Zoönoserisico’s en vogelgriep bij mensen |
|
Laura Bromet (GL), Lisa Westerveld (GL) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Kuipers |
|
Bent u bekent met het bericht van de Engelse overheid waaruit blijkt dat er in Engeland twee gevallen van de vogelgriep bij mensen zijn vastgesteld?1
Ja, ik heb dit bericht gezien.
Op welke wijze wordt in Nederland gemonitord of de vogelgriep overslaat op mensen?
In Nederland houden we de situatie in de gaten door verdenkingen van infecties bij gehouden dieren en wilde dieren te onderzoeken op vogelgriep. In gehouden dieren (pluimvee) wordt bij verdenking van infectie een steekproef gedaan of worden dieren bemonsterd door middel van een steekproef en indien positief bevonden wordt de virusvariant vastgesteld. Bij varkens is een pilot surveillance project gaande naar de aanwezigheid van varkensinfluenza varianten in Nederland. Zieke of dode wilde dieren (vogels en soms zoogdieren) worden verzameld en onderzocht op vogelgriepvirus aanwezigheid en type, individueel, of steekproefsgewijs als het om een groter aantal gaat.
Mensen, die zijn blootgesteld aan (potentieel) besmette dieren, worden bemonsterd, indien zij luchtweg gerelateerde klachten hebben; dit gaat met name om medewerkers van pluimveebedrijven en ruimers bij uitbraken van vogelgriep. Pluimveehouders en personen, die betrokken zijn bij een ruiming, worden gemonitord op griepachtige verschijnselen. De surveillance in deze groep wordt uitgebreid naar proactieve surveillance, conform het advies van het DB-Z dat ik uw Kamer in mijn Kamerbrief van 8 mei heb aangeboden.2 Dat wil zeggen dat ook mensen zonder klachten met (risico op) blootstelling getest kunnen worden. Onder de groep personen, die wegens klachten werden getest, zijn tot nu toe geen infecties vastgesteld. In het algemeen geldt dat mensen, die klachten hebben nadat zij in contact zijn geweest met zieke of dode dieren, zich kunnen laten testen. De huisarts of een andere zorgverlener kan hiervoor verwijzen naar een GGD.
Zijn er signalen dat ook ik Nederland mensen (asymptomatisch) zijn besmet met vogelgriep?
Nee, er zijn geen humane besmettingen geconstateerd in Nederland bij de huidige (H5N1) vogelgriep uitbraken. We hebben naast monitoring bij mensen, die beroepsmatig zijn blootgesteld, ook informatie over het voorkomen van influenza van dierlijke oorsprong uit andere monitoringsystemen. Zo worden van de Nivel huisartsenpeilstation surveillance monsters, die positief zijn voor de generieke test, maar bij doortesten negatief blijken voor het humane subtype, met sequencing nader getypeerd. Ditzelfde gebeurt voor monsters verzameld via de Infectieradar surveillance en ook voor een groot gedeelte van de influenza A virussen, die vanuit ziekenhuislaboratoria naar het Nationaal Influenza Centrum worden gestuurd worden. Er zijn in deze surveillance tot op heden geen gevallen van vogelgriep gevonden. Asymptomatische gevallen pikken we hiermee niet op; daarvoor gaan we de proactieve surveillance bij potentieel blootgestelde personen, die nu wordt opgezet, gebruiken. Tijdens de vogelgriepuitbraak in 2003 in Nederland (variant H7N7) is wel een aantal ruimers besmet geraakt en overleed een dierenarts, die werkzaamheden had verricht op een besmet bedrijf.
Worden er in Nederland, net als in het Verenigd Koninkrijk, ook mensen getest die met besmette vogels hebben gewerkt? Zo ja, zijn er al positieve tests afgenomen? Zo nee, bent u bereid om zo’n testprogramma op te zetten?
Momenteel worden mensen, die beroepsmatig zijn blootgesteld aan (potentieel) besmette dieren, zoals ruimers en pluimveehouders, gemonitord op griepachtige verschijnselen. Ze worden getest als zij luchtwegklachten hebben. Tot nu toe zijn geen infecties vastgesteld bij deze groep.
De surveillance in deze risicogroep wordt uitgebreid naar proactieve surveillance, vergelijkbaar met de aanpak in het Verenigd Koninkrijk. Dit is in overeenstemming met het hierboven genoemde advies van het DB-Z: ook mensen zonder klachten, maar met een potentieel (risico op) blootstelling aan besmette dieren zullen getest worden. Naar verwachting is deze surveillance vanaf de zomer van 2023 operationeel.
Bent u bekend met het hoge risico van nieuwe zoönosen in Nederland doordat veel boerderijen dieren gemengd hebben?2
Mogelijk wordt gedoeld op het risico van bedrijven, waar varkens en pluimvee beiden worden gehouden. Dit risico is bekend en daarom worden op deze bedrijven bij een uitbraak onder pluimvee altijd de varkens onderzocht op vogelgriep. Op dit moment zijn er 100 bedrijven met varkens en pluimvee; bij de varkens op besmette pluimveebedrijven zijn geen positieve varkens gevonden. Het risico wordt ook door het DB-Z geagendeerd. Het DB-Z advies geeft aan dat varkens worden gezien als dieren, waar potentieel vermenging van influenzavirussen van verschillende diersoorten (waaronder de mens) kan plaatsvinden. Het DB-Z adviseert surveillance bij varkensbedrijven op te zetten en deze te richten op bedrijven met het grootste risico, waaronder gemengde pluimvee-/ varkensbedrijven. De Minister van LNV en ik pakken dit samen op. Er loopt al een pilot onderzoek naar varkensinfluenzastammen op varkensbedrijven; de resultaten verwachten we in het najaar.
Zijn deze nieuwe gevallen van vogelgriep bij mensen aanleiding voor u beiden om het risico op zoönosen in Nederland verder in te perken via het verbieden van gemengde boerderijen?
Het DB-Z heeft in zijn laatste twee adviezen over vogelgriep gewezen op de (potentiële) risico’s van varkensbedrijven en bedrijven waar gemengd varkens en pluimvee worden gehouden. Ik neem dat signaal serieus. Het intensiveringsplan preventie vogelgriep bevat een aantal acties en maatregelen, die zijn gericht op deze bedrijven. Na de evaluatie van de bovengenoemde pilot zal de surveillance naar influenzavirussen op varkensbedrijven worden ingericht. Er is nog meer onderzoek gepland naar (risicogebaseerde) surveillance van buitengehouden varkens (RIVM) en influenza-virustransmissie bij varkens, binnen en tussen varkensbedrijven (WVBR). Op basis van dit onderzoek kunnen mogelijk effectieve beheerstrategieën worden ontwikkeld om het risico op introductie en transmissie van influenza-stammen te verkleinen en de gevolgen van een eventuele introductie te minimaliseren. Ook levert het onderzoek input op, die gebruikt wordt voor het ontwikkelen van een bio-veiligheidsplan voor de varkenshouderij. Daarnaast is een advies over gemengde bedrijven opgenomen in de meekoppelende structurerende keuze dierziekten en zoönosen in het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG). Op basis van de resultaten van deze onderzoeken zal worden afgewogen of er nog meer of andere maatregelen nodig zijn op deze gemengde bedrijven.
Waarom is ervoor gekozen om alleen vrijblijvend om te gaan met de adviezen van de commissie Bekedam uit 2021, alsmede dat van de Advies Deskundigenberaad Zoönosen (DB-Z), waarin wordt geadviseerd veehouderijen ruimtelijk te scheiden van elkaar, met name tussen soorten, van waterrijke natuur en menselijke bewoning? Is een meekoppelkans, zoals voorgegeven in het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) en verwoord in de Kamerbrief van 29 maart, niet veel te vrijblijvend?
Ik neem deze adviezen serieus. In de meekoppelende structurerende keuze gezondheid omwonenden in het NPLG zijn adviezen geformuleerd, die toezien op afstandsnormen tussen veehouderijen en woonkernen en specifieke (zorg)instellingen. Provincies kunnen deze adviezen gebruiken bij de totstandkoming van hun plannen ten aanzien van het inrichten van hun gebieden. Dat geldt ook voor de meekoppelende structurerende keuze dierziekten en zoönosen. Daarin zijn adviezen geformuleerd, die toezien op bedrijfs- en dierdichte gebieden, op specifieke risicofactoren voor vogelgriep (waterrijke gebieden) en gemengde bedrijven met varkens en pluimvee.
Daarnaast is een aantal ontwikkelingen gaande in de landbouw, die invloed zullen hebben op de veehouderij en naar verwachting bijdragen aan een afname van het risico op vogelgriep in onder andere pluimveedichte en waterrijke gebieden; ook in gebieden waar de risico’s op (onderlinge) besmetting relatief groter zijn. In het intensiveringsplan preventie vogelgriep, dat u voor de zomer ontvangt, wordt nader ingegaan op maatregelen voor pluimveedichte en waterrijke gebieden.
Ben u van plan om de adviezen verder uit te werken naar daadwerkelijk structurerende ruimtelijke voorwaarden, met effectieve afstandscriteria en veiligheidszones, zoals bijvoorbeeld gebruikelijk voor risicovolle industriële bedrijven?
Zoals eerder aangegeven wordt een verkenning uitgevoerd naar een verbod op nieuwvestiging en uitbreiding in waterrijke en pluimveedichte gebieden. In het intensiveringsplan preventie vogelgriep, dat uw Kamer voor de zomer ontvangt, wordt nader ingegaan op deze verkenning.
Kunt u de Kamer informeren hoe voor omwonenden de risico’s van het oplopen van gezondheidsschade door de intensieve veehouderij zich verhoud tot gezondheidsschade door ongelukken met bijvoorbeeld chemische industrie of omwonenden van luchthavens? Is hier dezelfde systematiek van risicocontouren van toepassing?
De vergelijking van gezondheidsschade door de uiteenlopende oorzaken die genoemd worden, kan ik niet maken. Er is geen onderzoek bekend, waarin de gezondheidseffecten van de veehouderij worden afgezet tegen gezondheidseffecten van andere sectoren of incidenten. De afgelopen jaren is veel onderzoek gedaan naar relaties tussen veehouderijen en de gezondheid van omwonenden. Grootschalige Nederlandse onderzoeken zijn het onderzoek Intensieve Veehouderij en Gezondheid (IVG) en daarna het onderzoeksprogramma Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (VGO). Over de uitstoot van ultrafijnstof door vliegtuigen en het effect van geluid op de gezondheid ontbreekt kennis. Het RIVM onderzoekt op verzoek van het Ministerie van IenW de uitstoot van ultrafijnstof door vliegtuigen en het effect van geluid op de gezondheid deze onderwerpen. Momenteel loopt bijvoorbeeld de Programmatische aanpak van het Meten van Vliegtuiggeluid. Dat wil echter niet zeggen dat uitkomsten van verschillende onderzoeksprogramma’s zonder meer met elkaar vergeleken kunnen worden.
Als na afloop van het NPLG alsnog verplicht moet worden gedaan, wat nu een vrijblijvende meekoppelkans is, wat zouden hiervan de meerkosten zijn? En is dat dan aan de betreffende provincies die nu niet hebben gestuurd op die meekoppelkans?
De meekoppelende structurerende keuzes zijn geen hoofddoel binnen het NPLG. In de Tijdelijke wet transitiefonds landelijk gebied en natuur is opgenomen dat alleen voor de hoofddoelen van het NPLG-geld is gereserveerd in het Transitiefonds. Er is geen reden om aan te nemen dat de meekoppelende structurerende keuzes op een later moment een hoofddoel binnen het NPLG zullen worden.
Met de adviezen in de meekoppelende structurerende keuze dierziekten en zoönosen krijgen decentrale overheden handvatten voor hun besluitvormingsproces binnen het NPLG, zoals in situaties waarin keuzes gemaakt worden over bedrijfsbeëindiging of vergunningverlening bij nieuwvestiging, uitbreiding, of omschakeling. Door middel van deze adviezen kunnen decentrale overheden, als bijvoorbeeld binnen de gebiedsplannen een verplaatsing van een veehouderij opportuun wordt, verstandige keuzes maken. Het kabinet faciliteert kennisuitwisseling tussen decentrale overheden en kennispartners op deze onderwerpen, zoals onderzoeksinstituten en GGD’en.
Een restaurant waar mensen zelf een kip slachten |
|
Eva Akerboom (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Heeft u gezien dat gasten van een nieuw restaurant in Arnhem zelf een kip mogen/moeten slachten wanneer zij kippenvlees bestellen?1
Ja.
Deelt u de mening dat het verwerpelijk is om het doden van een dier in te zetten als marketingstunt of publiekstrekker?
Ik ben van mening dat het belangrijk is om eerlijke informatie over voedsel
aan de consument te geven. In dit restaurant gebeurt dit, waarbij wet- en regelgeving ten aanzien van dierenwelzijn en voedselveiligheid in acht wordt genomen. Daarnaast past het bij het feit dat ik van mening ben, dat de consument ook een plicht heeft om zelf te onderzoeken, zich te verdiepen en zelf kennis van zaken op te doen ten aanzien van de oorsprong van zijn voedsel, zoals ik de Kamer eerder meldde. Dit concept helpt de consument hierbij (Kamerstuk 2022Z22473).
Kunt u bevestigen dat bij wet is vastgelegd dat een dier bij het doden elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden moet worden bespaard?2
Ja.
Kunt u bevestigen dat bij wet is vastgelegd dat een persoon die een dier doodt, aantoonbare kennis en vaardigheden moet bezitten om het doden humaan en doeltreffend uit te voeren?3
Ja.
Hoe kunt u garanderen dat deze bepalingen worden nageleefd, wanneer iedere bezoeker van dit restaurant zelf een dier mag slachten?
Bij het desbetreffende restaurant wordt de bedwelmings- en dodingshandeling van het dier niet door bezoekers uitgevoerd, maar door de uitbater die hier de nodige kennis en vaardigheden voor bezit. Als toegestane bedwelmingsmethode wordt een penschiettoestel ingezet, waarna het dier wordt verbloed in een trechter. De bewering dat bij dit restaurant iedere bezoeker zelf een dier mag slachten is in dit geval niet juist.
Hoe houdt u hier toezicht op?
Het toezicht op de (thuis)slacht van pluimvee buiten een slachthuis vindt plaats op basis van meldingen. Per melding wordt een afweging gemaakt of er potentieel sprake is van een overtreding en of een fysieke inspectie wordt uitgevoerd. In dit specifieke geval zijn beelden teruggekeken van het proces4 en is telefonisch contact opgenomen met de uitbater. Hierbij zijn geen afwijkingen van regelgeving geconstateerd.
Wat gaat u voor actie ondernemen richting dit restaurant?
Ik ben niet voornemens om verdere actie te ondernemen richting dit restaurant.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Ja.
Het ontbreken van consumptieaardappelen op de lijst met winterteelten |
|
Derk Boswijk (CDA), Thom van Campen (VVD), Roelof Bisschop (SGP) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Lijst winterteelten niet praktisch en effectief»?1
Ja.
Deelt u de analyse dat oogst na 1 oktober in combinatie met het incasseren van een stikstofkorting voor veel telers weinig aantrekkelijk is, omdat het ook opbrengstverliezen met zich meebrengt, zeker in gebieden waar een generieke korting van 20 procent op de gebruiksnormen van toepassing wordt?
Het inzaaimoment van uiterlijk 1 oktober is het uitgangspunt, maar de ondernemer heeft de keuze om óf op uiterlijk 1 oktober een vanggewas in te zaaien óf voor het jaar erna een korting op de stikstofgebruiksnorm te accepteren bij het later dan 1 oktober inzaaien van een vanggewas. Bij de teelt van late consumptieaardappelen op zand- en lössgronden mag nu een totale hoeveelheid stikstof worden opgebracht van tussen de 164 en 260 kg stikstof per hectare. Indien de ondernemer kiest voor inzaai van een vanggewas na 1 oktober geldt een beperkte korting voor het opvolgende kalenderjaar (van resp. 5, 10 of 20 kg stikstof per hectare) en deze wordt in mindering gebracht op de totale mestplaatsingsruimte die op bedrijfsniveau wordt toegekend. Dit betekent dat de opbrengstverliezen, als zij zich al voordoen, naar verwachting ook beperkt zullen zijn. De maatregel is nodig voor verbetering van de waterkwaliteit op zand- en lössgronden, dat geldt ook voor de aanstaande verlaging van de gebruiksnormen in de NV-gebieden.
Waarom heeft u een alternatief voorstel vanuit de sector (verplichte inzaai van vanggewassen na elke teelt van consumptieaardappelen op zand- en lössgronden en inzet op stikstofefficiëntere rassen) naast u neergelegd?
De stimuleringsmaatregelen vanggewassen is onderdeel van het 7e actieprogramma Nitraatrichtlijn en is daarmee onderdeel van de afspraken tussen de Europese Commissie en Nederland waar Nederland aan gehouden is. Er zijn grote stappen te maken om de waterkwaliteit te verbeteren. Er is dan ook geen ruimte voor alternatieven die minder effectief zijn voor het verbeteren van de waterkwaliteit.
Wanneer is volgens u sprake van een dusdanig laat groeiseizoen dat een uitzondering op de oogstdeadline en/of stikstofkorting is gerechtvaardigd?
Om het vanggewas goed te laten aanslaan is het noodzakelijk dat deze zo vroeg mogelijk wordt ingezaaid. Bij een latere oogst door een later groeiseizoen is het nog steeds noodzakelijk om een vanggewas tijdig in te zaaien en bij latere inzaai de verminderde stikstofopname te compenseren om de waterkwaliteitsdoelen te halen.
Bent u voornemens een uitzondering op de oogstdeadline en/of de stikstofkorting in overweging te nemen als een ondernemer door middel van een erkende nitraatresidumeting kan aantonen dat het nitraatresidu in zijn aardappelperceel zo laag is dat geen sprake kan zijn van extra belasting van het oppervlakte- en grondwater?
Nee, dat ben ik niet voornemens, omdat ik gehouden ben aan de uitvoering van de maatregelen uit het 7e actieprogramma Nitraatrichtlijn. Op dit moment zijn bovendien de meettechnieken hiervoor nog niet voldoende ontwikkeld en geven deze onvoldoende borging op het behalen van resultaten op bedrijfsniveau. Pas als de waterkwaliteit in Nederland op orde is en de meettechnieken betrouwbaar, borgbaar en handhaafbaar zijn op bedrijfsniveau, zie ik ruimte voor het ontwikkelen van alternatieven.
Bent u voornemens een uitzondering op de oogstdeadline en/of de stikstofkorting in overweging te nemen als een ondernemer middels deelname aan een relevant duurzaamheidsprogramma kan aantonen dat hij positief scoort op relevante prestatie indicatoren, zoals het stikstofbodemoverschot?
Zie de beantwoording van de vragen 3, 4 en 5, ik kan op dit moment geen uitzonderingen op de maatregel toestaan.
Waarop is de constatering in de beslisnota bij de «Maatregel vanggewassen 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn: vaststelling gewaslijsten en opzet regeling» (documentnummer 2023D16870) gebaseerd, dat consumptieaardappelen vooral in juli en augustus worden geoogst terwijl eerder door onderzoekers van de Wageningen University & Research (2011) is aangegeven dat op zuidelijk zand slechts 18 procent van de consumptieaardappelen voor 1 september wordt gerooid?2
Een aanzienlijk deel van de aardappelen wordt in juli en augustus geoogst, maar met name bij late consumptieaardappelen wordt ook een substantieel deel na augustus geoogst. Daarmee is het woord «grotendeels» zoals opgenomen in de beslisnota niet geheel in lijn met de praktijk. Voor het bepalen of consumptieaardappelen als winterteelt kunnen worden aangemerkt maakt dit echter geen verschil, omdat het criterium «vrijwel uitsluitend na 1 november geoogst» is.
Waarop is de constatering in de genoemde beslisnota gebaseerd dat consumptieaardappelen niet na 1 november worden gerooid, terwijl de praktijk leert dat ook na 1 november nog wel wordt geoogst, zeker bij een late start van het groeiseizoen?
Uit de reacties van de internetconsultatie blijkt dat de overgrote meerderheid van de consumptieaardappelen voor eind oktober wordt geoogst en slechts een klein deel na 1 november. Daarmee voldoen de consumptieaardappelen niet aan de gestelde criteria voor een winterteelt en vallen ze onder de stimuleringsmaatregel vanggewassen.
Is de veronderstelling juist dat de Commissie Deskundigen Meststoffenwet (CDM) in een eerder stadium heeft geadviseerd om late rassen van consumptieaardappelen op de lijst met winterteelten te zetten, mede vanwege de eerdere analyse dat inzaai van vanggewassen het stikstofverlies door vroegtijdige loofdoding en oogst en dus verkorting van het groeiseizoen en de periode van stikstofopname van deze aardappelen niet kan opheffen?
In het eerste CDM advies waren consumptieaardappelen opgenomen op de concept winterteelten lijst, omdat de CDM in dat advies heeft gekeken naar teelten die deels na 1 oktober worden geoogst. Hierna is aanvullend advies aan CDM gevraagd om na te gaan welke gewassen uitsluitend na 1 november worden geoogst, omdat bij een aantal gewassen op de concept winterteelt lijst inzaai van een vanggewas nog mogelijk en nuttig was. Na de teelt van consumptieaardappelen kan vaak nog een vanggewas worden ingezaaid, omdat de oogst vaak vroeg plaatsvindt. Hierdoor voldoen consumptieaardappelen aan geen van de gestelde criteria voor winterteelt.
Is de veronderstelling juist dat het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit kennis heeft genomen van recent in dit verband relevant wetenschappelijk onderzoek met betrekking tot onder meer consumptieaardappelen? Zo ja, kunt u dit onderzoek met de Kamer delen en aangeven of er afwijkende conclusies waren ten opzichte van het eerdere onderzoek uit 2011?
Het is mij niet bekend welk recent wetenschappelijk onderzoek wordt bedoeld.
Kunt u aangeven op welke adviezen van de CDM de keuze met betrekking tot consumptieaardappelen, zoals ook nader toegelicht in de genoemde beslisnota, precies is gebaseerd?
De keuze is gebaseerd op het CDM advies «indeling van gewastypen ten behoeve van het 7e actieprogramma Nitraatrichtlijn»3 en het CDM advies «korting stikstof gebruiksnorm bij late inzaai van een vanggewas»4. Uit het eerste advies volgt dat consumptieaardappelen niet meer stikstof opnemen dan een tijdig ingezaaid vanggewas. Uit het tweede advies volgt dat consumptieaardappelen niet uitsluitend na 1 november worden geoogst. Omdat het ook geen meerjarige teelt of in het najaar ingezaaide teelt betreft, voldoet de consumptieaardappel aan geen van de drie gestelde criteria voor een winterteelt. Naar aanleiding van deze adviezen, reacties uit de internetconsultaties en vragen van sectorpartijen hebben er nog diverse overleggen met experts van de CDM plaatsgevonden.
Waarop is de conclusie, zoals verwoordt in de beslisnota, gebaseerd dat ook late rassen van consumptieaardappelen in de periode na 1 oktober minder stikstof zouden opnemen dan een uiterlijk op 1 oktober ingezaaid vanggewas?
Uit het CDM-advies5 volgt dat een vanggewas tenminste 25 kg stikstof per hectare opneemt wanneer deze voor 1 oktober is ingezaaid. Er is op dit moment geen onderzoek bekend dat met kwantitatieve gegevens laat zien dat een consumptieaardappel meer dan 25 kg stikstof per hectare in oktober of november op neemt.
Waarom is er niet voor gekozen late rassen van consumptieaardappelen op de uiteindelijke lijst met winterteelten te zetten?
(Late) consumptieaardappelen voldoen niet aan één van de drie criteria om in aanmerking te komen als winterteelt.
Is overwogen om de deadline voor het inzaaien van vanggewassen na de oogst van consumptieaardappelen twee weken naar achter te schuiven, zodat én het groeiseizoen kan worden verlengd én vanggewassen nog voldoende kansen krijgen?
Nee, dit is niet overwogen. De datum van 1 oktober is in het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn gekozen, omdat uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat hoe eerder het vanggewas wordt ingezaaid, hoe effectiever het is in het voorkomen van de uitspoeling van stikstof naar het grond- en oppervlaktewater. Aan dat actieprogramma is Nederland gebonden. Iedere week latere inzaai, zorgt voor bijna een halvering van de opgenomen hoeveelheid stikstof. Er zijn op dit moment geen kwantitatieve gegevens bekend waaruit blijkt dat de consumptieaardappel nog een aanzienlijk deel stikstof opneemt in de maand oktober. Bij het verschuiven van de deadline voor het inzaaien van een vanggewas met twee weken is de maatregel te weinig effectief.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het commissiedebat Mestbeleid op 1 juni aanstaande?
Ja.
Het illegaal mengen van varkens in slachthuizen, met gevechten en verwondingen als gevolg |
|
Eva Akerboom (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Wat dacht u toen u de uitzending zag van Nieuwsuur over het illegaal mengen van varkens in slachthuizen, waarbij verschillende groepen dieren bij elkaar worden gezet in één krap hok, met rangordegevechten en verwondingen als gevolg?1
De beelden vind ik treurig om te zien. Dieren moeten op een goede verantwoorde wijze worden gehouden en geslacht.
Heeft u gezien dat bij Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)-inspecties die hebben plaatsgevonden naar aanleiding van een handhavingsverzoek van Stichting Wakker Dier onder andere is geconstateerd dat soms tot wel honderd varkens bij elkaar werden gezet in één hok, terwijl deze dieren uit verschillende compartimenten in de transportwagens kwamen?2
Het klopt dat de NVWA bij inspecties naar aanleiding van het handhavingsverzoek geconstateerd heeft dat er varkens uit verschillende sociale groepen in de wachtruimten worden gemengd. De NVWA heeft dit aangemerkt als een overtreding op basis van artikel 3, eerste lid en tweede lid onder f van de Verordening (EG) nr. 1099/2009 en artikel 2.13, vierde lid van het Besluit houders van dieren en heeft hiervoor een last onder dwangsom opgelegd. De bedrijven hebben de opdracht gekregen om uiterlijk per 15 augustus 2024 de overtreding op te heffen. Indien zij daaraan niet voldoen, verbeuren zij dwangsommen.
Heeft u gezien dat ook is geconstateerd dat zelfs varkens met verwondingen of aandoeningen zoals abcessen, gezwollen gewrichten, ontstekingen of afgescheurde tenen («lokale afwijkingen») met tot wel 25 dieren, afkomstig van verschillende bedrijven, bij elkaar werden gezet om hen aan het einde van de dag te slachten? Kunt u zich voorstellen dat de kans groot is dat deze dieren (zogenaamde «eindlijners») ernstig lijden, aangezien zij naast de lijdensweg die ze al ondergaan door de afwijking, ook nog eens langdurig stress en angst ervaren en zelfs verwondingen oplopen door het mengen en dat terwijl zij daar het langst van alle dieren, tot het einde van de slachtdag, samen worden opgesloten?3
Ik heb gezien dat de NVWA heeft geconstateerd dat er varkens die door de AM-dierenarts als eindlijners (slachtwaardige varkens met een lokale afwijking) worden aangemerkt door het bedrijf in twee hokken geplaatst werden om aan het eind van een slachtperiode te worden geslacht. In deze hokken werden 2 tot 25 dieren van diverse UBN’s bij elkaar gemengd.
Deze constatering betekent niet dat deze dieren tot het einde van de slachtdag gezamenlijk in een hok doorbrengen. Het woord «eindlijner» houdt in, dat deze dieren apart van de groepen dieren zonder geconstateerde bijzonderheden geslacht worden. Het slachthuis slacht de groep «eindlijners» op diverse momenten van de dag, zodat er in het kader van de voedselveiligheid extra aandacht kan worden besteed aan het uitslachten en de post-mortem keuring van deze dieren. Het is echter van groot belang dat het slachthuis bij de selectie van de eindlijners en het besluit om ze gedurende een bepaalde periode op te stallen in afwachting van slacht, goed afweegt of de status «eindlijner» recht doet aan de status van het welzijn van het dier op dat moment. De NVWA wijst de sector hier ook op. Soms is het passender om een dier meteen te doden en daar ziet de NVWA op toe.
Kunt u bevestigen dat de NVWA in de reactie op het handhavingsverzoek erkent dat het mengen van varkens in slachthuizen een overtreding is van artikel 2.13, lid 4 van het Besluit houders van dieren, waarin is vastgelegd dat aan een eenmaal gevormde groep «gespeende varkens» of «gebruiksvarkens» geen varkens worden toegevoegd?4
Ja, de NVWA heeft in reactie op dit handhavingsverzoek overtreding geconstateerd van artikel 3, eerste lid en tweede lid onder f, van de Verordening (EG) nr. 1099/2009 en daarnaast in eerste instantie ook artikel 2.13, vierde lid, van het Besluit houders van dieren meegenomen.
Kunt u bevestigen dat de NVWA in de reactie op het handhavingsverzoek aangeeft het mengen van varkens tot dusverre niet als overtreding te hebben gekwalificeerd, maar dit voortaan wel zal doen vanwege «veranderende maatschappelijke opvattingen omtrent dierenwelzijn en wat aantasting van dierenwelzijn is»?
Dat klopt. Voorheen heeft de NVWA het gemengd onderbrengen van varkens in wachtruimten van slachthuizen niet als een overtreding gekwalificeerd en hiertegen is dan ook niet eerder handhavend opgetreden.
Na het handhavingsverzoek en na recente EFSA adviezen uit 2022 heeft de NVWA in 2022 een quick scan gevraagd aan Bureau Risicobeoordeling en Onderzoek met betrekking tot het mengen van varkens op slachthuizen. Uit deze rapporten is duidelijk geworden dat de NVWA de spanning die ontstaat ten gevolge van het gemengd onderbrengen van varkens moet beschouwen als een vermijdbare vorm van spanning.
Dit heeft ertoe geleid dat per 19 januari 2023 de NVWA middels een interne beleidslijn heeft aangekondigd te gaan handhaven op het mengen van varkens in slachthuizen. Dit gebeurt in fases. Allereerst is bij twee van de drie bedrijven uit het handhavingsverzoek, waar wel overtredingen werden vastgesteld, gehandhaafd door middel van een last onder dwangsom. Bij alle andere slachthuizen worden de overtredingen vastgelegd en na het verloop van de begunstigingstermijn van 15 augustus 2024 zal er op alle slachthuizen gehandhaafd worden. Op die manier wordt aan alle slachthuizen evenveel tijd gegeven om voor een oplossing te zorgen, ongeacht of tegen hen een handhavingsverzoek is ingediend of niet.
Hoe werd dit artikel in het verleden geïnterpreteerd door de NVWA, waardoor het mengen van varkens toen nog niet als overtreding werd aangemerkt, maar nu wel vanwege «veranderende maatschappelijke opvattingen»?
De Europese Verordening 1099/2009 inzake de bescherming van dieren bij doden ziet toe op het welzijn van dieren tijdens de slacht. Deze Verordening bevat een algemener geformuleerd doelvoorschrift, te weten artikel 3, eerste lid en tweede lid onder f. In dat artikel staat dat de dieren elke vermijdbare vorm van pijn spanning of lijden moeten worden bespaard. Het mengen van dieren op slachthuizen is al decennialang staande praktijk. In het verleden werd het dierenwelzijn daarbij niet in twijfel getrokken en niet gezien als overtreding van het doelvoorschrift in Verordening (EG) 1099/2009. Bij doelvoorschriften kunnen wetenschappelijke inzichten of veranderende maatschappelijke opvattingen leiden tot nieuwe inzichten over de vraag hoe uitvoering moet worden gegeven aan een doelvoorschrift. Bij deze casus is dit aan de orde geweest. Er is nu voldoende wetenschappelijke onderbouwing – zie de in vraag 5 genoemde rapporten – die uitwijst dat het mengen van dieren (vermijdbare) pijn, spanning of lijden met zich meebrengt en om die reden treedt de NVWA dan ook handhavend op.
Hoe is het volgens u mogelijk dat de NVWA iets dat volgens de wet is verboden, pas «na zorgvuldige afweging» voortaan als overtreding zal aanmerken?5
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 6 heb aangegeven is artikel 3 van de Verordening (EG) nr. 1099/2009 een doelvoorschrift. Wetenschappelijke inzichten of veranderde maatschappelijke opvattingen kunnen leiden tot nieuwe inzichten over de invulling daarvan. Dat is in deze casus gebeurd. Het komen tot een oordeel of een bestaande praktijk al dan niet in strijd is met een voorschrift, vraagt vanzelfsprekend om een zorgvuldige afweging.
Hoe beoordeelt u het feit dat er wéér een handhavingsverzoek van een maatschappelijke organisatie nodig is voordat er wordt ingegrepen bij aantoonbaar dierenleed, dat bovendien al wettelijk is verboden?
Ik waardeer deze maatschappelijke organisaties, en het feit dat ze deze verzoeken indienen. Zoals hierboven aangegen in het antwoord op vraag 6 heb ik toegelicht welke afwegingen de NVWA tot voorkort heeft gemaakt m.b.t. het mengen van dieren op slachthuizen. De veranderende maatschappelijke opvattingen en het onder de aandacht brengen van dergelijke casussen met dit handhavingsverzoek hebben wat mij betreft een goede invloed op de discussie over dierenwelzijn.
De NVWA houdt risicogericht toezicht. Dat betekent dat ingeschat wordt op welke plek het effect van het toezichtswerk het grootst is. Dat betekent ook dat keuzes gemaakt worden. Hierin spelen bijvoorbeeld meldingen, handhavingsverzoeken en publicaties in de media soms een rol. Dergelijke signalen zijn waardevol en worden opgepakt en onderzocht.
Wat vindt u ervan dat de NVWA nu heeft aangekondigd dit wetsartikel pas vanaf 15 augustus 2024 te gaan handhaven en hiermee dit vermijdbare, illegale dierenleed nog meer dan een jaar in stand zal houden?
Ik ben het met u eens dat het wenselijk is dat overtredingen van deze bepalingen zo snel mogelijk worden beëindigd. Uw opmerking dat het laat is, was ook mijn eerste reactie. Ik heb aan de NVWA gevraagd of deze termijn naar voren gehaald kan worden. De IG heeft mij meegenomen in onderstaande overwegingen om toch voor een begunstigingstermijn tot 15 augustus 2024 te kiezen.
De termijn van 15 augustus 2024 geeft de slachthuisexploitant de gelegenheid om bestendige (bouwtechnische) aanpassingen te realiseren. Om rechtsongelijkheid te voorkomen door nu uitsluitend aanpassingen te eisen en handhavend op te treden bij díe bedrijven waar het handhavingsverzoek nu betrekking op heeft, is deze termijn gesteld. Het is wel een uiterlijke termijn. Dat neemt niet weg dat ik slachthuizen met klem oproep zo snel mogelijk de nodige aanpassingen te doen en niet te wachten tot 15 augustus 2024.
Kunt u bevestigen dat de gedoogtermijn bij een wetsovertreding niet wezenlijk langer mag worden gesteld dan noodzakelijk is om de overtreding te kunnen opheffen?
Ja, dat klopt. Een begunstigingstermijn is de termijn die een overtreder wordt gegeven om een overtreding op te heffen. Volgens vaste jurisprudentie geldt bij het bepalen van de lengte van een begunstigingstermijn als uitgangspunt dat deze termijn niet wezenlijk langer of korter mag worden gesteld dan noodzakelijk is om de overtreding te kunnen opheffen. Zie het antwoord op vraag 9 waarom voor deze begunstigingstermijn gekozen is. Zoals aangegeven vind ik die termijn ook lang.
Klopt het dat als bepaalde maatregelen om het mengen van groepen te voorkomen langer duren om door te voeren, maar andere maatregelen voor andere varkens al sneller mogelijk zijn, daar in de overgangstermijn ook onderscheid in dient te worden gemaakt? Zo ja, waarom zou het voor slachthuizen noodzakelijk zijn om de wet tot augustus 2024 te blijven overtreden?
De NVWA heeft bij de vaststelling van deze begunstigingstermijn voor het verbod op het mengen van varkens een afweging gemaakt die recht doet aan alle relevante feiten en omstandigheden, waarbij evenredigheid van het handhavend optreden een grote rol heeft gespeeld en nog steeds speelt. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 9 is het een uiterste termijn. Ik vind dat slachthuizen hier hun verantwoordelijkheid moeten nemen en roep ze met klem op, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 9, de nodige aanpassingen nu al te doen en niet te wachten tot 15 augustus 2024.
Wat gaat u doen om dit te voorkomen?
Mijn ministerie en de NVWA stimuleren de slachthuizen de veranderingen vóór het verstrijken van de begunstigingstermijn door te voeren. Dit onderwerp zal steeds geagendeerd worden bij de bestuurlijke overleggen die de NVWA met de sector voert. Begin 2024 zal de NVWA de bedrijven hier nog extra aan herinneren. In 2024 zal de NVWA dit punt al gaan meenemen bij de reguliere audits en systeeminspecties en zodra de begunstigingstermijn verstreken is zal zij het interventiebeleid toepassen.
Kunt u bevestigen dat het eveneens is verboden om varkens te mengen op het varkensbedrijf en bij het transport? Kunt u bevestigen dat de NVWA ook hier niet tegen optreedt, maar de sector vraagt om deze structurele en al langdurig bestaande wetsovertreding zelf «op te pakken»?
Het klopt dat het toevoegen van varkens aan een eenmaal gevormde groep gespeende varkens of gebruiksvarkens op het primaire bedrijf een overtreding is van artikel 2.13, lid 4 van het Besluit houders van dieren. Als de NVWA overtreding van deze bepaling constateert treedt de NVWA volgens het vastgesteld interventiebeleid op. Voor transport geldt de Europese Verordening 1/2005, (de Transportverordening). Daarin is een dergelijk verbod niet opgenomen. Als de NVWA constateert dat de Transportverordening wordt overtreden, treedt de NVWA volgens het vastgesteld interventiebeleid op.
Hoe verhoudt dit zich tot de beginselplicht tot handhaving die de NVWA kent?
De beginselplicht tot handhaving houdt het volgende in: gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Met de oplegging van de last(en) onder dwangsom treedt de NVWA handhavend op bij de bedrijven waar naar aanleiding van het handhavingsverzoek overtredingen zijn geconstateerd. Daarmee handelt de NVWA conform dit beginsel. Zoals hiervoor onder vraag 13 uitgewerkt geldt voor het primaire bedrijf artikel 2.13 van het Besluit houders van dieren en voor het transport de Transportverordening. Als de NVWA constateert dat die regelgeving wordt overtreden, treedt de NVWA volgens het vastgestelde interventiebeleid op. De NVWA handelt ook hiermee dus conform dit beginsel.
Kunt u een overzicht geven van alle andere wetsovertredingen die in de vee-industrie structureel worden begaan en bekend zijn bij de NVWA, maar waarop niet wordt gehandhaafd? Zo nee, waarom niet?
Er is geen overzicht met wetsovertredingen die in de vee-industrie structureel zouden worden begaan en bekend zijn bij de NVWA. Als de NVWA overtredingen constateert, dan treedt de NVWA op met het instrumentarium dat zij tot haar beschikking heeft. De NVWA zet krachtig in op het toezicht op de vleesketen. Bij de risicogerichte inspecties worden keuzes gemaakt: daar waar de grootste risico’s liggen, wordt de meeste capaciteit ingezet. Het uitgangspunt daarbij blijft dat de sector zelf aan zet is om zich tot het uiterste in te spannen misstanden op het gebied van dierenwelzijn te voorkomen. Lukt dat onvoldoende, dan aarzelt de NVWA niet om in te grijpen.
Indien u geen andere wetsartikelen kunt benoemen, kunt u dan garanderen dat andere dierenwelzijnsregels niet structureel worden overtreden? Zo nee, waarom niet?
Garanties kan ik niet geven. Het geldende normenkader voor dierenwelzijn is niet in alle gevallen een statisch gegeven, zoals ik ook heb toegelicht bij het antwoord op vraag 6. De NVWA kan bovendien (net als bijvoorbeeld de politie) niet overal tegelijk zijn en alles zien en weten.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en binnen drie weken beantwoorden?
Beantwoording van de vragen heeft langer geduurd in verband met benodigde afstemming.
Het bericht ‘RVO maakt dieraantallen en adressen veehouderijen toch openbaar’ |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «RVO maakt dieraantallen en adressen veehouderijen toch openbaar»?1
Ja.
Kunt u zich voorstellen dat boeren verontrust zijn over het openbaar maken van hun bedrijfsgegevens, zeker gezien het huidige maatschappelijke klimaat en de inbreuken op de persoonlijke levenssfeer waarmee sommige van hen al te maken hebben gehad? Vindt u ook dat in dit verband bij openbaarmaking geen kunstmatig onderscheid gemaakt moet worden tussen persoonlijke gegevens en bedrijfsgegevens?
Ik kan me voorstellen dat landbouwers verontrust kunnen zijn over het openbaar maken van gegevens over hun bedrijf. Aan de andere kant is er de Wet open overheid (Woo), die burgers en instellingen de mogelijkheid biedt om overheden te vragen informatie openbaar te maken. Het belang van openbaarheid van overheidsinformatie kan soms haaks staan op de belangen van burgers en bedrijven over wie deze informatie gaat. Het is dan aan de overheid om aan de hand van de Woo te toetsen of de gevraagde informatie al dan niet openbaar moet worden gemaakt.
Informatie over aantallen dieren en over locaties waar dieren worden gehouden moet worden gezien als informatie over emissies in het milieu. Onder de Wet open overheid moet milieu-informatie, voor zover het gaat om emissiegegevens, openbaar worden gemaakt. Dat volgt uit artikel 5.1, zevende lid. Bij dergelijke informatie kan geen beroep worden gedaan op de uitzonderingsgronden op grond waarvan openbaarmaking van informatie achterwege moet of kan blijven. Daarbij biedt de Woo geen ruimte voor onderscheid tussen persoonlijke gegevens en bedrijfsgegevens. Dat met het openbaar maken van de locaties van de dieren ook de adresgegevens van de boeren openbaar worden gemaakt, doet hier niet aan af.
Onderkent u dat het vertrouwen in de bescherming van aan de overheid geleverde gegevens onder druk komt te staan als, ondanks de duidelijke bescherming van artikel 5.1 van de Wet open overheid (Woo), bedrijfsgegevens toch openbaar gemaakt worden omdat ze ook kwalificeren als milieugegevens? Overweegt u verduidelijking van de regeling?Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
Ik heb er begrip voor dat ondernemers vaak afwijzend staan tegen het openbaar maken van gegevens over hun bedrijf. Met name als het gaat om gegevens die zij vertrouwelijk aan de overheid hebben verstrekt. De wetgever onderkent dergelijke situaties en heeft daartoe een bepaling opgenomen in artikel 5.1, eerste lid, onder c, van de Wet open overheid. Uit die bepaling volgt dat het openbaar maken van informatie op grond van de Wet open overheid achterwege blijft als deze informatie bedrijfs- en fabricagegegevens betreft die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld. Het uitgangspunt is dan ook dat dergelijke gegevens niet openbaar worden gemaakt. De wetgever heeft echter een uitzondering gemaakt voor milieu-informatie die betrekking heeft op emissies in het milieu. Uit het antwoord op vraag twee volgt dat de Wet open overheid, waarin zowel het Verdrag van Aarhus (dat onder meer afspraken bevat over toegang tot informatie over milieuaangelegenheden) als richtlijn 2003/4/EG (waarin regels zijn vastgelegd inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie) zijn geïmplementeerd, mij geen ruimte biedt om dergelijke informatie niet openbaar te maken, als om openbaarmaking van dergelijke informatie wordt verzocht. Een verduidelijking van de regeling is daarmee niet nodig.
Waarom heeft de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), die erkent dat het gaat om vertrouwelijk aan de overheid verstrekte informatie, geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om op grond van artikel 5.1, zesde lid, Woo, af te zien van openbaarmaking om schade aan de belangen van de bedrijven te voorkomen?
Artikel 5.1, zesde lid, van de Woo kan een rol spelen als de belangen van een bedrijf ernstig worden geschaad als de door hen vertrouwelijk aan de overheid verstrekte bedrijfs- en fabricagegegevens, voor zover die moeten worden aangemerkt als milieu-informatie niet zijnde emissiegegevens, openbaar zouden worden gemaakt, terwijl het algemene belang van openbaarheid van die informatie niet opweegt tegen deze belangen. Als het gaat om milieu-informatie die betrekking heeft op emissies in het milieu, kan op deze bepaling dus geen beroep worden gedaan. Dit volgt uit het zevende lid van artikel 5.1 van de Woo.
Is voor elk onderdeel van de gevraagde gegevens gewogen of daadwerkelijk sprake is van emissiegegevens waarvoor de uitzonderingsgronden in artikel 1, eerste en tweede lid, niet gelden, zoals volgens jurisprudentie is vereist?2
Voor elk onderdeel van de gevraagde gegevens is afzonderlijk gewogen of er daadwerkelijk sprake is van emissiegegevens. Met uitzondering van de KVK-nummers vallen alle gevraagde gegevens onder emissiegegevens waarvoor de uitzonderingsgronden uit artikel 5.1, eerste en tweede lid, van de Woo blijkens het zevende lid van dit artikel niet gelden. Dit blijkt onder andere uit recente uitspraken: ABRvS 27 januari 2021. ECLI:NL:RVS:2021:153; en ABRvS 19 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:128.
Onderkent u het belang om Rijksbreed een uniforme aanpak te hanteren als het gaat om de openbaarmaking van persoonlijke gegevens, bijvoorbeeld het verstrekken van Kamer-van-Koophandelnummers? Hoe kan het dat de RVO in dit geval pas bij nader inzien besloten heeft bepaalde tot personen te herleiden gegevens niet openbaar te maken? Werkt u aan een eenduidige aanpak binnen de rijksoverheid?
Een uniforme aanpak als het gaat om de openbaarmaking van persoonsgegevens is inderdaad belangrijk. Op grond van de Woo dienen derde-belanghebbenden in de gelegenheid te worden gesteld om een zienswijze in te dienen voordat er een besluit genomen wordt. De zienswijzen worden meegenomen in de besluitvorming. In het geval van deze drie specifieke verzoeken, hebben derde-belanghebbenden argumenten aangedragen met betrekking tot het al dan niet openbaar maken van KvK-nummers die ertoe hebben geleid dat RVO bij de belangenafweging heeft besloten om de KVK-nummers in deze specifieke situatie niet openbaar te maken. We kunnen daarom stellen dat het systeem waarin derde-belanghebbenden in de gelegenheid worden gesteld om een zienswijze in te dienen, in deze specifieke situatie, betreffende de KVK-nummers, goed heeft gefunctioneerd. De eenduidige aanpak zit in het volgen van het Woo-traject. De uitkomst van het traject, zoals bijvoorbeeld de belangenafweging, zal mogelijk anders zijn bij andere verzoeken.
Vindt u het passen bij de uitgangspunten van transparantie en openbaarheid dat degene die verzoekt om openbaarmaking van gevoelige gegevens en vaak uitgebreide dataverzamelingen zelf anoniem kan blijven? Waarom zou het onverenigbaar zijn met het recht op toegang tot publieke informatie als de naam van de aanvrager bekend zou worden? Bent u bereid te verkennen of dit als uitgangspunt kan gelden?
Bij verzoeken om openbaarmaking van informatie op basis van de Woo wordt uitgegaan van het algemeen belang van openbaarheid van publieke informatie voor de democratische samenleving.
De Woo heeft als doel om de transparantie en controleerbaarheid van de overheid te bevorderen. Voor het goed functioneren van onze rechtsstaat is het van belang dat verzoekers zich vrij voelen om deze informatieverzoeken in te dienen. Wanneer de naam van de verzoeker bekend wordt, kan dit leiden tot een hogere drempel voor het indienen van Woo-verzoeken. Dit zou een onwenselijke situatie zijn omdat hiermee de transparantie en controleerbaarheid van de overheid onder druk zou komen te staan. Ik zie daarom op dit moment geen aanleiding om te verkennen of het openbaar maken van de naam van de verzoeker als uitgangspunt kan gelden.
Het weigeren van een journalist die het lijden van dieren bij ‘ruimingen’ in beeld wil brengen |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Sinds wanneer bent u op de hoogte van de herhaalde verzoeken van een fotograaf om aanwezig te zijn bij het vergassen van kippen, eenden en kalkoenen bij bedrijven die (preventief) zijn «geruimd» vanwege vogelgriep, om dit proces in beeld te kunnen brengen?1
Op 24 februari 2022 heeft de betreffende fotograaf een schriftelijk verzoek ingediend voor het verlenen van een ontheffing van het bezoekersverbod op een pluimveebedrijf voor het maken van een fotorapportage van de doding van dieren.
Bent u persoonlijk betrokken geweest bij de afwijzing van de aanvragen van deze fotograaf?
Ja. Op 11 mei 2022 heeft de fotograaf namens mij schriftelijk bericht gekregen dat ik zijn verzoek niet honoreer.
Herinnert u zich dat u volgens uw eigen beleidsuitgangspunten verantwoordelijk bent voor het bevorderen van transparantie in de Nederlandse voedselketens?2
Ja.
Erkent u dat hier ook bij hoort dat mensen moeten kunnen zien hoe dieren worden gefokt, gebruikt en gedood als dit gebeurt in het kader van de productie van vlees, zuivel of eieren?
Ja.
Erkent u dat hier ook bij hoort dat mensen moeten kunnen zien wat de gevolgen zijn van uitbraken van dierziekten en ook hoe het vergassen van 6,6 miljoen kippen, eenden en kalkoenen tijdens de huidige vogelgriepuitbraak eruitziet?
Ik ben voor transparantie wat betreft de manier waarop ons voedsel tot stand komt. Helaas komen bij het houden van dieren ook dierziektenuitbraken voor. Over bestrijding/ruimen zijn wij zeer transparant en beschrijven wij uitgebreid hoe dat in zijn werk gaat. Ruimingen worden daarnaast onafhankelijk beoordeeld door de welzijnscommissie. Ruimingen vinden plaats overeenkomstig de EU regelgeving en de standaarden van de WOAH (World Organisation for Animal Health). Het toelaten van mensen die niet strikt noodzakelijk zijn voor de ruiming, tot plekken waar een (potentieel) zoönotische dierziekte is uitgebroken, acht ik niet wenselijk. De gevaren van dierziekteoverdracht wegen voor mij zwaarder dan het belang van de journalist die dit in kaart wil brengen.
Erkent u dat vrije pers van cruciaal belang is in een gezonde democratische rechtsstaat, omdat zij de macht controleert en burgers informeert?
Ja.
Kunt u bevestigen dat het doden van deze dieren gebeurt door kieren in stallen dicht te maken met purschuim of af te plakken met plastic, gasinstallaties neer te zetten en de stallen vervolgens vol te spuiten met gas, zodat de dieren stikken? Kunt u bevestigen dat het tot dertig minuten kan duren tot de dieren dood zijn? Kunt u bevestigen dat bij één van de vele stalvergassingen van het afgelopen jaar 150 dieren na de vergassing in de stal nog in leven bleken te zijn? Erkent u dat deze dieren dus een lange doodsstrijd hebben gevoerd, tienduizenden soortgenoten om zich heen hebben zien stikken en pas zijn ontdekt toen de deuren weer open gingen, waarna bij al deze dieren stuk voor stuk de nek werd omgedraaid?3, 4
Om een stalvergassing met koolstofdioxide uit te voeren moeten de kieren in de stal worden gedicht. Dit om te voorkomen dat er gas weglekt uit de stal. De gasconcentratie is bepalend voor het intreden van de bewusteloosheid en dood van de dieren. Bij een stalvergassing moet het gas zich eerst binnen in de stal verspreiden; binnen 10 minuten nadat het (verwarmde) CO2-gas in de stal is gebracht, zijn de dieren bewusteloos en binnen 30 min zijn alle dieren in de stal dood (Kamerstuk 2022Z08267).
In het «Eindrapport Welzijnscommissie Dierziekten 2021–2022» (Bijlage bij Kamerstuk 28 807, nr. 284) staat benoemd dat er in de periode 2021–2022 bij één bedrijf bleek dat na een vergassing nog 150 dieren in leven bleken te zijn. Deze dieren zijn vervolgens gedood door ervaren personen middels het handmatig breken van de nek (cervicale dislocatie). Volgens de Welzijnscommissie is er in deze situatie adequaat gehandeld.
Kunt u bevestigen dat het voor journalisten tijdens de coronapandemie niet werd verboden om aanwezig te zijn op Covid-afdelingen van ziekenhuizen?
Vanuit het Ministerie van VWS zijn geen regels of beperkingen opgelegd op dit vlak. De ziekenhuizen waren zelf verantwoordelijk voor afspraken hierover en hebben dus zelf beleid moeten opstellen over de toegang van journalisten tot besloten delen van het ziekenhuis tijdens de pandemie. Ik heb geen informatie over hoe dit in de praktijk is gegaan.
Kunt u uitleggen waarom aanvragen voor aanwezigheid van journalisten bij pluimveebedrijven waar alle dieren worden vergast wel standaard worden afgewezen, ook als zij toezeggen extra beschermingsmaatregelen in acht te nemen, nog bovenop de standaard maatregelen?
Het is al lange tijd staand beleid dat niet-essentieel personeel niet wordt toegelaten tijdens ruimingen. Daarbij komt dat vogelgriep een zoönose is.
Kunt u bevestigen dat er sinds afgelopen november zelfs hekken worden geplaatst bij bedrijven waar vergassingen plaatsvinden, waardoor ook het fotograferen vanaf de openbare weg onmogelijk wordt gemaakt? Wat is hiervoor de reden?
De NVWA plaatst geen hekken bij ruimingen. Mogelijk dat dit een keer is gebeurd op initiatief van de veehouder.
Kunt u bevestigen dat bij ieder bedrijf waar alle aanwezige dieren worden vergast wél cateringbedrijven worden toegelaten?
Ja, het ruimingspersoneel moet voorzien worden van eten en drinken. De cateraar brengt het eten en drinken tot aan de erfgrens en betreedt het erf niet.
Hoe rijmt u het verbieden van de aanwezigheid van journalisten bij het vergassen van dieren met uw verantwoordelijkheid voor het bevorderen van transparantie?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 9 is vogelgriep een zoönose en is het staand beleid om mensen die niet strikt noodzakelijk zijn voor de ruiming, niet aanwezig te laten zijn op het bedrijf. Daarbij is een ruiming ingrijpend voor de pluimveehouder en zijn gezin. Het is daarmee niet gepast om mensen die niet strikt noodzakelijk zijn voor de ruiming het erf te laten te betreden. Ook is het praktisch niet mogelijk om een fotograaf aanwezig te laten zijn in de stal tijdens het doden van de dieren. De dieren worden namelijk gedood middels vergassing.
Ik erken het belang van transparantie. Door de NVWA wordt daarom op dit moment een rapportage met beeldmateriaal gemaakt over de bestrijding van vogelgriep waar alle facetten, inclusief het ruimen, aan bod komen. De beelden zullen openbaar worden.
Hoe kijkt u naar de conclusie die de fotograaf voorlopig heeft moeten trekken: «De boodschap van de overheid lijkt te zijn: dode dieren laten we maar liever niet zien, wij regelen het verder wel, brave burgers. Maar we moeten onze ethiek en moraal kunnen toetsen, de wetten, regels en overheidshandelingen die voor ons in het leven zijn geroepen beoordelen, meningen kunnen vormen. De kans wordt anders groot dat we verkeerde keuzes maken of zelfs niet weten wat er speelt»? Wat is uw reflectie hierop?
Ik betreur dat dit de conclusie is die de betreffende fotograaf heeft getrokken. De onafhankelijke Welzijnscommissie Dierziekten is in de periode 2021–2022 door de NVWA op de hoogte gebracht van elke voorgenomen ruiming en is ook bij een groot deel van de ruimingen aanwezig. De commissie heeft op basis van haar bezoeken geconcludeerd dat er bij de ruimingen van bedrijven in de periode 2021–2022 geen vermijdbaar ongerief is vastgesteld. En ook de in het antwoord op vraag 12 genoemde rapportage zal bijdragen aan transparantie over de bestrijding van vogelgriep en de ruimingen.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Boer Erik Jan doelwit criminele bendes: ’Ze hebben alles gesloopt'' |
|
Ingrid Michon (VVD), Thom van Campen (VVD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Boer Erik Jan doelwit criminele bendes: «Ze hebben alles gesloopt»»1?
Ja, ik ben bekend met het genoemde bericht.
Klopt het dat criminelen in toenemende mate azen op waardevolle hightech apparatuur van boeren? Blijkt uit de politiecijfers inderdaad dat er sprake is van een toename van het aantal diefstallen uit schuren?
Sinds enkele jaren worden GPS-systemen gestolen uit landbouwvoertuigen.
Er is op basis van politiecijfers in de eerste 5 maanden van 2023 ten opzichte van dezelfde periode vorig jaar een lichte toename te zien van het aantal meldingen dat gemaakt wordt over diefstallen van GPS-apparatuur uit landbouwvoertuigen. In 2023 zijn er tot 30 mei ongeveer 50 meldingen of aangiftes ontvangen van diefstal van GPS uit schuren, stallen of van een erf. In heel 2022 was het aantal ongeveer 130 en in 2021 ongeveer 110. In veel gevallen was er sprake van diefstal van meer dan 1 GPS-systeem.
In welke regio’s zijn boeren het meest kwetsbaar? Zijn dat de grensregio’s of ziet u door heel Nederland een stijging?
De politie heeft mij geïnformeerd dat GPS-diefstal uit landbouwvoertuigen vooral plaatsvindt in de regio’s Noord-Nederland, Flevoland, Zuid-Holland en Zeeland. Het betreft daarmee zeker niet uitsluitend grensregio’s. De stijging is in al deze genoemde gebieden te zien, niet in de rest van Nederland.
Welke concrete acties onderneemt de politie op dit moment om deze diefstallen tegen te gaan?
De politie werkt samen met brancheorganisaties en Platforms Veilig Ondernemen om deze diefstallen te voorkomen. Zo is een gezamenlijke preventieactie en -campagne opgezet waarbij de sector is gewezen op de gevaren en een handelingskader gedeeld met agrarische ondernemers. De politie deelt trends, cijfers en ontwikkelingen met de branche om zo specifieke waarschuwingen te kunnen geven in bepaalde gebieden. In het kader van de opsporing worden bij meldingen van dergelijke diefstallen zoveel mogelijk sporen verzameld. Binnen de politieorganisatie is verduidelijkt welke omvang en impact dergelijke diefstallen hebben zodat de keuze om hier forensische capaciteit op in te zetten met de juiste onderbouwing plaats kan vinden. Omdat het vaak internationale actieve groepen betreft die dit delict plegen worden sporen zoveel mogelijk vergeleken in een internationale databank.
In hoeverre deelt u de analyse dat er sprake is van criminaliteit van georganiseerde criminele bendes uit Oost-Europa?
Politiedata en internationale informatie-uitwisseling toont aan dat GPS-diefstallen bij agrarische bedrijven inderdaad nagenoeg uitsluitend gepleegd worden door Oost-Europese dadergroepen.
Op welke wijze vindt er samenwerking plaats met de (politie)autoriteiten van de bronlanden van dit soort bendes?
In de afstemming met andere Europese landen staat informatie-uitwisseling centraal. Wanneer een verdachte wordt aangehouden wordt contact opgenomen met het bronland. Er wordt informatie uitgewisseld over eventuele gepleegde strafbare feiten in land van herkomst en het bronland wordt geïnformeerd over de aanhouding in Nederland. Deze informatie is in Nederland van belang voor een eventueel strafdossier, om aan te tonen dat er sprake is van mobiel banditisme – een vorm van internationaal georganiseerde criminaliteit door rondtrekkende bendes. En op basis daarvan een passende straf te eisen, overeenkomstig de richtlijn voor strafvordering mobiel banditisme.
Wat is uw inzet om deze diefstallen terug te dringen en de pakkans van daders te vergroten? Kwalificeren deze diefstallen als High Impact Crimes?
Met publieke en private partners zet ik structureel in op de aanpak van deze criminaliteit, onder andere op het gebied van informatie-uitwisseling.
De aanpak van rondreizende dadergroepen maakt onderdeel uit van het Actieprogramma Veilig Ondernemen 2023–2026 dat op 14 december 2022 is vastgesteld door het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing. Zo wordt momenteel door het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid en Platform Veilig Ondernemen aan een pilot gewerkt. Het doel is de samenwerking tussen politie en gemeenten te verbeteren en de pakkans te vergroten. Indien succesvol kan dit worden uitgebouwd. De politie vraagt Europol en enkele landen naar de kennis en ervaring over dit fenomeen waarbij onderzocht wordt op welke wijze samenwerking op dit vlak mogelijk is.
Ook met de branche wordt samengewerkt en trends en ontwikkelingen worden met de branche gedeeld. De politie is samen met brancheorganisaties in gesprek met importeurs en leveranciers van dergelijke GPS-systemen om te onderzoeken welke barrières kunnen worden opgeworpen. Brancheorganisatie Cumela Nederland is sinds 2019 aangesloten bij de aanpak van Stop Heling. Landbouwondernemers kunnen hun apparatuur registreren in de Stop Heling-database. Bij diefstal wordt deze informatie in de aangifte opgenomen. Bij aanschaf van dergelijke producten kan een koper via deze database controleren of de apparatuur als gestolen geregistreerd staat. Indien dit het geval is, kan hiervan melding worden gemaakt bij politie. Daarnaast genereert de koppeling tussen het Digitaal Opkopers Register en de database Stop Heling notificatiemeldingen, als GPS-apparatuur door een handelaar in gebruikte en ongeregelde goederen opgekocht is.
High impact crimes is een verzamelnaam voor delicten met een hoge maatschappelijke of persoonlijke impact zoals onder andere woninginbraken, overvallen en straatroof. Hoewel deze diefstallen van GPS-apparatuur een groot effect kunnen hebben op de bedrijfsvoering, financiële schade en het veiligheidsgevoel, kwalificeren deze diefstallen zich niet als zodanig als high impact crimes.
Bestaat er op dit moment (structurele) afstemming met de agrarische sector, op nationaal, provinciaal, dan wel lokaal niveau over hoe criminaliteit en ondermijning in de regio’s wordt aangepakt? Zo ja, op welke wijze vindt dit plaats en welke partijen zijn hierbij betrokken en hoe vallen de resultaten van deze aanpak te controleren? Zo nee, bent u bereid om dit structureel in te richten?
Er vindt op meerdere manieren (structurele) afstemming plaats met publieke en private partners over (georganiseerde ondermijnende) criminaliteit in het buitengebied. Zo is er vanuit mijn ministerie periodiek contact met LTO, ZLTO en Cumela Nederland. In het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing wordt in het kader van het Actieprogramma Veilig Ondernemen 2023–2026 structureel gesproken met publieke en private partners, waaronder over de veiligheid van het buitengebied. Diverse Regionale Informatie- en Expertise Centra en Platforms Veilig Ondernemen brengen in afstemming met de agrarische sector de problematiek in het buitengebied in beeld en passen interventies toe, zoals het instrument Veilig Buitengebied. Dit instrument wordt met een financiering vanuit mijn ministerie gefaciliteerd door het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid. Met het instrument zetten gemeenten met lokale publieke en private partners een samenwerkingsnetwerk op om de veiligheid en weerbaarheid van boeren en tuinders te vergroten. Hier wordt ingezet op de oog- en oorfunctie van ondernemers en inwoners in de buitengebieden, wat bijdraagt aan het beeld over wat er speelt en leeft. Het instrument wordt dit jaar geëvalueerd om resultaten van de aanpak te monitoren.
Bij de Zuidelijke Land- en Tuinbouw Organisatie loopt een pilot met een vertrouwenspersoon georganiseerde, ondermijnende criminaliteit. Deze vertrouwenspersoon deelt beelden met betrokken veiligheidspartners op fenomeenniveau. De pilot heeft verlenging van financiering gekregen tot maart 2026 wegens succesvolle opbrengsten. In het Actieprogramma Veilig Ondernemen 2023–2026 is mede daarom opgenomen bij meerdere brancheorganisaties een vertrouwenspersoon aan te stellen. Hierover worden nu gesprekken gevoerd met brancheorganisaties uit de agrarische sector. Daarnaast is Cumela structureel betrokken bij de aanpak omtrent rondreizende dadergroepen.
Zoals in de halfjaarbrief georganiseerde ondermijnende criminaliteit2 toegelicht werk ik de komende jaren in den brede aan een verrijking en verscherping van een rapportage over de resultaten van de aanpak, samen met alle partners. Daarbij zal ook inzicht worden gegeven in de ontwikkeling van de wetenschappelijke inzichten, zoals op 6 april 2023 in het commissiedebat aan uw Kamer is toegezegd. Met deze verrijking en aanscherping verschuift het karakter van de voortgangsrapportage steeds meer van een beschrijving van de aanpak naar een beeld van wat die aanpak oplevert en de effecten daarvan in de maatschappij.
Deelt u de opvatting en de zorgen dat – gelet op het grote aantal boeren zonder op opvolgers – agrarische bestemmingen in toenemende mate het risico lopen om in criminele handen terecht te komen? Hoe gaat u dit risico voorkomen en de sociaaleconomische positie van het platteland borgen?
Ik deel de zorgen dat agrarische bestemmingen risico’s lopen op criminele inmenging. Ik verwijs voor een antwoord hoe het kabinet hierop inzet naar het antwoord van de voorgaande vragen en de beantwoording op vraag 1 en 2 van de leden Van Campen en Michon-Derkzen (beiden VVD) aan de Ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en van Justitie en Veiligheid over bescherming van boeren tegen drugscriminaliteit en het tegengaan van ondermijning in het buitengebied, beantwoord op 26 april jongstleden.3 Hierin heb ik onder meer het volgende aangegeven. In het Nationaal Programma Landelijk Gebied werkt het kabinet met verschillende partijen aan een transitie die integraal inzet op het gebiedsgericht behalen van doelstellingen op het gebied van natuur en stikstof, water, bodem en klimaat. We hebben daarin nadrukkelijk oog voor de sociaaleconomische effecten die met deze transitie gepaard gaan. Uit signalen, incidenten en opsporingsinformatie blijkt het risico op drugscriminaliteit en ondermijnende activiteiten op het platteland overal in het land reëel. Daarom ben ik ook aan de slag met publieke en private partners in het buitengebied om beter zicht te krijgen op de problematiek en deze te voorkomen. Aanleiding was onder andere het in oktober 2020 verschenen rapport «Weerbare boeren in een kwetsbaar gebied». Hieruit bleek dat ongeveer 1 op de 5 respondenten weleens iemand aan de deur heeft gehad die het agrarisch vastgoed wilde gebruiken en zijn of haar intenties mogelijk verband hielden met drugscriminaliteit. Diverse Regionale Informatie- en Expertise Centra (RIEC’s) hebben de problematiek in het buitengebied verder in beeld gebracht. Verschillende RIEC’s en Platforms Veilig Ondernemen actief op dit thema door middel van het voeren van bewustwordingscampagnes gericht op ondernemers en/of bewoners en worden in verschillende regio’s integrale controles gehouden en kijken gemeenten naar herbestemming in geval van leegstand. Zoals aangegeven wordt met onder andere brancheorganisaties uit de agrarische sector gesprekken gevoerd een vertrouwenspersoon ondermijnende criminaliteit aan te stellen.
Het bericht 'Nederlandse vissers gebruiken illegale netten om extra sliptong te vangen' |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nederlandse vissers gebruiken illegale netten om extra sliptong te vangen»?1
Ja ik ben bekend met het bericht.
Hoe reageert u op het bericht dat binnenkuilen (een economisch delict) al jaren aan de gang is?
Laat ik voorop stellen dat illegale visserij niet acceptabel is en dus ook het gebruik van binnenkuilen. Om illegale visserij tegen te gaan geldt reeds een uitgebreid maatregelenpakket, inclusief voorschriften voor de controle en het toezicht. Dit is allemaal op Europees niveau vastgelegd. Het blijft echter lastig om een visser op het gebruik van binnenkuilen te betrappen, omdat het gebruik van een binnenkuil heterdaad vastgesteld moet worden.
Welke stappen heeft u (met de Vissersbond) gezet, naast het vullen van vacatures bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) voor een betere handhaving, om het binnenkuilen te stoppen?
Met de uitbreiding van de capaciteit is een derde inspectieteam opgericht. Dit inspectieteam richt zich voornamelijk op het verder optimaliseren van de risicobeoordelingen en de informatievoorziening aan de andere twee inspectieteams. Hierdoor kunnen controles gerichter worden uitgevoerd. Aan de hand van risicoanalyses selecteert de NVWA ook vissersvaartuigen waarbij het vermoeden bestaat dat zij vissen met illegale netvoorzieningen. In mijn reactie op de IKA-visketen (Kamerstuk 29 675, nr 220) heb ik aangegeven prioriteit te geven aan het versterken van de handhaving door de overheid. Daarnaast spreek ik de sector aan op haar eigen verantwoordelijkheid om de naleving van wet- en regelgeving te vergroten. Het blijft mogelijk om de publieke controle op den duur met private initiatieven aan te vullen en daarbij blijf ik openstaan voor goede voorstellen vanuit de sector. Uiteraard moeten deze initiatieven ten goede komen aan het de effectiviteit en doeltreffendheid van het controle- en handhavingssysteem.
Binnen de Europese Unie (EU) schiet controle ook tekort, hoe werkt u samen met andere lidstaten om deze praktijk te voorkomen en de algemene handhaving in de visserijsector te versterken?
In het visserijtoezicht wordt intensief samengewerkt met de collega inspectiediensten van andere lidstaten. Het Europees bureau voor visserijcontrole (EFCA) speelt daarbij een coördinerende rol. In het kader van Joint deployment plans (JDP’s) worden in Europese wateren, waaronder de Noordzee, gezamenlijke inspecties uitgevoerd. Een gezamenlijke JDP controle (zogenaamde specific action) is ook gericht op het gebruik van illegale netvoorzieningen. Daarnaast maakt de uitkomst van de politieke triloog over de herziening van de Controle Verordening de inzet van moderne controlemaatregelen mogelijk. Dit zal helpen de algemene handhaving in de visserijsector te versterken. Ik zal de Tweede Kamer in het najaar, wanneer de herziening van de Controle Verordening naar verwachting voor vaststelling in de Raad voorligt, hierover nader informeren
Deelt u de mening dat er meer controleschepen nodig zijn, omdat sommige vissers elkaar informeren over het controleschip van de NVWA en het binnenkuilen laten afhangen van de pakkans, en hoe gaat u dat realiseren?
De pakkans kan door de inzet van meer controleschepen inderdaad worden vergroot. Sinds begin 2023 beschikt het Europese bureau voor visserij controles over drie eigen controleschepen. Eén daarvan zal ook nadrukkelijk op de Noordzee worden ingezet. Feit blijft dat de visser controleschepen al van verre zien aankomen. Het op heterdaad vaststellen van het gebruik van binnenkuilen blijft daardoor lastig. Daarom wordt ook meer (ook in Europees verband) gebruik gemaakt van luchtsurveillancediensten, die mogelijk het gebruik van binnenkuilen kunnen vaststellen. Verder zullen naar verwachting nieuwe controlemaatregelen, zoals Closed Circuit Television (CCTV), na verdere uitwerking mogelijkheden bieden om het gebruik van illegale tuigen op afstand te controleren.
Op welke termijn denkt u dat de toegenomen capaciteit bij de NVWA het gewenste effect gaat hebben en hoe monitort u dit?
De uitbreiding van inspectiecapaciteit heeft inmiddels plaatsgevonden en de opleiding van nieuwe personeel is grotendeels afgerond. De komende tijd zullen het natuurlijke verloop van het personeelsbestand en de krapte op de arbeidsmarkt echter wel van invloed zijn op de inspectiecapaciteit op het visserijdomein. Het gewenste effect van de toegenomen capaciteit is dat de pakkans en het afschrikwekkend effect van controlemaatregelen vergroot wordt en dat daardoor de naleving van wet- en regelgeving bevorderd wordt. Het kost enige tijd voordat de daadwerkelijke effecten van de uitbreiding zichtbaar zullen zijn. De controle van de zeevisserij bestaat uit veel aspecten waardoor het moeilijk is om hier een tijdspad op te zetten. Zoals aangeven in reactie op de IKA-visketen blijf ik met de NVWA in gesprek over de effectiviteit van de handhaving. Daar bespreek ik ook het effect van de toegenomen capaciteit op handhaving door de NVWA.
Kunt u de Kamer voor het commissiedebat NVWA, gepland op 31 mei 2023, informeren over alle stappen die u zet om de handhaving in de visserijsector te verbeteren en de Kamer informeren over de knelpunten die daarbij spelen?
Vanwege de benodigde afstemming is de beantwoording van deze vragen binnen de gevraagde termijn helaas niet gehaald. Tijdens het tweeminutendebat van 22 maart 2023 heb ik, in reactie op een door u ingediende motie, aangegeven niet voornemens te zijn een integrale handhavingsstrategie voor het versterken van de handhaving in de visserij op te stellen. In het commissiedebat over de NVWA van 31 mei 2023 heb ik in reactie op vragen van het lid Thijssen mogelijk onterecht de indruk gewekt dat er al een integrale handhavingsstrategie voor het versterken van de handhaving in de visserij is. Wel zal ik u voor het einde van het jaar informeren over de voortgang van de genomen stappen.
Het niet controleren op het verdoven van paling voor de slacht |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Klopt het dat in 2021 en in 2022 geen enkele palingkwekerij, palingrokerij of enig ander visverwerkend bedrijf is gecontroleerd op het naleven van de enige vissenwelzijnsregel in Nederland, namelijk het verplicht verdoven van de paling voorafgaand aan de slacht?1
Ja, dit klopt. In 2021 en 2022 zijn door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) geen inspecties uitgevoerd bij palingkwekerijen, palingrokerijen of visverwerkende bedrijven tot het verplicht gebruik van elektronische bedwelmingsapparatuur voorafgaand het slachten van paling. U bent hierover geïnformeerd in de beantwoording van Kamervragen over het jaarplan van de NVWA voor 2022 en 2023 (Kamerbrief 33 835, nr. 197 en Kamerbrief 33 835, nr. 215).
Waarom is er niet gecontroleerd op het naleven van deze enige vissenwelzijnsregel, die dient om zeer ernstig dierenleed en een langzame, pijnlijke dood te voorkomen?
De controle op de naleving van verdoofd slachten bij palingkwekerijen heeft binnen de prioriteitsweging voor de toezichtinzet op het totale dierenwelzijnspakket niet kunnen plaatsvinden in 2021. U bent hierover geïnformeerd per Kamerbrief (36 100 XIV, nr. 6). Ook in 2022 is in de afwegingen rond de inzet van de beschikbare toezichtcapaciteit besloten om geen specifieke controles op het naleven van de verplichting tot het gebruik van bedwelmingsapparatuur bij het slachten van paling uit te voeren. U bent hierover geïnformeerd per Kamerbrief (33 835, nr. 215). Hierbij wordt steeds uitgegaan van een risico-gebaseerde afweging met betrekking tot de nalevingsbereidheid van de betreffende regelgeving.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat deze enige vissenwelzijnsregel niet wordt gecontroleerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) dit jaar wel onaangekondigd gaat controleren op het verdoven van palingen?
De NVWA houdt risicogericht toezicht. Dit houdt in dat zij daar toezicht houdt waar de risico’s op overtredingen het grootst zijn en waar het toezicht de meeste impact heeft. Tevens betekent dit dat niet iedere sector jaarlijks wordt gecontroleerd. Op basis hiervan is binnen de prioriteitsweging voor de handhavingsinzet op het totale dierenwelzijnspakket ervoor gekozen geen controles uit te voeren bij bedrijven op het naleven van de verplichte bedwelming van paling voorafgaand aan de slacht in 2021 en 2022. Ik ben echter met u van mening dat toepassing van het bedwelmingsapparaat bij de slacht van paling een groot welzijnsbelang vertegenwoordigt. Ondanks de eerdere risicoanalyse waarin de afweging dus is gemaakt om in de afgelopen jaren geen expliciete inspecties op de regelgeving uit te voeren, vind ik het van belang om met ingang van volgend jaar hier wel weer bij de bedrijven op te gaan controleren. Het apparaat moet bij alle bedrijven volgens de regels worden toegepast. Gezien het toegenomen (inter)nationale bewustzijn rond vissenwelzijn, ben ik reeds met de NVWA in overleg om ervoor te zorgen dat het toezicht op het verplicht bedwelmen van paling voorafgaand aan slacht de komende jaren weer een plek krijgt op de toezichtagenda. Voor dit jaar wil ik in ieder geval de bedrijven waar paling wordt geslacht nogmaals wijzen op de verplichting tot toepassing van het bedwelmingsapparaat en het bijbehorende welzijnsbelang.
Kunt u aangeven hoeveel palingkwekerijen, palingrokerijen en andere visverwerkende bedrijven er in Nederland zijn en op hoeveel van deze bedrijven paling wordt geslacht, indien mogelijk uitgesplitst per bedrijf?
In Nederland zijn 15 palingkwekerijen en 258 visverwerkende bedrijven waaronder palingrokerijen. Naast palingrokerijen doodt slechts een beperkt deel van de visverwerkende bedrijven paling. Bedrijven hebben geen registratieplicht bij de NVWA als zij paling slachten. Precieze cijfers over het aantal bedrijven waar paling wordt geslacht zijn daarmee niet voorhanden.
Kunt u nagaan of de vier bedrijven, die in 2019 in overtreding waren, opnieuw zijn gecontroleerd in de jaren 2020 tot en met 2022? Zo ja, wat waren de bevindingen, indien mogelijk per jaar uitgesplitst? Zo nee, waarom niet?2
De vier bedrijven die in 2019 in overtreding waren, zijn sindsdien niet nogmaals gecontroleerd. Op de prioriteitsweging hieromtrent ben ik in de beantwoording van de vragen 1 en 2 nader ingegaan.
Kunt u nagaan of het visverwerkend bedrijf dat in 2020 in overtreding was opnieuw is gecontroleerd in 2021 en 2022?
In 2021 en 2022 hebben er geen controles plaatsgevonden op de verplichte bedwelming van paling voorafgaand aan de slacht. Het desbetreffende bedrijf is in 2021 en 2022 niet nogmaals gecontroleerd.
Deelt u het inzicht dat dit visverwerkend bedrijf in 2021 en 2022 opnieuw had moeten worden gecontroleerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om in gesprek met de NVWA aan te dringen om dit jaar in te zetten op meer onaangekondigde controles bij palingkwekerijen, palingrokerijen en andere visverwerkende bedrijven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer zult u dit doen?3
Voor het antwoord verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 3.
Het in de problemen komen van de teelt van frietaardappelen door nieuwe Haagse regels |
|
Edgar Mulder (PVV) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de berichten «Frietaardappel in de knel door nieuwe regels» en «Boer Evenhuis rooit niet eerder Dan maar strafkorting»?1, 2
Ja, ik ben hiermee bekend.
Deelt u de mening dat aardappelen voldoende rijp en moeten zijn afgehard voor een goede verwerking en het daarvoor noodzakelijk kan zijn dat ze in oktober nog in de grond zitten? Zo nee, waarom niet?
De ondernemer stelt zelf vast wat het goede moment is om de aardappelen te oogsten. Het moment van oogsten zal onder andere worden bepaald met het oog op een goede verwerking van de producten. Het kan dus voorkomen dat aardappelen in oktober nog in de grond zitten. Uit de informatie die ik van de Commissie Deskundigen Meststoffenwet en de sector ontving, blijkt echter dat het overgrote deel van de aardappelen voor of uiterlijk in oktober wordt gerooid.
Deelt u de mening dat door het koude en natte voorjaar de aardappels later de grond in konden, daardoor de groei later begint en alles opschuift in de tijd?
Het kan inderdaad voorkomen dat door een koud en nat voorjaar aardappels later gepoot kunnen worden en dat daardoor de groei later begint. Dit betekent echter niet per definitie dat alles opschuift in de tijd. De weersomstandigheden gedurende het seizoen zullen hiervoor medebepalend zijn.
Vindt u het ook zeer onrechtvaardig dat boeren kunnen worden gestraft als gevolg van weersomstandigheden?
De regeling ter stimulering van vanggewassen op zand- en lössgrond wordt opgesteld met als doelstelling de verbetering van de waterkwaliteit. Vroege inzaai van vanggewassen is noodzakelijk om tot een verbetering van de waterkwaliteit te komen. Daarom is de maatregel in het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn opgenomen en is daarmee onderdeel van de afspraken tussen de Europese Commissie en Nederland waar Nederland aan gebonden is. Uitgangspunt is dat ondernemers op uiterlijk 1 oktober een vanggewas inzaaien, maar de ondernemer heeft de keuze om óf op uiterlijk 1 oktober een vanggewas in te zaaien óf voor het jaar erna een korting op de stikstofgebruiksnorm te accepteren bij het later dan 1 oktober inzaaien van een vanggewas. Hiermee is er voor de ondernemer nog steeds de ruimte om weerseffecten te ondervangen en om het gewas ofwel in september te oogsten en op uiterlijk 1 oktober een vanggewas in te zaaien ofwel na 1 oktober te oogsten en een korting op de stikstofgebruiksnorm voor het volgende jaar toe te passen. Deze korting loopt op naargelang het vanggewas later wordt ingezaaid. Indien inzaai van het vanggewas tussen 2 oktober en 31 oktober plaatsvindt, volgt voor het opvolgende kalenderjaar een korting op de stikstofgebruiksnorm (5 kg N/ha bij inzaai vanggewas vanaf 2 oktober t/m 14 oktober, 10 kg N/ha bij inzaai vanggewas vanaf 15 oktober t/m 31 oktober en 20 kg N/ha bij inzaai vanggewas vanaf 1 november). Indien geen vanggewas wordt ingezaaid of dit na 31 oktober wordt ingezaaid, volgt de maximale korting. Deze korting is nodig ter compensatie van de verminderde opname van stikstof door het vanggewas indien het na 1 oktober wordt ingezaaid. Hiermee wordt beoogd de nadelige effecten op de waterkwaliteit van het laat oogsten van het hoofdgewas en het niet tijdig inzaaien van een vanggewas te corrigeren, zodat een verbetering van de waterkwaliteit kan worden bereikt.
Wat is uw reactie op de constatering uit de aardappelverwerkende industrie dat er geen capaciteit is om ineens alle aardappelen in september te verwerken?
Uit de informatie die ik van de aardappelverwerkende industrie ontving, leid ik af dat 30–40% van het areaal aardappelen op zand- en lössgrond wordt geteeld. De aardappelverwerkende industrie geeft aan dat een deel daarvan nu niet voor 1 oktober geoogst wordt en een klein deel daarvan pas na 1 november wordt geoogst. Dit heeft met name te maken met de planning van de verwerking van de aardappelen door de verwerkende industrie. Vervroeging van de oogst heeft consequenties voor directe verwerking ofwel tijdelijke opslag van de aardappelen. Afhankelijk van de bedrijfsvoering hebben boeren echter opties om aardappelen te bewaren. Dit zorgt ervoor dat de aardappelverwerking verspreid kan worden over de tijd en niet alles in september verwerkt hoeft te worden. Zoals eerder aangegeven is het uitgangspunt dat ondernemers een vanggewas inzaaien op uiterlijk 1 oktober, maar hebben de ruimte, onder het accepteren van een korting op de stikstofgebruiksnorm in het volgende jaar, voor een latere inzaai te kiezen.
Is er voor het vaststellen van de betreffende regelgeving overleg geweest met de sector? Zo ja, kunt u dat toelichten? Zo nee, waarom niet?3
Tijdens het voorbereiden van het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn, het opstellen en de consultatie van de lijsten met vanggewassen en winterteelten is op verschillende momenten afstemming geweest (met een aantal) sector- en ketenpartijen.
Vindt u dit ook een naar voorbeeld van regelgeving, bedacht door praktijkkennis ontberende ambtenaren, dat vooral lijkt bedoeld om boeren weg te treiteren? Zo nee, waarom niet?
De maatregel ter stimulering tot de inzaai van een vanggewas is onderdeel van het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn, dat op 26 november 2021 is vastgesteld. Ter voorbereiding van het opstellen van de invulling van de betreffende regelgeving is advies gevraagd aan de Commissie Deskundigen Meststoffenwet (CDM). De CDM verstrekt onafhankelijke wetenschappelijke adviezen aan het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Met de adviezen van de CDM zijn de lijsten met vanggewassen en winterteelten opgesteld. Deze lijsten zijn vervolgens geconsulteerd en er is ook met een aantal sectorpartijen gesproken over de invulling van de gewaslijsten. Dit traject heeft op een aantal punten tot aanpassingen in de lijsten geleid. De aldus tot stand gekomen lijsten heb ik de Tweede Kamer doen toekomen. Met het stimuleren van het tijdig inzaaien van vanggewassen beoog ik een effectieve maatregel vast te stellen die een bijdrage levert aan de verbetering van de waterkwaliteit.
Wat gaat u aan dit beleid veranderen, zodat de akkerbouwsector niet zo zwaar wordt getroffen?
Ik ben niet voornemens wijzigingen aan te brengen in de maatregel ter stimulering van de teelt van vanggewassen die volgt uit het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn. De uitwerking van de bepaling heeft geleid tot een invulling van deze maatregel die proportioneel is en bijdraagt aan de verbetering van de waterkwaliteit.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat over Mestbeleid, dat staat ingepland op 1 juni?
Ja.
Het bericht 'Grote stalbrand in Sint Oedenrode, 9000 varkens omgekomen' |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Grote stalbrand in Sint Oedenrode, 9.000 varkens omgekomen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat er drastische veranderingen nodig zijn om het ernstige leed wat met stalbranden gaat gepaard te verminderen, gezien het feit dat er daardoor gemiddeld 143.000 dieren per jaar overlijden?
Ja.
Hoe kijkt u tegen dit probleem aan?
Ieder dodelijke dierlijke slachtoffer is er één teveel. Ik zet mij daarom in voor een verstevigde aanpak voor stalbranden met als doel een halvering van het aantal dodelijke stalbranden en het aantal dodelijke dierlijke slachtoffers in 20262. Ook de brand in Reusel van afgelopen dinsdag bevestigt dat deze aanpak nodig is.
Welke stappen neemt u om het leed en het aantal doden bij een stalbrand te verminderen?
Zoals bij uw Kamer bekend heeft mijn voorganger op 8 oktober 2021 een verstevigde aanpak van stalbranden gepresenteerd3 om het aantal dodelijke stalbranden en dodelijke dierlijke slachtoffers te halveren in 2026. Ik onderstreep het belang hiervan. Om te komen tot goed uitvoerbare en effectieve regelgeving is een zorgvuldig proces nodig, wat tijd kost. Met het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit houders van dieren in verband met het stellen van brandveiligheidsvoorschriften voor het houden van dieren voor productie, wordt beoogd te voorzien in nieuwe brandveiligheidsvoorschriften. Het besluit is op 24 april jl. in internetconsultatie gebracht. Deze internetconsultatie staat vier weken open en sluit op 29 mei. Meer informatie over deze stappen vindt u in de verzamelbrief dieren in de veehouderij, die vandaag naar de Kamer gezonden wordt.
Deelt u de mening dat staldieren een vluchtroute zouden moeten hebben om bij brand of andere calamiteiten te kunnen ontsnappen aan een wrede dood?
In algemene zin geldt dat in gesloten stalsystemen de kans om te ontsnappen aan een stalbrand klein is. De kans om te ontsnappen aan een stalbrand in open stalsystemen is groter, omdat dieren gewend zijn aan de buitenlucht, en eventueel aanwezige vluchtrouten voor de dieren meer bekend zijn. Eerder is de Kamer geïnformeerd4 dat de Wageningen University & Research (WUR) de opdracht heeft gekregen om onderzoek uit te voeren naar mogelijkheden om de overlevingskans van dieren bij brand te vergroten. Dit wordt meegenomen in hetzelfde onderzoek van de WUR naar of en hoe de verplichte brandcompartimentering van de technische ruimte voor alle bestaande stallen vorm kan krijgen en wat de impact is van deze verplichting is. Ik zal de Kamer informeren als dit onderzoek gereed is naar verwachting voor het zomerreces.
Hoe kijkt u aan tegen het gegeven dat gemeenten en provincies weinig mogelijkheden hebben om eisen te stellen aan, en toezicht te houden op, de brandveiligheid door gebrek aan wet- en regelgeving zoals beschreven in een rapport van de Onderzoeksraad?2
Brandveiligheidseisen voor stallen zijn vastgelegd in het Bouwbesluit. In 2014 zijn daar nieuwe brandveiligheidseisen, zoals de verplichte brandcompartimentering van de technische ruimte aan toegevoegd. Voor stallen vergund vóór 2014 gelden deze aanvullende eisen niet. Daarom wordt in het eerder aangehaalde onderzoek door de WUR onderzocht of en hoe compartimentering van de technische ruimte ook in deze stallen verplicht gesteld kan worden. Verder is het is aan gebouweigenaren om te zorgen dat hun gebouwen veilig zijn en ten minste voldoen aan het Bouwbesluit. Het is aan de gemeente om als bevoegd gezag toezicht te houden op de naleving ervan.
Deelt u de mening dat, gezien de toename in stalbrandslachtoffers en de ernst van het leed, vrijwilligheid niet genoeg is om onnodig leed te voorkomen en dat er meer daadkracht nodig is?
Zeker, ik deel die mening. Daarom ben ik, mede aan de hand van het rapport van de Onderzoeksraad voor veiligheid (OvV), bezig met een verstevigde aanpak om het aantal dodelijke stalbranden en het aantal dodelijke dierlijke slachtoffers dat daarbij valt te verminderen6. Onderdeel van die aanpak zijn niet-vrijwillige maatregelen.
Deelt u de mening dat er daarom een grondslag aan de Wet dieren moet worden toegevoegd om brandveiligheidseisen aan stallen te stellen? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze mening deel ik. Het stellen van brandveiligheidseisen is onderdeel van de verscherpte aanpak stalbranden, waarover ik de Kamer binnenkort informeer middels de Kamerbrief «Dieren in de veehouderij». Daarbij heeft de Kamer reeds een amendement op de Wet dieren aangenomen, waarmee er een grondslag is in de Wet dieren (in artikel 2.2., tiende lid) om bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur (AMvB) verplichtingen te stellen voor brandveiligheid. Met dit amendement is tevens invulling gegeven aan de aanbeveling van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV) om een wettelijke grondslag te creëren in de Wet Dieren om brandveiligheidsmaatregelen te kunnen nemen. De grondslag wordt gebruikt om de nieuwe brandveiligheidsvoorschriften op te nemen in het Besluit houders van dieren, zie ook het antwoord op vraag 4.
Hoe reageert u op de aanbeveling van de Onderzoeksraad om het voortouw te nemen bij het substantieel en structureel verminderen van het aantal dieren dat overlijdt als gevolg van stalbranden?
Ik heb dit voortouw genomen door mij in te zetten voor de verstevigde aanpak stalbranden om het aantal dodelijke stalbranden en het aantal dodelijke dierlijke slachtoffers te verminderen. Zie ook de uitgebreide reactie op het rapport van de OvV en deze aanbeveling7.
Welke concrete stappen gaat u zetten om gehoor te geven aan de aanbeveling van de Onderzoeksraad en om het leed als gevolg van stalbranden te verminderen?
Zie hiervoor mijn antwoord bij vraag 4.
9000 varkens die levend zijn verbrand of zijn gestikt in de rook bij een grote stalbrand in Sint-Oedenrode. |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Wat ging er door u heen toen u vernam dat bij een stalbrand in Sint-Oedenrode 9.000 varkens levend zijn verbrand of zijn gestikt in de rook?1
Kunt u uiteenzetten welke mogelijkheden dieren in de vee-industrie hebben om aan stalbranden te ontsnappen? Welke mogelijkheden hadden deze varkens om aan de brand te ontsnappen?
Welke brandpreventieve maatregelen waren er genomen om deze varkens te beschermen tegen een stalbrand?
Kunt u bevestigen dat sinds de Kamer twee jaar geleden een wettelijke basis heeft gecreëerd voor het stellen van regels om dieren tegen stalbranden te beschermen er meer dan 160.000 dieren levend zijn verbrand of zijn gestikt in de rook, maar u nog steeds geen maatregelen heeft genomen om stalbranden tegen te gaan?
Wanneer gaat u uw maatregelenpakket tegen stalbranden aan de Tweede Kamer voorleggen?
Kunt u bevestigen dat u, in lijn met de aangenomen motie Vestering, in ieder geval werkt aan regels voor een maximum aantal dieren per brandcompartiment en het verplicht compartimenteren van de technische ruimte?2
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de gestelde termijn beantwoorden?
Het plan om 1600 kalfjes vanuit Ierland op het vliegtuig te zetten, vermoedelijk naar Nederland |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Klopt het dat er een concreet plan ligt om 1.600 piepjonge Ierse kalfjes in de komende weken op het vliegtuig te zetten naar het Europese vasteland?1
Er is bij mij geen concreet plan bekend om 1600 kalveren per vliegtuig vanuit Ierland naar het vasteland van Europa te transporteren. Ook bij de Ierse overheid zijn er geen concrete plannen bekend om kalveren met het vliegtuig van Ierland naar het vasteland van Europa te transporteren. De Ierse overheid geeft wel aan bekend te zijn met geruchten aangaande dit soort transporten. Dit soort geruchten keren ieder voorjaar terug, maar tot op heden is er nooit sprake geweest van een concreet plan. Dit betekent dat er geen sprake is van een aanvraag bij de Ierse overheid voor certificering van een dergelijk transport en dat niet bekend is of een dergelijk transport daadwerkelijk plaats zal gaan vinden, om hoeveel dieren het dan zou gaan, waar de dieren dan vandaan komen of waar de dieren dan naartoe gaan. De Ierse overheid heeft aangegeven contact op te nemen met mijn ministerie wanneer er wel sprake is van een concreet plan om kalveren naar het vasteland van Europa te vervoeren via het vliegtuig.
Heeft u gezien dat de verwachting is dat deze arme dieren naar kalvermesters in Nederland zullen gaan?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 1.
Hoeveel van deze dieren hebben inderdaad een kalverbedrijf in Nederland als eindbestemming?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 1.
Herinnert u zich dat uw voorganger het, zowel vanwege het dierenleed als vanwege het klimaat, een slecht plan vond om Ierse kalfjes op het vliegtuig te zetten om daarmee een eventueel toekomstig verbod op diertransporten langer dan acht uur te omzeilen? Deelt u deze mening?2
Ik ben bekend met de antwoorden die mijn voorganger heeft gegeven op de Kamervragen waar naar verwezen wordt (Kamerstuk 2021Z04531). Ik deel de mening van mijn voorganger.
Herinnert u zich dat uw voorganger waarschuwde dat transport per vliegtuig van piepjonge kalfjes, die nog afhankelijk zijn van melk, zal zorgen voor dierenleed, vanwege het vervoer vanuit melkveebedrijven en verzamelplaatsen in Ierland naar het vliegveld, het wegtransport vanaf een vliegveld in Nederland naar de bedrijven van bestemming en vanwege de extra stressfactoren, zoals de laad- en losmomenten en onbekende geluiden, geuren en bewegingen die bij vliegverkeer horen?
Mijn voorganger gaf aan dat er zorgen zijn over de extra stressfactoren, zoals laad- en losmomenten en onbekende geluiden, geuren en bewegingen die bij vliegverkeer horen. Daarnaast heeft mijn voorganger aangegeven dat de vliegreis weliswaar relatief kort is, maar dat de kalveren vanuit de melkveebedrijven en verzamelplaatsen in Ierland naar het vliegveld vervoerd moeten worden. Na de vlucht moeten ze vanaf een vliegveld in Nederland per wegtransport naar de bedrijven van bestemming.
Wat gaat u doen om dit schandalige plan tegen te houden?
Bij transport van levende dieren tussen lidstaten houd ik mij aan de Europese regels voor intraverkeer. Ik kan daarom dit soort transporten, ook als ze met het vliegtuig worden uitgevoerd, niet verbieden. Ik zet mij op Europees niveau in voor een verbod op langeafstandstransporten (>8 uur) van jonge ongespeende dieren, waaronder kalveren.
Wat vindt u ervan dat de kalversector in de afgelopen maanden, net als vorig jaar, wéér fors meer kalfjes heeft geïmporteerd uit Ierland, waardoor de import van Ierse kalfjes bijna is verdubbeld?3
Ik vind dit een zorgelijk signaal. Ik zet mij immers niet voor niets vanuit het oogpunt van dierenwelzijn in voor een Europees verbod op langeafstandstransporten van ongespeende dieren, waaronder deze jonge kalveren.
Deelt u de mening dat de kalversector hiermee voor de zoveelste keer laat zien dat zij totaal geen boodschap heeft aan uw inzet om ongespeende dieren, zoals deze jonge kalfjes, alleen over korte afstanden te vervoeren en dat zij zonder schaamte lijnrecht tegen deze inzet in blijft opereren?
Ik ben met de kalversector in gesprek in het kader van het convenant dierwaardige veehouderij. Ik wacht de uitkomsten hiervan af. Uiteindelijk wil ik toe naar het volledig gebruik van diergericht ontworpen houderijsystemen in de veehouderij. Het onderwerp «transport» zal in deel twee van het convenant ook aan de orde komen.
Wat gaat u hieraan doen?
Zie hiervoor mijn antwoorden op vraag 6 en vraag 8.
Heeft u zich, net als uw voorganger, verdiept in het rapport van Eyes on Animals, Ethical Farming Ireland en Europarlementariër Anja Hazekamp waarin de vreselijke reis van 50 uur vanaf een melkveebedrijf in Ierland naar een controlepost in Frankrijk staat beschreven, waarbij de jonge kalfjes slechts één keer werden gevoerd?4
Ja, ik ben bekend met dit rapport.
Heeft u gezien dat één van de twee controleposten voor kalfjes in de haven van Cherbourg deze week tot nader order is gesloten, nadat opnieuw op beeld werd vastgelegd hoe de jonge dieren daar worden mishandeld?5
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Wat vindt u van deze beelden, waarop te zien is hoe kalfjes stelselmatig, ook op hun hoofd, worden geslagen met stokken, peddels en dranghekken?6
Ik vind de manier waarop de mensen omgaan met de kalveren op deze beelden afschuwelijk.
Kunt u deze vragen één voor één en zo snel mogelijk beantwoorden, nog voordat de eerste kalfjes op het vliegtuig worden gezet?
Ja.
Het advies van de landsadvocaat ten aanzien van het bestaand gebruik Wet natuurbescherming (Wnb)-vergunningen van de garnalensector |
|
Peter Valstar (VVD), Thom van Campen (VVD), Pieter Grinwis (CU), Roelof Bisschop (SGP), Derk Boswijk (CDA) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op Kamervragen van de leden Van Campen en Valstar (VVD) van 16 september 2022 over de vergunningsaanvragen in de visserijsector, waarin u zegt dat de landsadvocaat «het uiterst onzeker [acht] of de specifieke vereisten voor het kunnen claimen van een dergelijk bestaand recht zijn in te vullen»?1
Ja.
Is de aanname correct dat dit antwoord volgt uit het advies van de Landsadvocaat, zoals gedeeld met de Kamer op 1 maart jongstleden?2
Ja, ik heb dit advies beschouwd als aanvullend op mijn eigen eerdere juridische analyse daarop. Het standpunt vanuit het Ministerie van LNV rondom «bestaand gebruik» is al geruime tijd bij de garnalensector bekend en betreft een consistente lijn: de garnalenvisserijen worden al tientallen jaren niet door mij aangemerkt als «bestaand gebruik». Overigens volgde er, direct aansluitend op het kernadvies van de Landsadvocaat (zoals op 1 maart 2023 (DGNV/26330208) aan uw Kamer verzonden), nog een nadere gedachtewisseling tussen de Landsadvocaat en het Ministerie van LNV inzake de visserijvergunningen als referentiesituatie. Die nadere gedachtewisseling is al enige tijd geleden door mij, als onderdeel van het uitgebrachte advies, gedeeld met de garnalensector. Volledigheidshalve zend ik de Kamer, als bijlage bij de onderhavige beantwoording, ook die overwegingen nog aanvullend toe.
Deelt u de constatering dat de landsadvocaat in het advies betoogt dat terugvallen op een eerdere referentie «juridisch complex» is, maar dat het voor de garnalenvissers mogelijk zou kunnen zijn «als kan worden aangetoond dat de Visserijwetvergunningen – haast als een soort automatisme – telkens opnieuw verleend werden en worden»?
Ik constateer dat de Landsadvocaat, om te beginnen, het onzeker acht of na het vervallen van de tijdelijke natuurvergunningen, kan worden teruggevallen op de eerder verleende visserijwetvergunningen als referentiesituatie. Daarnaast is onzeker of de rechter, in afwijking van eerdere jurisprudentie, zal accepteren dat ook tijdelijke vergunningen een referentiesituatie kunnen vormen in het geval dat die tijdelijke vergunningen telkens opnieuw verleend moesten worden. Mogelijk zal een rechter toch, ondanks de tijdelijkheid van een vergunning, aannemen dat die toestemmingen als referentiesituatie kunnen gelden wanneer zij gelet op het van toepassing zijnde juridisch kader telkens opnieuw verleend moesten worden.
Maar ook dan is de zaak feitelijk uiterst complex: alle visserijwetvergunningen van 1994 én daarna moeten worden overgelegd; alleen dan is immers duidelijk wat de meest beperkte toestemming sinds de referentiedatum is en kan getoetst worden of de beoogde visserijomvang daaronder blijft.
Deelt u ook de constatering dat de landsadvocaat aangeeft dat het daarbij in ieder geval «essentieel [is] dat [de Visserijwetvergunning van 1994 en daarna] boven water worden gehaald, om een beroep op bestaande rechten enige kans van slagen te laten hebben» – immers, «alleen dan is duidelijk wat de meest beperkte toestemming sinds de referentiedatum is en kan getoetst worden of het beoogde project daaronder blijft»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, ziet u kans om deze «juridisch complexe» mogelijkheid tóch te verkennen, indien de betreffende vergunningen boven water kunnen worden gehaald? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om deze vergunningen op te vragen bij de garnalenvissers in kwestie?
Ik deel die constatering en biedt deze vissers graag de kans en ruimte om dit aan te tonen. Daarbij merk ik wel op dat, ingeval de situatie vanuit de Visserijwetvergunning voor een individuele visser gereconstrueerd zou kunnen worden, dit zou betekenen dat in het betreffende visjaar onder de meest beperkende visserijvergunning, middels Automatic Identification System (AIS)-data en logboekdata exact gereconstrueerd zal moeten worden op welke locaties deze visser gedurende welke tijd gevist heeft. Immers: enkel op die wijze kan per individuele visser bepaald worden wat de omvang van zijn stikstofemissie en daarmee depositie op beschermde natuurwaarden is bij wijze van referentie. Die referentie zal dan eventueel, aanvullend, weer afgezet moeten worden tegen het meerdere aan deposities van deze specifieke individuele visser zoals berekend voor zijn voorgenomen en aan te vragen vislocaties. En het ligt in de rede dat een visser meer visgebied vergund wil krijgen dan enkel de referentiesituatie welke qua omvang en locatie gebaseerd zal zijn op een specifiek jaar van vissen. Gezien de zeer mobiele aard van deze visserij lijkt dit in praktische zin eerder een complexere uitvoering van toetsen en reguleren onder de Wet natuurbescherming van de garnalenvisserij op te leveren dan de aanpak die de sector qua stikstof momenteel, per individuele visser, voorstaat.
Individuele vissers kunnen op dit punt de hiertoe vereiste informatie zelf proactief verzamelen en bij mij aanleveren. Bij aanlevering van dergelijke informatie zal ik hierop, middels een nadere juridische analyse, bezien of met het aangeleverde materiaal een kansrijk beroep mogelijk is op bestaand gebruik.
Klopt het dat het aantal vergunningen voor de garnalenvisserij sinds 1994 is begrenst en afgenomen? Zo ja, wat vindt u daar van?
Op de uitgifte van vergunningen is via beleid een begrenzing aangebracht. Het aantal Garnalenvergunningen Kustwateren (GK-vergunningen) is begrensd sinds de publicatie van de Notitie Garnalenvisserij 1988. Het aantal Garnalenvergunningen Visserijzone (GV-vergunningen) is begrensd met publicatie van de Structuurnota Zee- en kustvisserij «Vissen naar evenwicht» uit 1993 (Kamerstuk 22 993, nr. 1). De aantallen aan GV- en GK-vergunningen zijn beiden afgenomen sinds 1994 als gevolg van de uitwerking van verschillende saneringsregelingen.
In relatie tot de discussie rondom bestaand gebruik merk ik op dat een afname van de hoeveelheid aan visserijvergunningen inhoudelijk niets zegt over de concrete omvang van de garnalenvisserij in de betrokken Natura 2000-gebieden.
Kunnen de Visserijwetvergunningen van 1994 worden gezien als milieutoestemming, onder meer gelet op de Structuurnota Zee- en Kustvisserij?
De visserijwetvergunningen die waren verleend op het moment dat de verplichting uit artikel 6, lid 3, van de Habitatrichtlijn, waarop de natuurvergunningplicht is gebaseerd, ging gelden voor de betrokken Natura 2000-gebieden, kunnen in beginsel worden aangemerkt als toestemming waaraan de referentiesituatie kan worden ontleend. Maar ik wijs nogmaals op de risico’s zoals verwoord in mijn antwoord op vraag 3.
Kunt u inzicht geven in de omvang van de stikstofdepositie van de garnalenvisserij op hexagonen, waar de Kritische Depositiewaarde (KDW) wordt overschreden? Is de veronderstelling juist dat de depositie door de garnalenvisserij sinds 1994 eerder is afgenomen dan toegenomen?
Deze omvang verschilt per locatie en is direct afhankelijk van vaar- en visgedrag alsmede exacte emissies. AERIUS Calculator is het wettelijk verplichte rekeninstrument om de omvang van de stikstofdepositie per visser dan wel groep van vissers te berekenen. Die verantwoordelijkheid ligt bij de vissers zelf. Ik beschik vanuit de vertegenwoordiging van deze vissers nog niet over een totaalbeeld van die berekeningen. Ik kan dus ook niet aangeven of de depositie door de garnalenvisserij sinds 1994 eerder is afgenomen dan toegenomen. Ook die eventuele onderbouwing is een verantwoordelijkheid van de sector zelf.
Het bericht '‘NEPG maakt zich zorgen over pootgoedproductie’' |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «North-western European Potato Growers (NEPG) maakt zich zorgen over pootgoedproductie»?1
Ja, daar ben ik bekend mee.
Bent u op de hoogte van de ontwikkelingen in de aardappelsector, zoals omschreven in het artikel?
De NEPG maakt zich zorgen over de pootgoedproductie dit jaar en vreest dat pootgoedtelers overstappen op de teelt van aardappelen voor de verwerkende industrie. Ik heb echter geen signalen dat er dit jaar in Nederland een grote verschuiving plaatst vindt van de teelt van pootaardappelen naar de teelt van aardappelen voor de verwerkende industrie.
Klopt de veronderstelling dat de strengere regelgeving voor gewasbeschermingsmiddelen een reden is waarom akkerbouwers doen besluiten minder pootgoed te telen? Wat vindt u daarvan?
Deze veronderstelling in het artikel wordt door de NEPG niet onderbouwd. Mij is geen informatie bekend dat de Europese regelgeving voor gewasbeschermingsmiddelen in de genoemde zes landen in Noordwest-Europa dermate strenger is voor pootgoedaardappelen dan voor fritesaardappelen en zetmeelaardappelen dat akkerbouwers daardoor andere contracten af zouden willen sluiten. Het artikel beschrijft vooral dat een grotere vraag naar fritesaardappelen leidt tot hogere prijzen voor die aardappelen en een betere winstgevendheid voor de akkerbouwer.
Bent u ermee bekend dat Nederland bij uitstek het land is om pootgoed te telen, vanwege klimaat en grondsoort, en Nederland daarom een aandeel van 65 tot 70 procent heeft in de wereldhandel in pootgoed?
Ja, daar ben ik bekend mee.
Welke gevolgen kunnen de huidige ontwikkelingen in de aardappelsector hebben voor de Nederlandse pootgoedsector en haar internationale koploperspositie?
De internationale positie van de Nederlandse pootgoedsector is niet afhankelijk van één oogstjaar. De verwachting vanuit de NAK is dat het areaal voor de pootgoedteelt in Nederland dit jaar ten opzichte van vorig jaar 3 – 5% daalt. Pootgoedtelers dienen uiterlijk 30 mei aangifte te doen bij de NAK (de Nederlandse Algemene Keuringsdienst). Na de sluitingsdatum publiceert de NAK op de website hoeveel hectare er per ras en klasse is aangegeven en wordt duidelijk wat het areaal pootgoedteelt is. Fluctuaties in vraag en aanbod binnen deze sector in zowel Nederland als daarbuiten zal effect hebben op de prijs waardoor het op termijn mogelijk weer aantrekkelijker wordt om een andere aardappel te telen.
Ziet u in dat er mogelijk niet in de groeiende (internationale) vraag naar fritesaardappelen kan worden voorzien wanneer er te weinig pootgoed wordt geteeld? Tot welke problemen kan dit leiden?
Ik heb op dit moment geen signalen dat er te weinig pootgoed beschikbaar is voor de groeiende vraag naar fritesaardappelen. Zoals aangegeven zullen vraag en aanbod fluctueren en hiermee ook de prijzen en de aantrekkelijkheid om bepaalde aardappelen te telen.
Ziet u de noodzaak om de teelt van pootgoed in Nederland te stimuleren? Zo ja, welke mogelijkheden overweegt u? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik zie die noodzaak niet, omdat het areaal pootaardappelen naar verwachting slechts licht daalt dit jaar ten opzichte van vorig jaar. Daarnaast zullen fluctuaties in vraag en aanbod ook in de toekomst zijn gevolgen hebben op de prijs van aardappelen en daarmee op het teeltplan.
Het Agro E-label |
|
Thom van Campen (VVD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het concept van het Agro E-label bij gewasbeschermingsmiddelen, waarmee barcodes op de verpakkingen van gewasbeschermingsmiddelen worden gescand en gebruiksvoorschriften kunnen worden ingezien?
Ja.
Deelt u de mening dat bij toepassing van gewasbeschermingsmiddelen er een hoge mate van zorgvuldigheid moet worden betracht en dat de huidige fysieke etiketten dit gebruik onnodig onhandig maken door de praktische kenmerken van dergelijke etiketten?
Ik deel de mening dat bij toepassing van gewasbeschermingsmiddelen een hoge mate van zorgvuldigheid moet worden betracht. Mede om die reden zijn fysieke etiketten voorgeschreven voor verpakkingseenheden van gewasbeschermingsmiddelen in Europese wet- en regelgeving. Het fysieke etiket bevat het wettelijk gebruiksvoorschrift zoals vastgesteld door het Ctgb en is onlosmakelijk gekoppeld aan de toelating van een gewasbeschermingsmiddel. Consequentie van fysieke etiketten is dat een wijziging in het wettelijk gebruiksvoorschrift leidt tot extra handelingen en kosten bij producenten en distributeurs van gewasbeschermingsmiddelen om ervoor te zorgen dat de producten die op de markt worden gebracht de gewijzigde voorschriften bevat.
Indien ja, ziet u de worsteling van telers bij het gebruik van deze etiketten en deelt u de mening dat dergelijke worstelingen de bedrijfsvoering in de weg kunnen zitten?
Het is mijn indruk dat het gebruik van fysieke etiketten vooral tot extra handelingen leidt voor producenten en distributeurs. Voor toepassers van gewasbeschermingsmiddelen is het vooral belangrijk dat de informatie over het omgaan met een gewasbeschermingsmiddel (wettelijk gebruiksvoorschrift) te raadplegen is op het moment dat er handelingen met dat middel plaatsvinden, zoals het openen van een verpakkingseenheid en het vullen van een tank. Fysieke etiketten voorzien daarin.
Wat is op dit moment de huidige wet- en regelgeving waarin gebruik en toepassing van de reguliere etiketten is opgenomen?
Op grond van artikel 65 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 en de nadere uitwerking daarvan in Uitvoeringsverordening (EG) nr. 547/2011, moeten verpakkingseenheden van gewasbeschermingsmiddelen voorzien zijn van een etiket dat voldoet aan de voorschriften van Verordening (EG) nr. 1272/2008 over classificering, etikettering en verpakking van chemische stoffen. Die verordening schrijft een fysiek etiket voor.
Klopt het dat bij een wijziging van de gebruiksvoorschriften de etiketten op juridische grond opnieuw moeten worden gedrukt en de gewasbeschermingsmiddelen daarmee ook opnieuw moeten worden gelabeld?
Ja, dat klopt.
Deelt u de mening dat dit proces onnodig extra werk oplevert voor producenten en gebruikers en onduidelijkheid kan scheppen bij telers indien er meerdere versies van een bepaald etiket op de markt zijn, ondanks de beschikbaarheid van hedendaagse technologische mogelijkheden?
Nee, er is geen sprake van onnodig extra werk. Het opnieuw drukken en etiketteren van verpakkingseenheden bij wijzigingen in gebruiksvoorschriften levert extra werk op maar is nodig omdat, zoals ook genoemd in het antwoord op vraag 1, bij de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen een hoge mate van zorgvuldigheid moet worden betracht. Wel kan de situatie ontstaan dat er tijdelijk verschillende etiketten van een vergelijkbaar gewasbeschermingsmiddel in gebruik zijn. Een digitaal etiket kan er aan bijdragen dat die situatie wordt voorkomen of verkort.
Ziet u kans in het concept van een E-label bij gewasbeschermingsmiddelen, om daarbij bijvoorbeeld ook locatie, weersomstandigheden en bodemsoorten te integreren om zodoende op simpele wijze de gebruiksvoorschriften voor specifieke telers op een gemakkelijke wijze inzichtelijk te maken?
Het is niet aan mij om de huidige (gratis raadpleegbare) applicatie Agro-E-label al dan niet uit te breiden of te wijzigen. Deze applicatie hebben de producenten en distributeurs van gewasbeschermingsmiddelen, verenigd in Fytostat, laten ontwikkelen. De betrokken producenten en distributeurs kunnen naast een digitale variant van het fysieke etiket de toepassers van gewasbeschermingsmiddelen ook nu al informeren over andere aspecten die relevant zijn voor een zorgvuldige toepassing van gewasbeschermingsmiddelen. Dat sluit ook aan bij hun eigen verantwoordelijkheid en belang om zorg te dragen voor een zorgvuldige toepassing van gewasbeschermingsmiddelen (Stewardship).
Indien ja, welke mogelijkheden ziet u om juridisch te borgen dat een dergelijk Agro E-label, net als het gebruik is bij diergeneesmiddelen, leidend kan worden in plaats van de gangbare papieren etiketten, om zo het proces van bedrijfsvoering bij zowel de producenten als telers te versimpelen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4, zijn de etiketteringsvoorschriften van verpakkingseenheden van gewasbeschermingsmiddelen vastgelegd in Europese wet- en regelgeving. Mijn ministerie heeft in 2021 bij de Europese Commissie aandacht gevraagd voor de optie om etikettering ook via een digitale wijze te kunnen laten plaatsvinden en heeft daarbij verwezen naar diergeneesmiddelen. Bij de diergeneesmiddelen moet de bijsluiter op papier of op elektronische wijze beschikbaar worden gesteld. De Europese Commissie liet toen weten dat de huidige verordening niet uitsluit dat de toelatingshouder, naast het fysieke etiket, aanvullend de toepasser ook op een andere manier kan informeren, zolang die informatie maar niet tegenstrijdig is met het fysieke etiket.
Belangrijk verschil tussen gewasbeschermingsmiddelen en diergeneesmiddelen is evenwel dat diergeneesmiddelen, anders dan gewasbeschermingsmiddelen, in veel gevallen door de dierenarts worden voorgeschreven en door de houder van de dieren wordt toegepast op instructie van de dierenarts.
Om een keuzemogelijkheid tussen fysiek of digitaal etiketteren van een deel van de informatie te introduceren bij gewasbeschermingsmiddelen, zou eerst Verordening (EG) nr. 1272/2008 gewijzigd moeten worden. Op 19 december 2022 heeft de Europese Commissie een voorstel gepubliceerd tot wijziging van die verordening. Het voorstel biedt meer mogelijkheden voor digitale etikettering van bepaalde informatie van chemische stoffen. Ik verwijs u naar de BNC-fiche over dit voorstel dat het Kabinet op 17 februari jl. naar uw Kamer heeft gestuurd (Kamerstuk 22 112, nr. 3626). Zodra de besluitvorming over dit voorstel is afgerond en digitale etikettering (deels) mogelijk zou worden, biedt dat de Europese Commissie ook mogelijkheden om de etiketteringsvoorschriften in Verordening (EG) nr. 1107/2009 of Uitvoeringsverordening (EG) nr. 547/2011 aan te passen.
Bent u bereid om de mogelijkheden van een E-label bij gewasbeschermingsmiddelen te verkennen en te betrekken bij uw voornemen om te komen tot een verplichting tot het inwinnen van onafhankelijk advies via het nationale spoor?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 8 sta ik welwillend tegenover de wens om naast een fysiek etiket ook gebruik te mogen maken van een digitale wijze om informatie over het wettelijk gebruiksvoorschrift vast te leggen. Ik zal voorstellen van de Europese Commissie met een dergelijke strekking in beginsel positief tegemoet treden.
Dat staat echter los van de inhoud van het etiket. Ik verwacht van een adviseur dat die, ongeacht of er sprake is van een fysiek of digitaal etiket, goed op de hoogte is van het wettelijk gebruiksvoorschrift. Nu al heeft een adviseur, productgebonden of onafhankelijk, de mogelijkheid om het Agro-E-label te raadplegen en te gebruiken in zijn adviezen. Ook de toepasser kan al gebruik maken van de (gratis raadpleegbare) applicatie Agro E-label.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Dassenburchten onder en rondom het spoor |
|
Lammert van Raan (PvdD), Leonie Vestering (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Kent u het bericht «Hoe krijg je die dassen onder het spoor weg op de meest dasvriendelijke manier»?1
Ja.
Klopt het dat de das op basis van de Natuurbeschermingswet een beschermde diersoort is, die niet mag worden gedood, verontrust of anderszins verstoord?
De das (Meles meles) is beschermd onder artikel 3.10 van de Wet natuurbescherming (beschermingsregime andere soorten). Dit betekent dat het niet is toegestaan om in het wild levende dieren opzettelijk te doden of te vangen en de vaste voorplantingsplaatsen of rustplaatsen van deze dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen.
Door het bevoegd gezag, provincies of de Minister voor Natuur en Stikstof, kan een ontheffing of vrijstelling worden verleend van deze verboden. Een ontheffing of vrijstelling kan uitsluitend worden verleend als is voldaan aan elk van de volgende voorwaarden (Artikel 3.8, vijfde lid, van de Wet natuurbescherming):
Voor bepaalde handelingen en projecten is in het Besluit natuurbescherming geregeld dat de Minister in plaats van de provincie het bevoegd gezag is. Dit geldt onder andere voor landelijke infrastructuur als landelijke spoorwegen, hoofdvaarwegen of hoogspanningsverbindingen.
Klopt het dat ProRail al jaren weet dat er dassen om het spoor wonen en bekend was met de dassenfamilies rondom het spoor in Brabant en Friesland? Zo ja, is er eerder getracht om het spoor onaantrekkelijk te maken voor ondergraving door dassen zodat de huidige situatie had kunnen worden voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren de resultaten?
ProRail heeft sinds enkele jaren locaties in beeld waar dassen zich bij het spoor bevinden, waaronder in Molkwerum en Esch. Op dit moment zijn dat ongeveer 40 locaties, die goed in de gaten worden gehouden. ProRail heeft sinds januari 2023 een gedragscode (vrijstelling) om holen met een beperkte bijdrage aan het leefgebied (geen kraamburchten en andere belangrijke verblijfplaatsen) te verwijderen. ProRail handelt momenteel volgens drie scenario’s als er dassen worden waargenomen bij het spoor:
IenW en ProRail gaan naar aanleiding van de problemen in Molkwerum en Esch evalueren met de andere betrokken partijen (waaronder LNV en RVO) hoe het zo ver heeft kunnen komen dat er geen treinen meer konden rijden. Daarvan zal geleerd moeten worden om dit soort situaties in de toekomst te voorkomen. Ook zullen de mogelijkheden van een generieke ontheffing verkend worden, zodat ProRail in de toekomst bij verder gevorderde graafschade sneller kan ingrijpen om hinder zoveel mogelijk te beperken. Dit in aanvulling op de recente gedragscode van ProRail waarmee al gelijk actie kan worden ondernomen bij beginnende gravende activiteiten rondom het spoor, voordat de holen belangrijke verblijfplaatsen worden. Goede monitoring is hierbij essentieel om deze activiteiten op tijd te signaleren.
Bent u ermee bekend dat deskundigen wijzen op het belang van het aanbrengen van bijvoorbeeld heggen en houtwallen voor het ontstaan van geschikte leefgebieden, waardoor een das voldoende voedsel vindt en zich veilig kan verplaatsen. Is dat in dit geval ook gebeurd?
De das is gebaat bij een kleinschalig ingericht (cultuur)landschap. Onder meer heggen en houtwallen bieden dekking, alsook foerageer- en vestigingsmogelijkheden. Het heden ten dage vrij grootschalig en open karakter van het Nederlandse (cultuur)landschap is daarin beperkend voor een groeiende dassenpopulatie. Dientengevolge komen de dieren ook voor in spoorzones; een begroeid, droog en vergraafbaar spoortalud wordt door de dieren als een volwaardig alternatief gezien.
Het aanleggen van heggen en houtwallen is een maatregel om de kwaliteit van een leefgebied te vergroten, maar niet om de verblijfplaats van de das te veranderen. Deze maatregel kan daarom ook niet verhinderen dat de dieren zich alsnog op een zeker moment in de spoorzone vestigen. Dat kan alleen met fysieke maatregelen worden tegengegaan die de dieren beletten om zich te vestigen.
Wat denkt u dat het betekent dat dassen hun onderkomen zelfs zoeken onder treinrails, terwijl deze soort normaal gesproken kiest voor een rustige plek voor het graven van een burcht, ver weg van mensen en herrie, laat staan een denderende trein die over hun dak rijdt?
Het klopt dat dassen een voorkeur hebben voor rustige plekken met voldoende dekking. Deze worden echter steeds schaarser. De dassenpopulatie staat ruimtelijk gezien onder druk door een toenemend beslag van de mens op de beschikbare ruimte. Dat betekent dat dassen zich soms ook vestigen op plekken, waar ze van nature minder snel zouden willen verblijven, zoals door mensen aangelegde dijken, spoorwegen en wegen. Deze bieden vaak een kunstmatig talud, dat voor dassen door de hoge en droge ligging aantrekkelijk is om een burcht in te graven, zeker als er bosschage aanwezig is die de das dekking biedt.
Is er duidelijkheid over waarom de graafactiviteiten de laatste dagen zijn geïntensiveerd?
Dassen houden geen winterslaap maar hebben wel een periode van verminderde activiteit. Die periode eindigt vaak rond maart. Na de winter neemt de graafactiviteit van dassen vaak toe, in het kader van de «voorjaarsschoonmaak» en doordat plaats wordt gemaakt voor de jongen van het voorjaar en (jonge) mannelijke familieleden eigen ruimte zoeken in de omgeving.
Was er sprake van een verstorende activiteit rondom de hoofdburcht?
Verstoring van de hoofdburcht kan een reden zijn van toenemende activiteit bij een burcht op een andere locatie. De hoofdburcht bij Esch wordt gemonitord met camera’s, daaruit blijkt dat er geen sprake was van verstoring.
Is er wellicht sprake van een geboorte, gezien de kraamtijd loopt van 1 december tot 1 juni?
De kraamtijd van de das loopt van december tot en met juni, met een geboortepiek in februari. In deze periode is er dus een reële kans op de aanwezigheid van jongen in een burcht (kraamburcht). Dit is nadrukkelijk meegenomen in het plan van aanpak, dat door ProRail is opgesteld voor elk van de locaties, ten behoeve van de ontheffingsaanvraag voor het verwijderen van de dassenburchten onder het spoor.
Wat is het risico voor de dassen bij mogelijk uitgraven van de dassenburcht in Brabant? Hoe gaat u voorkomen dat er dassen sneuvelen?
Het risico is aanwezig dat dieren tijdens het uitgraven worden verwond en gedood. Het risico hierop heeft men getracht te minimaliseren door de volgende maatregelen:
Tijdens de recente werkzaamheden zijn geen dassen aangetroffen in de burcht. De dieren hebben dus uit eigen beweging de burcht verlaten. Er zijn tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden geen dassen gedood als gevolg van de betreffende werkzaamheden aan de burcht ter plaatse.
Wat zijn momenteel externe factoren die de dassenpopulaties reduceren dan wel hun leefgebied verkleinen? Welke zijn dit en hoe wordt er aan gewerkt om deze te reduceren?
Zoals al genoemd in het antwoord op vraag 4, is de huidige inrichting van het Nederlandse (cultuur)landschap limiterend. Door de vele ruimtelijke opgaven, zoals de woningbouwopgave en de energietransitie (zonneparken of hoogspanningstrajecten) blijft er steeds minder ruimte over voor de das.
Daarnaast komt jaarlijks circa 20–25% van de dassen om in het verkeer of verdrinken ze in wateren waar ze niet uit kunnen geraken zoals beschoeide vaarten en kanalen. Tot slot vormt ook klimaatverandering een bedreiging voor dassen. Tijdens lange periodes van droogte kunnen zij weinig regenwormen bemachtigen, hun hoofdvoedsel.
Verkeersslachtoffers dan wel verdrinkingsslachtoffers kunnen worden (en worden ook) tegengegaan door de aanleg van faunapassages zoals tunnels en ecoducten, alsook de aanleg van speciale uittreedvoorzieningen en natuurvriendelijke oevers. Voorts maakt de beschermde status van de das dat rekening met de soort wordt gehouden in geval van onder meer ruimtelijke ontwikkelingen en dient in voorkomende gevallen een ontheffing van de Wet natuurbescherming bij de provincies of het Rijk te worden aangevraagd.
Het artikel 'Pesticide use and incident Parkinson's disease in a cohort of farmers and their spouses' |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het wetenschappelijke artikel «Pesticide use and incident Parkinson's disease in a cohort of farmers and their spouses»?1
Ja.
Hoe reageert u op het toenemende aantal signalen en wetenschappelijke studies, in binnen- en buitenland, dat het gebruik van pesticiden in verband legt met een toename in het aantal gevallen van de ziekte van Parkinson onder boeren?
De toenemende zorgen in de samenleving omtrent de blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen en eventuele gezondheidseffecten begrijp ik heel goed. Het is noodzakelijk dat agrariërs hun werk veilig kunnen uitvoeren. Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) beoordeelt volgens het Europees geharmoniseerd toetsingskader of het middel veilig is voor mens (waaronder de toepasser), dier en milieu. Agrariërs mogen uitsluitend gewasbeschermingsmiddelen gebruiken volgens het wettelijk gebruiksvoorschrift.
Om de wetenschappelijke signalen te duiden in de Nederlandse praktijk heb ik het RIVM verzocht om zo spoedig mogelijk een lange termijn studie te starten naar mogelijke gezondheidseffecten van de blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen van agrariërs en omwonenden. In dit onderzoek wordt de mogelijke relatie tussen de blootstelling aan ggewasbeschermingsmiddelen en de ziekte van Parkinson verder onderzocht. Het plan van aanpak vanuit het RIVM hiervoor zal 1 juli 2023 gereed zijn, waarna het daadwerkelijk onderzoek van start zal gaan. Het RIVM is reeds gestart met de voorbereidende activiteiten. Ik heb uw Kamer hierover geïnformeerd (Kamerstuk 27 858, nr. 605 en 610). Ik zal de Kamer regelmatig over de voortgang over dit onderwerp informeren.
Erkent u, in het licht van deze ontwikkelingen, dat het van groot belang is om uitgebreider onderzoek te doen naar de link tussen de ziekte van Parkinson en het gebruik van (specifieke) pesticiden zoals glyfosaat?
Ja. Zie verder het antwoord vraag 2.
Bent u bereid om uit voorzorg het gebruik van glyfosaat verder te verminderen?
Ik begrijp de zorgen rondom het gebruik van glyfosaat ontzettend goed. Ik heb uw Kamer verschillende keren geïnformeerd over de stand van zaken rond het verbieden van het gebruik van glyfosaathoudende middelen buiten geïntegreerde gewasbescherming. De herbeoordeling van de werkzame stof glyfosaat loopt. Op dit moment zijn er geen nieuwe wetenschappelijke inzichten die direct ingrijpen op de goedkeuring in de Europese Unie of de toelating in Nederland rechtvaardigen. Ik verwacht het voorstel van de Europese Commissie voor het al dan niet hernieuwen van de goedkeuring van glyfosaat in het najaar van 2023.
Tegelijkertijd ben ik me bewust van de wens van de Kamer om het gebruik van glyfosaathoudende middelen te beperken. Aangezien er geen sprake is van kalenderspuiten bij glyfosaathoudende middelen en bepaalde volvelds vooroogsttoepassingen inmiddels zijn verboden, richt ik mij hierbij op het verminderen van het gebruik van glyfosaathoudende toepassingen voor het doodspuiten van grasland, groenbemesters en vanggewassen. Ik heb uw Kamer over de voortgang daarvan recent geïnformeerd (Kamerstuk 27 858, nr. 610).
Wat is de stand van zaken met de uitvoering van de moties van het lid Tjeerd de Groot over het verbieden van glyfosaat buiten geïntegreerde gewasbescherming?2
Er lopen inmiddels verschillende acties in het kader van het coalitieakkoord en het Uitvoeringsprogramma die bijdragen aan de uitvoering van de motie van de leden Tjeerd de Groot (D66) en Bromet (GroenLinks). Deze motie heeft betrekking op het gebruik van alternatieven voor het toepassen van glyfosaathoudende middelen voor het doodspuiten van grasland, groenbemesters en vanggewassen (Kamerstuk 27 858, nr. 599). Hieronder noem ik de acties:
Ik realiseer me dat uw Kamer hecht aan het zo snel mogelijk verplichten van deze alternatieven. Ik bied de sector de mogelijkheid om hierover de komende tijd mee te denken en tot private initiatieven te komen. Ik heb de sector (akkerbouw, bloembollen en melkveehouderij) gevraagd mij uiterlijk in juli van dit jaar te berichten over hun voornemens hieromtrent. Ik zal uw Kamer in het najaar informeren over de uitkomst hiervan. Mocht het onverhoopt niet lukken om hierover concrete afspraken te maken met de sector, dan zal ik zelf het voortouw nemen. Ik streef ernaar om deze verplichting uiterlijk 1 januari 2025 in te laten gaan. Ik zal uw Kamer in het najaar informeren over de voortgang.
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat het gebruik van pesticiden tot een absoluut minimum moet worden beperkt om de boer te beschermen tegen deze potentiële beroepsziekte, zoals de ziekte van Parkinson in Frankrijk al wordt geduid bij wijnboeren?
De gezondheid van agrariërs en omwonenden is voor mij uitermate belangrijk. Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen moet om deze reden veilig zijn voor de mens en daarnaast voor dier en milieu. De nationale toelatingsprocedure van middelen en de Europese goedkeuringsprocedures voor werkzame stoffen voorzien in de beoordeling van deze risico’s – inclusief die op het gebied van (acute) neurotoxiciteit. In mijn brief van 5 oktober 2022 (Kamerstuk 27 858, nr. 581) heb ik aangegeven dat stoffen waarvoor een verband is gevonden met het ontstaan van neurodegeneratieve aandoeningen niet meer zijn goedgekeurd in Europa.
In een analyse van het RIVM op basis van de chemische structuur is slechts één stof aangetroffen die qua chemische structuur lijkt op bekende (verboden) stoffen die neurodegeneratieve effecten hebben, namelijk metiram.3 Deze stof wordt zeer weinig gebruikt in Nederland en is de afgelopen jaren niet verkocht. Dit betekent echter niet dat de mogelijkheden om de procedures volgens de laatste stand van de wetenschap te verbeteren onbenut moeten blijven. Het RIVM adviseerde mij in 2021 over verbetermogelijkheden van de huidige datavereisten voor de risicobeoordeling op het gebied van neurologische aandoeningen (Kamerstuk, 27 858, nr. 555).
Ik heb deze verbetermogelijkheden overgenomen en zet mij in om ze zo snel mogelijk te implementeren in Europees-verband. Dit gebeurt door enerzijds het RIVM deel te laten nemen aan wetenschappelijke werkgroepen in EFSA-verband. En anderzijds door het beschikbaar stellen van middelen om het RIVM in te laten schrijven op een internationale onderzoeksoproep, zoals ik u recentelijke heb gemeld (Kamerstuk 27 858, nr. 610).
Mijn intentie was om het RIVM een onderzoeksvoorstel te laten schrijven voor de recent gepubliceerde «call for tender» van de EFSA. Echter meldt het RIVM mij dat de reikwijdte van deze oproep niet volstaat om het toetsingskader van de risicobeoordeling op het gebied van neurologische aandoeningen te verbeteren (bijlage 1). Ik zet daarom in op de oproep van het EC Horizon-Health programma die in oktober a.s. verwacht wordt. Daarnaast zet ik met het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie Gewasbescherming 2030 in op het verminderen van de behoefte aan gewasbeschermingsmiddelen. Deze vermindering van behoefte zal de beperking van de blootstelling aan deze middelen bevorderen.
Hoe wordt er binnen het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) rekening gehouden met deze ontwikkelingen?
Bij de (Europese) beoordeling van werkzame stoffen en de toelating van gewasbeschermingsmiddelen worden de laatste wetenschappelijke inzichten meegenomen. Daarnaast wordt het beoordelingskader voor werkzame stoffen en gewasbeschermingsmiddelen periodiek bijgewerkt op basis van nieuwe wetenschappelijke inzichten. Werkzame stoffen en gewasbeschermingsmiddelen worden in principe elke 10–15 jaar herbeoordeeld en zo weer in lijn gebracht met deze nieuwe inzichten.
Ik zet zelf ook in op verbetering van deze kaders, bijvoorbeeld op het terrein van neurodegeneratieve aandoeningen, maar ook bijvoorbeeld op het gebied van milieu, zoals de bijdrage van het Ctgb aan de ontwikkeling van een herzien richtsnoer voor de risicobeoordeling voor vogels en zoogdieren dat recent door EFSA is gepubliceerd. Binnen het Ministerie van LNV is er tevens volop aandacht voor de ontwikkelingen rondom de relatie tussen gewasbeschermingsmiddelen en mogelijke gezondheidseffecten. Om deze reden verzoek ik het RIVM om het onder vraag 2 genoemde gezondheidsonderzoek uit te voeren.
Erkent u dat het toelatingsbeleid van het Ctgb en de Europese autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) niet afdoende in staat is een veilige afweging te maken en dat deze zou moeten worden aangescherpt?
Het Ctgb en de EFSA zijn onafhankelijke organisaties met technisch-wetenschappelijke deskundigheid. De kaders die zij gebruiken voor de toelating en beoordeling van gewasbeschermingsmiddelen en werkzame stoffen, respectievelijk, beroepen zich op de meest recente wetenschappelijke kennis. Daarnaast worden onderdelen van het beoordelingskader periodiek herzien op basis van nieuwe wetenschappelijke inzichten. Deze kaders voorzien in het beoordelen van de risico’s van gewasbeschermingsmiddelen voor mens, dier en milieu.
Bent u bereid te onderzoeken hoe de kaders, waarbinnen het Ctgb middelen toelaat, kunnen worden aangescherpt om te zorgen voor een geïntegreerde toelatingsprocedure waarbij de gezondheid van natuur én mens wordt geborgd?
Ik heb vertrouwen in de toelatingsprocedures van het Ctgb. Dit neemt niet weg dat het Ctgb, EFSA en het Ministerie van LNV continue bezien of de toelatingsprocedures verder kunnen worden verbeterd. Zo heb ik uw Kamer recent geïnformeerd dat ik voornemens ben om middelen en mensen beschikbaar te stellen voor de totstandkoming van geschikte EU-methodieken voor onderzoek naar de effecten van gewasbeschermingsmengsels (Kamerstuk 27 858, nr. 604).
Bent u bereid zich op Europees niveau in te zetten om dit nadrukkelijker ter sprake te brengen om te zorgen dat ook het EFSA voorzichtiger kijkt naar het toelatingsbeleid van potentieel gevaarlijke stoffen?
De (Europese) beoordelingskaders voor werkzame stoffen en gewasbeschermingsmiddelen zijn veelomvattend en streng. Ik heb uw Kamer recentelijk geïnformeerd (Kamerstuk 27 858, nr. 610) over de «call for tender», die de EFSA inmiddels heeft gepubliceerd, voor het indienen van een projectvoorstel voor het ontwikkelen van nieuwe testrichtlijnen in internationaal samenwerkingsverband. De scope van deze oproep is helaas niet toereikend genoeg voor het RIVM om hier op in te schrijven. Ik vind het wel zeer belangrijk dat de toetsingskaders van de risicobeoordeling, waar mogelijk, worden verbeterd. Om deze reden zal ik, het RIVM opdracht geven een onderzoeksvoorstel te schrijven voor de oproep van het EC Horizon-Health programma die in oktober verwacht wordt. Uiteraard zal het RIVM dan eerst bezien of de oproep volstaat voor het door Nederland gewenste doel, namelijk het verbeteren van het toetsingskader. Daarnaast meldt het RIVM mij dat zij de intentie hebben om nu een reactie aan de EFSA te schrijven over waarom de recente oproep niet toereikend is. Ik steun dit initiatief.
Hoe worden de mogelijke gezondheidseffecten van pesticiden meegenomen in het Landbouwakkoord?
In december 2022 heb ik u geïnformeerd over de stand van zaken van mijn inzet bij het gezondheidsonderzoek bij omwonenden en agrariërs (Kamerstuk 27 858, nr. 605). In het Landbouwakkoord zijn geen aanvullende specifieke afspraken voorzien over gezondheidseffecten. Wel wordt gewerkt aan afspraken om kennis en (praktijk)onderzoek naar weerbare teelten en emissiereductie om gebruik en emissies terug te dringen. Dit zal ook bijdragen aan het verlagen van eventuele risico’s op gezondheidseffecten.
Kunt u toelichten hoe u zich concreet zal inzetten voor de bovengenoemde onderwerpen?
Ik zet mij concreet in om de mogelijke effecten van gewasbeschermingsmiddelen op de gezondheid zoveel mogelijk te voorkomen. Ik doe dit enerzijds door het RIVM te verzoeken zo spoedig mogelijk te starten met een blootstellingsonderzoek voor agrariërs en omwonenden en anderzijds door het verbeteren van de datavereisten voor de risicobeoordeling van werkzame stoffen en middelen. Zie voor verdere toelichting het antwoord op vraag 2 en 6.
Het bericht ‘Landbouwlobby liet beleid voor water en bodem afzwakken’. |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het notaoverleg Water bodem sturen op 27 maart 2023?1
Dat is helaas niet gelukt.
Wat is uw reactie op het feit dat maatregelen die in een concept van de Kamerbrief Water bodem sturend stonden op aandringen van LTO vergaand zijn afgezwakt?
In de antwoorden op de vragen van de leden Dassen en Koekkoek, is in reactie op vraag 6 ingegaan op veranderingen in conceptversies van de brief.
Erkent u dat het slecht gesteld is met de waterkwaliteit in Nederland en dat restricties op grondwateronttrekkingen zouden helpen om verdere verslechtering (enigszins) te beperken? Zo ja, erkent u dan ook dat het vergunningplichtig maken van grondwaterputten en het verbieden van grondwaterputten binnen en in een straal van minstens 1 km van natuurgebieden passende maatregelen zijn? Zo ja, waarom heeft u deze maatregelen dan niet alsnog opgenomen in de Kamerbrief?
De waterkwaliteit in Nederland verbetert, maar dit gaat niet overal snel genoeg en er resteert nog een flinke opgave, zoals toegelicht in de stroomgebiedbeheerplannen 2022–2027 die een jaar geleden aan uw Kamer zijn gestuurd (bijlage bij Kamerstukken 35 325, nr. 5).
Een deel van de opgave is het tegengaan van verdroging, mede in het licht van de verandering van het klimaat. De inzet daarbij is het herstellen van het grondwatersysteem, waarbij concreet is aangegeven welke grondwaterstanden daarbij horen, en vervolgens het bereiken van evenwicht tussen toevoer en onttrekking van water. Daarvoor is het allereerst nodig om goed zicht te krijgen op de onttrekkingen en daarom komt er een meet- en registratieplicht van totaal onttrokken volumes. Waar nodig kunnen onttrekkingen worden beperkt. Hiervoor zijn er al instrumenten, is maatwerk gewenst en dat kan met de uitwerking in gebiedsprocessen. Daarom is een algehele vergunningplicht en een harde grens van tenminste 1 km van natuurgebieden geen onderdeel van de structurerende keuzes. Partijen kunnen zelf de keuze maken voor het instrument waarmee ze onttrekkingen willen regelen, indien er geen sprake is van een robuust grondwatersysteem of van evenwicht tussen toevoer en onttrekking van water.
Hierbij moet ook vermeld worden dat drinkwaterbedrijven nu grondwater onttrekken vanuit natuurgebieden. Een algeheel verbod op onttrekkingen zou dus ook de drinkwatervoorziening kunnen raken.
Bent u het eens met de uitspraak dat «een verbod op grondwateronttrekkingen door de landbouw rond natuurgebieden zou helpen om verdroging daar tegen te gaan»?
Zoals in het antwoord op de vorige vraag is aangegeven, is het tegengaan van verdroging een opgave voor de komende jaren. Dit speelt onder meer rond natuurgebieden. Voor grote grondwateronttrekkingen (Waterwet) en grondwateronttrekkingen met negatieve invloed op Natura 2000-gebieden (Wet natuurbescherming) blijft de vergunningplicht bestaan. Daarnaast komt er ook voor de kleinere grondwateronttrekkingen een meet- en registratieplicht, waarmee er zicht komt op de omvang van de alle onttrekkingen. Onttrekkingen zijn en blijven mogelijk bij een robuust grondwatersysteem en evenwicht tussen de toevoer en de onttrekking van water.
Wat vindt u van het feit dat het aantal grondwaterputten de afgelopen decennia is verhondervoudigd, maar dat er door het ontbreken van een vergunningplicht slecht zicht is op het precieze aantal en de locaties, en daarmee ook op de waterkwaliteit en -kwantiteit?
De ambitie om zicht te hebben op het totaal aan onttrekkingen wordt gedeeld. Daarom is er voor alle grondwateronttrekkingen een meet- en registratieplicht opgenomen. Dit is een aanscherping ten opzichte van het huidige beleid en de huidige praktijk, waar soms alleen een melding van een onttrekking nodig is die bij kleine onttrekkingen zelfs achterwege kan worden gelaten. Partijen kunnen zelf de keuze maken voor het instrument waarmee ze onttrekkingen willen regelen, indien er geen sprake is van een robuust grondwatersysteem of van evenwicht tussen toevoer en onttrekking van water.
Kunt u toezeggen om de twee maatregelen – vergunningenplicht en een verbod rond natuurgebieden – alsnog toe te voegen aan het maatregelenpakket Water bodem sturend? Zo nee, hoe verhoudt deze zwakke inzet zich dan met het coalitieakkoord, waarin is afgesproken om de waterkwaliteit te verbeteren, wat maar niet wil lukken?
Zie het antwoord op vraag 3.
Welke waarborgen zijn er om ervoor te zorgen dat de agrarische lobby niet de bovenhand heeft in de gebiedsprocessen waar de nadere beslissingen, onder andere over grondwateronttrekkingen, worden genomen? Kunt u toezeggen dat u zich hier maximaal voor gaat inspannen?
Bij het maken van beleid consulteert het kabinet de bij het thema betrokken partijen. In de antwoorden op vragen van de leden Dassen en Koekkoek is in reactie op vraag 6 ingegaan op veranderingen, die mede naar aanleiding van contact met betrokken partijen zijn doorgevoerd ten opzichte van eerdere versies van de brief. Daarbij is ook aangegeven waarom dat is gedaan. De structurerende keuzes die water en bodem sturend maken bij ruimtelijke ontwikkelingen kunnen een grote invloed hebben op de huidige agrarische praktijk, maar zijn onontkoombaar vanuit de randvoorwaarden voor de waterkwaliteit en -kwantiteit in Nederland.
Hoe verklaart u dat, terwijl u verantwoordelijk bent voor de waterkwaliteit en -kwantiteit in Nederland, u zich zo laat beïnvloeden door de agrarische lobby?
Zie antwoord vraag 7.
Waarom is er, blijkens de beslisnota, geen afstemming geweest met belangenbehartigers van natuur, milieu en water?
Er heeft afstemming plaatsgevonden met veel partijen. Zie ook het antwoord op vraag 7 van de leden Dassen en Koekkoek. De structurerende keuzes die water en bodem sturend maken bij ruimtelijke ontwikkelingen gaan uit van duurzaam gebruik en de belangen van «natuur, milieu en water» en kunnen een grote invloed hebben op de huidige agrarische praktijk. Daarom is het logisch dat hier bijzondere aandacht aan is gegeven.
Bent u het ermee eens dat het nu echt tijd is om serieuze aandacht te hebben voor natuurbehoud, -uitbreiding en -versterking in Nederland? Zo ja, bent u het eens met de stelling dat u beter kunt luisteren naar de belangenbehartigers van natuur, milieu en water, oftewel het algemeen belang, dan naar de LTO, oftewel commerciële private belangen?
Zie antwoord vraag 9.
Waarom is ook uit de Kamerbrief verdwenen dat de landbouw extensiever moet worden, terwijl nota bene in het coalitieakkoord is afgesproken dat de transitie naar kringlooplandbouw voort gezet wordt, waar extensivering een essentieel onderdeel van is?
Dit is niet verdwenen uit de brief. De noodzaak om in bepaalde gebieden de agrarische praktijk te extensiveren, komt terug op verschillende plaatsen in de brief. Bijvoorbeeld «Door in te zetten op omschakeling en extensivering zullen bedrijven beter aansluiten op de draagkracht van het bodem- en watersysteem in de omgeving». Nadere concretisering hiervan is onderdeel van andere beleidstrajecten, zoals beschreven in de op dezelfde dag gepubliceerde brief over de toekomst van de landbouw (Kamerstukken 30 252, nr. 77).
Kunt u toezeggen om de LTO in het vervolg over Water bodem sturend geen of een minder prominente plek aan tafel te geven?
Het kabinet hecht zeer aan draagvlak voor beleid. Daarvoor zal het ook in de toekomst nodig zijn om nieuwe initiatieven, uitwerking van voornemens of evaluaties van bestaand beleid te toetsen aan de ervaring en kennis van andere departementen, andere overheden en maatschappelijke organisaties. Daarbij ligt het zwaartepunt van de afstemming bij partijen die het meest worden geraakt door de maatregelen die uit het beleid kunnen voortvloeien.
Uitbreidingen van varkensstallen midden in de natuurcrisis terwijl andere veehouders worden uitgekocht met belastinggeld |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Heeft u gehoord van de plannen voor een uitbreiding van een varkensbedrijf aan de Laarderkapeldijk in Nederweert, waardoor er meer dan 2.000 varkens bij zullen komen?1
Ja.
Wist u dat vlakbij dit bedrijf vorig jaar nog een varkensbedrijf is opgekocht vanuit de saneringsregeling varkenshouderij, met belastinggeld dus, bedoeld om de stankoverlast en de stikstofuitstoot in dit gebied terug te dringen?2
Ja.
Deelt u de mening dat een dergelijke uitbreiding in dit gebied, vlakbij een aantal Natura 2000-gebieden waaronder de Groote Peel, middenin de huidige natuurcrisis, en bovendien na de uitspraak van de Raad van State (RvS) over het Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) niet uit te leggen is?
Wij herkennen de schijnbare tegenstelling bij dit soort ontwikkelingen. Het kabinet zet met de aanpak voor agrarische piekbelasting er op in dat bedrijven dichtbij overbelaste Natura2000-gebieden hun stikstofuitstoot op vrijwillige basis zeer fors reduceren. Het bevoegd gezag beoordeelt een vergunningaanvraag binnen de geldende juridische kaders.
Wij vinden het onwenselijk als er ontwikkelingen zijn die de voorliggende opgave vergroten en niet verkleinen. Dergelijke ontwikkelingen willen wij voorkomen door ervoor te zorgen dat bevoegde instanties meer zicht hebben en houden op activiteiten en de effecten daarvan op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden, en indien nodig kunnen ingrijpen. In de Kamerbrief van 25 november 2022 is daarom een aantal acties in gang gezet om dit te versterken. Zo moet de aangekondigde vergunningplicht stikstofgerelateerde wijzigingen er onder andere voor zorgen dat natuurvergunningen worden geactualiseerd bij intern salderen.
Op dit moment is het echter zo dat als een bedrijf zo wordt aangepast dat er een uitbreiding van het aantal dieren plaatsvindt maar dit nietleidt tot een depositiestijging (intern salderen) dat er geen vergunningplicht geldt in het kader van de Wet natuurbescherming.3
Hoe is het mogelijk dat er nog nieuwe vergunningen zijn afgegeven voor uitbreidingen van varkensbedrijven in de concentratiegebieden zuid en oost, terwijl het vorige kabinet in 2017 een saneringsregeling varkenshouderij aankondigde waarbij voor in totaal 455 miljoen euro varkensbedrijven in die twee gebieden zijn uitgekocht vanwege de «gezondheids- en leefomgevingsrisico’s in gebieden met een zeer hoge veedichtheid»?3
Het bevoegd gezag dient een vergunningaanvraag van een veehouder die door wil gaan en die niet deelneemt aan een regeling voor de beëindiging van een veehouderijlocatie te beoordelen binnen de geldende juridische kaders. De gemeenten zijn bevoegd gezag voor de omgevingsvergunning. Provincies zijn bevoegd gezag voor het verlenen van natuurvergunning. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 3 is intern salderen op dit moment niet vergunningplichtig. Er is dus geen nieuwe natuurvergunning verleend voor de uitbreiding. De provincie en de gemeente hebben daarmee gehandeld volgens de geldende wet- en regelgeving. Omdat we het onwenselijk vinden als er ontwikkelingen zijn die de voorliggende opgave vergroten en niet verkleinen, is in de Kamerbrief van 25 november 2022 een aantal aanpassingen aangekondigd die ervoor moeten zorgen dat bevoegde instanties meer zicht hebben en houden op activiteiten en de effecten daarvan op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden, en indien nodig kunnen ingrijpen. Een voorbeeld is de aangekondigde vergunningplicht stikstofgerelateerde wijzigingen die er onder andere voor zorgt dat natuurvergunningen worden geactualiseerd bij intern salderen.
Het totaal aan subsidies dat op grond van de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen (Srv) is verstrekt bedraagt geen 455 miljoen euro maar circa 277 miljoen euro, omdat een deel van de varkenshouders die een positieve subsidiebeschikking hadden ontvangen uiteindelijk van deelname hebben afgezien.5
Welke lessen trekt u hier uit voor huidige en toekomstige uitkoopregelingen?
Conform de Kamerbrief van 25 november 2022 wordt er gewerkt aan de regulering om ongewenste effecten tegen te gaan in de Wnb-toestemmingverlening. Indien ervoor wordt gekozen om emissiereducerende maatregelen in te zetten om intern te salderen, zal getoetst moeten worden of dit past binnen de bestaande vergunning. De voorgenomen vergunningplicht voor intern salderen maakt het mogelijk voor bevoegde instanties om te toetsen op ongewenste effecten en om beperkingen te stellen aan intern salderen, o.a. over de ingebruikname van latente ruimte. Op deze manier willen we voorkomen dat activiteiten de voorliggende opgave vergroten.
De beëindigingsregelingen en de mogelijkheid van intern salderen staan los van elkaar. In beide gevallen is het aan de individuele ondernemer om te beslissen of gebruik wordt gemaakt van het betreffende instrument.
De beëindigingsregelingen worden naar verwachting deze maand vastgesteld en gepubliceerd in de Staatscourant. Dit zijn de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties (Lbv) en de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties met piekbelasting (Lbv-plus). De openstelling van beide voorzieningen wordt voorzien op 1 juli van dit jaar. Met deze beëindigingsregelingen wordt veehouders die onder de doelgroep vallen de mogelijkheid geboden om met subsidie hun productie definitief en onherroepelijk te beëindigen. De beëindigingsregelingen zijn onderdeel van het pakket maatregelen dat zal worden ingezet ten behoeve van de reductie van stikstofdepositie en de transitie van het landelijk gebied naast de inzet op regelingen voor innovatie, omschakeling, extensivering en verplaatsing.
Welke mogelijkheden ziet u om deze geplande uitbreiding te voorkomen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 en 4 is intern salderen op dit moment niet vergunningplichtig.
Voor zover provincies of gemeenten de uitbreiding van bedrijven willen voorkomen, zal de aangekondigde vergunningplicht voor stikstofgerelateerde wijzigingen ervoor zorgen dat bevoegde instanties meer mogelijkheden krijgen om gebiedsontwikkelingen in goede banen te leiden.
Heeft u gehoord van de plannen voor een uitbreiding van een ander varkensbedrijf aan de Eindhovensebaan in Nederweert, waardoor het aantal varkens bij dit bedrijf zal worden verdubbeld naar 16.000 varkens?4
Ja.
Welke mogelijkheden ziet u om deze geplande uitbreiding te voorkomen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 en 4 is intern salderen op dit moment niet vergunningplichtig. Het wetsvoorstel dat in voorbereiding is, is onder meer bedoeld om onwenselijke effecten in de Wnb-toestemmingsverlening tegen te gaan. Daarnaast is de provincie Limburg in dit geval bevoegd gezag voor het beoordelen en verlenen van natuurvergunningen.
Heeft u gehoord van de (plannen voor) uitbreiding van een varkensbedrijf voor in totaal ruim 1.200 varkens aan de Vrijkebomenweg in Ospel, eveneens vlakbij natuurgebied de Groote Peel?5
Ja.
Wat vindt u hiervan en welke mogelijkheden ziet u om deze geplande uitbreiding te voorkomen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 en 4 is intern salderen op dit moment niet vergunningplichtig. Daarnaast is de provincie Limburg in dit geval bevoegd gezag voor het beoordelen en verlenen van natuurvergunningen.
Voor zover provincies of gemeenten de uitbreiding van bedrijven willen voorkomen, zal de aangekondigde vergunningplicht voor stikstofgerelateerde wijzigingen ervoor zorgen dat bevoegde instanties meer mogelijkheden hebben om gebiedsontwikkelingen in goede banen te leiden.
Heeft u gehoord van de uitbreiding van een varkensbedrijf voor in totaal 1.755 varkens aan de Klaarstraatzijweg in Ospel?
Ja.
Wat vindt u hiervan en welke mogelijkheden ziet u nog om deze geplande uitbreiding te voorkomen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 en 4 is intern salderen op dit moment niet vergunningplichtig. Daarnaast is de provincie Limburg in dit geval bevoegd gezag voor het beoordelen en verlenen van natuurvergunningen.
Voor zover provincies of gemeenten de uitbreiding van bedrijven willen voorkomen, zal de aangekondigde vergunningplicht voor stikstofgerelateerde wijzigingen ervoor zorgen dat bevoegde instanties meer mogelijkheden hebben om gebiedsontwikkelingen in goede banen te leiden.
Herinnert u zich de waarschuwing die is afgegeven door de Statenfractie van de Partij voor de Dieren over de afgegeven vergunning voor een bedrijf in Oisterwijk voor een verdubbeling van het aantal varkens naar 18.000 dieren, terwijl nota bene in dezelfde straat een ander bedrijf met 10.000 varkens werd uitgekocht voor 2,5 miljoen euro om de stikstofuitstoot in dit gebied te verminderen?6
Ja.
Heeft u gezien dat dezelfde ondernemer een vergunning heeft gekregen voor uitbreiding van zijn varkensbedrijf aan de Kattenbergsesteeg in Oirschot, vlakbij Natura 2000-gebied De Kampina, waardoor er nog eens 12.000 extra varkens zullen worden gefokt, gebruikt en gedood?
Ja.
Wat vindt u hiervan en welke mogelijkheden ziet u om deze geplande uitbreidingen te voorkomen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 en 4 is intern salderen op dit moment niet vergunningplichtig. Daarnaast is de provincie Noord-Brabant in dit geval bevoegd gezag voor het beoordelen en verlenen van natuurvergunningen.
Voor zover provincies of gemeenten de uitbreiding van bedrijven willen voorkomen, zal de aangekondigde vergunningplicht voor stikstofgerelateerde wijzigingen ervoor zorgen dat bevoegde instanties meer mogelijkheden hebben om gebiedsontwikkelingen in goede banen te leiden.
Bent u op de hoogte van de ontwikkelingen rond de herbouw van een varkensbedrijf met meer dan 25.000 varkens in de gemeente Buren, nadat bij dit bedrijf in 2017 zo’n 24.000 dieren omkwamen bij een grote stalbrand?7
Ja.
Heeft u gezien dat de provincie Gelderland en de gemeente Buren proberen te voorkomen dat deze herbouw plaatsvindt, waarna de eigenaar nu naar de rechter dreigt te stappen?8
Ja.
Deelt u de mening dat het voorkomen van de bouw van deze nieuwe varkensstallen beter en waarschijnlijk ook goedkoper is dan het uitkopen van bestaande bedrijven?
Het is in dit geval aan het bevoegde gezag om te bepalen of herbouw binnen de bestaande vergunningen is toegestaan. Of het goedkoper is om herbouw te voorkomen dan andere veehouderijbedrijven met overheidssteun te beëindigen is daarmee ook niet aan de orde. De bouw van nieuwe moderne stallen met minder emissie per dierplaats als vervanging van oude stallen die veel emissie veroorzaken kan – net als de beëindiging van bedrijven – een bijdrage leveren aan de reductie van stikstofdepositie en de verbetering van de leefomgeving.
Wat ziet u voor mogelijkheden om de provincie en de gemeente bij te staan in deze strijd?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 18 is het aan bevoegde instanties om te bepalen of herbouw binnen de bestaande vergunningen is toegestaan.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de gestelde termijn beantwoorden?
Wegens de benodigde interdepartementale- en interbestuurlijke afstemming is het niet gelukt om deze vragen binnen de gebruikelijke termijn van 3 weken te beantwoorden.