Over de plannen voor een "tijdelijke dierentuin" in Hoogeveen |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Is het u bekend dat een dienstverlenend bedrijf in Hoogeveen een «dierentuin voor één dag» wil organiseren1 waarbij dieren uit heel Europa worden aangevoerd?
Het welzijn van dieren is geregeld in het kader van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. Gemeenten hebben een eigen bevoegdheid om evenementen wel of niet toe te staan en passende maatregelen te nemen om het evenement in goede banen te leiden. Het evenement heeft inmiddels plaatsgevonden. Voorzover mij bekend van de gemeente Hoogeveen en de organisator waren de dieren niet afkomstig van circussen, maar afkomstig uit privébezit en gewend aan mensen. Er was één olifant van een Duitse particulier, waarop kinderen niet konden rijden. Voor de opening van de dag heeft wel de directeur van het organiserend bureau op de olifant gezeten. Verder waren er onder meer alpaca’s, een kameel, emoes, een kangoeroe, pony’s, schapen, eenden, cavia’s.
Is het waar dat het bij nader inzien niet om circusdieren zou gaan, maar om dieren die van «particuliere eigenaren worden geleend», zoals een woordvoerder van de organisatie beweert?2
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u zicht op de diersoorten die naar Hoogeveen zullen worden vervoerd voor dit evenement? Kunt u bevestigen dat het om wilde dieren gaat zoals olifanten? Welke particulieren in Europa zouden dergelijke dieren in bezit kunnen hebben?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat de gemeente Hoogeveen een vergunning heeft verleend voor het aanvoeren van wilde dieren, al dan niet afkomstig uit circussen, voor deze «dierentuin voor een dag»? Zo ja, hoe beoordeelt u deze beslissing, gelet op de ernstige aantasting van het welzijn van wilde dieren die in circussen worden gebruikt dan wel door particulieren worden gehouden?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uiteenzetten welke regels van toepassing zijn op het gebruik van wilde dieren uit circussen en het gebruik van wilde dieren die door particulieren worden gehouden? Mogen particulieren die wilde dieren in hun bezit hebben deze dieren zomaar exploiteren of verhuren in Nederland?
Op het houden van dieren, ook van dieren die van nature in het wild voorkomen, is de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren van toepassing. Daarin is onder meer een verbod op dierenmishandeling en -verwaarlozing opgenomen. Op beschermde diersoorten is ook de Flora- en faunawet van toepassing. Deze wet geeft uitvoering aan de CITES-regelgeving, en implementeert de Habitat- en Vogelrichtlijn. Afhankelijk van de soort, herkomst en doel, is exploitatie of verhuur mogelijk.
Voor een uitgebreide uiteenzetting van de regelgeving verwijs ik u naar de brief van mijn voorganger over het beleid voor circusdieren (Kamerstukken 2008/09, 28 286, nr. 311).
Welke rol speelt u bij de vergunningverlening voor een dergelijk evenement met wilde dieren? Wordt er onderscheid gemaakt naar het gebruik van wilde dieren uit circussen en wilde dieren die door particulieren zouden worden gehouden of door bedrijven worden verhuurd?
Mijn rol is afhankelijk van de gehouden soort, de herkomst van deze soort en de wijze waarop deze wilde dieren gehouden worden. Deze factoren bepalen of een vergunning of ontheffing van de Flora- en faunawet nodig is. Onafhankelijk hiervan geldt voor alle gehouden dieren de Gezonds- en welzijnswet voor dieren.
Acht u het toelaatbaar dat olifanten worden gebruikt, terwijl u de conclusie heeft onderschreven dat de intrinsieke waarde van wilde dieren in circussen, met name die van olifanten, in het geding is?3
In dit geval werd er één olifant getoond die uit een privécollectie afkomstig is. De olifant verblijft niet in een circus en tijdens het evenement was er geen sprake van een circusoptreden.
Acht u het verantwoord om kinderen rondjes te laten rijden op olifanten? Zo ja, kunt u toelichten waarom?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt het organiseren van een «dierentuin» voor één dag zich tot de artikelen 4 tot en met 13 van het Dierentuinenbesluit?
Een dierentuin is een permanente inrichting. De «dierentuin voor één dag» valt dan ook niet onder de definitie.
Kunt u uiteenzetten hoe het verbod op het exploiteren van een dierentuin zonder vergunning wordt gehandhaafd?
De nVWA controleert dierentuinen, handelaren en houders van dieren. De nVWA treedt op naar aanleiding van meldingen en verzoeken van de Dienst Regelingen. Bij deze controles worden incidenteel vergunningplichtige inrichtingen zonder vergunning opgemerkt.
Is het u bekend dat circussen in Nederland, om reclame te maken, optochten organiseren met wilde dieren4? Vallen deze optochten onder het verbod op het exploiteren van een dierentuin zonder vergunning?
Ja, dat is mij bekend. Het Dierentuinenbesluit ziet niet op circussen.
Kunt u aangeven wanneer de toegezegde regelgeving over het welzijn omtrent dieren in circussen naar de Kamer wordt gestuurd?
Ik zal u op korte termijn op de hoogte stellen over mijn besluitvorming ten aanzien van de circusregelgeving.
Bent u bereid gemeenten te wijzen op de welzijnsproblemen met wilde dieren in circussen en hen op te roepen terughoudend te zijn met het verlenen van vergunningen, in elk geval tot de welzijnsregels van kracht zijn?
Zie antwoord vraag 1.
De uitlatingen van een hoge ambtenaar over de veehouderij |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Kent u het bericht «Druk maatschappij geen leidraad voor veehouderij»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van Chief Veterinary Officer (CVO) Christianne Bruschke? Deelt u de mening dat deze uitspraken niet passend zijn voor een hoge ambtenaar, zeker omdat u als pas aangetreden bewindspersoon nog geen nieuwe beleidslijn hebt gecommuniceerd ten opzichte van de veehouderij?
De uitspraken van de Chief Veterinary Officer zijn gedaan in een open discussie tijdens een bijeenkomst ter ere van het 50-jarig bestaan van de leerstoelgroep bedrijfseconomie van de Wageningen Universiteit (WUR). Het bericht, waar u aan refereert, is geen evenwichtige weergave van deze uitspraken. De uitspraken van de Chief Veterinary Officer waren feitelijke constateringen en dienen in de goede context te worden geplaatst. Er is dan ook geen sprake van communicatie over een nieuwe beleidslijn.
Deelt u de mening van CVO Bruschke dat de Nederlandse veehouderij zich niet moet laten leiden door de maatschappelijke druk om de productie van vlees diervriendelijker en duurzamer plaats te laten vinden? Zo ja, waarom, en op welke wijze wilt u dit in beleid gaan vormgeven? Zo nee, op welke wijze wilt u voorkomen dat uw ambtenaren meer van dit soort uitspraken in de media doen?
In tegenstelling tot het bericht, waar u aan refereert, is de uitspraak in de kop van het artikel niet door de Chief Veterinary Officer gedaan. Een goede maatschappelijke inpassing van de sector geldt in mijn ogen als basisvoorwaarde voor een Nederlandse veehouderij met toekomstperspectief. Deze maatschappelijke wensen passen uitstekend bij de verduurzamingsambitie van de Toekomstvisie Duurzame Veehouderij met opgaven op het terrein van dierenwelzijn, diergezondheid, milieu, etc. Ook het Regeerakkoord stelt dat investeringen in innovatie en verduurzaming nodig zijn om onze koppositie te behouden. Als het gaat over duurzaamheid en economisch perspectief gaat het dus niet over tegengestelde belangen maar elkaar versterkende waarden.
Deelt u de mening dat de uitlatingen van CVO Bruschke ongelukkig zijn, omdat ze de indruk wekken dat duurzaamheid en diervriendelijkheid in de veehouderij absoluut ondergeschikt zijn aan de economische belangen van de sector?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat maatschappelijke organisaties een belangrijke rol spelen in het vertolken van in de maatschappij gevoelde normen en waarden, ook ten opzichte van de productiewijze van de intensieve veehouderij?
Ja.
Deelt u de mening dat de timing van de uitspraken van CVO Bruschke ook opvallend is, zeker gezien de recente coalities tussen boeren en maarschappelijke organisaties?2 Op welke manier waardeert u deze nieuwe samenwerking?
Ik waardeer deze samenwerking. Oplossingen waarin maatschappelijke organisaties en ondernemers elkaar kunnen vinden, zijn per definitie gedragen oplossingen.
Geeft CVO Bruschke uw nieuwe beleidslijn weer? Zo nee, wat is uw beleidslijn ten opzichte de veehouderij, en meer specifieker ten opzichte van het dierenwelzijn in de veehouderij? Zo ja, waarom, en welke status heeft de toekomstvisie Duurzame veehouderij en de overige kabinetsplannen gericht op duurzame en diervriendelijker productie nu nog?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat juist het verduurzamen van de veehouderij, inclusies dierenwelzijn, de enige route is om veehouders in Nederland nog een toekomstperspectief te bieden, gezien de milieu- en natuurregels die Nederland zal moeten behalen, gezien de noodzaak tot het sluiten van mondiale kringlopen en gezien de vraag van de consument naar diervriendelijker geproduceerd vlees? Zo ja, op welke manier bent u van plan de veehouderij inderdaad te verduurzamen, en bent u bereid uw ambtenaren op te roepen ook op deze wijze over de toekomst van de veehouderij te communiceren? Zo nee, waarom niet?
Het verduurzamen van de veehouderij acht ik noodzakelijk voor nu en in de toekomst. Dat is niet alleen een voorwaarde voor de maatschappelijke inpassing van de sector maar ook nodig om als Nederland een economische koppositie te behouden. De ambtenaren van mijn ministerie hebben onder mijn voorganger reeds gecommuniceerd én gewerkt aan het verduurzamen van de veehouderij. Dat zal onder mijn bewind niet anders zijn.
Is het waar dat door bedrijfsvoering van Stichting Machinale Landbouw in de regio rond het Surinaamse Wageningen een aanzienlijke verontreiniging van water en bodem met asbest, pesticiden en herbiciden is veroorzaakt?1 Zo nee, op basis van welke gegevens komt u tot dit standpunt?
In hoeverre zijn er contacten geweest tussen de Nederlandse en Surinaamse regering over de vermeende problemen in de regio rond het Surinaamse Wageningen?
Is het waar dat in de omgeving van het Surinaamse Wageningen een gemiddeld hoger sterfte als gevolg van kanker is waar te nemen? Zo ja, welk onderzoek is bekend over de oorzaken hiervan? Zo nee, op welke gegevens baseert u zich?
Is het waar dat Nederland vanaf de oprichting tot aan het onafhankelijkheidsverdrag in 1975 medeverantwoordelijk was voor de bedrijfsvoering waarbij veel asbest, pesticiden en herbiciden zijn toegepast? Zo nee, wie waren dan verantwoordelijk?
Welke afspraken zijn er in het onafhankelijkheidsverdrag van 1975 en daaropvolgende aanvullingen gemaakt over aansprakelijkheid van Nederlandse Staat als mede-eigenaar van SML voor toekomstige schade voor volksgezondheid, natuur en milieu?
In hoeverre zijn de ontstane problemen rond asbest te wijten aan het verval van het complex van de Stichting Machinale Landbouw na overdracht van het complex aan de Surinaamse staat? Kunt u aangeven hoe de Surinaamse regering na de onafhankelijkheidsverklaring met het complex en de asbestproblematiek is omgegaan?
Bent u van mening dat de inwoners in de regio van het Surinaamse Wageningen voldoende op de hoogte zijn van de risico’s die zij lopen als gevolg van het toepassen van asbest, pesticiden en herbiciden? Zo nee, bent u bereid de actuele kennis over asbest, pesticiden en herbiciden met de Surinaamse overheid en de maatschappelijke organisaties te delen zodat zij de inwoners goed kunnen voorlichten? Zo ja, waarop baseert u deze mening?
Bent u bereid de Surinaamse overheid bij te staan met kennis en advies om te komen tot zorgvuldige sanering van het betreffende gebied ter bescherming van volksgezondheid, natuur en milieu?
Het budget voor milieuvriendelijke maatregelen |
|
Janneke Snijder-Hazelhoff (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Milieusubsidie op eerste dag overschreden»?1
Ja.
Hoeveel aanvragen voor de subsidieopenstelling investeringen in milieuvriendelijke maatregelen kunnen ongeveer worden gehonoreerd met 6,4 miljoen euro?
Het aantal aanvragen dat kan worden gehonoreerd is afhankelijk van de rangschikking van de aanvragen en het bedrag dat wordt aangevraagd. Er zit veel verschil tussen de aangevraagde subsidiebedragen. Het hoogst aangevraagde bedrag is € 298 040, – en het laagst aangevraagde bedrag is het minimale subsidiebedrag van € 5 000, -.
Uitgaande van een gemiddeld aangevraagd subsidiebedrag van € 47 000 kunnen er waarschijnlijk tussen de 130 en 140 aanvragen worden gehonoreerd met de 6,4 miljoen euro.
Kunt u aangeven hoeveel aanvragen er zijn binnengekomen?
Tot en met 18 oktober zijn er in totaal 3 153 aanvragen binnengekomen.
Om wat voor totaal bedrag zou het gaan als alle aanvragen voor de subsidieopenstelling Investeringen in milieuvriendelijke maatregelen worden gehonoreerd?
Tot en met 18 oktober is er voor de categorieën 1–4 voor ruim € 151 miljoen aan subsidie aangevraagd.
Bent u bereid de milieuregeling dusdanig aan te passen zodat alle aanvragen kunnen worden gehonoreerd om zo investeringen in milieumaatregelen niet te frustreren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat voor stappen worden ondernomen?
Nee. Een eventuele budgetophoging is niet aan de orde, omdat vanuit POP-nieuwe uitdagingen voor 2010 geen extra budget beschikbaar is gesteld. In het licht van het regeerakkoord zal worden bezien of en in hoeverre de regeling volgend jaar voor deze voorziening zal worden opengesteld.
Het bericht dat MSRA zich snel verspreidt in slachthuizen |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Kent u het bericht ´Sterke verspreiding van MRSA in slachthuizen1en het promotieonderzoek van Els Broens?
Ja.
Kunt u bevestigen dat MRSA zich in slachthuizen snel verspreidt onder dieren die voorheen niet besmet waren? Hoe beoordeelt u dit, en welke consequenties verbindt u eraan?
Onderzoek in het kader van het MRSA-onderzoeksprogramma laat zien dat varkens inderdaad snel MRSA-positief kunnen worden als de varkens in een gecontamineerde omgeving verblijven, bijvoorbeeld een gecontamineerde wachtruimte in het slachthuis. De problematiek van het verspreiden van bacteriën in onder meer stallen, vervoermiddelen en wachtruimten is overigens reeds langer bekend. Bacteriën worden overgedragen wanneer dieren bij elkaar worden gebracht. Er kan naast gecontamineerde ruimtes ook sprake zijn van overdracht via andere varkens. Het is bijna niet mogelijk om dit tegen te gaan.
Continue ontsmetting van de ontvangstruimtes in het slachthuis is in de praktijk niet realiseerbaar.
Kunt u bevestigen dat de wachtruimte van de slachterij voor een deel verantwoordelijk lijkt te zijn voor de snelle verspreiding van MRSA onder de aanwezige dieren, en dat deze wachtruimtes niet elke dag gedesinfecteerd worden? Hoe vaak worden de ruimtes in de slachterij, waaronder de wachtruimtes, gedesinfecteerd?
Zie antwoord vraag 2.
Welke wettelijke regels zijn er gesteld voor het desinfecteren van (gedeeltes) van slachterijen, en hoe en hoe vaak wordt dit gecontroleerd?
De voorschriften voor reiniging en desinfectie van ruimtes en apparatuur in slachterijen vloeien voort uit de Europese hygiëneregelgeving (Verordeningen (EG) nr. 852/2004 en 853/2004). Het bedrijf is primair verantwoordelijk. Een slachterij dient te beschikken over een HACCP-plan dat aangeeft hoe de hygiëne op het bedrijf bewaakt wordt en welke maatregelen genomen moeten worden. Frequentie en mate van reiniging en desinfectie van ruimtes in de slachterij zijn opgenomen in het HACCP-plan van het bedrijf. Invulling van het HACCP-plan is maatwerk per bedrijf. Onderdeel is dat dagelijks, voor aanvang van de werkzaamheden, het productiepersoneel de reinheid van de locaties dient te controleren. De nVWA keurt het HACCP-plan als onderdeel van de erkenning van het bedrijf op grond van Verordening (EG) nr. 853/2004 en houdt steekproefsgewijs toezicht op de uitvoering van dit plan, waaronder de uitvoering van de reiniging en desinfectie door het bedrijf.
Ik heb niet het voornemen om wijzigingen aan te brengen in deze werkwijze.
Deelt u de mening dat het voorkomen van besmettingen met MRSA, wegens de grote gevaren voor de volksgezondheid, de allerhoogste prioriteit moet krijgen?
Het voorkomen van verspreiding van MRSA tussen mensen is belangrijk. Om introductie en verspreiding van MRSA in ziekenhuizen te voorkomen, is in Nederland het Search en Destroy-beleid van kracht. Dit beleid houdt in dat patiënten en zorgverleners met een verhoogd risico van MRSA-dragerschap worden gescreend op MRSA en zonodig in isolatie worden verpleegd en behandeld om de kans op overdracht te verkleinen. Eén van de risicogroepen die voor dit beleid in aanmerkingen komt, zijn personen die direct contact hebben met levende varkens of vleeskalveren. Uit onderzoek is gebleken dat medewerkers van varkensslachterijen en met name personen die contact hebben met levende dieren een verhoogd risico hebben van MRSA-dragerschap. Dit dragerschap levert normaal gesproken geen gezondheidsproblemen op, maar kan incidenteel tot infecties leiden (met name bij verwonding).
Bij opname in het ziekenhuis is MRSA-dragerschap een risicofactor voor het ontstaan van een ziekenhuisinfectie, bijvoorbeeld een wondinfectie na een operatie. Naast veehouders vallen ook bijvoorbeeld slachthuispersoneel en transporteurs van varkens en vleeskalveren onder het Search en Destroy-beleid. Overigens is de mate waarin veegerelateerde MRSA wordt overgedragen van mens op mens onzeker. Onderzoek hiernaar loopt nog. Het Search en Destroy-beleid is onderdeel van de MRSA-richtlijn voor ziekenhuizen opgesteld door de Werkgroep Infectiepreventie (WIP). De inspectie voor de Gezondheidszorg ziet toe op het naleven van deze richtlijn.
Bent u bereid af te kondigen dat alle ruimtes waar dieren komen in een slachterij dagelijks gedesinfecteerd zouden moeten worden om verspreiding van MRSA in slachterijen tegen te gaan? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn er regels met betrekking tot het desinfecteren van veetransportwagens, aangezien zij ook een rol kunnen spelen in het verspreiden van MRSA? Zo ja, welke en hoe en hoe vaak wordt hierop gecontroleerd? Zo nee, waarom niet, en bent u bereid regelgeving op dit punt in te voeren?
Ja. Veetransportwagens moeten na elk transport en lossing worden gereinigd en gedesinfecteerd. De eigenaar of exploitant van de reinigings- en ontsmettingsplaats, (die aan een slachthuis of aan een verzamelcentrum verbonden kan zijn,) dient op correcte uitvoering toe te zien en daarvoor te tekenen. De handelingen dienen volgens een door de nVWA goedgekeurd protocol te worden uitgevoerd. De nVWA controleert de uitvoering periodiek en steekproefsgewijs.
Wordt het personeel van slachthuizen ook standaard geïsoleerd bij ziekenhuisopname, net zoals varkensboeren? Zo ja, welke groepen mensen worden er nog meer afgezonderd opgenomen, en op welke manier wordt gehandhaafd of ziekenhuizen dit MRSA-beleid ook daadwerkelijk toepassen? Zo nee, waarom niet en vormt het personeel van slachthuizen, net als varkens- en kalverhouders, niet een groot risico om de bacterie in ziekenhuizen verder te verspreiden?
Zie antwoord vraag 5.
Is er al meer bekend over de overdracht van de MRSA-bacterie via het nuttigen van vlees dat besmet is met MRSA? Wordt hiernaar momenteel onderzoek gedaan? Zo ja, wanneer verwacht u resultaten van dit onderzoek? Zo nee, bent u bereid hiernaar onderzoek in te stellen?
In 2008 heeft de Voedsel en Waren Autoriteit (VWA) een survey uitgevoerd naar het vóórkomen van MRSA op onverhitte vleesmonsters. Op basis van dit onderzoek en op basis van epidemiologische gegevens heeft het Bureau Risicobeoordeling en Onderzoek (BuRO) van de VWA geconcludeerd dat levensmiddelen geen of een verwaarloosbare rol spelen bij de verspreiding van MRSA onder de bevolking. Ook uit verschillende onderzoeken in varkens- en pluimveeslachterijen, de vleesverwerkende industrie en bij institutionele keukens blijkt dat werknemers die intensief contact hebben met rauw vlees (en niet met levende dieren) geen verhoogd risico hebben op MRSA-dragerschap. Een verhoogd MRSA-dragerschap wordt op de slachterijen wel gezien bij werknemers die nauw contact hebben met levende dieren. De survey is in te zien op de website van de nVWA.
Tijdens een op 4 maart 2010 gehouden bijeenkomst met de nationale MRSA experts (onder andere RIVM en nVWA) is bevestigd dat het risico van verspreiding van veegerelateerde MRSA via vlees zeer gering is.
De brandveiligheid van veestallen |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Jacques Monasch (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het recente rapport «Brand in veestallen» dat namens Dierenbescherming en Land- en Tuinbouworganisatie (LTO) is opgesteld over de problematiek en gevolgen van branden in veestallen?
Ja.
Deelt u de zorg over de aard en gevolgen van de grote hoeveelheid branden (736) en de grote hoeveelheid omgekomen dieren (737 080) bij dergelijke branden in de afgelopen vijf jaar, zeker gezien de verbeteringen die mogelijk zijn door betere controle, voorlichting en preventie?
Zoals aangegeven in eerdere beantwoording op Kamervragen inzake brand in stallen (zie Aanhangsel Handelingen vergaderjaar 2009–2010, nr. 3165) baart het aantal stalbranden mij zorgen. In voornoemde brief heeft mijn voorganger aangegeven de resultaten met De Dierenbescherming en LTO Nederland te bespreken. Deze gesprekken vinden reeds plaats.
Naar verwachting zult u aan het einde van dit jaar worden geïnformeerd over de mogelijke vervolgacties die moeten bijdragen aan het meer en beter voorkomen van brand in stallen.
Deelt u de mening dat het betreffende rapport verschillende conclusies en aanbevelingen bevat die om bestuurlijke inzet van uw zijde vragen, zoals het laten opnemen van specifieke brandveiligheidseisen in het nieuwe Bouwbesluit?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid een actieplan op te stellen met betrekking tot maatregelen die snel tot verbetering kunnen leiden in het voorkomen en bestrijden van branden in veestallen en om hierin ook de afstemming met en de noodzakelijke inzet van andere organisaties en overheden een plek te geven?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat de MRSA-bacterie zich via de handel in gelten verspreidt |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Kent u het bericht ´Resistente Bakterien im Fleisch´?1
Ja.
Deelt u de conclusies van Bernd-Alois Tenhagen van het Bundesinstitut für Risikobewertung dat de MRSA-bacterie zich via de handel in gelten lijkt te verspreiden naar andere landen? Zo ja, hoe beoordeelt u dat en welke consequenties verbindt u daaraan? Zo nee, waarom niet?
Mogelijke oorzaken en redenen van verspreiding van veegerelateerde MRSA zijn weergegeven in het rapport Veegerelateerde MRSA: epidemiologie in dierlijke productieketens, transmissie naar de mens en karakterisatie van de kloon, dat de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) u op 7 december 2009 (TK 2009–2010, 29 683 nr. 40) heeft toegezonden.
Aanvullende informatie is ook te vinden in de EFSA-analyse van de baseline survey van de prevalentie van MRSA in bedrijven met fokvarkens (deel B, gerapporteerd op 3 juni 2010). Een van de conclusies van de EFSA is, dat er een sterke positieve associatie is tussen de prevalentie van MRSA-positieve bedrijven met fokvarkens en de aantallen geïmporteerde fokvarkens. Dit geldt met name wanneer de fokvarkens afkomstig zijn uit landen met een hogere prevalentie van MRSA op dit type bedrijven. De handel in gelten/fokvarkens lijkt dus inderdaad een verspreidingsfactor.
Een aanzienlijk deel van besmettingen met MRSA bij varkens kan overigens niet verklaard worden via de aanvoer van besmette dieren. Er zijn nog andere routes van introductie, die tot nu toe onbekend zijn.
Wat is er bekend over de oorzaak en de verspreiding van veegerelateerde MRSA, ook over landsgrenzen heen? Is onderzocht in welke mate de export van gelten en andere (fok)dieren bijdraagt aan het verspreiden van de bacterie? Zo ja, wat waren hiervan de conclusies? Zo neen, waarom niet en bent u bereid hiernaar onderzoek in te stellen?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er al resultaten bekend van de studie van de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA) naar het voorkomen van de LA-MRSA ST398-bacterie in Europa? Zo ja, bent u bereid deze resultaten aan de Kamer te sturen? Zo nee, wanneer verwacht u deze resultaten?
Ja. In Nederland wordt zoals bekend MRSA aangetroffen op bedrijven met fokvarkens en er worden fokvarkens vanuit ons land geëxporteerd naar andere landen. Verspreiding van MRSA via export van fokvarkens vanuit Nederland is dus inderdaad mogelijk.
Echter, de EFSA-analyse van de baselinestudie laat eveneens zien, dat de prevalentie van MRSA op productiebedrijven in EU-lidstaten waar Nederland fokvarkens naartoe exporteert, in de meeste gevallen hoger is dan in Nederland, namelijk: België, Luxemburg, Duitsland, Italië en Spanje. Verder worden nog kleinere aantallen fokvarkens geëxporteerd naar enkele andere lidstaten, die een lagere MRSA-prevalentie bij varkens hebben dan Nederland. In de EFSA-analyse wordt echter aanbevolen dat in lidstaten met een lage of nulprevalentie van MRSA, verdere studies naar het vóórkomen van MRSA in varkens uitgevoerd worden, aangezien de resultaten van de huidige survey een onderschatting geven van de werkelijke MRSA-prevalentie. Voor een juist beeld zouden deze landen dit vóórkomen van MRSA dus verder moeten onderzoeken.
De lidstaten Griekenland en Roemenië, die ook kleine hoeveelheden fokvarkens uit Nederland importeren, hebben niet deelgenomen aan de baselinestudie. Over deze landen zijn derhalve geen gegevens bekend.
Acht u het mogelijk dat Nederland door de grote export van dieren, de hoge prevalentie van de MRSA-bacterie en het hoge antibioticagebruik in de veehouderij, bijdraagt aan het verspreiden van de antibioticaresistentie naar andere (Europese) landen? Zo ja, hoe beoordeelt u dit en welke consequenties verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat veegerelateerde MRSA zich niet naar nog meer landen verspreidt? Zo ja, op welke wijze wilt u daaraan bijdragen? Zo nee, waarom niet?
MRSA wordt reeds gevonden op bedrijven met fokvarkens in 17 van de 24 lidstaten die aan de survey deelnamen. MRSA is dus reeds wijd verspreid in de EU-lidstaten. Bovendien wordt in de EFSA-analyse aanbevolen dat in lidstaten met een lage of nulprevalentie van MRSA, verdere studies naar het vóórkomen van MRSA in varkens uitgevoerd worden, aangezien de resultaten van de huidige survey een onderschatting geven van de werkelijke MRSA-prevalentie.
De EFSA-analyse beveelt aan dat verder onderzoek wordt uitgevoerd naar de risicofactoren voor het met MRSA besmet raken van bedrijven met fokvarkens en naar bioveiligheidsmaatregelen en managementpraktijken als basis voor de ontwikkeling van potentiële toekomstige preventieve en interventiemaatregelen om de MRSA-besmetting van varkensbedrijven te beheersen.
Ik onderschrijf deze aanpak en wil onderstrepen dat Nederland reeds een van de actiefste landen in de uitvoering van dit type onderzoeken is.
Een specifieke aanbeveling uit de EFSA-analyse is onderzoek naar maatregelen om de introductie van MRSA bij MRSA-negatieve bedrijven te voorkómen. De verificatie van de MRSA-status van vervangingsdieren (dat wil zeggen met name gelten) voor varkens(vermeerderings)bedrijven zou (volgens de EFSA) daarbij als startpunt overwogen kunnen worden.
Ik heb laatstgenoemde aanbeveling onder de aandacht van de werkgroep antibioticaresistentie varkens van de Task Force gebracht en zal nader met de betreffende sector in contact treden om de mogelijkheden en het nut van deze optie verder te bespreken. De haalbaarheid van deze benadering om te komen tot een MRSA-vrije productieketen is overigens twijfelachtig. Zoals eerder aangegeven, kan een aanzienlijk deel van besmettingen met MRSA bij varkens niet verklaard worden via de aanvoer van besmette dieren. Er zijn nog andere routes van introductie, die tot nu toe onbekend zijn.
Gelet op het bovenstaande, en de bekende informatie over de verspreiding van MRSA op bedrijven met fokvarkens in de EU-lidstaten, lijkt een exportverbod naar MRSA-vrije landen in de huidige situatie geen effectieve maatregel.
Deelt u de mening dat een verplichte controle en/of een export-verbod naar MRSA-vrije landen effectieve maatregelen zouden kunnen zijn om de verspreiding van deze resistente bacterie een halt toe te roepen? Bent u bereid onder meer deze maatregelen serieus te onderzoeken opdat de verspreiding van de bacterie wordt gestopt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Zie antwoord vraag 6.
Dat kostbare landbouwgrond niet moet worden omgezet in natte natuur |
|
Ad Koppejan (CDA) |
|
Is het waar dat het hoofddoel van het samenwerkingsverband Deltanatuur herstel van natuur is?
Voor de beantwoording van de vragen 1 t/m 5 verwijs ik naar mijn brief van 14 januari 2011 ter beantwoording van het Commissieverzoek van 12 januari jl. (2011Z00303) en mijn brief met kenmerk DRZW/2010–3067 ter beantwoording van de vragen van de leden Koopmans en Koppejan (2010Z11444).
Is het waar dat conform de Wet ruimtelijke ordening de Deltanatuurgbieden de functie «natuur» krijgen?
Zie vraag 1.
Is het waar dat recreatie geen hoofddoel en hoofdfunctie is bij Deltanatuur, maar hooguit een secundair voordeel of doel?
Zie vraag 1.
Deelt u de mening dat kostbare landbouwgrond niet omgezet moet worden in natte natuur, dat dat een ongewenste ontwikkeling zou zijn?
Zie vraag 1.
Deelt u de mening dat het ongewenst zou zijn als Deltanatuurgbieden niet op basis van vrijwilligheid van onderop worden aangewezen (bestemmingsplan van gemeente), maar door middel van een inpassingsplan van de provincie?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat de gronden voor Deltanatuurgebieden die door middel van inpassingsplannen van de provincie worden aangewezen, niet door middel van onteigening verworven moeten worden?
Ik ben van mening dat de provincie zich maximaal moet inzetten om de projecten op basis van vrijwilligheid te realiseren en onteigening tot een minimum te beperken. Daarbij moet allereerst gekeken worden of realisatie primair via agrarisch en particulier natuurbeheer kan worden gerealiseerd. Naar mijn mening behoeft onteigening dan nauwelijks meer aan de orde te zijn, alleen nog in geval van een laatste afrondende aankoop.
Deelt u de mening dat er alternatieven zijn die landbouwgrond kunnen sparen waarmee ook voldaan wordt aan de doelstelling van Deltanatuur, bijvoorbeeld het in een natuurlijk proces omzetten van een deel van het Haringvliet (formeel ook natuur) tot getijdenatuur?
Voor de beantwoording van de vragen 7 t/m 9 verwijs ik naar mijn brief van 14 januari 2011 ter beantwoording van het Commissieverzoek van 12 januari jl. (2011Z00303) en mijn brief met kenmerk DRZW/2010-3067 ter beantwoording van de vragen van de leden Koopmans en Koppejan (2010Z11444).
Bent u bereid om contact op te nemen met de betreffende provincie om te voorkomen dat er onomkeerbare stappen worden gezet, dit ook in het kader van het nieuwe regeerakkoord waarin staat dat er geen nieuwe besluiten tot ontpoldering komen en dat bestaande plannen worden heroverwogen?
Zie vraag 7.
Kunt u deze vragen samen met de vragen van mijzelf en het lid Koopmans over plan Zuidoord, ingezonden op 4 augustus, beantwoorden?
Ja.
De kippenfarm in Landkreis Emsland |
|
Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Kent u het bericht van RTV Noord over de megakippenfarm in Landkreis Emsland?1
Ja.
Waarom is hierbij geen grensoverschrijdende milieu-effectrapportage toegepast, zoals vastgelegd is in het Verdrag van Espoo?
Dat voor dit project geen grensoverschrijdende milieueffectrapportage is toegepast is het gevolg van een aantal communicatieproblemen en misverstanden tussen Duitsland en Groningen.
De Landkreis Emsland heeft op 4 januari 2008 de Provincie Groningen geïnformeerd over drie projecten, waaronder het betreffende project van de megakippenfarm in Hanhentangen (gemeente Haren) waar u naar vraagt. De andere projecten betroffen een varkenshouderij en een kippenboerderij in Rhede. Op respectievelijk 18 februari en 19 maart 2008 heeft de Provincie Groningen per brief voor de kippenboerderij en varkenshouderij in Rhede Landkreis Emsland laten weten betrokken te willen zijn bij de vervolgprocedure. Hierbij heeft de Provincie Groningen tevens de Landkreis Emsland gewezen op de «Gezamenlijke verklaring inzake de samenwerking bij de uitvoering van grensoverschrijdende milieu-effectrapportage voor projecten» met het verzoek of de Landkreis de afspraken die hierin zijn opgenomen wil volgen bij dergelijke projecten. Tijdens een bijeenkomst (Antragskonferenz) over een van de beide andere projecten op 10 april 2008 in Duitsland heeft de Provincie dit verzoek ook nog mondeling ingebracht.
De Landkreis heeft gemeend dat de Provincie Groningen (en relevante grensgemeente) slechts interesse had om betrokken te worden bij de twee met naam en toenaam genoemde projecten, en niet bij het derde project. Om die reden heeft de Landkreis voor het derde project de vergunningaanvraag en het MER niet aan de Provincie Groningen en de Gemeente Vlagtwedde toegezonden.
Vrijdag 22 oktober jl. zijn in een overleg tussen de betrokken autoriteiten van Landkreis Emsland, deelstaat Niedersachsen en Provincie Groningen duidelijke afspraken gemaakt om te voorkomen dat dergelijke misverstanden bij toekomstige projecten zich nogmaals voordoen.
Bent u bereid tot formele consultatie over te gaan en hierover contact op te nemen met de Duitse regering? Zo nee, waarom niet?
Volgens de «Gezamenlijke verklaring inzake de samenwerking bij de uitvoering van grensoverschrijdende milieu-effectrapportage voor projecten» tussen Nederland en Duitsland, is de afspraak dat eerst de relevante autoriteiten (in dit geval de Landkreis Emsland als bevoegd gezag en de Provincie Groningen en Gemeente Vlagtwedde als mogelijk getroffen partijen) overleg voeren. Een eerste overleg heeft op 22 oktober jl. plaatsgevonden. Dit overleg heeft geleid tot een verduidelijking van de ontstane situatie. Ook zijn voor het betreffende project, alsmede voor de toekomst goede en duidelijke afspraken gemaakt. Formele consultatie is om deze reden niet nodig. Deze conclusie wordt gedeeld door de Provincie Groningen.
Zijn er fouten gemaakt bij het verstrekken van de vergunning aan deze kippenfarm? Zo ja, welke?
Voor zover het Rijk betreft, zijn er geen fouten gemaakt bij het verstrekken van de vergunning aan deze kippenfarm. De discussie die speelt spitst zich toe op het betrekken van de Nederlandse grensgemeente(n) en provincie bij de milieueffectrapportage.
In hoeverre is er discrepantie tussen de Nederlands-Duitse uitvoeringsregels en de rechtspraktijk in Niedersachsen?
Voor wat betreft de mer-regelgeving geldt de Europese richtlijn inzake de m.e.r. (85/337/EEG, incl. wijzigingen door Richtlijnen 97/11/EG, 2003/35/EG en 2009/31/EG). Zowel Nederland als Duitsland, in casu Niedersachsen, dienen minimaal aan de vereisten van deze richtlijn te voldoen. Wel hebben de lidstaten een zekere vrijheid in de wijze waarop zij de richtlijn implementeren. Vanuit die vrijheid zijn er dan ook (procedure)verschillen tussen de mer-procedure in Nederland, respectievelijk die van Duitsland, Niedersachsen. Deze verschillen zijn mede aanleiding geweest om voor de grensoverschrijdende gevallen een «Gezamenlijke verklaring inzake de samenwerking bij de uitvoering van grensoverschrijdende milieu-effectrapportage voor projecten» op te stellen.
Vindt u een nadere beoordeling door de VROM-Inspectie gewenst? Zo nee, waarom niet?
Nee. De vergunningverlening vindt plaats in Duitsland. De VROM-Inspectie heeft hierin geen rol.
Subsidies voor geitenboeren in Frankrijk |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Een zee van geitenmelk»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de stelling dat de reden voor de scherpe prijsdaling van geitenmelk is gelegen in de subsidie die Franse geitenboeren sinds een jaar ontvangen? Betreft het hier een tijdelijke maatregel en zo ja, tot wanneer?
Na een langere periode van redelijk stabiele geitenmelkproductie is sinds maart 2009 de productie in Frankrijk fors gestegen. Deze steeg met 9,1% ten opzichte van 2008 naar 481 miljoen kilogram melk. Door deze productiestijging vond een forse daling van de import van geitenmelk in Frankrijk plaats. De reden voor de scherpe prijsdaling van (Nederlandse) geitenmelk is dan ook niet of slechts ten dele gelegen in de subsidie die Franse geitenhouders sinds een jaar ontvangen.
Voor het overige verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3.
Kunt u toelichten op welke grond Franse geitenboeren deze subsidie ontvangen? Kunt u uiteenzetten hoe deze subsidie en de in het artikel omschreven verschuiving van productie naar Frankrijk zich verhoudt tot de beginselen van een vrije Europese markt voor landbouwgoederen?
Op dit moment verkeert de landsbouwsector in een transitieproces van volledig gekoppelde steun naar volledig ontkoppelde steun.
Ten tijde van de Health Check, de laatste hervorming van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) in 2008, zijn afspraken gemaakt over de voortgang van dit proces. In dat kader hebben lidstaten de mogelijkheid gekregen om dat transitieproces te faciliteren via verschillende maatregelen, waaronder artikel 68. Met deze maatregelen hebben lidstaten de mogelijkheid om een deel van de directe inkomenssteun te herbestemmen. Het gaat hierbij dus niet om nieuwe, nationale financiële middelen, maar om reeds voor de sector bestemde inkomenssteun. Binnen artikel 68 kan enerzijds steun ingezet worden voor het stimuleren van kwaliteitslandbouw. Anderzijds kan steun ingezet worden voor boeren die werken in economisch of ecologisch kwetsbare gebieden of in economische kwetsbare soorten bedrijven. Binnen deze afgesproken EU-kaders heeft Frankrijk besloten een geitenpremie in het leven te roepen en zuivelproductie in achtergebleven (berg)gebieden te stimuleren. Verder heeft Frankrijk besloten een deel van de directe inkomenssteun te herbestemmen voor een graslandpremie.
Tegen die achtergrond kan de steun aan de Franse geitenhouders uit de volgende onderdelen bestaan:
Sommige geitenhouders hebben tot 2009 een gekoppelde ooipremie ontvangen. Inmiddels is deze ontkoppeld.
Zoals u wellicht bekend heeft ook Nederland onder artikel 68 met ingang van 2010 een steunprogramma voor schapen en geiten geïntroduceerd. Hiervoor verwijs ik u naar mijn brief over de implementatie van de Health Check d.d. 27 april 2009 (TK 28 625, nr. 67).
Heeft de Europese Commissie haar goedkeuring gegeven aan deze subsidie? Zo ja, op welke gronden?
Frankrijk heeft deze regelingen EU-conform geïntroduceerd, via de verplichte melding aan de Europese Commissie voor artikel 68-maatregelen.
Indien er sprake blijkt van onterechte verstoring van het level playing field, bent u dan van plan uw Franse ambtgenoot hierover aan te spreken?
Ik ben van mening dat er geen sprake is van een onterechte verstoring van het level playing field.
Het afschieten van duizenden katten |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Kent u het bericht «Jagers schieten jaarlijks duizenden katten dood»?1
Ja.
Is het waar dat er jaarlijks tussen de 8 000 en 13 000 katten worden afgeschoten? Welke conclusies verbindt u hieraan?
De cijfers zijn afkomstig uit een openbare publicatie van de Koninklijke Nederlandse Jagers Vereniging, de WBE Databank Nieuwsbrief 8. Het afschot van verwilderde katten is overigens al jaren op een stabiel niveau. Om schade aan fauna te voorkomen, moeten verwilderde katten uit het veld verwijderd worden. Zie verder de eerdere beantwoording op Kamervragen over het afschieten van katten (TK, 2008–2009, Aanhangsel, nr. 24).
Deelt u de mening dat gezien het hoge afschotcijfer, afschot geen duurzame oplossing is? Zo ja, bent u van plan een alternatief te zoeken en de afschot te verbieden? Zo nee, waarom niet?
Een duurzame oplossing dient gevonden te worden aan de voorkant. Veel van deze verwilderde katten zijn in het veld uitgezet door burgers die genoeg hebben van hun huisdier. Zie verder de beantwoording op eerder gestelde Kamervragen betreffende het groeiend aantal verwilderde zwerfkatten (TK, 2007–2008, Aanhangsel, nr. 2926).
Naast afschot zijn er ook alternatieve mogelijkheden. Zie hiervoor het antwoord op eerder gestelde Kamervragen (TK, 2008–2009, Aanhangsel, nr. 24).
Op basis van welke wetenschappelijke informatie baseert u de stelling dat iedereen met enige ervaring in het veld het verschil kan zien tussen een verwilderde kat en een als huisdier gehouden kat?2
Zie hiervoor de beantwoording op eerder gestelde Kamervragen (TK, 2008–2009, Aanhangsel, nr. 24).
Is het waar dat er ook huiskatten worden afgeschoten door jagers?3 Zo ja, hoe vaak komt dit voor en hoe bent u van plan dit in de toekomst te voorkomen?
De woordvoerder van de Koninklijke Nederlandse Jagersvereniging heeft in diverse media aangegeven dat gevallen van het bewust schieten van huiskatten bij de KNJV niet bekend zijn. Een enkel incident bij een afschot van 8000 tot 13 000 stuks per jaar is echter niet uit te sluiten.
Het omkeren van de bewijslast is contraproductief. Het zal leiden tot een afname van de efficiëntie van de bestrijding van overlast van verwilderde katten in de natuur. De verwilderde kat vormt een reële bedreiging voor andere dieren in de natuur. Vertraging bij de bestrijding van dit probleem is niet wenselijk. Ik ben dan ook geen voorstander van omgekeerde bewijslast.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van een woordvoerder van de Koninklijke Nederlandse Jagersvereniging dat het voorkomt dat er huiskatten worden afgeschoten? Deelt u de mening dat dit niet zou mogen gebeuren? Zo ja, bent u bereid om de bewijslast om te keren zodat jagers eerst moeten aantonen dat het een verwilderde kat is voordat tot afschot wordt overgegaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Worden de afgeschoten katten gecontroleerd op aanwezigheid van een chip? Zo ja, door wie en is daar een protocol voor? Zo nee, waarom niet?
Dit is niet verplicht (zie verder TK, 2008–2009, Aanhangsel, nr. 24). Veel verwilderde katten zijn bewust achtergelaten huiskatten of nakomelingen daarvan. Daarmee wordt de kans klein geacht dat een verwilderde kat een chip bij zich draagt. Indien toch een eigenaar getraceerd wordt door middel van een chip controle, dan is nog niet aangetoond dat hij de kat opzettelijk heeft achtergelaten in het vrije veld. Hierdoor is de handhaving van het verbod op uitzetten van dieren in de natuur (artikel 14 van de Flora- en faunawet) meestal niet uitvoerbaar.
Welke sancties kunnen worden opgelegd wanneer jagers huiskatten in plaats van verwilderde katten afschieten? Hoe vaak zijn sancties al opgelegd?
De korpschef kan besluiten de jager zijn jachtakte af te nemen op basis van artikel 41 van de Flora- en faunawet. Mij zijn geen gevallen bekend waarbij de jachtakte van de jager om voornoemde redenen is ingetrokken.
Voorts is het doodschieten van andermans huiskat aan te merken als zaaksbeschadiging. Dat is strafbaar op basis van artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht. De rechter kan daarvoor een hechtenis van ten hoogste 2 jaar of een boete van de vierde categorie opleggen.
Het knippen van tanden als maatregelen tegen bijterij van varkens |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Kent u het artikel «Wat te doen bij bijterij»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat varkenshouders de tanden van varkens knippen of slijpen om bijten tegen te gaan, zoals uit onderzoek van onderzoekers van Wageningen-UR (WUR) blijkt? Kunt u uiteenzetten om hoeveel varkenshouders het gaat volgens dit onderzoek?
De in het artikel genoemde enquête onder varkenshouders maakt onderdeel uit van een groot onderzoek naar het voorkomen van bijterij en het op lange termijn kunnen stoppen met couperen. Dit onderzoek is gestart in 2008 en kent een looptijd van vier jaar en wordt gefinancierd door het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Deze enquête heeft plaatsgevonden in 2008, toen het knippen van tanden nog niet verboden was. Het is daarom begrijpelijk dat varkenshouders toen hebben aangegeven dat zij, om bijterij te voorkomen, onder andere tanden knippen danwel vijlen. Waar in het artikel dus gesproken wordt over vijlen van tanden betekent het een preventieve methode die bij biggen voor hun zevende levensdag wordt toegepast om problemen op latere leeftijd te voorkomen.
Deze methode wordt dus niet toegepast bij dieren ouder dan zeven dagen.
Dit staat ook niet als zodanig in het artikel en is ook niet te herleiden uit de antwoorden die zijn gegeven naar aanleiding van de enquête.
Bijterij is een multifactorieel probleem. Als een varkenshouder niet goed weet waarom hij last heeft van bijterij bij bijvoorbeeld de vleesvarkens dan kan hij besluiten om de biggen preventief te behandelen om te voorkomen dat ook deze biggen op latere leeftijd beschadigd worden of andere hokgenoten beschadigen door te scherpe hoektanden.
Kunt u bevestigen dat het knippen of slijpen van tanden van varkens ouder dan zeven dagen wettelijk niet is toegestaan en dat wanneer bij bijtende varkens deze ingreep wordt toegepast, dit dus een overtreding van het Ingrepenbesluit betreft? Zo ja, hoe beoordeelt u dit en welke consequenties verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Sinds 1 januari 2009 is het knippen van hoektanden verboden. Slijpen ofwel vijlen mag nog wel indien blijkt dat bij zeugen kwetsuren ontstaan door zogende biggen of indien zich op het bedrijf bij oudere varkens verwondingen voordoen aan staart of oren door bijterij. De biggen mogen dan niet ouder zijn dan zeven dagen.
Bij overtreding van dit verbod wordt hiertegen opgetreden.
Kunt u uiteenzetten hoe deze situatie zich kan voordoen? Is de nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA) op de hoogte dat het illegaal knippen en slijpen van tanden blijkbaar op grote schaal voorkomt? Zo ja, op welke wijze treedt de nVWA hiertegen op? Zo nee, hoe kan het dat onderzoekers deze informatie wel boven tafel krijgen en de inspectiedienst niet? Deelt u de mening dat de nVWA hiertegen zou moeten optreden en de overtreders streng zou moeten aanpakken?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze controleert de nVWA of er tanden illegaal geknipt of geslepen worden? Hoe vaak wordt hierop gecontroleerd en welke detectiemethoden worden daarvoor gebruikt?
Zie antwoord vraag 2.
Welke sanctie staat op het illegaal knippen en slijpen van tanden? Hoe vaak is deze sanctie opgelegd in de afgelopen twee jaar?
Zie antwoord vraag 2.
Welke oorzaken voor bijterij in de varkenshouderij ziet u en welke oplossingen? Deelt u de mening dat het knippen of slijpen van de tanden «een end-of-pipe»-oplossing is, die bovendien het dier zeer veel leed toebrengt, en dat dit onaanvaardbaar is?
Bijterij bij varkens is een multifactorieel probleem en is bedrijfsspecifiek. Dat wil zeggen dat er meerdere oorzaken aan een bijterij-uitbraak ten grondslag kunnen liggen en dat het van bedrijf tot bedrijf kan verschillen of en zo ja door welke oorzaak men er last van heeft. Het vijlen van tanden en het couperen van staarten zijn symptoombestrijdende maatregelen die nu nog nodig zijn om erger leed te voorkomen.
Sinds begin 2008 wordt er uitgebreid onderzoek gedaan in het project «Verantwoord omgaan met staarten» uitgevoerd door Wageningen UR en gefinancierd door het ministerie van LNV, thans Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. In dit project wordt ten algemene gezocht naar de oorzaken van bijterij, naar methoden die een uitbraak de kop in kunnen drukken, dan wel kunnen voorkomen en meer specifiek worden bedrijven begeleid om kritische factoren te ontdekken die bijterij veroorzaken. Dit onderzoek levert belangrijke informatie voor varkenshouders om zelf aan de slag te gaan met het voorkomen van bijterij zodat op termijn symptoombestrijdende maatregelen zoals het vijlen van tanden en het couperen van staarten, die nu nog nodig zijn om erger leed te voorkomen, achterwege gelaten kunnen worden.
Dit onderzoekstraject kent een looptijd van vier jaar. Eind 2011 zullen de resultaten van dit onderzoek beschikbaar zijn.
Kunt u bevestigen dat er tot op heden weinig onderzoek is gedaan naar diervriendelijke maatregelen die genomen kunnen worden bij een uitbraak van bijterij? Bent u bereid dit onderzoek in te stellen op korte termijn? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid een onderzoek in te stellen naar de gesignaleerde misstanden met betrekking tot het knippen en slijpen van tanden in de varkenshouderij? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid op korte termijn de handhavingsinspanningen van de nVWA op te schroeven met als doel een einde te maken aan het illegaal slijpen of knippen van tanden van varkens? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Nieuw wetenschappelijk bewijs van de giftigheid van RoundUp |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Kent u het rapport «GM Soy; Sustainable?; Responsible?»?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat een groot aantal wetenschappelijke onderzoeken erop wijst dat RoundUp en glyfosfaat, in hoeveelheden lager dan de aanbevolen hoeveelheid voor agrarisch gebruik, giftig en dodelijk zijn voor menselijke cellen, ze de werking van hormonen verstoren en effecten hebben op het DNA? Zo ja, waarom is het middel dan nog steeds toegestaan en wordt het op grote schaal gebruikt?
Een middel wordt alleen toegelaten als er bij gebruik volgens voorschrift geen onaanvaardbare risico’s zijn voor mens, dier en milieu. Dat geldt ook voor RoundUp en glyfosaat.
Een toelating is gebaseerd op een beoordeling van een uitgebreid dossier waarin aandacht is voor alle effecten zoals die zijn opgesomd in bovenstaande vragen (zoals celtoxiciteit, hormonale werking, effect op DNA, aquatox, effect op de reproductie en carcinoge werking). Bovendien is glyfosaat, als werkzame stof van gewasbeschermingsmiddelen, Europees onderzocht en op bijlage I van de gewasbeschermingsmiddelenrichtlijn 91/414/EEG geplaatst.
Bent u op de hoogte dat RoundUp en glyfosfaat, wederom met het gebruik van hoeveelheden die aanbevolen zijn, giftig en dodelijk zijn voor amfibieën en vissen? Zo ja, bent u van plan het gebruik van deze giftige stoffen sterk te beperken in verband met de verplichtingen vanuit de Flora- en Faunawet, de Kaderrichtlijn Water en de Natuurbeschermingswet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe oordeelt u over de bevindingen dat geboorteafwijkingen en miskramen een sterke relatie vertonen met het gebruik van glyfosfaat en RoundUp?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe oordeelt u over de bevindingen dat blootstelling aan glyfosfaat en RoundUp de kans op verschillende typen kanker sterk doet toenemen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u inzicht geven in het gebruik van RoundUp en glyfosfaat in Nederland, zowel door overheidsdiensten als (agrarische)ondernemers en particulieren? Zo nee, waarom niet?
Het CBS inventariseert het gebruik van bestrijdingsmiddelen ongeveer elk 4e jaar. De laatste inventarisatie in de landbouw was over 2008. Het CBS inventariseert het gebruik in 56 gewassen, echter niet het gehele gebruik. In 2005 is voor het laatst een schatting gemaakt van het gebruik van glyfosaat in de verschillende gebruiksgebieden. Zie de tabel. Verder inventariseert de overheid jaarlijks de totaalafzet van glyfosaat in Nederland. De gemiddelde afzet in de afgelopen 6 jaar was circa 960 ton.
Sector/toepassingebied
Schatting omvang gebruik glyfosaat (kg)
Bron
Ondergrens
Schatting
Bovengrens
Akker- en tuinbouw (incl. akkerranden en glasopstanden)
165 070
190 000
345 000
CBS-enquête 2004
Droge slootbodems
18 000
23 000
28 000
Staats et al. (2002)
Grasland
97 000
176 200
270 000
LEI-BIN; dit rapport
Hoveniers (niet verhardingen)
10 000
23 000
50 000
Syncera (2005); dit rapport
Spoorwegen
4 000
6 000
10 000
CBS (2001) in Syncera (2005); dit rapport
Gebruik op verhardingen
– overheden
25 000
25 000
25 000
Syncera (2005)
– particulieren (incl. gebruik op niet-verhardingen)
18 000
22 000
35 000
Vijftigschild et al, 2005; Syncera (2005); dit rapport
– bedrijven
112 000
144 000
176 000
Syncera (2005)
– woningbouwverenigingen
7 000
11 000
15 000
Syncera (2005)
– recreatie
1 000
1 500
2 000
Syncera (2005)
– verhardingen van land- en tuinbouwbedrijven
5 000
7 000
9 000
Syncera (2005)
Totaal (kg)
462 070
628 700
965 000
Verstrekt u informatie aan verkopers en gebruikers over de nadelige effecten van het gebruik van RoundUp en glyfosfaat? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Aangezien de beoordeling van de mogelijke effecten, bij gebruik volgens voorschrift, heeft geleid tot een toelating zonder onaanvaardbare risico’s voor mens, dier en milieu bij de voorgeschreven toepassing, is het niet noodzakelijk extra informatie aan verkopers en gebruikers te verstrekken (behalve de verplichte gevaarszinnen/pictogrammen).
Acht u het wenselijk dat een middel met bovengenoemde zeer giftige effecten het meest gebruikt middel tegen onkruid is? Zo ja, kunt u dat toelichten? Zo nee, wat bent u van plan hiertegen te doen?
Landbouwkundig gezien is in Nederland de werkzame stof glyfosaat een belangrijk herbicide. De reden hiervoor is dat glyfosaat een breedwerkend middel is dat onkruiden doodt die op een andere manier moeilijk te bestrijden zijn. Ook buiten de landbouw wordt glyfosaat toegepast, bijvoorbeeld om het spoor of verhardingen onkruidvrij te houden. Het middel is in Nederland toegelaten en daarmee worden de risico’s voor milieu en volksgezondheid toelaatbaar geacht.
Bent u, met inachtneming van het bovenstaande, voornemens om het gebruik van RoundUp en glyfosfaat te verbieden of in ieder geval sterk aan banden te leggen? Zo ja, op welke wijze en termijn? Zo nee, waarom niet?
Nee. RoundUp, en andere gewasbeschermingsmiddelen met de werkzame stof glyfosaat, zijn, na beoordeling door het College toelating gewasbeschermingsmiddelen en biociden, toegelaten voor een aantal specifieke toepassingsgebieden. Dat betekent dat het risico voor mens, dier en milieu aanvaardbaar is. In algemene zin ben ik voorstander van geïntegreerde gewasbescherming waarbij pas chemische middelen worden ingezet als andere methoden tekortschieten.
Q-koorts |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Kent u het bericht «Overheid reageerde afwachtend op Q-koorts»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de resultaten van het onderzoek van de Provinciale Raad voor Volksgezondheid in Noord-Brabant?2
Het rapport, dat is geschreven door een student biomedische wetenschappen geeft een impressie van de ontwikkelingen tijdens de uitbraak in Noord-Brabant. Ik beschouw het vooral als een verkennend rapport dat met name is gebaseerd op de meningen en opvattingen van een aantal patiënten, artsen en bestuurders. Door die opzet, de beperkte omvang van het onderzoek en de focus op Noord-Brabant, kan voor het nationale beleid maar beperkte waarde worden gehecht aan de conclusies en aanbevelingen.
Is het waar dat de Rijksoverheid Q-koorts als een regionaal probleem zag?
Nee.
Is de Rijksoverheid en in het bijzonder uw beleid erop toegerust om een gelijktijdige uitbraak van dierziektes of epidemieën met effecten op de volksgezondheid effectief te voorkomen en te bestrijden? Zo ja, welke voorzorgsmaatregelen worden hiertoe genomen?
Ja, de minister van VWS en ik gaan uit van het «One Health»-principe waarbij bestrijding van zoönosen (infectieziekten die kunnen worden overgedragen van dieren op mensen) een aangelegenheid is van zowel de veterinaire sector als de humane gezondheidszorg, zoals in antwoorden op vragen van het lid Thieme eerder is aangegeven (Aanhangsel Handelingen II 2009/10, nr. 825).
Is het waar dat de samenwerking tussen uw ministeries niet optimaal was bij het bestrijden van de Q-koorts? Is die samenwerking inmiddels verbeterd? Welke maatregelen heeft u genomen en gaat u nemen om de samenwerking te verbeteren?
De manier waarop de ministeries van VWS en LNV de aanpak en bestrijding van de Q-koorts ter hand hebben genomen en welke lessen daaruit getrokken kunnen worden, is de centrale vraag van de evaluatiecommissie Q-koorts onder leiding van prof.dr.ir. G. van Dijk. Zoals de minister van VWS en ik uw Kamer hebben gemeld, rapporteert de Commissie over haar bevindingen op 22 november 2010. Dit rapport zal, voorzien van een beleidsreactie van de minister van VWS en mij, worden aangeboden aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2009/10, 28 286, nrs. 354 en 427).
Welke risico’s voor de volksgezondheid zijn er indien uw samenwerking niet optimaal is? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat het doden van geiten wellicht niet nodig was geweest?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u uw standpunt over schadevergoeding aan patiënten uiteenzetten?
In reactie op de motie van het lid Van Gerven (Kamerstukken II 2009/10, 28 286, nr. 392) over een collectieve regeling voor Q-koortspatiënten heeft de minister van VWS zijn standpunt over schadevergoeding aan patiënten reeds uiteengezet. De motie is door uw Kamer verworpen. De minister van VWS heeft dat standpunt bij de gesprekken met Q-uestion, de stichting voor mensen met Q-koorts, toegelicht.
Het heffen van hondenbelasting voor de financiering van de gemeentelijke opvangplicht van loslopende dieren |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het besluit van het college van Burgermeester en Wethouders van Veere (Zeeland) om de hondenbelasting in haar gemeente met vijf procent te verhogen om daarmee de opvang van loslopende dieren te bekostigen?1
Ja.
Hoe oordeelt u over de keuze een bepaalde categorie burgers te belasten voor de financiering van een algemene overheidstaak, in dit geval hondenbezitters die moeten opdraaien voor de kosten van de gemeentelijke plicht tot het opvangen van loslopende dieren?2
De hondenbelasting is – net zoals de onroerendezaakbelasting – een algemene belasting die gemeenten op grond van de gemeentewet mogen heffen. Omdat het een algemene belasting betreft staat het gemeenten vrij om te bepalen waaraan de opbrengst van de hondenbelasting wordt besteed, dus ook om (een deel van) de opbrengst aan te wenden voor de opvang van loslopende dieren in een gemeente.
Kunt u aangeven welke verantwoordelijkheid een willekeurige hondenbezitter in uw ogen heeft voor de opvang van loslopende dieren in de gemeente waar hij woont?
Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven, is de hondenbelasting een algemene belasting. Dit betekent dat de wijze waarop de gemeente Veere de middelen, verkregen van «een willekeurige hondenbezitter», besteed een lokale afweging is. Het kabinet kan en wil niet in deze bevoegdheid treden.
Primair verantwoordelijk dat een hond geen zwerfdier wordt is uiteraard de eigenaar van de hond. Daarnaast kunnen echter ook handelaren en fokkers een rol spelen bij het voorkomen dat honden uiteindelijk eindigen als zwerfdieren. Het goed informeren van potentiële kopers van honden is daarbij van groot belang. Aan die informatievoorziening draagt ook de overheid bij via een bijdrage aan het Landelijk Informatiecentrum Gezelschapsdieren. Op de website van dit informatiecentrum kunnen potentiële kopers informatie verkrijgen alvorens over te gaan tot het aanschaffen van een hond.
Welke invloed schrijft u aan een willekeurige hondenbezitter toe als het gaat om impulsaankopen en het dumpen van dieren door derden?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat bovengenoemde factoren van grote invloed zijn op het aantal loslopende dieren dat jaarlijks wordt aangetroffen? Welke invloed schrijft u in dit verband toe aan fokkers, handelaren en detaillisten die financieel belang hebben bij de verkoop van zoveel mogelijk dieren?
Zie antwoord vraag 3.
Acht u het rechtvaardig dat een willekeurige hondenbezitter, die zijn hond misschien wel uit het asiel heeft gehaald en daarmee een bijdrage heeft geleverd aan het oplossen van het opvangprobleem, moet betalen voor de financiering van de opvang van gedumpte dieren, terwijl de gezelschapsdierensector helemaal niets hoeft bij te dragen aan de opvang van dieren waar zij nota bene – via fok, handel en verkoop – geld aan heeft verdiend?
Zie antwoord vraag 3.
Is het u bekend dat de gezelschapsdierensector jaarlijks een omzet draait van 2,1 miljard euro en dat dit bedrag ieder jaar stijgt?
Het cijfer 2,1 miljard is mij bekend uit het rapport «Gedeelde Zorg, Feiten en Cijfers» van de Raad voor Dieraangelegenheden (RDA). Wij beschikken niet over harde cijfers over de toename van de jaarlijkse omzet.
Deelt u de mening dat het invoeren van een heffing op de verkoop van dieren – te betalen door fokkers, handelaren en verkopers – zowel het aantal impulsaankopen kan remmen als een financiële basis kan vormen voor de opvang van gedumpte dieren? Zo neen, kunt u toelichten waarom u denkt van niet? Zo ja, bent u bereid voorbereidingen te treffen om een dergelijke heffing in te voeren?
In het idee om een (extra) heffing op de verkoop van dieren te introduceren zien wij niets. De gezelschapsdierensector wordt op normale wijze in de belastingheffing betrokken (BTW, winstbelasting etc.) en wij zien geen aanleiding om aan deze sector een extra heffing op te leggen voor de specifieke doeleinden die worden genoemd. Het heffen van (extra) belasting is niet het aangewezen instrument om inhumaan en onverantwoord omgaan met gezelschapsdieren tegen te gaan.
Kunt u inzicht geven in de manier waarop gemeenten hun wettelijke plicht tot het opvangen van loslopende dieren invullen, en welke middelen daarmee gemoeid zijn? Heeft u de indruk dat gemeenten over voldoende middelen beschikken om hun taken op dit gebied te vervullen en dat gemeenten hun verplichtingen in deze daadwerkelijk nakomen? Zo ja, kunt u dit toelichten en hoe verklaart u in dit verband het besluit van de gemeente Veere om zich tot hondenbezitters te wenden om haar opvangtaken te kunnen financieren? Hoe verklaart u voorts het grote aantal noodlijdende (particuliere) opvangcentra dat zich over loslopende dieren zoals katten, konijnen en knaagdieren ontfermt?
Het Rijk heeft geen gedetailleerd inzicht in de uitgaven die gemeenten maken voor de verschillende gemeentelijke taken en dus ook niet voor het opvangen van loslopende dieren. Zoals in de vorige antwoorden is aangegeven, is de hondenbelasting een algemene belasting waarvan de opbrengst ten gunste komt van de algemene middelen van de gemeente, net zoals bijvoorbeeld de onroerende-zaakbelasting of de algemene uitkering uit het gemeentefonds. Het is een intern democratisch afwegingsproces binnen de gemeente waaraan deze vrij besteedbare middelen worden uitgegeven. Uiteraard dient de gemeente wel te voldoen aan de haar in de wet opgedragen taken, zoals de plicht om dieren gedurende 2 weken op te vangen.
Teneinde gemeenten met elkaar in contact te brengen en te informeren over diverse aspecten van het dierenwelzijnsbeleid dat zij kunnen, dan wel wettelijk verplicht zijn te voeren heeft de minister van voormalig LNV dit jaar met de Dierenbescherming en Van Hall Larenstein voor de derde keer de gemeentelijke conferentie dierenwelzijnsbeleid georganiseerd op 14 oktober.
Bent u bereid de gemeente Veere aan te spreken op de invoering van een oneerlijke belasting(verhoging) voor hondenbezitters? Zo ja, op welke termijn en op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Nee, wij zien geen aanleiding de gemeente Veere aan te spreken (zie antwoord bij vraag 2). De gemeente heeft de autonome bevoegdheid om te bepalen waaraan de opbrengst van de hondenbelasting wordt besteed. Ook de tariefstelling is aan de gemeente, tenzij er sprake is van een willekeurige en onredelijke heffing. Daarvan is bij een verhoging van 5% geen sprake.
Onderschrijft u de constatering dat er in het gemeentelijk beleid rond de opvang van loslopende dieren sprake is van grote verschillen tussen gemeenten onderling? Zo neen, waar baseert u dat op? Zo ja, deelt u de mening dat het tijd is te werken aan een uniforme financieringssystematiek, waarbij te denken valt aan een vast bedrag per inwoner dat een gemeente moet reserveren voor de financiering van dierennoodhulp en/of aan het oormerken van middelen uit het Gemeentefonds voor de wettelijk verplichte opvang van loslopende dieren?
Gemeenten zijn vrij om op eigen wijze te voldoen aan de wettelijke plicht van het bewaren van dieren gedurende twee weken. De gemeente kan invulling geven aan deze verplichting toegesneden op de situatie in de eigen gemeente. Omdat de situatie per gemeente kan verschillen kan ook het beleid en de afspraken met asielen per gemeente verschillen. Het staat de gemeente vrij om bij de VNG aan te dringen op een model beleid ten aanzien van de financiering van de opvang van dieren waar alle gemeenten gebruik van kunnen maken. Indien de gemeente onvoldoende invulling geeft aan haar verantwoordelijkheid is het aan de gemeenteraad de gemeentebestuurders hier op aan te spreken.
Het oormerken of reserveren voor middelen ten behoeve van de opvang van lopende dieren past niet in de systematiek van het gemeentefonds dat zich kenmerkt door kostenoriëntatie en globaliteit. Het aantasten van de vrije besteedbaarheid van het gemeentefonds is verder ook ongewenst. Gemeenten zijn heel wel in staat om zelf te bepalen waaraan zij de middelen voor de aan hen toebedeelde taken op de meeste efficiënte wijze kunnen besteden.
Acht u het rechtvaardig dat gemeenten de door hen geïnde hondenbelasting geheel of gedeeltelijk mogen besteden aan andere zaken dan voorzieningen voor honden? Zo ja, kunt u toelichten waarom? Zo nee, bent u bereid een koppeling in te stellen tussen hondenbelasting en de inzet van middelen ten behoeve van gemeentelijk hondenbeleid?
Zie de antwoorden bij 2 en 10. Gemeenten mogen zelf bepalen waaraan de opbrengst van de hondenbelasting wordt besteed.
Europees landbouwgeld dat naar kernfusie gaat |
|
Janneke Snijder-Hazelhoff (VVD), Han ten Broeke (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Landbouwgeld naar kernfusie»?1
Ja.
Is de berichtgeving waar dat er in 2010 vierhonderd miljoen euro landbouwgeld over is en dat de Europese Commissie voornemens is dit in te zetten voor het kernfusieproject ITER?
De Europese Commissie heeft op 20 juli jl. een voorstel gepresenteerd om te voorzien in een gedeelte van de extra financieringsbehoefte van het ITER-project. Een toelichting en kabinetsappreciatie bij dit voorstel is u middels een BNC-fiche toegegaan.2
Voor de jaren 2012 en 2013 is € 1,4 miljard nodig. Het voorstel behelst een mix van financieringsbronnen. Ten eerste stelt de Commissie voor om de plafonds uit de Financiële Perspectieven voor categorie 1A (concurrentiekracht) op te hogen met € 160 miljoen in 2012 en € 240 miljoen in 2013. Ter compensatie stelt de Commissie voor om voor hetzelfde bedrag (€ 400 miljoen) het plafond voor categorie 2 (landbouw) in 2010 te verlagen door het verkleinen van de marge. Daarnaast stelt de Europese Commissie voor om binnen categorie 1A € 460 miljoen te herschikken uit het Zevende Kaderprogramma voor Onderzoek en Technologische Ontwikkeling (€ 100 miljoen in 2012 en € 360 miljoen in 2013). Deze voorstellen van de Europese Commissie dekken slechts een gedeelte (€ 860 miljoen) van de financieringsbehoefte van het ITER-project. Voor de resterende € 540 miljoen zal later via de geijkte begrotingsprocedures een oplossing gevonden moeten worden. Het voorstel van de Commissie blijft binnen het totaalplafond van de Financiële Perspectieven.
Deelt u de mening dat ongebruikte landbouwgelden terug moeten vloeien naar lidstaten? Is dat niet ook de afspraak die u met de Tweede Kamer heeft gemaakt nadat eerder overtollige gelden in 2007 ten behoeve van Galileo zijn ingezet?
Ik deel uw mening dat ongebruikte landbouwgelden zoveel mogelijk moeten terugvloeien naar de lidstaten. Een van de overwegingen om in 2007 met de grootst mogelijke moeite akkoord te gaan met de inzet van de onbenutte marge in categorie 2 ten behoeve van Galileo was dat er sprake was van een behoorlijke herschikking binnen categorie 1A (concurrentiekracht). Onder druk van Nederland is in 2007 in de Raad afgesproken dat die aanpassing van de Financiële Perspectieven uitzonderlijk was en geen precedent zou scheppen voor eventuele toekomstige herzieningen.
Ervan uitgaande dat deze uitgaven voor het ITER-kernfusieproject mogelijk goed te verantwoorden zijn omdat zij moderne uitdagingen aanpakken die lidstaten niet alleen aankunnen, bent u dan niet van mening dat deze gelden elders dienen te worden gevonden, in plaats van geld dat overblijft uit de landbouwbegroting?
Ja. Hoewel Nederland het belang van ITER onderschrijft en voorstander is van de bouw, kan Nederland niet instemmen met het financieringsvoorstel van de Europese Commissie. De voorgestelde herziening van de plafonds van categorie 1A (concurrentiekracht) en 2 (landbouw) van de Financiële Perspectieven is een aantasting van de begrotingsdiscipline en zou tot extra afdrachten van de lidstaten leiden. Bovendien laat het voorstel een deel van de financiering open, waarmee eveneens de begrotingsdiscipline wordt aangetast.
Nederland is bereid constructief mee te werken aan een oplossing binnen de parameters van de Nederlandse inzet ten aanzien van de instandhouding van de plafonds. Nederland acht het wezenlijk dat de oplossing voor deze problematiek primair wordt gevonden binnen categorie 1A, en voor het deel dat uit categorie 1a wordt gehaald middels de kaasschaafmethode, maar sluit gebruik van het compensatiemechanisme niet uit binnen het plafond van de Financiële Perspectieven. Tevens zou de Europese Commissie nader moeten onderzoeken of er bij de programma’s in categorie 1A geen onderbestedingen te verwachten zijn, zoals zij in 2007 inderdaad met succes voor een gedeelte van de extra financiering voor Galileo deed. Nederland vindt het daarbij van groot belang dat de oplossing in categorie 1A van de begroting zoveel mogelijk in samenhang wordt afgewogen.
Het laten inslapen van jonge kalveren omdat zij niet geschikt zouden zijn om af te mesten |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Gerda Verburg (CDA) |
|
Kent u het bericht «Kalveren laten inslapen?»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat het de huidige praktijk is, of dat het voorkomt, dat wanneer een kalf niet binnen 30 dagen na zijn geboorte het gewicht van minimaal 36 kilo heeft bereikt, deze dieren niet meer gewild zijn voor het afmesten, en dat hierdoor dieren gedood worden door de veehouder zelf, of zelfs op de verzamelplaats van de tussenhandelaar? Hoe beoordeelt u dit?
Het komt inderdaad voor dat kalveren onder de 36 kg niet worden afgenomen. Het is de verantwoordelijkheid van de veehouder aan elk dier de nodige zorg te besteden en te voldoen aan de hierop van toepassing zijnde regelgeving.
Zo zal op het moment dat een dier geëuthanaseerd dient te worden, voldaan moeten worden aan de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (GWWD), het Besluit doden van dieren en indien van toepassing, de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde (WUD). Dieren mogen in overeenstemming met deze regelgeving op het bedrijf gedood worden. De overheid houdt toezicht op de naleving van de regelgeving.
In de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel voor een Wet dieren heb ik aangegeven dat in de uitvoeringsregels bij die wet zal worden bepaald in welke gevallen een dier mag worden gedood. In eerste instantie ben ik voornemens die gevallen vast te stellen voor een beperkt aantal diersoorten, zoals honden en katten. Op basis van ervaringen worden die regels uitgebreid naar andere diersoorten, zoals kalveren. Op dat moment zal ook de vraag moeten worden beantwoord in hoeverre het doden van commercieel gehouden dieren, waarvan het houden niet economisch rendabel is, ethisch aanvaardbaar is.
Kunt u inzicht geven in wie deze regel bedacht heeft, hoelang deze regel al geldt, en of u en de inspecteurs van de Voedsel- en Warenautoreiteit (VWA) daarvan op de hoogte waren?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u inzicht geven in het aantal kalfjes dat gedood is omdat ze het vereiste gewicht niet hadden bereikt binnen dertig dagen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat deze praktijk strijdig is met artikel 12 van het Besluit doden van dieren, waarin zelfs expliciet wordt gesteld dat het «buiten het slachthuis doden van rundvee […] categorisch verboden [is], omdat dit vanuit welzijnsoogpunt onaanvaardbare risico’s meebrengt»?2 Kunt u toelichten hoe het kan dat het in de praktijk kennelijk voorkomt, en waarom het Besluit niet gehandhaafd wordt?
Deelt u de mening dat deze praktijk uit ethisch oogpunt gestopt moet worden? Zo nee, waarom niet?
Artikel 12 van het Besluit doden van dieren is van toepassing op het slachten en doden van productiedieren buiten het slachthuis. Indien het dier niet gedood wordt als productiedier, is dit artikel niet van toepassing. Naast de GWWD en de WUD zijn alleen de artikelen 1 t/m 6 van het Besluit doden van dieren dan van toepassing. Op de naleving hiervan wordt door de overheid toezicht gehouden.
Bent u bereid maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat deze praktijk zo snel mogelijk wordt gestopt? Zo neen, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en termijn?
Zie antwoord vraag 2.
De subsidieregeling voor integraal duurzame stallen |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Gerda Verburg (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CDA) |
|
Kunt u bevestigen dat u recentelijk nog eens 15 miljoen euro extra hebt gereserveerd voor de subsidiëring van integraal duurzame stallen?1
Op 10 september heb ik in een wijziging van de Regeling LNV subsidies en onderliggend openstellingsbesluit in de Staatscourant gepubliceerd. Met deze wijziging is 15 miljoen euro gereserveerd voor investeringen in integraal duurzame stallen. De regeling integraal duurzame stal- en houderijsystemen is geopend van 15 september 2010 tot 15 oktober 2010.
Kunt u bevestigen dat u de criteria om in aanmerking te komen voor deze regeling hebt verruimd? Zo ja, welke veranderingen hebt u hierin doorgevoerd en waarom?
De criteria om in aanmerking te komen voor subsidie zijn niet verruimd en zijn gelijk aan de eerdere openstellingen van de regeling integraal duurzame stal- en houderijsystemen.
Wel zijn er veranderingen in de subsidiabele kosten. Voorheen kwamen uitsluitend meerkosten van bovenwettelijke investeringen gericht op dierenwelzijn in aanmerking voor subsidie. Met deze wijziging komen ook de meerkosten voor de bovenwettelijke investeringen in milieu of diergezondheid in aanmerking voor subsidie. Deze laatste posten komen echter uitsluitend voor subsidie in aanmerking indien tevens in dierenwelzijn wordt geïnvesteerd.
Met deze uitbreiding van de subsidiabele posten komt het integrale karakter van de regeling meer tot zijn recht.
Kunt u bevestigen dat uit de nieuwe subsidievoorwaarden voortvloeit dat ondernemers die eenzijdig investeren in milieumaatregelen ook in aanmerking komen voor een subsidie onder de investeringsregeling integraal duurzame stallen? Zo ja, hoe is dit te verenigen met het uitgangspunt van een «integraal duurzame stal», waarbij naar alle aspecten van de stal, dus ook zeker naar het welzijn van de dieren, gekeken wordt? Zo ja, waarom hebt u hiervoor gekozen en op welke manier valt dit te verenigen met het doel om in 2023 alleen nog maar integraal duurzame stallen te hebben in Nederland?
Nee. Zie antwoord op vraag 2; een eenzijdige investering in milieu (of diergezondheid) komt niet voor subsidie in aanmerking. Er moet altijd sprake zijn van verbetering van dierenwelzijn.
Deelt u de mening dat een stal pas integraal duurzaam genoemd kan worden als de huisvesting is afgestemd op de natuurlijke behoeftes van de dieren, zodat zij hun natuurlijke gedrag kunnen uitoefenen? Hoeveel stallen die aan deze voorwaarden voldoen zijn al onder deze regeling in aanmerking gekomen voor subsidie?
Voor integraal duurzame stallen hanteer ik (ongewijzigd) de volgende definitie:
«stallen en houderijsystemen die, op terrein van dierenwelzijn, zijn uitgerust met maatregelen die verder gaan dan hetgeen bij of krachtens wet is voorgeschreven en die tegelijkertijd tenminste voldoen aan maatschappelijke randvoorwaarden en wettelijke eisen ten aanzien van milieu, diergezondheid, arbeidsomstandigheden, landelijke inpasbaarheid én economische haalbaarheid».
Stallen met alleen ammoniakreducerende maatregelen zijn volgens deze definitie niet integraal duurzaam.
Ik stuur de Kamer jaarlijks een brief over de voortgang van de realisatie van het aantal integraal duurzame stallen. In mijn brief over de monitoring integraal duurzame stallen van 17 juni jl. (28268, nr. 413) en de bijbehorende bijlage kunt u zien dat er op 1 januari 2010 vanuit de regeling integraal duurzame stal- en houderijsystemen (RLS) 58 stallen gerealiseerd en er 152 stallen in voorbereiding zijn.
Van 1 februari 2010 tot 27 februari 2010 is de regeling integraal duurzame stallen en houderijsystemen open geweest onder de regeling GLB inkomenssteun 2006. Bij deze regeling is er aan 67 aanvragers subsidie toegekend.
Deelt u de mening dat een stal waarin alleen ammoniakreducerende maatregelen zijn genomen niet te kenmerken is als «integraal duurzaam»? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid striktere criteria te hanteren om er zodoende voor te zorgen dat alleen ondernemers die willen investeren in een werkelijk integraal duurzame stal, waarbij de behoeftes van het dier centraal staan, in aanmerking komen voor subsidie? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie hierbij mijn antwoord op de vragen 2 en 3.
Het zwaartepunt van de regeling ligt op dierenwelzijn. Door naast dierenwelzijn ook bovenwettelijke investeringen in diergezondheid en milieu subsidiabel te stellen, komt het integrale karakter nog beter tot zijn recht.
Striktere criteria acht ik niet nodig, omdat alleen ondernemers die willen investeren in een integraal duurzame stal (waarbij er altijd in bovenwettelijke dierenwelzijnsmaatregelen geïnvesteerd moet worden) in aanmerking komen voor subsidie.
De voorzitter van het Europees Stamboek voor Shagyapaarden, Sportpaarden en Sportpony's dreigt met executie van paarden |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Gerda Verburg (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Stamboekvoorzitter chanteert Productschappen Vee, Vlees en Eieren (PVE) met executie paarden?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het dreigement dat deze stamboekvoorzitter paarden wil executeren totdat zijn stamboek door de PVE wordt erkend? Acht u het gelet op de huidige wettelijke bepalingen en jurisprudentie ten aanzien van het doden van dieren mogelijk dat paarden op deze manier opzettelijk worden gedood zonder dat er strafbare feiten worden gepleegd? Zo ja, kunt u dit nader toelichten en bent u bereid deze lacune in de wet te dichten?
Het persbericht dat de heer De Lange, voorzitter van het Europees Arabisch Stamboek voor Shagyapaarden, Sportpaarden en Sportpony’s (EASP), op 14 september 2010 heeft doen uitgaan, is op persoonlijke titel uitgebracht. De overige bestuursleden van het EASP nemen ten volle afstand van deze reactie van de voorzitter.
Het bestuur van EASP is door de commissie Erkenning en Toezicht Paardenfokkerij (ETP) van het PVE uitgenodigd voor een verhelderend gesprek, dat op 6 oktober 2010 zal plaatsvinden. De commissie ETP geeft advies over paardenfokkerij aan de voorzitter van PVE, die uiteindelijk het definitieve besluit neemt over de aanvraag tot erkenning van het stamboek.
De heer De Lange heeft laten weten dat hij blij is met het gesprek en afziet van de effectuering van de in het bericht genoemde actie.
Het staat eigenaren van paarden overigens vrij om hun dieren naar het slachthuis af te voeren. Het is verboden buiten het slachthuis rundvee, eenhoevige of loopvogels te slachten of te doden, tenzij dit moet gebeuren in geval van een onmiddellijk gevaar voor mens of dier, het dier ondraaglijk lijdt of in geval van bestrijding van een besmettelijke dierziekte.
Bent u bereid om maatregelen te nemen om te voorkomen dat de paarden worden geëxecuteerd, door middel van bijvoorbeeld intensieve controles door de Algemene Inspectiedienst (AID) bij de stamboekvoorzitter?
Gezien het bovengenoemde acht ik het nemen van specifieke maatregelen niet opportuun.
De handhaving van het verbod op het verloten van dieren |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Hebt u kennisgenomen van de verloting van pony’s op een manege’s in Assendelft1 en Almere2?
Ja.
Hoe beoordeelt u de verloting, waarbij een «tegoedbon» voor een pony kan worden gewonnen, in het licht van artikel 57 van de Gezondheids- en welzijnswet (GWWD) voor dieren, dat het verloten van dieren verbiedt?
Artikel 57 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren bevat een verbod om dieren als prijs, beloning of gift uit te loven of uit te reiken bij wedstrijden, verlotingen, weddenschappen of andere dergelijke evenementen. Artikel 2.13 van het wetsvoorstel inzake de Wet dieren bevat eenzelfde verbod.
De achterliggende gedachte achter dit verbod is dat een dergelijke wijze van verkrijging van een dier niet strookt met de huidige opvattingen over de vereiste mate van zorgvuldigheid waarmee de aanschaf van dieren gepaard hoort te gaan.
Het houden van dieren vereist een bewuste keuze. Het is dan ook niet wenselijk dat door omstandigheden, zoals door het winnen van een prijs, wordt bepaald bij welke persoon de zorg voor een dier komt te liggen. Dit is in lijn met de voorgestelde zorgplicht zoals thans neergelegd in artikel 1.4 van het wetsvoorstel inzake de Wet dieren. Het feit dat de prijs in de vorm van een waardebon is gegoten die desgewenst kan worden ingewisseld voor een pony doet naar mijn mening niets af aan het verbod.
Onderschrijft u de analyse dat, conform de bedoeling van artikel 57 GWWD, ook een verloting van dieren via een waardecheque niet is toegestaan in Nederland? Zo ja, welke maatregelen zullen er volgen op de overtreding van dit verbod? Zo neen, moeten we hieruit concluderen dat er sprake is van een maas in de wet? Bent u in dat geval bereid de bepaling in artikel 57 GWWD/2.13 Wet dieren aan te scherpen, zodat deze en andere verlotingconstructies in het vervolg onmiskenbaar verboden zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uiteenzetten op welke wijze het verbod op verloting van dieren in de praktijk wordt gehandhaafd? Kunt u inzicht geven in het aantal overtredingen dat de afgelopen jaren is geconstateerd, en welke maatregelen daarop gevolgd zijn? Zo neen, waarom niet?
Uit informatie van het Openbaar Ministerie blijkt dat er tot op heden twee zaken voor de rechter zijn gebracht vanwege de overtreding van artikel 57 van de GWWD. In beide zaken zijn voorwaardelijke geldboetes opgelegd. In acht andere gevallen is de zaak afgedaan door middel van een transactie.
Is het u bekend dat de betreffende manege in Assendelft al eerder een verloting van een pony middels het uitgeven van een waardecheque heeft georganiseerd? Heeft de Algemene Inspectiedienst hiertegen actie ondernomen? Zo ja, kunt u toelichten hoe de AID heeft gehandeld en wat de uitkomst daarvan is geweest? Zo neen, waarom niet?
Ja, dit is bekend. Op de actie die hierop is ondernomen en de uitkomst daarvan, kan met het oog op de privacy van betrokkene publiekelijk geen mededeling worden gedaan.