Melkveehouders die in de problemen komen door de lage melkprijs |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Melkveehouders straks dieper in schulden»?1
Ja.
Is het waar dat de lagere melkprijs en de stijgende kosten van inputs leiden tot een verslechtering van de financiële positie van de helft van de Nederlandse melkveehouders?
Het Landbouw-Economisch Instituut (LEI) verstrekt via de website (http://www.lei.wur.nl/NL/statistieken/Barometer) gegevens over de actuele economische situatie in onder meer de melkveehouderij. Daaruit blijkt dat de ontwikkeling van het saldo (opbrengsten minus toegerekende kosten, waarin ook de kosten voor veevoer en meststoffen zijn opgenomen) tot en met juli in 2012 hoger ligt dan het gemiddelde over dezelfde periode in de jaren 2006 – 2011. Het saldo tot en met juli 2012 ligt wel lager dan de vergelijkbare periode over 2011, maar in 2011 was sprake van een fors gestegen melkprijs.
Bent u het met NMV (Nederlandse Melkveehouders Vakbond) eens dat de stijging van de melkprijs in 2011 een eenmalige opleving was en dat er dus sprake is van een structureel dalende melkprijs?
Nee. Zoals verwacht blijkt de prijs de afgelopen jaren meer en vaker te fluctueren door ontwikkelingen op de wereldmarkt. De laatste weken is er sprake van een opleving van de prijzen op de wereldmarkt, die naar verwachting in de komende maanden zal leiden tot stijging van de melkprijzen voor de veehouders. Ook voor de komende jaren verwacht ik vergelijkbare prijstendensen en dus geen structureel dalende melkprijs. Mede omdat daarnaast de kosten tussen melkveebedrijven onderling sterk variëren, zal niet steeds en niet voor elk bedrijf sprake zijn van een volledig kostendekkende melkprijs.
Wat is uw verklaring voor de huidige lage melkprijs, gezien de stijgende zuivelprijzen op de wereldmarkt? Deelt u de mening dat Nederlandse melkveehouders een eerlijke en reële prijs moeten krijgen voor hun melk, waarin alle input- en milieukosten zijn meegenomen?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat andere EU-landen van plan zijn om de toeslagen vervroegd uit te betalen? Zo ja, om welke landen gaat het?
De Europese Commissie heeft een voorstel gepresenteerd aan het beheerscomité voor directe betalingen van 25 juli jongstleden waarin zij alle lidstaten toestaat om vanaf 16 oktober 2012 vervroegd 50% van de bedrijfstoeslag 2012 te betalen, onder de voorwaarde dat alle controles zijn afgerond. Dit voorstel is vastgesteld en op 28 augustus officieel gepubliceerd.
In het voornoemde beheerscomité gaven acht lidstaten (Letland, Litouwen, Portugal, Roemenië, Griekenland, Italië, Tsjechië en Hongarije) aan dat zij zeer waarschijnlijk voorschotten gaan betalen. Zeven lidstaten gaven aan dat zij zeer waarschijnlijk géén voorschotten gaan betalen (Duitsland, Slowakije, Estland, Oostenrijk, Denemarken, Zweden en Finland).
Deelt u de mening dat de huidige uitzonderlijke omstandigheden voldoende aanleiding geven om een verzoek in te dienen bij de Europese Commissie om vervroegde betaling van de toeslagen in Nederland mogelijk te maken?
Nee. Nederland heeft dan ook geen verzoek ingediend.
Bent u nog van plan om andere acties te ondernemen om te zorgen dat melkveehouders niet verder in de problemen komen?
Zie antwoord vraag 3.
Het aanleggen van graanvoorraden in Nederland. |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kent u de berichten «Nederland moet graan hamsteren»1 en «Hamsteren graan werkt averechts»?2
Ja.
Wat is momenteel de situatie op de Nederlandse graanmarkt? Is er reeds sprake van krapte, waardoor afnemers van graan in de problemen komen? Hoe groot zijn de effecten van een hogere graanprijs voor de consument?
De situatie op de Europese graanmarkt is stabiel. Er is geen sprake van krapte op de markt, de verwerkende sectoren en handel zijn prima in staat om risico's in de tijd te spreiden en zelf voorraden aan te houden. De Europese Unie is een netto-exporteur van granen. Half augustus bedroeg de netto export 1 250 000 ton graan. De effecten van een hogere graanprijs voor de consument laten zich moeilijk concreet vertalen. Sinds 2007 zijn de prijzen voor voedingsmiddelen gestegen maar in verhouding niet meer dan de gemiddelde inflatie. Het aandeel van graan in de kostprijs van bijvoorbeeld brood is beperkt.
Wat is uw reactie op de oproep van LTO-voorzitter Albert-Jan Maat om in Nederland graanvoorraden aan te leggen om de graanprijzen te stabiliseren?
Deze vraag heb ik beantwoord in mijn brief van 15 augustus 2012 (onze referentie 288507).
Is het waar dat Duitsland een «geheime graanvoorraad» heeft voor een jaar? Zo ja, was dit u bekend, en wat is hierop uw reactie?
Het is mogelijk dat enkele lidstaten (meer in het bijzonder een aantal van de nieuw toegetreden lidstaten in Oost-Europa) al voor hun toetreding tot de Europese Unie een graanvoorraad hadden, die bedoeld is voor crisissituaties als bijvoorbeeld een oorlog of nucleaire ramp.
Dit betreft een voorraad welke los staat van het granenmarktordeningsbeleid binnen de Europese Unie. Het is aan de lidstaten zelf om te bepalen of zij een voorraad bedoeld voor voornoemd gebruik aanhouden.
Lidstaten zijn wel gehouden het beheer van deze voorraden zodanig vorm te geven dat dit geen verstorend effect heeft op de goede werking van het communautaire granenmarktordeningsbeleid binnen de Europese Unie. Maatregelen in het kader van wereldmarktprijsverstoring en gevaar voor de voorziening op de communautaire markt zijn daarmee aan de Commissie voorbehouden.
Op welke wijze wordt momenteel in Europees en internationaal verband actie ondernomen om de prijsstijgingen op de graanmarkt op te vangen, en wat is uw inzet in dit verband?
Zowel de Europese Commissie als de FAO volgen de ontwikkelingen op de graanmarkt nauwlettend. Dit heeft geen aanleiding gegeven tot het ondernemen van acties.
Bent u ervan op de hoogte dat in de VS de krapte op de graanmarkt voor een groot deel wordt veroorzaakt door het verplichte gebruik van maïs voor de productie van biodiesel? Wat zijn de effecten van het Europese biobrandstoffenbeleid op de Europese en Nederlandse graanmarkt?
De situatie op de graanmarkt in de Verenigde Staten wordt veroorzaakt door de verwachting dat een deel van de oogst lager zal uitvallen dan oorspronkelijk voorzien.
Het verbruik van graan voor de productie van biobrandstoffen in de EU voor het marktjaar 2012–2013 is door de Europese Commissie voorzien op 9,8 miljoen ton. Het totaal verbruik van graan in de Europese Unie is echter voor dezelfde periode voorzien op 274,3 miljoen ton. Het verbruik voor ethanol/biobrandstof maakt daarmee ongeveer 3% uit van het totaal van het Europees verbruik. Een deel van het verwerkte graan voor ethanol/biobrandstof wordt echter ook verwerkt als bestanddeel voor veevoedergrondstoffen.
Deelt u de mening dat de effecten van het biobrandstoffenbeleid op de voedselmarkten- en prijzen eerst duidelijk moeten zijn, voordat tot verhoging van het Europese bijmengpercentage kan worden overgegaan, zeker gezien de huidige structureel hoge graanprijzen?
De zorg over de mogelijke effecten van het biobrandstoffenbeleid op de voedselmarkten en prijzen wordt serieus genomen. De beschikbaarheid en prijs van voedsel wordt door diverse factoren bepaald. De productie van biobrandstoffen levert hieraan een beperkte bijdrage. Op dit moment is er geen sprake van een verhoging van het Europese bijmengpercentage. Wel is de Europese Commissie voornemens eind 2012 te rapporteren over de gevolgen van het Europese biobrandstoffenbeleid voor de sociale duurzaamheid. Ook de beschikbaarheid en prijzen van voedsel zullen in deze rapportage een rol spelen. In oktober 2012 zal uw Kamer nader worden geïnformeerd over de uitvoering van de motie Leegte, Jansen en Dikkers (TK 2011–2012, 30 872, nr. 120) en de consequenties hiervan op het nationale biobrandstoffenbeleid.
Het verbod op chemische onkruidbestrijdingsmethoden |
|
Johan Houwers (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het eindrapport «LCA-quickscan vergelijking onkruidbestrijdingsmethoden», uitgevoerd door de Interfacultaire Vakgroep Milieukunde (IVAM) van de Universiteit van Amsterdam?
Ja.
Deelt u de conclusies van het rapport, dat een verbod op chemische onkruidbestrijding op verhardingen niet leidt tot een beter milieu? Zo nee, waarom niet?
In deze quickscan worden milieuprestaties van verschillende onkruidbestrijdingsmethoden vergeleken. Geconcludeerd wordt dat niet één methode altijd als beste of slechtste scoort.
Chemische onkruidbestrijding scoort, vergeleken met niet-chemische methoden ongunstig voor onder meer ecotoxiciteit, maar het brandstofgebruik is laag. Methoden die gebruik maken van hoge temperaturen -zoals «branden» of «heet water»- scoren daarentegen gunstig voor ecotoxiciteit maar ongunstig voor de onderwerpen «klimaatverandering» en «fossiele uitputting», vergeleken met andere onkruidbestrijdingsmethoden.
Uit de inspraakreacties op het Nederlands actieplan duurzame gewasbescherming is gebleken dat er onduidelijkheid is ontstaan. Daarom zal een onafhankelijke inventarisatie uitgevoerd worden, om deze onduidelijkheid weg te nemen.
Bent u bereid om eisen te stellen aan de milieuprestaties van niet-chemische onkruidbestrijding op verhardingen? Zo nee, waarom niet?
Daarvoor is op dit moment geen aanleiding.
Bent u bereid om uw standpunt ten aanzien van het uitvoeren van de motie Grashoff, over het instellen van een verbod voor gebruik van gewasbeschermingsmiddelen met glyfosaat voor niet-commerciële doeleinden (TK 2010–2011, 32 372, nr. 65), te herzien? Zo nee, waarom niet?
Tegelijkertijd met deze brief doe ik u het Nederlands actieplan duurzame gewasbescherming toekomen. Daarin komt de uitvoering van de motie Grashoff aan de orde.
Uitbraak van vogelgriep |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u aangeven wat de oorzaak is van de uitbraak van vogelgriep op 10 augustus 2012 in Hagestein? Zo nee, wanneer is deze oorzaak wel bekend?
Het is helaas vrijwel nooit mogelijk de exacte oorzaak van een dierziekte-uitbraak te achterhalen. Dat is ook nu het geval. Volgens onderzoek van het Centraal Veterinair Instituut (CVI) samen met het Erasmus Medisch Centrum (EMC) hebben leghennenbedrijven met een vrije uitloop een ongeveer 11 keer zo grote kans om geïnfecteerd te raken door LPAI virussen dan leghenbedrijven zonder uitloop. Het bedrijf in Hagestein heeft een buitenuitloop. De kans is aanwezig dat het virus afkomstig is van wilde watervogels.
Kunt u aangeven hoe groot de kans is dat deze uitbraak een gevolg is van eerdere uitbraken van vogelgriep in Mexico in de afgelopen weken1? Zo ja, hoe heeft het virus zich op zo’n korte termijn van Mexico naar Nederland kunnen verspreiden? Kunt u aangeven of dit is te wijten aan onzorgvuldige omgang met de besmettingen? Zo nee, is er sprake van een andere afzonderlijke uitbraak in Nederland of andere Europese lidstaten?
Het artikel, dat is aangehaald, betreft commentaar van de Voedsel en Landbouworganisatie (FAO) naar aanleiding van de uitbraak van hoogpathogene vogelgriep in Mexico. De FAO pleit onder meer voor een goed monitoringsysteem voor H5 en H7 vogelgriepvirussen. Een dergelijk monitoringsysteem is in Nederland aanwezig. De uitbraak in Hagestein is ontdekt via dit systeem.
De uitbraak van vogelgriep in Mexico wordt veroorzaakt door een hoogpathogene H7N3 variant en de uitbraak in Nederland door een laagpathogene H7N7. De uitbraken staan niet met elkaar in verband. Overigens worden bij uitbraken in landen buiten de Europese Unie maatregelen getroffen om insleep naar de EU te voorkomen. De import van risicoproducten, zoals pluimvee en eieren, vanuit onder meer Mexico is om deze reden verboden. Wat wel en niet mag worden geïmporteerd is onder meer te vinden via de website van de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit («Import Veterinair Online»).
Kunt u aangeven of er reden bestaat om aan te nemen dat het vogelgriepvirus zich op dit moment in Nederland verspreidt en dus op meerdere plaatsen, naast enkel op het bedrijf in Hagestein, zal worden vastgesteld? Zo ja, op welke locaties is er mogelijk ook sprake van of risico op een uitbraak? Zo nee, op welke manier kan dit worden uitgesloten? Hoe groot schat u de kans dat er toch op korte termijn meerdere uitbraken zullen plaatsvinden?
De kans dat dit vogelgriepvirus zich in Nederland zal verspreiden is klein. De Nederlandse en Europese wetgeving is erop gericht de insleep en verspreiding van ziekten zoals vogelgriep te voorkomen. De maatregelen die zijn genomen naar aanleiding van het besmette bedrijf zijn hier ook op gericht. In geval van een uitbraak wordt het pluimvee op zowel de omliggende pluimveebedrijven als contactbedrijven getest. In dit geval lagen er geen andere pluimveebedrijven in de buurt.
Kunt u aangeven hoe groot de kans is dat deze laag pathogene variant van het virus muteert naar een hoog pathogene variant en daarmee, naast aantasting van het dierenwelzijn van het getroffen pluimvee, een gevaar voor de volksgezondheid met zich meebrengt?
De kans dat een vogelgriepvirus van het type H5 of H7 muteert van laagpathogeen naar hoogpathogeen is niet groot maar wel reëel. Om dit risico zoveel mogelijk te beperken is in Europees verband afgesproken dat vogelgriep van de typen H5 en H7 wordt bestreden.
Wat gaat u doen om verdere uitbraken te voorkomen of te beperken, en te voorkomen dat tienduizenden gezonde dieren gedood moeten worden?
Ik heb u met mijn Kamerbrief van 18 april 2012 (TK 28 807, nr. 139) geïnformeerd over de stand van zaken rond het onderzoek naar het verband tussen vrije uitloop en het risico op een vogelgriepbesmetting. Naar aanleiding hiervan is een werkgroep samengesteld waarin zowel het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie als de pluimveesector vertegenwoordigd zijn.
Deze werkgroep is inmiddels bezig om de mogelijke maatregelen om het besmettingsrisico van de vrije uitloop te verminderen te beoordelen op effectiviteit, haalbaarheid en uitvoerbaarheid. Afhankelijk van de aard van de voorgestelde maatregelen, zal ook moeten blijken of de sector deze maatregelen zelf kan doorvoeren of dat ondersteuning vanuit de overheid noodzakelijk is. Zodra de werkgroep deze analyse heeft afgerond, zal ik u op de hoogte stellen van de resultaten.
De aanpak van brandveiligheid in stallen |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Opnieuw honderden varkens omgekomen bij brand»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het van groot belang is om dat het probleem van stalbranden snel wordt aangepakt?
Ja, om dit probleem aan te pakken is er een Actieplan Stalbranden opgesteld. Dit actieplan heb ik op 22 december 2011 aan u gezonden (TK 33000-XIII, nr. 154).
Kunt u aangeven waarom de motie van 26 oktober 2011 over brandveiligheid in stallen2, waarin de regering wordt verzocht uiterlijk 1 januari 2013 regels met betrekking tot stalbranden op te stellen, nog niet is uitgevoerd?
In de brief bij het actieplan (TK 33000-XIII, nr. 154) heb ik aangegeven hoe uitvoering wordt gegeven aan deze motie. Het Actieplan voorziet in de uitvoering van een onderzoek naar de toereikendheid van de huidige eisen alsmede naar de wijze waarop dieren in de praktijk door effectievere regelgeving beter tegen brand beschermd kunnen worden. Op basis van dit onderzoek zullen de initiatiefnemers van het actieplan te weten de Dierenbescherming, de Land- en Tuinbouworganisatie (LTO), de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR) en Verbond van Verzekeraars mij adviseren of en zo ja, welke aanpassing van regelgeving een positieve bijdrage kan leveren aan het brandveiliger maken van stallen en bijbehorend management. U wordt hierover eind 2012 geïnformeerd.
Kunt u aangeven waarom er wordt getwijfeld aan de «wenselijkheid» van het aanpassen van de voorschriften in het Bouwbesluit 2012, zoals aangegeven in de brief van 28 november 20113, terwijl er in de Kamer een meerderheid is voor het stellen van regels voor 1 januari 2013?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of de Kamer een voorstel tot aanpassing van de voorschriften van het Bouwbesluit 2012 tegemoet kan zien, ten einde per 1 januari 2013 strengere regels te hebben ten aanzien van brandveiligheid in stallen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of de aanpak van brandveiligheid in stallen aan de sector wordt overgelaten in het «Actieplan Stalbranden 2012–2016» en niet, zoals door de Kamer gevraagd, aan de regering door middel van het stellen van regels?
Zie antwoord vraag 3.
Antibioticaresistentie bij kalveren door melk |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Boer kweekt resistentie bij kalf; Gevaren blijken geen indruk te maken»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat meer dan de helft van de Nederlandse melkveehouders hun kalveren melk voeren die afkomstig is van met antibiotica behandelde koeien? Zo nee, hoe kan een dergelijke praktijk op zo’n grote schaal voorkomen zonder dat u hiervan op de hoogte bent? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
De meeste antibiotica in de melkveehouderij worden toegepast bij de behandeling van uierontsteking en op het einde van de lactatie bij het zogenaamde droogzetten. Voor elk antibioticum is een wachttijd vastgesteld. De wachttijd is het aantal dagen tussen toediening van het antibiotica en het moment dat de melk weer geschikt is voor humane consumptie.
Het is bekend dat melkveehouders kalveren voederen met melk van koeien die tijdens de lactatie met antibiotica zijn behandeld en waarbij de wachttijd nog niet verstreken is. De residuen van de antibiotica in deze melk komen dan in het verteringsstelsel terecht. De mate waarin melkveehouders deze melk aan kalveren voederen is niet exact bekend. We weten echter dat dit een veel voorkomende praktijk is, zowel in Nederland en Europa als in de rest van de wereld.
Ook het droogzetten van koeien op het einde van de lactatie met antibiotica is wereldwijd een gangbare praktijk in de melkveehouderij om uierontsteking tegen te gaan. Eventuele resten van de antibiotica kunnen bij het begin van de volgende lactatie in de biest (eerste melk na het afkalven) terechtkomen. Het is echter van essentieel belang voor de diergezondheid dat het kalf biest krijgt. Biest bevat belangrijke afweerstoffen die het jonge dier nodig heeft bij de opbouw van zijn weerstand tegen infecties. Daarom zijn veehouders op grond van de kalverrichtlijn verplicht om de kalveren zo snel mogelijk na de geboorte biest te geven.
Volgens deskundigen zijn er geen directe risico’s vastgesteld van het voederen van antibioticahoudende melk of biest voor de gezondheid van het kalf of de gezondheid van dieren op latere leeftijden. Het blootstellen van dieren aan residuen antibiotica kan echter resistentie bevorderen en vormt daarmee een indirect risico voor de dier- en volksgezondheid.
Kunt u bevestigen dat deze melk nog sporen van de antibiotica kan bevatten, die in het verteringsstelsel van het kalf terecht komen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat het voeren van deze antibioticahoudende melk een risico voor de ontwikkeling van resistente bacteriën met zich meebrengt en dat er daarnaast een risico bestaat voor de ontwikkeling en gezondheid van het kalf? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat droogzetters antibiotica bevatten die vervolgens in de biest terecht komen en zo de biest ongeschikt maken voor het kalf? Zo ja, ziet u dit ook als een probleem voor de gezondheid van het kalf? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat wanneer een moederdier is behandeld, een kalf, net als in de humane consumptie, pas melk zou moeten drinken als de wachttijd van het antibioticum volledig is verstreken? Zo nee, op basis van welke wetenschappelijke inzichten komt u tot een ander oordeel? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan?
Vanwege het risico dat resistentie bevorderd wordt, dient melk van koeien die antibiotica hebben gekregen, binnen de wachttijd niet aan kalveren gevoederd te worden. Deze ongewenste praktijk moet zo snel mogelijk worden gestopt.
In Europese regelgeving zijn geen specifieke bepalingen opgenomen die het voederen van melk aan kalveren op het eigen bedrijf verbieden. Het voederen van kalveren met melk die residuen van antibiotica bevat, is wel in strijd met het algemene uitgangspunt van het wettelijke regime voor diervoeders, zoals dat voortvloeit uit artikel 4 van Verordening (EG) 767/2009 en artikel 2 van de Kaderwet diervoeders. Dit uitgangspunt komt er kort samengevat op neer dat diervoeders zuiver en veilig moeten zijn.
Meer specifiek bepaalt artikel 15 van Verordening (EG) nr. 178/2002 dat diervoeders niet in de handel mogen worden gebracht of mogen worden gevoederd indien zij nadelige effecten hebben op dierlijke of menselijke gezondheid. Dit kan het geval zijn bij het voederen van met antibiotica verontreinigde melk, doordat resistentie daardoor bevorderd wordt. Ook artikel 3 van Richtlijn 2002/32/EG stelt dat diervoerders bij gebruik geen enkel gevaar mogen opleveren voor de gezondheid van mens en dier.
In samenhang daarmee bepaalt artikel 4 van Verordening (EG) nr. 183/2005 dat de veehouders bij het voederen van voedselproducerende dieren maatregelen dienen te nemen en procedures dienen toe te passen om het risico op biologische, chemische en fysische verontreiniging van diervoeders, dieren en dierlijke producten zo gering te houden als redelijkerwijs haalbaar is.
De genoemde artikelen van EU-verordeningen zijn strafbaar gesteld bij de Regeling diervoeders.
Concluderend kan worden gesteld dat het voederen van kalveren met melk die antibioticaresiduen bevat op grond van deze algemene bepalingen in voornoemde regelgeving niet is toegestaan. De handhaving van deze regels in de praktijk is echter lastig. Handhavend kan pas worden opgetreden nadat op het bedrijf geconstateerd is dat een kalf bepaalde melk drinkt, en vervolgens uit analyse van deze melk blijkt dat deze niet aan de eisen voldoet.
Inmiddels ben ik in overleg met de rundveesector. Ook de rundveesector is van mening dat melk van koeien binnen de wachttijd niet gebruikt moet worden voor het voeren van kalveren. De rundveesector zet sinds anderhalf jaar actief in op verantwoord en transparant gebruik van diergeneesmiddelen. Bewustwording bij de veehouders van de schadelijkheid en de risico’s van deze praktijk, dient als eerste stap om dit doel te kunnen bereiken. Daarbij staat de rundveehouderij voor een aanpak die zicht richt op gedragsverandering. De rundveesector heeft toegezegd dat het onderwerp in de bedrijfsgezondheidsplannen zal worden opgenomen. Ik heb duidelijk gemaakt dat de sector een maximale inspanning moet leveren om het voeren van melk binnen de wachttijd te voorkomen. Waar mogelijk zal ik handhavend optreden.
Het dilemma van het voederen van biest met antibioticaresiduen vereist nader overleg en onderzoek. Enerzijds is biest essentieel vanwege de antistoffen en is het voederen ervan aan kalveren daarom verplicht, anderzijds kunnen antibioticaresiduen resistentie bevorderen. Ik blijf hierover in overleg met de sector. Het maximaal beperken van het gebruik van droogzetters kan een belangrijk bijdrage leveren aan het verkleinen van dit probleem. Het preventief gebruik van droogzetters is sinds medio 2011 niet meer toegestaan. De sector voert een grootschalig onderzoeksprogramma uit om de mogelijkheden te onderzoeken om selectief met het gebruik van droogzetters om te gaan. De uitkomsten van dit programma worden eind dit jaar gepresenteerd.
Aangezien het voederen van melk van met antibioticabehandelde koeien ook in andere landen een veel voorkomende praktijk is, zal ik de Europese Commissie verzoeken om in het kader van de EU discussie over antibioticaresistentie de risico´s van deze praktijk te agenderen opdat de problematiek ook op Europees niveau wordt opgepakt.
Is het waar dat experts op dit gebied, zoals dierenartsen, wetenschappers, nutritionisten, beleidsmedewerkers en zelfs de Autoriteit Diergeneesmiddelen (SDa) van dit probleem op de hoogte zijn, maar niets doen? Zo ja, hebt u hier een verklaring voor? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat deze experts wél iets doen om dit probleem op te lossen en hun verantwoordelijkheid nemen?
Ontwikkeling van antibioticumresistentie bij dieren is een onderwerp waar al geruime tijd zorgen over bestaan. Het onderwerp antibioticumhoudende melk wordt in toenemende geagendeerd, juist vanuit de wetenschap en de SDa. In mijn antwoord op vragen 6, 9 en 10 geef ik aan hoe gewerkt wordt aan de aanpak van dit probleem.
Is het waar dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) niet op de hoogte is van het probleem? Zo ja, hoe kan het dat de NVWA hier niet van op de hoogte is en wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat dit in de toekomst niet weer voorkomt?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangegeven wat u aan dit probleem gaat doen en op wat voor termijn?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid het voeren van antibioticahoudende melk aan kalveren te verbieden en dit verbod strikt te handhaven? Zo nee, waarom niet? Hoe beoordeelt u de dier- en volksgezondheidsrisico’s van deze keuze? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Zie antwoord vraag 6.
Hectarevergoeding Schipholboer voor weren ganzen |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Kunt u bevestigen dat u met de Land- en Tuinbouworganisatie (LTO) Nederland, naar aanleiding van het advies van het Landbouweconomisch Instituut (LEI)1 en als onderdeel van het convenant vogelaanvaringen, een vergoeding bent overeengekomen van 853 euro per hectare voor boeren in de direct omgeving van Schiphol voor het versneld onderwerken van hun land na de graanoogst?2 Zo ja, waarom is de Kamer hier niet over geïnformeerd?
Ja. De Kamer is hierover niet geïnformeerd omdat het uitvoering van vastgelegd beleid betreft, te weten het convenant reduceren risico vogelaanvaringen Schiphol. Het convenant is op 16 april 2012 ondertekend door de Vereniging van Nederlandse verkeersvliegers, Schiphol, Vereniging natuurmonumenten, Staatsbosbeheer, Landschap Noord-Holland, Land- en Tuinbouworganisatie Nederland, de gemeente Haarlemmermeer, de colleges van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht en de Staat der Nederlanden. Uw Kamer is over dit convenant geïnformeerd in de vorige set antwoorden op vragen van mevrouw Thieme (2012Z10834).
Kunt u tevens bevestigen dat u de versnelde onderwerking van het land na de graanoogst niet via het Luchthavenindelingsbesluit verplicht gaat stellen, maar boeren de keus laat om vrijwillig deel te nemen aan deze regeling? Zo ja, deelt u de mening dat de effectiviteit van deze maatregel teniet wordt gedaan als er op een deel van de percelen nog steeds oogstresten blijven liggen en deze daardoor een extra aantrekkende werking zullen hebben op de vogels in de directe omgeving van Schiphol? Zo nee, waarom niet?
Ja. Uw Kamer heeft bij motie van 22 december 2011 (motie-Van Veldhoven/Jacobi – Kamerstukken II 2011–2012, 32 372, nr. 80) verzocht om te komen tot een breed gedragen draagvlak voor de aanpak van de ganzenproblematiek rond Schiphol.
Hierop voortbouwend is het eerder genoemde convenant gesloten met daarin een vrijwillige regeling met een niet te gedetailleerde beschrijving van de voorwaarden. Dit doet recht aan de eigen betrokkenheid bij en verantwoordelijkheid voor het bijdragen aan de oplossing van dit vraagstuk van de agrarische ondernemer. Een aanpak op basis van vrijwilligheid draagt bij aan een optimale naleving. Daarbij is het uitgangspunt dat er geen sprake is van vrijblijvendheid. Voor de concrete overeenkomsten betekent dat dat er sprake is van 6 jarige (of 5 jarige overeenkomsten voor zover het contract niet in 2012 kan worden gesloten) afspraken die betrekking hebben op alle percelen binnen een straal van 6 kilometer rond Schiphol waar in die periode graan op wordt geteeld.
Alle partijen hebben de ambitie dat met 100% van de betrokkenen een overeenkomst wordt gesloten zodat geen sprake meer zal zijn van een aantrekkende werking door het achterblijven van graanresten.
Waarom kiest u ervoor boeren de komende zes jaar per hectare te vergoeden in plaats van de teelt van vogelaantrekkende voedselgewassen in de directe nabijheid van Schiphol in zijn geheel te verbieden? Op basis van welk wetenschappelijk rapport acht u de hectarevergoeding voor onderbewerking vogelwerender en financieel aantrekkelijker dan de teelt in zijn geheel te verbieden en hoe verhoudt uw keuze zich tot de maatregelen in andere EU landen en de VS ten aanzien van het telen van voedselgewassen in de nabijheid van luchthavens?
Een verbod om bepaalde gewassen te verbouwen zou een zeer vergaande ingreep in het eigendomsrecht inhouden. Dat is een te zware maatregel, waarvoor het draagvlak ontbreekt. Immers, het resultaat kan ook op een andere manier worden gerealiseerd.
De keuze voor het versneld onderwerken van voedselrijke oogstresten past in de vier sporen aanpak: beperking van de foerageermogelijkheden van risicovolle vogels, geen nieuwe natuur als broed- en rustgebied, populatiebeheer en de inzet van techniek en invoering van radar voor vroegtijdige vogeldetectie. In deze vier sporen is geen sprake van een rangorde maar van evenwicht en samenhang: stappen op de ene weg hebben geen betekenis en geen draagvlak zonder voortgang op de andere.
Het foerageerspoor is met de vrijwillige regeling naar mijn mening goed ingevuld.
Momenteel hebben 58 boeren contracten afgesloten met mijn ministerie waarbij zij voedselrijke graanresten versneld onderploegen. Het betreft ruim 70% van het oppervlak aan graan binnen het werkingsgebied. De doelstelling van 75% deelname in 2012, zoals opgenomen in het convenant Reduceren risico vogelaanvaringen Schiphol, is hiermee praktisch gehaald. Voor het komende jaar wordt gestreefd naar 100% deelname; daartoe zullen de boeren die dit jaar nog geen overeenkomst hebben gesloten, actief worden benaderd om mee te gaan doen. Deze aanpak is en wordt voortdurend getoetst aan nationaal en internationaal opgedane kennis en ervaring, en het effect wordt op de voet gevolgd om tijdig bij te kunnen sturen.
Een algeheel verbod op de teelt van vogelaantrekkende voedselgewassen wordt daarom niet overwogen. Ook in andere EU landen en in de Verenigde Staten is er geen algemeen verbod op vogelaantrekkende voedselgewassen op grotere afstand van de start- en landingsbanen. Een stimuleringsregeling voor het telen van vogelonaantrekkelijke voedsel- of energiegewassen wordt overwogen. Er wordt inmiddels geëxperimenteerd met het telen van olifantsgras, een voor vogels onaantrekkelijk meerjarig energiegewas.
Deelt u de mening dat het verstrekken van vergoedingen voor het weren van ganzen uit percelen met voedselgewassen nabij Schiphol een perverse prikkel vormt om juist daar voedselgewassen te telen en dat deze prikkel onwenselijk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat wilt u doen om te voorkomen dat een dergelijke perverse prikkel gegeven wordt?
Nee, die mening deel ik niet. Er is heel nadrukkelijk gekeken naar de werkelijke kosten en inkomstenderving voor de agrarische ondernemer als het stro en de graanstoppel met de resterende graankorrels binnen 48 uur moet worden ondergewerkt.
De medewerkingvergoeding die daarnaast wordt gegeven acht ik adequaat voor de gevraagde inspanning. Ik verwacht dan ook dat de feitelijke ontwikkelingen op de wereldmarkt voor graan ten opzichte van andere gewassen bepalend zullen zijn voor de teeltkeuze.
Is het waar dat er gronden in bezit van de overheid rond Schiphol worden verpacht zonder de voorwaarde dat daar geen voedselgewassen op verbouwd mogen worden? Zo nee, welke voorwaarden ten aanzien van gewasteelt zijn er dan in alle pachtcontracten opgenomen? Zo ja, bent u bereid alsnog een voorwaarde op te nemen die de teelt van voedselgewassen uitsluit en dit in de toekomst te voorkomen?
Ja. Bureau Beheer Landbouwgronden (BBL) heeft in de Haarlemmermeer 588 ha grond in bezit. Dit is circa 8% van het areaal landbouwgrond. Andere overheden (Provincie, Gemeente, Rijk) en het waterschap hebben circa 10% van het areaal landbouwgrond in bezit. Op deze gronden gelden geen beperkende voorwaarden voor het telen van voedselgewassen. Het opnemen van dergelijke beperkende voorwaarden betekent een ingreep in de vrije verhandelbaarheid respectievelijk verpachting van landbouwgrond. De desbetreffende landbouwgrond wordt veelal verpacht aan agrarische ondernemers. Het is niet zomaar mogelijk om de voorwaarden voor pachtcontracten te wijzigen. Dit geldt zowel voor bestaande contracten als voor nieuwe (zelfs eenjarige) pachtcontracten.
Kunt u aangeven of de overheid voornemens is in haar bezit zijnde kavels in de directe omgeving van Schiphol de komende tijd te verkopen? Zo ja, zal aan verkoop de voorwaarde verbonden worden dat er geen voedselgewassen op de gronden geteeld mogen worden?
Voornemens hiertoe zijn mij niet bekend. Overigens zal in dergelijke gevallen niet snel tot zo’n beding worden overgegaan gezien het effect daarvan op de prijs van de grond en gezien het feit dat op andere wijze kan worden voorkomen dat ganzen er gaan foerageren.
Deelt u de mening dat de teelt van voedselgewassen rond luchthavens verboden zou moeten worden in het belang van de vliegveiligheid en dierenwelzijn? Zo nee, waarom acht u het niet gerechtvaardigd in te grijpen in het eigendomsrecht nu u ook zeer vergaande dieronvriendelijke maatregelen treft als het massaal vergassen van ganzen om de vliegveiligheid te vergroten? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u dat realiseren?
Deze mening deel ik niet. Zie mijn antwoord op vraag 3.
De stijgende graanprijzen |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kent u de berichten «Kleinste voorraad graan ooit in EU»1 en «Prijsexplosie graan en soja, honger dreigt»?1
Ja.
Is het waar dat de EU de laagste graanreserve ooit aanhoudt van nauwelijks meer dan 6 weken? Zo nee, voor welke periode is dan graan voorradig?
Bij aanvang van het graanseizoen 2012/13 (1 juli 2012) bedroeg de EU graanreserve 36,8 miljoen ton hetgeen overeenkomt met ongeveer 7 weken EU consumptie. De Commissie verwacht dat deze voorraad gedaald zal zijn tot 31,5 miljoen ton op 30 juni 2013 hetgeen overeenkomt met ongeveer 6 weken EU consumptie. Dit betreft een schatting van voorraden aangehouden door particulieren in de Europese Unie, er zijn geen voorraden bij overheden dan wel Europese instellingen.
Kunt u aangeven of Nederland strategische voorraden graan aanhoudt? Zo ja, in welke hoeveelheden? Zo nee, waarom niet?
Nee, Nederland houdt geen strategische voorraden graan aan. Het granen-marktordeningsbeleid vormt een bevoegdheid welke is neergelegd op Europees niveau. De Nederlandse inzet in Europees verband is gericht op een marktgeoriënteerd Europees gemeenschappelijk landbouwbeleid.
De handelsverstorende ondersteuning van de agrarische productie, met o.a. interventievoorraden graan ter ondersteuning van de prijsvorming, is sinds het begin van de jaren tachtig van de vorig eeuw langzaam afgebouwd en vervangen door grotendeels van productie ontkoppelde inkomenssteun. Vanuit oogpunt van voedselzekerheid kan bovendien gewezen worden op de Europese positie als netto exporteur van granen en de mogelijkheden tot im- en export van agrarische producten.
Ziet u redenen om het verbouwen van eiwitrijke gewassen in Nederland te stimuleren om zodoende minder afhankelijk te worden van de onzekere internationale graanmarkt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u hieraan vorm geven?
Nee, in Nederland worden gewassen geteeld indien daar vanuit de markt vraag naar is, voor een prijs waarvoor de boer deze wil en kan telen. Initiatieven voor de teelt van gewassen die nu niet regulier plaats vinden, zullen vanuit de markt moeten komen. Daarbij kan men een beroep doen op de mogelijkheden van het topsectorenbeleid (topsector Agrofood). Daarin worden faciliteiten geboden voor onderzoekswensen vanuit het bedrijfsleven. Vermeld zij dat het Europese steunstelsel voor erwten en veldbonen in de jaren »90 juist is afgeschaft vanwege de hoge kosten en de internationale handelsrepercussies.
Kunt u bevestigen dat de mondiale veestapel ongeveer de helft van de jaarlijkse graanoogsten opsoupeert? Hoe beoordeelt u dit gegeven in deze tijden van schaarste, waardoor de prijzen van graan snel stijgen en het voor veel mensen in de wereld moeilijk wordt om nog in hun levensonderhoud te voorzien?
Volgens gegevens van de International Grains Council (IGC) wordt de laatste jaren ca. 40 % van de wereldgraanoogst gebruikt als veevoer. De dreigende misoogst van maïs door de droogte in het Middenwesten van de VS hoeft niet meteen tot een schaarste van graan voor menselijke consumptie te leiden omdat mensen vooral producten op basis van rijst en tarwe eten. In haar meest recente rapport verwacht de IGC een tarweoogst van 665 miljoen ton, wat een zeer gemiddelde oogst is. De rijstoogst zal met 462 miljoen ton zelfs boven het meerjarige gemiddelde liggen.
Is het waar dat met name de toenemende vleesconsumptie in landen als China ervoor zorgt dat er wereldwijd elk jaar 40 miljoen ton graan extra nodig is? Zo nee, waarop baseert u zich in dit antwoord? Zo ja, deelt u de mening dat Nederland een actieve rol zou moeten vervullen in het terugdringen van de mondiale vleesconsumptie?
Een hogere vleesconsumptie betekent een toename in de vraag naar voedergraan. De OESO verwacht tot 2021 een toename van de wereldvleesconsumptie van 16 tot 30% afhankelijk van de vleessoort. Hoeveel extra graan hiervoor nodig is, is mij niet bekend.
Zoals ik gesteld heb in mijn brieven aan uw Kamer van 17 juni 2011 en 25 november 2011 (TK 2010/2011, 2 863 en TK 2011/2012, 31 532, nr. 70), zie ik geen actieve rol voor de overheid in het terugdringen van de vleesconsumptie.
Deelt u de mening dat het omzetten van graan in dierlijke eiwitten een inefficiënt proces en dat daarom moet worden ingezet op een grootschalige transitie van dierlijke naar plantaardige eiwitbronnen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u versnelling aan deze eiwitagenda geven?
Deze vraag heb ik beantwoord in mijn brief van 23 mei 2012 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 2534).
Problemen bij MEP-vergisters |
|
Marieke van der Werf (CDA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Hebt u kennis genomen van de uitzending van het tv-programma «Biogasboeren in de problemen»?1
Ja.
Kunt u de omvang van het probleem schetsen? Hoeveel projecten draaien op dit moment met verlies? Hoeveel projecten zijn inmiddels stopgezet en van hoeveel projecten verwacht u dat deze binnen afzienbare tijd zullen worden stopgezet? Klopt het dat meer dan twee derde van de vergisters met verlies draait?
Op basis van de subsidiegegevens is te herleiden hoeveel duurzame energie er wordt geproduceerd. In totaal heeft Agentschap NL 82 MEP-vergisters in beheer en 40 OVMEP-vergisters. Op dit moment zijn er 9 MEP-vergisters die niet produceren. Alle 40 OVMEP-vergisters produceren wel. Van de installaties die produceren draait 60% meer dan 5 000 vollasturen, 27% draait meer dan 7 000 vollasturen. Het beeld dat tweederde van de vergisters stil zou staan, spoort niet met deze cijfers.
Bent u het eens met de constatering dat de subsidievoorwaarden in de Stimulering Duurzame Energieproductie regeling (SDE) en de SDE+ gunstiger zijn voor biogasprojecten dan de voorwaarden in de regeling Milieukwaliteit Energieproductie (MEP), specifiek als het gaat om de hoogte van het subsidiebedrag en de exploitatierisico’s en is het juist dat de biogasprojecten van het eerste uur op achterstand staan ten opzichte van de nieuwe biovergistingsinstallaties omdat de laatste efficiënter zijn geworden en minder last hebben van kinderziektes?
Nee, daar ben ik het niet mee eens. De MEP en de SDE(+) hebben een verschillende systematiek. Installaties met een MEP-beschikking krijgen een vast subsidiebedrag. Installaties met een SDE(+) beschikking krijgen een bedrag dat meebeweegt met de energieprijzen. Als de elektriciteitsprijs hoog is, is de MEP gunstiger. Bij een lagere elektriciteitsprijs is de SDE(+) gunstiger. In de eerste jaren van de MEP was de elektriciteitsprijs hoog en hebben de producenten daarvan kunnen profiteren. Nu is de elektriciteitsprijs wat lager en is de MEP dus minder ruim. De elektriciteitsprijs laat momenteel alweer een stijging zien, dus wordt de MEP mogelijk in de toekomst weer gunstiger. Er kan dus niet gezegd worden dat de MEP over de hele looptijd minder gunstig is dan de SDE(+).
Wat betreft exploitatierisico’s geldt dat ondernemers een risico-inschatting mee kunnen nemen in het afwegen van hun business case. Op het moment dat een ondernemer een investeringsbeslissing neemt weet hij immers wat voor installatie hij gaat neerzetten, wat het rendement daarvan is, dat er nog weinig ervaring mee is en de risico’s dus hoog zijn. Uiteraard kan die inschatting op enig moment anders uitvallen.
Vindt u ook dat agrariërs die als eerste, in de periode 2003–2007, hebben durven investeren in de productie van groen gas niet de dupe mogen worden van onverwacht hoge biomassaprijzen en kinderziektes aan de vergistingsinstallaties? Of vindt u dat de penibele situatie waarin zij zich bevinden, bij het ondernemersrisico hoort?
Ik verwacht van iedere ondernemer die gaat investeren (met of zonder subsidie) dat hij een inschatting maakt van risico’s, zoals prijsfluctuaties en eventuele aanloopproblemen, en deze verwerkt in de business case. Deze risico’s horen inderdaad bij het ondernemersrisico.
Klopt het dat u ervan uitgaat dat de warmtebonus voor bestaande mestcovergistingsinstallaties slechts de onrendabele top van een investering in de warmte-uitkoppeling vergoedt en dus geen bijdrage levert aan het rendabeler maken van de bestaande vergistingsinstallaties, aangezien in het advies van ECN en KEMA d.d. 30 januari 2012 staat dat warmte-uitkoppeling «in beginsel met de geadviseerde basis- en correctiebedragen (…) niet [zal] leiden tot winstgevende of minder verlieslatende mestcovergistingsinstallaties» en u dit advies volgt?
In de SDE+ heb ik een subsidiecategorie opengesteld voor warmte-uitkoppeling bij bestaande installaties. Zoals de naam al zegt, dekt dit inderdaad alleen de onrendabele top van de warmte-uitkoppeling. Deze extra categorie biedt echter wel de mogelijkheid om meer te verdienen met dezelfde installatie. In het advies van ECN en KEMA waarin u refereert staat namelijk ook:
«Een drietal kostenaspecten kan echter wel enige soelaas bieden:
In verband met Europese staatsteunregels en de huidige goedkeuring van de Europese Commissie kan ik bovendien geen extra subsidie geven om de rentabiliteit van de installaties te verbeteren. Dat zou ongeoorloofde staatsteun zijn.
Bent u van mening dat de SDE+ is gericht op kostenefficiëntie en opschaling van bewezen technieken, en dat het daarom ongewenst is bestaande vergistingsinstallaties onder de voorwaarden van de SDE+ alsnog te vergoeden voor warmte-uitkoppeling, aangezien deze vergistingsinstallaties destijds een sterk innovatief karakter hadden? Past bij een dergelijke risicovolle investering niet beter een waarborgfonds (zoals bij geothermieprojecten) of een andere innovatiesubsidie?
De SDE+ is gericht op het zo kosteneffectief mogelijk produceren van duurzame energie. Warmtebenutting van bestaande installaties past daar heel goed in. Een waarborgfonds zou de producenten niet helpen. Een waarborgfonds neemt, in tegenstelling tot de SDE+, de onrendabele top niet weg en leidt zodoende niet tot extra warmtebenutting. Bovendien is het benutten van warmte bij een bestaande installatie niet risicovol en is een waarborgfonds dus geen passend instrument. Een innovatiesubsidie is tevens niet geschikt, omdat het benutten van warmte bij een bestaande installatie niet innovatief is. Hier geldt ook dat een innovatiesubsidie de onrendabele top niet volledig mag afdekken en dus niet leidt tot extra warmteproductie.
Bent u bereid alsnog, in overleg met de brancheorganisaties, na te denken over een passende regeling voor deze gedupeerde ondernemers, bijvoorbeeld door het verlengen van de afschrijvingstermijn van de installaties, het verhogen van het aantal vollasturen voor warmte-uitkoppeling en/of het invoeren van de mogelijkheid van banking vanaf de start van de productie van deze installaties (in plaats van 2012)?
Ik heb reeds uitgebreid overleg met de brancheorganisaties gevoerd en een reeks aan maatregelen getroffen om de situatie van de MEP-vergisters te verbeteren:
Wat betreft de suggesties die u noemt:
Nu is het aan de sector om deze kansen te benutten door bijvoorbeeld slim collectief biomassa in te kopen, aansluiting te zoeken bij warmtebehoefte in de buurt en opnieuw subsidie aan te vragen als de MEP-subsidie afloopt.
Bent u bereid de mogelijkheid te onderzoeken of de voorwaarden en vergoedingen die in de MEP voor vergistingsinstallaties golden onder bepaalde voorwaarden, alsnog met terugwerkende kracht gelijk te trekken met de voorwaarden die in de huidige SDE+-regeling gelden?
Zie antwoord vraag 7.
Sierkolen |
|
Janneke Snijder-Hazelhoff (VVD), Ger Koopmans (CDA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Is u bekend dat de sierkolenteelt in Nederland geen beschikking kan hebben over gewasbeschermingsmiddelen die wel zijn toegelaten in koolteelten voor consumptie? Zo, ja wat is daarvan de reden?
De teelt van sierkolen valt in Nederland onder de gewasgroep bloemisterijgewassen. De beoordeling van een toelatingsaanvraag voor vollegrondsgroente (zoals consumptiekolen) wijkt deels af van die van bloemisterijgewassen (waaronder sierkolen). In het algemeen kan de blootstelling van de werknemer aan gewasbeschermingsmiddelen in bloemisterijgewassen hoger zijn dan bij vollegrondsgroente: werknemers voeren meer handelingen uit in siergewassen, zoals snijden, sorteren, opbossen e.d. dan bij vollegrondsgroenten. Om voor zowel consumptie- als sierkolen een toelating te verkrijgen moet ook voor beide een aanvraag worden gedaan. Een aanvraag voor een middel voor uitsluitend toepassing op consumptiekool, kan dan ook alleen voor dat doel toegelaten worden, en niet tevens voor sierkool.
In Nederland zijn ook enkele middelen toegelaten voor toepassing in beide gewasgroepen. Er zijn 8 middelen (5 fungiciden en 3 insecticiden) toegelaten in zowel de teelt van bloemisterijgewassen (waaronder sierkolen) als van consumptiekolen. Er zijn op dit moment enkele uitbreidingsaanvragen voor bloemisterijgewassen, waaronder ook de sierkolen vallen, in behandeling bij het Ctgb.
Klopt het dat één van de oplossingen een uitbreidingsaanvraag van een hoofdtoelating is en dat voor elke subgroep een dergelijke aanvraag doorlopen dient te worden?
Ja, het klopt dat één van de oplossingen kán zijn dat een uitbreidingsaanvraag van de hoofdtoelating wordt aangevraagd. Uitbreidingsaanvragen voor kleine toepassingen of kleine teelten (zoals sierkolen) kunnen via een vereenvoudigde procedure door het Ctgb beoordeeld worden (zie Kamerstuk 27 858, nr. 104, van 13 maart 2012).
Klopt het dat de toelatingsaanvragen voor dit soort kleine en gespecialiseerde gewassen niet of nauwelijks tot stand komen? Is de beperkende definitie kleine teelten (glastuinbouw < 500ha en vollegrondstuinbouw <1000ha) één van de redenen? Klopt het dat daardoor veel kleine sierteelt- en groentegewassen als grote teelten worden gezien?
Er zijn wel degelijk toelatingsaanvragen voor toepassingen in kleine gewassen (zie ook mijn antwoord bij vraag 1). Deze worden via een vereenvoudigde toelatingsprocedure voor kleine toepassingen beoordeeld. In mijn brief van 7 mei 2012 (Kamerstuk 27 858, nr. 108) heb ik de voortgang bij de kleine toepassingen weergegeven. Het Ctgb heeft gemeld dat er geen achterstand meer is bij de beoordeling van kleine toepassingen.
De huidige areaalgrenzen betekenen inderdaad dat sommige teelten niet als klein kunnen worden gezien. Sierkolen worden echter in Nederland wel degelijk gezien als een kleine teelt.
Klopt het dat andere EU-lidstaten deze gewassen wel als kleine teelt zien? Zo ja, kunt u aangeven om welke teelten het gaat?
Sierteelt of bloemisterijgewassen zijn als gewasgroep veelal kleine teelten in de omringende lidstaten, maar in Nederland zijn dit grote teelten. Binnen de gewasgroep sierteelt- of bloemisterijgewassen kunnen individuele gewassen wel een kleine teelt zijn (zoals bij sierkool het geval is).
Hoe gaan andere EU lidstaten om met toelatingen op het gebied van kleine toepassingen en voor zogenaamde «kleine» (gespecialiseerde, veelal hoogwaardige) teelten? Wat zijn de overeenkomsten en verschillen? Waarom zijn er verschillen?
Uit een begin dit jaar gehouden enquête blijkt dat lidstaten verschillend omgaan met kleine toepassingen.
In vrijwel alle landen zijn akkerbouwgewassen en enkele fruit- en groentegewassen een grote teelt. Voor de overige gewassen zijn er verschillen tussen de lidstaten als het gaat om de beoordeling of een teelt groot of klein is. Hiervoor worden per lidstaat verschillende criteria gehanteerd. Zo zijn diverse consumptiekolen (bloemkool, spruitkool, broccoli), ijsbergsla en spinazie in Nederland een grote teelt, terwijl deze gewassen in de ons omringende landen (Verenigd Koninkrijk, Duitsland, België) een kleine teelt zijn. Dit geldt ook voor bijvoorbeeld bessen en waspeen.
Verordening 1107/2009 biedt hiervoor ook de ruimte, omdat de Verordening geen kwantitatieve grenzen heeft aangegeven voor de omvang van kleine en grote teelten.
Voor bepaalde toepassingen hebben toelatinghouders maar beperkt economisch belang. Om te garanderen dat de diversificatie van de land- en tuinbouw niet in gevaar wordt gebracht door een onvoldoende beschikbaarheid van gewasbeschermingsmiddelen, moeten voor kleine toepassingen specifieke regels worden vastgesteld. Het Ctgb is hiervoor de uitvoerende instantie. Samen met mijn collega van IenM heb ik mede naar aanleiding van de resultaten van dit onderzoek in andere lidstaten geconcludeerd dat het voor een effectiever middelenpakket voor de kleine teelten in Nederland en voor het bereiken van een gelijker Europees speelveld-gewenst is om in de definitie van kleine toepassingen die het Ctgb hanteert de areaalgrootte te verruimen. Dit betekent een verruiming naar 5 000 ha voor open teelten en naar 1 000 ha voor bedekte teelten. Ik zal het Ctgb verzoeken conform het bovenstaande te handelen. Daarnaast worden in EU-verband de mogelijkheden voor een «richtsnoer kleine toepassingen» onderzocht met als doel verdere harmonisering.
Deelt u de mening dat uitbreidingsaanvragen van een hoofdtoelating, ook als de hoofdtoelating enige tijd geleden is geweest, moeten kunnen plaatsvinden?
Voor de kleine toepassingen is in de recente wijziging van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden als overgangsmaatregel opgenomen dat bij een hoofdtoelating die voor 14 juni 2011 is verleend, een uitbreidingsaanvraag wordt beoordeeld op basis van de destijds geldende criteria.
Bent u bereid gewasbeschermingsmiddelen die toegelaten zijn in de voedingsproductie, bijvoorbeeld dus kool, ook toe te staan in niet eetbare producten zoals sierkool (bloemen)? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
De geplande aanleg van het agrologistieke bedrijventerrein Nieuw-Reijerwaard bij Ridderkerk |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Is bij u bekend waarom de provincie Zuid-Holland in haar MER-beoordeling de score op luchtkwaliteit achterwege laat? Kunt u dit toelichten?
Het bedrijventerrein Nieuw-Reijerwaard is een aan de provincie Zuid-Holland gedecentraliseerd Nota Ruimte budget project. De provincie Zuid-Holland is daarmee ook het bevoegde gezag voor het vaststellen van de reikwijdte en het detailniveau van het op te stellen MER. Het Rijk is hierbij niet betrokken. Het project maakt echter wel deel uit van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Voor luchtkwaliteit geldt dat de monitoringstool van het NSL alle informatie biedt met betrekking tot luchtkwaliteit waarmee een apart onderzoek niet nodig is.
Deelt u de mening dat in een MER (milieu-effectrapportage) de gevolgen voor luchtkwaliteit altijd beoordeeld dienen te worden?
In het algemeen geldt dat in een milieueffectrapportage (MER) informatie moet worden gegeven over de kans op aanzienlijke milieugevolgen van een project. Dit betekent dat per project in de fase van het vaststellen van de reikwijdte en het detailniveau van het op te stellen MER door het bevoegd gezag beoordeeld en gemotiveerd moet worden welke milieuaspecten wel of niet moeten worden onderzocht. Daarmee is het geen vanzelfsprekendheid dat altijd alle milieuaspecten in een MER moeten worden onderzocht.
Is bij u bekend wat de relatie is tussen de aanleg van Nieuw-Reijerwaard en de extra € 12 miljoen die de provincie Zuid-Holland uittrekt voor de verbetering van de luchtkwaliteit in de regio Rotterdam?
De provincie Zuid-Holland heeft haar Actieprogramma Luchtkwaliteit geïntensiveerd. Deze intensivering is gericht op het verbeteren van de luchtkwaliteit in heel Zuid-Holland en specifiek gericht op de luchtkwaliteit rond de (potentiële) knelpunten. De door u genoemde locatie is niet aangemerkt als specifiek knelpunt, maar zal volgens de provincie echter wel enig voordeel ondervinden van de extra inzet.
Kunt u aangeven hoe groot de leegstand is op bestaande agrologistieke bedrijventerreinen in Zuid-Holland?
Nee. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is aangegeven dat provincies en gemeenten verantwoordelijk zijn voor de programmering van verstedelijking (inclusief bedrijventerreinen). Daarbij hoort ook het bijhouden van de leegstand. Regionale partijen betrokken bij drie agrologistieke bedrijventerreinen in Zuid-Holland (Honderdland in Maasdijk, ABC Westland in Poeldijk en de Klappolder in Bleiswijk) geven aan dat de leegstand daar minder dan 5 procent is. Zij nemen tot op heden geen significante toename van de leegstand waar.
Kunt u aangeven hoe groot momenteel de vraag is naar dergelijke nieuwe agrologistieke bedrijventerreinen in Zuid-Holland, dit mede in het licht van de huidige economische situatie?
Nee. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is aangegeven dat provincies en gemeenten verantwoordelijk zijn voor de programmering van verstedelijking (inclusief bedrijventerreinen). Daarmee is het ramen van bedrijventerreinen ook een taak van de provincies. Het ramen van bedrijventerreinen voor specifieke doelgroepen is ongebruikelijk, omdat bedrijventerreinen vaker door meerdere sectoren/doelgroepen worden gebruikt.
Deelt u de mening dat deze locatie voor een agrologistiek bedrijventerrein erg ongelukkig is omdat 1) de glastuinbouw in de directe omgeving voor een groot deel is verhuisd, 2) het bedrijventerrein dichtbij bewoning is gepland, 3) goede ontsluiting via goederenspoor ontbreekt, 4) de ontsluiting via water alleen mogelijk is als er vrachtverkeer op en neer van het terrein naar de haven van Ridderkerk moet rijden waarbij het verkeer door Ridderkerk toeneemt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, deze mening deel ik niet. Met de realisatie van Nieuw Reijerwaard wordt uitvoering gegeven aan vastgesteld (Rijks-)beleid. Oorspronkelijk was in de Noordrand van de Hoeksche Waard een bovenregionaal, havengerelateerd bedrijventerrein gepland van 120 ha. Nadat een meerderheid van de Tweede Kamer tegen deze ontwikkeling bleek, is door het RPB in samenwerking met het CPB in 2007 uitgebreid onderzoek uitgevoerd naar mogelijke alternatieve locaties. Daarin zijn aspecten van ontsluiting en omgeving als genoemd in de vraag meegenomen. Op basis daarvan heeft het Kabinet na intensief overleg met de Provincie Zuid-Holland en de Stadsregio Rotterdam gekozen voor de ontwikkeling van de «alternatieve locaties Hoeksche Waard» Nieuw Reijerwaard te Ridderkerk en Westelijke Dordtse Oever (WDO) te Dordrecht. Hierover is uw Kamer destijds ook over geïnformeerd. Vanuit het Rijk is aangedrongen op voorspoedige realisatie en zijn daartoe ook instrumenten ingezet. Het project is benoemd als Nota Ruimte-project. Tenslotte is het project ook opgenomen in de Crisis- en Herstelwet. In 2009 is een bestuursovereenkomst gesloten tussen alle betrokken partijen gericht op de uitvoering van het project. Deze is ook ondertekend door de coördinerend minister van (destijds) EZ, mede namens de ministers van (destijds) V&W en VROM. Het Rijk draagt € 17,75 miljoen bij aan de realisatie van het project.
Kunt u aangeven in welke fase van besluitvorming dit project zich bevindt en toezeggen dat er geen onomkeerbare stappen worden gezet totdat de Kamer terug is van reces?
Zoals al aangegeven is het project Nieuw-Reijerwaard een aan de Provincie Zuid-Holland gedecentraliseerd Nota Ruimte budget project. De Provincie Zuid-Holland is daarmee ook verantwoordelijk voor de besluitvorming van dit project. Op dit moment werkt de Provincie Zuid-Holland aan een provinciaal inpassingsplan. Dit zal dit najaar ter inzage worden gelegd en wordt naar verwachting in het voorjaar van 2013 vastgesteld.
Miljoenen subsidies voor een gigastal in Horst aan de Maas en het informeren van de Kamer daarover |
|
Henk van Gerven |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennis kunnen nemen van het onderzoek van Wakker Dier naar de subsidies – en andere financiële gunsten – die onder andere door u verleend zijn aan het Nieuw Gemengd Bedrijf (NGB) in Horst aan de Maas?1
Ja.
Kunt u verklaren waarom het Rijk subsidie verleent aan zulk een omstreden bedrijf, mede tegen het licht van uw voornemen de omvang van stallen vast te stellen op een niveau dat vele malen lager ligt dan de omvang van het NGB? Deelt u de mening dat door deze gang van zaken de indruk wordt gewekt, dat bij de overheid de «linkerhand» niet weet wat de «rechterhand» doet?
De initiatiefnemers van het Nieuw Gemengd Bedrijf hebben gebruik gemaakt van subsidieregelingen van de rijksoverheid die openstaan voor iedere ondernemer die voldoet aan de voorwaarden die golden op het moment van openstelling van deze regelingen, schaalgrootte is geen criterium voor de toekenning van een subsidie. Met innovatie- en investeringsregelingen faciliteer en ondersteun ik vooroplopende ondernemers die investeren in risicovolle innovatieve maatregelen die verder gaan dan de wettelijke eisen en op deze wijze een belangrijke bijdrage leveren aan de verdere verduurzaming van de veehouderij. De verleende innovatiesubsidies hebben geen betrekking op de daadwerkelijke fysieke realisatie van het Nieuw Gemengd Bedrijf maar op planvorming en op innovatie- en pilotprojecten op een proefbedrijf en op bestaande bedrijfslocaties. De resultaten van deze projecten komen beschikbaar voor de gehele sector.
Was u op de hoogte van deze subsidies? Zo ja, wat is de reden dat u de Kamer niet eerder geïnformeerd heeft over deze subsidies – bijvoorbeeld tijdens het algemeen overleg Schaalgrootte in de intensieve veehouderij op 6 juni jl.? U suggereert in Nieuwsuur dat de Kamer op de hoogte had kunnen zijn van de subsidies aan het NGB; kunt u exact aangeven waar hier in de respectievelijke jaarverslagen over gecommuniceerd is? Kunt u dit in een overzicht weergeven per gegeven subsidie en met paginaverwijzingen betreffende het jaarverslag? Of erkent u dat de Kamer niet geïnformeerd is?
Ja. De door het rijk verleende subsidies dateren van ruim voor het moment van aannemen van de motie Grashoff en Van Veldhoven (TK 28 286, nr. 488) waarin wordt verzocht om niet mee te werken aan bestemmingsplanwijzigingen voor stallen groter dan 300 NGE en meer dan één bouwlaag. Ik heb in de uitzending aangegeven dat de Kamer in algemene zin via de begrotingscyclus in de begroting en het jaarverslag van het ministerie van EL&I geïnformeerd wordt over subsidieregelingen, onder meer bij beleidsartikel 21 Duurzaam Ondernemen. EL&I publiceert jaarlijks een overzicht van individuele bedrijven, die subsidies hebben ontvangen met (co)financiering uit Europese middelen, dat te zien is via de website van het DR-loket ( www.hetlnvloket.nl/onderwerpen/gemeenschappelijk-landbouwbeleid/dossiers/dossier/publicatie-subsidiegegevens-landbouw-en-visserij ). Van de drie innovatiesubsidies die ten behoeve van het Nieuw Gemengd Bedrijf zijn verleend, zijn er twee gepubliceerd via de website van het DR-loket (2007 en 2009). De derde aanvraag (2005) is niet gepubliceerd omdat er geen cofinanciering uit EU-middelen bij betrokken was.
Hoeveel subsidie is gegeven voor communicatie en het creëren van draagvlak? Wat is de rechtvaardiging hiervan?
EL&I heeft in 2009 als onderdeel van een innovatiesubsidie € 17 000,= subsidie verleend voor communicatie over de bio-energiecentrale, een onderdeel van Nieuw Gemengd Bedrijf. Het communiceren over de resultaten van een innovatieproject is een voorwaarde van de regeling. Doel hiervan is kennisverspreiding zodat het resultaat van het innovatieproject beschikbaar komt voor de hele sector.
Klopt het dat in het verleden er toezeggingen zijn gedaan door u of uw voorganger dat het bedrijf zich mocht vestigen? Zo ja door wie en onder welke voorwaarden?
Er zijn door mij en mijn voorganger geen toezeggingen gedaan over de vestiging van het Nieuw Gemengd Bedrijf. Dit is bij uitstek een zaak van het omgevingsbeleid, waarvoor de gemeente en provincie verantwoordelijk zijn.
Bent u bereid nader onderzoek te doen, naar aanleiding van de bevindingen van Wakker Dier dat er waarschijnlijk veel meer voordeeltjes en subsidies verleend zijn aan het NGB, onder andere door de gemeente Horst aan de Maas en de provincie Limburg, naar het totale bedrag dat aan het NGB is toegevallen en daar vervolgens de Kamer over informeren? Welke bijdragen hebben een of meerdere initiatiefnemers van het NGB ontvangen? Kunt u per bijdrage een omschrijving en het exacte bedrag geven?
Ik acht het inzetten van subsidie instrumentarium door gemeente en provincie de verantwoordelijkheid van deze overheden. Gegevens hierover worden door mijn departement niet systematisch bijgehouden.
Bent u bereid om – aanvullend aan uw oproep richting gemeenten en provincies om in afwachting van nader onderzoek vergunningverleningsprocedures stil te leggen (waaraan de gemeente Horst aan de Maas en de provincie Limburg overigens nog steeds geen gevolg hebben gegeven) – de gemeente Horst aan de Maas en de provincie Limburg op te roepen voorlopig geen geld – in welke vorm dan ook (via rechtstreekse subsidie, gunstige regelingen of het bieden van andere voordeeltjes) – ter beschikking te stellen aan het NGB, mede vanuit het oogpunt van verstoorde concurrentieverhoudingen, die met name voor het midden- en kleinbedrijf in de agrarische sector funeste gevolgen heeft? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
In het onderzoek van Wakker Dier wordt gesproken over het feit dat «Het NGB wordt gepresenteerd als «parallelle ontwikkeling» van een giga-agropark in China» en «dat het NGB een proefproject van de NL-agro-industrie lijkt om ervaring op te doen met megaprojecten wereldwijd», onderschrijft u deze conclusie? Zo nee, waarom niet?
Nee. In 2007 werd het NGB waarin toen intensieve veehouderij, champignonteelt en glastuinbouw samenwerkten, gezien als een parallelle ontwikkeling van een agropark in China. De huidige opzet van het NGB is daarmee niet meer te vergelijken.
Bent u bekend met de publicatie uit 2007 op de website van Vereniging Behoud de Parel uit Grubbenvorst waaruit blijkt dat de veronderstelling van Wakker Dier zeer aannemelijk is en dat overheidsdienaren actief trachten het NGB-concept wereldwijd te «verkopen», in ieder geval in China?2
Ik ben bekend met de publicatie.
Is het juist, zoals uit de bedoelde publicatie blijkt, dat een van de medewerkers van uw ministerie samen met onder andere de burgemeester van Horst aan de Maas naar China is afgereisd om het NGB-concept te promoten? Zo ja, kunt u uitleggen hoe deze actieve opstelling te rijmen valt met uw eerdere uitspraken dat bedrijven met een miljoen kippen of meer niet in Nederland passen?3
Dit is onjuist. De medewerker was aanwezig bij een werkbezoek van de voormalige minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, mevrouw Verburg aan China ( http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/persberichten/2007/10/18/minister-verburg-gaat-naar-china.html ). De minister hield onder meer een inleiding bij het seminar «Innovating Metropolitan Agriculture».
Waarom steunt het Rijk op voorhand een initiatief waarvan de gevolgen voor de volksgezondheid onduidelijk zijn? Moet er naar uw mening een gezondheidseffect rapportage (en een milieu effect rapportage) gemaakt worden alvorens dit bedrijf zich mag vestigen?
In opdracht van de gemeente Horst aan de Maas heeft de GGD een gezondheidskundig advies opgesteld. Hierin wordt geconcludeerd dat het Nieuw Gemengd Bedrijf voor de bevolking van de woonkernen een minimaal extra risico oplevert ten aanzien van het aspect fijn stof en geur en geen risico ten aanzien van de biologische agentia. De Commissie MER heeft een positief advies uitgebracht over de Milieu Effect Rapportage (MER) van het Nieuw Gemengd Bedrijf.
De MER, het advies van de GGD en de eerste resultaten van het fijnstofonderzoek van de provincie hebben geen aanleiding gegeven voor de gemeente om de lopende vergunningsprocedures af te breken.
In hoeverre is de subsidie «weggegooid» als het NGB niet wordt gebouwd? Zijn er andere nuttige aanwendingen of is er op een paard gewed?
De verleende innovatiesubsidies hebben geen betrekking op de fysieke realisatie van het Nieuw Gemengd Bedrijf maar op planvorming en op innovatie- en pilotprojecten op een proefbedrijf en op bestaande bedrijfslocaties. De resultaten van deze projecten komen beschikbaar voor de gehele sector.
Om hoeveel hectaren gaat het die het NGB nodig heeft op de betreffende locaties? Wat is de prijs per meter grond die het NGB daarvoor moet betalen of betaald heeft?
Voor de realisatie van het pluimveebedrijf en de bio-energiecentrale is gezamenlijk 8,8 ha nodig, voor het varkensbedrijf 6 ha. Prijsafspraken over de grond, die wordt aangekocht van de gemeente Horst, zijn een zaak tussen partijen.
Hoeveel zou het NGB moeten betalen als het gaat om grond van een industrieterrein in de directe omgeving van Grubbenvorst?
Ongeacht de schaalgrootte bieden gemeenten en provincies, die verantwoordelijk zijn voor ruimtelijke ordening en bestemmingsplannen, geen ruimte voor het vestigen van veehouderijbedrijven op industrieterreinen. Omdat het NGB zich niet kan vestigen op een industrieterrein is het verschil in prijs tussen agrarische grond en andere grond niet relevant.
Wat is de winst die het NGB per hectare boekt nu zij geen grond van een industrieterrein betrekt? Wat is uw oordeel hierover?
Zie antwoord vraag 14.
Deelt u de mening dat zo een bedrijf als het er zou komen alleen maar op een industrieterrein zou mogen worden opgericht gezien de enorme schaal? Zo nee, waarom niet? Als een dergelijk bedrijf zou worden gebouwd op een industrieterrein, onder welke categorie zou deze industriële activiteit dan vallen?
Zie antwoord vraag 14.
Waarom wordt het proefbedrijf voor de biologische varkenshouderij gesloten?4
Het openen en sluiten van proefbedrijven is een verantwoordelijkheid van de onderzoeksinstituten. In 2009 heeft Wageningen Universiteit en Research Centrum (WUR) geïnventariseerd wat zij aan proefbedrijven op de langere termijn nog nodig heeft. Dat heeft ertoe geleid dat WUR besloten heeft het aantal locaties voor het dierlijke onderzoek te beperken tot twee sectorale onderzoeksboerderijen: één voor melkvee (bij Leeuwarden) en één voor varkens (Sterksel).
Met hoeveel euro is de subsidie voor de biologische sector afgenomen sinds subsidie aan het NGB wordt verstrekt?
Op grond van de Beleidsnota biologische landbouwketen 2008–2011 is gewerkt aan de verdere verzelfstandiging van de biologische sector. Vanaf 2012 is, zoals in de nota was aangekondigd, het beleid voor de biologische landbouw geïntegreerd in het algemene landbouwbeleid. Daarmee zijn er geen specifieke subsidies voor de biologische landbouw meer, biologische ondernemers kunnen gebruik maken van het reguliere subsidie-instrumentarium voor de landbouw. Dit staat geheel los van de discussie over subsidies aan het Nieuw Gemengd Bedrijf.
De subsidiëring van de ontwikkeling van een gigastal in Horst aan de Maas |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Waar baseert u precies uw stelling op, in de uitzending van Nieuwsuur d.d. 09-07-2012 over de subsidiëring van de ontwikkeling van een gigastal in Horst aan de Maas, dat u de Kamer hierover heeft geïnformeerd?
Ik heb in de uitzending aangegeven dat de Tweede Kamer in algemene zin via de begroting en het jaarverslag van het ministerie van EL&I wordt geïnformeerd over subsidieregelingen, onder meer bij beleidsartikel 21 Duurzaam Ondernemen. EL&I publiceert jaarlijks een overzicht van individuele bedrijven, die subsidies hebben ontvangen met (co)financiering uit Europese middelen, dat te zien is via de website van het DR-loket ( www.hetlnvloket.nl/onderwerpen/gemeenschappelijk-landbouwbeleid/dossiers/dossier/publicatie-subsidiegegevens-landbouw-en-visserij ). Van de drie innovatiesubsidies die ten behoeve van het Nieuw Gemengd Bedrijf zijn verleend zijn er twee gepubliceerd via de website van het DR-loket (2007 en 2009). De derde aanvraag is niet gepubliceerd omdat er geen cofinanciering uit EU-middelen bij betrokken was.
Op welk moment heeft u of uw voorganger de Kamer geïnformeerd over de subsidie aan deze «innovatie»?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u de Kamer informeren over de vraag in welk specifiek document en met welke datum u of uw voorganger de Kamer hierover heeft geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u de Kamer inzicht geven in de vraag hoeveel «innovatiesubsidies» verstrekt zijn door het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie voor de ontwikkeling van mega- en gigastallen en om welke provincies dit gaat?
Het ministerie van EL&I heeft in deze kabinetsperiode (oktober 2010 t/m juli 2011) 118 innovatiesubsidies verleend. Daarvan zijn negen innovatiesubsidies verleend voor een totaalbedrag van € 1 694 000 aan bedrijven die groter zijn dan 300 NGE. Het betreft twee verleningen in Flevoland, twee in Gelderland, twee in Limburg en elk één in Groningen, Overijssel en Noord-Brabant.
Kunt u de Kamer alsnog een overzicht doen toekomen over het aantal subsidies, verstrekt voor de ontwikkeling van mega- en gigastallen in het buitenland?
De regering heeft geen stimuleringsbeleid voor de ontwikkeling van megastallen in het buitenland. Het kabinet stimuleert, door middel van subsidies en vooral door leningen, investeringen van Nederlandse bedrijven die willen ondernemen en die bijdragen aan de ontwikkeling van de agrarische sector in landen in Oost-Europa, Azië, Afrika en Zuid-Amerika. Binnen deze generieke regelingen worden ook projecten uitgevoerd bij veehouderijbedrijven met meer dan 300 NGE. Deze projecten leiden tot een verbetering van de locale veehouderijproductie vanuit een oogpunt van efficiëntie (profit), milieu, dierenwelzijn en arbeidsbelasting en leveren een bijdrage aan de voedselzekerheid in de betreffende landen. Als voorwaarde geldt dat voldaan moet worden aan de Europese eisen op deze gebieden. In totaal gaat het om 9 projecten met een omvang van meer dan 300 NGE en een totale subsidie van circa € 20 miljoen en om 7 projecten waarvoor leningen zijn afgegeven voor circa € 15 miljoen.
Miljoenensubsidie voor de megastal in Grubbenvorst |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kunt u bevestigen dat de megastal in Grubbenvorst, waar 1,1 miljoen plofkippen en 35 000 varkens gehouden gaan worden, achter de schermen door de overheid wordt gesubsidieerd, voor onder meer public relations en communicatie rond de bouw van de gigastal, adviesdiensten, het oplossen van juridische knelpunten en marketingkosten?1 Zo ja, hoeveel overheidsgeld wordt er in totaal direct en indirect uitgegeven aan deze megastal voor rekening van de rijksoverheid en hoeveel van deze subsidies wordt door de provincie uitgekeerd? Zo nee, op welk punt is de informatie onjuist?
De initiatiefnemers van het Nieuw Gemengd Bedrijf hebben gebruik gemaakt van subsidieregelingen van de rijksoverheid die openstaan voor iedere ondernemer die voldoet aan de voorwaarden die golden op het moment van openstelling van deze regelingen. Er is dus niet achter de schermen gesubsidieerd. Met innovatie- en investeringsregelingen faciliteer en ondersteun ik vooroplopende ondernemers die investeren in risicovolle innovatieve maatregelen die verder gaan dan de wettelijke eisen en op deze wijze een belangrijke bijdrage leveren aan de verdere verduurzaming van de veehouderij. De drie verleende innovatiesubsidies hebben geen betrekking op de daadwerkelijke fysieke realisatie van het Nieuw Gemengd Bedrijf maar op planvorming en op innovatie- en pilotprojecten op een proefbedrijf en op bestaande bedrijfslocaties. De resultaten van deze projecten komen beschikbaar voor de gehele sector en hebben geen relatie met de schaalgrootte van veehouderijlocaties.
De initiatiefnemers van Nieuw Gemengd Bedrijf hebben in 2005 een innovatiesubsidie verkregen voor de planvorming, adviesdiensten en juridische ondersteuning bij de verdere ontwikkeling van het ontwerp. Dit project werd begeleid door een stuurgroep van het Platform Agrologistiek bestaande uit een vertegenwoordiging van de initiatiefnemers, overheden (waaronder het toenmalige ministerie van LNV) en milieuorganisaties. Het ministerie van EL&I heeft 3 innovatiesubsidies ten bedrage van respectievelijk € 148 000 (2005), € 458 000 (2007) en € 500 000 (2009) verleend in relatie tot de realisatie van het Nieuw Gemengd Bedrijf. Tevens is aan het NGB onder de voorwaarde dat de gehele mestproductie van het bedrijf zou worden verwerkt en afgezet buiten de Nederlandse landbouw een gedeeltelijke ontheffing verleend van het uitbreidingsverbod in het kader van het stelsel van dierrechten. Op 16 juli 2012 heeft het NGB mij verzocht om verlenging van de tot 1 november 2012 geldende mogelijkheid van benutting van de verleende ontheffing.
Het inzetten van subsidies door andere overheden acht ik bij uitstek hun eigen verantwoordelijkheid waarin ik niet wil treden. Gegevens daarover worden door mijn departement niet systematisch gemonitord.
Kunt u aangeven hoe deze subsidie aan deze megastal zich verhoudt tot het door u aangekondigde wettelijke verbod op megastallen? Zo nee, waarom niet?
Nee. In mijn antwoord op Kamervragen van de leden Van Dekken, Hazekamp, Van Gerven, Grashoff en Graus van 25 juni 2012 (Tweede Kamer, 2011–2012, Aanhangsel 2866) heb ik aangegeven dat de bestemmingsplanwijziging in verband met de realisatie van het landbouwontwikkelingsgebied Witveldweg, waarop het Nieuw Gemengd Bedrijf beoogd is om gebouwd te gaan worden, opgestart is in juni 2010.
Ik heb in het Algemeen Overleg op 6 juni jl. en in mijn brief van 12 juni jl. (Tweede Kamer, 2011–2012, 28 973, nr. 122) aangegeven de beslissing over een wetsvoorstel over schaalgrootte in de veehouderij aan een volgend kabinet te laten.
Deelt u de mening dat het subsidiëren van megastallen waarvoor mogelijk al in 6 maanden een verbod zal gelden, niet in de rede ligt en een verspilling van belastinggeld is?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de megastal in Grubbenvorst een voorbeeld bij uitstek is van extreme industrialisatie van de veehouderij, en dat dit soort ontwikkelingen onwenselijk is in ons land? Zo nee, waarom niet, en hoe verhoudt zich dit tot uw uitspraak «Excessen, zoals een bedrijf met een miljoen kippen of meer, passen niet bij Nederland»?2
Agrarische gezinsbedrijven hebben de veehouderijsector sterk gemaakt. Gelet op
onder meer het economisch belang voor het landelijk gebied ben ik van mening
dat organische en geleidelijke groei en doorontwikkeling van deze bedrijven
mogelijk moet zijn en vind ik een ongebreidelde groei van de omvang van
bedrijven niet gewenst. Ik verwijs u voorts naar mijn brief van 23 november 2011
(Tweede Kamer, 2011–2012, 28 973, nr. 85). Zoals ik aan de Tweede Kamer heb
aangegeven is het aan het volgende kabinet om te besluiten over de invulling en
vormgeving.
Bent u bereid de toegezegde subsidies voor deze excessief grote stal per direct terug te vorderen? Zo nee, waarom niet, en hoe rechtvaardigt u het subsidiëren van ongewenste ontwikkelingen in de veehouderij? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Het is niet mogelijk en uit het oogpunt van behoorlijk bestuur ook niet wenselijk om verleende subsidies die aan de gestelde voorwaarden voldoen terug te draaien. Eveneens zijn er geen juridische mogelijkheden om de verleende ontheffing van het uitbreidingsverbod in het kader van het stelsel van dierrechten in te trekken en de gevraagde verlenging niet te honoreren.
Worden er nog andere megastallen (groter dan 300 Nederlandse Grootte Eenheid (NGE) ) direct of indirect gesubsidieerd door de rijksoverheid of door provincies? Zo ja, om hoeveel stallen en hoeveel euro gaat dit? Zo nee, waaraan ontleent u deze zekerheid?
Het ministerie van EL&I heeft in deze kabinetsperiode (oktober 2010 t/m juli 2012) subsidie verleend aan circa 4 500 agrarische bedrijven voor een totaalbedrag van circa € 414 miljoen. Daarvan is onder andere circa € 287 miljoen verleend aan Stimulering Duurzame Energie, circa € 22 miljoen aan innovatiesubsidies, circa € 42 miljoen aan milieusubsidies, circa € 46 miljoen aan duurzame stallen en circa € 12,5 miljoen aan subsidie jonge agrariërs .
Van de circa 4 500 bedrijven waren 101 bedrijven groter dan 300 nge waaraan voor een totaalbedrag van circa € 11,2 miljoen subsidie is verleend.
Het betreft subsidies uit regelingen voor het stimuleren van innovaties, kennisontwikkeling en -verspreiding en investeringsondersteuning. Deze regelingen of hun voorgangers bestonden al bij aanvang van deze kabinetsperiode, schaalgrootte is geen criterium voor de toekenning van een subsidie. Algemene informatie over deze regelingen is te vinden op www.hetlnvloket.nl en www.agentschapnl.nl/programmas regelingen. In de hierboven genoemde bedragen is de Europese Bedrijfstoeslagregeling (BTR) niet meegenomen.
De verlening van subsidies door andere overheden is de verantwoordelijkheid van provincies en gemeenten en wordt niet systematisch gemonitord door mijn departement.
Bent u bereid om megastallen (groter dan 300 NGE) expliciet uit te sluiten van subsidies, zowel op rijks- als op provinciaal niveau? Zo nee, waarom niet, en hoe verhoudt zich dit tot het wettelijke verbod op dit soort stallen dat u aan het voorbereiden bent? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Het is aan het volgende kabinet hierover te besluiten.
Verwaarlozing van paarden in Weert |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kunt u zich de ophef nog herinneren over het paard «Pafos», dat eerder dit jaar ernstig verwaarloosd en uitgehongerd is gevonden in een sterk vervuilde stal in Weert, waarna het dier is ondergebracht bij Stichting Paardenopvang?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er nog een paard verwaarloosd is door de vroegere eigenaresse van Pafos en dat dit paard afgelopen weekend plotseling verdwenen is?2
Op 13 maart 2012 hebben de LID en de politie een controle uitgevoerd op het adres waar ook Pafos verbleef, waarbij welzijnsovertredingen werden geconstateerd bij de zeven aanwezige paarden. Op basis van de bevindingen tijdens dit bezoek heeft de eigenaresse een last onder bestuursdwang ontvangen, waarin zij wordt gesommeerd een aantal maatregelen te treffen ter verbetering van het welzijn.
Bij hercontroles op 28 maart, 11 mei en 22 mei is geconstateerd dat de eigenaresse aan deze maatregelen heeft voldaan, waarna haar is medegedeeld dat zij aan de last onder bestuursdwang heeft voldaan. Bij de controles in mei waren er vier paarden aanwezig op de locatie, de overige 3 paarden zijn door de eigenaresse verkocht.
Op 25 juni heeft wederom een controle plaatsgevonden, waarbij een hengst werd aangetroffen in een schrale conditie en zonder schone en droge ligplek. De andere drie paarden waren verplaatst naar een andere (bij de LID bekende) locatie, en verkeerden wel in een goede conditie. Op basis van de situatie van de hengst is wederom een last onder bestuursdwang opgelegd. Tijdens een hercontrole op 29 juni bleek dat de drie overige paarden nog steeds in goede conditie verkeerden, en dat de hengst is verkocht door de eigenaresse.
Is het waar dat dit paard lange tijd «graatmager, zonder eten, smerig en in een dikke laag mest» dag en nacht binnen stond? Zo nee, kunt u aangeven hoe het betreffende dier gehouden werd?3
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat deze eigenaresse zeer recentelijk is beboet is voor de verwaarlozing van dit paard en dat er door de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) is «geadviseerd tot oplegging van een dwangsom per gestelde overtreding», waarop de eigenaresse bijna onmiddellijk het verwaarloosde paard heeft verplaatst naar een onbekende locatie, zodat controle door de LID onmogelijk werd gemaakt?4 Is het waar dat dit eerder dit jaar ook met andere paarden is gebeurd? Zo ja, hoe is het mogelijk dat terwijl er een toezichtstraject liep van de LID een of meer verwaarloosde paarden door de eigenaar konden worden verplaatst zodat de LID het zicht op deze paarden verloor? Zo nee, hoe zit het dan?
Er is recent geen boete opgelegd aan de eigenaresse. Wel is er proces-verbaal opgemaakt vanwege overtreding van het verbod op verwaarlozing (artikel 37 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren).
De eigenaresse heeft vanaf de eerste controle aangegeven dat zij de meeste paarden wilde verkopen. In het algemeen is het een houder toegestaan om dieren te verplaatsen of te verkopen, tenzij expliciet is opgenomen in het besluit tot last onder bestuursdwang dat dit niet mag. Een reden voor het opnemen van een dergelijke bepaling kan zijn dat er een medische behandeling is opgestart onder bestuursdwang die afgemaakt moet worden. In dit geval was dit echter niet noodzakelijk, en is de betrokkene niet ingeperkt in haar recht om de dieren te verkopen. De dieren die zij niet heeft verkocht, zijn op een bij de LID bekende locatie.
Kunt u een overzicht geven van de paarden die, na controle door de LID, door de betreffende eigenaresse gehouden werden de afgelopen maanden, welke dieren daarvan verplaatst zijn, en waarom en waarheen, en in welke conditie deze dieren verkeren?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat bijna vier maanden na de vondst van het ernstig verwaarloosde paard Pafos er door dezelfde eigenaar opnieuw één of meer paarden geruime tijd verwaarloosd lijken te worden? Acht u deze situatie toelaatbaar? Zo nee, wat bent u bereid hieraan te gaan doen?
Zie het antwoord op de vragen 2, 3 en 5 voor de feitelijke situatie van de aanwezige paarden.
Door regelmatige (her)controles van de LID van deze dieren wordt geprobeerd om dergelijke situaties te voorkomen. De situatie bij de controles was niet dermate ernstig dat het in bewaring nemen van de dieren gerechtvaardigd was, er is daarom gekozen voor een last onder dwangsom. Deze is gericht op de verbetering van de situatie.
Acht u het pakket aan bestuursrechtelijke maatregelen en handvatten om op te treden tegen dierenverwaarlozing afdoende? Zo ja, kunt u dit toelichten, in het licht van het verwaarloosde paard in Weert? Zo nee, wat bent u bereid hieraan te doen?
Ja. Het opleggen van een last onder bestuursdwang, zoals in deze situatie, is gericht op herstel. Na het opleggen van een last onder dwangsom heeft de eigenaresse in eerste instantie herstelmaatregelen getroffen.
In zeer ernstige situaties is het mogelijk op te treden door met spoed dieren in bewaring te nemen. Echter in dit geval was nog ruimte voor herstel door de eigenaresse. Het was niet gerechtvaardigd om de paarden met spoed in bewaring te nemen.
Wat vindt u ervan dat de verwaarlozing van het paard nu wellicht voortduurt op een onbekende locatie en dat controle niet meer mogelijk is?
De drie dieren die nog in bezit zijn van de eigenaresse zijn op een bij de LID bekende locatie, waardoor controle nog steeds mogelijk is.
De overige dieren zijn verkocht aan een andere eigenaar.
Is het waar dat overtreders die bestuursrechtelijke maatregelen opgelegd hebben gekregen en waarbij er regelmatig gecontroleerd wordt, in veel gevallen de vrijheid hebben om verwaarloosde dieren naar onbekende locaties te verplaatsen, zodat de gezondheid en conditie van de dieren niet meer gecontroleerd kan worden? Zo ja, acht u dit wenselijk? Zo nee, hoe zit het dan?
Het staat de eigenaar vrij om een dier te verkopen of te verplaatsen. Dit is slechts anders als in het besluit tot het opleggen van een last onder bestuursdwang opgenomen is dat dit niet is toegestaan gedurende een bepaalde periode. In deze zaak was daar geen aanleiding voor.
In dit geval is de LID op de hoogte van de huidige locatie van de paarden die de eigenaresse nog in haar bezit heeft. Als verplaatsen van het dier ertoe leidt dat de toezichthouder geen toezicht meer uit kan oefenen, dan is dat strafbaar. Zie ook het antwoord op vraag 10.
Het is overigens niet zo dat verplaatsen per definitie nadelig is voor het dier. De omstandigheden kunnen evengoed zeer verbeterd zijn voor het dier.
Deelt u de mening dat het strafbaar zou moeten worden om dieren waarvan is geconstateerd dat ze worden verwaarloosd te onttrekken aan het toezicht van de inspectiediensten, in ieder geval zolang de situatie niet aantoonbaar en aanzienlijk is verbeterd? Zo ja, bent u bereid op korte termijn de wettelijke mogelijkheid hiertoe te creëren? Zo nee, waarom niet en op welke wijze denkt u dan te kunnen voorkomen dat verwaarloosde dieren aan het zicht van de inspectiediensten worden onttrokken door de eigenaar?
Nee, er zijn voldoende wettelijke mogelijkheden om informatie te verkrijgen of op te treden als geen medewerking wordt verleend. Op grond van artikel 5:20, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is een ieder verplicht medewerking te verlenen aan de toezichthouder bij het uitoefenen van zijn bevoegdheden. Weigering van medewerking is strafbaar ingevolge artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht.
De inperking van de investeringsregeling jonge landbouwers |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Wat is uw visie op de toekomst van de investeringsregeling jonge landbouwers?1
Momenteel wordt er in Europees kader onderhandeld over een nieuw Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) voor 2014 en verder. Deze onderhandelingen zijn van belang voor de verankering van een ondersteuningsregeling voor jonge boeren. In het huidige GLB is de ondersteuning van jonge boeren op basis van cofinanciering verankerd in het Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP). De wetgevingsvoorstellen van de Europese Commissie voor het nieuwe GLB bevat een geheel nieuwe specifieke «top up» bovenop de reguliere bedrijfstoeslag voor jonge boeren. Deze «top up» komt volgens de Commissievoorstellen bovenop de mogelijkheden in het plattelandsontwikkelingsprogramma. De toekomst van de investeringsregeling jonge landbouwers zal daarom worden bezien in het licht van de uitgebreide mogelijkheden die het nieuwe GLB biedt voor ondersteuning van jonge boeren.
Waarom heeft u ervoor gekozen zowel het budgetplafond voor de investeringsregeling jonge landbouwers als het maximale investeringsbedrag waarover subsidie aangevraagd kan worden te verlagen?
In 2011 was € 8 miljoen beschikbaar voor deze regeling, in 2012 was oorspronkelijk € 2,8 miljoen beschikbaar. Dit bedrag is, middels het amendement Snijder-Hazelhoff/Koopmans aangevuld met € 2,5 miljoen vanuit de interne begrotingsreserves landbouw (artikel 16.1). Totaal is er in 2012 daarmee
€ 5,3 miljoen euro beschikbaar voor de ondersteuning van jonge landbouwers. In het licht van de bezuinigingen was een vergelijkbaar (of hoger) budget als in 2011 niet haalbaar. De verhoging met € 2,5 miljoen gecombineerd met de verlaging van het maximale investeringsbedrag per aanvraag biedt meer jonge landbouwers ruimte om een aanvraag in te dienen. Het betreft nationaal geld. Er is geen sprake van Europese cofinanciering omdat het daarvoor gereserveerde budget t/m 2013 al na de openstelling van de regeling in 2010 en 2011 is uitgeput.
Hoe verhoudt het budgetplafond van 5,3 miljoen euro zich tot de Europese cofinanciering, het gereserveerde budget van 4,3 miljoen euro op de voorgestelde begroting van het ministerie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie voor 2012 en het extra gereserveerde budget van 2,5 miljoen euro via het amendement van de leden Snijder-Hazelhoff en Koopmans?2 3
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid vast te houden aan de uitvoering van de motie van de leden Dijkgraaf en Koopmans?4
Voor het jaar 2011 heb ik conform de motie Dijkgraaf/Koopmans geen budgettair plafond gehanteerd voor steunaanvragen van jonge boeren. Voor het jaar 2012 heb ik conform het door uw kamer aangenomen amendement Snijder-Hazelhoff/Koopmans het plafond van de regeling vastgesteld op € 5,3 miljoen.
Bent u bereid het oorspronkelijke maximale investeringsbedrag van 100 000 euro te handhaven?
Het maximale investeringsbedrag van € 80 000 heeft vanaf het begin van de regeling gegolden. Een lager maximum bedrag dan € 100 000 maakt het mogelijk om binnen het voor 2012 gereserveerde budget meer aanvragen te kunnen honoreren.
Een zeer lage straf voor ernstige dierenmishandeling |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «115 vogels sterven hongerdood»?1
Ja.
Is het waar dat genoemde problemen zich al in 2010 hebben voorgedaan? Zo ja, waarom is niet eerder ruchtbaarheid gegeven aan deze schrijnende zaak?
Het is niet aan mij om te communiceren over individuele strafzaken. Rechtspraak is in beginsel openbaar, daarnaast kan de rechter besluiten tot publicatie van een individuele zaak als straf.
Hebben naar uw mening de toezichthoudende instanties gefaald in deze kwestie? Zo ja, welke instanties hadden eerder in moeten grijpen om ernstig leed te voorkomen en waarom hebben ze dat nagelaten? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het bedrijf is meerdere malen gecontroleerd door de toenmalige AID. Daarbij zijn nooit welzijnsproblemen vastgesteld.
Is het waar dat het bedrijf Falconiformes inmiddels failliet is en geen activiteiten meer ontplooit? Zo ja, waarom is de website van het bedrijf nog steeds actief en wat kunt u zeggen van de huidige status van verleende vergunningen aan het bedrijf en/of de eigenaren? Zo nee, welke activiteiten ontplooit het bedrijf nog en met welke vergunning?
Ik heb begrepen dat het bedrijf sinds 15 mei 2012 failliet is en dat op dit moment wordt gewerkt aan de afwikkeling van het faillissement. Uit onderzoek van de NVWA is niet gebleken dat na 15 mei op het bedrijf nog vogels van Falconiformes aanwezig waren. Uit oogpunt van welzijn, diergezondheid of soortenbescherming is geen vergunning nodig voor de handel in vogels.
Is het waar dat de stagiair die 115 roofvogels de hongerdood liet sterven slechts een taakstraf heeft gekregen en dat zijn verzoek gehonoreerd is om niet psychisch/psychiatrisch te worden onderzocht met het oog op toekomstige jachtpraktijken en/of vuurwapenvergunningen? Zo ja, heeft de rechter dit verzoek gehonoreerd en waarom? Zo nee, wat kan dan de bron van betreffende berichten zijn en is de verdachte wel psychisch onderzocht?
De stagiair is veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk, met een vervangende hechtenis van 90 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, indien de taakstraf niet wordt verricht. Omwille van de privacy van betrokkene kan ik geen antwoord geven op de vraag over een eventueel verzoek van betrokkene om niet psychisch of psychiatrisch onderzocht te worden.
Kunt u aangeven of het Openbaar Ministerie (OM) voornemens is in beroep te gaan tegen de zeer lage straf? Zo ja, zal het OM zich ook inzetten om de verdachte een verbod op het houden van roofvogels en het verkrijgen van een jachtvergunning op te leggen? Zo nee, waarom niet?
De door de rechter opgelegde straf is in overeenstemming met de eis van het Openbaar Ministerie. Het Openbaar Ministerie ziet daarom geen reden om tegen de uitspraak in beroep te gaan. De strafeis is tot stand gekomen conform de hiervoor opgestelde richtlijnen.
Kunt u uitleggen welk redelijk doel het op grote schaal fokken en verhandelen van roofvogels dient? Zo ja, kunt u specifiek zijn in uw beantwoording? Zo nee, waarom is de vergunning daartoe dan toch afgegeven?
De overheid stelt randvoorwaarden aan het houden, fokken en handelen in dieren teneinde welzijn, gezondheid en soortenbescherming te borgen. Indien dieren met inachtneming van deze regels worden gehouden, gefokt of verhandeld dan wordt van overheidswege niet getoetst of het handelen in deze dieren een «redelijk doel» dient.
Zijn de opdrachtgevers van de bewuste stagiair ook geverbaliseerd en vervolgd? Zo ja, welke straffen zijn er opgelegd en acht u die toereikend om geen beroep aan te tekenen? Zo nee, waarom niet?
In het strafrechtelijk onderzoek is ook de eigenaar van de vogelfokkerij als verdachte gehoord. Deze eigenaar kon geen strafrechtelijk verwijt worden gemaakt wat betreft de verwaarlozing van de vogels. Daarom is alleen de verzorger vervolgd.
Deelt u de mening dat in zaken als deze aan verdachten niet meer zou mogen worden toegestaan de zorg voor dieren op zich te nemen of wapenvergunningen te verkrijgen? Zo ja, op welke wijze en termijn wilt u dat bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
De Flora- en faunawet biedt de mogelijkheid om een aanvraag voor een jachtakte te weigeren aan personen die in de twee jaar voorafgaand aan de aanvraag zijn veroordeeld voor het overtreden van de Flora- en faunawet of de welzijnsnormen van de Gezondheids- en welzijnswet dieren. Een korpschef kan een aanvraag om een jachtakte eveneens weigeren als er grond is om aan te nemen dat de aanvrager misbruik zal maken van zijn bevoegdheden of hij nalatig zal zijn te doen wat een goed jager betaamt bij de uitoefening van de jacht. Ik vind dat de wet daarmee voldoende mogelijkheden biedt om hierover een zorgvuldige afweging te maken.
Kunt u aangeven wat er met de resterende vogels is gebeurd na het faillissement van het bedrijf? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 4 zijn na het faillissement geen dieren meer aangetroffen bij Falconiformes.
Kunt u aangeven hoeveel bedrijven en particulieren in Nederland een vergunning hebben voor het fokken met roofvogels en welke omvang de handel in roofvogels heeft in en vanuit Nederland? Zo ja, kunt u specifiek zijn in uw beantwoording? Zo nee, waarom niet?
Er worden geen vergunningen verstrekt voor het fokken met roofvogels. Wel worden in sommige gevallen ontheffingen en EG-certificaten verleend voor het bezit respectievelijk de handel van bepaalde roofvogels.
Roofvogels en uilen kunnen zowel op bijlage A als B van de CITES-basisverordening (verordening (EG) nr. 338/97) staan. Dit betekent dat niet voor elke handelstransactie een certificaat noodzakelijk is. Daarnaast kunnen certificaten worden verstrekt die voor meerdere handelstransacties geldig zijn. Ook kunnen andere lidstaten dergelijke certificaten afgeven. Hierdoor kan ik de gevraagde aantallen niet geven.
Ik verwijs in dit verband naar de antwoorden op eerdere Kamervragen over het houden van roofvogels en uilen als huisdieren (Aanhangsel der Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 258).
Het aannemen door de lidstaten van de Voedsel- en landbouworganisatie FAO van de internationale richtlijnen voor landrechten |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Knapen (CDA) |
|
Hoe beoordeelt u het aannemen van de internationale richtlijnen voor landrechten in mei jl. door de lidstaten van de Voedsel- en Landbouworganisatie (FAO)?1 Deelt u de mening dat dit een belangrijke stap is naar betere bescherming van kleine boeren tegen landroof?
Ik ben verheugd dat de leden van de Committee on World Food Security (CFS) op 11 mei jl. na een lang en af en toe moeizaam proces de Voluntary Guidelines on the Responsible Governance of Tenure of Land, Fisheries and Forests in the Context of Food Security hebben aangenomen. Ik ben met u van mening dat dit een belangrijke stap is in het bevorderen van land governanceop globaal, regionaal, nationaal en sub-nationaal niveau, niet in de laatste plaats omdat in de CFS naast lidstaten (het CFS staat open voor alle lidstaten van FAO, IFAD en andere VN organisaties of programma’s) ook vertegenwoordigers van het bedrijfsleven en maatschappelijke middenveld meepraten én meebeslissen. Onze inzet in de EU Working Group on Land Issues en de deelname aan de onderhandelingen in Rome in juli 2011, oktober 2011 en maart 2012 hebben duidelijk resultaat gehad. Hiervan kunnen kleinschalige boeren en boerinnen nu daadwerkelijk en eerlijker profiteren. Niet alleen omdat hun rechtszekerheid toe kan nemen, maar ook omdat andere actoren, betrokken bij landverwerving en landgebruik, nu gewezen kunnen worden op het feit dat er wereldwijde consensus is inzake richtlijnen over hoe op een eerlijke en duurzame wijze om te gaan met landrechten.
Op welke wijze bent u voornemens om deze richtlijnen, die nationale regeringen oproepen om de landrechten van hun bevolking beter te beschermen, maar tegelijkertijd ook wijzen op de verantwoordelijkheid van andere landen en hun bedrijven, toe te passen in het Nederlands beleid?
Ik ben van plan om de Voluntary Guidelines on the Responsible Governance of Tenure of Land, Fisheries and Forests in the Context of Food Securityactief bekend te stellen bij een breed publiek en het gebruik daarvan samen met Nederlandse actoren (LANDac, Universiteiten, Kadaster, NGO’s, bedrijven) en internationale partners (EU (-lidstaten), FAO, IFAD, Wereldbank, UN-Habitat, International Land Coalition, LPI etc) te promoten en ondersteunen. Daarbij betrek ik niet alleen Nederlandse ambassades maar ook uitvoeringsorganisaties als FMO, NUFFIC en Agentschap NL. Op die manier wil ik alle betrokkenen – zowel in Nederland als in onze partnerlanden – aansporen om gezamenlijk te werken aan het bevorderen van betere land governance in lijn met de recent aangenomen internationale richtlijnen voor landrechten.
Deelt u de mening dat in het kader van coherentie van beleid het van belang is dat deze richtlijnen ook hun beslag krijgen in nationale wetgeving? Zo neen, waarom niet?
De Voluntary Guidelines on the Responsible Governance of Tenure of Land, Fisheries and Forests in the Context of Food Security gelden net zo goed voor Nederland als voor alle andere CFS leden. Dit houdt in dat de Nederlandse regering zich niet alleen actief zal inzetten op het versterken van betere land governancein partnerlanden maar ook zal inzetten op het aansporen en aanspreken van zoveel mogelijk betrokken Nederlandse actoren om de internationale richtlijnen voor landrechten als leidraad en ijkpunt te gebruiken en de toepassing daarvan daadwerkelijk te bevorderen.
Deelt u de mening dat deze richtlijnen ook van toepassing moeten worden op het bedrijfsleveninstrumentarium, aangezien de verantwoordelijkheid van bedrijven ook een belangrijk onderdeel is van de richtlijnen? Zo neen, waarom niet?
De Tweede Kamer is al eerder geïnformeerd over het feit dat ik bedrijven graag zie als een deel van de oplossing en niet als een deel van het probleem. In betreffende brief DDE-168/2012 van 1 mei 2012 wordt ook aangegeven dat het hanteren van de OESO richtlijnen voor IMVO en de resultaatmetingen voor armoede zeer belangrijk is. Daartoe zijn met uitvoeringsorganisaties als Agentschap NL en FMO afspraken gemaakt om de risico’s voor het ondernemen in ontwikkelingslanden in kaart te brengen. Eén van die risico’s is landrechten. De recent aangenomen Voluntary Guidelines on the Responsible Governance of Tenure of Land, Fisheries and Forests in the Context of Food Security vormen een goed referentiepunt hierbij en versterken mijn beleid in deze.
Is het waar dat ook Nederlandse banken betrokken kunnen zijn bij de financiering of investeringen in bedrijven die betrokken zijn bij landroof? Kent u daar voorbeelden van? Kunt u dit toelichten? Als u geen voorbeelden kent, bent u dan bereid te onderzoeken welke banken op enigerlei wijze betrokken zijn bij landroof? Zo nee, waarom niet?
Er zijn geen aanwijzingen dat Nederlandse banken betrokken zijn (geweest) bij de financiering of investeringen in bedrijven die in verband zijn of worden gebracht met oneerlijke of niet duurzame land deals. De regering ziet daarom op dit moment geen meerwaarde in verder onderzoek. Wel wordt ingezet op het bevorderen en blijvend versterken van zoveel mogelijk transparantie, duurzaamheid, en naleving van mensenrechten rond allerhande – internationale en lokale – land deals. Daarom worden internationale organisaties als GRAIN en de International Land Coalition ondersteund en wordt Nederlands en internationaal onderzoek naar succes- en faalfactoren van landtransacties en landbeheer bevorderd. Deze aanpak is naar mijn mening effectiever: de kans dat slechte deals niet alleen gesignaleerd worden maar ook in opspraak komen, is groter en goede deals kunnen beter voor het voetlicht gebracht worden.
Deelt u de mening dat de internationale richtlijnen voor landrechten ook van toepassing moeten zijn op investeringen in bedrijven door financiële instellingen en banken met staatssteun? Zo neen, waarom niet?
Uit mijn antwoorden op voorgaande vragen kunt u opmaken dat Nederland zich actief wil inzetten om het gebruik en het belang van de Voluntary Guidelines on the Responsible Governance of Tenure of Land, Fisheries and Forests in the Context of Food Security zo breed mogelijk te bevorderen en te verankeren. Zowel in Nederland als daarbuiten. Onderscheid maken tussen financiële instellingen en bedrijven die wel of geen staatssteun ontvangen acht ik daarbij niet zinvol.
Bent u bereid middels een brief aan de Kamer, uiteen te zetten op welke wijze u de internationale richtlijnen gaat toepassen in uw beleid? Zo neen, waarom niet?
In de aan de Tweede Kamer toegezegde voortgangsrapportage rond de speerpunten zal – voor zover van toepassing – expliciet aandacht worden besteed aan resultaten die van belang zijn in de context van de Voluntary Guidelines on the Responsible Governance of Tenure of Land, Fisheries and Forests in the Context of Food Security. Ik ben van mening dat de inzet op het bevorderen van land governance niet op zichzelf staat en vindt de relatie tussen de inzet hierop en die op aanpalende onderwerpen binnen de voedselzekerheids-, water- en stabiliteitsagenda’s zeker zo belangrijk.
De onhoudbare financiële problemen bij dierenasielen en –opvangcentra |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Heeft u gezien dat dierenasielen – zonder uitzondering – in grote financiële nood verkeren?1
Ik heb kennisgenomen van dit bericht.
Wat vindt u ervan dat opvangcentra gemiddeld € 40 000 tot € 70 000 euro in het rood staan op een gemiddeld jaarbudget van € 200 000 en dat hierdoor nu faillissementen dreigen? Deelt u de mening dat er sprake is van een groot probleem? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen inzicht in de financiële huishouding van de opvangcentra in Nederland. Indien deze informatie klopt dan is dit inderdaad zorgelijk voor deze centra.
Erkent u dat de dump van dieren en dieren die rondzwerven een maatschappelijk probleem vormen? Zo nee, wiens probleem vindt u het dan?
Het bestaan van zwerfdieren kan lokaal een probleem vormen. Ik acht een eventueel probleem met zwerfdieren een lokale aangelegenheid.
Erkent u dat dierenasielen en opvangcentra belangrijk werk verrichten door zich belangeloos in te zetten voor de opvang van gedumpte, afgestane en/of rondzwervende dieren?
Zij verrichten zeer belangrijk werk. Ik heb veel waardering voor deze asielen en centra en de vrijwilligers die zich inzetten voor deze dieren.
Erkent u tevens dat dierenasielen en -opvangcentra voor het overgrote deel, en vaak zelfs geheel, afhankelijk zijn van vrijwilligers?
Bij mijn weten is dit inderdaad vaak het geval.
Erkent u dat er niet of nauwelijks posten zijn waarop een dierenasiel of opvangcentrum kan bezuinigen, omdat al het geld gaat naar de opvang en de verzorging van de dieren?
Ik heb zoals gezegd geen inzicht in de financiële huishouding van asielen en opvangcentra.
Kunt u bevestigen dat gemeenten debet zijn aan de grote financiële problemen en dreigende faillissementen van opvangcentra, omdat zij consequent verzuimen hun wettelijke verplichting na te komen om de opvang van zwerfdieren 14 dagen lang te betalen?2 Zo ja, deelt u de mening dat gemeenten dierenasielen in een zeer hachelijke positie brengen, door ze wel de opdracht te geven om zwerfdieren op te vangen, maar ze vervolgens niet te betalen, omdat zij weten dat er toch wel financieel zal worden «bijgesprongen» door dierenwelzijnsorganisaties? Zo nee, waarom niet en wie acht u dan verantwoordelijk voor de financiële nood?
Omdat ik geen inzicht heb in de financiële huishouding van asielen en opvangcentra kan ik ook geen eenduidige oorzaak aanduiden voor de benoemde problemen. Mijn beeld is wel dat gemeentes verschillend omgaan met deze taak. De hoogte van de bijdrage van gemeentes aan de opvang van dieren verschilt.
De mate waarin sprake is van benodigde opvang voor dieren verschilt echter ook per gemeente. Dit is een lokale, autonome, afweging van de desbetreffende gemeente.
Kunt u bevestigen dat gemeenten jaarlijks bij elkaar zo’n € 90 miljoen aan hondenbelastingen innen, dat deze opbrengsten niet besteed worden aan de 7 500 honden, 24 000 katten en talloze andere dieren in opvangcentra maar verdwijnen in het potje «algemene middelen»?3 Zo ja, wat vindt u ervan dat gemeenten wel aan dieren willen verdienen, maar er geen geld aan uit willen geven? Zo nee, kunt aangeven hoeveel hondenbelasting er dan wel door gemeenten wordt geïnd en waar zij dit aan uitgeven?
Op basis van de begrotingcijfers zoals het Centraal bureau voor de statistiek deze verzameld blijkt dat voor 2012 gemeentes verwachten € 61 miljoen aan hondenbelasting te innen. Het uiteindelijke bedrag zal lager uitvallen omdat een deel oninbaar zal zijn. 294 van de 415 gemeentes heffen hondenbelasting. Zij vertegenwoordigen 81% van de Nederlandse bevolking. De hondenbelasting is een algemene belasting waarvan de opbrengst niet bestemd hoeft te worden, maar behoort tot de algemene middelen. Gemeentes zijn dan ook vrij in de besteding van deze gelden. De gemeenteraad besluit over de bestemming van de algemene middelen, op basis van de lokale behoeften. Dit is een autonome bevoegdheid van de gemeente, waarin het Rijk niet kan treden.
Deelt u de mening dat gemeenten hun verantwoordelijkheid moeten nemen voor de opvang van dieren? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat zij hun wettelijke plichten daadwerkelijk nakomen? Zo nee, waarom moeten burgers zich wel netjes houden aan de wet en hoeven gemeenten dat niet?
Gemeentes dienen invulling te geven aan de plicht neergelegd in artikel 8, lid 3, Boek 5, Burgerlijk Wetboek om een gevonden dier twee weken in bewaring te nemen. Indien een gemeente zich niet houdt aan deze wettelijke regels dan kan het college van B&W hierop aangesproken worden door de gemeenteraad.
Het ministerie heeft de afgelopen jaren samen met het Lectoraat welzijn van Dieren van Van Hall Larenstein en de Dierenbescherming meerdere keren een Gemeentelijke conferentie dierenwelzijnsbeleid georganiseerd voor gemeenteambtenaren en gemeentebestuurders. Tijdens deze conferenties is ook de opvangplicht van gemeentes op verschillende manieren aan de orde gekomen met als doel gemeentes te informeren over deze plicht.
Teneinde de gemeentes nader te informeren over de opvangplicht ben ik bereid om de VNG te vragen aandacht te besteden aan dit onderwerp door bijvoorbeeld extra informatie op de website van de VNG te plaatsen dan wel informatie hierover op te nemen in de nieuwsbrief van de VNG.
Kunt u uitleggen hoe u het zo ver heeft laten komen dat dierenasielen zonder uitzondering in grote financiële nood verkeren, terwijl de Kamer u in de motie van het lid Ouwehand al gewezen heeft op de problemen in de dierenopvang en u verzocht heeft met een oplossing te komen?4 Dacht u dat u de uitspraak van de Kamer, dat het aantal zwerfdieren moet worden teruggedrongen en er een plan van aanpak moet komen voor de opvang van dieren, niet serieus hoefde te nemen?
Zoals u heeft kunnen lezen in mijn brief met kenmerk TK 2011–2012, 28 286, nr. 540 is er wel degelijk sprake van meerdere maatregelen om het aantal achtergelaten dieren terug te dringen. Aan de motie wordt derhalve uitvoering gegeven. Ik zet mij vooral in om het ontstaan van zwerfdieren te voorkomen.
De opvang van bestaande zwerfdieren acht ik een lokale verantwoordelijkheid.
Wilt u garanderen dat er geen dierenasielen of -opvangcentra hoeven te sluiten vanwege financiële problemen die het gevolg zijn van gebrekkig overheidsbeleid en het niet nakomen van verplichtingen door gemeenten? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de opvang van dieren gegarandeerd blijft? Zo nee, waarom niet en wat gaat er dan gebeuren met de dieren die nu in de betreffende asielen zitten of daar terecht zouden komen?
Ik kan dergelijke garanties niet geven. Indien een bepaalde gemeente niet voldoet aan de wettelijke plicht tot opvang van dieren gedurende twee weken dan kan, zoals hiervoor aangegeven, de lokale overheid hierop aangesproken worden.
Zoals hiervoor aangemeld ben ik bereid de VNG te vragen nogmaals aandacht te besteden aan de plichten van gemeenten op het terrein van de opvang van dieren.
Bent u bereid de handel in dieren sterk te beperken en de handelaren in dieren mee te laten betalen aan het probleem van dump en opvang van dieren door een heffing in te voeren op de verkoop van dieren ten bate van een opvangfonds, zodat u eindelijk wel aan de slag gaat met de aangenomen motie? Zo nee, waarom mag een sector met een miljardenomzet als de dierenbranche van u wel geld verdienen aan dieren en hoeft zij niet mee te betalen aan de oplossing van de problemen die daar mede door ontstaan? Vindt u het normaal om een maatschappelijk probleem waar een commerciële sector een belangrijk aandeel in heeft volledig af te schuiven op vrijwilligers, donateurs en belastingbetalers?
De verantwoordelijkheid voor het voorkomen van het ontstaan van zwerfdieren ligt in de eerste plaats bij de houder van het dier.
Zoals u weet, werk ik aan het Besluit gezelschapsdieren en aan de uitvoeringsregels van de nieuwe Wet dieren. Met deze nieuwe regels beoog ik de bestaande regels voor de handel in gezelschapsdieren aan te scherpen.
Het ontwerpbesluit bevat onder andere een registratieplicht en verplichte opleiding voor alle handelaren en bedrijfsmatige fokkers van gezelschapsdieren (voorheen bestonden deze plichten alleen voor handelaren en bedrijfsmatige fokkers van honden en katten). Ook ben ik voornemens voorlichting bij de verkoop van een dier verplicht te stellen in dit besluit. In de uitvoeringsregelgeving onder de Wet dieren wordt het zich ontdoen van een dier aangemerkt als dierenmishandeling, zodat hier eenvoudiger tegen opgetreden kan worden en wordt het aantal diersoorten dat mag worden gehouden beperkt via de positieflijst.
Ik zet mij verder in voor een verplichte identificatie en registratie van honden en financier mede de voorlichting aan (potentiële) kopers via het LICG.
Met mijn beleid scherp ik de regels voor de handel dus reeds aan en vraag ik de sector ook om verdere investeringen in dierenwelzijn bijvoorbeeld door opleiding. Alvorens verdere maatregelen te overwegen wil ik eerst de effectiviteit van deze maatregelen bezien.
Het bericht dat de gemeente Almelo circussen weert met wilde dieren |
|
Han ten Broeke (VVD), Johan Houwers (VVD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Geen circussen met wilde dieren meer in Almelo»?1
Ja.
Op grond waarvan hebben de gemeenten Almelo, Heemskerk, Den Haag, Groningen en Amsterdam besloten dat circussen met wilde dieren niet langer zijn toegestaan?
Het is mij niet bekend of er bij alle genoemde gemeenten sprake is van een voorkeursbeleid. Uit de media ontstaat het beeld dat er zorgen zijn omtrent het welzijn van dieren of de herkomst van dieren of er zijn ethische overwegingen.
Zoals aangegeven in reactie op eerdere Kamervragen2 hebben gemeenten een autonome regelgevende bevoegdheid, die onder meer wordt begrensd door regelgeving op rijks- en provinciaal niveau. De Gezondheids- en welzijnswet voor dieren is gericht op maatregelen ter bevordering van het dierenwelzijn. Uit het gemeenterecht vloeit voort dat gemeenten in zo’n geval niet bevoegd zijn om vanuit een oogpunt van dierenwelzijn eigen regels over dieren te stellen.
Dit is bevestigd in een uitspraak van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State3.
Gemeenten hebben wel de bevoegdheid om met een ander oogmerk regels te stellen inzake dieren, mits deze regels niet in strijd zijn met de normen in de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. Gemeenten kunnen bijvoorbeeld regels stellen over circussen in het belang van de openbare orde of veiligheid.
Was er in alle gevallen sprake van een bedreiging van de openbare orde? Zo nee, deelt u de opvatting dat gemeenten dan niet bevoegd zijn om dergelijke besluiten te nemen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om de wet- en regelgeving zodanig aan te passen dat gemeenten op grond van voorkeursbeleid geen circussen meer kunnen weigeren als zij voldoen aan de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zowel de wetgeving als de rechtspraak hebben duidelijke kaders aangegeven.