Het bericht 'Geen hulp van het Rijk voor ruim 250 boeren zonder stikstofvergunning' |
|
Eline Vedder (CDA), Derk Boswijk (CDA) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Geen hulp van het Rijk voor ruim 250 boeren zonder stikstofvergunning»?1
Ja.
Klopt het dat zeker 259 Programma Aanpak Stikstof (PAS)-melders niet kunnen worden geholpen door het Rijk?2
Het kabinet voelt een zware verantwoordelijkheid om de PAS-melders te legaliseren. Daarbij geldt dat er sprake moet zijn van een terechte PAS-melding. Het is aan het bevoegd gezag om dat vast te stellen op basis van criteria die staan vermeld in de Regeling natuurbescherming. Met deze achtergrond heeft het betreffend bevoegd gezag voor 259 meldingen geconcludeerd dat er niet voldaan is aan de criteria van het legalisatieprogramma. Een voorbeeld van een PAS-melding met een negatieve verificatie is die van Lelystad Airport (Kamerstuk 35 334, nr. 174). Het afwijzen kan verschillende oorzaken hebben: soms is de activiteit toch legaal (bijvoorbeeld als blijkt dat er inmiddels via een andere weg al een vergunning is verleend of sprake is van een afgeronde tijdelijke activiteit), en regelmatig is alsnog een toestemming nodig. Niet alle 259 PAS-melders hebben dus een probleem. Een negatieve verificatie betekent ook niet dat de activiteit niet legaal kan worden. Indien nodig zal de initiatiefnemer zelf een vergunning moeten aanvragen en zelf stikstofruimte aan kopen of de stikstofuitstoot verminderen. Aan de provincies wordt gevraagd om te bezien welke oplossingsrichtingen er zijn voor de 259 bedrijven die via het legalisatieprogramma niet een oplossing kunnen krijgen.
Waarom is nu pas voor 600 PAS-melders bekeken of zij voldoen aan de criteria van het Rijk om alsnog te legaliseren? Had dit eerder kunnen worden gedaan?
Er zijn 2.488 PAS-melders zijn die gegevens hebben ingediend zodat ze gelegaliseerd kunnen worden. Die zijn echter nog niet allemaal beoordeeld. Ten tijde van de laatste Kamerbrief van 30 juni 2023 waren 1.992 dossiers van de 2.488 in behandeling, en daarvan is bij 596 verzoeken tot legalisatie vastgesteld of ze een oplossing krijgen. Voor de overige bedrijven die behoren tot de groep van 1.992 vindt de beoordeling op dit moment plaats of is aanvullende informatie nodig om de verificatie te kunnen afronden. Het streven van de provincies is om voor het eind van dit jaar alle binnengekomen dossiers te hebben beoordeeld en te kunnen zeggen of de PAS-melders in aanmerking komen voor legalisatie. Daarmee zal duidelijkheid gegeven worden aan bedrijven en of ze een oplossingen kunnen krijgen binnen het legalisatieprogramma.
Kunt u toelichten waarom de tot nu toe gecontroleerde groep bedrijven geen goed beeld geeft van het werkelijke aantal bedrijven dat uiteindelijk niet in aanmerking zal komen voor hulp van het Rijk?
Er hebben zich in totaal 2.488 bedrijven aangemeld voor het legalisatieprogramma. Van dit totaal zijn 1.992 dossiers in behandeling. Bij 596 dossiers is vastgesteld of ze een oplossing krijgen, daarvan lijkt 259 een relatief hoog aandeel. Maar dat geeft geen goed beeld van de verhoudingen meldingen die wel/niet aan de criteria voldoen. Het is immers sneller te zien of meldingen niet voldoen aan de criteria dan als ze wel voldoen, en de dossiers die niet aan de criteria voldoen, zijn dan ook sneller afgehandeld. Bijvoorbeeld: het is snel te zien als de oorspronkelijke melding meer dan 1 mol betrof, en daarmee meteen niet in aanmerking komt voor legalisatie. Terwijl álle criteria gecheckt moeten zijn om vast te stellen dat een melding wél in aanmerking komt voor legalisatie. Van de 1.992 bedrijven die zijn gecontroleerd door het betreffend bevoegd gezag, zijn er 259 bedrijven die niet in aanmerking komen voor een oplossing binnen het legalisatieprogramma. Het gaat dan om een aandeel van 13%.
Wanneer wordt voor de overige bijna 2000 PAS-melders bekeken of zij aan de criteria voor legalisatie voldoen?
Er zijn 2.488 PAS-melders zijn die gegevens hebben ingediend zodat ze gelegaliseerd kunnen worden. Die zijn echter nog niet allemaal beoordeeld. Ten tijde van de laatste Kamerbrief van 30 juni 2023 waren 1.992 dossiers van de 2.488 in behandeling, en daarvan is bij 596 verzoeken tot legalisatie vastgesteld of ze een oplossing krijgen. Voor de overige bedrijven die behoren tot de groep van 1.992 vindt de beoordeling op dit moment plaats of is aanvullende informatie nodig om de verificatie te kunnen afronden. Het streven van de provincies is om voor het eind van dit jaar alle binnengekomen dossiers te hebben beoordeeld en te kunnen zeggen of de PAS-melders in aanmerking komen voor legalisatie. Daarmee zal duidelijkheid gegeven worden aan bedrijven en of ze een oplossingen kunnen krijgen binnen het legalisatieprogramma.
Wat zijn exact de criteria waaraan deze ondernemers moeten voldoen?
Om in aanmerking te komen voor legalisatie moet aan diverse criteria worden voldaan. Zo moest het project bijvoorbeeld meldingsplichtig zijn ten tijde van PAS en er moet ook een melding voor het project zijn gedaan. Bovendien moet het project tussen 1 juli 2015 tot 29 mei 2019 volledig gerealiseerd zijn, of er moest een begin zijn gemaakt aan realisatie. Ook als er aantoonbaar kan worden gemaakt dat er tussen 1 juli 2015 en 29 mei 2019 onomkeerbare, significante investeringsverplichtingen zijn aangegaan voor het project komt het in aanmerking voor legalisatie. Daarnaast zijn er andere eisen, zoals dat de oorspronkelijke melding niet hoger mag zijn dan 1 mol, en dat er nog geen sprake is van een rechtmatige toestemming. De volledige lijst met criteria waaraan een bedrijf moet voldoen om een oplossing te krijgen binnen het legalisatieprogramma staat vastgelegd in artikel 2.8b van de Regeling natuurbescherming en zijn toegelicht te vinden op de website van BIJ12: Omzetten PAS-melding – BIJ12.
Wat vindt u ervan dat u de afgelopen periode heeft aangegeven er alles aan te doen de PAS-melders zo snel mogelijk te legaliseren en dat daar zelfs al beleid voor is gemaakt, terwijl nu blijkt dat dit voor circa 40 procent van de betreffende bedrijven helemaal niet mogelijk is?
Het kabinet voelt zich verantwoordelijk om zo snel mogelijk een oplossing te vinden voor de positief geverifieerde PAS-melders. Zoals in de beantwoording van vraag 4 is toegelicht, is mijn verwachting dat het aantal meldingen dat niet aan de criteria voldoet fors lager is dan 40%.
Wat vindt u ervan dat een eerdere toezegging niet kan worden nagekomen?
Ik weerspreek dat ik mijn toezegging niet nakom. Alle positief geverifieerde PAS-meldingen hebben recht op een oplossing binnen het legalisatieprogramma en daar zet ik me tot het uiterste voor in.
Klopt het dat deze boeren zelf stikstofruimte moeten kopen of minder dieren moeten gaan houden, omdat zij anders boetes riskeren?
Het kabinet voelt een zware verantwoordelijkheid om de PAS-melders te legaliseren. Daarbij geldt dat er sprake moet zijn van een positief geverifieerde melding. Het is aan het bevoegd gezag om dat vast te stellen op basis van criteria die staan vermeld in de Regeling natuurbescherming. Met deze achtergrond heeft het betreffend bevoegd gezag voor 259 meldingen geconcludeerd dat er niet voldaan is aan de criteria van het legalisatieprogramma. Dat betekent niet dat de activiteit niet legaal kan worden. Daarbij is het wel nodig dat de initiatiefnemer zelf een vergunning aanvraagt en bijdraagt door zelf stikstofruimte aan te kopen of de stikstofuitstoot te verminderen. Aan de provincies wordt gevraagd om te bezien welke oplossingsrichtingen er zijn voor de 259 bedrijven die via het legalisatieprogramma niet een oplossing kunnen krijgen.
Welke oplossing biedt u de ondernemers die niet voldoen aan de eisen voor legalisatie om een boete te voorkomen?
Zie antwoord vraag 9.
Herinnert u zich dat de heer Remkes in zijn rapport «Wat wel kan: Uit de impasse en een aanzet voor perspectief» stelt dat het vertrouwen in de overheid moet worden hersteld en dat u heeft toegezegd hiermee aan de slag te gaan?3
Ja.
In hoeverre draagt het niet nakomen van eerdere toezeggingen daaraan bij?
Het Rijk voelt zich verantwoordelijk voor de situatie waarin de PAS-melders zich bevinden, daarom is het legalisatieprogramma opgezet en wordt er alles aan gedaan om deze bedrijven zo snel mogelijk te legaliseren. Wanneer deze bedrijven voldoen aan de criteria, zullen zij door het Rijk geholpen worden in het vinden van een oplossing binnen het legalisatieprogramma. Daardoor draagt het uitvoeren van het legalisatieprogramma voor de PAS-melders bij aan het herstellen van het vertrouwen in de overheid.
Bezorgdheid en onzekerheid bij de inbeslagname van een bejaarde pony |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Na maanden is inbeslaggenomen bejaarde merrie plots weer thuis: «Dacht dat ze dood was»»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht in het AD.
Kunt u bevestigen dat de betreffende pony op 12 mei jl. in beslag is genomen door de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID)?
De betreffende pony is op 12 mei jl. niet door de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming in beslag genomen, maar door de politie in beslag genomen.
Op welke wijze en binnen welk termijn is de eigenaar op de hoogte gebracht over de inbeslagname van de pony?
Het openbaar ministerie heeft mij laten weten dat het een lopende individuele zaak betreft. In het belang van het lopende onderzoek en teneinde beïnvloeding van het openbaar ministerie en/of de rechterlijke macht te voorkomen, kan ik over lopende zaken, zoals gebruikelijk, geen inhoudelijke mededelingen doen of oordelen daarover uitspreken
Op 4 juli jl. heeft de rechter beslist tot teruggave van de pony aan de beslagene. Hiervan is het OM op 13 juli jl. schriftelijk in kennis gesteld.
Kunt u bevestigen dat de rechter begin juli jl. oordeelde dat het Openbaar Ministerie (OM) de pony zo snel mogelijk moest teruggeven aan de eigenaar?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe heeft het OM invulling gegeven aan het vonnis van de rechter?
Zoals reeds aangegeven betreft dit een lopende zaak en daarom kan hier niet verder op worden ingegaan. In het algemeen kan worden opgemerkt dat het wenselijk is dat spoedig gevolg wordt gegeven aan een rechterlijke uitspraak waarin de rechter oordeelt dat een beslag moet worden opgeheven.
Kunt u bevestigen dat er ongeveer een maand tussen het vonnis van de rechter en het terugbrengen van de pony naar de eigenaar zat? Waarom duurde dit zo lang?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat het verschillende weken duurt voordat een dier wordt teruggebracht naar de eigenaar, nadat de rechter hiertoe heeft geoordeeld? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft het OM of de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) naar aanleiding van het vonnis contact opgenomen met de eigenaar van de pony om hem te informeren over de gevolgen van de uitspraak?
Zoals reeds aangegeven kan ik over lopende zaken, zoals gebruikelijk, geen inhoudelijke mededelingen doen of oordelen daarover uitspreken.
In het algemeen kan ik opmerken dat ik me ervan bewust ben dat het in beslag nemen van dieren impact kan hebben op zowel mens als dier. Er wordt daarom ook niet lichtvaardig tot de beslissing overgegaan om een dier in beslag te nemen. Indien er beslag wordt gelegd op zaken, waaronder ook dieren, ontvangt de beslagene hiervan een bericht van ontvangst. Desgevraagd informeert het
OM de beslagene over de welstand van zijn inbeslaggenomen dier(en). Wanneer een rechter oordeelt tot teruggave aan de beslagene, geeft het OM zo spoedig mogelijk gevolg aan deze uitspraak en neemt het – al dan niet door tussenkomst van de opsporingsinstantie – contact op met de beslagene. In het geval van dieren dient ook rekening te worden gehouden met de verplichtingen die gelden rondom het vervoeren van dieren.
In zijn algemeenheid dient de overheid bij beslag zich als goed bewaarder te gedragen. In het geval van een inbeslagname van (verwaarloosde) dieren houdt dat in dat de dieren worden opgevangen in opslaglocaties waar de dieren kunnen herstellen en goede zorg krijgen.
Klopt het dat de eigenaar niet op de hoogte is gebracht over de toestand en het welzijn van de pony gedurende de periode van inbeslagname, ook niet na het vonnis van de rechter?
Zie antwoord vraag 8.
Klopt het dat de eigenaar niet op de hoogte is gebracht over wanneer de pony thuis zou worden gebracht?
Zie antwoord vraag 8.
Begrijpt u dat deze gebrekkige informatie leidt tot veel onduidelijkheid en onzekerheid bij de eigenaar, waaronder bezorgdheid over het welzijn van de pony en of de pony mogelijk zou zijn geëuthanaseerd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe oordeelt u over de uitspraak van de eigenaar dat de pony vermagerd is teruggebracht?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat de eigenaar van een inbeslaggenomen dier voortaan beter op de hoogte wordt gehouden over het welzijn van het dier en de gang van zaken omtrent de bezwaarprocedure en de gevolgen van een rechtelijke uitspraak? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid met het OM en de RVO in gesprek te treden over dit voorval met als doel om vergelijkbare situaties in de toekomst te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij als Minister om te treden in de zelfstandige en onafhankelijke beoordeling door het OM en de RVO van individuele zaken. Om die reden zal ik niet met het OM en de RVO in gesprek treden over deze individuele zaak.
Ziet u, mede door dit voorval en eerdere vergelijkbare voorvallen, voldoende reden om aparte regels op te stellen voor de inbeslagname van dieren, zodat ze niet meer als voorwerp worden behandeld (zoals geformuleerd in de aangehouden motie 35 892, nr. 25)? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, waarom niet?
De Aanwijzing inbeslagneming (2014A006) van het OM bevat reeds een aparte paragraaf met handvatten voor de «afdoening van levende dieren».2 Daarin staat onder meer vervat dat – in verband met dierenwelzijn – het onwenselijk is om een dier lang in opslag te houden. Verwaarloosde dieren worden opgevangen in locaties waar zij kunnen herstellen. Dieren worden niet als voorwerpen behandeld, maar zoals ook in de Wet Dieren artikel 1.3 staat erkennen de we eigenwaarde van dieren zijnde wezens met gevoel.
Ik ben, zoals toegezegd aan uw Kamer, in gesprek met het OM over deze motie. Over de uitkomsten van dit overleg wordt uw Kamer te zijner tijd nader geïnformeerd.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Een deel van de vragen heb ik samengevoegd omdat ze zien op de individuele casuïstiek, waar ik gezien het gegeven dat het een lopende zaak betreft niet op in kan gaan. Het is helaas niet gelukt om dit binnen de gestelde termijn te beantwoorden vanwege het overleg dat met meerdere partijen moest plaatsvinden.
De onwenselijke inzet en dieronvriendelijke training van politiehonden |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Politiehond Rebel mag alleen nog maar bijten als het moet»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er sinds 1 april 2023 een nieuwe richtlijn geldt voor de inzet en training van politiehonden om zo het aantal ongewilde bijtincidenten te verminderen?
Sinds 1 april 2023 geldt inderdaad een nieuwe richtlijn voor de inzet van surveillancehonden. De hond werkt voortaan in principe aangelijnd, tenzij een dringende situatie erom vraagt het dier los te laten. Bijvoorbeeld om een vluchtende verdachte van een ernstig misdrijf aan te houden, waarbij de snelheid van de hond van doorslaggevend belang kan zijn. De nieuwe richtlijn is onder andere opgesteld om de kans op onbedoelde bijtincidenten zo gering mogelijk te maken.
Overigens wil ik opmerken dat ook surveillancehonden het meest worden ingezet om te zoeken en niet om te bijten. Bijvoorbeeld als een verdachte zich verstopt of bij het zoeken van een vermiste persoon.
Klopt het dat een onderdeel van deze nieuwe richtlijn is dat alle oefeningen met stroomstoten uit de certificeringseisen zijn verwijderd?2 Zo ja, waarom is dit nu pas gebeurd en niet bij de inwerkingtreding van het verbod op 1 januari 2022? Zo nee, waarom niet?
Het gebruik van stroomstoten is nooit onderdeel geweest van certificeringseisen bij de training van politiehonden.
Sinds 1 januari 2022 is het verboden om stroomhalsbanden en andere stroomstootapparatuur bij honden te gebruiken. Hier zijn enkele uitzonderingen op, waaronder trainingen en inzet voor de overheid op het gebied van veiligheid en openbare orde door de politie en de Koninklijke marechaussee. Deze uitzonderingen zijn alleen van toepassing wanneer het beoogde doel het gebruik van stroomstootapparatuur rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt.
Om een zorgvuldige afweging te maken bij het gebruiken van die uitzonderingsmogelijkheid bij de politie, wordt een uitgebreid beschreven afwegingskader doorlopen en wordt elk gebruik van de stroomband (van iedere individuele hond) geregistreerd, gemonitord en geëvalueerd.
De politie heeft de afgelopen jaren fors ingezet op het verminderen van het gebruik van de stroomband bij trainingen en inzet.
Deelt u de mening dat het onverantwoord is dat oefeningen met stokslagen wel onderdeel blijven van de certificeringseisen, ondanks de negatieve gevolgen voor het welzijn van de honden en het risico van het creëren van een gevaarlijke hond? Zo nee, waarom niet?
Sinds 1 juni 2023 maakt het gebruik van een stok geen deel meer uit van de certificeringseisen. De honden die de politie inzet worden getraind op het kunnen omgaan en weerstaan van soms gewelddadig of onvoorspelbaar gedrag van personen. Hierbij werd o.a. gebruik gemaakt van een droge dunne (pink-dikke) «stok» die bij het raken van de hond breekt. Er zijn inmiddels andere methoden om dit te trainen. De «stok» wordt dus niet meer gebruikt.
Kunt u bevestigen dat verschillende politieagenten kritisch zijn over de inzet van honden van de Koninklijke Nederlandse Politiehond Vereniging (KNPV), omdat deze «tijdens de training door deze vereniging fysiek en mentaal te zwaar belast worden, met als gevolg dat als ze ouder worden er problemen ontstaan» en «hebben geleerd om te bijten» in plaats van rustig te zitten?3 Deelt u deze zorgen?
De Koninklijke Nederlandse Politiehond Vereniging (KNPV) is een zelfstandige, private vereniging waar ruim 300 verenigingen bij zijn aangesloten en die niet gelieerd is aan de politie. De leden van deze verenigingen trainen honden. Sommigen van hen doen dit ook om deze geschikt te maken voor de verkoop aan onder andere overheidsdiensten in binnen- en buitenland. Als de politie honden aankoopt, doet ze geen zaken met de KNPV, maar met particuliere verkopers.
De verenigingen die aangesloten zijn bij de KNPV trainen volgens de KNPV-standaarden. Het toezicht op de trainingspraktijk en de huisregels is als eerste aan de betreffende vereniging en de KNPV. Indien politieambtenaren informatie hebben dat er sprake is van misstanden bij verenigingen, kunnen zij hiervan proces-verbaal opmaken. Indien er voldoende concrete aanwijzingen zijn om strafbare feiten aannemelijk te maken, kunnen de politie en het Openbaar Ministerie (OM) een opsporingsonderzoek naar mogelijke dierenmishandeling starten.
Het hoofdbestuur van de KNPV maakt zich hard voor het verbeteren van het dierenwelzijn binnen de aangesloten verenigingen.
Kunt u bevestigen dat ondanks dat de certificeringseisen van de politie deels zijn aangepast, dergelijke dieronvriendelijke oefeningen gewoon nog onderdeel blijven van de keuringseisen van de KNPV en dat honden die afgenomen worden van de KNPV dus nog steeds met zeer dieronvriendelijke methoden zullen zijn getraind?
Zoals bij het antwoord op vraag 5 gezegd, heeft de KNPV 300 aangesloten verenigingen met ieder vele aangesloten hondentrainers en bijbehorende getrainde honden. De politie vereist dat de honden die via particuliere hondentrainers worden afgenomen middels diervriendelijke methoden zijn afgericht en getraind.
Binnen de politie is er de afgelopen jaren veel aandacht voor het aankoopbeleid. Een groot aantal honden wordt op jongere leeftijd aangekocht (enkele maanden) dan voorheen (2,5 jaar), zodat de politie ze langer zelf kan trainen. Hiermee kunnen de honden gerichter worden getraind op dat wat voor de taak bij de politie van belang is en hoeft gedrag dat niet nodig/wenselijk is niet meer te worden afgeleerd. Dit leidt ook tot een «socialere» hond.
Die opleiding/opvoeding gebeurt vaak door een politiemedewerker zelf, maar ook door particulieren waarmee afspraken worden gemaakt over die gerichtere opleiding/opvoeding en dit ook wordt gemonitord.
Het voornemen van de politie is om steeds meer honden jonger aan te kopen.
Bent u bereid om alle oefeningen waarbij stokslagen worden toegepast te verwijderen uit de certificeringseisen van de politie? Zo nee, waarom niet?
Deze oefeningen maken sinds 1 juni 2023 geen deel meer uit van de certificeringseisen.
Hoe gaat u voorkomen dat honden die de politie koopt van de KNPV, maar ook van hondentrainers die niet (meer) verbonden zijn aan de KNPV, met dieronvriendelijke methoden waaronder stroomstoten, stokslagen en schoppen, zijn getraind?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke manier wordt «positieve training», waarbij geen straffen worden toegepast, onderdeel van de nieuwe Koers Politiehonden?
Aandacht voor dierenwelzijn is één van de drie pijlers van de Koers Politiehonden. Dit thema komt integraal terug in de onderwerpen verwerving van honden, selectie van geleiders en binnen het nieuwe leerlandschap voor hondengeleiders. Binnen de Koers Politiehonden wordt ingezet op een omslag in het werken met honden. Het gebruik van positieve trainingsmethoden is één van de thema’s in het nieuw te ontwikkelen leerlandschap voor geleiders en instructeurs. Uitgangspunt bij die trainingen is om gebruik te maken van positieve trainingsmethoden.
Binnen de politie is onder instructeurs en geleiders veel aandacht voor nieuwe, positieve trainingsmethoden en worden onderlinge ervaringen uitgewisseld om die methoden steeds verder te verbeteren.
Politiehonden zijn onmisbaar voor de politietaak en zijn breed inzetbaar. Ik ben onder de indruk van de band die ik zie tussen geleider en de hond en de zorgvuldigheid waarop met de honden wordt omgegaan.
Kunt u toezeggen dat voortaan alle honden bij de politie via positieve trainingsmethoden zullen worden getraind? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe oordeelt u over de zorgen van politiesocioloog Jaap Timmer over de onwenselijkheid van het gebruik van politiehonden binnenshuis, bij kinderen en bij niet-geweldsdelicten, en de zorgen over het gebrek aan regels hieromtrent?
De zorgen over het gebrek aan regels deel ik niet. Allereerst benadruk ik graag dat het uitgangspunt van ieder politieoptreden de-escalatie is. Het gebruik van geweld is een ultimum remedium. Dit neemt niet weg dat zich situaties voordoen waarin de politie genoodzaakt is om tijdens haar taakuitvoering geweld toe te passen. De politie gaat pas over tot het gebruik van geweld nadat hiervoor, indien mogelijk, is gewaarschuwd. Bij het gebruik van geweld moeten de beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit, redelijk en gematigdheid in acht worden genomen. De artikelen 15 en 15a van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en ander opsporingsambtenaren zien op de inzetcriteria van honden. Met de combinatie van de vier altijd geldende beginselen van subsidiariteit, proportionaliteit, redelijkheid en gematigdheid en de inzetcriteria in Ambtsinstructie is sprake van voldoende regulering voor de politie om haar taak goed en veilig uit te kunnen voeren.
Het gebruik van politiehonden binnenshuis, bij kinderen die vanwege hun postuur en voorkomen als meerderjarig worden ingeschat en bij niet-geweldsdelicten zoals een inbraak, vergen extra zorgvuldigheid bij het toetsen aan de hiervoor genoemde beginselen en wijze waarop de hond wordt ingezet. Van hondengeleiders wordt verwacht dat zij in alle gevallen een zorgvuldige afweging maken, alvorens de hond rechtmatig in te zetten. Het is daarbij niet nodig en voor de operatie niet wenselijk om in de wet aparte categorieën te benoemen.
Bent u bereid om de politie alleen nog honden te laten afnemen van trainers die eenzelfde dierenwelzijnsstandaard hebben als binnen de politie wordt gehanteerd? Zo nee, waarom niet?
De politie wil geen honden afnemen van trainers en verenigingen die niet in staat zijn gebleken honden op een diervriendelijke wijze te trainen. De politie kijkt bij de aanschaf van een hond naar het gedrag en gaat zo goed als mogelijk na of er aanwijzingen zijn dat een hond met dieronvriendelijke methoden is getraind. Desondanks is dit helaas niet altijd op voorhand met 100 procent zekerheid uit te sluiten. Indien de politie op basis van het gedrag vermoedt dat bij het africhten en trainen geen diervriendelijke methoden zijn gebruikt, wordt de hond niet afgenomen. Mocht de politie ontdekken dat een trainer waarvan honden worden gekocht de dieren tijdens het africhten en trainen mishandelt, wordt de relatie met de betreffende trainer direct beëindigd en maakt de politie daar een proces-verbaal van op.
Bent u bereid om alle banden van de politie met hondentrainers en -verenigingen die honden aantoonbaar hebben mishandeld of dat nog steeds doen te verbreken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u bereid om met strengere eisen voor de inzet van politiehonden te komen, waaronder een verbod op het gebruik van politiehonden binnenshuis, bij kinderen en bij niet-geweldsdelicten? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 11.
De politiehond wordt breed ingezet. Naast de speurhond wordt ook de surveillancehond het meest ingezet voor het zoeken (bijvoorbeeld naar mensen).
In het kader van de Koers voor Politiehonden wordt daarom ingezet op een zoekhond die ook kan bijten in plaats van een bijthond die ook kan zoeken.
De surveillancehond wordt als geweldsmiddel in het overgrote deel van de incidenten gebruikt zonder deze te laten bijten met het oog op de-escalatie en is hierin ook effectief.
Er wordt gewerkt aan landelijke professionele standaarden voor die gevallen waarin de hond daadwerkelijk wordt ingezet om te bijten, zodat hier meer uniformiteit en voorspelbaarheid in komt. De richtlijn «aangelijnd werken» zal leiden tot het terugdringen van ongewilde bijtincidenten. Ook in training en opleiding is veel aandacht voor intervisie en het uitwisselen en leren van ervaringen.
Zowel het dierenwelzijn als de veiligheid van betrokkenen heeft veel aandacht in de Koers. De hond heeft bijzondere kwaliteiten die vooralsnog onmisbaar zijn voor uitvoering van de politietaak.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
In verband met de leesbaarheid zijn sommige vragen samengevoegd.
De uitspraak van de Raad van State dat ecologisch onderzoek nodig bij het isoleren van spouwmuren |
|
Inge van Dijk (CDA), Henri Bontenbal (CDA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de uitspraak van de Raad van State1 van 2 augustus jl. waarin wordt gesteld dat als een eigenaar van een bestaande woning de spouwmuren wil isoleren, hij eerst voldoende ecologisch onderzoek moet laten doen om vast te stellen of er vleermuizen in deze muren kunnen zitten?
Ja.
Kunt u een inschatting geven van de gevolgen van deze uitspraak voor o.a. de snelheid en de kosten (voor de overheid en voor particulieren) van de verduurzaming van de gebouwde omgeving en het terugbrengen van de energiearmoede in Nederland?
De meeste particuliere woningeigenaren zijn niet op de hoogte van de plichten uit de Wnb, al is dit door de toegenomen berichtgeving in diversie media sinds de RvS uitspraak gedeeltelijk wel veranderd. Het is voorstelbaar dat sommige woningbezitters het isoleren hierdoor uitstellen, of dat zij eerst voor andere vormen van isolatie kiezen, waar geen plichten uit de wet natuurbescherming voor gelden, of voor andere manieren om hun huis te verduurzamen. In de Kamerbrief: «aanpak natuurinclusief isoleren: handvatten en vervolgstappen» (hierna Kamerbrief), heb ik samen met de Minister voor Natuur en Stikstof het handelingsperspectief voor de huiseigenaar, zowel op korte termijn als op (middel)lange termijn, verhelderd.
Voor (sociale) huurwoningen geldt dat de meeste woningcorporaties en grotere verhuurders nu al handelen conform de Wnb. We zien dat het merendeel van de (sociale) verhuurders het doen van ecologisch onderzoek en het aanvragen van ontheffingen in hun werkproces heeft opgenomen.
Om de particuliere woning- en gebouweigenaren te ontzorgen zet ik in op een landelijke uitrol van het gebiedsgerichte Soortenmanagement plan (SMP). Dit betreft de oplossing voor de middellange termijn. Met deze SMP’s kunnen gemeenten op gebiedsniveau (bijvoorbeeld per gemeente of in sommige gevallen een regio die meerdere gemeenten dekt) onderzoek doen en maatregelen nemen, waardoor er geen individuele aanpak per woning benodigd is. Het gebiedsgerichte SMP licht ik verder toe onder vraag 3.
Welke maatregelen neemt u om te voorkomen dat deze uitspraak betekent dat energiearmoede langer zal blijven bestaan en dat de verduurzaming van de gebouwde omgeving vertraging oploopt en veel meer gaat kosten?
De meeste mensen in energiearmoede wonen in huurwoningen: 75% in corporatiewoningen en 12% in particuliere huurwoningen. Zoals hierboven reeds toegelicht, zien we dat de meeste woningcorporaties en grotere particuliere verhuurders goed op de hoogte zijn van de zorgplicht uit de Wnb en handelen hiernaar.
Voor de kleinere particuliere verhuurders en voor woningeigenaren is het doen van ecologisch onderzoek daarentegen tijdrovend, ingewikkeld en buitenproportioneel kostbaar. Precies om deze reden werk ik samen met onder andere het Ministerie van LNV, de provincies en gemeenten aan de uitrol van een middellange termijn oplossing: de soortenmanagementplannen (SMP’s). Met een SMP kan een gemeente op gebiedsniveau ecologisch onderzoek doen en waar nodig maatregelen nemen. Gemeenten kunnen op basis van een SMP een gebiedsgerichte ontheffing van het bevoegd gezag (de provincie) krijgen tot 10 jaar.
Voor 2023 heb ik uit het Nationaal Isolatieprogramma (NIP) € 44 mln. beschikbaar gesteld voor een landelijke uitrol van het SMP. De middelen worden middels een specifieke uitkering (SPUK) toebedeeld aan gemeenten en provincies. Onder voorbehoud van parlementaire besluitvorming wordt de regeling uiterlijk dit jaar opengesteld.
Gemeenten krijgen met de middelen een bijdrage voor het opstellen, monitoren en uitvoeren van een SMP. Provincies krijgen ook een bijdrage voor het ondersteunen van de uitrol van SMP’s bij gemeenten.
In de SPUK is het uitgangspunt dat provincies als bevoegd gezag een rol hebben om te prioriteren welke gemeenten alvast aan de slag zijn of kunnen met hun SMP-aanpak. In gezamenlijk overleg met gemeenten kan een gezamenlijke aanpak (meerdere gemeenten samen bijvoorbeeld) worden bekostigd. Hierin kan voorrang geboden worden aan gemeenten en wijken met de slechtste energielabels.
Het streven is om in 2024 een tweede tranche open te stellen. Hierover moet nog financiële besluitvorming plaatsvinden, naar verwachting in het voorjaar van 2024. In de tussentijd kunnen gemeenten ook van andere potjes gebruik maken om de kosten te dekken, zoals de Tijdelijke regeling capaciteit decentrale overheden voor klimaat- en energiebeleid (CDOKE), en de middelen uit de lokale aanpak van het NIP.
Daarnaast bied ik in de eerdergenoemde Kamerbrief handelingsperspectief voor zowel huiseigenaren als isolatiebedrijven waar zij in afwachting van de soortenmanagementplannen al mee verder kunnen.
Voor het ondersteunend beleid dat nodig is om er voor te zorgen dat de soortenmanagementplannen goed en snel van de grond komen, heb ik recent de «Taskforce natuurinclusief isoleren» opgezet waar o.a. IPO, VNG, Aedes, BZK, LNV, natuurorganisaties, ecologen en andere belanghebbende partijen onderdeel van zijn. In de taskforce wordt aan de hand van een actieplan gewerkt aan meerdere actiepunten zoals de beschikbaarheid van voldoende ecologen, standaardisatie in de werkwijze met isolatiebedrijven, en een landelijk informatiepunt.
Samen met de Minister voor Natuur en Stikstof werk ik ten slotte aan het ontwikkelen van innovatieve oplossingen met betrekking tot de onderzoekstechnieken voor het opsporen van vleermuizen. Deze ontwikkelingen dragen onder andere bij aan het efficiënter tot stand laten komen van een SMP.
Welke aanpassingen in de huidige wet- en regelgeving zijn er mogelijk om ervoor te zorgen dat een individueel ecologisch onderzoek voor de aanwezigheid vleermuizen per woning niet nodig is?
Zie de Kamerbrief.
Welke rol zou het faciliteren van ecologisch onderzoek door provincies en gemeenten kunnen spelen in het voorkomen dat individueel ecologisch onderzoek per woning nodig is?
Een gemeentelijk soortenmanagementplan kan individueel ecologisch onderzoek door woning- en gebouweigenaren vervangen. Zie voor meer informatie het antwoord op vraag 2 en 3.
Gaat u in gesprek met provincies, gemeenten en bijvoorbeeld woningcoöperaties over mogelijke maatregelen? Zo ja, op welke wijze zult u de Kamer hierover terugkoppelen?
In de taskforce natuurinclusief isoleren ben ik doorlopend in gesprek met belanghebbende partijen, waaronder provincies en gemeenten, om samen de nodige maatregelen vast te stellen en uit te voeren.
In de eerdergenoemde Kamerbrief geef ik aan welk handelingsperspectief er is op de korte termijn voor huiseigenaren en isolatiebedrijven, totdat de SMP’s zijn ingevoerd. Er worden afspraken hierover verkend met het Ministerie van LNV, de isolatiebranche, IPO en VNG. Corporaties werken momenteel al volgens een door het Ministerie van LNV goedgekeurde gedragscode.
Wat zijn de gemiddelde kosten voor een particulier indien deze toch ecologisch onderzoek moet laten uitvoeren, voordat een bestaande woning kan worden geïsoleerd? Hoe lang duurt het gemiddeld voordat dit ecologisch onderzoek is uitgevoerd (inclusief eventuele wachttijd)?
In de Kamerbrief licht ik toe aan welke tussentijdse methodiek wordt gedacht als handelingsperspectief voor huiseigenaren en bedrijven.»
Welke mogelijkheden bestaan er ter ondersteuning van particulieren waarvoor een ecologisch onderzoek te duur is of die vertraging oplopen bij het isoleren van hun huis door een verplicht ecologisch onderzoek? Welke mogelijkheden ziet u om, indien nodig, aanvullende maatregelen te nemen ter ondersteuning van particulieren?
Hiervoor verwijs ik u naar de Kamerbrief.
Het bericht dat asiels een explosieve toename zien van het aantal gedumpte huisdieren |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Hokken in de vergaderruimte en extra vrijwilligers gevraagd: «asiels zien explosie van gedumpte huisdieren»» en hebt u de reportage van EenVandaag van 1 augustus gezien?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat het water veel asiels aan de lippen staat, omdat ze geconfronteerd worden met «een explosie van gedumpte huisdieren»?
Ik heb respect voor het werk wat de asiels doen. Ik vind het heel vervelend als een asiel geconfronteerd wordt met een forse toename van dieren die zij moeten opvangen. Zij verzorgen immers de dieren waar een eigenaar niet meer voor kan of wil zorgen.
Wat vindt u ervan dat asiels aangeven dat veel huisdieren die ze binnenkrijgen door hun baasjes gekocht zijn in coronatijd, toen de baasjes veel thuis waren en zij om de eenzaamheid te verdrijven een huisdier kochten, die nu massaal gedumpt worden?
De aanschaf van een huisdier moet niet lichtzinnig gedaan worden, hierbij zou een koper ook rekening moeten houden met veranderende omstandigheden in de toekomst. Helaas kun je niet altijd alles voorzien, soms is het dan voor zowel eigenaar als dier beter om afscheid te nemen; Dit moet dan wel op een nette manier gebeuren. Het dumpen van een dier is nooit een goede oplossing. Een dierhouder die een dier achterlaat, is strafbaar op grond van het Besluit houders van dieren.
Vindt u het wenselijk dat consumenten in een impuls, zonder over de consequenties na te denken, een huisdier kopen? Zo ja, waarom?
Nee, dit vind ik niet wenselijk. Een koper moet zich bij de aanschaf van een gezelschapsdier vooraf goed informeren over de specifieke behoeftes van het dier en daarbij de consequenties van het houden van dat dier voor zover mogelijk overzien. Er is veel informatie beschikbaar, onder andere op de website van het Landelijk Informatiecentrum Gezelschapsdieren (LICG). Bedrijfsmatige verkopers van gezelschapsdieren zijn ook verplicht om deze informatie bij de verkoop te verstrekken. Ook de NVWA is op verschillende platformen actief om de bewustwording rondom het aanschaffen van een huisdier te vergroten.
Kent u de aangenomen motie Wassenberg over onderzoek naar het terugdringen van impulsaankopen van dieren?2
Ja.
Kunt u bevestigen dat het dictum van deze motie de regering verzoekt om te onderzoeken of en hoe een verplichte bedenktijd voor de aanschaf van huisdieren bij kan dragen aan het terugdringen van het aantal impulsaankopen van dieren?
Ja.
Kunt u bevestigen dat deze onderzoeksvraag niet is uitgezet, maar dat in plaats daarvan opdracht is gegeven tot een onderzoek naar mogelijke beweegredenen van mensen om een platsnuitige hond aan te schaffen?
Ik kan bevestigen dat er opdracht is gegeven tot een onderzoek dat als doel heeft om inzicht te krijgen in het gedrag van mensen bij de aanschaf en het houden van kortsnuitige honden. De onderzoeksvraag uit het dictum van de motie wordt hierin meegenomen: er wordt specifiek gekeken naar impulsaankopen en de informatie die is ingewonnen tijdens de aanschaf van het dier, zodat duidelijk wordt of een bedenktijd bij het aanschaffen van een huisdier gaat helpen en op welke manier dat ingevuld zou kunnen worden.
Kunt u bevestigen dat onderzoek naar of en hoe een verplichte bedenktijd voor de aanschaf van huisdieren bij kan dragen aan het terugdringen van het aantal impulsaankopen van dieren niet hetzelfde is als een onderzoek naar mogelijke beweegredenen van mensen om een platsnuitige hond aan te schaffen? Zo nee, waarom niet?
Het uitgezette onderzoek is inderdaad niet hetzelfde als een onderzoek dat zich beperkt tot de vraag naar de bijdrage die een verplichte bedenktijd bij kan dragen aan het terugdringen van impulsaankopen. Ik heb het onderzoek breder ingezet, omdat ik een compleet beeld wil krijgen van de motivatie van mensen als ze een dier aanschaffen. Ik ben begonnen met een specifieke doelgroep, omdat er veel gezondheid- en welzijnsproblemen spelen bij kortsnuitige honden. Ik wil bijvoorbeeld weten welke overtuigingen er spelen als mensen een huisdier aanschaffen. Immers, veel mensen zien het houden als een huisdier als een verworven recht. Door in het onderzoek bijvoorbeeld ook mee te nemen waar mensen hun dier aanschaffen, geeft dat een beter beeld. Zeker in deze tijd waar online makkelijk dieren aan te schaffen zijn. Die informatie vind ik ook noodzakelijk om iets te kunnen zeggen over impulsaankopen en of een maatregel zoals bedenktijd hierbij zou helpen.
Deelt u de opvatting dat met een onderzoek naar beweegredenen om een platsnuitige hond aan te schaffen geen goede uitvoering wordt gegeven aan de motie? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze opvatting deel ik niet. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag acht, verwacht ik namelijk dat het onderzoek de noodzakelijke informatie zal geven waarmee de eventuele toegevoegde waarde van een verplichte bedenktijd voor de aanschaf van huisdieren kan worden beoordeeld. Het is op dit moment nog onduidelijk hoe vaak impulsaankopen voorkomen en hoe vaak dit leidt tot verminderd dierenwelzijn (in verhouding tot weloverwogen aankopen). Een impulsaankoop hoeft niet direct te leiden tot minder dierenwelzijn. Er kan sprake zijn van een «onsuccesvolle weloverwogen aankoop», of een «succesvolle impulsaankoop» waarbij geen sprake is van slechte verzorging of desinteresse bij de houder. Daarom is het belangrijk om breder te kijken naar het proces van aanschaffen van een dier.
Bent u van plan om op korte termijn te onderzoeken of en hoe een verplichte bedenktijd voor de aanschaf van huisdieren bij kan dragen aan het terugdringen van het aantal impulsaankopen van dieren, zoals de aangenomen motie vraagt?
Ja, dit doe ik binnen het onderzoek naar het gedrag van mensen bij het aanschaffen van kortsnuitige honden, waarin deze onderzoeksvraag wordt meegenomen. Onderzoeksbureau Inspire to Act is al gestart met de uitvoering van dit onderzoek. Het rapport wordt in het tweede kwartaal van 2024 verwacht.
Hoe gaat u de asiels, die het water aan de lippen staat door de explosie van gedumpte huisdieren, waardoor zelfs vergaderruimten moeten worden gebruikt als opvangplek, bijstaan?
Voor de Rijksoverheid zie ik hier geen rol weggelegd. De opvang van gezelschapsdieren is een verantwoordelijkheid van gemeenten. In het geval van eventuele problemen op gemeentelijk niveau bij de opvang van gezelschapsdieren, is het aan de betreffende gemeente om deze problemen te adresseren.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot de chipplicht van katten, die u voornemens bent in te voeren? Kunt u ook het tijdpad schetsen met betrekking tot de invoering van die chipplicht?3
Zoals aangegeven in mijn brief van 13 juli 2023 wordt momenteel gekeken naar specifieke uitvoeringsaspecten, waarbij ik in gesprek ben met overheidsinstanties en sectorpartijen. Op dit moment kan nog geen inschatting worden gegeven over een concreet tijdspad. Zodra ik dat weet, zal ik de Kamer daarover informeren.
Het vergassen van ganzen |
|
Eva Akerboom (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ruim duizend ganzen gevangen en vergast in Kinderdijk»?1
Ja
Is het u bekend hoeveel leed de ganzen ervaren tijdens het vergassen, aangezien ze als watervogel lang hun adem in kunnen houden en wel 120 seconden lang een doodsstrijd voeren, terwijl ze elkaar in blinde paniek in de gaskar vertrappen? Zo ja, wat vindt u van deze manier van doden van ganzen? Zo nee, waarom niet?
Wanneer wordt voldaan aan specifieke redenen, voorwaarden en vereisten uit de Wet natuurbescherming (en Vogelrichtlijn) is het in sommige gevallen toegestaan om ganzen te doden. Wanneer hiertoe wordt besloten zijn er verschillende dodingsmethoden mogelijk, één hiervan is het vangen en doden van ganzen tijdens de rui (ruivangsten). Ganzen zijn tijdens de rui relatief eenvoudig en met minimale verstoring van overige natuurwaarden te vangen, waarna ze met CO2 kunnen worden gedood.
Het doden van ruiende ganzen is een methode waarbij met een eenmalige inspanning een groot aantal ganzen uit de populatie kan worden weggenomen. In een zienswijze over het doden van ganzen heeft de Raad voor Dieraangelegenheden (RDA) in 20122 in hun Richtsnoer Ganzendoden een voorkeur uitgesproken voor ruivangsten, vanwege een lagere welzijnsaantasting dan bij afschot. Ook in een recente zienswijze3 van de RDA over het doden van dieren wordt dit standpunt herhaald. In het Richtsnoer Ganzendoden staan concrete randvoorwaarden over wanneer en hoe het middel ingezet kan worden. Wel is uit onderzoek4 gebleken dat het doden met oplopende CO2-concentraties meer stress veroorzaakt bij de individuele gans dan een goed geplaatst schot, en daarmee – op het niveau van het individuele dier – minder diervriendelijk is. Vanuit de opgaven ten aanzien van schadebeperking en vliegveiligheid is het echter nodig om ganzenaantallen terug te dringen, wat via de methode afschot netto meer stress oplevert.
Is het u bekend hoeveel mensen een klacht hebben ingediend of op een andere wijze hebben gecommuniceerd met de provincie over het vergassen van ganzen, omdat het zien van deze actie als choquerend kan worden ervaren? Zo nee, waarom niet?
Ja. De activiteiten bij Kinderdijk hebben niet geresulteerd in klachten bij de provincie, de stichting Faunabeheereenheid Zuid-Holland of de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid.
Bent u bereid om bij de provincies na te vragen hoeveel ganzen er per jaar op bovenstaande wijze worden vergast? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?
Ja. In 2022 zijn er in totaal 14.350 ganzen gevangen met ruivangsten. Het gaat om 13.283 grauwe ganzen, 870 Canadese ganzen, 24 brandganzen en 173 hybride/verwilderde ganzen5.
De gedeputeerde staten van Noord-Holland, Utrecht, Zeeland en Zuid-Holland hebben in hun beleid vastgesteld hoe ze de schade die in hun provincie wordt veroorzaakt door ganzen willen beperken. Ook het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (I&W) heeft beleid opgesteld voor het verbeteren van de vliegveiligheid op en rondom Schiphol. Het terugbrengen van de populatie ganzen door middel van ruivangsten wordt in alle vier de provincies uitgevoerd, incl. de Schipholzone. Een samenwerkingscollectief – bestaand uit de vier Faunabeheereenheden van elke provincie en het Ministerie van I&W – coördineert de uitvoering van dit beleid. Dit collectief produceert jaarlijks een Ruivangsten Rapportage, met onder andere de aantallen ganzen gedood met ruivangsten, welke wordt gepubliceerd op de website van Faunabeheereenheid Noord-Holland.
Bent u het ermee eens dat het vergassen van ganzen niet werkt, gezien onderzoek aantoont dat er net zoveel ganzen worden grootgebracht als nodig om de jaarlijkse sterfte te compenseren en dat dus afschot of vergassen zinloos is? Zo nee, waarom niet?2
Nee, daar ben ik het niet mee eens.
Gezien de populatieomvang van veel ganzensoorten is het internationale en provinciale beleid deels gericht op het reduceren van specifieke ganzenpopulaties om schade aan landbouw en natuur te voorkomen, en vliegveiligheid7 te bevorderen. Voor de Grauwe Gans en de Brandgans is dit beleid ingebed in een internationale context, in de vorm van het Europees Ganzenplatform van het Afrikaans-Euraziatisch Watervogelverdrag (AEWA).
Ruivangsten zijn in vergelijking met andere methodieken een efficiënte manier van populatiereductie door de relatief geringe inzet die nodig is tegenover de hoge aantallen ganzen die per actie uit de populatie onttrokken kunnen worden5“ 8 9 10. Hierdoor wordt de populatie snel teruggebracht en hoeven er over langere tijd netto minder ganzen te worden gedood. Tijdens de rui zijn ganzen relatief eenvoudig en met minimale verstoring van overige natuurwaarden te vangen. Bovendien worden vooral lokale ganzenpopulaties op die manier gereguleerd en wordt vermeden dat trekvogels worden gedood. Bij ruivangsten worden bovendien verhoudingsgewijs veel volwassen vogels aan de populatie onttrokken, wat effectiever is dan ingrijpen in het broedsucces6,7,8.
Effectief populatiebeheer vraagt naast het beperken van aantallen evenwel ook om andere maatregelen, zoals verstoring en het beperken van broedgelegenheid. Via combinaties van maatregelen werken provincies aan duurzaam ganzenbeheer voor de lange termijn, waarbij schade – binnen de mogelijkheden geboden vanuit (inter)nationale en provinciale kaders – wordt teruggebracht naar een maatschappelijk aanvaardbaar niveau.
De door U aangehaalde bron uit het tijdschrift Limosa van 2010 doet overigens geen uitspraken over effecten van het doden van ganzen. Het laat resultaten zien van slaapplaatstellingen in de winter, die voornamelijk betrekking hebben op trekvogels (welke voornamelijk worden verjaagd), en het bediscussieert deze onder andere in samenhang met gebiedsbeleid voor Natura 2000-gebieden en het toenmalige beleid voor schadebeheersing met speciale ganzenfoerageergebieden.
Bent u het ermee eens dat er ingezet moet worden op innovatie en preventie, in plaats van continu dieren te doden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hier aan doen?
Ik ben het ermee eens dat er ingezet moet worden op preventie en innovatie. Dit gebeurt ook al. Voorafgaand en parallel aan dodelijke maatregelen dienen altijd preventieve maatregelen te worden ingezet.
De provincies zijn samen met de faunabeheereenheden verantwoordelijk voor de aanpak van ganzenschade en vliegveiligheid. Er zijn verschillende methodes voorhanden waarmee ganzen kunnen worden beheerd. Dodelijke maatregelen worden ingezet voor het verkleinen van de populatie (van met name broedvogels) om schade te voorkomen, en niet-dodelijke maatregelen – zoals verjaging – worden ingezet om schade (van met name winter- en trekvogels) te verplaatsen of concentreren. Omdat niet-dodelijke alternatieven in veel gevallen niet effectief genoeg zijn in het bewerkstelligen van vliegveiligheid en het beperken van schade en tot een maatschappelijk aanvaardbaar niveau, worden populaties ook via dodelijke maatregelen beheerd.
Bent u het ermee eens dat er betere alternatieve methoden zijn om ganzen te verjagen, zoals lasers? Zo nee, wat vindt u ervan om alternatieve methoden te onderzoeken? Zo ja, wanneer gaat u deze methoden in laten zetten?
Het verjagen van ganzen is niet in alle situaties een geschikt alternatief voor het doden van ganzen, zie daarvoor mijn antwoord op vraag 6.
Het effectief verjagen van ganzen vraagt om innovatie en ontwikkeling. BIJ12 en andere partijen doen regelmatig onderzoek naar innovatieve verjagingsmethoden. Voorbeelden hiervan zijn onderzoek naar de effectiviteit van lasers, Bird Alert en andere systemen, 11 12. Via de Faunaschade Preventie Kit Ganzen geeft BIJ12 de provincies inzicht in hoe en welke preventieve middelen ingezet kunnen worden om ganzenschade te voorkomen.
De effectiviteit van alternatieve methoden zoals lasers en Bird Alert is beperkt (o.a. door gewenning). Onderzoek wijst uit dat lasers erg krachtig moeten zijn om effectief te zijn, zeker bij zonnig weer. Dit brengt risico’s met zich mee voor mensen (m.n. oogletsel). Momenteel worden deze en andere nieuwe verjagingsmethoden al op kleine schaal toegepast, waarbij de technologie steeds verder wordt ontwikkeld. Innovatieve methoden kunnen samen met andere vormen van verjaging bijdragen aan het verminderen van schade aan landbouwpercelen, wanneer er elders voldoende foerageeralternatieven zijn.
Vindt u het vergassen van dieren, zoals ganzen, nog van deze tijd, of bent u bereid deze dodingsmethode te verbieden?
Het doden van ganzen is nodig om tot maatschappelijk aanvaardbare niveaus van schade te komen. Zoals beschreven in mijn antwoord op vraag 2 heeft de RDA een voorkeur uitgesproken voor ruivangsten, vanwege een lagere welzijnsaantasting dan bij afschot. Ik ben niet bereid deze dodingsmethode te verbieden. Raad van State heeft namelijk in 2019 (Uitspraak 201803550/1/A3) reeds geoordeeld dat ruivangsten mogen worden uitgevoerd ten behoeve van de in Wet natuurbescherming genoemde belangen, waaronder openbare veiligheid (luchtvaartveiligheid), voorkoming van schade aan gewassen (landbouwschade) of schade aan flora en fauna.
Het toezicht en de handhaving op de eco-regeling van de Europese landbouwsubsidies |
|
Eva Akerboom (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Klopt het dat agrariërs die aanspraak willen maken op de Europese landbouwsubsidies (Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB)) vanaf dit jaar als duurzaamheidsmaatregel 4% van hun grond niet-productief moeten laten, zodat de bodem zich daar kan herstellen?
Vanaf volgend jaar is een van de geldende conditionaliteiten (voorwaarden voor subsidies van het GLB) dat minimaal 4% van het bouwland niet-productief moet zijn. Indien agrariërs dit jaar meedoen aan de ecoregeling en daarbij niet-productieve eco-activiteiten uitvoeren moeten zij dit jaar al voldoen aan de 4%-voorwaarde. Er wordt pas «waarde» toegekend aan niet-productieve eco-activiteiten boven de 4%-conditionaliteit. Deze conditionaliteiten hebben onder andere een betere bodemgesteldheid als beoogd effect.
Kunt u bevestigen dat meerdere waterschappen het toestaan dat agrariërs sloten van het waterschap opvoeren om aan deze voorwaarde te voldoen, ondanks dat die sloten dus niet aan de agrariërs toebehoren en dat zij deze soms niet eens onderhouden?1
Binnen het GLB is het mogelijk om, naast het opgeven van het landbouwareaal, de opgave uit te breiden door landschapselementen. De landschapselementen dienen in bezit zijn van de landbouwer dan wel gepacht of gehuurd zijn of op grond van een overeenkomst met de eigenaar worden gebruikt, op te voeren als subsidiabel areaal. Ook waterschappen maakten hier afspraken met landbouwers over. Waterschappen kunnen voorwaarden verbinden aan deze afspraken. Volgend uit de Europese verordening voor het Nationaal Strategisch Plan (NSP) van het GLB kan al het subsidiabel areaal ingezet worden om te voldoen aan randvoorwaarden voor de basisbetaling, de ecoregeling en/of het Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer (ANLb).
Deelt u het inzicht dat deze boekhoudkundige truc op geen enkele manier bijdraagt aan verduurzaming? Gaat u hierop handhaven en zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik niet. Het tegengaan van een (verdere) achteruitgang en het stimuleren van de biodiversiteit zijn belangrijke doelstellingen van het GLB. Het behoud en de rol van landschapselementen, die een belangrijk onderdeel vormen van de groenblauwe dooradering, is hierbij een belangrijke factor. Leefgebieden zijn gebaat bij samenhang tussen sloot en perceel en GLB-maatregelen zijn daarop gericht. Dit gebeurt op verschillende manieren. Een sloot met ernaast een beheerde rand heeft bijvoorbeeld bij de invulling van niet-productief areaal (GLMC 8) een hogere wegingsfactor. Wanneer deze sloot beheerd wordt ter ondersteuning van insecten of akkervogels, kan de rand ook meetellen in de ecoregeling of het ANLb.
Kunt u uitsluiten dat agrariërs op andere manieren, bijvoorbeeld door het foutief opgeven van niet-productieve grond van terreinbeherende organisaties (TBO’s) of van Rijkswaterstaat proberen te voldoen aan de 4%-eis? Op welke manier houdt u toezicht op dat dit niet gebeurt?
Het is niet uit te sluiten dat een agrariër een foutieve opgave doet. Er zijn maatregelen genomen om de foutieve aanvragen zoveel mogelijk te voorkomen, door bijvoorbeeld te controleren op dubbelclaims. Aanvullend zijn er de reguliere administratieve controles en controles ter plaatse om aanvragen op juistheid te controleren.
Kunt u bevestigen dat agrariërs naast de basissubsidie van het GLB ook in aanmerking kunnen komen voor de eco-regeling, waarvoor zij aanvullende duurzaamheidsmaatregelen moeten nemen, bijvoorbeeld het planten en/of onderhouden van landschapselementen (zoals heggen, struwelen of houtwallen)?
Aanvullend op de basisinkomenssteun kent het GLB regelingen voor het leveren van ecosysteemdiensten, zoals de ecoregeling en het Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer. De maatregelen die ingezet kunnen worden in de ecoregeling en het ANLb zijn aanvullend op, en bevatten extra voorwaarden ten opzichte van de eerdergenoemde conditionaliteiten voor de hectarebetalingen. Hierbij zijn ook maatregelen voor landschapselementen die meer specifiek worden ingezet op verdere verbetering van de biodiversiteit.
Kunt u uitsluiten dat agrariërs oneigenlijk gebruik maken van landschapselementen die niet op hun eigen grond staan maar op die van TBO’s of Rijkswaterstaat, om zo meer punten te scoren voor de eco-regeling en daarmee een hogere subsidie ontvangen?
Zie het antwoord op vraag 4.
Deelt u het inzicht dat dit voorkomen moet worden, omdat de subsidies publiek geld zijn dat daadwerkelijk bij moet dragen aan publieke doelen (zoals bescherming van de biodiversiteit) en, zeker bij de eco-regeling, geen eenvoudige inkomenssteun voor agrariërs moet zijn?
Zie het antwoord op vraag 5 voor meer duiding op de aanvullende bijdrage die activiteiten die worden ontplooid onder de ecoregeling moeten leveren.
Op welke manier houdt u toezicht op dat genoemde mogelijkheden voor boekhoudkundig gesjoemel niet voor kunnen komen? Op welke manier zal er gehandhaafd worden indien dit wel gebeurt?
Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 4 en vraag 6 zullen er administratieve controles plaatsvinden en controles ter plaatse om aanvragen op hun juistheid te controleren. Indien er sprake is van een foutieve opgave, kan de subsidieverstrekkende organisatie hiertegen optreden en bijvoorbeeld de subsidie terugvorderen.
De garnalenvissers die per 1 oktober een nieuwe vergunning op grond van de Wet natuurbescherming nodig hebben |
|
Eline Vedder (CDA), Peter Valstar (VVD), Roelof Bisschop (SGP), Pieter Grinwis (CU) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Kunt u een update geven van de ombouw van de garnalenkotters casu quo van het verloop van de daarvoor in het leven geroepen subsidieregeling? Leidt het installeren, conform de voorwaarden, van de in de subsidieregeling genoemde SCR-katalysator daadwerkelijk tot het verstrekken van nieuwe garnalenvergunningen in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb)? Kunnen de garnalenvissers daarmee op dezelfde visserijgebieden een vergelijkbare visserij-inspanning (visuren) leveren als in het nabije verleden?1
De subsidieregeling voor de katalysatoren is op 31 juli gesloten. In totaal zijn er volgens de cijfers van RVO 144 aanvragen ingediend voor de subsidie. RVO heeft op 120 aanvragen is inmiddels een besluit genomen. Tot slot heeft RVO 8 aanvragen ontvangen tot subsidievaststelling (na installatie van de katalysator).
Een aanvraag indienen staat vrij, de aanvrager is niet verplicht om een katalysator te installeren en aan te schaffen bij een verleende subsidiebeschikking. Na installatie is het ook aan de aanvrager om een definitieve subsidievaststelling aan te vragen. Voor RVO is daarom op dit moment niet duidelijk hoeveel katalysatoren er daadwerkelijk worden geïnstalleerd.
Het laten installeren en opvolgend in gebruik nemen van een SCR-katalysator danwel een schonere motor leidt tot fors minder emissies en daarmee tot minder depositie op de hiervoor gevoelige beschermde natuurwaarden.
Dit betekent dat met de inzet van dergelijke verduurzamende voorzieningen, er voor een individuele garnalenvissers meer beschikbare gebruiksruimte in de Wnb-vergunning mogelijk is ten opzichte van een bedrijfsvoering zonder een dergelijke verduurzaming.
Ook zonder verduurzamende voorziening is voor alle vergunningaanvragers gebruiksruimte beschikbaar, maar uiteindelijk wel beperkter dan met inzet van de verduurzamende voorzieningen. Of een individuele visser, ook met inzet van die voorzieningen, vanuit de Wnb-vergunning straks een vergelijkbare rendabele visserij kan realiseren als in het nabije verleden kan, is voor mij niet aan te geven. Dat is namelijk afhankelijk van meerdere factoren.
De mate van de uiteindelijk te realiseren visserij-inspanning hangt af van zeer veel andere factoren, zoals de brandstofprijzen, de vergunde maximale «ecologische visuren» per Natura 2000-gebied (ter bescherming van o.a. de zeebodem) en het in goed bevisbare dichtheden voorkomen van garnalen in de diverse gebieden. Door o.a. de natuurlijke omstandigheden en de juridische beperkingen in visgebied zal het niet altijd mogelijk zijn om de beschikbare uren ook daadwerkelijk te kunnen benutten. Deze visserij heeft nu eenmaal een zeer mobiel en fluctuerend karakter en het rendement van vissen is vaak zeer wisselend.
Hoeveel nieuwe schone scheepsmotoren en/of SCR-katalysatoren zijn sinds het instellen van de subsidieregeling reeds verstrekt? Kunt u de al dan niet gebrekkige voortgang in de verbouwing van garnalenschepen, op gebied van schone motoren, toelichten, mede in het licht van de binnenkort aflopende gedoogbeschikking en de door u en ons gedeelde wens om de garnalenvissers langjarig toekomstperspectief te bieden?
Allereerst ter verduidelijking: er is geen subsidie vanuit EMFAF beschikbaar gesteld voor schonere scheepsmotoren voor garnalenvissers: de subsidieregeling heeft uitsluitend betrekking op de aanschaf en installatie van SCR-katalysatoren. Zoals bij de beantwoording van vraag 1 aangegeven is op basis van de RVO cijfers niet aan te geven hoeveel katalysatoren geinstalleerd zijn. Echter, volgens de cijfers van de Vissersbond zijn er het moment van schrijven op 40 schepen katalysatoren geinstalleerd.
De beperkte voortgang in de verbouw van de betrokken vaartuigen vloeit voort uit de hiertoe vereiste, momenteel beperkte, beschikbare ruimte en capaciteit bij de hiertoe geëquipeerde installatiebedrijven. Volgens de cijfers van de Vissersbond is stand van zaken met betrekking tot de katalysatoren als volgt:
Katalysator/schonere motor reeds geïnstalleerd
40 vaartuigen
Installatie katalysator/schonere motor voor 1 oktober a.s. voorzien
16 vaartuigen
Installatie katalysator/schonere motor na 1 oktober a.s. voorzien
62 vaartuigen
Reeds besloten tot geen aanschaf katalysator/schonere motor
25 vaartuigen
Onbekend of tot aanschaf wordt overgegaan
24 vaartuigen
Onbekend wanneer aanschaf + installatie katalysator/schonere motor zal plaatsvinden
16 vaartuigen
Ik erken dat de beperkte capaciteit bij de installatiebedrijven omstandigheden zijn waarop de vissers geen tot zeer weinig invloed hebben, ondanks de wil van meerdere vissers om zo snel mogelijk tot installatie over te gaan en dus te verduurzamen.
Ik ben dan ook, vanuit de redelijkheid, voornemens de bestaande gedoogperiode te verlengen. Voor de af te geven vergunning ben ik voornemens de vissers met een bestelde katalysator in de periode daarna de ruimte te bieden om te vissen alsof de katalysator al is geplaatst. Ik ga hier in mijn antwoord op vraag 11 wat specifieker in.
Kunt u een update geven over de voortgang voor wat betreft het maken van een koppeling tussen de vergunningverlening en de ondertekening van een gedragscode, zoals voorgesteld in de handreiking vanuit het Ketenbreed Garnalen Beraad?2
Om te kunnen vissen in de Nederlandse Natura 2000-gebieden is een Wnb-vergunning nodig. De eerdere natuurvergunningen van de garnalenvissers liepen eind 2022 af. Er is onder diverse stringente voorschriften tot 1 oktober 2023 een gedoogbeschikking afgegeven vanuit een concreet zicht op legalisatie en de aanwezige overgangssituatie naar een meer duurzame sector (minder stikstof via een katalysator). Om die verduurzaming te kunnen inzetten, is overwogen dat de vissers daartoe ook de financiële ruimte voor moeten krijgen door, onder voorwaarden, tot 1 oktober te blijven doorvissen.
Momenteel wordt gewerkt, samen met de natuur en visserijorganisaties, aan een toekomstvisie voor de garnalensector. Op initiatief van de garnalensector wordt een gedragscode opgesteld die geldt voor de gehele keten van garnalen. Dus ook voor afslagen, verwerking en handel die binnen de gedragscode met de aanvoer van garnalenvissers werken. Uiteraard binnen de wettelijke bepalingen voor eerlijke concurrentie. En naast de publieke handhaving op de vergunning. Ik waardeer het dat de sector zelf initiatief heeft genomen om te komen tot deze gedragscode. De gedragscode zal ook onderdeel vormen van de toekomstvisie voor de garnalenvisserij. Een dergelijke gedragscode staat los van de te verkrijgen Wnb-vergunning.
Kunt u uitleggen waarom aan de kustvissers wel en aan andere scheepvaart geen stikstoftoets wordt gevraagd, terwijl deze andere scheepvaart zich (deels) wel in dezelfde gebieden als de kustvisserij afspeelt?
De garnalenvisserij wordt vanuit de Wet natuurbescherming in juridische zin aangemerkt als een nieuw project (dus geen bestaand gebruik) waarvoor op regelmatige basis bezien moet worden of zij een significant effect heeft op de relevante beschermde natuurwaarden. Juist ook omdat zij in omvang, intensiteit en locaties aan verandering onderhevig is.
Wanneer scheepvaart verbonden is aan een specifiek project en zich qua enkel de activiteit van het varen in de hoofdvaarwegen beweegt als onderdeel van het heersend verkeersbeeld in die vaarwegen, wordt aangenomen dat zij onderdeel uitmaakt van dat heersend verkeersbeeld zodra zij niet meer te onderscheiden is van het overige vaarverkeer in die vaarweg.
De vaarbewegingen van bijvoorbeeld de containerschepen die van en naar Nederlandse havens varen, zijn opgenomen in de (natuur)vergunning van de bijbehorende terminal/bedrijfslocatie, tot het moment dat deze schepen zijn opgegaan in het heersende vaarbeeld van de bulk aan vaartuigen die zich in die hoofdvaarwegen bevinden en zich niet meer van die grotere groep onderscheiden.
Zowel het varen buiten de hoofdvaarwegen als het vissen in deze hoofdvaarwegen zijn wèl onderdeel van het te toetsen project «garnalenvisserij» en beide activiteiten worden dus ook meegenomen in (o.a.) de stikstoftoets binnen de besluitvorming over een vergunningaanvraag.
Ik begrijp echter dat dit een lastige situatie is voor de sector en ga in overleg met de sector om te bezien of hiervoor een oplossing gevonden kan worden en kom hier zo spoedig mogelijk op terug.
Kunt u uitleggen waarom aan de kustvisserij een stikstoftoets wordt gevraagd, terwijl daar geen geschikt rekenmodel voor is?
Om de effecten van stikstofdepositie op omliggende Natura 2000-gebieden te kunnen beoordelen, moet dit eerst worden berekend met de AERIUS-Calculator. AERIUS Calculator bevat de best beschikbare methodiek om de stikstofdepositie als gevolg van een project te berekenen en wordt daarom toegepast bij toestemmingverlening. Deze methodiek kan ook gebruikt worden om om de effecten van scheepvaart, waaronder dus ook de diverse visserijen, te berekenen.
Ik erken echter dat de toepassing op specifiek het mobiele karakter van de garnalenvisserij lastig is en uitkomsten geeft die zich niet overal goed verhouden tot de bestaande visserijpraktijk. Ik zal hierover op korte termijn in overleg treden met de sector en deskundigen om te bezien of een oplossing mogelijk is en ik zal hier zo spoedig mogelijk op terug komen.
Deelt u de mening dat het gebruikte rekenmodel voor deze toepassing zodanig grofmazig is aangepast, leidend tot willekeurige uitkomsten die haaks kunnen staan op duurzaamheidsdoelen, dat het verstandig zou zijn om zowel een wetenschappelijk toets te laten uitvoeren op de geschiktheid van het rekenmodel voor deze toepassing, als een juridische toets op de wetgeving of het gebruik van dit rekenmodel werkelijk de enige manier is om aan wetgeving te voldoen?
Wanneer sprake is van een project dat leidt tot stikstofemissies, moet vastgesteld worden of sprake kan zijn van significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied door stikstofdepositie in dat gebied. Daartoe moet een berekening worden gemaakt met AERIUS Calculator. Dat betekent niet dat AERIUS Calculator op zichzelf de enige relevante informatie is binnen de vergunningverlening. Gezien het mobiele karakter van de garnalenvisserij ben ik daarom met de sector en deskundigen in gesprek om te bezien of een oplossing mogelijk is en ik zal hier zo spoedig mogelijk op terug komen.
Klopt het dat het model dat moet worden gebruikt in deze stikstoftoets zodanig afwijkt van het gebruikelijke model voor landgebonden puntbronnen dat het tot willekeurige uitkomsten leidt, die zijn vertaald naar een maximaal aantal visuren in grote hexagoon gebieden? Bent u het met het Ketenbreed Garnalen Beraad eens dat hiermee geen ecologisch en economisch efficiënte visserij mogelijk is?3 Kunt u dit antwoord onderbouwen? Wilt u hierbij tevens ingaan op de specifieke zorgen inzake het verdwijnen van de kleinschalige visserij?
Ik deel uw zorg over de problemen van de garnalenvisserij, daarom ben ik samen met de Minister van LNV, in overleg met de sector om gezamenlijk tot een oplossing te komen en na te denken over de toekomst van de sector. Ik zal dit de komende periode ook blijven doen en ik zal u hierover op korte termijn informeren.
Deelt u de zorgen over het risico dat hierdoor ontstaat op concentratie in hexagonen met rekenkundig, maar willekeurig, de meeste stikstofruimte, wat niet tot duurzame visserij leidt, maar tot intensivering in plaats van de in de gedragscode beoogde extensivering?
Ja, ik herken deze zorgen. Zoals aangegeven treed ik daarom in overleg met de sector en deskundigen om te bezien of een oplossing mogelijk is en zal ik uw Kamer daarna zo spoedig mogelijk informeren.
Bent u op de hoogte van het feit dat de bijdrage van de garnalenvisserij aan de depositie op de relevante Natura 2000-gebieden minder dan 1 promille (<0,1 procent) is van de totale depositie? Hoe weegt u dit feit in relatie tot alle onzekerheden in de berekeningen van Aerius, waar reeds de vinger op is gelegd door de Commissie Hordijk in 2020? Biedt, naast de aloude adviezen van de Commissies Remkes en Hordijk, het recente advies «Normeren en beprijzen van stikstofemissies; sturen op stikstof» van ABD Topconsult geen betere handvatten voor de omgang met de garnalenvisserij dan de huidige stikstoftoets inclusief gemankeerde berekeningswijze?4
Bij toestemmingverlening moet voor ieder plan of project worden aangetoond dat het geen significante negatieve effecten op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden veroorzaakt. Deze toetsing staat los van het aandeel van een activiteit op het totaal aan stikstofdepositie op de natuur. Hierdoor zijn de genoemde onderzoeken ook niet direct toepasbaar.
Hoe verhoudt uw omgang met de garnalenvisserij tot op heden zich volgens u tot het vorig jaar ingezette stikstofbeleid van het inmiddels demissionaire kabinet, waarbij in lijn met de adviezen van de Commissie Remkes meer en meer op emissiereductie wordt gestuurd, wat heeft geleid tot reductiedoelstellingen voor stikstofoxide (NOx) van 25 procent in de sector mobiliteit en 38 procent in de sector industrie en voor ammoniak (NH3) van 41 procent in de landbouw de komende jaren? Hoe taxeert u in dat licht de inspanningen en de reductie in de garnalenvisserij van meer dan 90 procent door te investeren in SCR-katalysatoren of N-emissiearme motoren? Kunt u in dit licht nog eens goed naar uw antwoord op vraag drie kijken?
Het terugdringen van de stikstofemissies is nodig om de natuur te beschermen en de instandhoudingsdoelstellingen te halen. De inspanning van de garnalenvisserij is daarbij zeer groot en daarmee waardevol voor het herstellen van de balans tussen natuur en economie. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 9 staat de toets die noodzakelijk is bij toestemmingverlening, helaas los van het landelijke beleid voor het reduceren van de stikstofemissies. Het is daarom ook noodzakelijk om toe te werken naar houdbare vergunningen en daarover zal ik u op korte termijn nader informeren.
Hoe wordt voorkomen dat de hele garnalenvloot per 1 oktober 2023 aan de kant komt te liggen, omdat er niet op tijd Wnb-vergunningen zijn verstrekt? Hoe borgt u dat deze Wnb-vergunningen ook betekenen dat er voldoende visuren mee kunnen worden gemaakt en u daarmee het perspectief geeft om de investering van de SCR-katalysatoren of nieuwe, schone motoren mee terug te kunnen verdienen?
Ik ben voornemens de bestaande gedoogperiode te verlengen tot de vergunning is afgegeven en binnen die vergunningen alle vergunningaanvragers tot een specifiek vast te leggen datum de stikstofruimte te bieden behorende bij de toekomstige situatie van een operationele katalysator. Deze verlenging zal ik aan stringente voorwaarden koppelen, waaronder een formeel bewijs dat de katalysator voor een bepaalde datum daadwerkelijk geïnstalleerd zal zijn. Ik stem de beoogde deadline af op de verwachte leverings- en installatietermijn van de katalysatoren.
De voorliggende vergunningaanvragen gaan uit van een specifieke omvang van het vissen en varen die door de aanvragers qua gebruiksruimte zodanig is ingeperkt dat zij tot een vergunbare situatie van deposities op de beschermde natuurwaarden leidt.
Bent u bereid om de gedoogbeschikking te verlengen met 15 maanden, conform de eerdere vraag van de sector, tot 1 januari 2025, onder voorwaarde dat:
Nee, daartoe ben ik niet bereid. Ik zet mij ertoe in om zo spoedig mogelijk tot vergunningverlening te komen en zal uw Kamer hierover nader informeren: op dat moment daarmee eindigt ook het gedogen. Ik verwijs in deze ook terug naar het antwoord op vraag 11 voor de ruimte die vissers krijgen totdat de katalysatoren geïnstalleerd zijn.
Het bericht dat de export van biggen naar Spanje en dus het aantal langeafstandstransporten met biggen naar Spanje opnieuw extreem is gestegen |
|
Eva Akerboom (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Wat ging er door u heen toen u hoorde dat de Nederlandse export van biggen naar Spanje opnieuw extreem is gestegen in de eerste 22 weken van dit jaar, nadat deze vorig jaar ook al was toegenomen?1
De toename van het transport van Nederlandse biggen naar Spanje in de eerste 22 weken van 2023 past niet bij mijn inzet om in EU-verband – onder andere bij de herziening van Europese Verordening (EG) nr. 1/2005 (de Transportverordening) – te komen tot een beperking van langeafstandstransporten van levende dieren. Ondanks dat deze transporten onder de huidige wet- en regelgeving zijn toegestaan, ben ik van mening dat dieren vanuit het oogpunt van dierenwelzijn zo kort mogelijk getransporteerd moeten worden. Deze stijging laat zien dat een herziening en aanpassing van de Europese dierenwelzijnsregelgeving echt nodig zijn, want zonder aanpassing zullen dit soort transporten het principe van vraag en aanbod blijven volgen en niet vanzelf afnemen of stoppen. Dit moet EU-breed worden aangepakt.
Herinnert u zich dat u vorig jaar zei «ongenoegen» te voelen bij de stijging van het aantal langeafstandstransporten met biggen?2
Ik herinner mij dat mijn voorganger dit heeft aangegeven.
Hoe vaak en op welke manier heeft u dit ongenoegen kenbaar gemaakt aan de varkenssector?
De varkenssector kent mijn inzet en ambities in Europa en hier is ook op ambtelijk niveau meermaals over gesproken.
Heeft dit effect gehad volgens u? Waaruit blijkt dat?
De varkenssector heeft het recht om binnen de Europese markt en het principe van vraag en aanbod tot een goed verdienmodel te komen. Vanwege een ziekte (Porcine Reproductive and Respiratory Syndrome, ook wel PRRS) in de Spaanse zeugenpopulatie is de vraag naar biggen van Spanje op dit moment hoog en de handelsstromen reflecteren deze vraag. Deze transporten mogen plaatsvinden wanneer ze onder andere voldoen aan de voorwaarden van de Transportverordening. De Competente Autoriteiten van de desbetreffende lidstaten houden toezicht op de naleving van de Transportverordening op hun grondgebied, in Nederland is dat de NVWA.
Kunt u bevestigen dat de gemiddelde duur van transporten met biggen naar Spanje rond de 24 uur bedraagt? Wat is de maximale transporttijd die in het afgelopen jaar is gezien?
De te verwachten transporttijd – die voorafgaande aan het transport wordt berekend en gecontroleerd – wordt vermeld op de planning in het reisjournaal. Daaruit blijkt dat veruit de meeste transporten van biggen naar Spanje kunnen worden uitgevoerd binnen de maximale transporttijd van 24 uur, waardoor geen controlepost nodig is. De gemiddelde verwachtte transporttijd van deze transporten is 23 uur. Voor de transporten die niet binnen de maximale transporttijd van 24 uur afgelegd kunnen worden en waarbij een controlepost aangedaan moet worden is de gemiddelde verwachtte transportduur 52 uur. Dat is inclusief de 24 uur die de biggen moeten rusten op de controlepost.
De langste transporttijd komt veelal voor bij transporten naar het noordwesten van Spanje: de provincies Lugo, Orense, Pontevedra en La Coruña. De transporttijd naar die regio in Spanje bedraagt zo’n 50–56 uur. Dit is inclusief 24 uur rust op een controlepost.
Kunt u bevestigen dat, wanneer het totale transport van plaats van vertrek naar de plaats van bestemming langer dan 24 uur duurt, de varkens uiterlijk 24 uur na het moment dat het eerste dier werd geladen moeten worden ondergebracht in een erkende controlepost? Hoe vaak gebeurt dit bij de export van biggen?
Ja, dit kan ik bevestigen. De maximale reistijd van varkens bedraagt volgens de Transportverordening 24 uur. De transporttijd start als het eerste varken het veevervoermiddel op loopt en eindigt als het laatste varken van het veevervoermiddel is afgeladen. Na deze 24 uur dienen de varkens op een controlepost uitgeladen te worden, waar zij eten, drinken en 24 uur rust krijgen alvorens ze weer verder getransporteerd mogen worden voor maximaal 24 uur.
Van de in totaal ruim 2.000 zendingen van biggen naar Spanje in 2022 was bij 10% (210) de verwachtte transportduur langer 24 uur en diende er een controlepost te worden ingepland. Een zending is een groep dieren die gezamenlijk gecertificeerd is. Eén transport kan daarbij uit meerdere zendingen bestaan.
Hoe houdt u zicht op de naleving van regelgeving en de behandeling van de biggen tijdens lange afstandstransporten en op deze controleplaatsen?
De NVWA controleert voorafgaande aan elk transport – aan de hand van de planning – of de maximale reistijden niet worden overschreden. Worden deze wel overschreden, dan moet er een reservering voor een controlepost aanwezig zijn en moet de rusttijd op de controlepost ook worden opgenomen in de planning van het transport. De NVWA controleert daarbij of de desbetreffende controlepost erkend is voor de desbetreffende diersoort en of deze voldoende capaciteit heeft voor het aantal dieren op het transport. Sinds medio mei van dit jaar verifieert de NVWA daarnaast – wanneer hier aanleiding toe is – of de aangeleverde reservering voor een controlepost ook daadwerkelijk bekend is bij de desbetreffende controlepost. Hiervoor wordt direct contact opgenomen met de desbetreffende controleposten.
Na afloop van het transport dient de transporteur het op de plek van bestemming ondertekende journaal van de reis naar de NVWA te retourneren. De NVWA controleert of het journaal volledig is, of er conform de regels van de Transportverordening gereden is, en of mogelijk overtredingen begaan zijn. Het toezicht op de controlepost zelf is de verantwoordelijkheid van de Competente Autoriteit van het land waar deze controlepost gevestigd is. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 8.
Heeft u naar aanleiding van de voortdurende berichten over ernstige mishandeling van kalfjes bij controleplaatsen in Frankrijk iets ondernomen om beter zicht te krijgen op controleplaatsen in andere landen? Zo ja, wat? Zo nee, waarom niet?3
Het is aan de Competente Autoriteit van de desbetreffende lidstaat om toezicht te houden op de controleposten op het eigen grondgebied en maatregelen te treffen indien nodig. Lidstaten worden hierop geaudit door de Europese Commissie. Rapporten over deze audits worden door de Europese Commissie openbaar gemaakt. Het is niet de taak van Nederland en Nederland heeft niet de bevoegdheid om te controleren wat er op de controleposten van andere lidstaten gebeurt. Mijn departement en de NVWA hebben uiteraard wel regelmatig contact met collega’s uit andere lidstaten over dierenwelzijn en transportzaken (waar controleposten ook onder vallen), onder andere via het National Contact Point (NCP) netwerk. Hierbij worden onder andere best practices besproken, maar bijvoorbeeld ook eventuele incidenten en de daarbij genomen maatregelen. Zo zijn ook de misstanden met Ierse kalveren op de Franse controlepost met het Franse NCP besproken. Daarbij werd snel duidelijk dat Frankrijk maatregelen had genomen waardoor de desbetreffende controlepost tijdelijk gesloten is geweest. Het NCP heeft zich de afgelopen jaren bewezen als een actief netwerk dat het mogelijk maakt om inzicht te verkrijgen in wat er in andere lidstaten speelt op het gebied van dierenwelzijn en transport.
Hoeveel biggen zijn er gestorven tijdens deze langeafstandstransporten of kwamen dood aan op de plaats van bestemming in de afgelopen vijf jaar?
De NVWA houdt geen cijfers bij van biggen die dood aankomen op de plaats van bestemming in Spanje of die onderweg overlijden tijdens langeafstandstransporten naar Spanje.
De Competente Autoriteit van Spanje legt bij steekproefsgewijs ingeplande controles van transporten die vanuit andere lidstaten aankomen in Spanje wel het aantal overleden varkens vast in het Europese certificeringssysteem TRACES. Er wordt daarbij geen onderscheidt gemaakt tussen biggen en volwassen varkens. Aangezien het aantal te ontvangen dieren staat vermeld op het certificaat worden onderweg overleden biggen daar ook in meegeteld. Uit de TRACES gegevens blijkt dat de Spaanse autoriteiten in de periode 2018 tot en met 2022 in totaal 599 zendingen hebben gecontroleerd. Het gemiddeld aantal geconstateerde dode varkens bij deze uitgevoerde controles / dierenwelzijn-checks over de jaren 2018–2022 bedraagt 81,6 (0,08%).
Kunt u bevestigen dat er in EU-verband al minstens twintig jaar wordt gesproken over het inperken van de duur van diertransporten?4
Ja, dit kan ik bevestigen. Het vervoer van levende dieren is een complex onderwerp binnen Europa, aangezien niet alle lidstaten dezelfde visie delen. Dat maakt het lastig om tot breed gedragen Europees beleid te komen omtrent het transport van levende dieren en de daarbij behorende maximale reistijden. Desalniettemin is de inzet van Nederland altijd ambitieus geweest. Die inzet wordt ook steeds meer ondersteund door wetenschappelijk onderzoek. Daarom heb ik er actief in Europa voor gepleit dat de Nederlandse ambities en wetenschappelijke onderzoeksresultaten duidelijk terug te zien zijn in de voorstellen van de Europese Commissie voor de herziening van de Europese dierenwelzijnswetgeving. Nederland heeft de Europese Commissie daarom ook opgeroepen niet langer te wachten en deze voorstellen dit najaar nog uit te brengen.
Kunt u bevestigen dat u en uw voorgangers zich ook al minstens twintig jaar inzetten voor een Europees verbod op lange afstandstransporten met dieren?5
Ik kan bevestigen dat mijn voorgangers en ik ons al meer dan twintig jaar inzetten voor het inperken van lange afstandstransporten van dieren. Zie ook mijn antwoord op vraag 10.
Kunt u bevestigen dat Spanje één van de acht lidstaten is die zich hier nog altijd tegen verzetten in het traject van herziening van de Europese transportverordening dat op dit moment loopt?6
Spanje is één van de lidstaten die van mening is dat de herziening van de Transportverordening primair gericht moet zijn op de continuering van facilitering van de intracommunautaire handel en export van levende dieren (met een hoog niveau van dierenwelzijn) en niet op het verbieden of beperken van bepaalde vormen van transport.
Vindt u het ook niet buitengewoon cynisch dat, terwijl uw inzet in Europa wordt tegengewerkt door Spanje, juist de Nederlandse varkenssector voor Spanje het belangrijkst is wat betreft de import van biggen? Kunt u dit toelichten?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 4, reflecteren deze handelsstromen het principe van vraag en aanbod binnen de interne markt van Europa. Spanje heeft daarbij – net als sommige andere lidstaten – een andere visie dan Nederland op de herziening van de Transportverordening. Dit wil niet zeggen dat Spanje Nederland tegenwerkt, Spanje maakt een andere afweging. Gelukkig zijn er ook een aantal lidstaten die de Nederlandse visie delen en vanzelfsprekend werk ik waar dat kan met die lidstaten samen bij het verdere proces van de herziening.
Wanneer is het voor u genoeg en zet u uw ongenoegen om in actie om een einde te maken aan dit dierenleed?
Vooropgesteld wil ik opnieuw uitdragen dat ik bovenal vind dat de sector zelf hier verantwoordelijkheid in dient te nemen. De aan- en afvoerende- bedrijven zouden hier zelf op geen enkele wijze aan bij moeten willen dragen.
Zo lang deze transporten van dieren voldoen aan de geldende (EU) wet- en regelgeving, mogen deze blijven plaatsvinden. Vanwege de Europese regels voor vrij verkeer van goederen, kan de Nederlandse overheid niet eenzijdig maatregelen treffen om deze transporten te stoppen. Dit moet in Europees verband geregeld worden. Daarom neem ik actie door me in Brussel samen met gelijkgestemde lidstaten in te zetten om tot een herziene Transportverordening te komen die mijn inzet reflecteert. Daarbij draag ik duidelijk uit wat mijn inzet is: onder andere een Europees verbod op langeafstandstransporten van slachtdieren en ongespeende dieren, het inperken van de reistijden van andere diercategorieën (zoals fokdieren en productiedieren) en daar waar mogelijk lokaal slachten en een verschuiving naar vervoer van dierlijke producten en genetisch materiaal. Dit blijf ik ook uitdragen in mijn gesprekken met de sector.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Ik heb de vragen afzonderlijk beantwoord, maar helaas niet binnen de daarvoor gestelde termijn.
De risico’s van het vogelgriepvirus dat is aangetroffen bij tientallen katten in Polen en in vijf bontfokkerijen in Finland |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
Kuipers , Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Op welke manier volgt u de situatie in Polen, waar inmiddels 29 katten blijken te zijn besmet met het vogelgriepvirus, van wie er 25 zijn overleden?1
Inmiddels zijn er 35 katten positief waarvan alle katten of zijn overleden of zijn geëuthanaseerd. De situatie in Polen wordt op de voet gevolgd. Dit gebeurt middels direct contact met de Poolse Chief Veterinary Officer (CVO) en bijeenkomsten van onder andere de European Centre of Disease Prevention and Control (ECDC) en World Animal Health Information System (WAHIS).
Heeft u gezien dat deze katten verspreid over het land wonen, dat van deze katten slechts zeven de mogelijkheid hadden om met wilde vogels in contact te komen en dat een deel van deze katten zelfs helemaal nooit buiten kwam?
Ja, de katten komen uit acht verschillende woiwodschappen (provincies) wijd verspreid over Polen. In de groep van katten met vogelgriep zaten zowel katten die buiten kwamen, katten die toegang hadden tot een balkon of terras, als katten die nooit buiten kwamen.
Heeft u gelezen dat eerder deze maand werd vermoed dat de katten waren besmet met het vogelgriepvirus door het eten van eendenvlees? Is er inmiddels meer bekend over de besmettingsroute?2
Ja, dat heb ik gelezen. Inmiddels is bekend dat dit dezelfde virusvariant is als de variant die veel werd gevonden op pluimveebedrijven en in wilde vogels in Polen in het vogelgriepseizoen 2022–2023. Over de precieze besmettingsroute is nog geen verdere informatie bekend.
Wordt in Nederland onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van het vogelgriepvirus in (eenden)vlees en naar mogelijke besmettingsroutes via eendenvlees of vlees van andere vogels? Zo ja, door wie en wat zijn tot nu toe de bevindingen? Zo nee, waarom niet?
Er is geen aanleiding voor dit onderzoek. Zodra er in de EU en dus ook in Nederland een infectie met vogelgriep wordt vastgesteld, wordt het bedrijf geruimd en komt het pluimvee niet in het slachthuis. Indien er vermoedens zijn dat er kippen met vogelgriep arriveren op een slachthuis, dan wordt aldaar onderzoek verricht om dit uit te sluiten. Op deze manier wordt geborgd dat alleen vlees van gezonde dieren beschikbaar komt voor consumptie. Dit is conform de Europese regels voor het keuren van vlees, deze gelden dus ook voor Polen en de andere EU-lidstaten.
Neemt u extra maatregelen nu de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) het risico op besmetting heeft verhoogd naar «laag tot matig» voor katteneigenaren en dierenartsen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?3
Ja, de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en ik zetten in op betere communicatie. De informatie op de website van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu gaat inmiddels specifiek in op de risico’s voor eigenaren van katten met vogelgriep. Daarnaast is ook de informatie op de website van de rijksoverheid naar aanleiding van de besmettingen bij katten aangepast.
Is inmiddels meer bekend over de aanvullende testen die zijn gedaan bij Nederlandse zwerfkatten nadat er afweerstoffen tegen vogelgriep zijn gevonden tijdens een castratietraject waarbij ook werd getest op vogelgriep?4
Nadere informatie over dit onderzoek bij zowel huiskatten als zwerfkatten laat zien dat vooral bij zwerfkatten een positieve testuitslag werd gevonden. Het gaat hier om een specifieke test, die laat zien dat het dezelfde variant van het vogelgriepvirus betreft als die de afgelopen maanden tot uitbraken bij pluimvee heeft geleid en nu nog voorkomt bij wilde vogels in Nederland. Het gaat om levende katten, die op het oog grotendeels gezond waren. Een aantal katten had ziekteverschijnselen, maar niet specifiek voor vogelgriep.
Kunt u bevestigen dat nader onderzoek zal worden gedaan naar de aanwezigheid van vogelgriep bij Nederlandse katten met een eigenaar? Wie zal dit onderzoek uitvoeren, op welke wijze en wanneer zal dit van start gaan? Gaat u hier nu spoed achter zetten, gezien de situatie in Polen?5
Ja, de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en ik geven samen zo snel mogelijk opdracht voor nader onderzoek naar de aanwezigheid van vogelgriep bij katten met een eigenaar. Dit gebeurt binnen het onderzoeksconsortium dat in het kader van het intensiveringsplan preventie vogelgriep wordt opgericht.
Maakt u zich ook zorgen over de vogelgriepuitbraken in Finland, waar het virus is gevonden bij vijf bedrijven met poolvossen die worden gefokt voor de productie van bont?6
De uitbraken van vogelgriep op diverse pelsdierbedrijven in Finland zijn inderdaad zorgwekkend.
Deelt u de analyse van virologen dat het vogelgriepvirus zich bij dit soort fokkerijen sneller en makkelijker kan aanpassen aan zoogdieren, door de omstandigheden binnen de fokkerij met veel dieren op elkaar gepakt die elkaar gemakkelijk kunnen besmetten, waardoor het virus ook gevaarlijker wordt voor de mens?
Experts geven aan dat het vogelgriepvirus daar waar veel dieren bij elkaar zitten zich makkelijker kan verspreiden en ook aanpassen aan zoogdieren. Daarbij bestaat het risico dat het virus ook gevaarlijker wordt voor de mens.
Deelt u de vrees dat in Finland onvoldoende maatregelen worden genomen om de verspreiding van het virus tegen te gaan? Zo ja, wat kunt u hier in betekenen? Zo nee, waarom niet?7
De situatie in Finland is volop in ontwikkeling. De Finse veterinaire autoriteiten hebben de wet aangepast waardoor zij nu de mogelijkheid hebben om maatregelen toe te passen om verspreiding van het virus tegen te gaan, waaronder het ruimen van besmette bedrijven. In Europees verband is hier regelmatig overleg over, waarbij Nederland zijn zorgen over de pelsdierhouderij als geheel uitspreekt.
Heeft u inmiddels in internationale gremia voor volksgezondheid opnieuw gepleit voor een verbod op pelsdierhouderij, zoals u heeft toegezegd na vragen van de Partij voor de Dieren? Waar en wanneer heeft u dit gedaan en wat waren de reacties?8
Zowel het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit als het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voeren een pleidooi in Europa om te stoppen met de pelsdierhouderij en stellen daarbij ook de risico’s van pelsdieren als «mengvat» van (griep)virussen aan de orde. Naar aanleiding van de casus van vogelgriep bij nertsen in Spanje is door Nederland in de Health Security Committee (HSC) van 7 februari 2023 aan de orde gesteld dat we ook steeds meer besmettingen zien bij zoogdieren, zowel wilde zoogdieren als gehouden zoogdieren. Pelsdieren vormen daarbij een specifiek risico. Aan het European Centre for Disease Prevention and Control (ECDC) en andere lidstaten is gevraagd hoe zij het risico van gehouden pelsdieren zien. ECDC heeft vervolgens een nieuwe risicoanalyse uitgevoerd en aanvullende adviezen gegeven over hoe de risico’s voor mensen kunnen worden beperkt.
Ook in de HSC van 26 juli jl. heeft Nederland zijn zorgen uitgesproken en vragen gesteld over de risico’s van de pelsdiersector en samen met o.a. Duitsland en Oostenrijk gepleit voor een Europees verbod op de pelsdierhouderij. Gezien de situatie in Finland heeft Nederland gevraagd om een update van de ECDC Rapid Risk Assessment en een versnelling van de geplande European Food Safety Authority (EFSA)-opinion over pelsdieren, vooral op het punt van zoönotisch risico.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Het is helaas wegens het zomerreces niet gelukt om de vragen binnen de gestelde termijn te beantwoorden.
De terugkeer en de gevaren van de wolf in Nederland |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de onderzoeken van Bij12?1
Ja.
Bent u bekend met het onderzoek van Natuurmonumenten?2
Ja.
Bent u, in het licht van recente gebeurtenissen waarbij een wolf een agrarische ondernemer aanviel3, bereid om de wolf in Nederland nu wel aan te merken als een probleemdier en een bedreiging voor onze leefomgeving?
Er heeft een incident plaats gevonden en ik betreur dit ten zeerste. Ik ben me er van bewust dat dit incident een grote impact heeft op de betrokkenen en op de samenleving. Ik ben van mening dat er in Nederland geen sprake is van een «wolvenprobleem», maar dat er wel sprake is geweest van een aantal van probleemsituaties met wolven. Uit de Factfinding studie die in 2021 is uitgevoerd door Wageningen Environmental Research (Kamerstuk 33 576, nr. 251) blijkt dat wolven meestal van grote afstand vluchten als ze een mens herkennen.4 De studie geeft ook aan dat er situaties zijn waarin conflicten zich kunnen voordoen, bijvoorbeeld wanneer wolven mensen associëren met voedsel, wanneer er sprake is van provocatie of van wolven met hondsdolheid.
Bent u bereid om een onafhankelijke, deskundige partij te laten oordelen over aanvallen door de wolf en kunt u reflecteren op het feit dat er ondanks preventiemaatregelen herhaaldelijk aanvallen blijven plaatsvinden, recent dus zelfs tegen een mens? Wat vindt u van de stelling van Bij12, dat de preventiemaatregelen door ondernemers en burgers niet voldoende en/of adequaat genoeg worden genomen? Is het niet zo dat er simpelweg geen maatregelen zijn die volstaan, zonder dat de leefomgeving van mensen en de bedrijfsvoering van bijvoorbeeld agrariërs daar schadelijk onder lijdt?
Ik heb de Raad voor Dierenaangelegenheden, als onafhankelijke en deskundige partij, gevraagd om mij te adviseren over het samenleven met de wolf.
Het kan helaas nooit volledig worden uitgesloten dat een wolf beschermd vee aanvalt. Preventie is op dit moment het meest effectieve middel om wolven te weren. De provincies bieden waar mogelijk hulp aan veehouders aan, onder meer door de activiteiten vanuit de provinciale wolvencommissies: subsidieregelingen voor het inzetten van preventieve middelen, het geven van informatie en voorlichtingsactiviteiten, het ter beschikking stellen van zgn. noodrasters (tijdelijke uitleen van wolfwerende rasters), de inzet van wolvenconsulenten en preventieteams.
Bent u van mening dat de beschermde status van de wolf in Nederland nog altijd terecht en geoorloofd is, nu er steeds vaker incidenten met deze dieren plaatsvinden, die illustreren dat dit wilde dier niet (meer) thuishoort in de Nederlandse biodiversiteit? Vindt u niet dat de bescherming van onze huidige samenleving en leefomgeving moet prevaleren boven de bescherming van een dier dat in Nederland eigenlijk geen natuurlijke habitat meer heeft? Erkent u dat het Nederlandse landschap en de Nederlandse natuur heden ten dage niet meer te verenigen zijn met het cultiveren van een wild roofdier, zoals de wolf?
Doordat de wolf is teruggekeerd naar Nederland, is het vinden van een manier van samenleven met de wolf een gegeven. Zeker zolang het gaat om een Europees beschermde, inheemse soort. Daarmee is samenleven het uitgangspunt. Op grond van onder meer de Habitatrichtlijn gelden er strikte beschermingskaders. Tegelijkertijd leven we in een klein land waardoor wolf en mens en de dieren die gehouden worden door de mens dicht op elkaar leven. Er is de angst die leeft bij dierhouders en burgers over de aanwezigheid van een toenemend aantal wolven in Nederland. Tevens zijn er de gevallen waarbij vee wordt gedood door een wolf waarbij er ook de verplichting bestaat voor dierhouders om hun vee te beschermen. En recent was dus sprake van een bijtincident.
Ik ben me ervan bewust dat er in de samenleving uiteenlopende standpunten bestaan over de terugkeer van de wolf in Nederland. De uiteenlopende standpunten in de samenleving over de wolf vinden ook hun weerslag in de uitingen van uw Kamer. Zie bijvoorbeeld de aangenomen motie van het lid Van der Plas over het niet heilig verklaren van de beschermstatus van de wolf (Kamerstuk 33 576, nr. 338) en de aangenomen motie van het lid Vestering c.s. over een actieve inzet voor het beschermen van de wolf (Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 69).
Deze dilemma’s, alsook de kaders van de Europese regelgeving wil ik graag onderdeel laten uitmaken van een gesprek met uw Kamer. Mocht uw Kamer, ook gezien de demissionaire status van het kabinet, een aanpassing in het beleid wensen, dan kan zij het kabinet daartoe oproepen. Uiteraard zijn wij daarbij gebonden aan Europese en nationale regelgeving.
Onderschrijft u dat de een wolf gemiddeld 200 vierkante kilometer natuur nodig heeft om te kunnen leven zoals dat gewenst en noodzakelijk is voor dit dier en dat Nederland beschikt over te weinig aaneengesloten natuurgebieden om een dusdanig geschikt leefgebied voor de wolf te waarborgen? Zo ja, vindt u dan niet dat wij de wolf geweld aan doen door dit dier in ons land te cultiveren en dat wij daarmee dus eigenlijk schade berokkenen aan de natuur, het milieu en onze biodiversiteit, onder andere omdat de wolf noodgedwongen over moet gaan tot onnatuurlijk gedrag?
De Factfinding studie geeft aan dat de gemiddelde omvang van een wolventerritorium in onze buurlanden circa 200 km2 bedraagt (variërend tussen 80–400 km2), afhankelijk van de hoeveelheid dagrustplaatsen, hoefdierdichtheid, onderlinge concurrentie en sociale status van de wolven. Een roedel heeft iets meer ruimte nodig dan een solitair dier en een territorium in een verzadigde regio is kleiner door onderlinge concurrentie dan in een nog leeg gebied. Wolven zijn zeer flexibele dieren en in cultuurlandschappen passen ze zich snel aan. Door die flexibiliteit kunnen ze in principe overal voorkomen waar wolven veilige dagrustplaatsen kunnen vinden en er voldoende voedsel is. Er is geen aanwijzing dat er sprake is van het aandoen van geweld.
Hoe bent u voornemens ervoor te zorgen dat Nederlandse landbouwdieren binnen de rasters blijven na een aanval van een wolf? Onderschrijft u het probleem dat deze dieren door de aanwezigheid van een wolf op hun terrein, of in hun nabije omgeving, in paniek raken, waarvoor de preventiemaatregelen niet afdoende zijn om ontsnappingen te voorkomen? Onderkent u ook dat er hierdoor gevaarlijke situaties kunnen ontstaan, bijvoorbeeld doordat de dieren de weg op rennen, waardoor er verkeersongelukken plaatsvinden? Als u van mening bent dat de wolf zich blijvend in Nederland moet kunnen vestigen, hoe gaat u dit probleem dan ondervangen?
Samenleven met de wolf kent een gezamenlijke verantwoordelijkheid van overheid en samenleving. Het veilig huisvesten van dieren is primair de verantwoordelijkheid van de houder. Het uitgangspunt is daarbij dat hij zijn dieren beschermt tegen roofdieren. In het Besluit houders van dieren (Bhd) zijn hierover meerdere bepalingen opgenomen. Zo dient op grond van artikel 1.6 van het Bhd een dier, zo nodig, beschermd te worden tegen roofdieren en dient een houder ervoor zorg te dragen dat een dier niet kan ontsnappen uit een gebouw of kooi.
Ik ben me ervan bewust dat de aanwezigheid van de wolf tot lastige situaties kan leiden voor zowel de dieren als hun houders. Met het treffen van de juiste beschermingsmaatregelen moet het mogelijk zijn om op een goede manier samen te leven met deze dieren, waarbij het voorkomen van incidenten helaas nooit volledig is uit te sluiten. Naast wolfwerende rasters vormen kuddebewakingshonden een aanvullende mogelijkheid voor bescherming van vee.
Kunt u uitleggen waarom het niet mogelijk is om cijfers en gegevens te overleggen met betrekking tot de DNA-monsters met informatie over de zuiverheid van de wolf?
Zoals ik bij eerdere beantwoording van uw Kamervragen (kenmerk 2023Z08507) heb aangegeven, zijn alle DNA-analyseresultaten via de website van BIJ12 beschikbaar. Hieronder vallen ook de eventuele resultaten betreffende hybridisatie.
Zoals ik in de Verzamelbrief soortenbeleid (Kamerstuk 36 200, nr.120) heb aangegeven, wordt bij het DNA-onderzoek allereerst bepaald of de schade is veroorzaakt door een wolf of door een ander dier. Hierbij wordt ook bepaald of sprake is van een kruising van een wolf met een andere diersoort, een zogenaamde hybride wolf. Wanneer een landbouwhuisdier gedood zou worden door een wolf die een kruising is met een andere diersoort, krijgt BIJ12 hierover bericht van Wageningen Environmental Research. Tot nu toe is dit nog niet voorgekomen. In de Factfinding studie wordt een uitgebreide uitleg gegeven over het testen van DNA op hybridisatie.
Waarom is er geen (slachtoffer)hulp beschikbaar voor mensen en agrarische ondernemers die hun (gezelschaps)dieren verliezen als gevolg van een wolvenaanval? Erkent u dat een dergelijke aanval kan zorgen voor aanzienlijke financiële, economische en emotionele schade en trauma’s bij mensen?
Ik ben me ervan bewust dat dit incident impact heeft op de betrokkenen, de dieren en de samenleving. Er bestaan reeds diverse algemene instanties waar mensen terecht kunnen in het geval van verlies of bij nare gebeurtenissen, zoals Slachtofferhulp, Humanitas en MIND Korrelatie. Een specifiek loket voor (slachtoffer)hulp bij schade door de wolf is daarom niet nodig. Zoals eerder aan de Kamer gemeld (Aanhangsel Handelingen II 2022–2023, nr. 1413), kan men specifiek voor de financiële schade terecht bij BIJ12.
Nu er een persoon is aangevallen door een wolf, gaat u dan nu een risico- en handelingsprotocol maken met betrekking tot wolvenaanvallen, aangezien het in de lijn der verwachting ligt dat er de komende tijd meer aanvallen zullen plaatsvinden?
Het Interprovinciaal wolvenplan kent reeds diverse handelingsprotocollen die de verschillende situaties dekken waarin er conflicten met wolven kunnen plaatsvinden. Extra protocollen zijn daarom niet nodig. Verdere verbeteringen van de bestaande protocollen kunnen volgen uit het advies van de Raad voor Dierenaangelegenheden.
Welke stappen heeft u ondernomen na de recente aanval van de wolf op een persoon?
Op 13 juli 2023 heb ik telefonisch contact gehad met de betrokkene.
Bent u voornemens om werkbezoeken af te leggen bij agrarische ondernemers die in hun leef- en werkomgeving te maken krijgen met de nabijheid van wolven om ervaringen, zorgen en knelpunten uit de praktijk op te halen?
Medewerkers van mijn ministerie en ik hebben regelmatig contact met agrarische ondernemers en hun vertegenwoordigers over de dilemma’s bij het samenleven met de wolf in Nederland. Ook in het Landelijk Overleg Wolf worden de ervaringen, zorgen en knelpunten uit de praktijk regelmatig met LNV besproken.
Deelt u de mening van de kennis- en natuurorganisaties die stellen dat een onderzoek naar de raszuiverheid van de wolf in Nederland niet nodig is? Hoe weten wij zeker dat er in Nederland inderdaad geen zogeheten hybride wolven4 rondlopen, als de DNA-gegevens niet beschikbaar zijn en dus ook niet kunnen worden getoetst?
Zie mijn antwoord op vraag 8.
Indien er toch wel hybride wolven in Nederland leven, in hoeverre geldt de juridisch beschermde status dan nog voor deze dieren?
Hybriden van wolf en hond kennen dezelfde beschermde status als de wolf. De Europese Commissie adviseert lidstaten om voor hybriden een vastomlijnd beheersplan op te stellen met gebruikmaking van de meest actuele en betrouwbare veld-, laboratorium- en statistische procedures.6 In het interprovinciaal wolvenplan zijn hiertoe richtlijnen opgenomen. Omdat het lastig kan zijn om een hybridedier op afstand te herkennen, wordt DNA-onderzoek gebruikt om uitsluitsel te geven. Voor het verwijderen van een hybride dier uit de populatie is een provinciale ontheffing nodig op basis van artikel 3.8 lid 5 b1 van de Wet natuurbescherming.
Zoals ik bij de beantwoording van Kamervragen (kenmerk 2022Z19121) heb aangegeven, is er in Nederland nog nooit een hybride wolf aangetroffen. Ook in Duitsland zijn er in de afgelopen 20 jaar slechts enkele gevallen van hybridisatie bekend. De Factfinding-studie geeft aan dat uit recente genetische studies blijkt dat hybridisatie in de alpiene, Centraal-Europese en Scandinavische populaties zeer zeldzaam is (minder dan 1% van de onderzochte gevallen). Nederland kent bovendien geen loslopende zwerfhonden. Het risico op langdurig innig contact tussen wolf en hond is daardoor zeer klein. Ik acht de kans op hybridisatie in Nederland verwaarloosbaar.
Deelt u de mening dat er onderscheid gemaakt zou moeten worden tussen een «lustaanval» en een «roofaanval» bij wolvenaanvallen?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven, kunnen er verschillende redenen zijn voor een incident tussen wolf en mens. Een onderscheid tussen lustaanval en roofaanval wordt hierbij niet gemaakt.
Bent u bereid om de provinciale subsidieaanvraag voor preventieve maatregelen tegen wolvenschade voor ondernemers, bedrijven en terreineigenaren te verhogen, aangezien inmiddels is gebleken dat de 20.000 euro die beschikbaar wordt gesteld vaak niet toereikend is?
Het beleid rond subsidiering van wolfwerende maatregelen is een provinciale bevoegdheid. Het is derhalve aan de provincies om te besluiten over de hoogte van de tegemoetkoming hiervoor.
De voortdurende mishandeling van piepjonge kalfjes tijdens langeafstandstransporten uit Ierland |
|
Eva Akerboom (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Wat ging er door u heen toen u hoorde over het onderzoek dat Eyes on Animals uitvoerde met L214 en Ethical Farming Ireland naar de mishandeling en andere wetsovertredingen tijdens de gruwelijke reis van piepjonge kalfjes uit Ierland naar kalvermesterijen in Nederland?1
Ik ben blij dat er aandacht is voor dit belangrijke onderwerp en ik werd getroffen door de bevindingen in dit rapport. Ik verafschuw iedere vorm van mishandeling van dieren.
Was u nog verbaasd over de vreselijke beelden van ernstige dierenmishandeling op Franse «rustplaatsen» waar kalfjes worden geschopt, geslagen met stokken en peddels en worden voortgesleept aan hun staart, oren en benen?
Geen enkel dier hoort behandeld te worden zoals te zien op de beelden gemaakt op de Franse controleposten waar de kalveren worden uitgeladen om te drinken na de bootreis vanuit Ierland. Ik vond de beelden dan ook afschuwelijk om te zien. Ik weet dat de Franse autoriteiten recent maatregelen hebben genomen op de betreffende controlepost. Ik hoop dat hierdoor de kans op herhaling sterk wordt gereduceerd.
Was u nog verbaasd over de constatering dat kalfjes die nog afhankelijk zijn van melk tijdens deze langeafstandstransporten ruim 30 uur onderweg zijn zonder melk te krijgen, wat een zeer ernstige overtreding is van de Europese regels die voorschrijven dat kalfjes na negen uur moeten kunnen drinken?
Transporteurs moeten zich houden aan de regels uit de Europese verordening (EG) nr. 1/2005 (de Transportverordening). Het is aan de Competente Autoriteit van de desbetreffende lidstaat om hier toezicht op te houden. In dit geval checkt de Competente Autoriteit van Ierland o.a. de planning van deze transporten voorafgaande aan het transport. Als deze niet in orde is, dan mag het transport niet worden uitgevoerd. Mijn departement heeft hierover contact met de Ierse collega’s, die aangeven dat deze transporten worden uitgevoerd volgens de regels in de Transportverordening. De NVWA controleert deze transporten tijdens het transport op Nederlands grondgebied en bij aankomst op de plaats van bestemming in Nederland steekproefsgewijs. Deze inspecties worden onder andere uitgevoerd om te beoordelen of de dierenwelzijnseisen, waaronder de transport- en rusttijden inclusief drenken en voederen, worden nageleefd. Hierop wordt gehandhaafd.
Herinnert u zich dat uw voorganger bevestigde dat een groot deel van de kalfjes onbekend is met de drenksystemen in veewagens waar zij tijdens de 18 uur durende overtocht met de veerboot van Ierland naar Frankrijk in blijven staan? Kunt u bevestigen dat metalen bijtnippels sowieso ongeschikt zijn voor jonge kalfjes omdat zij hier niet goed uit kunnen drinken?2
Ja, metalen bijtnippels zijn ongeschikt voor ongespeende kalveren, omdat zij daar niet goed uit kunnen drinken. In Nederland controleert de NVWA of veewagens zijn uitgerust met flexibele spenen. Andere EU lidstaten zijn door Nederland meermaals op de noodzaak van deze flexibele spenen gewezen. Helaas heeft dit vooralsnog niet geleid tot aanpassingen in andere landen van de EU.
Drinksystemen maken daarom onderdeel uit van de position paper van de «Vught-groep» waar Nederland onderdeel vanuit maakt. De «Vught-groep» roept daarmee de Europese Commissie onder andere op om in de herziene Transportverordening duidelijkere regels te stellen over waaraan de drinksystemen voor ongespeende dieren moeten voldoen, omdat dit nu nog onvoldoende duidelijk is.
Herinnert u zich dat uw voorganger in 2019 stelde dat zij erop vertrouwde dat er in Frankrijk adequate maatregelen zouden zijn getroffen om de mishandelingen bij rustplaatsen te stoppen?3
Ja.
Heeft u gezien dat sindsdien bijna jaarlijks is aangetoond dat deze mishandelingen en andere overtredingen gewoon doorgaan?4, 5, 6
Ja, dit heb ik gezien.
Wanneer is het voor u genoeg?
Ik vind het belangrijk dat dieren te allen tijde op een dierwaardige manier worden behandeld, zeker kwetsbare dieren zoals ongespeende kalveren. Langeafstandstransporten (>8 uur) van jonge ongespeende dieren brengen een groot aantal dierenwelzijnsrisico’s met zich mee, zo stelt ook de EFSA in haar rapport van september 20227. Daarom zet ik me op Europees niveau in voor een verbod op langeafstandstransporten van ongespeende dieren en spreek ik de kalversector aan op haar verantwoordelijkheid bij het transport van ongespeende kalveren.
Kunt u bevestigen dat de kalversector in haar sectorplan uit 2019 heeft beloofd om langeafstandstransporten af te bouwen en dat de VanDrie Group beloofde om vóór 2026 te stoppen met de import van kalveren uit Oost-Europa en Ierland naar Nederland?7, 8
Ja, dit kan ik bevestigen.
Erkent u dat van deze beloften tot nu toe niets te zien is, aangezien de import van Ierse kalfjes tussen 2019 en 2022 is gestegen van bijna 80.000 naar 94.000 kalfjes en eerder dit jaar bleek dat ook in 2023 de import van Ierse kalfjes niet is verminderd, maar bijna is verdubbeld?9
Ik erken dat het aantal kalveren dat vanuit Ierland naar Nederland wordt getransporteerd dit jaar is gestegen ten opzichte van voorgaande jaren. In 2023 zijn er tot nu toe meer dan 100.000 kalveren getransporteerd vanuit Ierland naar Nederland. Naar verwachting stijgt dat cijfer vrijwel niet meer, omdat in de tweede helft van het jaar nauwelijks kalveren vanuit Ierland naar Nederland worden getransporteerd, vanwege het seizoensgebonden afkalfseizoen in Ierland. In 2022 werden er 94.000 kalveren van Ierland naar Nederland getransporteerd en in 2019 79.000. In 2020 en 2021 waren dat er minder dan 50.00011.
Wat heeft u voor instrumenten om in te grijpen als de kalversector haar beloften niet nakomt?
Ik blijf hierover het gesprek aangaan met de kalversector en zal hen blijven wijzen op hun verantwoordelijkheid. Vanwege de regels omtrent vrij verkeer van goederen in de EU kan ik deze transporten niet verbieden. Naar verwachting komt de Europese Commissie dit najaar met voorstellen voor het aanpassen van de Transportverordening. De EFSA heeft aangeraden transporten van ongespeende kalveren te beperken tot maximaal 8 uur en de minimum leeftijd voor transport te verhogen naar 5 weken.
Wat gaat u doen om een einde te maken aan dit dierenleed?
Zoals eerder al aangegeven, kan ik dit soort transporten niet beperken of verbieden. Een dergelijke beperking of verbod moet Europees worden ingeregeld. Daarom zet ik mij in Europa ook in voor een verbod op langeafstandstransporten (<8 uur) o.a. van jonge ongespeende dieren, waaronder ook kalveren.
Wat bent u van plan te gaan doen als later dit jaar zou blijken dat een verbod op langeafstandstransporten met kalfjes niet wordt opgenomen in de herziening van de Europese transportverordening?
Zie het antwoord op vraag 10.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Ik heb iedere vraag afzonderlijk beantwoord, maar helaas niet binnen de daarvoor gestelde termijn.
De wolvenaanval op een hobbyboer in Wapse |
|
Eline Vedder (CDA), Caroline van der Plas (BBB) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de aanval die heeft plaatsgevonden op 9 juli 2023 in de gemeente Westerveld en waarbij een hobbyboer gewond is geraakt?
Ja, er heeft een incident plaats gevonden. Ik betreur dit ten zeerste en heb hierover ook contact gehad met betrokkenen.
Bent u nog steeds van mening dat samenleven met de wolf mogelijk is, zoals aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen van het lid Van Haga?1
Doordat de wolf is teruggekeerd naar Nederland, is het vinden van een manier van samenleven met de wolf een gegeven. Zeker zolang het gaat om een Europees beschermde, inheemse soort. Daarmee is samenleven het uitgangspunt. De aanwezigheid van de wolf kent echter dilemma’s. Op grond van onder meer de Habitatrichtlijn gelden er strikte beschermingskaders. Tegelijkertijd leven we in een klein land waardoor wolf en mens en de dieren die gehouden worden door de mens dicht op elkaar leven. Er is de angst die leeft bij dierhouders en burgers over de aanwezigheid van een toenemend aantal wolven in Nederland. Tevens zijn er de gevallen waarbij vee wordt gedood door een wolf terwijl er ook de verplichting bestaat voor dierhouders om hun vee te beschermen. En recent was dus sprake van een bijtincident.
Ik ben me ervan bewust dat er in de samenleving uiteenlopende standpunten bestaan over de terugkeer van de wolf in Nederland. De uiteenlopende standpunten in de samenleving over de wolf vinden ook hun weerslag in de uitingen van uw Kamer. Zie bijvoorbeeld de aangenomen motie van het lid Van der Plas over het niet heilig verklaren van de beschermstatus van de wolf (Kamerstuk 33 576, nr. 338) en de aangenomen motie van het lid Vestering c.s. over een actieve inzet voor het beschermen van de wolf (Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 69).
Desgewenst treden we over deze dilemma’s alsook de kaders van de Europese regelgeving in gesprek tijdens het op 7 september a.s. geplande Commissiedebat. Mocht uw Kamer, ook gezien de demissionaire status van het kabinet, een aanpassing in het beleid wensen, dan kan zij het kabinet daartoe oproepen. Uiteraard zijn wij daarbij gebonden aan Europese en nationale regelgeving.
In dezelfde beantwoording heeft u aangegeven dat u samen met provincies inzet op adequate informatie delen over bijvoorbeeld wolfwerende hekken, en dat de bescherming van dieren verantwoordelijkheid is van de veehouder, bent u bekend met het feit dat bij deze aanval de wolf door het wolfwerende hek heeft weten te komen?
Ja, navraag bij BIJ12 heeft uitgewezen dat om het perceel een wolfwerend raster stond. Hoe de wolf dit heeft kunnen passeren is mij niet bekend.
Bent u nog steeds van mening dat de inzet met provincies voor het delen van informatie voldoende is? Zo ja, waarom?
BIJ12 zorgt in opdracht van de provincies ervoor dat er op transparante wijze de informatie over (het voorkomen of beperken van) wolvenschade gedeeld wordt o.a. via de website https://www.bij12.nl/wolf en via de gepubliceerde voortgangsrapportages zie o.a. https://publicaties.bij12.nl/voortgangsrapportage-wolf-28-juni-2023/.
Om de kennis over de wolf en het samenleven met de wolf in de samenleving verder te vergroten, verken ik de mogelijkheden voor een Landelijk informatiepunt wolf. Dit betreft een centraal publieksgericht informatiepunt vanuit de landelijke overheid, provinciale overheden en uitvoerende organisaties, samen met kennispartners, wetenschappelijke instellingen en brancheverenigingen voor gehouden dieren, waar mensen en organisaties terecht kunnen voor objectieve en deskundige informatie over de wolf.
Bent u nog steeds van mening dat we eerst gewoon moeten afwachten wat er uit de maatschappelijke discussie gaat komen, geïnitieerd door de Raad voor Dierenaangelegenheden (RDA), voordat er verdere discussies kunnen worden gevoerd in de Europese Unie (EU) over de beschermde status van de wolf, zoals aangegeven door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) in het mondelinge vragenuur van 28 maart 2023?
Om op een goede manier te kunnen omgaan met de wolf in Nederland vind ik breed gedragen beleid van groot belang. Ter ondersteuning van het beleid heb ik de Raad voor de Dieraangelegenheden (RDA) gevraagd de maatschappelijke dialoog over de wolf vorm te geven en ten tweede om op basis daarvan advies te geven over hoe we in Nederland kunnen samen leven met de wolf en wat daarvoor nodig is.
Zoals ik ook aangeef in mijn Kamerbrief Wolvenbeleid van 5 september 2023, die tegelijk met deze beantwoording aan uw Kamer wordt toegezonden, ga ik graag op korte termijn met uw Kamer in gesprek over de terugkeer van de wolf, het beleid inzake de bescherming van de wolf en over hoe om te gaan met de wolf. Mocht uw Kamer, ook gezien de demissionaire status van het kabinet, een aanpassing in het beleid wensen, dan kan zij het kabinet daartoe oproepen. Uiteraard zijn wij daarbij gebonden aan Europese en nationale regelgeving.
Ook in Europees verband wordt de discussie gevoerd over de beschermde status van de wolf. Commissaris Sinkevičius gaf onlangs aan bezig te zijn met een analyse van alle beschikbare wetenschappelijke en technische informatie over de situatie van wolven in de EU. Hij verwacht dat deze analyse eind dit jaar beschikbaar komt.
In hetzelfde vragenuur gaf de Minister van LNV aan dat wolven schuwe dieren zijn, en er geen indicatie is dat wolven op korte termijn mensen zouden aanvallen, dit blijkt dus niet te kloppen want er is wel degelijk in korte termijn iemand op een verschrikkelijke manier aangevallen, wordt er door u nu anders gekeken naar het wolvenprobleem? Zo ja, op wat voor manier gaan we dat zien? En zo nee, waarom niet?
Ik ben me er van bewust dat dit incident een grote impact heeft op de betrokkenen en op de samenleving. Ik heb hierover ook contact gehad met betrokkene. Ik ben van mening dat er in Nederland geen sprake is van een «wolvenprobleem», maar dat er wel sprake is geweest van een aantal van probleemsituaties met wolven. Uit de Factfinding studie die in 2021 is uitgevoerd door Wageningen Environmental Research (Kamerstuk 33 576, nr. 251) blijkt dat wolven meestal van grote afstand vluchten als ze een mens herkennen2. De studie geeft ook aan dat er situaties zijn waarin conflicten zich kunnen voordoen, bijvoorbeeld wanneer wolven mensen associëren met voedsel, wanneer er sprake is van provocatie of van wolven met hondsdolheid.
Er is strafrechtelijke aangifte gedaan over het incident en de exacte toedracht vormt daarmee onderdeel van een strafrechtelijk onderzoek. Het is niet aan mij om erover te oordelen zolang het onderzoek loopt.
De Minister van LNV gaf toen ook aan dat de beschermde status van de wolf is opgenomen in een Europese verordening; zijn er regels in deze verordening, bijvoorbeeld in het licht van de veiligheid van burgers, waardoor de beschermde status van wolven in deze verordening kan worden aangepast? Zo nee, is deze aanval reden om in Europa aan te dringen op een versoepeling van de beschermde status van de wolf?
De wolf is opgenomen in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en Bijlage II bij het Verdrag van Bern en is daarmee een strikt beschermde soort. In Nederland zijn het Verdrag van Bern en de Habitatrichtlijn geïmplementeerd in de Wet natuurbescherming. Een aanpassing van de beschermde status vindt plaats als daar aanleiding toe is en gebeurt door aanpassing van het verdrag en de richtlijn. Hiervoor is instemming nodig van een meerderheid van de deelnemende landen (verdrag) of lidstaten (richtlijn). Aanleiding voor het aanpassen van het verdrag en de richtlijn kan bijvoorbeeld zijn de staat van instandhouding van de soort. Ik wil zorgvuldig omgaan met besluitvorming rond de strikt beschermde status van de wolf en wil daarom in mijn handelen met betrekking tot de status van de wolf in het verdrag en de richtlijn niet vooruitlopen op de uitkomst van het gesprek met uw Kamer. Zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Bent u, met de aanval in het achterhoofd, nog steeds van mening dat er moet worden gewacht op de RDA voordat er een positie wordt ingenomen in Europa? Zo ja, waarom?
Zie ook mijn antwoord op vraag 5 en 7.
Gaat u contact opnemen met het slachtoffer?
In week 28 heb ik telefonisch contact gehad met de betrokkene.
Deelt u de mening dat zelfs als er voldoende wordt gedaan door schapenhouders ter bescherming van hun dieren, zoals de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (CBb) heeft gesteld naar aanleiding van een wolvenaanval in Vledder, en de informatie van de overheid wordt nageleefd, dit alsnog onvoldoende blijkt om de gezondheid van mens en dier te borgen?
Het kan helaas nooit volledig worden uitgesloten dat een wolf beschermd vee aanvalt. Preventie is op dit moment het meest effectieve middel om wolven te weren. De provincies bieden waar mogelijk hulp aan veehouders aan, onder meer door de activiteiten vanuit de provinciale wolvencommissies: subsidieregelingen voor het inzetten van preventieve middelen, het geven van informatie en voorlichtingsactiviteiten, het ter beschikking stellen van zgn. noodrasters (tijdelijke uitleen van wolfwerende rasters), de inzet van wolvenconsulenten en preventieteams.
Hoe is het huidige wolvenbeleid met het feit dat er nu mensen zijn aangevallen in het achterhoofd, uitlegbaar met artikel 22 lid 1 van de Grondwet?
Artikel 22, eerste lid, van de Grondwet ziet op de bescherming en bevordering van de volksgezondheid. De generieke maatregelen die zijn genomen tijdens de coronapandemie vinden bijvoorbeeld hun grondslag in dit artikel. Met de bescherming van de volksgezondheid jegens situaties in de natuur wordt rekening gehouden door de ontheffings- of vrijstellingsmogelijkheid via artikel 3.8, vijfde lid, sub b en onder 3 van de Wet natuurbescherming. Er kan immers ontheffing van de verbodsbepalingen worden verleend als dat noodzakelijk is voor de bescherming van de volksgezondheid.
De wolf |
|
Eva Akerboom (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Wolf doden mag alleen bij «acuut» gevaar, nog onduidelijk of dat in Wapse zo was»?1
Ja.
Is het waar dat er een incident is geweest tussen een wolf en een hobbydierhouder? Zo nee, wat is onjuist aan de berichtgeving daaromtrent?
Ja, er heeft een incident plaats gevonden. Ik betreur dit ten zeerste en heb hierover ook contact gehad met de betrokkene.
Is het waar dat het dier in kwestie onder een omheining was doorgekropen naar een wei waarin schapen graasden? Zo ja, deelt u de mening dat de omheining in dat geval vermoedelijk niet voldoende wolfwerend was, zoals de wet voorschrijft? Zo nee, wat was dan de situatie waaruit het incident voortvloeide?
Van BIJ12 heb ik begrepen dat rondom de betrokken weide een raster aanwezig is dat voldoet aan de vereisten voor een wolfwerend raster, zoals geadviseerd door BIJ12.2 Een provinciaal toezichthouder en een onafhankelijk taxateur in opdracht van BIJ12 hebben de omheining gecontroleerd en zij hebben geen aanwijzing gevonden dat de wolf onder het raster door de wei in zou zijn gekropen.
Is het waar dat de hobbydierhouder het dier in kwestie met een hooivork en met een schep in het nauw probeerde te drijven? Zo nee, wat was dan de werkelijke toedracht?
Er is strafrechtelijke aangifte gedaan over het incident en de exacte toedracht vormt daarmee onderdeel van een strafrechtelijk onderzoek. Het is niet aan mij om erover te oordelen zolang het onderzoek loopt.
In aanvulling hierop kan ik uw Kamer meegeven dat BIJ12 geen eigen wolvenprotocol heeft. Er is wel een interprovinciaal wolvenplan. Dat plan bevat interventierichtlijnen waarin specifieke situaties rond de wolf zijn beschreven.3 Deze richtlijnen zijn indicatief voor het optreden in de genoemde situaties. Daarnaast heeft een burgemeester, ingevolge hoofdstuk XI van de Gemeentewet, een eigen verantwoordelijkheid om te handelen in situaties rond openbare orde en veiligheid.
Is het waar dat de wolf, die in het nauw werd gedreven door de hobbydierhouder, weinig anders kon dan zich verdedigen tegen de aanval met schep en hooivork? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat de wolf twee uur na het incident nog steeds in de wei aanwezig was en in kennelijke paniek de uitgang niet wist te vinden en vervolgens in koelen bloede door de politie en/of een jager is doodgeschoten? Zo nee, wat was dan de werkelijke toedracht?
Zie antwoord vraag 4.
Is er na het incident iets voorgevallen waardoor de wolf werd gevangen in de omheining rond het weiland, waardoor het dier met geen mogelijkheid kon vluchten? Zo ja, wat? Zo nee, hoe is te verklaren dat de wolf niet vluchtte?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat volgens het wolvenprotocol van Bij12 een wolf alleen mag worden afgeschoten wanneer sprake is van acuut gevaar en dat een wolf die prooidieren eet of mensen aanvalt niet direct mag worden gedood, maar eerst moet worden bang gemaakt met de kans dat het dier kan ontsnappen? Zo ja, is het afschieten in strijd geweest met het wolvenprotocol en wie is daarvoor dan verantwoordelijk? Zo nee, hoe luidt dan de juiste interpretatie van het wolvenprotocol?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat twee uur na het incident niet langer sprake was van acuut gevaar? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid justitie te verzoeken een onderzoek in te stellen?
Zie antwoord vraag 4.
Is gecontroleerd of het afgeschoten dier mogelijk jongen te verzorgen had? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is er gedaan om de jongen te redden?
Het betrof een jong mannelijk dier dat geen te verzorgen jongen had.
Bent u bereid aangifte te doen tegen de burgemeester als er vermoedens van wetsovertreding zijn? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Ik zal geen aangifte doen tegen een medeoverheid. Het is voor mij gebruikelijk om overleg te hebben over zaken die maatschappelijk gevoelig liggen. De Faunabescherming en Animal Rights hebben wel aangifte gedaan tegen burgemeester Jager van de gemeente Westerveld. Het functioneel parket van het Openbaar Ministerie heeft de zaak in behandeling. Ik wacht de uitkomst hiervan af en zal mij daarom niet uitlaten over de mogelijke gang van zaken bij het incident.
Vormt het incident voor u aanleiding om versneld opdracht te geven tot toezicht en handhaving op de wettelijke verplichting om gehouden dieren adequaat te beschermen tegen roofdieren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Gelet op de omstandigheid dat de wolf zich pas relatief recent opnieuw heeft gevestigd in Nederland en de transitieperiode die de vestiging van de wolf met zich brengt, kan uit de genoemde verplichting thans nog niet worden afgeleid dat een veehouder in overtreding is. Het vaststellen van een overtreding is een vereiste voordat tot handhaving overgegaan kan worden. Op dit moment wordt actief bezien hoe de norm van artikel 1.6, derde lid, van het Besluit houders van dieren ingevuld moet worden. Bij dit proces betrekt de NVWA ook andere stakeholders, zoals de provincies, die verantwoordelijk zijn voor de faunaschade, en wordt gebruik gemaakt van het Landelijk Overleg Wolf. De recente wolvenaanvallen, waaronder het incident in Wapse, laten het belang van de invulling van de norm zien.
De massale vogelsterfte op broedeilanden door vogelgriep |
|
Pieter Grinwis (CU) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de zeer heftige uitbraak van vogelgriep op broedeilanden op dit moment, zoals op Stern in de Eems, waardoor hele vogelpopulaties halveren en de grote zorgen van vogelonderzoekers hierover?1
Ja.
Op welke manier steunt u de ecologen, vogelonderzoekers en boswachters die nu dag en nacht dode vogels aan het opruimen zijn?
Ik heb veel waardering voor de mensen in het veld die dode vogels opruimen en zich ontfermen over zieke vogels. Ik heb die waardering meerdere malen uitgesproken en ik weet dat dit een pittige klus is. Daarom sta ik via het Landelijk platform «vogelgriep in wilde dieren» in nauw contact met de partijen die terreinen beheren, inclusief ecologen, vogelonderzoekers en boswachters. Mijn ministerie werkt binnen dat platform, samen met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, aan richtlijnen en protocollen om partijen te ondersteunen en te zorgen voor het onderling uitwisselen van informatie en praktijkvoorbeelden, zodat we komen tot een gemeenschappelijke aanpak. Er worden al maatregelen genomen om te zorgen dat mensen, die met besmette dieren in contact komen, zo goed mogelijk beschermd worden; denk bijvoorbeeld aan persoonlijke beschermingsmiddelen voor vrijwilligers uit de coronavoorraden. Met de «vogelgriep-app» kunnen partijen in het veld dode wilde vogels gemakkelijk melden bij DWHC (Dutch Wildlife Health Centre), die ze kan laten onderzoeken op vogelgriep.
Herkent u de zorg van vogelonderzoekers dat er op dit moment handen tekortkomen voor het ruimen? Wat is uw inzet, en specifiek de inzet van Staatsbosbeheer, om meer deskundige capaciteit ter beschikking te stellen om te helpen bij het opruimen van dode vogels, om zo de gevolgen van de vogelgriep voor wilde vogels waar het mogelijk is enigszins te beperken?
Ik erken dat de grote sterfte onder wilde vogels veel inzet vraagt van terreinbeherende organisaties en dat dit leidt tot knelpunten. Het is beleid om dode wilde vogels op te ruimen op plaatsen waar mensen en (huis)dieren gemakkelijk in contact kunnen komen met deze vogels. Daarnaast zou het opruimen van dode wilde vogels in sommige gevallen verspreiding binnen een kolonie kunnen beperken, bijvoorbeeld ten behoeve van soortenbescherming. Ten aanzien van het opruimen van dode wilde vogels ben ik verantwoordelijk voor de landelijke structuur waarbinnen partijen het opruimen kunnen organiseren. Het verwijderen van karkassen is in eerste plaats een aangelegenheid van de eigenaar of beheerder van een terrein. Ik zal verkennen of en hoe ik bij kan dragen aan knelpunten in situaties met grote aantallen dode wilde vogels in een gebied, die opgeruimd moeten worden vanuit potentieel zoönotische risico’s, en/of waar het belangrijk is voor de soortenbescherming. Dit is een complex vraagstuk, waarover ik met betrokken partijen in gesprek ben. Samen verduidelijken we wanneer dode vogels opgeruimd moeten worden. Daarnaast verkennen we in welke gevallen er sprake is van knelpunten en welke oplossingen daarbij mogelijk zijn. De beheerder of eigenaar van een terrein blijft in eerste plaats de aangewezen partij om kadavers van hun land te verwijderen. Ik verwacht de Kamer voor het einde van het jaar nader te informeren over deze verkenning.
Deelt u de mening dat de middelen die beschikbaar worden gesteld voor de aanpak van vogelgriep onder pluimvee, namelijk 55 miljoen euro in 2022, niet in verhouding staan tot de middelen die beschikbaar worden gesteld voor de bestrijding van vogelgriep onder wilde vogels, waarbij alleen testen van wilde vogels mede worden betaald door het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) in het kader van onderzoek?
Bij de bestrijding van vogelgriep in gehouden vogels heb ik een plicht om besmette bedrijven te ruimen en veehouders daarvoor te vergoeden. Door het grote aantal besmette bedrijven zijn de bestrijdingskosten hoog opgelopen. Het elimineren van vogelgriep in wilde vogels is niet mogelijk. Ten aanzien van het opruimen van dode wilde vogels ben ik verantwoordelijk voor de landelijke structuur waarbinnen partijen het opruimen kunnen organiseren. Daarbij doe ik ook wat nodig is en binnen mijn mogelijkheden valt. Hieronder valt zeker niet alleen het testen van wilde vogels, maar ook het verbeteren van de landelijke regie, communicatie en kennis. Daarnaast verbeteren we de monitoring, bijvoorbeeld door het lanceren van de vogelgriepapp. Op 6 juli jl. heb ik het Intensiveringsplan preventie vogelgriep naar de Kamer gestuurd2, de aanpak van vogelgriep in wilde dieren vormt één van de drie pijlers binnen dit plan.
Wat gaat u doen met de bevindingen van de Algemene Rekenkamer in het onderzoek «focus op vogelgriep», dat dit gebrek aan financiering en onduidelijkheid over de verantwoordelijkheid leidt tot een incoherente versnipperde aanpak van het ruimen van dode vogels?
Zoals in reactie op het rapport van de Rekenkamer ook al aangegeven heb, werk ik met het landelijk platform vogelgriep in wilde dieren, met betrokken partijen aan een verduidelijking van de regie, versterking van de communicatie en het uitbreiden van kennis. Er is een goede samenwerking met een aantal veiligheidsregio’s binnen dit platform. De veiligheidsregio’s die zitting hebben in het landelijk platform hebben een advies voor de andere veiligheidsregio’s voorbereid. Dit advies is via de landelijke gremia van de veiligheidsregio’s ingebracht.
Kunt u nog dit broedseizoen zorgen voor een betere coördinatie en meer beschikbare financiële middelen voor het ruimen van dode, wilde vogels? Hoe staat het in dat licht met de werkgroep «vogelgriep in wilde vogels» die u vorig jaar in het leven heeft geroepen om de aanpak van vogelgriep onder wilde vogels landelijk te coördineren?
De landelijke aanpak wordt geïntensiveerd met de uitvoering van het Intensiveringsplan preventie vogelgriep. Het «Landelijk platform vogelgriep in wilde dieren» is al drie keer bij elkaar gekomen en werkt aan de landelijke regie, communicatie en kennis. Op al die onderwerpen zijn stappen gezet. Ik stuur in het najaar een brief met de stand van zaken naar de Kamer. Het verwijderen van karkassen is in eerste plaats een aangelegenheid van de eigenaar of beheerder van een terrein. Ik zal verkennen of en hoe ik bij kan dragen aan knelpunten in situaties met grote aantallen dode wilde vogels in een gebied, waar veel mensen komen opruimen in het belang kan zijn van soortenbescherming.
Bent u bereid om de gesprekken met de pluimveesector om een deel van deze kosten te dragen op zo kort mogelijke termijn te starten, en niet pas eind 2023?
Ik start dit najaar de gesprekken met de sector over een nieuw convenant voor het Diergezondheidsfonds (DGF). De financiering van de aanpak van vogelgriep in gehouden pluimvee zal daar besproken worden. De kosten die met het opruimen van dode wilde vogels gepaard gaan vormen daarbij geen onderwerp van gesprek.
Biostimulanten |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de opmerkingen over biostimulanten in het advies vervolg Fonds kleine toepassingen?1
Ja.
Hoe waardeert u de mogelijkheden die biostimulanten bieden om de weerbaarheid van planten te vergroten en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen te beperken?
Het toepassen van biostimulanten kan een goede manier zijn om de behoefte aan gewasbeschermingsmiddelen te verminderen. Om die reden zijn daarvoor ook acties opgenomen in het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming. Biostimulanten kunnen de groei van planten stimuleren, de nutriëntenopname bevorderen en de weerbaarheid van planten verhogen waardoor deze beter bestand zijn tegen abiotische stressfactoren.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat onduidelijkheden in wetgeving en eventuele onnodige belemmeringen voor introductie van biostimulanten op de markt worden aangepakt?
Met de aanpassing van de Europese Meststoffenverordening (EU 2019/1009) zijn onduidelijkheden weggenomen en is bijvoorbeeld duidelijkheid gecreëerd over de afbakening met gewasbeschermingsmiddelen. Biostimulanten zijn momenteel niet gedefinieerd in de Nederlandse meststoffenregelgeving. Het is alleen mogelijk om producten als biostimulant op de markt te brengen onder de Europese Meststoffenverordening2. Inmiddels zijn diverse biostimulanten goedgekeurd en worden ze met een CE-label op de markt gebracht. Het is mijn inzet om de mogelijkheden voor biostimulanten onder Europese Meststoffenverordening (EU 2019/1009) te vergroten, en de groep van micro-organismen, die worden benoemd onder bijlage II van deze verordening uit te breiden.
Wat is de stand van zaken van het toegezegde overleg met de sector over het proces om te zorgen voor uitbreiding van de Europese lijst van micro-organismen die kunnen worden gebruikt bij de productie van biostimulanten (CD Gewasbescherming, 20 oktober 2022)?2
De Europese Commissie heeft in juni 2023 een oproep tot inschrijving gedaan voor een technische studie naar mogelijk nieuwe micro-organismen in bijlage II van de Europese Meststoffenverordening. Micro-organismen in deze bijlage kunnen gebruikt worden om microbiële plant biostimulanten te produceren. Het zal inderdaad enige tijd duren, voordat de in de studie benoemde micro-organismen kunnen worden opgenomen in de Europese Meststoffenverordening. Wanneer meer duidelijk wordt over de mogelijkheden van de opname van nieuwe micro-organismen in de Europese meststoffenwetgeving, ga ik in gesprek met de sector over de verdere stappen om de micro-organismen ook daadwerkelijk beschikbaar krijgen.
Is de veronderstelling juist dat uitbreiding van de genoemde Europese lijst van micro-organismen waarschijnlijke enige jaren zal duren en derhalve geen oplossing is voor de korte termijn?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat een toetsingskader in enige vorm voor biostimulanten, die geen CE-markering hebben, kan bijdragen aan het verkrijgen van vertrouwen in biostimulanten?
Er is op dit moment geen nationaal toetsingskader, noch een uitvoerende instantie die biostimulanten kan toetsen. Bij een toekomstige aanpassing van de meststoffenregelgeving zal worden bekeken of en op welke wijze hiervoor kaders kunnen worden gesteld. Tot die tijd blijft de huidige situatie gehandhaafd, waarbij producten op de Nederlandse markt gebracht kunnen worden zonder nationale toetsing vooraf, tenzij het betreffende product als gewasbeschermingsmiddel wordt ingezet en hiervoor een nationale toelating nodig is.
Hoe kijkt u aan tegen de Vlaamse werkwijze waarbij onder voorwaarden ontheffingen worden afgegeven voor biostimulanten die (nog) geen CE-markering hebben, die aansluit bij optie 3c uit het onderzoek van de Wageningen University & Research en die door sectorpartijen wordt gewaardeerd? Neemt u deze aanpak in overweging?3, 4
Zie antwoord vraag 6.
De verkoop van rauwe melk |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Kuipers , Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Ziet u mogelijkheden om ruimte te bieden voor verkoop van rauwe melk op een boerderijwinkel, waarbij de rauwe melk niet afkomstig is van het eigen bedrijf maar van één of meerdere melkveebedrijven in de nabije omgeving, met handhaving van de overige voorwaarden als genoemd in artikel 8 van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mogelijkheden zie ik wel. Op basis een BuRO-rapport over de zuivelketen1 en een aanvullend advies uit 20222 is een wijziging van de wettelijke bepalingen over rauwe melk in voorbereiding. Op 30 juni jl. is een concept van deze wijziging van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen besproken in het Regulier Overleg Warenwet. De belangrijkste wijziging is dat rauwe melk van andere diersoorten dan koeien ook wordt geregeld. Voor alle rauwe melk gaat een maximale bewaarduur van 72 uur gelden en de melk moet regelmatig op de aanwezigheid van bacteriën worden onderzocht. Gezien deze toenemende borging bij de veehouder is een verruiming van de afzetmogelijkheden van diepgevroren rauwe melk mogelijk. De verkoop van diepgevroren rauwe melk in plaatselijke winkels en verzending ervan aan de consument worden toegestaan. Hieronder vallen ook boerderijwinkels. Deze verruimde afzetmogelijkheden gelden – om de redenen die ik noemde in antwoord 3 van eerdere vragen over dit onderwerp (2023Z11781) – niet voor gekoelde rauwe melk. Op de website die in deze vragen werd aangehaald gaat het om de distributie van boerenproducten via afhaalpunten in Friesland en Groningen. De veehouder in kwestie constateert dat de melk niet gedistribueerd mag worden via andere distributiepunten dan die van de melkveehouder zelf. De distributie via die andere distributiepunten valt niet onder het begrip van plaatselijke detailhandel en blijft onder de nieuwe regels verboden. De nieuwe regels voor de consumentenverkoop van rauwe melk worden naar verwachting in het eerste kwartaal van 2024 gepubliceerd.
De verkoop van rauwe melk |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Kuipers , Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Wat is de reden dat de rechtstreekse verkoop van rauwe melk aan particulieren is beperkt tot het melkveebedrijf waar de melk wordt gewonnen1?
De verkoop van rauwe melk aan particulieren is om redenen van voedselveiligheid beperkt. In rauwe melk kunnen ziekmakende bacteriën aanwezig zijn, zoals Staphylococcus aureus, Bacillus cereus, Campylobacter, ziekmakende vormen van Escherichia coli (STEC), Listeria monocytogenes en Salmonella. Die pathogenen kunnen voorkomen op het primaire bedrijf waar ze vervolgens in de melk kunnen belanden. Daarnaast konden in het verleden consumenten van rauwe melk tuberculose en brucellose oplopen, maar die ziekten komen in Nederland (afgezien van een incidentele uitbraak) niet meer voor.
Hoeveel uitbraken of ziektegevallen als gevolg van de consumptie van rauwe melk zijn bekend?
Bureau Risicobeoordeling en Onderzoek (Buro) van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) heeft in 2017 een ketenanalyse van de zuivelsector uitgebracht.2 In dit rapport concludeert Buro dat het grootste risico voor de voedselveiligheid in de zuivelketen de consumptie van (producten van) rauwe melk is. Bij deze consumptie is de kans op voedselinfecties honderden malen hoger dan bij de consumptie van gepasteuriseerde melk(producten).
In zijn rapport vermeldt Buro de uitbraken waarvan duidelijk is dat ze zijn veroorzaakt door zuivel. Deze komen hooguit een tot twee keer per jaar voor. In de afgelopen tien jaar betrof het voornamelijk uitbraken veroorzaakt door Campylobacter in rauwe melk (vijf keer) of rauwmelkse kaas (twee keer), er was een Salmonella-uitbraak veroorzaakt door boerenkaas en een patiënt met listeriose kon worden gelinkt aan rauwe melk. In alle gevallen betrof het niet-gepasteuriseerde zuivel. Bureau kon alleen een indicatie van het risico geven; in veel gevallen worden voedselinfecties niet gemeld of blijft de oorzaak ervan onbekend. Het RIVM schat dat het aantal zieken door voedselinfecties meer dan honderd keer hoger is dan blijkt uit de rapportages.3
Is er sprake van serieuze veiligheidsrisico’s bij transport en verkoop van rauwe melk die is gewonnen op een ander, nabijgelegen bedrijf dan het melkveebedrijf waar het wordt verkocht?
Ja. Rauwe melk is een kwetsbaar product dat met veel zorg moet worden omgeven, zeker als deze aan de consument wordt geleverd. Het product is zeer gevoelig voor bacteriologische besmetting en is slechts zeer kort houdbaar. Het is gewenst dat de waarborgen op orde zijn: de producent (de houder van de melkgevende dieren) moet hygiënemaatregelen in acht nemen en de toezichthouder COKZ moet hierop afdoende toezicht houden. Ook moet zeer snel worden gehandeld als de melk schadelijke bacteriën blijkt te bevatten. Dit is niet goed te borgen als verse/gekoelde rauwe melk ook op andere adressen dan bij de veehouder wordt verkocht.
Ziet u mogelijkheden om ruimte te bieden voor directe verkoop van rauwe melk op een melkveebedrijf, waarbij de rauwe melk ook van bedrijven in de nabije omgeving afkomstig is, met handhaving van de overige voorwaarden als genoemd in artikel 8 van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mogelijkheden zie ik wel. Op basis van het Buro-rapport en een aanvullende advies uit 20224 is een wijziging van de wettelijke bepalingen over rauwe melk in voorbereiding. Op 30 juni jl. is een concept van deze wijziging van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen besproken in het Regulier Overleg Warenwet. De belangrijkste wijziging is dat rauwe melk van andere diersoorten dan koeien ook wordt geregeld. Voor alle rauwe melk gaat een maximale bewaarduur van 72 uur gelden en de melk moet regelmatig op de aanwezigheid van bacteriën worden onderzocht. Gezien deze toenemende borging bij de veehouder is een verruiming van de afzetmogelijkheden van diepgevroren rauwe melk mogelijk. De verkoop van diepgevroren rauwe melk in plaatselijke winkels en verzending ervan aan de consument worden toegestaan. Hieronder vallen ook boerderijwinkels. Deze verruimde afzetmogelijkheden gelden – om de in het antwoord op vraag 3 gegeven redenen – niet voor gekoelde rauwe melk.
Op de website die u aanhaalt gaat het om de distributie van boerenproducten via afhaalpunten in Friesland en Groningen. De veehouder in kwestie constateert dat de melk niet gedistribueerd mag worden via andere distributiepunten dan die van de melkveehouder zelf. De distributie via die andere distributiepunten valt niet onder het begrip van plaatselijke detailhandel en blijft onder de nieuwe regels verboden.
De nieuwe regels voor de consumentenverkoop van rauwe melk worden naar verwachting in het eerste kwartaal van 2024 gepubliceerd.
(het toelatingsbeleid van) gewasbeschermingsmiddelen |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Hoe kan het dat het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) in haar meerjarenstrategie geen speerpunt heeft gemaakt van de ecologische gevolgen van (cocktails van) gewasbeschermingsmiddelen wat nu pas in 2028 kan worden heroverwogen?1
Het Ctgb stelt elke vier jaar een meerjarenstrategie op en benoemt daarin strategische speerpunten die de organisatie richting geven bij het opzetten van de jaarlijkse werkplannen. Het Ctgb heeft daarbij keuzes gemaakt en prioriteiten gesteld, rekening houdend met het eigen handelingsperspectief om processen en procedures zelf te veranderen. Dat is belangrijk, aangezien de capaciteit van het Ctgb beperkt is. Dat betekent echter niet dat het Ctgb de mogelijke gevolgen van gewasbeschermingsmiddelen voor het milieu niet belangrijk vindt.
Het Ctgb vindt de mogelijke gevolgen van gewasbeschermingsmiddelen voor het milieu – waaronder ecologische gevolgen – belangrijk. Als toelatingsautoriteit is het Ctgb verantwoordelijk voor het uitvoeren van de beoordeling van risico’s van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en biociden conform de wettelijke kaders en beschikbare Europese en nationale richtsnoeren. Daarbij wordt uitgebreid gekeken naar de mogelijke effecten van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op het milieu. Hierbij moet onderscheid worden gemaakt tussen cumulatieve (na elkaar toepassen van werkzame stoffen) effecten in het milieu en effecten van cocktails (tegelijkertijd toepassen van verschillende middelen) voor de humane gezondheid. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Ik vind het met het Ctgb belangrijk dat het bestaande Europees geharmoniseerde beoordelingskader voor mens, dier en milieu wordt verbeterd op basis van nieuwe wetenschappelijke inzichten. Er wordt op dit moment door de Europese Commissie bijvoorbeeld gewerkt aan de herziening van richtsnoeren over de risico’s voor bijen, voor vogels en zoogdieren en voor amfibieën en reptielen. Nieuwe inzichten over cumulatieve effecten op het milieu dienen een plaats te krijgen in die geharmoniseerde richtsnoeren. Ik heb dit punt dan ook al eerder onder de aandacht gebracht van de Commissie. Het Ctgb levert expertise en toetst de wetenschappelijke kwaliteit en uitvoerbaarheid van nieuwe richtsnoeren als die worden opgeleverd. Dit blijft het Ctgb de komende jaren doen.
Waarom heeft het Ctgb in haar strategie de normen voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen niet afgestemd op de Kaderrichtlijn Water (KRW) zoals beschreven in het coalitieakkoord gezien het feit dat de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli) in een advies beschrijft dat het Ctgb minder strenge normen hanteert dan waar de waterkwaliteitsnorm van de KRW om vraagt?2
Het Ctgb toetst aan de toelatingsnormen conform de Europese gewasbeschermingsmiddelenverordening en daaronder liggende uitvoeringsregelgeving. Het Ctgb is niet bevoegd om andere normen te hanteren dan wettelijk voorgeschreven.
Zoals gemeld aan uw Kamer in de kabinetsreactie op het Rli-advies verkennen het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) en het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) – in lijn met het advies van de Rli en het KRW-impulsprogramma – hoe de toelating van gewasbeschermingsmiddelen in overeenstemming gebracht kan worden met de normen voor de KRW. Hierbij moeten we ons realiseren dat er sprake is van verschillende normen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater: Het toelatingscriterium volgens de (rechtstreeks werkende) Verordening (EG) 1107/2009 en de ecologische waterkwaliteitsnormen volgens de Kaderrichtlijn Water. Deze verschillen vaak. Gezien deze Europese verschillende regelstelsels is aan de Commissie (DG Sante) door Nederland verzocht om een uitspraak hoe hiermee om te gaan. Het Ctgb is tegelijkertijd op mijn verzoek bezig met het opstellen van een advies hoe de toelating van gewasbeschermingsmiddelen in overeenstemming gebracht kan worden met de normen voor de KRW.
Ik zal samen met de Minister van IenW op basis van het advies van het Ctgb en de interpretatie van de Europese Commissie besluiten of en zo ja welke juridische mogelijkheden in gang worden gezet.
Bent u ervan op de hoogte dat er uit het toelatingsonderzoek van The European Food Safety Authority (EFSA) blijkt dat de toelating van actieve stoffen beperkingen heeft waardoor de toelating van middelen door het Ctgb ook beperkingen heeft?
De criteria en richtsnoeren die EFSA ontwikkelt voor de beoordeling van werkzame stoffen en toelating van gewasbeschermingsmiddelen, zijn gebaseerd op de stand van de wetenschap die op dat moment voorhanden is en – waar nodig – de toepassing van veiligheidsmarges om onzekerheden en risico’s te minimaliseren. Op die manier wordt mede invulling gegeven aan het voorzorgsbeginsel en alleen goedkeuring gegeven als een veilig gebruik van gewasbeschermingsmiddelen volgens de geldende normen is aangetoond. Een gewasbeschermingsmiddel kan nationaal niet worden toegelaten als EFSA vaststelt dat volgens de geldende normen met de werkzame stof geen veilig gebruik mogelijk is.
De wetenschap staat niet stil, nieuwe wetenschappelijk inzichten worden gepubliceerd en dit kan leiden tot aanpassing van criteria, richtsnoeren en veiligheidsmarges. Het is goed dat organisaties zoals EFSA, en in Nederland het Ctgb, zich bewust blijven van mogelijke aanpassingen in het goedkeurings- en toelatingsonderzoek en daar vervolgens naar handelen. Ik zie dat niet als een beperking van het toelatingsonderzoek maar als een continue proces tot verbetering en een waarborg dat de veiligheidsstandaarden in de EU voor mens, dier en milieu van het hoogste niveau blijven.
Kunt u bevestigen dat er een lijst is met actieve stoffen genaamd de Candidates for Substitution, die de EU wil verbieden, omdat ze te veel risico’s hebben voor mens en/of milieu? Worden deze in de lelieteelt gebruikt?
Ik kan bevestigen dat er op EU-niveau een lijst is opgesteld van werkzame stoffen die voor vervanging in aanmerking komen («Candidates for substitution»)3. Lidstaten dienen bij een nieuwe aanvraag of verlenging van een aanvraag voor toelating van een gewasbeschermingsmiddel met zo’n werkzame stof op deze lijst, te beoordelen of een vervanging (substitution) mogelijk is. Bij voldoende effectieve alternatieven mag de nieuwe aanvraag (of verlenging) worden afgewezen. Ook kan de goedkeuring zo’n werkzame stof bij een reguliere herbeoordeling worden ingetrokken, indien blijkt dat de werkzame stof niet meer aan de goedkeuringscriteria voldoet. De Commissie zet er verder op in om het gebruik van deze stoffen tegen 2030 met 50% te verminderen (niet te verbieden). Dit blijkt uit het op 22 juni 2022 gepubliceerde Commissievoorstel voor een Verordening voor duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. In de lelieteelt worden meerdere gewasbeschermingsmiddelen gebruikt met werkzame stoffen die als Candidates for substitution zijn ingedeeld.
Klopt het dat er bij de toelating geen onderzoek wordt gedaan naar het cocktaileffect en dat ieder middel apart wordt beoordeeld? Zo ja, hoe worden de risico’s beoordeeld voor water, grond en gezondheid die voortkomen uit de stapeling van verschillende actieve stoffen en middelen?3
Ja, dat klopt tenzij een cumulatief gebruik onderdeel is van de toelating van een gewasbeschermingsmiddel. Verordening (EG) 1107/2009 voorziet in een beoordeling per werkzame stof (goedkeuring) en per gewasbeschermingsmiddel (toelating).
Het Ctgb houdt bij het beoordelen van gewasbeschermingsmiddelen rekening met cumulatieve effecten op het moment dat er sprake is van mengsels van verschillende werkzame stoffen in een gewasbeschermingsmiddel of het tegelijkertijd toepassen van verschillende gewasbeschermingsmiddelen als dit onderdeel is van de gebruiksvoorschriften. Dan is de combinatie namelijk bekend en is een beoordeling mogelijk. Aangezien er nog geen Europees geharmoniseerde beoordelingsmethodiek is voor het beoordelen van cumulatieve effecten en het effect op het milieu, anders dan hiervoor beschreven, is het nog niet mogelijk om onderzoeken uit te voeren die voldoen aan deze methodiek. Ik hecht er wel zeer aan dat op Europees niveau een methodiek ontwikkeld wordt, zodat deze effecten meegenomen kunnen worden bij de beoordeling van werkzame stoffen. Ik heb daarom de Europese Commissie gevraagd de ontwikkeling van zo’n methodiek op te pakken. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Daarnaast houdt het Ctgb rekening met het gestapeld gebruik van verschillende gewasbeschermingsmiddelen op basis van dezelfde werkzame stof door restricties op te nemen in het wettelijk gebruiksvoorschrift. Dit betekent bijvoorbeeld dat het wettelijk gebruiksvoorschrift voorschrijft dat een werkzame stof, ongeacht het middel waar die stof in is opgenomen, maar 2 keer in een jaar gebruikt mag worden(een gebruiker heeft dan de keuze, middel A of middel B, maar niet 2 keer middel A en 2 keer middel B).
Klopt het dat er bij de toelating van stoffen en middelen de neurotoxicologische effecten worden getest op proefdieren waarbij het gedrag wordt onderzocht in plaats van het effect op de hersenen?
Nee. In proefdierstudies die onderdeel zijn van de toelatingsprocedure wordt zowel gekeken naar het gedrag en de motoriek van proefdieren tijdens de proef, als naar effecten op de organen, inclusief de hersenen, na afloop van de proef. Als hierbij onaanvaardbare effecten worden geconstateerd, wordt een werkzame stof niet goedgekeurd.
Hoe wordt er in het geval van vraag 6 onderzoek gedaan naar het vaststellen van ziektes als Parkinson?
De huidige beoordeling van mogelijke neurotoxische effecten van werkzame stoffen in gewasbeschermingsmiddelen is gebaseerd op de structurele eigenschappen van een stof, het werkingsmechanisme, proefdierstudies en openbare wetenschappelijke literatuur, waaronder epidemiologische studies en bevolkingsonderzoeken. Ik heb uw Kamer eerder geïnformeerd (Kamerstuk 27 858, nrs. 555, 605 en 611) over de stappen die nodig zijn om mogelijke neurotoxische effecten van werkzame stoffen beter te kunnen opsporen, waaronder het ontwikkelen van laboratoriumtesten zonder proefdieren (in vitro testen) en het aanpassen van bestaande OECD-testrichtlijnen voor proefdierstudies, en de stappen die ik zet om dat te bereiken. Zo heb ik het RIVM gevraagd om in EFSA-verband actief bij te dragen aan de actualisatie van de huidige datavereisten voor risicobeoordeling op het gebied van neurologische aandoeningen. Dit doe ik via een nieuw afgesloten overeenkomst met het RIVM, waarbij Nederlandse wetenschappers tot 2026 deelnemen aan wetenschappelijke werkgroepen in EFSA-verband.
Hoe gaat u de motie van het lid Tjeerd de Groot (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1544) uitvoeren over op grond van statistisch onderzoek bezien of Parkinson moet worden aangemerkt als beroepsziekte onder landbouwers?
Eerder heb ik aan uw Kamer gemeld dat het RIVM een onderzoeksprogramma gaat uitvoeren naar de gezondheidseffecten als gevolg van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Het RIVM heeft een uitgebreid plan van aanpak opgesteld, waarin de uitvoering van de motie is opgenomen. Het RIVM geeft aan dat onderzoek naar effecten bij agrariërs en andere beroepsmatig blootgestelden een aparte aanpak behoeft. Het voorstel van het RIVM daartoe neem ik over en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) zal bij dit traject betrokken zijn. Overigens is het zo dat in Nederland in principe elke ziekte of aandoening een beroepsziekte kan zijn. De afweging of er sprake is van een beroepsziekte wordt gemaakt door de bedrijfsarts (of verzekerings- of keuringsartsen). Zie in verband hiermee ook antwoorden op eerdere Kamervragen van de leden Moorlag en Gijs van Dijk over het verband tussen landbouwgif en de ziekte van Parkinson uit 2019 (Kamerstuk 2019Z17488, vraag 9).
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het uitvoeren van de motie van het lid Tjeerd de Groot (Kamerstuk 27 858, nr. 587) omtrent het stoppen met het gebruik van bestrijdingsmiddelen in grondwaterbeschermingsgebieden?
Hiervoor verwijs ik u naar mijn brief van 4 juli 2023, (Kamerstuk 27 858, nr. 617) en de brief over gewasbeschermingsmiddelen die u separaat binnenkort nog ontvangt.
Kan worden bevestigd dat de lelieteelt ongeveer 12 procent en tulpen ongeveer 8 procent van het totale gebruik van gewasbeschermingsmiddelen vergen, dat het hierbij gaat om siergewassen die vaak worden geëxporteerd en dat ze daarom niet bijdragen aan de voedselvoorziening van Nederland, Europa of de wereld?4
Ik kan bevestigen dat het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) elke vier jaar cijfers verzamelt en publiceert over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de land- en tuinbouw. Dit gebeurt voor een selectie van ca. 42 gewassen die representatief is voor (alle) in Nederland geteelde gewassen. Uit de enquête gewasbeschermingsmiddelen 2020 volgt dat het middelengebruik in de lelie- en tulpenteelt inderdaad 12 respectievelijk 8 procent uitmaakt van het totale gebruik. Tulp en lelie zijn geen voedselgewassen zodat de teelt ervan niet bijdraagt aan het waarborgen van voedselzekerheid in de Europese Unie of daarbuiten. Beide gewassen worden als bol of (snij)bloem veel geëxporteerd naar andere EU-landen of buiten de EU.
Kan worden bevestigd dat er middelen en stoffen zijn die via drift (verwaaien van vloeistof) en verdamping zich over grote afstand verplaatsen en potentieel neerslaan in of rond woningen, zoals beschreven in het Onderzoek Blootstelling Omwonende van het RIVM?5
Ja, het Onderzoek Blootstelling en Omwonenden is uitgevoerd in opdracht van het rijk. De resultaten zijn destijds gedeeld met uw Kamer (Kamerstuk 27 858, nr. 450). In het plan van aanpak dat het RIVM heeft opgesteld (zie antwoord vraag 8) worden de resultaten van deze studie meegenomen en wordt de blootstelling van omwonenden verder onderzocht, conform coalitieakkoord.
Kunt u begrijpen waarom zowel omwonenden als de rechter zich zorgen maken over het feit dat het risico op gezondheidseffecten niet kan worden uitgesloten gezien het feit dat er namelijk effecten zijn van stoffen en middelen die niet worden onderzocht en dat het duidelijk is dat bestrijdingsmiddelen zich niet beperken tot het veld waar ze worden gespoten?
Ik begrijp goed dat de omwonenden zich zorgen maken over hun gezondheid. Ik begrijp ook goed wat de zorgen zijn van een teler die ineens niet meer kan beschikken over gewasbeschermingsmiddelen die wettelijk zijn toegelaten. De uitspraken van de rechter betreffen een voorlopig oordeel en gelden tot de rechter in een vervolgprocedure een definitief oordeel geeft. Daar wil ik nu niet op vooruitlopen. Verder heb ik de Kamer over de rechterlijke uitspraak eerder geïnformeerd in mijn brief van 6 juli 2023 (Kamerstuk 27 858, nr. 619).
Zou u niet het voorzorgsprincipe moeten volgen en het Ctgb moeten instrueren om veel bredere bufferzones voor te schrijven rondom gewassen waar intensief wordt gespoten, zoals bijvoorbeeld de lelieteelt, gezien de rechterlijke uitspraak waarin wordt gesteld dat gezondheidsrisico's voor omwonenden niet kunnen worden uitgesloten? Indien dit niet het geval is, kunt u dan toelichten waarom niet en op welke manier worden omwonenden dan beschermd?
Ik sta achter het uitgangspunt van de Europese gewasbeschermingsverordening om een geharmoniseerd hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid en van het milieu te waarborgen, als invulling van onder meer het voorzorgsbeginsel bij de toelating van gewasbeschermingsmiddelen. Dit betekent dat een werkzame stof en een gewasbeschermingsmiddel alleen op de markt mogen komen als wetenschappelijk is aangetoond dat deze veilig kunnen worden toegepast. Verder heb ik de Kamer over de rechterlijke uitspraak eerder geïnformeerd in mijn brief van 6 juli 2023 (Kamerstuk 27 858, nr. 619).
Kunt u toezeggen de samenwerking op het gebied van gewasbeschermingsmiddelen te intensiveren, beleid te harmoniseren en met het Ctgb de toelatingseisen aan te passen zodat deze in lijn zijn met de natuur- en gezondheidsdoelen die in het coalitieakkoord staan?
In verschillende Kamerbrieven (Kamerstuk 27 858, nrs. 581 en 611) heb ik u geïnformeerd over de wijze waarop ik invulling geef aan de ambities in het coalitieakkoord op het gebied van gewasbescherming, waaronder de ambitie om het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen af te stemmen met de Kader Richtlijn Water en de ambitie voor een onderzoek naar gezondheidseffecten bij agrariërs en omwonenden. Dat doe ik in goed overleg en in samenwerking met betrokken partijen zoals andere ministeries (IenW, Volksgezondheid, Welzijn en Sport, SZW) en inhoudelijk deskundige instituten zoals Ctgb en RIVM. Dit kabinet heeft extra middelen vrijgemaakt voor 2023 en 2024 om hier uitvoering aan te geven.
Waar het gaat om toelatingseisen die het Ctgb hanteert, zijn dat veelal EU geharmoniseerde toelatingseisen op basis van Europese verordeningen. Nederland draagt actief bij aan de actualisatie van richtsnoeren en criteria op basis van de nieuwste wetenschappelijke inzichten met behulp van de experts van Ctgb, RIVM en WUR en in samenwerking met de EFSA (European Food en Safety Authority).
Het bericht ‘Ruim 200 boeren met bos krijgen onverwachts megaclaims van fiscus’ |
|
Derk Boswijk (CDA), Caroline van der Plas (BBB), Inge van Dijk (CDA) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel?1
Ja, en wij begrijpen dat het voor de betreffende agrariërs mogelijk een bijzonder vervelende verrassing is geweest dat ze te maken krijgen met deze financiële gevolgen. Zij hebben aan een regeling van LNV meegedaan en bomen op eigen terrein aangeplant, en daarbij bijgedragen aan meer koolstofvastlegging en hoogwaardige houtproductie. In deze beantwoording willen wij enige helderheid bieden over de situatie. Omdat de zaak nog onder de rechter is volgen we de lijn van de recente rechterlijke uitspraken in deze beantwoording en wachten we het oordeel van de Hoge Raad af.
Klopt het dat het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) destijds een toezegging heeft gedaan aan boeren die meededen aan bosprojecten dat de percelen de bestemming landbouwgrond zouden houden en geen bosgrond zouden worden en dat de tijdelijke boomteelt werd gezien als vervangend akkerbouwgewas?
Er zijn de afgelopen tijd enkele rechterlijke uitspraken gedaan over de fiscale behandeling van deze gronden, waarbij ook is onderzocht wat er destijds is toegezegd.2 In deze uitspraken is naar voren gekomen dat het Ministerie van LNV zich alleen heeft uitgelaten over de planologische bestemming van de grond. Dit blijkt ook uit de beschikbare informatie (zie het antwoord bij vraag 3). Daarin is te lezen dat de bebossing planologisch werd beschouwd als een agrarische activiteit. Daarmee hadden de boeren die meededen aan deze regeling de zekerheid dat ze de grond later als landbouwgrond/cultuurgrond konden gaan (her)gebruiken of verkopen.
Zoals is vastgesteld in de hiervoor genoemde rechterlijke uitspraken zijn vanuit het Ministerie van LNV destijds geen uitlatingen gedaan over de toepassing van de landbouwvrijstelling, waarvoor vereist is dat de grond wordt aangewend binnen een landbouwonderneming. In de uitspraken is te lezen dat belastingplichtige niet aannemelijk kan maken dat toezeggingen zijn gedaan vanuit het ministerie. In het antwoord op vraag 4 wordt verder in gegaan op de fiscale aspecten van deze casus.
Zijn er afspraken tussen overheid en boeren op papier gezet of is er regelgeving waaruit de afspraak blijkt?
De beschikking ter zake van het uit productie nemen van bouwland is op 17 augustus 1988 gepubliceerd in de Staatscourant3. Daarnaast is er in 1991 een brochures opgesteld met een nadere toelichting op de set-asideregeling (hierna: SAR)4 en in 1999 is een brochure van de SBL gepubliceerd5. Zowel in de publicatie in de Staatscourant als in de brochures is opgenomen dat de planologische bestemming ongewijzigd blijft. Dit is ook zo geconstateerd in de uitspraak van Rechtbank Noord-Nederland en in hoger beroep van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.6
Klopt het dat het nu zo is dat de Belastingdienst dit anders ziet en meent dat de bestemming van deze gronden jarenlang «bos» is geweest en dat dus over die periode de landbouwvrijstelling niet opgaat?
Uit de rechterlijke uitspraken blijkt dat is aangegeven dat de grond zijn agrarische bestemming zou behouden bij toepassing van de SAR. Daarnaast is aangegeven dat onder de SAR geen verplichting bestond tot herbeplanting op basis van de Boswet. Daarmee hadden de boeren die meededen aan deze regeling de zekerheid dat ze de grond later als landbouwgrond/cultuurgrond konden gaan (her)gebruiken of verkopen. De Belastingdienst stelt zich op het standpunt dat dit echter niets zegt over de toepassing van de landbouwvrijstelling, een fiscale regeling, waarvoor vereist is dat de grond wordt aangewend binnen een landbouwonderneming. Bij de SAR werd de grond juist onttrokken aan het gebruik binnen de landbouwonderneming. Dat blijkt ook uit de wijze waarop de boeren deze grond en daar aan toe te rekenen voordelen (waaronder (inkomens)subsidies) gedurende de lange periode van de SAR (vaak 20 tot 25 jaar) in hun belastingaangiften onder de bosbouwvrijstelling hebben aangegeven, waardoor zij deze substantiële inkomsten voor een zeer groot deel onbelast hebben genoten. Het is dus niet vreemd dat de Belastingdienst van mening is dat de grond gedurende de SAR niet binnen een landbouwbedrijf is aangewend, waardoor voor de waardestijging in die periode geen recht op de landbouwvrijstelling bestaat. Kort gezegd houdt dit in dat de winst die bij de verkoop van de grond is gerealiseerd gedurende de periode van de SAR niet is vrijgesteld. Die opvatting is ook in de rechterlijke uitspraken bevestigd. Daarmee ontkent de Belastingdienst dus niet dat de gronden nog steeds planologisch een agrarische bestemming hebben. De Belastingdienst heeft alleen conform de wet beoordeeld of deze grond is aangewend binnen een landbouwbedrijf. Volgens de huidige wet- en regelgeving wordt onder een landbouwbedrijf een bedrijf verstaan dat gericht is op het voortbrengen van producten van akkerbouw, van weidebouw of van tuinbouw – daaronder begrepen fruitteelt en het kweken van bomen, bloemen, bloembollen, en paddenstoelen – of op het in het kader van veehouderij fokken, mesten of houden van dieren. Zoals ook blijkt uit de rechterlijke uitspraken kan in een situatie waarin sprake is van het uit productie nemen van bouwland, het aanleggen van snelgroeiend bos en de instandhouding daarvan voor een periode van 20 tot 25 jaar niet aangemerkt worden als het kweken van bomen in het kader van een landbouwbedrijf, omdat niet het opkweken en de aanplant van bomen met het oog op de verkoop daarvan in diverse groeistadia het doel is, maar de productie van hout. Van de waardestijging die bij verkoop is gerealiseerd is de waardestijging van de landbouwgrond gedurende de periode voorafgaand aan de SAR om die reden wel vrijgesteld, omdat de grond toen nog wel binnen de landbouwonderneming werd aangewend.
Op grond waarvan vindt de Belastingdienst het gerechtvaardigd de grond nu met terugwerkende kracht als bosgrond te belasten en de landbouwvrijstelling niet toe te passen?
Er geen sprake van met terugwerkende kracht belasten als bosgrond. Conform artikel 3.12 van de Wet inkomstenbelasting 2001 is de landbouwvrijstelling niet van toepassing voor de periode dat de grond (met agrarische bestemming) niet werd aangewend binnen de landbouwonderneming.
Hoe kan het zijn dat de Belastingdienst en het Ministerie van LNV hierin niet dezelfde lijn hanteren?
Er is geen sprake van een verschillende lijn. LNV heeft zich uitgelaten over de planologische bestemming van de grond, waardoor deze in de toekomst weer als landbouwgrond/cultuurgrond gebruikt kon worden en de Belastingdienst heeft beoordeeld in welke periode deze grond wel of niet werd aangewend binnen een landbouwonderneming.
Wanneer is het besluit binnen de Belastingdienst genomen om de aanslagen inkomstenbelasting over deze grond op te leggen en over welke jaren?
Het besluit om aanslagen op te leggen over de waardestijging is genomen bij de behandeling van de aangiften waarin de verkoop van de grond werd aangegeven. Bij de behandeling van die aangiften is beoordeeld of de behaalde winst geheel of gedeeltelijk onder de landbouwvrijstelling viel. Het betreft een feitelijke beoordeling waarbij alle omstandigheden van het geval worden meegenomen.
Wat vindt u ervan dat gedupeerden, overheidsmedewerkers en adviseurs die destijds bij de bosprojecten waren betrokken zeggen dat dit niet de bedoeling van de regeling was? Heeft u deze betrokkenen gehoord?
Zoals blijkt uit de in de rechterlijke uitspraken genoemde verklaringen van voormalig medewerkers van LNV is over de fiscale behandeling van de verkoopwinst van de grond (20 tot 30 jaar later) geen toezegging gedaan. Er is alleen aangegeven dat de grond zijn agrarische bestemming hield en er geen verplichting bestond tot herbeplanting van de bomen op basis van de Boswet. Het Ministerie van LNV onderhoudt contact met enkele betrokkenen, maar heeft niet met alle betrokkenen gesproken.
Wat vindt u specifiek van de uitspraken van Jan Rietema en Rinck Zevenberg en zou u kunnen onderzoeken of zij inderdaad gelijk hebben?
Wij waarderen hun betrokkenheid, maar de zaak die zij aanhalen ligt momenteel bij de Hoge Raad. We kunnen daarom op dit moment verder niet inhoudelijk op hun verklaringen ingaan. Dat doen wij nooit als een zaak onder de rechter is.
Begrijpt u dat boeren zijn uitgegaan van de toezegging van het Ministerie van LNV en de bedrijfsvoering mede daarop hebben gebaseerd?
De boeren hebben naar onze opvatting destijds gekozen voor de SAR omdat zij op die manier met behulp van de (inkomens)subsidies een inkomen behielden en daarbij de mogelijkheid behielden om de grond later weer in gebruik te nemen als landbouwgrond/cultuurgrond of te verkopen. In hoeverre daarbij verwachtingen hebben meegespeeld over de (belastbaarheid van de) eventuele toekomstige waardestijging van de grond is ons niet bekend.
Wat vindt u ervan dat deze boeren in goed vertrouwen hebben gehandeld en nu met een kostenpost van honderdduizenden euro’s worden geconfronteerd?
Er is geen sprake van een kostenpost, maar van het belasten van een daadwerkelijk gerealiseerde verkoopwinst, die tot het belaste inkomen behoort. Na aftrek van de betaalde belasting blijft alsnog een verkoopwinst over (zie ook het antwoord op vraag 5 en 7).
Wat is de waarde van een toezegging van het ene overheidsorgaan als blijkt dat een ander overheidsorgaan een andere lijn kan hanteren?
De uitlatingen van LNV zagen op de planologische bestemming van de grond (en de afwezigheid van een verplichting tot herbeplanting) en niet op de belastbaarheid van mogelijke toekomstige waardestijgingen. Er is dus geen sprake van het hanteren van een andere lijn.
Is er overleg tussen de ministeries van LNV en Financiën bij het opstellen van regelingen voor agrarische bedrijven?
Ja, departementen hebben regelmatig overleg om beleid af te stemmen. In het kader van de beëindigingsregelingen heeft op verzoek van de Kamer een ambtelijke taskforce bestaande uit ambtenaren van LNV, Financiën en Belastingdienst in goed overleg met de sector gekeken naar mogelijke fiscale aandachtspunten bij de beëindigingsregelingen. Op 3 juli is een brief naar de Kamer gestuurd met de bevindingen van de Taskforce en de conclusies die het kabinet daaraan verbindt.
Verder bestaat er vanuit het Platform Landbouw, waar LTO Nederland, hun adviseurs, de Belastingdienst en het Ministerie van LNV deel van uitmaken, een werkgroep stikstofrechten met als doel om duidelijkheid te geven door middel van een vragen- en antwoordentekst over de fiscale aspecten van verschillende onderdelen van beëindigingsregelingen, zoals de Lbv en Lbv-plus. De bedoeling is om deze vragen- en antwoordentekst op korte termijn te publiceren op de website van LTO en de Belastingdienst teneinde zoveel mogelijk duidelijkheid te geven over de fiscale aspecten van verschillende onderdelen van de regelingen (die binnen de kaders van heersende wet- en regelgeving en jurisprudentie kunnen worden beantwoord). Ook kunnen belastingplichtigen in vooroverleg met de Belastingdienst treden om vooraf zekerheid te krijgen.
Verder heeft er ambtelijk overleg plaatsgevonden tussen de ministeries van LNV en Financiën waarbij gesproken is over nieuw beleid van LNV voor de aanplant van bomen op agrarische grond. Hierbij is wederzijds bevestigd dat goede afstemming over fiscale gevolgen van belang is.
Burgers en ondernemers zijn zelf verantwoordelijk voor een correcte aangifte en dienen zich te informeren. LNV toetst nieuwe regelingen tegenwoordig op hun fiscale gevolgen en de bevindingen van zo’n toets worden openbaar gemaakt om vooraf duidelijkheid hierover te verschaffen.
Kijkt en adviseert het Ministerie van Financiën nu ook mee bij voorgestelde belonings- en andere regelingen die boeren met het Landbouwakkoord moeten compenseren voor mogelijke aanpassing van hun bedrijfsvoering en/of beëindigingsregelingen?
Er heeft interdepartementale afstemming plaatsgevonden over de verschillende elementen die in het Landbouwakkoord aan de orde kwamen, maar zoals u weet zijn de onderhandelingen om te komen tot een Landbouwakkoord beëindigd. Dit is voor het kabinet een teleurstellende uitkomst en een gemiste kans. De conceptteksten van het Landbouwakkoord, zoals die op verzoek van de hoofdtafel is vastgesteld door de voorzitter, is met de Kamer gedeeld op 23 juni (nummer DGA / 27267646).
Worden in het Landbouwakkoord ook afspraken gemaakt over de fiscale behandeling van alle voorgestelde maatregelen en compensaties?
Zie het antwoord op vraag 14.
Vindt u dat de overheid, juist nu de agrarische sector voor een enorme transitieopgave staat waardoor boeren hard worden geraakt, het zich kan permitteren als onbetrouwbare partner te worden gezien?
Wij zijn van mening dat de overheid het zich nooit kan permitteren om als onbetrouwbare partner te worden gezien. Naar onze mening heeft de overheid zich in deze zaak niet als een onbetrouwbare partner opgesteld.
In hoeverre is de opgave van 19.000 hectare nieuw bos op landbouwgrond, in het kader van de Bossenstrategie, haalbaar wanneer boeren er niet op kunnen vertrouwen dat hun grond de status «landbouwgrond» blijft behouden?
Wij hebben ambitieuze doelstellingen voor de aanplant van bomen op landbouwgrond. Vanuit de Bossenstrategie7 gaat het om 19.000 hectare bosuitbreiding buiten het Natuurnetwerk Nederland, waarvan 7.000 hectare bos in combinatie met landbouw. Verder ligt er een ambitie van 25.000 hectare agroforestry en een opgave voor groen-blauwe dooradering8. Gezamenlijk een forse maar noodzakelijke ambitie om de doelen van het Nationaal Programma Landelijk Gebied te behalen.
Daarvoor is het noodzakelijk dat wij boeren die helpen om deze ambitie te realiseren de zekerheid en het vertrouwen geven dat de status van hun grond behouden blijft. Wij voelen ons er sterk verantwoordelijk voor om dit vertrouwen te kunnen bieden en zullen daar ook onze uiterste best voor doen.
Op welke manier ziet u een oplossing voor u?
De zaak is onder de rechter. We wachten het oordeel van de Hoge Raad dus nog af.