Het verplicht bijsluiten van bijsluiters bij diergeneesmiddelen |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het gegeven dat bij de aanschaf van diergeneesmiddelen eigenaren geen bijsluiter verstrekt krijgen?
Nee. Diergeneesmiddelen mogen alleen afgeleverd worden met alle bijbehorende relevante informatie. Die informatie hoort te staan op de primaire verpakking, op de buitenverpakking en op de bijgevoegde bijsluiter.
Deelt u de mening dat een bijsluiter inzicht kan geven in bijwerkingen en antibioticaresistentie bij mens en dier?
Ja, alle relevante informatie dient te zijn opgenomen op de bijsluiter. Bijwerkingen en waarschuwingen omtrent risico’s op resistentieontwikkeling bij antibiotica zijn een verplicht onderdeel van de bijsluiter.
Deelt u voorts de mening dat het verplicht stellen van het leveren van bijsluiters bij diergeneesmiddelen bijdraagt aan het beleid dat u voert tegen antibioticaresistentie? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven al gesteld is, hoort alle relevante informatie beschikbaar te zijn bij het afleveren van diergeneesmiddelen. Een bijsluiter is verplicht en mag alleen achterwege gelaten worden wanneer alle relevante informatie al op de primaire en op de buitenverpakking is aangebracht. Dit geldt ook bij het zogenaamde uitponden van diergeneesmiddelen, waarbij de oorspronkelijke verpakking door een dierenarts of apotheker verbroken mag worden om de dierhouder een afgepaste hoeveelheid diergeneesmiddel mee te geven.
Bent u bereid bijsluiters van diergeneesmiddelen verplicht te stellen bij de aanschaf van veterinaire geneesmiddelen, analoog aan humane geneesmiddelen? Zo ja, op welke wijze en binnen welke termijn gaat u dit uitvoeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Verdienen aan eieren zit er voorlopig niet in’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Verdienen aan eieren zit er voorlopig niet in»?1
Ja.
Wat vindt van de situatie dat pluimveehouders in ernstige financiële nood verkeren als gevolg van de hoge investeringen die zij moesten doen door het legbatterijverbod?
Op dit moment is er in de Europese Unie een overaanbod aan eieren met lage eierprijzen en tegelijkertijd hoge voerprijzen. Er is sprake van een tijdelijke verstoring van de markt die de komende periode geleidelijk tot een nieuw evenwicht in vraag en aanbod zal leiden. De situatie lijkt zich langzaam te verbeteren. De financiële situatie is voor de bedrijven zeer verschillend als gevolg van individuele ondernemersbeslissingen en het moment van investeren. Met name voor bedrijven, die recent hebben geïnvesteerd in wettelijk toegestane stalsystemen en niet hebben kunnen profiteren van de hoge eierprijzen in 2012, kan dit eerder tot financiële problemen leiden. Het is de verantwoordelijkheid van het pluimveebedrijfsleven om met de banken afspraken te maken om deze periode te kunnen overbruggen.
Klopt het dat het Noorden van Europa zich netjes houdt aan verbod, maar Zuid- en Oost-Europese landen als Italië, Spanje en Polen het niet zo nauw nemen met de regels, en dat er nog steeds in grote getale legbatterijeieren uit de Oekraïne, VS, India en Zuid-Amerika worden geïmporteerd? Zo ja, deelt u de opvatting dat er sprake is van een oneerlijke concurrentiepositie voor de Nederlandse pluimveehouders? Bent u bereid in de Landbouwraad in september te pleiten voor handhaving van het verbod in Zuid- en Oost-Europese landen, en in WTO-verband te pleiten voor het erkennen van dierenwelzijn als «non-trade-concern», zodat Europa welzijnseisen kan stellen aan de import van producten uit derde landen?
Ten aanzien van het legbatterijverbod heeft de Europese Commissie in april 2013 geconstateerd dat Italië en Griekenland nog niet voldeden en heeft de Commissie een zaak tegen deze lidstaten bij het Europese Hof van Justitie aanhangig gemaakt. Italië heeft de verwachting uitgesproken dat ze per eind juni jl. zou voldoen. Nadere informatie over de stand van zaken in beide lidstaten wordt in september verwacht. Een pleidooi in de Landbouwraad van september voor handhaving van het verbod in Zuid- en Oost-Europese landen vind ik gelet op bovenstaande niet opportuun.
Uit Zuid-Amerika, de Verenigde Staten, India en in zeer beperkte mate Oekraïne worden eiproducten in de Europese Unie geïmporteerd, die grotendeels afkomstig zullen zijn van eieren uit legbatterijen. Het gaat hierbij om beperkte hoeveelheden als gevolg van hoge invoerheffingen. Op jaarbasis betreft het een totale EU-invoer van circa 30.000 ton op een totale EU-productie van ruim 6 miljoen ton eieren (deze invoer is 0.5% van de EU-productie). Ter illustratie zij verder vermeld dat in de eerste helft van 2013 vanuit de Europese Unie 99.000 ton ei-producten zijn geëxporteerd en 11.700 ton ei-producten geïmporteerd. De afgelopen decennia exporteerde de EU vijf tot tienmaal zoveel eieren en eiproducten dan er werden ingevoerd.2
Het feit dat legpluimveehouders in exporterende derde landen nog gebruik mogen maken van legbatterijen leidt tot een punt van ongelijkheid, ook voor de concurrentiepositie. Zoals eerder aangegeven is de inzet van het kabinet bij de Europese Unie en de WTO erop gericht om dierenwelzijn erkend te krijgen als zogenoemd «non trade concern» teneinde een level playing field te bevorderen. Dit zou dan de mogelijkheid bieden om aanvullende eisen te stellen aan producten uit derde landen op grond van dierenwelzijn. Het is van belang hier wel realistisch over te zijn. Deze wens vergt een aanpassing van het WTO-verdrag, hetgeen waarschijnlijk niet zal lukken in de lopende Doha-ronde.
Deelt u de opvatting dat het nu niet het moment is om het Ingrepenbesluit versneld in te voeren, aangezien pluimveehouders amper het hoofd boven water kunnen houden, het verbod op de legbatterijeieren door Zuid- en Oost-Europese landen niet wordt gehandhaafd en het op korte termijn niet haalbaar is om het Ingrepenbesluit op Europees niveau in te voeren, waardoor op alle fronten sprake is van een ongelijk speelveld voor de Nederlandse pluimveehouder? Zo nee, welke andere bovenwettelijke regels ten aanzien van Europese regels kunt u dan schrappen, zodat er een meer gelijk speelveld ontstaat voor de pluimveehouders in Nederland? Indien u dit niet mogelijk acht, welke acties gaat u dan ondernemen om te zorgen dat Nederland zijn positie kan vasthouden als tweede voedselexporteur in de wereld, waarin de Nederlandse pluimveesector een belangrijke rol heeft?
Ik deel deze opvatting niet. De huidige economische problemen van de legpluimveehouders zijn met name een gevolg van een tijdelijke marktverstoring, terwijl het verbod op ingrepen eerst over enkele jaren van kracht wordt.
Mijn doel is om te komen tot een diervriendelijke en economisch verantwoorde pluimveehouderij met in beginsel zo min mogelijk of geen ingrepen. Zoals aangegeven in mijn brief van 9 juni jl. (Tweede Kamer 31 389, nr. 129) vraagt de motie Ouwehand/van Dekken (Tweede Kamer 21 501-32, nr. 630) om de vrijstelling van het verbod op ingrepen in de pluimveesector tot 2021 te herroepen en het verbod op 1 januari 2015 onherroepelijk van kracht te laten worden. Na een zorgvuldige afweging is mijn voorstel om het verbod op de snavelbehandeling (de belangrijkste ingreep voor de legsector) per 1 september 2018 in te laten gaan, 3 jaar eerder dan beoogd. Hierover heb ik overleg gevoerd met de Stuur-groep ingrepen bij pluimvee, waarin de pluimveesector en de Dierenbescherming zijn vertegenwoordigd. Ik heb er alle vertrouwen in dat de Nederlandse pluimvee-houders hun bedrijfsvoering de komende jaren zullen weten aan te passen aan een houderij zonder ingrepen waarbij de economische gevolgen zo beperkt mogelijk blijven. Voorloperbedrijven laten op dit moment al zien dat dit kan.
Zoals aangegeven in mijn brief van 12 augustus jl. 2013 (verslag van SO-ingrepen bij pluimvee, Tweede Kamer 31 389, nr. 132) zal ik pleiten voor een Europees verbod op ingrepen bij pluimvee. In dat kader zal ik steun zoeken bij andere lidstaten. Er worden in steeds meer Europese lidstaten eisen gesteld ten aanzien van ingrepen. Ik verwacht eventuele voorstellen van de Europese Commissie in het nieuwe algemeen EU wetgevingskader inzake dierenwelzijn op zijn vroegst in 2014. Mogelijk zal het een aantal jaren duren om een Europees verbod op ingrepen bij pluimvee te kunnen implementeren.
Een bovenwettelijke regel ten aanzien van de Europese wetgeving betreffende de legsector is het verbod op de verrijkte kooien. Deze regel is destijds ingesteld ter uitvoering van motie Ouwehand c.s. (Tweede Kamer 31 700 XIV, nr. 106).
De investeringen in alternatieve toegestane huisvestingssystemen zijn reeds uitgevoerd. Deze regel zal ik handhaven.
Vernielde aardappelproefvelden |
|
Bart de Liefde (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Aardappelproefvelden WUR vernield?»1
Ja.
Wat vindt u ervan dat onbekenden in Valthermond en in de gemeente Eemsmond twee aardappelproefvelden van Wageningen Universiteit hebben vernield? Kunt u aangeven welke negatieve effecten deze acties hebben voor de ontwikkeling van aardappels met duurzame resistentie tegen de gevreesde ziekteverwekker phytophtora?
Ik betreur dat onderzoek moedwillig wordt vernield, temeer daar het gaat om het vinden van een oplossing van een mondiaal voedselprobleem.
Deze proefvelden zijn onderdeel van een 10 jarig project van de WUR, waarvan nog 2,5 jaar te gaan, waarin wordt gewerkt aan een duurzame resistentie tegen de aardappelziekte Phytophthora en een vermindering van 75% in het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Dit project biedt daarmee belangrijke kansen voor milieu, aardappeltelers en mkb-veredelingsbedrijven.
Het onderzoek naar een grotere resistentie van aardappelen tegen Phytophthora vindt op twee manieren plaats. Het eerste pad is via genetische modificatie (gm) van de aardappelen (het DuRPh-project van de Wageningen Universiteit en Research center, WUR) en het tweede via het biologisch veredelingsprogramma bioimpuls.
Het vermeerderingsveld in Eemshaven is bedoeld om pootgoed voor de proeven van 2014 te telen. Het veld is gedeeltelijk vernield. Het resterende deel is ruim voldoende voor de pootgoedbehoefte van de veldproeven in 2014.
Het vangveldje in Valthermond is bedoeld om in de loop van het seizoen de wijziging in de samenstelling van de Phytophthorasporenpopulatie te volgen. Uit de resterende gegevens kunnen nog betrouwbare conclusies worden getrokken voor zover zij het monitoren van de overgebleven genotypes gedurende de overgebleven tijd van het seizoen betreffen.
Deelt u de opvatting dat vernieling van aardappelproefvelden laakbaar is, aangezien dit de verdere verduurzaming van ons voedsel en het verminderen van het gebruik van bestrijdingsmiddelen vertraagt dan wel belemmert? Welke acties kunt u nemen in samenwerking met lokale overheden en Wageningen Universiteit om toekomstige vernielingen zoveel mogelijk te voorkomen?
Het opzettelijk vernielen van aardappelproefvelden is laakbaar. De vernielingen hebben tot dusver niet geleid tot vertraging van het onderzoek.
De WUR is voortdurend in gesprek met allerlei groepen in de samenleving om deze te informeren over de brede maatschappelijke waarde van dit onderzoek. De WUR zal daar mee doorgaan.
Daarnaast kan de WUR overgaan tot het plaatsen van camera’s, hekken, en het inzetten van surveillance en dergelijke. In Lelystad en Valthermond zijn bewakingscamera’s geplaatst door WUR. Ook bij de voorbereiding van de seizoenen 2014 en 2015 zal de mate van inzet van deze middelen door WUR worden afgewogen.
Om de kans van slagen en de impact van dergelijke vernielingsacties zo klein mogelijk te maken, zet de overheid in op het verhogen van de weerbaarheid. Belangrijk hierbij is het verhogen van het bewustzijn bij potentiële doelwitten als onderzoekscentra en de betrokken lokale overheid, alsmede het bieden van handelingsperspectief via het organiseren van voorlichtingsbijeenkomsten. Tevens zijn op de website van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid een aantal brochures en tools beschikbaar met maatregelen die gemeenten en potentiële doelwitten kunnen nemen om hun weerbaarheid tegen dit soort acties te verhogen.
Kunt u aangeven hoe hoog de strafmaat is voor dit soort vergrijpen, en acht u die strafmaat adequaat gegeven het grote maatschappelijk belang om de wereldwijde voedselvoorziening te verduurzamen? Is het wettelijk mogelijk de schade te verhalen op de daders? Zo nee, waarom niet?
De maximale straf voor vernieling (artikel 350 Wetboek van Strafrecht (Sr)) is een gevangenisstraf van twee jaar of een geldboete van de vierde categorie. Ik ga ervan uit dat de strafrechter ook in het geval van het vernielen van proefgewassen daarmee voldoende ruimte heeft om een passende straf op te leggen.
Een partij die rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van een strafbaar feit kan zich als civiele partij voegen in de strafprocedure (artikel 51f Wetboek van Strafvordering (Sv)) en kan onder voorwaarden langs die weg de schade vergoed krijgen (zie onder andere artikel 361 Sv).
Daarnaast is het mogelijk dat de strafrechter een schadevergoedingsmaatregel oplegt (artikel 36f Sr).
Een partij die schade heeft geleden als gevolg van het handelen door een ander kan ook proberen die schade te verhalen via de civiele rechter wegens een onrechtmatige daad (6:162 en verder Burgerlijk Wetboek).
In alle gevallen is vereist dat de dader bekend is en er voldoende bewijs is.
Welke groeperingen of organisaties verzetten zich met buitenparlementaire middelen, zoals vernieling van andermans eigendommen en het illegaal betreden van andermans terrein, tegen de genetische modificatie van voedsel? Welke zijn in het verleden betrokken geweest bij de vernieling van proefvelden? Hoe vaak zijn in de afgelopen 10 jaar proefvelden vernield? Hoe vaak zijn daarvoor verdachten aangehouden? Hoeveel daarvan zijn voor de rechter gebracht? Wat waren de strafeisen? Hoeveel zijn uiteindelijk veroordeeld, en welke straf is hen opgelegd?
In Nederland worden de heimelijk uitgevoerde vernielingen van proefvelden met genetische gemodificeerde gewassen tot nu toe niet opgeëist door groeperingen. De acties worden doorgaans geclaimd onder gelegenheidsnamen zoals «Veldbevrijdingsteam Durf», «Field Liberation Movement», of de acties worden niet opgeëist.
Vernielingen van proefvelden met gewassen worden niet onder die noemer geregistreerd door de politie. Daardoor is het niet mogelijk een betrouwbaar cijfermatig overzicht te geven. Wel kan op basis van de politiesystemen en openbare berichtgeving worden gezegd dat er in de periode van 2003 tot en met 2013 in Nederland vermoedelijk in totaal rond de twintig gevallen zijn geweest waarin (mogelijk) sprake was van het vernielen van proefvelden met gewassen. Ondanks de inzet van de politie op dit dossier is het vanwege het uiterst heimelijke optreden door de vernielers vooralsnog niet gelukt in verband met deze gevallen verantwoordelijken op te sporen.
De uitrijperiode van mest |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het dat de uitrijperiode van drijfmest op grasland respectievelijk bouwland is vastgelegd van 16 februari t/m 1 september respectievelijk 1 februari t/m 1 augustus?
De uitrijdperioden voor dierlijke mest zijn vastgelegd in het Besluit gebruik meststoffen (Bgm). Daarin wordt onderscheid gemaakt naar grondsoort en naar type mest (vaste mest dan wel drijfmest).
Op grasland mag drijfmest op alle grondsoorten uitgereden worden vanaf 16 februari tot 1 september. Vaste mest mag op klei en veen uitgereden worden van 1 februari tot 16 september en op zand- en lössgrond van 1 februari tot 1 september.
Op bouwland mag drijfmest op alle grondsoorten uitgereden worden vanaf 1 februari tot 1 augustus, of tot 1 september als uiterlijk op 31 augustus een groenbemester wordt geteeld of als in het najaar bollen geteeld worden.
Vaste mest mag jaarrond uitgereden worden op bouwland op klei en veen. Dit geldt ook op zand- en lössgrond indien op de desbetreffende grond bomen worden geteeld, voorzover het uitrijden direct voorafgaand aan de aanplant plaatsvindt; anders mag vaste mest op zand- en lössgrond van vanaf 1 februari tot 1 september worden uitgereden.
Klopt het dat het vierde actieprogramma nitraatrichtlijn voorziet in de mogelijkheid de periode waarin mest kan worden uitgereden te verlengen, indien daarvoor een landbouwkundige noodzaak bestaat en ondernemers in een bepaalde regio door extreme weersomstandigheden niet of redelijkerwijs in staat zijn geweest de mest binnen de regulier toegelaten periode toe te dienen?
Ja, in het vierde actieprogramma staat dat verlenging met maximaal twee weken mogelijk is.
Deelt u de mening dat boeren dit jaar te kampen hebben gehad met een extreem koud voorjaar en ondernemers niet of redelijkerwijs in staat zijn om de mest binnen de regulier toegelaten periode van 16 februari t/m 1 september respectievelijk 1 februari t/m 1 augustus toe te dienen en een verlenging van deze periode noodzakelijk is? Zo ja, kunt u toelichten waarom u hierover nog steeds geen besluit heeft genomen?1
Dit voorjaar was inderdaad extreem koud. Daarom heb ik advies aan de Technische Commissie Bodem (TCB) gevraagd over een eventuele verlenging van de uitrijdperiode. Het ontvangen advies is bijgevoegd2. Dit advies was negatief voor wat betreft grasland in verband met het ontbreken van de landbouwkundige noodzaak voor verlenging. Ten aanzien van bouwland luidde het advies, eerst af te wachten hoe het weer zich zou ontwikkelen. Op bouwland kunnen ondernemers er immers voor kiezen om uiterlijk op 31 augustus een groenbemester te telen; tot die tijd mag er dan drijfmest uitgereden worden. Het telen van groenbemesters is overigens ook bevorderlijk voor de bodemvruchtbaarheid.
Deelt u de mening dat er snel duidelijkheid moet komen voor ondernemers, aangezien de uitrijperiode van drijfmest voor grasland bijna afloopt en voor bouwland al is afgelopen? Zo ja, bent u bereid deze week nog de schriftelijke vragen te beantwoorden en aan te geven of de uitrijperiode verlengd wordt, zodat duidelijkheid wordt verschaft aan de sector?
Zoals ik hierboven onder 1 en 3 toegelicht heb, is de uitrijdperiode voor drijfmest op bouwland nog niet afgelopen voor ondernemers die gebruik maken van de mogelijkheid een groenbemester te telen op uiterlijk 31 augustus.
Dat neemt niet weg dat ik de noodzaak van duidelijkheid onderschreef. Duidelijk is dat het groeiseizoen door het koude voorjaar iets verlaat is. De oogst komt nu op gang, maar de periode tot 1 september zal voor sommige ondernemers te kort zijn om de oogst af te ronden én een groenbemester in te zaaien, voorzien van een startgift dierlijke mest. Daarom ben ik voornemens de uitrijdperiode voor drijfmest op bouwland met twee weken te verlengen tot en met 15 september, onder voorwaarde dat de betreffende ondernemers uiterlijk op die laatste datum een groenbemester telen.
In lijn met het TCB-advies ben ik voornemens de uitrijdperiode voor drijfmest op grasland niet te verlengen.
Het importverbod van Rusland op pootaardappelen en plantmateriaal |
|
Han ten Broeke (VVD), Helma Lodders (VVD), Bart de Liefde (VVD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Dijksma naar Rusland vanwege importverbod»?1
Ja.
Kunt u aangeven welke andere acties de Europese Commissie en de Nederlandse regering tot op heden heeft ondernomen naast de reeds getroffen maatregelen om het importverbod van Rusland ongedaan te maken en wat de resultaten hiervan zijn?2
In mijn brief aan de kamer van 11 juli jl. (TK 21 501-32, nr. 724) heb ik u geïnformeerd over het proces dat heeft geleid naar het importverbod ingesteld door de Russische Federatie voor consumptie- en pootaardappelen en plantmateriaal uit de EU.
Ik zal bij de Europese Commissie blijven aandringen op spoedige vervolgstappen gezien de grote handelsbelangen van het Nederlandse bedrijfsleven. Dit betreft onder andere het aandringen op een spoedig vervolgoverleg tussen de Europese Commissie en de Russische autoriteiten om een aanbod van voorstellen nader toe te lichten en tot overeenstemming te komen. Daarnaast blijf ik de Europese Commissie steunen in het verder voorbereiden en uitwerken van een derogatie voor Russische producten naar de Europese Unie. Ook zal Nederland de Europese Commissie steunen in haar voorstel voor het gebruik van een IPCD (traceerbaarheid) bij de handel tussen de lidstaten om de fytosanitaire garanties binnen de EU bij plantmateriaal te verbeteren. Verder ben ik bereid om het fytosanitaire systeem door de Russische autoriteiten te laten auditen om het vertrouwen te versterken in het fytosanitaire systeem. Tot slot zal ik het initiatief nemen om samen met het Nederlandse bedrijfsleven voor potplanten en boomkwekerijproducten te bezien of er nog verdere fytosanitaire garanties ingebouwd kunnen worden om tegemoet te komen aan de Russische wensen.
Kunt u bevestigen dat u deze problematiek aan heeft gekaart tijdens de Landbouwraad in juli 2013 en hierover een gesprek heeft gehad met Eurocommissaris Borg? Zo ja, kunt u aangeven waarom hierover niet is teruggekoppeld in het verslag van deze Landbouwraad en bent u bereid dit alsnog te doen?3
Ja, zoals aangegeven in mijn brief van 11 juli jl. heb ik en marge van de Landbouwraad van 15 juli jl. een bilateraal gesprek gehad met Eurocommissaris Borg. In dit gesprek heb ik nogmaals aandacht gevraagd voor de problematiek, en het Nederlandse standpunt uiteengezet. Eurocommissaris Borg heeft zijn begrip getoond en de inzet van de Europese Commissie, zoals aangegeven in mijn brief van 11 juli jl., toegelicht. Van beide zijden is het belang onderstreept van het gezamenlijk optrekken van de Europese Commissie en de lidstaten. Er vindt spoedig vervolgoverleg plaats tussen de Europese Commissie en de Russische autoriteiten. Indien dit bij de volgende Landbouwraad aan de orde komt, zal ik uw Kamer hierover via de reguliere wijze van het verslag informeren.
Klopt het dat een stijgende trend waarneembaar is wat betreft het aantal handelsdisputen tussen de Europese Unie en de Russische Federatie? Zo ja, kunt u hier een verklaring voor geven en wat bent u bereid hieraan te doen? Behoort bijvoorbeeld een (informele) demarche tot de mogelijkheden?
Rusland is de op twee na belangrijkste handelspartner van de EU. Voor Rusland is de EU de belangrijkste handelspartner. Met uitzondering van de periode 2008–2010 (o.a. door de economische crisis) is de handel tussen de EU en Rusland alleen maar gestegen. Net zoals met andere handelspartners het geval is, zijn er ook handelsdisputen met Rusland en de meesten worden via overleg goed opgelost. Het is niet zo dat er een stijgende trend waarneembaar is.
Kunt u aangeven of een dergelijke handelsbeperking in strijd is met WTO-regelgeving, waaraan zowel Nederland als Rusland zich gecommitteerd hebben? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om Rusland in WTO-verband hierop aan te spreken?
In de WTO-overeenkomst inzake de toepassing van sanitaire en fytosanitaire maatregelen (het zogenaamde WTO-SPS agreement) zijn de basisregels opgenomen waarin de vereisten betreffende voedselveiligheid en de gezondheid van dieren en planten zijn vastgelegd om technische maatregelen te mogen instellen. Vooralsnog lijken de door Rusland getroffen maatregelen om import van consumptie- en pootaardappelen en plantmateriaal uit de EU te weren, een basis te vinden in de overeenkomst. Ik vind het van belang dat eerst op basis van een goede dialoog tussen EU en de RF oplossingen worden gezocht. Ik vind het dan ook nu nog niet het moment om Rusland in WTO-verband voor deze handelsbelemmering te dagen.
Deelt u de opvatting dat het een onwenselijke ontwikkeling is dat Rusland eenzijdig importverboden kan afkondigen en dat dit tot grote schade leidt voor het Nederlandse (agrarisch) bedrijfsleven? Zo ja, welke maatregelen en mogelijkheid ziet u in de toekomst om dergelijke handelsbeperkingen te voorkomen?
Het instellen van technische maatregelen op basis van sanitaire en fytosanitaire gronden is vastgelegd in internationale kaders (WTO-SPS-agreement). Elke importstop leidt tot schade van het Nederlandse bedrijfsleven. Het is dan ook de inzet van het Nederlandse kabinet om deze importstop zo spoedig mogelijk op te heffen. In mijn brief aan de kamer van 11 juli jl. (TK 21 501-32, nr. 724) heb ik aangegeven welke acties de Europese Commissie en ik ondernemen om dit te realiseren. Over het algemeen is de ervaring dat met het aangaan van (technische) gesprekken en het overeenkomen van afspraken voor verbeterde fytosanitaire voorwaarden, een sneller resultaat te behalen valt.
Het stopzetten diervriendelijke aanpak zwerfkattenprobleem terwijl jacht op katten blijft toegestaan |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Is het waar dat u een stand-still beleid heeft ingesteld voor het afgeven van ontheffingen voor het terugplaatsen van verwilderde zwerfkatten? Zo ja, kunt u uiteenzetten waarom u deze beslissing heeft genomen en welke onderzoeken u heeft betrokken bij dit besluit? Zo nee, hoe is dan het vigerende beleid met betrekking tot deze ontheffingen?
Aan 4 organisaties is ontheffing verleend voor het uitzetten van verwilderde katten, op basis van de TNR-methode (TNR = Trap-Neuter-Return). De afgelopen jaren zijn verschillende onderzoeken gedaan naar de effectiviteit van de TNR-methode. Dit is aanleiding om, in overleg met de huidige ontheffinghouders, het huidige beleid te bezien op effectiviteit en, indien nodig, te herzien. In afwachting van de uitkomsten hiervan worden geen nieuwe ontheffingen verstrekt. Ik wijs erop dat de huidige ontheffingen landsdekkend zijn.
Kunt u bevestigen dat er ontheffingen zijn aangevraagd voor het vangen, castreren en terugplaatsen van zwerfkatten door burgers en stichtingen, die al jarenlang proberen een diervriendelijke bijdrage te leveren aan de oplossing van het zwerfkattenprobleem aan de hand van deze Trap-Neuter-Return-methode (TNR-methode)?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe waardeert u het werk van de vrijwilligers, die veel tijd en moeite steken in het verzorgen van zwerfkatten, het opvangen, socialiseren en plaatsen van kittens en het voorkomen van uitbreiding van de zwerfkattenpopulaties, meestal zonder enige (financiële) steun van de (plaatselijke) overheid? Kunt u uitleggen waarom u deze stichtingen geen ontheffing zou willen verlenen voor het werk dat zij al jaren belangeloos doen?
In zijn algemeenheid heb ik bijzondere waardering voor mensen die zich inzetten voor het verzorgen van dieren, waaronder zwerfkatten. Zie verder antwoord op vraag 1.
Kunt u bevestigen dat provincies aanwijzingen afgeven aan jagers voor het afschieten van verwilderde zwerfkatten in het buitengebied?
Ja, in mijn brief van 22 januari 2013 (Kamerstuk, 28 286, nr. 613) heb ik daarvan reeds mededeling gedaan.
Deelt u de mening dat het buitengewoon wrang zou zijn als stichtingen, die zich inzetten voor een diervriendelijke aanpak van het zwerfkattenprobleem, geen ontheffing krijgen voor hun werk, terwijl er voor het simpelweg afschieten van zwerfkatten wel toestemming wordt verleend? Zo nee, hoe ziet u het dan?
Er zijn thans ontheffingen verleend waarmee landsdekkend het zwerfkattenprobleem via de TNR-methode kan worden aan gepakt. Het verlenen van toestemming voor afschieten van zwerfkatten is een verantwoordelijkheid van de provincies.
Kunt u uiteenzetten hoeveel zwerfkatten er naar schatting leven in Nederland en hoeveel zwerfkatten door dierenbeschermingsorganisaties en -stichtingen jaarlijks volgens de TNR-methode worden teruggeplaatst en hoeveel katten er jaarlijks door jagers worden afgeschoten? Zo nee, waarom heeft u dergelijke gegevens niet?
Zoals in mijn brief van 22 januari 2013 aangegeven, is niet bekend hoeveel zwerfkatten in Nederland leven. De Dierenbescherming vangt jaarlijks ca. 35.000 zwerfkatten op in asielen. Daarnaast vangt de Dierenbescherming jaarlijks ca. 6.000 zwerfkatten, die na behandeling volgens de TNR-methode worden teruggeplaatst op de vangplek. Voor gegevens over afschot van zwerfkatten verwijs ik u naar de provincies.
Acht u het denkbaar dat u bij de in de Kamer gevoerde discussie over het invoeren van een Identificatie- en Registratieplicht (I&R-plicht) voor katten onvoldoende zicht had op de relatie met en de precieze omvang van het zwerfkattenprobleem? Bent u bereid te erkennen dat een I&R-plicht voor katten voor een belangrijk deel het ontstaan van zwerfkattenpopulaties kan voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid uw standpunt over I&R bij katten te herzien en de motie van de leden Ouwehand en Van Dekken (Kamerstuk 31 389, nr. 108), die vraagt om invoering van een Identificatie- en Registratieplicht voor katten, over te nemen?
In mijn brief aan de Tweede Kamer van 22 januari jl. heb ik aangegeven dat de verwachte bijdrage van een verplichte I&R kat aan het structureel terugdringen van het aantal zwerfkatten gering zal zijn. Daarnaast brengt een I&R kat grote administratieve lasten met zich mee. Voor een nadere motivatie verwijs ik u naar deze brief.
Deelt u de mening dat de TNR-methode in de tussentijd kan bijdragen aan het kleiner worden van populaties zwerfkatten? Zo nee, kunt u dat wetenschappelijk onderbouwen?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 1 wordt het beleid bezien op de effectiviteit. Ik wacht de uitkomsten hiervan af.
Bent u bereid de organisaties en stichtingen, die de TNR- methode hanteren, (tijdelijke) ontheffingen te verlenen, zodat zij hun belangrijke (vrijwilligers)werk kunnen voortzetten, in elk geval totdat u eventueel nieuw beleid heeft ontwikkeld voor een diervriendelijke aanpak van het zwerfkattenprobleem?
In overleg met de huidige ontheffinghouders zal het toekomstige beleid worden vormgegeven. Er is geen noodzaak om tijdelijke ontheffingen te verstrekken, omdat de huidige ontheffinghouders reeds landsdekkend werken.
Bent u bereid provincies op te roepen te stoppen met het afgeven van aanwijzingen voor het afschieten van zwerfkatten en bestaande aanwijzingen in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Het al dan niet afschieten van zwerfkatten is een verantwoordelijkheid van de provincies. Daar wil ik mij niet in mengen.
Het dumpen van hondjes |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat er in Voorburg zes pups bijna verdronken zijn, doordat een man een mand met pups boven het water omkieperde en daarna wegliep?1
Ja.
Deelt u de mening dat het hier gaat om het dumpen van pups en dat het slecht had kunnen aflopen met de pups, zoals in Terschuur gebeurd is?2 Zo neen, hoe ziet u het dan?
Aangezien het Openbaar Ministerie nog in afwachting is van het proces-verbaal en de zaken beoordeeld dienen te worden, kan ik op dit moment geen verdere mededelingen doen.
Wat vindt u ervan dat de man de pups heeft terug gekregen, nadat hij verklaarde de pups niet te willen laten verdrinken maar te laten zwemmen, terwijl een getuige hem bewust heeft zien weglopen na het dumpen van de pups in het water?
Zie antwoord vraag 2.
Kent u ook het geval waarbij een nog zogende moederhond is achtergelaten bij een supermarkt en de eigenaar van deze hond de pups mocht houden?3
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat wanneer een persoon bewust dieren dumpt, diegene deze of andere dieren niet meer zou mogen houden? Zo ja, wat gaat u doen om situaties als bovenstaande te voorkomen? Zo neen, waarom niet?
Ten algemene, wordt het zich ontdoen van een dier (dumpen) in het concept-Besluit houders van dieren expliciet aangemerkt als dierenmishandeling. Ik beoog hiermee het aantonen van overtreding van het verbod op dierenmishandeling te vereenvoudigen. Indien de rechter van oordeel is dat sprake is geweest van dierenmishandeling dan kan een houdverbod van maximaal 10 jaar als voorwaarde bij een voorwaardelijke straf worden opgelegd. Het is aan de rechter om de straf te bepalen.
Het bericht 'Wachten op vergunning anti-hagelkanon' |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Wachten op vergunning anti-hagelkanon»?1
Ja.
Hoe verklaart u de discrepantie tussen uw standpunt dat er na de wijziging van het Besluit omgevingsrecht (Bor) voldoende juridische basis is om vergunningen af te geven voor het gebruik van anti-hagelgeneratoren en de werkelijke terughoudende vergunningsverleningssituatie in Borssele en andere Zeeuwse gemeenten, die blijkt uit het bericht in Fruitteelt waarin staat dat momenteel de vergunningverlening voor het gebruik van een anti-hagelgenerator nog steeds succesvol aangevochten kan worden?
In de brief van 13 december 2011 van mijn voorganger aan de Tweede Kamer3, waarin wordt ingegaan op de voorgenomen uitvoering van de motie Koopmans/Snijder-Hazelhoff, is het IenM standpunt met betrekking tot het gebruik van het anti-hagelkanon verwoord.
In deze brief staat met betrekking tot dit onderwerp onder andere:
«Naar mijn mening dient de belangenafweging voor het gebruik van het antihagelkanon op lokaal niveau plaats te vinden. Het past niet goed om een algemene norm voor antihagelkanonnen te stellen in de algemene regels van het Activiteitenbesluit vanwege het bijzondere geluidskarakter van deze apparaten en het beperkte aantal ervan.»
«Om recht te doen aan de voordelen van een optimale belangenafweging op lokaal niveau worden de antihagelkanonnen aangewezen als vergunningplichtige inrichtingen.»
Met de op 1 januari 2013 in werking getreden wijziging van het Besluit omgevingsrecht is aan deze toezegging voldaan. Hiermee is een eind gekomen aan de al lange tijd durende strijd over het juridische kader voor het verlenen van een vergunning. Tevens is de bevoegdheid voor het verlenen van deze vergunning nadrukkelijk bij de lokale overheid gelegd. De verlening van de vergunning dient plaats te vinden binnen de in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gestelde regels. Uiteraard gelden hierbij ook de bepalingen die betrekking hebben op rechtsbescherming voor belanghebbenden. Een zorgvuldige vergunningverlening past hier binnen. Naar mijn mening is er dan ook geen sprake van discrepantie tussen de door mij gedane toezegging voor het regelen van het gebruik van het anti-hagelkanon, naar aanleiding van de motie Koopmans/Snijder-Hazelhoff, en de concrete uitwerking daarvan.
Bent u bereid om, conform de motie-Koopmans/Snijder-Hazelhoff, voor het gebruik van hagelkanonnen een werkelijk passend en in de praktijk werkbaar maatwerkregime te realiseren?2
Zie antwoord vraag 2.
Hoe adviseert u de gemeente Borssele, en andere gemeentes, om de vergunningverlening van het gebruik van een anti-hagelgenerator te motiveren? Bent u bereid om gemeentes hierbij te ondersteunen?
In de brief van 13 december 2011 aan uw kamer is ook sprake van het bij de vergunningverlening toepassen door bevoegd gezag van de «Handreiking industrielawaai en vergunningverlening». Vooruitlopend op de herziening van de handreiking heb ik op 22 mei 2013 bijgevoegde brief aan alle besturen van gemeenten en provincies gestuurd4. Deze brief, met als onderwerp «Toelichting op de toepassing van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening bij vergunningverlening voor een antihagelkanon» geeft richting aan de mogelijkheid van het bevoegd gezag om gemotiveerd af te wijken van geadviseerde waarden en om te komen tot een optimale belangenafweging. Naar mijn mening biedt deze brief voldoende ondersteuning bij vergunningverlening aan gemeenten.
Bent u bereid om richtlijnen uit te vaardigen ten aanzien van geluidshinder waarin expliciet een uitzondering wordt gemaakt voor het sporadische gebruik van een hoog energetische pulsgolf van een anti-hagelgenerator?
Het in de brief van 13 december 2011 geformuleerde standpunt ten aanzien van het anti-hagelkanon onderschrijf ik nog steeds. De ernstige geluidsoverlast, met mogelijk gezondheidschade als gevolg, die een dergelijke inrichting in de directe omgeving kan veroorzaken vraagt om een zeer zorgvuldige lokale afweging van alle in het geding zijnde belangen.
Juist vanwege de in het geding zijnde lokale aspecten is een algemene regeling of uitzondering hier niet op zijn plaats.
Het bericht dat boeren in 2012 nog steeds veel antibiotica gebruikten |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Boeren zweren nog bij antibiotica»?1
Ja. Het bericht is mede gebaseerd op het rapport over het gebruik van antibiotica bij landbouwhuisdieren dat de Stichting Diergeneesmiddelenautoriteit (SDa) op 8 juli 2013 heeft uitgebracht. De minister van VWS en ik hebben dit rapport op 29 augustus jl. met onze reactie aan uw Kamer gezonden.
Hoe beoordeelt u het feit dat het aantal boeren, dat op grote schaal antibiotica gebruikt, vorig jaar nauwelijks is gedaald vergeleken met 2011 en hoe waardeert u deze gegevens in relatie tot de ambitie om in 2015 70% minder antibiotica te gebruiken ten opzichte van 2009?
Uit de analyse van de SDa blijkt dat het gebruik van antibiotica op vleeskalver-, varkens-, en vleeskuikenbedrijven in 2012 ten opzichte van 2011 met circa 15% is afgenomen. De gerealiseerde afname in 2012 strookt met de ambitie om in 2015 70% minder antibiotica te gebruiken dan in 2009. De signalering van de SDa dat de totale spreiding in het gebruik tussen bedrijven in de varkens- en kalversector nog vergelijkbaar is met die in 2011 is daarmee niet in tegenspraak. Het betekent wel dat het aandeel van de bedrijven die structureel veel antibiotica gebruiken in die sectoren min of meer stabiel is gebleven. Ik ben het met de SDa eens dat sectoren zich met name moeten inzetten om het gebruik in deze categorie van veelgebruikers terug te dringen. Het is primair aan de sectoren en dierenartsen om daaraan te werken. De sectoren hebben begin 2013 verbetertrajecten voor structurele veelgebruikers opgesteld. Deze zijn vastgelegd in de private kwaliteitssystemen van de sectoren. Veelgebruikende veehouders moeten een aanvullend bedrijfsgezondheidsplan opstellen om het gebruik in ieder geval te reduceren tot onder de actiewaarde. Deze aanpak moet bijdragen aan een daling van het aandeel structurele veelgebruikers en verdere daling van het totale gebruik.
De NVWA krijgt de gegevens van de structurele veelgebruikers van de sectoren en zal deze gebruiken in het kader van het risicogebaseerde toezicht.
Wat is volgens u de reden dat na de eerste forse en succesvolle inspanningen voor 50% reductie van het antibioticagebruik het verder terugbrengen van het antibioticagebruik moeizamer verloopt?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt bij de registratie van het antibioticagebruik ook gekeken naar de toepassing en de periode dat een middel werkzaam is? Anders gezegd: is de doelstelling alleen kwantitatief of ook kwalitatief?
Op basis van de geregistreerde gegevens wordt voor elke veehouderijbedrijf het aantal dierdagdoseringen per dierjaar berekend. Bij deze berekening wordt rekening gehouden met de periode dat een middel werkzaam is. Een middel dat langer werkzaam is, leidt tot een langere blootstelling en daarmee tot meer dierdagdoseringen.
Bij de registratie en de analyse daarvan wordt ook naar kwalitatieve aspecten gekeken, zoals de wijze van toediening en het gebruik van eerste-, tweede- en derdekeusmiddelen per bedrijfstype.
Hoe beoordeelt u het aanhoudende gebruik van fluorochinolonen bij vleeskuikens en vleeskalveren?
Uit de SDa rapportage blijkt dat het gebruik van fluoroquinolonen in 2012 bij vleeskuikens, blankvleeskalveren, rosé startkalveren en rosé afmestkalveren gedaald is. Niettemin dient het gebruik van deze middelen verder beperkt te worden. Fluoroquinolonen zijn in de medio 2012 aangepaste formularia aangemerkt als derdekeusmiddelen. Dit betekent dat deze middelen alleen mogen worden ingezet als op basis van bacteriologisch onderzoek en een gevoeligheidsbepaling is aangetoond dat er geen alternatieven zijn. Sinds januari 2013 is deze gevoeligheidsbepaling wettelijk verplicht.
Wanneer bent u van plan de Kamer te berichten over uw gesprekken met de kalversector over het verder terugdringen van het antibioticagebruik conform uw toezegging in het plenaire debat over het Verslag van het algemeen overleg Dierziekten en antibioticagebruik veehouderij d.d. 11 april 2013?
In het kader van de uitwerking van de UDD-maatregel heb ik met de kalversector en andere sectoren afgesproken dat ze concrete en effectieve preventieve maatregelen nemen om de diergezondheid te verbeteren, waardoor minder inzet van antibiotica nodig is. Ik heb u hierover bij brief van 4 juli 2013 geïnformeerd. De kalversector zal een pakket van structurele maatregelen uitvoeren om de gezondheid en weerstand van de kalveren bij aankomst op het kalverbedrijf te verbeteren. Deze maatregelen zullen worden vastgelegd in private kwaliteitssystemen. Daarnaast zal de kalversector in overleg met de melkveesector een plan van aanpak opstellen om ervoor te zorgen dat de kalveren in goede conditie op het kalverbedrijf aankomen. Dit plan moet gereed zijn op 1 januari 2014.
Welke maatregelen bent u van plan te nemen om te zorgen dat het aantal en het percentage veelgebruikers (gebruikers op het actieniveau) het komende jaar substantieel zal dalen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de discrepantie tussen hoeveelheden verkochte en gebruikte antibiotica voor dieren en in hoeverre is deze discrepantie volgens u te verklaren door het illegale gebruik van antibiotica?
De SDa constateert dat in er in 2012 meer antibiotica in de veehouderij zijn gebruikt dan er op basis van de cijfers van de FIDIN (Fabrikanten en Importeurs van Diergeneesmiddelen in Nederland) zijn verkocht. De SDa zal nader onderzoek uitvoeren naar de reden hiervan. Zijn noemt onder andere het interen op eerder opgebouwde voorraden door dierenartspraktijken als een mogelijke oorzaak.
Kunt u aangeven welke typen antibiotica het meest worden aangetroffen bij controles op illegaal gebruik?
Op basis van de opsporings- en toezichtbevindingen in de afgelopen twee jaar kan niet worden geconstateerd dat er één of enkele typen antibiotica zijn die opvallend vaker worden aangetroffen dan andere.
Is er een verband tussen de daling van het antibioticagebruik in de pluimveesector en het gebruik van illegaal verkregen en niet geregistreerde antibiotica, zoals in het artikel gesuggereerd wordt?
Ik heb geen indicatie dat er een verband is tussen daling van het antibioticumgebruik in de pluimveesector en eventueel illegaal gebruik van antibiotica. Mogelijke illegale praktijken onttrekken zich per definitie aan het zicht. Zie ook mijn antwoord op vragen van het lid Thieme over illegaal gebruik van antibiotica in de veehouderij (AH TK 2012–2013, 1273).
Kunt u aangeven wat de totale omvang van het illegale gebruik van antibiotica in de pluimveesector is?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat illegaal gebruik van antibiotica negatief uitwerkt op het imago van de sector als geheel? Welke maatregelen treft u om het illegale gebruik terug te dringen?
Ja. In de brief van 5 april 2013 (TK 29 683, nr. 156) is aangegeven hoe het kabinet mogelijk illegale handel aanpakt. De Inlichtingen- en Opsporingsdienst van de NVWA is voortdurend gericht op het opsporen van illegale antibioticahandel. Sinds 2011 wordt per jaar 1 miljoen euro extra besteed aan opsporing en toezicht op het gebruik van antibiotica in de veehouderij. Een effectievere aanpak van illegale handel is mogelijk geworden doordat het bezit van grondstoffen voor diergeneesmiddelen (inclusief antibiotica) vanaf januari 2013 niet meer is toegestaan zonder vergunning. Importeurs, fabrikanten en distributeurs van werkzame stoffen moeten zijn opgenomen in het Register grondstoffen van diergeneesmiddelen. Veehouders mogen geen grondstoffen voorhanden hebben. Wanneer nu grondstoffen worden aangetroffen, wordt getoetst of men in het register voorkomt. Daarbij is complexe strafrechtelijke bewijsvoering die moet aantonen dat er sprake is van bezit van een grondstof die daadwerkelijk wordt gebruikt als diergeneesmiddel niet meer nodig.
Mishandeling van pony’s |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat er filmpjes op het internet staan waarin vrouwen veel te kleine pony’s berijden en mishandelen?1 Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Kunt u bevestigen dat de vrouwen, die de pony’s berijden, en de organisaties die betrokken zijn bij het produceren of aanbieden van deze filmpjes Nederlands zijn en dat deze filmpjes waarschijnlijk van een Nederlands productiehuis komen? Zo nee, waarom niet?
Er loopt momenteel een strafrechtelijk onderzoek. In verband met het opsporingsbelang kunnen over het strafrechtelijk onderzoek geen mededelingen worden gedaan.
Deelt u de mening dat het dierenleed dat in de filmpjes te zien is onacceptabel is en de makers van deze filmpjes de wet overtreden? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid het toezicht op dierenmishandeling te verscherpen en in te grijpen, zodat de betrokkenen bij deze en soortgelijke filmpjes opgepakt worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
De inzet op de handhaving van het verbod op mishandeling en verwaarlozing is substantieel verhoogd met de komst van het meldnummer 144 en de taakaccenthouders bij de politie. De politie, de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming en de NVWA werken intensief samen op dit terrein, hetgeen heeft geresulteerd in een stijging van het aantal zaken dat wordt opgepakt. De politie doet voorts reeds onderzoek naar deze zaak. Ik zie dan ook geen aanleiding hierin een verdere verscherping aan te brengen.
Het keurmerk eerlijke teelt champignons |
|
Paul Ulenbelt |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Keurmerk eerlijke teelt champignons onder vuur»?1
Ik betreur het dat er onduidelijkheid is ontstaan over de overeenkomsten en verschillen tussen het keurmerk Fair Produce en het Grasp-assement. Hoewel zowel Fair Produce als Grasp ((GlobalGAP Risk Assesment on Social Practice) bedoeld zijn voor de retailers (de supermarkten), kijken ook consumenten hiernaar. Inmiddels hebben stichting Fair Produce en Global GAP Nederland een persbericht uitgebracht, waarin helder wordt weergegeven wat de verschillen en overeenkomsten zijn. Grasp is een toevoeging op een internationaal keurmerk (GlobalGAP), dat zich met name richt op voedselveiligheid. Grasp is echter geen certificering, maar meer een eerste check op basis van de administratie van het bedrijf hoe het zit met de arbeidvoorwaarden. Fair Produce is wel een certificeringssysteem en richt zich primair op arbeidsvoorwaarden en doet intensievere controles, waarbij de administratie van het bedrijf wordt vergeleken met de werkelijkheid op de werkvloer. Medewerkers van het bedrijf worden daarbij ook geïnterviewd in hun eigen taal. Ook wordt een aantal bovenwettelijke eisen gesteld.
Fair Produce geeft dus meer waarborgen voor eerlijk werkgeverschap dan Grasp. In bepaalde sectoren zal Grasp voldoen, in andere zal Fair Produce beter passen. Het lijkt me goed als sectoren, handelsorganisaties, werknemersorganisaties, retailers, Grasp en Fair Produce met elkaar nadere afspraken maken over bereik en inzet van beide instrumenten.
Staat u nog steeds achter het Fair Produce keurmerk? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet staat voor eerlijke arbeidsvoorwaarden en goede arbeidsomstandigheden voor iedereen. Misstanden pakken we aan met bijvoorbeeld het actieplan aanpak schijnconstructies en de aanpak van malafide uitzendbureaus. Keurmerken zijn een instrument van de markt om misstanden aan te pakken. Ik sta achter alle keurmerken die dit als doel hebben, dus ook achter het Fair Produce keurmerk.
Bent u van mening dat wanneer de arbeidsinspectie bij een inval overtredingen constateert het terecht is dat het Fair Produce keurmerk wordt ingetrokken, zoals bijvoorbeeld bij een grote champignonteler in Ammerzoden gebeurde? Zo nee, waarom niet?
Fair Produce heeft in zijn certificeringsvoorwaarden opgenomen dat in bepaalde situaties het keurmerk kan worden ingetrokken. De certificeringsvoorwaarden zijn een zaak tussen de Stichting Fair Produce en de telers. Ik kan mij hier goed in vinden.
Acht u het wenselijk, bijvoorbeeld in het belang van heldere communicatie richting de consument, dat er naast het Fair Produce keurmerk nog andere keurmerken en/of certificaten bestaan?
Zie antwoord op vraag 1.
Bent u van mening dat het GRASP (Global GAP Risk Assesment on Social Practice) certificaat van NAK Agro afdoende is om middeleeuwse toestanden zoals uitbuiting en onderbetaling te voorkomen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zoals NAK Agro zelf ook heeft aangegeven, is Grasp geen certificeringsysteem maar een vrijwillige beoordeling op basis van de administratie van het bedrijf of een ondernemer voldoet aan de arbeidswetgeving. Initiatieven van de sector zoals Grasp en Fair Produce juich ik toe, maar dat is niet voldoende om uitbuiting en onderbetaling te voorkomen. Het blijft nodig dat de Inspectie SZW intensief controleert. Zie ook het antwoord op vraag 7.
Bent u bereid om met de sector in gesprek te gaan teneinde de overstap naar een minder helder en verregaand keurmerk of certificaat te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
De afgelopen maanden heb ik samen met de Land- en Tuinbouw Organisatie (LTO) en het Centraal Bureau Levensmiddelen (CBL) gesproken over een gezamenlijke agenda om misstanden op het gebied van arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden in de land- en tuinbouw aan te pakken. Ik heb de Tweede Kamer hier inmiddels over geïnformeerd door middel van een brief. Ik ga er vanuit dat alle partijen de gemaakte afspraken zullen nakomen. Bovendien hebben de organisaties achter Fair Produce en Grasp, zoals hierboven ook aangegeven, in een persbericht laten weten dat er duidelijke verschillen bestaan tussen Fair Produce en Grasp. Ik vertrouw er op dat supermarkten en telers deze verschillen ook zien.
Fair Produce heeft inmiddels 100 van de 135 telers gecertificeerd; kunt u aangeven of de inspectie SZW bij deze 35 niet gecertificeerde bedrijven op bezoek is gegaan? Zo ja, wat waren de bevindingen? Zo nee, waarom niet?
Fair Produce heeft blijkens het overzicht van gecertificeerde bedrijven op haar website 93 teeltbedrijven, 22 handelsbedrijven en 19 snijbedrijven gecertificeerd (meetmoment 13-08-2013). Het interventieteam Champignons richt zich in eerste aanleg op de ondernemingen die vallen in de categorie «teeltbedrijven». In dit deel van de paddenstoelensector is de factor arbeid een zeer belangrijke kostenpost. Het interventieteam heeft verschillende soorten inspecties uitgevoerd bij de teeltbedrijven die volgens de lijst van Fair Produce niet zijn gecertificeerd. Bij 54 ondernemingen is de afgelopen jaren een bedrijfsbezoek uitgevoerd. Bij 31 ondernemingen, die volgens de lijst van Fair Produce niet zijn gecertificeerd, is naast een administratieve toets ook de bedrijfsleiding en het personeel bevraagd. 2 ondernemingen werden akkoord bevonden, 3 ondernemingen failleerden na de inspectie. Bij 26 ondernemingen werden direct vervolgonderzoeken geïnitieerd. Deze onderzoeken richt(t)en zich op mogelijke overtredingen van de Wet arbeid vreemdelingen, de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, onveilige arbeidsomstandigheden, onveilige huisvesting, het Wetboek van Strafrecht of het niet naleven van fiscale regels.
Acht u het wenselijk om, gezien de grote misstanden in de champignonsector, de aandacht van de Inspectie SZW voor deze sector verder op te voeren? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie SZW werkt risicogericht en zet de capaciteit daar in waar het meeste effect bereikt kan worden. Bij het maken van keuzes over de inzet van de capaciteit maakt de inspectie gebruik van risico- en omgevingsanalyses. Op basis van deze analyses is de toezichtcapaciteit in de champignonteelt verhoogd. In deze sector doen zich namelijk relatief veel problemen voor met (arbeidsmarkt)fraude. Sinds 2007 is het Interventieteam Champignons actief, waarvan in 2012 de capaciteit is uitgebreid. In dit Interventieteam wordt samengewerkt tussen verschillende handhavende instanties, zoals de Inspectie SZW, Belastingdienst, Regionale Kenniscentra Fraudebestrijding (RCF), gemeenten, Politie en het UWV. De Inspectie SZW zet dus al volop in op handhaving in de champignonsector.
Het uitzetten van edelherten in klein omhekt gebied |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Edelhert terug in Brabant»?1
Ja.
Is het waar dat het edelhert bij realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en uitvoering van het ontsnipperingsbeleid naar alle waarschijnlijkheid zelf naar de provincie Noord-Brabant zal komen? Zo nee, waar baseert u dat op? Zo ja, zou het geld niet beter daaraan besteed kunnen worden?
De verspreiding van diersoorten als het edelhert is van vele factoren afhankelijk. Het is daarom niet met zekerheid te zeggen dat het edelhert zich naar de provincie Noord-Brabant zal verspreiden indien de Ecologische Hoofdstructuur en het ontsnipperingsbeleid volledig gerealiseerd zijn.
Bent u van mening dat 300 hectare te weinig is voor een levensvatbare populatie edelherten? Zo nee, wat is volgens u de maximale draagkracht van het gebied? Zo ja, moeten de dieren als gehouden dieren worden gezien?
Of 300 hectare van voldoende omvang is voor een levensvatbare populatie edelherten, hangt af van verschillende factoren zoals voedselbeschikbaarheid, bodemtype, begroeiing en dergelijke. Het is aan de beheerder van het betreffende terrein om te zorgen dat de populatie niet groter wordt dan de draagkracht. Zie verder mijn antwoord op vraag 4.
Is er sprake van uitzetten van dieren in de zin van artikel 14 flora- en faunawet? Zo ja, bent u bereid de initiatiefnemers te laten weten dat u niet bereid bent een ontheffing te verlenen onder meer vanwege de beleidslijn herintroducties?2
Er is hier geen sprake van uitzetten maar van het houden van edelherten. Zolang de initiatiefnemers kunnen aantonen dat het om in gevangenschap gefokte edelherten gaat, geldt op basis van het Besluit vrijstelling dier- en plantensoorten een vrijstelling van de verboden van de Flora- en faunawet.
Is het waar dat de provincie Noord-Brabant zowel moet handhaven dat er geen dieren worden uitgezet als financier is van dit project? Zo ja, wat vindt u van deze rollenverstrengeling?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Vindt u het een verstandige besteding van middelen voor natuur om hekwerken en herten aan te schaffen om een hertenkamp te bouwen?
Het gaat hier om een autonoom beleid van de provincie. Hierover vindt verantwoording plaats door Gedeputeerde Staten aan Provinciale Staten.
Hoe verhoudt zich de intentie van het project om de populatie te beperken tot «maximaal 20 tot 25 dieren» in een gerasterd terrein middels afschot door hobbyjagers met artikel 8 Besluit beheer en schadebestrijding dieren?3
Het bedoelde artikel 8 is in dit geval niet aan de orde, omdat de initiatiefnemers geen ontheffing nodig hebben van artikel 9 van de Flora- en faunawet. Zoals in het antwoord op vraag 4 aangegeven, kunnen de initiatiefnemers gebruik maken van de vrijstelling, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van het Besluit vrijstelling dier- en plantensoorten.
Heeft het houden van een onnatuurlijk klein aantal edelherten de positieve effecten op de biodiversiteit die de initiatiefnemers claimen? Zo ja, is dat wetenschappelijk aangetoond?
Wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat de effecten van edelherten (en andere grote grazers) op hun omgeving (vegetatie en daarmee ook op de fauna) zeer samenhangen met hun dichtheid. Bij een lage dichtheid mag een positief effect op de biodiversiteit worden verwacht in termen van soortenrijkdom. Bij een hoge dichtheid slaat dit om, omdat slechts soorten overleven die goed bestand zijn tegen intensieve begrazing zoals grassen. Waar het kantelpunt ligt is sterk afhankelijk van de omgeving (vegetatie, andere grazers).
Is het waar dat de uitvoering van dit project het ecoduct over de A2 aan weerszijden afsluit?
Navraag bij de provincie leert dat het betreffende gebied zich zowel ten oosten als ten westen van de A2 bevindt. De verbinding over deze weg wordt gevormd door het ecoduct dat voor uitwisseling van alle betrokken diersoorten kan zorgen (en bedoeld is). Er staat geen hekwerk op het ecoduct om bepaalde diersoorten te weren.
Het bericht: ‘kippen- en varkensstallen meest duurzaam’ |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «kippen- en varkensstallen meest duurzaam»?1
Ja.
Welke verklaring heeft u voor het achterblijven van duurzame stallen in de rundveehouderij?
In de rundveehouderij worden de gangbare afschrijvingstermijnen voor stallen gehanteerd voordat tot nieuw- of verbouw wordt overgegaan. In de intensieve veehouderijsectoren was sprake van aanscherping van normstelling ten aanzien van dierenwelzijn en milieu die aanpassingen van stallen noodzakelijk maakte.
In de rundveehouderij spelen vele andere duurzame ontwikkelingen, zoals de stallen met een open karakter, vrijloopstal en weidegang voor de koeien; zouden deze ook niet mee moeten wegen in de monitor?
Integraal duurzame stal- en houderijsystemen zijn systemen waarin verschillende duurzaamheidsaspecten (dierenwelzijn, milieu, energie, diergezondheid, landschappelijke inpassing) in onderlinge samenhang zijn verbeterd ten opzichte van regulier toegepaste stallen en houderijvormen.
Het alleen toepassen van weidegang voldoet derhalve niet aan de doelstelling van integraal duurzame stallen.
De monitor is gebaseerd op stallen waarvan het integraal duurzame karakter is geborgd met een certificaat (biologisch, Milieukeur, Maatlat duurzame veehouderij) of een subsidiebeschikking van de Investeringsregeling duurzame stallen. Rundveestallen met een open karakter en vrijloopstallen, die aan één van de genoemde certificaten voldoen of waarvoor een subsidiebeschikking is afgegeven, zijn in de monitor opgenomen.
In de monitor duurzame stallen zijn stallen op biologische veehouderijbedrijven, stallen die voldoen aan de Maatlat Duurzame veehouderij, stallen die voldoen aan het milieukeur certificaat en stallen die voldoen aan de voorwaarden van de investeringsregeling Integraal Duurzame Stallen als integraal duurzame stal aangemerkt; vindt u ook niet dat dit geen volledig beeld geeft van alle integraal duurzame stallen in de veehouderij?
De monitor geeft op dit moment een beeld van de stallen waarvan het integraal duurzame karakter geborgd kan worden. Ten behoeve van de monitor 2014 wordt nagegaan of nieuwe ontwikkelingen op het terrein van integraal duurzame stallen en houderijsystemen kunnen worden opgenomen.
Worden ontwikkelingen op het gebied van duurzaamheid buiten het zicht van de monitor duurzame stallen meegewogen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe wordt de investeringsregeling integraal duurzame stallen benut door veehouders? Is er veel animo?
Er is veel belangstelling voor deze regeling. In alle tien openstellingen tot nu toe van de investeringsregeling integraal duurzame stallen is sprake geweest van een ruime overtekening en zijn de ter beschikking gestelde middelen verplicht.
Bent u bereid de rundveehouderij extra te stimuleren om de doelstelling van 8% duurzame stallen in 2013 te halen? Zo ja, welke plannen heeft u daarvoor?
De rundveehouderij kan net als de andere sectoren gebruik maken van de verschillende financiële en fiscale instrumenten waarmee de bouw van integraal duurzame stallen wordt ondersteund. Ik zie geen aanleiding om hier extra op in te gaan zetten. Overigens is de doelstelling van 8% integraal duurzame stallen een doelstelling voor de gehele veehouderij en geen sectorale doelstelling.
In 2013 is het budget voor duurzame veehouderij (art. 16.1) met 25 miljoen euro afgenomen tot 5,6 miljoen euro; heeft deze daling gevolgen voor het budget voor de verschillende investeringsregelingen voor duurzame stallen?
Naast de nationale middelen op artikel 16.1 zijn er in 2013 en 2014 Europese middelen (artikel 68 Gemeenschappelijk Landbouw Beleid) beschikbaar voor het stimuleren van investeringen in duurzame stallen. Daarnaast heb ik voor 2013 extra middelen (8 miljoen euro) beschikbaar gesteld in het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof voor investeringen in duurzame stallen in de nabijheid van Natura 2000-gebieden. Ook kunnen veehouders gebruik maken van fiscale tegemoetkomingen (MIA, Vamil) en de Garantstelling Landbouw-plus wanneer zij voldoen aan de Maatlat duurzame veehouderij.
Zoals aangegeven in mijn brief van 18 juni jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 631) hebben de partijen van de Uitvoeringsagenda duurzame veehouderij (UDV) afgesproken dat vanaf 2015 alle nieuwbouwstallen integraal duurzaam moeten zijn. Hoewel het budget vanuit de zijde van de rijksoverheid daalt, verwacht ik dat er met deze afspraak sprake zal zijn van een versnelde toename van het aantal duurzame stallen (zie ook vraag 10).
Bent u van mening dat deze daling van het budget effect heeft op de voortgang van de realisatie van duurzame stallen?
Zie antwoord vraag 8.
Komt er extra budget beschikbaar voor het stimuleringspakket dat de partijen van de Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij zullen voorstellen?
Ik zet op dit moment al diverse instrumenten in voor het stimuleren van duurzame stallen (zie het antwoord op vraag 8 en 9). De convenantpartijen van de UDV hebben geconstateerd dat deze instrumenten van grote waarde zijn. Wel beseffen ze dat er meer nodig is om de nieuwe ambities voor 2015 te realiseren. Vanaf dan zullen namelijk alle nieuw te bouwen stallen integraal duurzaam zijn. Hiervoor ontwikkelen de partijen van de UDV een stimuleringspakket dat een aanvulling is op de instrumenten van de overheid. Mijn inzet is om aanvullend op dit stimuleringspakket in het kader van de uitwerking van het GLB 2014–2020 investeringen in duurzame stallen te kunnen blijven ondersteunen.
De stand van zaken met betrekking tot de vaccinatie van geiten tegen Q-koorts |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is de voortgang met betrekking tot de verplichting voor geitenhouders om uiterlijk 1 augustus 2013 alle geiten te vaccineren tegen Q-koorts?
Volgens het registratiesysteem heeft 24% van de houders hun dieren gevaccineerd (peildatum 1 juli). Dit is een maand voor de einddatum (1 augustus) van de vaccinatiecampagne voor professionele houders van melkgeiten en melkschapen. In 2.012 had 20% van alle melkproducerende geiten- en schapenbedrijven op dit moment de Q-koorts vaccinatie geregistreerd.
Op 1 augustus 2012 was dat 82%.
Veehouders moeten de vaccinatie registreren in het I&R-systeem. Mogelijk is een deel van de achterstand te verklaren doordat houders nog geen vaccinatiemelding in I&R hebben gedaan. Daarnaast houden veel houders vast aan een vaccinatie-interval van 12 maanden. Ook vorig jaar zijn veel dieren gevaccineerd in de maand juli.
Op 1 juli heeft de NVWA aan de professionele houders van melkschapen en -geiten die op de verzenddatum nog geen vaccinatiemelding hadden gedaan een herinneringsbrief vaccinatieplicht Q-koorts verstuurd. De Nederlandse GeitenZuivel Organisatie en LTO hebben deze houders per brief ook opgeroepen tijdig aan de vaccinatieplicht Q-koorts te voldoen.
Ik vind het vanuit het oogpunt van volksgezondheid van het grootste belang dat veehouders tijdig en correct voldoen aan de vaccinatieplicht, en verwacht van hen dat zij op dit punt hun verantwoordelijkheid zullen nemen.
Deelt u de mening dat het niet meer acceptabel is als geitenhouders hun veestapel niet uiterlijk 1 augustus 2013 hebben ingeënt tegen Q-koorts?
Voor de volksgezondheid is het van het grootste belang dat dieren gevaccineerd zijn voordat ze gedekt worden. Ik vind het dan ook essentieel dat de veehouders door tijdige en correcte naleving van de vaccinatieplicht uitstralen dat zij zich (mede)verantwoordelijk voelen voor de gezondheid van de omwonenden. Daarom wordt vanaf 1 augustus 2013 door de NVWA strenger opgetreden bij overtredingen van de verplichte Q-koorts maatregelen. Vanaf 1 augustus 2013 zal de NVWA de houder een last onder bestuursdwang opleggen die is gericht op herstel van de overtreding, namelijk het alsnog vaccineren van de dieren. De houder zal eerst nog in de gelegenheid worden gesteld om alsnog aan zijn verplichting te voldoen. Hiervoor zal een termijn van 1 week worden aangehouden. Indien na deze periode de overtreding niet is hersteld, zal de NVWA de vaccinatie uitvoeren. De kosten die hiermee gepaard gaan zijn voor rekening van de houder van de dieren. Daarnaast zal tegen die houders die hun dieren niet vóór 1 augustus hebben gevaccineerd door de NVWA proces-verbaal worden opgemaakt.
Niet tijdig en volledig vaccineren heeft tot gevolg dat professionele houders van melkgeiten en melkschapen geen dieren mogen laten dekken en aanvoeren op hun bedrijf. Bij de aanvoer van niet-gevaccineerde dieren en inseminatie of dekking van niet-gevaccineerde dieren zal de NVWA per 1 augustus ook een proces-verbaal opmaken.
Welke maatregelen bent u van plan te nemen tegen geitenhouders die op 1 augustus 2013 hun veestapel niet hebben ingeënt tegen Q-koorts?
Zie antwoord vraag 2.
De consumptie van ‘Schipholganzen’ |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Vergaste Schipholganzen worden opgegeten»?1
Ja.
Deelt u de mening dat we op een verantwoorde wijze moeten omgaan met de vele duizenden ganzen die helaas worden vergast en dat het onverantwoord is om deze ganzen af te voeren naar de destructor? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Klopt het gestelde in het artikel dat de ganzen die in de omgeving van Schiphol worden gevangen en vervolgens vergast, in principe bestemd zijn voor poeliers en voedselbanken?
Alle ganzen die door de uitvoerder worden gevangen en gedood worden ter beschikking gesteld van een poelier. Sinds 2012 worden de ganzen die gevangen worden in het belang van de vliegveiligheid ter plaatse gedood met CO2. Een poelier haalt ze op de vangplek op. Deze stelt al enige jaren uit eigener beweging een deel ter beschikking aan de voedselbank. De overige ganzen worden ook verwerkt en verkocht aan horecaondernemers.
Is het gestelde in het artikel waar dat in de ontheffingen/machtigingen die de provincies Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht hebben verleend om de dieren te doden, staat dat de ganzen moeten worden benut? Zo nee, wat staat er dan in de ontheffingen? Zo ja, welke concrete benuttingsvoorschriften zijn opgenomen in de ontheffingen?
In het contract met de uitvoerder is opgenomen dat een zo groot mogelijk deel van de ganzen in de voedselketen terecht dient te komen.
De teksten van de ontheffingen van de provincies Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht zijn te vinden op de websites van genoemde provincies.
Kunt u aangeven waar de gevangen en vergaste «Schipholganzen» tot nu toe naar toe worden gebracht en hoeveel procent van de ganzen de voedselketen in gaan?
De ganzen worden op de vangplek gedood en opgehaald door de poelier. Alle ganzen gaan de voedselketen in. Alle volwassen ganzen worden voor menselijke consumptie gebruikt en verkocht aan de horeca of geschonken aan de voedselbank. Van de jonge ganzen wordt een deel gebruikt voor dierlijke consumptie. Dit jaar is 63% van het totaal aantal gevangen ganzen de menselijke voedselketen ingegaan. De overige (jonge) ganzen worden gebruikt voor diervoeding.
Bent u bereid om in overleg te gaan met de provincies en uitvoerders van het Ganzenakkoord om te zorgen dat ook alle ganzen die vanaf 2013 in het kader van het Ganzenakkoord worden gedood, de voedselketen ingaan? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Bent u bereid om ganzenvlees op de positieflijst voor duurzame inkoop door overheden te plaatsen?
De criteria voor de inkoop van catering door overheden zijn recentelijk (november 2012) herzien in nauwe samenwerking met marktpartijen en andere overheden.
De herziening van de criteria moet cateraars stimuleren om duurzamere, waaronder diervriendelijkere, producten op te nemen in het assortiment. De cateraar blijft, in overeenstemming met het Advies Duurzaam Inkopen van VNO-NCW e.a., vrij in zijn keuze hoe hij zijn assortiment inricht.
Bent u bereid om de consumptie van ganzenvlees in te brengen in uw overleg met de sector over voedselverspilling?
Mijn inzet is er op gericht om de gedode ganzen zo veel mogelijk voor menselijke consumptie te bestemmen dan wel een andere hoogwaardige bestemming te geven. Van voedselverspilling is hier overigens, gelet op de definitie van de Monitor Voedselverspilling (TK 31 532, nr. 115), geen sprake, want het betreft wilde ganzen die niet bedoeld waren voor menselijke consumptie.
Het stikken van varkens door een kapot ventilatiesysteem |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het feit dat er in Milheeze 1.100 varkens zijn doodgegaan nadat het ventilatiesysteem uitviel, en welke consequenties verbindt u hieraan?1
Dit is een zeer te betreuren gebeurtenis voor de varkens en de getroffen ondernemer. Dit soort calamiteiten geeft aan hoe belangrijk het is dat er noodsystemen aanwezig zijn, dat er een alarmsysteem in werking treedt en dat beiden regelmatig worden getest.
Heeft u er kennis van genomen dat het ventilatiesysteem in de stal mogelijk al sinds dinsdagavond 18 juni jl. kapot was, maar dat dit pas in de loop van de volgende dag geconstateerd werd? Zo ja, hoe beoordeelt u dit, mede in het licht van de zorgplicht?
Het onderzoek naar de toedracht van deze calamiteit is nog niet afgerond maar uit voorlopige resultaten blijkt dat zowel het noodsysteem als het alarm niet in werking zijn getreden. Voor het onderzoek is de betreffende apparatuur meegenomen waarbij wordt uitgezocht wat de oorzaak is geweest. Tevens wordt onderzocht wanneer de apparatuur voor het laatst is gecontroleerd.
Dit is niet de eerste keer dat er dieren omkomen doordat het ventilatiesysteem in een stal het begeeft, kunt u dat bevestigen?2 Zo ja, kunt u een overzicht verschaffen van vergelijkbare gebeurtenissen in de afgelopen vijf jaar en steeds daarbij aangeven hoeveel dieren er zijn omgekomen? Zo nee, waarom beschikt u niet over deze gegevens?
Uit beschikbare bronnen blijkt dat in de afgelopen 5 jaar drie soortgelijke situaties hebben voorgedaan in de varkenshouderij. Het ging hier in totaal om respectievelijk 230, 900 en 500 varkens. In de pluimveehouderij zijn op basis van beschikbare bronnen tot nog toe geen vergelijkbare gevallen bekend. Vorig jaar bleek echter op verschillende bedrijven dat bij extreem hoge buitentemperaturen de ventilatie onvoldoende toereikend was. Op 2 bedrijven kwamen hierbij 400 kippen om.
Deelt u de mening dat potdichte stallen, waarbij ventilatie noodzakelijk is voor het kunnen overleven van de dieren in deze stal, zeer kwetsbaar zijn voor technische fouten en dat deze fouten grote consequenties hebben voor het dierenwelzijn? Zo nee, waarom niet?
In de Europese richtlijn over het welzijn van productiedieren (98/58/EG) die is geïmplementeerd in het nationale Besluit welzijn productiedieren is vastgelegd dat, indien een dier afhankelijk is van een kunstmatig ventilatiesysteem, deze voorzien moet zijn van een noodsysteem waarmee voldoende verse lucht kan worden aangevoerd om de gezondheid en het welzijn van het dier te waarborgen als het hoofdsysteem uitvalt. Indien het hoofdsysteem uitvalt moet een alarmsysteem in werking treden en dit alarmsysteem moet regelmatig worden getest.
Indien deze systemen niet aanwezig zijn of indien wel aanwezig maar niet regelmatig gecheckt dan vormen dichte stallen een risico voor zowel mens als dier. Daarom wordt hier zowel door de NVWA als door controlerende instanties in het kader van ketenkwaliteitssystemen op gecontroleerd en kan indien nodig handhavend worden opgetreden. De ondernemer heeft er baat bij dat er een goed werkend ventilatiesysteem aanwezig is; er is geen reden deze uit te schakelen. Ik ben derhalve niet voornemens een tijdscontrolesysteem voor te gaan schrijven.
Bent u bereid om vergaande maatregelen te nemen zodat dieren te allen tijde kunnen beschikken over een buitenloop en daarmee over frisse lucht zodat dit soort ongevallen niet meer voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
De huidige Europese regelgeving en de implementatie daarvan door middel van nationale regelgeving voldoet. Wel ben ik bereid, mede naar aanleiding van de motie van het lid Ouwehand (33 605-XIII, nr. 18) van 4 juli 2013, om deze zomer extra stalklimaatcontroles uit te voeren op veehouderijbedrijven. Hierover bent u middels een aparte brief geïnformeerd.
Is er proces verbaal opgemaakt tegen de betreffende ondernemer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid een alarmsysteem voor het uitvallen van ventilatiesystemen in stallen verplicht te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid een tijdcontrole systeem, vergelijkbaar met een tachograaf in vrachtwagens, verplicht te stellen voor het gebruik van luchtwassers en ventilatiesystemen in stallen zodat die systemen niet in strijd met de regels uitgeschakeld kunnen worden zonder sancties? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Zie antwoord vraag 4.
Resistente schimmel bij patiënten en in huizen als gevolg van landbouwgif |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van de Radboud Universiteit1 waaruit blijkt dat er een nieuwe resistente schimmel is aangetroffen in Nederland, niet alleen bij patiënten maar ook in woonhuizen? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Ja. Het onderzoek beschrijft het vóórkomen van resistentie van de schimmel Aspergillus fumigatus in Nederland. Aspergillus komt veel voor in het leefmilieu. Het is algemeen bekend dat deze schimmel in zeer zeldzame gevallen ernstige ziekte kan veroorzaken. Ook is er al geruime tijd aandacht voor deze resistentieproblematiek. De behandeling van patiënten is namelijk veel lastiger als de schimmel resistent is. Uit dit recente onderzoek blijkt dat de resistente schimmel op veel plekken in Nederland vóórkomt.
Kunt u bevestigen dat deze schimmel verschillende ziekten kan veroorzaken bij de mens, waaronder een zeer ernstige longinfectie bij mensen met een verminderde weerstand, en dat deze patiënten vanwege de resistentie zeer moeilijk te behandelen zijn?
De schimmel Aspergillus fumigatus kan verschillende ziekten veroorzaken bij de mens, zoals longontsteking. Patiënten lopen deze Aspergillusziekten op door inademing van sporen vanuit de omgeving. Gezonde mensen worden bijna nooit ziek van het inademen van deze sporen.
De meest ernstige ziekte veroorzaakt door Aspergillus fumigatus is een zeer ernstige longinfectie (invasieve aspergillose) die jaarlijks bij 577 patiënten wordt gediagnosticeerd. Een aantal van deze patiënten is geïnfecteerd door een resistente variant van de schimmel. Uit onderzoek is gebleken dat wanneer dit een infectie met een resistente schimmel betreft, patiënten moeilijk te behandelen zijn. Dit is zorgwekkend. De problematiek beperkt zich tot bepaalde risicogroepen. Hiervoor verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3.
Kunt u tevens bevestigen dat dit de tweede resistente schimmel is die de onderzoekers hebben gevonden, en dat beide schimmels zich razendsnel over het land verspreiden? Zo ja, hoe beoordeelt u dit? Welk risico ziet u hierbij voor de volksgezondheid?
Uit onderzoek blijkt dat de azool resistente Aspergillus in heel Nederland vóórkomt. Dit is ongewenst omdat de behandeling van een infectie met een resistente schimmel complex is.
Het risico voor de volksgezondheid beperkt zich tot bepaalde risicogroepen die in verhoogde mate vatbaar zijn voor infecties, zoals patiënten met chronische longziekten en patiënten met sterk verminderde weerstand zoals patiënten die voor leukemie worden behandeld of een orgaantransplantatie hebben ondergaan. Gezonde mensen kunnen de resistente schimmel bij zich dragen maar worden er niet ernstig ziek van.
Is het bekend hoeveel mensen er inmiddels zijn overleden vanwege schimmels die resistent zijn? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit te onderzoeken?
Er zijn geen exacte gegevens bekend. Op basis van gegevens van onderzoekers wordt geschat dat tussen 30 en 50 patiënten per jaar in Nederland overlijden met een resistente Aspergillusschimmel. Het gaat hier om mensen die ook voor de infectie met een schimmel al ernstig ziek zijn. Het is daarom niet altijd duidelijk wat de bijdrage van de schimmelinfectie aan het overlijden is. Wel is duidelijk dat resistentie de behandeling compliceert.
Deelt u het vermoeden van de onderzoekers dat de resistente schimmel ontstaat door het gebruik van bestrijdingsmiddelen tegen schimmels in de leefomgeving, zoals bijvoorbeeld bij gewasbescherming in de landbouw? Zo nee, waarom niet en welke wetenschappelijke onderbouwing heeft u hierbij? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan?
De prevalentie van azoolresistentie betrof in 2012 6,6%3. Ik deel de zorg dat het gebruik van azolen in de leefomgeving resistentie kan veroorzaken bij de Aspergillusschimmel. Azolen worden onder andere gebruikt als werkzame stoffen in (dier)geneesmiddelen, gewasbeschermingsmiddelen, biociden en in cosmetica. Het moleculaire werkingsmechanisme van de voor medische toepassingen gebruikte triazolen is vergelijkbaar met de door u genoemde vijf typen fungiciden.
Of de vijf typen fungiciden die in de vraag worden genoemd een rol spelen bij het ontstaan van resistentie is niet wetenschappelijk bewezen, maar is ook niet uitgesloten. De vijf genoemde fungiciden worden gebruikt als gewasbeschermingsmiddel in de land- en tuinbouw, maar er zijn ook biocide toepassingen, namelijk conservering van hout en tenttextiel waarin een aantal van deze fungiciden worden gebruikt. Het is onbekend welke toepassing verantwoordelijk is voor het ontstaan van resistentie.
Kunt u bevestigen dat ook uit de Nethmap 20122 blijkt dat resistente schimmels een steeds groter probleem worden, dat bij ongeveer 10% van de patiënten die last heeft van schimmels resistentie wordt aangetroffen en dat vermoed wordt dat de oorzaak van de zich verspreidende resistentie het gebruik van azolen in de leefomgeving is?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u bevestigen dat uit de Nethmap blijkt dat de resistentie in de schimmels moleculair sterk lijkt op vijf typen fungiciden die tussen 1990 en 1996 zijn toegelaten op de Nederlandse markt door het College voor toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb), namelijk tebuconazool, epoxiconazool, difenoconazool, bromuconazool en propiconazool, en dat een oorzakelijk verband tussen de resistentie en het gebruik van deze fungiciden in de landbouw dus zeer waarschijnlijk is? Zo nee, waarom niet en hoe zit het dan?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u inzicht verschaffen in het totale gebruik van middelen op basis van deze stoffen in Nederland sinds 1990? Kunt u dit correleren aan de ontwikkeling van de resistentie van schimmels? Zo nee, waarom beschikt u niet over deze gegevens? Bent u bereid om op korte termijn hiernaar onderzoek uit te voeren?
Gegevens over gebruik van deze middelen zijn beschikbaar voor toepassing in de gewasbescherming, maar niet voor biociden of cosmetica. De beschikbare gegevens zijn niet goed te correleren aan de ontwikkeling van de resistentie.
Deze zomer levert Royal HaskoningDHV een rapport op van een onderzoek dat naar dit onderwerp wordt uitgevoerd in opdracht van het ministerie van I&M. Het ministerie van I&M wil door middel van dit onderzoek inzicht krijgen in de vraag of biociden een rol spelen bij de resistentie van schimmels tegen azolen. In dit onderzoek wordt ook aandacht besteed aan andere producten waarin azolen worden gebruikt, zoals gewasbeschermingsmiddelen.
Kunt u bevestigen dat onderzoekers zoals de heer Verweij van het Universitair Medisch Centrum St Radboud al jaren, in ieder geval sinds 2009, aandacht hebben gevraagd voor dit probleem en hebben aangedrongen op maatregelen in de landbouw om dit urgente probleem aan te pakken?3
Naar aanleiding van onder andere het onderzoek van professor Verweij heeft er op 15 oktober 2010 een deskundigenberaad plaatsgevonden bij het RIVM over resistente schimmels. Hierbij stuur ik u deze toe (bijlage 16). Naar aanleiding van het deskundigenberaad is een referentielaboratorium ingesteld dat wordt gefinancierd door het ministerie van VWS. De ontwikkeling van het aantal patiënten en mogelijke nieuwe risicogroepen wordt door dit referentielaboratorium nauwlettend gevolgd.
Ik heb u in de beantwoording van de Kamervragen uit 2010 (Tweede Kamer 2009–2010 3271) niet toegezegd het rapport van de NVWA over resistente schimmels toe te zenden. Dit rapport van de NVWA is sinds 5 oktober 2010 openbaar. U vindt het rapport in bijlage 27. De NVWA adviseert een aantal onderzoeken op te zetten. Naar aanleiding van het eerder genoemde deskundigenberaad heb ik daar een belangrijke stap in gezet door het instellen van een referentielaboratorium.
Het ministerie van I&M heeft hier door middel van het onderzoek dat genoemd is in het antwoord op vraag 8 een vervolg aan gegeven.
Kunt u uiteenzetten hoe u op deze oproepen heeft gereageerd en welke maatregelen u heeft getroffen om de resistentie van schimmels door het gebruik van azolen binnen en buiten de landbouw aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Op eerdere vragen in 2010 over dit onderwerp4 heeft u toegezegd dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) onderzoek zou doen naar de resistentie van schimmels en het verband hierbij met het gebruik van azolen binnen en buiten de landbouw, hoe staat het nu met dit onderzoek? Indien dit onderzoek ondertussen is afgerond, waarom is de Kamer daarover dan niet geïnformeerd conform uw toezegging? Indien dit onderzoek nog niet is afgerond, wanneer zal dat dan wel het geval zijn en waarom heeft dit zolang geduurd?
Zie antwoord vraag 9.
In 2011 heeft u beloofd5 dat in het Nationaal Actieprogramma (NAP) uiteengezet zou worden hoe u de problematiek van resistentie van schimmels voor azolen in de landbouw zou willen aanpakken, waarom heeft u dit niet gedaan?
Bij nader inzien werd het NAP niet de juiste plaats gevonden om de problematiek van de azolen op te nemen, omdat het NAP alleen over onderwerpen ging die in de Europese richtlijn duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen zijn verplicht om op te nemen. In de Nota «Gezonde groei, duurzame oogst» is de keuze gemaakt om aan voedselveiligheid aandacht te geven, met name van de residuen.
Dat neemt niet weg dat er binnen de departementen aandacht wordt besteed aan de resistentie problematiek bij azolen. Voorbeelden hiervan zijn het referentielaboratorium dat in 2011 is gestart en het onderzoek dat in vraag 8 is genoemd.
In 2011 heeft u ook gezegd dat er op Europees niveau een expert meeting georganiseerd zou worden door het Europees Centrum voor Ziektepreventie en -bestrijding (ECDC), waar zou worden gesproken over de relatie tussen de opkomst van deze resistente schimmel en het gebruik van azolen; wat waren de uitkomsten van deze meeting en welke ontwikkelingen hebben zich sindsdien op Europees niveau voorgedaan?
Er hebben op Europees niveau twee expert meetings plaatsgevonden wat geresulteerd heeft in een «technical report» dat is opgesteld door het European Centre for Disease Prevention and Control (ECDC) en eind februari 2013 is verschenen. De belangrijkste aanbevelingen in het rapport zijn: verbetering van surveillance, ontwikkeling van diagnostische methoden waarmee resistentie kan worden vastgesteld en onderzoek naar de oorzaak van resistentie in het milieu door omgevingsonderzoek.
Kunt u uitleggen waarom er ook in uw Nota « Gezonde Groei, Duurzame Oogst»; Tweede nota duurzame gewasbescherming periode 2013 tot 2023»6 geen aandacht wordt geschonken aan de problematiek van resistentie van schimmels voor azolen in de landbouw?
Zie antwoord vraag 12.
Op welke manier wilt u de problematiek van resistentie van schimmels voor azolen in de landbouw (alsnog) gaan aanpakken?
Het is nog onduidelijk waar de oorzaak van de resistentie ligt, dat kan in de landbouw zijn, maar ook er buiten. Ik wacht eerst de uitkomsten af van het bij vraag 8 genoemde onderzoek dat in opdracht van het ministerie van I&M is gestart.
Bent u bereid om middelen op basis van tebuconazool, epoxiconazool, difenoconazool, bromuconazool en propiconazool onmiddellijk van de markt te halen en de toelating in te trekken uit het oogpunt van de volksgezondheid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Voor zowel gewasbeschermingsmiddelen als biociden geldt een toelatingsregime. Voordat een werkzame stof/middel op de markt wordt gebracht, moet de aspirant toelatinghouder aantonen dat de risico’s van deze stof of dit middel aanvaardbaar zijn voor mens, dier en milieu.
Het College voor toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) is verantwoordelijk voor de toelating (en eventueel intrekken) van gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Ctgb kan een toelating alleen intrekken of beperken op basis van nieuwe wetenschappelijke informatie die een dergelijke maatregel onderbouwt.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het notaoverleg over de Tweede nota duurzame gewasbescherming op 1 juli 2013?
Zoals ik u heb laten weten door middel van een uitstelbrief is het mij niet gelukt de antwoorden op de Kamervragen voor 1 juli 2013 aan u toe te sturen.
Het bericht ‘resistente schimmel verspreidt zich’ |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de publicatie in het medische vakblad Clinical Infectious Diseases over de resistente aspergillusschimmel?1
Ja.
Is u bekend dat de aspergillusschimmel ontstaat door gebruik van bestrijdingsmiddelen tegen schimmels in de leefomgeving?
De resistentie bij schimmels is gericht tegen de klasse van azolen, de belangrijkste groep antischimmelmiddelen die gebruikt wordt bij de behandeling van schimmelziekten bij de mens. Deze azolen worden ook toegepast als werkzame stoffen in gewasbeschermingsmiddelen, diergeneesmiddelen, cosmetica en biociden. Biociden zijn verschillende typen producten zoals ontsmettingsmiddelen, conserveringsmiddelen en plaagbestrijdingsmiddelen.
De mate waarin het gebruik van azolen bij bovengenoemde toepassingen bijdraagt aan de resistentieproblematiek bij de mens is nog onbekend, maar mogelijk is hier sprake van een oorzakelijk verband.
Wat is uw opvatting over het feit dat deze nieuwe schimmel moeilijk te bestrijden zou zijn?
De schimmel Aspergillus fumigatus kan verschillende ziekten veroorzaken bij de mens, zoals longontsteking. Dit is al lang algemeen bekend. Als schimmels resistent zijn worden mensen niet vaker of ernstiger ziek, maar compliceert dit de behandeling waardoor het uiteindelijke verloop van de ziekte ernstiger kan zijn. Ook dit is eerder beschreven.
In het betreffende artikel is gekeken naar het vóórkomen van Aspergillus in het leefmilieu en bij patiënten. Hierbij is specifiek gekeken naar resistentie van deze schimmels tegen azolen. De problematiek beperkt zich tot bepaalde risicogroepen. Voor deze risicogroepen verwijs ik u naar het antwoord op vraag 5.
Welke maatregelen bent u desondanks bereid te nemen om verdere verspreiding van deze resistente schimmel te voorkomen?
Op 15 oktober 2010 heeft er een deskundigenberaad plaatsgevonden bij het RIVM over resistente schimmels. De aanleiding vormde de zorgen over een mogelijke toename van resistentie bij schimmels waardoor behandeling wordt gecompliceerd. Eén van de adviezen van het deskundigenberaad was het opzetten van een referentielaboratorium voor invasieve aspergillose zodat het inzicht in de omvang van de problematiek in Nederland verbeterd wordt. Door de deskundigen werd het UMC St Radboud aangewezen als kandidaat voor het opzetten van een referentielaboratorium. Ik heb dit advies overgenomen en in 2011 is het referentielaboratorium gestart. Het referentielaboratorium geeft inzicht in het vóórkomen van ziekten veroorzaakt door schimmels en resistentie bij schimmels bij patiënten.
Het ministerie van I&M heeft daarnaast een onderzoek lopen bij Royal HaskoningDHV met als doel inzicht te krijgen in de vraag of biociden een rol spelen bij de resistentie van schimmels tegen azolen. In dit onderzoek wordt ook aandacht besteed aan andere producten waar azolen in zitten, zoals gewasbeschermingsmiddelen en cosmetica. Dit rapport wordt deze zomer verwacht.
Welke concrete risico’s voor de volksgezondheid zijn er door de verspreiding van aspergillusschimmel in woonhuizen en woonwijken?
Het risico voor de volksgezondheid beperkt zich tot bepaalde risicogroepen die in verhoogde mate vatbaar zijn voor infecties, zoals patiënten met chronische longziekten en patiënten met sterk verminderde weerstand zoals patiënten die voor leukemie worden behandeld of een orgaantransplantatie hebben ondergaan. Het optreden van een ernstig ziektebeeld door Aspergillus is dus zeer zeldzaam. De behandeling van deze ernstig zieke mensen wordt gecompliceerd als deze schimmel ook nog resistent is. Gezonde mensen kunnen de resistente schimmel bij zich dragen maar worden er niet ernstig ziek van.
Schriftelijke vragen van het lid Thieme met betrekking tot de opgehangen ezels op Bonaire |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de beelden van Donkey Sanctuary Bonaire over opgehangen wilde ezels in Rincon?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe het staat met het beheerplan verwilderde ezels dat het Openbaar Lichaam Bonaire reeds geruime tijd in ontwikkeling heeft?
Het Openbaar Lichaam werkt momenteel aan een acceptabele en duurzame oplossing voor de loslopende ezels. Op dit moment is nog niet bekend op welke termijn het beheerplan gepresenteerd kan worden.
Bent u bereid het bestuur van het Openbaar Lichaam Bonaire te vragen of en op welke wijze het bereid is wreedheden en misstanden met ezels, zoals gemeld door Donkey Sanctuary Bonaire, te onderzoeken en te bestrijden?
Zoals aangegeven in de antwoorden op vragen over het welzijn van ezels op Sint-Eustatius van 17 april jl. is het waarborgen van het welzijn van dieren een verantwoordelijkheid van het Openbaar Lichaam. Uit berichten blijkt overigens dat het hier niet gaat om ezels maar uit geiten, waarop de veterinaire wetgeving van toepassing is.
Het Gelderse paard |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u aangeven wat de huidige stand van zaken is rond het veiligstellen van de toekomst van het Nederlandse paardenras, het Gelders paard, en de uitvoering van de unaniem aangenomen motie Ormel/Snijder-Hazelhoff (februari 2008)?1
Mede naar aanleiding van de motie Ormel/Snijder-Hazelhoff (TK 28 286, nr. 113) zijn er diverse acties ondernomen voor het behoud van het Gelders paard. Daarbij zijn diverse gesprekken gevoerd met onder andere het Koninklijk Warmbloed Paard Nederland (KWPN) en de Gelderlander Paard Associatie. In financiële zin is er onderzoek gesteund, alsmede de Stichting Zeldzame Huisdierrassen. Bij Wageningen Universiteit is het onderzoek naar de genetische diversiteit binnen het Gelders paard en de genetische afstand tot de KWPN rijpaarden afgerond. Daarnaast is de Gelderlander Paard Associatie door het productschap en mijn ministerie geïnformeerd welke mogelijkheden er zijn binnen de fokkerijregelgeving.
Het is nu aan de betrokken partijen zelf om vervolgstappen te ondernemen.
Is uw standpunt nog steeds dat «het huidige fokbeleid niet voldoende garantie biedt om de raskenmerken van het Gelderse paard op lange termijn te behouden», zoals u aangaf in uw brief van 26 februari 2010? Zo neen, waarom niet?
Binnen het KWPN worden Gelderse paarden geselecteerd op basis van onder andere exterieur, karakter en veelzijdige prestaties, zodat deze kenmerken worden behouden. Wel is er binnen de fokkerij van het Gelders paard de mogelijkheid om «nieuw bloed» in te voeren, waardoor genetisch gezien de diversiteit groter wordt. Het bepalen van de selectiecriteria en fokdoelen is een private aangelegenheid van de stamboeken, in dit geval het KWPN.
Deelt u de mening dat afschaffing van het vereiste van Gelders bloed voor het Gelders paard ongewenst is?
Zie antwoord vraag 2.
Welke concrete maatregelen bent u bereid te treffen om tot een duurzaam behoud van het Gelders paard te komen? Welke rol speelt de genoemde motie in dat beleid?
Zie antwoord vraag 1.