westen geschoven, maar het totale gebied in oppervlakte is kleiner dan het oorspronkelijke gebied in het Noordzeeakkoord. Ook heeft dit tot resultaat dat het gebied een lagere ecologische waarde heeft ten opzichte van het gebied in het Noordzeeakkoord. Juist in het zuidelijk deel bevinden zich ecologisch zeer waardevolle velden van de schelpkokerworm (Lanice conchilega). Het voorstel van de Nederlandse Vissersbond zal er toe leiden dat deze waardevolle ecologische delen buiten de begrenzing van het gebied vallen. Daarmee is het de ecologische waarde van het gebied in dit voorstel lager dan het oorspronkelijke gebied in het vastgestelde Noordzeeakkoord. Hoewel ik een vermindering van het effect op de visserij als positief beoordeel, maakt de vermindering van de totale oppervlakte en de substantieel lagere ecologische waarde van het gebied dat ik het voorstel van de Nederlandse Vissersbond niet kan steunen als alternatief voor het gebied zoals afgesproken in het Noordzeeakkoord.
Welk alternatief voorstel heeft u gedaan en wat is de reden dat de garnalenvissers dit hebben afgewezen?
In reactie op het voorstel van de Nederlandse Vissersbond heeft het Ministerie van LNV op 1 april jl. twee alternatieven voorgelegd aan de visserijsector. Uitgangspunten hierbij waren dat de totale oppervlakte en ecologische waarde van het alternatief minimaal gelijk zijn aan het gebied in het Noordzeeakkoord maar de impact op de visserij aanzienlijk lager is. Op hoofdlijnen bestaan beide voorstellen uit een verschuiving van de westelijke grens naar het westen en het gedeeltelijk ontzien van druk beviste gebieden in het zuiden. De alternatieve voorstellen zijn naar schatting qua omvang en ecologische waarde gelijk aan het gebied in het Noordzeeakkoord en hebben een lagere impact op de visserij dan het gebied in het Noordzeeakkoord.
Op 8 juni jl. heb ik een reactie ontvangen van de visserijsector op deze alternatieve voorstellen. De sector geeft aan dat aanpassing van de oppervlakte bespreekbaar is. Zij is echter van mening dat wordt voldaan aan de voorwaarden en dat er geen inhoudelijke gronden zijn om het voorstel van de sector af te wijzen. Deze reactie ga ik verder bestuderen en we gaan hierover in gesprek met de sector.
Wat is de huidige stand van zaken? Wat zijn de vervolgstappen en wie moet deze stappen zetten?
Mijn ministerie heeft op 8 juni jl. een reactie ontvangen van de visserijsector op de alternatieve voorstellen van 1 april. Deze ga ik bestuderen en we gaan hierover in gesprek met de sector. Zoals ik tijdens het Algemeen Overleg visserij op 12 oktober 2020 heb aangegeven, sta ik open voor het gesprek over de zuidelijke begrenzing. Echter een nieuwe begrenzing van dit gebied betekent een aanpassing van het Noordzeeakkoord. Dit vraagt instemming van alle partners van het Noordzeeakkoord vertegenwoordigd in het Noordzeeoverleg, een voorwaarde die ik op 12 oktober 2020 ook met u heb gedeeld. Een voorstel dat hier toe strekt kan daar alleen zinvol in bespreking worden gebracht als dat voorstel qua oppervlakte en ecologische waarde vergelijkbaar is met de afspraak in het Noordzeeakkoord. Het feit dat de visserijorganisaties hebben gekozen niet deel te nemen aan het Noordzeeoverleg is hierbij evenmin behulpzaam.
Onwerkbare situatie voor zwerfdierstichtingen |
|
Inge van Dijk (CDA), Derk Boswijk (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u op de hoogte van signalen dat er een onwerkbare situatie is ontstaan voor zwerfdierstichtingen door onjuiste informatieverstrekking van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en vanwege tegenstrijdigheid over EU Verordening (EU) 2016/429 Animal Health Law?
Ja, die signalen zijn mij bekend.
Herkent u het signaal dat er onduidelijkheden en praktisch onuitvoerbare regels bestaan?
Zowel in Europa als in Nederland is er de laatste jaren meer aandacht voor de regulering van de handel in gezelschapsdieren, waaronder ook de handel in honden. Dat houdt onder andere in dat zowel de Europese Commissie als het kabinet met regelgeving meer zicht en grip proberen te krijgen op de hondenhandel. Hiervoor zijn verschillende wijzigingen in de regelgeving aangekondigd die echter nog niet allemaal van kracht zijn, deze lichten we kort toe. De algemene maatregel van bestuur die in aanvulling op Europese regels voorziet in een aanscherping van regels over identificatie en registratie (I&R) van honden is momenteel in voorbereiding. De geplande inwerkingtredingsdatum van het Besluit I&R is 1 oktober 2021. Daarnaast is de Europese diergezondheidsverordening, die onder meer ziet op verplaatsingen van honden tussen lidstaten, sinds 21 april 2021 van toepassing geworden. Ik kan mij voorstellen dat door de aangekondigde wijzigingen er enige onduidelijkheid ontstaat over welke maatregelen nu precies in welke gevallen op een houder van honden van toepassing zijn.
Ik heb dan ook aandacht voor de communicatie over de wijzigingen in de regelgeving. Dit doe ik onder andere door de informatie op verschillende websites van de overheid te actualiseren. Tevens heb ik een zogenoemde regelhulp laten ontwikkelen. Een regelhulp is een online tool waarmee iemand snel inzicht kan krijgen welke regels in een bepaalde situatie van toepassing zijn. Er bestaan reeds regelhulpen voor diverse onderwerpen1. Recent is er een regelhulp beschikbaar voor de regels die zien op het gebied van diergezondheid2. De regelhulp bevat nu alleen nog de belangrijkste wijzigingen die sinds 21 april jl. gelden ten gevolge van de diergezondheidsverordening. De regelhulp zal de komende periode stapsgewijs aangevuld gaan worden op basis van aankomende wijzigingen in de regelgeving omtrent diergezondheid.
Deelt u de mening dat stichtingen die zich legaal (EG-erkenning, TRAde Control and Expert System (TRACES)-certificaat en Uniek Bedrijfsnummer (UBN)) bezighouden met intracommunautair verkeer en import van honden en katten binnen EU-wetgeving worden geschaard onder handelaren in honden en katten? Zo ja, klopt het dat deze stichtingen hierdoor aan dezelfde wetgeving te voldoen hebben als veehandelaren met winstoogmerk?
De diergezondheidsverordening stelt regels over de verplaatsing van gehouden landdieren. Gezelschapsdieren (honden, katten en fretten) vallen daar ook onder (artikel 4, onderdelen 2 en 11 van de verordening). Ook die dieren kunnen namelijk drager zijn van een ziekteverwekker en daarmee kan verplaatsing van deze dieren dus een risico vormen voor de verspreiding van dierziektes. Zodoende kunnen zij een gevaar vormen voor de volks- of diergezondheid op de plaats van bestemming. Voor het niet-commerciële verkeer van gezelschapsdieren gelden bijzondere (lichtere) regels (artikel 244 en verder van de verordening), maar die zijn alleen van toepassing als de verplaatsing van deze dieren niet tot doel heeft om het dier te verkopen, of het eigendom op andere wijze over te dragen (artikel 4, onderdeel 14, van de verordening). Niet-commercieel vervoer van gezelschapsdieren gaat kort gezegd om dieren die meereizen met hun baas. Daarvan is bij het verkeer van gezelschapsdieren door deze stichtingen geen sprake. Deze dieren worden namelijk juist verplaatst met het oog op verkoop of een andere wijze van overdracht van de eigendom. Of er al dan niet commerciële doeleinden een rol spelen is voor de diergezondheidsregels op dit punt niet relevant. Dat betekent dat op verplaatsingen van honden door deze stichtingen de reguliere regels, zoals de aanvraag van een Traces-certificaat, van de diergezondheidsverordening van toepassing zijn.
Kunt u aangeven of er in Nederlandse wetgeving onderscheid gemaakt wordt tussen commerciële honden- en kattenhandelaren met winstoogmerk en dierenwelzijnstichtingen zonder winstoogmerk?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 3.
Herkent u de constatering dat de Nederlandse overheid het zicht op de import van buitenlandse honden en katten kwijt is? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Door middel van Traces heeft de Nederlandse overheid zicht op de legale import van buitenlandse honden en katten. Het is echter algemeen bekend dat naast de legale import ook illegale import van honden plaatsvindt. Het vermoeden is dat deze aantallen behoorlijk zijn maar vanwege de illegale aard ervan zijn exacte cijfers onbekend. Traces (Trade Control and Expert System) is een online systeem voor officiële dierenartsen om de certificering van import en export van levende dieren te ondersteunen en traceerbaar te maken.
Bij het binnenbrengen van een hond uit andere lidstaten, indien de verplaatsing onder de regels voor het commerciële verkeer valt (zie antwoord op vraag 3), moet een hond worden vergezeld van een gezondheidscertificaat. Dat certificaat moet zijn afgegeven door de bevoegde autoriteit in de lidstaat van herkomst en het vervoer van de honden en katten moet in het Europese systeem Traces worden ingevoerd. De Europese regels gaan uit van onderling vertrouwen tussen lidstaten: het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit betekent dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) er vanuit moet gaan dat de informatie die door de bevoegde autoriteit in een ander Europees land op het gezondheidscertificaat is gezet (bijvoorbeeld de informatie over de leeftijd en de vaccinaties) juist is. De NVWA meldt eventuele twijfel over gezondheidscertificaten wel altijd aan andere lidstaten, zodat de autoriteit van die lidstaat verder onderzoek kan doen.
De NVWA houdt risicogericht toezicht op gezelschapsdieren. Risicogericht toezicht betekent dat zij vooral inspecties uitvoert daar waar zij (op basis van meldingen, gegevens uit eerdere inspecties en risico-inventarisaties) de kans op overtreding van de regels voor de handel in gezelschapsdieren het grootst acht. Bij invoer van honden vanuit andere lidstaten worden er steekproefsgewijs bestemmingscontroles uitgevoerd. Wanneer honden rechtstreeks uit derde landen worden ingevoerd, wordt er aan de grens gecontroleerd. In de praktijk betekent dit dat in feite de controle op de luchthaven gebeurt.
Met de aanscherping van de regels van I&R hond komt er zicht op de importeurs en honden die uit het buitenland worden gehaald. Op basis van deze nieuwe regels moet de importeur (zowel bedrijfsmatig als particulier) van een hond met DigiD een registratienummer aanvragen bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). De geïmporteerde honden laat de importeur door een dierenarts registreren bij RVO, via een aangewezen portaal. Bij deze registratie wordt ook het registratienummer van de importeur en het land van herkomst (uit paspoort) vermeld.
Herkent u de constatering dat door de aanvullende niet-wettelijke regels het verantwoord plaatsen van buitenlandse honden en katten kostbaar en praktisch onuitvoerbaar wordt, waardoor illegale handel toeneemt? Welke maatregel treft u tegen illegale handel?
Het is mij niet bekend welke «niet-wettelijke regels» er zouden gelden die het verantwoord plaatsen van de dieren praktisch onuitvoerbaar zouden maken en ook dat de illegale handel daardoor toe zou nemen. Om de illegale handel effectiever te bestrijden is een taskforce hondenhandel opgericht waaraan de NVWA, RVO, de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) en de ministeries van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) en Justitie en Veiligheid (J&V) deelnemen. De Taskforce hondenhandel wordt ingezet vanuit verschillende bestaande samenwerkingsverbanden. De Taskforce ontwikkelt een integrale aanpak op malafide hondenhandel met als doel deze handel op een consistente en consequente wijze aan te kunnen pakken.
Kunt u bevestigen dat Oost-Europese puppyfabrieken pups voor de Nederlandse markt produceren, waarbij paspoorten door dierenartsen worden vervalst? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
De problematiek van illegale import van pups vanuit andere delen van Europa is bij de betrokken instanties bekend. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 6.
Wat gaat u doen om de belangenorganisaties en stichtingen in de toekomst duidelijker en consistent te informeren over toekomstige wetswijzigingen en kunt u aangeven wat daarvoor reeds gebeurt?
Onlangs heeft de organisatie Stray Animal Foundation Platform aangeboden om via een webinar informatie over de regelgeving te verstrekken aan de verschillende (zwerfdieren)stichtingen. Mijn ministerie zal samen met de NVWA en RVO en organisaties uit de sector zoals het Stray Animal Foundation Platform, de deelnemende partijen voorzien van informatie ter verduidelijking van de wet- en regelgeving. Ook zal ik bij grote wijzigingen in overleg met partijen, zoals Stray Animal Foundation Platform, kijken welke aanvullende communicatie-acties nodig en nuttig zijn. Tevens zal ik, zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2, de regelhulp stapsgewijs uitbreiden op basis van aankomende wijzigingen in de regelgeving omtrent diergezondheid.
Is het mogelijk en bent u bereid om registratieplicht van gastgezinnen gelijk te trekken met die van de Nederlandse dierenasielen, door onder andere af te zien van de vakbekwaamheids- en UBN-verplichting voor tijdelijke gastgezinnen?
Er zijn verschillende indicaties waar naar gekeken wordt om te bepalen wanneer er sprake is van bedrijfsmatig houden van gezelschapsdieren. Zie daarvoor ook mijn reactie op de evaluatie van de Wet dieren van 18 november 2020 (Kamerstuk 28 286, nr. 1139). Op basis van die indicaties kan per geval bepaald worden of er sprake is van bedrijfsmatigheid. Voor honden en katten is er in eerste instantie een getalsmatige indicatie. Als het gaat om een gastgezin dat meer dan 20 honden per jaar opvangt, is het aannemelijk dat er sprake is van bedrijfsmatigheid. In dat geval dient een gastgezin te voldoen aan de eisen die gesteld worden aan het bedrijfsmatig houden van gezelschapsdieren, zoals een bewijs van vakbekwaamheid en een UBN. In het geval dat een gastgezin 20 honden of minder per jaar opvangt, wordt op basis van de overige indicaties beoordeeld of iemand bedrijfsmatig is. In de praktijk blijkt dat in het laatste geval gastgezinnen meestal niet als bedrijfsmatig worden beoordeeld. Dit laat onverlet dat deze gastgezinnen wel moeten voldoen aan de algemene eisen van huisvesting- en verzorgingsnormen uit het Besluit houders van dieren. Overigens zullen dierenasielen op basis van de criteria meestal aangemerkt worden als bedrijfsmatig en dus aan de vakbekwaamheids- en UBN-verplichting moeten voldoen. Ook zij zullen op dat moment in het bezit moeten zijn van een vakbekwaamheidsdiploma.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de verschillende werkwijzen van de tien commerciële portalen (databanken)?
Alle portalen die gegevens doorgeven aan I&R hond zijn door mij aangewezen. Van belang is dat de aangewezen portalen in staat zijn de data real-time, onvoorwaardelijk en volledig aan RVO door te geven. RVO is in juni 2021 gestart met het testen of de bestaande aangewezen portalen klaar zijn voor het aangescherpte I&R hond.
Bent u bereid om op korte termijn in overleg te treden met de stichtingen om kennis te nemen van de in deze vragen benoemde problemen?
Ja, ik ben bereid met de stichtingen in gesprek te gaan om beter inzicht te krijgen tegen welke problemen zij aanlopen. Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 8.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja, ik heb mij ingespannen om de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
Het gebrek aan maatregelen tegen de gezondheidsrisico’s van de geitenhouderij |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u gezien dat de geitenstop in Gelderland ter discussie staat?1
Ik heb het bericht waar u naar verwijst gezien.
Heeft u gezien dat een GGD-toxicoloog de Gelderse Statenleden heeft gewaarschuwd dat het medisch onaanvaardbaar is om de geitenstop op te heffen?2
Ik heb het bericht waar u naar verwijst gezien.
Op welke wijze gaat u zich inzetten om te voorkomen dat de geitenstop in Gelderland wordt opgeheven, om daarmee te voorkomen dat deze medisch onaanvaardbare situatie ontstaat?
Het instellen, opheffen of verlengen van een dergelijk moratorium is een bevoegdheid van de provincie. Het kabinet heeft eerder aangegeven de provinciale maatregelen te ondersteunen en, de rijksoverheid heeft hier geen zeggenschap over. De rijksoverheid heeft via een opdrachtgeversoverleg voor het onderzoeksprogramma Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (VGO-III) regelmatig contact met de onderzoekers, betrokken provincies en de geitensector.
Daarnaast is de Minister van LNV voornemens om op korte termijn via het Interprovinciaal Overleg (IPO) alle provincies te informeren over de resultaten tot nu toe en de voortgang van de vervolgonderzoeken.
Wat vindt u ervan dat Land- en Tuinbouworganisatie (LTO) Nederland de Gelderse politiek onder druk zet om de geitenstop te versoepelen, omdat het een «een ongezonde situatie» zou zijn dat de sector nu al vier jaar op slot zit?3
Het kabinet heeft eerder al aangegeven de provinciale maatregelen, die nieuwvestiging en verdere uitbreiding van geitenbedrijven tegengaan, te ondersteunen (Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2020–2021, nr. 2769).
Deelt u de mening dat juist de explosieve groei van het aantal geiten in Gelderland zorgt voor een ongezonde situatie? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Sinds het invoeren van beperkende maatregelen op provincie-niveau is de toename van het aantal geiten afgevlakt. Sinds het moratorium in Gelderland is ingesteld, is het aantal melkgeiten nog licht toegenomen op basis van vergunningen, die voor het moratorium werd ingesteld waren afgegeven. Op dit moment is niet bekend wat de oorzaak is van de verhoogde kans op het oplopen van longontsteking als omwonende van een geitenhouderij. Naar die oorzaak wordt momenteel onderzoek gedaan.
Heeft u signalen dat de geitenstops ook in andere provincies ter discussie staan? Zo ja, om welke provincies gaat het?
Ik heb geen signalen ontvangen dat in andere provincies de moratoria voor geitenhouderijen ter discussie staan.
Kunt u bevestigen dat het feit dat er op dit moment minder longontstekingen zijn vanwege de coronamaatregelen, niet betekent dat geiten niet de oorzaak zouden zijn van het verhoogde aantal longontstekingen dat al tien jaar wordt geconstateerd in een straal van twee kilometer rondom geitenbedrijven, zoals ook de deskundige van het RIVM stelt?4
Het feit, dat er op dit moment minder longontstekingen zijn vanwege de coronamaatregelen, betekent niet dat geiten niet de oorzaak zijn van het verhoogde aantal longontstekingen rondom geitenbedrijven.
Kunt u bevestigen dat u heeft erkend dat het verhoogde aantal longontstekingen in de nabijheid van geitenhouderijen, waardoor in totaal 1,7 miljoen Nederlanders extra risico lopen, kan worden veroorzaakt door specifieke ziekteverwekkers die van dieren afkomstig zijn, ofwel zoönosen?5
Het is onduidelijk waardoor het verhoogde risico op het oplopen van longontstekingen wordt veroorzaakt. De hypothesen hierover lopen uiteen; in theorie kan dat komen door een specifieke ziekteverwekker die van dieren afkomstig is (zoönose) of doordat mensen gevoeliger voor longontsteking worden door de blootstelling aan stoffen, die bij veehouderijbedrijven vrijkomen, zoals fijnstof, endotoxines (onderdelen van micro-organismen) en ammoniak. Het onderzoeksprogramma VGO-III moet inzicht geven in de oorzaak van het verhoogde risico op het oplopen van een longontsteking.
Waaruit blijkt dat het huidige landelijke beleid en de besluitvorming met betrekking tot de geitenhouderij is gericht op het voorkomen van een nieuwe uitbraak van een zoönose?6
Staand beleid is gericht op het voorkomen van een nieuwe uitbraak van een zoönose, ook die uit de geitenhouderij. De zoönosestructuur is een goed functionerend surveillance systeem, gericht op continue signalering, beoordeling en bestrijding van zoönosen. De inzet hierop wordt, zoals aangegeven in de Kamerbrief van 12 februari jl. (Kamerstuk 25 295, nr. 990) verder versterkt. Daarvoor verkent de overheid parallel aan de analyse, die de expertgroep zoönosen uitvoert, hoe de inzet in Europees en mondiaal verband kan worden geïntensiveerd en zetten we in op extra onderzoek. Daarnaast wordt de diergezondheid in Nederland continu gemonitord via de basismonitoring. Dit is een systeem voor het zo vroeg mogelijk opvangen van signalen over diergezondheid, waaronder zoönosen. Hierin wordt met veel partijen, humaan en veterinair, samengewerkt. De uitkomsten van de monitoring worden gedeeld met veehouders, dierenartsen en betrokken partijen zoals de overheid, veehouderijsector, humane gezondheidszorg en omringende landen zodat zij indien nodig actie kunnen ondernemen.
Erkent u dat het feit dat het GGD-advies om geen geitenbedrijven toe te laten in een straal van twee kilometer rondom woonwijken geen daadwerkelijke bescherming biedt tegen de gezondheidsrisico’s, aangezien het slechts is opgenomen in een vrijblijvende handreiking die het bevoegd gezag al dan niet kan gebruiken bij de besluitvorming?7
De vergunningverlening voor het bouwen van een nieuwe stal betreft een provinciale/lokale bevoegdheid. De «Handreiking Veehouderij en Gezondheid Omwonenden» is bedoeld om het bevoegd gezag te ondersteunen in de besluitvorming over veehouderijen in relatie tot de gezondheid van omwonenden. De GGD heeft, in gevallen dat er mogelijk een verhoogd risico voor de volksgezondheid bestaat, een rol als adviseur naar het bevoegd gezag. De handreiking bevat een stroomschema, waaruit volgt in welke gevallen er een GGD-advies moet worden opgevraagd. In het geval van de ontwikkeling van een geitenhouderij, waarbij zich binnen een straal van 2 kilometer woon- en verblijfsruimten van derden bevinden moet door het bevoegd gezag een GGD-advies worden opgevraagd. Dit advies wordt door het bevoegd gezag vervolgens meegenomen in haar afwegingen.
Erkent u dat, ondanks het feit dat de groei van de geitenhouderij lijkt af te vlakken, dit nog altijd betekent dat het aantal geiten toeneemt en daarmee mogelijk ook de gezondheidsrisico’s?
De groei van de geitenhouderij lijkt op basis van de meest recente cijfers van het CBS af te vlakken (zie ook het antwoord op vraag 5). Diverse provincies hebben naar aanleiding van de resultaten van het VGO-onderzoek op basis van het voorzorgsprincipe moratoria ingesteld voor uitbreiding of nieuwvesting van geitenhouderijen. De bevoegdheid voor dergelijke maatregelen ligt bij de provincies. Het kabinet heeft eerder aangegeven dit door de provincies ingezette beleid te ondersteunen (Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2020–2021, nr. 2769). Daarnaast laat het kabinet vervolgonderzoeken uitvoeren naar de oorzaak van het verhoogde risico op longontsteking voor omwonenden van geitenhouderijen. Het kabinet laat deze vervolgonderzoeken uitvoeren om gerichte en effectieve risicoreducerende maatregelen te kunnen nemen.
Erkent u dat het feit dat u het aan provincies overlaat om een geitenstop in te stellen en deze geitenstop desgewenst ook weer op te heffen, betekent dat mensen voor hun gezondheid afhankelijk zijn van de goede wil, daadkracht en rechte rug van provinciebestuurders?
Zie ook het antwoord op vraag 3. Het is de bevoegdheid van de provincies om al dan niet een moratorium in te stellen voor geitenhouderijen. Vanuit mijn verantwoordelijkheid en mogelijkheden zorg ik dat de provincies geïnformeerd zijn en heb ik opdracht gegeven voor vervolgonderzoeken om gerichte en effectieve risicoreducerende maatregelen te kunnen nemen.
Is het niet veel logischer om hierop landelijke regie te voeren?
Zie ook het antwoord op vraag 12.
Gaat u dan nu wel over tot het nemen van landelijke voorzorgsmaatregelen tegen de gezondheidsrisico’s uit de geitenhouderij? Zo nee, doet u dat niet omdat u hier geen wettelijke mogelijkheid voor heeft, of doet u dit niet omdat u geen boodschap heeft aan het voorzorgsbeginsel?
Ik neem dit onderwerp zeer serieus. Er zijn landelijke voorzorgsmaatregelen getroffen, waar deze gericht konden worden ingezet, met kennis van de oorzaak en transmissie van pathogenen. Zo zijn bijvoorbeeld ten aanzien van Q-koorts diverse beheersmaatregelen getroffen: en is vaccinatie van melkschapen en melkgeiten en schapen en geiten op bedrijven met een publieksfunctie is verplicht, op melkschapen- en melkgeitenbedrijven vindt maandelijkse tankmelkmonitoring plaats en er gelden diverse mest- en hygiënemaatregelen. De bevoegdheid voor het instellen van moratoria ligt echter volgens de wet bij de provincies (ruimtelijke ordeningsspoor). De reeds uitgevoerde onderzoeken binnen het VGO-programma benadrukken het belang van inzicht in de oorzaak van het verhoogde risico op het oplopen van een longontsteking voor mensen die in de nabijheid van een geitenhouderij wonen (Kamerstuk 28 973, nr. 240). Met de vervolgonderzoeken binnen VGO-III laat het kabinet onderzoek uitvoeren naar die oorzaak, om uiteindelijk gerichte en effectieve risicoreducerende maatregelen te kunnen nemen.
Kunt u deze vragen één voor één en zo snel mogelijk beantwoorden?
Ja.