De voortgang op het gebied van preventie van stalbranden |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Gerda Verburg (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CDA) |
|
Kent u de berichten «Brand in Landhorst kost 875 varkens het leven1», «Achthonderd varkens gedood door brand2», «Tienduizenden kippen dood door brand3» en «Honderden varkens omgekomen door brand»?4
Ja.
Deelt u de zorgen over de stijging van het aantal dieren dat als gevolg van stalbranden om het leven komt5? Kunt u uiteenzetten welke aantallen door stalbranden gedode dieren u onacceptabel zou vinden? Zo ja, waar is dat oordeel op gebaseerd? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in eerdere beantwoording op Kamervragen inzake brand in stallen (zie Aanhangsel Handelingen vergaderjaar 2008–2009, nr. 51) baart ook mij het aantal veeslachtoffers zorgen en juist daarom ben ik vorig jaar in overleg getreden met Dierenbescherming, LTO Nederland, het ministerie van WWI en BZK om te bezien hoe het aantal stalbranden kan worden beperkt. De Dierenbescherming en LTO Nederland hebben naar aanleiding van dit overleg een onderzoek uitgezet naar de ernst, omvang, preventie en bestrijding van brand in stallen. Dit betreft het onderzoek dat in de brief van 19 februari 2010 (32 123 XI, nr. 61) is genoemd. De resultaten van dit onderzoek worden eind deze zomer besproken met voornoemde partijen.
Zodra de uitkomsten van dat overleg en het daarop betrekking hebbende standpunt van de betrokken ministers bekend zijn, zult u daarover van de zijde van het kabinet worden geïnformeerd. Naar verwachting is dit voor eind 2010.
Wat is de stand van zaken van het overleg over het beperken van het aantal stalbranden dat u in antwoord op eerdere vragen hebt toegezegd?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uiteenzetten of het door u toegezegde onderzoek naar de stalbrandenproblematiek6 al is afgerond? Zo ja, kunt u de resultaten van dit onderzoek naar de Kamer sturen? Zo nee, waarom duurt het onderzoek langer dan verwacht?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt uw aanpak zich tot het onlangs opgerichte netwerk Brandveiligheid in de varkenshouderij7? Kunt u dit toelichten?
Het netwerk Brandveiligheid in de varkenshouderij heeft eveneens tot doel om het aantal stalbranden te beperken. Dit netwerk wordt door mij gefinancierd. Bij het overleg tussen Dierenbescherming, LTO Nederland en de ministeries van WWI en LNV en BZK zal ook dit netwerk worden betrokken.
Deelt u de mening dat de preventie van stalbranden vanuit het oogpunt van dierenwelzijn en maatschappelijke impact alleen via algemeen geldend beleid kan worden gerealiseerd, en niet slechts op basis van vrijwillige afspraken? Zo ja, op welke wijze geeft u hier uitvoering aan? Zo nee, waarom niet?
Zodra de uitkomsten van voornoemd overleg en het daarop betrekking hebbende standpunt van de betrokken ministers bekend zijn, zult u daarover van de zijde van het kabinet worden geïnformeerd.
De stand van zakenbrief inzake MKZ Kootwijkerbroek en het rapport van de Stichting Onderzoek MKZ Kootwijkerbroek |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Gerda Verburg (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CDA) |
|
Is het waar dat bij de RT-PCR-testen op monstermateriaal van het bedrijf uit Kootwijkerbroek op 22 maart 2001 en 25 maart 2001 interne controles niet goed waren uitgevoerd en de uitslagen daarom niet positief geïnterpreteerd hadden mogen worden? Zo ja, waarom is bij de beantwoording van schriftelijke vragen van de leden Atsma en Mosterd (17 januari 2002; kenmerk VVA 02.67/GK) dan aangegeven dat op 25 maart 2001 het betreffende heparinemonster positief bevonden is in de RT-PCR-test en zet u in uw brief van 8 juli jl. uiteen dat de RT- PCR-testen conform geldende protocollen zijn uitgevoerd?
Het is juist dat bij de gebruikte RT-PCR testen op 22 maart en 25 maart 2001 bij het monster van het bedrijf Teunissen uit Kootwijkerbroek wel een positief signaal werd gezien. Omdat de controles niet voldeden om het testmonster juist te interpreteren, is het heparine monster op 27 maart 2001 in duplo opnieuw getest in de RT-PCR. In deze test was de uitslag wederom positief voor MKZ-virus in beide duplo monsters en nu voldeden de controles wel. Het positieve RT-PCR resultaat op 27 maart heeft de eerste indicatie van besmetting bevestigd.
Zoals ik in mijn brief van 8 juli jl. (TK 29 683, nr. 58) heb aangegeven, is de beslissing om het bedrijf Teunissen in Kootwijkerbroek besmet te verklaren gebaseerd op de uitslag van virusisolatie op lammerniercellen op 27 maart 2001, gevolgd door typering van het virus door middel van de antigeen detectie ELISA. Dit waren de destijds geaccrediteerde testen. Bovendien werd MKZ-virus wederom aangetoond door middel van virusisolatie uit een onafhankelijk tweede monster van hetzelfde dier dat twee dagen later is genomen.
Doelt u in uw brief over de stand van zaken mond- en klauwzeer Kootwijkerbroek (d.d. 8 juli 2010) in het antwoord op vraag 3 op de uitvoering van de virusisolatie of de IDAS ELISA-test? Kunt u bevestigen dat, zoals de afbeelding op het MKZ virusisolatieprotocol P30 aangeeft, op elke plaat twee posities met dezelfde aanduiding (a, b of c) aanwezig waren en bij de virusisolatie van de betreffende monsters op de ene positie a (of b, of c) materiaal van praktijkgeval 26 gedeponeerd werd en op de andere positie met dezelfde aanduiding materiaal van praktijkgeval 29?1
In mijn brief van 8 juli 2010 ben ik uitgebreid ingegaan op de uitslag. Vraag 3 had betrekking op de virusisolatie, dus mijn antwoord had betrekking op het virusisolatieprotocol. Zoals ik in mijn antwoord van 8 juli 2010 heb aangegeven worden de monsters normaal in duplo getest, d.w.z. dat er twee wells (uithollingen) van een plaat – die bestaat uit zes wells, dus zes testposities – gebruikt worden. Normaliter worden beide posities a gebruikt voor een duplo bepaling van een monster, de beide posities b voor een volgend monster etc. Vanwege het tekort aan lammerniercellen is de test in enkelvoud uitgevoerd. Ik kan derhalve bevestigen dat de ene positie a (bovenste) is gebruikt voor praktijkgeval 26 en de andere positie a (onderste) voor praktijkgeval 29.
Waarom is er voor gekozen om monstermateriaal van twee verschillende bedrijven op één plaat in te zetten?
Zoals ik in mijn vorige brief heb aangegeven, was de beperkte beschikbaarheid van lammerniercellen op dat moment de reden om de monsters slechts in enkelvoud te testen. Aangezien een «testplaat» uit zes wells bestaat en dit zes individuele testposities zijn, komt het vaker voor dat meerdere monsters, al dan niet van meerdere bedrijven, tijdens een viruskweek op één plaat worden getest.Elke well in de plaat is een afzonderlijke test en materiaal in een well heeft geen invloed op materiaal in de aangrenzende well.
Kunt u bevestigen dat bij geen enkele test (van welke aard dan ook) op monstermateriaal van praktijkgeval 29 een positieve uitslag is geconstateerd?
Ja, dit kan ik bevestigen. De monsters van praktijkgeval 29 zijn op 21 maart genomen en in geen van deze zeven monsters zijn of MKZ-virus of antilichamen aangetoond. Op 31 maart 2001, 10 dagen na de eerste bemonstering, zijn van dit bedrijf opnieuw 93 serum monsters genomen en ook in deze monsters zijn geen antilichamen tegen MKZ aangetoond.
Overigens zijn de gegevens van dit bedrijf niet relevant voor de uitslag van het bedrijf in Kootwijkerbroek.
Is het waar dat de Wereldorganisatie voor dier gezondheid (OIE) voor het uitvoeren van een IDAS ELISA-test een test in triplo, zonder verdunning voorschrijft?
Het klopt dat het OIE-handboek een IDAS ELISA test in triplo, zonder verdunning, beschrijft. Het handboek heeft evenwel tot doel de internationale handel te faciliteren door beschrijvingen te geven van de testen die voor de internationale handel kunnen worden gebruikt. Er geldt geen verplichting voor de overheid om de richtsnoeren uit het handboek te volgen voor de diagnostiek voor het bepalen van een dierziektebesmetting.
Daarom kon in 1996 de IDAS ELISA, waarin monsters onverdund in duplo worden getest, binnen ID-Lelystad worden gevalideerd en door de Raad van Accreditatie geaccrediteerd voor de diagnostiek van mond-en-klauwzeer in Nederland, op basis van ISO 17025. Zoals ik in mijn brief van 8 juli jl. heb aangegeven is de kans op een vals positieve uitslag bij duplo monsters kleiner dan 0,01% waardoor ook het testen in duplo een betrouwbaar resultaat geeft.
Waarom is bij de beantwoording van de vragen van het toenmalige lid Van den Brink (d.d. 30 januari 2003) verzwegen dat, zoals blijkbaar gebruikelijk, naast de test in duplo met onverdund materiaal, ook een test met verdund (1/5) materiaal is gedaan en dat deze laatste bij het monstermateriaal van het bedrijf uit Kootwijkerbroek eerder een negatieve dan een positieve uitslag vertoonde en waarom is dit ook verzwegen bij de beantwoording van vragen van de leden Atsma en Mosterd (17 januari 2002; kenmerk VVA 02.67/GK) waar expliciet wordt gemeld dat «alle gevonden absorptiewaarden ruim boven de grenswaarde van 0,2» liggen. Wat was dan de relevantie van deze test met verdund monstermateriaal en haar uitslag?
De uitslag van de IDAS ELISA wordt primair bepaald door de absorptiewaarden van beide onverdunde monsters (duplo’s). De 1/5 verdunning kan soms aanvullende informatie over de typering van het MKZ-virus geven, maar is niet relevant voor de uitslag van een monster. Daarom is dat resultaat eerder niet expliciet gemeld. Bij het verstrekken van de protocollen zijn alle uitslagen van monsters van bedrijf Teunissen uit Kootwijkerbroek overhandigd, dus ook de uitslag van de 1/5 verdunning.
Is het waar dat bij een IDAS ELISA-test op monstermateriaal van het bedrijf in Kootwijkerbroek op 22 maart 2001 voor serotype O driemaal een netto absorptiewaarde hoger dan 0,2 werd gemeten, maar dat voor twee andere serotypen tegelijkertijd ook netto absorptiewaarden hoger dan 0,2 werden gemeten, waardoor de uitslag van deze test negatief was en is het waar dat vergelijkbare constateringen zijn gedaan bij IDAS ELISA-testen op monstermateriaal van andere bedrijven? Hoe is dit te rijmen met de in uw brief van 8 juli jl. vermeende betrouwbaarheid van de inperking van de IDAS ELISA-test tot één serotype als controle naast serotype O?
Het is onjuist dat bij de IDAS ELISA test voor serotype O waarnaar in deze vraag wordt verwezen, een absorptiewaarde hoger dan 0,2 is gemeten. Op de eerste pagina van het betreffende werkprotocol is aangegeven dat de testposities van de monsters de rijen E, F, G en H betreft, en dat deze posities een negatieve uitslag geven. Dit blijkt ook uit de uitslagen op de gemarkeerde posities E, F, G en H op pagina’s 2 en 3 van het document.
Bij overhandiging van protocollen in 2008 heeft ID Lelystad ten behoeve van de duidelijkheid aan appelanten de testposities gemarkeerd die bij de geteste monsters horen. Bij die gelegenheid zijn echter abusievelijk de rijen A, B, C en D in plaats van E, F, G en H aangeduid.
Dit is niet van invloed geweest op de testresultaten omdat deze pas in 2008, uitsluitend ter verduidelijking van de stukken aan appelanten, op het protocol is aangebracht. Een versie van het protocol met de juiste markering zal aan de appellanten uit Kootwijkerbroek worden overhandigd en zal ik vertrouwelijk bij uw Kamer ter inzage leggen.
Bent u bereid al het mogelijke te doen om voor 1 september a.s. alle door de Stichting Onderzoek MKZ Kootwijkerbroek gevraagde laboratoriumgegevens boven water te krijgen en openbaar te maken of, in vertrouwen, naar de Kamer toe te sturen, tenzij er zwaarwegende redenen zijn om dat niet te doen?
Zoals toegezegd heb ik met het CVI gesproken over de verstrekking van nog meer laboratoriumgegevens, waarover ik beschik noch zeggenschap heb. Het opvragen van de gegevens zoals vermeld op pagina 93 van het rapport «Correct compleet, compleet correct» gaat verder dan het verstrekken van gegevens die nodig zijn voor een juiste beoordeling van de besmetverklaring van het bedrijf van Teunissen, en suggereert een integraal onderzoek van de MKZ-uitbraak in 2001. Ik wijs erop dat mijn voorganger destijds de partijen in Kootwijkerbroek een bindend onderzoek door een onafhankelijke commissie van MKZ-deskundigen heeft aangeboden. Dit aanbod is niet door de partijen geaccepteerd, waardoor nu nog steeds de juistheid van de besmetverklaring door hen in twijfel kan worden getrokken. Voor de volledigheid verwijs ik u naar zijn brief aan uw Kamer van 1 april 2003 (zie TK 27 622, nr. 122).
Het CVI is een onafhankelijk en geaccrediteerd referentielaboratorium. Conform de afspraken tussen mij en de Stichting DLO worden alle daaronder vallende laboratoria, waaronder het CVI, elke 4 tot 5 jaar extern geauditeerd op wetenschappelijke kwaliteit en taakgerichtheid. Daarnaast viel en valt de uitbraakdiagnostiek en -onderzoek van ID-Lelystad, CIDC-Lelystad en CVI onder ISO 17 025 accreditatie en ISO 9 001 certificering en worden beiden jaarlijks geauditeerd. Tot slot wijs ik u opnieuw op de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) in deze zaak dat niet zozeer aan de juistheid van onderzoeksresultaten wordt getwijfeld, maar wel dat belanghebbenden de gelegenheid hadden moeten krijgen om kennis te nemen van de onderzoeksresultaten. Die onderzoeksresultaten heb ik al verstrekt in het kader van de lopende bezwaarprocedures, op 24 september 2008 en aanvullend op 4 maart 2009.
In de bezwaarprocedures worden voornoemde onderzoeksresultaten alsmede de inhoud van het rapport betrokken. De partijen zullen tijdens de hoorzitting die binnenkort in het kader van de procedures zal plaatsvinden, gelegenheid krijgen hun zienswijze te geven. Ook zal het CVI de onderzoeksresultaten nader toe kunnen lichten. Mochten partijen het besluit betwisten, dan hebben ze altijd nog de mogelijkheid om in beroep te gaan en hun zienswijzen voor de rechter te presenteren. De huidige procedure biedt daarmee voldoende waarborgen voor partijen.
De toegezegde stukken waarover ik wel beschik, zullen vertrouwelijk bij uw Kamer ter inzage worden gelegd voor zover deze niet eerder al aan uw Kamer zijn verstrekt of eerder zijn openbaargemaakt. Dit vanwege de bescherming van de privacy van de personen die in de stukken worden genoemd. In de bijlage bij deze brief heb ik een lijst opgenomen van de stukken.2
De nieuwe Q-koortsbesmetting in Lunteren |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Gerda Verburg (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CDA) |
|
Is het waar dat er in Lunteren een nieuw bedrijf besmet is verklaard met Q-koorts?
Ja.
Wanneer en op welke wijze is de diagnose Q-koorts gesteld?
De besmetting is op de gebruikelijke wijze geconstateerd. Nadat de tankmelkmonitoring een positieve uitslag gaf, is op 28 juni jl. door de Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA) een ambtelijk monster genomen. Het ambtelijk monster was positief en het bedrijf is besmet verklaard.
Het bedrijf heeft in 2009 tweemaal gevaccineerd (in juli en augustus). Daarom hoeft in 2010 slechts éénmaal gevaccineerd te worden, dit heeft op 10 mei 2010 plaatsgevonden.
Vaccinatie heeft dus ruim vóór besmetting plaatsgevonden.
Kunt u toelichten waarom u stelt dat alle geiten op dit bedrijf tijdig en volledig gevaccineerd zijn? Wanneer hebben de beide vaccinatierondes plaatsgevonden?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de Q-koorts besmetting heeft plaatsgevonden nadat de dieren gevaccineerd werden?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat u niet kunt kwantificeren in welke mate er door een gevaccineerd dier minder bacteriën worden uitgestoten dan door een niet-gevaccineerd dier?
Er is onderzoek gedaan naar het verschil in uitstoot van bacteriën tussen gevaccineerde dieren en niet-gevaccineerde dieren. Uit dit onderzoek blijkt dat de uitstoot door vaccinatie met een factor 1000 wordt verminderd. De kans op abortus (en daarmee uitstoot via abortus) wordt tot vrijwel nul gereduceerd.
Waarom stelt u in uw persbericht dat vaccinatie een besmetting met de Q-koorts voorkomt, terwijl bekend is dat dit niet het geval is1, en juist ook deze nieuwe besmetting van gevaccineerde geiten bewijst dat de vaccinatie besmetting niet dus voorkomt? Bent u bereid uw persbericht te rectificeren en volledige openheid te betrachten over de – beperkte- werking van het vaccin? Zo neen, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
De belangrijkste maatregel om besmetting van mensen met Q-koorts de komende jaren te voorkomen, is het vaccineren van schapen en geiten. Vaccinatie verkleint de kans dat dieren besmet raken. Als een dier toch besmet is, zorgt vaccinatie ervoor dat de kans op abortus heel klein wordt en dat de dieren minder Q-koortsbacteriën uitscheiden. Op de website qkoortsinnederland.nl en op de website van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) staat deze informatie al langere tijd duidelijk aangegeven.
Is het waar dat u naast het instellen van een bezoekersverbod geen extra maatregelen treft voor dit bedrijf? Zo ja, waarom is dit het geval, terwijl vorig jaar de drachtige dieren nog geruimd moesten worden en de niet drachtige dieren een levenslang fokverbod opgelegd hebben gekregen?
Naast het bezoekersverbod gelden voor dit nieuw besmette bedrijf een afvoerverbod naar andere melkleverende bedrijven, mestmaatregelen, verplichte ongediertebestrijding en andere hygiënemaatregelen.
Is het waar dat er bedrijven zijn die vorig jaar in dezelfde situatie verkeerden als dit bedrijf in Lunteren, namelijk dat zij volledig gevaccineerde, niet drachtige dieren hadden waarbij een besmetting werd geconstateerd en dat deze dieren een levenslang fokverbod hebben opgelegd gekregen omdat de risico’s voor de volksgezondheid van het fokken met deze dieren te groot werden geacht? Zo ja, wat is dan het verschil met de huidige situatie in Lunteren en wat rechtvaardigt hierin het verschil in opgelegde maatregelen? Zo neen, welke verschillen constateert u dan en in welke mate is het risico voor de volksgezondheid hier dan anders?
In oktober is de tankmelkmonitoring van start gegaan en zijn de eerste bedrijven besmet verklaard. Van de bedrijven die vorig najaar en in de loop van het lammerseizoen besmet verklaard zijn, is niet aan te geven of deze dieren tijdig (vóór besmetting) gevaccineerd waren.
Dit is de reden dat in 2010 ook op gevaccineerde bedrijven de drachtige dieren geruimd zijn en dat de niet-drachtige dieren een levenslang fokverbod hebben gekregen. Het bedrijf dat nu besmet is verklaard, is op 10 mei 2010 gevaccineerd. In 2009 waren de dieren op dit bedrijf ook al gevaccineerd. Wanneer gevaccineerde dieren besmet raken, is de uitscheiding veel lager, waardoor er een veel minder groot risico voor de volksgezondheid is. Volgens de deskundigen is de kans op verwaaiing van de bacterie vanuit de stal naar de omgeving zeer klein. Bij direct contact zou mogelijk nog een verhoogd risico op ziekte bij de mens kunnen ontstaan. Daarom geldt er een bezoekersverbod. Om het risico nog verder te verkleinen, gelden naast het bezoekersverbod verschillende hygiënemaatregelen. Om arbeidsgerelateerde ziekte te voorkomen kunnen professionele bezoekers aan de stal en de veehouder zelf verschillende persoonlijke beschermingsmiddelen nemen.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat er een nieuw geval van Q-koorts is geconstateerd bij een volledig gevaccineerd bedrijf?
Vaccinatie is niet een middel, waarmee voorkomen wordt dat bacteriën en virussen een lichaam kunnen binnendringen. Door vaccinatie wordt het immuunapparaat zodanig voorbereid op infectie, dat een infectie snel het hoofd geboden kan worden, waardoor grote uitscheiding en nadelige gevolgen zoals bijvoorbeeld abortus voorkomen kunnen worden. Nieuwe besmettingen kunnen dus altijd voorkomen. Omdat vaccinatie de kans op abortus reduceert en de uitstoot van bacteriën sterk vermindert, is de verwachting dat het risico op humane infecties dat gerelateerd is aan deze uitstoot substantieel en doorslaggevend afneemt. Het is dan ook niet nodig om een fokverbod op te leggen of dieren te ruimen.
Zoals de deskundigen in hun advies van 25 mei al aangaven, blijft er een kans aanwezig dat vanuit het besmette milieu nieuwe ziektegevallen ontstaan.
Deelt u de mening dat de maatregelen te snel versoepeld zijn en dat dit soort nieuwe gevallen bewijzen dat het gevaar van de Q-koorts nog zeker niet geweken is?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u bevestigen dat er een gerede kans bestaat dat de besmette dieren op het bedrijf in Lunteren, wanneer zij drachtig worden, de bacterie zullen uitstoten en dat dit nieuwe ziektegevallen kan veroorzaken, mede in het licht van de toch al hoge concentratie van de bacterie in het milieu?
Zie antwoord vraag 9.
Welke belangenafweging ligt ten grondslag aan uw beslissing om voor dit besmette bedrijf geen fokverbod af te kondigen en op welke wijze is het belang van de gezondheid van de omwonenden daarin meegenomen?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat het opheffen van de fok- en aanvoerverboden niet in het belang van de volksgezondheid zijn? Zo neen, waarom niet?
Nee. Zoals we in onze brief van 29 juni (Tweede Kamer 2009–2010, 28 286 nr. 421) hebben aangegeven, is de belangrijkste bron van besmetting, de besmette drachtige, niet tijdig en niet volledig gevaccineerde geiten en schapen, weggehaald. Nu de bron is weggehaald, kan bedrijfsvoering op melkgeiten- en melkschapenbedrijven op een veilige manier worden voortgezet. Jaarlijkse vaccinatie is een belangrijk onderdeel van deze veilige bedrijfsvoering. Het is daarom niet nodig om op het besmet verklaarde bedrijf een levenslang fokverbod op te leggen.
Bent u bereid de dieren op het besmet verklaarde bedrijf in Lunteren een levenslang fokverbod op te leggen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u bereid af te zien van uw voornemen om het fok- en aanvoerverbod te versoepelen op 15 juli en de maatregelen van kracht te laten totdat minstens een half jaar geen nieuwe besmettingen bij dieren zijn vastgesteld? Zo neen, waarom niet? Bent u bereid, gezien de urgentie door de voorgenomen versoepeling van de maatregelen per 15 juli, deze vragen binnen een week te beantwoorden?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de aangenomen motie Dijkgraaf (TK 28 286 nr. 419) en onze brief van 8 juli jl. (TK 28 286 nr. 423).
Oververhitte varkens op transport |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Gerda Verburg (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CDA) |
|
Hebt u er kennis van genomen dat de organisatie Eyes on Animals vrijdag 2 juli jl. overtredingen heeft geconstateerd bij enkele veetransporten?1
Ja.
Is het u bekend dat de controleurs van Eyes on Animals twee laadruimtes hebben kunnen controleren, en dat zij hierbij constateerden dat de temperatuur boven de 35 graden Celsius lag, tot zelfs wel 42 graden? Zo ja, hoe beoordeelt u deze gegevens?
De beelden als zodanig geven geen informatie op grond waarvan dit specifieke transport nader onderzocht kan worden. Als Eyes on Animals informatie heeft en deze ter beschikking stelt, kan de AID op basis daarvan een onderzoek instellen en bij voldoende aanleiding optreden.
Deelt u de mening, ook na het zien van de beelden, dat het welzijn van deze varkens ernstig en op een onaanvaardbare manier in het geding is gebracht?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat op basis van Europese regels geen diertransporten mogen plaatsvinden als de temperatuur in de wagen meer dan 30 graden Celsius bedraagt, met een tolerantie van plusminus 5 graden? Zo ja, welke sancties staan op overtredingen hiervan en hoe wordt hierop gecontroleerd?
De Verordening (EG) nr. 1/2005 inzake de bescherming van dieren tijdens vervoer vereist alleen voor lang transport (> 8 uur) dat het vervoermiddel is gekeurd en is uitgerust met een temperatuurregistratiesysteem. De ventilatiesystemen op wegvervoermiddelen voor lange transporten van runderen, schapen, geiten, varkens en als landbouwhuisdier gehouden eenhoevigen moeten zodanig zijn ontworpen, geconstrueerd en onderhouden dat zij op elk moment tijdens het transport, ongeacht of het vervoermiddel stilstaat of in beweging is, volstaan om de temperatuur in het vervoermiddel voor alle dieren tussen 5 °C en 30 °C te handhaven met een tolerantie van plus of min 5 °C, afhankelijk van de buitentemperatuur.
Voor vervoermiddelen die gebruikt worden voor kort transport (< 8 uur) geldt deze specifieke verplichting niet.
Wel geldt voor alle vervoermiddelen (kort en lang transport) dat zij op basis van de transportverordening zodanig ontworpen en geconstrueerd zijn en op zodanige wijze worden onderhouden en gebruikt dat dieren worden beschermd tegen slechte weersomstandigheden en extreme temperaturen. Ook geldt dat alle vervoermiddelen voor voldoende ventilatie dienen te zorgen zodat volledig aan de behoefte van de dieren wordt voldaan waarbij met name rekening wordt gehouden met het aantal en het soort te vervoeren dieren en de verwachte weersomstandigheden.
Het is aan de transporteur om te zorgen dat voldaan wordt aan de Verordening. De toezichthouder zal, bij constatering van overtredingen optreden.
Op welke wijze heeft de Voedsel- en Warenautoriteit (VWA) tijdens de recente warme dagen gecontroleerd op veetransporten? Hebben zij extra mankracht ingezet om op het welzijn van de dieren toe te zien? Zo nee, waarom niet en wat is het beleid in dezen? Zo ja, hoeveel controles op veetransporten heeft de VWA in de recente warme periode uitgevoerd en wat waren hiervan de resultaten?
Naar aanleiding van de thans voorkomende hoge temperaturen wordt tijdens controles van transporten onderweg specifieke aandacht geschonken aan het controleren van de temperatuur in de compartimenten. Steekproefsgewijs worden van risicotransporten achteraf de temperatuurregistratie opgevraagd en beoordeeld. Temperatuurregistratie is alleen verplicht tijdens lange transporten (>8 uur). Er zijn thans 15 temperatuurregistraties opgevraagd. De beoordeling daarvan moet nog plaatsvinden. De sector is verzocht aan te geven op welke wijze zij kan garanderen dat tijdens het vervoer aan de temperatuurseisen wordt voldaan.
Deelt u de mening dat op dagen, waarop het KNMI voorspelt dat de temperatuur boven de 28 graden Celsius uit zal komen en het dus te warm is voor veetransporten met open wagens, een vervoersverbod afgekondigd zou moeten worden voor deze wagens? Zo ja, op welke wijze en termijn wilt u dit realiseren, en bent u bereid om er op deze wijze nog deze zomer voor te zorgen dat dit soort misstanden niet meer voorkomen? Zo nee, waarom niet en op welke wijze bent u dan voornemens het dierenwelzijn te bewaken tijdens dagen met dit soort tropische temperaturen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid samen met de VWA op korte termijn te komen tot een steviger aanpak van diertransporten die het welzijn van de dieren ten goede komt? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Het handhavingsinstrumentarium is sinds 1 januari 2009 sterk aangepast en uitgebreid. Zo zijn de beleidsregels dierenwelzijn en het specifiek interventiebeleid diertransport van de VWA gepubliceerd en in werking getreden. Per 1 september 2010 zal de bestuurlijke boete kunnen worden opgelegd. Ik zie daarom geen noodzaak om additionele acties of maatregelen te nemen.
Gifgehalten in vis |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van een nieuwe viswijzer die informatie verstrekt over gifgehaltes in vis, en ecologische en gezondheidsinformatie combineert1? Hoe beoordeelt u dit initiatief?
Ja, ik heb kennisgenomen van de nieuwe viswijzer. Ik sta positief tegenover initiatieven die de consument bewust maakt over gezond voedsel en duurzaamheid. Om verwarring bij de consument te voorkomen vind ik het echter belangrijk dat verstrekte informatie eenduidig, helder en goed onderbouwd is. Met betrekking tot de «eet-vis-wijzer» heb ik hierover mijn twijfels.
Hoe beoordeelt u de kritiek van de makers van deze nieuwe viswijzer dat de gezondheidsaanbevelingen voor de consumptie van vis gebaseerd zijn op gemiddeld aangetroffen gifwaarden, terwijl de hoeveelheid gif in een bepaalde vis gemakkelijk veel groter kan zijn wanneer de vis in vervuild gebied is gevangen?
De algemene aanbeveling aan consumenten is om gevarieerd te eten. Bij dit voedingspatroon zal de consument geen gevaarlijke hoeveelheid schadelijke stoffen uit vis binnen krijgen. Het Voedingscentrum adviseert consumenten om twee keer per week vis te eten, waarvan ten minste een keer vette vis ter preventie van hart- en vaatziekten. De consument wordt erop gewezen dat het gezondheidsrisico door mogelijke blootstelling aan schadelijke stoffen niet opweegt tegen de gezondheidswinst door regelmatig vis te eten. Liefhebbers van vis wordt verder aanbevolen niet te veel vis te eten (maximaal 4 porties2 per week).
Op basis van welke wetenschappelijke informatie wordt door het Voedingscentrum gesteld dat het risico voor je gezondheid door eventuele giftige stoffen verwaarloosbaar is ten opzichte van de voordelen van regelmatig vis eten2? Op welke wijze is de grote variatie meegenomen in de gifgehaltes van verschillende vissen van dezelfde soort?
De aanbevelingen van het Voedingscentrum zijn een directe vertaling van de Richtlijnen Goede Voeding van de Gezondheidsraad (2006). Hier in staat: «op het punt van een eventueel toxicologisch risico van vis onderschrijft de commissie de kosten-batenanalyse door deskundigen van het RIVM, die is opgenomen in «Ons eten gemeten» uit 2004. Bij het aanbevolen visgebruik is dat risico verwaarloosbaar klein.» De Gezondheidsraad geeft enkele voorzorgsmaatregelen: voor vrouwen die zwanger zijn en vrouwen die borstvoeding geven, geldt een maximum van 2 porties vis per week. Verder worden zij aangeraden geen roofvissen te eten zoals zwaardvis en verse tonijn. De Richtlijnen Goede Voeding zullen overigens in 2011 door de Gezondheidsraad worden geëvalueerd.
De op 15 juni 2010 uitgekomen Dietary Guidelines van het United State Department of Agriculture (USDA) bevestigen de standpunten van de Gezondheidsraad. In deze guidelines zijn ook alle recente rapporten, zoals het proefschrift van I. Sioen (Universiteit Gent 2008), meegenomen.
Deelt u de mening dat het van belang is de herkomst van de vis te weten om een reële inschatting te kunnen maken van de hoeveelheid toxische stoffen? Zo ja, hoe kan de overheid zonder deze nuance blijven communiceren dat het verstandig is om twee keer per week vis te eten? Zo nee, waarom niet?
Nee. De in Nederland verhandelde vis moet voldoen aan de wettelijke veiligheidsnormen. De VWA handhaaft dit en vindt hierbij nauwelijks overschrijdingen. Ik vind het belangrijk de gezondheidsadviezen met betrekking tot vis, zoals omschreven in het antwoord op vraag 2, te blijven communiceren.
Deelt u de mening dat ten behoeve van de gezondheid van de consument vis duidelijk traceerbaar zou moeten zijn? Zo ja, op welke wijze bent u van plan dit te doen? Zo nee, waarom niet?
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven zijn op basis van Europese regelgeving verplicht de traceerbaarheid van levensmiddelen in alle stadia van de productie, verwerking en distributie te waarborgen. Specifiek voor vis geldt de traceerbaarheid tot het FAO vangstgebied. De VWA ziet op de naleving toe.
Verdere traceerbaarheid biedt vanuit volksgezondheidsoogpunt te weinig extra’s. Zie verder ook de antwoorden op vraag 3 en 4.
Kunt u toelichten wat precies bedoeld wordt met de stelling van het Voedingscentrum dat het eten van vis (2 maal per week, waarvan 1 keer vette vis) de kans op hart- en vaatziekten verkleint? Ten opzichte van welk voedingspatroon zou de kans op hart- en vaatziekten precies worden verkleind?
In het advies van de Gezondheidsraad staat: «regelmatig visgebruik verlaagt waarschijnlijk, substantieel het risico op hart- en vaatziekten en met name het risico op een fataal hartinfarct». Op basis van het RIVM-rapport «Ons eten gemeten» wordt ingeschat dat het 1–2 keer per week eten van vis de kans op hart- en vaatziekten met 25% doet afnemen. Dit levert dan een gezondheidswinst op van 30.000–100.000 DALY’s (Disability-Adjusted Life Year) ten opzichte van een gemiddeld voedingspatroon zonder vis.
Het hoge antibioticagebruik in de veehouderij |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Gerda Verburg (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CDA) |
|
Kent u de reportage «Antibiotica maakt dieren ziek»?1
Ja.
Is het waar dat het hoge antibioticagebruik in de varkenshouderij voor het veelvuldig voorkomen van de resistente bacterie Clostridium kan zorgen?
Er zijn naast ESBLs en MRSA meer soorten resistente bacteriën omdat, wanneer antibiotica gebruikt worden, altijd de kans bestaat dat resistentie optreedt. Dat geldt voor vele soorten bacteriën en dus ook voor Clostridium difficile in de varkenshouderij. De risico’s van resistente Clostridium difficile-bacteriën voor de volksgezondheid zijn op dit moment moeilijk te beoordelen. Er wordt nog onderzoek gedaan naar deze bacteriën (zie ook mijn antwoord op vraag 5 en 7).
De relatie tussen het gebruik van antibiotica in de veehouderij en de aanwezigheid van resistente bacteriën bij vee is ook onderwerp van een adviesaanvraag aan de Gezondheidsraad van de ministers LNV en VWS (zie ook mijn antwoord op vraag 6).
Is het waar dat er na MRSA en ESBL een derde resistente bacterie is gevonden en dat dit veroorzaakt wordt door de hoge mate van antibioticagebruik in de varkenshouderij?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat het hoge gebruik van antibiotica de dieren juist ziek maakt?
Het is geen gegeven dat antibioticumgebruik dieren juist ziek maakt.
In welke mate komt de bacterie Clostridium voor in de veehouderij en welke oorzaken wijst u hiervoor aan?
Het Centraal Veterinair Instituut verricht momenteel onderzoek naar Clostridium difficile in samenwerking met het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC). Uit de eerste gegevens blijkt Clostridium difficile voor te komen bij veel gehouden dieren, inclusief honden en katten. Er wordt bepaald welke verschillende genetische typen voorkomen bij de diverse diersoorten om zo te bezien in hoeverre Clostridium difficile wordt overgedragen van dier op mens. Ook wordt het resistentiepatroon van de geïsoleerde Clostridium difficile-bacteriën bepaald.
Is het waar dat deze resistente bacterie ook een bedreiging kan vormen voor de volksgezondheid? Hoe beoordeelt u de risico’s hiervan?
Bij mensen ontstaan infecties met Clostridium difficile tijdens of vlak na het gebruik van antibiotica voor de bestrijding van een andere infectie, bijvoorbeeld een luchtweginfectie. Door het gebruik van antibiotica wordt het evenwicht van nuttige en van nature aanwezige bacteriën in de darm verstoord. Hierdoor kunnen de Clostridium difficile-bacteriën die deze behandeling overleven in de darm in aantal toenemen en ernstige diarree veroorzaken. Overigens is de transmissie van resistente bacteriën van dier naar mens ook onderdeel van de adviesaanvraag aan de Gezondheidsraad. De hoofdvraag van deze adviesaanvraag is het uitbrengen van een advies over de risico’s die antibioticagebruik in de veehouderij opleveren voor de volksgezondheid.
Op welke wijze bent u voornemens dit probleem aan te pakken? Welke aanvullende maatregelen bent u bereid te treffen naast de al aangekondigde maatregelen aangaande antibiotica, om dit specifieke probleem van de Clostridiumbacterie op te lossen?
De aanwezigheid en veranderingen van deze bacterie worden nauwkeurig gevolgd door het LUMC, Centrum Infectieziektebestrijding en de ziekenhuislaboratoria. Hiervoor wordt zowel in het ziekenhuis als erbuiten gekeken welke verschillende types van deze bacterie voor komen. Daarbij zal ook gekeken worden of er een link is met de veehouderij. In het najaar zal er een deskundigenberaad worden gehouden om te bezien of er voldoende informatie beschikbaar is en of er maatregelen kunnen worden aanbevolen.
Hoe beoordeelt u de opmerking van de heer Kranenburg dat er «in de vakbladen door de farmaceutische industrie geadverteerd wordt met medicamenten alsof het gewoon snoepgoed is, en daar moeten we ook van af»? Deelt u de mening dat de mate en wijze van adverteren voor antibiotica het probleem van het te hoge antibioticagebruik in de veehouderij in stand houdt?
Gezien de ontwikkelingen op het gebied van antibioticaresistentie, deel ik de mening dat reclame voor antibiotica in vakbladen voor de veehouderij onwenselijk is. Ik heb dit aangekaart bij de branchevereniging van Veterinaire Farmacie in Nederland (FIDIN).
Bent u bereid een verbod af te kondigen op het adverteren voor antibiotica voor de veehouderij? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
In de EU bestaat al een verbod op publieksreclame voor receptplichtige middelen. Ik ben van mening dat dit verbod ook van toepassing is op reclames in vakbladen voor de veehouderij. Zoals ik in mijn vorige antwoord al aangaf, vind ik reclames voor antibiotica in die bladen ongewenst. Ik ga ervan uit dat de farmaceutische industrie hierin zijn verantwoordelijkheid zal nemen. Zo niet, dan zal ik handhavend optreden.
Kent u het bericht «Versleping groot probleem veevoedersector»?2
Ja.
Is het waar dat onderzoek aantoont dat een groot deel van de mengvoeders antibiotica en coccidiostatica bevatten?
Ik vind dat versleping in veevoederfabrieken van resten gemedicineerde veevoeders naar volgende productiecharges serieuze aandacht vraagt. Op mijn verzoek is de VWA in 2009 in samenwerking met het RIKILT een onderzoek gestart naar de mate waarin antibiotica en coccidiostatica verslepen naar andere diervoeders. Dit rapport zal binnenkort openbaar worden.
Tevens heb ik het Bureau Risicobeoordeling en Onderzoeksprogrammering (BuRO) van de VWA gevraagd onderzoek te doen naar de risico’s van versleping en met een advies te komen bij welke verslepingspercentages deze risico’s niet optreden. Ook dit advies verwacht ik binnenkort.
Op basis van deze adviezen zal ik bezien of er maatregelen nodig zijn die de versleping terugdringen. Mijn uitgangspunt is dat versleping geen onaanvaardbare risico’s mag opleveren voor mens en dier.
Kunt u inzicht verschaffen in de mate waarin gewone mengvoeders medicamenten kunnen bevatten? Bent u bereid de controlegegevens van de Voedsel- en Warenautoriteit (VWA) openbaar te maken? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Is het waar dat veehouders werkelijk geen idee hebben hoeveel medicamenten ze hun dieren geven omdat er ongemerkt medicamenten worden gegeven middels gewoon mengvoer? Deelt u de mening dat dit niet bijdraagt aan het terugdringen van het antibioticagebruik in de veehouderij?
Zie antwoord vraag 11.
Is het waar dat de Voedsel- en Warenautoriteit (VWA) slechts één maal per jaar op versleping in mengvoeders controleert, en dat het nu voornemens is om dit te verhogen naar twee maal per jaar? Zo ja, deelt u de mening dat het controleren op versleping met grotere regelmaat dient te gebeuren om de risico’s te verminderen? Zo nee, hoe vaak zal de VWA hierop controleren?
De VWA controleert jaarlijks op de aanwezigheid van antibiotica en coccidiostatica door middel van monstername van mengvoeders. Daarnaast inspecteert de VWA de productieprocessen in mengvoederbedrijven. Daarbij wordt gecontroleerd of het kwaliteitssysteem voldoet aan de eisen die worden gesteld in de diervoederhygiëneverordening (EG nr. 183/2005). Het nemen van maatregelen om versleping te voorkomen vormt daarbij een verplichting die voortvloeit uit deze Europese verordening. Tot op heden vond deze inspectie één keer per jaar plaats bij bedrijven die antibiotica en coccidiostatica verwerken. Jaarlijks bepaalt de VWA, op basis van risicoanalyses en nalevingsniveau, de inspectiefrequentie van de verschillende diervoederbedrijven. Onlangs heeft de VWA besloten de inspecties te intensiveren. Op basis van het verwachte advies van BuRO, aangaande de gevolgen van versleping op de vorming van antibioticaresistentie, zal ik bezien of deze intensivering voldoende is.
Is het waar dat er binnen anderhalf tot twee jaar vanuit Brussel maximumwaarden aan versleping van antibiotica worden gekoppeld? Zo ja, deelt u de mening dat dit veel te laat zal komen om het urgente probleem van het hoge antibioticagebruik in de veehouderij daadkrachtig aan te pakken?
Op dit moment wordt de Europese gemedicineerd voederrichtlijn (Richtlijn 90/166/EC) herzien. Of dit zal leiden tot het vaststellen van maximumwaarden voor versleping is nog twijfelachtig. Ik heb het probleem van versleping nadrukkelijk aangekaart bij de Europese Commissie en gevraagd om passende maatregelen op EU-niveau. Zoals ik bij vraag 13 al heb aangegeven, zal ik, op basis van het advies van BuRO over de bijdrage van versleping aan de vorming van antibioticaresistentie, zo nodig verder maatregelen nemen.
Welke stappen gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat er geen antibiotica wordt toegediend aan dieren via hun gewone mengvoer?
Zie antwoord vraag 11.
Deelt u de mening dat zolang er in dezelfde fabrieken zowel mengvoer als medicinale voeders geproduceerd worden, er een grote kans op versleping van medicamenten in gewoon mengvoer aanwezig blijft?
Zie antwoord vraag 11.
Kent u het bericht «Geen antibiotica meer in diervoer»?3
Ja.
Deelt u de mening dat de snelste manier om te komen tot ongemedicineerd veevoer het afkondigen van een verbod is, ook om een gelijk speelveld te behouden?
Ik wil erop wijzen dat de huidige Europese regelgeving geen ruimte laat voor een wettelijk verbod op nationaal niveau en het is twijfelachtig of de Europese Commissie geneigd zal zijn gemedicineerde diervoeders te verbieden.
Het is twijfelachtig of een eventueel verbod op de toediening van antibiotica en coccidiostatica via voeders zinvol is. Aan andere vormen van groepsmedicatie kleven eveneens bezwaren van uiteenlopende aard. Om hier inzicht in te krijgen, heb ik BuRO om een advies gevraagd. Zolang deze risico’s en beperkingen niet duidelijk zijn, vind ik het niet raadzaam om mijn beleid te richten op het uitfaseren van voedermedicaties. Ik wil daarmee voorkomen dat de problematiek wordt verlegd van de diervoederfabrikant naar de veehouderij.
Bent u bereid op korte termijn een verbod aan te kondigen op medicinale veevoeders om dit probleem op te lossen? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 19.
De vervolging van een klokkenluider |
|
Krista van Velzen |
|
Gerda Verburg (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CDA) |
|
Is het waar dat er nog steeds sprake is van een poging de klokkenluider, die de misstanden bij de Voedsel en Waren Autoriteit (VWA) naar buiten bracht door een rapport te verspreiden, juridisch te vervolgen?
Bij de overheid worden diegenen als klokkenluiders beschouwd die vermoedens van een misstand hebben. Ter zake is in het Algemeen Rijksambtenarenreglement in een regeling voorzien hoe betrokkene dan dient te handelen. De eerst in aanmerking komende weg is, dat een zodanige misstand wordt gemeld aan de leidinggevende dan wel aan de naast hogere leidinggevende of een daartoe aangewezen vertrouwenspersoon. In bijzondere gevallen kan een vermoeden van een misstand worden gemeld aan de Commissie integriteit overheid.
In het onderhavig geval heeft betrokkene deze procedure in het geheel niet gevolgd. Er is derhalve geen sprake van een klokkenluider in de zin van dat reglement.
Daarnaast is aangifte gedaan tegen betrokkene terzake van het lekken van vertrouwelijke informatie en het misbruik maken van kennis uit dienstbetrekking bij de overheid, met het oog op politieke doeleinden, waardoor de integriteit van de overheid schade is toegebracht.
Het Openbaar Ministerie heeft deze aangifte beoordeeld en besloten onderzoek te laten instellen door de Rijksrecherche. Dit onderzoek is afgerond. Op verzoek van de raadsman van betrokkene vindt thans een aanvullend onderzoek plaats. In dit kader zullen onder andere enkele getuigen worden gehoord door de rechter-commissaris. Na afronding van dit aanvullend onderzoek zal het Openbaar Ministerie besluiten of er strafrechtelijke vervolging wordt ingesteld tegen betrokkene.
Herinnert u zich dat u herhaaldelijk hebt gesteld dat u dit VWA-rapport «Modernisering levende dieren en levende producten» van januari 2007 had moeten kennen en dat u zelfs stelde: «Maar vanwege de samenhang waarin de problematiek is beschreven en de ernst van het beeld dat dit oproept, had ik over dit conceptrapport geïnformeerd willen zijn»1
Ja.
Herinnert u zich uw uitspraak: «mede naar aanleiding van de bevindingen in het rapport «Onderzoek VWA-rapport «Modernisering activiteiten levende dieren en levende producten»» van de heer Hoekstra van maart 2008 en het rapport «Het functioneren van de Voedsel en Waren Autoriteit in de controle op slachthuizen en exportverzamelplaatsen» van de heer Vanthemsche van juni 2008 heb ik een aantal stappen genomen om het bestaande handhavingsinstrumentarium te verbeteren»?2. Bent u niet opgelucht dat dit rapport, dat uw eigen ambtenaren niet aan u hebben voorgelegd uiteindelijk wel onder uw aandacht kwam, waardoor u de nodige maatregelen hebt kunnen treffen om de misstanden die daarin geconstateerd werden bij de VWA te kunnen aanpakken?
Zoals ook aan uw Kamer is medegedeeld bij de brief van 20 maart 2008 (Kamerstukken II 2007–2008 26 991, nr. 177), was ik graag op gebruikelijke wijze eerder geïnformeerd geweest over het betreffende concept van het interne VWA-onderzoeksrapport.
Bij die brief was het rapport «Onderzoek VWA-rapport «Modernisering activiteiten levende dieren en levende producten» van de heer Hoekstra gevoegd. Daarin is uitvoerig de totstandkoming, de status en de wijze waarmee met het concept-VWA-rapport is omgegaan beschreven. Door de VWA is verzocht het concept-VWA-rapport vertrouwelijk te behandelen. Ik verwijs voor het overige naar die bijlage uit het rapport van de heer Hoekstra.
De vraag of binnen het ministerie van LNV zorgvuldig is omgegaan met de vertrouwelijkheid van het rapport maakt onderdeel uit van het strafrechtelijk onderzoek.
Is het waar dat er geen specifieke geheimhouding is opgelegd met betrekking tot dit rapport?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat dit rapport ook aan mensen buiten het ministerie van LNV is verstuurd, zelfs per e-mail, zonder enige opgelegde geheimhoudingsplicht?
Zie antwoord vraag 3.
Welke redenen hebt u nu nog, juist gezien uw eerdere opmerkingen, om diegene die er voor zorgde dat het rapport onder uw aandacht kwam, te doen vervolgen?
Zoals gemeld in het antwoord op vraag 1 loopt er thans nog een aanvullend onderzoek door de rechter-commissaris. Mede op basis van de resultaten van dit onderzoek zal het Openbaar Ministerie een vervolgingsbeslissing nemen. Het ligt niet op mijn weg die beslissing te beïnvloeden.
Bent u bereid het OM het signaal te geven dat onderzoek naar deze klokkenluider gestaakt dient te worden?
Zie antwoord vraag 6.
De uitgestelde versoepeling van het maatregelenpakket inzake Q-koorts |
|
Bas van der Vlies (SGP) |
|
Gerda Verburg (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CDA) |
|
Worden de toegezegde versoepelingen van het maatregelenpakket inzake Q-koorts onverkort van kracht zodra op alle melkgeiten- en melkschapenbedrijven volledig is gevaccineerd?1
Zoals in onze brief van 22 maart 2010 (Tweede Kamer, 2009-2010, 28 286, nr. 385) is aangegeven, kunnen de maatregelen rondom Q-koorts, zoals het fok- en aanvoerverbod, pas worden aangepast zodra alle melkgeiten- en melkschapenbedrijven volledig gevaccineerd zijn en er door de deskundigen geen signalen worden gegeven om die versoepeling te heroverwegen. In onze brief van 1 juni 2010 (Tweede Kamer, 2009-2010, 28 286, nr. 411) hebben wij aangegeven dat wij u in de loop van juni over de aanpassingen in het maatregelenpakket zullen informeren.
Is het waar dat op alle melkschapenbedrijven tijdige en volledige vaccinatie heeft plaatsgevonden?
Op basis van de op dit moment voor mij beschikbare informatie hebben alle melkschapenbedrijven volledig gevaccineerd. Een klein deel van de melkgeitenbedrijven moet hun vaccinatie nog afronden.
In overeenstemming met de minister van VWS heb ik besloten om de maatregelen pas te versoepelen als zowel alle melkschapen- als alle melkgeitenbedrijven volledig gevaccineerd zijn.
Zo ja, waarom hebt u ervoor gekozen ook het maatregelenpakket voor de melkschapenbedrijven vooralsnog niet te versoepelen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid het maatregelenpakket inzake Q-koorts voor melkschapenbedrijven per direct te versoepelen?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht van een ritueel geslachte koe voor het WK in Zuid-Afrika |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Koe stemt voorouders gunstig voor WK»1, waarin melding wordt gemaakt van een ritueel geslachte koe naast een voetbalstadion in Johannesburg voor het WK voetbal?
Ja.
Deelt u de mening dat de rituele slacht van koeien in of om de stadions waar het WK gespeeld wordt af te keuren valt? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik wijs dit ritueel af. Onnodig lijden van dieren moet altijd voorkomen worden.
Bent u bereid de Wereld Voetbalfederatie FIFA, mede in het licht van de reactie van de FIFA dat rituele slachtpartijen niet zullen plaatsvinden2, hier op aan te spreken?
Volgens onze informatie is de rituele slachting uitgevoerd door lokale stamhoofden en is de FIFA op geen enkele wijze betrokken geweest bij de rituele slachting. Derhalve zal ik de FIFA hierop niet aanspreken.
Bent u bereid de ambassadeur van Zuid-Afrika om opheldering te vragen over deze misstanden? Zo nee, waarom niet?
De Zuid-Afrikaanse autoriteiten zijn volgens onze informatie niet betrokken geweest bij de rituele slachting. Ik zie geen aanleiding om de ambassadeur van Zuid-Afrika om opheldering te vragen over dit incident.
Q-koorts en melkschapenbedrijven |
|
Janneke Snijder-Hazelhoff (VVD) |
|
Gerda Verburg (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CDA) |
|
Bent u bereid de namen van de melkgeitbedrijven vrij te geven die nog niet hebben gevaccineerd?12
Nee, op grond van de Wet openbaarheid van bestuur en Wet bescherming persoonsgegevens is het niet mogelijk om de namen van deze melkgeitenbedrijven vrij te geven. Ik doe alles wat binnen mijn mogelijkheid ligt om de afronding van de vaccinatiecampagne te bespoedigen. De vaccinatiegegevens zijn per bedrijf bij de Voedsel en Waren Autoriteit (VWA) bekend en worden dagelijks bijgewerkt. Met bedrijven die op 1 juni 2010 nog niet aan de vaccinatieplicht hadden voldaan, is contact opgenomen. Aan deze bedrijven is een last onder bestuursdwang opgelegd. Als zij niet alsnog tot vaccinatie overgaan, zal de VWA de dieren op kosten van de ondernemer vaccineren.
Kunt u een schatting geven op welke termijn alle melkgeitbedrijven zijn gevaccineerd?
Naar schatting zal medio juli de vaccinatiecampagne op melkleverende bedrijven volledig zijn afgerond.
De malafide paardenhandel |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Gerda Verburg (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Undercover in Nederland van 23 mei 2010, waarin een malafide paardenhandelaar wordt ontmaskerd?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het mishandelen van paarden door de handelaar?
Of er sprake is van mishandeling door de betreffende handelaar kan ik niet beoordelen op basis van de uitzending. De betreffende handelaar is niet bekend bij de Algemene Inspectiedienst (AID) of de Landelijke Inspectiedienst (LID). Ten algemene geldt dat een houder van dieren verantwoordelijk is voor zijn dieren en er goed voor moet zorgen. In de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (GWWD) is het mishandelen of verwaarlozen van dieren verboden. Mishandeling of verwaarlozing van dieren is een ernstig misdrijf. Als daar sprake van is kunnen onder andere de AID of de LID optreden. Voorts verwijs ik u naar het antwoord op de vragen 4 en 5.
Acht u het toelaatbaar dat zieke paarden en paarden die bestemd zijn voor de slacht worden doorverkocht als gezonde rijpaarden? Zo nee, kunt u de maatregelen noemen die u getroffen heeft of voornemens bent te treffen die ervoor moeten zorgen dat dergelijke praktijken voorkomen worden?
Het is onwenselijk dat zieke paarden en paarden die bestemd zijn voor de slacht worden doorverkocht als gezonde rijpaarden. Evenwel hecht ik eraan te beklemtonen dat de koper zelf verantwoordelijk is voor zijn aankoop en zich vooraf goed dient te oriënteren.
Dat kan bij verschillende organisaties zoals Vereniging Eigen Paard, het Landelijk informatiecentrum gezelschapsdieren, de sport- en fokkerijorganisaties en het Productschap voor Vee, Vlees en Eieren (PVE). Bovendien is het mogelijk om een paard voordat het is aangekocht te laten keuren. Verschillende dierenartsen bieden deze keuringen aan. Dat kan een nuttige investering zijn om teleurstelling te voorkomen. Een ander hulpmiddel bij het kopen van een paard is de controle van de correctheid van het paardenpaspoort. Het paspoort dient echter niet als kwaliteitswaarborg waarmee kwaliteiten die aan het paard worden toegeschreven kunnen worden aangetoond. Zo staat bijvoorbeeld de leeftijd vermeld. Of een paard geregistreerd is en of het paspoort wel echt hoort bij het betreffende paard kan door de koper eenvoudig worden nagegaan via de website van het PVE. Het is onverstandig een paard te kopen zonder een geldig en legitiem paspoort omdat dit iets kan zeggen over het circuit waaruit het paard afkomstig is.
Kunt u inzicht geven in eerdere acties die door de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD), Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID), politie of Openbaar Ministerie (OM) zijn ondernomen tegen deze paardenhandelaar?
Van de kwestie die in de uitzending wordt besproken, is aangifte gedaan. Deze aangifte is in behandeling bij de Politie Brabant Zuid Oost. Gelet op de bescherming van de privacy van de betrokkene, kan ik de Kamer niet informeren over eventuele eerdere acties die door politie of Openbaar Ministerie zijn ondernomen. De betreffende handelaar is bij de AID en LID niet bekend.
De huidige wetgeving biedt de mogelijkheid om in bepaalde gevallen een houdverbod op te leggen. Of deze maatregel in dit specifieke geval opgelegd moet worden is niet aan mij ter beoordeling, maar aan de strafrechter.
Deelt u de mening dat deze paardenhandelaar de bevoegdheid moet worden ontnomen om paarden te houden? Zo ja, op welke wijze maakt u hier werk van? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat de misstanden in de paardenhandel, zoals getoond in de bovengenoemde uitzending, de noodzaak onderstrepen van de invoering van een sluitend identificatie- en registratiesysteem voor paarden? Zo ja, bent u nog steeds van plan het opzetten van dit systeem aan de sector zelf over te laten? Zo nee, waarom niet?
Er bestaat een identificatie- en registratiesysteem voor paarden. Paardenhouders dienen zich aan deze, door de overheid opgelegde, regels van identificatie en registratie van paarden te houden. Deze regels dienen het maatschappelijke belang om de voedselveiligheid te borgen. Elk paard dat in Nederland geboren of ingevoerd wordt, moet gechipt zijn. Daarbij krijgt het paard een paspoort dat wordt uitgegeven door het PVE en door erkende stamboeken en paardenorganisaties. In het paspoort dienen door de dierenarts aantekeningen gemaakt te worden over medicijngebruik bij het betreffende paard, indien dit relevant is voor de voedselveiligheid.
Ik ben met de Sectorraad Paarden in overleg over nut en noodzaak om dit systeem uit te breiden tot een eigenaren- of houdersregistratie. Ik verwijs tevens naar het antwoord op vraag 3.
Is deze paardenhandelaar lid van de Sectorraad Paarden? Op welke wijze u deze en soortgelijke paardenhandelaren te kunnen onderwerpen aan afspraken die binnen de sectororganisaties in het kader van de zelfregulering worden gemaakt, wanneer zij zich niet eens (willen) aansluiten bij die organisaties?
De Sectorraad Paarden (SRP) is een private organisatie en het is mij niet bekend of deze paardenhandelaar daar lid van is. De SRP heeft mede op mijn verzoek een plan van aanpak gemaakt voor het verbeteren van het welzijn van paarden (Kamerstukken TK 2008–2009, 28 286, nr. 57) en werkt aan een plan van aanpak aangaande de aanpak van dierziekten. Daarbij zullen zij zich inspannen om zoveel mogelijk paardenhouders te bereiken.
Kunt u zich iets voorstellen bij de vrees dat deze en soortgelijke malafide paardenhandelaren gewoon hun gang kunnen blijven gaan zolang wet- en regelgeving over de handel in paarden uitblijft? Acht u deze vrees gegrond? Zo nee, kunt u uiteenzetten welke waarborgen uw beleid bevat om deze malafide paardenhandel daadwerkelijk een halt toe te roepen?
Ik verwijs naar de beantwoording van vraag 3 en 6 en merk daarnaast op dat op het moment dat er over de grens gehandeld wordt de Regeling handel levende dieren levende producten geldt. Deze Regeling regelt de registratie van handelaren en implementeert Europese regels over handel in paardachtigen en regels inzake veterinaire waarborgen die daarbij in acht dienen te worden genomen. Overigens worden op grond van deze regeling handelaren geregistreerd bij de VWA.
De VWA is dit jaar een project opgestart waarbij de handelaren een handelarenregistercontrole krijgen.
De opvang van 1500 kansarme en zieke dieren |
|
Krista van Velzen |
|
Gerda Verburg (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CDA) |
|
Bent u zich bewust van de harde deadline van 1 oktober 2010 die er door de rechterlijke uitspraak van de rechtbank te ’s Hertogenbosch d.d. 29 april 20101 ligt voor de Stichting Dierenthuis te Aarle-Rixtel? Bent u bereid om, indien de gesprekken over een versnelde verhuizing naar Almere tussen de stichting, de gemeente Almere en de gemeente Laarbeek eind juni a.s. niet tot een oplossing leiden, de Commissie van Goede Diensten alsnog te reactiveren?
Ik ben inderdaad op de hoogte van de rechtelijke uitspraak en de deadline van 1 oktober 2010 voor het dierenthuis. Ook heb ik vernomen dat de tussenoplossing, een verhuizing naar Lelystad, lastiger blijkt dan aanvankelijk gedacht.
Zoals u aangeeft, zijn de gemeente Almere en Laarbeek met elkaar in gesprek. Op de uitkomsten van dit overleg kan ik niet vooruitlopen.
Is het waar het dat de tussentijdse locatie in Lelystad eigenlijk pas geschikt is voor de opvang na zware verbouwingen?
Zie antwoord vraag 1.
Weet u of het gemeentebestuur in Almere bereid en in staat is om de verhuizing te vervroegen naar 1 oktober 2010?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich de toezegging die u hebt gedaan dat er geen dieren zullen worden afgemaakt?2 Wilt u toezeggen dat u zich zult inspannen om ervoor te zorgen dat de dieren zo min mogelijke nadeel van de ontstane situatie ondervinden?
Zie antwoord vraag 1.
De boktor |
|
Jan Mastwijk (CDA) |
|
Gerda Verburg (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CDA) |
|
Kunt u ingaan op de stelling van boomkwekers die tot dusver aantoonbaar geen Acers of andere waardplanten uit China hebben geïmporteerd, dat de schade als gevolg van de (mogelijke) aanwezigheid van de boktor niet dient te worden beschouwd als normaal ondernemersrisico?1
Zoals ik in eerdere correspondentie met uw Kamer heb aangegeven, heeft Nederland in overleg met de Europese Commissie besloten maatregelen te treffen onder andere om lidstaten en afnemers te verzekeren dat ze erop kunnen blijven vertrouwen dat de producten afkomstig uit het boomkwekerijgebied Boskoop boktorvrij zijn. De vereiste maatregelen hielden onder meer in het uitvoeren van extra bedrijfsinspecties bij bedrijven in de bufferzone in Boskoop, inclusief destructieve bemonstering van alle loofbomen en struiken en het verstrekken van gegevens over leveranties aan Commissie en andere lidstaten. Op deze manier kon worden voorkomen dat de Europese Commissie voor boomkwekerijproducten uit de bufferzone in Boskoop een algeheel handelsverbod van twee jaar zou opleggen.
Ik realiseer mij dat de gevolgen van deze maatregelen getroffen binnen de bufferzone voor individuele bedrijven ingrijpend kunnen zijn.
Ondernemers zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor de planten die ze telen, importeren of verhandelen. Ze hebben profijt van de teelt en de handelsactiviteiten en mogen dan ook verantwoordelijk worden gehouden voor de risico’s die aan deze activiteiten zijn verbonden. De teelt van en de handel in planten brengen het risico met zich mee dat planten worden getroffen door schadelijke organismen. Dit risico is inherent aan het voeren van een bedrijf waar planten worden geteeld of verhandeld. Met het telen van of handelen in planten accepteert een ondernemer dit risico. Dit is ook één van de uitgangspunten van de Europese regelgeving. Tevens weet een ondernemer dat de overheid schadelijke organismen overeenkomstig de daarvoor geldende Europese voorschriften moet bestrijden. Bij bestrijding behoren ingevolge de Europese regelgeving bestrijdingsmaatregelen die zich uitstrekken buiten het bedrijf waar de besmetting is aangetroffen, zoals dat bij de bestrijding van de boktor in Boskoop het geval is.
Ondernemers kunnen zich tegen deze bedrijfsrisico’s beschermen door passende preventieve maatregelen te nemen of middelen te reserveren dan wel een voorziening treffen voor de dekking van risico’s die ondanks genomen preventieve maatregelen blijven bestaan.
In het licht van de hierboven beschreven verantwoordelijkheid van ondernemers, is met de voorziening tot nadeelcompensatie van artikel 4 van de Plantenziektenwet dan ook – zoals ik uw Kamer bij brieven van 27 januari 2010, 10 maart 2010, 9 april 2010 en 11 mei 20102 heb aangegeven – niet bedoeld een algemene schadevergoedingsplicht in het leven te roepen. Schade ten gevolge van maatregelen opgelegd op grond van artikel 3 van de Plantenziektenwet, zoals maatregelen genoemd onder vraag vijf, behoren in beginsel tot het ondernemersrisico. De terughoudende toepassing van artikel 4 van de Plantenziektenwet is tot op heden in jurisprudentie steeds bevestigd. Ik zal eventuele verzoeken tot nadeelcompensatie tegen deze achtergrond individueel beoordelen.
Artikel 4 van de Plantenziektenwet biedt enkel een basis voor het vergoeden van onevenredige schade voor zover deze het gevolg is van het toepassen van krachtens artikel 3 van de Plantenziektenwet getroffen maatregelen. Schade – geleden door bedrijven die zijn gelegen binnen of buiten de bufferzone – die het gevolg is van andere omstandigheden, kan derhalve niet in aanmerking komen voor een vergoeding op grond van artikel 4 van de Plantenziektenwet. Imagoschade, schade die het gevolg is van aangescherpte handelsvoorschriften of schade als gevolg van het al dan niet tijdelijk wegvallen van de handel vanuit Nederland, vallen dan ook buiten de reikwijdte van artikel 4 van de Plantenziektenwet.
Raakt schade die de kwekers lijden (schade door de periode van vastlegging, schade door de verplichte keuringen, schade door het destructief knippen en imagoschade) niet alleen de quarantainezone maar de gehele Nederlandse boomkwekerij? Kunt u uiteenzetten welke schade onder de titel normaal ondernemersrisico valt en welke niet?
Zie antwoord vraag 1.
Acht u het gerechtvaardigd vol te houden dat de kosten die de kwekers maken (zie hierboven) tot het ondernemersrisico behoren terwijl het om kwekers gaat die geen Acers of andere waardplanten uit de gewraakte gebieden hebben geïmporteerd en nu worden getroffen door acties van importerende collega’s?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u gefundeerd toelichten waarom naar uw mening in het geval van de boktor wel degelijk sprake is van ondernemersrisico dat geheel ten laste van de betrokken kwekers dient te blijven? Bij Aardappelspindelknolviroïde (PSTVd) moest worden geruimd om andere kwekers/telers te beschermen, bij de boktor moet bij kwekers worden gecontroleerd, respectievelijk geruimd als gevolg van importen van anderen.
Ik verwijs naar mijn brief van 9 april 20103, waarin ik bij vraag 5 op deze kwestie ben ingegaan.
Hoe beoordeelt u het verzoek van de betrokken kwekers om aan hen die niets uit China hebben geïmporteerd, de kosten te vergoeden van de 4 keuringen dit jaar (geraamd op in totaal € 200.000 tot € 250.000), dit ook gezien het feit dat de werkelijke, directe schade minimaal twee miljoen euro bedraagt terwijl, als de imagoschade wordt meegeteld, dit bedrag vele malen hoger zou zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze vragen beantwoorden voordat de tweede ronde van de inspecties (begin juni 2010) zal zijn afgerond?
Zoals ik reeds heb aangegeven in mijn brief van 19 mei 20104 is de tweede ronde intensieve bedrijfsinspecties inmiddels afgerond.
Verlies van GGO-koolzaad en het ontbrekend COGEM-advies |
|
Hugo Polderman |
|
Tineke Huizinga (minister volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer) (CU) |
|
Kent u het rapport «Transport chains and seed spillage of potential GM crops with wild relatives in the Netherlands»1, waaruit blijkt dat verlies van geïmporteerd koolzaad bij transport kan leiden tot verspreiding van GGO-koolzaad in Nederland?
Ja.
Kunt u uiteenzetten hoeveel besmetting er al is in Nederland? Zo nee, wanneer kunt u dit wel?
Nee. Op basis van het door u genoemde rapport van de COGEM (deelproject 2 van een studie bestaande uit 4 delen) lijkt de kans dat tijdens het transport van koolzaad, genetisch gemodificeerd koolzaad verloren gaat en in het milieu terecht komt, op dit moment klein. Op zijn vroegst kan ik hierover meer zeggen na het vierde deelrapport van de COGEM.
Het genoemde rapport van de COGEM geeft namelijk aan dat minder dan 3 procent koolzaad verloren gaat tijdens het transport tussen de plaats van binnenkomst en de plaats van verwerking. Het rapport geeft ook aan dat er geen concrete gegevens beschikbaar zijn over de hoeveelheid genetisch gemodificeerd (gg) koolzaad die in Nederland wordt geïmporteerd. Daarnaast geeft het rapport ook aan dat de bulk van het in Nederland geïmporteerde koolzaad afkomstig is uit Europese landen (Frankrijk, Duitsland) terwijl teelt van gg-koolzaad hoofdzakelijk plaats vindt in Canada en de VS. Uit deze landen wordt al 10 jaar nauwelijks koolzaad in Nederland geïmporteerd.
Gaat de Commissie Genetische Modificatie (COGEM) ook wild koolzaad testen? Zo ja, wanneer vindt dit onderzoek plaats en hoe ziet de onderzoeksopzet eruit? Zo nee, waarom niet, en bent u bereid hier alsnog opdracht toe te geven?
Nee. Het genoemde onderzoeksrapport is de tweede deelstudie van een project van de COGEM dat in totaal uit vier deelprojecten zal bestaan. In het derde deelproject zal bekeken worden of wilde koolzaadpopulaties in Nederland voorkomen. Daarnaast zal de VROM-Inspectie in samenwerking met de douane import van koolzaad controleren op aanwezigheid van gg-variëteiten.
Is het waar dat, zoals de COGEM stelt, het verspreide koolzaad «het kunnen toegelaten en op veiligheid beoordeelde gg-variëteiten zijn, die geen milieurisico vormen?» Hoe en waarop zijn ze beoordeeld?
Ja. In de EU (en dus ook in Nederland) zijn 6 gg-koolzaad variëteiten toegelaten voor import en verwerking, maar niet voor teelt. Deze variëteiten hebben elk de gebruikelijke procedure doorlopen die geldt voor markttoelating van genetisch gemodificeerde organismen. Een vast onderdeel van die procedure is een inschatting van de risico’s voor mens en milieu van het voorgenomen gebruik van het ggo. Bij de milieurisicoanalyses van de betreffende gg-koolzaadvariëteiten is er rekening mee gehouden dat gg-koolzaad, door vermenging of morsen tijdens transport, in het milieu terecht kan komen. Wanneer de conclusie van de milieurisicoanalyse is dat het betreffende gg-gewas tot verwaarloosbare risico’s voor het milieu leidt, kunnen de variëteiten worden toegelaten.
Nu de COGEM stelt dat in de controlesystemen die er zijn voor zaad geen aandacht besteed aan het morsen van zaad, welke consequenties verbindt u hieraan en aan het feit dat de besmettingsbron waarop dit rapport zich richt, niet is bewaakt?
Noch het genoemde rapport, noch de daarbij behorende signalerende aanbiedingsbrief van de COGEM stelt dat er geen aandacht zou worden besteed aan het morsen van zaad, of dat er een «besmettingsbron niet is bewaakt». Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven, wordt bij de veiligheidsbeoordeling van ggo’s wel degelijk rekening gehouden met het morsen van zaad. In het geval van toegelaten gg-koolzaadvariëteiten zijn er dus geen negatieve effecten voor mens en milieu te verwachten.
Wilt u uiteenzetten welke acties u gaat ondernemen om verspreiding van GGO-koolzaad tegen te gaan?
Het rapport geeft geen onmiddellijke aanleiding tot nieuwe maatregelen. Dit laat onverlet dat het probleem aan de bron gemonitord moet worden, en dat de VROM-inspectie in samenwerking met de douane, controleert op de aanwezigheid van niet toegelaten gg-koolzaad in in Nederland geïmporteerde koolzaad partijen.
Na afronding van het gehele COGEM project zal ik bezien of en hoe de resultaten kunnen worden gebruikt om de effectiviteit van controlemaatregelen zo nodig te verbeteren.
Kent u het artikel «Amflora onvolledig beoordeeld door COGEM»?2
Ja.
Bent u zich ervan bewust dat in het advies van de COGEM – wat de basis was om vóór toelating te stemmen- een wezenlijk element blijkt te ontbreken, namelijk de gevolgen van de commerciële teelt voor de verspreiding van antibioticumresistentie? Wilt u de COGEM vragen hierover alsnog te adviseren? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet? Acht u het desalniettemin veilig? Wilt u een overzicht geven van de onafhankelijke wetenschappelijke publicaties waarop u zich baseert?
Toen Nederland rond 2004 een standpunt moest innemen over de toelating van de genetisch gemodificeerde aardappel «Amflora», zijn de COGEM en het RIKILT om advies gevraagd. Aan hen is de vraag voorgelegd of het voorgenomen gebruik van de aardappel (commerciële teelt en verwerking tot diervoeder) tot risico’s voor mens en milieu kon leiden. Beide organisaties kwamen tot de conclusie dat bij het voorgenomen gebruik de risico’s voor mens en milieu verwaarloosbaar klein zijn. Onderdeel van de beoordeling is daarbij geweest de mogelijke gevolgen van de aanwezigheid van het betrokken antibioticumresistentiegen (AbRgen). Dat niet expliciet wordt geconstateerd dat de verspreiding van het AbRgen geen kwaad kan, doet niet af aan de eindconclusie van het advies. Ik zie dan ook geen reden om de COGEM opnieuw om advies te vragen.
De beoordeling van de Amflora aardappel is volledig geweest, dit i.t.t. de conclusie in het genoemde artikel. In de beoordeling – die 12 jaar heeft geduurd – hebben naast COGEM en RIKILT diverse andere wetenschappelijke organen zich over deze aardappel gebogen. De Europese voedselveiligheidsautoriteit (EFSA) heeft, op verzoek van de Europese Commissie, het dossier zelfs drie keer beoordeeld. Dat het betreffende AbRgen reeds voorkomt in het milieu,en horizontale genoverdracht van (gg-) plant naar bacterie nooit in de natuur is waargenomen, wordt onderschreven door de COGEM. Per brief van 1 april 20083 over de markttoelating van de betreffende genetisch gemodificeerde aardappel heb ik u ook toegelicht hoe de EFSA tot de conclusie is gekomen dat dit AbRgen geen risicio’s voor mens en milieu met zich meebrengt.
Daarnaast bent u onlangs door de minister van LNV, mede namens mij, over de toelating van de gg-aardappel en de aanwezigheid van AbRgenen uitgebreid geïnformeerd in de antwoorden op andere Kamervragen over deze aardappel4.
Voor een overzicht van de publicaties waarop de genoemde instanties zich baseren, verwijs ik naar de adviezen van deze instanties, die allen publiekelijk toegankelijk zijn via internet (zie referenties onderaan deze brief).
Bent u bereid uw standpunt aan te passen op grond van (nieuwe) wetenschappelijke inzichten omtrent de gevolgen van de commerciële teelt voor de verspreiding van antibioticumresistentie?
Ik ben uiteraard bereid mijn standpunt aan te passen als nieuwe wetenschappelijke inzichten daar aanleiding toe geven. In het geval van deze gg-aardappel Amflora is dat echter niet aan de orde.
http://www.cogem.net/ContentFiles/CGM040610–01.pdf
Cogem advies Amflora, 2004
http://www.efsa.europa.eu/en/scdocs/scdoc/323.htm
EFSA advice application under Directive 2001/18, 2005
http://www.efsa.europa.eu/en/scdocs/scdoc/48.htm EFSA advice 2004
http://www.efsa.europa.eu/en/scdocs/scdoc/324.htm EFSA advice on food/feed use under regulation 1829/2003, december 2005
http://www.efsa.europa.eu/en/scdocs/doc/742.pdf – Statement on ABR on safe use of ABR in gm plants, maart 2007
http://www.efsa.europa.eu/en/scdocs/scdoc/1108.htm – gmo and biohaz panel on AbR in gm plants, maart 2009
De bestrijding van de eikenprocessierups |
|
|
|
Gerda Verburg (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CDA) |
|
Is het verspreidingsgebied van de eikenprocessierups, sinds mijn vragen in augustus 2004 over chaos bij de bestrijding van deze rups, toegenomen en kunt u uiteenzetten welke inspanningen u hebt ondernomen om deze verspreiding tegen te gaan?1
Ja, het verspreidingsgebied van de eikenprocessierups in Nederland is de afgelopen jaren toegenomen. Deze uitbreiding is niet tegen te houden, net zo min als de klimaatverandering die haar veroorzaakt. Ook buurlanden België en Duitsland (Nordrhein Westfahlen) hebben hiermee te maken en signaleren een toename van de verspreiding en een lokale toename van de aantallen.
Omdat het wegnemen van de oorzaak van de verspreiding niet mogelijk is, is het zaak om de problematiek van de eikenprocessierups beheersbaar te maken. Zoals mijn voorganger en ik eerder hebben aangegeven2, is het nemen van passende maatregelen de verantwoordelijkheid van de betreffende terreineigenaar c.q. -beheerder.
Terreineigenaren en beheerders zoals gemeenten en andere instanties, worden ondersteund door de kennis en expertise van de Plantenziektenkundige Dienst. Gemeenten kunnen burgers voorlichten over de aanwezigheid van de eikenprocessierups in hun gemeente en de risico’s daarvan.
Om deze kennis en expertise beter te ontsluiten, heb ik in 2007 bij de Plantenziektenkundige Dienst een Aanspreekpunt Eikenprocessierups ingesteld. Daarnaast is onder voorzitterschap van de Plantenziektenkundige Dienst in 2007 een landelijke expertgroep eikenprocessierups opgericht om kennis uit te wisselen over beheersing en bestrijding en om als onafhankelijk adviesorgaan te fungeren voor instanties met vragen. Leden van de expertgroep stellen gezamenlijk met de Plantenziektenkundige Dienst de Leidraad Update beheersing eikenprocessierups op. De kennis wordt voor het publiek en instanties ontsloten door middel van een website www.minlnv.nl\eikenprocessierups.
Wat is uw oordeel over een proef om de eikenprocessierups te bestrijden door parasitering?
Gezien de nadelen van de huidige bestrijdingsmaatregelen met biologische middelen, chemische middelen en mechanische vormen van bestrijding, zoals het wegzuigen en afbranden van nesten, sta ik positief tegenover ontwikkelingen om natuurlijke vijanden in te zetten voor de beheersing van de eikenprocessierups.
Zijn er risico’s voor verspreiding van deze parasiet onder rupsen van andere vlindersoorten?
Effecten van bestrijding door parasitering op rupsen van andere vlinders zijn niet uit te sluiten, maar dit risico kan worden verkleind met een zorgvuldige timing.
Is er een vergunning vereist voor het uitzetten van parasieten ter bestrijding van insectensoorten?
Producten met insectenparasitaire nematoden mogen worden toegepast zonder een toelating binnen de Wet Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden. Wel is voor het uitzetten van nematoden ontheffing dan wel vrijstelling van de Flora- en faunawet vereist. Voor de nematode in kwestie (Steinernema feltiae) geldt een vrijstelling van de Flora- en faunawet.
Acht u de klinische symptomen die bij mensen door brandharen van de eikenprocessierups kunnen worden veroorzaakt en door u in de beantwoording van eerdere vragen2 omschreven, slechts overlast of een risico voor de volksgezondheid?
Blootstelling aan brandharen van eikenprocessierupsen kan gezondheidseffecten veroorzaken. Het merendeel van de klachten verdwijnt na enkele dagen tot weken. Echter, in zeldzame gevallen is er sprake van een ernstige individuele bedreiging van de gezondheid, bijvoorbeeld bij het optreden van een zware allergische reactie (anafylactische shock), of oogproblemen.
Geconcludeerd kan worden dat de klinische symptomen (zie bijlage4) van de brandharen reële gezondheidsklachten betreffen. De omvang van de effecten op de volksgezondheid wordt bepaald door de omvang van het verspreidingsgebied, de ernst van de besmetting van bomen met rupsen en door de mate waarin burgers risico’s kennen en die weten te vermijden.
Acht u het in het belang van de volksgezondheid nodig om de eikenprocessierups harder aan te pakken ? Wordt het geen tijd voor een landelijk gecoördineerd bestrijdingsprogramma en meer aandacht voor onderzoek naar de bestrijdingsmogelijkheden? Zo ja, welke stappen kunnen worden verwacht? Zo nee, waarom niet?
De klinische symptomen van de brandharen geven reële gezondheidsklachten. Bestrijding heeft tot doel om het verspreidingsgebied en de mate van besmetting van bomen te beperken. Op die manier kan het effect op de volksgezondheid beperkt blijven.
Zie verder mijn antwoord op vraag 1.
Een uitbraak van mond- en klauwzeer in Oost-Azië |
|
|
|
Gerda Verburg (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CDA) |
|
Kunt u een overzicht geven van de uitbraak van mond- en klauwzeer types A en O die op dit moment in Oost-Azië om zich heen grijpt?1
In april en mei 2010 hebben Japan, Zuid-Korea en China bij de World Organisation for Animal Health (OIE) melding gedaan van één of meerdere MKZ-uitbraken. De stand van zaken per 17 mei 2010 was volgens die bron 9 gemelde gevallen in China, 76 gemelde gevallen in Japan en 11 gemelde gevallen in Zuid-Korea.
Is het waar dat in Zuid-China besmette varkens versneld geslacht zijn en dat uitbraken in een aantal provincies niet zijn gemeld aan de World Organisation for Animal Health (OIE)?
De geruchten zijn mij bekend, maar ik kan dat niet bevestigen. Ik heb geen inzicht in hetgeen China al dan niet meldt aan de OIE.
Kunt u een overzicht geven van importen van vers, onverhit varkensvlees vanuit China naar de Europese Unie?
Invoer van vers, onverhit varkensvlees vanuit China is niet toegestaan (Beschikking 2002/994/EG). Er is ook geen vers, onverhit varkensvlees aangeboden in Nederland, sinds begin 2009.
Op welke wijze geeft u invulling aan de verhoogde waakzaamheid waartoe de Food and Agricultural Organisation (FAO) oproept?
De FAO heeft op 28 april tot verhoogde waakzaamheid opgeroepen in verband met de MKZ-uitbraken in Zuid-Korea en Japan. Zodra de uitbraken bekend waren, zijn Japan en Zuid-Korea in Nederland opgenomen in de lijst van landen met een verhoogd risico voor MKZ. Dit betekent dat alle rechtstreekse vluchten uit die landen momenteel aan een verhoogde controlefrequentie van passagiers met bagage worden onderworpen door de Douane. Concreet houdt dit in dat van elke vlucht gemiddeld 10% wordt gecontroleerd. Ik heb bovendien aan de VWA gevraagd een aanvullende risicoanalyse over deze landen uit te voeren.
Pluimveebedrijven die op slot zitten door besmet biologisch veevoer |
|
Janneke Snijder-Hazelhoff (VVD) |
|
Gerda Verburg (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CDA) |
|
Bent u bekend met pluimveebedrijven die op slot zitten vanwege dioxinebesmetting in het voer?1
Ja.
Kunt u opheldering geven over hoe het mogelijk is dat de dioxine pas ontdekt is nadat het voer is verspreid onder de pluimveebedrijven?
De oorzaak van de besmetting blijkt te liggen in een partij biologische maïs afkomstig uit de Oekraïne die rond 10 december 2009 in Nederland is ingevoerd.
Bij de uitvoer van veevoer uit de Oekraïne zijn meerdere overheidsinspectie- diensten van de Oekraïne betrokken. De Staats Quarantaine Inspectiedienst controleert de afwezigheid van plantenziekten, de Inspectiedienst van Kwaliteit Agrarische producten controleert de kwaliteit en de Veterinaire Staats Commissie controleert op de afwezigheid van schadelijke stoffen.
Hiertoe worden telkens monsters genomen van de betrokken partij. De kans dat agrarische producten verontreinigd zijn met dioxine wordt door de Oekraïense autoriteit beschouwd als minimaal. Om die reden is de betrokken partij door de Oekraïense Inspectiediensten niet getest op de aanwezigheid van dioxine.
Ten aanzien van de Nederlandse overheidscontrole bij invoer van grondstoffen kan gemeld worden dat alle diervoeders uit derde landen voor een documentcontrole dienen te worden aangemeld bij de Voedsel en Waren Autoriteit (VWA). Te importeren partijen diervoeders worden vervolgens door de VWA steekproefsgewijs bemonsterd. Deze controle vindt plaats op basis van een risicobeoordeling. Deze risicobeoordeling is gebaseerd op historische gegevens en op basis van de kennis omtrent de productie van veevoeders. Tot nu toe was er op basis van deze risiscobeoordeling geen reden voor de VWA maïs te bemonsteren en te analyseren op dioxine.
Het importerende bedrijf heeft deze maïs bemonsterd en bij een privaat laboratorium laten onderzoeken op dioxine. De analyseresultaten van dit monster gaven geen overschrijding van de wettelijke norm te zien. Uitgaande van het feit dat deze maïs voldeed aan de wettelijke norm, is deze maïs door het importerende bedrijf verhandeld en vervolgens in verschillende mengvoederbedrijven verwerkt tot diervoeder. Achteraf blijkt door onderzoek van het RIKILT dat deze maïs een overschrijding van drie maal de wettelijke norm aan dioxine bevat. Een mogelijke verklaring hiervoor kan zijn dat de gebruikte analysemethode van het private laboratorium niet gevoelig genoeg was. Het private laboratorium had de gebruikte screeningsmethode niet geaccrediteerd en was daarmee ook niet verplicht deel te nemen aan Europese ringtesten. Mogelijk ligt hier de oorzaak van de valse negatieve screeningsuitslag. De VWA is, in samenwerking met het RIKILT, hiernaar een onderzoek gestart.
Dioxine wordt niet gezien als een gevaar dat veelvuldig voorkomt bij maïs. Om die reden hebben de ontvangende mengvoederbedrijven deze partij maïs verder niet in hun steekproef voor bemonstering meegenomen. De relatief geringe overschrijding van de dioxinenorm in legpluimveevoer heeft vervolgens geleid tot een overschrijding van de dioxinenorm in eieren. De overschrijding van de dioxinenorm in de eieren is vervolgens eind april aangetoond in een monster dat genomen was in het kader van een dioxinemonitoringsprogramma van de VWA. Op basis hiervan is gekeken naar de mogelijke bron van deze besmetting. Dat bleek de bewuste partij maïs te zijn die was geïmporteerd uit de Oekraïne. Op dat moment was het bewuste veevoeder al verspreid over meerdere veehouderij-bedrijven.
Wat is de oorzaak van de aanwezigheid van dioxine in het voer? Hebt u aanwijzingen waar dit vandaan komt?
Op basis van de analyseresultaten zijn er aanwijzingen dat de aanwezigheid van de dioxine in de biologische maïs veroorzaakt, is door een droogproces. Het is aan de Oekraïense autoriteiten om hierover zekerheid te geven. Zij zijn hiertoe door de Europese Commissie opgeroepen.
Wat is de procedure bij controle van veevoer bij binnenkomst in de EU en in Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Door wie wordt het veevoer in Oekraïne gecontroleerd?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe is de procedure van dergelijke controles in Oekraïne?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u, aangezien de partij veevoer bestaat uit 2500 ton, waarvan 600 ton is ontvangen door een Lochemse coöperatie, opheldering geven waar de andere 1900 ton is gebleven?
De gehele partij is door de VWA getraceerd en in kaart gebracht. Duizend ton is via een Nederlandse handelaar aan bedrijven in Duitsland geleverd. De andere 1500 ton (waaronder de bovengenoemde 600 ton) is door een Nederlandse handelaar aan totaal vijf mengvoederbedrijven geleverd.
Waarom wordt er biologisch veevoer uit de Oekraïne geïmporteerd?
In Nederland is de productie van veevoer ontoereikend voor de behoefte van met name pluimvee en varkens. Voorheen kwam veel veevoer uit Duitsland, maar sinds misoogsten in 2007 en de sterke groei van de sector is dit meer verlegd naar andere landen, waaronder de Oekraïne. De biologische dierlijke sector is zich bewust van het feit dat import uit landen die nog geen lange traditie hebben in biologische productie, meer risico's met zich mee kan brengen.
Vergoeding van schade door Aardappelspindelknolviroïde (PSTVd) in kuipplanten |
|
Ernst Cramer (CU) |
|
Gerda Verburg (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Schade boktor normaal bedrijfsrisico»1 waarin gereageerd wordt op uw brief aan de Kamer van 9 april 20102 waarin u te kennen geeft dat de PSTVd-kwestie niet te vergelijken is met de boktor, omdat de boktor niet aan te merken is als onbekend risico?
Ja.
Is het u bekend dat de PSTVd-kwestie nog steeds de gemoederen bezighoudt omdat in 2007 rond de 30 à 40 gedupeerden van PSTVd op dringend advies van uw ministerie de procesgang om schadevergoeding te krijgen hebben gestaakt, omdat het volgens uw ministerie vergeefse moeite zou zijn, terwijl na volhardendheid van vier kwekers om door te blijven procederen schadevergoeding toch gerechtvaardigd bleek?
Ja.
Wat betreft de suggestie dat ik telers zou hebben geadviseerd de procesgang om schadevergoeding te krijgen te staken, merk ik het volgende op. Ik heb in correspondentie met uw Kamer en met het bedrijfsleven gewezen op de door mij gehanteerde algemene beleidslijn om terughoudend om te gaan met tegemoetkoming in de schade op grond van artikel 4 van de Plantenziektenwet (PZW) en het door mij destijds gehuldigde standpunt dat tegemoetkoming in de onderhavige kwestie niet aan de orde was omdat de schade behoorde tot het normale bedrijfsrisico. Een dergelijk standpunt mag niet worden opgevat als advies in welke richting dan ook.
Voor het overige zijn mij geen uitingen bekend, gedaan vanuit mijn ministerie, waarin wordt geadviseerd inzake het al dan niet voortzetten van een procesgang om schadevergoeding te verkrijgen.
Deelt u de constatering van het College van Bezwaar en Beroep voor het Bedrijfsleven (CBb) dat de schade door PSTVd in kuipplanten niet volledig tot het normale bedrijfsrisico kon worden gerekend, omdat het tot het najaar van 2006 niet bekend was dat de viroïde in de kuipplanten kan voorkomen, de viroïde symptoomloos aanwezig kan zijn in kuipplanten en de viroïde vóór 2006 in kuipplanten niet kon worden aangetoond?2
Het College van Beroep voor het bedrijfsleven (verder: CBb) onderschrijft nadrukkelijk een terughoudende toepassing van artikel 4 PZW. Artikel 4 PZW beoogt geen algemene schadevergoedingsplicht in het leven te roepen. Het CBb wijst daarnaast op een in de vier gevallen aanwezig samenstel van bijzondere omstandigheden van het geval (onder ander: de symptoomloze aanwezigheid van het viroide en de toenmalige onbekendheid van het risico voor kuipplantentelers). Het CBb oordeelde dat de bijzondere omstandigheden onvoldoende waren meegewogen.
In de vier gevallen waarover het CBb zich heeft uitgesproken, heb ik inmiddels nieuwe besluiten genomen en – de door het CBb benoemde concrete omstandigheden van het geval in ogenschouw nemend – de betrokken bedrijven een tegemoetkoming in de schade toegekend.
Inmiddels hebben ook enkele andere bedrijven, waar in 2006 met PSTVd besmette kuipplanten zijn aangetroffen, een beroep gedaan op artikel 4 PZW. Ik handel deze verzoeken af met inachtneming van de vier uitspraken van het CBb. In twee van deze gevallen heb ik inmiddels een tegemoetkoming toegekend.
Deelt u de conclusie dat deze constatering van het CBb afwijkt van de reactie van uw ministerie in 2007 in de richting van de ongeveer 30 à 40 gedupeerden van PSTVd? Zo ja, wat voor gevolgen verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u uiteenzetten wat er voor de overige gedupeerde kuipplantenkwekers gedaan wordt die zijn gestopt met procederen op advies van uw ministerie en hun rechtsbijstandverzekering, nu blijkt dat PSTVd niet onder het normale bedrijfsrisico viel, zoals destijds is gemeld? Is het niet zo dat in het kader van rechtsgelijkheid het beroep op schadevergoeding open moet staan voor alle gedupeerden?
Het is een keuze van de kuipplantentelers zelf geweest om al dan niet een beroepsprocedure te starten. Enkelen hebben beroep ingesteld, anderen hebben de beroepstermijn laten verstrijken. Ik zal nieuwe verzoeken van Het is een eigensgfrkuipplantentelers die geen beroep hebben ingesteld tegen mijn beslissing op bezwaar – waardoor deze beslissing formele rechtskracht heeft gekregen – dan ook niet opnieuw in behandeling nemen.
Wat de suggestie betreft dat ik bij de afweging van om al dan niet beroep in te stellen adviserend zou hebben opgetreden, verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid zo snel mogelijk in gesprek te gaan met de overige gedupeerden en hun brancheorganisatie om tot een passende oplossing te komen voor alle getroffen kuipplantenkwekers uit 2007? Zo nee, waarom niet?
Zie het laatste gedeelte van mijn antwoord op de vragen 3 en 4 en mijn antwoord op vraag 5.
Bijensterfte en niet aangepaste zaaimachines |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Gerda Verburg (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Nog niet alle zaaimachines aangepast voor maiszaad»?1
Ja.
Is het waar dat nog niet alle zaaimachines uitgerust zijn met deflectoren om bijensterfte te voorkomen?
Ja, dat is waar. De deflectorverplichting is gekoppeld aan het gebruik van met bepaalde gewasbeschermingsmiddelen behandeld maïszaad. De situatie is daarbij als volgt: op verzoek van de houders van toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen op basis van de werkzame stoffen clothianidin, thiamethoxam en imidacloprid heeft het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) de desbetreffende toelatingen van gewasbeschermingsmiddelen voor de behandeling van maïszaad gewijzigd met ingang van 8 januari 2010. In die toelatingen heeft het Ctgb bepaald dat het zaad slechts mag worden gezaaid met behulp van zogenoemde deflectoren op de zaaimachine. Tevens echter heeft het Ctgb een aflever- en opgebruiktermijn voor reeds behandeld maïszaad vastgesteld tot 1 juli 2010. Dit betekent dat bestaande voorraden van behandeld maïszaad nog tot 1 juli 2010 met het oude etiket op de markt mogen worden gebracht en dientengevolge ook mogen worden gebruikt zonder deflector. Nu de termijn op 1 juli eindigt, mag behandeld maïszaad nadien uitsluitend met behulp van een zaaimachine, voorzien van deflectoren worden uitgezaaid.
Het Ctgb heeft daarmee vooruitgelopen op Richtlijn 2010/21/EU van de Commissie van 12 maart 2010 tot wijziging van bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van de Raad wat betreft de specifieke bepalingen voor clothianidin, thiamethoxam, fipronil en imidacloprid (Pb EU, L65). Deze richtlijn stelt aanvullende regels ter bescherming van niet tot de doelsoorten behorende organismen, met name honingbijen. Deze regels moeten met ingang van
1 november 2010 worden toegepast. Voor zaadbehandelingen zijn de doelen het vrijkomen van stof zoveel mogelijk te beperken en een zo groot mogelijke inwerking van het zaad in de bodem te bereiken. Voor spuittoepassingen moeten zo nodig aanvullende risicobeperkende maatregelen worden genomen.
Is het waar dat de Algemene Inspectiedienst (AID) te kennen heeft gegeven hierop niet te zullen controleren? Zo ja, hoe beoordeelt u dit? Zo nee, hoe zal de AID hiermee omgaan?
Nee. Tot op heden heeft de AID 22 controles uitgevoerd op de eisen gesteld aan het zaaien van maïs en daarbij geen overtredingen aangetroffen. De controles hadden een preventief karakter om te bevorderen dat zaaimachines zo spoedig mogelijk met deflectoren worden uitgerust. Vanaf 1 juli 2010 is het uitsluitend nog toegestaan om maïszaad dat is behandeld met de desbetreffende gewasbeschermingsmiddelen te zaaien met een machine voorzien van deflectoren. Bij constatering van een overtreding van deze eis, kan een bestuurlijke boete worden opgelegd.
Deelt u de mening dat het niet aanvaardbaar is om de gezondheid van de bijen in gevaar te brengen door te zaaien met niet aangepaste zaaimachines? Zo nee, waarom niet?
Ja. De door het Ctgb gekozen opgebruiktermijn betekent dat ruim voor de termijn die Richtlijn 2010/21/EU stelt, niet langer gebruik mag worden gemaakt van niet aangepaste zaaimachines. Zie verder mijn antwoorden op vragen 2 en 5.
Bent u bereid maatregelen te treffen om het zaaien met niet-aangepaste machines tegen te gaan? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De bijzondere omstandigheden van met Q-koorts besmette melkschapenbedrijven met bedreigde landbouwrassen |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Gerda Verburg (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CDA) |
|
Bent u bekend met de uitzonderlijke situatie waarin melkschapenbedrijven met zeldzame landbouwhuisdierrassen zoals het Friese melkschaap verkeren?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat duurmelken bij melkschapen geen mogelijkheid is? Zo ja, hoe beoordeelt u de consequenties hiervan?
Ja. Het feit dat melkschapen niet duurgemolken kunnen worden, heeft financiële consequenties voor de veehouders. Hun bron van inkomsten valt weg als de schapen geen melk meer geven. Door het fok- en aanvoerverbod kunnen deze schapen niet vervangen worden. Hoe groot de financiële consequenties voor een individuele veehouder zijn, hangt af van verschillende factoren zoals de spreiding in het aflamseizoen en (op een besmet bedrijf) het aantal geruimde dieren.
Is het mogelijk om de dieren die niet geruimd zijn op besmette bedrijven herhaald individueel te testen gedurende 1 jaar om vast te stellen welke dieren wel en niet besmet zijn, bijvoorbeeld door het afnemen van meerdere vaginaalswabs? Zo ja, bent u bereid een regeling voor te bereiden die dit mogelijk maakt? Zo nee, waarom niet en waarom is het dan wel mogelijk om bokken individueel te testen?
Het is niet mogelijk om bij achtergebleven dieren op besmette bedrijven onderscheid te maken tussen besmette en onbesmette dieren. Herhaaldelijk testen van individuele dieren geeft geen zekerheid over een negatieve uitslag, omdat de dieren intermitterend uitscheiden.
Hierdoor blijft het risico bestaan dat positieve dieren niet tijdig gedetecteerd worden. Als deze dieren alsnog drachtig worden, vormen ze opnieuw een bron van infectie. Bokken vormen geen direct risico voor de volksgezondheid. De kans dat een herhaald negatief geteste bok geiten kan infecteren, wordt zeer klein geacht. Daarom is het wel toegestaan om bokken op basis van een herhaald negatieve testuitslag in te zetten voor de fokkerij.
Welke maatregelen bent u bereid te nemen om de melkschapenhouders met bedreigde landbouwrassen tegemoet te komen?
Er zijn verschillende maatregelen voor door Q-koorts getroffen bedrijven. In deze maatregelen wordt geen onderscheid gemaakt tussen geiten- of schapenbedrijven.
Op 25 mei jl. is het project «Kans» van start gegaan. In dit project bied ik veehouders begeleiding ten aanzien van de financieel-economische situatie in de nabije toekomst. Het beoogt ondernemers te faciliteren bij heroriëntatie. Daarnaast kunnen bedrijven in acute liquiditeitsproblemen gebruik gaan maken van de regeling voor advisering van bedrijven bij liquiditeitsproblemen. Ondernemers die in financiële moeilijkheden zitten, kunnen in het kader van deze maatregel subsidie krijgen voor een onafhankelijk advies over hoe zij de financiële problemen kunnen aanpakken.
De Garantstelling Landbouw geeft ondernemers in bepaalde gevallen de mogelijkheid een beroep op de overheid te doen voor het afsluiten van een lening voor investeringen.
Ten slotte is er een regeling voor zelfstandige bedrijven die door maatregelen in het kader van bestrijding van een dierziekte op de rand van een faillissement staan. Deze regeling is per 1 juni in werking getreden en is opengesteld voor de door Q-koorts getroffen bedrijven (zie Kamerbrief van 7 april 2010, TK 32 123 XIV, nr. 192).
Deelt u de zorg dat zeldzame landbouwhuisdierrassen zouden kunnen verdwijnen als gevolg van het ruimingsbeleid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze wilt u dit voorkomen?
Het Friese/Zeeuwse melkschaap behoort tot een zeldzaam schapenras. Op basis van aantallen dieren en analyse van genetische diversiteit is het ras kwetsbaar.
Op dit moment zijn er twee besmet verklaarde melkschapenbedrijven met het Friese/Zeeuwse melkschaap. Het aantal geruimde dieren en dieren met een levenslang fokverbod op deze twee besmette bedrijven vormen geen bedreiging voor het voortbestaan van het ras.