Ziektes bij dieren door mest in stallen |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend het artikel «Vee crepeert in zijn eigen mest»?1
Ja.
Kloppen de cijfers uit het onderzoek van Wakker Dier, waar in dit artikel over wordt gesproken, dat door overmatige aanwezigheid van mest en ammoniak in stallen jaarlijks meer dan twee miljoen varkens (15%) longontsteking of kreupelheid en tot 50% van de varkens in stallen ademhalingsprobleem heeft, dat 335 miljoen kippen (64%) pootontstekingen krijgen en vrijwel alle plofkippen irritaties of ontstekingen aan ogen of luchtwegen hebben en de meerderheid van de koeien jaarlijks pijnlijke poot- of uierontstekingen heeft?
Het onderzoek van Wakker Dier betreft een verzameling van quotes uit verschillende onderzoeken. Er worden één op één relaties gelegd tussen variabelen die niet zonder meer zo te leggen zijn. Genoemde aandoeningen komen voor op veehouderijbedrijven maar hebben verschillende oorzaken waaronder mogelijk een suboptimaal stalklimaat.
Bent u het ermee eens dat de pijn die ontstekingen door overmatige aanwezigheid van mest in stallen veroorzaken «in de ergste categorie van dierenleed» dienen te worden geschaard?
Ontstekingen en andere pijnlijke aandoeningen kunnen verschillende oorzaken hebben. Dergelijke aandoeningen moeten voorkomen worden dan wel zo snel mogelijk behandeld worden. De veehouders schenken hier samen met de dierenarts en andere adviseurs veel aandacht aan, zowel vanwege de zorg voor de dieren als voor een economisch rendabele productie.
Klopt het dat de overmatige aanwezigheid van mest in stallen zorgt voor een hoog antibioticagebruik in de intensieve veehouderij omdat de aanwezigheid van mest in stallen ontstekingen bij dieren veroorzaakt?
Het antibioticagebruik in de huidige stal- en houderijsystemen is de afgelopen jaren sterk teruggebracht door managementmaatregelen en zorgvuldiger inzet van deze middelen. Verdere stappen zijn nodig. Een gezond stalklimaat is hierbij één van de factoren die bijdragen aan een goede diergezondheid. De aanwezigheid van mest kan in combinatie met andere factoren het stalklimaat beïnvloeden. Omdat meerdere factoren bijdragen aan het ontstaan van ontstekingen is niet aan te geven voor één specifieke factor, in dit geval de aanwezigheid van mest in stallen, in hoeverre deze daaraan bijdraagt.
Zijn er cijfers beschikbaar over het percentage dieren met ontstekingen dat wordt gehouden in betere stallen met frisse lucht, droog stro, meer ruimte, een goede uitloop naar buiten en goede mestafvoer met afgesloten mestopvang?
Nee. Er is geen onderzoek bekend waarin op gestructureerde wijze stalsystemen met een slecht stalklimaat zijn vergeleken met stalsystemen met een goed stalklimaat, meer ruimte en buitenuitloop om verschillen tussen het voorkomen van ontstekingen aan te tonen. Op deelaspecten is wel onderzoek verricht naar effecten van managementmaatregelen op het voorkomen van ontstekingen zoals bijvoorbeeld naar voetzoolaandoeningen bij vleeskuikens.
Denkt u dat het houden van dieren in betere stallen met frisse lucht, droog stro, meer ruimte, een goede uitloop naar buiten en goede mestafvoer met afgesloten mestopvang kan helpen bij het verminderen van het antibioticagebruik in de intensieve veehouderij?
Preventie van dierziekten is beter dan genezen. Mijn beleid ten aanzien van het terugdringen van het gebruik van antibiotica is hier op gericht. In de brief van 4 juli 2013 (TK 29 683, nr. 167) heb ik u geïnformeerd over de invoering van de UDD regeling voor zorgvuldig antibioticumgebruik. Op grond van deze regeling moeten veehouders een bedrijfsdossier opstellen waarin maatregelen worden opgenomen om de diergezondheidssituatie op het bedrijf te verbeteren.
Het is aan de veehouder en zijn dierenarts om te bepalen welke bedrijfsspecifieke maatregelen bij kunnen dragen aan de verbetering van de diergezondheidssituatie en daarmee aan de verdere vermindering van het antibioticumgebruik. Daarbij kan gedacht worden aan onder andere stalaanpassingen (betere ventilatie, regelmatige mestafvoer naar een afgesloten mestopslag) en op managementmaatregelen op het terrein van klimaatregeling, hygiëne, waterkwaliteit en veevoer.
Welke maatregelen bent u bereid te nemen om de gezondheidsschade bij dieren door overmatige aanwezigheid van mest in stallen te verminderen?
Een gezond stalklimaat is zowel voor de gezondheid van de ondernemer en zijn medewerkers als voor de gezondheid van de dieren belangrijk. Het is primair de verantwoordelijkheid van de veehouder om hiervoor te zorgen. Het bestaande klimaatplatform in de varkens- en pluimveehouderij draagt hieraan bij. Ik neem langs verschillende wegen maatregelen die leiden tot een beter stalklimaat waarbij een integrale aanpak van dierenwelzijn, gezondheid en milieu van belang is.
Het rapport van de Europese Rekenkamer waaruit blijkt dat bijna 3 miljard euro aan landbouwsubsidies onterecht is uitgekeerd |
|
Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het rapport van de Europese Rekenkamer, waaruit blijkt dat op EU-niveau bijna 3 miljard euro onterecht is uitgegeven? 2. Kunt u aangeven hoeveel euro en hoeveel procent van de landbouwsubsidies in Nederland onterecht zijn uitgegeven?
Ja.
Als het ook in Nederland mis gegaan blijkt te zijn, in welke sectoren was dit en wat gaat u daaraan doen?
Het rapport van de Europese Rekenkamer is gebaseerd op representatieve steekproeven in de lidstaten. Voor wat betreft de landbouwfondsen heeft Nederland daar in 2012 geen deel vanuit gemaakt. Voor de beantwoording van deze vraag kan ik mij daarom niet baseren op bevindingen van de Europese Rekenkamer.
In het kader van de Nationale Verklaring laat het kabinet ook zelf onderzoek doen naar de foutenpercentages. Op basis van extrapolatie van geconstateerde niet-nalevingen heeft de Algemene Rekenkamer in het kader van de Nationale Verklaring over 2012 aangegeven dat de maximale fout in de in Nederland betaalde landbouwsubsidies maximaal 8,3 miljoen euro bedraagt. Daarmee is de door de Europese Commissie gehanteerde tolerantiegrens van 2% niet overschreden.
De Europese Commissie geeft boetes aan lidstaten voor het niet kunnen verantwoorden van deugdelijke uitgaven van landbouwsubsidies, hoeveel bedragen deze dit jaar en voorgaande jaren?
Zoals aangegeven heeft het rapport van de Europese Rekenkamer geen betrekking op bevindingen in Nederland en valt het in het kader van de Nationale Verklaring gevonden foutenpercentage binnen de tolerantiegrens van 2%. Er was daarom geen aanleiding tot het treffen van aanvullende maatregelen.
Gaat u de niet terecht verstrekte subsidies terugvorderen?
In het kader van de goedkeuring van de rekeningen kan de Commissie uitgaven die door de lidstaten aan begunstigden zijn uitbetaald en bij de Commissie zijn gedeclareerd, onttrekken aan communautaire financiering, wanneer zij van mening is dat deze uitgaven niet zijn gedaan overeenkomstig de communautaire voorschriften. Strikt genomen zijn dat geen boetes maar financiële correcties op de door de lidstaten bij de Commissie ingediende declaraties.
In onderstaand overzicht is aangegeven hoeveel de Europese Commissie in 2013 en voorgaande jaren heeft teruggevorderd bij de lidstaten.
Jaar van beschikking
Totaal bedrag aan correctiebeschikkingen EU-totaal
Aan Nederland opgelegde correcties
20131
824
0,7
2012
656
18,2
2011
744
24,9
Stand van zaken 15 november 2013.
Hoe gaat u voorkomen dat de belastingbetaler opdraait voor de boetes?
Op basis van EU regelgeving zijn de lidstaten verplicht betalingen waarbij sprake is geweest van onregelmatigheden terug te vorderen bij de begunstigden. Bij het beheer van de landbouwfondsen en de controle daarop voer ik een actief beleid ten aanzien van het terugvorderen van onterecht ontvangen subsidies. De Nederlandse autoriteiten hebben de afgelopen jaren jaarlijks gemiddeld 8 miljoen euro landbouwsubsidies teruggevorderd bij begunstigden.
Op welke wijze zullen in de toekomst de uitgaven voor landbouwsubsidies, bijvoorbeeld in agrarisch natuurbeheer, gecontroleerd worden om te voorkomen dat, zoals in Polen, boeren vergoedingen krijgen voor niet-maaien, maar dit op een veel kleiner areaal doen dan waarvoor ze gesubsidieerd worden?
Door EU-conformiteit bij het beheer van de landbouwfondsen voorop te stellen, is mijn inzet de financiële correcties terug te dringen. Daar waar mogelijk worden onterecht uitbetaalde subsidies teruggevorderd bij de begunstigden.
De goudvisindustrie |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Heeft u de uitzending van de Keuringsdienst van Waarde gezien over de wereld die schuilgaat achter de verkoop van goudvissen in Nederlandse dierenwinkels?1 Was u op de hoogte van de manier waarop deze dieren worden gekweekt, getransporteerd en gehuisvest in de (tussen)handel?
Ja. Ik ben niet op de hoogte van alle omstandigheden waaronder dieren in derde landen worden gekweekt.
Kunt u bevestigen dat er jaarlijks miljoenen zogenaamde siervissen in plastic zakken per vliegtuig naar Nederland worden geëxporteerd voor verkoop in dierenwinkels en tuincentra hier en kunt u de Kamer een overzicht sturen van de vissoorten, de aantallen, de landen van herkomst en de voorwaarden die u stelt aan de kweek, het vervoer, de (tussentijdse) huisvesting en de verkoop met het oog op het welzijn van de vissen? Zo nee, waarom niet?
In 2012 zijn met 1752 zendingen ongeveer 18 miljoen siervissen in Nederland in het vrije verkeer gebracht. In 2013 betreft dit tot aan 8 november, 14,4 miljoen dieren via 1.220 zendingen. De herkomst en de soorten worden niet geregistreerd.
De (welzijns)eisen voor het vervoer van siervissen per vliegtuig zijn geregeld in internationale normen (LAR-live animal regulations) van de IATA (International Air Transport Association), te vinden op de website www.iata.org .
Bij invoer moet voorts, variërend naar gelang de diersoorten de herkomst worden voldaan aan de Europese veterinaire vereisten (waaronder een diergezondheidscertificaat en controle op klinische ziekteverschijnselen voorafgaand aan transport.
Daarnaast zullen na de inwerkingtreding van de bepalingen van het Besluit gezelschapsdieren eisen gaan gelden voor verkopers van siervissen in Nederland waaronder opleidingseisen, huisvestingseisen en eisen aan de verzorging van dieren.
Is het waar dat er voor het transport van siervissen verdovingsmiddelen en antibiotica worden toegevoegd aan het water in de plastic zak waarin de vissen worden vervoerd? Vindt u dit normaal?
Soms zijn sedatie- of kalmeringsmiddelen nodig ter bescherming van de dieren. De reglementen van de LAR voorzien ook in deze mogelijkheid (artikel 5.4). Het toevoegen van deze stoffen aan het water van siervissen is ter verantwoording van de vervoerder.
Onderschrijft u de constatering van de goudviskweker die in de uitzending toegeeft dat de handelingen die samenhangen met het herhaaldelijk verpakken en transporteren in de hele keten traumatisch zijn voor vissen? Zo nee, waarom denkt u dat deze kweker dat zou willen verzinnen terwijl dat niet eens in zijn eigen belang is?
Bij het verpakken en transporteren van dieren zal bijna altijd sprake zijn van een bepaalde mate van stress. Het is zaak deze stress tot een minimum te beperken en de dieren zo verantwoord mogelijk te vervoeren.
Kunt u uitleggen waarom de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) het acceptabel vindt als een deel van de vissen bij aankomst in Nederland de reis niet blijkt te hebben overleefd? Wanneer grijpt de NVWA wel in bij het transport van vissen en kunt u uiteenzetten hoe vaak dat de afgelopen jaren is gebeurd en met welke gevolgen voor de handelaar?
De NVWA controleert fysiek 10% van de verpakkingen van siervissen. Indien dode vissen worden aangetroffen wordt de controle uitgebreid om te beoordelen of het om meerdere verpakkingen gaat. De transporttijd en de wijze van verpakken worden door de NVWA bekeken Indien alle transportvoorschriften (IATA-LAR) met betrekking tot dierenwelzijn worden nageleefd is de kans op sterfte bijzonder klein. Eventuele sterfte van enkele vissen wordt getolereerd, indien het in verhouding staat tot de aantallen verzonden dieren in de partij en de toestand van de rest van de zending. Bij significante sterfte wordt altijd onderzoek gedaan naar de oorzaak van de sterfte. Zo nodig worden maatregelen genomen.
In het afgelopen jaar heeft de NVWA 80 overtredingen van de IATA-LAR met betrekking tot het transport van siervissen, waaronder goudvissen, vastgesteld op Schiphol.
In 8% van deze gevallen is tevens overtreding van artikel 36 of 37 van de Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren vastgesteld vanwege het onthouden van de nodige zorg dan wel de vaststelling van diermishandeling. Vaak waren dieren tijdens de reis doodgegaan doordat niet werd voldaan aan IATA-LAR-regels.
De NVWA heeft 7 luchtvaartmaatschappijen geverbaliseerd en aan 4 andere luchtvaartmaatschappijen schriftelijke waarschuwingen gegeven. De ervaring is dat de maatregelen van de NVWA zeer serieus worden genomen door de luchtvaartmaatschappijen.
Onderschrijft u de uitspraken van de kweker en handelaar die er in de uitzending op wijzen dat goudvissen in de gangbare Nederlandse vissenkommen en aquaria niet tot hun normale volwassen formaat kunnen groeien, vergelijkbaar met dwerggroei bij mensen? Hoe beoordeelt u dit in termen van dierenwelzijn en vindt u het acceptabel dat dieren dermate krap worden gehuisvest dat zij niet eens hun normale groei kunnen doormaken?
Ik onderschrijf het feit dat een te krappe huisvesting een aantasting kan inhouden van het dierenwelzijn.
Door middel van voorlichting via het www.LICG.nl worden potentiële kopers gewezen op een goede huisvesting en verzorging van huisdieren, waaronder vissen. Hierbij wordt een vissenkom ontraden en grote aquaria geadviseerd. Met het van toepassing worden van de regels voor de handel in gezelschapsdieren zullen eisen gaan gelden op het terrein van opleiding en zal voorlichting aan kopers verplicht worden. In het concept-besluit Houders van dieren zijn voorts algemene verzorgingsnormen opgenomen die gelden voor alle houders. Door het verhogen van kennis bij de verkoper en het verplicht verstrekken van voorlichting aan kopers, in combinatie met de algemene verzorgingsnormen van het Besluit houders beoog ik een verbetering van de huisvesting en verzorging van deze dieren te bereiken.
Kunt u bevestigen dat in Nederland jaarlijks zo’n 15 miljoen goudvissen over de toonbank gaan? Zo nee, om welke aantallen gaat het dan?
Ik kan dit niet bevestigen. Gegevens over aantallen verkochte dieren worden niet geregistreerd.
Hoe beoordeelt u de in de uitzending gedane constatering dat goudvissen die in Nederland worden gehouden in veel gevallen snel dood gaan en vaak niet ouder worden dan een paar jaar terwijl deze vissen wel 30 jaar oud kunnen worden?
Zoals aangegeven bij vraag 6 beoog ik met de regels voor de handel in gezelschapsdieren waaronder de verplichte voorlichting, de kennis bij houders te verhogen. Ook zijn in het concept-besluit Houders van dieren algemene verzorgingsnormen opgenomen over het houden en verzorgen van dieren waarmee ik het welzijn van deze dieren beoog te verbeteren.
Hoe beoordeelt u ten algemene het kweken en invliegen van siervissen vanuit landen als Israël en China, en het verhandelen en houden van tropische vissen in Nederland, gelet op de welzijnsaantasting die daarmee gepaard gaat en vindt u dit een verdedigbare vorm van handel in en gebruik van dieren? Zo ja, kunt u, met het oog op de wet die stelt dat aantasting van het dierenwelzijn niet is toegestaan als daar geen redelijk doel tegenover staat, toelichten waarom?
Omdat siervissen worden vervoerd met het oog op het houden van deze dieren als huisdier beoordeel ik dit vervoer anders dan dat van slachtdieren. Desalniettemin acht ik een zo kort mogelijke transportduur wenselijk. Indien men dieren over lange afstanden vervoert dan dient dit mijns inziens zo zorgvuldig mogelijk te gebeuren met inachtneming van de geldende transportregels.
Vindt u de transportduur van siervissen uit verre oorden naar Nederland, die kan oplopen tot wel 48 uur, acceptabel in het licht van uw opvatting dat transporten van levende dieren niet langer dan 8 uur zouden mogen duren? Zo ja, waarom vindt u dat het transport van vissen langer mag duren dan het transport van andere dieren?
Zie antwoord vraag 9.
Vindt u dat u het welzijn van siervissen op dit moment voldoende heeft geborgd? Zo ja, op basis van welke wetenschappelijke inzichten en welzijnsparameters komt u tot die conclusie? Zo nee, welke maatregelen kan de Kamer tegemoet zien om siervissen te beschermen?
Zoals aangegeven bij vraag 6 werk ik aan regelgeving met als doel het verbeteren van het welzijn van gezelschapsdieren, waaronder dat van siervissen.
De toelating van gentechgewassen in de Europese Unie |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kunt u bevestigen dat Nederland op 21 oktober jl. bij het Comité van beroep voor de toelating van import van de genetisch gemanipuleerde mais binnen de Europese Unie heeft gestemd?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat u heeft toegezegd om de Kamer te informeren over de aanvragen voor toelatingen voor gentechgewassen die er momenteel bij de EU liggen, en dat u deze toezegging deed voordat dit Comité van beroep speelde?
De stemming in het Ambtelijk comité waaraan u refereert betrof de import van maïs MON 87460. Nederland heeft destijds (voordat de motie Klaver was aangenomen) voorgestemd gebaseerd op de positieve opinie van de European Food Safety Authority (EFSA) en het advies van de Commissie genetische modificatie (COGEM) en het Nederlands Instituut voor voedselveiligheid (RIKILT) over de door de EFSA uitgevoerde risicobeoordeling. Nederland heeft bij stemming in het Comité van Beroep dezelfde positie ingenomen als bij stemming in het Ambtelijk comité.
Kunt u uitleggen waarom de Kamer nog niet is geïnformeerd over de aanvragen voor nieuwe gentechgewassen, terwijl Nederland wel vóór de toelating van een dergelijk gewas heeft gestemd? Waarom is het standpunt van de Nederlandse regering over deze toelating niet eerst voorgelegd aan de Kamer?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft u voor toelating voor de import van een nieuw gentechgewas gestemd?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de conclusie van ruim 90 wetenschappers, die zich verenigd hebben in The European Network of Scientists for Social and Environmental Responsibility, dat de veiligheid van genetisch gemanipuleerde gewassen niet is bewezen en dat er bij sommige gewassen reden is voor ongerustheid?2 Deelt u de zorgen van deze wetenschappers over de mogelijk negatieve invloed van gentechgewassen op de volksgezondheid? Zo nee, waarom niet en op grond van welke onafhankelijke en langlopende onderzoeken komt u tot die conclusie?
De in de EU toegelaten genetisch gemodificeerde gewassen zijn uitvoerig en zorgvuldig beoordeeld op de veiligheid voor mens, dier en milieu door de EFSA. Elk ggo-dossier wordt beoordeeld door verschillende werkgroepen onder het EFSA-panel, waarin EFSA Panelleden zitting hebben, maar ook ad hoc werkgroepleden, alvorens een conceptopinie wordt opgesteld die door het EFSA GMO Panel wordt besproken. In totaal zijn er daarmee veel onafhankelijke onderzoekers betrokken bij een EFSA opinie.
Op nationaal niveau adviseren COGEM en RIKILT over deze risicobeoordeling.
Ik heb alle vertrouwen in deze risicobeoordeling. Daarom deel ik de zorgen van het ENSSER niet. Ook de Wereld Gezondheidsorganisatie (WHO)3geeft aan dat er geen negatieve effecten zijn te verwachten voor genetisch gemodificeerde gewassen die op basis van een risicobeoordeling zijn toegelaten op de markt en reeds worden geconsumeerd.
Erkent u dat de claim dat genetisch gemanipuleerde gewassen veilig zijn, misleidend is? Zo nee, waarom niet en op grond van welke onafhankelijke en langlopende onderzoeken komt u tot die conclusie?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat er volgende week weer gestemd gaat worden in de EU over de toelating van een gentechgewas, namelijk gentechmais 1507 van Pioneer Hi-Bred? Zo ja, kunt u bevestigen dat deze stemming waarschijnlijk grote gevolgen zal hebben voor andere aanvragen voor toelating van gentechgewassen in de EU, omdat er dan waarschijnlijk over veel meer aanvragen gestemd zal moeten worden? Zo nee, hoe zit het dan?3
Het Europese Hof van Justitie heeft onlangs een uitspraak gedaan over een zaak die Pioneer Hi-Bred heeft aangespannen tegen de Europese Commissie. De Europese Commissie is hierbij veroordeeld voor het nalaten van het ter stemming brengen van een voorstel over de toelating van de genetische gemodificeerde maïs 1507 voor teelt in een Raad van ministers. Het is niet bekend welke gevolgen deze uitspraak van het EU Hof heeft voor andere teeltdossiers van genetisch gemodificeerde gewassen die op stemming wachten. De Europese Commissie heeft het ontwerpbesluit voor een toelating voor teelt van de genetische gemodificeerde maïs 1507 van Pioneer Hi-Bred en Mycogen Seeds op 12 november 2013 uitgebracht. Zoals aangegeven in mijn brief van 16 januari jl. heb ik in het COREPER van 17 januari een parlementair voorbehoud gemaakt en de Raad opgeroepen om voor 12 februari een bespreking in een Raad te organiseren zodat aldaar een besluit kan worden genomen. Op 23 januari is bekend geworden dat het voorstel voor toelating besproken zal worden tijdens de Raad voor Algemene Zaken van 11 februari. Zoals aangegeven in de eerder genoemde brief van 16 januari zal ik u zo spoedig mogelijk informeren over de kabinetsaanpak inzake Europese markttoelatingen van genetisch gemodificeerde organismen waaronder de (gg-) maïslijn 1507. Totdat ik deze kabinetsaanpak met u besproken heb, zal ik een parlementair voorbehoud aantekenen bij stemmingen over dit gewas.
Bent u bereid om tegen de toelating van deze gentechmais te stemmen? Zo niet, waarom niet en bent u dan in ieder geval bereid u van stemming te onthouden zolang u uw standpunt over dit gentechgewas niet heeft kunnen afstemmen met de Kamer?
Zie antwoord vraag 7.
Het handhaven van de Wet Verbod Pelsdierhouderij |
|
Henk van Gerven |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Wordt het verbod op de pelsdierhouderij gehandhaafd door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en door de Dienst Regelingen?
Ja.
Hoe verklaart u dat een gemeente per e-mail schrijft over de NVWA: «Met handhaving wordt echter gewacht tot duidelijk is of de Wet verbod pelsdierhouderij nog bij de rechter kan worden aangevochten en hierdoor mogelijk nog zou kunnen wijzigen. Bij dergelijke acties als bedrijfssluiting is het van groot belang dat zekerheid hierover van belang is. De belangen en financiële gevolgen zijn hiervoor te groot.»? Is dit het officiële beleid van de NVWA en wordt de Wet dus feitelijk niet gehandhaafd? Zo ja, waarom is de Kamer hiervan niet op de hoogte gesteld? Zo nee, kunt u dit met documentatie en bewijzen staven?1
Het door u opgevoerde citaat geeft geen correcte weergave van het handhavingsbeleid van de NVWA.
In de eerste fase van het handhavingsbeleid van de NVWA is een team van 8 inspecteurs ingezet. Er zijn tot nu toe 17 inspecties in de afrondende fase, waarbij nog geen overtredingen zijn geconstateerd. Alle uitgevoerde inspecties zullen nog nader geëvalueerd worden.
Op basis van een handhavingsverzoek is een bedrijf in beeld, dat niet voldoet aan de voorwaarden om deel te nemen aan de overgangstermijn en wel pelsdieren houdt. Dit bedrijf is geïnspecteerd en aan de nertsenhouder is proces-verbaal aangezegd, omdat hij op het moment dat de Wet verbod pelsdierhouderij van kracht werd niet beschikte over de benodigde omgevingsvergunning om nertsen te houden. Deze zaak ligt voor onderzoek bij het Openbaar Ministerie, omdat overtredingen van de Wet verbod pelsdierhouderij strafrechtelijk worden vervolgd. In het belang van het onderzoek kan ik over deze zaak geen verdere mededelingen doen.
Een ander nertsenbedrijf wordt momenteel door de NVWA onderzocht naar aanleiding van een melding over een mogelijke overtreding.
Op welke wijze wordt er gehandhaafd, hoeveel menskracht is hier op gezet, hoeveel bedrijfsbezoeken hebben plaatsgevonden, hoeveel overtredingen zijn geconstateerd en bij hoeveel zaken zijn juridische stappen gezet?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn gemeenten verplicht te melden als een nertsenhouderij een vergunning aanvraagt dan wel vermoedelijk de Wet Verbod Pelsdierhouderij overtreedt? Zo nee, wordt dit wel gemeld op vrijwillige basis, hoeveel meldingen zijn er geweest, wat is hiermee gebeurd, waar kunnen overtredingen gemeld worden en is er een speciaal meldpunt?
Nee, gemeenten zijn niet verplicht om vergunningaanvragen of vermoedens van overtredingen bij de NVWA te melden. De Wet verbod pelsdierhouderij bevat geen grondslag om gemeenten daartoe te verplichten. Gemeenten kunnen vrijwillig melding doen bij de NVWA via de meldkamer (info@NVWA.nl, tel: 0900–0388). Handhavingsverzoeken worden door de NVWA altijd nader onderzocht en indien dit aan de orde is treedt de NVWA op.
Bij de NVWA zijn tot op dit moment tien meldingen in relatie tot nertsenhouderij danwel de Wet verbod pelsdierhouderij binnengekomen. Daar zijn drie handhavingsverzoeken uit voortgekomen.
Welke communicatie is er uitgegaan richting gemeenten en wat is er gedaan om duidelijkheid te verschaffen en een eenduidige uitvoering van beleid te garanderen?
Ten behoeve van de eenduidige uitvoering van beleid verstrekt de Dienst Regelingen (DR) algemene informatie over de Wet verbod pelsdierhouderij. Daarnaast worden DR en de NVWA door gemeenten benaderd met specifieke vragen, meldingen en informatieverzoeken over de Wet verbod pelsdierhouderij.
Over de relatie tussen de Wet verbod pelsdierhouderij en het verlenen van omgevingsvergunningen door gemeenten wordt informatie verschaft door het Kenniscentrum InfoMil, het informatieloket voor gemeenten van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu.
Ik verwijs u verder naar de antwoorden op Kamervragen van lid Thieme (Aanhangsel van de Handelingen vergaderjaar 2012–2013, aanhangselnummer 2559) van 12 juni jl.
Klopt het dat er een schrijven uitgegaan is naar gemeenten dat zij niet hoeven te controleren en te handhaven?
Nee. Overigens kunnen gemeenten niet controleren en handhaven op de Wet verbod pelsdierhouderij, omdat de gemeenten hiertoe niet het bevoegd gezag zijn.
Wat is het verloop en de huidige status van de pelsdierhouderij in Bladel die een omgevingsvergunning heeft gekregen maar de betreffende uitbreiding niet mag realiseren? Welke acties van de NVWA hebben hier plaatsgevonden?2
Over de casus in Bladel verwijs ik kortheidshalve naar de antwoorden op de Kamervragen van het lid Thieme (Aanhangsel van de Handelingen vergaderjaar 2012–2013, aanhangselnummer 2559) door het parlement ontvangen op 12 juni 2013.
In het geval van het bedrijf in Coevorden heeft de NVWA geïnspecteerd en opgetreden naar aanleiding van een handhavingsverzoek. Aan het bedrijf in Coevorden is een omgevingsvergunning verleend. Echter dit bedrijf voldoet niet aan de voorwaarden voor deelname aan de overgangstermijn van de Wet verbod pelsdierhouderij. De NVWA heeft proces verbaal aangezegd.
Klopt het dat er in Coevorden een omgevingsvergunning voor een pelsdierhouderij is verleend (Publicatiedatum: 21 maart 2013)? Is het waar dat hier niet aan de voorwaarden van de Wet Pelsdierhouderij voldaan wordt omdat de vergunningen en de hokcapaciteit niet op de in de Wet genoemde deadline aanwezig waren?
Zie antwoord vraag 7.
Wat heeft de NVWA gedaan om hier handhavend op te treden? Heeft de NVWA meldingen gekregen vanuit de gemeente Coevorden? Zo ja, wat is hiermee gedaan en wat is het verloop en de huidige status van deze casus in Coevorden?
Zie antwoord vraag 7.
Herkent u het beeld dat gemeenten aangeven het onbegrijpelijk te vinden dat er niet gehandhaafd wordt?
Zoals ik heb aangegeven in de antwoorden op de vragen één tot en met drie klopt dit beeld niet.
Uitbreidingen in aantallen nertsen zijn niet toegestaan. Illegale uitbreidingen worden door de NVWA opgespoord door de situatie op de bedrijven te vergelijken met de situatie op het peilmoment 15 januari 2013. Bij constatering van een illegale uitbreiding is de interventiestrategie dat de feitelijke situatie teruggebracht moeten worden naar de situatie ten tijde van de melding Wet verbod pelsdierhouderij. Van elke overtreding wordt proces verbaal opgemaakt en aan het Openbaar Ministerie voorgelegd. Kortheidshalve verwijs ik u naar de antwoorden op de vragen van de vaste commissie van Economische Zaken (Kamerstuk 30 826 nr. 33).
Wat gaat u doen om te zorgen dat de Wet Verbod Pelsdierhouderij wordt gehandhaafd en hoe gaat u garanderen dat er geen illegale uitbreidingen meer plaats zullen vinden?
Zie antwoord vraag 10.
Welke juridische acties gaat u ondernemen tegen bedrijven die afgelopen jaar illegaal (tegen de Wet Verbod Pelsdierhouderij) hebben uitgebreid of zijn gevestigd?
Zie antwoord vraag 10.
Wilt u deze vragen voor de begrotingsbehandeling Economische Zaken 2014 beantwoorden?
Ik heb uw Kamer op 5 november jl. een uitstelbrief verzonden.
Vergunning blijft struikelblok mestverwerking |
|
Jaco Geurts (CDA), Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Vergunning blijft struikelblok»?1
Ja.
In hoeverre betrekt u het feit dat vergunningverlening achterblijft, bij de beoordeling over het in standhouden van dierrechten?
Er wordt in de analyse door het PBL en de WUR een realistische inschatting gemaakt van de mestverwerkingscapaciteit. Daar is in meegenomen dat niet alle projecten die door de sector gepresenteerd worden in het sectorplan «Koersvast richting 2020», een vergunning en financiering zullen krijgen.
Heeft u een analyse gemaakt van de projecten die nog geen vergunning hebben? Zo ja, kunt u aangeven in welke provincies de vergunningverlening op orde is en in welke provincies niet? Kunt u aangeven wat de oorzaken zijn per provincie?
Ik heb geen provinciale uitsplitsing gemaakt van de projecten. Het is wel duidelijk dat de meeste activiteiten ten behoeve van mestverwerking in het concentratiegebied Zuid liggen, omdat daar grootste opgave geldt.
Voor een overzicht van oorzaken van het (nog) niet verlenen van een vergunning verwijs ik u naar de brief van de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu aan uw Kamer van 23 september 2013 (Kamerstukken 2013–2014, 33 322, nr. 47).
Welke acties op bestuurlijk niveau hebben na de behandeling van de meststoffenwet plaatsgevonden om de vergunningverlening vlot te trekken? Kunt u aangeven hoe deze acties zich verhouden tot de toezegging van de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu over een te sluiten convenant om de vergunningverlening niet het struikelblok te laten zijn?
De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu en ik werken aan een landelijke werkgroep «versnelling vergunningverlening mestverwerking». Hierin zullen vertegenwoordigers van de Rijksoverheid, decentrale overheden en LTO Nederland deelnemen en de knelpunten omtrent vergunningverlening voor mestverwerking bespreken. Deze werkgroep is een uitvloeisel van de toezegging van de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu om met IPO en VNG in overleg te treden over de mogelijkheden van een convenant. Ten behoeve van deze werkgroep is er bij Dienst Regelingen een meldpunt mestverwerking geopend. Hier kunnen ondernemers die problemen hebben bij de vergunningverlening voor mestverwerkinginstallaties zich melden. Het blijft echter zo dat keuzes van ondernemers met betrekking tot locatie en het verstrekken van informatie bepalend zijn voor draagvlak bij de omgeving en de vergunningverlening door de bevoegde gezagen.
Deelt u de opvatting dat ondernemers geen invloed hebben op de vergunningverlening en dat zij in sterke mate afhankelijk zijn van de overheid? Zo ja, welke acties gaat u ondernemen om de vergunningverlening vlot te trekken?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de opvatting dat het uitblijven van vergunningen geen reden is om de dierrechten in stand te houden of opnieuw te introduceren? Zo ja, op welke manier houdt u rekening met de ambitie van de sector die graag wil maar niet kan starten met de mestverwerking, omdat de overheden niet meewerken inzake vergunningverlening? Bent u bereid om de dierrechten en de kosten die gekoppeld zijn aan dit systeem te schrappen zodat er meer ruimte is voor de sector om vergunningen voor mestverwerkingsinstallaties te verkrijgen? Bent u bereid om in dat kader de meststoffenwet vijf jaar na invoering te evalueren op behaalde doelstellingen?
De mestverwerkingsplicht is al geruime tijd aangekondigd. Ondernemers hebben al geruime tijd kunnen werken aan initiatieven om mestverwerking van de grond te krijgen. En in het sectorplan «Koersvast richting 2020» zie ik ook dat er veel initiatieven zijn gestart. Echter om een mestverwerkingsinitiatief te starten moet eerst een goede locatie worden gezocht en de vergunningprocedure doorlopen worden.
De vergunningverlener heeft de taak de toetsen of de installatie voldoet aan de milieueisen die gesteld worden. En deze procedures kunnen soms lang duren, zeker als er gebruikgemaakt wordt van wettelijk vastgelegde inspraak-, beroep en bezwaarprocedures.
Zoals reeds eerder gemeld ben ik niet bereid om de dierrechten af te schaffen als de mestverwerking nog niet of onvoldoende gerealiseerd wordt. Ik houd een stok achter de deur. Ik verwijs u verder naar de ex-ante beleidsevaluatie toekomstig mestbeleid door het PBL en WUR van de ontwikkelingsrichtingen van het mestbeleid en de beleidsreactie daarop die binnen enkele weken aan de tweede kamer zal worden gezonden.
Ik heb het voornemen om de meststoffenwet na invoering jaarlijks te evalueren op de behaalde doelstellingen, om zo de mestverwerkingspercentages voor het volgende jaar vast te stellen.
Essentaksterfte |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «De es mag niet weg»?1
Het bewuste artikel is mij bekend.
Bent u bekend met het probleem van essentaksterfte in Nederland en het gevaar dat deze ziekte vormt voor plantsoenen, bossen en het Nederlandse landschap?
Ik ben bekend met de essentaksterfte en besef dat de es een belangrijke boomsoort is in ons land voor het stedelijk groen, bos, natuur en landschap.
Bent u voornemens om actie te ondernemen tegen deze oprukkende ziekte?
Voor zover mij bekend zijn er (nog) geen mogelijkheden om de essentaksterfte – anders dan via het verwijderen van aangetaste bomen – te bestrijden. Ik zie hier primair een belangrijke taak weggelegd voor kwekers en groenbeheerders.
Aangezien essentaksterfte een gevaar is voor het voortbestaan voor de Nederlandse es, wilt u betrokken partijen, zoals Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer, Bosschap, Landschapsbeheer Nederland en boomkwekers steunen in het onderzoeken van essentaksterfte?
De gewone es (Fraxinus excelsior) is in ons land inheems en blijkt vatbaar voor de essentaksterfte. Het (internationale) onderzoek naar de essentaksterfte leert tot nu toe dat niet iedere individuele boom in gelijke mate gevoelig is voor de essentaksterfte. Dat biedt naar verwachting kansen voor het voortbestaan van de soort. Ik denk dat het daarom een goede zaak is het lopende onderzoek voort te zetten.
Deelt u de mening dat Nederland zelf onderzoek zou moeten verrichten, zodat Nederland deel kan nemen aan het Europees onderzoek naar essentaksterfte?
Ik ondersteun internationale samenwerking op het gebied van onderzoek om grensoverschrijdende problemen, zoals nu met de essentaksterfte, het hoofd te bieden. Ik vertrouw op onderzoekdeskundigheid die bij DLO aanwezig is om daarvoor een gepaste bijdrage te leveren.
Bent u ervan op de hoogte dat de tuinbouwsector twee jaar het onderzoek naar essentaksterfte heeft gefinancierd?
In 2012 is gestart met onderzoek naar de essentaksterfte met een looptijd van 3 jaar. In 2012 heeft het Productschap Tuinbouw aan het onderzoek een financiële bijdrage geleverd. Voor de jaren 2013 en 2014 heeft het Productschap Tuinbouw geen financiële middelen beschikbaar gesteld.
Door de opheffing van het productschap Tuinbouw stopt deze financiering, bent u bereid zich in te spannen om alternatieve financiering te zoeken voor dit onderzoek? Zo nee, wat voor aanpak voorziet u dan tegen essentaksterfte?
Zoals in de ondertitel van het door u aangehaalde artikel staat vermeld, «Onderzoek essenresistentie: nu sector en gebruiker aan zet», is ook in mijn ogen de sector – nog steeds – aan zet. Het onderzoek is namelijk belangrijk voor de Nederlandse boomkwekerijsector. De es wordt in de boomkwekerijsector gebruikt als uitgangsmateriaal voor de bosbouw of als onderstam voor sierbomen. Dat maakt dat van de kant van het boomkwekerijbedrijfsleven verwacht mag worden dat dit onderzoek – ondanks het wegvallen van het Productschap Tuinbouw- wordt gefinancierd.
De vestiging van een nieuwe nertsenhouderij in Gemert |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Tweede nertsenfarm was al eentje teveel – Ruim miljoen nertsen in Gemert»?1
Ja.
Beschikte de ondernemer die in dit artikel wordt genoemd, op 15 januari 2013 zowel over de omgevingsvergunning als de benodigde huisvestingsplaatsen?
Uit informatie van de Omgevingsdienst Zuid-Oost Brabant (ODZOB) blijkt dat de omgevingsvergunning voor het houden van nertsen op de nieuwe locatie is verleend op 6 augustus 2013, dus ná 15 januari 2013. Op de nieuwe locatie was op 15 januari 2013 nog geen huisvesting voor nertsen aanwezig. Tegen het besluit tot vergunningverlening is momenteel beroep ingesteld, zodat de omgevingsvergunning nog niet onherroepelijk is.
Gaat het in dit geval om een verplaatsing, waarbij niet méér nertsen worden gehouden, of is er na verplaatsing sprake van uitbreiding van het dierenaantal op dit bedrijf?
Volgens de informatie van de ODZOB heeft de aanvraag voor de nieuwe locatie betrekking op een verplaatsing en is het de bedoeling van de aanvrager om de nertsenhouderij op de oude locatie te beëindigen. Het aantal nertsen dat op de nieuwe locatie is vergund, is gelijk aan het aantal nertsen dat op de oude locatie is vergund.
Ondernemers zijn verplicht de verplaatsing binnen vier weken na de verplaatsing te melden bij de Dienst Regelingen van het ministerie van Economische Zaken en de oude locatie onherroepelijk te sluiten. Bij de beoordeling of de verplaatsing voldoet aan de voorwaarden gesteld in de Wet verbod pelsdierhouderij is het van belang dat het aantal nertsen bij de verplaatsing niet mag uitbreiden ten opzichte van het initiële recht (de situatie per 15 januari 2013). Naast het aantal dieren uit de omgevingsvergunning is daarbij bepalend het aantal dieren dat kan worden gehouden op basis van het aantal huisvestingsplaatsen op het moment van melding (periode 15 januari 2013 tot en met 11 februari 2013). Om te kunnen beoordelen of de ondernemer binnen het initiële recht handelt zal NVWA de situatie ter plaatse beoordelen.
Klopt het dat het er voor de vergunningverlening niet toe doet of het dier dat wordt gehouden een koe, varken of een nerts is en dat veehouders, bijvoorbeeld dit geval in Gemert, vrij zijn om te schakelen naar het houden van een andere diersoort?
Voor (het verkrijgen van) een omgevingsvergunning is het soort dier dat wordt gehouden wel degelijk van belang, alleen al omdat de omvang van de emissie (ammoniak, geur of fijnstof), en daarmee de milieubelasting, van een koe, varken en nerts van elkaar verschillen. Wel kan op eenzelfde locatie in beginsel worden omgeschakeld van de ene naar een andere diercategorie, indien de milieubelasting daarbij niet toeneemt. In het onderhavige geval is echter geen sprake van een omschakeling, maar van een uitbreiding van een bestaande varkenshouderij met nertsen.
Klopt het dat een nertsenhouderij maar maximaal 50 meter van een woning dient te worden gesitueerd? Zo ja, deelt u de mening dat een dergelijk kleine afstand, gezien de relatief grote geurhinder van een nertsenhouderij, onwenselijk is?
De afstand die een nertsenhouderij op grond van de Wet geurhinder en veehouderij tot een naburige woning ten minste dient aan te houden varieert van 100 tot 275 meter, afhankelijk van de ligging van die woning (binnen of buiten de bebouwde kom) en de omvang van de nertsenhouderij.
Alleen in het geval de naburige woning een bedrijfswoning is die behoort bij een veehouderij, geldt een minimumafstand van 50 meter. Omdat een dergelijke woning reeds geurhinder ondervindt van het bedrijf waartoe het behoort, geldt er een lager beschermingsniveau. Op grond van voornoemde wet hebben gemeenten de mogelijkheid om bij verordening grotere minimumafstanden vast te stellen, ook ten aanzien van woningen die onderdeel vormen van een veehouderij.
Deelt u de mening dat, gezien het verbod op het houden van nertsen dat in 2014 ingaat, de nieuwbouw of uitbreiding van nertsenfarms, die voor veel maatschappelijke onvrede zorgt, onwenselijk is?
Het verbod is van kracht sinds 15 januari 2013. De pelsdierhouders die op dit moment produceren dienen te voldoen aan de voorwaarden van de overgangstermijn en moeten op 1 januari 2024 gestopt te zijn met het houden van pelsdieren.
Uit de Wet verbod pelsdierhouderij vloeit voort dat het vanaf 15 januari 2013 verboden is om nieuwe bedrijven op te starten dan wel bestaande bedrijven uit te breiden in aantallen dieren. Het is voor een bestaand bedrijf niet verboden om nieuwbouw te plegen op een nieuwe locatie, mits het hier de verplaatsing van een bestaande locatie betreft en het bedrijf op de oude locatie(s) na verplaatsing opgeheven wordt en melding wordt gedaan bij Dienst Regelingen. Het is ook niet verboden om bestaande locaties te verbouwen, zolang er niet meer nertsen gehouden gaan worden dan toegestaan volgens de omgevingsvergunning zoals deze gold op 15 januari 2013 én zolang er niet meer nertsen gehouden worden dan mogelijk was met het beschikbare aantal huisvestingsplaatsen op moment van melding bij Dienst Regelingen (periode van melden 15 januari 2013 tot en met 11 februari 2013).
De NVWA controleert de normen uit de Wet verbod pelsdierhouderij en zal constateren of specifieke situaties binnen doel en strekking van de Wet verbod pelsdierhouderij passen. Deze wet wordt strafrechtelijk gehandhaafd.
Past de uitbreiding, verplaatsing of nieuwvestiging van nertsenhouderijen binnen het doel en de strekking van de Wet op het verbod op de nertsenhouderij? Zo nee, wat gaat u doen om de uitbreiding te voorkomen?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat consumenten onwetend zijn over genetisch gemodificeerd voedsel |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Bewuste klant koop tóch vaak genetisch gemodificeerd eten»1 en heeft u kennisgenomen van het artikel «Consumer choice: Linking consumer intentions to actual purchase of GM labeled food products »?2
Ja.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat 57% van de Nederlandse consumenten niet weet of men een product koopt waarin genetisch aangepaste bestanddelen zitten, terwijl uit het onderzoek ook blijkt dat 50% van de respondenten in het onderzoek aangeeft dat men geen voedselproducten zou willen kopen als er genetisch aangepaste bestanddelen in zitten?
Nee. De verplichte etikettering van voedingsmiddelen die GGO’s bevatten, geheel of gedeeltelijk uit GGO’s bestaan of met GGO’s zijn geproduceerd, waarborgt de keuzevrijheid van consumenten. De auteurs van het onderzoek geven bovendien aan dat een negatieve mening van burgers/consumenten jegens genetisch gemodificeerde voedingsmiddelen (GG-voedingsmiddelen), zoals geuit in enquêtes, geen betrouwbare indicator is voor het werkelijke koopgedrag van consumenten.
Hoe beoordeelt u dit hoge percentage van 57% in vergelijking met de veel lagere onwetendheid in de vier andere onderzochte landen Polen, Spanje, Tsjechië en het Verenigd Koninkrijk?
In het onderzoek worden geen concrete conclusies getrokken over de vergelijking van de resultaten tussen de onderzochte lidstaten. Zodoende bevat het onderzoek geen basis voor een wetenschappelijk gefundeerde opvatting over deze vergelijking.
Klopt het gestelde in het artikel dat er in de periode september 2006–oktober 2007 18 voedselproducten op de Nederlandse markt waren met een zogeheten «ggo-etiket»? Zo ja, kunt u een overzicht geven van deze producten?
De etiketteringvoorschriften, die volgen uit de Europese verordening 1829/2003, verplichten niet tot het aanmelden en/of registreren van GG-voedingsmiddelen. Het volgen van de ontwikkeling van het aantal GG-voedingsmiddelen op de Nederlandse markt maakt daarom geen deel uit van het handhavingsbeleid van de NVWA bij de controles op GG-voedingsmiddelen. Zodoende beschikt de NVWA niet over gegevens inzake het aantal GG-voedingsmiddelen.
Kunt u aangeven hoe het aantal voedselproducten met een ggo-etiket op de Nederlandse markt zich in de afgelopen jaren heeft ontwikkeld?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven hoe het komt dat er in Nederland in vergelijking met andere landen in Noordwest-Europa zoals Duitsland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk relatief veel voedselproducten met een ggo-etiket op de markt zijn?
Het productassortiment in de supermarkt is in essentie een keuze van de marktpartijen in de voedselketen. Deze producten moeten uiteraard voldoen aan alle wettelijke voorschriften van de levensmiddelen wetgeving.
Hoe beoordeelt u de huidige wijze van ggo-etikettering waarbij producenten verplicht zijn op de ingrediëntenlijst te vermelden als een product 0,9% genetisch aangepaste bestandsdelen bevat? Deelt u de mening dat het voor consumenten ondoenlijk is om van alle voedselproducten die zij kopen de ingrediëntenlijst te controleren indien zij geen ggo-producten willen kopen?
De huidige regelgeving en praktijk voorziet naar mijn mening in een adequate informatievoorziening naar de consument. De bestaande etikettering dient volgens verordening 1829/2003 objectief te vermelden dat een voedingsmiddel geheel of gedeeltelijk uit GGO's bestaat of daarmee is geproduceerd. Het Warenwetbesluit Nieuwe voedingsmiddelen biedt de mogelijkheid aan voedselproducenten om gebruik te maken van de aanduiding «bereid zonder gentechniek». Voor consumenten die meer willen weten geeft het Voedingscentrum op haar website informatie over genetische modificatie en de etikettering.
Welke mogelijkheden ziet u om ervoor te zorgen dat consumenten sneller en beter kunnen zien of een product genetische aangepaste bestanddelen bevat, zodat zij een weloverwogen keuze kunnen maken tussen ggo en niet-ggo producten?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid bij de levensmiddelensector te pleiten voor een herkenbaar ggo-logo op de voorkant van de verpakking, vergelijkbaar met logo’s voor bijvoorbeeld biologische of gezonde producten?
Zie antwoord vraag 7.
Verzoek om extra stikstof in spruiten |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «LTO vraagt om extra stikstof in spruiten»?1
Ja.
Klopt het dat de akkerbouwvakgroep van de Land- en Tuinbouworganisatie (LTO) heeft gevraagd om spruitentelers te compenseren voor het stikstofverlies door de overmatige neerslag in het afgelopen weekeinde en dat het gaat om een verruiming van zeker 50 kilo zuivere stikstof per hectare? Zo ja, kunt u aangeven in welke fase de besluitvorming hierover verkeert?
LTO heeft gevraagd om een extra gift toe te staan; een hoeveelheid is niet genoemd.
Het verzoek zal worden betrokken in het overleg dat binnenkort met de Europese Commissie wordt gevoerd over het vijfde actieprogramma.
Klopt het dat de zware regenval van afgelopen weekend, op sommige plekken viel 110 millimeter, heeft geleid tot zuurstofloze omstandigheden in de grond waardoor nitraat wordt omgezet in vrije stikstof, dat ontsnapt uit de bodem? Zo ja, deelt u de opvatting dat een stikstoftekort direct ten koste van de vitaliteit van het gewas gaat en de kwaliteit van de spruiten? Zo nee, waarom niet?
Sinds 2005 is eenmaal, in 2007, toegestaan in een situatie met veel neerslag in juni en juli een extra gift stikstof van maximaal 40 kg/ha te verstrekken op spruiten geteeld op kleigrond. Een grens voor de minimale hoeveelheid neerslag is nimmer vastgesteld.
Gezien de hoeveelheid neerslag die onlangs is gevallen en de relatief hoge temperatuur van de bodem, is het is aannemelijk dat de omstandigheden op vele percelen gunstig waren voor de omzetting van nitraat in de bodem in gasvormige stikstofverbindingen.
Spruiten worden geoogst tot in het vroege voorjaar. Een studie die in 2006 is uitgevoerd door PPO (Gebruik van kunstmeststikstof in winterperiode, PPO 2006) geeft aan dat telers voor een zo hoog mogelijke opbrengst en behoud van kwaliteit, wordt geadviseerd spruiten tot 3 à 4 weken voor de oogst bij te bemesten. Het rapport geeft echter ook aan dat geen praktijkproeven bekend zijn die de landbouwkundige noodzaak van bijbemesting na 15 september ondubbelzinnig bevestigen.
Is het waar dat in de afgelopen jaren bij dit soort verzoeken als grens steeds 60 millimeter neerslag in 48 uur werd aangehouden? Zo ja, deelt u de opvatting dat er nu sprake is van een situatie dat een dergelijk verzoek gehonoreerd dient te worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat de calamiteitenregeling die is opgenomen in het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn het makkelijker maakt om een dergelijk verzoek in te dienen ten opzichte van de huidige situatie? Zo nee, waarom niet?
Met de calamiteitenregeling die ik heb voorgesteld is het niet meer nodig om een verzoek in te dienen. Een extra mestgift zal dan zijn toegestaan indien is voldaan aan de voorwaarden in de regeling.
De belofte van de minister aan de Van Drie Group |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Ploumen belooft Van Drie hulp bij export»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat de staatssecretaris van Economische Zaken heeft aangegeven dat er in het naleven van regelgeving en de kwaliteit van het toezicht op slachterijen en diertransporten onacceptabele knelpunten zijn?
Ja. Hiervoor verwijs ik u naar de brief van de Staatsecretaris van Economische Zaken aan de Tweede Kamer van 3 september jl. (26991–368).
Bent u op de hoogte van het onderzoek dat momenteel loopt van de Onderzoeksraad voor Veiligheid over de risico’s voor de voedselveiligheid bij de productie en verwerking van en handel in vlees?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat Ekro, onderdeel van de Van Drie Group, onderwerp van discussie is rond de misstanden in de vleesindustrie na de uitzending van Zembla over het wegspoelen van mestbezoedeling met water en het wegsnijden van ontdooid, groen en stinkend vlees?
De Staatssecretaris van Economische Zaken is in haar brief van 10 september jl. (26991–369) aan de Tweede Kamer ingegaan op de vermeende misstanden met betrekking tot mestbezoedeling. De Staatssecretaris van Economische Zaken heeft over de (herziening) van de EU-regelgeving heretikettering van vlees in het AO Toezicht NVWA op 11 september jl. toegezegd de Tweede Kamer te informeren via de Kamerbrieven Landbouwraad.
De Nederlandse agrosector loopt in het algemeen wereldwijd voorop met kwaliteitsproducten, waarbij dierenwelzijn en voedselveiligheid hoog in het vaandel staan. Mijn taak is het om handelsbarrières op buitenlandse markten voor het Nederlands bedrijfsleven weg te halen, juist nu, tijdens de economische crisis. Bijvoorbeeld in de TTIP (Transatlantic Trade and Investment Partnership) onderhandelingen. Wat betreft vleesproducten specifiek: de Staatssecretaris van Economische Zaken heeft meerdere maatregelen getroffen om het toezicht van de NVWA te versterken, daarvoor verwijs ik u naar de hierboven genoemde brieven van de Staatssecretaris van Economische Zaken aan de Tweede Kamer.
Bent u van mening dat bovenstaande door keurmeesters gemelde misstanden een risico vormen voor de volksgezondheid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verhoudt uw directe belofte aan de Van Drie Group zich met de misstanden die er momenteel zijn in de handel en verwerking van vleesproducten?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat het ethisch verantwoord is om vleesproducten met een mogelijk risico voor de volksgezondheid te promoten in het buitenland?
Ik verwijs u voor een antwoord op de vraag naar de risico’s voor de volksgezondheid naar mijn antwoord op de vragen 4 tot en met 6 en de eerder genoemde brieven van de Staatssecretaris van Economische Zaken aan de Kamer.
Bent u bereid uw uitspraak «Met bedrijven als de Van Drie Group lopen we internationaal voorop»te nuanceren gelet op het feit dat het hier vooralsnog om een bedrijf gaat waarvan het beleid ter discussie staat? Zo nee, hoe verhoudt uw uitspraak zich tot de recente vleesschandalen?
Nee, ik handhaaf mijn uitspraak.
Voor zover mij bekend, loopt de Van Drie Group internationaal voorop met geavanceerde technieken om de traceerbaarheid van het product te realiseren.
Verder verwijs ik u naar mijn antwoord op de vragen 4 tot en met 6.
Hoe rechtvaardigt u de door u getoonde bereidheid om hulp te verlenen bij het openen van de markt, nu er volgens de staatssecretaris van Economische Zaken onvoldoende sprake is van een goede borging van de integriteit en veiligheid van voedsel in slachterijen en diertransporten? Acht u het verstandig om relaties met landen als Japan, de Verenigde Staten en Turkije op het spel te zetten nu Nederland te kampen heeft met vleesschandalen die met een falende Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit (NVWA) aantoonbaar nog niet kunnen worden aangepakt?
De vleessector is een belangrijke sector van de Nederlandse economie. Daarom is het van belang om de exportpositie van deze sector te handhaven en zo mogelijk te versterken. Voorwaarde daarvoor is dat integriteit en veiligheid zoveel mogelijk gewaarborgd zijn. De Staatssecretaris van Economische Zaken en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport hebben maatregelen genomen om het toezicht van de NVWA te versterken (hiervoor verwijs ik u naar eerdergenoemde brieven van de Staatssecretaris van Economische Zaken aan de Tweede Kamer), en hebben samen met bedrijfsleven een «Taskforce Voedselvertrouwen» opgericht. Deze Taskforce is bezig met verbeteringen in de vlees- en zuivelsector, onder andere op het gebied van traceerbaarheid, waardoor fraude zoveel mogelijk moet worden voorkomen en de voedselveiligheid verder wordt verbeterd. De Staatssecretaris van Economische Zaken en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport hebben toegezegd de Tweede Kamer eind 2013 te informeren over de voortgang en de resultaten van deze Taskforce. Ook heeft de Staatssecretaris van Economische Zaken de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV) verzocht onderzoek te doen naar risico’s voor voedselveiligheid bij productie en verwerking van en handel in vlees. Het rapport wordt in februari 2014 verwacht. Ik kan niet vooruitlopen op conclusies hiervan.
Het Kabinet hecht eraan dat Nederlandse exportsectoren, waaronder de landbouwsector, voldoende toegang hebben tot buitenlandse markten. In het huidig economische tijdsperk zie ik dat diverse landen in toenemende mate de neiging hebben hun markten te sluiten voor importen. Zo zijn er op dit moment nog diverse landen (waaronder de VS) die hun markten, tegen de internationale afspraken in, gesloten houden voor Nederlands kalfs- en rundvlees. Gelukkig begint dit langzaam te veranderen, dankzij extra inzet hierop door het kabinet. Zo heeft afgelopen februari Japan de markt geopend voor Nederlands kalfs- en rundvlees, dankzij uitgebreide economische diplomatie. Japan kent echter nog wel hoge invoerheffingen op deze producten. Nu de Europese Unie met Japan over een vrijhandelsakkoord onderhandelt, zal ik in Europa er zeker voor pleiten dat deze invoerheffingen worden afgeschaft. Ik deel uw visie niet dat hiermee de relaties met genoemde landen op het spel worden gezet.
De mogelijkheid om hagelkanonnen in te zetten om de oogst te beschermen |
|
Remco Dijkstra (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het fenomeen hagelkanonnen? Kunt u aangeven hoe vaak en onder welke omstandigheden een hagelkanon jaarlijks gemiddeld gebruikt wordt?1 2
Ik ben bekend met het fenomeen antihagelkanonnen. Ik beschik echter niet over gegevens omtrent de daadwerkelijke inzet van deze apparaten.
Deelt u de mening dat hagelkanonnen een uitkomst bieden voor fruittelers, die met de hagelkanonnen hun oogst voor grote schade kunnen beschermen tijdens hevig noodweer? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de fruittelers zelf om dat te bepalen. Ik heb hier zelf geen mening over.
Deelt u de mening dat schade veroorzaakt door noodweer een enorme impact kan hebben op de jaaroogst van een teler en dat de belangenafweging afgezet tegen eventuele overlast gunstig dient uit te pakken voor de fruittelers? Zo nee, waarom niet?
Er kan schade optreden als gevolg van noodweer. Tegelijkertijd kan een dergelijke inrichting in de directe omgeving ernstige geluidoverlast, met mogelijk gezondheidschade als gevolg, veroorzaken. Zoals ik heb aangegeven bij de beantwoording van vragen van het lid Geurts (Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, Aanhangsel, nr. 2977) vraagt dit om een zeer zorgvuldige lokale afweging van alle in het geding zijnde belangen. Juist vanwege de in het geding zijnde lokale aspecten is een algemene regeling of uitzondering hier niet op zijn plaats. De belangenafweging voor het gebruik van het antihagelkanon dient op lokaal niveau plaats te vinden. Voor verdere toelichting op de wijze waarop ik hier de ruimte voor heb geboden en de achtergronden daarvan verwijs ik graag naar de beantwoording van genoemde vragen van het lid Geurts.
Deelt u de mening dat de lokale overheid uitstekend in staat is de integrale afweging te maken en bent u bereid de lokale overheid hiervoor de ruimte te geven? Zo ja, op welke manier wilt u dit vormgeven?
Zie de beantwoording van vraag 3.
Klopt het dat u de eisen heeft verscherpt en het gebruik van hagelkanonnen nu niet meer via de Algemeen Plaatselijke Verordening geregeld kan worden? Zo ja, wat is de aanleiding geweest om deze eisen aan te scherpen? Hoe dienen nieuwe aanvragen beoordeeld te worden, op basis waarvan en door wie?
Zie de beantwoording van vraag 3.
Via welke weg kan de inzet en het gebruik van het hagelkanon het beste worden bepaald, rekening houdend met een belangenafweging?
Het is aan de gemeente om deze afweging te maken, rekening houdend met alle relevante belangen.
Hoe vindt u dat gemeenten moeten omgaan met hagelkanonnen? Deelt u de opvatting dat het opleggen van dwangsommen voor het gebruik van hagelkanonnen erg ver gaat aangezien ondernemers dit middel slechts sporadisch inzetten? Zo ja, welke maatregelen kunt u hiertegen ondernemen?
Het is aan de gemeente om te bepalen welke handhavingsinstrumenten men inzet. Zeker niet uitgesloten kan worden dat een gemeente een dwangsom zal opleggen aan een ondernemer vanwege overtreding van voorschriften. Ik zie dan ook geen reden voor mij om op dit punt actie te nemen.
Kan de inzet van hagelkanonnen ook verbreed worden naar locaties waar hagelschade funest kan zijn, zoals bijvoorbeeld grote terreinen in havengebieden (bijv. Vlissingen) waar auto’s staan geparkeerd in afwachting van verder transport? Zo ja, hoe valt dit te realiseren? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen principieel verschil met de bescherming tegen eventuele schade bij fruittelers. Echter, ook in deze gevallen is een vergelijkbare belangenafweging noodzakelijk
De veiligheid van mestsilo’s |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de uitzending van Omroep Friesland op 2 oktober jl., waarin de ouders, wier zoon is omgekomen tijdens een reddingspoging in een mestsilo, oproepen tot andere regels omtrent mestsilo’s?1
Ja
Bent u van mening dat de huidige regelgeving de veiligheid van mestsilo’s voldoende waarborgt? Zo ja, waar baseert u dat op? Zo nee, wat zou er aan de regelgeving moeten veranderen?
Mijns inziens is de huidige regelgeving voor mestsilo’s en mestgassen adequaat. De Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV) is een onderzoek naar dit ongeval gestart. Mocht ik mijn beeld naar aanleiding van het onderzoeksrapport van de OvV moeten aanpassen, dan zal ik Uw Kamer zo spoedig mogelijk na publicatie mijn reactie tezamen met het onderzoeksrapport doen toekomen.
Kunt u aangeven hoe vaak er ongelukken gebeuren met mestsilo’s en welke gevolgen deze ongelukken hebben?
Bij de Inspectie SZW is er sinds 2000, buiten het ongeval in Makkinga, nog één ongeval met mestsilo’s en mestgassen gemeld. Bij dit eerdere ongeval is één man in een mestsilo omgekomen. Daarnaast komt het gemiddeld één- tot tweemaal per jaar voor dat een mestsilo «instort». Daarbij zijn tot nu toe geen slachtoffers gevallen, maar is er wel (aanzienlijke) milieuschade opgetreden als gevolg van verontreiniging van bodem en oppervlaktewater.
Kunt u aangeven hoe vaak er controles van mestsilo’s plaatsvinden en welk percentage van de silo’s dan wordt gecontroleerd?
Mestsilo’s worden door het bevoegd gezag voor de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) gecontroleerd op het voldoen aan de voorschriften die zijn opgenomen in het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling milieubeheer. Daarnaast komt de Inspectie SZW bij bedrijven met mestsilo’s vanwege arbeidsveiligheid. Er zijn geen gegevens beschikbaar over het aantal controles van mestsilo’s of over het percentage silo’s dat jaarlijks gecontroleerd wordt.
Waarop wordt er gecontroleerd?
Op grond van de Activiteitenregeling milieubeheer is voor een mestsilo een kwaliteitsverklaring vereist, waaruit blijkt dat de mestsilo is uitgevoerd overeenkomstig BRL 2342, die bouwtechnische eisen bevat en waarin is aangegeven hoe lang die verklaring geldig is (referentieperiode). Vóór afloop van de referentieperiode dient de mestsilo opnieuw te worden gekeurd door een ter zake deskundig persoon of instelling en wordt (bij goedkeuring) een nieuwe referentieperiode vastgesteld. In verband daarmee zal het bevoegd gezag zich in het algemeen beperken tot controle op de aanwezigheid van de kwaliteitsverklaring en het tijdig uitvoeren van de verplichte herkeuring.
De Inspectie SZW kijkt naar de werkzaamheden die in de mestsilo worden uitgevoerd. Voor (incidentele) werkzaamheden in een mestsilo dienen er door de werkgever maatregelen getroffen te worden om de werkzaamheden veilig en gezond uit te voeren.
Hoe verhoudt de Nederlandse regelgeving ten aanzien van de mestsilo’s zich tot de regelgeving in ons omringende landen, zoals Duitsland en Frankrijk?
De Nederlandse milieuregelgeving voor mestsilo’s is mede gebaseerd op de Europese BREF2 voor de intensieve pluimvee- en varkenshouderij (referentiedocument voor toepassing van de «beste beschikbare technieken»). Dit document bevat een aantal algemene constructieve en andere eisen om verontreiniging van het milieu te voorkomen, zoals het vereiste van corrosiebestendigheid en regelmatig onderhoud. Deze gelden voor de veehouderijen die onder de reikwijdte van de Richtlijn Industriële Emissies vallen. Het is mij niet bekend op welke wijze andere Europese landen dit BREF-document hebben geïmplementeerd.
De Nederlandse wetgeving op het gebied van gezond en veilig werken is gebaseerd op diverse Europese richtlijnen, die zijn geïmplementeerd in het Arbeidsomstandighedenbesluit. De regelgeving op het terrein van gezond en veilig werken is in grote lijnen gelijk aan die in de ons omringende landen.
Indien de regelgeving verschilt, waarom is dat?
De doelstelling van de regelgeving is hetzelfde. Mij is niet bekend dat er specifiekere wetgeving in de ons omringende landen bestaat ten aanzien van de veiligheid van mestsilo’s. In Nederland zijn de doelvoorschriften uit het Arbeidsomstandighedenbesluit door de branche zelf uitgewerkt in de Arbocatalogus voor landbouw van de Stigas (onderdeel mestgassen). De Inspectie SZW heeft deze Arbocatalogus getoetst en gebruikt deze als referentie bij het toezicht en de handhaving.
Hoe wordt in de ons omringende landen met de veiligheid van mestsilo’s omgegaan?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u van plan het beleid ten aanzien van de veiligheid van mestsilo’s aan te passen naar aanleiding van het noodlottige ongeval in Makkinga? Zo ja, om welke wijzigingen gaat het? Zo nee, waarom niet?
Ik betreur het noodlottige ongeval in Makkinga. Mochten de resultaten van het onderzoek van de OvV daartoe aanleiding geven, dan zal ik na publicatie van het onderzoeksrapport bezien of een aanpassing van de regelgeving nodig is.
Worden met de inwerkingtreding van de nieuwe Mestwet ook de regels ten aanzien van de (tijdelijke) opslag aangepast? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De wijziging van de Meststoffenwet, waarmee Uw Kamer op 1 oktober jl. heeft ingestemd, voorziet in de invoering mestverwerkingsplicht. Deze wijziging heeft geen relatie met de verplichte minimale opslagcapaciteit voor bedrijven om de periode te overbruggen, waarin geen dierlijke meststoffen mogen worden uitgereden.
Kunt u het onderzoek van de Onderzoeksraad voor Veiligheid, zodra dit is afgerond, met een reactie hierop naar de Kamer sturen?
Ja
Het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Mestruimte kleiner door afschaffen correctiefactor»?1
Ja.
In de bijlage met het overzicht van maatregelen van de brief van 10 september 2013 (Kamerstuk 33037, nr. 74) staat als laatste punt dat de excretiefactoren 100 procent gaan worden ingerekend in plaats van de 95 procent marge die gebruikelijk was; waarom wordt er afgestapt van de 95 procent marge?
Deze marge is in het verleden ingevoerd om te voorkomen dat boeren die met de excretie van hun dieren onder het gemiddelde zitten, het risico lopen er juridisch op aangesproken te worden dat zij te weinig mest zouden afvoeren. Door het hanteren van deze marge wordt de mestproductie van de veehouders met een gemiddelde of bovengemiddelde excretie echter onderschat, waardoor zij in feite te weinig mest af hoeven te voeren. Dat geldt ook voor veehouders die hun excretie nauwkeurig berekenen met Bex (Bedrijfsspecifieke excretie). Dat brengt het risico met zich mee dat zij op hun eigen land overmatig bemesten.
Geldt deze 100 procent inrekening voor alle Europese lidstaten?
Mij is niet bekend dat enige andere lidstaat minder dan 100 procent inrekent.
Wat gaat deze maatregel betekenen voor individuele Nederlandse boeren?
Veehouders zullen de mest die zij binnen de gebruiksnormen niet op eigen grond kunnen plaatsen, volledig moeten afvoeren.
Worden de standaardforfaits voor excretie per dier en per vierkante meter aangepast, zodat boeren gebruik kunnen maken van de maatregelen uit het voersporenconvenant? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Het gaat hier om de excretieforfaits zoals die worden uitgedrukt in kilogrammen stikstof of fosfaat per dier. De correctiefactor van 95 procent die hiervoor gehanteerd wordt, wordt per 1 januari 2014 aangepast naar 100 procent. Daarnaast worden de forfaits geactualiseerd. Mogelijke aanpassingen die daaruit voortvloeien worden waarschijnlijk per 1 januari 2015 doorgevoerd. Het staat in de tussentijd een ieder vrij om in het kader van de vrije bewijsleer aan te tonen dat in specifieke situaties gerechtvaardigd is om van de forfaits af te wijken.
Gaat de aanpassing van het standaardforfait in met terugwerkende kracht?
Nee.
De Q-koorts |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Weinig meldingen Q-koorts jongeren»?1
Ja.
Hoe interpreteert u de cijfers over de lage besmetting met Q-koorts bij kinderen en jongeren? Duidt de lage prevalentie op gebrek aan scherpte bij het stellen van een diagnose of juist op goede preventie?
Tijdens de Q-koortsepidemie van 2007 tot en met 2009 was slechts 3,6% van de gemelde patiënten jonger dan 20 jaar, terwijl deze leeftijdsgroep 23,1% van de bevolking uitmaakt. Op basis van Nederlandse gegevens en buitenlandse studies wordt aangenomen dat Q-koorts bij kinderen minder ernstig verloopt dan bij volwassenen en dat er vaker dan bij volwassenen helemaal geen ziekteverschijnselen zijn na infectie met de bacterie. Wanneer (ernstige) ziekteverschijnselen ontbreken gaat men over het algemeen niet naar de huisarts en wordt er geen diagnose gesteld. Er zal dus, zoals gebruikelijk bij infectieziekten, sprake zijn van reguliere onderdiagnostiek. Er zijn geen aanwijzingen dat kinderen minder vaak zouden zijn blootgesteld dan volwassenen, behalve dat er vanzelfsprekend geen kinderen zijn onder enkele bekende risicogroepen voor Q-koorts zoals veehouders, dierenartsen en slachthuismedewerkers.
Zijn er naar aanleiding van het genoemde onderzoek uit 2012 afspraken gemaakt over verhoogde alertheid op Q-koorts bij kinderen? Zo nee, waarom niet?
Het betreffende onderzoek gaat over de periode 2007–2009. Inmiddels is de Q koortsepidemie voorbij. In 2013 zijn tot en met 26 september 18 patiënten gemeld. Dat is ongeveer het gemiddeld aantal jaarlijkse meldingen in de periode van vóór het begin van de eerste uitbraak in 2007. De kans dat kinderen Q-koorts hebben is inmiddels zeer klein geworden, het belang van onderzoek naar Q-koorts bij kinderen die klachten passend bij Q-koorts hebben is ook navenant minder geworden. Wel blijft het van belang dat laboratoriumonderzoek naar Q-koorts wordt verricht bij kinderen die belangrijke risicofactoren hebben voor het ontwikkelen van chronische Q-koorts. Het gaat daarbij vooral om bepaalde hartklepaandoeningen en vaataandoeningen.
Is bekend of artsen in het algemeen en kinderartsen en schoolartsen in het bijzonder inmiddels vaker specifiek onderzoek verrichten naar besmetting met de Q-koorts? Zo nee, waarom niet?
Inmiddels is de Q-koorts epidemie voorbij en is het belang van specifiek onderzoek dus sterk verminderd. Uit analyse van laboratoriumaanvragen in twee regionale medisch microbiologische laboratoria in Noord-Brabant waren 1.000 van de 11.035 laboratoriumaanvragen voor Q-koorts voor patiënten onder de 20 jaar. Dat onderzoek betrof vooral aanvragen uit 2010 en geeft aan dat in de gebieden waar Q-koorts veel voorkwam artsen over het algemeen alert zijn, ook bij jongeren.
Is er inmiddels meer inzicht in de besmettingspercentages met Q-koorts in de regio’s waar de Q-koortsepidemie het heftigst was en lopen er onderzoeksprojecten die hierover meer inzicht kunnen verschaffen? Zo nee, welke stappen zullen worden ondernomen om meer inzicht te verwerven?
Uit een onderzoek van bloeddonoren, uitgevoerd door Sanquin, bleek dat in 2009 in het meest besmette gebied ongeveer 5% van de mensen per jaar besmet raakten. In het kader van het onderzoek «Veehouderij en Gezondheid Omwonenden» dat het RIVM uitvoert in samenwerking met verschillende partners zullen bij ongeveer 3.000 inwoners in oostelijk Noord-Brabant en noordelijk Limburg antistoffen tegen de bacterie Coxiella burnetii worden bepaald. Dit geeft een beeld van het percentage inwoners dat in het verleden een Q-koortsinfectie heeft doorgemaakt. Zowel dit onderzoek als het onderzoek naar onontdekte chronische Q-koorts in Herpen (zie ook de antwoorden op kamervragen van het Kamerlid Van Gerven (SP) van 25 januari jl.) zullen in 2014 worden uitgevoerd.
Is de Stichting Q-support inmiddels volledig in bedrijf? Zijn er tot op heden al concrete maatregelen genomen met betrekking tot de inzet van de 10 miljoen euro voor hulp aan Q-koortspatiënten? Kunt u een overzicht verstrekken van de (geplande) activiteiten van de Stichting Q-support?
De Stichting Q-support is per 22 juli 2013 officieel opgericht. De Raad van Toezicht heeft per 1 oktober j.l. een directeur benoemd. Met de aanstelling van de directeur kan Q-support aan de slag gaan met de inrichting van de stichting en het ontplooien van hun activiteiten. Volgens de statuten is een bestedingsreglement, dat in nauw overleg met de doelgroep moet worden vastgesteld en waarin een overzicht zal worden gegeven van de geplande activiteiten, het eerste product van de stichting.
Heeft u al meer inzicht of de Q-koortspatiënten voldoende kunnen worden geholpen door de Stichting Q-support en de inzet van de 10 miljoen euro?
De Stichting Q-support kan nu aan de slag gaan met het financieren van initiatieven die ten goede komen aan de Q-koortspatiënten. Ik heb u toegezegd dat een jaar nadat de stichting van start is gegaan geëvalueerd zal worden of er nog mensen zijn die door de stichting niet geholpen zijn op de manier waarop wij ze wilden helpen. Zoals in mijn brief (Kamerstuk I en II 33 666, nr. 1) van 14 juni 2013 vermeld, zal ik de Kamer dus rond september 2014 rapporteren over de uitkomst van deze evaluatie.
De zware gevolgen voor agrarische ondernemers door de nieuwe stikstof- en nitraatnormen |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent de nieuwsuitzending L1nieuws van vrijdag 20 september?
Ja.
Is het waar dat Nederland in vergelijking met andere lidstaten in Europa de hoogste opbrengsten van goede kwaliteit halen met minimale inzet van bemesting en bestrijdingsmiddelen? Zo ja, waarom vindt u het dan nodig om de normen voortvloeiend uit de Nitraatrichtlijn nog verder aan te scherpen?
De Nederlandse landbouwsector is hoogproductief en intensief. De sector heeft bovendien in de loop der jaren een grote efficiëntieslag gemaakt als het gaat om inzet van meststoffen. Er resteren echter nog knelpunten: monitoring laat zien dat de grond- en oppervlaktewaterkwaliteit nog op verschillende punten tekort schieten. Daarom sta ik een maatregelenpakket voor het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn voor dat zich op die knelpunten richt. Daarbij neem ik maatregelen zoveel mogelijk daar waar de problemen zich voordoen: in het kleigebied worden bijvoorbeeld geen stikstofgebruiksnormen verlaagd, maar stel ik voor om de stikstofgebruiksnorm voor grasland te verhogen. Zoals ik uw Kamer, mede namens de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, in mijn brief1 van 10 september jongstleden geschetst heb, geef ik met dit maatregelenpakket invulling aan twee toezeggingen die de toenmalige regering in het vierde actieprogramma aan de Europese Commissie gedaan heeft.
Daarnaast sta ik een benadering voor waarin ruimte is om de milieudoelen te realiseren door middel van «equivalente maatregelen». Ik bied initiatieven die door wetenschappelijke onderbouwing en adequate borging kunnen aantonen en garanderen dat zij met andere maatregelen tot een equivalent milieuresultaat komen, vanaf 2015 de gelegenheid om ontheffing aan te vragen van de generieke gebruiksnormen.
Klopt het dat slecht onderhouden percelen nog intensievere bemesting en veel meer inzet van bestrijdingsmiddelen vereisen? Deelt u de opvatting dat hier in Nederland geen sprake van is? Zo nee, waarom niet?
De landbouwkundige kwaliteit van een bodem wordt door diverse factoren bepaald. Bemesting is slechts één daarvan. Van essentieel belang zijn bijvoorbeeld ook het organische stofgehalte, de zuurgraad, de bodemstructuur en de vochthuishouding. Indien een bodem op die onderdelen tekort schiet, is investeren in verbetering een doelmatiger en duurzamer maatregel dan een extra gift stikstof of fosfaat. Intensieve bemesting op slecht onderhouden percelen zal inderdaad meestal leiden tot een verhoogd risico op nitraatuitspoeling.
Ik kan niet beoordelen of er in Nederland op betekenende schaal sprake is van slecht onderhouden percelen. Wel wil ik erop wijzen dat de stikstofgebruiksnormen geënt zijn op goed onderhouden percelen. Boeren die hun percelen slecht onderhouden, doen zichzelf tekort, omdat zij voedingsstoffen verliezen naar het milieu die bij beter onderhoud ten goede zouden kunnen komen aan hun gewassen.
Klopt het dat de adviesbemestingen in andere EU-landen vaak hoger liggen dan in Nederland en dat het in die landen praktisch onmogelijk is om volgens de Nederlandse normen te telen? Zo ja, kunt u aangeven waarom dit het geval is? Deelt u de opvatting dat dit geen wenselijke ontwikkeling is aangezien er dan sprake is van een ongelijk speelveld? Zo ja, wat bent u bereid hieraan te doen?
Een vergelijking tussen de absolute hoogte van de adviesbemestingen in de EU-lidstaten is niet goed mogelijk omdat hierin verschillende factoren zoals bodemgesteldheid en klimaat een rol spelen, die per regio immers zeer verschillend zijn.
De stikstofgebruiksnormen op basis van de Nitraatrichtlijn zijn eveneens gebaseerd op dergelijke regiospecifieke factoren, waarbij het uitgangspunt realisatie van de gewenste grondwaterkwaliteit is. Van een ongelijk speelveld is dan ook geen sprake.
In Nederland zijn de stikstofgebruiksnormen voor de klei- en veengebieden vastgesteld op het niveau van de bemestingsadviezen die het landbouwbedrijfsleven aan ondernemers geeft, omdat dat samengaat met een goede grondwaterkwaliteit. Normen worden verhoogd indien een aanpassing van het bemestingsadvies kan worden onderbouwd en de milieukwaliteit niet verslechtert. Dat is sedert het in werking treden van het gebruiksnormenstelsel in 2006 ook voor enkele gewassen gebeurd. De stikstofgebruiksnorm voor grasland op klei is iets beneden het bemestingsadvies vastgesteld en die wil ik onder het vijfde actieprogramma weer op het niveau van het bemestingsadvies stellen.
Gezien de achterblijvende grondwaterkwaliteit zijn de stikstofgebruiksnormen voor uitspoelingsgevoelige akker- en tuinbouwgewassen en gras in het zand- en lössgebied vastgesteld op een waarde van 5–10% onder het bemestingsadvies.
Is het waar dat de gevolgen op korte termijn als gevolg van de aanscherping van het mestbeleid zijn dat de gewassen te weinig voeding krijgen, gebreken gaan vertonen en gevoeliger zijn voor ziektes en dat dit leidt tot meer inzet van chemische bestrijdingsmiddelen, verhoging van de teeltkosten en het terugzakken van de opbrengst met 10 tot 50% en dat de consument hierdoor een hogere prijs moet betalen voor een slechtere kwaliteit gewas? Zo neen, kunt u aangeven welke gevolgen op korte termijn dan zullen optreden?
Voor het klei- en veengebied is alleen een verlaging van de fosfaatgebruiksnormen voorzien. Negatieve gevolgen voor de haalbare opbrengsten en gewaskwaliteit als gevolg hiervan zijn niet voorzien.
In hoeverre de maatregelen voor het zand- en lössgebied tot slechtere resultaten leiden is in hoge mate afhankelijk van het management van de individuele ondernemer. Opbrengstdervingen van 10 tot 50% liggen niet in de rede; WUR berekent maximaal 6 tot 7% voor de betreffende gewassen. Het nadelige effect van lagere stikstofgebruiksnormen en een hogere werkingscoëfficiënt voor varkensdrijfmest kan bovendien voor een deel worden gecompenseerd door doelmatiger om te gaan met meststoffen. Dat kan onder meer door met vanggewassen de uitspoeling te beperken, door een conserverend gewasrestenbeheer en door precisiebemesting.
Klopt het dat de gevolgen op lange termijn als gevolg van de aanscherping van het mestbeleid zijn dat het niet meer mogelijk is om groenten als prei, bloemkool, sla, peen en knolselderij maar ook akkerbouwgewassen als aardappelen en suikerbieten in Nederland te telen en dat alles dan geïmporteerd zal moeten worden uit landen waar het slechter gesteld is met de voedselveiligheid en traceerbaarheid? Zo nee, welke gevolgen op lange termijn zullen dan optreden?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven wat de gevolgen zijn voor de bodemvruchtbaarheid als gevolg van de aanscherping? Klopt het dat bij een verdere aanscherping er te weinig organische stof in de bodem zal worden aangevoerd, de bodem minder mineralen kan vasthouden en de uitspoeling erger zal worden waardoor de milieubelasting op termijn zal toenemen in plaats van afnemen? Zo ja, wat vindt u daarvan en welke acties bent u bereid te nemen?
De bodem is een van de belangrijkste productiemiddelen voor de landbouw. Om een bodem productief te houden moet het organische stofgehalte op peil worden gehouden, met inachtneming van de waterkwaliteit, aangezien water eveneens een belangrijk productiemiddel is. De voorgestelde maatregelen neem ik met het oog op de waterkwaliteit. Die maatregelen belemmeren ondernemers niet om ook het organisch stofgehalte op peil te houden. Mest is wel een bron van organische stof, maar niet de enige bron. Management van gewasresten, gewasrotatie, grondbewerking, gebruik van groenbemester en gebruik van andere organische meststoffen zijn instrumenten voor het beheer van organische stof. Zoals ik uw Kamer onlangs heb toegezegd in het AO Landbouwraad van 18 september jongstleden, zal ik in het beleid aandacht hebben voor bodemvruchtbaarheid en bodemgesteldheid.
Deelt u de opvatting dat de bodemvruchtbaarheid en bodemgesteldheid niet alleen een verantwoordelijkheid voor de boer en tuinder zijn maar ook van de overheid aangezien de overheid heeft bepaald dat de normen nog verder moeten worden aangescherpt? Zo ja, kunt u aangeven hoe u uw eigen rol ziet en hoe u er voor gaat zorgen, in overleg met de sector, dat de bodemvruchtbaarheid niet nog verder in het geding komt?
Ik neem het belang van bodemvruchtbaarheid zeer serieus. Behoud van een productief landbouwareaal is een economisch en maatschappelijk belang. Tegelijkertijd is het in het belang van de ondernemer om de bodemvruchtbaarheid van zijn eigen bedrijfsareaal te bewaken. Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 7 vormen de voorziene maatregelen daartoe in mijn ogen geen belemmering. Uiteraard zal ik maatregelen nemen als wetenschappelijke gegevens daar aanleiding toe geven.
Kunt u aangeven wat de consequenties van het beleid zijn voor de Nederlandse koppositie op het gebied van productiviteit, kwaliteit en efficiency?
Ik verwacht hiervan geen betekenend effect. Zoals ik hierboven aangegeven heb, zijn in het klei- en veengebied geen consequenties te verwachten, en in het zand- en lössgebied beperkte consequenties voor een beperkte groep gewassen, waarbij de ondernemer door zijn eigen management de consequenties deels kan opvangen. De Nederlandse landbouwsector heeft eerder laten zien innovatieve en passende maatregelen te kunnen nemen, en ik heb er alle vertrouwen in dat de sector ook nu zijn innovatievermogen en veerkracht zal laten zien. Mijn aanpak van equivalente maatregelen, zoals beschreven in het antwoord op vraag 2, kan mogelijk maatwerk bieden.
Kunt u aangeven wat er de afgelopen decennia al bereikt is door de agrarische sector en wat de grens is wat de sector kan dragen?
De cijfers van het CBS laten stijgende opbrengsten zien in de agrarische sector.
Ik vertrouw erop dat ondernemers voldoende vakkennis en innovatiekracht hebben om de eventuele nadelen van de voorgenomen maatregelen te kunnen opvangen. Ook in het verleden heeft de sector immers laten zien zich te kunnen aanpassen aan, en te groeien binnen, milieurandvoorwaarden.
Deelt u de opvatting dat gezien de enorme gevolgen voor de sectoren niet langer vastgehouden moet worden aan algemene stikstof- en fosfaatnormen maar dat gedifferentieerd moet worden en een onderscheid gemaakt moet worden tussen de zand- en kleigronden? Zo ja, bent u bereid om de normen in overeenstemming te brengen met het maximaal haalbare resultaat?
De stikstofgebruiksnormen zijn sinds de inwerkingtreding van het gebruiksnormenstelsel in 2006 gedifferentieerd naar de grondsoorten klei, veen en zand/löss, gewas en soms ras. De fosfaatgebruiksnormen zijn gedifferentieerd naar type landgebruik en fosfaattoestand van de bodem. Zoals ik heb uiteengezet in het antwoord op vraag 4 zijn de normen zoveel mogelijk gekoppeld aan de bemestingsadviezen, voorzover de grondwaterkwaliteit dat toelaat. Dat geeft ruimte voor economisch optimale resultaten. Waar opbrengsten dit rechtvaardigen en de waterkwaliteit dit toelaat, ben ik bovendien bereid daarmee rekening te houden in de gebruiksnormen. Zo ben ik voornemens om een opbrengstafhankelijke stikstofnorm voor graan op klei in te voeren.
Bent u bereid om naast de onderhandelingen in Brussel over de derogatie een tweede spoor te volgen voor de verschillende knelpunten in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Het is voor Nederland en voor de agrarische sector van cruciaal belang dat Nederland opnieuw een derogatie krijgt. Mijn inzet zal er vooral op gericht zijn die veilig te stellen. Daarvoor is een maatregelenpakket vereist dat oplossing biedt voor de milieukundige knelpunten. Ruimte voor maatwerk en ondernemerschap bied ik door introductie van de mogelijkheid om het vereiste milieuresultaat via equivalente maatregelen te realiseren.
Seleenvergiftiging bij zeugen en de volksgezondheidsrisico’s bij de consumptie van varkensvlees |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Mogelijke seleenvergiftiging bij zeugen», waarin wordt gesproken over verlammingen bij zeugen?1
Ja.
Heeft u aanwijzingen dat er in Nederland op grote schaal overmatige toedieningen van selenium aan zeugen plaatsvinden? Zijn er de laatste vijf jaar vaker meldingen van seleenvergiftiging bij landbouwdieren binnengekomen? Zo ja, kunt u daar een overzicht van geven uitgewerkt naar diersoort?
Ik heb geen aanwijzingen dat selenium op grote schaal overmatig aan zeugen wordt toegediend. De melding in mei 2013 van een mogelijke seleenvergiftiging op twee zeugenbedrijven is de enige melding van mogelijke seleenvergiftiging sinds de start van de basismonitoring dierziekten door de Gezondheidsdienst voor Dieren in 2002. Ook bij herkauwers is dit de afgelopen 10 jaar nooit gesignaleerd.
Hoe beoordeelt u de onderzoeksresultaten van de Gezondheidsdienst voor Dieren, die 0,3 mg/kg seleen aantrof in het voer2, mede in het licht van het recent verschenen rapport van de European food Safety Authority3, die spreekt over een veilig gehalte van maximaal 0,2 mg Se/kg?
Het gaat om twee bedrijven waar de Gezondheidsdienst voor Dieren onderzoek heeft verricht naar zeugen met specifieke klachten. Deze klachten kunnen onder andere zijn veroorzaakt door een seleenvergiftiging, dit kon echter niet worden bevestigd met aanvullend onderzoek. Op één bedrijf bleek in overleg met de dierenarts gekozen te zijn voor een variant voer dat een wat hoger gehalte seleen bevat, namelijk 0,3 mg/kg seleen in plaats van 0,2 mg/kg. Dit gehalte ligt onder de huidige wettelijk toegestane norm van 0,5 mg/kg seleen voor diervoer. Naar aanleiding van het recente advies van de EFSA wordt door de Europese Commissie in afstemming met de lidstaten bezien of deze norm moet worden aangepast.
Is het bericht van de Gezondheidsdienst voor Dieren reden voor u om een onderzoek in te stellen naar het mengen van selenium in veevoer voor rund en varken, mede daar de European Food Safety Authority dit jaar heeft gewaarschuwd voor volksgezondheidsrisico’s bij bepaalde categorieën consumenten, die dierlijke producten eten met een te hoog gehalte van selenium (L-SeMet)? Zo nee, waarom niet?
Nee, het gaat hier om geïsoleerde bedrijfsproblemen waartussen geen verband bestaat. Naar aanleiding van de bevindingen van de Gezondheidsdienst voor Dieren is het voer bij de voerleverancier onderzocht. Hierbij zijn geen gehalten aan seleen in het diervoer aangetroffen die de norm overschreden.
Bent u bereid de controles op mogelijk te hoge gehaltes aan selenium in varkensvlees te intensiveren? Zo nee, waarom niet?
Nee, de meldingen van de Gezondheidsdienst voor Dieren zijn nader onderzocht en blijken op zichzelf te staan. Daarbij zijn geen normoverschrijdingen geconstateerd en er zijn geen aanwijzingen dat deze problematiek breder speelt.
Hoe beoordeelt u het feit dat, om hoogproductieve zeugen op de been te houden, er in het voer selenium wordt toegevoegd met als risico intoxicatie? Acht u een dergelijke bedrijfsvoering verantwoord in het kader van volksgezondheid-, diergezondheid- en dierenwelzijnsrisico’s?
Seleen is een sporenelement dat dieren dagelijks nodig hebben. Seleen is nodig voor o.a. groei, weerstand en vruchtbaarheid. Omdat de hedendaagse zeug binnen verblijft, moeten belangrijke sporenelementen die normaliter uit de natuur worden opgenomen aan het voer worden toegevoegd. Bij alle toevoegingen is het zaak de maximale gehaltes voor diervoeders in acht te nemen. Dat geldt zowel voor vitamines als in dit geval voor seleen. Ik heb geen aanwijzingen dat seleen op grote schaal overmatig wordt toegevoegd (zie antwoord op vraag 2). Daarnaast zijn er ook geen aanwijzingen dat de hedendaagse fokkerij negatief van invloed is op het seleengehalte in het lichaam van zeugen, waardoor het welzijn van de zeug op dat punt niet gewaarborgd zou zijn.
Hoe beoordeelt u het feit dat zeugen in de intensieve veehouderij maar liefst tweemaal per jaar moeten werpen, waardoor de natuurlijke seleniumbuffer bij zeugen na de tweede worp volledig uitgeput is en zeugen zelfs een te laag seleniumgehalte in het lichaam hebben? Deelt u de mening dat de intensieve productie van biggen de gezondheid en het welzijn van de zeugen in gevaar brengt? Zo ja, wat gaat u doen om deze praktijk een halt toe te roepen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Wat vindt u ervan dat in de huidige varkensfokkerijen een zeug reeds na twee tot tweeënhalf jaar wordt afgevoerd en vervangen wordt wegens slechte voortplanting, slecht beenwerk (kreupelheid), ziekte of sterfte, terwijl in de jaren ’70 een zeug nog zo'n vijf tot acht jaar meeging? Vindt u hoogproductieve zeugen passen binnen uw visie op veilig voedsel en een duurzame, diervriendelijke veehouderij met robuuste dieren? Zo ja, kunt u uitleggen waarom? Zo nee, hoe gaat u ervoor zorgen dat er snel een einde komt aan deze ernstige aantasting van de gezondheid en het welzijn van de zeugen?
Het management op zeugenbedrijven moet erop gericht zijn de gezondheid en het welzijn van de zeug te borgen, of een zeug nu 2, 3 of 5 jaar oud wordt. Er bestaat een spreiding tussen bedrijven ten aanzien van het vervangingspercentage en de redenen waarom men zeugen vroegtijdig moet vervangen. Projecten die opgestart zijn in het kader van groepshuisvesting drachtige zeugen en het project vitale biggen besteden aandacht aan het bevorderen van de levensduur en de levenskwaliteit van de zeug. Immers, hoe gezonder de zeug hoe economisch vitaler en duurzamer het bedrijf.
De Nederlandse inzet inzake het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn |
|
Jaco Geurts (CDA), Elbert Dijkgraaf (SGP), Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat was het oorspronkelijke doel van de Nitraatrichtlijn? Klopt het dat de Europese Unie (EU) een rigide benadering hanteert om voor alle gebieden 50 mg als uitgangspunt te nemen zonder rekening te houden met onder meer de bodemvruchtbaarheid en andere lokale omstandigheden, terwijl de oorspronkelijke doelstelling was om 50 mg niet als norm maar als indicator te gebruiken om kwetsbare gebieden aan te wijzen? Zo ja, deelt u de opvatting dat de rigide implementatie van de richtlijn moet worden herzien? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat bewerkstelligen?
Het doel van de Nitraatrichtlijn is om de waterverontreiniging die wordt veroorzaakt of teweeggebracht door nitraten uit agrarische bronnen te verminderen en verdere verontreiniging van dien aard te voorkomen. De waarde van 50 milligram nitraat per liter is daarbij zowel een indicator voor de aanwijzing van kwetsbare gebieden als een streefwaarde voor de grondwaterkwaliteit. Deze is gebaseerd op een gezondheidskundige norm voor drinkwaterbereiding uit (grond-)water, zoals ik aangegeven heb in mijn beantwoording van de vragen van het schriftelijk overleg over het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn. (Kamerstuk II 33 037, nr. 75) Nederland heeft zich aan deze streefwaarde gecommitteerd. In het vierde actieprogramma is namelijk opgenomen dat Nederland uiterlijk in 2015 beleid implementeert waarmee de nitraatdoelstelling kan worden gerealiseerd.
Waarom heeft u gekozen om een hele zware insteek te kiezen in de onderhandelingen? Deelt u de zorgen dat hierdoor onvoldoende ruimte is ingebouwd in de onderhandelingen met de Europese Commissie (als de insteek al zodanig zwaar is, wat wordt dan de uitkomst)? Zo nee, waarom niet?
De opgave waarvoor we staan vloeit voort uit de Nitraatrichtlijn zelf en uit het vierde actieprogramma.
Nederland heeft zich in het vierde actieprogramma verbonden tot het treffen van maatregelen in het vijfde actieprogramma, namelijk:
Voor het zand- en lössgebied is voor het vijfde actieprogramma een maatregelenpakket samengesteld waarvan wetenschappelijk onderbouwd is dat hiermee op termijn de nitraatdoelstelling gemiddeld gerealiseerd wordt. Voor fosfaat worden de gebruiksnormen voor 2014 en 2015 uit het vierde actieprogramma overgenomen. De Europese Commissie hecht aan de implementatie van deze maatregelen omdat Nederland zich daar reeds aan gecommitteerd heeft. Om maatwerk voor ondernemers mogelijk te maken heb ik de mogelijkheid van equivalente maatregelen geïntroduceerd.
Hoe denkt u met deze fosfaatnormen de bodemvruchtbaarheid op peil te houden en tevens de rentabiliteit van de bedrijven te behouden? Welke gevolgen heeft dit voor de voedselproductie en de exportpositie van Nederland?
Nederland kent een systeem van fosfaatgebruiksnormen die gedifferentieerd zijn naar de fosfaattoestand van de bodem. Op gronden met een lage fosfaattoestand mag meer fosfaat worden gebruikt dan op gronden met een hogere fosfaattoestand. Voor deze gronden met lage fosfaattoestand blijft een norm boven evenwichtsniveau gelden. Daarnaast is er reparatiebemesting mogelijk voor gronden die beneden een bepaalde fosfaattoestand zouden raken. Ik ben daarom van oordeel dat er voldoende ruimte bestaat om de bodemvruchtbaarheid op peil te houden.
Wie zal de opbrengstderving, die gaat optreden bij aardappel- en groenteteelt in de zuidoostelijke zandgebieden, betalen? Deelt u de zorgen dat het draagvlak voor het overheidsbeleid hierdoor zal wegvallen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze kunt u deze ondernemers tegemoet komen?
Het voorliggende maatregelenpakket vraagt op onderdelen veel van ondernemers. Zij beschikken echter over mogelijkheden om hier in hun bedrijfsvoering op in te spelen, bijvoorbeeld door de bemesting te optimaliseren of door minder uitspoelingsgevoelige gewassen in het bouwplan op te nemen. Daarnaast biedt het vijfde actieprogramma zoals gezegd ruimte voor de sector om onderbouwde en geborgde maatregelen te ontwikkelen die eenzelfde milieuresultaat opleveren als de generieke normverlaging.
Waarom is niet onmiddellijk gekozen voor het invoeren van equivalente maatregelen zonder eerst een korting door te voeren? Kunt u toelichten waarom de onderbouwing van de voorstellen van onder andere de Land- en Tuinbouw Organisatie (LTO), zoals het op basis van regio of bedrijfsvoering vrijstelling verlenen van de generieke verlaging van gebruiksnormen of een opbrengstafhankelijke stikstofnorm voor graan in het zuidelijk zand- of lössgebied, niet voldoende is om in aanmerking komen als equivalente maatregel?
In mijn inzet voer ik wel degelijk de beschikbare equivalente maatregelen in. Zo is het systeem van fosfaatevenwichtsbemesting op melkveehouderijbedrijven op basis van de zogenaamde Kringloopwijzer opgenomen in het vijfde actieprogramma. Dit systeem is voldoende wetenschappelijk onderbouwd en geborgd en is daarom opgenomen in de vorm van een grootschalige praktijkproef.
Ik ben bereid ook andere equivalente maatregelen in te voeren wanneer die aan de voorwaarden voldoen. Ik ben met LTO in overleg over een aantal van deze maatregelen met het oog op het beschikbaar hebben van de vereiste onderbouwing en borging voordat op 1 januari 2015 de stikstofgebruiksnormen voor uitspoelingsgevoelige gewassen in het zuidelijke zand- en lössgebied worden verlaagd.
Houdt de Europese Commissie in haar berekeningen rekening met het feit dat een afname van het organische stofgehalte van de bodem op middellange termijn zal zorgen voor een hogere uitspoeling van mineralen? Bent u bereid dit onder de aandacht van de Europese Commissie te brengen?
Behoud van organische stof is een belangrijk punt. Ondernemers hebben zelf de sleutel in handen om dit belang te borgen; de in het vijfde actieprogramma voorgestelde maatregelen staan dat niet in de weg. Zo kunnen ondernemers ervoor kiezen hun teeltplan hierop aan te passen of groenbemesters te telen.
Waarom zou de Europese Commissie derogatie weigeren nu uit de laatste evaluatie van de Meststoffenwet door het Planbureau voor de Leefomgeving blijkt dat derogatiebedrijven voldoen aan de waterkwaliteitsnormen en de criteria van de Nitraatrichtlijn? Bent u bereid de Europese Commissie en het Nitraatcomité hierop te wijzen?
Vanzelfsprekend heb ik de Europese Commissie in verschillende gesprekken gewezen op de positieve monitoringsresultaten voor derogatiebedrijven. Deze laten zien dat de grondwaterkwaliteit op derogatiebedrijven gemiddeld in de meeste gebieden (ruim) beneden de streefwaarde van 50 milligram nitraat per liter ligt en een dalende trend vertoont. Ik zal die resultaten wederom onder de aandacht brengen in het Nitraatcomité.
Tegelijkertijd constateert de Europese Commissie dat in het zandgebied de streefwaarde van 50 millligram nitraat per liter op een groot aantal bedrijven nog overschreden wordt en dat in het lössgebied de gemiddelde waarde ook op gebiedsniveau nog te hoog is.
De Europese Commissie heeft aangegeven een maatregelenpakket te verwachten dat significant effect heeft in het adresseren van de omvang van de Nederlandse problemen ten aanzien van waterkwaliteit, met name in het zuidelijke zand- en lössgebied. Pas als er overeenstemming bestaat over het actieprogramma, is een derogatie aan de orde. Het vijfde actieprogramma moet om die reden verregaande en deugdelijke maatregelen bevatten. Nederland voorziet daarin door onder andere, een korting op de stikstof-totaalgebruiksnormen voor uitspoelingsgevoelige gewassen in het zuidelijke zand- en lössgebied in een aanpak van genoemde knelpunten.
Hoe weegt de Europese Commissie het stelsel van verplichte mestverwerking, waardoor de druk op de mestmarkt afneemt en het voor grondgebruikers relatief minder aantrekkelijk wordt om dierlijke mest in te zetten?
De Europese Commissie heeft in ambtelijke gesprekken positief gereageerd op de Nederlandse inspanningen om de druk op de mestmarkt te reduceren.
Waarom zijn de onderhandelingen met LTO niet voortgezet? Deelt u de opvatting dat het stopzetten hiervan niet bijdraagt aan het draagvlak van de sector om deze maatregelen uit te voeren en praktijk en beleid hierdoor steeds verder uit elkaar komen te liggen? Zo ja, bent u bereid om de gesprekken met LTO voort te zetten met de insteek om hier gezamenlijk uit te komen, voordat op 23 september 2013 de Nederlandse invulling van het vijfde actieprogramma en de inzet voor de nieuwe derogatie wordt gepresenteerd in het Nitraatcomité?
Mij is niet bekend dat de onderhandelingen met LTO zijn afgebroken. De afgelopen periode heeft zeer intensief overleg met LTO plaatsgevonden. Het overleg heeft alleen nog niet geleid tot volledige overeenstemming. Mijn inzet blijft om met LTO te komen tot een gezamenlijke aanpak, onder andere via verdere invulling van de equivalente maatregelen.
Bent u bereid, indien het actieprogramma niet wordt aangepast, in Brussel duidelijk aan te geven dat het actieprogramma geen draagvlak heeft in de agrarische sector en dat dit gebrek aan draagvlak de medewerking aan het uitvoeren van de maatregelen onder grote druk zet?
Vanzelfsprekend zal ik in het overleg met de Europese Commissie aangeven dat het voorliggende voorstel voor het vijfde actieprogramma veel vraagt van de sector. Daartegenover staat dat het niet kunnen voortzetten van de huidige derogatie grote impact heeft op de agrarische sector en de Nederlandse economie. Het zou (met name) de melkveehouderij niet langer zijn toegestaan om 250 kilogram stikstof uit dierlijke mest per hectare per jaar te gebruiken, maar nog maar 170 kilogram. Die sector wordt dan geconfronteerd met directe kosten voor extra mestafzet. Volgens eerdere berekeningen komt dat neer op 150 tot 190 miljoen euro per jaar. Daarnaast zou door verdringingseffecten de mestafzet voor met name de varkenshouderij problematisch worden.
Het belang van een derogatie is daarmee zo groot dat ik voor de noodzakelijke inzet kies om die te verkrijgen. Op basis van de huidige voorstellen van LTO is voorzetting van de derogatie niet mogelijk. Wel sta ik zoals gezegd een invulling voor via equivalente maatregelen. De Kringloopwijzer die is ontwikkeld door de melkveehouderij en zuivelsector laat het perspectief van deze benadering zien.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg Landbouw- en Visserijraad op 18 september 2013?
Ja.
Het bericht dat boeren de rekening betalen van de prijzenoorlog |
|
Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht boeren betalen rekening prijzenoorlog?1
Ja.
Deelt u de mening dat een prijzenoorlog niet ten koste mag gaan van de inkomenspositie van de primaire producenten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om dit te voorkomen?
Volgens de berichtgeving van de afgelopen weken wordt op de prijsactie van Albert Heijn door concurrerende supermarkten gereageerd met prijsverlagingen. Dit verschijnsel kan gevolgen hebben voor alle onderdelen in de keten, niet alleen voor de primaire producenten, maar ook voor de levensmiddelenindustrie en de supermarkten zelf. Ik vind het belangrijk dat er op transparante wijze tussen partijen in de agroketen wordt onderhandeld en dat zo een eerlijke prijs ontstaat. Verder vind ik dat prijsverlagingen voor voedsel in supermarkten niet eenzijdig mogen worden afgewenteld op de primaire producenten.
Naar aanleiding van de actualiteit over prijsacties van meerdere supermarktketens hebben de minister van Economische Zaken en ik op 26 september overlegd met de stuurgroep van de nationale pilot eerlijke handelspraktijken. Wij hebben onze zorgen uitgesproken over de ontstane situatie en hebben de stuurgroep nadrukkelijk gevraagd om een constructieve rol te spelen in de implementatie van de gedragscode eerlijke handelspraktijken. De stuurgroep heeft toegezegd zich hiervoor in te zullen spannen.
Op 16 september 2013 is de Europese gedragscode eerlijke handelspraktijken voor de agrofoodsector van start gegaan. Deze gedragscode is via zelfregulering tot stand gekomen en voorziet in gedragsregels met een mogelijkheid tot geschillenbeslechting. In Nederland is op diezelfde datum een pilot van start gegaan waarin wordt onderzocht of zelfregulering door middel van een gedragscode een oplossing biedt in het geval van oneerlijke handelspraktijken. Wanneer er bij de huidige prijsverlagingen van de supermarkten oneerlijke handelspraktijken worden gebruikt, kunnen de betrokken partijen, indien zij deelnemen aan de pilot, een beroep doen op de gedragscode. Een onderneming die van mening is dat een deelnemende wederpartij de gedragscode niet naleeft, kan ervoor kiezen eerst te proberen het geschil in overleg met haar wederpartij op te lossen, bijvoorbeeld door overleg met de compliance officer van haar wederpartij of door een mediator in te schakelen. Zij kan het geschil in overleg met haar wederpartij ook meteen voorleggen aan een derde voor bindend advies of arbitrage of aan de burgerlijk rechter. In het geval van een overtreding van een norm uit de gedragscode waardoor verschillende ondernemingen worden getroffen, kunnen de getroffen ondernemingen anoniem klagen. De brancheorganisatie van de getroffen ondernemingen kan hun klachten «bundelen» en voorleggen aan de Nederlandse stuurgroep voor de agrofoodsector, waarin het Centraal Bureau voor de Levensmiddelenhandel, LTO Nederland en de Federatie Nederlandse Levensmiddelenindustrie zijn vertegenwoordigd. De Nederlandse stuurgroep neemt naar aanleiding van de gebundelde klachten contact op met de onderneming waartegen die klachten zijn gericht, om die onderneming ertoe te bewegen haar gedrag in overeenstemming te brengen met de gedragscode. Doet die onderneming dat niet, dan kan de Nederlandse stuurgroep de kwestie voorleggen aan de Europese stuurgroep, die een algemeen richtsnoer kan opstellen over de desbetreffende gedraging. In deze procedure is de anonimiteit van klagers gewaarborgd. Ik verwijs u verder naar de brief van de minister van Economische Zaken van 11 september jl. (Kamerstukken 2012/13, 22 112, nr. 1687).
Heeft u instrumenten in handen om op te treden, mocht de primaire producent inderdaad slachtoffer worden van de prijzenoorlog? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet? Welke instrumenten zouden behulpzaam kunnen zijn bij het waarborgen van de inkomenspositie van de primaire producent?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting dat een prijzenoorlog in het belang lijkt van de consument, maar wellicht botst met andere maatschappelijke doelen, zoals duurzaamheid en dierenwelzijn, die ook weer in het belang van dezelfde consument zijn? Zo nee, waarom niet en hoe kijkt u hier dan tegen aan? Zo ja, bent u bereid tot een gesprek met Albert Heijn om te horen hoe dit bedrijf de maatschappelijke doelen gaat waarborgen tijdens de prijzenoorlog?
Als de prijsverlagingen in de supermarkten ten koste gaan van de verduurzaming van voedsel, vind ik dit een slechte zaak. Dit zal uiteraard afhangen van de marktpositie van individuele ondernemingen en de vraag van de consument naar duurzame en welzijnsvriendelijke producten. De agroketen maakt ook nu al afspraken over verduurzaming. Dat gebeurt bijvoorbeeld in de regiegroep duurzame veehouderij en agroketens, in de Alliantie duurzaam voedsel en in de afspraken tussen LTO Nederland en Albert Heijn over een nauwere samenwerking en over het betrekken van versleveranciers bij productvernieuwingen. In het algemeen stimuleer ik de ketenschakels om samen de verduurzaming op te pakken.
Deelt u de vrees dat het vorige week getekende akkoord tussen Albert Heijn en de Land- en Tuinbouworganisatie (LTO) Nederland over continuïteit, transparantie, veiligheid en zekerheid onder druk komt te staan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u de mening dat het nuttig is om instrumenten in handen te hebben om op te treden als inderdaad de maatschappelijke doelen, die de sector heeft afgesproken, niet gehaald worden? Zo ja, aan welke instrumenten denkt u dan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het doden van honden in Roemenië |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat het Parlement van Roemenië heeft ingestemd met een wet, die massale dodingspraktijken van loslopende honden mogelijk maakt?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er in Roemenië inderdaad tienduizenden gezonde honden zullen worden gedood? Zo ja, wat vindt u hiervan? Zo nee, waarom niet?
Nee. De Roemeense regelgeving voorziet in een individuele afweging en een besluit per dier, te nemen door de lokale autoriteiten. Euthanasie wordt niet opgelegd maar kan worden toegepast indien er geen andere oplossing voor het desbetreffende dier wordt gezien. De Roemeense autoriteiten geven aan samen te willen werken met NGO’s voor het vinden van andere oplossingen dan euthanasie voor dieren.
Hoe beoordeelt u het besluit van de Roemeense regering om de zwerfhondenproblematiek op te lossen met het oog op Europese en internationale dierenwelzijnsregels?
Het is aan de Roemeense autoriteiten om beleid te formuleren met in achtneming van Europese en internationale regelgeving. Door de Europese Commissie wordt hierop toegezien.
Hoe beoordeelt u de methoden die de Roemeense overheid hanteert om de honden te ruimen, zoals het doodslaan van de dieren of het verspreiden van gif? Deelt u de mening dat de wijze waarop in Roemenië met dieren wordt omgegaan onnodig wreed is en dat het onbegrijpelijk is dat een dergelijke wrede aanpak mogelijk is in een lidstaat van de Europese Unie en dit afgewezen dient te worden? Zo nee, waarom niet?
Het Roemeense wetsvoorstel schrijft in het geval van euthanasie voor dat dit door een dierenarts wordt uitgevoerd. Hierbij dient gekozen te worden voor een snelle en pijnloze methode.
Bent u bereid in overleg te treden met uw collega bij het Roemeense ministerie van Landbouw om het doden van de honden ter discussie te stellen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
De Roemeense ambassadeur heeft hiertoe reeds het initiatief genomen en aangegeven dat de Roemeense landelijke autoriteiten Nederlandse NGO’s die willen en kunnen helpen met deze problematiek graag in contact brengen met lokale Roemeense autoriteiten.