Campylobacterbesmettingen in slachthuizen |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Henk Bleker (CDA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Risico op Campylobacter verschilt per slachthuis»?1
Ja
Acht u het acceptabel dat de werkwijze in slachthuizen kennelijk niet zodanig volgens vaststaande normen is, dat deze verschillen zich kunnen voordoen? Zo ja, waarom? Zo nee, op welke wijze en termijn bent u bereid hieraan een einde te maken, bijvoorbeeld via verplichte ISO normering?
Campylobacter is een zeer moeilijk te bestrijden bacterie. Voor slachthuizen gelden HACCP eisen. Hieronder valt het uitvoeren van een gevarenanalyse, het instellen van beheersmaatregelen en het benoemen van kritische controlepunten. De producent voert deze analyse uit en zal ten aanzien van de kritische punten in het slachtproces extra goed moet opletten. Om HACCP goed toe te passen moet eerst duidelijk zijn waar in het slachtproces deze kritische punten voor de Campylobacter besmetting van kippenvlees liggen. Vervolgens moet worden bepaald hoe besmetting op deze punten te voorkomen is. Voor Campylobacter is dit nog onvoldoende bekend. Het tussen VWS en de sector afgesloten Convenant Campylobacter heeft tot doel hier meer inzicht in te krijgen. Op basis hiervan zullen slachthuizen gerichter maatregelen kunnen treffen om Campylobacter besmetting te voorkomen.
Hoe verklaart u de aangetroffen misstanden in relatie tot de kabinetstoezeggingen uit 1997 om de besmetting structureel terug te dringen?2
Er is hier geen sprake van misstanden. Campylobacter is zoals gezegd een zeer moeilijk te bestrijden bacterie. Uit de resultaten van het Convenant blijkt dat pluimveevlees afkomstig uit Nederlandse slachthuizen over het algemeen minder met Campylobacter is besmet dan pluimveevlees afkomstig uit slachthuizen buiten Nederland. Ik wil u hier ook verwijzen naar mijn antwoord op de vraag 5 van uw fractiegenoot mevrouw Hazekamp (2012Z17383) van 14 maart van dit jaar. De resultaten van het Convenant zullen bijdragen aan een verdere verbetering van de huidige situatie.
Deelt u de mening dat 15 jaar een onacceptabel lange termijn is om een regeringsbelofte op het gebied van een ernstig volksgezondheidsprobleem in te lossen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u de aanwezigheid van pathogenen in kippenvlees volledig verbieden?
Ik wil u verwijzen naar mijn antwoorden op de vragen 2,3,4 en 9 van uw fractiegenoot mevrouw Hazekamp (2012Z17383) van 14 maart van dit jaar.
Kunt u aangeven hoeveel geregistreerde ziektegevallen van besmetting met pathogenen geregistreerd zijn in 2011 en 2012 , die te herleiden zijn tot slachtproducten en kunt dit uitsplitsen naar de verschillende pathogenen? Acht u dit een representatieve weergave? Zo nee, waarom niet?
De incidentie en ziektelast van 14 darminfecties worden jaarlijks door het RIVM gerapporteerd3.
In deze rapportage wordt de totale ziektelast opgesplitst naar verschillende bronnen (voedsel, milieu, direct contact met dieren, direct contact tussen mensen en reizen). Deze opsplitsing wordt niet toegepast op de geregistreerde gevallen maar op een schatting van het werkelijk aantal ziektegevallen, waarvan de geregistreerde gevallen slechts een klein deel zijn. Van de 1,99 miljoen ziektegevallen door deze 14 darminfecties in 2010 werden er naar schatting 725 000 door voedsel overgedragen. Daarbinnen werden 217 000 gevallen toegeschreven aan vlees van runderen, schapen, varkens en kippen. Een uitsplitsing naar pathogenen is ook in de betreffende rapportage gegeven. De belangrijkste ziekteverwekkers die via genoemde soorten vlees worden overgedragen zijn Clostridium perfringens (97 000 gevallen), Staphylococcus aureus (61 000 gevallen) en Campylobacter spp. (28 000 gevallen). Ziektegevallen door Campylobacter zijn over het algemeen ernstiger. Er zijn nog geen rapportages over 2011 en 2012.
Kunt u aangeven bij welke vleesproducten de kans op besmetting het grootst is, met een exacte uitsplitsing naar de verschillende pathogenen en de verschillende productsoorten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u specifiek zijn in uw beantwoording?
De kans op Campylobacter besmetting is het grootst bij rauw kippenvlees zoals uit onderstaande tabel blijkt.
Levensmiddel
Locatie
Cam
pylo
bacter
Salmonella
E. coli O157
STEC
Lis
teria
Vers vlees
slachthuis/
uitsnijderij
Kip
34,4%
Vers vlees
import (diep
gevroren)
kip
0,7%
6,6%
Vers vlees
retail
kip
22,8%
3,4%
Vers vlees
retail
kalkoen
9,7%
1,9%
Vers vlees
retail
varken
0,3%
1,4%
Vers vlees
retail
rund
0,2%
0,2%
0,3%
Vers vlees
retail
kalf
0,9%
0,0%
0,0%
Vers vlees
retail
lam
2,2%
0,0%
0,0%
gehakt/bereiding
retail
kip
4,3%
3,3%
gehakt/bereiding
retail
rund
0,7%
0,2%
3,5%
gehakt/bereiding
retail
varken
1,9%
rauw te consumeren vleesbereidingen
retail
rund
0,6%
0,0%
3,0%
vleesproducten
retail
geferm. worst
0,9%
0,0%
vleesproducten
retail
vleeswaar
0,0%
0,0%
0,0%
vleesproducten
retail
pate
1,3%
Deelt u de mening dat de aanwezigheid van pathogenen in voedsel, dat aan consumenten wordt aangeboden, onacceptabel is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u zorgen dat aangeboden slachtproducten 100% vrij zijn van pathogenen?
Voedsel moet veilig zijn. De producent is daarvoor verantwoordelijk. Het geheel pathogeen vrij krijgen van alle voedingsmiddelen is, zonder gebruik te maken van decontaminerende methoden, een onhaalbaar doel en ook niet nodig. Lage gehaltes pathogenen zullen veelal niet tot ziekte leiden en spelen wellicht een positieve rol bij de opbouw van weerstand.
Bent u bereid strengere sancties op te leggen voor slachthuizen, die langdurig en stelselmatig de volksgezondheid in gevaar brengen via het hanteren van een werkwijze die de aanwezigheid van pathogenen bevordert of in elk geval niet uitsluit? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Tegen bedrijven die de volksgezondheid in gevaar brengen wordt door de NVWA handhavend opgetreden. Indien deze overtreding langdurig en stelselmatig is zal proportioneel zwaarder worden ingegrepen.
Kunt u aangeven waarom het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) niet openbaar maakt welke slachterijen een duidelijk verhoogd risico voor de volksgezondheid vormen en acht u het acceptabel dat slachterijen, die een duidelijk verhoogd risico vormen, daarmee gewoon door kunnen gaan en niet bekend worden of gestraft? Zo ja, waarom? Zo nee, op welke termijn en wijze gaat u deze risico’s wegnemen?
Het RIVM beschikt niet over deze gegevens. De gegevens over Campylobacter besmettingen van pluimveevlees worden verzameld door alle Nederlandse slachterijen onder coördinatie van de Vereniging van de Nederlandse Pluimveeverwerkende Industrie (Nepluvi). Nepluvi rapporteert zelfstandig over de bevindingen4. In het convenant tussen VWS en Nepluvi is afgesproken dat alle resultaten door Nepluvi geanonimiseerd inzichtelijk worden gemaakt voor betrokken vleeskuikenslachterijen en VWS. Het RIVM heeft deze geanonimiseerde gegevens aan een nadere analyse onderworpen, en kan dus geen individuele bedrijven identificeren. Ik wil u verder ook verwijzen naar mijn antwoord op de tweede vraag.
Het bericht “Nederland is onvoldoende voorbereid op nieuwe uitbraak dier op mens overdraagbare ziektes |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek «Wat geld(t) in de zorg?» (One Health VvAA trendonderzoek onder zorgaanbieders over een duurzame en gezamenlijke aanpak van de gezondheidszorg voor mens, dier en milieu)?1 2
Ja.
Is het waar dat «Nederland onvoldoende voorbereid is op een nieuwe uitbraak van van dier op mens overdraagbare ziektes»? Zo nee, waaruit blijkt dat? Zo ja, hoe gaat u voor voldoende voorbereiding zorgen?
Reeds voor de Q-koorts uitbraak vanaf 2007 is een omvangrijk project uitgevoerd door een consortium van onderzoeksinstellingen onder leiding van het RIVM dat een blauwdruk heeft gemaakt voor signalering van nieuwe risico’s en de blinde vlekken in de surveillance van nieuwe bedreigingen in kaart heeft gebracht. Het resultaat van dit project, het zogenoemde EmZoo-rapport is, met de reactie van de toenmalige Minister van LNV, op 6 oktober 2010 (TK 29 683, nr. 60) aangeboden aan uw Kamer.
Daarna heeft de Commissie van Dijk, naar aanleiding van de Q-koorts uitbraak aanbevelingen gedaan ten aanzien van het risicomanagement. De uitwerking daarvan hebben wij uw Kamer op 18 mei 2011 (TK 28 286, nr. 505) doen toekomen.
Daarmee is in Nederland een nieuwe gezamenlijke humaan veterinaire structuur ingericht voor de risico-analyse van (nieuwe) besmettelijke ziekten die overdraagbaar zijn van mens op dier. Deze nieuwe structuur is een samenwerking van professionals uit het veterinaire en het medische domein.
Hoe beoordeelt u het dat, ondanks het feit dat alle nieuwe infecties van de afgelopen 25 jaar afkomstig zijn van dieren, de kennis van humane artsen beperkt is bij het herkennen, reageren en behandelen van ziekten die zijn overgedragen door dieren? Op welke wijze gaat u deze tekortkoming oplossen?
In het rapport wordt nergens melding gemaakt van beperkte kennis van humane artsen bij het herkennen, reageren en behandelen van ziekten die zijn overgedragen door dieren. Uit de antwoorden van de eerste- en tweedelijns zorgaanbieders kan wel geconcludeerd worden dat zij slechts beperkt geconfronteerd worden met zoönosen, meer dan de helft van de huisartsen is zelfs niet eenmalig met een zoönose geconfronteerd tegen slechts zo’n 20% bij dierenartsen. Dit doet vanzelfsprekend niets af aan het belang dat wij ook hechten aan kennis over zoönosen. De afgelopen jaren is er een groot aantal bijeenkomsten en congressen georganiseerd juist over dit onderwerp. Voor zoönosen is het OneHealth portal opgericht en is er een vademecum zoönosen, een praktische gids over de melding, signalering en bestrijding van zoönosen in de humane en veterinaire gezondheidszorg, opgesteld.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat 81 procent van de dierenartsen de samenwerking met humane artsen onvoldoende vindt?
Eén van de lessen naar aanleiding van de Q-koorts is dat samenwerking op de werkvloer tussen veterinairen en medici heel nuttig is. De afgelopen jaren zijn er tal van activiteiten ontplooid door overheden en instellingen in het veterinaire en medische domein om de veterinairen en medici bewust te maken van nut en noodzaak om beter samen te werken c.q. beter met elkaar te communiceren.
De nieuwe gezamenlijke humaan veterinaire structuur voor de risico-analyse van (nieuwe) besmettelijke ziekten die overdraagbaar zijn van mens op dier, gaat overigens uit van meldingen van artsen én dierenartsen aan hun reguliere partners, die vervolgens deze signalen gezamenlijk beoordelen.
Hoe beoordeelt u het feit dat 76 procent van de dierenartsen het oneens is met de stelling dat de kans dat in Nederland zoönose uitbreekt beperkt is? Wat is uw mening over deze stelling?
Ik deel de opvatting van de meerderheid van de geënquêteerde dierenartsen dat de kans op een uitbraak van een nieuwe zoönose in Nederland reëel is.
Op welke manier en met welke methodes acht u het mogelijk om meer samenwerking te bewerkstelligen tussen dierenartsen en humane artsen als het gaat om de relatie gezondheidszorg voor mens, dier en milieu?
De activiteiten genoemd bij vraag 4 bestaan uit het organiseren van conferenties, studiedagen, aandacht in vakbladen. Dit zijn geëigende methoden om aandacht te vragen van de professionals voor noodzakelijke samenwerking. Naast de samenwerking tussen de beide betrokken Ministeries, de samenwerking en gegevensuitwisseling tussen NVWA, GGD, RIVM en GD en de samenwerking tussen de humane en veterinaire onderzoeksinstituten komt er ook bij de medische en veterinaire opleidingen meer aandacht voor de aspecten van de veterinaire volksgezondheid.
Ten aanzien van het standpunt over «One Health» zie onder meer de brief aan uw Kamer van 6 oktober 2010 (TK 29 683, nr. 60) en die van 18 mei 2011 (TK 28 286, nr. 505).
Hoe staat u tegenover de «One Health» benadering? Op welke wijze is het mogelijk om samenwerking tussen humane artsen en dierenartsen te stimuleren? Welke verbeteringen en veranderingen zijn er nodig voor een gezamenlijke aanpak van de gezondheidszorg voor mens, dier en milieu?
Zie antwoord vraag 6.
Fiscale bevoordeling van overuren door buitenlandse seizoenwerkers |
|
Paul Ulenbelt |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de afspraken die Land- en Tuinbouworganisatie (LTO) Nederland heeft gemaakt met de Belastingdienst over het voor werkgevers en werknemers fiscaal gunstig verrekenen van overuren met huisvestingskosten en reiskosten van buitenlandse seizoenwerkers?1
De Belastingdienst heeft LTO Nederland op verzoek bij brief van 26 september 2012 uitleg gegeven over de bestaande regeling voor extra kosten van tijdelijk verblijf buiten het land van herkomst, toegesneden op de land- en tuinbouwsector. Het gaat hier om een uitleg die past binnen de huidige wettelijke kaders en het huidige beleid van de Belastingdienst.
Wat is de noodzaak voor het maken van afspraken die leiden tot minder belasting- en premie-inkomsten? Hoeveel derft de overheid aan belasting en premies?
In het algemeen geldt dat werkgevers hun werknemers een belastingvrije vergoeding mogen geven voor de kosten die de werknemer maakt in het kader van zijn dienstbetrekking. Als de werkgever geen kostenvergoeding betaalt, kan de werknemer – met instemming van de werkgever – belast loon omruilen voor een onbelaste vergoeding om deze kosten op te vangen. Het moet dan gaan om kosten waarvan de vergoeding wettelijk is vrijgesteld van de loonbelasting, zoals bijvoorbeeld vergoedingen voor extra kosten van tijdelijk verblijf buiten het land van herkomst. De Belastingdienst toetst vervolgens of de afspraken tussen de werknemer en werkgever passen binnen het wettelijke kader.
Met de gegeven uitleg kunnen werknemers in de land- en tuinbouwsector het loon dat zij voor overwerk ontvangen met medewerking van hun werkgever omzetten in onbelaste vergoedingen ter compensatie van de extra kosten die zij maken, omdat zij niet in Nederland wonen. Dit loon mag nooit meer zijn dan de aantoonbaar daadwerkelijk gemaakte kosten. De Belastingdienst heeft met de brief van 26 september 2012 bevestigd dat deze handelwijze van partijen binnen de wettelijke kaders past.
Omdat het hier gaat om het gebruik van een wettelijk voorziene vrijstelling derft de overheid geen belasting- en premie-inkomsten.
Waarom geldt de regeling alleen voor leden van een aantal organisaties van landbouwwerkgevers? Zijn niet leden uitgesloten? Zo ja, waarom en wat is de rechtvaardigheidsgrond daarvoor?
De Belastingdienst heeft in de brief aangegeven dat ook andere organisaties soortgelijke afspraken kunnen maken.
Wat betekent de afspraak voor de concurrentieverhoudingen tussen buitenlandse en buitenlandse seizoenswerkers?
Werknemers die in het buitenland wonen en tijdelijk hier werken, maken extra kosten in verband met reizen van hun woonplaats naar hun verblijfplaats in Nederland en hebben extra verblijfskosten in Nederland. In de Wet op de loonbelasting 1964 is een vrijstelling opgenomen voor vergoedingen van die extra kosten. Werknemers die in Nederland wonen hebben niet die extra kosten. Wel kunnen ook voor hen vrijstellingen van toepassing zijn voor vergoedingen van voor de dienstbetrekking noodzakelijke kosten.
Het is daarom niet aannemelijk dat de concurrentieverhoudingen tussen verschillende groepen werknemers op de arbeidsmarkt hierdoor beïnvloed wordt.
Stimuleert de afspraak overwerk? Zo ja, wordt dat gewenst geacht?
De keuze van een werknemer om over te werken zal veelal zijn gebaseerd op het werkaanbod bij de werkgever en de beloning die de werkgever betaalt voor overwerk. Het is niet aannemelijk dat de afspraak betrokkenen stimuleert om extra over te werken. Het aantal uren dat mag worden gewerkt is overigens begrensd in de Arbeidstijdenwet.
Is er overleg geweest met de vakbonden? Zo nee, waarom niet?
Nee, voor het uitleg geven en toepassen van een bestaande wettelijke vrijstelling voor kostenvergoedingen is overleg met vakbonden niet nodig.
Aanslag bij melden wildschade |
|
Betty de Boer (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Henk Bleker (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Aanslag bij melden wildschade»?1
Ja.
Waarom hebt u besloten dat boeren eerst 300 euro moeten betalen voordat zij bij het Faunafonds een vergoeding kunnen aanvragen? Kunt u aangeven of het hier gaat om een eenmalig bedrag of dient een boer per aanvraag 300 euro te betalen? Wordt het geld teruggestort indien de aanvraag wordt afgewezen?
In het onderhandelingsakkoord natuur is afgesproken dat de provincies met ingang van 2012 verantwoordelijk zijn voor de financiering van het Faunafonds en dat de uitvoeringskosten worden verlaagd. Tevens is afgesproken dat het rijk na overleg met de provincies bestaande belemmeringen in wet- en regelgeving zal wegnemen. De provincies hebben het voortouw om met voorstellen te komen.
De provincies zijn in overleg met het Ganzen7-beraad waar LTO in participeert. In dat overleg wordt gesproken over de manier waarop de uitvoeringskosten kunnen worden verlaagd. Daarbij wordt ook gesproken over de invoering van het behandelbedrag. Dit overleg heeft nog niet tot een conclusie geleid. Ik wacht de definitieve voorstellen van de provincies af.
Deelt u de opvatting dat boeren steeds meer opdraaien voor de wildschade die de aanwas van verschillende wildsoorten met zich meebrengt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen bent u bereid te nemen om de aanwas van verschillende wildsoorten te beteugelen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of alleen boeren een behandelbedrag moeten betalen? Zo ja, deelt u de mening dat deze maatregel dan ook zou moeten gelden voor anderen die een aanvraag doen voor middelen uit het Faunafonds?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om deze maatregel terug te draaien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat Brabant duizenden boeren niet gaat controleren op vergunning |
|
Manon Fokke (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Brabant gaat duizenden boeren niet controleren op vergunning»?1
Ja.
Deelt u de mening dat Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant niet eigenhandig kunnen besluiten de Natuurbeschermingswet onuitvoerbaar te verklaren?
Als u erop doelt dat de provincie Noord-Brabant zou weigeren uitvoering te geven aan de Natuurbeschermingswet, dan deel ik uw mening.
Sinds wanneer bent u bekend met deze problematiek?
Deze problematiek van de zogenaamde interimmers speelt al geruime tijd en is mij ook bekend, en is niet veroorzaakt door de Programmatische Aanpak Stikstof. De PAS kan wel bijdragen aan een oplossing.
Is het waar dat de provincie stelt dat een toetsingskader ontbreekt doordat dit niet is vastgelegd in de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS)? Zo ja, is dit volgens u voldoende reden voor de provincie om de wet onuitvoerbaar te achten?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze en welke termijn wordt dit probleem landelijk opgelost?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe gaat u voorkomen dat iedere provincie eigen beleid op dit onderdeel gaat ontwikkelen?
De bijdrage aan de oplossing die in de PAS wordt ontwikkeld, moet provincies voldoende houvast bieden om tot eenduidig beleid te kunnen komen.
Bent u bereid de provincie aan te spreken op haar handhavingsplicht? Zo nee, waarom niet?
Ik werk in het kader van de PAS samen met de provincies aan een oplossing. Ik verwacht dat dit tot het gewenste resultaat zal leiden.
Het bericht dat Bleker en Ciolos het eens zijn over vergroening Europees landbouwbeleid |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Bleker en Ciolos zijn het eens over vergroening Europees landbouwbeleid?»1
Kunt u aangeven wat precies de uitkomsten zijn van het gesprek tussen u en Eurocommissaris Ciolos van Landbouw en Plattelandsbeleid?
Deelt u de opvatting dat de inkomenssteun niet gekoppeld zou moeten worden aan de vergroeningsmaatregelen? Zo nee, waarom niet?
Welke gelijkwaardige maatregelen wilt u gaan nemen naast de vergroeningsmaatregelen van de Europese Commissie? Kunt u aangeven of deze maatregelen de vergroeningsmaatregelen vervangen? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven aan welke doelen de gelijkwaardige maatregelen moeten voldoen? Deelt u de mening dat agrarische ondernemers deze doelen zelf zouden moeten invullen en dat er geen rol is weggelegd voor de overheid om dergelijke maatregelen op te stellen om aan deze doelen te voldoen?
Wat is de stand van zaken betreffende de onderhandelingen over de voorgestelde vergroeningsmaatregelen verplichte gewasrotatie, permanent grasland en het 7% braakleggen van landbouwgronden? Kunt u bevestigen dat deze maatregelen intussen van tafel zijn? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid om de komende periode zich te blijven verzetten deze maatregelen? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om deze vragen ruim vóór 10 oktober a.s. – de datum waarop het algemeen overleg Landbouw- en Visserijraad 22 en 23 oktober 2012 plaatsvindt – te beantwoorden?
Een geitenbedrijf zonder vergunning |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Gemeente laat duizend geiten ongemoeid»1?
Ja.
Kunt u aangeven hoe het kan dat een bedrijf met duizend geiten zonder vergunning wordt gedoogd? Zo ja, hoe beoordeelt u dit? Zo nee, waarom niet?
De gemeente Hof van Twente is het bevoegd gezag voor de milieuvergunning. Omdat er op korte termijn zicht is op legalisatie van de situatie acht de gemeente handhaving disproportioneel.
Hoe beoordeelt u het feit dat de gemeente Hof van Twente deze zaak ongemoeid laat, omdat zij in de veronderstelling is dat er binnenkort wel een vergunning zal zijn en niet bereid is de veehouder een dwangsom op te leggen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van de gemeente Hof van Twente dat er geen gevaar is voor de volksgezondheid? Zo ja, kunt u aangeven op basis waarvan een gevaar voor de volksgezondheid is uitgesloten? Zo nee, waarom niet?
De constatering dat er geen gevaar voor de volksgezondheid is vinden zowel de gemeente Hof van Twente als ik te absoluut. Risico’s voor de volksgezondheid zijn altijd en overal aanwezig. Met maatregelen, waarvan de vaccinatie tegen Q-koorts de belangrijkste is, is er geen verhoogd risico voor de omwonenden op Q-koorts. De op het bedrijf aanwezige geiten zijn ingeënt tegen Q-koorts.
Kunt u aangeven op basis waarvan de eerder verleende vergunning van het bedrijf vernietigd is door de Raad van State? Zo nee, waarom niet?
De verleende milieuvergunning is vernietigd door de Raad van State vanwege het ontbreken van een MER-beoordeling. Inmiddels heeft de aanvrager een milieueffectrapportage laten opstellen en een nieuwe omgevingsvergunning voor de activiteit milieu aangevraagd voor het houden van 5650 geiten. Het obstakel voor de Raad van State is hiermee weggenomen.
Kunt u aangeven op basis waarvan het aannemelijk is dat een nieuwe vergunning nu wel zal worden verleend? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe beoordeelt u het dat het bedrijf wil uitbreiden naar 5 650 geiten, wat overeenkomt met een omvang van 617 Nederlandse Grootte Eenheid (NGE) en volgens de definitie van Alterra dus als megastal wordt gezien?
Nee. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de milieuvergunningverlening en de handhaving. In oktober 2012 zal de gemeente Hof van Twente de ontwerpbeschikking voor de nieuwe omgevingsvergunning voor de activiteit milieu, ter inzage leggen.
Het bouwplan voor dit geitenbedrijf is gelegen in het bestemmingsplan Buitengebied Ambt-Delden, herziening Rapperdsweg 1, dat in werking is getreden op 13 oktober 2009. Er is derhalve geen sprake van een nieuwe aanvraag als bedoeld in de motie van de leden Grashoff en Van Veldhoven. Het restrictieve beleid conform deze motie (TK 28 286, nr. 488) om niet mee te werken aan bestemmingsplanwijzigingen voor stallen groter dan 300 NGE en meer dan één bouwlaag, heb ik op 25 maart 2011 onder de aandacht gebracht van de provincies en de VNG (Aanhangsel der Handelingen 2010–2011, nr. 2244).
Ik heb in het Algemeen Overleg op 6 juni jl. en in mijn brief van 12 juni jl. (Tweede Kamer, 2011–2012, 28 9732, nr. 122) aangegeven de beslissing over schaalgrootte in de veehouderij aan het volgend kabinet te laten.
Bent u bereid om maatregelen te treffen die ervoor zorgen dat het bedrijf op korte termijn aan de vergunningplicht zal voldoen en er bovendien voor zorgen dat dergelijke situaties in de toekomst niet meer voorkomen? Zo ja, welke maatregelen en op wat voor termijn gaat u die treffen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid maatregelen te treffen die ervoor zorgen dat voor de uitbreiding van duizend naar 5 650 geiten geen vergunning wordt verleend in navolging van uw brieven aan de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de provincies van 27 maart 2012, waarin u hen oproept niet mee te werken aan bouwaanvragen voor stallen groter dan 300 NGE? Zo ja, wat voor maatregelen gaat u treffen en op wat voor termijn? Zo nee, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 7.
Het feit dat ruim de helft van de Brabantse veeboeren teveel ammoniak uitstoten |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Helft Brabantse veeboeren in overtreding»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over de evaluatie van de provincie Brabant van de Stikstofverordening waaruit blijkt dat in 53% van de controles een of meer overtredingen werden geconstateerd?2
De bevindingen liggen in lijn met een eerder onderzoek van de Handhavingssamenwerking Noord-Brabant uit 2010. Dit onderzoek heeft geleid tot het opnemen van een verplichting om de werking van luchtwassers elektronisch te monitoren in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit). Deze verplichting treedt op 1 januari 2013 in werking en gaat direct gelden voor nieuwe luchtwassystemen. Voor bestaande luchtwassystemen geldt een overgangstermijn van 3 jaar. Hierdoor zal de controleerbaarheid en handhaafbaarheid van luchtwassers aanzienlijk verbeteren.
Hoe is het mogelijk dat intensieve veehouderijen op zo’n grote schaal de regels omtrent de Stikstofverordening ontdoken hebben en hoe kan er zo’n opvallend verschil tussen gemeenten optreden?
De handhaving van de naleving van de stikstofverordening is een verantwoordelijkheid van de provincie Brabant. Een verklaring voor het gebrek aan naleving staat beschreven in de rapportage over de Brabantse stikstofverordening en in een rapport van de Inspectie Leefomgeving en Transport dat de staatssecretaris van I&M op korte termijn aan uw Kamer zal aanbieden. Hieruit blijkt dat er sprake is van nalevings- en handhavingstekorten bij luchtwassers. De recente bevindingen liggen in lijn met een eerder onderzoek van de Handhavingssamenwerking Noord-Brabant uit 2010. Een verklaring voor de verschillen in naleving tussen gemeentes heb ik op dit moment niet.
Deelt u de mening dat als meer dan de helft van de intensieve veehouderijen zich niet aan de regels houdt, dit aanleiding is om voorlopig geen nieuwe of grotere (mega)veehouderijbedrijven toe te staan in Brabant, in elk geval niet zolang handhaving en toezicht nog niet op orde zijn?
Nee. Met u ben ik van mening dat veehouderijbedrijven zich moeten houden aan de vergunningvereisten en de ruimtelijke ordenings- en milieuregelgeving en dat de overheden hierop dienen te handhaven en waar nodig te sanctioneren. Bij uitbreiding of nieuwvestiging van veehouderijbedrijven dient het bevoegd gezag te toetsen of de plannen voldoen aan het vigerende ruimtelijke ordenings- en milieubeleid en -regelgeving. Ik zie geen reden om de gehele veehouderijsector op slot te zetten, omdat een deel van de veehouderijbedrijven zich kennelijk niet aan de regels heeft gehouden.
Wat zijn de gevolgen van de hogere emissie en depositie van ammoniak voor de haalbaarheid van Natura 2000-doelen?
Indien geen verbetering optreedt in de naleving zal de termijn waarop de Natura 2000-doelen worden gerealiseerd negatief worden beïnvloed en/of kunnen aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn.
Klopt de constatering in deze evaluatie van de provincie dat als de Natura 2000-doelen niet worden gerealiseerd en er sprake is van een toezichts- of handhavingstekort, dit kan leiden tot claims en mogelijk ook veroordelingen uit Europa?
Ik zie vooralsnog geen reden om te veronderstellen dat de Natura 2000-doelen niet worden gerealiseerd.
Wat betekent het niet nakomen van de verplichtingen voor het (niet) in zicht komen van extra ontwikkelruimte als de investeringen in het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) gedaan worden?
Indien blijkt dat niet aan verplichtingen in het kader van de programmatische aanpak stikstof wordt voldaan, kan dit leiden tot beperktere ontwikkelruimte en/of kan het extra maatregelen noodzakelijk maken.
Deelt u de mening dat bij dusdanige overtredingen ook de doelen de uit het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit in gevaar komen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier gaat u ervoor zorg dragen dat deze doelen toch gehaald worden?
Van groot belang is de bij antwoord 2 genoemde verbetering van de controleerbaarheid en handhaafbaarheid van luchtwassers als gevolg van de aanstaande verplichting om elektronisch te monitoren. Daarnaast zullen de maatregelen die in het kader van de bestuurlijke handhaving en strafrechtelijke handhaving worden genomen, leiden tot een beter naleefgedrag. Dit is beide van belang omdat (gecombineerde) luchtwassers niet alleen een aanzienlijke reductie van de emissie van ammoniak (stikstof), maar ook van de emissies van geur en fijn stof kunnen opleveren. Daardoor kan het niet naleven van de regels van de stikstofverordening locaal ook overschrijdingen van de grenswaarden voor fijnstof en van de geurbelastingsnormen veroorzaken en daardoor ook tot gezondheidsproblemen leiden.
Wat zijn de gevolgen van deze overmatige uitstoot op het gebied van stank en risico’s voor de gezondheid?
Zie antwoord vraag 8.
Wat is uw oordeel over de voorgestelde maatregelen ten aanzien van de toezichtaanpak voor de jaren 2013–2015 van de provincie Brabant en acht u deze afdoende? Zo ja, waar baseert u dit oordeel op? Zo niet, bent u bereid om met de provincie in gesprek te gaan om te bevorderen dat toezicht en handhaving wel gaan voldoen?
De voorgenomen maatregelen van de provincie Brabant, zoals dwangsommen, (onaangekondigde) controles en afspraken met het Openbaar Ministerie over vervolging acht ik vooralsnog voldoende. Bij deze afweging betrek ik ook de bij antwoord 2 genoemde verbetering door elektronische monitoring.
Het doodschieten van een stier die gevallen is uit een omgeslagen aanhangwagen op de A2 |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat er vandaag een stier op de A2 uit een omgeslagen aanhangwagen is gevallen, waarop een dierenarts het dier heeft doodgeschoten?1
Ja. De stier is overigens niet door een dierenarts neergeschoten, maar door de politie.
Wat is de specifieke oorzaak van het kantelen van de aanhangwagen?
Uit getuigenverklaringen is gebleken dat het verkeer over de Lekbrug hinder ondervond van de krachtige wind dwars op de rijrichting. De aanhanger begon ter plekke te slingeren en kort daarna schaarde de combinatie en kantelde de aanhangwagen. De koe en de stier zijn vervolgens ontsnapt.
Kunt u aangeven hoe het komt dat de dieren in de aanhanger zo onrustig waren? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Het is niet bekend of, en zo ja waarom, de dieren in de aanhangwagen onrustig waren.
Kunt u aangeven of het transport onvoldoende of niet voldeed aan de voorwaarden uit de Europese verordening inzake de bescherming van dieren tijdens transport, waardoor de dieren zo onrustig waren en de aanhangwagen kantelde? Zo ja, hoe beoordeelt u dit en welke maatregelen gaat u treffen om ervoor te zorgen dat dit in de toekomst niet meer voorkomt? Zo nee, waarom niet?
Het betrof vervoer waarbij de veehouder zijn eigen dieren in zijn eigen vervoermiddel over een afstand van minder dan 50 km van zijn bedrijf naar de slachterij verplaatste. Op grond van artikel 1 2e lid onder b van de Verordening (EG) Nr. 1/2005 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer zijn dan alleen de algemene bepalingen van artikel 3 voor het vervoer uit de Verordening van toepassing. Er zijn geen aanwijzingen dat bij dit transport hieraan niet is voldaan.
Kunt u aangeven of de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) ook controles uitvoert op dit soort kleine transporten? Zo ja, wat wordt er gecontroleerd en hoe vaak? Zo nee, waarom niet en bent u bereid maatregelen te treffen die ervoor zorgen dat ook dit soort kleine transporten in de toekomst wel worden gecontroleerd?
De NVWA voert controles uit op de naleving van de Verordening van alle soorten van vervoer van dieren. Steekproefsgewijs worden door het jaar heen ook dit soort kleine transporten van dieren gecontroleerd.
Kunt u het kader van afwegingen en de beslissingen schetsen bij het doden van de stier?
De politie heeft een richtlijn waarin is beschreven hoe zij zal omgaan met dit soort incidenten. Bij losgebroken dieren, die zich niet meer of nauwelijks laten vangen en (direct) gevaar opleveren voor de veiligheid, moet het dier onschadelijk worden gemaakt. Hiertoe wordt een dierenarts met een verdovingsgeweer opgeroepen. Indien dit niet mogelijk is, zal de politie het dier doden met het dienstvuurwapen.
Bij dit incident hebben de betrokken agenten de assistentie van een dierenarts met verdovingsgeweer ingeroepen. De dierenarts verklaarde echter dat hij over onvoldoende verdovingsmiddel beschikte. Tegelijkertijd dreigde er acuut gevaar voor de verkeersdeelnemers. De stier dreigde namelijk de middenvangrail over te springen naar de andere rijbaan, waar het verkeer met een snelheid van ongeveer 70 tot 80 km/u reed. Hierop heeft de politie gebruik gemaakt van het dienstvuurwapen en de stier in de kop geschoten. De stier is vervolgens afgevoerd naar het dichtstbijzijnde slachthuis en daar gedood.
Op dit moment wordt gewerkt aan een gezamenlijk afsprakenkader (NVWA, RWS, KLPD, politie) over hoe op te treden bij incidenten met dieren op de weg. Tot nu toe bestaan er nog geen gezamenlijke afspraken. In het afsprakenkader zal worden opgenomen hoe partijen zullen handelen bij een verkeersongeval/of pechgeval op het hoofd- en rijkswegennet waarbij dieren zijn betrokken. Deze afspraken hebben betrekking op de taakverdeling, de werkwijze en de onderlinge communicatie.
Waarom was het doodschieten van de stier «de beste optie» en het gebruiken van een verdovingsgeweer niet?
Zie antwoord vraag 6.
Is er een protocol hoe te handelen met de dieren in geval van uitbraak en ongevallen met veetransporten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dat met ons delen?
Zie antwoord vraag 6.
Een dodelijk jachtongeluk in Zwiggelte |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Jager uit Zwiggelte gedood door kogel medejager»?1
Ja.
Weet u of het slachtoffer deelnemer was aan de jacht of een niet aan de jacht deelnemende passant? Zo nee, bent u bereid nader onderzoek in te stellen naar de toedracht van dit schietincident?
De betrokken officier van justitie heeft aangegeven dat het slachtoffer geen jager betrof maar een niet aan de jacht deelnemende voorbijganger. Inmiddels is er een onderzoek gestart naar de toedracht van het schietincident. Het onderzoek is nog niet afgerond.
Kunt u bevestigen dat het dodelijke jachtongeluk ’s avonds plaatsvond, ruim na zonsondergang, en dat de jager in kwestie met behulp van kunstlicht aan het jagen was? Zo nee, waarom niet?
Het dodelijk jachtongeluk heeft 's avonds plaatsgevonden, omstreeks 22.00 uur. Er is tijdens de jacht gebruik gemaakt van kunstlicht.
Kunt u bevestigen dat het in Nederland volgens artikel 53, eerste lid, onder f, van de Flora- en faunawet verboden is voor zonsopgang en na zonsondergang te jagen, met uitzondering op de jacht op wilde eenden vanaf een half uur voor zonsopkomst tot een half uur na zonsondergang? Zo ja, hoe kan er dan ’s nachts met lichtbakken op vossen gejaagd worden? Zo nee, waarom vermeldt de website van de Dienst Regelingen dan een nachtelijk jachtverbod?2
Artikel 53, eerste lid, onder f van de Flora- en faunawet verbiedt het jagen op bejaagbare soorten tussen zonsondergang en zonsopgang. De vos is niet aangewezen als bejaagbare soort. Artikel 53 is dan ook niet van toepassing.
De vos is opgenomen op de landelijke lijst voor soorten, waarvoor de vrijstelling van artikel 65 van de Flora- en faunawet geldt. Op basis van deze vrijstelling mag een grondgebruiker in het kader van schadebestrijding vossen op zijn eigen terrein doden en mag hij anderen toestemming geven om dat afschot voor hem uit te voeren. Ten aanzien van het beheer van schadeveroorzakende dieren bevat artikel 7, negende lid, van het Besluit beheer en schadebestrijding dieren een soortgelijk verbod als in artikel 53, eerste lid, onder f, van de Flora- en faunawet. Gedeputeerde staten kunnen ontheffing van dit verbod verlenen.
Of er in het onderhavige geval sprake was van een overtreding van dit verbod is onderwerp van het nog lopende onderzoek. Het is niet aan mij om daar op dit moment al uitspraken over te doen.
In welke provincies mag wel en in welke provincies mag niet ’s nachts gejaagd worden met behulp van lichtbakken? Kunt u specifiek zijn in uw antwoord en uiteenzetten welke overwegingen aan deze verschillen ten grondslag liggen?
Gedeputeerde staten zijn bevoegd om van de verboden van het Besluit beheer en schadebestrijding dieren ontheffing te verlenen. Dit is een discretionaire bevoegdheid die zij invullen afhankelijk van de omstandigheden van het individuele geval.
Is het waar dat de jacht met lichtbakken door diverse gerechtelijke instanties (waaronder Rechtbank Leeuwarden (16 december 2010) en de Rechtbank Zwolle (26 januari 2011)) als in strijd met het Benelux verdrag is beoordeeld en de Raad van State de mogelijke strijdigheid van het gebruik van kustlicht bij nachtelijke jachtpartijen heeft voorgelegd aan het Benelux-gerechtshof? Zo ja, waarom is de jacht in het donker met kunstlicht dan toch op verschillende plaatsen nog toegestaan en niet opgeschort tot na de uitspraak van de Raad van State?
In de genoemde uitspraken constateren de verschillende rechtbanken dat de ontheffingen die gedeputeerde staten op basis van de Flora- en faunawet verlenen van het verbod op het gebruik van kunstlicht bij het beheer van vossen in strijd is met de Beneluxovereenkomst Jacht en Vogelbescherming. De provincies hebben beroep ingesteld en de zaak is dus nog officieel onder de rechter. Bij tussenuitspraak van 3 augustus 2011 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State prejudiciële vragen gesteld over de uitleg van de Beneluxovereenkomst in relatie tot het Nederlandse kader van beheer en schadebestrijding. Gewacht wordt op het antwoord van het Beneluxgerechtshof op die vragen.
Bent u bereid naar aanleiding van het dodelijke schietincident in Zwiggelte per direct een verbod op nachtelijke jachtpartijen (met en zonder kunstlicht) in te stellen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De kaders van de Flora- en faunawet beogen te borgen dat jagers het jachtgeweer op een zorgvuldige en veilige wijze gebruiken in de uitoefening van de jacht en ten behoeve van beheer en schadebestrijding. Ik betreur de dood van het slachtoffer ten zeerste, maar ik vind dat de omstandigheden van het incident, zoals die mij nu bekend zijn, geen aanleiding geven voor een aanpassing van die kaders.
Kunt u uiteenzetten hoe vaak in de afgelopen vijf jaar passanten geraakt zijn door kogels uit jachtgeweren? Zo ja, kunt u specifiek zijn in uw antwoord? Zo nee, waarom niet?
In Drenthe hebben zich de laatste 5 jaar geen incidenten voorgedaan waarbij passanten zijn geraakt door kogels uit jachtgeweren.
Deelt u de mening dat de jacht op alle plaatsen waar gevaar zou kunnen ontstaan voor wandelaars, automobilisten of andere passanten verboden zou moeten worden? Zo ja, op welke termijn en wijze gaat u maatregelen treffen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven of de jacht- en wapenvergunning van de jagers die betrokken waren bij het schietincident met dodelijke afloop in Zwiggelte per direct zijn ingetrokken? Zo ja, voor welke termijn? Zo nee, waarom niet?
De wapens en munitie van de twee aanwezige jagers zijn per direct in bewaring genomen. Om tot een zorgvuldige afweging te komen zal een uiteindelijke beslissing met betrekking tot het intrekken van de jachtakte worden genomen als het onderzoek volledig is afgerond.
Het artikel “Vegabal inzet strijd vleessector” |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kent u het artikel «vegabal inzet strijd vleessector»?1
Ja.
Is het waar dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) geen prioriteit aan handhaving, zoals boetes, geeft als de voedselveiligheid niet in het geding is?
Nee. De NVWA stelt prioriteiten in de zaken die ze aanpakt binnen de capaciteit die zij voor het toezicht beschikbaar heeft. De handhaving van de NVWA is risico gebaseerd: hoe meer risico, hoe meer prioriteit. Daarom heeft voedselveiligheid de hoogste prioriteit, maar ook bij vormen van (ernstige) misleiding treedt de NVWA op.
Deelt u de mening dat spies van kip een kipspies moet heten en een spies van soja een sojaspies?
Er zijn geen specifieke regels zijn waar deze benamingen aan moeten voldoen. Dat betekent dat ze getoetst moeten worden aan de artikelen 4, eerste lid, onder c, en 29 van het Warenwetbesluit Etikettering van levensmiddelen: algemene vereisten voor de benaming van een levensmiddel en het algemene verbod om te misleiden. Of er sprake is van misleiding, zal van geval tot geval beoordeeld moeten worden.
Deelt u de mening dat, hoewel het een groot compliment is voor kip om een sojaspies een kipspies te noemen, het feitelijk een misleiding van de consument en onderwaardering van plantaardige vleesvervangers is?
Zoals ik in de beantwoording van vraag 3 al heb aangegeven, dient van geval tot geval beoordeeld te worden of er sprake is van misleiding. Daarbij spelen naast de benaming ook andere factoren een rol, bijvoorbeeld de wijze van presentatie.
De beoordeling of er in een specifieke situatie sprake is van misleiding is voorbehouden aan de NVWA.
Kan of wil de NVWA, als overheidsdienst, niet verder ingrijpen dan enkel de opmerking «het is niet netjes» en «de benaming moet worden aangepast»?
De mogelijkheden van de NVWA om op te treden tegen een overtreding van de Warenwet, variëren tussen zware sancties (sluiten van een bedrijf), het opleggen van een boete, en het geven van een waarschuwing. Welke sanctie wordt opgelegd is – afhankelijk van de specifieke omstandigheden – aan de NVWA. De NVWA heeft in dit geval de Vegetarische Slager schriftelijk gevraagd de benamingen aan te passen. In reactie daarop heeft de Vegetarische Slager per brief laten weten de etikettering aan te passen om nog duidelijker te maken dat het product geen vlees bevat.
Is het waar dat de NWA wel claims en etiketten beoordeelt? Onder welke categorie claims zou de kipspies van soja kunnen vallen? Op welke wijze vinden controle en handhaving plaats ten aanzien van benamingen op etiketten?
De NVWA beoordeelt claims en etiketten. De benaming «kipspies van soja» is geen claim zoals gedefinieerd in de Europese Verordening inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen (verordening (EG) 1924/2006).
Zie verder de beantwoording van de vragen 3 en 5 voor de controle en handhaving van benamingen op etiketten.
Deelt u de mening dat, gezien het feit dat de NVWA geen prioriteit legt bij het aanpakken van misleidende zaken, de ondernemers dat zelf moeten oppakken en zo ja, op welke wijze? Acht u hierbij een rol voor productschappen weggelegd? Deelt u de mening dat zij op efficiënte en effectieve wijze de belangen van meerdere sectoren en ondernemers kunnen behartigen?
Ik deel uw mening niet dat de NVWA geen prioriteit stelt bij het aanpakken van misleidende zaken. Zie verder de beantwoording van vraag 2.
In geval van misleiding kunnen ondernemers elkaar altijd – indien nodig – voor de civiele rechter dagen of een klacht indienen bij de NVWA. Ik heb geen oordeel over het feit of hier een rol voor de productschappen is weggelegd. Het is aan de productschappen zelf of zij het nodig achten het handelen van ondernemers voor wat betreft mogelijke misleidende informatievoorziening over producten aan te pakken.
De teelt van gansaanlokkende gewassen rondom Schiphol op staatsgronden |
|
Henk van Gerven |
|
Henk Bleker (CDA) |
|
Is het waar dat de percelen pal voor de noordelijke kop van de Polderbaan bij Boesingheliede tussen de Schipholweg en de Rijksweg A9, de grote akker direct ten westen van de Polderbaan onder Vijfhuizen (begrensd door de provinciale weg N205 en het fietspad langs de Polderbaan) in bezit van de Staat (Bureau Beheer Landbouwgronden-EL&I) zijn, evenals een groot perceel dat haaks ligt op de zuidelijke kop van de Polderbaan bij Hoofddorp?1
Het eerstgenoemde perceel is onlangs – op 4 hectare na – verkocht. Deze 4 ha plus het tweede perceel zijn in economisch eigendom van de Stichting Mainport en Groen. Juridisch staan ze op naam van Bureau Beheer Landbouwgronden (BBL).
Is het waar dat er op die percelen suikerbieten en aardappels verbouwd worden en dat hiermee ganzen tot zeer nabij de luchthaven kunnen worden aangetrokken?
Het klopt dat op die percelen suikerbieten en aardappels kunnen worden verbouwd. De aantrekkende werking van suikerbieten en aardappelen op ganzen is niet zodanig evident dat dit het nemen van maatregelen voor deze gewassen op dit moment rechtvaardigt. Wel is duidelijk dat de oogstresten van graan aantrekkelijk kunnen zijn als voedselbron voor ganzen. Dat er suikerbieten, aardappelen en graan geteeld wordt in de omgeving van Schiphol is inherent aan de wisselteelt die in de akkerbouw in de Haarlemmermeer wordt toegepast.
Is het waar dat ten minste twee van de betreffende percelen te koop staan?
Ja.
Wordt als verkoopvoorwaarde gesteld dat er op die percelen geen gansaanlokkende gewassen geteeld mogen worden? Zo nee, waarom niet?
Nee, die voorwaarde wordt niet gesteld. Er is geen dusdanig evidente definitie van «gansaanlokkende» gewassen dat die voorwaarde in een overeenkomst kan worden opgenomen. Zoals blijkt bij de graanteelt is het ook mogelijk om bij de teelt en oogst zodanige maatregelen te nemen dat er nauwelijks meer sprake is van het aanlokken van ganzen.
Kunt u op de kaart een overzicht geven van de agrarische gronden die de Staat direct dan wel indirect (via aan de overheid gelieerde organisaties of banken in overheidshanden) in bezit heeft binnen 7 kilometer van de start- en landingsbanen van Schiphol? Welk percentage van de agrarische gronden betreft het staatseigendom?
In de als bijlage bijgevoegde kaart staan de agrarische gronden in direct overheidsbezit in de gemeente Haarlemmermeer ten noorden van Nieuw-Vennep aangegeven. Dit betreft een percentage van 19%.
Kunt u daarbij aangeven welk deel van deze gronden verpacht wordt en of dit langlopende of kortlopende contracten (al dan niet met stilzwijgende verlenging) betreft?
Wat BBL-gronden betreft wordt alles verpacht in éénjarige pacht. Ook andere overheden doen dit meestal.
Voor welk deel van de verpachte gronden wordt als voorwaarde gesteld dat er geen gansaanlokkende gewassen zoals granen, bieten, aardappelen en maïs mogen worden geteeld?
Bij verpachting worden geen voorwaarden gesteld met betrekking tot teelten die aantrekkelijk kunnen zijn voor ganzen. Nu er door boeren sinds juli 2012 een overeenkomst afgesloten kan worden om – tegen vergoeding – graanresten versneld onder te werken, wordt vanaf 1 januari 2013 door BBL als verplichting in het pachtcontract opgenomen dat gebruik gemaakt moet worden van deze regeling (voor het gehele bedrijf).
Bent u bereid een convenant aan te gaan met alle agrariërs in het gebied om geen gansaanlokkende gewassen te telen zoals granen, bieten, aardappelen en maïs, maar gewassen die ganzen onaantrekkelijk vinden zoals uien en prei? Zo nee, waarom niet?2
De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu biedt alle agrariërs de mogelijkheid om een overeenkomst af te sluiten voor het versneld onderwerken van graanresten. Hiermee wordt een belangrijke reden voor kruising van de landingsbanen door ganzen aangepakt. De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu biedt de sector de ruimte om te komen tot innovaties bij het weren van ganzen in de agrarische bedrijfsvoering.
Bent u bereid als pachtvoorwaarde te stellen dat er geen gansaanlokkende gewassen geteeld mogen worden zoals granen, bieten, aardappelen en maïs maar gewassen die ganzen onaantrekkelijk vinden zoals uien en prei? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aangegeven kan op basis van de huidige kennis niet zondermeer worden gesteld dat de genoemde gewassen als gansaanlokkend moeten worden beschouwd. De pachter bepaalt de wijze waarop de teelt plaatsvindt. De aangeboden overeenkomst met betrekking tot graanteelt gaat dan ook niet uit van een verbod maar stelt voorwaarden aan de bedrijfsvoering.
Bent u bereid als verkoopvoorwaarde te stellen dat er geen gansaanlokkende gewassen geteeld mogen worden zoals granen, bieten, aardappelen en maïs maar gewassen die ganzen onaantrekkelijk vinden zoals uien en prei? Zo nee: waarom niet?
Zoals aangegeven kan niet gesproken worden van «gansaanlokkende gewassen» maar moet dat worden bezien in relatie tot de bedrijfsvoering. Ik acht het niet realistisch om voor tientallen jaren vast te leggen welke combinatie van gewassen en bedrijfsvoering acceptabel zouden zijn.
Wordt er gemonitord of de jacht op ganzen rond Schiphol de veiligheidssituatie verergerd in bepaalde situaties? Bijvoorbeeld wanneer aangeschoten ganzen tussen de jager(s) en de start- of landingsbaan terecht komen of op locaties waar vlakbij stijgende of dalende vliegtuigen ganzen geschoten en opgejaagd worden? Zo ja, hoe en door wie gebeurt deze monitoring? Zo nee, waarom niet?
In het Schiphol Ganzen Overleg wordt met de Faunabeheereenheden (FBE’s) afgestemd over de doelen en werkwijzen van de jagers. De medewerkers van Schiphol Birdcontrol zijn continu aanwezig op de luchthaven om vogelactiviteit te monitoren. Er is geen enkele aanwijzing dat de wijze waarop de jacht wordt uitgevoerd een negatief bijeffect heeft op het aantal vliegbewegingen door ganzen binnen het bereik van vliegtuigen. Desalniettemin wordt, vanwege dit potentiële effect, prioriteit gegeven aan nestbewerking (onklaar maken van eieren) en vangacties (gevolgd door doden) van ganzen in de ruiperiode.
Wat is de gedragsinstructie richting jagers rondom Schiphol om te voorkomen dat er door jacht c.q. afschotactiviteiten gevaarlijke situaties ontstaan en welke incidenten hebben er hieromtrent plaatsgevonden?
Zie antwoord vraag 11.
Is het u bekend dat er door ganzenjagers zeer veel dieren worden verwond en dat gewonde en/of verzwakte vogels een extra risicofactor kunnen vormen voor de vliegveiligheid en bent u van mening dat dit een aanvaardbaar risico is? Zo ja, op welke deskundige bronnen is deze mening gestoeld?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u aangeven hoe de aansprakelijkheid van particuliere jagers is geregeld bij het zich in de onmiddellijke omgeving van start- en landingsbanen bezig houden met het afschot van vliegende ganzen?
De gronden in de onmiddellijk nabijheid van de banen worden beheerd door de luchthaven. De door u geschetste situatie doet zich derhalve niet voor.
Is er deskundig en onafhankelijk toezicht bij de beoefening van de jacht c.q. afschot van ganzen in de nabijheid van start en landingsbanen door particuliere jagers? Zo nee, waarom niet ( N.B. met «onafhankelijk» wordt hier bedoeld: geen bij de hobbyjacht belanghebbende toezichthouder).
Aangezien deze situatie is uitgesloten, is er ook geen sprake van toezicht daarop.
Wat is de consequentie van het feit dat de Land- en Tuinbouworganisatie (LTO) besloten heeft om uit het ganzenconvenant te treden? Welke actie gaat u nu ondernemen? Betekent dit dat agrariërs in de omgeving van Schiphol nu niet hun oogstresten omploegen? Wat zijn de veiligheidsconsequenties hiervan en bent u bereid het onderploegen van oogstresten verplicht te stellen met het oog op de vliegveiligheid?
In het «Convenant reduceren risico vogelaanvaringen Schiphol» is als voorwaarde voor deelname van LTO opgenomen dat er uiterlijk 1 juli 2012 overeenstemming zou moeten zijn bereikt over de financiële vergoeding voor het direct na de oogst onderwerken (door middel van ondiepe grondbewerking) van de graanresten. Medio juli 2012 kwam overeenstemming met LTO tot stand, waarmee LTO zich wederom bond aan de inhoud van het convenant. Voor het onderwerken van de graanresten is door de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu gekozen voor vrijwillige deelname aan een regeling die in overeenstemming met LTO tot stand is gekomen. Ondanks het tijdstip (namelijk zeer kort voor de oogstperiode) waarop de regeling tot stand is gekomen, blijkt deze vrijwilligheid een succesvolle keuze. Ruim 70% van het geteelde oppervlak graan binnen het gebied waar de regeling geldt, is versneld ondergewerkt.
Is het u bekend dat er in het, door u in het bijzijn van vertegenwoordigers van 8 maatschappelijke organisaties ondertekende convenant, uitsluitend sprake is van graanakkers, terwijl er rondom Schiphol ook op ruime schaal gansaanlokkende gewassen als aardappel, suikerbiet en maïs worden verbouwd? Zo ja, waarom ontbreken deze gewassen in het convenant? Zo nee, welke inhoudelijke verklaring kunt u geven voor het ontbreken van deze gewassen?
Uit onderzoek is gebleken dat de graankorrels die na de oogst op het land blijven liggen voor ganzen een bijzonder aantrekkelijke voedselbron zijn. Dit blijkt tevens uit waarnemingen van ganzenpassages op Schiphol. Een dit jaar uitgevoerd onderzoek naar ruimtelijke maatregelen om de aantrekkelijkheid van de omgeving van Schiphol voor vogels te beperken, bevestigt dit eveneens. Dit onderzoek beveelt aan met prioriteit maatregelen te nemen voor het onderwerken van de graanresten. Voor de graanresten is sinds juli jl. een vergoedingsregeling van kracht. Het gaat dus niet alleen om het gewas maar tevens om de bedrijfsvoering. De aantrekkende werking van bieten en aardappelen op ganzen is niet zodanig evident dat dit het nemen van maatregelen voor deze gewassen op dit moment rechtvaardigt.
Is het u bekend dat er in het convenant slechts sprake is van «het onderwerken van graanresten» en dat er een structureel verschil bestaat tussen oppervlakkige bodembewerking met behulp van gecombineerde hakfrees-, schijvenegge- en cultivatormachines en diepere bodembewerking door middel van ploegen? Zo ja, waarom wordt er dan in het convenant niet expliciet gesproken van (om)ploegen als enige methode van het voor ganzen onbereikbaar maken van oogstresten? Zo nee, acht u oppervlakkige bodembewerking gelijkwaardig aan ploegen en op welk onderzoek stoelt u dit?
Met beide methoden kunnen de achtergebleven graankorrels voor ganzen onbereikbaar gemaakt worden. Voor het te realiseren doel zijn beide methodes – mits goed uitgevoerd – dus volstrekt vergelijkbaar. Daarvoor zal de ondiepe grondbewerking veelal meer dan één keer moeten worden uitgevoerd.
Voor de inpasbaarheid in de bedrijfsvoering zijn de verschillen wel van belang. In dit geval is het mogelijk en is er ook gekozen voor een resultaatsverplichting. Dat laat ruimte aan de ondernemer om de meest passende methode te kiezen. Daarnaast gaat het voor de luchtvaartveiligheid niet om de methode die is toegepast maar om het te realiseren resultaat: «zwarte grond» in plaats van een «gedekte tafel».
Als alternatieve teelt voor granen wordt Olifantsgras genoemd, maar is het u bekend dat dit uitheemse rietachtige gewas een grote aantrekkingskracht uitoefent op spreeuwen en andere zangvogels en dat dit een potentieel gevaar is voor de vliegveiligheid? Wat gaat u doen met deze kennis?
Er is mij geen onderzoek bekend dat het beeld bevestigt dat Olifantsgras een grote aantrekkingskracht op spreeuwen of andere zangvogels uitoefent. Door het gebruik van een niet-zaadproducerende variëteit van Olifantsgras is er geen voedsel voor zaadetende vogels in het gewas. Wel is mij bekend dat genoemde kleinere vogels de vliegveiligheid slechts in gevaar brengen, indien ze zich in een grote zwerm verplaatsen.
Een stalvergassing na brand |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kunt u bevestigen dat er op 11 september 2012 in de avond een stalvergassing heeft plaatsgevonden op een pluimveebedrijf in Groesbeek en dat hierbij 30 duizend vleeskuikens om het leven zijn gebracht1? Zo ja, hoe beoordeelt u dit? Zo nee, waarom niet?
Kunt u bevestigen dat de firma TCC-group deze stalvergassing heeft uitgevoerd? Zo ja, kunt u aangeven waarom de TCC-group deze stalvergassing heeft uitgevoerd, terwijl u in een schriftelijk overleg van 30 mei 20122 heeft aangegeven dat het contract met TCC-group is verbroken naar aanleiding van de verkeerde en dieronvriendelijke handelswijze bij het doden van kalkoenen in Kelpen-Oler?
Kunt u aangeven of de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op de hoogte was van de geplande stalvergassing? Zo ja, waren er personen van de NVWA aanwezig bij de stalvergassing om de nodige controle uit te voeren, waarom wel of niet en welke personen waren aanwezig? Zo nee, hoe kan het dat de NVWA hier niet van op de hoogte was?
Kunt u aangeven hoe het dierenwelzijn tijdens de stalvergassing is gewaarborgd? Zo ja, is het dierenwelzijn voldoende gewaarborgd en waarop baseert u dit? Zo nee, waarom niet en welke maatregelen gaat u treffen om ervoor te zorgen dat in de toekomst bij alle vormen van «ruimingen» het dierenwelzijn maximaal is gewaarborgd en onnodig dierenleed wordt voorkomen?
Bent u bereid nog dit jaar maatregelen te treffen die ervoor zorgen dat stallen brandveiliger worden en ervoor zorgen dat het vergassen van dieren, nadat zij een brand hebben overleefd, niet meer nodig is en onnodig dierenleed wordt voorkomen? Zo nee, waarom niet?
TKI onderzoek naar grondontsmetting |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA), Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Is het waar dat bij de uitwerking van het topsectorenbeleid wordt ingestoken op Topconsortia voor Kennis en Innovatie (TKI's) en in het bijzonder bij de topsector Uitgangsmaterialen, waar het zwaartepunt ligt op fundamenteel/strategisch onderzoek?
Ja.
Deelt u de mening dat Nederland de grootste exporteur in sierteelt, bloembollen en uitgangsmateriaal is en gidsland is m.b.t. verduurzaming van teelten?
Ja, de sector tuinbouw en uitgangsmaterialen is met recht een topsector.
Is het waar dat de importeisen van landen steeds hoger worden? Welke inspanningen pleegt u om fytosanitaire belemmeringen te slechten?
Het is niet mogelijk om in zijn algemeenheid te stellen dat fytosanitaire invoereisen steeds strenger worden. Er zijn wel gevallen waarbij hiervan sprake is voor bepaalde producten. Ook zijn sommige landen bezig met de herziening van hun fytosanitaire wetgeving, waarbij risicoanalyses worden uitgevoerd. Dit kan leiden tot veranderingen en mogelijk verzwaringen van de eisen. In zijn algemeenheid geldt dat landen niet zomaar hun eisen strenger kunnen maken. Dit moet onderbouwd zijn op basis van bijvoorbeeld vondsten van schadelijke organismen bij import of risicoanalyse bij nieuwe importen.
Nog los van de vraag of de eisen steeds hoger worden, is mijn beeld wel dat landen de bestaande wetgeving beter of strenger gaan toepassen, mede door verbeteringen in de bestaande technieken en een hoger opleidingsniveau van hun personeel.
Ik heb de personele capaciteit op mijn ministerie versterkt om meer te kunnen doen aan fytosanitaire markttoegang. Hierdoor is het mogelijk om, in intensieve samenwerking met de handelskoepels, prioriteiten te stellen, meer landen te bedienen en per prioritair land de inzet te intensiveren. Ook is er sprake van een intensievere samenwerking met de Europese Commissie. Veranderingen in de wetgeving van derde landen worden nauwlettend gevolgd en indien nodig wordt daarop gereageerd, zowel bilateraal als ook samen met de Europese Commissie in het kader van WTO-SPS (World Trade Organisation – Sanitary and phytosanitary measures).
Welke belemmeringen werpt de Nitraatwetgeving op bij het uitvoeren van een natte grondontsmetting (wegens aaltjesbestrijding), die noodzakelijk is om de gevraagde exportkwaliteit te kunnen produceren?
De mestwetgeving verplicht telers van maïs aansluitend aan de oogst een vanggewas te telen dat uiterlijk tot 1 februari daaropvolgend op het land moet blijven staan. Voor de teelt van zomerbloeiers, zoals lelies en gladiolen, op zand- en lössgrond op percelen waarop maïs heeft gestaan, ervaart de sector dat als een belemmering omdat zo’n perceel daardoor niet meer in het najaar kan worden ontsmet. Ontsmetten in het voorjaar is, gezien de daarvoor vereiste temperaturen, niet altijd tijdig mogelijk om nog met de teelt van genoemde zomerbloeiers te kunnen aanvangen.
Voor de teelt van zomerbloeiers, zoals lelies en gladiolen, op te huren zand- en lössgrond op percelen waarop gras heeft gestaan, ervaart de sector het als een belemmering dat beperkingen gelden voor de periode waarin het grasland mag worden vernietigd. Die periode loopt van 1 februari tot en met 10 mei. Omdat direct aansluitend aan het vernietigen een stikstofminnend gewas moet worden geteeld, kan pas in het najaar worden ontsmet. De teelt van de zomerbloeiers kan pas het daaropvolgende voorjaar beginnen. Gezien de vergoeding die aan verhuurder moet worden betaald voor gederfde grasopbrengsten in het jaar van vernietigen, leidt het voorschrift tot hogere huurkosten. Voor huurders zou het dan ook voordeliger zijn om grasland in het vroege najaar te mogen vernietigen en aansluitend te ontsmetten. In 2010 is daartoe een voorziening getroffen in het Besluit gebruik meststoffen; de sector acht die evenwel onvoldoende.
Is het waar dat er twee lijsten zijn, namelijk een lijst met N-minnende gewassen die verplicht zijn na het scheuren van grasland en een lijst vanggewassen welke verplicht zijn na de teelt van mais? Zo nee, hoe zit het dan en op basis waarvan verschillen ze?
Ja, de regelgeving voor het gebruik van meststoffen kent twee lijsten. Op de lijst die betrekking heeft op het vernietigen van grasland, staan gewassen die in staat zijn gedurende het resterende groeiseizoen tenminste 120 kg stikstof per ha op te nemen. Op de beperktere lijst die betrekking heeft op de teelt van maïs staan uitsluitend winterharde gewassen, opdat verzekerd is dat ook nog stikstof wordt opgenomen bij de lage temperaturen van najaar en winter.
Bent u bereid TKI-budget vrij te maken om de benodigde onderzoeksbasis voor de Europese Commissie aan te kunnen leveren voor het onderzoek van de Commissie van Deskundigen Meststoffen (CDM), die in het kader van de motie Koopmans/Snijder-Hazelhoff1 onderzoek heeft gedaan waarin zij concludeert dat het reducerend effect van grondontsmetting op nitraatuitspoeling na snijmaïs aanwezig is?
EL&I heeft bij de Commissie van Deskundigen Meststoffen budget gereserveerd om de onderhandelingen met de EU inzake het 5e actieprogramma en derogatie wetenschappelijk te ondersteunen. Er zijn mij verder geen specifieke vragen op dat terrein bekend die zijn ingediend bij de Topsectoren Agri & Food en Tuinbouw en Uitgangsmaterialen.
De programmering van de TKI 's wordt uitgevoerd door de TKI besturen. Daarin kan EL&I wel aandacht voor dit onderzoek vragen maar EL&I kan geen budgetten van TKI's vrijmaken.
Het nog steeds vanuit publieke middelen financieren van megastallen in het buitenland |
|
Marianne Thieme (PvdD), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Henk Bleker (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek «Nederlands geld, Vreemd vlees»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er nog steeds geld van de Nederlandse belastingbetaler direct of indirect wordt gebruikt voor de financiering van megastallen in het buitenland? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de motie Ouwehand, waaruit volgt dat Nederland op geen enkele wijze meer mag bijdragen aan de financiering van megastallen in het buitenland?2
Het Nederlandse bedrijfsleven is zeer actief in het buitenland en speelt daarmee een belangrijke rol in de Nederlandse economie. Nederland ondersteunt Nederlandse bedrijven die exporteren en/of investeren op buitenlandse markten. Zo financieren (leningen) of verzekeren we vanuit de Nederlandse overheid ook Nederlandse bedrijven die hoogtechnologische producten en diensten leveren voor veehouderijsystemen in Oost Europa, maar ook in landen als Oekraïne, China en Vietnam. In het huidige Nederlandse beleid wordt per project een milieu en sociale beoordeling op maat uitgevoerd. Daarbij zijn de IFC performance standards leidend. Indien uit de beoordeling blijkt dat er onaanvaardbare milieu en/of sociale risico’s optreden zal geen steun worden gegeven. In een aantal gevallen gaat het om grote- of megastallen. De Nederlandse overheid voert generiek beleid ter ondersteuning van Nederlandse bedrijven die exporteren naar het buitenland en/of investeren op buitenlandse markten.
Nederland staat voor duurzame landbouw en veehouderij: maatschappelijk verantwoord met betrekking tot aspecten van dierenwelzijn, diergezondheid, arbeidsomstandigheden, volksgezondheid, landschap en milieu.
De overheid respecteert, voor alle vormen van ondersteuning en exportkredieten, daarbij de internationaal geldende normen voor Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen, zoals vastgelegd in de IFC performance standards. Dierenwelzijn is onderdeel van deze normen. Het bedrijfsleven wordt daarbij actief gestimuleerd zich te houden aan de OECD-Guidelines. Ik verwijs daarbij naar de aangehouden motie van lid Van Ojik (33 400-V, nr. 46) ingediend bij het wetgevingsoverleg over de onderdelen Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking van de begroting van het ministerie van Buitenlandse Zaken voor het jaar 2013. Ik zal in overleg met mijn collega’s van Economische Zaken de relatie stalomvang en dierenwelzijn bespreken en zal de Tweede Kamer daar zo spoedig mogelijk over informeren.
Kunt u aangeven op welke wijze deze motie is uitgevoerd en op welke wijze u garandeert dat geen publieke middelen worden ingezet voor de ondersteuning van de bouw van megastallen in het buitenland?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat exportkredietverzekeringen, welke namens en voor rekening van de Nederlandse staat worden verstrekt, een vorm van financiering zijn en dat het afgeven van deze verzekeringen aan megastallen in het buitenland dus tegen de wil van de Kamer ingaat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u uitleggen hoe het heeft kunnen gebeuren dat er, na het aannemen van de motie, exportkredietverzekeringen zijn verstrekt aan het bedrijf Myronivsky Hliboproduct (MHP) in de Oekraïne, waar 17,8 miljoen kippen gehouden worden?
De exportkredietverzekeringfaciliteit stimuleert de export van Nederlandse goederen en diensten naar het buitenland. Exporteurs en banken kunnen een verzekering voor transacties aanvragen om zich te beschermen tegen het risico dat de buitenlandse debiteur niet betaalt. De verzekerde betaalt voor het dekken van deze risico’s een premie. De EKV faciliteit is in zijn geheel kostendekkend. Verzekeringen bieden we alleen aan wanneer de markt risico’s niet dekt. De buitenlandse debiteur, zoals Myronivsky Hliboproduct (MHP), treedt niet op als verzekerde partij. In het geval van Myronivsky is een verzekering afgegeven aan Nederlandse exporteurs, die hoogwaardige producten hebben geleverd voor het veehouderijsysteem van Myronivsky in Oekraïne. Op Myronivsky is in totaal EUR 174 miljoen aan polissen afgegeven (afgelopen 10 jaar). Hiervan heeft ongeveer EUR 80 miljoen betrekking op het Vinnytsa project (afgelopen 2 jaar). Bij de beoordeling van projecten wordt gekeken naar dierenwelzijn.
Kunt u aangeven welk Nederlands belang gediend is met het geven van een exportkrediet aan een megastal in de Oekraïne? Kunt u specifiek zijn in uw antwoord?
Het afgeven van verzekeringen aan Nederlandse exporteurs, die producten leveren aan Myronivsky, ondersteunt de ontwikkeling van een hoogwaardige, veelbelovende tak van onze agro-export. Het gaat hier specifiek om het afgeven van een exportkredietverzekering aan Nederlandse bedrijven voor de levering van stalinrichting voor pluimvee moederdieren alsmede supervisie op de montage. In het algemeen stimuleren exportkredietverzekeringen de Nederlandse export en werkgelegenheid.
Westerse en ook niet westerse landen hebben veelal vergelijkbare faciliteiten, waarbij niet marktbare risico’s voor rekening en risico van de betreffende Staat worden verzekerd.
Wordt er bij de beoordeling van steun voor transacties van Atradius DSB, de European Bank for Reconstruction and Development (EBRD) en/of de International Finance Corporation (IFC) gekeken naar mogelijke effecten op dierenwelzijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven hoe de beoordeling op dierenwelzijn in de praktijk van elk van deze instellingen plaatsvindt, en welke standaarden daarbij worden gehanteerd?
Bij de milieu en sociale beoordeling die Atradius DSB uitvoert wordt ook gekeken naar de mogelijke effecten op dierenwelzijn. Projecten worden beoordeeld ten opzichte van lokale wet- en regelgeving en internationale kaders. De internationale richtlijnen, die op exportkredietverzekeraars binnen de OESO van toepassing zijn, verwijzen niet expliciet naar dierenwelzijn. Voor het toetsen van de presentaties van Myronivsky op het gebied van dierenwelzijn zijn de richtlijnen van de IFC gehanteerd en is er aanvullend aan de Europese wet- en regelgeving getoetst.
IFC kijkt bij inspecties ook altijd naar dierenwelzijn. Dit gebeurt zowel door een zogenaamde Environmental en Social expert als door een engineer. IFC hanteert hierbij als standaard de IFC Good Practice Note: Animal welfare in Livestock Operations3. Deze standaard is ontwikkeld in overleg met Compassion In World Farming, en houdt rekening met de richtlijnen van de World Organisation for Animal Health.
Het aantal projecten bij de EBRD in de veehouderij- en pluimvee sector is tot nu toe zeer beperkt geweest. De zogenaamde Environmental and Social Impact Assessments van de EBRD worden door externen uitgevoerd en richten zich, ook in deze sectoren, op EU-standaarden. E.e.a. is voor deze sectoren nader uitgewerkt in guidance notes.
Kunt u aangeven waarom exportkredietverzekeringen voor exporttransacties aan Myronivsky Hliboproduct niet in alle gevallen een categorie A (sprake van potentieel grote nadelige milieu en sociale gevolgen) classificatie hebben ontvangen? Kunt u aangeven waarom de leningen van EBRD en IFC aan MHP zulke uiteenlopende classificaties hebben ontvangen?
Grootschalige pluimveehouderijen zoals de boerderijen van Myronivsky worden bij de milieu en sociale beoordeling in het kader van een exportkredietverzekering als A gecategoriseerd. De transacties van Myronivsky die met respectievelijk een B en C gecategoriseerd zijn betroffen echter geen pluimveeboerderijen.
IFC, dat onderdeel is van de Wereldbankgroep, heeft de lening aan Myronovsky op basis van haar Environmental en Social Review Procedures geclassificeerd als een categorie B project, omdat het naar hun inschatting slechts beperkt milieu en sociale gevolgen heeft. IFC concludeert ook dat MHP juist goed scoort op dierenwelzijn.
EBRD heeft nauw samengewerkt met IFC m.b.t. dit bedrijf en het project ook geclassificeerd als B.
Deelt u de mening dat nieuwbouw of uitbreiding van veehouderijen altijd in categorie A zouden moeten vallen, vanwege de vele nadelige gevolgen die zo’n bedrijf heeft voor omwonenden, het milieu, de natuur en het dierenwelzijn? Zo nee, waarom niet?
Grootschalige nieuwbouw of uitbreidingen van bestaande pluimveehouderijen zullen, zoals nu ook al gebeurt, als een A categorie beschouwd worden in de milieu en sociale beoordeling van Atradius DSB.
Waarom krijgt een groot bedrijf als Myronivsky Hliboproduct in de Oekraïne, waar 17,8 miljoen kippen gehouden worden, vanuit Nederland een financiële ondersteuning via het Nederlandse export krediet agentschap Atradius DSB? Welke Nederlandse bedrijven zijn bij het project betrokken? Hoe beoordeelt u dit?
De exportkredietverzekering, die verstrekt wordt aan banken en exporteurs, maakt de export naar het buitenland mogelijk. Nederlandse bedrijven hebben een uitstekende marktpositie in de agrarische sector, ook buiten Nederland. In het verleden hebben meerdere Nederlandse exporteurs een exportkredietverzekering afgesloten voor een levering aan Myronivsky. Atradius DSB publiceert een lijst met afgegeven polissen op haar website. Zoals op die website aangegeven gaat het hier ondermeer om het afgeven van een exportkredietverzekering aan Nederlandse bedrijven voor de levering van stalinrichting voor pluimvee moederdieren alsmede supervisie op de montage.
Beoordeelt Nederland bij het verstrekken van exportkredietverzekeringen voor transacties ten behoeve van dezelfde debiteur het marktaandeel van zo’n bedrijf, en zo ja, worden daarbij bepaalde grenzen in acht genomen? Hoe rijmt u het steunen van zo’n naar monopolisme neigend bedrijf als MHP met het bevorderen van marktwerking?
Alle transacties waarvoor een kredietverzekering wordt verstrekt worden uitgebreid geanalyseerd en beoordeeld. Daarbij wordt ook de marktpositie van de afnemer meegewogen. MHP heeft een goede marktpositie in Oekraïne, maar is geen monopolist. Daar komt bij dat een groot deel van de nieuwe productie voor de export bedoeld is, dus voor markten waar MHP momenteel geen marktaandeel heeft.
Kunt u bevestigen dat de verplichte Milieueffectrapportage (MER) voor Myronivsky Hliboproduct niet correct is uitgevoerd? Zo ja, hoe beoordeelt u dit, mede in het licht van de exportkredietverzekeringen die Nederland heeft afgegeven voor deze kippenfabriek? Zo nee, hoe verklaart u dan de conclusies in het onderzoek «Nederlands geld, Vreemd vlees», waaruit blijkt dat er onder andere geen informatie over de milieueffecten van de bouw is gegeven, er geen beoordeling van de cumulatieve effecten van alle faciliteiten is gemaakt, de effecten op flora, fauna en het grondwater niet goed zijn ingeschat en er geen analyse gedaan is naar dierenwelzijn, uitstoot van broeikasgassen, afvalbeheer en gezondheidseffecten?
Er zijn meerdere milieueffectrapportages uitgevoerd voor diverse activiteiten van Myronivksy binnen het Vinnytsa project. Deze rapportages zijn door een bevoegde partij uitgevoerd en door het bevoegd gezag goedgekeurd. Het klopt dat de kwaliteit van de rapportages op punten afweek van de standaard die wij verwachten. Om alle milieu en sociale effecten gedegen te kunnen beoordelen, hebben wij de debiteur om aanvullende informatie verzocht. Daarnaast hebben wij gebruik gemaakt van vergunninginformatie en informatie van een consultant van IFC die de milieu en sociale effecten beoordeeld.
Hoe worden de effecten van cumulatieve steun door verschillende publieke instellingen aan één bedrijf beoordeelt bij het afgeven van exportkredietverzekeringen?
Zoals ik hierboven heb toegelicht, verstrekt de Nederlandse Staat via de EKV geen financiële steun aan buitenlandse bedrijven zoals Myronivsky. Om het risico dat een buitenlandse debiteur niet kan betalen inzichtelijk te krijgen, wordt de kredietwaardigheid van de afnemer zorgvuldig beoordeeld. In deze analyse wordt rekening gehouden met de wijze waarop deze is gefinancierd, inclusief het al of niet aanwezig zijn van financiering door multi- of bilaterale instellingen.
Kunt u bevestigen dat Atradius DSB niet beschikt over een uitsluitingslijst van activiteiten waaraan Nederland op geen enkele manier bij wil dragen? Zo nee, welke criteria hanteert Atradius DSB dan? Zo ja, wat is hiervoor de reden en vindt u het aanvaardbaar dat met Nederlands belastinggeld zo allerlei activiteiten kunnen worden gefinancierd, zoals de bijvoorbeeld ook productie van wapens?
De Nederlandse Staat verstrekt aan Atradius Dutch State Business geen uitsluitingslijst met activiteiten voor de verzekeringen. Er is een procedure voor de milieu en sociale beoordeling waaraan de exporttransacties worden onderworpen. Toetsing vindt plaats aan internationaal overeengekomen normen en standaarden, waaronder de IFC performance standards. Als sprake is van onaanvaardbare milieu en sociale risico’s zal geen verzekeringspolis worden afgegeven. Op wapens is het exportcontrole instrumentarium van toepassing. Voor de uitvoer van militaire goederen is steeds een uitvoervergunning vereist. Of een vergunning verstrekt kan worden, hangt af van de uitkomst van de toetsing van een aanvraag aan de acht in Europees verband overeengekomen criteria, zoals opgenomen in het Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB. Daarenboven zijn er op het terrein van wapens enkele bijzondere internationale verdragen, waarbij Nederland partij is (anti- personeelmijnen, clustermunitie). Vanzelfsprekend verzekert de Nederlandse Staat geen goederen of diensten die strijdig zijn met door Nederland geratificeerde internationale verdragen.
Bent u bereid op de kortst mogelijke termijn een uitgebreide uitsluitingslijst te eisen van Atradius DSB, waarbij in ieder geval ook elke nieuwbouw of uitbreiding van veehouderijen van meer dan 300 NGE (Nederlandse Grootte Eenheid) pertinent wordt uitgesloten van het verkrijgen van exportkredietverzekeringen? Zo nee, waarom niet? Op welke manier gaat u dan voor een correcte uitvoering van de motie Ouwehand zorgen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid zich ervoor in te spannen dat ook de European Bank for Reconstruction and Development (EBRD) en de International Finance Corporation (IFC) geen megastallen meer financieren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze? Bent u bereid de Kamer te informeren over uw inspanningen en de resultaten daarvan?
Zoals toegelicht in vraag 6, geldt voor de EBRD en IFC dat voor elk project een milieu en sociale beoordeling op maat wordt uitgevoerd. Waar relevant, vormt dierenwelzijn hier een onderdeel van. Ik zal met mijn collega van Financiën erop toe zien dat dit staande beleid gecontinueerd wordt.
Een klimaatambassadeur voor stadslandbouw |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Herinnert u zich nog dat u het idee, om een klimaatambassadeur aan te stellen die de stadslandbouw kan stimuleren, heeft omarmd tijdens de behandeling van de begroting van 2012 van het ministerie van Infrastructuur en Milieu?1
Ja, Alexandra van Huffelen, wethouder duurzaamheid, binnenstad en buitenruimte in Rotterdam en klimaatambassadeur duurzame bedrijven onder de Lokale Klimaatagenda (LKA), heeft het onderwerp stadslandbouw geadopteerd.
Kunt u aangeven wat er in de tussenliggende maanden met dit voorstel gebeurd is?
Zie antwoord vraag 1.
Is stadslandbouw nu een thema geworden in het overleg tussen decentrale overheden en het Rijk, dat gericht is op het wegnemen van belemmeringen en het creëren van kansen voor lokale initiatieven op het gebied van klimaat? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid dit alsnog op korte termijn te regelen?
Ja. Onder de LKA wordt een leergroep Stadslandbouw opgericht die zich zal richten op kennisuitwisseling, knelpunten en oplossingen. Momenteel wordt verkend welke knelpunten er zijn en wat de agenda en de vorm wordt van deze leergroep. Er wordt daarbij gekeken naar hoe er gebruik kan worden gemaakt van de bestaande kennis en infrastructuur (voor kennisuitwisseling) van het Stedennetwerk stadslandbouw. Dit stedennetwerk is een aantal jaren geleden door het ministerie van ELenI in het leven geroepen en ook daar wordt op reguliere basis, op locatie en aan de hand van een casus, over knelpunten, ervaringen en vorderingen met betrekking tot stadslandbouw in de diverse steden gesproken.
Deelt u de mening dat stadslandbouw voor duurzaam, lokaal en gezond voedsel kan zorgen en de verbinding tussen stad en platteland en tussen boer en burger kan herstellen?
Vele mooie stadslandbouwinitiatieven leveren een bijdrage aan de verbinding tussen stad en platteland en brengen de burger dichter bij de productie van haar voedsel. Het is echter nog onvoldoende duidelijk in hoeverre deze aansprekende trend tot een significante schaal van duurzame lokale voedselproductie kan leiden. Samen met de minister van ELenI heb ik in mei een Green Deal afgesloten met een aantal bedrijven en onderzoeksinstelling LEI. Dit consortium wil een aantal stappen zetten in de richting van professionalisering en opschaling van stads(gerichte) landbouw, onder andere door kennisdeling, aanpakken knelpunten wet- en regelgeving en het verbeteren van de financierbaarheid. Het consortium onderzoekt, met publieke en private financiering, de oprichting van een mogelijke Nationale Federatie Stadsgerichte Landbouw. De eerste stap is een SWOT-analyse naar de ruimtelijke aspecten, duurzaamheidsaspecten en niet in de laatste plaats: de businessmodellen van stadslandbouwbedrijven in en om de stad.
Deelt u de mening dat er in Rotterdam, maar ook in Nijmegen, rond Deventer en in Zutphen, vele mooie stadslandbouwinitiatieven zijn en dat het waardevol is om deze ervaringen te delen met andere gemeenten, die aan de slag zijn of willen gaan met stadslandbouw? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u de mening dat een klimaatambassadeur voor dit thema deze kennisuitwisseling kan bevorderen?
Het is waardevol de kennis en ervaring die in de verschillende steden is opgedaan op het terrein van stadsgerichte landbouw te delen. De rol van de klimaatambassadeur bij de leergroep zal met haar worden besproken. Bestuurlijke inzet op kennisuitwisseling, maar ook bij het agenderen en oplossen van knelpunten is in mijn optiek van grote waarde.
Heeft u al zicht op eventuele belemmeringen die er zouden kunnen zijn voor stadslandbouw en of er regelgeving is die mogelijk in de weg staat om op daken in de stad of in stadstuinen te gaan stadslandbouwen? Zo ja, welke belemmeringen zijn dit en op welke manier kunnen deze weggenomen worden? Zo nee, bent u bereid hier nader onderzoek naar te doen, wellicht met behulp van een klimaatambassadeur voor stadslandbouw?
Ik heb slechts beperkt zicht op eventuele belemmeringen die initiatieven op het terrein van stadslandbouw in de weg staan. Om hier inzicht in te krijgen en oplossingen voor te creëren heb ik samen met mijn ELenI collega de Green Deal ondertekend en wordt er de leergroep Stadslandbouw onder de LKA opgericht.
Kent u boer Koekoek, die een deelgenotentuin heeft in Nijmegen, waar burgers in samenwerking met de boer biologische groente telen?2 Bent u enthousiast over de betrokkenheid van burgers bij duurzame voedselteelt, die hiermee tot stand wordt gebracht? Zo nee, waarom niet?
Ik ben zeer enthousiast over de betrokkenheid van burgers bij duurzame voedselteelt, zowel op het platteland als in een stedelijke omgeving en zie daar ook een meerwaarde als het gaat om bijvoorbeeld het verbeteren van de sociale cohesie in wijken en het realiseren van een groene en gezonde leefomgeving die uitnodigt tot buitenactiviteiten. Ik ben van plan om daar samen met andere betrokken ministeries van dichtbij kennis mee te maken. De specifieke problematiek die u hier noemt was mij onbekend, maar betreft,voor zover ik kan beoordelen, een vergunningsvraagstuk waarvan de gemeente bevoegd gezag is. Indien dit in meerdere gemeenten als knelpunt wordt ervaren dan kan dit opgepakt worden in de leergroep Stadslandbouw onder de LKA.
Bent u ervan op de hoogte dat de gemeente Nijmegen geen vergunning af wil geven voor de bouw van drie kleine opkweekkasjes in deze stadstuin3, waardoor het voor boer Koekoek onmogelijk is om gewassen te kweken? Hoe beoordeelt u dit? Deelt u de mening dat dit een voorbeeld is van regelgeving, die stadslandbouw in de weg zit en bent u bereid om met de gemeente in overleg te gaan om de bouw van de kasjes toe te staan?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht Brabantse boer klem door vele procedures |
|
Helma Lodders (VVD), Janneke Snijder-Hazelhoff (VVD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Brabantse boer klem door vele procedures»?1
De signalen dat de procedures voor de afhandeling van verzoeken om vergunning voor de realisatie van bedoelde voorzieningen geruime tijd vergen, zijn mij bekend. Om daaruit te concluderen dat ondernemers niet aan toekomstige mestverwerkingsverplichtingen zullen kunnen voldoen, acht ik evenwel voorbarig. Bij het vaststellen van de percentages mest die ondernemers in 2013 zouden moeten verwerken, is rekening gehouden met de aanwezige verwerkingscapaciteit en de tijd die nodig is om aanvullende capaciteit te realiseren. Ik zie daarom geen aanleiding voor uitstel.
Voor wat betreft dierenwelzijnseisen heb ik tijdens het AO Landbouw- en Visserijraad van 1 juli 2012 aangegeven onverkort vast te houden aan de harde Europese deadline van 1 januari 2013. Het is niet goed voor het imago van de Nederlandse varkenshouderij en voor degenen die al wel hebben geïnvesteerd om te gaan schuiven in het beleid. Ik acht uitstel daarom niet verantwoord.
Deelt u de zorgen dat een grote groep Brabantse veehouders de komende jaren niet aan dierenwelzijns- en mestverwerkingeisen kunnen voldoen omdat er geen vergunningen worden verstrekt door provinciale en lokale overheden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Welke acties heeft u intussen genomen naar aanleiding van de motie van de leden Koopmans en Snijder-Hazelhoff2 dat vergunningen voor mestverwerking sneller moeten worden verleend door provinciale en lokale overheden? Welke andere maatregelen bent u bereid te nemen om ervoor te zorgen dat vergunningen alsnog worden verleend aan Brabantse veehouders?
Bent u bereid uitstel te verlenen voor het voldoen aan de genoemde eisen als blijkt dat provinciale en lokale overheden aantoonbaar de vergunningverlening aan veehouders frustreren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
De vernieling van proefvelden met aardappels in Valthermond en Lelystad |
|
Henk Jan Ormel (CDA) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over de vernieling van proefvelden met aardappels in Valthermond en Lelystad?1
Ik betreur dat deze proefvelden zijn vernield. Deze proefvelden zijn onderdeel van een project van de Wageningen University & Research centre, waarin wordt gewerkt aan een duurzame resistentie tegen aardappelziekten en een vermindering van 75% in het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Dit project biedt daarmee belangrijke kansen voor milieu, aardappeltelers en MKB-veredelingsbedrijven. Binnen dit project wordt veel aandacht besteed aan communicatie met de samenleving door middel van publieksdagen, voorlichting in het land en het uitnodigen van de pers. Voor de veldproef is een vergunning krachtens het Besluit genetisch gemodificeerde organismen Milieubeheer afgegeven door de Staatssecretaris van IenM. Uit de veiligheidsbeoordeling bleek dat de risico’s voor mens en milieu verwaarloosbaar klein zijn. Ook in deze procedure was ruimte voor het inbrengen van zienswijzen. Er is dus ruimschoots gelegenheid geboden aan mensen en partijen om op een open en constructieve manier uiting te geven aan hun zorgen of kritiek.
Hoe draagt het onderzoek naar de ziekteverwekker Phytophtora bij aan de voedselvoorziening en aan een duurzame voedselproductie?
Aardappel is wereldwijd het derde gewas voor menselijke consumptie en met een productie van 325 miljoen ton (FAO, 2007) een pijler onder de wereldvoedselvoorziening. De aardappelziekte Phytophtora veroorzaakt wereldwijd grote oogstverliezen in deze teelt. Daarmee wordt de voedselzekerheid bedreigd. Vrijwel alle rassen zijn vatbaar voor deze ziekte. Als gevolg van de Phytophtora-schimmel worden er veel gewasbeschermingsmiddelen gebruikt.
In Nederland zijn de opbrengsten van de teelt van aardappel hoog. Een zeer groot deel van het nationale gebruik van chemische gewasbeschermingmiddelen is echter gericht op het bestrijden van deze ziekte. In ontwikkelingslanden kunnen de boeren zich deze chemische middelen vaak niet veroorloven en daar zijn de opbrengsten en de oogstzekerheid stukken lager.
In het Duurzame Resistentie tegen Phytophtora (DuRPh)-project worden, met genen uit wilde aardappelrassen («cisgenese»), bestaande aardappelrassen resistent gemaakt tegen deze ziekte. Tevens wordt een strategie ontwikkeld voor resistentiemanagement waardoor de resistentie zo lang mogelijk in stand blijft. De verwachting is dat het gebruik van chemische middelen tegen Phytophtora bij dergelijke aardappelen aanzienlijk kan worden verminderd, terwijl de oogstzekerheid belangrijk groter wordt. Langs deze lijnen draagt het onderzoek dus bij aan voedselzekerheid en verduurzaming van de productie in Nederland en daarbuiten.
Erkent u het belang voor Nederland, als toonaangevend land op het gebied van innovatieve agrarische ontwikkeling, van een veilig onderzoeksklimaat en bent u, mede vanwege dit belang, bereid hoge prioriteit te geven aan het opsporen van de daders?
Nederland vervult een belangrijke internationale positie als het gaat om agrarische kennisontwikkeling. Het behoeft geen verdere uitleg dat een veilig onderzoeksklimaat een primaire voorwaarde is om die positie te houden.
De vernielingen zijn bekend bij de politie. Naar de vernieling in Valthermond loopt een opsporingsonderzoek. In verband met de vernieling in Lelystad is de politie alert op daderindicaties met het oog op het opstarten van een opsporingsonderzoek.
Zijn deze vernielingen op twee plaatsen tegelijkertijd en op dezelfde wijze gepleegd?
Nee. De eerste vernieling vond medio juli 2012 plaats in Lelystad. Hierbij zijn planten uit de grond getrokken of geschopt. De tweede vernieling vond in de eerste helft van augustus 2012 plaats in Valthermond. Bij deze vernieling hebben de daders gebruik gemaakt van een herbicide.
Bestaat het vermoeden dat de daders van beide vernielingen dezelfde zijn of behoren tot dezelfde criminele organisatie?
Voor geen van beide vernielingen is de verantwoordelijkheid opgeëist. Ik kan niet op de resultaten van het onderzoek vooruit lopen.
Uitbraak van vogelgriep |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kunt u in detail aangeven hoe de ruiming van de leghennen in Hagestein op zaterdag 11 augustus 2012 is verlopen en daarbij aangeven hoeveel dieren er exact zijn gedood, hoeveel stallen het betrof, of de temperatuur en CO2 concentraties volgens de gestelde normen waren en binnen de daarvoor gestelde termijn bereikt zijn, en hoe lang de hele operatie heeft geduurd? Zo nee, waarom niet?
Zoals al gemeld in mijn Kamerbrief van 15 augustus 2012 (TK 807 nr. 151) heeft de NVWA naar aanleiding van de problemen bij het doden van de dieren op een kalkoenenbedrijf in Kelpen-Oler (Limburg) het contract met het ruimingsbedrijf beëindigd en de procedures rond de uitvoering en het toezicht op het doden van vogels bij een AI-uitbraak aangescherpt (zie ook Kamerbrief schriftelijk overleg vogelgriep van 29 mei 2012, TK 28 807 nr. 145, 30 mei 2012). Er is een ander bedrijf gecontracteerd voor het doden van de vogels.
Op het pluimveebedrijf waren in totaal 32 870 leghennen aanwezig, verdeeld over twee stallen: een oudere, vrij open stal en een tamelijk nieuwe stal. Beide stallen hebben een vrije uitloop. Het bedrijf dat verantwoordelijk was voor het doden van de leghennen is op zaterdagochtend 11 augustus begonnen met het afplakken van de stallen. Dit bleek voor de oude stal bewerkelijk te zijn. De voorbereiding kostte daarom meer tijd dan gepland. Om 16.50 uur is begonnen met het inbrengen van CO2 in de stallen. De vergassing heeft twee uren geduurd. Om 21.30 uur zijn de stallen vrijgegeven. Het hele proces is correct verlopen en de voorgeschreven indicatoren zijn behaald. De NVWA heeft continu toezicht gehouden op het proces.
Op zaterdagavond en op zondag zijn de dode leghennen van het bedrijf afgevoerd. Het afvoeren van de dode dieren heeft meer tijd in beslag genomen door met name de inrichting van de stallen (volièrestallen) en in mindere mate het gebruik van nieuwe maskers door de medewerkers (het zgn. volgelaatmasker). Dit masker biedt meer veiligheid, maar levert een zwaardere werkbelasting waardoor verplicht meer gepauzeerd moest worden.
Het gehele proces van taxeren tot ruimen en de eerste reiniging en ontsmetting heeft geduurd van vrijdagavond 20.00 uur tot zondagavond 23.00 uur.
Is het waar dat de ruiming van zaterdag tot en met zondagmiddag 12 augustus 2012 heeft geduurd? Zo ja, hoe verklaart u dit en deelt u de mening dat de ruiming dan veel te lang heeft geduurd en hoe beoordeelt u dit? Zo nee, tot wanneer heeft de ruiming dan wel geduurd en hoe komt het dat er geruchten gaan dat de ruiming tot zondag heeft geduurd?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven of het een stalvergassing was of een containervergassing en kunt u toelichten waarom voor de gebruikte methode is gekozen? Zo nee, waarom niet?
Het betrof een stalvergassing. Bij de voorinspectie door het vergassingsbedrijf bleek een stalvergassing mogelijk te zijn. Wanneer de stal zich daarvoor leent, verdient stalvergassing de voorkeur boven containervergassing. Voor de afweging tussen stalvergassing dan wel containervergassing verwijs ik u naar mijn brief inzake het Schriftelijk Overleg over de uitbraak van vogelgriep in Kelpen Oler, Limburg (TK 28 807 nr. 145 30 mei 2012).
Kunt u aangeven hoe lang het heeft geduurd totdat alle dieren dood waren en of bij het openen van de stal of container na de vergassing daadwerkelijk alle dieren dood waren? Zo ja, hoe beoordeelt u deze gegevens? Zo nee, waarom niet en hoeveel dieren waren er nog in leven?
Zie antwoorden op vraag 1 en 2. Er zijn 2 van de 32 870 hennen levend aangetroffen na de vergassing. Deze dieren zijn onmiddellijk conform de geldende regels geeuthanaseerd.
Kunt u hierbij toelichten of het verloop van het doden van de dieren dit keer wel correct is gemonitord, zoals u aangeeft in uw brief van 30 mei 2012 naar aanleiding van de gruwelijke dood van de kalkoenen in Kelpen-Oler? Zo nee, waarom niet?1
Tijdens het dodingsproces heeft de coördinator van de NVWA de metingen van de gasconcentraties gevolgd. Hij heeft vastgesteld dat de gestelde indicatoren, zoals CO2-concentraties en temperatuur, binnen de gestelde termijnen zijn gehaald.
Kunt u aangeven hoeveel en welke mensen er aanwezig waren tijdens de ruiming en wat hun taken waren? Zo nee, waarom niet?
In totaal zijn tijdens de ruiming de volgende personen een deel van de tijd aanwezig geweest: 1 taxateur (op vrijdag), 6 medewerkers van het vergassingsbedrijf, 18 personen voor het verzamelen en afvoeren van de kadavers, 4 chauffeurs en kraanbestuurders, 2 medewerkers voor hygiëne en ontsmetting, 2 leveranciers van ruimingsmaterialen en 1 medewerker voor de ongediertebestrijding.
Van de NVWA waren 6 medewerkers van het frontteam van de NVWA aanwezig, plus 3 medewerkers van het Incident- en Crisiscentrum van de NVWA, waaronder het hoofd/teamleider van deze afdeling. De aanwezigheid van de 3 laatstgenoemde medewerkers was vanwege het gebruik van een nieuw type beschermingsmasker voor het personeel en omdat voor de eerste keer het nieuwe vergassingsbedrijf werd ingeschakeld. Er is geen crisismanager van de NVWA aanwezig geweest. Wel heeft de Inspecteur-generaal van de NVWA zondag het bedrijf bezocht.
Is het waar dat er ook een crisismanager van de NVWA aanwezig was tijdens de ruiming? Zo ja, waarom was deze crisismanager aanwezig en wat waren zijn werkzaamheden?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u bevestigen dat u zelf ook aanwezig bent geweest op het bedrijf? Zo ja, wanneer en wat was de reden van uw bezoek?
Voor de direct betrokkenen is de ruiming ook emotioneel bijzonder zwaar. Ik heb daarom de veehouder en zijn familie bezocht om mijn medeleven te tonen en ze op deze wijze een hart onder de riem te steken. Het besmette deel van het bedrijf heb ik niet bezocht.
Kunt u aangeven of de medewerkers van de NVWA (Voedsel en Warenautoriteit) bij deze ruiming de meetapparatuur hebben kunnen volgen, zoals u aangeeft in uw brief van 30 mei 2012? Zo ja, hebben zij daardoor nauwkeuriger kunnen toezien op een goed verloop van het doden van de dieren? Zo nee, waarom niet en wat voor gevolgen heeft dit gehad voor het verloop van het doden van de dieren?
De NVWA-medewerkers hebben gedurende de vergassing de metingen nauwkeurig kunnen volgen.
Kunt u aangeven of het bedrijf dat de ruiming heeft uitgevoerd dit volgens alle gestelde regels heeft gedaan, of alle apparatuur goed heeft gefunctioneerd en of het bedrijf een gedetailleerd werkplan voor de ruiming heeft aangeleverd voordat het aan de werkzaamheden begon? Zo ja, kunt u dit nader toelichten en details geven over de inhoud van het werkplan? Zo nee, wat voor problemen zijn er ontstaan en wat gaat u doen om dergelijke problemen in de toekomst te voorkomen en schuldigen aan deze problemen aan te pakken?
Het vergassingsbedrijf heeft een werkplan ingediend. Dit is vooraf besproken met de NVWA. In het werkplan staat beschreven op welke wijze de uitvoering van de ruiming zal plaatsvinden (met name het afplakken van de stallen en de wijze van CO-2 toediening). De inhoud van het werkplan is in overeenstemming met de geldende regelgeving en het werkplan is correct gevolgd.
Kippen die zijn gestikt door de warmte |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kent u het bericht «duizenden kippen door warmte gedood in oververhitte schuur»?1
Ja.
Is het waar dat er duizenden kippen op deze wijze zijn omgekomen? Kunt u aangeven of er ook meldingen zijn uit andere delen van het land en om welke aantallen dode dieren het gaat? Zo nee, waarom niet?
Op het bedrijf in Schuinesloot zijn ongeveer 200 vleeskuikens door de hitte omgekomen.
De media hebben over enkele soortgelijke situaties bericht waarbij de brandweer het dak van pluimveestallen gekoeld heeft met bluswater om de temperatuur in de stallen te verlagen. Het betreft bedrijven in Afferden (Limburg), Veelerveen (Groningen) en Hengelo (Gelderland). In Afferden zouden ook ongeveer 200 vleeskuikens zijn omgekomen. Bij de andere bedrijven is niets bekend over extra mortaliteit.
Deelt u de mening dat de dood van de dieren behalve met het warme weer , ook nauw samenhangt met de schaalgrootte van de huisvesting? Zo nee, waarom niet en heeft u voorbeelden van kleinschalige houderijsystemen waar zich soortgelijke problemen hebben voorgedaan?
Extra sterfte van de dieren kan, in een context van extreem hoge buitentemperaturen, samenhangen met een combinatie van factoren: leeftijd van de dieren en de ouderdom en daarmee samenhangende kwaliteit van de stal.
Een relatie tussen deze problemen en de schaal van de bedrijven is niet aan de orde. Een grote, recent gebouwde stal met moderne klimaat- en ventilatievoorzieningen biedt betere bescherming dan een kleine, oudere stal met oude voorzieningen.
Verder heeft een aantal vleeskuikenbedrijven geanticipeerd op de voorspelde hitte in het bewuste weekend door (een gedeelte van) hun slachtrijpe vleeskuikens voortijdig te laten slachten.
Bent u van mening dat interventie van publieke diensten in situaties als deze ten laste van de ondernemer in kwestie zouden moeten komen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet? Kunt u aangeven waarom er met publiek geld gewerkt moet worden aan de oplossing van problemen die samenhangen met de door de ondernemer gekozen wijze van huisvesten?
Ingevolge de Wet veiligheidsregio’s (artikel 3) behoort tot de brandweerzorg: «het beperken en bestrijden van gevaar voor mensen en dieren bij ongevallen anders dan bij brand». De brandweer was derhalve verplicht in dit geval assistentie te verlenen, het betreft een wettelijke taak. In principe wordt hiervoor door de brandweer aan de ondernemer niets in rekening gebracht.
Het is echter aan de gemeente te beoordelen of er eventueel kosten kunnen worden doorberekend aan de ondernemer. Daarvoor moet er dan wel van tevoren een Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van toepassing zijn die bepaalt in welke gevallen dit gebeurt.
Als achteraf zou blijken dat de ondernemer schuldig zou zijn geweest aan het stikken van de kippen, dan wel dat hij onzorgvuldig is geweest of ernstig nalatig, kan de gemeente besluiten of zij zich in het juridische proces wil voegen met een factuur voor de gemaakte kosten.
In dit geval heeft de gemeente Hardenberg besloten dat de interventie van de brandweer op zondag 19 augustus bij het pluimveebedrijf in de categorie «het wegnemen van onmiddellijk gevaar voor [mens en] dier» valt en niet onder de categorie «andere werkzaamheden» (dienstverlening). De kosten worden dus niet in rekening van de ondernemer gebracht.
Ik ben bereid samen met de pluimveesector te kijken naar de risico’s die een hitteperiode met zich meebrengt voor het pluimvee in relatie tot de huisvesting. Het doel zal zijn dat veehouderijbedrijven beter voorbereid zijn op extreme klimaatomstandigheden om mortaliteit van dieren zo veel mogelijk te voorkomen.