Het bericht dat Nederland door Rusland als grote illegale vleessmokkelaar wordt genoemd |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Pork from EU disguised as mushrooms, bubble gum busted by Russia»?1
Ja.
Kunt u de berichten uit Rusland bevestigen waarbij grote partijen vlees uit Nederland zijn omgekat naar oorsprong dan wel inhoud, waarbij Nederlands vlees zelfs geëxporteerd zou worden onder de noemer «champignons uit China»?
Sinds eind januari 2014 accepteert de Russische Federatie geen varkensvlees meer uit de EU. Nederlandse bedrijven produceren daarom niet meer voor de Russische Federatie en bieden ook geen partijen aan voor exportcertificering voor de Russische Federatie bij de NVWA. Sinds eind januari 2014 heeft de NVWA geen certificaten voor de export van varkensvlees(producten) naar de Russische Federatie afgegeven.
Eind oktober 2014 heeft de Russische veterinaire dienst de Europese Commissie CVO geïnformeerd over de vondst van varkensvlees(producten) uit een aantal EU-lidstaten en een derde land in een 26-tal zeecontainers op schepen afkomstig uit een aantal Europese havens. De Europese Commissie heeft op haar beurt de Nederlandse CVO hierover geïnformeerd. In mijn antwoord beperkt ik mij tot het vlees dat in Nederland is geproduceerd.
In een aantal containers heeft de Russische veterinaire dienst varkensvlees(producten) uit Nederland aangetroffen. Deze producten waren verborgen onder niet-veterinaire producten. Navraag bij de betrokken bedrijven, NVWA en de Nederlandse douane heeft de volgende informatie opgeleverd: Van de 26 containers, blijken er 25 niet te bestaan in de internationale registers voor zeecontainers. De containers zijn ook niet, zoals gebruikelijk, aangemeld voor een transportbeweging.
Op basis van de foto’s van de Russische veterinaire dienst heeft gemaakt van de bewuste partijen vlees kan duidelijk worden opgemaakt dat het originele dozen en producten betreft. De partijen vlees zijn niet omgekat als vlees afkomstig uit een ander land. De Nederlandse bedrijven in kwestie hebben deze partijen niet aangeboden voor exportcertificering naar een ander derde land. De Nederlandse producenten hebben deze partijen verkocht aan verschillende Nederlandse en buitenlandse handelaren. Volgens opgave van de handelaren hadden deze partijen een ander EU-land als bestemming, en gelden de regels van de interne markt. De partijen Nederlands vlees zijn niet vanuit een Nederlandse haven naar Rusland verscheept.
Bent u bereid bij de European Food and Safety Agency (EFSA) aan te dringen op strengere controles? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Nee, de bevoegdheid tot controle op de naleving van de Europese wetgeving ten aanzien van voedselveiligheid ligt bij de lidstaten en niet bij de EFSA.
De opkomst van de suzuki-fruitvlieg |
|
Helma Lodders (VVD), Bart de Liefde (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het artikel «10 keer meer schadelijke suzuki-fruitvliegen in bosranden?»1
Ja.
In antwoord op eerdere vragen2 heeft u geantwoord dat de suzuki-fruitvlieg uiterst schadelijk is in Noord-Amerika en Zuid-Europa; welke stappen heeft u tot nu toe gezet om schade door de suzuki-fruitvlieg in Nederland te voorkomen?
De sector is zelf verantwoordelijk voor de bestrijding van ziekten en plagen in gewassen en neemt deze verantwoordelijkheid ook op zich. Het voorkomen van een invasief plaagorganisme is helaas niet te voorkomen. In overleg en samen met mijn ministerie werkt de sector nu echter vroegtijdig aan maatregelen om de suzuki-fruitvlieg volgend jaar – 2015 – te kunnen bestrijden. Oplossingen worden in eerste instantie gezocht in het bevorderen van de bedrijfshygiëne (kennisverspreiding en communicatie door de sector) en de inzet van natuurlijke vijanden, en pas als laatste door de inzet van gewasbeschermingsmiddelen, conform de principes van Geïntegreerde Gewasbescherming. Ten aanzien van de inzet van gewasbeschermingsmiddelen zet de sector in op de reguliere toelating van deze gewasbeschermingsmiddelen.
Daarnaast is dit jaar onderzoek vanuit de Topsector Tuinbouw & Uitgangsmaterialen gestart. In dit onderzoeksproject wordt samengewerkt met o.a. de Nederlandse Fruittelers Organisatie (NFO) aan oplossingen die bijdragen aan de bestrijding van de suzuki-fruitvlieg.
Wat is de schade van de suzuki-fruitvlieg in 2013 en 2014 die veroorzaakt is bij de verschillende telers in Nederland? Kunt u deze schade naar sector uitsplitsen?
De suzuki-fruitvlieg is schadelijk gebleken, ook in Europa en Nederland. Er is schade geleden door Nederlandse fruittelers, maar de omvang van de schade is niet bekend. Er zijn, voor zover ik kan nagaan, geen concrete metingen uitgevoerd. Door de sector wordt geschat dat de schade door onverkoopbare vruchten per fruitsoort ligt tussen de 2 en 20% en daarmee in de miljoenen euros loopt. Naast oogstverlies hebben de telers kosten moeten maken door extra arbeidsinzet ten behoeve van het oogsten van vruchten van mindere kwaliteit en afgevallen vruchten, zodat geen rijpe vruchten in het perceel achterblijven. De inschatting is dat deze kosten hoger zijn dan het verlies aan omzet oogstverlies.
Naast de land- en tuinbouw dringen nu ook biologen aan op een snelle bestrijding van de suzuki-fruitvlieg; bent u van plan om ruim voor het groeiseizoen in 2015 maatregelen te nemen, bijvoorbeeld om insectenparasitaire nematoden toe te staan voor het nieuwe seizoen? Welke andere mogelijke stappen overweegt u om de opmars van de suzuki-fruitvlieg te stuiten? Graag een toelichting. Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2. Voor de toepassing van insecten-parasitaire aaltjes geldt verder dat de eerste verkennende kleinschalige proeven plaatsvinden. Er is nog geen sprake van (grootschalig) praktijkgericht onderzoek.
Op de eerder genoemde vragen antwoordde u dat u het middel tracer heeft toegestaan; is dit in alle sectoren in alle teelten toegestaan? Zo nee, waarom niet en bent u bereid het middel alsnog in alle sectoren in alle teelten toe te staan?
De toepassing van het gewasbeschermingsmiddel Tracer (werkzame stof spinosad) is in 2014 vrijgesteld in de onbedekte teelt van aardbei en in de bedekte en onbedekte teelt van bessen, braam en framboos. Door de NFO is, naast een vrijstelling voor genoemde teelten, ook verzocht om een vrijstelling voor de teelt van kersen. Deze laatste vrijstelling is afgewezen in verband met risico’s van de toepassing voor bijen, zoogdieren en aquatische organismen. Vrijstellingsverzoeken worden zoals gebruikelijk gewogen conform de landbouwkundige criteria en de normen voor mens, dier en milieu.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het Algemeen overleg Gewasbeschermingsmiddelen dat gepland staat op 4 december 2014?
Ja.
Europese subsidies voor de promotie van gif-intensieve bloemen |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Is het waar dat het Bloemenbureau Holland subsidie ontvangt van de Europese Unie voor de promotiecampagne «Mooi wat bloemen doen»? Zo ja, om hoeveel geld gaat het? Zo neen, hoe zit het dan?
Onder de titel van «Lievelingsbloem» ontvangt het Bloemenbureau Holland inderdaad cofinanciering van de Europese Unie voor een promotiecampagne. Het gaat om een totale cofinanciering van € 4.036.789,50 over een periode van drie jaar.
Wat vindt u ervan dat het budget voor de promotie van Europese landbouwproducten wordt gebruikt voor andere producten dan voedsel, waarvan de productie bovendien zeer belastend is voor het milieu? Kunt u uitleggen waarom de belastingbetaler daaraan zou moeten bijdragen?
Tijdens de discussie in de Landbouwraad over de nieuwe promotieregeling heb ik aangegeven dat ik vind dat promotie een zaak van de sector zelf is. Ik ben dat nog steeds van mening. Ook vind ik dat het bij deze regeling moet gaan om producten met een plus, dat wil zeggen producten die boven de wettelijke eisen uit gaan. In de Landbouwraad heeft echter een ruime meerderheid van lidstaten ingestemd met het voorstel van de Europese Commissie, waarbij alle landbouwproducten in aanmerking kunnen komen voor deze regeling.
Zowel binnen de huidige als binnen de nieuwe communautaire regels is vastgelegd voor welke producten en thema’s een programma kan worden ingediend, waarbij wordt verzocht om cofinanciering van de Europese Unie. Vanuit het oogpunt van gelijk speelveld ga ik Nederlandse ondernemers, zolang zij zich aan de communautaire regels houden, niet de mogelijkheid ontzeggen om van deze regeling gebruik te maken.
Kunt u bevestigen dat voor de teelt van bijvoorbeeld lelies, die nu met belastinggeld gepromoot worden, er jaarlijks bijna 100 kg landbouwgif per hectare gebruikt wordt, met alle gevolgen van dien voor onder andere de volksgezondheid, de waterkwaliteit en de biodiversiteit?
Nee. De NVWA verzamelt landelijke afzetgegevens op werkzamestofniveau. Deze kunnen niet worden vertaald in een «gemiddeld gebruik per teelt».
Kunt u een inschatting maken van de maatschappelijke kosten die de sierteelt met zich mee brengt in Nederland, zoals de kosten van de gezondheidsschade die zij veroorzaken, de schade van de achteruitgang van de biodiversiteit in ons land en de kosten die de vervuiling van grond- en oppervlaktewater met zich meebrengt? Zo nee, bent u bereid onderzoek te verrichten om deze kosten in beeld te krijgen?
Nee. In de sierteelt mogen, net als in andere teelten in Nederland, alleen gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt die zijn beoordeeld op de risico’s voor mens, dier en milieu en toegelaten door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb). Zolang toepassers van gewasbeschermingsmiddelen zich houden aan de specifieke gebruiksvoorschriften die het Ctgb voor deze middelen heeft bepaald, is veilig gebruik mogelijk. De NVWA ziet daarop toe. Zoals ik uw Kamer heb gemeld in mijn reactie op het Greenpeace rapport van 2 juni 2014 (TK 27 858, nr 271), handhaaft de NVWA risicogericht. Daar waar de naleving structureel te wensen overlaat en niet lijkt te verbeteren, zal de NVWA een extra handhavingsinspanning verrichten.
Bent u bereid bezwaar aan te tekenen bij de Europese Commissie tegen de promotie van bloemen op kosten van de belastingbetaler? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u nog steeds van mening dat promotie een zaak is die de sector zelf zou moeten betalen en dat deze subsidies dus moeten worden afgeschaft? Bent u, nu de subsidies er nog zijn, bereid om zich ten minste in te zetten voor het verbinden van strenge milieu en dierenwelzijnsvoorwaarden aan dergelijke subsidies, zoals een maximum aan het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Zie antwoord vraag 2.
Verspreiding van besmettelijke dierziekten door de jacht |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Commissie: verspreiding Afrikaanse varkenspest door jacht»1 waarin de directeur Diergezondheid van de Europese Commissie heeft gezegd dat de verspreiding van Afrikaanse varkenspest in Polen en de Baltische staten vermoedelijk is gekomen doordat in Wit-Rusland en Rusland is gejaagd op wilde zwijnen die besmet waren met het virus?
Ja.
Kunt u bevestigen dat de directeur Diergezondheid van de Europese Commissie dit daadwerkelijk heeft gezegd?
Uitlatingen van personen die niet onder mijn verantwoordelijkheid vallen wil ik noch bevestigen, noch ontkennen.
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van het Nederlands Instituut voor Ecologie (NIOO-KNAW) waaruit blijkt dat trekvogels het vogelgriepvirus waarschijnlijk niet ons land inbrengen maar het hier juist oplopen?2
Ja.
Deelt u de mening van de onderzoekers dat in het wild levende dieren in genoemde voorbeelden slachtoffer zijn van menselijk handelen?
Nee. Varkenspest is een besmettelijke virusziekte die voorkomt bij varkens. Het Afrikaanse varkenspestvirus is ongevaarlijk voor de mens. Varkens kunnen op verschillende manieren geïnfecteerd raken met het varkenspestvirus. Waar het gaat om de verspreiding van het virus, wordt in het betreffende artikel een vermoeden uitgesproken dat de verspreiding veroorzaakt is door de jacht op wilde zwijnen die besmet waren met Afrikaanse varkenspest. Mij is echter geen wetenschappelijk onderzoek bekend inzake de verspreiding van deze ziekte vanuit wilde zwijnen in Rusland en Wit-Rusland naar lidstaten van de EU ten gevolge van de jacht. In Nederland vindt monitoring plaats of er besmettelijke ziekten onder wilde zwijnen aanwezig is.
In het door u aangehaalde proefschrift van mevrouw Van Dijk wordt geen verband gelegd tussen menselijk handelen en het oplopen van vogelgriepvirussen door trekvogels. Aangegeven wordt dat het vogelgriepvirus van nature in milde vorm voorkomt bij watervogels. In het proefschrift wordt gesteld dat over de relatie tussen vogelgriep in wilde vogels en pluimvee nog veel onduidelijk is.
Wat de intensieve veehouderij betreft is u bekend dat er op dit moment onderzoek plaatsvindt naar mogelijke gezondheidsrisico’s van veehouderijen voor omwonenden. Over dit onderzoek (Veehouderij en Gezondheid Omwonenden) heb ik u bij brief van 14 juni 2013 (Kamerstuk 28 973, nr. 134) en 8 april 2014 (Kamerstuk 28 973, nr. 137) geïnformeerd.
Deelt u de mening dat de jacht en de intensieve veehouderij een gevaar kunnen vormen voor de volksgezondheid door onder andere de verspreiding van zoönoses onder en via in het wild levende dieren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de protocollen op het gebied van ruimingen en ophokplicht in geval van dierziekte-uitbraken te herzien op grond van genoemde wetenschappelijke inzichten? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik zie geen reden om op grond van het aangehaalde proefschrift de protocollen rond ruimingen en ophokplicht bij uitbraken van dierziekten te herzien. De huidige maatregelen die kunnen worden opgelegd aan een bedrijf dat is besmet met een bestrijdingsplichtige dierziekte zijn voldoende om verdere besmetting van de omgeving te voorkomen.
De toelating van eieren van Avangardco op de Europese interne markt |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het artikel «Oekraïense eiergigant krijgt exporttoelating naar EU»?1
Ja.
Klopt het dat Avangardco toestemming heeft gekregen om verwerkte eierproducten op de Europese interne markt te brengen? Zo ja, welke instanties zijn betrokken geweest bij de besluitvorming en welke rol hadden zij?
Ja. Imperovo Food Ltd, een onderdeel van Avangardco, heeft toestemming om eieren en eiproducten naar de EU te exporteren.
De besluitvorming over toestemming van Oekraïense eierproducenten tot de Europese markt vindt plaats volgens de algemeen geldende procedure om te bepalen of een land en/of bedrijf toestemming krijgt om te exporteren naar de EU. Besluitvorming vindt plaats door de Europese Commissie met een belangrijke rol voor de «Food and Veterinary Office» (FVO). Nadat een land een aanvraag heeft ingediend en uitgebreide informatie heeft verstrekt over het toezichts- en controlesysteem op voedselveiligheid-, volksgezondheid- en diergezondheidaspecten, vindt een controle plaats door de FVO om te controleren of dit systeem op orde is.
Wanneer de FVO het toezichts- en controlesysteem goedkeurt moet de toezichtautoriteit van het betrokken land een lijst samenstellen van bedrijven die mogen exporteren naar de EU en deze lijst bij de FVO indienen.
Hoe beoordeelt u de toelating van de verwerkte eierproducten van Avangardco?
Over de precieze productieomstandigheden van Avangardco heb ik geen informatie. Aangezien er geen twijfel is over de rechtmatigheid van de toelating van producten van Avangardco tot de EU, is er mijns inziens geen reden voor nader onderzoek. Ik verwijs u verder naar het antwoord op vraag 5 en 6.
Kunt u bevestigen dat Avangardco leghennen houdt in legbatterijen en deze voorzieningen niet aan de Europese minimum normen voldoen? Zo nee, bent u voornemens dit nader te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u voornemens bij de volgende Landbouw- en Visserijraad of bij een andere geschikte gelegenheid de Europese Commissie op te roepen de ongelijke concurrentie door de toelating van Avangardco te stoppen? Zo ja, schat u in dat uw verzoek gehoor krijgt? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het verslag van de Landbouw- en Visserijraad van 17 oktober jl. heb ik in de Landbouw- en Visserijraad van 13 oktober jl. opgemerkt dat ik mij in algemene zin zorgen maak over het gelijke speelveld voor Europese landbouwers op het terrein van dierenwelzijn in het relatie tot bilaterale en multilaterale onderhandelingen over vrijhandelsakkoorden. In het kader van de WTO moet er dan ook op worden ingezet om dierenwelzijn als zogeheten «non-trade concern» erkend te krijgen. Als voorbeeld heb ik de invoer van eieren en eiproducten uit de Oekraïne genoemd. In het vrijhandelsakkoord met Oekraïne is vastgelegd dat Oekraïne zich zal inspannen om zijn wetgeving op één lijn te brengen met die van de EU, onder andere ook op het terrein van dierenwelzijn. Deze afspraak is met de huidige eenzijdige toepassing van het akkoord door de EU echter nog niet formeel van kracht. Aangezien Oekraïne er nu formeel niet aan gebonden is om zich in te spannen om zijn dierenwelzijnswetgeving op één lijn te brengen met die van de EU, heeft de Nederlandse vertegenwoordiger in het beheerscomité op mijn instructie tegen de heffingsvrije toelating van eieren uit Oekraïne gestemd.
Hierbij heeft Nederland toegelicht tegen heffingsvrije import te zijn van eieren en eiproducten uit Oekraïne die niet voldoen aan de EU-dierenwelzijnsnormen. Helaas was Nederland de enige met dit standpunt. Tijdens de Landbouw- en Visserijraad van 13 oktober jl. heb ik de Europese Commissie opgeroepen om bij de Oekraïne aan te dringen op hervorming van de wet- en regelgeving ten aanzien. Waar nodig is de EU daarbij bereid Oekraïne te ondersteunen bij het verbeteren van dierenwelzijn, onder meer in de eiersector. Tegelijkertijd moeten we dit probleem ook in proportie zien. Jaarlijks mag er in totaal 3.000 ton eieren en 1.500 ton eiproducten uit Oekraïne heffingsvrij worden ingevoerd in de EU. De hoeveelheid eiproducten wordt in jaarlijkse stappen verhoogd naar uiteindelijk 3.000 ton in 2020. Dit zijn zeer bescheiden hoeveelheden in vergelijking met de 7.25 miljoen ton eieren die de EU jaarlijks produceert. Commissaris Çiolos gaf tijdens de Landbouw- en Visserijraad van 13 oktober jl. ook aan dat bij de samenstelling van het quotum voor eieren en eiproducten uit de Oekraïne rekening is gehouden met het gelijke speelveld in de EU. Hij verwacht geen grote instroom in de EU.
Bent u van mening dat wanneer Avangardco in welke omvang dan ook leghennen houdt die niet op z’n minst in een verrijkte kooi leven zij geen toegang mogen hebben tot de Europese interne markt? Zo nee, hoe worden de Europese normen dan gehandhaafd? Zo ja, welke stappen gaat u verder zetten?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven of uw toezegging bij de viering van het 10-jarig bestaan van de Nederlandse Vakbond Pluimveehouders om te komen tot een masterplan voor de legsector al inhoud heeft gegeven? Hoe staat dit proces er nu voor?
Zoals ik eerder heb aangegeven in antwoord op Kamervragen van het lid Lodders (VVD) van 9 september 2013 (Aanhangsel 2012–2013, 3191) is de slechte marktsituatie voor de legpluimveesector het gevolg van overaanbod door de hoge eierproductie in de Europese Unie en zal de markt zelf voor een nieuw evenwicht tussen vraag en aanbod moeten zorgen. Ik verwijs u ook naar de antwoorden op de Kamervragen van het lid Geurts van 3 oktober jl. (Aanhangsel 2014–2015, 174). Gelet hierop zie ik het niet als mijn rol om vanuit de overheid een masterplan op te stellen voor de legpluimveesector. Ik heb dit ook kenbaar gemaakt in mijn brief aan de Nederlandse Vakbond Pluimveehouders van 13 januari 2014, waarvan ik een afschrift naar uw Kamer heb gestuurd (2014D00773 en 2014D00774). Wanneer de sector zelf met een plan komt ben ik uiteraard bereid om te bezien hoe ik uitvoering hiervan kan faciliteren en ondersteunen.
Het Islamitisch Offerfeest op Werelddierendag |
|
Geert Wilders (PVV), Dion Graus (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het feit dat de start van het Islamitisch Offerfeest dit jaar op dezelfde dag valt als Werelddierendag?1
Ja.
Heeft u ooit een Islamitische slachtpartij bijgewoond? Zo neen, bent u op de hoogte van de respectloosheid en het grote dierenleed dat hiermee gepaard gaat?
Het kabinet respecteert de tradities en de bijbehorende rituelen van religieuze groepen in Nederland binnen de grenzen van de rechtsstaat.
Deelt u voorts de mening dat de botte weigering om het Islamitische offerleed zelfs maar één dag uit te stellen, een grove belediging is voor de Nederlandse bevolking en hun traditie? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wist u dat Werelddierendag een dag is die wereldwijd op de agenda staat als hét moment waarop extra aandacht wordt besteed aan het welzijn van dieren, een dag om te vieren dat dieren rechten hebben en dat zij beschermd dienen te worden? Zo ja, waarom staat u toe dat er talloze dieren zwaar worden mishandeld?
De wijze waarop onbedwelmde rituele slacht mag plaatsvinden is vastgelegd in de Nederlandse wet- en regelgeving. Op naleving hiervan wordt, ook tijdens het offerfeest, door de NVWA toegezien.
Deelt u onze mening dat er een einde moet komen aan deze barbaarse praktijken? Zo neen, waarom niet?
In de Nederlandse democratische rechtsstaat als vrije samenleving respecteren wij eenieders mening, traditie en religieuze achtergrond, ook als hierbij belangen van verschillende groeperingen kunnen botsen. De rechtsstaat en zijn verworvenheden bieden binnen de grenzen van de wet ruimte aan pluriformiteit, en tevens ruimte aan tradities en rituelen van religieuze groepen.
De aanwezigheid van furazolidon in de voedselketen en het lopende strafrechtelijk onderzoek |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Erkent u dat de aanwezigheid van potentieel kankerverwekkende stoffen, zoals furazolidon, in vlees mogelijke volksgezondheidsrisico’s kan opleveren voor de consument? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat consumenten te allen tijde in staat moeten worden gesteld zichzelf te beschermen tegen mogelijke bedreigingen van hun gezondheid uit de voedselketen? Zo nee, waarom niet?1
Ja, het gebruik van furazolidon in dieren is vanwege het feit dat het mogelijk kankerverwekkend is niet toegestaan. Overigens heeft het Bureau Risicobeoordeling van de NVWA in het geval van de casus waar deze vraag betrekking op heeft een risicobeoordeling uitgevoerd waaruit bleek dat het risico voor de volksgezondheid in dit geval verwaarloosbaar was.
In het geval er een gevaar voor de volksgezondheid is door mogelijk besmette of verontreinigde voedingsmiddelen wordt de consument daarover geïnformeerd, zodat deze zelf maatregelen kan nemen (bijvoorbeeld het niet consumeren van het aangekochte besmette product).
Erkent u dat, bij een mogelijk risico voor de volksgezondheid door de aanwezigheid van verboden middelen in de voedselketen, het voorzorgbeginsel zou moeten gelden in de informatievoorziening naar de consument? Bent u bereid, ook al is de schuld- en aansprakelijkheidsvraag nog niet beantwoord wegens het nog lopende strafrechtelijk onderzoek, het voorzorgbeginsel toe te passen, en de consument alsnog te informeren over de producten waarin mogelijk het verboden middel kan zitten c.q. heeft kunnen zitten, opdat de consument zelf kan bepalen of deze een zeker risico wil lopen? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Op basis van het voorzorgsbeginsel uit de Algemene Levensmiddelen Verordening (EG 178/2002), kan de overheid (snel) optreden tegen een mogelijk gevaar voor de gezondheid van mensen, dieren of planten. Het voorzorgsbeginsel kan bijvoorbeeld worden toegepast wanneer (nog) geen volledige wetenschappelijke risicobeoordeling te maken is. Men kan dan op basis van dit beginsel de distributie van mogelijk gevaarlijke producten verhinderen of de producten zelfs uit de handel nemen.
Bij een volksgezondheidsrisico waarbij de mogelijk besmette of verontreinigde producten de consument bereikt kunnen hebben is het informeren van de consument in eerste instantie de verantwoordelijkheid van het betrokken bedrijfsleven waaronder ook de verkooppunten van de betreffende producten. Indien het bedrijfsleven haar taak onvoldoende op zich neemt zal de NVWA en het Voedingscentrum hierover communiceren. In de casus furazolidon was er geen sprake van een direct volksgezondheidsrisico en was daarom het informeren van de consument niet aan de orde (zie ook de beantwoording van vraag 1.). Omdat het gebruik van furazolidon bij dieren verboden is, zijn dieren waarbij de stof of metabolieten daarvan zijn aangetoond, conform de Europese Richtlijn 96/23 vernietigd. Ik verwijs u hiervoor naar de Kamerbrieven (Kamerstuk 26 991, nrs. 422, 425, 426, 427, en 428) die u hierover van de Staatsecretaris van Economische Zaken heeft ontvangen.
Bij een risico voor de volksgezondheid zal, ook al loopt er een strafrechtelijk onderzoek over de schuld- en aansprakelijkheidsvraag, gecommuniceerd worden over de risico’s en een handelingsperspectief worden verstrekt zodat de consument haar eigen maatregelen kan treffen.
De extra kosten door ammoniakbeleid |
|
Helma Lodders (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Extra kosten door Ammoniakbeleid»?1
Ja.
In 2030 nemen de kosten voor de pluimveesector toe tot 9,6 miljoen euro, voor de overige veebedrijven tot 37,3 miljoen euro als gevolgd van het concept-Besluit emissiearme Huisvesting Landbouwhuisdieren; kunt u aangeven wat dit een gemiddeld bedrijf per jaar gaat kosten?
Dat is heel erg moeilijk in een gemiddelde uit te drukken. Ik licht dat toe. De aanscherping van de eisen in het ontwerpbesluit geldt alleen voor bedrijven die een nieuwe stal bouwen of die een bestaande stal substantieel uitbreiden. De berekening van de cumulatieve jaarlijkse meerkosten, inderdaad geraamd op 37,3 miljoen euro in 2030 voor het onderdeel ammoniak, is gebaseerd op een aanname over het aantal stallen dat in de periode 2015 – 2030 zal zijn vernieuwd en dat derhalve inmiddels met de jaarlijkse meerkosten ten gevolge van de extra gevergde investering te maken heeft. Bij de aanname over het aantal vernieuwde stallen is uitgegaan van de economische afschrijvingstermijn van stallen: 20 jaar voor rundveestallen, 25 jaar voor pluimveestallen en 30 jaar voor varkensstallen. In 2030 zal dus in die aanname de helft van het aantal varkensstallen zijn vernieuwd, driekwart van het aantal rundveestallen zijn vernieuwd en voor pluimveestallen iets daartussen in.
In werkelijkheid gaan de stallen vaak veel langer mee dan de economische afschrijvingstermijn aangeeft en dat betekent dat het aantal bedrijven dat in 2030 in werkelijkheid met de meerkosten te maken heeft, lager zal zijn en dus ook dat de geraamde cumulatieve jaarlijkse meerkosten lager zullen zijn dan 37,3 miljoen euro. Voor de bedrijven die hun stal vernieuwen en dan dus aan de aangescherpte eisen moeten voldoen zijn de jaarlijkse meerkosten ten hoogste 3%.Het werkelijke percentage verschilt per sector, voor sommige sectoren zijn er zelfs helemaal geen meerkosten om aan de nieuwe eis bij nieuwbouw te voldoen.
Kunt u aangeven hoeveel meer geld de consument gemiddeld gaat betalen voor vlees, melk en andere veehouderijproducten als gevolg van deze regelgeving en kunt u aangeven in hoeverre vergelijkbare extra kosten in het verleden zijn doorberekend aan de consument?
Nee, ik kan niet aangeven hoeveel meer geld de consument gemiddeld gaat betalen en in hoeverre vergelijkbare extra kosten in het verleden zijn doorberekend. De marktprijs voor de desbetreffende producten af-boerderij beweegt zich niet altijd parallel aan de ontwikkeling van de kostprijs.
Een aantal sectoren staan enorm onder druk; zijn deze sectoren in staat om deze lastenverzwaring te dragen?
Bedrijven die geen nieuwe stallen bouwen en die bestaande stallen niet met meer dan 50% uitbreiden krijgen niet te maken met aangescherpte eisen en dus ook niet met meerkosten. Bedrijven die dergelijke investeringen wel plegen kunnen bij hun investeringsbeslissing en de daarbij behorende financiële planning rekening houden met eventuele meerkosten. Niet in alle gevallen zal er sprake zijn van meerkosten. Zie voor een verdere toelichting hoofdstuk 3, de paragraaf «economische haalbaarheid», in de Nota van Toelichting bij het ontwerpbesluit.
Kunt u aangeven of de lasten die bij Nederlandse veebedrijven terecht komen vergelijkbaar zijn met de lasten die in alle andere 27 EU-lidstaten worden opgelegd aan het bedrijfsleven als gevolg van de NEC-richtlijn, of zijn er verschillen en kunnen deze in kaart gebracht worden?
Op 18 december 2013 heeft de Europese Commissie een voorstel gepresenteerd voor een herziening van de NEC-Richtlijn. Het voorstel stelt Nederland een ammoniakreductie van 25% voor (ten opzichte van 2005), terwijl de reductie gemiddeld voor Europa 30% is. Daarmee lijken de lasten voor Nederland lager dan het Europees gemiddelde.
Uit de onderliggende rapporten blijkt dat de Europese Commissie rekening heeft gehouden met de inspanningen op milieugebied reeds door het Nederlandse bedrijfsleven genomen. Anderzijds is Nederland een dichtbevolkt land met onder meer een relatief grote veesector. Ondanks dat het voorgestelde plafond lager is dan het Europees gemiddelde, is ook van de veesector nog een aanzienlijke inspanning noodzakelijk in de periode tot 2030.
Ik moet hierbij aangeven dat het hier om voorstellen van de Europese Commissie gaat. Op dit moment is het PBL bezig een kosten/baten-analyse op te stellen van het Commissievoorstel. Met deze analyse en de inbreng die ik gehad heb van verschillende belanghebbenden, waaronder ook de veesector, zal ik mijn positie bepalen. Ik verwacht mijn positie nog dit jaar met u te kunnen delen.
Als er verschillen zijn, kunt u dan aangeven of deze te verklaren zijn door de wijze waarop Nederland Natura 2000, en de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) in het vervolg hiervan, implementeert in vergelijking met andere landen?
Zie het antwoord op vraag 5.
Wordt er met het concept-Besluit emissiearme Huisvesting Landbouwhuisdieren vooruit gelopen op de aanpassing van de NEC-richtlijn? Zo ja, welke andere landen lopen hier ook al op vooruit en verplichten daarmee hun bedrijfsleven extra investeringen te doen?
Met dit ontwerpbesluit wordt niet vooruitgelopen op de aanpassing van de NEC-richtlijn. De door de EU voorgestelde aanscherping van het emissieplafond voor ammoniak in 2020 vereist nog geen aanscherping van de huidige emissie-eisen. Op de voorgestelde aanscherping in 2030 kan nu nog niet worden geanticipeerd, mogelijk is een verdergaande aanscherping dan die in dit ontwerpbesluit dan nodig.
Kunt u aangeven of de verhouding tussen de verschillende vormen van fijnstof zoals afgesproken in de NEC-richtlijn 2001/8/EG tussen landen, of tussen de vormen van fijnstof, nog gewijzigd zullen worden of zijn deze in beton gegoten?
Het voorstel van de Europese Commissie van 18 december 2013 introduceert een plafond voor PM2.5, deeltjes met een grootte van 2.5 micrometer of minder. In de oorspronkelijke NEC-richtlijn (2001/8/EG) werd gekeken naar grotere deeltjes met een grootte van 10 micrometer of minder (PM10). Dit nieuwe plafond gebaseerd op PM2.5 wordt niet eerder vastgesteld dan 2016.
Hoe beoordeelt u dat volgens de normen tot 2010 in 2001/8/EG Portugal meer SO2 en vrijwel evenveel NOx, VOS en NH3 mag uitstoten als Nederland terwijl het land zeven miljoen inwoners minder heeft dan Nederland?
De normen die tot 2010 golden, maar ook de voorgestelde normen voor 2030, worden niet alleen gebaseerd op het aantal inwoners van een lidstaat. Ook bijvoorbeeld de aanwezige industrie en het verkeer zijn meegenomen bij het vaststellen van deze plafonds. Dat neemt niet weg dat alle Nederlandse belanghebbenden een forse inspanning hebben gedaan om deze plafonds in 2010 te realiseren.
Deze inspanning is terug te zien in de voorgestelde plafonds voor 2030, waarbij Nederland voor de meeste stoffen een lager reductiepercentage heeft dan landen die minder hebben gedaan, zoals Portugal.
Cross compliance en natuurbeschermingswetvergunning naar aanleiding van werkbezoeken |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de situatie in Limburg, waar een ondernemer vanwege het ontbreken van een natuurbeschermingswetvergunning dreigt gekort te worden op zijn inkomenssteun in verband met cross compliance?
Elk jaar wordt op grond van Europese verplichtingen 1% van de aanvragers van inkomenssteun gecontroleerd of zij voldoen aan de randvoorwaarden cross compliance. De provincies voeren in dit kader de controles met betrekking tot de Natuurbeschermingswet 1998 uit. Wanneer een landbouwer, die gevestigd is in of in de nabijheid van een Natura 2000-gebied ten onrechte niet in het bezit is van een geldige natuurbeschermingswetvergunning, wordt dit door de provincies als niet-naleving van een van de randvoorwaarden cross compliance gemeld aan de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). De Controle Coördinatie Autoriteit (C.C.A.) van de NVWA meldt deze niet-naleving door aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Als de niet-naleving verwijtbaar is, legt de RVO vervolgens een korting op de inkomenssteun op. In 2013 is in Limburg in 21 gevallen geconstateerd dat de Natuurbeschermingswet niet wordt nageleefd.
In vier gevallen heeft dit geleid tot een korting van 1% en in 6 gevallen tot een korting van 3%.
Is een natuurbeschermingswetvergunning voor alle agrarische activiteiten op dat bedrijf een vereiste voor het ontvangen van steun vanuit het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB)?
Voor alle agrarische activiteiten die mogelijk schadelijk zijn voor een Natura 2000 gebied is een vergunning noodzakelijk op grond van de Natuurbeschermingswet 1998. Activiteiten die bijvoorbeeld stikstofdepositie veroorzaken, zoals veehouderijen komen hiervoor in aanmerking.
Het hebben van een vergunning is een randvoorwaarde voor het ontvangen van steun vanuit het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. In het geval een landbouwer onterecht geen vergunning heeft, heeft hij toch recht op inkomenssteun, maar zal hij voor het niet hebben van een vergunning wel een korting krijgen opgelegd. Alleen als de landbouwer langdurig opzettelijk handelt zonder vergunning wordt hij van algehele steun uitgesloten.
Is het beschikken over een natuurbeschermingswetvergunning een van de punten waarop de randvoorwaarden zijn aangepast voor de periode vanaf 2015, waaraan wordt gerefereerd in uw brief over de vormgeving van controles in het nieuwe GLB (Kamerstuk 28 625, nr. 218)? Zo nee, kunt u aangeven op welk beperkt aantal punten de randvoorwaarden voor cross compliance exact worden gewijzigd per 1 januari 2015?
Nee, onder het nieuwe Gemeenschappelijk Landbouwbeleid blijft de randvoorwaarde met betrekking tot de verplichting om te beschikken over een Natuurbeschermingswetvergunning ongewijzigd binnen het stelsel van de cross compliance.
Op basis van de vastgestelde Europese regelgeving zoals opgenomen in bijlage II van Verordening (EU) nr. 1306/2013 zal ik per 1 januari het normenkamer op enkele onderdelen aanpassen. Zo worden de bepalingen met betrekking tot de dierziekten Mond- en Klauwzeer, Varkenspest en Bluetongue geschrapt. Deze bepalingen bevatten de verplichting om bij een vermoeden van aanwezigheid van een van de genoemde besmettelijke dierziekte dit direct bij de betreffende autoriteiten te melden. Daarnaast worden de bepalingen uit het Besluit gebruik meststoffen met betrekking tot het gebruik van zuiveringsslib op landbouwgrond geschrapt. Ook de verplichting voor landbouwers om op het bedrijf over een gewasbeschermingsplan te beschikken wordt geschrapt uit de lijst van de randvoorwaarden.
Daarnaast zal ik op basis van de nieuwe Europese regelgeving enkele nieuwe verplichtingen toevoegen. Het betreft onder meer voedselveiligheidsvoorschriften rond het in de handel brengen van levensmiddelen en de traceerbaarheid van voedingsmiddelen, diervoeders en andere stoffen gedurende het gehele productieproces afkomstig uit Verordening (EG) 178/2002 (General Food Law). Op basis van de Hormonen & bèta agonisten Richtlijn het verbod op het in de handel brengen van vlees of verwerken daarvan, waaraan bepaalde niet toegestane stoffen zijn toegevoegd.
Tenslotte is er aan de Goede Landbouw- en Milieuconditie «Instandhouding van landschapselementen» een snoeiverbod van bomen en heggen tijdens de broedperiode toegevoegd. Dit verbod vervangt huidige randvoorwaarden uit de Flora- en faunawet met betrekking tot het verstoren en doden van vogels en het vernielen van hun nesten.
Zal de Programmatische Aanpak Stikstof een oplossing zijn voor de situatie ontstaan in Limburg en voor andere vergelijkbare situaties waarin een bedrijf voor een bepaalde activiteit geen natuurbeschermingswetvergunning heeft?
De PAS biedt het kader om vergunningverlening weer op gang te brengen. De provincie zal met de PAS kunnen beoordelen of een bedrijf ten aanzien van het stikstofaspect in aanmerking komt voor een Natuurbeschermingswetvergunning of genoeg heeft aan een melding in het kader van de Natuurbeschermingswet.
Wanneer wordt het Programma Aanpak Stikstof aangeboden aan de Tweede Kamer?
Voor het antwoord op deze vraag wil ik verwijzen naar de voortgangsbrief over de PAS die op 2 oktober jl. naar de Tweede Kamer is verstuurd.
Deelt u de mening dat door de latere inwerkingtreding van de Programmatische Aanpak Stikstof een oplossing voor deze bedrijven wordt uitgesteld?
Een landbouwer kan een korting voorkomen door alsnog een volledige aanvraag met alle benodigde gegevens voor een natuurbeschermingsvergunning te doen. Wanneer de vergunning wordt verleend, is er geen sprake meer van een niet-naleving van de randvoorwaarde voor inkomenssteun en zal geen korting meer behoeven te worden opgelegd. Indien de vergunning wordt geweigerd moet de landbouwer zijn bedrijf conform aanpassen. Wanneer de aanpassing niet plaats vindt kan een korting op inkomenssteun worden toegepast.
Indien de vergunningverlenende instantie niet binnen de termijnen die op grond van de Algemene Wet Bestuursrecht zijn toegestaan besluit of kan besluiten, is het niet hebben van een vergunning de landbouwer niet verwijtbaar aan te rekenen en zal er geen korting plaatsvinden.
Deelt u de mening dat voor deze bedrijven die gekort worden op hun inkomenssteun vanuit het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid omdat zij niet beschikken over een natuurbeschermingswetvergunning, een oplossing moet worden gezocht waarbij zij niet gekort worden? Zo ja, hoe kan een korting voorkomen worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Muizenschade bij boeren |
|
Rudmer Heerema (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het artikel «LTO: muizenschade loopt in de miljoenen»?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat er, nu de boeren geen compensatie voor de geleden schade uit het Faunafonds krijgen, andere mogelijkheden moeten zijn om de schade die ontstaan is te beperken of te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Het scheurverbod is gericht op het voorkómen van uitspoeling van nutriënten naar het grond- en oppervlaktewater. Milieukundig gezien leidt het vernietigen van de graszode in het najaar tot extra stikstofverliezen in de bodem door de vertering van de vernietigde graszode en de uitspoeling van nutriënten die daar het gevolg van is. Landbouwkundig is de kans op mislukken van herinzaai in de herfst aanzienlijk.
Ik heb de provincie Friesland er van op de hoogte gebracht dat ik niet voornemens ben een ontheffing op het verbod op het scheuren van grasland te verlenen. Vanaf 1 februari 2015 is het scheuren van grasland, dat als gevolg van de schade door muizen onvoldoende producerend vermogen heeft, toegestaan.
Bent u voornemens gehoor te geven aan de oproep van LTO Nederland en de provincie Friesland om een ontheffing van het scheurverbod te verlenen? Zo ja, voor welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten in hoeverre de calamiteitenregeling in het Vijfde Actieprogramma Nitraatrichtlijn uitkomst biedt voor boeren met muizenschade? Zo nee, waarom niet? Indien de calamiteitenregeling niet voorziet in de schade door plaagdieren, bent u dan bereid om de calamiteitenregeling hierop aan te passen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
De calamiteitenregeling waar in het kader van het vijfde Actieprogramma Nitraatrichtlijn toe is besloten biedt geen uitkomst voor boeren met muizenschade. De hiervoor benodigde wijziging van het Besluit gebruik meststoffen (Bgm) is beoogd in werking te treden op 1 januari 2015. Het gewijzigde Bgm zal voorzien in twee calamiteiten, namelijk schade die is veroorzaakt door droogte of door vraat van emelten en engerlingen. De met de Europese Commissie overeengekomen invulling van de calamiteiten is limiterend en daardoor niet toepasbaar voor schade door woelen en vraat van muizen.
Deelt u de opvatting dat ondernemers in staat gesteld moeten worden om schade die ontstaat en niet vergoed wordt door het Faunafonds op een andere manier te beperken of te voorkomen? Zo ja, wanneer en op welke wijze komt u met beleid? Zo nee, waarom niet?
Het is aan ondernemers om schade in de eerste plaats zoveel mogelijk te voorkomen. Als toch schade optreedt, en ondernemers toch oogstderving hebben, kan worden bezien of een schadevergoeding via het Faunafonds aan de orde is. Daarnaast kan vanaf 2015 gebruik worden gemaakt van een structurele voorziening in het Bgm in geval van schade door droogte of door vraat van emelten en engerlingen. Ik zie geen mogelijkheden voor aanvullend beleid.
De relatie tussen ammoniakuitstoot en emissiearme bemesting |
|
Helma Lodders (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het artikel «Ammoniakbeleid loopt uit de pas met metingen in het veld?»1
Ja.
Deelt u de conclusies van het Lichenologisch Onderzoeksbureau Nederland en de redactie van V-Focus, op basis van bestaande gegevens van het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit en de Chemische Samenstelling Regenwater, dat er niet of nauwelijks een verband te leggen is tussen emissiearme bemesting en de stikstofuitstoot? Zo ja, hoe gaat u deze conclusies verwerken in uw beleid? Zo nee, waarom niet?
Ik deel met u het belang van een deugdelijke onderbouwing van beleid. In het voorjaar van 2013 heb ik een internationale review uit laten voeren naar de wetenschappelijke onderbouwing van het ammoniakbeleid. Hieruit bleek dat er geen twijfels zijn over de kwaliteit van de wetenschappelijke onderbouwing van het ammoniakbeleid. Daarover heb ik uw Kamer geïnformeerd (Kamerstuk 33 037, nr. 65).
Voor de zomer kwam het signaal van het RIVM dat het verschil in trends tussen de gemeten en berekende waarde van ammoniakconcentratie in de lucht dit jaar voor het eerst significant is. Daarop heb ik de Commissie Deskundigen Meststoffenwet (CDM) gevraagd een quick scan op te stellen om het verschil tussen de trends te duiden. Op 21 oktober jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van deze quick scan (Kamerstuk 33 037, nr. 134).
Kunt u aangeven of de emissies die de landbouw zou uitstoten meerdere keren zijn opgehoogd? Op basis van welke informatie hebben deze keuzes plaatsgevonden? Is het gehanteerde rekenmodel door het Planbureau van de Leefomgeving sinds 1990 geactualiseerd met de wetenschap van vandaag de dag? Zo ja, wie zijn betrokken bij deze actualisatie en wat waren de conclusies? Zo nee, waarom niet?
De ammoniakemissies in Nederland worden sinds 2009 in kaart gebracht met behulp van het nationaal emissiemodel voor ammoniak (NEMA) en gerapporteerd door Emissieregistratie. Het NEMA model berekent de Nederlandse ammoniak emissies vanaf de jaren »90. (Zie ook: http://edepot.wur.nl/5140) Het verschil tussen het NEMA-model en de emissies volgens het model van het PBL dat daarvoor werd gebruikt is toe te schrijven aan verschillende aannames over de emissies door bovengronds aanwenden van mest. (Zie ook: http://edepot.wur.nl/181197).
Het NEMA-model wordt sinds 2009 voortdurend verbeterd. Dit model wordt dan ook aangepast aan de beste kennis over de werkelijkheid. Dit kan inderdaad verhogingen, maar ook verlagingen van de ammoniakemissie van bepaalde bronnen in het model als gevolg hebben. Deze actualisatie wordt gedaan door de werkgroep NEMA, die onder de CDM valt. In de CDM hebben voor dit onderwerp experts zitting van verschillende organisaties en instituten, namelijk Wageningen Universiteit, Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), PBL, Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en Emissieregistratie.
Bent u voornemens het gesprek aan te gaan met de verschillende onderzoekers en het Planbureau voor de Leefomgeving om te bezien of er consensus gevonden kan worden over het al dan niet bestaan van een sterke relatie tussen emissiearme bemesting en ammoniakuitstoot? Zo ja, op welke termijn zal dit gesprek plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoe het voornemen van de beoogde voorzitter van de Europese Commissie om de regels voor luchtkwaliteit eenvoudiger te maken zich verhoudt tot het ammoniakbeleid?2 Voelt u zich gesterkt met zijn woorden om binnen Europa te pleiten voor het loslaten van het verband tussen emissiearme mest en de ammoniakuitstoot zolang dit nog niet bewezen is en wanneer dit verband op wetenschappelijke basis wordt ontkend?
De ammoniakmaatregelen in Nederland hebben oorspronkelijk als doel de Europees afgesproken Nationale Emissie Plafonds (NEC) niet te overschrijden. Ammoniakmaatregelen zijn ook belangrijk om natuurdoelen te kunnen halen. Het is bovendien van belang dat ook onze buurlanden effectief ammoniakbeleid voeren, zodat ook de bijdrage vanuit andere landen aan de stikstofdepositie wordt teruggebracht.
Er zijn geen Europese regels die verplichten mest emissiearm aan te wenden. Nederland is vrij in de keuze van maatregelen die nodig zijn om de ammoniakuitstoot in Nederland onder het NEC-plafond te laten blijven en natuurdoelen te kunnen halen. Hoe het maatregelenpakket er precies uitziet is dus nationaal beleid.
Deelt u de opvatting dat de meetmethodes waarop de overheid en de politiek haar opinie en besluiten baseert van onberispelijke aard moeten zijn of op zijn minst niet ter discussie moeten worden gesteld? Zo ja, hoe gaat u zich inzetten om duidelijkheid te scheppen ten aanzien van de relatie tussen emissiearme bemesting en stikstofuitstoot? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De noodsituatie van kippenboeren |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Kwart eierboeren dreigt om te vallen»?1
Ja.
Erkent u dat de marktsituatie van leghennenhouders sinds langere tijd erg moeilijk is?
Het is mij bekend dat de legpluimveesector financieel gezien een moeilijke periode doormaakt.
Wat is volgens u de oorzaak van de moeilijke marktsituatie voor Europese eierenproducenten?
De slechte marktsituatie voor de legpluimveesector is het gevolg van een overaanbod van eieren als gevolg van de eierproductie in de Europese Unie.
Zoals ik eerder heb aangegeven, in antwoord op Kamervragen van het lid Lodders (VVD) van 9 september 2013 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 3191), zal de markt zelf herstellend moeten optreden en voor een nieuw evenwicht tussen vraag en aanbod moeten zorgen.
Welke bedragen zijn volgens u geïnvesteerd in stalsystemen in de leghennensector met name ten behoeve van dierenwelzijn in de afgelopen 5 jaar in Nederland?
In de afgelopen vijf jaar heeft de legpluimveesector, volgens een globale berekening van Wageningen UR/LEI, circa € 200 miljoen geïnvesteerd om te kunnen voldoen aan het Europese legbatterijverbod vanaf 1 januari 2012.
Bent u ermee bekend dat het Europese legbatterijverbod nog niet in de hele EU wordt nageleefd zoals in Griekenland en Italië wat vorige week ook bevestigd is door het Europese Hof van Justitie?
Over het aantal eieren dat in de traditionele legbatterijen binnen de EU geproduceerd worden, zijn geen actuele cijfers bekend. Zoals eerder gemeld (Kamerstuk 21 501-32, nr. 800) voldoet Italië inmiddels aan de verplichtingen uit richtlijn 1999/74/EG. Griekenland heeft in het kader van de zaak, die de Europese Commissie bij het Europese Hof van Justitie had aangekaart vanwege het in gebreke zijn met betrekking tot richtlijn 1999/74/EG, verklaard dat het percentage overtredingen de nul nadert.
Hoeveel eieren worden er geproduceerd in legbatterij stalsystemen in de EU?
Zie antwoord vraag 5.
Europese dierenwelzijnsregels bevorderen een gelijk speelveld; welke rol ziet u voor de Nederlandse overheid om dit te bereiken?
Het kabinet vindt het verder verbeteren van dierenwelzijn belangrijk en denkt actief mee bij aanpassingen van het Europese dierenwelzijnsbeleid en Europese dierenwelzijnsregelgeving. Dit leidt tot zowel een verbetering van het dierenwelzijn in de EU-lidstaten als een gelijk speelveld op de open Europese markt.
Kunt u inzicht geven in de hoeveelheden legbatterijeieren die worden geïmporteerd in de EU en in Nederland vanuit landen buiten de Europese Unie?
In onderstaande tabel is de totale import uit derde landen van consumptie eieren en eiproducten in de Europese Unie en in Nederland weergegeven volgens gegevens van de Europese Commissie. Er zijn geen gegevens beschikbaar voor welk deel dit eieren betreft die geproduceerd zijn in legbatterijkooien.
2013
2014 tot en met juli
EU
NL
EU
NL
Consumptie eieren
1.843
72
346
46
Eigeel
4.347
151
1.636
296
Heelei
9.794
–
3.341
–
Eiwit
3.741
4
1.854
–
Totaal
19.725
227
7.176
342
De totale import van eieren en eiproducten in de Europese Unie in 2013 bedroeg bijna 20.000 ton. Ter vergelijking bedroeg de totale export van eieren en eiproducten vanuit de Europese Unie in 2013 214.504 ton. De totale productie van eieren in de EU bedroeg in 2013 ongeveer 7.25 miljoen ton. De import van eieren was in 2013 circa 0.2% van de totale EU-eierproductie.
Welke hoeveelheden grondstoffen van eieren, in het bijzonder gescheiden eiwit en eigeel, worden geïmporteerd in Nederland en de EU?
Zie antwoord vraag 8.
Is het mogelijk om dierenwelzijnseisen te stellen aan de productiewijze van eieren gebruikt in ei-producten uit derde landen?
Nee. Onder de huidige regels van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) voor het internationale handelsverkeer is het landen toegestaan eisen te stellen aan de productiewijze van producten om bepaalde doelen te realiseren zolang deze eisen geen discriminatoir effect hebben en niet onnodig handelsbelemmerend uitwerken. Deze regels zijn vastgelegd in de «Agreement on Technical Barriers to Trade» (TBT-overeenkomst). Dierenwelzijn is in de TBT-overeenkomst niet expliciet erkend als gerechtvaardigd doel op basis waarvan eisen gesteld mogen worden aan productiewijze van bijvoorbeeld eieren.
Bent u bereid om gezamenlijk met andere Europese lidstaten het belang van non-trade concerns opnieuw te agenderen bij de WTO?
De inzet van het kabinet is erop gericht om non-trade concerns, waaronder dierenwelzijn, binnen de WTO erkend te krijgen teneinde een level playing field te bevorderen.
Dit zou dan de mogelijkheid bieden om aanvullende eisen te stellen aan producten uit derde landen op grond van dierenwelzijn. Het is van belang hier wel realistisch over te zijn. Deze wens vergt een aanpassing van het WTO-verdrag, hetgeen waarschijnlijk niet zal lukken in de lopende Doha-ronde.
Hebben de vrijhandelsverdragen met de Verenigde Staten en MERCOSUR, waarover momenteel onderhandeld wordt, mogelijk effecten op de Europese eiermarkt?
Vrijhandelsverdragen, zoals waarover op dit moment door de EU wordt onderhandeld met de VS, kunnen effecten hebben op de Europese eiermarkt. De mate waarin dit gebeurt is uiteraard afhankelijk van de afspraken die over de handel in eieren en ei-producten gemaakt zouden worden in dergelijke verdragen.
Worden Europese dierenwelzijnsstandaarden beschermd in deze verdragen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Voor het kabinet is het niet aan de orde dat ten gevolge van vrijhandelsverdragen de Europese dierenwelzijnsstandaarden worden verlaagd of anderszins worden aangetast.
Het maatschappelijk verzet tegen dierproeven op labradors |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de grote maatschappelijke onrust die ontstaan is nadat bekend werd dat Universiteit Maastricht plannen had om proeven te doen op 39 labradors?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de proeven na een petitie met meer dan 120.000 handtekeningen zijn opgeschort en de honden bij een stichting zijn ondergebracht om uiteindelijk geadopteerd te worden?
Ja, de proeven zijn na de petitie tijdelijk opgeschort. De Universiteit Maastricht heeft aangegeven dat een externe onafhankelijke commissie deze proeven nader zal onderzoeken voordat het besluit wordt genomen of de dierproeven worden hervat.
Kunt u bevestigen dat Universiteit Maastricht nog geen besluit heeft genomen over dierproeven op labradors in de toekomst?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat er tussen 2004 en 2012 in laboratoria bij de Universiteit Maastricht 323 honden gedood zijn?2 Zo nee, hoe zit het dan?
Uit de jaarverslagen «Zodoende» van de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit (NVWA) blijkt dat er bij de Universiteit Maastricht tussen 2004 en 2012 in totaal 323 honden zijn gebruikt voor onderzoek naar hart- en vaatziekten bij de mens. De Universiteit Maastricht geeft aan dat dit onderzoek op honden wordt uitgevoerd om hartaandoeningen bij de mens, zoals levensbedreigende hartritmestoornissen, beter te kunnen behandelen. Daarbij wordt voor de hond gekozen omdat het hart van de hond het meest lijkt op het hart van de mens qua elektrische geleidingsysteem. Resultaten die behaald worden met dit onderzoek zijn daarom goed te vertalen naar de mens. Eerder onderzoek van de Universiteit Maastricht heeft bijvoorbeeld geleid tot een duidelijke verbetering van de werking van pacemakers bij kinderen.
Is het waar dat er in 2011 in heel Nederland totaal 1.288 proeven op honden zijn uitgevoerd en het aantal proeven op honden in 2012 al is opgelopen tot 1.645?3 Hoe rijmt u deze stijging van 27.7% in de termen vermindering, verfijning en vervanging van dierproeven? Wat gaat u doen om dit aantal onmiddellijk te verlagen?
De genoemde aantallen zijn correct. Al deze dierproeven met honden zijn volgens de wet beoordeeld door een dierexperimentencommissie (DEC). De DEC dient daarbij de afweging te maken of het doel van de dierproef ook kan worden bereikt anders dan door middel van een dierproef, met minder dieren of met minder ongerief voor de proefdieren (vervanging, vermindering, verfijning, 3V’s). Zodra de voorgestelde wijziging van de Wet op de dierproeven in werking treedt zal voor dierproeven een projectvergunning nodig zijn. Aanvragen om projectvergunningen zullen worden beoordeeld door een nieuw zelfstandig bestuursorgaan, de Centrale Commissie Dierproeven (CCD), dat bij diezelfde wetswijziging wordt ingesteld. De CCD moet ook toetsen of aan de eisen van vervanging, vermindering en verfijning wordt voldaan, en of het doel van het onderzoek het gebruik van dieren rechtvaardigt. De DEC’s zullen in de nieuwe situatie de CCD adviseren over aanvragen om projectvergunningen.
Met de inwerkingtreding van de wijziging van de Wet op de dierproeven wordt tevens een Nationaal Comité ingesteld, dat onder meer tot taak krijgt te adviseren over het gebruik van dieren in dierproeven.
Zoals ik in mijn Plan van aanpak dierproeven en alternatieven (Kamerstuk 32 336, nr. 27) heb aangekondigd, zal ik het Nationale comité vragen om beste praktijken op te stellen ten behoeve van de projectvergunningen als het onderzoek met honden en katten betreft. Deze beste praktijken kunnen de CCD helpen tot een meer specialistische beoordeling te komen van de projectaanvragen van onderzoeken met honden en katten. Mijn ambitie is zo min mogelijk dierproeven en waar ze onvermijdelijk zijn naar een optimale vervanging, vermindering en verfijning. Daarbij gaat het niet alleen om dierproeven met honden en katten maar over dierproeven op alle soorten dieren.
Hoe beoordeelt u de openbaarmaking van de plannen voor deze specifieke dierproeven op labradors, die naar buiten zijn gekomen na een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur?
De Wet openbaarheid van bestuur zorgt ervoor dat iedere burger inzage kan krijgen in het overheidshandelen. Deze wet is ook van toepassing op de Nederlandse universiteiten. Zodra het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de dierproeven in werking treedt, zal van elk dierproevenproject waarvoor de CCD een projectvergunning verleent, een niet-technische samenvatting van het project worden gepubliceerd op de website van de CCD. Hierdoor zal het voor het publiek transparanter worden op welke dieren in Nederland dierproeven worden uitgevoerd en welk onderzoeksdoel het uitvoeren van deze dierproeven rechtvaardigt.
Deelt u de mening dat het publieke debat over de toelaatbaarheid van dierproeven gediend is bij concrete en openbare informatie over welke dierexperimenten er in ons land precies worden uitgevoerd, zoals nu dankzij een Wob-verzoek duidelijk werd in Maastricht? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de samenleving concreter en preciezer wordt geïnformeerd over de dierproeven die plaatsvinden in ons land dan nu het geval is met de algemene jaarverslagen van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit? Zo nee, waarom denkt u dat het publieke debat gebaat is bij gebrekkige transparantie over dierproeven?
Juist omdat dierproeven in het publieke debat staan vind ik transparantie zeer belangrijk. Daarbij gaat het niet alleen over de informatie welke dierproeven in Nederland worden uitgevoerd maar ook over informatie betreffende de wetenschappelijke doelstellingen. De gewijzigde Wet op de dierproeven introduceert een aantal instrumenten die de transparantie aanzienlijk gaan verhogen. Zo komt er een centrale vergunningsplicht en moet voor elke nieuwe dierproef een niet-technische samenvatting gepubliceerd worden op de website van de CCD.
Tevens wil ik benadrukken dat het jaarverslag «Zo doende» van de NVWA een van de meest uitgebreide jaarverslagen is die er binnen de Europese Unie wordt uitgebracht en meer informatie bevat dan de verplichte Europese registratiegegevens.
Daarnaast blijf ik aandringen bij de sector om eveneens zelf actief en open over dierproeven te communiceren.
Hoe beoordeelt u het grote maatschappelijke verzet tegen de voorgenomen dierproeven op labradors, eerder ook al tot uiting gebracht in een breed gesteund burgerinitiatief voor een verbod op dierproeven op katten en honden in 2011 en de aanhoudend brede steun voor handtekeningenacties tegen dierproeven in het algemeen?
Ik begrijp dat dierproeven met honden en katten emoties losmaken bij mensen, omdat dit dieren zijn die wij vooral als onze huisdieren kennen. Desondanks is het soms nog nodig om dierproeven te verrichten op honden en katten voor bijvoorbeeld onderzoek naar de gezondheid van de mens of naar geneesmiddelen voor de betreffende diersoort.
Hoe beoordeelt u het feit dat een dierexperimentencommissie, in dit geval die van de Universiteit Maastricht, toestemming geeft voor dierproeven waartegen in de samenleving groot verzet bleek te bestaan?
Dierproeven met honden en katten zijn zowel onder de oude als onder de gewijzigde Wet op de dierproeven mogelijk. Elk projectvoorstel voor een dierproef moet vooraf worden beoordeeld door een erkende DEC. Deze commissie bestaat uit deskundigen op het gebied van dierproeven, alternatieven, bescherming van proefdieren en van ethische toetsing. Deze deskundigen dienen een afweging te maken tussen het belang van het doel van de dierproef en het ongerief dat aan het proefdier wordt berokkend. Ik heb geen aanwijzing dat er bij de projectbeoordeling van de Universiteit Maastricht niet voldaan is aan deze wettelijke eisen.
Hoe waardeert u de ethische toetsing die voorafgaand aan de goedkeuring van deze dierproeven heeft plaatsgevonden ten opzichte van de morele opvattingen in de samenleving, gelet op het massale verzet en onderschrijft u de constatering dat er kennelijk een gat zat tussen wat de dierexperimentencommissie moreel toelaatbaar achtte en hoe de samenleving de ethische toelaatbaarheid van deze dierproeven beoordeelde? Deelt u onze indruk dat dit vaker het geval is? Zo nee, waarom niet?
De DEC beoordeelt op een deskundige manier of het belang van het doel van de proef opweegt tegen het ongerief dat het dier ten gevolge van die proef ondervindt. De DEC dient daarbij een gefundeerde ethische afweging te maken waarbij zij niet alleen wetenschappelijke maar ook maatschappelijke aspecten betrekt. Indien de DEC op grond van deze ethische afweging oordeelt dat de belangen van de uitvoering van de proef niet opwegen tegen de belangen van de proefdieren, zal zij een negatief advies uitbrengen.
Voor het maatschappelijke debat vind ik het belangrijk dat voor het brede publiek transparanter wordt welke dierproeven in Nederland plaatsvinden en welk wetenschappelijke of maatschappelijke doel het uitvoeren van deze dierproeven rechtvaardigt. Onder de gewijzigde Wet op de dierproeven zal deze informatie beschikbaar komen in vorm van een niet-technische samenvatting van elke nieuwe dierproef.
Deelt u de mening dat de (veranderende) morele opvattingen over dierproeven in de samenleving zijn weerslag moeten krijgen in de ethische toetsing van de toelaatbaarheid van dierproeven? Zo ja, hoe gaat u er zorg voor dragen dat dit ook daadwerkelijk gaat gebeuren? Zo nee, waarom niet?
De huidige procedure van toelating van dierproeven zal met de komst van de gewijzigde Wet op de dierproeven veranderen. Voor alle dierproeven is dan een projectvergunning van de CCD vereist. Dit betekent dat een centrale onafhankelijke en onpartijdige commissie in een ethische toets beoordeeld of het maatschappelijke en wetenschappelijke belang van het doel van de dierproef opweegt tegen het ongerief dat het proefdier ondervindt ten gevolge van de proef. Bij deze ethische toetsing zal de CCD ook de beleving van de diverse aspecten in de maatschappij meenemen.
Bent u bereid de huidige procedures voor de ethische toetsing van de toelaatbaarheid van dierproeven te herzien zodat de morele opvattingen van de samenleving over de toelaatbaarheid van dierproeven hierin beter worden geborgd dan nu het geval is? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Belemmeringen voor het gebruik van alternatieven voor metam-natrium |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Herinnert u zich de aangenomen motie-Dik-Faber over alternatieven voor metam-natrium?1
Ja.
Wat is de stand van zaken van het overleg met de sector over het wegnemen van belemmeringen voor het gebruik van alternatieven voor natte grondontsmettingsmiddelen met metam-natrium als werkzame stof?
U bent per brief op 27 mei jl. (Kamerstuk 27 858, nr. 266) en op 25 augustus jl. (Kamerstuk 27 858, nr. 274) geïnformeerd. Daarnaast heb ik in die periode twee maal bestuurlijk overleg gevoerd met de sector over dit onderwerp.
Om alternatieven voor grondontsmetting te bevorderen zet ik in op mogelijkheden voor zogenaamde vanggewassen in het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid, alsmede het ondersteunen van projecten van de sector die de ontwikkeling van alternatieven bevorderen. Vanggewassen die van belang zijn voor de bestrijding en beheersing van aaltjes zijn opgenomen in de vergroeningseisen van het GLB, waardoor het telen van deze gewassen financieel aantrekkelijker wordt. Via het Schriftelijk Overleg informele Landbouw- en Visserijraad van 23 september 2014 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 805) heb ik uw Kamer hierover geïnformeerd. Daarnaast zijn door de sector in het kader van Publiek Private Samenwerking onderzoeksvoorstellen ontwikkeld. Op dit moment worden waar mogelijk percelen ten behoeve van de bloembollenteelt geïnundeerd als alternatief voor grondontsmetting. Met biologische grondontsmetting (zoals bijvoorbeeld bodem-resetten) worden in onderzoek goede resultaten behaald. Dit is op korte termijn echter nog niet praktijkrijp voor alle teelten en daarom wordt hier aanvullend onderzoek naar gedaan, waarmee onder meer het vaststellen van een minimale effectieve dosering wordt beoogd. Dat kan ertoe leiden dat de kosten verder dalen.
Om nog dit jaar proeven in te zetten met de bodem-resetter zal ik in 2014 de kosten hiervan (€ 150.000) financieren. Verdere financiering ten behoeve van 2015 en 2016 kan via de topsector Tuinbouw & Uitgangsmateriaal gezamenlijk publiek-privaat worden gerealiseerd, indien de projectvoorstellen daartoe worden goedgekeurd.
Kunt u aangeven hoeveel hectare grond in 2013 en in het voorjaar van 2014 is ontsmet met metam-natrium in het kader van «essential use»?
Bloembollen / Bolbloemen
3.523
1.098
Aardappelen
1.001
111
Groentegewassen
407
214
Bloemisterijgewassen
333
1
Aardbeien
255
137
Boomkwekerijgewassen
204
111
Vaste planten
108
35
Uien (inclusief plantuien en sjalotten)
69
2
Bieten
50
1
Herinplant boomgaard
39
16
Uitvoering van onderzoek
4
0
Totaal
5.993
1.726
De teelt van afrikaantjes biedt een alternatief voor de bestrijding van wortellesieaaltjes (Pratylenchus penetrans). Wortellesieaaltjes kunnen in veel gewassen schadelijk zijn.
Voor het telen van afrikaantjes moet echter wel in het groeiseizoen minimaal 3 maanden worden vrijgemaakt voor deze teelt. Inmiddels wordt in de aardbeiteelt de teelt van afrikaantjes regulier gebruikt.
Raketblad biedt een matig alternatief voor de bestrijding van aardappelcysteaaltjes (Globodera pallida en G. rostochiensis). Deze teelt wordt maar beperkt ingezet vanwege teeltproblemen (trage groei in het voorjaar en onkruiddruk) en omdat het minder effectief is dan de inzet van een korte, 40-daagse aardappelteelt als vanggewas. Aardappel als vanggewas heeft op de percelen met een besmetting met aardappelcysteaaltjes een vergelijkbare effectiviteit als metam-natrium.
Het onderzoek naar Zwaardherik heeft nog geen aanknopingspunten opgeleverd naar een toekomstig alternatief voor de inzet van metam-natrium.
Kunt u het totale aantal hectares uitsplitsen naar type gewas?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven voor welk type aaltjes, welke gewassen en voor hoeveel hectare de teelt van de aaltjesbestrijdende gewassen afrikaantjes, raketblad en zwaardherik een alternatief biedt voor het gebruik van middelen met metam-natrium?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u bevestigen dat indien deze aaltjesbestrijdende gewassen geteeld worden in het kader van de ecologische aandachtsgebieden (EFA’s), deze gewassen licht bemest mogen worden en dat beperkte onkruidbestrijding met herbiciden mogelijk is, omdat de effecten hiervan op de leefomgeving veel geringer zijn dan het toepassen van metam-natrium?
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 2.
Is het u bekend dat er ook goede resultaten zijn behaald met japanse haver als bestrijder van wortellesieaaltjes? Welke mogelijkheden ziet u om de teelt van japanse haver als aaltjesbestrijder te stimuleren?
Japanse haver is als groenbemester interessant omdat het niet als veel andere groenbemesters wortellesieaaltjes vermenigvuldigt. Het effect van het gewas is vergelijkbaar met zwarte braak, dat betekent dat het effect hetzelfde is, als geen waardplant van nematoden te telen. Ook dit gewas staat op de vanggewassenlijst (vergroening) van het GLB.
Bent u bereid in overleg met de sector te kijken naar verdere aanpassingen van wet- en regelgeving, om te zorgen dat natuurlijke aaltjesbestrijders meer ingezet kunnen worden als alternatief voor metam-natrium, bijvoorbeeld door het scheuren van grasland op zandgronden langer toe te staan, waardoor veehouders meerdere sneden gras van het land kunnen halen en bollentelers daarna aaltjesbestrijdende gewassen kunnen inzaaien?
Ik onderken dat de aanscherping van de toelatingsvoorwaarden waaronder metam-natrium als grondontsmettingsmiddel gebruikt kan worden betekenisvol is.
In de bollenteelt is het van voordeel als scheuren van grasland op zandgrond tot later in het seizoen zou kunnen, om aaltjesbestrijdende gewassen, zoals Afrikaantjes, te kunnen telen. Ik ben bereid na te gaan of er in het kader van het mestbeleid mogelijkheden zijn de termijn voor het scheuren van grasland te verlengen; deze loopt nu van 1 februari tot en met 10 mei. Uitgangspunt in het kader van het mestbeleid is, dat er door later scheuren van het grasland geen extra nutriëntenverliezen in de bodem plaatsvinden. Ik zal advies inwinnen en u uiterlijk 1 december a.s. uitsluitsel geven.
Wat gaat u nog meer concreet doen om het mogelijk te maken dat alternatieven voor metam-natrium daadwerkelijk vanaf 2015–2016 in de praktijk toegepast kunnen worden?
Ik verwijs u voor het antwoord op vraag 9 en 10 naar het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om budget vrij te maken om duurzame alternatievenontwikkeling voor het gebruik van metam-natrium te bevorderen?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht “Q-koorts: Staat aansprakelijk” |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Q-koorts: Staat aansprakelijk»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het verwijt dat de overheid te lang heeft gewacht met het traceren van de bronnen, en met het treffen van maatregelen om de epidemie een halt toe te roepen?
In de kabinetsreactie van 20 december 2010 op het rapport «Van verwerping tot verheffing» komt dit punt aan de orde. De Commissie Van Dijk concludeert dat er op verschillende momenten doortastender had kunnen en moeten worden opgetreden, al kan de Commissie niet met zekerheid zeggen dat de uitkomst en het ziekteverloop dan ook daadwerkelijk anders waren geweest. Het kabinet heeft de constatering van de Commissie onderschreven en heeft hieruit lessen getrokken en gezorgd voor condities die een adequater optreden mogelijk maken.
Wat is uw reactie op het verwijt dat, door geen informatie te verstrekken over de uitbraak en over de bronnen van de besmetting, de overheid niet alleen de GGD, maar ook de burgers de mogelijkheid ontnam om maatregelen te treffen om de kans op besmetting te verminderen?
In bovengenoemde kabinetsreactie komt ook dit specifieke punt aan de orde. De Commissie concludeert dat onzekerheden in de bestrijding niet tijdig zijn gecommuniceerd met het publiek. Het kabinet heeft dit onderkend en besloten dat in de toekomst wel over onzekerheden en de dilemma’s in de bestrijding gecommuniceerd dient te worden.
Over de vraag of het brononderzoek in essentie belemmerd is, kan verschillend worden geoordeeld. Wel bevestigt het de noodzaak van integratie van de humane en veterinaire informatiestromen. GGD Nederland en de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit (NVWA) hebben daarom een samenwerkingprotocol vastgesteld. Daarmee is de informatievoorziening die noodzakelijk is om de besmettingsbronnen te kennen en te delen en de burgers voor te lichten verder gestructureerd. Monitoring en brononderzoek kunnen inmiddels ongehinderd en geborgd plaatsvinden.
Wat is uw reactie op het onderzoek van het kennisinstituut Alterra van de Universiteit van Wageningen, waaruit blijkt dat het uitrijden van besmette mest een zeer belangrijke rol speelt bij de verspreiding van de Q-koortsbacterie?2 Hoe verhoudt zich dat volgens u met de uitspraken van oud-Minister Verburg «dat mest niet het grootste probleem was», en dat om die reden een verbod op het uitrijden van mest «geen handelingsperspectief» zou zijn geweest?
U verwijst naar een onderzoek van de universiteiten in Maastricht en Wageningen en van de GGD Zuid-Limburg over de relatie tussen het uitrijden van mest en humane besmetting met Q-koorts.
Bij de bestrijding van Q-koorts is het beleid vanaf het begin gericht geweest op het voorkomen van verspreiding via mest. De ingestelde maatregelen hadden als doel de Q-koortsbacterie te inactiveren door de mest gedurende enkele maanden in de stal te laten composteren alvorens deze uitgereden mocht worden. Hiermee zou contaminatie van de omgeving door potstalmest van de besmette bedrijven voorkomen worden. De mestmaatregelen zijn in stand gehouden om garanties te bieden. Doordat melkgeiten en melkschapen jaarlijks verplicht worden gevaccineerd tegen Q-koorts ontstaat er geen nieuwe besmette mest.
Tijdens de openbare hoorzitting van de Nationale Ombudsman op 24 april 2012 heeft oud-minister Verburg inderdaad gezegd dat uit onderzoek was gebleken dat mest niet het grootste probleem was. Desondanks zijn mestmaatregelen genomen zoals hierboven uiteen gezet.
Herinnert u zich uw toezegging om uiterlijk 1 september 2014 een evaluatie te laten plaatsvinden van de Stichting Q-support?3 Heeft deze evaluatie al plaatsgevonden, en wanneer zullen de resultaten hiervan naar de Kamer gestuurd worden?
Bij de antwoorden op deze vragen voeg ik de aangekondigde eerste rapportage over de Stichting Q-support. Wij noemen het liever geen evaluatie omdat de feitelijke werkzaamheden van Q-support pas goed op gang zijn gekomen na de startbijeenkomst op 12 februari 2014, waardoor de onderzoeksperiode over de kern van de activiteiten niet langer is dan vijf maanden. Dit document is daarom vooral een eerste rapportage over de opstartfase en een «nulmeting» voor de evaluatiemomenten in de komende jaren.
Zal deze evaluatie ook uitgebreid ingaan op de realisatie van de begroting van afgelopen jaar, de begroting voor komende jaren, en de tevredenheid van de Q-koorts patiënten over deze stichting? Kan er zowel voor de realisatie als voor de begroting duidelijk gemaakt worden wat de verhouding is tussen overheadkosten en uitgaven waar de Q-koortspatiënten concreet gebruik van kunnen maken?
De rapportage gaat, zoals ook met uw Kamer afgesproken, met name in op de tevredenheid van de Q-koorts patiënten over de stichting. De begroting en realisatie komen aan de orde via de subsidievoorwaarden. Uit de jaarrekening blijkt dat in dit opstartjaar ongeveer 11% van de kosten onder de term overhead zouden vallen.
Zal deze evaluatie ook uitgebreid ingaan op de tevredenheid van de Q-koortspatiënten over het functioneren van deze stichting? Kunt u aangeven op welke wijze dit bepaald wordt?
De rapportage gaat, zoals gezegd, vooral in op de tevredenheid van de Q-koorts patiënten over de stichting. In de rapportage, van een externe, onafhankelijke rapporteur vindt u een verantwoording van de methode waarmee de tevredenheid van Q-koorts patiënten is onderzocht4.
Herinnert u zich uw toezegging om een jaar na de oprichting van Stichting Q-support te bepalen of het budget van 10 miljoen euro adequaat is?4
Vooralsnog heb ik geen reden om aan te nemen dat de toegekende 10 miljoen euro niet adequaat is.
Welke stappen bent u voornemens te zetten als blijkt dat de toegekende 10 miljoen euro niet adequaat is?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid alsnog een voorstel te doen voor een individuele financiële tegemoetkoming, die erkenning inhoudt van het feit dat het overheidsoptreden rond de Q-koortsepidemie beter had gekund, alsmede erkenning voor het door de Q-koortspatiënten hierdoor mogelijk ondervonden nadeel?
Het kabinet heeft erkend dat het overheidsoptreden beter had gekund. Ik ben nog steeds onder de indruk van de verhalen van patiënten zoals deze naar voren komen in «Het verhaal Q-koorts»6, dat door de stichting Q-support is opgesteld en als bijlage is toegevoegd aan de externe rapportage.
Het kabinet heeft besloten om niet tot een individuele financiele tegemoetkoming over te gaan maar om via de Stichting Q-support te richten op ondersteuning van patiënten in het op de rails krijgen van hun leven, het vinden van de juiste zorg en ondersteuning en (nieuw) toekomstperspectief.
Het bericht dat uitzendkrachten in de pluimveesector structureel worden onderbetaald |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Personeel pluimveesector uitgebuit»?1
Ja.
Heeft u eerder signalen ontvangen dat uitzendkrachten in de pluimveesector worden onderbetaald?
In de periode 2009–september 2014 heeft de Inspectie SZW 113 meldingen ontvangen over misstanden in de pluimveesector, maar deze hadden voornamelijk betrekking op de arbeidsomstandighedenwetgeving. Van deze meldingen hebben er 106 geleid tot een inspectie.
De Inspectie SZW was op de hoogte van het feit dat de FNV onderzoek deed naar mogelijke cao-ontduiking in de pluimveeverwerkende industrie. Afhankelijk van de uitkomsten van het FNV-onderzoek kan de Inspectie SZW bepalen op welke wijze de sociale partners ondersteund kunnen worden bij de cao-handhaving (zie antwoord 4).
In de uitzendbranche is de Stichting Naleving Cao’s voor Uitzendkrachten (SNCU) verantwoordelijkheid voor handhaving en naleving van cao’s; kunt u aangeven of, en zo ja, hoe vaak, de SNCU controles heeft uitgevoerd bij uitzendbureaus actief in de pluimveesector?
Uit de informatie die ik van de SNCU heb ontvangen blijkt dat de SNCU in het verleden naar aanleiding van meldingen diverse onderzoeken is gestart naar uitzendbureaus in de pluimveesector. Bij deze ondernemingen bleek niet de cao voor uitzendkrachten van toepassing, omdat zij voor meer dan 75% uitzonden in de pluimveesector. Als de cao voor uitzendkrachten niet van toepassing is, heeft de SNCU geen onderzoeksbevoegdheid. Deze onderzoeken konden dus niet worden afgerond.
De SNCU verricht thans onderzoek bij uitzendondernemingen die naar meerdere sectoren uitzenden, waaronder de pluimveesector. De SNCU voert echter geen aparte administratie van de sectoren waarnaar deze ondernemingen uitzenden. Er zijn daardoor geen geaggregeerde gegevens beschikbaar over het aantal onderzoeken in de pluimveesector.
Heeft de Inspectie SZW afgelopen jaren werkgevers in de pluimveesector onderzocht? Zo ja, is de inspectie daarbij tegen misstanden aangelopen en zijn er sancties opgelegd? Zo ja, welke sancties, zo niet, waarom niet en welke actie is er dan wél ondernomen? Bent u bereid naar aanleiding van het onderzoek van FNV Bondgenoten de inspectie onderzoek te laten doen naar mogelijke ontduiking van het wettelijk minimumloon (WML) en het cao-loon in de pluimveesector? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie SZW heeft sinds 2009 229 inspecties uitgevoerd bij pluimveefokkerij- en pluimveeslachterijbedrijven waaronder begrepen de eerder genoemde 106 inspecties op basis van meldingen.
Bij 89 bedrijven zijn overtredingen geconstateerd waarvoor boeterapporten zijn opgemaakt, voornamelijk op het vlak van arbeidsomstandigheden. Er zijn geen boetes opgelegd voor overtredingen van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.
Sinds november 2013 is een speciaal team van de Inspectie SZW actief dat belast is met de aanpak van schijnconstructies en de ondersteuning van sociale partners bij de handhaving van cao-voorwaarden. De basis hiervoor is artikel 10 van de Wet op het algemeen verbindend en onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (Wet Avv). Recentelijk heeft de Inspectie SZW een drietal formele verzoeken ontvangen om een cao-nalevingsonderzoek te starten in de pluimveesector. De verzoekende partij zal worden geïnformeerd over de bevindingen van het onderzoek en kan daarmee indien nodig een juridische procedure starten om naleving van de cao af te dwingen.
De Inspectie SZW neemt concrete meldingen en klachten van vakbonden over het niet naleven van de Wml altijd in behandeling en bepaalt vervolgens om al dan niet een inspectie in te stellen.
Ziet u mogelijkheden om de beschreven problematiek in de sector samen met sociale partners aan te pakken?
Zoals hiervoor beschreven ondersteunt de Inspectie SZW de cao-partijen bij de civielrechtelijke handhaving van de cao. Voor de aanpak van schijnconstructies is de capaciteit van de Inspectie SZW uitgebreid, onder meer voor dergelijke ondersteuning van cao-partijen. Indien de resultaten van de nalevingsonderzoeken daartoe aanleiding geven wordt de problematiek met sectorale sociale partners besproken.
Provinciale besluitvorming met betrekking tot stikstofdepositie |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het besluit van gedeputeerde staten van Drenthe op 2 juli jl. om het Beleidskader Stikstof 2.0 in te trekken?
Ja.
Is het waar dat de juridische onderbouwing van het Beleidskader Stikstof 2.0 niet voldoende is waardoor de provincie genoodzaakt is om dit beleidskader in te trekken? Zo ja, kunt u de gevolgen voor vergunningverlening voor ondernemers in het gebied in kaart brengen?
In de brief van 2 juli jl. aan de provinciale staten van Drenthe schrijft het college van gedeputeerde staten dat is besloten om het Beleidskader Stikstof 2.0 per
2 juli 2014 in te trekken. In de brief wordt aangegeven dat op basis van recente uitspraken van de Raad van State moet worden geconcludeerd dat een essentieel onderdeel van het nieuwe kader niet tot uitvoer kan worden gebracht. Het betreft hier de afspraak dat aan de onherroepelijke vergunningen die onder de Beleidsregel Groenmanifest 2012 zijn verleend, voorschriften zouden worden verbonden om de speculatieve ruimte weg te halen. Het intrekken van het beleidskader heeft tot gevolg, aldus de brief, dat alle lopende aanvragen, inclusief de aanvragen die voor 10 oktober 2013 zijn ingediend en inclusief de vergunningen waartegen bezwaarschriften zijn ingediend, niet meer op basis van het Beleidskader Stikstof 2.0, maar alleen op basis van de Natuurbeschermingswet worden afgewikkeld.
Kunt u aangeven op welke wijze andere provincies omgaan met vergunningverlening in het kader van stikstofdepositie zolang de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) niet beschikbaar is? Zo nee, bent u bereid een inventarisatie bij de verschillende provincies te doen en deze te delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment is de Natuurbeschermingswet 1998 het toetsingskader voor de vergunningverlening. De provincies handelen binnen dit wettelijke kader.
Kunt u aangeven hoeveel bedrijven momenteel in een impasse verkeren en daarmee beperkt worden in hun bedrijfsvoering ten gevolge van het gevoerde ammoniakbeleid?
Het exacte aantal bedrijven per provincie, dat in een impasse verkeert ten gevolge van het gevoerde ammoniakbeleid, is mij niet bekend. Het aantal Natuurbeschermingswet 1998 vergunningaanvragen, waarbij stikstofdepositie een rol speelt, varieert van tientallen aanvragen in sommige provincies (bijvoorbeeld Friesland) tot honderdtallen aanvragen in andere provincies (bijvoorbeeld Noord-Brabant, Limburg en Gelderland).
Biedt de PAS in deze gevallen uitkomst? Zo nee, welke aanvullende maatregelen zijn noodzakelijk om de bedrijven uit deze impasse te halen?
De PAS heeft ten doel de vermindering van de stikstofdepositie in de in de PAS opgenomen gebieden ter verwezenlijking van de instandhoudingsdoelstellingen voor de voor stikstof gevoelige habitats in die gebieden. Daarnaast wordt in het programma ontwikkelruimte vastgesteld voor economische ontwikkelingen.
Deelt u de opvatting dat er zo snel mogelijk duidelijkheid moet komen over de PAS? Zo ja, wanneer kan de Kamer de invulling van het programma verwachten?
Ja, ik ben van mening dat burgers en bedrijven zo snel mogelijk duidelijkheid moeten krijgen over de PAS. Snelheid moet daarbij niet ten koste gaan van kwaliteit. Op dit moment wordt in samenwerking met provincies aan de PAS gewerkt. Binnenkort informeer ik de Tweede Kamer bij brief nader over de voortgang van de PAS.
Herinnert u zich dat tijdens de behandeling van de wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 (Programmatische Aanpak Stikstof|) het amendement Lodders-Geurts (Kamerstuk 33 669, nr. 83) is aangenomen, waarin een overgangsregime wordt geregeld voor trajecten die al in procedure zitten? Kunt u aangeven of dit overgangsregime van kracht is en hoe hier door de verschillende provincies mee omgegaan wordt? Zo nee, bent u bereid om ook dit bij de verschillende provincies te inventariseren?
De in het amendement voorgestelde overgangsbepaling is opgenomen in artikel 67a van het wetsvoorstel tot wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 (programmatische aanpak stikstof). Het wetsvoorstel is in behandeling bij de Eerste Kamer. Het overgangsregime wordt van kracht als het wetsvoorstel kracht van wet krijgt en in werking treedt.
De anti-visserij uitspraken van een eurocommissaris |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Vissers woedend op eurocommissaris»?1
Ja.
In hoeverre deelt u de afkeuring over de belachelijke uitspraak van de Griekse eurocommissaris Damanaki om vis, die gevangen wordt met «bodemberoerende» vangtechnieken, niet meer te kopen?
Eurocommissaris Damanaki doet in haar weblog een oproep aan consumenten om een duurzame keuze te maken wanneer zij op vakantie vis consumeren. Zij geeft daarbij aan dat 96% van de vis uit de Middellandse Zee overbevist is, dat juveniele vis, zoals babyinktvis, nog geen kans gehad heeft om zich te reproduceren en dat bodemberoerende vistechnieken niet selectief zijn en beschadiging aan de zeebodem veroorzaken. Wat de Eurocommissaris in haar weblog schrijft, vind ik primair aan haar en is haar verantwoordelijkheid. Onmiskenbaar heeft bodemberoerende visserij effect op het ecosysteem. Daarom worden in het kader van Natura 2000 bijvoorbeeld ook specifieke maatregelen voor deze tuigen genomen. Echter niet alle boomkortuigen veroorzaken evenveel bodemberoering. Mede daarom maakt ik me binnen Europa ook hard voor de pulsvisserij. Met dit tuig wordt schol en tong gevangen met veel minder bodemberoering dan met andere boomkortuigen.
Ziet u in dat de toch al zo geplaagde Nederlandse visserij enkel schade ondervindt van een eurocommissaris die zich heeft gekeerd tegen de boomkorvisserij?
Nee, de Eurocommissaris heeft zich ook niet specifiek uitgelaten tegen de Nederlandse visserij. Zij laat een kritisch geluid uit de samenleving horen tegen niet-selectief vissen en bodemberoering. Ik ben met de Eurocommissaris van mening dat het goed is als consumenten zich bewust zijn van wat zij eten en daarin duurzame keuzes maken. Daarnaast ben ik van mening dat de Nederlandse visserijsector, met name die partijen die het duurzaamheidscertificaat MSC hebben behaald, alles doet voor een zo groot mogelijke selectiviteit en zo min mogelijk bodemberoering, zoals bijvoorbeeld de ontwikkeling van de pulstechniek. Ontwikkelingen op het gebied van duurzaamheid zullen ook de komende tijd doorzetten en daar zullen we gezamenlijk aan moeten blijven werken. Daarbij is het ook aan de sector zelf om actief te laten zien wat allemaal aan verduurzaming is gedaan en zo hun eigen product en productiewijze richting maatschappij te verantwoorden.
Bent u bereid zich in Europees verband duidelijk uit te spreken tegen de onbezonnen uitlatingen van de betreffende eurocommissaris? Zo neen, waarom gaat u niet pal staan voor de Nederlandse visserij?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘NVWA veegt fouten onder het tapijt’ |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Hoe beoordeelt u het rapport van de Nationale Ombudsman (2013/204) waaruit blijkt dat het Ministerie van Economische Zaken niet transparant is geweest in het verstrekken van gegevens over besmette varkens door het hormoon Medroxyprogesterone-acetaat in varkensvoer?
De Nationale ombudsman voert zijn werkzaamheden onafhankelijk en onpartijdig uit. Het is niet aan mij om te oordelen over de inhoud van rapporten van de Nationale ombudsman.
Kunt u aangeven of u de aanbevelingen van de Nationale Ombudsman hebt opgevolgd en of u met de desbetreffende varkenshouder in gesprek bent geweest? Zo ja, kunt u aangeven wat de uitkomsten waren van dit gesprek? Zo nee, waarom niet en bent u nog voornemens om dit gesprek te voeren?
De aanbeveling van de Nationale ombudsman is opgevolgd. Er heeft een gesprek plaatsgevonden met de betreffende varkenshouder in bijzijn van een medewerker van de Nationale ombudsman. De uitkomst hiervan is vertrouwelijk. Op basis van dit gesprek heeft de Nationale ombudsman het onderzoek afgerond.
Bent u naar aanleiding van de aanbevelingen van de Nationale Ombudsman bereid om alsnog opening van zaken te geven over de testresultaten? Zo nee, waarom niet?
Alle beschikbare informatie is gedeeld, ik verwijs hiervoor dan ook naar de beantwoording op Kamervragen1 2, 3, 4, 5 en 8 van 7 maart 2013.
Kunt u aangeven, naar aanleiding van uw brief aan de Kamer dd. 27 maart 20141, wat de stand van zaken is met betrekking tot het onderzoek van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) naar de mogelijke fraude in het gebruik van illegale hormonen? Wanneer bent u voornemens de resultaten hiervan naar de Kamer te sturen?
Het onderzoek naar de handel in en het gebruik van illegale groeibevorderaars is gaande. Eén van de resultaten van dit onderzoek is de vondst van het verboden antibioticum furazolidon in de veehouderij, waarover uw Kamer 26 juni3 jl. voor het eerst is geïnformeerd. Op dit moment zijn er geen andere resultaten te melden uit het lopende onderzoek naar de handel in en het gebruik van illegale groeibevorderaars. Indien er resultaten zijn zal ik de Kamer hierover informeren.
Massale dodingen door gesjoemel met veevoer |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u de berichten «Ruimingen dreigen»1 en «2.474 kalveren gedood om furazolidon»2, over de duizenden dieren die massaal afgemaakt worden vanwege de vondst van het verboden middel furazolidon in veevoer?
Ja.
Klopt het dat de vier kalverhouders van de besmette bedrijven niet bereid zijn om hun kalveren individueel te laten testen omdat het testen duurder is dan de slachtopbrengst zoals het artikel «Ruimingen dreigen» suggereert? Zo nee, welke andere redenen spelen hierbij een rol?
Ja, dat klopt.
Erkent u dat het testen van individuele dieren kan voorkomen dat er onnodig dieren worden afgemaakt? Zo ja, bent u bereid vanwege het respect voor dieren en het dierenwelzijn om de veehouders op het individueel testen aan te spreken en dit in toekomstige gevallen, indien het individueel testen van dieren mogelijk is, te verplichten? Zo nee, welk belang acht u zwaarder dan de respectvolle omgang met dieren en dierenwelzijn?
De onderzoeksprocedure bij een bedrijf waar het gebruik van verboden stoffen wordt vermoed, is beschreven in de Europese Richtlijn 96/23/EU. Bij het onderzoek worden op een bedrijf via een representatieve steekproef dieren bemonsterd en onderzocht. Wanneer meer dan 50% van de dieren in deze steekproef positief testen, wordt ervan uitgegaan dat alle dieren positief zijn op de verboden stof. Dit is op de betreffende kalverhouderijen het geval.
Volgens bovenstaande Richtlijn wordt de veehouder vervolgens de mogelijkheid geboden om de dieren individueel te laten bemonsteren en te testen op de verboden stof. Indien hij van deze mogelijkheid geen gebruik maakt, worden alle dieren gedood zonder extra onderzoek.
Bent u bereid om maatregelen te treffen zodat de kosten van dit individueel testen in de toekomst verhaald kunnen worden op degene die de wet heeft overtreden? Zo nee, waarom niet?
In Richtlijn 96/23/EC staat dat de kosten van het onderzoek en het vernietigen van de dieren voor rekening van de veehouder zijn. De veehouder kan deze kosten privaatrechtelijk verhalen op de veroorzaker.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat het verboden middel furazolidon in veevoer terecht is gekomen en vervolgens aan meer dan 100 bedrijven is geleverd in Nederland en Duitsland? Zo nee, waarom niet?
Dit wordt momenteel onderzocht in het strafrechtelijk onderzoek dat onder leiding staat van het Functioneel Parket. Over lopende strafrechtelijke onderzoeken kunnen geen mededelingen worden gedaan.
Kunt u de Kamer informeren over de resultaten van het strafrechtelijk onderzoek? In hoeverre wordt de rol en de verantwoordelijkheid van de veehouders in dit onderzoek meegenomen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 5.
Hoe ziet u de vondst van het verboden furazolidon in het licht van andere schandalen zoals onder andere de MPA-affaire, dioxinekippen, hormoonvarkens en aflatoxinekoeien waar geknoeid was met verboden middelen en kunt u aangeven of er overeenkomsten zijn in deze schandalen en welke consequenties dit heeft voor het fraude- en handhavingsbeleid?
Ongewenste stoffen kunnen via diervoeders in de voedselketen terechtkomen. Daarom is het bij contaminatie van diervoeders van belang de partij zo spoedig mogelijk te signaleren, te traceren en uit de handel te nemen. De vondst van furazolidon in het veevoeder is aan het licht gekomen bij een gericht onderzoek door de NVWA op het gebruik van verboden stoffen in de veehouderij. Dit is het resultaat van het handhavingsbeleid op het gebruik van diergeneesmiddelen en verboden stoffen door de NVWA. Dit incident lijkt op het incident met MPA in 2002, alhoewel het huidige incident in omvang kleiner is. De vondst van furazolidon toont aan dat er zwakke schakels binnen de keten voorkomen. Zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 31 juli 2014 (TK 26 991, nr. 427) zal ik hierover zo spoedig mogelijk het gesprek aangaan met het bedrijfsleven. Voor mijn aanpak verwijs ik verder naar de brieven aan uw Kamer van 4 juli 2014 over de voortgang van de Taskforce Voedselvertrouwen (TK 26 771, nr. 423) en het Plan van Aanpak NVWA (TK 33 835, nr. 10).
Kunt u aangeven hoe de vondst van furazolidon zich verhoudt tot eerder onderzoeken naar de veevoerindustrie, waaronder het onderzoek van het Korps landelijke politiediensten (2003)3 waarin wordt gesteld dat: 1. «de diervoedersector zich structureel schuldig maakt aan overtreding van de wet», 2. «het wegmengen van afval in veevoer een potentiële bedreiging is voor de volksgezondheid en voedselveiligheid» en 3. «er is sprake van organisatiecriminaliteit en ketencriminaliteit»?
Gezien het feit dat geen mededelingen kunnen worden gedaan over lopende strafrechtelijke onderzoeken, kan ik nu ook nog geen uitspraken doen over mogelijke overeenkomsten met eerdere onderzoeken.
Kunt u aangeven of de bevindingen van KLPD (2003) over de spaghettistructuur van de veevoerindustrie ook in de huidige situatie van toepassing zijn? Erkent u dat deze spaghettistructuur in de veevoerindustrie de handhaving bemoeilijkt zoals het KLPD-rapport stelt?
Zie het antwoord op vraag 8.
Deelt u de mening dat een positieflijst voor veevoeringrediënten duidelijkheid zal verschaffen voor veevoerproducenten, veehouders en handhavers en bent u bereid om een positieflijst op te stellen voor veevoeringrediënten ter verduidelijking en ter vereenvoudiging van de handhaving? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Een positieflijst voor veevoeringrediënten biedt naar mijn mening geen meerwaarde, en zou strijdig zijn met de bestaande Europese regelgeving. Er bestaat reeds een Europese catalogus met voedermiddelen, die is vastgesteld door de Europese lidstaten conform de Europese marktverordening voor diervoeders (nr. 767/2009). Daarnaast bestaat er een centraal Europees registratiesysteem. Zodra bedrijven nieuwe voedermiddelen op de markt brengen, moeten zij deze in dit centrale Europese registratiesysteem opgeven. Op deze wijze is te allen tijde duidelijk welke grondstoffen op de markt circuleren. Een lijst met toegestane veevoedergrondstoffen biedt overigens geen garantie dat zich géén contaminatie voordoet met een ongewenste stof.
Bent u bereid om bij mogelijke massale «ruimingen» de Kamer vooraf informatie te verschaffen over de toegepaste dodingsmethode en de uitvoering hiervan per diersoort en per bedrijf en bent u bereid om de controle op het welzijn van individuele dieren te vergroten door de mogelijke «ruimingen» in de stal te filmen? Zo nee, waarom niet? Is het voor de pers mogelijk om bij de dodingen aanwezig te zijn? Zo ja, is dit gecommuniceerd? Zo nee, waarom niet?
Er geldt een nultolerantie voor verboden stoffen bij levende dieren. De dieren die positief testen op een verboden stof moeten volgens de Europese Richtlijn 96/23/EC terstond gedood worden en uit de handel worden gehaald. De dieren worden afgevoerd naar een slachthuis en daar volgens de normale procedures gedood. Hierna worden de kadavers afgevoerd naar de destructor. Dit hele proces staat onder toezicht van de NVWA, die daarbij ook let op het dierenwelzijn. Vanuit welzijnsoogpunt voor de dieren is het niet gewenst meer mensen dan noodzakelijk ter plaatse toe te laten. In het belang van de privacy van de ondernemers wordt de pers niet door de NVWA uitgenodigd op locatie.
Kunt u aangeven hoe groot het risico is dat het besmette veevoer nog veel wijder verspreid is dan tot nu toe is bekend gemaakt? Zo ja, hoe wordt de consument en de producent van dit risico de hoogte gebracht?
Zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 31 juli jl. (TK 26 991, nr. 427) zijn op basis van de beschikbare documenten en gegevens alle mengvoerberdrijven die mogelijk verontreinigde grondstoffen hebben ontvangen bekend. De voersporen vanuit deze bedrijven zijn onderzocht om zo de verspreiding van het besmette veevoer in beeld te krijgen. Producenten van diervoeders worden door de NVWA op de hoogte gebracht wanneer er diervoedergrondstoffen geleverd zijn die mogelijk vervuild kunnen zijn me deze stof. Pas als er daadwerkelijk een risico voor de volksgezondheid is, wordt de consument hierover actief geïnformeerd. Dat is in dit geval zoals eerder aangegeven niet aan de orde.
Erkent u dat het gesleep met dieren naar het buitenland een extra risico met zich meebrengt voor de verspreiding van furazolidon in de internationale voedselproductie? Zo nee, waarom niet?
Wanneer dieren die aan deze stof zijn blootgesteld of hun vlees of het diervoeder geëxporteerd zijn, dan worden de betrokken lidstaten door de NVWA door middel van een RASFF (Rapid Alert System for Food and Feed) melding hiervan op de hoogte gebracht. Deze landen kunnen daarop eigen maatregelen nemen.
Kunt u bevestigen dat furazolidon vrij te koop is in dierenwinkels en vooral gebruikt wordt bij duivenhouders? Kunt u aangeven wat dit betekent voor de resistentieontwikkeling bij duiven en hun houders? Bent u bereid om de toepassing van furazolidon ook bij duivenhouders te verbieden? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Sinds januari 2014 is de verkoop van alle antibiotica in dierenwinkels verboden. Daarvoor was furazolidon alleen in 5 grams verpakking verkrijgbaar in dierenwinkels voor de toepassing bij aquarium- en terrariumdieren en dus niet voor de toepassing bij andere dieren, zoals duiven.
Furazolidon is bovendien ook niet als diergeneesmiddel op de Nederlandse markt toegelaten. Wanneer er echter geen andere alternatieven beschikbaar zijn, mag furazolidon in uiterste noodgevallen worden voorgeschreven door een dierenarts (via de zgn. cascaderegeling) voor dieren die niet voor de voedselproductie bestemd zijn.
Alle gebruik van antibiotica kan resistentie geven, daarom is het voorschrijven en toepassen van antibiotica voorbehouden aan de dierenarts. Het kabinet is van mening dat het voorschrijven van antibiotica moet restrictief en selectief moet zijn en dit geldt ook voor het gebruik hiervan bij duiven.