Het bericht LTO en NVV boos over tariefverhoging Rendac |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Land- en Tuinbouw Organisatie (LTO) en Nederlands Vakbond Varkenshouders (NVV) boos over tariefverhoging Rendac»?1
Ja.
Klopt het dat Rendac een monopoliepositie heeft op de markt voor verwerking van destructiematerialen van overleden dieren? Zo nee, kunt u toelichten hoe deze markt eruit ziet zowel op nationaal als op internationaal niveau?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn brief over kadavertarieven van 5 februari 2014 en het door het LEI uitgevoerde onderzoek welke als bijlage is bijgevoegd.
Deelt u de opvatting dat het een onwenselijke situatie is als Rendac inderdaad een monopoliepositie heeft en dat deze markt open gesteld moet worden voor nieuwe partijen? Zo ja, welke acties kunt u zelf hiervoor ondernemen, bijvoorbeeld op het vlak van de vergunningverlening?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het ministerie van Economische Zaken van oudsher geen voorstander is van een vrije markt voor kadaververwerking, omdat de risico’s voor de volksgezondheid te groot zouden zijn? Zo ja, kunt u nader onderbouwen waarom de risico’s voor de volksgezondheid te groot zouden zijn?
Nee. Ik verwijs u verder naar mijn brief over kadavertarieven van 5 februari 2014.
Kunt u zich vinden in de veronderstelling van LTO en NVV dat de forse tariefstijging in 2013 samenhangt met de pas definitief geworden verkoop van het moederbedrijf? Zo nee, waarom niet?
Nee. De regulering van de totstandkoming van de tarieven borgt dat er geen overwinsten kunnen worden behaald. Ik verwijs u verder naar mijn brief over de kadavertarieven van 5 februari 2014.
Hoe hoog acht u de kans dat Rendac ook een verhoging van de normgewichten gaat invoeren naast de tariefverhoging en wat zijn de financiële gevolgen hiervan voor de veehouderij?
Ik verwijs u hiervoor naar de beantwoording van vraag 13 van het lid Geurts (2014Z01108) die gelijktijdig aan de Kamer is verzonden.
Het bericht Dutch Dairy Board (DDB) wil meer informatie ZuivelNL |
|
Helma Lodders (VVD), Erik Ziengs (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht DDB (Dutch Dairy Board) wil meer informatie over ZuivelNL?1
Ja.
Kunt u aangeven in welke fase de plannen van de Land- en Tuinbouw Organisatie (LTO) en Nederlandse Zuivel Organisatie (NZO) verkeren om een interbrancheorganisatie op te richten? Kunt u aangeven op basis van welke voorwaarden van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) deze organisatie wordt opgericht?
LTO en NZO hebben een samenwerkingsverband opgericht ter versterking van de zuivelketen. Het samenwerkingsverband als zodanig is nog geen brancheorganisatie in de zin van het GLB. Daarvoor dient eerst een aanvraag voor een erkenning te worden ingediend, hetgeen pas mogelijk wordt wanneer een nationale regeling ter uitvoering van dit onderdeel van het nieuwe GLB is vastgesteld. Dan zal moeten worden gekeken of, indien een aanvraag wordt ingediend, deze aan de erkenningvereisten voldoet.
Deelt u de opvatting dat het vreemd is dat nu al bekend is gemaakt dat melkveehouders € 0,05 per 100 kilogram melk moeten gaan afdragen aan de nieuwe ketenorganisatie ZuivelNL terwijl er nog geen helderheid is gegeven over de nieuwe taken die interbrancheorganisaties of producentenorganisaties kunnen oppakken op basis van het GLB? Zo nee, waarom niet?
Het staat een private organisatie, of dit nu een brancheorganisatie in de zin van het GLB is of niet, vrij om een financiële bijdrage te vragen aan de (vrijwillig) aangesloten deelnemers. Het gaat hier niet om een heffing waarvoor een algemeenverbindendverklaring is of zal worden gevraagd.
Deelt u de opvatting dat het heffen van middelen zonder dat betrokkenen hierin gekend worden geen taak is van interbrancheorganisaties of producentenorganisaties aangezien dit een van de hoofdredenen was om de productschappen op te heffen? Zo ja, bent u bereid hier actie tegen te ondernemen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de werkwijze van ZuivelNL niet van deze tijd is, aangezien alles voor de boeren wordt geregeld zonder dat de boeren zelf worden geraadpleegd en gezien de hoge reserves van het Productschap Zuivel deze snelle gang van zaken niet nodig is en niet wenselijk gezien de koers van Brussel om boeren juist meer inspraak te geven? Zo ja, kunt u aangeven hoe u met deze situaties wil omgaan?
Nee. Het is goed dat een sector de samenwerking in de keten wil versterken ten behoeve van onder andere de diergezondheid, exportpositie en duurzaamheid.
Kunt u tot slot aangeven welke taken en verantwoordelijkheden interbrancheorganisaties en producentenorganisaties kunnen overnemen van de productschappen op basis van het GLB en kunt u toelichten wanneer en op basis van welke voorwaarden deze organisaties gebruik kunnen maken van een algemeenverbindendverklaring (AVV)?
Publieke taken van de bedrijfslichamen worden onder verantwoordelijkheid van de Minister van Economische Zaken uitgevoerd. Hierbij is geen sprake van algemeenverbindendverklaring van maatregelen van een producenten- of brancheorganisatie.
Voor de niet-publieke taken is het aan het bedrijfsleven zelf om te bepalen welke taken zij overnemen. Voor zover de indruk is gewekt dat het hier gaat om een in het kader van het nieuwe Gemeenschappelijk Landbouwbeleid erkende producenten- of brancheorganisatie zou gaan, is dat onjuist.
In de motie Geurts (Kamerstuk 33 750 XIII, nr. 56) is het kabinet gevraagd een kader uit te werken voor de erkenning van producenten- en brancheorganisaties en hoe omgegaan wordt met algemeenverbindendverklaringen. Hier wordt momenteel invulling aan gegeven. Deze regeling zal in het tweede kwartaal worden gepubliceerd.
Het lot van de paarden die na het faillissement van een zorgboerderij worden geveild |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Is het waar dat een ex-bestuurder van zorgboerderij/manege in Nuth wordt verdacht van grootschalige fraude met onder andere PGB-gelden en dat de zorgboerderij inmiddels failliet is verklaard?1
De zorgboerderij is inmiddels failliet verklaard. Over verdenkingen tegen personen worden geen mededelingen gedaan.
Is het waar dat als gevolg van dit faillissement de 28 paarden van deze zorgboerderij binnen enkele dagen geveild gaan worden waarbij het startbod vanaf 150 euro is gezet?
De veiling van de paarden is op 25 januari 2014 gestart en op 28 januari 2014 beëindigd. Er zijn 28 paarden aangeboden op de veiling. Eén paard werd aangeboden voor € 150,–. De overige startbedragen lagen tussen de € 250,– en € 800,–. Het gemiddelde startbedrag was € 548,– per paard. De bedragen van de laatste biedingen op de veiling variëren tussen de € 780,– en € 16.300,- De 28 paarden hebben in totaal € 97.061,– opgebracht. De gemiddelde opbrengst is € 3.466,– per paard. Deze bedragen zijn exclusief veilingkosten en btw.
Deelt u de mening dat dieren geen spullen zijn zoals een koelkast of wasmachine die na een faillissement kunnen worden geveild? Zo neen, waarom niet?
Deelt u de mening dat deze paarden niet de dupe mogen worden van het faillissement, al dan niet als gevolg van fraude in de zorg?
Deelt u de analyse dat deze paarden door de veiling een groot risico lopen het slachtoffer te worden van een ondoordachte (impuls)aankoop? Deelt u de analyse dat het risico zelfs groot is dat handelaren de paarden voor een prikkie in bezit krijgen en doorverkopen voor de slacht, waar ongeveer 400 euro per paard wordt betaald? Zo ja, wat gaat u doen om deze scenario’s te voorkomen? Zo nee, kunt u onderbouwen waarom u de risico’s op impulsaankopen en/of doorverkoop voor de slacht niet reëel acht?
Bent u bereid om u in te zetten voor het stopzetten van de veiling en in plaats van de veiling een deugdelijke herplaatsing van de paarden te faciliteren, bijvoorbeeld door ondersteuning van de Stichting Paard in Nood, zodat impulsaankopen voorkomen kunnen worden en het risico dat de dieren bij de slacht belanden wordt vermeden?
Bent u bekend met de zorgen van mensen uit de buurt die melden dat de verzorging van de paarden de afgelopen maanden al te wensen overliet? Heeft de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) de verzorging en het welzijn van de dieren de afgelopen maanden al gecontroleerd? Zo ja, wat waren de bevindingen van de inspecteurs? Zo neen, waarom niet?
Er hebben de NVWA geen meldingen bereikt over mogelijke welzijnsproblemen bij dit bedrijf.
In 2012 heeft de NVWA wel ondersteuning geleverd bij het onderzoek van de FIOD op de desbetreffende locatie van Tara-Manda in de vorm van expertise en het uitlezen van transpondernummers van de aanwezige paarden. Er zijn toen geen afwijkingen vastgesteld met betrekking tot het dierenwelzijn.
Kunt u uiteenzetten in hoeverre en op welke wijze de NVWA betrokken was of is bij het besluit over de veiling van de dieren en het verdere verloop van dit proces?
De NVWA is niet betrokken bij het besluit tot veiling van de paarden of het verdere verloop daarvan.
Biggensterfte door onderkoeling |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Biggen aan de knijper: levensreddende actie»?1
Ja.
Vindt u het ophangen van biggen aan de oren met wasknijpers passen binnen de kabinetsvisie van een duurzame veehouderij? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Binnen de kabinetsvisie duurzame veehouderij past een zorgvuldige omgang met alle gehouden dieren. In dat kader is de ondernomen actie, het opwarmen van biggen die onderkoeld dreigen te raken in warm water, passend. De in dit geval gekozen oplossing om de biggen hierbij voor verdrinking te behoeden door deze met wasknijpers aan de oren vast te maken kan vervangen worden door welzijnsvriendelijkere oplossingen zoals speciaal hiervoor ontwikkelde «zwemvestjes».
Kunt u aangeven hoeveel biggen er jaarlijks sterven aan onderkoeling?
Nee, het is niet bekend hoeveel biggen specifiek aan onderkoeling sterven, of welk aandeel in de biggensterfte direct gerelateerd is aan onderkoeling. Hier worden geen gegevens over geregistreerd.
Kunt u aangeven wat het percentage hiervan is in verhouding met het totale aantal biggen dat jaarlijks sterft?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u dat het fenomeen «uterine crowding» een oorzaak is van het toenemende aantal doodliggers onder biggen?
Voor zover mij bekend is er geen wetenschappelijk onderzoek dat een relatie aantoont dat «uterine crowding» direct verband houdt met het aantal «doodliggers» onder biggen.
Uit gegevens van de Stuurgroep bigvitaliteit blijkt dat de afgelopen jaren de worpgrootte enigszins gestegen is, bij een gelijk blijvend aantal gestorven biggen. Hetgeen betekent dat biggensterfte juist relatief iets gedaald is.
Erkent u dat het reduceren van de worpgrootte zal leiden tot minder biggensterfte? Zo ja, bent u bereid om maatregelen te treffen om de worpgrootte te reduceren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Verhogingen lasten veehouderij |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de overname van VION Ingredients door Darling International?1
Ja.
Is de Nederlandse overheid betrokken geweest bij de overname? Zo ja, op welke manier?
Ik ben geïnformeerd over het voornemen en de afhandeling van de overname. Ik verwijs u verder naar mijn brief over kadavertarieven van 5 februari 2014.
Welke contracten heeft de Nederlandse overheid met Darling International, VION Ingredients c.q. met aan haar gelieerde bedrijven?
Zie antwoord vraag 2.
In tegenstelling tot Vion is het Darling concern beursgenoteerd; is het mogelijk dat onder druk van de aandeelhouders de destructietarieven komende jaren extra verhoogd kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Nee, in het Besluit dierlijke producten staat aangegeven welke posten meegenomen worden bij de vaststelling van de tarieven. Het is niet toegestaan om tarieven daarbuiten te verhogen. De accountant van Rendac en de Auditdienst Rijk zien hier op toe. De tarieven fluctueren alleen indien de werkelijke uitgaven of inkomsten veranderen. Met name de inkomsten uit vetten, melen en huiden variëren.
Wat zijn de verdere gevolgen van de overname voor de Nederlandse overheid?
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief over kadavertarieven gaan de verplichtingen onverkort over op de nieuwe eigenaar. Ik zie daarom op dit moment geen directe gevolgen voor de overheid, het bedrijfsleven of het Diergezondheidsfonds.
Wat zijn de gevolgen van de overname voor het Nederlandse bedrijfsleven?
Zie antwoord vraag 5.
Wat zijn de gevolgen van de overname voor het Diergezondheidsfonds?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat Rendac de tarieven voor 2014 verhoogd heeft? Wat is daar de oorzaak van?2
Ik verwijs u hiervoor naar mijn Kamerbrief van 5 februari over de kadavertarieven. Wanneer de tarieven zijn goedgekeurd wordt het goedkeuringsbesluit gepubliceerd in de Staatscourant.
Zijn de nieuwe destructietarieven door u goedgekeurd en op welke wijze moeten deze worden gepubliceerd? Is de publicatie ook volgens de daar voor geldende regels verlopen en wat zijn deze regels precies?
Zie antwoord vraag 8.
Klopt het dat de tarieven voor met name de varkenshouderij voor 2014 fors zijn verhoogd?3
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u een overzicht van destructietarieven per diercategorie van de jaren 2010 t/m 2014 aan de Kamer beschikbaar stellen?
Hieronder vindt u het overzicht. De tarieven fluctueren sterk over de jaren. De fluctuaties worden vooral veroorzaakt door schommelingen in inkomsten van Rendac Son B.V. Daarnaast wordt aan de hand van werkelijk behaalde resultaten verschillen met de gehanteerde tarieven nagecalculeerd. Normaal gesproken zit hier twee jaar tussen. In 2012 bleken de inkomsten gedurende het jaar te stijgen. Door alle partijen is besloten deze meevaller deels ten goede te laten komen aan de tarieven van 2013 in plaats van 2014. De tarieven voor 2013 zijn hierdoor lager uitgevallen.
Aan de hand van overleg met de sectoren en Rendac Son B.V. is de berekening van het stoptarief vanaf 2010 op verschillende wijzen doorgevoerd. Het stoptarief betreft de voorrijdkosten voor het ophalen van kadavers. In 2010 gold nog één stoptarief. Voor 2011 is besloten meer te rekenen voor de eerste zeven stops in een jaar. Vanaf 2012 is besloten om voordeel te rekenen als Rendac op afgesproken dagen kadavers ophaalt. Dit bevordert de efficiëntie, omdat hiermee de aantallen stops beter over de week kunnen worden verspreid. Hierdoor worden transportkosten geoptimaliseerd, wat weer ten goede komt aan de tarieven.
Slachtvarken
Per dier
€ 2,07
€ 0,75
€ 1,08
€ 0,75
€ 1,08
Big
Per vat
€ 6,47
€ 2,34
€ 3,38
€ 2,35
€ 3,37
Zeug
Per dier
€ 7,77
€ 2,81
€ 4,06
€ 2,82
€ 4,04
Rund > 1 jaar
Per dier
€ 25,89
€ 9,35
€ 13,53
€ 9,40
€ 13,47
Kalf
Per dier
€ 3,62
€ 1,31
€ 1,89
€ 1,32
€ 1,89
Nuchter kalf
Per dier
€ 2,07
€ 0,75
€ 1,08
€ 0,75
€ 1,08
Schaap
Per dier
€ 2,07
€ 0,75
€ 1,08
€ 0,75
€ 1,08
lam (schaap)
Per vat
€ 6,47
€ 2,34
€ 3,38
€ 2,35
€ 3,37
Geit
Per dier
€ 1,09
€ 0,39
€ 0,57
€ 0,39
€ 0,57
lam (geit)
Per vat
€ 6,47
€ 2,34
€ 3,38
€ 2,35
€ 3,37
Paard
Per dier
€ 18,12
€ 6,55
€ 9,47
€ 6,58
€ 9,43
Veulen
Per dier
€ 3,62
€ 1,31
€ 1,89
€ 1,32
€ 1,89
Pony
Per dier
€ 8,28
€ 2,99
€ 4,33
€ 3,01
€ 4,31
Pluimvee
Per vat
€ 6,47
€ 2,34
€ 3,38
€ 2,35
€ 3,37
Nertsen
Per vat
€ 6,47
€ 2,34
€ 3,38
€ 2,35
€ 3,37
Per stop
€ 20,13
Per stop <= 7
€ 35,82
Per stop (regulier)
€ 17,60
€ 17,28
€ 17,75
Per stop > 7
€ 11,20
Per stop (geplande vaten)
€ 12,94
€ 12,94
€ 12,78
Totaal tarief: slachtvarken
€ 22,20
€ 36,57
€ 18,68
€ 18,03
€ 18,83
Totaal tarief: per vat (per stop <=7 en gepland)
€ 26,60
€ 38,16
€ 16,32
€ 15,29
€ 16,15
Totaal tarief: per vat (per stop > 7 en gepland)
€ 26,60
€ 13,54
€ 16,32
€ 15,29
€ 16,15
Totaal tarief: paard
€ 38,25
€ 42,37
€ 27,07
€ 23,86
€ 27,18
Uit welke componenten zijn deze tarieven opgebouwd?
De tarieven zijn opgebouwd uit kosten en inkomsten. De rij «totaal kosten» in de tabel hieronder omvat de transportkosten en de verwerkingskosten. Daar worden opbrengsten uit vetten, melen en huiden vanaf gehaald. Daarnaast worden overschotten of tekorten verrekend, zoals uitgelegd in het antwoord op vraag 11. Bij eindtotaal vindt u de overgebleven kosten. Dit bedrag vormt de basis voor de tarieven die u in het overzicht bij het antwoord op vraag 11 terugvindt en wordt verdeeld over het aantal kg aangeboden materiaal. De prijs per stop en de prijs per kg aangeboden materiaal is voor alle diersoorten gelijk. Zodra de gewichten per diersoort worden aangepast, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 13, zullen de tarieven navenant stijgen of dalen. Uiteraard blijven de totaalkosten (en het bedrag per kg aangeboden materiaal) gelijk.
(€ x 1.000)
transportkosten
13.888
14.222
14.139
13.632
13.343
– 2%
verwerkingskosten
9.149
10.319
11.369
11.060
10.347
– 6%
opbrengsten
– 1.459
– 6.322
– 8.478
– 10.632
– 9.315
– 12%
verrekening overschot/tekorten
63
– 1.064
– 1.910
– 684
– 560
– 18%
Waarom was Rendac voornemens de normgewichten aan te passen? Waarom is dit uitgesteld?
De tabel met normgewichten is sterk verouderd. Rendac heeft in 2013 steekproefsgewijs kadavers van verschillende diersoorten gewogen. Het uitgangspunt blijft dat Rendac de kosten zo reëel mogelijk over de diersoorten verdeelt. Voor de berekening van de tarieven worden de totale kosten bepaald per kg verwerkt materiaal. In overleg met alle partijen is besloten hier het komende jaar nog zorgvuldig naar te kijken in het kader van de totstandkoming van de tarieven.
Wanneer stopt het kabinet met het opleggen van verhogingen van lasten voor de veehouderij?
Ten aanzien van de tarieven voor 2014 verwijs ik u naar mijn brief over kadavertarieven van 5 februari 2014. Tevens verwijs ik u naar de beantwoording schriftelijk overleg QLL van 4 februari jl waarin de leden van de VVD-fractie hebben gevraagd naar de regelgeving in de veehouderij.
Het uitrijden van drijfmest op grasland |
|
Helma Lodders (VVD), Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Waarom is ervoor gekozen om het uitrijden van drijfmest op grasland pas toe te staan vanaf 15 februari a.s. en voor bouwland al vanaf 1 februari a.s.?1
De periodes waarin het verboden is dierlijke meststoffen te gebruiken zijn afgestemd op wat nodig is voor een doelmatige bemesting van gewassen en wat wenselijk is om een bepaalde grond- en oppervlaktewaterkwaliteit te bereiken of te behouden. Aanwenden van mest vroeg in het jaar vergroot zowel op bouwland als op grasland het risico op uit- en afspoeling van nutriënten. Door akkerbouwers reeds toe te staan op 1 februari meststoffen, waaronder kunstmest, toe te dienen, wordt hen extra ruimte geboden mest aan te wenden bij weersomstandigheden die het gevaar van structuurschade beperken. Zoals uiteengezet in de volgende antwoorden is er op grasland minder landbouwkundige noodzaak het land reeds vanaf 1 februari te bemesten.
Is de veronderstelling juist dat het uitrijden van drijfmest op begroeid grasland minder risico’s voor het milieu met zich mee brengt dan het uitrijden van drijfmest op kaal bouwland?
Ja, mest aangewend op grasland zal minder afspoeling geven dan op kaal bouwland. Ook het gevaar van uitspoeling zal op grasland kleiner zijn, zeker als sprake is van een groeiend gewas.
Is de veronderstelling juist dat bij het eerder uitrijden van drijfmest op grasland de totaal aan te wenden hoeveelheid mest beter over het groeiseizoen verspreid kan worden, waardoor een hogere grasopbrengst en bijbehorende onttrekking van mineralen gerealiseerd kan worden en het bodemleven gestimuleerd kan worden?
Nee. Het heeft pas zin om te bemesten als het gewas ook daadwerkelijk stikstof en andere nutriënten gaat opnemen. Stikstofopname in februari is meestal laag als gevolg van de lage temperatuur, maar er zijn altijd uitzonderlijke jaren. Bodemleven reageert vooral op temperatuur; bemesting bij lage temperaturen zal niet leiden tot stimulering van bodemleven.
Is de veronderstelling juist dat bij het eerder uitrijden van drijfmest op grasland het gras eerder door kan groeien en koeien eerder de wei in kunnen?
Nee, zie antwoord op vraag 3
Is de veronderstelling juist dat bij het eerder uitrijden van drijfmest op grasland de buiten- en bodemtemperatuur gemiddeld genomen lager zijn en dat dit een gunstig effect heeft op het reduceren van de ammoniakemissie bij het uitrijden?
Een lage temperatuur bij aanwending is gunstig voor het beperken van de ammoniakemissie. Gezien het variabele weerbeeld in februari is niet te zeggen of eerder uitrijden een temperatuurvoordeel oplevert. Zeker is wel dat de hoeveelheid neerslag, de windsnelheid, de methode van toediening en samenstelling van de mest een groter effect hebben dan de temperatuur bij aanwending.
Is de veronderstelling juist dat bij het eerder uitrijden van drijfmest deze mest eerder uit de silo kan, wat een bijdrage kan leveren aan het beperken van ongewenste en levensbedreigende gasvorming?
De Onderzoeksraad voor Veiligheid bereidt een rapport voor naar aanleiding van een recent ongeval met een mestsilo. Ik wacht aanbevelingen van de Raad over mogelijkheden risico’s te beperken af.
Bent u bereid ook het uitrijden van drijfmest op grasland per 1 februari a.s. toe te staan, zo mogelijk nog voor dit jaar, en de regelgeving daarop aan te passen?
Toestaan dat reeds vanaf 1 februari drijfmest wordt aangewend op grasland zal in een enkel jaar met een vroeg voorjaar mogelijk een landbouwkundig voordeel opleveren. Of dat het geval is, is meestal pas achteraf vast te stellen. Zoals ik in de antwoorden op voorgaande vragen heb aangegeven, vergroot eerder aanwenden ook het risico van uit- en afspoeling en dientengevolge van een verslechtering van de waterkwaliteit. De recente evaluatie van de Meststoffenwet laat zien dat in een groot deel van ons land de kwaliteit van vooral het oppervlaktewater achterblijft bij gestelde doelen. Mede gezien het onzekere landbouwkundige voordeel dat daaraan is verbonden, acht ik daarom een vervroeging van de uitrijperiode op grasland niet verantwoord.
De toepassing van arsenicum in de kippen- en kalkoenindustrie in de Verenigde Staten |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek «Roxarsone, Inorganic Arsenic, and Other Arsenic Species in Chicken: A U.S.-Based Market Basket Sample »,? waaruit blijkt dat arsenicum in de Verenigde Staten nog steeds in de kippen- en kalkoenindustrie wordt gebruikt?1 Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Ja. Ik beoordeel het als positief dat er ook in de Verenigde Staten aandacht is voor dit onderwerp.
Kunt u bevestigen dat arsenicum door de Europese Commissie verboden is?
Ja. Het gebruik van arseen in diervoeders is binnen Europa verboden. Aangezien de stof ook van nature voorkomt, zijn er op Europees niveau maximale limieten voor deze ongewenste stof in diervoeders vastgesteld. Deze limieten mogen niet worden overschreden.
Kunt u bevestigen dat arseen en arseenverbindingen verdacht kankerverwekkend zijn, zeer toxisch voor de mens en op lange termijn schadelijke effecten kunnen veroorzaken in het milieu?
Arseen kan in verschillende vormen voorkomen. Vanuit toxicologisch oogpunt verdient blootstelling van de mens aan anorganisch arseen met name aandacht. Langdurige inname van anorganisch arseen via de voeding of het drinkwater kan bepaalde vormen van kanker veroorzaken. Daarnaast kan langdurige inname ook tot andere effecten dan kanker leiden, waaronder schadelijke effecten op de huid, het hart, het zenuwstelsel en de ontwikkeling. Arseen en arseenverbindingen zijn toxisch voor de mens, maar de mate van giftigheid is beperkt in vergelijking tot veel andere stoffen.
Het is tevens bekend dat arseen schadelijke effecten kan hebben in het milieu. In het kader van het bodembeleid zijn er normen voor arseen afgeleid die schadelijke effecten moeten voorkomen.
Kunt u aangeven in welke landen arsenicum nog meer verwerkt wordt in veevoer? Zo ja, in welke landen? Is de aanwezigheid van arsenicum op de etiketten van de verwerkte producten vermeld?
Ik heb geen overzicht in welke landen arseen wel mag worden verwerkt in veevoer en welke eisen in de betreffende landen aan etikettering worden gesteld. In Europa mag alleen diervoeder worden geproduceerd of geïmporteerd dat aan de geldende Europese regelgeving voldoet. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is het gebruik van arseen in diervoeders binnen Europa verboden.
Kunt u aangeven wat het standpunt van de Europese Unie is, in de onderhandelingen met de Verenigde Staten over een Vrijhandelsakkoord, betreffende groeimiddelen en gentechnologie en de risico’s hiervan voor de volksgezondheid en het milieu?
Verlaging van het hoge beschermingsniveau in Europa voor de gezondheid van mens, dier, plant en milieu door een vrijhandelsakkoord met de VS is niet aan de orde. Vanaf het begin van de onderhandelingen heeft de EU duidelijk gemaakt dat de basiswetgeving ten aanzien van gentechnologie en gebruik van groeibevorderaars bij de vleesproductie niet ter discussie staat. Er zal niet ingeboet worden op consument- en productveiligheid. Nederland ondersteunt dit standpunt.
Kunt u aangeven of de onderhandelingen over een Vrijhandelsakkoord tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten ruimte bieden voor de import van vleesproducten, afkomstig van dieren die groeimiddelen (zoals arsenicum) toegediend hebben gekregen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u garanderen dat Nederland niet akkoord gaat met een Vrijhandelsakkoord tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten, waarbij gentechnologie en de import van vleesproducten afkomstig van dieren die groeimiddelen (zoals arsenicum) toegediend hebben gekregen, toegestaan wordt?
Zie antwoord vraag 5.
De ontwikkeling van stapelbakstallen |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Schippers levert met HyCare een slechte dienst aan imago van de varkenssector»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat binnen dit systeem de zeug met haar biggen in kunststoffen bakken worden gehouden? Hoe beoordeelt u deze vorm van huisvesting van dieren?
In dit houderijconcept worden de kraamzeug en haar biggen gehouden in verplaatsbare hokken met kunststofwanden en gedeeltelijke kunststofroosters. Deze inrichting komt ook voor in de reguliere zeugenhokken, waaronder het Prodromi kraamhok, die niet verplaatsbaar zijn. De verplaatsbare hokken met de kuntstofwanden en -roosters hebben het voordeel dat zij goed te reinigen zijn.
Kunt u bevestigen dat dit systeem via een lopende band de varkens in deze kunststoffen bakken vervoert? Kunt u bevestigen dat de verzorging van de varkens via de lopende band verloopt, waarbij de boer zich niet meer hoeft te verplaatsen? Hoe beoordeelt u deze mechanische vorm van omgang met dieren?
De Hy-care kraamhokken worden getransporteerd door de hokken op een shuttle-wagentje te plaatsen. Deze shuttle rijdt onder het hok, lift het hok enkele centimeters op en rijdt daarna weg met het hok. Het behoort tot de mogelijkheden dat op deze wijze de verplaatsbare hokken in meerdere lagen worden geplaatst.
Het hok met de dieren wordt op deze wijze naar de dierverzorger gebracht in plaats van dat de dierverzorger naar het hok toekomt. Deze nieuwe werkwijze maakt een hygiënische verzorging van de dieren mogelijk tijdens de kraam- en biggenopfokfase. Dit concept maakt het mogelijk dat met een aangepaste hokinrichting (zoals een Prodromi kraamhok) en aangepast management (speenleeftijd, klimaatregulering) het dierenwelzijn verbeterd wordt ten opzichte van reguliere stallen. Verder verwijs ik naar het antwoord op vraag 6.
Kunt u bevestigen dat bij het reinigen van deze bigbakken, de bak gekiept wordt waarbij de biggen naar beneden rollen, wat het makkelijker maakt om de onderkant van de bak schoon te krijgen? Hoe beoordeelt u deze omgangsvorm met biggen in termen van dierenwelzijn en ethiek?
Nee. Voordat de kraamhokken worden gewassen in een aparte wasmachine zijn de biggen handmatig uit de hokken gehaald.
Het is wel mogelijk dat hokken met dieren onder een lichte helling worden geplaatst tijdens de verzorging. Dit vergemakkelijkt de verzorging van de dieren, bevordert de hygiëne en vermindert het risico op verspreiding van ziekteverwekkers. Bij een zorgvuldige werkwijze zie ik geen bezwaren voor het dierenwelzijn. Verder verwijs ik naar het antwoord op vraag 6.
Kunt u bevestigen dat de bigbakken met een vorkheftruck gestapeld worden, zoals in magazijninstellingen ook wordt gedaan? Hoe beoordeelt u deze omgangsvorm met biggen in termen van dierenwelzijn en ethiek?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening van de Dierenbescherming dat de ontwikkeling van stapelbakstallen onethisch is, niet zal kunnen rekenen op maatschappelijk draagvlak en bijdraagt aan een negatief imago van de varkenssector? Zo ja, kunt u aangeven op welke wijze u de ontwikkeling van stapelbakstallen denkt te ontmoedigen? Zo nee, kunt u aangeven op welke wijze een stapelbakstal binnen uw visie van integraal duurzame stallen past?
Voorwaarde is dat de Hy-care stal moet voldoen aan vigerende wet- en regelgeving. De Hy-care stal bevat elementen die potentieel voordeel kunnen hebben voor de reductie van antibiotica, diergezondheid, stalklimaat en milieu. Daarmee speelt dit nieuwe concept, waarvan een eerste prototype is ontwikkeld, in op de ontwikkeling van de integraal duurzame stallen van de varkenshouderij. Tegelijkertijd kan een dergelijk potentiële systeeminnovatie ook tot gevolg hebben dat er in de varkenshouderij sprake is van verdere industrialisatie waarbij varkens in een sterk technologische omgeving worden gehouden. Vanuit maatschappelijke acceptatie en ethisch oogpunt moet een dergelijke ontwikkeling nader worden bezien. Dergelijke vraagstukken moeten ook voor de sector een belangrijk aandachtspunt zijn bij de verdere verduurzaming van de sector.
Grote problemen met zeugen in groepen |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Grote problemen met zeugen in groepen»?1
Ja.
Klopt het dat varkenshouders die zeugen houden in stabiele groepen grote problemen ervaren met verwerpers en dat sommige varkensbedrijven meer als de helft van de zeugen binnen een maand na het dekken zien verwerpen en dat dit soms oploopt tot 60 procent verwerpers? Zo ja, wat vindt u van deze situatie?
Volgens genoemd bericht zouden zeugen die in stabiele groepen worden gehuisvest meer te maken hebben met verwerpen dan in andere huisvestingssystemen. Dit zou met name in het najaar voorkomen (het zogenaamde najaarsverwerpen). In de berichtgeving wordt een deskundige van de Gezondheidsdienst van Dieren (GD) aangehaald die het vermoeden heeft geuit dat dit weleens te maken zou kunnen hebben met het opeten van de verworpen vrucht door de hokgenoten. Mogelijk dat door de aanwezigheid van prostaglandine dit tot een domino-effect van verwerpen leidt.
Navraag bij de GD leert echter dat «najaarsverwerpen» een bekend fenomeen is in de zeugenhouderij en zich niet beperkt tot in groepen gehouden dieren en zich ook niet beperkt tot het stadium van vroege dracht. De oorzaken zijn nog onvoldoende bekend. Bekend is wel dat deze multifactorieel zijn en bedrijfsspecifiek. Een eventuele rol van prostaglandine hierin is eveneens onbekend. Er is ook onvoldoende informatie in welke mate dit voorkomt, in welke systemen en in welk stadium van de dracht om hieraan conclusies te verbinden over bepaalde systemen.
Kunt u zich vinden in de verklaring dat als één zeug in het hok verwerpt de rest van de zeugen de afgestorven vruchtjes op eet en dat in deze vruchtjes hoge concentraties van het hormoon prostaglandine zit en dat als een zeug dit in de vroege dracht binnenkrijgt ze binnen een paar dagen vruchtvliesjes afwerpt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de gepresenteerde oplossing dat zeugen eerst 4 a 5 weken na het dekken individueel moeten worden gehuisvest?
De sleutel tot succes zit in het management en niet in het langer opsluiten van zeugen. Bedrijven die problemen hebben, moeten begeleid worden omdat de oorzaken van bedrijf tot bedrijf verschillend en multifactorieel kunnen zijn.
Deelt u de mening dat grote problemen ontstaan zoals het faillissement van varkenshouderijen als de regelgeving gehandhaafd blijft om de zeugen binnen vier dagen na inseminatie in groep te laten lopen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om deze bovenwettelijke eis bovenop de Europese regelgeving te schrappen?
Nee. Op basis van onderzoeksresultaten en ervaringen van diverse organisaties en bedrijven uit de keten is bekend dat het merendeel van de bedrijven geen problemen heeft en goede reproductieresultaten heeft. Ook in landen als Verenigd Koninkrijk, Denemarken, Zweden en Zwitserland wordt groepshuisvesting in de vroege dracht met succes toegepast. In de Verenigde Staten zijn grote bedrijven bekend die goede resultaten boeken met het huisvesten van zeugen in groepen kort na dekken. Dat wil niet zeggen dat er geen bedrijven zullen zijn die wel problemen hebben. Deze bedrijven moeten begeleid worden.
Klopt het dat u begin september een bestuurlijk overleg heeft gehad met de Nederlandse Vakbond Varkenshouders (NVV) en Land- en Tuinbouworganisatie Nederland (LTO) over de problematiek van het vroege introductiemoment van zeugen in de groep en dat u ondanks de problematiek waar de sector mee te kampen heeft te kennen heeft gegeven niet te willen afstappen van deze bovenwettelijke Europese regel en dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit per 1 januari handhavend gaat optreden? Zo ja, kunt u uw besluit nader motiveren?
Ja. Er is een gesprek geweest waarin onder andere de zorgen die NVV en LTO Nederland hebben aan bod zijn gekomen. Ik heb aangegeven vast te blijven houden aan de eis die reeds jaren terug met goede redenen in het Varkensbesluit is opgenomen, maar ik heb tevens aangegeven mijn ogen niet te willen sluiten voor ondernemers die het echt geprobeerd hebben maar toch problemen ondervinden. Ik heb middelen vrijgemaakt om deze ondernemers te laten begeleiden.
Klopt het dat na het overleg een netwerkgroep is opgericht met als doel het inventariseren en begeleiden van probleembedrijven? Zo ja, deelt u de mening dat dit niet nodig was geweest als u had afgezien van deze bovenwettelijke eis?
Ja, dat klopt. Via de netwerkgroep worden bedrijven die hebben aangegeven problemen te hebben begeleid, het zogenaamde verbetertraject. Uiteindelijk hebben 8 bedrijven zich hiervoor aangemeld. Deze netwerkgroepen zijn er juist op gericht om bedrijven die problemen ondervinden bij groepshuisvesting te informeren en begeleiden.
Klopt het dat de Gezondheidsdienst voor Dieren (GD) een voorstel heeft opgesteld voor een onderzoek om deze oorzaak aan te tonen? Zo ja, wanneer is dit onderzoek gereed en bent u bereid om deze uitkomsten naar de Kamer te sturen?
Ja. Volgens de GD heeft zij in 2010 een voorstel geschreven. Dat voorstel is destijds gerelateerd aan het «najaarsverwerpen». Op dit moment is er echter geen sprake van een lopend onderzoek. Mochten LTO Nederland en NVV een dergelijk onderzoek op willen starten, dan lijkt me dat zinvol. De resultaten kunnen bijdragen aan het verbetertraject zoals we dat afgelopen najaar hebben ingezet.
Bent u bereid als de uitkomsten van dit onderzoek negatief zijn, deze bovenwettelijke eis te schrappen of in ieder geval te evalueren zoals de aangenomen motie Lodders (Kamerstuk 28 286, nr. 663) beoogt ten aanzien van andere bovenwettelijke eisen die u van plan bent in te voeren zoals verbod op het koudmerken van koeien en het verbod op keizersnedes bij vleesveerassen en aan de hand van deze evaluatie te bepalen of deze maatregelen daadwerkelijk van kracht worden?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om handhaving ten aanzien van de vierdageneis door de NVWA op te schorten zolang de rechtszaak aangespannen door NVV en LTO nog loopt en de uitkomsten van de onderzoeken van zowel GD als NVV en LTO nog niet bekend zijn? Zo nee, waarom niet?
Ik zie in het feit dat er mogelijk een rechtszaak wordt aangespannen en dat er mogelijk een onderzoek gaat plaatsvinden naar de rol van prostaglandine geen aanleiding om de handhaving op te schorten. Er zijn hiervoor geen redenen, noch van beleidsmatige noch van juridische aard.
Het bericht dat er teveel dioxine gevonden is in eieren nabij de afvalverbrandingsoven Harlingen |
|
Yasemin Çegerek (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Teveel dioxine in eieren hobbyboeren»?1
Ja.
Hoe verklaart u de hoge dioxinegehaltes in eieren?
Er zijn diverse oorzaken te noemen die kunnen bijdragen aan een verhoogd dioxine gehalte in eieren van hobbyboeren/particulieren. De belangrijkste zijn dat vrije uitloopkippen die buiten lopen een hogere inname hebben van dioxines. Dit wordt veroorzaakt door het oppikken van dioxines uit de grond, puinresten, insecten en wormen.
Over het algemeen leven deze dieren langer en daardoor zullen meer dioxines in hun lichaam ophopen. Een deel van de opgehoopte dioxines wordt vanuit de kip uitgescheiden via de eieren. Onderzoek heeft aangetoond dat het gehalte aan dioxines hoger wordt naarmate de kippen langer buiten verblijven.
Klopt het bericht dat de eieren zoveel dioxine bevatten dat, als ze voor menselijke consumptie op de markt zouden komen, deze uit de markt zouden zijn gehaald?
Er bestaat een Europees geharmoniseerde norm voor dioxines in kippeneieren die bij de controle van bedrijfsmatig geproduceerde eieren als toetswaarde wordt gebruikt. Eieren die deze norm overschrijden, mogen niet verhandeld worden en moeten worden verwerkt conform regels die gelden voor dierlijke bijproducten. De eieren die het hier betreft zijn niet verhandeld.
Klopt het dat de Nieuwe Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) verontruste burgers desondanks mededeelt geen probleem te zien in het consumeren van die eieren? Zo ja, waarom communiceert de NVWA dat zij «geen enkele reden ziet tot opwinding», terwijl in door NVWA uitgevoerd onderzoek geconstateerd wordt dat met de Nederlandse achtergrondconcentratie maximaal 2 van deze eieren per week geconsumeerd zouden mogen worden?
In 2001 is door het toenmalige ministerie van LNV en de NVWA vastgesteld dat kippen die buiten scharrelen toegang hebben tot in de bodem aanwezige dioxines en deze opnemen uit de grond, eventueel aanwezig puin, wormen en insecten. In het vervolgonderzoek zijn praktische maatregelen bij de pluimveermen en insecten. In het vervolgonderzoek zijn praktische maatregelen bij de pluimveebedrijven ontwikkeld om het gehalte dioxines in eieren te verlagen. De resultaten van dit onderzoek zijn in de periode tussen 2002 en 2007 in meerdere rapporten en artikelen gepubliceerd en aan de Europese Commissie gemeld. Ook zijn de maatregelen beschreven in diverse tijdschriften en flyers ten behoeve van pluimveehouders. Destijds is er een consumptieadvies2 ontwikkeld dat naar de mening van de NVWA nog steeds geldt, omdat er geen sprake is van nieuwe feiten.
Het consumptie advies van maximaal twee eieren per week is gebaseerd op consumenten die een hoge dioxine achtergrondblootstelling in het voedingspatroon hebben en eieren consumeren die in het onderzoek het hoogste niveau aan dioxine bevatten.
In eerder door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en door het onderzoeksinstituut RIKILT van de Wageningen universiteit uitgevoerd onderzoek2 in opdracht van de NVWA wordt geconstateerd dat de door de Amerikaanse milieubeschermingsdienst (EPA) voorgestelde gezondheidskundige advieswaarde lager is dan de tot nu toe in Europa gebruikte norm (TWI), waarbij deze instituten aanbevelen om aan de Europese Voedselautoriteit (EFSA) te vragen om een herevaluatie van deze norm (TWI); is dit gebeurd? Zo nee, wilt u dit alsnog laten doen?
Ik heb hierover overleg gevoerd met deskundigen van het RIVM, RIKILT en NVWA. Het resultaat daarvan is dat ik er voor zal zorgen dat in het volgend expertwerkgroepoverleg in Europees kader zal worden aangedrongen op een herevaluatie van de tot nu toe in Europa gebruikte gezondheidskundige advieswaarde (TWI) door deskundigen van de EFSA.
Is er ook onderzoek gedaan naar het dioxinegehalte in de melk van koeien rond de afvaloven? Zo ja, wat is hiervan de uitkomst? Zo nee, waarom niet?
Er is onderzoek gedaan naar dioxines in melk afkomstig van koeien uit de omgeving van Harlingen4 De dioxine gehaltes die zijn aangetroffen, liggen ruim onder de dioxine norm voor melk. De gemeten waarden zijn niet hoger dan de normaalwaarden die in Nederlandse melk worden waargenomen.
Deelt u de mening dat als melk gevonden wordt met te hoge dioxineconcentratie, deze niet weggemengd zou mogen worden met zuivere melk, totdat de dioxine onder de norm voor menselijke consumptie komt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat voorkomen?
Het is niet toegestaan hoge concentraties van schadelijke residuen in melk teniet te doen door het mengen met melk dat lagere concentraties bevat. Tankmelk van een melkveehouder die niet aan geldende normen voldoet, moet gesepareerd en vernietigd worden. De tankmelk mag pas weer geleverd worden als deze voldoet aan de norm voor consumptiemelk.
Klopt het dat eerder is geconstateerd dat de afvaloven teveel dioxine uitstootte (zie ook eerdere schriftelijke vragen hierover van de leden Jacobi en Samsom uit 2011), dat van vele stoffen dagelijks de uitstoot bij de afvalverbrandingsoven wordt bijgehouden, maar niet van dioxinen, welke maar 2x per jaar zou worden gemeten met aangekondigde controles? Zo ja, wat is daarvan de reden?
Zoals is opgenomen in de antwoorden op de in de vraag genoemde eerdere schriftelijke vragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 3460), zijn tijdens de inregelperiode (29 maart 2011 t/m 24 april 2011) van de afvalverbrandingsinstallatie in Harlingen bepaalde emissies boven de vergunde waarden gekomen. Dat is gebruikelijk bij het opstarten van een dergelijke installatie. Ingenieursbureau Tauw heeft destijds een onderzoek naar de emissies van onder meer dioxinen uitgevoerd en toen geconstateerd dat die emissies onmeetbaar laag waren.
De installatie is dusdanig ontworpen dat de uitstoot van dioxine (nagenoeg) nihil is. Om de goede werking van de installatie te controleren en te borgen, worden meerdere parameters continu gemonitord. Voor dioxine zijn daarbij de volgende parameters relevant: temperatuur, CxHy, CO, zuurstof en verblijfstijd. Mogelijke afwijkingen worden door de continue meting direct geconstateerd, waarop dan direct bijstelling kan plaatsvinden.
In opdracht van de provincie zijn in 2013 een viertal emissiemetingen uitgevoerd. Bij twee metingen zijn ook dioxinemetingen gedaan. De resultaten daarvan voldoen aan de gestelde emissiegrenswaarden. In 2014 worden er in opdracht van de provincie opnieuw twee emissiemetingen uitgevoerd.
De emissiemetingen worden altijd aangekondigd, dit in verband met de bereikbaarheid van de meetlocaties, het in bedrijf zijn van de installatie, de stroomvoorziening en bepaalde veiligheidseisen waaraan moet worden voldaan. Er wordt gemeten op basis van een representatieve bedrijfssituatie.
De installatie in Harlingen moet op basis van de Activiteitenregeling (artikel 5.12, lid 1) twee keer per jaar emissiemetingen laten uitvoeren. Ook hier zijn geen overschrijdingen van de emissiegrenswaarden geconstateerd.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de uitstoot van dioxinen door de afvalverbrandingsoven van Harlingen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 8 is aangegeven, wordt de uitstoot van dioxines door de afvalverbrandingsinstallatie reeds gemeten, Ook worden continu parameters gemeten die gerelateerd zijn aan mogelijke dioxine emissies. Gelet hierop, zie ik op dit moment geen noodzaak om aanvullend onderzoek te doen naar de uitstoot van dioxines door de afvalverbrandingsinstallatie.
Hoe beoordeelt u de situatie waarbij de afvaloven in eigendom is van Friese gemeenten, dezelfde die straks de eigenaar zijn van de regionale uitvoeringsdienst die verantwoordelijk is voor de handhaving?
De afvalverbrandingsinstallatie in Harlingen wordt geëxploiteerd door het bedrijf Omrin. Omrin is de handelsnaam van twee juridische entiteiten: Afvalsturing Friesland N.V. en N.V. Fryslân Miljeu. De aandelen van Afvalsturing Friesland zijn in handen van de participerende gemeenten en van de gemeenschappelijke regeling OLAF. De installatie valt juridisch onder Afvalsturing Friesland.
De FUMO (de Friese Uitvoeringsdienst Milieu en Omgeving) is de Friese regionale dienst voor de uitvoering van milieutaken. Dit is in Fryslân een op de Wet gemeenschappelijke regelingen (WGR) gebaseerde regeling van alle gemeenten, het wetterskip en de provincie.
De gemeenten hebben hun bevoegdheid niet overgedragen aan de FUMO. De FUMO geeft slechts advies aan de gemeenten.
De provincie is bevoegd gezag voor de afvalverbrandingsinstallatie en geen aandeelhouder. De milieutaken van de provincie voor toezicht en vergunningverlening zijn gemandateerd aan de FUMO. Handhaving is in beginsel niet gemandateerd. In de FUMO is een scheiding tussen vergunningverlening en toezicht aangebracht.
Bent u bereid het onderzoek van het RIVM naar dioxine in eieren rond Harlingen aan de Kamer te zenden? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van de gemeente Harlingen. De gemeente Harlingen heeft geen bezwaar dat het geanonimiseerde rapport van het onderzoek aan uw Kamer wordt aangeboden en het geanonimiseerde rapport is als bijlage bij deze antwoorden gevoegd. Het rapport is ook beschikbaar via de website van de gemeente Harlingen5
Geweld tegen Australisch exportvee in Gaza |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u de videobeelden van het extreme geweld dat tegen Australisch exportvee gebruikt wordt in Gaza?1
Ja.
Kunt u aangeven of er Nederlandse dieren in directe of indirecte zin levend geëxporteerd worden naar Gaza? Deelt u de mening dat, indien dit het geval is, de export gestaakt moet worden? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Er worden vanuit Nederland in directe zin geen levende runderen naar Gaza geëxporteerd omdat Nederland geen veterinair exportcertificaat is overeengekomen met Gaza. Zonder dat kan geen export plaatsvinden. Overigens exporteert Nederland alleen fok- en gebruiksrunderen naar landen buiten de EU, geen slachtdieren.
Bent u bereid uw ambtsgenoot in Gaza aan te spreken op deze vorm van excessief geweld tegen weerloze dieren? Zo nee, waarom niet?
Voor de Nederlandse regering geldt een no contact policy met de de facto autoriteiten in Gaza.
Hamas staat op de Europese lijst van terroristische organisaties.
Er zijn dan ook geen officiële contacten tussen Nederland en Gaza.
Bent u bereid uw Australische ambtsgenoot te vragen een exportverbod voor levende dieren naar Gaza af te kondigen op basis van deze beelden? Zo nee, waarom niet?
De Australische regering maakt een eigen afweging, mogelijk mede op basis van de aandacht naar aanleiding van de berichtgeving, of en zo ja welke maatregelen genomen moeten worden.
Bacteriën zonder vijand |
|
Henk van Gerven , Gerard Schouw (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u de tv-uitzending «Bacterie zonder vijand» van 8 december 2013?1
Ja.
Kent u het artikel «Ban resistant strains from food chain» van 19 september 2013?2
Ja.
Kunt u de consequenties schetsen, indien Carbapenem-resistente Enterobacteriën (CRE’s), zoals een variant van de Klebsiella Pneumoniae die resistent is tegen alle antibiotica, zich via voedsel in Nederland zou verspreiden?
Een en ander is al eerder gewisseld in het VSO antibioticaresistentie van donderdag 12 december jl. Carbapenems zijn antibiotica die – als een van de laatste redmiddelen – worden ingezet bij besmettingen met multiresistente bacteriën. Ik zie deze vorm van resistentie als een serieuze dreiging voor de volksgezondheid en neem dit probleem zeer serieus. De geuite zorgen deel ik. Het is van belang te voorkomen dat deze resistentie in Nederland via de veehouderij of langs andere wegen wordt geïntroduceerd in de voedselketen. Vanuit de overheid is en wordt er met wetenschappers uit verschillende domeinen overleg gevoerd over deze problematiek. Er is echter nog veel onbekend over het vóórkomen van deze vorm van resistentie o.a. in het milieu/het ecosysteem, over de wijze van verspreiding (transmissieroutes) en over de wijze en mogelijke bronnen van besmetting. Omdat we de carbapenemase problematiek uiterst serieus nemen, hebben de Staatssecretaris van EZ en ik het RIVM opdracht gegeven tot het opstellen van een integraal advies over deze problematiek, waar ook het effect van mogelijke maatregelen deel van uitmaakt. Humane en veterinaire experts zullen onder leiding van de directeur van het Centrum voor Infectieziektebestrijding (CIb) van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) in gezamenlijkheid werken aan dit advies. In dit advies wordt gekeken naar het totaalbeeld van CRE risico’s in de veterinaire en humane gezondheidszorg en de vraag waar wij het beste maatregelen kunnen treffen om de volksgezondheid of de voedselveiligheid optimaal te waarborgen.
Klopt het dat er recent in Duitsland CRE’s zijn aangetroffen in de voedselketen? Wanneer en waar zijn CRE’s in Europa in voedsel aangetroffen? Welke acties zijn daarop in Duitsland of andere landen ondernomen?
CRE's zijn in 2011 incidenteel aangetoond bij varkens en pluimvee in Duitsland. Ons is niet bekend welke acties er ondernomen zijn naar aanleiding van deze bevindingen. CRE's zijn voor zover ons bekend nog niet aangetoond op voedsel.
Wat is uw reactie op uitspraken van hoogleraar microbiologie Kluytmans dat het slechts een kwestie van tijd is voordat CRE’s in Nederland in voedsel zullen verschijnen?
Zie het antwoord op vraag 3.
Wat is uw reactie op de inschatting dat in 2007 1.500 doden vielen in Europa door Escherichia Coli, die resistent is tegen derde generatie antibiotica?3
Het aantal in 2007 in Europa overleden patiënten met een bloedbaaninfectie met de hier bedoelde resistente Escherichia coli (E. coli) werd geschat op 2.712. Het getal 1.500 wordt door de onderzoekers geschat als dat deel van de humane sterfgevallen dat zij relateren aan antibioticaresistentie bij pluimvee. De kans op sterfte wordt 2,5 keer hoger geschat bij een resistente E.coli in vergelijking met een gevoelige (bacteriën die nog wel reageren op antibiotica) E. coli. Overigens is het aantal sterfgevallen door gevoelige E. coli’s in absolute zin veel hoger dan het aantal sterfgevallen door resistente E. coli’s (in Europa 8.377 versus 2.712, in Nederland 267 versus4. Dit onderstreept dat niet alleen moet worden ingezet op het verminderen van resistentie en tijdige adequate antibiotische behandeling, maar ook het voorkómen van zorg gerelateerde infecties in algemene zin.
Door de lage incidentie van bloedbaaninfecties door derde generatie cephalosporinen resistente E. coli in Nederland, lag het aantal gerelateerde sterfgevallen relatief laag.
In hoeverre wordt er gecontroleerd op CRE’s in voedsel door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)? Gebeurt dit systematisch? Zo ja, met welke frequentie? Welk percentage wordt gecontroleerd?
Er wordt sinds 2011 systematisch gemonitord op CRE organismen in vlees en andere producten. Vanuit kaas, vlees, kruiden, groenten en fruit zijn ruim 4600 monsters en 1100 isolaten onderzocht. Hierin zijn tot nu toe geen bacteriestammen aangetroffen die resistent zijn tegen carbapenems.
Inmiddels zijn de eerste stappen voor een geharmoniseerde Europese monitoring van CRE’s door de lidstaten in een uitvoeringbesluit van de Europese Commissie opgenomen, dat afgelopen november is gepubliceerd. Hieraan zijn geen verdere handhavingmaatregelen gekoppeld zoals traceerbaarheid en vernietiging.
Wordt er gecontroleerd op CRE’s door de voedingsindustrie? In hoeverre zijn bedrijven hiertoe verplicht?
Het bedrijfsleven is primair verantwoordelijk voor de voedselveiligheid, en zij voert de controles uit op microbiologische risico’s zoals in de Europese wet- en regelgeving zijn vastgesteld. Deze bevatten geen verplichtingen tot controle op CRE’s.
Bent u bereid systematisch te laten controleren op de aanwezigheid van CRE’s in voedsel in Nederland, gezien de ernst van de gevolgen van een mogelijke besmetting?
Zie het antwoord op vraag 7.
Wat is de huidige procedure, mochten CRE’s in voedsel worden aangetroffen? Is tracering en vernietiging verplicht? Zo neen, bent u bereid deze maatregel te nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 7.
Wilt u zich sterk maken voor een nul tolerantie beleid in Europa op deze zeer gevaarlijke multiresistente CRE’s in voedsel?
Zoals ik in de beantwoording van de vragen 3 en 5 heb aangegeven heb ik het RIVM gevraagd ons te adviseren over de effectiviteit van mogelijke maatregelen, onder andere op voedsel. Ik verwacht dit advies binnen 3 maanden. Zoals toegezegd in de brief van 16 december jl. zal uw Kamer naar aanleiding van dit advies nader worden geïnformeerd.
Bent u bereid op korte termijn de mogelijkheid van het invoeren van een nul tolerantie beleid in Nederland van de gevaarlijke multiresistente CRE-bacterie te onderzoeken?
Zie het antwoord op vraag 11.
Kunt u uiteenzetten welke rol de intensieve veehouderij en het gebruik van de diverse soorten antibiotica in de veehouderij speelt bij het vraagstuk van de CRE’s? Kunnen er in dit verband preventieve maatregelen worden getroffen in de intensieve veehouderij? Zo ja, welke?
Carbapanems zijn in de EU niet toegelaten voor gebruik in voedselproducerende dieren. Dit gaat de ontwikkeling van CRE in de veehouderij tegen. Omdat resistentie (vanuit een ander domein, bijvoorbeeld via het milieu) mogelijk geïntroduceerd kan worden in de veehouderij, voeren we in de veehouderij systematische monitoring uit op CRE. De Europese overheden worden in een recent EFSA-advies (december 2013) aanbevolen om pro-actief beheersmaatregelen te formuleren die gericht zijn op het zo veel mogelijk voorkomen van de verspreiding van carbapenemase-producerende bacterien onder landbouwhuisdieren. Ik heb het RIVM gevraagd het EFSA advies mee te nemen in het door ons gevraagde advies.
Welke niet vrijblijvende maatregelen gaat u nemen om de ontwikkeling van nieuwe antibiotica te bevorderen?
Zoals aangegeven in mijn brief aan de Kamer van 2 juli 2013 en in de beantwoording van het Schriftelijk Overleg naar aanleiding van deze brief, is de ontwikkeling van nieuwe antibiotica primair een zaak van de industrie. Echter wanneer marktwerking vooralsnog onvoldoende leidt tot benodigde producten dient de overheid stimulerend op te treden. Dit gebeurt al sinds 2009 met het ZonMw programma «Priority medicines antimicrobiële resistentie». Dit programma loopt vooralsnog tot 2018 en heeft een budget van ruim 14 miljoen euro. De focus van het programma ligt op antibioticaresistentie. In dat kader wordt primair bijgedragen aan de ontwikkeling van nieuwe technologieën, snellere vormen van diagnostiek, optimaliseren van de behandeling met antibiotica (dosis en gebruik) en het zoeken naar mechanismen en targets voor nieuwe antibiotica. ZonMw werkt daarbij nauw samen met ondermeer het Europese netwerk rond het Joint Programming Initiative on Antimicrobial Resistance en met IMI, het Innovative Medicines Initiative (IMI). IMI betreft een groot Europees publiek-privaat initiatief voor onderzoek naar, en de ontwikkeling van geneesmiddelen (ruim € 2 miljard in de afgelopen periode). Ook in IMI2, waarvoor het programma thans wordt vormgegeven, krijgt antibioticaresistentie de nodige aandacht. De voorgenomen bijdrage van de industrie wordt hierbij 1 op 1 gematched met een bijdrage vanuit de Europese onderzoeksmiddelen. Naast de industrie, dragen ook academische en andere researchinstellingen bij. Binnen IMI wordt niet enkel gewerkt aan geheel nieuwe antibiotica. Ook bijvoorbeeld door een beter gecombineerd gebruik van bestaande middelen en een aanpassing van bestaande middelen, blijkt het mogelijk om bestaande resistentie teniet te doen.
Ik vind het belangrijk dat de industrie bezig blijft met de ontwikkeling van antibiotica. De industrie is immers voor de ontwikkeling en grootschalige productie van antibiotica prima geëquipeerd. Wat echter onvoldoende aanwezig is, zijn prikkels voor en bij de industrie en andere bij de ontwikkeling van antibiotica betrokken partijen om de schaarste aan effectieve antibiotica op te lossen. Met het oog daarop dienen naast het inzetten van push-factoren in grootschalige programma’s als het Innovative Medicines Initiative (IMI) ook de pullfactoren te worden versterkt. In mijn brief noem ik daarbij als voorbeeld de mogelijkheid van patentverlenging. Ik bespreek deze en andere mogelijkheden die ik daarvoor zie met de Europese Commissie. En zal blijvend nieuwe mogelijkheden om deze processen te versnellen verkennen.
Gebruik CO2 voor faunabeheer |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Ganzenjacht helpt niet; populatie blijft groeien»?1
Ja.
Bent u het eens met hetgeen in het richtsnoer van de Raad voor Dieraangelegenheden van december 2012 naar voren is gebracht, dat doding van ganzen door vergassing met CO2 vooralsnog de meest aanvaardbare methode voor populatiereductie van grote aantallen standganzen in watergebieden is?
De Raad voor Dierenaangelegenheden noemt in het Richtsnoer Ganzendoden het gebruik van CO2-gas, als het gaat om populatiereductie of om de veiligheid van het vliegverkeer, de meest aanvaardbare methode. Deze opvatting deel ik. Over het gebruik van CO2 verwijs ik u naar mijn brief van 8 mei 2013, TK 2012–2013, 28 286 nr. 627, bij het aanbieden van het Richtsnoer Ganzendoden van de Raad voor Dierenaangelegenheden aan uw Kamer.
Het gebruik van CO2 voor ganzenbeheer was een belangrijk onderdeel van het onlangs geklapte ganzenakkoord. Bent u het ermee eens dat het gebruik van C02 voor faunabeheer een hele belangrijke methode voor het beheer van de ganzenpopulatie is?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u zich bewust dat het gebruik van CO2 voor het doden van ganzen buiten Schiphol momenteel niet is toegestaan en dat het verbod van het gebruik van CO2 voor het doden van ganzen een van de redenen was voor het klappen van het Ganzenakkoord?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u zich bewust dat waarschijnlijk pas in het voorjaar van 2015 de EU definitieve goedkeuring zal kunnen geven over de toelating van de stof CO2 voor het bestrijden van ganzen?
Ja. Er loopt thans een procedure om te komen tot een biocide toelating voor CO2 voor toepassingen om vogels te doden ter bescherming van het luchtvaartverkeer. Nederland is Rapporteur Member State (RMS) voor de stof CO2. Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) is voor Nederland de beoordelende instantie.
De Biocidenverordening regelt dat voor de beoordeling en besluitvorming over een dergelijk dossier andere lidstaten meekijken. Daarin zijn vaste tijdsprocedures vastgelegd, die niet door het Ctgb beïnvloed kunnen worden. Het Ctgb heeft het beoordelingsrapport voor de stof CO2 op 30 augustus 2013 naar de Europese Commissie en de lidstaten gestuurd. Aan de hand van ontvangen commentaar is de beoordeling aangepast en wordt het op EU niveau besproken in de Working Groups (WG) eind maart 2014. Als andere lidstaten tijdens de Working Groups instemmen met de beoordeling zoals opgesteld door het Ctgb, kan deze behandeld worden in het Biocidal Product Committee in juni 2014.
Het Europese Agentschap voor Chemische Stoffen (ECHA) heeft vervolgens, gerekend vanaf 30 augustus 2013, 270 dagen om een eindadvies uit te brengen aan de Europese Commissie. Daarna vindt stemming door de lidstaten plaats over definitieve goedkeuring van de stof, het opstellen van het besluit, vertaling en publicatie door de Europese Commissie, en definitieve goedkeuring door Europese Raad en het Parlement. De laatste fase kan een halfjaar in beslag nemen.
Zodra de stof officieel is goedgekeurd kan door het Ctgb een toelating voor een middel op basis van CO2 in Nederland worden afgegeven (ook voor andere doeleinden dan de luchtvaartveiligheid), mits de aanvrager tijdig een toelating bij het Ctgb heeft aangevraagd en betaald.
Bent u het ermee eens dat de hele grote toestroom van ganzen, en vooral het toenemend aantal ganzen dat ook ’s zomers in Nederland verblijft, grote financiële schade veroorzaakt en een spoedeisend probleem is?
De aantallen ganzen die in ons land gedurende het gehele jaar verblijven, kunnen schade veroorzaken aan landbouwgewassen. Naast het nemen van (preventieve) maatregelen om schade te voorkomen dan wel te beperken, kunnen grondgebruikers bij het Faunafonds een beroep doen op tegemoetkomingen in de aangerichte schade. Zie verder antwoord op vraag 7.
Bij de beantwoording van de mondelinge vragen op 3 december jl. over het klappen van het Ganzenakkoord heeft u gezegd dat u zich stevig inzet voor het toelaten van het gebruik van CO2; bent u dan ook bereid om, gezien de grote spoedeisende en toenemende overlast van ganzen voor natuur, akkers en velden, om in de rui periode van de ganzen (mei en juni) een aanvraag voor een tijdelijke vrijstelling voor het gebruik van CO2 voor het doden van ganzen, ook buiten Schiphol, te ondersteunen? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit ondersteun ik niet. Voorwaarden voor het afgeven van vrijstellingen zijn neergelegd in artikel 55 van Europese Verordening Biociden (EU) nr. 528/2012. Vrijstellingen kunnen alleen worden verleend voor een beperkt en gecontroleerd gebruik, voor ten hoogste 180 dagen, vanwege een niet op andere wijze te bestrijden gevaar voor de volksgezondheid, de gezondheid van dieren of het milieu. Het bestrijden van ganzen vanwege overlast voor akkers, velden en natuur valt niet onder deze definitie en komt derhalve niet in aanmerking voor een vrijstelling.
Bent u in contact met de Europese Commissie over de toelating van CO2 bij de bestrijding van vraatschade door ganzen, inclusief een tijdelijke ontheffing voor het gebruik van CO2 zolang de toelatingsprocedure loopt? Zo ja, wat is de laatste stand van zaken? Zo nee, waarom niet?
Ik heb u bij vraag 5 antwoord gegeven over de stand van zaken met betrekking tot de toelating van de stof CO2. De regering kan niet treden in de verantwoordelijkheden van het College voor de toelating van bestrijdingsmiddelen en biociden, de Europese Commissie of het Europese Agentschap voor Chemische Stoffen.
De gevolgen van het bestrijdingsmiddel metram-natrium op de volksgezondheid, het milieu en de natuur |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Norbert Klein (50PLUS), Henk van Gerven , Dion Graus (PVV), Esther Ouwehand (PvdD), Jesse Klaver (GL), Gerard Schouw (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kunt u bevestigen dat metram-natrium, het grondontsmettingsmiddel dat gebruikt wordt bij onder meer de teelt van lelies, in 2010 door de Europese Commissie verboden is?1
Metam-natrium wordt gebruikt als grondontsmettingsmiddel voornamelijk tegen nematodenbesmetting in de teelt van bollen, pootaardappelen en vermeerderingsgewassen.
Ik hecht eraan te melden dat er op dit moment twee wettelijke regelingen zijn, die een toepassing van metam-natrium in Nederland mogelijk maken. De eerste betreft een EU-vrijstelling («essential use»), ten tweede op basis van een Nederlandse vrijstelling conform artikel 38, Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Dit licht ik hieronder toe:
In januari 2010 is door de Europese Commissie (EC) besloten om metam-natrium niet op te nemen in de Europese lijst van toegelaten werkzame stoffen (Annex I van de Richtlijn 91/414). De redenen hiervoor waren vooral:
De reden was niet dat er een ernstig vermoeden was dat deze stof kankerverwekkend is bij de mens.
Er werd tegelijkertijd een uitzonderingsclausule, de EU-vrijstelling, opgenomen voor landen die konden aantonen dat het gebruik van de stof onmisbaar was, conform EU-procedure.
Nederland heeft in 2010 deze EU-vrijstelling gekregen, nadat is aangetoond dat het middel in Nederland onmisbaar is voor de teelt van aardappelen, bollen en veel vermeerderingsgewassen vanwege nematodenproblematiek. Metam-natrium mag onder de EU-vrijstelling in Nederland alleen worden toegepast onder strikte wettelijke gebruiksvoorwaarden en na melding bij Dienst Regelingen en de NVWA (toepassing slechts eenmaal in een periode van 5 jaren op hetzelfde perceel; gebruik van grondinjectie-apparatuur, waarbij het middel op tenminste 10 cm diepte moet worden ingebracht; aanrollen van de grond direct na toepassing, en verder mag het middel niet worden gebruikt in grondwaterbeschermingsgebieden).
Deze EU vrijstelling loopt uiterlijk 31 december 2014 af.
Overigens is in 2012 op basis van een aangevuld Europees dossier, waarvan de wetenschappelijke onderbouwing met studies is aangevuld, metam-natrium als werkzame stof in Europa opnieuw goedgekeurd door de Europese Commissie en het Standing Committee on the Food Chain and Animal Health, op basis van een EFSA-beoordeling. Deze beoordeling leidt alleen dan tot goedkeuring als de risico’s voor mens, dier en milieu aanvaardbaar zijn, conform het toetsingskader. Dit goedkeuringbesluit kent voorwaarden, zoals een maximaal gebruik van eenmaal per 3 jaar en een maximale dosering van 153 kg/ha werkzame stof of het equivalent, namelijk 300 liter middel per ha. Binnen de risicobeoordeling ten behoeve van een toelating moet door de lidstaat specifiek aandacht worden besteed aan bescherming van omstanders en omwonenden.
Onder deze EU goedkeuring kan een toelatinghouder een aanvraag voor toelating van een middel op basis van metam-natrium indienen bij het College toelating gewasbeschermingsmiddelen en biociden, Ctgb (of bij een andere toelatingsautoriteit in een EU lidstaat). Een toelatingsaanvraag zal vervolgens door het Ctgb worden beoordeeld op de risico’s voor mens, dier en milieu. De toelatingen van middelen op basis van metam-natrium in de lidstaten, dus ook in Nederland, zullen tenminste aan Europees gestelde voorwaarden moeten voldoen. Op dit moment is bij het Ctgb nog geen toelating voor een middel op basis van metam-natrium aangevraagd.
Daarnaast verleent Nederland gerichte vrijstellingen op basis van artikel 38 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden voor een zeer beperkt areaal. Met een artikel 38-vrijstelling mag metam-natrium een keer extra gebruikt worden. Deze vrijstelling kan worden verleend ter bestrijding van het quarantaine-organisme stengelaaltje (Ditylenchus dipsaci) in de bollenteelt. Nederland is gehouden aan de Europese fytosanitaire wetgeving die bepaalt dat verspreiding van het stengelaaltje moet worden voorkomen.
Als er een aantasting met stengelaaltjes binnen 5 jaar na de grondontsmetting met metam-natrium wordt geconstateerd, dan kan het stengelaaltje volgens de gebruiksvoorschriften van de onder a) genoemde EU-vrijstelling niet worden bestreden. Via een nationale artikel 38 vrijstelling kan het middel dan toch worden ingezet. Er mag dan één extra behandeling worden uitgevoerd om de verspreiding van het stengelaaltje te voorkomen en alleen op besmet verklaarde percelen. In 2013 is metam-natrium op 3,5 hectare onder deze artikel 38 vrijstelling toegepast.
Kunt u bevestigen dat dit verbod is ingesteld vanwege de grote gevaren van dit middel voor milieu, flora- en fauna en de volksgezondheid, waaronder het ernstige vermoeden dat het kankerverwekkend is bij de mens?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat blootstelling aan gasvormig Methyl Isothiocyanate (MITC), een afbraakproduct van metam-natrium, onder meer irritatie van de ogen, de huid en de bovenste luchtwegen kan veroorzaken, bestaande astma kan verergeren en acuut bronchospasme, Reactive Airways Dysfunction Syndrome (RADS) en longoedeem kan veroorzaken?2
Deze mogelijke effecten zijn beschreven in een publicatie van het Vlaams Agentschap Zorg & Gezondheid met het oog op mogelijke incidenten met metam-natrium. De EFSA noemt deze effecten niet, maar rapporteert wel over MITC dat het corrosief en sensibiliserend is voor de huid en irriterend voor de luchtwegen. Of deze effecten optreden is afhankelijk van de mate van blootstelling.
Kunt u aangeven hoeveel incidenten met metam-natrium zich de afgelopen jaren hebben voorgedaan, waarbij mensen onwel en/of ziek zijn geworden door het gebruik van metam-natrium in hun leefomgeving en kunt u hierbij ook aangeven wat de mate en de aard van de blootstelling van omwonenden aan metam-natrium is geweest? Zo nee, waarom niet?
Er bestaat geen meldingsplicht voor incidenten met gewasbeschermingsmiddelen. Het Nederlands Vergiftigingen Informatie Centrum kan geconsulteerd worden door artsen (huisartsen, medisch specialisten in ziekenhuizen, GGD-artsen, bedrijfsartsen e.a.). Het NIVC houdt deze vragen bij.
Over metam-natrium is het NIVC vanaf 2005 zes maal geconsulteerd en het betrof de volgende meldingen:
2005:
Volwassene. Huidblootstelling aan Monam, 1 dag later bezoek aan arts in verband met zich uitbreidende chemische brandwonden.
2005:
Volwassene. Huidblootstelling aan Monam, brandwonden op buik na morsen van Monam op overall, overall niet direct uitgetrokken.
2006:
Volwassene. Huidblootstelling aan Metam-natrium, product over zijn schoenen gekregen, is daarna doorgelopen. 's Avonds pas voeten gewassen en 1 dag later blaren op voeten.
2008:
Schapen. Grond behandeld met Monam, weiland ingezaaid. Schapen zijn vrij vlug hierna op het land gezet, overlijden van schapen.
2009:
Volwassene. Inname van Metam-natrium, geen verdere gegevens over beloop.
2011:
Verontruste bewoner. Meerdere mensen wonen naast een bollenkweker die 1 week geleden zijn land heeft behandeld met Monam; de grond is deels afgedekt. Na 1 week ruikt de bewoner de gassen nog. Hij heeft irritatieklachten van de bovenste luchtwegen gehad (branderige neus, mond, tong en bovenste luchtwegen); gevoel van branderige tong houdt nog aan.
Bij de NVWA zijn daarnaast in 2013 twee incidenten gemeld met betrekking tot metam-natrium. Deze incidenten zijn door de NVWA onderzocht (Oudemirdum en Dwingeloo). Hierbij is gekeken of het wettelijk gebruiksvoorschrift is overtreden en of zorgvuldigheidseisen voldoende in acht zijn genomen. Bij deze inspecties zijn door de NVWA geen overtredingen bij het gebruik geconstateerd.
Kunt u bevestigen dat al in het Nederlandse Meerjarenplan Gewasbeschermingsmiddelen van 1991 metam-natrium werd aangewezen als een te saneren middel, en dat dit inhield dat deze stof zo snel mogelijk, maar in ieder geval in 2000, verboden zou worden?3
De taakstelling van het Meerjarenplan Gewasbescherming betrof de reductie van het verbruik van grondontsmettingsmiddelen in de periode 1990–2000 met 80% (ten opzichte van de periode 1984–1988).
Door kennisontwikkeling, verspreiding van kennis en het instellen van de Regulering Grondontsmettingsmiddelen in 1993 is de taakstelling met een reductie van 86% ruimschoots gehaald. Door de genoemde Regulering Grondontsmettingsmiddelen mocht een perceel uiteindelijk maximaal één maal per 5 jaar worden ontsmet met een grondontsmettingsmiddel op basis van dichloorpropeen, cis-dichloorpropeen of metam-natrium (de «natte» grondontsmettingsmiddelen). Op dit moment zijn alleen nog middelen op basis van metam-natrium toegelaten.
Sanering van metam-natrium was aan de orde vanwege overschrijding van de concentratie van 0,1 ug/l in grondwater volgens het CTB-rekenmodel indertijd. De sanering is uitgevoerd door implementatie van de Regulering Grondontsmettingsmiddelen, dat betekent dat door de verplichte lagere toepassingsfrequentie geen normoverschrijding in het grondwater meer optreedt.
Kunt u verklaren waarom deze stof in Nederland toch nooit is verboden en waarom er op het Europese verbod al sinds 2010 jaarlijks een tijdelijke vrijstelling wordt ontleend voor dit middel?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat het College voor toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (CTGB) negatief heeft geadviseerd over de ontheffingen op het verbod van metam-natrium, omdat de normen voor uitspoeling, vogels, zoogdieren, niet doelwit arthropoden en wormen aanzienlijk worden overschreden en kunt u uitleggen waarom u dit advies niet heeft opgevolgd en toch (opnieuw) de vrijstelling heeft verleend?4
De vrijstelling voor een extra toepassing van metam-natrium is nodig voor de bestrijding van een quarantaine-organisme, namelijk het stengelaaltje (Ditylenchus dipsaci). (Zie ook antwoord op vraag 12).
Bij vrijstellingen op grond van artikel 38 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden en artikel 53 van de EU Verordening 1107/2009, wordt het Ctgb om advies gevraagd over de risico’s van het gebruik van de stof bij de aangevraagde toepassing. Daarnaast wordt de NVWA om advies gevraagd omtrent de vraag, zoals de wet voorschrijft, of er sprake is van een landbouwkundige noodzaak. In de afweging om een ontheffing voor maximaal 120 dagen te verlenen, dienen beide adviezen gewogen te worden.
Het Ctgb heeft in juli jongstleden inderdaad een negatief advies aan het Ministerie van Economische Zaken uitgebracht over een artikel 38-vrijstellingsaanvraag van Monam Cleanstart (metam-natrium) voor het gebruik als grondontsmettingsmiddel vaker dan eenmaal per 5 jaar. Dit negatieve advies is uitgebracht vanwege de risico’s voor uitspoeling naar het grondwater en de risico’s voor vogels, zoogdieren, niet- doelwit arthropoden en regenwormen conform huidig toetsingskader.
Gelet op het grote belang van het middel voor de betrokken bedrijven en de uitroeingsverplichting is besloten het vrijstellingsverzoek in te willigen, daarbij is meegewogen dat er slechts op een zeer beperkt areaal wordt vrijgesteld. In de vrijstelling zijn extra gebruiksvoorschriften ingesteld om het risico verder te verminderen. In 2013 is op 3,5 hectare metam-natrium onder de vrijstelling toegepast, conform de EU-wetgeving en slechts op besmet verklaarde percelen.
Kunt u bevestigen dat jaarlijks circa 5.000 hectare landbouwgrond wordt ontsmet met metam-natrium, waarvan circa 2.700 hectare bloembollen? Zo nee, wat zijn dan de juiste cijfers?
Ja, hierbij de gegevens van de jaren 2008–2012 over de met metam-natrium ontsmette arealen conform de «essential use»:
Jaar
Totaal (ha)
Bloembollen (ha)
2008
5.637
2.845
2009
5.487
2.614
2010
4.650
2.693
2011
5.642
3.203
2012
5.603
3.306
Kunt u de gevolgen daarvan voor mens, dier en milieu beschrijven?
Het Ctgb maakt een risico-inschatting van de effecten van een middel op mens, dier en milieu voor het aangevraagde gebruik. Bij gebruik, conform gebruiksvoorschrift, van metam-natrium van hoogstens eenmaal per vijf jaar blijven de risico’s voor mens, dier en milieu binnen de hiervoor wettelijk gestelde kaders. Bij gebruik vaker dan eenmaal per 5 jaar, bestaat een verhoogd risico voor uitspoeling naar het grondwater en een verhoogd risico voor vogels, zoogdieren, niet-doelwit arthropoden en regenwormen.
Kunt u bevestigen dat metam-natrium op meerdere locaties in Nederland het Maximale Toelaatbare Risico (MTR) overschrijdt, waarbij op een aantal locaties deze norm zelfs vijf keer wordt overschreden?5
Uit de bestrijdingsmiddelenatlas op het internet6 blijkt dat waterschappen voor metam-natrium geen analyses uitvoeren in oppervlaktewater. Hier liggen technische oorzaken aan ten grondslag. Metam-natrium is namelijk dermate vluchtig en snel afbreekbaar dat het vrijwel niet aantoonbaar is in oppervlaktewater. Het door metam-natrium gegenereerde MITC (de werkzame stof) is in de periode 2009–2011 variërend van 6 tot 36 locaties teruggevonden in het oppervlaktewater. Bij alle overschrijdingen lagen de gevonden concentraties onder de MTR7 waarden.
Kunt u bevestigen dat een tijdelijke vrijstelling op basis van artikel 38 van de wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden alleen in noodsituaties mag worden verleend?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat wanneer er sprake is van een jarenlange gedoogsituatie van een middel dat in Europees verband is verboden, er geen sprake meer kan zijn van een noodsituatie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u uitleggen waarom deze vrijstelling dan toch is verleend?
Zie ook de beantwoording van van vraag 1 waarbij wordt ingegaan op de reguliere toelating van metam-natrium op basis van de EU-vrijstelling «essential use» en de NL-vrijstelling op basis van artikel 38 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Overigens is in 2012, op basis van een aangevuld Europees dossier, waarvan de wetenschappelijke onderbouwing met studies is aangevuld, metam-natrium als werkzame stof in Europa opnieuw goedgekeurd door de Europese Commissie en het Standing Committee on the Food Chain and Animal Health, op basis van een EFSA-beoordeling.
De artikel 38 vrijstelling betreft een bijzondere noodsituatie, waarbij metam-natrium wordt gebruikt voor het voorkomen van verspreiding van een EU-quarantaineorganisme: het stengelaaltje (Ditylenchus dipsaci). Metam-natrium mag alleen worden gebruikt op met dit aaltje besmetverklaarde percelen. Verspreiding van dit aaltje dient vanwege EU fytosanitaire wetgeving te worden voorkomen (Richtlijn 2000/29/EG van de Raad, Bijlage II, Deel A, Rubriek II, a-4). Bloembollen mogen alleen in de handel worden gebracht als ze vrij zijn van dit aaltje. Door de NVWA wordt op besmette percelen een teeltverbod van 6 tot 10 jaar opgelegd voor waardplanten van stengelaaltjes. Door bestrijdingsmaatregelen (zoals grondontsmetting) kan de besmetting eerder worden opgeruimd en is de teelt van bloembollen weer mogelijk.
Kunt u bevestigen dat er werkbare alternatieven zijn voor de bestrijding van stengelaaltjes, zoals inundatie en het afdekken van het land met folie voor een periode van zes weken?
Inundatie (het onder water zetten van een perceel) is goed werkzaam tegen aaltjes, maar deze maatregel is niet op alle grondsoorten en in alle situaties toepasbaar (vanwege de helling van het perceel, beschikbaarheid van water en diepte van het grondwater). De maatregel van afdekken met folie in combinatie met inwerken van organisch materiaal biedt nog onvoldoende zekerheid over een afdoende werking tegen stengelaaltjes (rapport PPO-AGV, Lelystad, Molendijk et. al, 2008: «Studie naar perspectieven van biologische grondontsmetting»). Ook groenbemesters die tegelijkertijd nematoden aantrekken en «wegvangen» uit het gewas is een alternatief dat wordt onderzocht en in de toekomst (gedeeltelijk) kan worden ingezet tegen sommige van de nematoden.
Onderzoek wijst tot op heden uit dat er onvoldoende alternatieven beschikbaar zijn om de gewassen voldoende tegen nematoden te beschermen, met name ook tegen quarantaine-organismen.
Kunt u uiteenzetten hoeveel meldingen de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) heeft gekregen in respectievelijk 2010, 2011, 2012 en 2013 van telers, die gebruik willen maken van metam-natrium en kunt u tevens aangeven hoeveel vrijstellingen er zijn verleend aan telers, die binnen vijf jaar na een grondontsmetting het middel wederom wilden gebruiken?
jaar
Areaal totaal ontsmet met metam-natrium (ha)
Areaal vrijstelling art 38 Wgb (ha)
2010
4.650
16,1
2011
5.642
9,2
2012
5.603
9,4
2013
Nog niet geïnventariseerd
3,5
Kunt u bevestigen dat op dit moment de laatste afgegeven tijdelijke vrijstelling is verlopen per 31 oktober 2013?6 Zo nee, hoe zit het dan?
Ja, de 120 dagen vrijstelling voor de toepassing van metam-natrium conform artikel 38 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden is per 31 oktober 2013 verlopen.
Wilt u toezeggen geen nieuwe vrijstelling meer te verlenen voor het gebruik van metam-natrium?
Ik heb begrip voor de zorgen van omwonenden in verband met mogelijke blootstelling aan metam-natrium. In het kader van het advies van de Gezondheidsraad inzake omwonenden zal het kabinet uw Kamer zeer binnenkort in zijn algemeenheid over gewasbeschermingsmiddelen en blootstelling aan omwonenden informeren. Ik erken ook dat de sector veel belang heeft bij de huidige vrijstelling onder de genoemde strenge voorwaarden, omdat er geen afdoende alternatieven voorhanden zijn om nematoden te bestrijden in de pootaardappelen, bollen en in vermeerderingsgewassen. Intrekking van de vrijstellingen zal er toe leiden dat in deze teelten schade zal worden opgelopen, ook ten aanzien van export van deze gewassen naar derde landen. Dit overwegende zeg ik toe om specifiek voor het gebruik van metam-natrium afspraken te maken om blootstelling van omwonenden te beperken. Ik zal op korte termijn over de mogelijkheden van het verder reguleren van de blootstelling van metam-natrium aan omwonenden in overleg treden met LTO en de relevante partij in de gewasbeschermingsmiddelenindustrie. Bij de beperking van blootstelling van omwonenden denk ik bijvoorbeeld aan een extra teeltvrije zone en het verplicht stellen van blootstellingsreducerende maatregelen. Ik zal uw Kamer hiervan op de hoogte stellen.
De tijgermug en de Aziatische bosmug |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u de artikelen «Verbod VectoBac bedreigt import Lucky bamboo»1, «Overheid laks in aanpak gevaarlijke tijgermug»2, «Import tijgermuggen met Lucky bamboo kan gewoon doorgaan»3, «Importstop Lucky bamboo ver weg»4 en «Aziatische bosmug wordt niet bestreden»?5?
Ja.
Bent u het eens met de stelling dat droge import en opslag van gebruikte banden onvoldoende is om de invoer en verspreiding van tijgermuggen te voorkomen, omdat de eitjes maandenlang kunnen overleven en dat de banden mogelijk kort na de opslag bij het importbedrijf vervoerd worden naar een afnemer (zoals een speeltuin, landbouwbedrijf of bandenverwerkingsbedrijf) waar de banden in de regen komen te staan?
Mijn beleid richt zich op de grootste risico’s van introductie en verspreiding van tijgermuggen in Nederland. Dit is een bewuste keuze. In mijn Kamerbrief van 25 juni 2013 (Kamerstuk 32 793 nr. 96) zet ik uiteen hoe ik tot deze keuze ben gekomen. Overigens heb ik geen aanwijzingen dat de tijgermug op andere locaties wordt aangetroffen dan bij bedrijven die handelen in Lucky bamboo planten of gebruikte banden.
Waarom eist u niet van de bandenbedrijven dat de banden vrij van tijgermuggen worden ingevoerd, terwijl in het onlangs aangenomen Raamwerk van de Wereldgezondheidsorganisatie de preventie van de import van de tijgermug voorop staat en in onder meer Australië tijgermugvrije import mogelijk gebleken is?6
In de Kamerbrief van 25 juni 2013 (Kamerstuk 32 793 nr. 96) beschrijf ik hoe ik een afweging heb gemaakt bij de afspraken over preventieve maatregelen voor bedrijven die handelen in gebruikte banden. Ik werk samen met de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en financier de ontwikkeling van een Europese aanpak door de Europese afdeling van de WHO. Nederland vraagt hier met name aandacht voor preventie van insleep van tijgermuggen. Europese landen passen preventieve maatregelen bij bandenbedrijven vooralsnog niet in alle gevallen toe. Een vergelijking met Australië is niet op zijn plaats; Australië is een afgezonderd continent waar nog geen tijgermuggen gevestigd zijn en waar bijvoorbeeld andere biocideregelgeving geldt.
Waarom eist u niet van de importeurs van Lucky bamboo dat de plantjes vrij van tijgermuggen worden ingevoerd, terwijl in het onlangs aangenomen Raamwerk van de Wereldgezondheidsorganisatie de preventie van de import van de tijgermug voorop staat en het in de praktijk mogelijk blijkt dat een importeur met zijn Chinese leverancier sluitende afspraken maakt om te voorkomen dat de tijgermuggen bij de plantjes kunnen komen?
In reactie op het eerste deel van uw vraag; zie mijn antwoorden op eerdere Kamervragen (vergaderjaar 2012–2013, aanhangselnummer 3174). In reactie op het tweede deel van uw vraag; ik juich het toe dat importeurs van Lucky bamboo planten afspraken maken met Chinese leveranciers om de import van tijgermuggen te minimaliseren. Desondanks blijft er altijd een risico dat er toch onbedoeld tijgermuggen meekomen. Dit is in het verleden ook gebleken. Daarom gelden er preventieve maatregelen zoals opgenomen in het Warenwetbesluit Lucky bamboo.
Voldoet het convenant dat u afgelopen juni sloot met de bandenbranche-organisatie VACO aan de Aanwijzingen voor convenanten? Zo nee, waarom niet, en doet dit geen afbreuk aan de effectiviteit en handhaafbaarheid van het convenant? Zijn alle importeurs van gebruikte banden lid van de VACO? Zo nee, is het correct dat deze bedrijven niet aan het convenant gebonden zijn, waardoor zij geen preventieve maatregelen hoeven te nemen, een verhoogd risicoprofiel houden en financieel in het voordeel zijn ten opzichte van de VACO-leden?
Het convenant voldoet aan de Aanwijzingen voor convenanten, met dien verstande dat het convenant zelfregulering beoogt. Niet alle maar wel het overgrote deel van importeurs, en zeker van importeurs van gebruikte banden uit risicogebieden, zijn lid van VACO. Ik verwacht dan ook dat ik met de gemaakte afspraken over preventieve maatregelen de belangrijkste risico’s op insleep en verspreiding van tijgermuggen via handel in gebruikte banden aanpak. Daarnaast verwacht ik ook dat de overheid er via de branche op wordt gewezen indien er bedrijven bekend zijn die risicovolle banden importeren. Tot nu toe heb ik overigens geen aanwijzingen dat er elders in Nederland tijgermuggen worden ingevoerd of verspreid. De vondsten uit afgelopen jaren waren alle gerelateerd aan bedrijven die lid zijn van de VACO.
Waarom is voor gebruikte banden een convenant opgesteld, terwijl er voor Lucky bamboo een wettelijke regeling is? Waarom zijn importeurs van gebruikte banden niet verplicht om de tijgermuggen preventief te bestrijden, en importeurs van Lucky bamboo wel? Waarom wordt de bestrijding bij bandenbedrijven onder uw verantwoordelijkheid en voor uw rekening uitgevoerd, en zijn bij Lucky bamboo de importeurs hiervoor verantwoordelijk gesteld?
Voor Lucky bamboo zijn maatregelen opgelegd op basis van de Warenwet. Hoe ik uiteindelijk ben gekomen tot maatregelen voor gebruikte banden zoals vastgelegd in het convenant met de VACO, heb ik uitgebreid toegelicht in de Kamerbrief van 25 juni 2013 (Kamerstuk 32 793 nr. 96) en in de antwoorden op schriftelijke vragen over deze Kamerbrief (Kamerstuk 32 793 nr. 104). Er is een onderscheid tussen preventieve maatregelen en actieve bestrijding. De sectoren zijn verantwoordelijk voor het nemen van preventieve maatregelen. Bij Lucky bamboo bedrijven houdt dit onder andere in dat er altijd biociden moeten worden toegepast die zowel larven als volwassen muggen doden. Actieve bestrijding bij bandenbedrijven vindt pas plaats vanaf het moment dat er tijgermuggen worden aangetroffen. De aanwezigheid van deze muggen in de openbare ruimte vormen een risico voor de volksgezondheid. Bestrijding door de overheid vindt plaats op basis van de Wet publieke gezondheid.
Bent u ervan op de hoogte dat uit berichtgeving van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) blijkt dat dit jaar verbeterde vallen zijn geplaatst bij de bandenbedrijven, en dit zou kunnen verklaren waarom er deze zomer bij maar liefst 8 bedrijven tijgermuggen zijn gevonden, terwijl dat aantal vorige jaren schommelde tussen 3 en 5? Betekent dit dat de afgelopen jaren feitelijk bij meer bedrijven tijgermuggen aanwezig waren dan door u bekend is gemaakt? Zo ja, welke aanvullende maatregelen gaat u nemen, en wat is daarbij de planning? Zijn de verbeterde vallen nu zo goed dat op elk bedrijf waar tijgermuggen aanwezig zijn, die ook in de val terecht komen?7
De oorzaak van het aantreffen van tijgermuggen op verschillende bedrijven deze zomer wordt nog door de NVWA onderzocht. De rol van de verbeterde vallen wordt daarbij meegenomen. Indien tijgermuggen worden aangetroffen maken wij dat altijd bekend.
Waar liggen in Nederland exact de locaties (naam, adres, woonplaats) van alle bedrijven die Lucky bamboo importeren, en van alle bedrijven die gebruikte banden importeren? Wat is uw reactie op onderzoek waaruit is gebleken dat de Aziatische bosmug diverse virussen kan overbrengen die schadelijk zijn voor mensen en dieren? Waarom stelt u in uw brief van 18 oktober 20138 dat er geen aanwijzingen zijn dat de Aziatische bosmug een risico vormt voor de volks- en diergezondheid? Welke opties zijn er voor de algehele verwijdering van de Aziatische bosmug uit Lelystad, en welke milieu-effecten hebben die opties?9 10
Zie mijn antwoorden op eerdere Kamervragen (vergaderjaar 2012–2013, aanhangselnummer 2046). Er zijn op dit moment 5 bedrijven die Lucky bamboo importeren. Bedrijven die handelen in gebruikte banden zijn ingedeeld in een risicocategorie. Er vindt monitoring plaats naar invasieve exotische muggen op 26 bedrijven. Locaties waar tijgermuggen zijn aangetroffen publiceren wij op de website van de NVWA.
In de antwoorden op schriftelijke vragen over de Kamerbrief (Kamerstuk 32 793 nr. 104) meldde ik dat nader onderzoek naar een eerste vondst van een Aziatische bosmug (Aedes japonicus) uitwees dat deze mug al langere tijd en wijder verspreid voorkomt. Een team van experts onder leiding van het Centrum Infectieziektebestrijding van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu heeft mij geadviseerd dat uitroeiing in dit geval niet mogelijk is zonder naar verhouding veel schade aan het milieu. De bron van de aangetroffen Aziatische bosmuggen is niet te achterhalen. Hoewel bekend is dat deze mug in een experimentele opzet in het laboratorium ziekteverwekkers kan overbrengen, is deze mug in de praktijk geen relevante verspreider van ziektes.
Mijn beleid richt zich op preventie en bestrijding van invasieve exotische muggen die een risico vormen voor de volksgezondheid, en daarbij concentreer ik mij nu op de tijgermug omdat die het grootste risico vormt op infectieziekte-uitbraken. Het is wel mogelijk om de populaties van de Aziatische bosmug te beheersen, door bijvoorbeeld het verwijderen van broedplaatsen en toepassing van bestrijdingsmiddelen, om overlast door steekmuggen te reduceren. Het Centrum Monitoring Vectoren van de NVWA stelt informatie beschikbaar die burgers en professionals kunnen gebruiken.
Gecoupeerde paardenstaarten binnen de geledingen van de Koninklijke Vereniging "Het Nederlandse Trekpaard en De Haflinger" |
|
Henk van Gerven |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het artikel «Kwaliteit van het paard zit niet in de staart/ Koninklijke Vereniging «Het Nederlandse Trekpaard en De Haflinger» (KVTH) weigert gecoupeerde paarden op de keuring te benadelen», waarin wordt gesteld: «De Koninklijke Vereniging van het Nederlandse Trekpaard en de Haflinger peinst er niet over om paarden met gecoupeerde staarten lager te plaatsen op keuringen» en «Staatssecretaris Sharon Dijksma drong er bij de KVTH vergeefs op aan dat gecoupeerde paarden niet langer door juryleden worden beloond met een hoge plaats op de keuring» en waarin dhr.Van Rossum, secretaris KVTH, de uitspraak doet «keuringen verlopen conform de regels van het beoordelen. Daarbij zal de beoordeling van de paarden, met of zonder staart, op gelijke wijze worden gedaan»?1
Ja.
In uw antwoorden op eerdere schriftelijke vragen over gecoupeerde staarten bij de KVTH schrijft u over de gesprekken die u met hen gevoerd heeft: «Ook de suggestie om gecoupeerde paarden bij jurering niet meer te belonen met de eerste plaats(en) is daarbij expliciet genoemd»; voelt u zich serieus genomen?2
Met betrekking tot het punt van de jurering heeft de KVTH in het gesprek geen inhoudelijke toezegging gedaan. Het bestuur van de KVTH heeft wel toegezegd met de groep fokkers met de coupeerovertuiging opnieuw in gesprek te gaan om hen te bewegen om de staart aan de paarden te laten zitten.
In uw antwoorden op eerdere schriftelijke vragen over gecoupeerde staarten bij de KVTH schrijft u over de gesprekken die u met hen gevoerd heeft: «Ook de suggestie om gecoupeerde paarden bij jurering niet meer te belonen met de eerste plaats(en) is daarbij expliciet genoemd»; kunt u dit nader specificeren door aan te geven wat de KVTH hier precies over gezegd heeft en welke stappen er precies genomen gaan worden door de KVTH?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer gaat vastgelegd worden dat het hebben van een staart een positief criterium wordt voor jurering en staartloze paarden geen kampioen meer kunnen worden en is er een tijdpad afgesproken of is de suggestie gedaan door het Ministerie van Economische Zaken en is deze vervolgens genegeerd door de KVTH?
Zie antwoord vraag 2.
Past dit artikel in het communicatiebeleid van de KVTH om het tegengaan van couperen actief uit te dragen?
Nee. Het couperen van paardenstaarten is, vanuit het welzijn van de paard, sinds 2001 verboden. Ook de KVTH heeft zich daaraan te houden.
Hoe verklaart u dat op de website, waar de secretaris van de KVTH, dhr. Van Rossum, zijn paarden te koop aanbiedt, alle trekpaarden (inclusief veulens) gecoupeerde staarten hebben en wat is uw mening hierover?3
Het te koop aanbieden van paarden met gecoupeerde staarten is niet strafbaar. Wel is het strafbaar om een ingreep uit te voeren die verboden is in Nederland, zoals het couperen van paardenstaarten zonder dat daar een medische indicatie aan ten grondslag ligt. De NVWA voert in dit kader een aantal acties uit. Lopende het onderzoek kan ik daarover geen nadere mededelingen doen. Ik ben van mening dat van de voorzitter en de secretaris van de KVTH een voorbeeldfunctie mag worden verwacht. In die zin lijkt een dergelijke presentatie niet te passen bij de voorbeeldfunctie van de persoon die uit zou moeten dragen dat het couperen van paardenstaarten vanuit het welzijn van het paard al sinds 2001 verboden is.
Past dit in het actief uitdragen dat het couperen van paardenstaarten maatschappelijk ongewenst is en een overtreding van de wet, en lijkt u dit toevallig? Is wel eens onderzocht door politie of Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) of hier tegen de wet is gehandeld en vervolging mogelijk is?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe verklaart u dat op de website4, waar de voorzitter van de KVTH, dhr. Van der Pols, zijn paarden te koop aanbiedt, alle trekpaarden gecoupeerde staarten hebben?5 Wat is uw mening hierover, en lijkt u dit toevallig en is wel eens onderzocht door politie of de LID of hier tegen de wet is gehandeld en vervolging mogelijk is?
Zie antwoord vraag 6.
Hebben de gesprekken die u gevoerd heeft met de KVTH plaatsgevonden met bovengenoemde personen, die tevens belangrijke handelaren in paarden met gecoupeerde staarten zijn?
Ja.
Welke vervolgcommunicatie tussen het Ministerie van Economische Zaken en de KVTH vindt er plaats volgens welk tijdpad?
Ik vind het teleurstellend dat er na 12 jaar nog steeds geen cultuuromslag heeft plaatsgevonden binnen bepalende geledingen in de fokkerij van de Nederlandse trekpaarden.
Ik zal het bestuur van de KVTH uitnodigen voor een gesprek en hen vragen om mij binnen afzienbare termijn te informeren over de maatregelen die zij gaan nemen en mij een datum gaan noemen vanaf welke zij gecoupeerde paarden niet meer toe zullen laten op tentoonstellingen en keuringen. Ik ga er vanuit dat een dergelijk voorstel de paarden betreft die bijvoorbeeld na 1 januari 2014 geboren zijn.
Klopt het dat de secretaris van de KVTH, dhr. Van Rossum in de koepel van de stamboeken (koepelfokkerij) secretaris is of een andere relevante functie vervult en zijn bestuursleden van de KVTH vertegenwoordigd in andere belangrijke paardenorganisaties waar het Ministerie van Economische Zaken nauwe banden mee heeft?
Tot enige tijd geleden werd het secretariaat van de Koepel Fokkerij, waarin de meeste stamboeken voor paarden zijn vertegenwoordigd, uitgevoerd door de heer Van Rossum. Thans wordt het door een andere persoon uitgevoerd.
Via een vertegenwoordiging vanuit de Koepel Fokkerij is de paardenfokkerij ook vertegenwoordigd in de Sectorraad Paarden, maar in deze vertegenwoordiging zit geen bestuurslid van de KVTH.
Wat doet het naar uw mening voor het vertrouwen in de rechtsstaat dat sinds 2001 couperen verboden is en het toch nog systematisch gebeurt binnen de KVTH?
In Nederland is het couperen van paardenstaarten een verboden ingreep, tenzij er een diergeneeskundige noodzaak is. In mijn brief van 21 maart 2013 (TK 31 389, nr. 124) heb ik u geïnformeerd over de reikwijdte van dit verbod in relatie tot de uitspraak van het college van beroep voor het Bedrijfsleven. Indien een dier legaal in Nederland (diergeneeskundig) danwel in het buitenland is gecoupeerd, mag het toch in Nederland tentoongesteld worden. Illegaal gecoupeerde paardenstaarten is zeer moeilijk te bewijzen. Ook omdat het in de ons omringende landen danwel volledig is toegestaan, danwel vanwege medische noodzaak is toegestaan om staarten te couperen. De paardensector kan echter zelf aanvullende maatregelen nemen. Ik vind het teleurstellend dat er na 12 jaar nog geen cultuuromslag heeft plaatsgevonden binnen bepaalde geledingen van de Nederlandse trekpaarden. En betreurenswaardig dat deze paarden een ingreep moeten ondergaan.
Wat vindt u ervan dat alle kampioenen op http://www.kvthgelderland.nl/fotos.html geen staart hebben en keurt u dit af?
Zie antwoord vraag 12.
Indien er een nieuwe vereniging voor trekpaarden ontstaat die wel het couperen van paardenstaarten actief tegengaat en het hebben van een staart als criterium bij keuringen voert, bent u dan bereid hen een stamboekerkenning te geven?
De erkenning van stamboeken vindt plaats op basis van Europees vastgestelde voorwaarden; het wel of niet hebben van een staart bij een paard is geen erkenningsvoorwaarde. Erkenning en het toezicht daarop wordt op dit moment in medebewind uitgevoerd door het Productschap voor Vee, Vlees en Eieren.
In de regelgeving van het productschap staat een bepaling dat de erkenning voor een nieuw stamboek van een bepaald ras niet verleend wordt, indien er voor dat ras al een stamboek erkend is. Dus de erkenning van dat nieuwe stamboek ligt niet in de rede.
Bent u bereid de stamboekerkenning van de KVTH te laten vervallen, als zij in 2014 nog steeds niet heeft opgenomen dat het hebben van een staart een criterium is bij jurering conform de regel van de Koninklijke Nederlandse Hippische Sportbond (KNHS)?
Jaarlijks worden alle erkende stamboeken getoetst op het voldoen aan de erkenningsvoorwaarden. Zolang de KVTH daaraan voldoet kan de erkenning volgens de Europese fokkerijregelgeving niet worden ingetrokken.
Bent u bereid de stamboekerkenning van de KVTH te laten vervallen als er een andere vereniging opstaat die op een betere wijze couperen tegengaat?
Zie mijn antwoord op de vragen 14 en 15.
Het gebruik van de geboortekrik |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het artikel «Verboden geboortekrik populair»?1
Ja.
Is het waar dat zowel veehouders als dierenartsen op grote schaal gebruikmaken van de geboortekrik om geboortes te forceren? Zo ja, beschikt u over betrouwbare cijfers over dit illegale gebruik of bent u bereid daar onderzoek naar te doen? Zo nee, op welke gegevens baseert u dat?
Er zijn signalen dat de veeverlossers in de praktijk worden gebruikt. Ik ben met verschillende partijen in gesprek om hier meer zicht op te krijgen.
Klopt het dat er nooit wordt gecontroleerd op het gebruik van de verboden geboortekrik?
Het gebruik van een veeverlosser is lastig te constateren en te controleren, omdat dit alleen op heterdaad kan gebeuren. Indien gebruik wordt geconstateerd vindt handhaving plaats.
Dat wil zeggen opmaken van een proces-verbaal dan wel afhandeling van de concrete situatie en omstandigheden eerst schriftelijk waarschuwen. De afgelopen twaalf maanden is dat niet gebeurd.
Hoe vaak is de afgelopen 12 maanden door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) het gebruik van de geboortekrik geconstateerd en wat is het handhavingsbeleid op het gebruik van de geboortekrik?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe vaak is de afgelopen 12 maanden strafrechtelijk opgetreden tegen het gebruik van de geboortekrik en hoe vaak is een overtreding met een waarschuwing afgedaan?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven wat bij de totstandkoming van het verbod op het gebruik van krachttoestellen, zoals de krik, de reden is geweest voor het instellen van een verbod?
Op grond van artikel 36, eerste lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (hierna: GWWD) is het verboden zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, bij een dier pijn of letsel te veroorzaken dan wel de gezondheid of het welzijn van een dier te benadelen. Uit artikel 36, tweede lid, van de GWWD volgt dat tot de in het eerste lid verboden gedragingen in ieder geval wordt gerekend het bij de verlossing van een koe gebruik maken van dierlijke trekkracht of van een niet door mij toegelaten krachttoestel. Het verbod geldt reeds sinds 1962. Achtergrond van het verbod is dat ondeskundig gebruik van de veeverlosser grote risico's met zich meebrengt voor zowel kalf als koe. Aanvankelijk was het verbod opgenomen in het Wetboek van Strafrecht. Sinds begin jaren negentig staat het verbod in de GWWD. In de GWWD is de mogelijkheid voor de minister toegevoegd om krachttoestellen toe te laten. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat dit is gebeurd omdat een algeheel verbod te ongenuanceerd zou zijn.
Wordt bijgehouden hoe vaak gekneusde of gebroken ribben, poten of ruggengraat, gescheurde middenrif en zenuwbeschadigingen, die leiden tot verlammingen, voorkomen en of die het gevolg zijn van het gebruik van trekkracht bij de geboorte? Zo ja, hoe vaak treedt dit letsel op bij kalveren? Zo nee, bent u bereid onderzoek te doen, zodat duidelijk is hoeveel kalveren en koeien letsel oplopen door gebruik van de geboortekrik?
Nee. Er wordt niet bijgehouden hoe vaak dit soort trauma’s voor komen en wat de oorzaak van deze trauma’s is. Het is mij derhalve ook niet bekend hoe vaak dit letsel optreedt bij kalveren. Ik ben met verschillende partijen in gesprek om hier meer zicht op te krijgen.
Is het waar dat in de melkveehouderij sprake is van een toename in moeilijke geboortes? Zo ja, kunt u aangeven wat hiervan de onderliggende oorzaken zijn? Zo nee, op basis van welke onafhankelijke onderzoeken concludeert u dat?
Op basis van CRV 3gegevens in het kader van geboorteverloop, welk al jaren lang worden bijgehouden, blijkt dat het percentage moeilijke geboorten de laatste 5 jaar is gedaald van 11% naar 7,5% bij vaarzen en van 5,5% naar 4% bij de oudere koeien. Dit komt neer op een afname van 25 tot 30% moeilijke geboorten. Dit is de verklaren door het gerichte fokkerijbeleid waarbij stieren met meer dan gemiddelde geboortemoeilijkheden niet meer vermarkt worden of door de veehouder nauwelijks meer worden ingezet voor de fokkerij.
Daarnaast hebben de meeste melkveehouders tegenwoordig een afkalfbox met stro waardoor het natuurlijke geboorteproces wordt bevorderd.
Is het waar dat de afname in weidegang een deel van de toename in moeilijke geboortes zou kunnen verklaren, doordat de fysieke conditie van koeien op stal achteruit gaat? Zo nee, op basis van welke onafhankelijke onderzoeken concludeert u dat?
Dit is mij niet bekend. Het blijkt overigens ook niet uit het door u meegestuurde onderzoek.
Is het waar dat in Nederland sprake is van een toenemende kalversterfte? Zo nee, op basis van welke onafhankelijke onderzoeken concludeert u dat?
Uit gegevens van CRV (2012) blijkt dat het percentage levend geboren kalveren bij vaarzen afneemt in de periode 1995 – 2010; het percentage levend geboren kalveren bij koeien neemt in diezelfde periode licht toe. De precieze oorzaken van de kalversterfte bij vaarzen zijn nog niet goed bekend. Er zijn vele factoren die van invloed zijn op kalversterfte zoals bijvoorbeeld tweelinggeboorten, vroeggeboorten, leeftijd van de koe tijdens de eerste keer afkalven, de genetische aanleg van de stier, de voedingstoestand van het moederdier en het management rond de geboorte. Begeleiding van het afkalfproces is met name bij vaarzen die voor het eerst afkalven van belang.
Uit de Identificatie en Registratiegegevens blijkt dat er in 2012 159.123 doodgeboren kalveren waren. Een doodgeboren kalf is een kalf dat voordat hij gemerkt is (en een eigen identificatiecode heeft) dood gaat. Het kalf wordt met de identificatiecode van het moederdier gemeld in het I&R-systeem.
Is het waar dat de kalversterfte in Nederland hoger ligt dan in de meeste andere landen, zoals uit onderzoek van dr. John Mee naar voren komt?2
Dat is mij niet bekend.
Hoeveel kalveren sterven er per jaar in Nederland binnen hun eerste levensjaar?
Naast het aantal doodgeboren kalveren zoals aangegeven bij vraag 10 zijn er van de in Nederland geboren kalveren in het eerste levensjaar 146.000 met een doodmelding aan het I&R-systeem doorgegeven (periode oktober 2012 tot oktober 2013). Het aantal geboortemeldingen op jaarbasis is ongeveer
1,5 miljoen.
Is het waar dat bij vleesveebedrijven de geboortekrik veel minder tot (nagenoeg) niet wordt gebruikt in gevallen van natuurlijke geboortes? Zo ja, hoe verklaart u dit en zou dit te maken kunnen hebben met het verschil in economische waarde tussen een vleeskalf en een kalf uit de melkveehouderij? Zo nee, op welke gegevens baseert u dat?
Ik beschik niet over gegevens over het gebruik van de veeverlosser, noch op vleesveebedrijven, noch op melkveebedrijven. Ik ben met verschillende partijen in gesprek om hier meer zicht op te krijgen.
Deelt u de mening dat de economische waarde van een kalf niet doorslaggevend zou mogen zijn bij de keus of de geboortekrik wel of niet wordt ingezet? Zo nee, waarom niet?
Vrouwelijke kalveren zijn de toekomstige melkkoeien, de meeste dienen ter vervanging van de melkveestapel van melkveehouder. Mannelijke kalveren worden verkocht aan de vleesveehouderij. In beide gevallen vertegenwoordigen de kalveren een economische waarde voor de melkveehouder.
De melkveehouder heeft er derhalve alle belang bij alle kalveren, ongeacht de sexe, zo goed mogelijk ter wereld te brengen. De keuze voor het gebruik van een veeverlosser staat hier dus los van.
Hoe verklaart u dat melkveehouders niet zouden weten dat het gebruik van de geboortekrik verboden is en 80 procent van de melkveehouders een geboortekrik bezit?3
Een melkveehouder dient te weten dat het gebruik van een veeverlosser op dit moment verboden is. Het is mij niet bekend hoeveel veehouders dat niet weten en ook weet ik niet waarom ze dat niet weten. Ook uit het artikel waar u aan refereert leid ik dat niet af. Het in bezit hebben van een veeverlosser is volgens de GWWD niet strafbaar.
Is de huidige praktijk met de geboortekrik voor u aanleiding om strenger te handhaven bij het verboden gebruik van de geboortekrik? Zo ja, welke stappen gaat u nemen om tot naleving van de wetgeving te komen? Zo nee, waarom niet?
Het is in het belang van het kalf en het moederdier dat de verlossing zo goed mogelijk verloopt. Ik ben in gesprek met diverse partijen om meer zicht te krijgen op het gebruik van de veeverlosser en voorwaarden waaronder een eventueel gebruik zou kunnen worden toegestaan. Mijn voornemen is, op basis van het tot nu toe verkregen inzichten, het gebruik – zoals ook door diverse partijen gevraagd – te regelen, waarbij er voorwaarden gesteld zullen worden aan zowel gebruiker als apparaat. Over de exacte uitwerking zal ik uw Kamer zo spoedig mogelijk informeren.
De afname van mineralengehaltes van gras door het mestbeleid |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de analyse van BLGG AgroXpertus dat de afgelopen jaren de gehaltes ruw eiwit, mineralen en sporenelementen in gras(kuilen) zijn afgenomen?1
Ja.
Deelt u de constatering van BLGG dat deze afnames zeer waarschijnlijk veroorzaakt zijn door opeenvolgende aanscherpingen van de bemestingsnormen?
Rundveebedrijven voeren grote hoeveelheden mineralen af met melk, zuivelproducten en dieren. Dat verlies moet worden gecompenseerd om het voortbrengend vermogen van de bodem op peil te houden en het vee gezond.
Rundveehouders compenseren voor de afvoer van mineralen door aankoop van o.m. kunstmest en mineralensupplementen, ruwvoer, krachtvoer en voederadditieven, niet zelden afkomstig uit landen buiten Nederland of zelfs Europa. Ook vóór de inwerkingtreding van het gebruiksnormenstelsel in 2006 was dat noodzakelijk: van kringlooplandbouw is op rundveebedrijven dan ook al lang geen sprake meer.
Meer dierlijke mest op het eigen bedrijf aanwenden leidt ertoe dat ook van stoffen, zoals stikstof, fosfaat en zware metalen extra hoeveelheden in de bodem en het water worden gebracht. Dit staat op gespannen voet met de beleidsdoelstelling de belasting van het milieu met deze stoffen terug te dringen. Nu ook niet is in te zien waarom suppletie met hiervoor genoemde stoffen geen bevredigende maatregel is om door afvoer ontstane mineralentekorten aan te vullen, acht ik het weinig kansrijk bij de Commissie te pleiten voor een hogere norm voor dierlijke mest.
Deelt u de analyse van BLGG dat grasland door de aanscherpingen van de bemestingsnormen voor haar mineralenvoorziening steeds meer afhankelijk is geworden van de naleveringscapaciteit van de bodem en dat deze nalevering een negatief effect kan hebben op de bodemvruchtbaarheid?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de analyse van BLGG dat deze afnames ertoe leiden dat rundveehouders ondanks de afvoer van drijfmest mineralenmengsels in moeten kopen om de gezondheid van het vee op peil te houden en dat dit strijdig is met de kringloopgedachte?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de onderhandelingen met de Europese Commissie over het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn en de derogatie?
Ik ben in gesprek met de Europese Commissie over het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn en de derogatie. Mijn streven is om eind dit jaar tot afronding te komen.
Bent u bereid de analyse van BLGG te delen met de Europese Commissie in het kader van de genoemde onderhandelingen en in te zetten op meer ruimte voor kringlooplandbouw?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid in overleg met de sector te bezien hoe in het mestbeleid agrarische ondernemers beter in staat gesteld kunnen worden om door middel van bijvoorbeeld kringlooplandbouw de mineralenvoorziening van de bodem ten behoeve van gewassen en de bodemvruchtbaarheid op peil te houden?
Ik juich initiatieven toe die er toe leiden dat een groter deel van de geproduceerde dierlijke mest binnen de Nederlandse landbouw een nuttige toepassing vindt. Mestverwerking kan daaraan bijdragen, zoals ook BLGG oppert.
Diverse marktpartijen zijn graag bereid ondernemers daarin zo nodig te ondersteunen. Investeringen in mestverwerking zal ik in 2014 ondersteunen via artikel 68 van het GLB.
Het bericht Drenthe schort verlenen vergunning op |
|
Rudmer Heerema (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het artikel Drenthe schort verlenen vergunning op?1
Ja.
Wat vindt u van het bericht dat de Gedeputeerde Staten van Drenthe de vergunningverlening voor veehouderijen rond Natura 2000-gebieden verder opschort tot 1 februari 2014? Kunt u aangeven of deze ontwikkelingen zich ook voordoen in andere provincies en zo ja, welke en kunt u daar de ontwikkelingen van beschrijven?
Doel van het Groenmanifest is, net als bij de PAS, om ecologie en economie met elkaar in evenwicht te brengen. Zoals ik u 26 november jl. heb gemeld in het antwoord op de vragen van het lid Ouwehand (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 629), zijn er op basis van het Groenmanifest in korte tijd veel vergunningen verstrekt. Ik vind het verstandig van Gedeputeerde Staten van Drenthe dat ze de vergunningverlening tijdelijk opschort om te onderzoeken of de natuurbelangen en economische belangen nog in evenwicht zijn.
In een groot deel van de Natura 2000-gebieden vormt overbelasting van stikstofdepositie een risico voor behoud van de natuurkwaliteit. Dit betekent dat ook andere provincies momenteel problemen ondervinden in de vergunningverlening van stikstofemitterende bedrijven.
Met de PAS zet ik in op het veerkrachtiger maken van de natuurkwaliteit en op economische ontwikkeling. Met deze aanpak wordt bij inwerkingtreding van de PAS de vergunningverlening weer vlotgetrokken.
Hoe duidt u de uitspraak van gedeputeerde Munninksma dat het toetsingskader dat op basis van het Groenmanifest is vastgesteld om de impasse rond de vergunningverlening van veehouderijen nabij Natura 2000-gebieden te doorbreken, succesvol is terwijl de vergunningverlening verder is opgeschort? Kunt u aangeven waarom er volgens de provincie nader onderzoek nodig is?
Dat er op basis van het Groenmanifest een groot aantal vergunningen verstrekt is, geeft aan dat het gelukt is de impasse rondom vergunningverlening in Drenthe te doorbreken. Voor de lokale ontwikkeling van de veehouderij mag het toetsingskader daarom een succes genoemd worden. Nader onderzoek is nodig om te borgen dat het natuurbelang niet geschaad wordt. Op de langere termijn is deze zorgvuldigheid ook gunstig voor de ontwikkeling van de veehouderij in het gebied.
Deelt u de opvatting dat bedrijven in het gebied onnodig lang in onzekerheid zitten terwijl er is aangetoond dat het toetsingskader werkt? Zo nee, waarom niet?
Nee, het toetsingskader werkt juist, omdat er serieus invulling wordt gegeven aan het «hand aan de kraan»-principe uit datzelfde toetsingskader.
Deelt u de opvatting dat naar aanleiding van de ingestelde opschorting het huidige beleid om ecologie en economie in evenwicht te houden moet worden aangepast en versneld moet worden uitgevoerd om de belangen van het agrarisch bedrijfsleven en de natuur op elkaar aan te laten sluiten? Zo nee waarom niet?
Doel van het Groenmanifest is, vergelijkbaar met de PAS, om ecologie en economie met elkaar in evenwicht te brengen. Het «hand aan de kraan»-principe is daar net zozeer onderdeel van als de vergunningverlening die tot nu toe op grond van het Groenmanifest heeft plaats kunnen vinden.
Deelt u de opvatting dat de vertraging van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) een van de oorzaken is waardoor de vergunningverlening in Drenthe op slot zit? Zo ja, op welke wijze kunt u er zorg voor dragen dat uitstel van de PAS geen belemmering vormt voor de vergunningverlening in de provincies?
Nee.
De uitbreiding van een melkveebedrijf in Coevorden naar 1.900 koeien |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Licht op groen voor melkveebedrijf met 1.900 koeien»?1
Ja. Het betreft de afgifte van een ontwerpverklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad van Coevorden ten behoeve van het verlenen van een omgevingsvergunning voor de uitbreiding van het huidige veehouderijbedrijf naar 1.276 melkkoeien en 618 stuks jongvee.
Wat zijn de implicaties op de volksgezondheid en het milieu van deze voorgenomen ontwikkeling en zijn deze aspecten voldoende meegewogen bij het verstrekken van een vergunning?
In de ontwerp-structuurvisie en het concept-bestemmingsplan buitengebied van de gemeente Coevorden is het gebied waar het betreffende bedrijf is gevestigd aangewezen als grootschalig landbouwgebied.
In de provinciale omgevingsvisie en -verordening is geen maximum bouwoppervlakte opgenomen voor grondgebonden agrarische bedrijven. Wel wordt als voorwaarde gesteld dat bij grote ingrepen in het landschap de nieuwbouw landschappelijk goed wordt ingepast.
Bij de ontwerpbeschikking voor de gevraagde omgevingsvergunning is rekening gehouden met de aspecten ammoniak, geur, fijnstof en geluid. De voorgenomen activiteit past binnen de wettelijke voorschriften.
Hoe verhoudt een uitbreiding van deze omvang zich tot het kabinetsstandpunt inzake de omvang van de intensieve veehouderij?
Zoals aangegeven in het kabinetsstandpunt inzake omvang intensieve veehouderij en schaalgrootte (TK 28 973, nr. 134) hangen de omvang van de veehouderij en de omvang van stallen nauw samen met de inpassing in de lokale omgeving en zijn daarmee onderdeel van het omgevingsbeleid. Provincies en gemeenten kunnen op basis van de Wet ruimtelijke ordening bijvoorbeeld een maximum stellen aan de stalgrootte en beperkingen opleggen aan de vestiging of uitbreiding van veehouderijbedrijven. Het huidige instrumentarium biedt nu vanwege het ontbreken van een wetenschappelijke onderbouwing met betrekking tot gezondheidsrisico’s van veehouderijen, niet altijd voldoende basis om in specifieke situaties, grenzen aan de omvang van veehouderijen te kunnen stellen vanwege gezondheidsrisico’s. Het kabinet treft daarom in de Wet Dieren een wettelijke voorziening waarmee provincies en gemeenten vanuit het oogpunt van volksgezondheid grenzen kunnen stellen aan de omvang van de veehouderij in een gebied of op een locatie. Vanzelfsprekend zal de besluitvorming door provincies en gemeenten voor het stellen van grenzen en regels goed onderbouwd moeten zijn.
Heeft u of heeft de provincie Drenthe de mogelijkheid om de uitbreiding van deze veehouderij tegen te houden?
Zoals aangegeven in antwoord 3 is het omgevingsbeleid een zaak van provincies en gemeenten. Gedeputeerde Staten van Drenthe hebben op 8 mei 2012 een NBwet-vergunning verleend voor de voorgenomen uitbreiding van het melkveebedrijf. Zie verder ook het antwoord op vraag 2.
Heeft het verdwijnen van het melkquotum tot gevolg dat er meer uitbreidingen van melkveehouderijen zullen plaatsvinden op deze schaal?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn brief over de groei van de melkveehouderij naar aanleiding van uw verzoek in het ordedebat van 21 november jl.
Kunt u ons een overzicht doen toekomen van het aantal melkveehouderijen dat concrete plannen heeft (vergunning aangevraagd) om op grote schaal (bedrijf met meer dan 300 koeien) uit te breiden?
Ik beschik niet over gegevens van het aantal melkveehouderijen met concrete uitbreidingsplannen, omdat deze gegevens niet systematisch worden bijgehouden.