Het openbaar maken meetdata ammoniak Wageningen Universiteit |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP), Helma Lodders (VVD), Jaco Geurts (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «WUR geeft meetdata en berekeningsmethoden nog steeds niet vrij»?1
Ja.
Deelt u de mening, en de mening van de internationale reviewcommissie («The guidance of the Panel is that data should be freely available to stakeholders.»), dat Nederlandse onderzoekers open kaart behoren te spelen over de wijze waarop emissiefactoren tot stand komen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat Nederlandse onderzoekers transparant moeten zijn in de wijze waarop emissiefactoren tot stand komen. Ik constateer dat de onderzoekers meermaals wetenschappelijk hebben gepubliceerd over de totstandkoming van emissiefactoren en dat de resultaten van de Nederlandse onderzoekers veelvuldig op internationale wetenschappelijke congressen zijn besproken.
Deelt u de mening dat resultaten van emissiefactoren bij bemesting aan de hand van meetdata en rekenmethoden te reproduceren moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
Ja. Dat is ook de reden dat de metingen waarop de emissiefactoren zijn gebaseerd vele malen zijn herhaald en ik tweemaal een internationale review van de wetenschappelijke onderbouwing heb laten uitvoeren.
Deelt u de conclusie: «Op grond van het feit dat resultaten internationaal zijn gepubliceerd in peer-reviewed tijdschriften is het niet beschikbaar stellen van dergelijke gegevens ongehoord. In feite zijn daarmee de publicaties van nul en generlei waarde. Immers, reproduceerbaarheid is een van de pijlers waarop het wetenschappelijke discours is gestoeld»?
Uit de openbare reactie van Wageningen UR op de website van V-focus blijkt dat het onderliggende data betreft, waarvan de verwerkte gegevens gepubliceerd zijn. Wageningen UR heeft aangegeven bereid te zijn deze gegevens te overleggen. Echter de gegevens uit de jaren »90 zijn niet meer beschikbaar. Het is sinds 1 januari 2005 gebruikelijk om onderzoeksgegevens 5 jaar te bewaren, conform de hiervoor geldende regels vanuit de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening van de Vereniging van Universiteiten (VSNU).
Van de meer recente metingen is Wageningen UR bereid de wetenschappers van de blogs van V-focus te tonen hoe uit de basisgegevens de emissie is berekend. De wetenschappers zijn hier tot nu toe niet op ingegaan.
Bent u bereid Wageningen UR te verzoeken de meetdata van bemestingsexperimenten en de bijbehorende berekeningsmethoden, die cruciaal zijn voor het bepalen van emissiefactoren, openbaar te maken of op aanvraag beschikbaar te stellen? Zo nee, waarom niet?
Ik constateer dat Wageningen UR inspanningen levert om de gevraagde meetdata aan de onderzoekers te overleggen. Een nader verzoek daartoe acht ik niet nodig.
De evaluatie van de bestrijdingsaanpak van de AI uitbraak van 15 november 2014 |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Is het evaluatierapport bestrijdingsmaatregelen van de vogelgriepuitbraken H5N8, zoals toegezegd, vóór de zomer door Berenschot opgeleverd?1 Wanneer ontvangt de Tweede Kamer dit evaluatierapport, inclusief beleidsreactie? Indien dit rapport niet is opgeleverd, wat is de reden dat het niet gereed is?
Het opstellen van het evaluatierapport heeft meer tijd gekost dan voorzien. Het rapport wordt deze maand afgerond. Ik zal uw Kamer het rapport, voorzien van mijn beleidsreactie, na afronding toesturen.
Onderschrijft u de urgentie van een tijdige evaluatie voor pluimveehouders nu er weer een trekseizoen voor de deur staat?
Bij een evaluatie zijn zowel tijdigheid als zorgvuldigheid van belang. De deskundigengroep Pluimveeziekten is op 1 september jl. bij elkaar geweest en heeft onder andere over de vogeltrek geadviseerd. Ik zal u mijn reactie op dit advies, samen met het verslag van de bijeenkomst van de Deskundigengroep, deze maand sturen.
Deelt u de mening dat er, gezien recente uitbraken van hoog pathogene vogelgriep in Duitsland en Engeland, haast is geboden bij implementatie van maatregelen om de verspreiding van vogelgriep te minimaliseren en bij een uitbraak van vogelgriep de negatieve gevolgen zo klein mogelijk te houden? Deelt u de mening dat de te nemen maatregelen effectief en zo min mogelijk belastend voor de sector moeten zijn?
De maatregelpakketten voor verschillende vogelgriepscenario’s staan beschreven in het Beleidsdraaiboek Aviaire Influenza 2.02. Bij de totstandkoming van dit draaiboek is de pluimveesector uitgebreid geconsulteerd. De deskundigengroep Pluimveeziekten heeft tijdens de bijeenkomst op 1 september jl. ook over de standstill geadviseerd. Ik zal mijn reactie op dit advies ook deze maand aan uw Kamer sturen.
Worden de recente ervaringen met vogelgriep uitbraken in het buitenland meegenomen bij de opvolging van het evaluatierapport? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Bij besluiten over vogelgriep betrek ik altijd recente ervaringen, maar ook recent vergaarde kennis. De bovengenoemde evaluatie heeft alleen betrekking op de uitbraak van hoogpathogene vogelgriep in het najaar van 2014 in Nederland.
Bij de recente uitbraak in Duitsland, in een pluimveerijk gebied, zijn geen aanvullende maatregelen doorgevoerd (zoals bijvoorbeeld 72 uur stand still, vervoersgeboden) zoals we die in Nederland wel kennen, kunt u zich hierin vinden? Zo niet, bent u bereid op Europees niveau afspraken te maken bij een mogelijke uitbraak van vogelgriep zodat ondernemers met een gelijke aanpak worden geconfronteerd? Zo nee, waarom niet?
Vogelgriep is een dierziekte waarvoor een Europese bestrijdingsplicht geldt. In de Europese regelgeving staan de (minimum)maatregelen, die een lidstaat moet nemen bij een uitbraak van een vogelgriep (richtlijn 2005/94). Nederland is een pluimveedicht land met grote exportbelangen. De hoogpathogene variant van vogelgriep is zeer besmettelijk voor gevogelte. Voor kippen is deze variant dodelijk. Vogelgriep is een zoönose, wat betekent dat de besmetting van dier op mens kan worden overgebracht. De maatregelen die zijn genomen, zijn gericht geweest op het zo effectief mogelijk bestrijden van de uitbraak. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 staan de maatregelenpakketten beschreven in het Beleidsdraaiboek. Zoals aangegeven ontvangt u de evaluatie na afronding van het rapport.
Deelt u de mening dat concrete maatregelen ter voorkoming/bestrijding van vogelgriep met het oog op komend trekseizoen zo snel mogelijk dienen te worden doorgevoerd?
Zie het antwoord op vraag 2.
Het bericht dat het slecht gaat met weidevogels als grutto’s, scholeksters en veldleeuweriken |
|
Eric Smaling |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw «plan de campagne» om de weidevogelstand te herstellen?1
Tijdens het wetgevingsoverleg over de Natuurbeschermingswet heb ik in reactie op de motie Grashoff-Leenders (TK 33 348, nr. 130) toegezegd met provincies in gesprek te gaan en gezamenlijk te bekijken welke ideeën voor landschappen er zijn. Daarbij zal het hele thema van agrarisch natuurbeheer, gemeenschappelijk landbouwbeleid en de synergie tussen landschappen en weidevogels betrokken worden. Ik zal uw Kamer over de uitkomsten daarvan informeren.
Waar heeft het huidige beleid in uw analyse gefaald om de weidevogels te beschermen?
De Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli) heeft in zijn rapport, getiteld «Onbeperkt houdbaar, naar een robuust natuurbeleid» (mei 2013) kritiek geleverd op de effectiviteit en invulling van het agrarisch natuurbeheer. Met de invoering van het nieuwe, collectieve stelsel voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer komen de provincies en ik voor een groot deel tegemoet aan die kritiek. Zie ook mijn reactie op het Rli-rapport van 6 juni 2013 (TK 33 576 nr. 3), en mijn brief van 30 juni 2014 over de stand van zaken van de voorbereiding op het nieuwe stelsel voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer, dat vanaf 1 januari 2016 in werking moet treden (TK 33 576, nr. 17).
Heeft u een gestructureerd programma om de verschillende oorzaken van de achteruitgang van weidevogels (verlies aan habitat, intensivering van de agrarische sector en gebruik van gevaarlijk gif) tegen te gaan?
Zie het antwoord op vraag 1 en 2.
Is het uw bedoeling dat uw beleid intensivering van de agrarische sector bewerkstelligt (zoals nu de melkveehouderij)?Zo ja, waarom? Is intensivering van de agrarische sector een onbedoeld bijeffect van uw beleid? Indien dit laatste het geval is, hoe wilt u dan omgaan met negatieve effecten van deze intensivering voor mens, dier en milieu? Denkt u dat intensivering mogelijk is zonder negatieve bijeffecten?
Mijn beleid is erop gericht de kaders, onder meer op het gebied van (dier)gezondheid, dierenwelzijn en milieu, vast te leggen waarbinnen de agrarische sector zich duurzaam kan ontwikkelen. Daarbij dragen de veehouderijketens mede verantwoordelijkheid voor een verantwoorde duurzame ontwikkeling. Binnen die kaders hebben ondernemers de vrijheid te kiezen voor een type bedrijfsvoering dat het beste bij hen past.
In de Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij (UDV) is een van de ambities om soortenrijkdom op eigen grond te herstellen. Daarmee is behoud van onder meer weidevogels onderdeel van de duurzaamheidsagenda van de veehouderij. Voorts kijk ik met de sector hoe verbetering van de situatie voor weidevogels gestimuleerd kan worden vanuit de nationale enveloppe die voortkomt uit het Europese pakket voor de melkveehouderij- en varkenssector.
Wat is uw reactie op het bericht dat de weidevogels ernstig bedreigd worden door de koeienexplosie?2
Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoorden van 9 september 2015 op de vragen die het lid Grashoff naar aanleiding van het genoemde artikel heeft gesteld (2015D32807).
Kunt u een reactie geven op de door o.a. de Vogelbescherming geconstateerde toenemende verschraling van het landschap?
Ik verwijs u naar mijn brief van 10 september jl. over de vergroening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. Ik blijf met de vergroening en het stimuleren van agrarisch natuurbeheer, lokale initiatieven en landschapsontwikkeling en -behoud werken aan een gevarieerd en aantrekkelijk landschap met de bijbehorende biodiversiteit.
Wat gaat u doen om de verschraling van het landschap tegen te gaan, en welke kwantitatieve gegevens heeft u over deze landschapsverschraling?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe wilt u bewerkstelligen dat boeren in hun maaibeleid meer rekening houden met weidevogels, en hoe gaat u de effecten van dit beleid meten? Welke acties heeft u in het verleden ondernomen, en met welke resultaten?
Maaibeleid en graslandsamenstelling zijn belangrijke aspecten van een agrarische bedrijfsvoering waarin ruimte is voor weidevogels. Met name het maaibeleid is de laatste decennia een belangrijk onderdeel geweest van de overeenkomsten tussen overheid en agrariërs in het kader van het agrarisch natuur- en landschapsbeheer. Juist het nieuwe stelsel voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer biedt de deelnemers de mogelijkheid om met flexibele maaidata te werken, aangepast aan de situatie in het veld.
Maaibeleid en graslandsamenstelling zitten als volgt in het nieuwe stelsel. Collectieven van agrariërs geven in een gebiedsaanvraag bij de provincie aan waar ze binnen kerngebieden leefgebieden willen realiseren. De collectieven maken op hun beurt afspraken met de deelnemende agrariërs over de wijze waarop die leefgebieden gerealiseerd gaan worden. Die afspraken kunnen ook bepalingen bevatten over maaibeleid en graslandsamenstelling.
Meting van de effecten van het nieuwe stelsel voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer gebeurt in het kader van de monitoring en evaluatie van de afspraken tussen Rijk en provincies in het natuurpact.
Hoe wilt u meer bloemrijk grasland bewerkstelligen, en hoe gaat u de effecten van dit beleid meten? Welke acties heeft u in het verleden ondernomen, en met welke resultaten?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u aangeven hoe de meetbare effectiviteit van agrarisch natuurbeheer de laatste jaren is verbeterd?
De inspanningen van Rijk en provincies zijn er op gericht om per 1 januari 2016 een nieuw stelsel voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer te introduceren dat tot een meetbaar betere effectiviteit van het agrarisch natuurbeheer leidt.
Kunt u zich vinden in het volgende citaat van Geert Mak: «Veel koeien zetten praktisch geen poot meer buiten, want die staan in hun megastallen bij de melkrobot. En er zijn meer beesten uit het buitengebied verdwenen. Doordat het waterpeil de laatste jaren extreem laag wordt gehouden zodat de boeren met hun maaimachines zo vroeg mogelijk het land in kunnen, blijven de weidevogels steeds vaker weg. Die hebben niets te zoeken op een grond die hard is als steen. Dáárom is het overal zo stil. En de laatste vogels worden onthoofd door maaiende boeren. «Er zijn boeren genoeg die van vogels en de natuur houden maar moet je sommige eens door het land zien raggen. De jonge vogelkopjes vliegen je om de oren. Er is een wild plan om een gigantisch monument voor de grutto op te richten, ergens boven een snelweg.»?3
De heer Mak beschrijft vanuit zijn eigen perceptie en gevoel de ontwikkelingen op het gebied van intensivering van de agrarische bedrijfsvoering en de teruggang van het aantal weidevogels. Ik onderschrijf de zorgen over die teruggang, die uit deze tekstpassage spreken. Ik kan me echter niet vinden in de toonzetting van de heer Mak waar het gaat om de werkhouding en werkwijze van boeren. Die doen geen recht aan de zorgvuldigheid die zoveel boeren betrachten bij het omgaan met weidevogels op hun land.
Wat heeft u gedaan om de bedreiging van insectenetende vogels door Neonicotinoïden tegen te gaan, nadat in wetenschappelijke publicaties het verband is vastgesteld tussen hoge concentraties Neonicotinoïden in oppervlaktewater, en de teruggang in het aantal insectenetende vogels?4
Ik verwijs u naar mijn brief van 27 oktober 2014 (Kamerstuk 27 858 nr. 276) over Imidacloprid en vogelpopulaties en naar mijn brief van 10 april 2015 (Kamerstuk 27 858 nr. 304) over mijn inzet ten aanzien van neonicotinoïden. Ik zal uw Kamer op korte termijn informeren over de herbeoordeling van de neonicotinoïden door het Ctgb naar aanleiding van het rapport van de European Academies» Science Advisory Council (EASAC) en de recente meetgegevens over Imidacloprid in het oppervlaktewater.
Bent u bereid te bewerkstelligen dat in Nederland geen landbouwgif meer wordt gebruikt dat een bedreiging vormt voor bijen en insectenetende vogels?
Zie antwoord vraag 12.
Het bericht ‘Weer hoge bijensterfte in Nederland’ |
|
Eric Smaling |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het verdubbelen van de bijensterfte naar 18% afgelopen winter?1
De Nederlandse winterbijensterfte is volgens de voorlopige cijfers van Coloss (EU-monitoring) weliswaar hoger dan vorig jaar, maar nog steeds lager dan het gemiddelde van de laatste tien jaar (20%). Nederland loopt in Europees opzicht niet uit de pas met het EU-gemiddelde op dit punt (18%).
Overigens betreft het Europese Coloss-bijensterftecijfer voor Nederland van afgelopen winter 14%. Dit is het percentage dode volken na de vorige winter.
De analyse van mogelijke verklaringen voor de hogere bijensterfte is nog niet afgerond.
Kunt u reageren op de studie van bijenonderzoeker Van der Zee, die concludeert dat de hoge aantallen dode bijen verband houden met het gebruik van het insecticide Thiacloprid («als we die stof bij de bijenvolken vonden, was de kans op sterfte in de winter significant hoger»)?
Deze studie is enkele jaren geleden uitgevoerd als onderdeel van het toenmalige BIJ-1-programma en was gericht op de winter(bijen)sterfte van 2011–2012. Het wetenschappelijke artikel hierover is zomer 2015 gepubliceerd.
Inmiddels weten we door aanvullend multifactorieel onderzoek dat winterbijensterfte beïnvloed wordt door meerdere factoren, waarvan de vier belangrijkste zijn: bijenziekten (Varroamijt), voedselgebrek voor bijen, imkerpraktijk en gewasbeschermingsmiddelen.
Ook zijn de laatste jaren verdere stappen gezet rond bijen en neonicotinoïden, zoals diepgaand politiek en maatschappelijk overleg (Actieprogramma Bijengezondheid), het ingrijpen in toelatingen waaronder het verbod voor sommige toepassingen, inperken van toelatingen en aanvullende risicobeperkende maatregelen voor neonicotinoïden, zowel in de EU als nationaal.
In het belang van de bijengezondheid en ten behoeve van onderbouwde besluitvorming op dit complexe onderwerp ondersteun ik financieel op dit moment een meerjarige verdiepende onafhankelijke studie naar de belangrijkste factoren achter bijensterfte (Surveillance Bijengezondheid).
Bent u bereid tot een totaalverbod van voor bijen gevaarlijke bestrijdingsmiddelen (Neonicotinoïden, Fipronil) op korte termijn?
Op 10 april 2015 is uw Kamer geïnformeerd dat het Ctgb is verzocht om te bezien of het rapport van de European Academies» Science Advisory Council (EASAC) over neonicotinoïden aanleiding geeft tot ingrijpen in de toelating van middelen gebaseerd op deze stoffen (Kamerstuk 27 858, nr. 304). Daarover wordt uw Kamer per brief voor het einde van het kerstreces geïnformeerd.
Bent u bereid tot een totaalverbod, dan wel herbeoordeling van Thiacloprid?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u ervan op de hoogte dat in 2013 het CLM (een onafhankelijk kennis- en adviesbureau op het gebied van landbouw, voedsel, natuur en milieu) in opdracht van Greenpeace de reikwijdte van het Europese verbod op de drie Neonicotinoïden (clothianidin, thiamethoxam en imidacloprid) heeft onderzocht, en concludeerde dat dit door de vele uitzonderingen slechts zo’n 15% van het gifgebruik omvatte2? Heeft u actuele cijfers over de teruggang in het gebruik van Neonicotinoïden in Nederland en in Europa? Zo nee, wat gaat u doen om deze cijfers voor de Kamer inzichtelijk te maken? Welke cijfers zijn wel beschikbaar over het gebruik van Neonicotinoïden in Nederland?
Ja.
Op de website van het CBS zijn gebruiksgegevens beschikbaar (uitgedrukt in kg werkzame stof) voor onder andere neonicotinoïden. Zie CBS (tot en met 2012): website CBS.3
Kunt u aangeven hoeveel Thiacloprid in Nederland jaarlijks werd gebruikt in 2004 tot en met 2014? Zo nee, welke gegevens zijn wel beschikbaar over het gebruik van het middel Thiacloprid?
Sinds het op de markt komen van middelen op basis van de werkzame stof thiacloprid in 2004 geeft het CBS de volgende gebruiksgegevens, die op de website beschikbaar zijn (uitgedrukt in kg werkzame stof). In 2004 bedroeg het gebruik 320 kg, in 2008, 7.954 kg en in 2012, 11.654 kg.
Herinnert u zich dat u in het verleden heeft aangegeven niet tot een totaal verbod op Neonicotinoïden over te willen gaan uit vrees voor juridische claims van producenten van Neonicotinoïden? Kunt u hier een juridische onderbouwing van geven, waarbij u ook aangeeft welke eerdere zaken en jurisprudentie er geweest zijn, waarbij u tevens aangeeft voor welk bedrag aan schadeclaims gevreesd wordt?
Ik verwijs hiervoor naar de brieven aan uw Kamer van 14 mei 2013 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 707), 17 april 2014 (Kamerstuk 27 858, nr. 264) en 27 oktober 2014 (Kamerstuk 27 858, nr. 276) en 30 maart 2015 (Kamerstuk 27 858 nr. 303). Verder informeer ik uw Kamer voor het einde van het kerstreces over de beoordeling van het Ctgb over het rapport van het EASAC over neonicotinoïden.
Een voorbeeld van eerdere zaken of jurisprudentie waarbij het door u genoemde aan de orde is gekomen is er niet, omdat een dergelijk besluit niet eerder is genomen.
Erkent u dat voor bijen gevaarlijk landbouwgif ook gevaarlijk is voor vogels, zoals onder andere blijkt uit bekroond onderzoek van de Radboud Universiteit en eerdere onderzoeken van Tennekes?3
Aangaande het onderzoek van de Radboud Universiteit (Hallmann et al. 2014) is uw Kamer op 27 oktober 2014 (Kamerstuk 27 858 nr. 276) per brief geïnformeerd.
De betreffende eerdere onderzoeken van Tennekes (2010) zijn reeds, waar relevant, binnen de Nederlandse herbeoordeling van neonicotinoïden in 2011 meegenomen. Ook hierover is uw Kamer per brief op 14 juli 2011 geïnformeerd.
Ziet u de verhoogde bijensterfte en de achteruitgang van de weidevogelpopulatie als bewijs voor falend Europees en Nederlands beleid?
Nee. Eerder is uw Kamer geïnformeerd over de Nature publicatie aangaande imidacloprid en de afname van vogelpopulaties (Kamerstuk 27 858 nr. 276).
Kunt u helder uiteenzetten in welk artikel volgens u een causaal verband (versus een aanwijzing of een correlatie) wordt vereist bij de verschillende procedures (reguliere procedure, noodprocedure)?
Zoals ook in de brieven aan uw Kamer van 14 mei 2013 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 707), 17 april 2014 (Kamerstuk 27 858, nr. 264), 27 oktober 2014 (Kamerstuk 27 858, nr. 276) en 30 maart 2015 (Kamerstuk 27 858, nr. 303) is aangegeven, volgt uit het Europese en nationale juridisch kader dat er – om in te grijpen in toelatingen van gewasbeschermingsmiddelen – aanwijzingen moeten bestaan, die wetenschappelijk onderbouwd zijn, dat niet langer wordt voldaan aan de goedkeurings- of toelatingscriteria (artikel 4, artikel 28 en artikel 29 van de Verordening (EC) 1107/2009) voor respectievelijk werkzame stoffen of gewasbeschermingsmiddelen, waardoor er onaanvaardbare risico’s ontstaan. Óf er moet in de huidige toelatingen aantoonbare aanleiding zijn voor een ernstig risico dat ingrijpen met een noodmaatregel gerechtvaardigd is. In Nederland is het Ctgb de bevoegde autoriteit om te toetsen of er ingegrepen moet worden in de toelating aan de hand van bepaalde gegevens. Daarbij toetst het Ctgb uiteraard ook de wetenschappelijke kwaliteit van die gegevens.
Wanneer komt de herbeoordeling Neonicotinoïden door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (CTGB) naar aanleiding van meetgegevens in het oppervlaktewater naar de Kamer, zoals eerder toegezegd?
Hierover zal ik uw Kamer voor het einde van het kerstreces informeren per brief.
Wanneer krijgt de Kamer de uitkomst van uw verzoeken aan het CTGB en de European Food Safety Authority (EFSA) om de meest recente studies van de Europese Academies te bekijken met de vraag of dit tot een herbeoordeling kan leiden?
Zie antwoord vraag 11.
Het bericht 'Worden we de melkvee-industrie ingerommeld' |
|
Eric Smaling |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kunt u een reactie geven op de analyse van Wouter van der Weijden, Directeur Stichting Centrum voor Landbouw en Milieu, dat grondgebonden bedrijven de dupe worden van de door u voorgestelde invoering van fosfaatrechten?1
Zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 2 juli jongstleden (Kamerstuk 33 979, nr. 98) heb ik met LTO Nederland, de Nederlandse Zuivel Organisatie (NZO), de Nederlandse Melkveehouders Vakbond (NMV) en het Nederlands Agrarisch Jongeren Kontakt (NAJK) overeenstemming bereikt over de hoofdlijnen van het nieuwe instrumentarium. Stichting Natuur & Milieu (SNM) heeft benadrukt in te willen zetten op grondgebondenheid en ruimte voor extensieve bedrijven.
In de komende periode zal ik in nauw overleg met genoemde organisaties werken aan de nadere uitwerking van het stelsel. Het Netwerk Grondig is toegevoegd aan deze groep organisaties, waarmee ik uitvoering geef aan de aangenomen motie Smaling (TK 21501–32, nr. 854). Ik zal uw Kamer informeren zodra er meer duidelijkheid bestaat over de wijze waarop invulling gegeven wordt aan het stelsel van fosfaatrechten. Ik acht het niet opportuun om, vooruitlopend op het overleg met betrokken partijen, nu uitspraken te doen over de wijze waarop het stelsel van fosfaatrechten mogelijk uitpakt voor verschillende type bedrijven.
Is het waar dat grondgebonden melkveehouders straks fosfaatrechten moeten kopen als ze meer koeien willen houden, ook als ze zelf voldoende grond hebben om de mest van de extra koeien op kwijt te kunnen?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat hiermee de grondgebonden melkveehouderijen de dupe worden van «de brutale groeiers»?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat het rechtvaardig is dat grondgebonden bedrijven op extra kosten worden gejaagd door de snelle groeiers en de hieropvolgende opeenstapeling van regelgeving na de afschaffing van het melkquotum?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om het in te voeren fosfaatrechtensysteem zo te repareren dat grondgebonden bedrijven en grondgebonden groei worden ontzien?
Zie antwoord vraag 1.
Onderschrijft u dat het in de rede ligt om de zwaarste lasten van het fosfaatrechtensysteem neer te leggen bij de meest intensieve bedrijven? Zo ja, hoe gaat u dat vorm geven?
Zie antwoord vraag 1.
Onderschrijft u het idee dat regionale kringlopen voor de melkveehouderij wenselijk zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u in het fosfaatrechtensysteem de regionale kringlopen bevorderen?
Ik onderschrijf de wenselijkheid van regionale kringlopen. De productie van ruwvoer en de afzet van dierlijke mest in de regio beperkt het aantal vervoersbewegingen over grotere afstanden en vermindert de noodzaak tot import van ruwvoer uit andere landen. Zoals toegezegd per brief van 29 maart van dit jaar (Kamerstuk 33 979, nr. 73) ben ik om die reden ook in gesprek met sectororganisaties om te bezien hoe de vorming van regionale kringlopen verder kan worden versterkt.
Het stelsel van fosfaatrechten stuurt op de fosfaatproductie in de melkveehouderij, niet op de afzet van dierlijk mest of de regionale teelt van ruwvoer.
Hoe wilt u in het fosfaatrechtensysteem omgaan met melkveehouders die grotendeels grondgebonden zijn en een kleiner deel van de mest van hun bedrijf kwijt kunnen in de regio, bijvoorbeeld in een straal van 30 kilometer?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u een reactie geven op het risico dat de heer Van der Weijden schetst, namelijk dat de melkveehouderij verandert in een melkvee-industrie?
Melkveehouders zijn gehouden aan vigerende wet- en regelgeving op het gebied van onder andere milieu, dierenwelzijn en diergezondheid. Daarnaast is de melkveehouderij op sectorniveau nog steeds grotendeels grondgebonden. Dit grondgebonden karakter is noodzakelijk om maatschappelijk draagvlak te behouden en te versterken. De AMvB grondgebonden groei melkveehouderij, die per 1 januari 2016 van kracht wordt, heeft juist tot doel dit grondgebonden karakter te behouden.
De omvang van individuele melkveehouderijen laat al decennia lang een autonome groei zien en bedraagt gemiddeld momenteel 85 melk- en kalfkoeien (2014). Van de melkveebedrijven in Nederland heeft 1,7% een omvang van 250 melk- en kalfkoeien of meer. Ik verwijs u hiervoor tevens naar mijn brief van 14 juli jl. met de beantwoording van de vragen over de gevolgen van de stijging van de Nederlandse melkproductie (Kamerstuk 33 979, nr. 99).
Gezien de gemiddelde omvang van Nederlandse melkveebedrijven en de hoge mate van grondgebondenheid van de sector deel ik de uitspraken van de heer Van der Weijden dan ook niet.
Onderschrijft u dat het onwenselijk is als de melkveehouderij transformeert in een melkvee-industrie? Zo ja, wat gaat u er aan doen om dit te voorkomen?
Zie antwoord vraag 9.
Onderschrijft u het pleidooi van de Noordelijke Gedeputeerden die een duurzamer en grondgebonden systeem van fosfaatrechten bepleiten? Kunt u een reactie geven?2
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik u naar het antwoord op vraag 1.
Kunt u een reactie geven op de constatering van de Noordelijke Gedeputeerden dat grondgebonden bedrijven financieel worden gestraft, terwijl ze juist duurzame en milieuvriendelijke keuzes maken?
Zie antwoord vraag 11.
Onderschrijft u de analyse van de heer Van der Weijden dat met de kringloopwijzer (welke nu door de zuivelbedrijven wordt ingevoerd) het permanent opstallen, de aankoop van ruwvoer en langere ketens worden gestimuleerd?
Nee. Uit een recente analyse door Wageningen-UR van 700 ingevulde Kringloopwijzers over het jaar 2013 blijkt dat zowel met weidegang als met volledig opstallen goede resultaten geboekt kunnen worden: «Ook met weidegang zijn goede resultaten te behalen in de KringloopWijzer. Zelfs nog beter dan bij opstallen. Het heeft allemaal te maken met de uitvoering op het bedrijf».3
Bent u bereid te overleggen over aanpassing van de kringloopwijzer opdat het opstallen en langere ketens niet worden gestimuleerd en er breder gekeken wordt naar maatschappelijke meerwaarde en de circulaire economie?
De KringloopWijzer is een privaat initiatief van de zuivelketen en Wageningen-UR. De KringloopWijzer is een rekeninstrument dat op basis van invoer van kringloop gerelateerde gegevens de bedrijfs- en milieuprestaties op (agrarisch) bedrijfsniveau berekent en presenteert. De KringloopWijzer biedt ondernemers inzicht in de kringloop op hun bedrijf en draagt bij aan de circulaire economie door te sturen op een maximale benutting van de op het eigen bedrijf beschikbare nutriënten.
Bent u bereid de gevolgen (betreffende onder andere duurzaamheid, regionalisering, dierenwelzijn, schaalvergroting en de economische positie van familiebedrijven) van invoering van fosfaatrechten te laten onderzoeken met een quick scan?
In mijn brief van 2 juli jl. heb ik uiteengezet waarom productiebeperkende maatregelen in de melkveehouderij onontkoombaar zijn. Tevens heb ik, op verzoek van uw Kamer, de meest reële opties geanalyseerd om de fosfaatproductie in de melkveehouderij zodanig te reguleren dat het sectorplafond van de melkveehouderij niet wordt overschreden en daarmee de derogatie niet in gevaar wordt gebracht. Het stelsel van fosfaatrechten stuurt van de beschreven opties het meest direct op de productie van fosfaat en daarmee op het fosfaatproductieplafond. Een quick scan naar de gevolgen van de invoering van fosfaatrechten op duurzaamheid, regionalisering, dierenwelzijn, schaalvergroting en de economische positie van familiebedrijven zal niet resulteren in een andere conclusie op dat punt.
Kent u het artikel «Aansprakelijkheid Nederlandse Staat voor schade fosfaatrichtlijn»3 waarin Sieta van Keimpema van de Dutch Dairymen Board stelt dat melkveehouders de staat juridisch aansprakelijk kunnen stellen voor schade door de fosfaatrichtlijn en denkt u dat een gang naar de rechter kans van slagen heeft?
Het aangekondigde stelsel van fosfaatrechten is noodzakelijk ter implementatie van de Nitraatrichtlijn en ter voldoening aan de voorwaarden die verbonden zijn aan de door de Europese Commissie aan Nederland verstrekte derogatie. Ik heb geen reden om aan te nemen dat de aangekondigde maatregelen onrechtmatig zouden zijn.
Wilt u reageren op de stelling van Frank Verhoeven van Boerenverstand4 dat zowel de kringloopwijzer als het stelsel van fosfaatrechten verdere verhoging van de melkproductie per koe en het afstoten van jongvee stimuleert?
In mijn brief van 2 juli jl. heb ik uiteengezet waarom de keuze voor fosfaatrechten de voorkeur verdient boven enkele andere alternatieven. Daarbij heb ik onder meer aangegeven dat een stelsel van dierrechten een onwenselijke prikkel kan uitlokken om te sturen op een hoge melkproductie per koe. Dit zou negatieve gevolgen kunnen hebben voor diergezondheid en -welzijn.
Het stelsel van fosfaatrechten zorgt niet voor zo’n extra prikkel om de melkproductie per koe te verhogen.
Bedrijven met melkvee krijgen fosfaatrechten toegekend voor melk- en kalfkoeien, jongvee jonger dan 1 jaar en jongvee ouder dan 1 jaar. Dit brengt met zich mee dat individuele melkveehouders er voor kunnen kiezen om de opfok van jongvee uit te besteden en de daarmee vrijvallende fosfaatrechten te benutten voor het houden van melkkoeien. Echter, op nationaal niveau geeft dit geen ruimte voor een forse toename van het aantal melkkoeien. Immers, de ondernemer waaraan de opfok van jongvee wordt uitbesteedt moet voor het houden van dit jongvee ook over afdoende fosfaatrechten beschikken.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat de melkproductie per koe dusdanig wordt opgevoerd dat dit ten koste gaat van de gezondheid of de levensduur van de koe en hoe voorkomt u dat er hierdoor verkeerde prikkels in de fosfaatregels komen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 17, alsmede naar de eerder genoemde brief van 14 juli jl.
Bent u bereid systematisch aan de Kamer te rapporteren hoe de mate van grondgebondenheid in de melkveehouderij zich jaarlijks ontwikkelt?
Het Centraal Bureau voor de Statistiek rapporteert jaarlijks over de fosfaatproductie en de plaatsingsruimte in de melkveehouderij. Op basis van die gegevens kan de mate van grondgebondenheid vastgesteld worden. Ik zeg uw Kamer toe hierover te rapporteren zodra hierover nieuwe gegevens beschikbaar zijn.
Vindt u dat het hele proces van totstandkoming van de Melkveewet (met de lange onzekerheid over het toegestane doorgroeitempo, het gesteggel over wet versus Algemene Maartregel van Bestuur, en nu zo kort daarna een reparatie op die wet) bijdraagt aan het imago en de levensvatbaarheid van de melkveesector? Moet op uw memoires gewacht worden voordat u toegeeft dat dit proces niet op de juiste manier is ingezet en voornamelijk geleid heeft tot ergernis, zowel bij de melkveehouders die kleinschalig willen blijven, als de gefrustreerde uitbreiders die nu hun investering niet kunnen terugverdienen?
Ik heb uw Kamer, mede namens de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, per brief van 12 december 2013 (Kamerstuk 33 037, nr. 80) het mestbeleid voor de periode vanaf 2015 geschetst. Met die brief heb ik aangegeven dat, met het vervallen van de melkquotering per 1 april 2015, er binnen de milieurandvoorwaarden die voortvloeien uit de Nitraatrichtlijn kansen zijn voor economische ontwikkeling van de melkveehouderij, zowel voor grondgebonden als voor niet-grondgebonden bedrijven, binnen de milieurandvoorwaarden van de Nitraatrichtlijn.
Dit is per 1 januari van dit jaar bekrachtigd met de inwerkingtreding van het stelsel verantwoorde groei melkveehouderij. In diezelfde brief heb ik al aangegeven dat «wanneer uit de monitoring van de mestmarkt blijkt dat de feitelijke fosfaatproductie in enig jaar het plafond van 2002 overschrijdt, [...] nadere productiebegrenzende maatregelen aan de orde» zijn.
Die situatie is nu aan de orde. Ik kan mij daarom dan ook niet vinden in de stelling van het lid Smaling dat het proces niet op de juiste manier is ingezet.
De acties van Franse boeren |
|
Helma Lodders (VVD), Barbara Visser (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de volgende berichten: «Dijksma noemt leeghalen vrachtwagens Frankrijk onacceptabel»1, «Kabinet hekelt agressieve acties Franse boeren»2, «Alle kritiek ten spijt blijft Frankrijk vierkant achter zijn boeren staan»3 en «Franse boeren kondigen nieuwe acties voor morgen aan»4?
Ja.
Wat vindt u van het feit dat Franse boeren ook deze week weer wegen blokkeren en daarmee het (vracht)verkeer ernstige schade doen toekomen?
Wij keuren deze acties af. Net als de Spaanse regering heeft ook Nederland geprotesteerd. De Staatssecretaris van Economische Zaken heeft al op 29 juli jl. een brief gestuurd aan de Franse Minister van Landbouw. Ook bij de Europese Commissie zijn onze zorgen met een afschrift van die brief onder de aandacht gebracht. In de brief is aangegeven dat er weliswaar begrip is voor het ongenoegen van de Franse boeren, maar dat acties die het vrije verkeer van personen en goederen ondermijnen, hard moeten worden aangepakt. Daarnaast staat in de brief dat Nederland ervan uitgaat dat de Franse overheid er alles aan doet om dat soort acties te voorkomen.
Ook de Europese Commissie heeft de Franse overheid gewezen op haar verantwoordelijkheid om te zorgen dat het vrije verkeer van goederen op het Franse grondgebied gewaarborgd wordt. De wijze waarop waarborging plaatsvindt, is een interne aangelegenheid van Frankrijk.
Tijdens de extra Landbouwraad van 7 september a.s. zal de marktsituatie besproken worden. Nederland zal daar zeker ook de negatieve effecten van de acties van de Franse boeren aan de orde stellen.
Welke mogelijkheden zijn er, met het oog op het feit dat er voor de komende weken verdere acties zijn aangekondigd, om uw Franse collegae aan te spreken op de hinder van het vrije Europese verkeer, het saboteren en beroven van Nederlandse vervoerders en chauffeurs, het totaal onnodig treffen van Nederlandse automobilisten op weg naar hun vakantiebestemming en de daarmee ontstane schadepost voor chauffeurs en vervoerders? Bent u bereid om het voorbeeld van de Spaanse regering te volgen, die officieel tegen de plundering heeft geprotesteerd bij de Franse autoriteiten en de Europese Commissie om opheldering heeft gevraagd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met de schrijnende voorbeelden van Nederlandse ondernemers waarvan de voertuigen worden geblokkeerd, doorzocht, gesaboteerd en leeggeroofd? Bent u bekend met de voorbeelden van chauffeurs die enkele honderden meters voor de plaats van bestemming hun vrachtwagens leeggetrokken zien worden en het kostbare vlees op de weg zien belanden? Deelt u de mening dat het onbestaanbaar is dat de Franse politie in deze gevallen toekijkt en niet in actie komt? Vindt u het acceptabel dat het erop lijkt dat de Franse politie dit niet lijkt te willen aanmerken als strafbare feiten? Gaat u uw Franse ambtsgenoten hierop aanspreken?
Onze ambassade in Parijs heeft hierover voortdurend contact met Transport en Logistiek Nederland. Tot nu toe zijn er twee meldingen van ernstige voorvallen waarbij lading uit vrachtwagens is gehaald. In beide gevallen is proces-verbaal opgemaakt door de Franse politie. Zie verder het antwoord op vragen 2, 3 en 5.
Klopt het dat u tijdens de extra vergadering van de Landbouw- en Visserijraad in Brussel op 7 september aandacht zal vragen voor de staking en acties van de Franse boeren?5 Vindt u het verdedigbaar om dit pas in september aan de orde te stellen? Welke stappen heeft u inmiddels richting de Franse overheid en Brussel gezet en welke stappen gaat u de komende weken zetten om een einde te maken aan de stakingen en acties die het Nederlandse bedrijfsleven schade berokkenen?
Zie antwoord vraag 2.
Is inmiddels bekend hoeveel schade er door deze onverteerbare sabotageacties voor Nederlandse chauffeurs, vervoerders en landbouwproducenten is ontstaan? Bent u bereid om de schade die voor het Nederlandse bedrijfsleven is ontstaan tijdens de extra vergadering op 7 september in te brengen en/of de ontstane schadepost in de vorm van een rekening neer te leggen bij de Franse regering? Zo nee, waarom niet?
Het is niet bekend hoeveel schade tot nog toe precies is ontstaan. Naast de schade in de gevallen die aangeduid zijn bij vraag 4, ontstaat ook schade door vertragingen. Voor gedupeerden staat de civielrechtelijke weg open om schade te verhalen. Daar is in het verleden ook gebruik van gemaakt. De Nederlandse overheid is hierin geen partij.
Wat vindt u van de houding van de Franse boeren, die jarenlang geprofiteerd te hebben van de interne markt in Europa en het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid, maar nu het tegenzit hun eigen eisen stellen zoals een vorm van boycot van Europese goederen en het maken van prijsafspraken? Past dit volgens u binnen de Europese afspraken over een interne markt? Zo nee, welke stappen gaat u zetten?
De regering heeft protest aangetekend tegen de consequenties van de acties van de Franse boeren. Wel is het begrijpelijk dat er zorgen leven bij de boeren over de huidige marktomstandigheden. In de zuivelsector bijvoorbeeld, is er na een aantal gunstige jaren nu als gevolg van een achterblijvende vraag en toegenomen productie sprake van tegenvallende prijsontwikkelingen op de Europese en internationale zuivelmarkt. De verwachtingen voor de lange termijn zijn echter nog steeds positief. Het afschaffen van het systeem van melkquotering past bij het streven naar deregulering en meer marktwerking. De zuivelsector zal daarop moeten inspelen, zowel in Frankrijk als in heel Europa. Het terugvallen op oude instrumenten zal de sector niet helpen om concurrerender te worden.
Kunt u aangeven in hoeverre er, bij de door de Franse overheid voorgestelde maatregelen, sprake is van staatssteun, die leidt tot oneerlijke concurrentie? Indien daar sprake van is, welke stappen gaat u zetten? In hoeverre is er sprake van marktverstoring? Indien daar sprake van is, welke stappen gaat u zetten?
Op dit moment wordt door de Europese Commissie bekeken of de door de Franse overheid voorgestelde maatregelen niet op gespannen voet staan met de EU-regels voor staatssteun. Het is in eerste instantie aan de Europese Commissie om op te treden indien sprake is van marktverstoring.
Wat vindt u van de oproep van de Franse regering om de voorkeur te geven aan Frans vlees? Gaat u hier actie op ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Wij zijn van mening dat regeringen geen oproepen moeten doen die het principe van het vrije verkeer van goederen en de werking van de interne markt in de weg staan. Met betrekking tot de Nederlandse opstelling in de Landbouwraad van 7 september a.s. verwijzen wij naar de geannoteerde agenda van deze Raad die uw Kamer nog zal ontvangen.
Bent u bereid om, gelet op deze onverantwoorde, onbezonnen acties, om redenen waar de Nederlandse transportsector niets mee te maken heeft, uw Europese collegae op te roepen om binnen de Europese verordening inzake rij- en rusttijden ruimte te bieden om af te wijken van de normale regels inzake rij- en rusttijden? Deelt u de mening dat voorkomen moet worden dat chauffeurs, vervoerders en landbouwproducenten nog meer gedupeerd raken door onnodige boetes door een conflict waar ze part nog deel aan hebben? Gaat u dit onder de aandacht brengen van de inspecties van de verschillende Europese lidstaten?
De Europese verordening biedt ruimte voor uitzonderlijke situaties, waarbij kan worden afgeweken van de normale rij- en rusttijden. Onverwachte situaties zoals een (onverwachte) staking kunnen gezien worden als zo’n uitzonderlijke situatie. Het kabinet acht het van belang dat de inspecties van de verschillende landen daar oog voor hebben. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft over deze mogelijkheid om af te wijken van de normale rij- en rusttijden al contact gehad met de Europese Commissie en met haar Franse collega.
Bent u bekend met het bericht «Ook Belgische boeren gaan de barricaden op», waaruit blijkt dat inmiddels een Vlaamse vakbond van melkveehouders ook harde acties heeft aangekondigd, zoals wegblokkades, vergelijkbaar met die van de Franse boeren, als er geen kostendekkende minimumprijzen worden afgesproken?6 Zo ja, bent u bereid om ook hier tegen actie te ondernemen?
Ja. Mochten zich in België situaties voordoen zoals in Frankrijk, dan zullen wij overeenkomstig reageren.
Het bericht dat toekenning van DLO-gelden via de topsectoren een hoog ons-kent-ons-gehalte heeft |
|
Eric Smaling , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het artikel «Ons kent ons in de topsector»?1
Ik herken mij niet in het geschetste beeld. Het artikel focust op de verdeling van de onderzoeksbudgetten voor DLO binnen de topsectoren Agri&Food (A&F) en Tuinbouw&Uitgangsmaterialen (T&U). Tegelijkertijd is het instrumentarium dat de topsectoren ter beschikking staat breder. Voorbeelden hiervan zijn de instrumenten die onder meer voor het mkb zijn ontwikkeld, zoals de regeling Mkb-Innovatiestimulering Topsectoren (MIT) en Small Business Innovation Research (SBIR). Zie ook het antwoord op vraag 7.
Herkent u zich in het beeld dat wordt geschetst over de wijze waarop het onderzoeksgeld voor de Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO)-instituten via de topsectoren wordt verdeeld?
Nee. De onderzoeksmiddelen voor DLO worden op een transparante manier verdeeld. De topsectoren Agri&Food en Tuinbouw&Uitgangsmaterialen doen een open oproep (call) voor het indienen van onderzoeksvoorstellen. De criteria staan vooraf vast. Alle private partijen uit beide sectoren – van mkb tot grote bedrijven – kunnen een voorstel indienen.
Deelt u de conclusie dat de overheid zich nog amper inhoudelijk bemoeit met de keuzes die gemaakt worden? Vindt u dit een goede zaak? Graag een toelichting.
Nee. De essentie van het Topsectorenbeleid is dat bedrijfsleven, kennisinstellingen en overheid samen de onderzoeksagenda’s voor kennis en innovatie programmeren. De overheid neemt dan ook volwaardig deel aan zowel de topsector Agri&Food als de topsector Tuinbouw&Uitgangsmaterialen. Zij is onder meer inhoudelijk betrokken bij het opstellen van de Kennis- en Innovatieagenda, bij de oproepen die de topsector doet voor nieuwe PPS-en, en de overheid is onderdeel van de tripartite (bedrijfsleven, overheid en kennisinstellingen) samengestelde commissies die de topsectoren adviseren over de innovatiethema’s. Voor beide topsectoren wordt de overheidsrol op een vergelijkbare wijze ingevuld.
Vindt u het juist dat het bedrijfsleven met behulp van goed ingevoerde marktleiders de projecten binnenhaalt, terwijl belastinggeld eerder geïnvesteerd zou moeten worden in niet direct competitief onderzoek? Kunt u uw antwoord toelichten?
De topsectoren Agri&Food en Tuinbouw&Uitgangsmaterialen doen een open oproep (call) aan alle private partijen voor het indienen van onderzoeksvoorstellen. Voorstellen die als competitief of anderszins niet-subsidiabel worden beoordeeld, vallen af. De overige voorstellen worden vervolgens door een onafhankelijke commissie beoordeeld en gerankt op basis van kwaliteit en maatschappelijke, economische en wetenschappelijke impact. De criteria zijn vooraf opgenomen in de oproep. De ranking en beschikbare middelen bepalen welke voorstellen in de werkprogramma’s van DLO kunnen worden opgenomen. Aangezien de vraag naar onderzoeksmiddelen tot nu toe het beschikbare budget overstijgt, valt op basis van de ranking altijd een aantal projecten af. De adviezen omtrent de uit te voeren voorstellen worden vervolgens voor akkoord voorgelegd aan de besturen van de TKI’s (Topconsortia voor Kennis en Innovatie) bij A&F en T&U, aan de topteams en vervolgens aan mij. Eerder heb ik de Kamer al geïnformeerd over het belang dat de instituten voor toegepast onderzoek hebben voor overheid en bedrijfsleven, en over de wijze waarop het pre-competitieve karakter van het onderzoek voor de topsectoren wordt bewaakt (Kamerstukken 2014/15, 32 637, nr. 146). Zie ook vraag 11.
Wat zijn de risico’s van de situatie dat innovatie door creatieve geesten nu minder goed van de grond komt doordat de gevestigde orde («ons kent ons») de besteding van middelen bepaalt?
Zoals onder 4 aangegeven gaan de DLO-middelen die beschikbaar zijn voor de topsectoren naar de beste voorstellen. Er wordt een open oproep gedaan, waarbij iedereen kans heeft. Naast de maatschappelijke, economische en wetenschappelijke impact zijn ook de mate van vernieuwing en de kwaliteit van plan en uitvoerders belangrijke criteria bij de beoordeling van de voorstellen.
Hoe oordeelt u over het feit dat de posten directeur van een voederfabrikant, hoogleraar duurzame diervoeding én bestuurslid van de topsector Agri & Food door dezelfde persoon worden vervuld? Bent u van mening dat op deze wijze alle onderzoeksbelangen evenredig aan bod kunnen komen?
Het kabinet juicht het toe dat bedrijven met kennisinstellingen en overheid in de topsectoren met elkaar samenwerken. De samenwerking wordt vormgegeven in gezamenlijke publiek-private onderzoeksprogramma’s, in de vorm van leerstoelen voor bijzonder hoogleraren en in besturen van TKI’s. Deze samenwerkingsvormen dragen bij aan innovatie, valorisatie van kennis en aan de maatschappelijke oriëntatie in het universitaire onderwijs. Daarnaast draagt de samenwerking bij aan het streven van het kabinet naar meer investeringen door bedrijven in R&D, zoals verwoord in het bedrijfslevenbeleid en het beleid voor de topsectoren. Bij de uitvoering van de agenda van de topsector zijn inderdaad personen betrokken die meerdere functies bekleden. Juist vanwege hun expertise zijn ze gevraagd. De combinatie van deze functies bij één persoon zie ik, omdat daar transparant mee wordt omgegaan, niet als een belemmering. Zie ook het antwoord op vraag 11.
Bent u het eens met de constatering dat het MKB geen voet tussen de deur krijgt als het gaat om de besteding van middelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, gaat u dat verbeteren?
Nee. Zoals ik op 9 oktober 2014 heb gerapporteerd in de jaarlijkse voortgangsrapportage «Samen werken aan groei: bedrijvenbeleid op koers» (TK 32 637 nr. 151), nemen er in de publiek-private onderzoekssamenwerking van de topsectoren 1900 bedrijven deel, waarvan 1400 mkb’ers. De topsector Agri&Food geeft in aanvulling hierop aan dat van de 400 bedrijven die participeerden in PPS-onderzoeksprojecten van de topsector Agri&Food ruim 300 bedrijven tot het mkb behoren. Op enkele grote veredelingsbedrijven na nemen bij de topsector Tuinbouw& Uitgangmaterialen uitsluitend mkb’ers of hun (vaktechnische) organisaties deel aan de PPS-onderzoeksprojecten.
De Mkb-Innovatiestimulering Topsectoren (MIT)-regeling is in het leven geroepen om de betrokkenheid van het mkb bij het Topsectorenbeleid te versterken. Dankzij de MIT-regeling hebben in 2013 ruim 700 mkb-ers innovatieprojecten kunnen uitvoeren en daarmee bijgedragen aan het realiseren van de topsectorenagenda’s. De MIT-regeling voorziet duidelijk in een behoefte van het mkb: vanaf het beginjaar 2013 is het beschikbare budget volledig uitgeput, hetzelfde geldt voor de herhaalde ophoging hiervan. In 2015 hebben Rijk en regio voor de MIT gezamenlijk € 50 mln beschikbaar gesteld (TK 29 697 nr. 20). Daarnaast hebben de topsectoren A&F en T&U samen met DLO speciaal voor het mkb DLO-(kennis)vouchers ontwikkeld.
Bent u tevreden over de manier waarop de middelen tot nu toe zijn toegekend? Zo ja, kunt u dat inhoudelijk onderbouwen?
Ik ben tevreden over de manier waarop de middelen voor DLO binnen de topsectoren Agri&Food en Tuinbouw&Uitgangsmaterialen zijn toegekend. Dit is op een transparante manier gebeurd, door middel van calls, waarbij de criteria vooraf vaststaan en gecommuniceerd worden. Ik krijg het advies welke onderzoeksvoorstellen te honoreren – dat de beide Topteams mij geven op basis van de call procedure – ter goedkeuring voorgelegd en tot nu toe heb ik deze adviezen altijd kunnen overnemen.
Bij de calls is aangesloten op de Kennis- en Innovatie agenda’s van beide topsectoren die zijn opgesteld door bedrijfsleven, kennisinstellingen en overheid.
Waarom gaat een groot deel van het budget naar veehouderijonderzoek en weinig naar consumentenonderzoek? Is dat het gevolg van de verschillen in kwaliteit van de onderzoeksvoorstellen? Vindt u dat hier sprake is van een disbalans? Zo nee, waarom niet?
Als het totale onderzoekspalet van de topsector Agri&Food in ogenschouw wordt genomen, is er geen sprake van een disbalans. Ook onderzoek met betrekking tot gezonde voeding, hoogwaardige producten en biobased economie heeft een stevige omvang. Zeker als hier de programma’s bij andere kennisinstituten als TNO en universiteiten en die van de topsector Tuinbouw&Uitgangsmaterialen worden meegenomen.
De relatief beperkte omvang van onderzoek gericht op consumenten en voedselveiligheid heeft wel de aandacht van de topsector Agri&Food. Voor consumentenonderzoek waren afgelopen jaar de voorstellen van onvoldoende kwaliteit. In de oproep voor onderzoek voor komend jaar heeft de topsector Agri&Food meer accent gelegd op voorstellen voor consumentenonderzoek, om deze kansrijker te maken. Ook zet ik mij in voor de ontwikkeling van het zogeheten Grand Design, waarbij TNO en DLO hun activiteiten op het gebied van voedselonderzoek gaan bundelen tot een gezamenlijk, toonaangevend instituut, waarmee een belangrijke bijdrage wordt geleverd op het gebied van maatschappelijke uitdagingen. Ik heb voor het faciliteren van de gehele transitie binnen Agri&Food € 8 mln vrijgemaakt.
Hoe verhoudt het veehouderijonderzoek zich tot de noodzaak in de nabije toekomst minder dieren te houden in Nederland en minder mest te produceren?
Het veehouderijonderzoek in de topsector is van belang om de transitie naar een integraal duurzame Nederlandse veehouderij te realiseren. Ik constateer dat het veehouderijonderzoek voldoende gericht is op innovaties die bijdragen aan de maatschappelijke opgaven van de sector, zoals nieuwe stalsystemen waarin milieu en welzijn integraal worden verbeterd en het gebruik van antibiotica wordt teruggedrongen.
Op welke wijze gaat u bevorderen dat de beoordeling van onderzoeksvoorstellen transparanter verloopt en men goed zicht heeft op nevenfuncties van betrokkenen?
De beoordeling van de voorstellen verloopt transparant. De werkwijze en criteria die worden toegepast vermelden de topsectoren Agri&Food en Tuinbouw&Uitgangsmaterialen in de oproepen op hun websites. Voor de beoordeling van de ingediende voorstellen nodigen de TKI’s onafhankelijke deskundigen uit. De samenstelling van de beoordelingscommissies is zodanig dat de maatschappelijke, economische en wetenschappelijke impact goed worden overzien. In het enkele geval dat een deskundige betrokkenheid of belangen bij een voorstel heeft, is dat van te voren bekend en neemt deze voor het betreffende voorstel niet deel aan de beoordeling. De resultaten van de beoordeling worden bekend gemaakt aan de indieners. Met eventuele vragen kunnen zij terecht bij het betreffende TKI.
Tevens heb ik voor de instituten voor toegepast onderzoek (TO2) gedragsregels ingesteld (zie ook Kamerstukken 32 637, nr. 146 en 32 637, nr. 123). Daarin is de transparantie van de programmering geborgd, onder meer doordat de instituten hun conceptprogrammering publiek beschikbaar stellen via internet.
Het pre-competitieve karakter wordt in de topsectoren Agri&Food en Tuinbouw&Uitgangsmaterialen bewaakt door onafhankelijke commissies. Daarnaast hebben alle instituten een klachtenregeling ingesteld voor klachten over oneerlijke concurrentie door bijvoorbeeld private kennisaanbieders. Ze rapporteren mij jaarlijks over eventuele ontvangen klachten, en stellen mij onmiddellijk op de hoogte als een klacht niet naar tevredenheid wordt opgelost. Tot op heden is er over DLO geen enkele klacht binnengekomen.
Het bericht ‘Weidevogels ernstig bedreigd door koeienexplosie’ |
|
Rik Grashoff (GL) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Deelt u de zorgen van de Vogelbescherming over de snelle toename van het aantal koeien in Nederland en de gevolgen voor de biodiversiteit?1
De achteruitgang van de weidevogels wordt veroorzaakt door een aantal verschillende factoren, waarvan de intensiteit van het gebruik van grasland er één is. De intensiteit van het gebruik van grasland heeft een relatie met de omvang van de melkveehouderij, waarover ik u per brief van 2 juli jl. heb geïnformeerd (Kamerstuk 33 979, nr. 98).
Kunt u aangeven hoeveel extra koeien en kalveren in Nederland er zijn bijgekomen na de afschaffing van het melkquotum en wat de verwachte toename is voor dit jaar?
Op basis van het Identificatie- en Registratie (I&R) register voor runderen is het aantal vrouwelijke runderen (koeien, pinken en kalveren) van 1 april 2015 tot en met 1 juli 2015 met 57.744 toegenomen. Dat is een toename van 1,8 procent. De verwachting is dat in de tweede helft van dit jaar een geringere stijging van het aantal melkkoeien zal plaatsvinden na het bekend worden van de referentiedatum voor de fosfaatrechten en als gevolg van de daling van de melkprijs.
Bent u voornemens om bij het fosfaatrechtenstelsel en het stikstofbeleid aanvullende voorwaarden te stellen ter bescherming van de biodiversiteit, in het bijzonder voor de weidevogels? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Het stelsel van fosfaatrechten kan geen aanvullende voorwaarden omvatten die specifiek zien op de bescherming van weidevogels. De Meststoffenwet, waarin het stelsel van fosfaatrechten zal worden opgenomen, heeft tot doel de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater te beschermen tegen verontreiniging met nutriënten (stikstof, fosfaat) uit de landbouw. Indirect is de biodiversiteit daarbij gebaat. De Meststoffenwet heeft echter de bescherming van weidevogels niet als doel. Daartoe zijn andere beleidsinstrumenten meer geëigend. Zo hebben boeren in de gebieden die belangrijk zijn voor weidevogels de mogelijkheid om zich door middel van overeenkomsten in het kader van het agrarisch natuurbeheer actief in te zetten voor het behoud van weidevogels.
Deelt u de mening dat extensivering van het agrarisch gebruik van een significant deel van de weidegronden nodig is om onze weidevogels te redden? Zo ja, hoe wilt u dit bereiken? Zo nee, welke andere aanpak stelt u zich voor om de weidevogelstand te beschermen?
Extensivering van bepaalde vormen van agrarisch gebruik is een van de maatregelen die helpen om de omgeving beter geschikt te maken voor weidevogels. Het belangrijkste instrument voor de verbetering van de weidevogelstand is het weidevogelbeheer in de zogenoemde kerngebieden in het kader van het agrarisch natuur- en landschapsbeheer. Dit weidevogelbeheer gebeurt collectief door boeren uit een streek, die de vereiste maatregelen in samenhang nemen.
Tijdens het wetgevingsoverleg over de Natuurbeschermingswet heb ik toegezegd uw Kamer een brief te sturen over mijn visie op de aanpak van de teruglopende weidevogelstand. In die brief zal ik nader ingaan op deze vraag.
De subsidieregeling beveiliging agrarische bedrijven |
|
Erik Ziengs (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat u een subsidieregeling hebt ingesteld teneinde agrarische ondernemers te stimuleren te investeren in de beveiliging van hun bedrijf?
Er is een eenmalige subsidie toegekend aan de Land- en Tuinbouworganisatie (LTO Nederland) voor een project dat is gericht op de bewustwording van risico’s op slachtofferschap van criminaliteit bij agrarische ondernemers. Onderdeel van de uitvoering kan, indien van toepassing en ter beoordeling aan LTO Nederland, een tegemoetkoming in de kosten zijn voor te nemen beveiligingsmaatregelen bij (maximaal 1.000) agrarische bedrijven.
Klopt het dat er bij deze subsidieregeling slechts sprake is van één geselecteerde leverancier? Zijn er voorwaarden waar een leverancier aan moet voldoen teneinde in aanmerking te komen voor deze subsidie?
In de subsidieaanvraag heeft de brancheorganisatie LTO Nederland op basis van een enquête onder de leden onderbouwd welke specifieke veiligheidsproblematiek geldt voor de land- en tuinbouwsector. Uit de enquête, die is beantwoord door 700 leden, blijkt ook de behoefte aan veiligheidsmaatregelen. Op basis van die behoefte hebben LTO Nederland en LTO Ledenvoordeel voorlichtingsmateriaal ontwikkeld en een zestal producten geselecteerd die een oplossing bieden voor de problemen. Dit betreft de volgende producten: opritverklikkers, camerabeveiligingssysteem, pinautomaten, hang- en sluitwerk, dieseltankbeveiliging en GPS voertuig volgsysteem. Deze producten worden ieder door een andere leverancier aangeboden. De keuze voor de leveranciers is door LTO Nederland gemaakt.
Deelt u de mening dat een subsidie ten gunste van één bedrijf nadelige economische effecten heeft voor overige bedrijven die gelijksoortige producten en/of diensten aanbieden?
Nee. Zoals ik hiervoor heb aangegeven heb ik een subsidie verstrekt aan de brancheorganisatie. Deze heeft, na raadpleging van haar leden, voor bepaalde producten en leveranciers gekozen. Voorwaarde om voor een tegemoetkoming in aanmerking te komen is het laten uitvoeren van een veiligheidsscan, waarvan een advies door een veiligheidsadviseur deel uitmaakt. Deze scan, die vooralsnog gratis wordt uitgevoerd door het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV), kan ook los van het LTO-project door ondernemers worden aangevraagd. Uiteraard staat het ondernemers vrij het advies al dan niet op te volgen en/of voor andere dan de door LTO Nederland geselecteerde producten te kiezen. Voor de goede orde merk ik op dat het LTO-project zich ook richt op niet-leden van LTO Nederland.
Deelt u de mening dat de keuze het subsidiebedrag slechts aan één leverancier toe te kennen de concurrentiepositie van overige leveranciers negatief beïnvloedt?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u voorts de mening dat de keuze het subsidiebedrag slechts aan één leverancier toe te kennen de vrij keuze van consumenten negatief beïnvloedt?
Zie antwoord vraag 3.
De BTW-plicht voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Natuurbeheerders willen helderheid over BTW-vrijstelling»?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de brief van LTO over dit onderwerp en het advies van prof. R.N.G. van der Paardt dat naar het Minister van Economische Zaken is gestuurd?
Ja.
Onderschrijft u dit advies en deelt u de mening dat het heffen van BTW op agrarisch natuur- en landschapsbeheer niet gewenst is?
Waarop zijn de vergoedingen voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer gebaseerd? Zijn de vergoedingen nog kostendekkend op het moment dat er een «korting» van 21% zal gelden?
Wat zijn de consequenties voor het nieuwe stelsel van agrarisch natuur- en landschapsbeheer op het moment dat deze BTW-plicht zou gaan gelden?
Bent u bereid om op korte termijn, in ieder geval ruim voor 1 september 2015 als provincies besluiten nemen over de gebiedsaanvragen ANLb van collectieven, aan provincies en collectieven te laten weten dat er geen sprake zal zijn van BTW-heffing op betalingen voor overeenkomsten ANLb die onder het nieuwe stelsel worden afgesloten?
Bent u bereid, indien BTW-heffing onvermijdelijk is, compensatie te verlenen voor de te innen BTW opdat ondernemers geen financiële schade van de stelselherziening ondervinden?
Illegale vogelvangst in Nederland |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Een puttertje voor China», over het illegaal vangen van wilde vogels voor handel met vogelverzamelaars in Azië?1
Ja.
Bent u van plan om fraude, waarbij wordt gedaan alsof wilde vogels in gevangenschap zijn geboren, tegen te gaan? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Mijn inzet is erop gericht de wildvang van inheemse vogels te bestrijden. Daartoe heb ik reeds een aantal maatregelen genomen. Zo wordt toegezien op het fokken van beschermde vogels, onder meer door de uitgifte van ringen door de Vogelbonden digitaal te laten regisseren door RVO.nl. Dat maakt het eenvoudiger om de handhaving in het buitengebied te versterken.
Voorts verwijs ik naar de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie en mij van 14 oktober 2014 over de handhaving van de natuurregelgeving in het buitengebied (Kamerstuk 28 684, nr. 422) en de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie van 17 april 2015 over het evaluatierapport van het opleidingsprogramma voor buitengewoonopsporingsambtenaren milieu (Kamerstuk 28 648, nr. 439).
Welke maatregelen neemt u en bent u van plan te nemen om deze vorm van wildlife crime in Nederland hard aan te pakken?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat er te weinig toezicht is in het buitengebied? Ziet u aanleiding en mogelijkheden om toezicht en handhaving te intensiveren? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Door de huidige inzet en de lopende initiatieven voor verdere verbetering kan het toezicht en handhaving in het buitengebied nu en in de toekomst op voldoende niveau plaatsvinden.
Is het waar dat er een gebrek aan kennis en ervaring is bij opsporingsambtenaren van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit? Zo ja, hoe werkt u aan een beter kennisniveau en hoe gaat u voorkomen dat kennis en expertise bij de opsporingsambtenaren verloren gaat? Zo nee, hoe verklaart u het door Jaap Reijngoud, oud opsporingsambtenaar en adviseur illegale dierenhandel, geconstateerde gebrekkige toezicht en de gebrekkige handhavingsaanpak?
Naar mijn oordeel is er bij de opsporingsambtenaren van de NVWA geen gebrek aan kennis en ervaring. De in het krantenartikel gedane uitlatingen van de heer Reijngoud wil ik voor zijn rekening laten. Ik wijs er echter wel op dat deze in het betreffende artikel niet zegt dat er een gebrek is aan kennis en ervaring bij opsporingsambtenaren van de NVWA.
De invoering van een tropenrooster voor het vervoer van slachtdieren |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de vraag van brancheorganisatie Vee & Logistiek om de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) een nachtdienst in te laten stellen voor keuringen van slachtvee, zodat deze dieren niet in de hitte overdag vervoerd hoeven te worden?1
Bent u bereid dit tropenrooster in te voeren? Zo ja, gebeurt dit met onmiddelijke ingang? Zo nee, waarom niet?
De NWVA heeft tijdens de hittegolf in juli 2015 een tropenrooster ingevoerd. Hiertoe zijn de openingstijden verruimd. Van 2 tot en met 4 juli 2015 was het mogelijk om bij een aantal verzamelcentra exporten ter keuring aan te bieden tussen 04.00 en 22.00 uur. Dit is normaliter tussen 07.00 en 18.00 uur. En op 3 en 4 juli 2015 was het ook mogelijk om exporten vanaf het primaire bedrijf ter keuring aan te bieden tussen 04.00 uur en 18.00 uur. Dit is normaliter tussen 07.00 en 18.00 uur. De dieren konden ten gevolge van deze verruimde openstelling op de koelere uren van de dag worden vervoerd. Het tropenrooster heeft naar tevredenheid gewerkt.
Bent u bereid in de toekomst automatisch een tropenrooster in werking te laten treden op het moment dat de temperaturen in Nederland een bepaald niveau (dreigen te) overstijgen? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen en welke temperatuur zal hiervoor als basis gaan gelden? Zo nee, waarom niet?
De NVWA zal bij toekomstige periodes van bijzonder warm weer een tropenrooster in werking laten treden. De NVWA is hierover in gesprek met de sector. In samenspraak zal gekomen worden tot het opstellen van een praktische, werkbare regeling, waarin afspraken over onder meer openingstijden en (buiten)temperatuur bij vervoer worden gemaakt.
Kunt u toelichten wat de status is van uw toezegging tijdens het Algemeen overleg Dierenwelzijn van 4 september 2014 waarin u het volgende stelde: «Ik kom te spreken over diertransporten en het warme weer. Uit de transportverordening vloeit voort dat de temperatuur in de transportwagen niet hoger mag zijn dan 30°C (...) Ik zal de NVWA echter vragen om samen met de sector een werkbare regeling voor te stellen, zodat er voor alle partijen meer duidelijkheid is. Die suggestie pak ik dus op»?2
Zie antwoord vraag 3.
Is het beter en mogelijk deze temperatuur te verlagen naar 25°C? Zo ja, bent u bereid dit te doen en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het dood schieten van honden door jagers |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Jager (49) uit Middelbeers schiet hondje dood, vergist zich tijdens reeënjacht»?1
Ja.
Kent u het bericht «hond doodgeschoten door jager tijdens buitenspelen»?2
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat jagers die honden verwarren met reeën respectievelijk vossen een gevaar voor hun omgeving vormen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, vormen beide gebeurtenissen voor u aanleiding de wetgeving voor vuurwapengebruik voor hobbydoeleinden aan te scherpen?
De in de berichten beschreven voorvallen beschouw ik als zeer betreurenswaardig. Voor zover mij bekend komen dergelijke incidenten slechts sporadisch voor. Het Openbaar Ministerie heeft beide zaken in onderzoek. In afwachting van de resultaten van het onderzoek van het Openbaar Ministerie zie ik op dit moment geen aanleiding om wetgeving aan te passen.
Kunt u zeggen of in beide gevallen de daders inmiddels geverbaliseerd zijn en/of tot vervolging is/ zal worden overgegaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat beide voorvallen niet los gezien kunnen worden van het feit dat jagers zich kennelijk met regelmaat vergissen bij het schieten van hun prooidieren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat jagers gemiddeld 3 hagelpatronen nodig hebben om 1 dier dodelijk te raken tijdens de jacht op hazen, konijnen, fazanten, houtduiven en wilde eenden, zoals blijkt uit het onderzoek van Van Bon en Boersma3 en Deltares/TNO?4 Zo nee, is er ander onderzoek beschikbaar? Welke?
Ik heb geen reden om de uitkomsten van het genoemde onderzoek in twijfel te trekken. Zoals aangegeven in het antwoord op eerdere vragen heeft het Openbaar Ministerie beide zaken in onderzoek. Ik zie op dit moment geen aanleiding om het onderzoek zoals genoemd in de vraagstelling te herhalen of uit te breiden.
Bent u bereid nader onderzoek in te stellen naar het aantal gemaakte fouten in het jachtveld, waaronder het aantal hagelpatronen dat jagers nodig hebben om een dier te schieten, uitgesplitst per diersoort? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid te bevorderen dat beide jagers die verdacht worden van het doden van honden zullen worden vervolgd? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in antwoord op eerdere vragen heeft het Openbaar Ministerie beide zaken in onderzoek. Het is aan het Openbaar Ministerie of er al dan niet tot vervolging wordt overgegaan en aan de rechter een eventuele strafmaat te bepalen.
Deelt u de mening dat jagers die een hond aanzien voor een ree respectievelijk een vos en een dodelijk schot afvuren op zo’n hond, per direct hun jachtacte en vuurwapenvergunning zouden moeten inleveren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
De praktijk van landjepik in Europa |
|
Harry van Bommel , Eric Smaling |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Landjepik irriteert Europa»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over de term «landroof» die door critici gebruikt wordt om de grootschalige grondinvesteringen te beschrijven?
De term «landroof» impliceert onrechtmatige verwerving van land. Het rapport van het Transnational Institute waarnaar in het artikel wordt verwezen, «Extent of farmland grabbing in the EU», focust op grootschalige grondverwerving (populair aangeduid als «land grabbing»). Wij hebben geen aanwijzing dat er in de Europese Unie stelselmatig sprake is van onrechtmatige grondverwerving.
Deelt u de mening dat de lokale bevolking benadeeld wordt door het grootschalig opkopen van landbouwgrond door buitenlandse investeerders? Zo nee, kun u uw antwoord onderbouwen?
In algemene zin kan niet worden gesteld dat de lokale bevolking wordt benadeeld door verwerving van landbouwgrond door buitenlandse investeerders. Uiteraard is het belangrijk aandacht te besteden aan de consequenties voor de lokale bevolking. Als de grond wordt gebruikt voor landbouwproductie, kan het leiden tot positieve impulsen voor de lokale economie en werkgelegenheid. Ook de verwerving van landbouwgrond om industriële activiteiten of andere vormen van bedrijvigheid te ontplooien kan een dergelijke positieve bijdrage leveren.
Kunt u puntsgewijs ingaan op de door het Transnational Institute (TNI) genoemde gevolgen voor mens en milieu van dergelijke grondinvesteringen, te weten: de afkalvende voedselveiligheid en voedselsoevereiniteit binnen Europa, de bedreiging van het Europese model van een klein boerenbedrijf in familiebezit, de verslechterde economische positie van de lokale boeren, de opwaartse werkloosheid onder de lokale bevolking en de negatieve impact op natuurlijke bronnen?2
De gevolgen van grondinvesteringen die het Transnational Institute in haar rapport aanhaalt, zijn naar onze mening onvoldoende onderbouwd. Zo hebben investeringen in grond geen directe relatie met de Europese afzetstructuren in de voedselmarkten. De voedselzekerheid binnen Europa is naar onze mening niet in het geding. Bovendien houdt de Europese Commissie toezicht op de voorzieningszekerheid wat betreft voedsel in het kader van het gemeenschappelijk landbouw- en visserijbeleid. Voorzieningszekerheid is immers een van de doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Ook achten wij de erosie van de Europese voedselcultuur onwaarschijnlijk in regio’s die traditioneel gekenmerkt worden door grootschalige staatsbedrijven en coöperatieve landbouwbedrijven.
Kunt u uw visie geven op de oorzaken van het snel stijgende opkoopgedrag van investeerders? In hoeverre speelt speculatie hierin volgens u een rol?
Het aflopen van de tijdelijke overgangsbepalingen in de toetredingsverdragen van de Midden-Europese lidstaten maakt het verwerven van grond door andere EU-ingezetenen eenvoudiger. Boeren uit andere Europese landen kopen in beperkte mate grond in Midden- en Oost-Europa om daar landbouw te bedrijven. Het gaat dan bijvoorbeeld om Nederlandse akkerbouwers of veehouders die in Nederland hun bedrijf niet kunnen uitbreiden en ervoor kiezen om in Midden-Europese lidstaten hun landbouwactiviteiten te gaan ontplooien. Dit kwalificeren wij niet als speculatie.
Klopt het dat de Roemeense landbouwgrond voor 80% in handen is van niet-Roemeense investeerders? Wat betekent dit volgens u voor de economische kansen van de Roemeense boeren?
Ons zijn op dit punt geen recente officiële gegevens bekend. Volgens informatie van het Roemeense Ministerie van landbouw ging het in 2011 om zo’n 10%.
Erkent u dat op deze wijze EU-subsidies, bestemd voor lokale boeren, ten deel vallen aan enkele internationale grootgrondbezitters?
Voor de verstrekking van subsidies in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid zijn duidelijke criteria van kracht. Voor de directe hectarebetalingen moet onder andere sprake zijn van een «actieve landbouwer». Op de grond in kwestie moet dus landbouw worden bedreven. Dit criterium is van toepassing op alle aanvragers van directe betalingen, ongeacht of ze groot of klein zijn.
Erkent u dat het zeer onwenselijk is dat Europese landbouwgrond wordt opgekocht door financiële investeerders met een winstoogmerk, terwijl de lokale bevolking daar niet van profiteert?
Zie antwoord op vraag 3 en vraag 5.
Welke gevolgen heeft de grootschalige opkoop van landbouwgrond voor de prijsontwikkeling van deze grond? Indien de prijs van deze grond in korte tijd gestegen is, erkent u dan dat dit de lokale bevolking benadeelt? Welke oplossingen ziet u voor dit probleem?
De prijzen van landbouwgrond stijgen trendmatig in de hele Europese Unie, dit is geen lokale aangelegenheid. In veel Midden-Europese landen bestaan traditioneel grote landbouwbedrijven die voorheen werden geëxploiteerd door de staat of door grote coöperaties en die nu zijn overgegaan in de handen van particuliere investeerders. De lokale bevolking wordt daardoor niet benadeeld.
In hoeverre deelt u de conclusies uit het rapport van TNI, waarin onder meer gepleit wordt voor het beperken van de Europese landbouwsubsidies om te voorkomen dat landbezit en inkomensondersteuning eenzijdig bij dezelfde partijen terechtkomen? Kunt u daarbij ingaan op de rol die u ziet weggelegd voor de Voluntary Guidelines on the Responsible Governance of Tunure of Land, Fisheries and Forests?3
Wij delen de conclusies van TNI op dat punt niet en vinden dat de bestaande mogelijkheden voor aftopping van de hectarebetalingen in het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) voldoende waarborg bieden. De «Voluntary guidelines on the responsible governance of tenure» zijn een goede basis voor (inter-) nationaal grondbeleid, maar binnen de EU geldt ook het principe van de vrijheid van vestiging, het vrije verkeer van diensten en het vrij verkeer van kapitaal en is er sprake van een gemeenschappelijk landbouwbeleid met bijbehorende marktordening en inkomensondersteuning.
Leeft er bij de regering zorg over het feit dat steeds meer grond in met name Oost-Europa wordt opgekocht door buitenlandse investeerders? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om deze ontwikkeling op Europees niveau aan te kaarten? Welk type oplossingen acht u geschikt om te voorkomen dat buitenproportionele delen van de landbouwgrond Europa in handen vallen van buitenlandse investeerders?
Welke Europese wetgeving vormt een hindernis voor nationale regeringen om de eigen landbouwgrond te beschermen tegen grootschalige opkoop vanuit het buitenland?
Bent u bereid om ervoor te pleiten dat landen waar veel landbouwgrond wordt opgekocht, maar waar geen goed kadaster bestaat, ondersteuning krijgen vanuit de EU om een fatsoenlijk kadaster op te stellen?
Het lijkt ons een goede zaak om Europese landen waar geen goed kadaster bestaat te helpen met de opzet van dit belangrijke instrument. Dit kan zowel vanuit de EU als bilateraal vanuit de lidstaten. Nederland geeft ondersteuning aan enkele lidstaten voor het opzetten en verbeteren van een kadaster. Eén van de lidstaten die daarin is ondersteund, is Griekenland. Op 11 juni 2015 is onder andere door de Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking samen met het Kadaster het «Land Administration for National Development» opgericht om wereldwijd in lage en middeninkomenslanden bij te dragen aan de verbetering en versnelling van de registratie van eigendom en gebruik van land.
Kunt u toelichten of er volgens u een verband bestaat tussen de grootschalige grondaankopen en het feit dat er in veel bilaterale en internationale investeringsverdragen een investeerdersbeschermingsclausule is opgenomen? Zijn er gevallen bekend waarbij een beroep is gedaan op een investeerdersbeschermingsclausule omdat een overheid landbouwgrond wilde nationaliseren?
In principe zijn grondaankopen volgens de Nederlandse bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten (IBO’s) en andere internationale investeringsverdragen een investering en worden daaronder beschermd. Maar er is voor zover ons bekend geen direct verband tussen grootschalige grondaankopen en een investeringsverdrag. Het feit dat er een IBO is, is niet de reden dat er land gekocht wordt. Daaraan liggen andere investeringsmotieven ten grondslag. Wel dragen bilaterale en internationale investeringsverdragen bij aan een rechtszeker investeringsklimaat. Deze verdragen bieden basisregels voor een eerlijke en non-discriminatoire behandeling van investeerders en hun investering en stellen voorwaarden bij onteigening. Onteigening is niet verboden, mits dit het publieke belang dient, volgens een ordelijk proces verloopt, niet discriminatoir is en een gepaste schadevergoeding wordt betaald. Deze basisregels zijn als zodanig ook diep verankerd in het Nederlandse recht. Uit de gevallen die bekend zijn waarbij een investeerder zich beriep op een IBO bij grondonteigening, ging het dan ook om een vermeende schending van de voorwaarden van onteigening zoals hierboven beschreven. Een voorbeeld is de zaak Funnekotter tegen Zimbabwe (ICSID ARB/05/6).
De consequenties van een mogelijke fusie van Monsanto en Syngenta voor de voedselzekerheid |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het voornemen van Monsanto om Syngenta over te nemen?1 en wat vindt u van deze mogelijke megafusie in de voedselsector?
Ja. Ik heb kennisgenomen van een algemene trend naar consolidatie die óók plaatsvindt in, in dit geval, de veredelings- en gewasbeschermingssectoren. Ik vind het zorgelijk als de wereldvoedselvoorziening dreigt te worden geconcentreerd bij enkele multinationals omdat ik vrees dat dit ten koste gaat van de keuzevrijheid van kwekers, telers en consumenten, wat negatieve gevolgen kan hebben voor de voedselzekerheid.
Deelt u de zorgen over een eventuele overname van Syngenta door Monsanto, waarmee de wereldvoedselvoorziening nog verder dreigt te worden geconcentreerd bij een paar multinationals, ten koste van de keuzevrijheid van kwekers, telers en consumenten, en van de voedselzekerheid?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Kunt u bevestigen dat BASF ook overweegt om (delen van) Syngenta over te nemen?2 Deelt u de mening dat dit evenmin wenselijk zou zijn?
Nee ik heb hier geen informatie over. Zie verder mijn antwoord op vraag 1.
Welke mogelijkheden zijn er om een overname te blokkeren door de bevoegde mededingingsautoriteiten? Is er een mogelijkheid om de ook Europese mededingingsautoriteiten naar een mogelijke deal tussen Syngenta en Monsanto te laten kijken, gezien het voornemen van Monsanto om zich na overname in Engeland te vestigen?3 Zo nee, waarom niet?
Het Nederlandse concentratietoezicht, dat op grond van de Mededingingswet door de Autoriteit Consument en Markt (hierna: ACM) wordt uitgevoerd, is van toepassing op concentraties (fusies, overnames en joint ventures) tussen ondernemingen die in het voorafgaande kalenderjaar beide minimaal 30 miljoen euro omzet in Nederland en gezamenlijk minimaal 150 miljoen euro omzet wereldwijd behaalden. Partijen die de omzetdrempels overschrijden, zijn volgens de Mededingingswet verplicht om de voorgenomen concentratie te melden bij de ACM. De ACM toetst vervolgens of de voorgenomen concentratie de daadwerkelijke mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvan op significante wijze zou belemmeren. Alleen als dat het geval is, kan de ACM de concentratie verbieden of daaraan voorwaarden verbinden.
Het Europese concentratietoezicht, dat op grond van Verordening (EG) nr. 139/2004 door de Europese Commissie wordt uitgevoerd, is van toepassing als de concentratie een EU-dimensie bevat. De concentratie moet dan bij de Europese Commissie worden gemeld. Deze EU-dimensie wordt onder andere geacht aanwezig te zijn indien de bij de concentratie betrokken ondernemingen gezamenlijk wereldwijd meer dan 5 miljard euro omzet per jaar behalen en iedere betrokken ondernemer minimaal 250 miljoen euro omzet per jaar behaald. De Europese Commissie toetst inhoudelijk op dezelfde gronden als de ACM, waarbij ze kijkt naar significante belemmeringen op de gemeenschappelijke markt. Alleen als daarvan sprake is, kan de Europese Commissie een concentratie tegenhouden of daaraan voorwaarden verbinden.
De ondernemingen dienen op basis van hun omzetgegevens zelf te bepalen of en zo ja, bij welke toezichthouder zij een voorgenomen concentratie moeten melden. De mededingingsautoriteiten kunnen met bijvoorbeeld een boete of dwangsom optreden tegen het niet melden van een concentratie die onder de meldingsplicht valt.
Het bestrijdingsmiddel azadirachtin dat hommels bedreigt |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van de Europese Commissie waaruit blijkt dat het bestrijdingsmiddel azadirachtin de overlevingskansen en voortplanting van hommels in gevaar brengt, zelfs als het wordt toegepast in de maximale hoeveelheden die worden voorgeschreven in de gebruiksvoorschriften?1
Ja. (Het betreft hier een publicatie in het tijdschrift «Ecotoxicology»; het betreft geen EU-studie.)
Hoe beoordeelt u het gegeven dat bij de toelating van dit landbouwgif, dat is gericht op het bestrijden van insecten, kennelijk niet is gekeken naar de effecten ervan op hommels?
Azadirachtin is een werkzame stof van natuurlijk oorsprong, die wordt verkregen door extractie uit de zaden van de neem-boom. Ook voor dit type middelen worden de risico's beoordeeld alvorens het middel toe te laten.
Binnen het huidig geldende Europese toetsingskader wordt de honingbij veelal gebruikt als indicatorsoort voor alle bestuivers. De intrinsieke gevoeligheid van de honingbij kan echter verschillen van andere soorten bestuivers en de blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen kan op andere manieren plaatsvinden. Tot op heden wordt dit ondervangen met toepassen van veiligheidsfactoren.
Binnen de EU is echter een vernieuwd beoordelingsrichtsnoer ontwikkeld door EFSA, waarbinnen de risico’s voor verschillende soorten bijen worden beoordeeld.
Binnen dit vernieuwde «guidance document on bees» is ook een specifieke beoordelingseis voor hommels opgenomen. Hiermee is het toetsingskader aangepast aan de laatste stand der wetenschap.
Nederland heeft samen met de Europese Commissie (EC) een workshop georganiseerd die een «Roadmap to Implementation» heeft opgeleverd om te komen tot alle noodzakelijke methodologie voor beoordeling en daardoor de geharmoniseerde invoering van het beoordelingsrichtsnoer in de EU faciliteert. Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) is daarbij nauw betrokken. Zo leveren Nederlandse wetenschappers een bijdrage aan de ontwikkeling van de methodologie. Het Ctgb hanteert in de beoordeling het vigerende toetsingskader. Het is van groot belang dat het ontwikkelde beoordelingsrichtsnoer snel geharmoniseerd kan worden gebruikt in de EU. Hiervoor blijf ik me inzetten.
In Nederland is dit middel toegelaten onder de merknaam NeemAzal-T/S (toelatingsnummer 12455N) voor professioneel gebruik in de teelt van aardappelen, bloemisterijgewassen en vaste planten, appelen en in openbaar groen; kunt u aangeven hoeveel van dit middel jaarlijks wordt gebruikt?
De toelatingshouder die NeemAzal-T/S in Nederland op de markt brengt, rapporteert de jaarlijkse omzetgegevens aan de overheid, zoals alle toelatingshouders. Toelatingshouder gaat echter niet akkoord met het openbaar maken van de afzetgegevens. De omzetgegevens moeten worden beschouwd als vertrouwelijke bedrijfs-en fabricagegegevens, zoals bedoeld in artikel 10 lid 1 sub c van de Wet Openbaarheid van Bestuur.
NeemAzal-T/S wordt voor het overgrote deel gebruikt in de bloemisterij onder glas. Daarnaast is het product belangrijk voor de biologische appelteelt om de roze appelluis te bestrijden.
De Nederlandse toelating van dit middel zou vervallen op 31 mei 2015; echter, doordat het College voor de Toelating van Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden (Ctgb) niet tijdig heeft kunnen beslissen over de aanvraag tot herregistratie van dit middel is het vervallen van de toelating opgeschort tot 1 december 2016; kunt u garanderen dat deze nieuwe wetenschappelijke informatie over de -ook sublethale- schadelijkheid van dit «natuurlijke» middel voor hommels zal worden meegenomen door het Ctgb bij zijn beslissing over de aanvraag voor herregistratie van dit middel? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, vindt u dit verantwoord?
Het Ctgb heeft aangegeven dat de aangehaalde publicatie zal worden meegenomen binnen de herbeoordeling van het genoemde middel. Wanneer op grond van de inhoudelijke beoordeling van de publicatie blijkt dat onaanvaardbare risico’s voor hommels bestaan bij het aangevraagde gebruik van het middel, zal het Ctgb hierop handelen.
Dit kan zijn door het opleggen van aanvullende risico-reducerende maatregelen of door het (deels) afwijzen van het verzoek tot herregistratie.
Bent u bereid om op grond van deze nieuwe wetenschappelijke informatie per direct een moratorium in te stellen op het gebruik van azadirachtin in Nederland, en ditzelfde te bepleiten op Europees niveau? Zo nee, waarom niet?
Voor het ingrijpen in de toelating is in Nederland het Ctgb de bevoegde instantie. Ingrijpen is mogelijk mits er substantiële aanwijzingen zijn, dat niet langer wordt voldaan aan de goedkeurings- of toelatingscriteria. Als ernstige risico’s in een toelating tot een spoedeisende maatregel noodzaken kan een tijdelijk verbod aan de orde zijn. Het Ctgb heeft aangegeven dat de aangehaalde publicatie zal worden meegenomen binnen het herbeoordelingtraject van Neemazal-T/S en inhoudelijk zal worden beoordeeld. Wanneer vanuit deze inhoudelijke beoordeling blijkt dat er onaanvaardbare risico’s bestaan bij het toegelaten gebruik van Neemazal-T/S, dan zal het Ctgb hierop volgend besluiten over de aanvraag voor herregistratie.
De impact van certificering op arbeidsomstandigheden van werknemers in de landbouwsector in ontwikkelingslanden |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport Goodness Guaranteed van de Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen (SOMO) naar de impact van certificeringen op arbeidsomstandigheden van werknemers in de landbouw in ontwikkelingslanden?1
Ja. Een belangrijke conclusie in het onderzoek van SOMO is dat certificering een positieve invloed heeft op naleving van arbeidsnormen. Maar tevens geeft het onderzoek aan dat bepaalde keurmerken betere resultaten boeken dan andere. Hoe strikter de controle, hoe beter de impact. Het onderzoek geeft aanbevelingen voor de verbetering van de controles door keurmerken ten aanzien van naleving van arbeidsnormen.
Bent u bereid om met Nederlandse supermarkten in gesprek te gaan om het gebruik van duurzaamheidscertificeringen te laten toenemen, vooral bij huismerkartikelen?
Staatssecretaris van Economische Zaken spreekt met de Alliantie Verduurzaming Voedsel, waar de Nederlandse supermarkten ook in vertegenwoordigd zijn. De Alliantie heeft samen met het Ministerie van Economische Zaken een agenda opgesteld om de duurzaamheid van de gehele voedselketen op negen duurzaamheidsthema’s, waaronder arbeid, te verhogen. Deze inzet is gericht op alle merken, ook huismerken. Supermarkten werken zo gezamenlijk aan ketenverduurzaming, onder andere door het vergroten van het aanbod van producten met keurmerken die mede zijn gericht op verbetering van arbeidsomstandigheden. Denk hierbij aan UTZ certified, Fairtrade, RSPO, RTRS, Rainforest Alliance.
Daarnaast hanteren alle supermarkten BSCI (Business Social Compliance Initiative) of een gelijkwaardige gedragscode voor producten uit risicogebieden (vooral in Afrika, Zuid-Amerika, India). BSCI is een gedragscode ter verbetering van de arbeidsomstandigheden. BSCI verwacht van de leden en hun leveranciers een verbeterplan gericht op toekomstige aansluiting bij de normen van de International Labour Organisation (ILO). BSCI is evenwel niet in het onderhavige onderzoek van SOMO meegenomen.
Bent u bereid in te zetten op het versterken van de duurzaamheidsstandaarden door middel van betere controles op arbeidsomstandigheden, meer rechtsbesef bij werknemers, leefbaar loon, vakbondsvrijheid en een veilige en gezonde werkomgeving, bijvoorbeeld via de internationale certificeringsorganisatie ISEAL?
Zie antwoord op vraag 5.
Bent u het er mee eens dat een keuze van supermarkten voor duurzaam gecertificeerde producten een hele goede stap is voor bepaalde productgroepen, maar dat supermarkten ook actieve due diligence moeten verrichten over de breedte van hun aanbod en daarover transparant dienen te zijn, bijvoorbeeld met behulp van de kennis van het Sustainability Consortium? Hoe gaat u hen daartoe stimuleren?
Er zijn verschillende systemen, zoals The Sustainability Consortium (TSC), die supermarkten helpen de risico’s in kaart te brengen binnen de verschillende ketens en leveranciers te sturen op verdere verduurzaming. Arbeidsomstandigheden zijn daar een belangrijk aandachtspunt. De keuze van supermarkten voor certificering is een concrete invulling van hun ketenverantwoordelijkheid (due diligence). Zoals de OESO-richtlijnen voorschrijven, gebruiken bedrijven hierbij hun inkoopmacht om negatieve impact in de keten te minimaliseren, en positieve impact te vergroten. Met TSC heeft de Alliantie Verduurzaming Voedsel bij het Ministerie van Economische Zaken een aanvraag ingediend voor publiek-private samenwerking met het doel om het TSC-systeem te versterken.
Bent u bereid het verbeteren van de meerwaarde en prestaties van certificeringen en de impact van certificeringen op de arbeidsomstandigheden in de landbouw te ondersteunen? Zo ja, op welke manier?
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het gebruik van de Sociale Voorwaarden in het duurzaam inkoopbeleid beter tot uitvoering wordt gebracht? Op welke manier wilt u de kwaliteit van de officieel goedgekeurde keteninitiatieven (binnen het beleid van de Sociale Voorwaarden) helpen te verbeteren?
In 2014 is de toepassing van de internationale sociale voorwaarden binnen de rijks-inkoop geëvalueerd. Een belangrijke aanbeveling in het evaluatierapport is om de sociale voorwaarden in lijn te brengen met de OESO-richtlijnen. De Minister voor Wonen & Rijksdienst heeft aan de Kamer toegezegd om na te gaan op welke wijze dat kan geschieden voor de rijks-inkopen. In het licht van dit onderzoek wordt ook bezien op welke manier met de kwalificatie van keteninitiatieven wordt omgegaan. Tot nu toe is uitgegaan van de veronderstelling dat de multistakeholderstructuur de waarborg zou moeten bieden voor de kwaliteit van de keteninitiatieven. Deelname aan een keteninitiatief is een manier voor bedrijven om risico’s in hun keten te verkleinen en aan te pakken. Dat geldt ook voor de overheid als inkopende partij.
Bent u bereid het onderzoek van SOMO te benutten bij de vorming van het convenant met supermarkten, naar aanleiding van de «MVO Sector Risico Analyse»?2 Bent u bereid om in lijn met de motie Voordewind (Kamerstuk 32 500 V, nr. 48) afspraken te maken met supermarkten over het voorkomen, bestrijden en monitoren van schendingen van arbeidsrechten, in het bijzonder bij de huismerken? Zullen duurzaamheidscertificeringen en hun prestaties, maar ook de gegevens van het Sustainability Consortium, onderdeel zijn van eventuele convenanten?
Het initiatief voor de convenanten ligt bij de sectoren zelf. De Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie (FNLI), het Centraal Bureau Levensmiddelen (CBL) en andere partijen uit de levensmiddelenindustrie hebben zich reeds gemeld bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de SER. Het CBL onderzoekt, samen met FNLI en IDH de mogelijkheden om, aanvullend op bestaande duurzaamheidsinitiatieven in de sector en in dialoog met relevante stakeholders, een gezamenlijk, overkoepelend convenant op te stellen waarin belangrijke sociale en ecologische thema’s worden uitgewerkt. Van de sector mag verwacht worden dat zij het onderzoek van SOMO en de gegevens van TSC daarin betrekken.
De NVWA |
|
Henk van Gerven |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Wilt u kennisnemen van bijgevoegde brief?1
Ja.
Wat is de noodzaak van de procedure zoals deze gevolgd wordt door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), waarbij elk paardentransport naar Duitsland een NVWA transport document behoeft à € 138,59 per paard?
Als paarden in het intraverkeer gebracht worden, moeten ze aan de EU-regelgeving (RL2009/156) voldoen. Dat betekent dat bij elk grensoverschrijdend verkeer de dieren, behalve paspoorten en identificatie, ook voorzien moeten zijn van een Gezondheidscertificaat of een gezondheidsattest. De NVWA-tarieven voor het afgeven van certificaten zijn niet gebaseerd op het aantal te certificeren dieren, maar op de tijdseenheden die gepaard gaan met de certificering.
Ziet u mogelijkheden om een NVWA transportdocument voor bijvoorbeeld drie maanden in te stellen voor hobby paardenhouders of ziet u andere mogelijkheden teneinde de bureaucratie te verminderen?
De Europese regelgeving biedt geen mogelijkheden certificaten af te geven die drie maanden geldig zijn. De richtlijn geeft lidstaten echter wel de mogelijkheid toe te staan dat verkeer van paarden voor sport- en recreatieve doeleinden onder afwijkende voorwaarden kan geschieden, mits de Europese Commissie hiervan op de hoogte wordt gesteld. In de Benelux is hiervoor een Memorandum tot stand gekomen. Daardoor kunnen paarden uit deze categorie reizen tussen de Benelux-landen met alleen een geldig paspoort en identificatie. Met Duitsland is het tot op heden niet gelukt om zo'n overeenkomst te sluiten, wat betekent dat alle paarden die de grens overgaan naar Duitsland gecertificeerd moeten worden. Voor een belangrijk deel is er nog geen Memorandum met Duitsland omdat Duitsland bestaat uit verschillende Bundesländer. Een dergelijk Memorandum zou dus in principe met meerdere Bundesländer moeten worden afgesloten. Kortgeleden is echter overleg gestart met de Deutsche Reiterliche Vereinigung omdat deze heeft aangegeven te willen onderzoeken of een Memorandum niet in één keer voor heel Duitsland geregeld kan worden. Ook zij zien de voordelen van een dergelijk Memorandum voor het grensoverschrijdend verkeer van sportpaarden tussen Nederland en Duitsland. De komende maanden wordt dit verder uitgewerkt.
Bent u bereid met Duitsland te praten om te komen tot een praktische oplossing waarbij paarden niet elke keer afzonderlijk een NVWA transportdocument hoeven te krijgen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid in Brussel te praten om te komen tot een meer praktische EU-procedure?
Uitgangspunt van de procedures rond het transport van paarden tussen de
EU-lidstaten is dat alleen gezonde paarden mogen worden getransporteerd. Daarvoor is een verklaring van de bevoegde autoriteit vereist. Voordat een dergelijke verklaring wordt afgegeven dient een lichamelijk onderzoek bij het betreffende dier te worden uitgevoerd en dat kost geld. Het is met name van belang voor die transporten die van langere duur zijn, dat op grond van zowel veterinaire als welzijnscriteria wordt onderzocht of de paarden «fit for travel» zijn. Een meer praktische procedure waarbij een lichamelijk onderzoek achterwege blijft lijkt, gelet op de risico’s die dat met zich mee kan brengen, problematisch en zal bij de Europese Commissie en bij andere lidstaten op weinig steun kunnen rekenen.
Kent u het bericht «Patémakers weigeren poes in te ruilen voor muizengif» en kunt u hier een praktische oplossing voor te verzinnen?2
Ja.
Het betreffende bedrijf houdt een kat in de bakkerij om muizen te bestrijden.
Het bedrijf is door de NVWA erop gewezen dat de aanwezigheid van een kat in een bakkerij verboden is. De Europese Hygiëneverordening schrijft voor dat schadelijke organismen, zoals bijvoorbeeld ongedierte als muizen, afwezig moeten zijn en dat daarvoor maatregelen getroffen moeten worden. Tevens mogen er geen huisdieren voorkomen op plaatsen waar levensmiddelen worden bewerkt, gehanteerd of opgeslagen (EG Vo 852/2004, artikel 4 uit hoofdstuk IX van bijlage II).
Het bestrijden van de overlast van de muizen is geen eenvoudige opgave, maar blijkt in de praktijk wel mogelijk. Vooral van belang is het systematisch dichten van toegangsmogelijkheden voor de muizen en het elimineren van beschikbaar nestmateriaal en eten. Daarbij is wel een gerichte aanpak vereist, met verstrekking van de juiste middelen op de juiste manier. Het raadzaam om de hulp van een professionele bestrijder in te roepen.
Het bedrijf heeft inmiddels een antwoord van de NVWA ontvangen op de aanwezigheid van de kat, de rol van de kat en de mogelijkheden dan wel onmogelijkheden om ongedierte te bestrijden. Informatie over de bestrijding van plaagdieren, zoals muizen, is opgenomen op de website van de NVWA.
De rechtszaak van de Nederlandse Varkenshouders Vakbond (NVV) tegen de provincie Noord-Brabant |
|
Henk Leenders (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u er bekend mee dat de Nederlandse Varkenshouders Vakbond (NVV) een rechtszaak heeft aangespannen tegen de provincie Noord-Brabant om de Brabantse zorgvuldigheidsscore veehouderij (BZV) onderuit te halen?1
Ja.
Wat is uw opvatting over het feit dat de NVV ervoor kiest om de provincie Noord-Brabant, die poogt om de intensieve veehouderij te verduurzamen middels de BZV, in de wielen te rijden door het aanspannen van deze rechtszaak?
Het is aan de NVV om zijn eigen afwegingen te maken.
Bent u van mening dat de niet-constructieve houding van de NVV in Noord-Brabant overeenkomstig is met de eigen poging van de NVV om de varkenssector te verduurzamen in de vorm van het recept voor duurzaam varkensvlees?
Nee.
Een transitie tot een zorgvuldige en duurzame varkenshouderij, die maatschappelijk gedragen wordt, is noodzakelijk. In de toekomstvisie Recept voor duurzaam varkensvlees heeft de varkensvleesketen zelf haar ambities en doelen geformuleerd voor een duurzame varkenshouderij. Ik heb de toekomstvisie van de varkensketen omarmd, waarmee zij de noodzakelijke transitie de komende jaren op een integrale wijze zal vorm geven. Ik zal de betrokken partijen in de varkensketen vanuit mijn rol en verantwoordelijkheid stimuleren tot een voortvarende aanpak en waar mogelijk en gewenst faciliteren.
Heeft u kennisgenomen van het nieuwe bestuursakkoord «Beweging in Brabant» van VVD, SP, D66 en PvdA en bent u bereid om spoedig met het nieuwe provinciebestuur in overleg te treden over hoe het Rijk de provincie kan bijstaan in het verduurzamen van de intensieve veehouderij?
Ja.
Ik ben in overleg met de provincie Noord-Brabant in hoeverre er naast de negende tranche van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet nog andere maatregelen nodig zijn vanuit de rol en verantwoordelijkheid van het Rijk om de provincie te ondersteunen bij de verdere verduurzaming van de veehouderij (zie ook het antwoord op vraag 5).
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de Brabantwet, waarmee de provincie Noord-Brabant meer juridische grondslag krijgt voor de verduurzaming van de intensieve veehouderij en de verbetering van de leefomgeving op het platteland?
De provincie Noord-Brabant heeft ten behoeve van de transitie naar een duurzame veehouderij en een betere bescherming van milieu en volksgezondheid in 2014 een verzoek gedaan om toepassing van de experimenteerbepaling van de Crisis- en herstelwet (Chw). Naar aanleiding van dit verzoek heeft het kabinet in het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (negende tranche, 32 127, nr. 197) specifiek voor deze provincie desbetreffende experimenteerbepaling opgenomen, waardoor het Brabantse transitiebeleid naar een zorgvuldige en duurzame veehouderij een betere juridische onderbouwing heeft gekregen. Het besluit is op 17 maart jl. gepubliceerd en daarna in werking getreden. Op grond hiervan heeft de provincie Noord-Brabant in de Verordening ruimte regels gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen met het oog op «een veilige en gezonde fysieke leefomgeving, een goede omgevingskwaliteit, mede met inachtneming van het belang om private inspanningen gericht op een duurzame en zorgvuldige veehouderij te bevorderen.» Gelet op de verruiming van de Verordening ruimte van Noord-Brabant (en de grondslag hiervoor in de Crisis- en herstelwetgeving) kan de provincie Noord-Brabant ook sturen op maatregelen gericht op een verdere verduurzaming van de veehouderij.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de motie van het lid Van Dekken over het aantrekkelijker maken van de stoppersregeling?2
Ik ben met de LTO vakgroep varkenshouderij en de NVV de mogelijkheden aan het onderzoeken om te komen tot een vitaliseringsslag naar een toekomstbestendige varkenshouderij die goed is ingepast in het landelijk gebied. Op initiatief van de Producenten Organisatie Varkenshouderij (POV) is in samenwerking met de Rabobank en mijn ministerie de Regiegroep vitale varkenshouderij ingesteld onder leiding van de heer dr. U. Rosenthal. De komende periode zal een concrete aanpak worden uitgewerkt met de betrokken partijen. Ik zal uw Kamer nader informeren wanneer er resultaten beschikbaar zijn.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het wetsvoorstel dierenaantallen en volksgezondheid? Wanneer bent u van plan dit wetsvoorstel ter behandeling aan de Kamer te sturen?
In het debat met uw Kamer van 14 januari jl. heb ik toegezegd dat ik het wetsvoorstel afrond en daarna over de intensieve veehouderij aan uw Kamer zal toezenden. Ik ben momenteel het wetsvoorstel aan het afronden en ben nog in overleg met betrokken partijen. Ik verwacht dat ik uw Kamer na de zomer het wetsvoorstel kan aanbieden.
De berichtgeving “Suzuki-fruitvlieg hele winter op grote schaal actief gebleven” en “Suzuki-fruitvlieg” |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Suzuki-fruitvlieg hele winter op grote schaal actief» en het bericht «Suzuki-fruitvlieg»? Zo ja, wat is uw reactie op de berichtgeving?1 2
Ja.
Deelt u de zorgen die volgen uit het bericht dat de Suzuki-fruitvlieg de gematigde winter goed heeft overleefd, actief is gebleven en daarmee een groot gevaar voor de komende oogst kan betekenen?
De ernst van de situatie is mij bekend. De Suzuki fruitvlieg is een invasief plaagorganisme dat zeer schadelijk is gebleken in Europa, ook in Nederland.
In 2012 werd de Suzuki fruitvlieg in Nederland voor het eerst ontdekt, in de jaren 2013 en 2014 heeft deze fruitvlieg zich zeer snel over Nederland verspreid.
De sector is in samenwerking met mijn ministerie vorig jaar begonnen aan maatregelen om de Suzuki fruitvlieg in het teeltseizoen van 2015 te kunnen bestrijden.
Dit jaar is een vrijstellingsaanvraag voor het gewasbeschermingsmiddel Exirel in de toepassing van kers aangevraagd en ik heb besloten dit middel vrij te stellen (publicatie in Staatscourant d.d. 27 mei 2015). Daarnaast is door de sector ook recent het middel Tracer aangevraagd voor vrijstelling. Daarvan heb ik eveneens het besluit genomen om het middel vrij te stellen; dit zal op korte termijn worden gepubliceerd in de Staatscourant.
In Europees verband wordt door lidstaten samen gewerkt aan een lange termijn oplossing om de Suzuki fruitvlieg te kunnen bestrijden. Daarbij is het van belang meer te weten over de Suzuki fruitvlieg, met name hoe deze vlieg overwintert.
Ik steun een gezamenlijke Europese aanpak, waar ik ook voor heb gepleit in de Landbouw en Visserijraad, waarbij ook de sector actief is betrokken.
Deelt u de mening dat de Suzuki-fruitvlieg een groot risico vormt voor de teelt van vooral fruit, zoals de kers? En dat de urgentie tot bestrijding van de Suzuki-fruitvlieg nu hoog is gezien het komende oogstseizoen en gebleken is dat deze fruitvlieg meer dan 80% van de oogst kan vernietigen en daarmee een financieel debacle kan zijn voor de telers?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de uitkomst geweest van uw gesprek met de Nederlandse Fruittelers Organisatie (NFO) over de bestrijding van de Suzuki-fruitvlieg? Is er hierbij specifiek aandacht geweest voor de kersenteelt? Zo ja, wat is er precies besproken en afgesproken?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op het verzoek van de NFO om vrijstelling te verlenen voor bijvoorbeeld het effectieve middel Tracer?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid dit jaar een vrijstelling te verlenen voor bijvoorbeeld het middel Tracer voor de kersenteelt zoals ook gebeurt in de ons omliggende landen zoals Duitsland en België? Zo ja, wanneer bent u bereid dit bekend te maken met het oog op de urgentie vanwege het naderende groei- en oogstseizoen? Zo nee, waarom bent u hier niet toe bereid en welke oplossing ziet u dan voor de kersenteelt? Welke boodschap heeft u voor de kersentelers die met de Suzuki-fruitvlieg meer dan 80% van hun oogst verloren kunnen zien gaan terwijl collega telers in Duitsland en België wel in staat worden gesteld deze fruitvlieg te bestrijden?
Zie antwoord vraag 2.
In uw brief van 12 mei jl. geeft u aan samen te willen optrekken met andere lidstaten in het geval van invasieve plagen die teelten bedreigen (bijvoorbeeld de Suzuki-fruitvlieg); hoe gaat u hier op korte en langere termijn invulling aan geven om tot een structurele oplossing te komen? Op welke wijze gaat u invulling geven aan het gelijke speelveld voor telers in Nederland en de telers in omliggende landen? Bent u bereid u de Tweede Kamer hierover nader te informeren?3
Zie antwoord vraag 2.