Wat is uw reactie op het feit dat in januari zeker zestien dode potvissen1 en twee gestreepte dolfijnen2 zijn aangespoeld op de kusten van de Noordzee?
Het aantal gestrande potvissen op de Nederlandse, Britse en Duitse kust sinds begin januari 2016 is tot 29 dieren opgelopen. Hoewel een stranding van meerdere dieren op de Noordzeekust wel vaker voorkomt, is dit een zeldzame gebeurtenis.
Wat is uw reactie op recente onderzoeken waaruit blijkt dat het toenemende lawaai onder water in zee, onder meer van havens, olieplatforms, scheepvaart, windmolens en militaire activiteiten, een verstorend effect heeft op walvisachtigen zoals potvissen, orka’s, dolfijnen en bruinvissen?3 4
In de initiële beoordeling van de Mariene Strategie voor het Nederlandse deel van de Noordzee 2012–2020, Deel I (Kamerstuk 33 450, nr. 1) is geconcludeerd dat het onderwatergeluid als gevolg van menselijke activiteiten in de zuidelijke Noordzee aanzienlijk is toegenomen en dat de intensiteit daarvan veel groter is dan die van natuurlijke geluiden.
De effecten van het onderwatergeluid als gevolg van menselijke activiteiten op bijvoorbeeld zeezoogdieren kunnen variëren van kleine, subtiele gedragsverandering, vermijding van gebieden en verminderde gehoorcapaciteit, tot – in extreme gevallen – direct sterven.
Acht u het aannemelijk dat onderwatergeluid de aangespoelde walvisachtigen heeft verstoord en wordt dit meegenomen in het onderzoek naar hun doodsoorzaak? Zo nee, waarom niet?
Ik kan dit niet bevestigen. Potvissen trekken in de winterperiode van het noorden naar het zuiden. Soms komen dieren tijdens de trek terecht in de ondiepere Noordzee, waar de kans op strandingen groot is. Op dit moment is niet bekend waarom de potvissen in de Noordzee terecht zijn gekomen. Hier kunnen verschillende redenen voor zijn.
De doodsoorzaak bij een stranding van dergelijke grote zeezoogdieren is in het algemeen verstikking onder het eigen gewicht. Door het uitvoeren van pathologisch onderzoek wordt getracht om informatie te krijgen over de mogelijke strandingsoorzaak.
Deelt u de mening dat onderwatergeluid een belangrijke factor vormt in het onderwatermilieu van de Noordzee, onder andere omdat het een van de drukste scheepvaartgebieden ter wereld is en er op grote schaal olie-, gas- en zandwinning plaats vindt? Zo nee, waarom niet?
Onderwatergeluid is een factor in het onderwatermilieu (zie ook het antwoord op vraag 2). De inzet met betrekking tot onderwatergeluid is vooral gericht op het voorkomen van schadelijke effecten op mariene fauna (vooral zeezoogdieren) als gevolg van specifieke activiteiten die impulsgeluid veroorzaken, zoals heien en seismisch onderzoek of sonar. Over de effecten van achtergrondgeluid zoals van scheepvaart is nu nog slechts beperkte kennis beschikbaar.
Deelt u de mening dat onderwatergeluid een onderdeel zou moeten zijn in de monitoring van de milieukwaliteit van de Noordzee? Klopt het dat systematisch meten van onderwatergeluid in de Noordzee echter nog niet plaatsvindt? Zo nee, waarom niet?5
In de Mariene Strategie voor het Nederlandse deel van de Noordzee deel 2 (KRM-monitoringprogramma, Tweede Kamer vergaderjaar 2014–2015, 33 450 nr. 25) is per milieudoel, waaronder voor onderwatergeluid, het opzetten van monitoring opgenomen. Vanwege het grensoverschrijdend karakter van onderwatergeluid is het alleen zinvol om samen met andere Noordzeelanden te gaan monitoren. Voor impulsief geluid is inmiddels een internationaal register operationeel, en de eerste resultaten worden in de loop van dit jaar geëvalueerd en meegenomen in de Intermediate Assessment 2017 van OSPAR. Voor achtergrondgeluid wordt met andere Noordzeelanden onderzocht of een gezamenlijk monitoringsprogramma georganiseerd kan worden.
In hoeverre wordt onderwatergeluid meegenomen in ontwikkelprogramma’s voor de Noordzee?
Het Rijk stelt met het Noordzeebeleid de kaders voor ruimtelijk gebruik van de Noordzee in relatie tot het mariene ecosysteem. In het programma van maatregelen van de Mariene Strategie voor het Nederlandse deel van de Noordzee, deel 3, (Tweede Kamer vergaderjaar 2014–2015, Bijlage bij Kamerstuk 31 710, nr. 35) zijn voor diverse thema’s, waaronder onderwatergeluid, maatregelen beschreven om de goede milieutoestand te bereiken en/of te behouden.
De belangrijkste beschreven maatregelen met betrekking tot onderwatergeluid op nationaal niveau zijn:
Kunt u aangeven of en in welke mate er in militaire marine oefeningen, zowel in die van Nederland als die van andere EU-lidstaten, rekening gehouden wordt met het verstorende effect ervan op walvissen, aangezien uit onderzoek blijkt dat het effect aanzienlijk is?6 Zo nee, waarom niet?
Het gebruik van actieve sonar bij militaire oefeningen is gereguleerd in het voorschrift Commando Zeestrijdkrachten MWC 230 «Verantwoord gebruik van actieve sonar». Dit voorschrift heeft als doelstelling schadelijke gevolgen van uitzendingen van onderzeebootbestrijdingssonars op zeezoogdieren te voorkomen of te verminderen. Ook een aantal andere Europese lidstaten hanteert vergelijkbare voorschriften.
Kunt u aangeven welke initiatieven u neemt in EU-verband en Internationale Maritieme Organisatie (IMO)-verband om onderwatergeluid op zee te verminderen? Bent u bereid uw inzet hierop te verhogen? Zo nee, waarom niet?
Nederland is, gedeeld met het Verenigd Koninkrijk, voorzitter van de Europese expertgroep Technical Group on Noise (TG Noise), en is ook één van de trekkers van de OSPAR werkgroep Noise. Ook experts van Nederlandse instituten als TNO dragen hieraan bij.
De IMO heeft in 2014 een niet-verplichtende richtlijn aangenomen (Guidelines for the Reduction of Underwater Noise from Commercial Shipping) die het reduceren van onderwatergeluid door de commerciële scheepvaart tot doel heeft. Deze aanbeveling heeft betrekking op nieuw te bouwen schepen. Nederland heeft bijgedragen aan het opstellen van deze richtlijn.
Concluderend ben ik van mening dat de regering nationaal en internationaal voldoende actie onderneemt om de goede milieutoestand op de Noordzee te bereiken.
Het aanbieden van jachtarrangementen in Nederland |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Henk Leenders (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Heeft u mogelijkheden, nu uit uw antwoorden op eerdere vragen blijkt dat jachtarrangementen voor buitenlanders blijkbaar kunnen binnen de huidige wet alsook binnen de nieuwe Wet natuurbescherming, om deze jachtarrangementen te verbieden?1 Zo ja, welke?
Nee, voor de invoering van een verbod op jachtarrangementen voor buitenlandse jagers is een wijziging van de Wet natuurbescherming nodig. De huidige Flora- en faunawet en de nieuwe Wet natuurbescherming voorzien niet in een grondslag om deze praktijk te verbieden.
Hebben provincies de mogelijkheid om deze jachtarrangementen te verbieden? Is de provincie bijvoorbeeld bevoegd om in haar ontheffingen regels te stellen met betrekking tot het jagen door buitenlanders? Welke andere mogelijkheden hebben provincies eventueel nog meer om deze ongewenste praktijken te beëindigen?
Binnen de huidige wet hebben de provincies geen mogelijkheden om te verbieden dat buitenlandse jagers worden betrokken bij het uitvoeren van het faunabeheer in Nederland. Daarvoor is wetswijziging nodig, zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven.
Kunt u een opsomming geven van de wetsaanpassingen die vereist zijn om deze jachtarrangementen voor buitenlanders onmogelijk te maken?
Artikel 3.28, vijfde en zesde lid, van de Wet natuurbescherming voorzien in regels waaronder het buitenlandse jagers is toegestaan het geweer in Nederland te gebruiken. Op die bepalingen zal een wetsvoorstel tot wijziging van de Wet natuurbescherming betrekking moeten hebben. Ik wijs er in dit verband op dat een dergelijke verbod vanwege de Europese Dienstenrichtlijn niet van toepassing kan zijn op jagers uit de Europese lidstaten en landen die lid zijn van de Europese Economische Ruimte.
Welk maatschappelijk doel wordt er gediend met de mogelijkheid om mensen die geen woonplaats in Nederland hebben, toch een «logeerakte» te verlenen?
Het is buitenlandse jagers toegestaan om met een logeerakte in gezelschap van een Nederlandse jager in ons land te jagen. De buitenlandse jager is daarbij behulpzaam om de doelen zoals beschreven in de door de provincies goedgekeurde faunabeheerplannen, zoals volksgezondheid, openbare veiligheid, luchtverkeersveiligheid en de bescherming van flora of fauna, mede te realiseren.
Welke gevolgen verbindt u aan het eventueel uitblijven van resultaten in het overleg met de provincies en de Koninklijke Jagersvereniging?
Ik heb alle vertrouwen dat met provincies en de Koninklijke Jagersvereniging goede en werkbare afspraken gemaakt kunnen worden. Ik zal uw Kamer over de uitkomsten hiervan informeren.
Het bericht ‘Boer en adviseur vissen achter subsidienet’ |
|
Fatma Koşer Kaya (D66) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Boer en adviseur vissen achter subsidienet»?1
Ja.
Klopt de analyse van V-focus waaruit blijkt dat subsidies voor innovatie in de landbouw voor het overgrote deel terechtkomen bij wetenschappelijke instituten? Zo ja, hoe wordt die kennis gevaloriseerd op een voor boeren bruikbare wijze om te innoveren? Zo nee, waar ligt de reken- of analysefout van V-focus?
In het artikel wordt een analyse gegeven van de subsidieregelingen uit de begroting 2014 van het Ministerie van Economische Zaken en bekijkt die voor de periode 2010–2018. Uit het artikel is niet precies op te maken welke gegevens als bron zijn gebruikt. Het artikel beoogt de subsidies aan de boeren in kaart te brengen, maar is niet volledig. Voor een volledig beeld moeten ook de Europese financieringsinstrumenten worden meegenomen, waaronder inkomenssteun afkomstig uit het GLB. In de primaire sector geldt dat de meeste subsidies van de Europese Unie (EU) afkomstig zijn. Vanuit de EU ontvangt de Nederlandse primaire sector jaarlijks ongeveer € 700 tot 800 mln. aan directe inkomenssteun. In 2016 is het budget € 737 mln. Daarnaast kan de primaire sector ook gebruik maken van de goed werkende fiscale innovatieregeling Wet bevordering speur- en ontwikkelingswerk (WBSO).
Van de landbouwsubsidieregelingen op de begroting van het Ministerie van Economische Zaken was in 2014 ongeveer 80% bestemd voor innovatie en onderzoek. Het grootste aandeel gaat naar toegepast onderzoek bij DLO. Het gaat met name om Topsectorenonderzoek, Wettelijke Onderzoekstaken (WOT’s) en Kennisbasisonderzoek. Valorisatie van onderzoek vindt op verschillende manieren plaats. De publiek-private samenwerking binnen de topsectoren zorgt voor een directe betrokkenheid van het bedrijfsleven bij het onderzoek en bij de toepassing van de resultaten. De WOT’s zorgen voor randvoorwaarden die bijdragen aan een uitstekende marktpositie van de ondernemers (voedselveiligheid, diergezondheid). Ook voldoet Nederland met de WOT aan de verplichtingen van het GLB, die de voorwaarden zijn voor de Europese financiering. De resultaten van het onderzoek zijn op Kennisonline (www.wageningenur.nl) beschikbaar.
Is het waar dat het deel van de subsidies dat voor de boeren zelf beschikbaar is sinds 2012, dus vanaf deze regeerperiode, sterk gedaald is? Hoe verhoudt zich dat tot regeringsbeleid dat boeren zou moeten aanzetten om duurzaam in hun bedrijf te investeren en innoveren?
Het overzicht van de uitbetalingen op de subsidieregelingen in 2014 kunt u vinden op http://opendata.rijksbegroting.nl/ (dataset 2, EZ). Ongeveer 40 subsidieregelingen zijn op de primaire landbouw gericht. Na 2012 is het aantal rijkssubsidieregelingen sterk afgebouwd. Dit heeft mede te maken met het decentraliseren van het derde Europese Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP3), waarbij de nationale cofinanciering van betreffende regelingen door de provincies wordt gedaan.
Welk deel van deze subsidies is gekoppeld aan een Europese subsidie in de vorm van een eigen bijdrage, en welk deel ervan zou bij de begroting in die zin vrijelijk herschikt kunnen worden?
Nationale cofinanciering van Europese subsidies met rijksmiddelen is nog maar beperkt aan de orde in het kader van POP3. Hiervoor is op de nationale begroting de komende jaren jaarlijks € 9,7 mln. gereserveerd voor de cofinanciering van de regelingen «Brede weersverzekeringen» en «Garantstelling Marktintroductie Innovaties». Bij de WOT Visserij is er een Europese bijdrage aan het onderzoek van ca. € 2 mln. (2014) in het kader van het Data Collection Framework. Bij de overige regelingen binnen de EZ-begroting, die bestemd zijn voor innovaties binnen de landbouw, is er geen sprake van een koppeling aan Europese subsidies.
Bent u bereid, voorafgaand aan de indiening en behandeling van de begroting voor 2017 een onderzoek te doen naar de mate van efficiëntie van de huidige vorm van subsidieverlening om te komen tot een natuur-inclusieve en milieuneutrale landbouw? Bent u bereid uw subsidie-instrumentarium daar zo nodig op aan te passen?
Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 3, is het aantal rijkssubsidieregelingen afgebouwd. De resterende subsidieregelingen zijn gericht op energiereductie en milieumaatregelen. Deze regelingen worden geëvalueerd volgens de planning, zoals aangegeven in de bijlage bij de rijksbegroting. Ik zie geen reden om deze evaluaties naar voren te halen. De subsidies voor agrarisch natuurbeheer zijn gedecentraliseerd naar de provincies.
Nieuwe technieken om genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s) te ontwikkelen |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), Henk Leenders (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de nieuwe technieken om genetisch gemodificeerde organismen (ggo's) te creëren, zoals bijvoorbeeld Oligonucleotide Directed Mutagenesis?1 Zo ja, wat is uw oordeel over deze technieken?
Ik ben bekend met deze nieuwe technieken. Nieuwe veredelingstechnieken kunnen een bijdrage leveren aan beleidsdoelstellingen zoals duurzaamheid, voedselzekerheid en voedselkwaliteit. Door het gebruik van deze technieken is het mogelijk plantenveredeling gerichter te laten plaatsvinden dan met traditionele veredelingsmethoden. Belangrijke voorwaarde is uiteraard dat de organismen die ermee worden geproduceerd veilig zijn voor mens, dier en milieu.
Ik ben in afwachting van de juridische analyse van de Europese Commissie over de status van deze technieken in relatie tot de vraag of de toepassing ervan leidt tot een genetisch gemodificeerd organisme ingevolge de gg-richtlijnen (richtlijn 2001/18/EG en 2009/41/EG). Het standpunt van Nederland is dat, in afwachting van besluitvorming door de Europese Commissie, de genoemde technieken als genetische modificatietechnieken worden beschouwd en de organismen die het product zijn van de toepassing van deze technieken als ggo worden beschouwd en dus onder de Europese regelgeving ter zake vallen.
Voor Nederland is vrijstelling van producten van een genetische- modificatietechniek aanvaardbaar als de organismen die een dergelijke techniek voortbrengt niet méér risico’s met zich meebrengen dan organismen die met traditionele veredelingstechnieken zijn voortgebracht.
Vallen de gewassen die met deze technieken tot stand zijn gekomen onder de wet- en regelgeving voor ggo's? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat ook voor deze technieken een labelingsplicht van kracht zou moeten zijn? Zo niet, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om dit bij uw collega's in Europa aan te kaarten?
Voor het kabinetsstandpunt over etikettering van ggo’s verwijs ik naar de brieven van 4 april 2014 en 9 januari 2015 (Kamerstukken 27 428, nrs. 270 en 298). De nieuwe veredelingstechnieken worden zoals aangegeven momenteel als genetische modificatietechnieken beschouwd en de organismen die het product zijn van de toepassing van deze technieken vallen daarmee onder de richtlijn 2001/18/EC, zodat voor deze organismen een etiketteringsplicht geldt. De richtlijn bevat de mogelijkheid om organismen uit te zonderen van de ggo-regelgeving door de technieken waarmee zij zijn gemodificeerd te plaatsen in de bijlage 1B. De genoemde plicht tot etikettering vervalt zodra een organisme wordt geproduceerd met een techniek die is opgenomen in bijlage IB van de richtlijn.
Is de verwachting dat deze nieuwe soort ggo’s gekoppeld worden aan (nieuwe) specifieke bestrijdingsmiddelen, zoals nu het geval is bij sommige ggo’s? Zo ja, wat is uw oordeel daarover?
De koppeling van een specifiek gg-gewas aan een gewasbeschermingsmiddel vindt plaats in het geval van herbicideresistente gewassen. De genoemde nieuwe technieken staan als zodanig los van de koppeling van gg-gewassen aan een gewasbeschermingsmiddel. De nieuwe plantveredelingstechnieken kunnen worden toegepast voor verschillende andere doelen, waaronder vermindering van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Zo wordt er internationaal gewerkt aan resistentie tegen belangrijke gewasziektes, zoals bacterieziekte in rijst en meeldauw in tarwe. Voor deze virus- of schimmelresistente gewassen is er veel minder gewasbescherming nodig en daarmee leveren deze gewassen een bijdrage aan een duurzame landbouw. Een ontwikkeling dichter bij huis is de door WUR ontwikkelde aardappel die duurzaam resistent is tegen de aardappelziekte Phytophthora en die tot 80% reductie van gewasbeschermingsmiddelen kan leiden2.
Ik vind het een goede ontwikkeling dat nieuwe technieken in de plantenveredeling worden gebruikt om het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen terug te dringen.
Wanneer kan de Kamer het nationaal afwegingskader ten aanzien van de teelt van ggo's op Nederlands grondgebied tegemoet zien?
Het Rathenau Instituut heeft een consultatie van maatschappelijke actoren uitgevoerd. Er hebben interviews met relevante stakeholders en met deskundigen plaatsgevonden en in een bijeenkomst is dieper ingegaan op de onderwerpen die in de interviews aan de orde zijn gekomen. Het Rathenau Instituut stelt een rapport op van deze consultatie en op basis daarvan zal ik u nader informeren over het afwegingskader voor besluitvorming over gg-teelt.
Het toestaan van het doodschieten van konijnen, terwijl schadeonderzoek ontbreekt |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de uitspraak van de Raad van State dat Staatsbosbeheer niet op konijnen mag laten jagen in het duingebied op Terschelling, omdat er onvoldoende schadeonderzoek heeft plaatsgevonden?1 2
Ik heb kennisgenomen van de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State over de eisen die artikel 65 van de Flora- en faunawet stelt aan de vrijstelling op het verbod van doden van dieren van aangewezen soorten door grondgebruikers ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren of schade aan fauna. De Afdeling heeft in deze uitspraak erop gewezen dat uit de wet volgt dat één van de voorwaarden waaronder deze vrijstelling geldt is dat de grondgebruiker kan aantonen dat hij belangrijke schade tracht te voorkomen op het moment dat hij optreedt. Daarvoor zijn, aldus de Afdeling, objectieve en controleerbare gegevens nodig.
Staatsbosbeheer heeft mij in dit verband laten weten dat het zijn toestemming aan de Wildbeheereenheid Terschelling voor het afschieten van konijnen, waaraan volgens de Afdeling in haar uitspraak geen onderbouwing ten grondslag lag, direct na het bekend worden van de uitspraak heeft ingetrokken.
Ik zal erop toezien dat de verantwoordelijke instanties acht zullen slaan op de door de Afdeling gegeven uitleg aan de toepassing van artikel 65 van de Flora- en faunawet.
Wat is uw reactie op het feit dat u en Staatsbosbeheer geen objectieve en controleerbare gegevens over landbouwschade konden aanleveren, maar dat Staatsbosbeheer de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft gevraagd de pachters op hun woord te geloven dat er wel landbouwschade was?3 Welke lessen trekt u uit het feit dat de Afdeling u terecht heeft gewezen toen u, ter rechtvaardiging van het doodschieten van konijnen, verwees naar verklaringen van pachters die, volgens de Afdeling, «niet meer behelzen dan een op papier voorgedrukt verzoek van pachter om schadebestrijding van konijnen»? Bent u voornemens om vanaf heden af te zien van ongefundeerde, gestandaardiseerde besluiten tot afschot van dieren in het wild en over te gaan tot daadwerkelijke invulling van de wettelijke opdracht om eerst te bezien hoe op diervriendelijke wijze kan worden gezorgd voor een goede balans tussen natuurwaarden, de intrinsieke waarde van de natuur en het dier en activiteiten van de mens? Zo ja, hoe gaat dit vorm krijgen? Zo nee, waarom niet?4
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat dit in casu «fact-free»-faunabeleid, waarbij besluiten worden genomen zonder de situatie voldoende te onderzoeken, onwenselijk is? Zo ja, hoe waarborgt u dat faunabeleid gebaseerd wordt op gedegen praktijkonderzoek, in plaats van op papier voorgedrukte verzoeken van pachters of andere belanghebbenden, zoals jagers? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uitsluiten dat vaker een beroep wordt gedaan op de landelijke vrijstellingslijst, terwijl aantoonbare belangrijke landbouw-, flora-, en/of faunaschade ontbreekt? Zo nee, waarom niet? Hoe gaat u voorkomen dat er afschotbesluiten worden genomen op een verkeerde wettelijke grondslag?
De uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State benadrukt het belang van een goede onderbouwing van de aanpak van afschot van in het wild levende dieren. Waar nodig zal dit in de communicatie met grondgebruikers nader moeten worden verduidelijkt. Handhavende instanties houden toezicht op de naleving van de wet door grondgebruikers.
In dit verband wijs ik op de nieuwe Wet natuurbescherming, op grond waarvan straks ten opzichte van de huidige Flora- en faunawet als aanvullende voorwaarde zal gelden dat de schadebestrijding door grondgebruikers plaatsvindt overeenkomstig het door de faunabeheereenheid vastgestelde faunabeheerplan, dat goedkeuring behoeft van gedeputeerde staten. Het faunabeheerplan moet worden onderbouwd door trendtellingen van populaties, ten behoeve van een planmatige en doelmatige aanpak.
Gewasbeschermingsmiddelen |
|
Johan Houwers (Houwers) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Zijn er pilots voor biologische grondontsmetting (BGO) gaande in Nederland? Zo ja, waar? In welke vorm zijn hier pilots gaande met het oog op de effectiviteit van BGO en de financiële haalbaarheid?1
Ja. Het onderzoek naar mogelijkheden van biologische grondontsmetting in bedekte teelten is afgerond. Hierbij is onder andere gekeken naar de technische en economische haalbaarheid (http://edepot.wur.nl/343357). Daarnaast wordt er onderzoek gedaan naar bodem resetten voor de open teelten in het kader van de topsector tuinbouw en uitgangsmateriaal. Dit onderzoek moet de vraag beantwoorden of bodem resetten betrouwbaar is en technisch en economisch haalbaar.
Hoe kan een bedrijf uit de sector een aanvraag indienen om een onderzoek te mogen doen met een nieuwe basisstof als gewasbeschermingsmiddel? Is het mogelijk dat subsidie voor een dergelijke pilot wordt verkregen via Den Haag? Zo ja, wat is nodig voor een dergelijke aanvraag en wat zijn de voorwaarden voor een subsidietoekenning?2
Als een bedrijf uit de sector een onderzoek wil doen met een potentiële nieuwe basisstof als gewasbeschermingsmiddel, dient het bedrijf hiervoor een proefontheffing aan te vragen bij het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb).
Het bedrijf uit de sector kan de resultaten van dit onderzoek gebruiken om een dossier op te bouwen voor het aanvragen van een goedkeuring van de potentiële basisstof. De European Food Safety Authority (EFSA) beoordeelt dit dossier. Het is voor een aanvrager mogelijk de NVWA en het Ctgb te vragen hem te begeleiden bij het goedkeuringsproces en te laten onderzoeken of het mogelijk is een financiële bijdrage te krijgen uit het Fonds Kleine Toepassingen.
Het is niet mogelijk om subsidie te krijgen voor onderzoek naar een potentiële basisstof.
Bedrijven, die onderzoek willen doen naar potentiële basisstoffen, kunnen hiervoor contact opnemen met het mkb-loket van de topsector Agri&Food (http://www.tki-agrifood.nl/aan-de-slag) en de koepel «Nieuwe doen in plantgezondheid van de topsector Tuinbouw&Uitgangsmaterialen (http://topsectortu.nl/nl/het-nieuwe-doen-plantgezondheid).
Mag metam-natrium momenteel nog worden toegepast in Nederland? Indien ja, waarom zijn er uitzonderingen, terwijl metam-natrium binnen de Europese Unie sinds 2010 niet meer is toegestaan? Waarom mogen er enkele bedrijven metam-natrium gebruiken gezien de toepassingsvoorwaarden op het etiket?3
De werkzame stof metam-natrium is sinds 1 juli 2012 weer goedgekeurd in de Europese Unie. Hierbij gelden de nodige restricties. Het Ctgb heeft in 2014 besloten om middelen op basis van deze werkzame stof te herbeoordelen, omdat ernstige risico’s voor omwonenden (met name kinderen) niet konden worden uitgesloten. Deze herbeoordeling heeft ertoe geleid dat middelen op basis van metam-natrium in Nederland alleen mogen worden toegepast onder strikte toepassingsvoorwaarden. Dit zijn:
Dit leidt ertoe dat het toepassen van metam-natrium in de praktijk alleen uitvoerbaar is door gespecialiseerde loonwerkers.
België is als rapporterend lidstaat verantwoordelijk voor de herbeoordeling van middelen op basis de werkzame stof metam-natrium in de Europese centrale zone. Deze herbeoordeling zal waarschijnlijk in de eerste helft van 2016 afgerond zijn. Daarna zal België haar beoordeling voorleggen aan lidstaten die als belanghebbend lidstaat zijn aangemerkt, waaronder Nederland. Na deze consultatieronde zal België, alle commentaren meewegend, een beslissing nemen op de aanvraag voor toelating van middelen op basis van metam-natrium, met daarbij de voorwaarden waaronder het middel kan worden toegepast. Daarna zal het Ctgb, als verantwoordelijke toelatingsautoriteit in Nederland, een besluit nemen of het betreffende middel in Nederland wordt toegelaten. Deze toelating zal de huidige toelating vervangen. Dit besluit zal binnen 120 dagen na ontvangst van de Belgische beoordeling worden genomen.
Draaien er al pilots in Nederland met alternatieve zuiveringsvoorzieningen voor het verbeteren van het oppervlaktewater in de sector van de glastuinbouw? Zo ja, waar? Hoe zien deze er inhoudelijk uit, behalve vanggewassen?
Ja, op dit moment zijn er pilots voor collectieve zuiveringsvoorzieningen in onder andere Dinteloord, Bommelerwaard, Overbuurtsche polder en Klazienaveen. Er worden verschillende technieken uitgeprobeerd, zoals peroxide, UV en koolstof of combinaties hiervan.
Met leveranciers van zuiveringstechnieken wordt overlegd over de haalbaarheid van mobiele zuiveringsinstallaties. Als dit leidt tot een positief resultaat, kunnen mogelijk op korte termijn pilots volgen.
Wordt er inmiddels ergens afvalwater dat gewasbeschermingsmiddelen bevat vanuit de glastuinbouw gezuiverd via het riool? Zo ja, waar? Zou het aannemelijk zijn om de hoge kosten die gepaard zullen gaan met deze rioolzuivering van de gewasbeschermingsmiddelen wel (deels) bij de maatschappij te leggen met het oog op bewustwording van onder andere de schadelijke effecten van de gewasbeschermingsmiddelen die in de planten zitten en dus ook in de consument terecht komen?4
Er is nog geen riool/afvalwaterzuiveringsinstallatie in Nederland die gewasbeschermingsmiddelen met een rendement van minimaal 95% verwijdert.
In het Hoofdlijnenakkoord waterzuivering in de glastuinbouw is afgesproken de betaalbaarheid te verbeteren door onderzoek te doen naar de mogelijkheid om de kosten voor collectieve installaties en voor het aanpassen van de riool/afvalwaterzuiveringsinstallatie door te berekenen aan de vervuiler («de vervuiler betaalt»). Dit onderzoek is nog niet afgerond (Kamerstuk 32 627, nr. 20). Ik vind het niet gewenst dat deze kosten zouden worden doorbelast aan de maatschappij.
Waarom worden er niet minder meststoffen gebruikt in plaats van bufferzones aan te leggen om uitspoeling van het teveel aan meststoffen te voorkomen? Wat wordt er gedaan om vermindering van meststoffengif te realiseren?5
De teelvrije zone (langs waterlopen) wordt op basis van de mestregelgeving niet gerekend tot de bij het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond. Dat betekent dat deze zone niet bemest mag worden, dus bemestingsvrij is. Door daarop bemesting met stikstof en fosfaat niet toe te staan, wordt een belangrijke bijdrage geleverd aan het voorkómen van stikstof- en fosfaatuitspoeling naar het oppervlaktewater. Deze maatregel is effectief, omdat de kans op uitspoeling vanuit deze zone aanzienlijk groter is dan vanuit de grond die verder van een watergang ligt. Een volveldse vermindering van de bemesting op landbouwgrond zonder teelvrije zone is daardoor vaak minder effectief dan langs watergangen een teeltvrije (en bemestingsvrije) zone aan te leggen waarbij de bemesting op de (overblijvende) landbouwgrond niet wordt verminderd. Overigens zijn de stikstof- en fosfaatgebruiksnormen per 2015 nog verlaagd om een bijdrage te leveren aan de (onvermijdelijke) stikstof- en fosfaatverliezen uit de landbouw te verminderen.
Vindt u het voldoende dat een werkzame stof als glyfosaat periodiek elke tien jaar herbeoordeeld wordt op Europees niveau? Wat staat er in REACH-systeem vermeld over glyfosaat? Aan welke voorwaarden dient te worden voldaan als een werkzame stof wordt goedgekeurd? Aan welke kwaliteitseisen en interne standaarden dienen gegevens te voldoen voor goedkeuring?6
Ja, alle werkzame stoffen – dus ook glyfosaat – worden periodiek herbeoordeeld. Hierbij wordt uiteraard het nieuwste Europees geharmoniseerde toetsingskader gebruikt. De toelatinghouder dient een dossier aan te leveren dat aan strikte kwaliteitseisen moet voldoen.
Zo wordt bijvoorbeeld geëist dat het dossier studies bevat die zijn uitgevoerd door onafhankelijke laboratoria die voldoen aan de criteria voor «Good Laboratory Practice» (GLP) en «Good Experimental Practice» (GEP). De Europese Commissie zal in overleg met de lidstaten en de EFSA alleen overgaan tot het opnieuw goedkeuren van de werkzame stof als er geen effecten zijn op mens en dier en geen onaanvaardbare effecten op het milieu.
Binnen het REACH systeem staat geen aanvullende informatie over glyfosaat, anders dan de registratie als toegelaten werkzame stof conform Verordening (EG) nr. 1107/2009.
Vindt u de huidige gewasbescherming een randvoorwaarde voor een hoogwaardige, gezonde en veilige manier van productteling? Of zou u het graag anders zien? Zou het aannemelijk zijn als de bodem wordt gereset en er meer balans in de natuur zou zijn binnen de benodigde factoren, als een meer constante pH-waarde (bufferende werking) in de bodem voor een goede opname, voldoende voedingstoffen, minder tot geen gif in de bodem, een betere waterhuishouding in de bodem, voor een optimale sterke plantengroei en dus de voedingswaarde ten goede zou kunnen komen voor mens, dier en ook milieu? Wordt er op dit niveau al onderzoek gedaan? Zijn er ruimte en middelen om een soort onderzoek te doen? Zo ja, wat zijn de randvoorwaarden?7
Ja. Desalniettemin heb ik uw Kamer aangegeven dat ik mij inzet voor het realiseren van een versnelling van de vergroening van de gewasbescherming en naar een voedselproductie die minder afhankelijk is van risicovolle gewasbeschermingsmiddelen (Kamerstuk 27 858, nrs. 276, 279 en 344).
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 1 voor onderzoeken naar biologische grondontsmetting.
Er lopen verschillende publiek-private onderzoeksprogramma’s «duurzame bodem», «sturen op bodemweerbaarheid door toediening organische materialen», «weerbaarheid door biodiversiteit» en «ruwvoeder en bodemmanagement» en een publiek-privaat onderzoeksproject «nieuwe methoden voor bestrijding van bodemplagen in de glastuinbouw en zomerbloemen».
Het bericht “Nieuw rapport: ‘Europese boeren kansloos door TTIP’ |
|
Jasper van Dijk |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de publicatie «Nieuw rapport: «Europese boeren kansloos door TTIP»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat de Europese landbouwsector miljarden aan inkomsten dreigt mis te lopen door het Vrijhandelsakkoord tusen de EU en de VS (TTIP), aangezien de export van landbouwproducten door de VS naar verwachting zal toenemen met 6.3 tot 11.6 miljard dollar per jaar? Vindt u dit een zorgwekkende ontwikkeling? Zo nee, waarom niet?2 3
De EU is de grootste exporteur en importeur van landbouw- en voedingsproducten ter wereld. De exportwaarde is circa 129 miljard euro per jaar en de import circa 113 miljard euro per jaar. De in vraag 2 en 3 genoemde cijfers zijn afkomstig uit een rapport van het Amerikaans Ministerie van landbouw naar de potentiële effecten van TTIP op de agrarische sector onder drie verschillende scenario’s. De onderzoekers concluderen dat de totale agrarische handel tussen de EU en de VS kan toenemen met 6,3 tot 11,6 miljard dollar per jaar. Daarbij wordt voor de VS een toename van de export naar de EU verwacht van 5,5 tot 9,6 miljard en voor de EU een toename van de export naar de VS met 0,8 tot 2,0 miljard dollar, afhankelijk van het scenario. Een belangrijke reden voor het verschil in potentiële exporttoename tussen de VS en de EU is het feit dat de huidige invoertarieven in de EU hoger liggen dan in de VS. Bij opheffing van alle tarieven, tariefcontingenten en bepaalde non-tarifaire belemmeringen laten de resultaten een toename van de Europese import uit de VS zien van, zoals genoemd, varkensvlees, rundvlees en soja en een toename van de export naar de VS van kaas, groenten en fruit.
Er zijn meerdere rapporten verschenen die verschillende resultaten laten zien van mogelijke TTIP-uitkomsten voor de agrarische sector. De conclusie in alle studies is dat er door TTIP kansen en bedreigingen zijn, afhankelijk van de sectoren. De verschillen in uitkomsten ontstaan onder andere doordat er uiteenlopende aannames worden gemaakt. De Amerikaanse onderzoekers maken in deze studie (in twee scenario’s) de aanname dat de in de EU bestaande non-tarifaire maatregelen op het gebied van hormoonvlees, gebruik van decontaminerende middelen, gewasbeschermingsmiddelen en genetisch gemodificeerde organismen met TTIP zullen worden weggenomen. Deze aanname is niet realistisch gezien het kabinet, de Europese Commissie en de Raad herhaaldelijk hebben bevestigd dat de Europese standaarden ter bescherming van mens, plant, dier en milieu door TTIP niet ter discussie staan. Nederland zet zich in om sectoren die mogelijk nadelen ondervinden te identificeren en dit te adresseren in de EU-inzet bij de onderhandelingen. Zo zijn in de onderhandelingen enkele opties voor gevoelige sectoren het uitsluiten van gevoelige tarieflijnen van tariefverlaging of afspraken over tariefcontingenten.
Deelt u de volgende conclusies uit het onderzoek van het Amerikaanse Ministerie van Landbouw dat bij schrappen van tarieven, importquota en het verlagen van non-tarifaire maatregelen (waaronder maatschappelijke standaarden): de EU te maken krijgt met extra importen: Varkensvlees: 2,4 miljard dollar, rundvlees: 1,5 miljard dollar (alleen al bij opheffen tarieven), soja: 861 miljoen dollar; de EU voor 1,1 miljard dollar extra groente en fruit kan exporteren naar de VS, en er binnen de zuivel alleen voor kaas extra export is te verwachten? Zo nee, waarom niet?4
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat door verlaging van importtarieven en wederzijdse erkenning van standaarden binnen TTIP, de Europese dierlijke sectoren worden geconfronteerd met oneerlijke concurrentie van Amerikaanse dierlijke producten die aan veel lagere dan wel niet bestaande milieu en dierenwelzijnsstandaarden moeten voldoen? Zo nee, waarom niet?
De zorg over een ongelijk speelveld en verschil in concurrentieverhoudingen door andere standaarden is reëel en de inzet van het kabinet is om dat te voorkomen. De concurrentiepositie van landbouwsectoren op de internationale markt is van een groot aantal factoren afhankelijk. Kosten op vlak van arbeid, grond, huisvesting, voeder, milieu en dierenwelzijnstandaarden bepalen de concurrentieverhoudingen en verschillen per dierlijke sector. Tevens zijn zaken als sectorstructuur, logistiek, kennisinfrastructuur en nabijheid van consumentenmarkten bepalend. Nederland heeft op veel van deze aspecten een goede positie. Op basis van onderzoeken van Wageningen UR en het LEI (Landbouw Economisch Instituut)5, 6, 7, 8 kan worden geconcludeerd dat in veel gevallen de voederkosten in de EU hoger liggen dan andere producentenlanden. De overheidsmaatregelen van de EU (milieu, gezondheid en dierenwelzijnsstandaarden) vergroten het kostprijsverschil in relatief beperkte mate, afhankelijk van de sector. Daarnaast is de wisselkoers sterk bepalend, die de afgelopen periode overigens gunstig is geweest voor de Europese producenten. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 en 3, heeft de EU herhaaldelijk bevestigd dat de Europese standaarden ter bescherming van mens, plant, dier en milieu bij TTIP niet ter discussie staan.
Hoe gaat u voorkomen dat de Europese rundvlees-, varkens- en de hier niet genoemde pluimveesector op deze manier worden weggeconcurreerd? Bent u van plan bepaalde tarieven in stand te houden of minder te verlagen en/of gaat u inzetten op tariefvrije importquota?
Vereenvoudiging van de handel tussen de VS en de EU biedt volgens verschillende onderzoeken zowel kansen als bedreigingen voor de landbouw- en voedingsindustrie. Afspraken over het uitsluiten van enkele gevoelige tarieflijnen van tariefverlaging of afspraken over tariefcontingenten kunnen de bedreigingen voor bepaalde gevoelige sectoren beperken. Voor de EU vormt dit in de onderhandelingen één van de opties. Het kabinet steunt deze optie en vindt het van groot belang dat in TTIP wordt zorg gedragen voor een gelijk speelveld.
Deelt u de mening dat Europese veeboeren door toegenomen concurrentie van Amerikaanse dierlijke producten ook gedwongen worden hun vee te voeren met genetische gemodificeerd (GMO)-veevoer? Deelt u de constatering dat boeren die hun vee GMO-vrij veevoer willen voeren, zullen worden weggeconcurreerd? Zo nee, waarom niet?5
Soja is al jaren de belangrijkste grondstof voor het eiwitbestanddeel in de Nederlandse veevoeders. De belangrijkste exporteurs van soja naar de EU zijn Brazilië en Argentinië. De daar geproduceerde soja is voor meer dan 90% genetisch gemodificeerd. De specifieke genetisch gemodificeerde sojavarianten die in Europa worden geïmporteerd zijn, op grond van de EU regelgeving, voor import in de EU toegelaten op basis van een milieuveiligheidsbeoordeling.
De in de EU gebruikte niet genetisch gemodificeerde soja wordt vooral verbouwd in de zuid(oost)elijke EU-lidstaten en in Oekraïne. De invoer van niet genetisch gemodificeerde soja voor veevoeders vanuit andere delen van de wereld is beperkt. Er zijn, zoals aangeven in antwoord 4, meerdere factoren van invloed op de vraag en kostprijs van dierlijke producten. Aangezien een groot deel van de soja die in de EU in veevoer wordt gebruikt genetisch gemodificeerd soja betreft, zal TTIP naar verwachting slechts beperkte invloed hebben op de kostprijs van veevoer.
Deelt u de mening dat toekomstige Duitse wetgeving om dierlijke producten die afkomstig zijn van dieren die gevoerd zijn met GMO-veevoer te labelen, wordt bemoeilijkt door TTIP? Zo nee, waarom niet?6
De Europese verordening 1829/2003 stelt eisen aan de etikettering van genetisch gemodificeerde producten: als meer dan 0,9% van het product uit genetisch gemodificeerde organismen bestaat, dient op het etiket vermeld te worden dat het product »genetisch gemodificeerde organismen» omvat. Deze verordening is van toepassing op levensmiddelen en diervoeders die een genetisch gemodificeerde organisme bevatten, maar is niet van toepassing op levensmiddelen en diervoeders die «met behulp van» een genetisch gemodificeerde organisme zijn geproduceerd. Dat betekent dat producten van dieren die met genetisch gemodificeerd diervoeder gevoerd zijn of met genetisch gemodificeerde geneesmiddelen zijn behandeld, niet onder de voorschriften inzake vergunningverlening en etikettering van deze verordening vallen. Voor het stellen van eisen aan de etikettering van deze dierlijke producten zou de Europese verordening gewijzigd moeten worden. Nederland ziet geen noodzaak om in te zetten op wijziging van deze verordening. De keuzevrijheid van de consument is gewaarborgd door het feit dat er kan worden gekozen voor biologische dierlijke producten, die afkomstig zijn van dieren die niet met genetisch gemodificeerd diervoeder zijn gevoed.
De Europese Commissie heeft in de onderhandelingen met de VS aangegeven dat de basiswetgeving ten aanzien van genetisch gemodificeerde organismen niet verandert door TTIP. Etikettering maakt onderdeel uit van deze genetisch gemodificeerde organisme-regelgeving. TTIP zal geen invloed hebben op de beoordeling in de EU van een eventueel Duits voorstel tot wijziging van de verordening.
Is de Nederlandse regering ook voornemens producten afkomstig van dieren gevoerd met GMO-veevoer te labelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat de wettelijke maximale niveaus voor pesticide-residuen ongeveer 5000% hoger zijn in de VS dan in de EU? Heeft de Europese Commissie inderdaad voorstellen gedaan om de maximale niveaus voor pesticide-residuen te verhogen in 2015? Zo ja, in hoeverre rijmt u dat dan met uw belofte dat de voedselveiligheids- en milieustandaarden niet verlaagd zullen worden?7
De stelling dat de maximumresidugehalten van gewasbeschermingsmiddelen in levensmiddelen in de VS ongeveer 5000% (ofwel 50 keer) hoger zijn dan in de EU is afkomstig uit het artikel van Euractiv.com dat gebaseerd is op een rapport van UnternehmensGrün12, een branchevereniging voor Duitse duurzame ondernemers. Dit rapport bevat echter geen informatie waaruit blijkt dat maximumresidugehalten in de VS standaard 50 keer hoger liggen.
Er kunnen echter grote verschillen bestaan tussen individuele maximumresidugehalten in de EU en in de VS. Daar zijn goede verklaringen voor. Het kan voorkomen dat een producent in de VS een maximumresidugehalte heeft aangevraagd, maar in de EU niet. In dat geval wordt er in de EU uit voorzorg automatisch de standaardwaarde van 0,01 mg/kg aangehouden, zonder dat daarvoor een inhoudelijke beoordeling heeft plaatsgevonden. Hiervoor was immers geen aanvraag gedaan. In de VS zal op basis van de aanvraag op maat een specifieke maximumresidugehalte worden vastgesteld die in de praktijk meestal hoger zal zijn.
Naast Europese gegevens worden voorts ook internationale normen van de Codex Alimentarius overgenomen in de Europese wetgeving, tenzij deze op grond van risicobeoordelingen onvoldoende beschermend worden geacht voor Europese consumenten. De Codex Alimentarius is een dochterorganisatie van FAO (Land- en Tuinbouworganisatie van de VN) en WHO (Wereldgezondheidsorganisatie) en omvat internationale normen en richtlijnen voor de veiligheid en kwaliteit van levensmiddelen waarover alle deelnemende landen, inclusief de EU en VS, gezamenlijk beslissen. Als een Codex maximumresidugehalte vanuit volksgezondheidsoogpunt acceptabel is, zal de EU deze waarde invoeren.
De inzet van de Europese Commissie is om dit principe, zoals opgenomen in de WTO-overeenkomst inzake sanitaire en fytosanitaire maatregelen, ook op te nemen in TTIP. Een Codex maximumresidugehalte dat acceptabel is vanuit volksgezondheidsoogpunt zal ook worden ingevoerd als er al een Europese maximumresidugehalte bestond dat op een lager niveau was vastgesteld. Dit heeft ook in 2015 plaatsgevonden. Het is een gevolg van staand beleid en dit is daarom niet in strijd met de belofte dat de voedselveiligheids- en milieustandaarden niet door TTIP verlaagd zullen worden.
Het bericht “Hagel Verzekering Maatschappij bezwijkt onder druk DNB” |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Hagel Verzekering Maatschappij bezwijkt onder druk DNB»?1 Wat vindt u van dat bericht?
Ja.
Ik begrijp uit het bericht dat de bedoelde verzekeraar in liquidatie is. Als Minister van Financien heb ik geen inzicht in individuele achtergronden. De bewering dat de druk van de Nederlandsche Bank (DNB) de oorzaak zou zijn, laat ik dan ook voor rekening van de verzekeraar.
Heeft De Nederlandsche Bank (DNB) het voortbestaan van de kleine Onderlinge Hagel Verzekering Maatschappij onmogelijk gemaakt? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet volgens u? Welke eisen heeft DNB deze verzekeraar opgelegd, die het bedrijf de das om hebben gedaan?
Voor kleine verzekeraars, «verzekeraars met beperkte risico-omvang», geldt vanaf 1 januari 2016 een aangepast toezichtkader, Solvency II Basic. DNB houdt toezicht op de naleving van deze wet- en regelgeving en behandelt kleine verzekeraars waarop dit toezichtkader van toepassing is gelijk. Ik heb geen aanwijzing dat DNB kleine verzekeraars of deze verzekeraar in het bijzonder onnodig streng behandelt. Alle bestuurders van verzekeraars worden getoetst op betrouwbaarheid en geschiktheid.
Wat vindt u van het feit dat hagelstenen zo groot als pingpongballen deze kleine verzekeraar uit Zeeuws-Vlaanderen nooit klein heeft gekregen, maar de regelgeving blijkbaar wel?
DNB kan geen uitspraken doen over individuele ondernemingen. Solvency II Basic is bedoeld om proportioneel toezicht te houden op kleine verzekeraars. Op dit moment zijn er bijna dertig, overwegend kleine, verzekeraars die aan de betrouwbaarheids- en geschiktheidseisen en andere eisen van het nieuwe toezichtkader voldoen. Bestuurders van deze verzekeraars zijn in of voor 2015 door DNB getoetst op geschiktheid. Zij hebben zich in aanloop naar het nieuwe toezichtkader goed kunnen voorbereiden, onder meer door het invullen van oefenrapportages en door het bijwonen van bijeenkomsten van DNB over het nieuwe toezichtkader. Voorts houd ik bij het ontwerpen van regelgeving rekening met de proportionaliteit van die regelgeving (zoals ook via een motie (Kamerstuk 34 100, nr. 12 is gevraagd), en kijk ik naar de reacties op de consultatie van die regelgeving. Zo heb ik naar aanleiding van de consultatiereacties op de wijziging van de Vrijstellingsregeling Wft versoepelingen daarin doorgevoerd en is met betrekking tot natura-uitvaartverzekeraars de onder Solvency I bestaande regeling voor de risicomarge vooralsnog gehandhaafd.
Wat is de reden dat deze kleine verzekeraar het niet meer kan bolwerken volgens u? Welke regels c.a. knellen het meest in relatie tot «too small to comply»? Wat kunt en wilt u daaraan doen?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre is de betrouwbaarheids- en geschiktheidstoets een belemmering voor dit soort kleine, onderlinge verzekeraars?
Zie het antwoord op de vragen 3 en 4. In aanvulling daarop wordt nog opgemerkt dat rekening wordt gehouden met aard, omvang en complexiteit van een onderneming. De geschiktheidseisen worden dus proportioneel toegepast. Van de bestuursleden wordt bijvoorbeeld kennis verwacht van het nieuwe Solvency II Basic-toetsingskader en die kennis gaat duidelijk minder ver dan de kennis die van een Solvency II-verzekeraar wordt verwacht. De betrouwbaarheidstoets maakt geen onderscheid tussen grote en kleine verzekeraars. De betrouwbaarheid van bestuurders dient in alle gevallen buiten twijfel te staan.
In hoeverre is er nog een financieel risico als de schades van deze kleine verzekeraar volledig zijn herverzekerd bij Achmea?
Ook bij volledige herverzekering is nog steeds sprake van een financieel risico. Het tegenpartijrisico blijft immers bestaan omdat de herverzekeraar failliet kan gaan. Bij faillissement van de herverzekeraar blijven de verplichtingen van de verzekeraar jegens de polishouders volledig bestaan. Indien de verzekeraar zijn risico’s bij slechts één herverzekeraar heeft ondergebracht, is de kans groot dat ook de verzekeraar failliet gaat ingeval de herverzekeraar failliet gaat. In het verleden heeft dit tot problemen geleid. Solvency II ontmoedigt dan ook het herverzekeren bij slechts één herverzekeraar.
Waarom valt deze kleine verzekeraar niet onder de recent opgehoogde vrijstellingsgrenzen voor Solvency Basic?
Vrijgestelde kleine verzekeraars mogen geen verzekeringen sluiten met een dekking van meer dan 12.500 euro per potentieel schadegeval. De dekking van deze kleine verzekeraar gaat aanzienlijk verder dan 12.500 euro.
Hoe moet deze ontwikkeling gezien worden in relatie tot uw toezegging tijdens het debat over het verslag van het Algemeen overleg Toekomst van de verzekeringssector d.d. 9 december 2015 om nogmaals in overleg te gaan met De Nederlandsche Bank over een discretionaire bevoegdheid c.q. vrijstelling met betrekking tot kleine, onderlinge verzekeraars die zichzelf (genoegzaam) herverzekeren, op basis waarvan een motie daarover is aangehouden? Waarom heeft DNB vooruitgelopen op de uitkomst daarvan? Wanneer wordt de Tweede Kamer hierover geïnformeerd?
Ik acht het van groot belang dat in het toezichtkader alle relevante risico’s worden meegenomen, zij het op een proportionele manier. Mijn toezegging hield in dat ik in overleg met DNB zou bezien of er nog modaliteiten denkbaar zijn om tegemoet te komen aan de ervaren toezichtdruk en dat ik daar schriftelijk op terug zou komen. Met betrekking tot die toezegging kan ik het volgende meedelen.
In overleg met DNB is gekeken naar bestuurderstoetsingen, kapitaal en rapportagekader; hierbij is gebleken dat mogelijkheden voor een verdere proportionele aanpak beperkt zijn.
De bestuurders van de categorie Basic-verzekeraars zijn in of voor 2015 door DNB getoetst op geschiktheid en die werkzaamheden zijn afgerond. Over de kapitaaleisen zijn van deze schadeverzekeraars geen klachten ontvangen; dit in tegenstelling tot natura-uitvaartverzekeraars die opmerkingen hebben gemaakt over de risicomarge. Voor die risicomarge wordt op dit moment samen met DNB gewerkt aan een aanpak, waardoor de kapitaaleis voor deze verzekeraars mogelijk lager zal uitvallen.
Met de rapportagekaders wordt nu ervaring opgedaan. Voorgesteld wordt bij de evaluatie te bezien of hierin nog verbeteringen kunnen worden aangebracht. Hiervoor is nodig dat onderlinge verzekeraars hun ervaringen melden met het Solvency II Basic-regime dat sinds 1 januari jl. is ingevoerd.
Overigens wordt nog volledigheidshalve opgemerkt dat de wijziging van de Vrijstellingsregeling Wft naar aanleiding van de consultatie recent nog is versoepeld. In de nieuwe artikelen 1d en 1e Vrijstellingsregeling Wft zijn de eisen opgenomen voor vrijstelling van het prudentieel toezicht van DNB voor kleine natura-uitvaartverzekeraars en kleine schadeverzekeraars. Zo mag bijvoorbeeld nu het bruto premie-inkomen van deze verzekeraars niet meer dan 2 miljoen euro (was 1 miljoen euro) bedragen, de bruto technische voorziening niet meer dan 10 miljoen euro (was 5 miljoen euro) zijn en mag de dekking voor verzekeringen van deze verzekeraars niet meer dan 12.500 euro (was 10.000 euro) zijn per overlijdensgeval (bij natura-uitvaartverzekeringen) of per begunstigde per potentieel schadegeval (bij schadeverzekeringen).
Als het regime in 2017 volledig van kracht is, dan wordt het in 2018 geëvalueerd. Dan wordt bezien waar verbeteringen en eventuele vereenvoudigingen mogelijk zijn. De Tweede Kamer wordt hierover geïnformeerd. Vanzelfsprekend kan de Nederlandsche Bank niet vooruitgelopen op de uitkomsten van deze evaluatie.
Het bericht ‘Bureaucratie verdrijft jacht uit Groene Hart' |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Bureaucratie verdrijft jacht uit Groene Hart»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat natuurbeschermers, boeren en jagers met elkaar in conflict zijn geraakt over het nieuwe beheerplan dat ter inzage ligt?
In het kader van het opstellen van het beheerplan voor het Natura 2000-gebied De Wilck heeft door mij en gedeputeerde staten van Zuid-Holland overleg plaats gevonden met natuurbeschermers, boeren en jagers. Daarbij bleek verschil van inzicht te bestaan over de wijze van uitvoering van het faunabeheer rondom dit gebied. Mijn inzet is erop gericht om met alle betrokken partijen te komen tot een zo groot mogelijk draagvlak voor een beheerplan dat voldoet aan de wettelijke vereisten ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn.
Kunt u aangeven hoe het beheerplan voor het natuurgebied De Wilck in de provincie Zuid-Holland zoals dat ter inzage ligt, past binnen de nieuwe Wet natuurbescherming?2
Het beheerplan De Wilck is vastgesteld op 17 november 2015 en heeft vanaf die datum tot en met 30 januari 2016 ter inzage gelegen. Zowel de huidige Natuurbeschermingswet 1998 als de nieuwe Wet natuurbescherming voorzien in regels over beheerplannen voor Natura 2000-gebieden, ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Het vastgestelde beheerplan beschrijft de passende maatregelen die nodig zijn om de voor het betreffende Natura 2000-gebied vastgestelde instandhoudingsdoelstellingen op termijn te realiseren. Ook kunnen in het beheerplan voorwaarden worden opgenomen waaronder een vrijstelling geldt van de vergunningplicht van de natuurbeschermingswet 1998 voor handelingen die mogelijk verslechteringen of significante verstoringen met zich brengen.
Aangezien de uitoefening van het faunabeheer (jacht, populatiebeheer en schadebestrijding) in de nabijheid van een Natura 2000-gebied kan leiden tot een verstorend effect voor de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen, is daarvoor in beginsel een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 nodig. Het beheerplan voorziet, in samenhang met de wet, onder voorwaarden in een vrijstelling van de vergunningplicht. Deze voorwaarden waarborgen dat het gebied De Wilck zijn functie als rust- en foerageergebied voor de kleine zwaan en de smient behoudt. Het beheerplan zoekt daarmee in dit relatief beperkte gebied een balans tussen het toestaan van jacht en natuurdoelen. Het plan geeft vooraf duidelijkheid aan betrokkenen en bespaart hen een extra procedure van aanvraag en verlening van een vergunning Natuurbeschermingswet 1998. Dat bespaart administratieve lasten en onderzoekslasten.
Hoe passen de nieuwe administratieve eisen, zoals de straal van driehonderd meter, de plannen die vooraf gemeld moet worden bij zowel de provincie, Staatsbosbeheer en de vogelwerkgroep, maar vooral de rapportage achteraf of er zwanen en smienten aanwezig waren, welke afstand tot de vogels is aangehouden en of – en zo ja, hoeveel zwanen en smienten door de schoten zijn opgevlogen, binnen het amendement Heerema/Leenders3 waarbij de potentiële administratieve lasten en de regeldruk beperkt zou worden door eenvoudige regels en uitvoerbare regels?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op het feit dat de Wildbeheereenheid Rijnland-Zuid (WBE) de nieuwe administratieve eisen ten aanzien van de dynamische zone als «onwerkbaar» beoordeelt? Deelt u de mening van de WBE dat de nieuwe eisen onwerkbaar en niet uitvoerbaar zijn?
De aanvullende eisen, die voortvloeien uit het Beheerplan De Wilck, zijn vastgesteld door de bevoegde gezagen, te weten gedeputeerde staten van Zuid-Holland en mij en niet door Staatsbosbeheer. De aanvullende eisen betreffen, naast het bepalen van de dynamische zone, een melding voorafgaande aan de uitoefening van jacht, populatiebeheer en schadebestrijding en een beknopte rapportage daarvan. Daarmee is een compromis gevonden tussen bescherming van het gebied tegen verstoring en de wens om in de omgeving aan faunabeheer te kunnen doen. Naar mijn oordeel zijn deze aanvullende eisen beperkt van omvang en goed werkbaar. Dit past binnen de doelstelling van de Wet natuurbescherming waarin een balans is gezocht tussen bescherming en benutting van natuur in algemene zin.
Overigens is het zo dat er in aanvulling op deze eisen die voortvloeien uit het beheerplan voor het Natura 2000-gebied De Wilck, ook aan de uitoefening van het faunabeheer (jacht, populatiebeheer, schadebestrijding) regels zijn gesteld, ongeacht waar deze activiteiten plaatsvinden. Deze regels zijn nu opgenomen in de Flora- en faunawet en straks in de Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming voorziet ten opzichte van de Flora- en faunawet in aanvullende regels, met het oog op een versterking van een maatschappelijk verantwoorde en transparante uitoefening van de jacht, populatiebeheer en schadebestrijding (amendement Heerema/Leenders).
Wat is uw reactie op het feit dat deze onwerkbare eisen ook door onder meer Staatsbosbeheer worden gesteld? Bent u bereid Staatsbosbeheer hierop aan te spreken? Zo ja, op welke manier gaat u dit doen? Zo nee, waarom bent u dit niet van plan?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat de nieuwe administratieve eisen tot een onwerkbare situatie zullen leiden, feitelijk de jacht onmogelijk maken, en daarmee niet passen binnen de doelstelling van de Wet natuurbescherming en het genoemde amendement Heerema/Leenders? Zo ja, hoe gaat u voorkomen dat dit doorgang gaat vinden?
Zie antwoord vraag 5.
Vissterfte bij waterkrachtcentrales |
|
Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat is de stand van zaken rondom de vissterfte bij de waterkrachtcentrales Linne en Lith?
Beide bestaande waterkrachtcentrales veroorzaken momenteel meer vissterfte dan de thans toegestane cumulatieve vissterftenorm van 10% (conform Beleidsregel watervergunningverlening waterkrachtcentrales in rijkswateren) op de rivier de Maas.
In hoeverre is reeds uitvoering gegeven aan de motie-Jacobi (Kamerstuk 27 625 nr. 325) uit juni 2014 waarin de regering wordt verzocht om de waterkrachtcentrales van Linne en Lith aan te wijzen als proeflocaties voor experimenten met niet bewezen, nieuwe technieken, zodat de gezamenlijke vissterfte van beide centrales ver beneden de norm van 10% komt te liggen? Kunt u uitgebreid ingaan op alle genomen maatregelen, liefst uitgesplitst per centrale?
Sinds de motie Jacobi heeft intensief overleg plaatsgevonden met Essent en Nuon (exploitanten van de waterkrachtcentrales bij respectievelijk Linne en Lith). Hierbij is prioriteit gegeven aan de waterkrachtcentrale Linne om deze als proeflocatie te benutten. Er was namelijk voorafgaand aan de motie reeds door Essent een SDE subsidie aangevraagd voor de renovatie van de bestaande turbines. Ook is nagegaan welke visbeschermende maatregelen het best kunnen worden toegepast bij waterkrachtcentrales in de Maas. Hieruit is gebleken dat de oplossing niet in visgeleidingssystemen moet worden gezocht maar in visvriendelijke turbines. Hierbij is door Rijkswaterstaat en Essent opdracht verleend aan een adviesbureau om dit nader te onderzoeken en hebben er gesprekken plaatsgevonden met mogelijke leveranciers van dergelijke turbines. Hieruit is gebleken dat er een innovatieve visvriendelijke turbine kan worden toegepast bij de waterkrachtcentrale in Linne.
Wat zijn de meest recente cijfers over vissterfte bij deze twee waterkrachtcentrales? Vindt u de huidige sterfteaantallen van vissen acceptabel? Zo nee, welke maatregelen neemt u om die aantallen naar beneden te krijgen?
Uit metingen bij waterkrachtcentrale Linne blijkt dat de gemiddelde vissterfte voor schieraal 18% en voor zalm/smolts 7% bedraagt. Sinds 2013 zijn geen recentere cijfers beschikbaar, aangezien er gedurende meerdere jaren is gemeten en er geen grote fluctuaties in de uitkomsten hiervan zaten. Uit nadere analyse blijkt dat de vissterfte bij waterkrachtcentrale Lith dezelfde ordegrootte bedraagt. De huidige cumulatieve sterftepercentages van beide waterkrachtcentrales voor zowel schieraal als zalm/smolts bedraagt dus meer dan 10%. Rijkswaterstaat voert overleg met Essent en Nuon om de vissterfte beneden de norm van 10% te krijgen, zie ook het antwoord op vraag 2.
Heeft het in uw brief van 16 juni 2015 genoemde overleg met Essent (als exploitant van de waterkrachtcentrale Linne) inmiddels tot concreet resultaat geleid? Zo ja, wat is het resultaat en welk percentage van de vissen zal in de toekomst nog sterven bij passage van de waterkrachtcentrale Linne? Zo nee, waarom niet?1
Er heeft overleg plaatsgevonden met Essent (over visbeschermende maatregelen bij de waterkrachtcentrale Linne op de Maas) en met Nuon (over visbeschermende maatregelen bij de waterkrachtcentrales Lith op de Maas en Maurik op de Nederrijn). Hierbij is door Rijkswaterstaat medegedeeld dat uiterlijk 1 juli 2016 een ontvankelijke aanvraag voor een vergunning, op grond van de Waterwet, door Essent en Nuon moet worden ingediend voor de drie genoemde waterkrachtcentrales. In deze aanvraag dient te worden onderbouwd welke maatregelen door Essent en Nuon worden getroffen om de cumulatieve vissterfte per rivier beneden de 10% te brengen. Ook dienen zij aan te geven binnen welke termijn deze maatregelen zijn gerealiseerd.
Wat is de stand van zaken van maatregelen bij de waterkrachtcentrale Lith om de vissterfte aldaar aanzienlijk te reduceren?
Zie antwoorden op vraag 2 en 4 hierboven.
Deelt u de mening dat de tijd van vrijblijvend overleg inmiddels lang genoeg heeft geduurd? Bent u bereid om nu dwingende maatregelen te nemen om de vissterfte bij waterkrachtcentrales blijvend te reduceren (tot de norm van 10%)? Zo ja, per wanneer neemt u die maatregelen? Zo nee, waarom niet?
Indien na 1 juli 2016 geen ontvankelijke aanvraag is ontvangen, zal ik mij beraden omtrent de verder te nemen stappen, waaronder het opstarten van een handhavingstraject.
Welke maatregelen neemt u binnen welke termijn indien de waterkrachtcentrales niet binnen afzienbare tijd aan de norm van maximale vissterfte voldoen? Op welke datum dient naar uw oordeel de norm van 10% in ieder geval gehaald te worden? Heeft u behalve het (tijdelijk) stilleggen van de centrales ook nog andere handhavingsmogelijkheden, zoals het opleggen van een boete? Zo nee, acht u deze wel nodig?
Een mogelijke maatregel is het starten van een handhavingstraject per 1 juli 2016. Dit is alleen aan de orde als er na 1 juli 2016 geen ontvankelijke vergunningsaanvraag is. In dit traject staan de gebruikelijke instrumenten, als de last onder bestuursdwang en de last onder dwangsom, tot mijn beschikking. Een termijn waarbinnen de maatregelen zijn geïmplementeerd en de cumulatieve vissterftenorm van minder dan 10% wordt gehaald, is vooralsnog moeilijk in te schatten. Dit hangt af van meerdere factoren, zoals vergunningentraject, beroepsprocedures en ontwikkeling van de voorgestelde innovatieve technieken.
De circulaire economie |
|
Johan Houwers (Houwers) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Zou er ruimte zijn om op een andere plek dan de huidige pilots (in Brabant), een pilot «fosfaat herwinnen uit mest» te laten draaien in de Achterhoek?1
Nee, er is momenteel geen ruimte om een bedrijf toe te voegen aan de pilot mineralenconcentraat. De huidige ontheffing voor 10 productiebedrijven is momenteel volledig gevuld.
Wordt er naast het vele onderzoek dat wordt gedaan naar herwinning van fosfaat ook onderzoek gedaan naar de opnamecapaciteit van fosfaat in gewassen? Is dit onderzoek naar de opnamecapaciteit van fosfaat in gewassen tot op cellulair niveau bepaald, dus tot in de cellen? Zo ja, kunt u deze rapporten naar de Kamer zenden zodat gegevens kunnen worden ingezien? Zo nee, hoe zou onderzoek kunnen worden gedaan èn worden uitgevoerd naar de opnamecapaciteit van fosfaat in gewassen?
Er wordt momenteel geen wetenschappelijk onderzoek uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken of Infrastructuur en Milieu naar de opnamecapaciteit van fosfaat van gewassen die in Nederland worden geteeld. Kennis hierover stamt van wetenschappelijk onderzoek dat in de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw is uitgevoerd.
De opnamecapaciteit wordt in Nederland gericht op het vermogen van het gewas om de bodem te exploiteren met het wortelstelsel. Huidige bemestingsadviezen voor vollegrondsgroentengewassen en bloembollen zijn mede gebaseerd op het vermogen om de bodem te exploiteren met hun wortelstelsel. De opnamecapaciteit van het gewas is daarbij een resultante van onder meer:
de dagelijkse vraag naar fosfaat, de totale behoefte aan fosfaat, wortellengte (aantal cm wortels per cm3), wortelstraal, bodemchemische kenmerken en de bodemfysische kenmerken.
Onderzoek naar opname op cellulair niveau heeft de aandacht van veredelaars. De architectuur van wortelstelsel, fysiologische processen en symbioses met micro-organismen zijn afhankelijk van specifieke plantkenmerken die inderdaad ingebed liggen in kenmerken op cellulair niveau. Recent is hierover een rapport verschenen, dat gefinancierd is uit beleidsondersteunende onderzoeksmiddelen van mijn ministerie.2
In de bijlage 3vindt u een overzicht van overige onderzoeken, die voor dit onderwerp relevant zijn.
Zijn er gegevens bekend over het gebruik van minder fosfaat in kunstmest in de landbouw? Wat heeft minder fosfaat voor gevolg voor de kwaliteit en de kwantiteit van het gewas? Zou u deze gegevens naar de Kamer kunnen sturen? Indien er nog geen gegevens zijn, hoe zou onderzoek kunnen worden gedaan en worden uitgevoerd naar de gevolgen van minder fosfaatgebruik op de kwaliteit en kwantiteit van gewassen?
Uit cijfers van het CBS, PBL en Wageningen UR4 blijkt dat het gebruik van het kunstmestfosfaat de laatste jaren sterk is teruggelopen. Momenteel wordt er nog zo’n 9 tot 10 miljoen kilogram fosfaat gebruikt in Nederland. De overige fosfaatbehoefte van gewassen in Nederland wordt ingevuld met fosfaat uit andere bronnen, zoals dierlijke mest, digestaat of compost. Het niveau van bemesting dat volgens de wetgeving momenteel wordt voorgeschreven, is evenwichtsbemesting waarbij er evenveel bemest wordt als de planten kunnen opnemen. De kwaliteit van gewassen is sterk afhankelijk van de groeiomstandigheden voor het gewas. In de praktijk is er dan ook een variatie van het fosfaatgehalte in de gewassen.
Op basis van welk type onderzoek is de toepassing van de drie herwonnen fosfaten toegezegd voor als meststof in de landbouw? Zou u de resultaten naar de Kamer kunnen sturen?
De toevoeging van herwonnen fosfaten is gedaan op basis van een rapport van de Commissie Deskundigen Meststoffenwet uit 2013. Het rapport «Opname van struviet als categorie in het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet», is te vinden onder: https://www.wageningenur.nl/nl/Publicatie-details.htm?publicationId=publication-way-343430353536
Hoe denkt u het draagvlak van de markt voor gerecyclede fosfaat uit meststoffen in Europa te verbeteren in tijden dat er nog te weinig behoefte is? Is het denkbaar dat wij in Nederland en Europa van een teveel aan fosfaat naar een tekort aan fosfaat zullen gaan? Zou het denkbaar zijn om mineraalconcentraten op te slaan zodat deze in tijden van een tekort kunnen worden aangesproken in eigen land?
De Nederlandse mestmarkt kent inderdaad een overschot aan fosfaat. Echter Europese markten dichtbij Nederland, zoals Midden-Frankrijk en Noord- en Oost-Duitsland, kennen een tekort aan fosfaat. Daar wordt momenteel nog veel kunstmest gebruikt. Technieken zoals het herwinnen van fosfaat middels struviet bieden kansen om aan deze markten te leveren. Europa als geheel importeert fosfaat en is afhankelijk van fossiele fosfaaterts. De Europese Commissie heeft fosfaat op de lijst van kritische grondstoffen gezet, omdat het zelf maar zeer beperkte fossiele bronnen heeft. Fosfaat opslaan is momenteel economisch niet rendabel.
Wordt buiten onderzoek naar fosfaat ook onderzoek gedaan naar andere in toenemende mate schaarser of slechter toegankelijke nutriënten als natrium, kalium, mangaan, selenium, boor, zink, molybdeen en koper? Zo ja, welke type onderzoeken worden gedaan? Zou u de resultaten van dit onderzoek naar de Kamer toe kunnen sturen?
Er wordt breder onderzoek gedaan naar de schaarste van andere nutriënten dan alleen fosfaat. Deze onderzoeken zijn verkenningen van bestaande kennis. In de bijlage vindt u een lijst met onderzoeken uit de afgelopen jaren.
Bent u bekend met de mogelijkheden om organisch huisafval te verwerken tot compost en het via die weg weer in de kringloop terug te brengen? Zo ja, wordt dit ook in Nederland toegepast en waar in Nederland wordt dit toegepast? Heeft u resultaten van de effecten van het verwerken van organisch huisafval tot compost op de gewassen?
Ja. Dit is een zeer gangbare manier om reststromen op te werken. De Nederlandse gft-verwerkers zagen de aanvoer in 2014 groeien tot 1371 kton gft en 312 kton ander organisch materiaal als veiling-, restaurant- en landbouwafval. Er zijn inmiddels zo’n 25 grote gft-verwerkers die geografisch verspreid over Nederland zijn gelokaliseerd. De bemesting met gft-compost heeft positieve effecten op de groei van planten. Het kenniscentrum van de BVOR geeft een zeer uitgebreid overzicht van de effecten van het verwerken van organisch huisafval tot compost5.
Is er onderzoek gedaan naar welke nutriënten en welke hoeveelheden nutriënten er in rioolslib en organisch huisafval zitten? Deelt u de mening dat er synergie kan zijn tussen de verwerking van rioolslib en organisch huisafval en dat het gezamenlijk verwerken van rioolslib en organisch huisafval tot compost kostenbesparend kan zijn? Indien hier nog geen onderzoek naar gedaan is, bent u bereid dit te initiëren?
Er is onderzoek gedaan naar het nutriëntengehalte en de nutriëntensamenstelling van rioolslib en organisch huisafval. Er zijn synergiemogelijkheden tussen de verwerking van organisch huisafval en rioolslib. Dit onderzoek wordt binnen de topsector Energie inmiddels op diverse plekken in het land uitgevoerd, waarbij gekeken wordt naar mogelijke synergie bij de productie van groen gas uit vergisting of de gezamenlijke ontwikkeling van innovatieve verwerkingsmethoden zoals vergassing. Ik ben van mening dat de huidige mogelijkheden voldoende zijn voor de sector om onderzoek te initiëren.
Bent u bekend met het, bij een werkbezoek in Aalten (de Achterhoek) gemeld, bericht dat door diverse gemeentes een bepaald type biologische luchtwasser werd voorgeschreven of geadviseerd vanuit het Ministerie van Economische Zaken als de best beschikbare techniek, terwijl deze zijn beoordeeld door een instituut dat daartoe niet gecertificeerd is en nog belangrijker; in de praktijk nooit de beloofde theoretische werking en resultaten vertonen? Wat is uw reactie hierop?
Alle luchtwassers die in Nederland zijn toegestaan staan genoemd in bijlage 1 van de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav) van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. Deze voldoen allemaal als best beschikbare techniek. Het is aan de ondernemer om hieruit te kiezen. Producenten van deze luchtwassers moeten de luchtwasser leveren conform de beschrijving bij de Rav en de eisen in het Activiteitenbesluit van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu.
Het rendement van luchtwassers wordt vastgesteld via theoretische toetsing of via metingen, voordat deze worden opgenomen in bijlage 1 bij de Rav. Deze metingen moeten worden uitgevoerd volgens het «Protocol voor meting van ammoniakemissie uit huisvestingssystemen in de veehouderij 2013» of een gelijkwaardige meetmethode. In dit protocol worden geen eisen gesteld aan de meetinstantie.
Het is aan het bevoegd gezag – in dit geval de gemeente – om vergunningaanvragen voor luchtwassers te beoordelen en de werking van luchtwassers in de praktijk te controleren. Hiervoor kan het bevoegd gezag gebruik maken van de resultaten van de verplichte elektronische monitoring en van het technisch informatiedocument «Luchtwassystemen voor de veehouderij 2013». Hiermee is de werking van de luchtwasser gewaarborgd.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu is daarnaast aan het onderzoeken hoe in de toekomst met certificering van luchtwassers moet worden omgegaan. Ik verwijs hiervoor naar de brief aan uw Kamer van 15 januari jl. (Kamerstuk 33 037, nr. 175).
Drugsafval in landbouwakkers |
|
Carla Dik-Faber (CU), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Mdma-resten van Xtc-productie gevonden in maïsplanten»1 en «Gedeputeerde belooft drugsafval snel op te ruimen»2?
Ja.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat sporen van drugsafval zijn aangetroffen in landbouwgewassen?
Zoals aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen van de leden Koşer Kaya en Bergkamp (beiden D66) aan de Staatssecretarissen van Economische Zaken en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de vondst van MDMA-resten van xtc-productie in maïsplanten vormen de in de planten aangetroffen gehaltes aan amfetamine en MDMA naar het oordeel van bureau risicobeoordeling van de NVWA (bureau) geen gevaar voor de dier- en volksgezondheid. In die zin is het geen reden tot zorg. Dat neemt niet weg dat sporen van drugsafval niet in landbouwgewassen thuishoren. Er wordt dan ook stevig ingezet op het bestrijden van drugscriminaliteit en dumping van drugsafval. Zie ook antwoord op vraag 15.
Welke onderzoeken worden nu uitgevoerd naar de risico’s voor de dier- en volksgezondheid? Bent u bereid de uitkomst van die onderzoeken met de Kamer te delen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u ondernemen om risico’s voor dier- en volksgezondheid en zorgen daarover weg te nemen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de omvang van het dumpen van drugsafval in gierkelders? Is de recente informatie over drugsafval in landbouwgewassen voor u aanleiding om onderzoek hiernaar te intensiveren?
Dit is de eerste keer dat geconstateerd is dat er drugsafval in een gierkelder is gedumpt. Ik heb vooralsnog geen indicatie dat er bij meer landbouwbedrijven drugsafval is gedumpt. Ik zie dan ook op dit moment geen reden om extra tijd en middelen te stoppen in het, zonder concrete aanleiding, onderzoeken van arealen en gierkelders. Bij een verdenking van besmetting van gierkelders of gewassen op een bedrijf zal dit worden onderzocht.
Wordt onderzocht welke arealen gewassen bestemd voor voedselproductie besmet zijn met drugsafval? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid onderzoek hiernaar te intensiveren?
Zie antwoord vraag 5.
Wordt onderzoek gedaan naar de bodemgesteldheid? Hoe lang blijft de bodem verontreinigd met afvalstoffen? Hoe voorkomen we dat chemisch materiaal het grondwater bereikt en wie draagt de kosten voor sanering? Worden er gedurende de periode van verontreiniging geen gewassen meer verbouwd?
Van de provincie Noord-Brabant heb ik vernomen dat zij oriënterend onderzoek laat uitvoeren naar de effecten van bodemverontreiniging als gevolg van dumpingen in de natuur en de wijze van aanpak. Uit dit onderzoek zal ook volgen hoe lang de bodem verontreinigd blijft en of er risico bestaat voor het grondwater.
In de Wet bodembescherming (Wbb) is een zorgplicht opgenomen, waarvan het uitgangspunt is dat alle bodemverontreiniging moet worden opgeruimd, in eerste instantie door de veroorzaker en als dit niet mogelijk is door de eigenaar van de grond waar het (drugs)afval is gedumpt. Zij dragen ook de kosten voor de sanering. Zowel gemeente, provincie als Rijk zijn op grond van artikel 95, lid 3 van de Wbb bevoegd gezag in dezen. In de praktijk wordt dit opgepakt door het bevoegd gezag waar de calamiteit wordt gemeld. Meestal is dit de gemeente, maar het kan bijvoorbeeld ook Rijkswaterstaat zijn bij dumpingen in Rijkswateren. De Omgevingsdienst Zuid Oost Brabant (ODZOB) werkt al jaren met een protocol Regeling Verwijdering Calamiteuze Stoffen (RVCS), waarin vastgelegd is hoe gehandeld dient te worden bij het opruimen van afval. Dit protocol is inmiddels uitgebreid met een hoofdstuk over bodembescherming en wordt momenteel in de praktijk getoetst. Het is de bedoeling om dit protocol eerst in Noord-Brabant uit te rollen, alvorens het landelijk te implementeren.
Is u bekend dat vanuit de lucht (in Limburg met vliegtuigen) gezocht wordt naar vermenging van maïsgewassen en wietteelt op akkers? Bent u bereid dit onderzoek te intensiveren?
Ik heb begrepen dat het afgelopen jaar in Limburg met een helikopter is gezocht naar de vermenging van maïsgewassen en wietteelt op akkers. Van de Nationale Politie heb ik vernomen dat de politie-eenheid Limburg tevreden is over deze zoekmethode; door beter zicht kunnen zij wietteelt vanuit de lucht effectiever detecteren dan vanaf de grond. Het is aan lokale en regionale overheden al dan niet de keuze voor deze zoekmethode te maken.
Op welke manier kunnen goedwillende boeren worden ondersteund in het drugs(afval)vrij houden van hun onderneming? Bent u bereid een meldpunt in te richten voor vragen en meldingen van boeren en andere landeigenaren?
Er worden reeds maatregelen genomen om het probleem van deze vorm van drugsafvaldumping tegen te gaan. Zo is er in Noord-Brabant een Projectgroep «Samen Tegen Dumpen» ingesteld. In deze Projectgroep komen onder anderen Rijk, provincie, waterschappen en gemeenten, Politie, NFI, Taskforce Brabant Zeeland, LFO en (chemisch) afvalmanagement samen. Eén van de doelen van deze samenwerking is het op een uniforme manier snel en veilig opruimen van drugsafval en (indirect) het voorkomen van dumpingen door bijvoorbeeld labs op te rollen en koeriers aan te houden. Een vergelijkbaar initiatief in Limburg, het Masterplan «Limburg Drugslab-vrij», bevindt zich momenteel in een verkennende fase. Door dergelijke initiatieven, alsmede vanwege de mogelijkheid informatie te geven aan bijvoorbeeld Meld Misdaad Anoniem of aan het Team Criminele Inlichtingen bij de Politie, zie ik momenteel geen toegevoegde waarde in een nieuw meldpunt.
Deelt u de mening dat het schandalig is dat het drugsafval in de gierputten nog steeds niet is opgeruimd, bijna een jaar na de ontmanteling van het Xtc-laboratorium? Waarom heeft dit opruimen zo lang geduurd?
Drugsoverlast, en dus ook overlast van drugsafval, moet zoveel mogelijk beperkt worden. Zoals al aangegeven in het antwoord op vraag 7 is het opruimen van drugsafval in eerste instantie aan de veroorzaker. Indien dit, om welke reden dan ook, niet mogelijk is, valt het opruimen onder de verantwoordelijkheden van de perceeleigenaar. Het is aan de gemeente om hier toezicht op te houden. Ik kan niet beoordelen in hoeverre het opruimen mogelijk langer dan noodzakelijk heeft geduurd. Wel constateer ik dat de met drugsafval vervuilde mest op 29 januari 2016 in opdracht van de perceeleigenaar en in samenspraak met de gemeente is verwijderd.
Hebben omwonenden geen blijvende gezondheidsschade opgelopen doordat het drugsafval zo lang in kelders heeft gelegen? Laat u onderzoeken of lekkage naar het grondwater heeft plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet?
Er zijn in opdracht van de GGD Brabant/Zeeland door het RIVM luchtmetingen uitgevoerd in de directe omgeving van het bedrijf. Hieruit is naar voren gekomen dat er geen hogere concentraties van vervuilende stoffen zijn aangetroffen in de buitenlucht dan normaal. Wel is er bij het verwijderen van de vervuilde mest kortstondig sprake geweest van enige geuroverlast. De GGD heeft aangegeven dat hiervan geen gezondheidsklachten te verwachten waren.
Het is aan het waterschap en de provincie om te bepalen in hoeverre het noodzakelijk is om respectievelijk het oppervlakte- of grondwater te onderzoeken. Nadat bleek dat de mest op de akker was uitgereden is overwogen het oppervlaktewater te testen. Aangezien er geen mestsporen op omliggende sloten werden aangetroffen is hiervan afgezien.
Deelt u de mening dat de provincie, die nu binnen een week het afval zal opruimen, noch de gemeente mogen opdraaien voor de kosten van het opruimen van drugsafval?
Zoals ik in antwoord op eerdere Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 2627) heb gemeld, ben ik van oordeel dat de schade als gevolg van het dumpen van drugsafval ten laste dient te komen van de dader. Het lukt echter vaak niet om de schade op de dader te verhalen. Ik zie geen mogelijkheid om pluk-ze-gelden van drugscriminelen te laten terugvloeien in een fonds voor het opruimen van drugsafval. De begrotingssystematiek laat dit niet toe. Pluk-ze-gelden vloeien in de algemene middelen. Ik kan dus niet over deze gelden beschikken.
De Minister van Infrastructuur en Milieu (IenM) heeft uitvoering gegeven aan het amendement Cegerek-Dijkstra. In een op 3 december 2015 tussen de Minister van IenM en de provincies afgesloten convenant zijn afspraken gemaakt over het in 2015, 2016 en 2017 door het Rijk jaarlijks beschikbaar stellen van € 1 miljoen voor de kosten van het opruimen van gedumpt drugsafval. In de evaluatie van het convenant in 2016 zullen onder meer de mogelijkheden verkend worden voor de in het amendement beoogde duurzame financieringsoplossing na 2017. Daarmee wordt ook voldaan aan de strekking van de motie Segers c.s.
Bent u bereid de pluk-ze gelden van drugscriminelen te laten terugvloeien in een fonds voor het opruimen van drugsafval, waardoor ook decentrale overheden hier een beroep op kunnen doen?
Zie antwoord vraag 12.
Is het fonds voor opruimen van drugsafval dat door u is ingesteld toereikend? Hoe staat het in dat kader met de uitvoering van de motie-Segers c.s. (Kamerstuk 24 077 nr. 351)? Worden situaties zoals in Someren met de komst van dit fonds voorkomen? Kan met de komst van dit fonds geen discussie meer bestaan over wie de kosten draagt voor het opruimen van drugsafval?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u bereid om in Noord-Brabant de strijd tegen drugs te intensiveren? Zo ja, hebben politie en het Openbaar Ministerie voldoende capaciteit om daar die strijd te voeren?
Na verontrustende signalen van OM, politie en het bestuur over fors toenemende drugscriminaliteit in Zuid-Nederland is reeds medio 2014 besloten om capaciteit te labelen om dit probleem aan te pakken. Voor deze aanpak – Intensivering Zuid – is 125 fte binnen de politie en 15 fte binnen het OM gelabeld in speciale ondermijningsteams.
De Intensivering Zuid vergroot de strafrechtelijke slagkracht binnen de integrale aanpak (samenwerking OM, politie, openbaar bestuur, Belastingdienst, FIOD, Douane, Koninklijke Marechaussee, de RIECs en de Taskforce Brabant-Zeeland) om criminele netwerken te verstoren en de productie van hennep en synthetische drugs substantieel terug te dringen. Zo wordt bovendien dumping van drugsafval in het milieu (met gevaar voor mens en dier) teruggebracht en vermenging tussen de boven- en onderwereld bestreden. Tevens draagt het bij aan de bewustwording en beeldvorming van een daadkrachtige overheid. De intensieve samenwerking werpt zijn vruchten af. Het jaarverslag van de intensivering wordt op dit moment samengesteld, over de resultaten zal ik uw Kamer informeren.
De vondst van MDMA-resten van xtc-productie in maisplanten |
|
Fatma Koşer Kaya (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «MDMA-resten van xtc-productie gevonden in maisplanten»?1
Ja.
Welke concentraties MDMA-resten zijn gevonden in de betreffende maisplanten, en welke gevolgen zou dat kunnen hebben voor de gezondheid van mens en dier?
Op een perceel van een landbouwbedrijf in Someren is dierlijke mest uitgereden waaraan vermoedelijk afval van illegale drugsproductie is toegevoegd. Daar op dit perceel mais is geteeld voor diervoeder zijn 4 monsters genomen om te bepalen of en in hoeverre de maisplanten besmet zijn geraakt. In één plant is amfetamine aangetroffen (8 microgram per kilogram gedroogd materiaal); in vier planten is MDMA aangetroffen (in de variatie van 1 tot 60 microgram per kilogram gedroogd materiaal). Het Bureau Risicobeoordeling van de NVWA (bureau) oordeelt dat deze gehaltes geen gevaar voor de diergezondheid en volksgezondheid opleveren. Dat neemt niet weg dat dit soort stoffen niet in voedingsmiddelen of diervoeder thuishoren. Er is op toegezien dat de maïs niet is geoogst.
Is het inderdaad zo dat milieudeskundigen er vanuit gingen dat planten niet rechtstreeks resten van drugsafval kunnen opnemen? Wat is ten aanzien hiervan de laatste wetenschappelijke stand van zaken?
Er is bij de NVWA geen onderzoek bekend specifiek naar de opname van stoffen uit drugsafval door planten. Wel is bekend dat planten verontreinigingen uit de bodem kunnen opnemen. Planten kunnen sommige stoffen ook afbreken, dus opname hoeft niet altijd een probleem te zijn. In hoeverre opname of afbraak van bepaalde stoffen plaatsvindt moet per geval bekeken worden. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 heeft het Bureau Risicobeoordeling van de NVWA (bureau) beoordeelt dat de aangetroffen gehaltes geen gevaar voor de diergezondheid en volksgezondheid opleveren.
Hoe stond en staat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) tegenover de mogelijkheid van deze rechtstreekse opname?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe is het toezicht van de NVWA op resten van drugsafval in planten vormgegeven?
Indien de NVWA bij haar werkzaamheden op de landbouwbedrijven vermoedens heeft van de productie van drugs of de aanwezigheid van drugsafval waarschuwt zij de verantwoordelijke handhavende instanties (de politie resp. de gemeente). Voor het opsporen van drugslaboratoria is de politie verantwoordelijk. Voor het opruimen van drugsafval is de eigenaar van de grond waarop is gedumpt verantwoordelijk. De gemeente houdt er toezicht op dat er wordt opgeruimd. Op verzoek verleent de NVWA assistentie door de inzet van haar deskundigheid.
Hoe is de samenwerking tussen de politie en de NVWA vormgegeven ten aanzien van opgerolde drugslaboratoria in of nabij landbouwbedrijven?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat ruim een jaar na de ontmanteling van het druglaboratorium de MDMA-resten nog niet waren opgeruimd uit de gierput? Waardoor komt dat?
Het is aan de gemeente er op toe te zien dat de perceeleigenaar de besmette mest heeft afgevoerd naar de afvalverwerker. Ik kan niet beoordelen in hoeverre het opruimen mogelijk langer dan noodzakelijk heeft geduurd. Wel constateer ik dat de met drugsafval vervuilde mest op 29 januari 2016 in opdracht van de perceeleigenaar en in samenspraak met de gemeente is verwijderd.
Wie behoort het risico te signaleren dat er drugsafval in een gierput ligt en dat dit mogelijk tot besmetting van de voedselketen kan leiden? Is die signaalfunctie naar uw mening voldoende opgepakt in dit geval?
In Noord-Brabant is een protocol ontwikkeld hoe er moet worden gehandeld en welke instanties er moeten worden ingeschakeld wanneer er bij de politie melding wordt gedaan van aangetroffen drugsafval. Zo zorgt de gemeentelijke of regionale brandweer voor de beveiliging van de plaats van het incident en voor een aanspreekpunt in de persoon van een regionaal officier of adviseur gevaarlijke stoffen. In dit geval heeft de politie vanwege verdenking van besmetting van de mest op het bedrijf de NVWA ingeschakeld. Dat neemt niet weg dat als de NVWA tijdens haar werkzaamheden op een verdachte situatie stuit, zij op haar beurt de relevante instanties kan inseinen.
Ziet u aanleiding om omwille van deze vondst een onderzoek in te stellen naar andere locaties om uit te sluiten dat daar via rechtstreekse opname door planten drugsafval in de voedselketen terecht is gekomen of zal komen? Zo nee, hoe kunt u de voedselveiligheid in Nederland waarborgen?
De bij de aanpak van drugslaboratoria en drugsdumpingen betrokken organisaties, zoals gemeenten en politie, zijn voortdurend bezig om verdachte bedrijven en terreinen in beeld te krijgen. Zoals al aangegeven werken de handhavende instanties nauw met elkaar samen om te voorkomen dat drugsafval in het milieu en de voedselketen terecht komt. Ik wijs erop dat de besmette maïs in dit geval niet in de voedselketen terecht is gekomen. Op dit moment zijn er geen aanwijzingen dat er bij meer landbouwbedrijven drugsafval is gedumpt.
Bent u bereid in het kader van het herijken van middelen en ambities van de NVWA de mogelijkheid te onderzoeken dat landbouwbedrijven op of nabij wiens terrein drugsafval gevonden wordt altijd te laten monitoren tenzij daar overduidelijk geen aanleiding voor is? Zo nee, waarom niet?
Als de situatie daar aanleiding voor geeft, zoals ook in dit specifieke geval is gebeurd, wordt de NVWA ingeschakeld.
Denkt u dat een gereguleerde markt minder risico zou geven dat drugsafval in de voedselketen terecht kan komen?
Ik wijs erop dat er geen MDMA terecht is gekomen in de voedselketen. Regulering van de markt is vanuit volksgezondheidsperspectief voor het kabinet geen optie. XTC-gebruik is namelijk nooit veilig: elke gebruiker kan er verschillend op reageren.
Het bericht dat een Vlaamse minister de Nederlandse aanpak van de malafide puppyhandel te laks vindt |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht ««Nederland te laks in aanpak malafide puppyhandel» zegt Vlaamse Minister Ben Weyts»?1
Ja.
Heeft u een verklaring voor het feit dat het centrum van de malafide puppyhandel zich de laatste jaren van België naar Nederland heeft verplaatst?
Een volledig beeld van de omvang van de illegale hondenhandel is zeer lastig te krijgen, handelaren proberen illegale activiteiten immers buiten beeld te houden. Ik kan het veronderstelde feit dan ook niet op basis van cijfers onderschrijven. Dit neemt niet weg dat ik de zorgen deel omtrent de illegale handel in pups.
Kunt u uw reactie op het bericht, dat Nederland goede regels en strenge handhaving kent, onderbouwen?
Er zijn de afgelopen jaren meerdere maatregelen getroffen om een beter toezicht te krijgen op de handel in honden. Dit betreft onder andere een verplichte identificatie en registratie van honden, een betere administratieplicht voor handelaren en afspraken met online handelsplaatsen over het informeren van (potentiële) kopers. Zowel de NVWA, de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) als de politie treden op tegen misstanden in de hondenhandel op basis van de geldende regelgeving.
Tegelijkertijd is het zo dat het aanbod helaas blijft bestaan zolang er vraag blijft naar goedkope pups. Het is onmogelijk om elke misstand uit te bannen. Dit neemt niet weg dat misstanden wel degelijk worden aangepakt.
Hoe verhoudt de illegale invoer van tenminste 50.000 honden in 2014 zich tot deze «strenge handhaving»?2
De genoemde 50.000 betreft een schatting in het programma Zembla van het aantal niet in Traces (Trade control and export system) geregistreerde honden dat naar Nederland zou worden gebracht vanuit andere EU-lidstaten. Het registreren in Traces dient te geschieden in het land van herkomst waarop wordt toegezien door de autoriteiten in het land van herkomst. Als het niet registreren wordt ontdekt in het land van bestemming dan is de overtreding veelal al begaan. De autoriteiten in het land van bestemming kunnen dit signaleren richting het land van herkomst maar kunnen aldaar niet handhavend optreden. Een dergelijke schatting onderstreept voor mij (zonder de aantallen te kunnen bevestigen) de noodzaak om gezamenlijk met andere lidstaten de puppyhandel beter in beeld te krijgen.
Zijn er internationale afspraken of samenwerkingsverbanden om de malafide puppyhandel aan te pakken? Zo ja, kunt u uiteenzetten welke dit zijn? Zo nee, bent u bereid om op korte termijn met de Europese collega’s om de tafel te gaan zitten om tot een internationale aanpak te komen?
Bij het constateren van misstanden wordt, indien nodig, contact opgenomen met de lidstaat van oorsprong om deze op de hoogte te brengen van de geconstateerde onregelmatigheden of om hulp te vragen bij het completeren van het dossier om op te kunnen treden tegen een overtreder. Er is met enige regelmaat contact met andere lidstaten over individuele zaken. Met de Vlaamse Autoriteiten worden goede contacten onderhouden en vindt ook beleidsmatig overleg plaats om op het terrein van dierenwelzijn zaken af te stemmen. In EU-verband vindt periodiek overleg plaats tussen alle lidstaten in het kader van het Permanente comité voor de voedselketen en de diergezondheid. Problemen aangaande de handhaving van de Europese regelgeving op het terrein van de hondenhandel kunnen hier tussen lidstaten worden gedeeld en gezamenlijk besproken met de Europese Commissie.
Momenteel wordt verkend of, en hoe, extra aandacht gevraagd kan worden bij de Commissie voor de problematiek.
Bent u bereid om, in navolging van het Vlaamse systeem, voortaan alleen nog te werken met een witte lijst met handelaren en fokkers van wie de honden wel geïmporteerd mogen worden?
Zoals onder andere aangegeven in een brief over puppyhandel (Kamerstuk 28 286 nr. 809, dd. 21 april 2015) en de antwoorden op het schriftelijk overleg over fokkerij (Kamerstuk 28 286 nr. 818, dd. 9 september 2015) en worden deze maatregelen nu geëvalueerd. Op basis van de evaluatie wil ik kijken of eventuele aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn. Uw Kamer ontvangt de evaluatie naar verwachting in het voorjaar.
Op welke manier werkt u samen met uw collega van Veiligheid en Justitie om de illegale hondenhandelaren aan te pakken, aangezien het hier om strafbare feiten gaat en dit dus mede de verantwoordelijkheid van de Minister van Veiligheid en Justitie zou moeten zijn?
De NVWA is primair verantwoordelijk voor de aanpak van de misstanden in de hondenhandel. De NVWA werkt hiertoe samen met zowel de politie als de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming. Zodra echter sprake is van een combinatie van veterinaire overtredingen met bijvoorbeeld georganiseerde criminaliteit, of agressieve daders, dan is de politie primair aan zet. Via het meldnummer 144 red een dier komt de politie soms als eerste een zaak op het spoor. Teneinde te zorgen dat zaken bij de juiste dienst terecht komen en de handhavers elkaar indien nodig weten te vinden voor ondersteuning zijn afspraken neergelegd in het Convenant samenwerking dierenhandhaving. Daarnaast vindt op verschillende niveaus (strategisch, tactisch, operationeel) overleg plaats tussen handhavers. Tot slot worden jaarlijks kwantitatieve en kwalitatieve afspraken over de opsporing gemaakt tussen de NVWA en het OM.
Welke uitbreiding van de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit is er nodig om de bestaande regels volledig te kunnen handhaven?
De exacte capaciteit nodig om elke misstand uit te bannen is niet te geven omdat de omvang van de illegale handel niet exact in beeld te brengen is. Kenmerk van deze handel is immers dat ze buiten beeld blijft. Het enkel verhogen van het aantal inspecties zal het probleem voorts ook niet volledig kunnen uitbannen.
Ik zet daarom ook in op andere instrumenten, zoals voorlichting. Ik blijf echter voortdurend streven naar het verhogen van de naleving van bestaande regels door ontwikkelen van risicogebaseerd en doelmatig toezicht. Om de naleving in 2016 te bevorderen zal door de NVWA worden onderzocht hoe de handhavingsregie verder geoptimaliseerd kan worden.
Het bericht dat de pachttermijn van zes jaar voor landbouwgrond te kort is |
|
Fatma Koşer Kaya (D66), Wouter Koolmees (D66) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Pachttermijn van zes jaar te kort»?1
Ja.
Herkent u het beeld van drastisch verminderde vruchtbaarheid van landbouwgronden in Flevoland? Zo ja, wat is volgens u de oorzaak daarvan? Zo nee, hoe verhoudt uw standpunt zich tot het rapport «Van bodemdilemma’s naar integrale verduurzaming» van de Wetenschappelijke Raad voor Integrale en Duurzame Voeding?
Ik ben bekend met het rapport van de Wetenschappelijke Raad voor Integrale Duurzame Landbouw en Voeding (RIDLV). Ik deel hun algemene zorg dat minder granen in de rotatie, verlenging van de teeltperiode en inzet van zwaardere machines een negatieve invloed kunnen hebben op de bodemkwaliteit ten algemene, en specifiek op de structuur van jonge kleibodems in de polder.
Het Ministerie van Economische Zaken investeert in bewustwording en kennisontwikkeling om ondernemers handelingsperspectieven te geven. Dit wordt ingevuld met onderzoeksprojecten in de publiek-private samenwerking Duurzame bodem van de topsector Tuinbouw en Uitgangsmaterialen.
Zijn er andere provincies c.q. regio’s waarin dit risico versterkt aanwezig is? In welke mate wordt daar landbouwgrond in pacht gegeven door de overheid?
De algemene zorg geldt voor alle regio’s, zie ook het antwoord op vraag 2.
Het Rijksvastgoedbedrijf geeft het volgende in pacht uit. Het totale aantal hectares bedraagt 45.068, waarvan 17.000 hectare wordt uitgegeven buiten de provincie Flevoland. Van deze 17.000 hectare ligt 6.000 hectare in de Wieringermeer. Dit betekent dat er 11.000 hectare door het Rijksvastgoedbedrijf in pacht wordt uitgegeven op het «oude» land. De gronden op het oude land liggen van oudsher over het gehele land verspreid met enkele accenten op ontginningsgebieden/Veenkoloniën.
Wat is het beleid van het Rijksvastgoedbedrijf om te waarborgen dat de bodemvruchtbaarheid van pachtgronden op lange termijn behouden blijft?
Voor regulier verpachte gronden hanteert het Rijksvastgoedbedrijf geen specifiek bodemvruchtbaarheidbeleid. In de algemene voorwaarden bij het pachtcontract staat dat de pachter verplicht is het verpachte in goede staat te houden en overeenkomstig het bepaalde uit het contract te onderhouden.
Voor de grond die in geliberaliseerde pacht wordt uitgegeven door middel van een openbare inschrijving, schrijft het Rijksvastgoedbedrijf een bouwplan voor. Het bouwplan dient het duurzame grondgebruik en de kwaliteit van de grond te bevorderen. Het Rijksvastgoedbedrijf inventariseert de bodemkwaliteit voordat de grond in geliberaliseerde pacht wordt uitgegeven, door middel van diverse bodemkwaliteitsonderzoeken (onderzoeken naar bemesting en besmetting met diverse ziekten). De bodemkwaliteit wordt aan het eind van het contract opnieuw gecontroleerd. Met deze maatregelen beoogt het Rijksvastgoedbedrijf het duurzame gebruik van de grond te bevorderen.
Welk effect heeft het liberaliseren door de overheid van de pacht in 2007 precies gehad op de pachtprijs? Wat was over de jaren 2000 tot en met 2016 de pachtprijs per hectare in Flevoland en de onder vraag 3 genoemde gebieden?
In 1995 is de eenmalige pacht geïntroduceerd die vrije pachtprijzen mogelijk maakte. In 2007 is de geliberaliseerde pacht ingevoerd. De prijzen in de vrije markt liggen gemiddeld genomen op een hoger niveau dan de prijzen van gereguleerde pachtovereenkomsten. De cijfers komen uit het Bedrijveninformatienet (BIN) van het Landbouw Economisch Instituut (LEI).
Van eerdere jaren zijn de pachtprijzen – onderverdeeld naar pachtvorm – niet beschikbaar.
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
20142
Met
prijsbeheersing
556
584
687
718
782
755
761
899
754
Zonder prijsbeheersing
1.405
1.514
1.585
1.483
1.481
1.686
1.775
1.698
1.530
Alle
869
944
1.027
1.010
1.062
1.140
1.186
1.240
1.096
Wat zijn de gemiddelde en modale omzet, bedrijfskosten (inclusief en exclusief pacht) en inkomen (met en zonder aftrek van de kosten voor de pacht) per hectare per landbouwbedrijf in diezelfde gebieden en periodes?
Hieronder staan de beschikbare gegevens voor melkvee- en akkerbouwbedrijven in Flevoland: gemiddelde resultaten per ha cultuurgrond (euro/ha), 2001–2014.
Jaar
Opbrengsten per ha
Betaalde kosten en afschrijving, exclusief betaalde pacht/ha
Gezinsinkomen uit bedrijf, excl. betaalde pacht/ha
Gezinsinkomen uit bedrijf, incl. betaalde pacht/ha
2001
6.182
3.985
2.197
1.752
2002
5.298
4.457
841
387
2003
6.549
4.647
1.902
1.459
2004
4.407
4.196
210
–281
2005
6.275
4.622
1.653
1.251
2006
7.499
4.366
3.133
2.673
2007
7.157
5.265
1.892
1.254
2008
6.578
5.327
1.251
775
2009
7.379
5.399
1.980
1.512
2010
8.510
5.452
3.057
2.401
2011
6.743
5.951
792
112
2012
8.910
5.801
3.109
2.422
2013
8.608
6.279
2.329
1.559
2014
7.626
6.430
1.196
576
Bron: Informatienet, LEI Wageningen UR.
Pacht: alle pachtvormen en erfpacht
In welke mate kan een verandering van gewasverbouwing gedurende die jaren, van bijvoorbeeld van granen naar groenten en rooivruchten, toegeschreven worden aan de economische (on)rendabiliteit van de pachtprijs? Welke invloed heeft die verandering op de bodemgesteldheid?
Uit gegevens van Statline2 van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) blijkt dat in de periode 2000–2014 het areaal cultuurgrond/akkerbouw en aardappelen in Flevoland afneemt. Het areaal granen, bloembollen en tuinbouwgroenten neemt toe. Het is dus een wisselend beeld.
Niet alleen in de polders, maar overal wordt het bouwplan intensiever. Dit is het gevolg van nieuwe technologie, die de intensieve teelt op meer plekken mogelijk maakt. De pachtprijs is een afspiegeling van wat de boer denkt met de grond te kunnen verdienen. De pachter bepaalt zelf welke prijs hij kan en wil betalen voor pachtgrond op de vrije markt. De verpachter heeft de mogelijkheid om voorwaarden te stellen of een bouwplan voor te schrijven aan de pachter in het contract. Deze voorwaarden of het bouwplan kunnen door de pachter meegenomen worden in het bepalen van de hoogte van de pachtprijs die hij bereid is te betalen.
Welke voorwaarden en stimuli zijn in pachtovereenkomsten opgenomen om te komen tot duurzaam bodembeheer op een voor boeren rendabele wijze? In hoeverre worden die voorwaarden nageleefd en weten boeren de toegang tot de stimuli te vinden?
Verpachters en pachters kunnen voorwaarden in de pachtovereenkomst opnemen om te komen tot duurzaam bodembeheer en bescherming van natuurwaarden zolang deze voor de pachter niet als buitensporig moeten worden beschouwd.
De grondkamers zien er op toe dat de reguliere en geliberaliseerde, natuur- en reservaatpachtovereenkomsten aan deze voorwaarden voldoen. Het Rijksvastgoedbedrijf stelt eisen aan het bodemgebruik via een bouwplan (zie antwoord 4) voor gronden die in geliberaliseerde pacht worden uitgegeven. Van terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties is bekend dat zij beheervoorwaarden stellen aan het grondgebruik gericht op natuur- en landschapsbehoud en dat de pachtprijs daarop wordt aangepast. De grondkamers constateren dat particuliere verpachters zelden voorwaarden opnemen in de pachtovereenkomsten aangaande het beheer en gebruik van het gepachte.
Ook in de pachtwetgeving zijn stimuli en voorwaarden opgenomen om te komen tot verantwoord bodembeheer. In de pachtwetgeving is vastgelegd dat de pachter zich ten aanzien van het gebruik van het gepachte als een goed pachter dient te gedragen. Dit brengt met zich mee dat de pachter het gepachte verantwoord dient te gebruiken en niet te verwaarlozen. Bovendien dient de pachter het gepachte bij het einde van de pacht weer in goede staat ter beschikking van de verpachter te stellen.
Bent u bereid om duurzaam bodembeheer van pachtgronden verder te stimuleren, bijvoorbeeld door een (nadere) pachtkorting voor duurzaam bodembeheer in te voeren voor boeren in Flevoland en eerder genoemde regio’s, zodat zij in staat gesteld kunnen worden met in acht neming van een natuurlijk evenwicht te produceren en de achteruitgang van de bodemgesteldheid te keren? Zo nee, waarom niet? Op welke andere wijzen wilt u zorg dragen voor een werkelijk toekomstbestendig grondgebruik in dit gebied?
Ik ben niet bereid een pachtkorting te introduceren. Een korting op de pacht biedt de pachter een financieel voordeel, maar biedt geen enkele garantie dat hij de bodem beter zal beheren. De pachtwetgeving biedt mogelijkheden en schrijft verplichtingen voor om verantwoord bodembeheer te stimuleren (zie antwoord 8, laatste alinea). Verpachters en pachters kunnen duurzaam bodembeheer nu al verder stimuleren door pachtvoorwaarden overeen te komen en door bouwplannen vast te stellen. Tevens worden op dit moment de mogelijkheden onderzocht om – langs de lijnen van het Spelderholt-overleg – tot een herziening van het pachtstelsel te komen, die meer ruimte biedt voor duurzame pachtrelaties en grondgebruik.
Een nieuwe vondst van Colistine resistentie op Nederlands kippenvlees en geïmporteerd kalkoenvlees |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht van 17 december dat het overdraagbare Colistine resistente gen mcr-1 (opnieuw) in Nederland is aangetroffen op Nederlands kippenvlees en geïmporteerd kalkoenvlees?1
Ja, ik ben op de hoogte van dit bericht.
Deelt u de mening dat de condities waarin zeugen en pluimvee worden gehouden, verbeterd dienen te worden om het antibioticagebruik (bijvoorbeeld Colistine tegen speendiarree) terug te dringen. Zo ja, bent u bereid hier wettelijke normen voor vast te stellen? Zo nee, waarom niet?
De afgelopen jaren is er hard gewerkt aan het terugdringen van het algehele antibioticagebruik in de veehouderij. Het terugdringen van voor de volksgezondheid kritische antibiotica, zoals colistine, maakt hier onderdeel van uit. Uit de verkoopcijfers van colistine van de afgelopen jaren blijkt dat de verkoop met ruim 67% is gedaald van ca. 5.000 kg in 2011 naar ca. 1.600 kg in 2014. Deze reductie is op vrijwillige basis door de sector gerealiseerd. Daarbij komt resistentie tegen colistine slechts incidenteel voor in de Nederlandse veehouderij. Zoals aangegeven in onze brieven van 27 mei 2015 (Kamerstuk 29 683, nr. 200) en 23 juni 2015 (Kamerstuk 32 620, nr. 159), ontwikkelen wij op dit moment samen met betrokken stakeholders het vervolgbeleid antibiotica bij dieren 2016–2020. In het vervolgbeleid zullen we specifiek aandacht besteden aan de aanpak van colistine-resistentie. Ook het verbeteren van de diergezondheid op de bedrijven om antibioticagebruik – zoals colistine – terug te dringen, maakt deel uit van dit vervolgbeleid. Plannen van de veehouderijsectoren en van de KNMvD dienen hiervoor mede als basis. Naast andere adviezen zal ook het gezondheidsraad- advies over «aanscherping antibioticagebruik bij dieren» worden betrokken. Het vervolgbeleid zullen wij in het voorjaar van 2016, bij de publicatie van de SDa-cijfers (naar verwachting mei 2016), aan uw Kamer presenteren.
Op aandringen van Nederland heeft de Europese Commissie in 2013 een wetenschappelijke beoordeling door het European Medicines Agency (EMA) laten doen van alle diergeneesmiddelen in de EU met colistine als werkzame stof.
Naar aanleiding hiervan zijn in 2015 de markttoelatingseisen van alle colistineproducten aangescherpt en zijn de gebruikseisen op de bijsluiter geharmoniseerd. Zo is onder andere het preventieve gebruik bij dieren die niet ziek zijn verboden en is het gebruik bij zieke dieren ingeperkt tot één soort infectie. De verwachting is dat daarmee het risico van resistentievorming en de omvang van het gebruik in de EU zal afnemen. Op 12 januari jl. heeft de Europese Commissie naar aanleiding van de nieuwe gegevens over colistine-resistentie in Europa, een nieuw advies aan de EMA gevraagd. Dit advies wordt halverwege dit jaar verwacht en kan aanleiding geven voor verdere beperkende maatregelen. Aanscherping van de wettelijke gebruikseisen of wettelijke uitfasering is voorbehouden aan de EU. Dit heeft tot voordeel dat het effect veel groter kan zijn aangezien het de hele EU betreft.
Vindt u dat de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde/Werkgroep Veterinair Antibioticabeleid (KNMvD/WVAB) voldoende actie onderneemt om het Colistine gebruik terug te dringen? Deelt u de mening dat het voorgestelde gebruik tot 2020 een veel te ruim gestelde deadline is?2 Bent u bereid, los van het lopende onderzoek naar Colistine resistentie in de Nederlandse veehouderij, Colistine versneld uit te faseren op grond van het voorzorgsbeginsel? Zo ja, bent u bereid om te komen tot een verbod op dit middel in 2016? Zo nee, wanneer bent u bereid wel een verbod in te stellen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de consument nadrukkelijk te informeren over de aanwezigheid van diverse antibioticaresistente bacteriën in vlees (zoals ESBL, MRSA)? Bent u bereid, reeds lopende het onderzoek naar Colistine resistentie, de consument ook nadrukkelijk te informeren over de risico’s op besmetting met Colistine resistente bacteriën via kippen- en kalkoenvlees omwille van het voorzorgsbeginsel? Zo ja, hoe en wanneer? Zo nee, waarom niet?
In het najaar van 2015 heb ik uw Kamer geïnformeerd (TK 26 991, nr. 474) over het sinds 2001 verplichte waarschuwingsetiket op alle soorten pluimveevlees. Dit etiket is onderzocht door het RIVM en wordt positief beoordeeld door de consument. Het RIVM adviseert dan ook om het waarschuwingsetiket op pluimveevlees te behouden. Ze geeft daarbij aan dat het zinvol is om na te gaan op welke wijze het effect van de boodschap vergroot kan worden. Ik ben samen met het Voedingscentrum en het bedrijfsleven aan het onderzoeken hoe we deze tekst en de vormgeving van het waarschuwingsetiket kunnen optimaliseren en moderniseren. Daarnaast ga ik met betrokken partijen in gesprek of het nieuwe etiket mogelijk ook naar andere risicovolle producten, waarbij een bereidingsinstructie van toepassing zou kunnen zijn, kan worden uitgebreid. Naast het waarschuwingsetiket op pluimveevlees, informeert het Voedingscentrum de consument over goede keukenhygiëne om voedselinfecties te voorkomen. Deze adviezen zijn onder andere gericht op het voorkomen van kruisbesmetting en het voldoende verhitten van producten zodat (resistente) bacteriën worden gedood.
Bent u bereid om te komen tot een etiketteringsvoorschrift met een waarschuwing dat vlees mogelijk antibioticaresistente bacteriën, zoals Colistine resistentie, bevat? Zo ja, wanneer kan de Kamer een voorstel tegemoetzien? Zo nee, welk belang verzet zich daartegen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven of reeds uit (voorlopig) onderzoek blijkt dat Colistine resistentie in Nederland ook voorkomt bij varkens, zoals dit in China het geval is? Zo, ja kunt u de informatie hierover naar de Kamer sturen? Zo nee, kunt u uitsluiten dat deze bacterie op in Nederland aanwezig varkensvlees aangetroffen kan worden?
Uit een gezamenlijk uitgevoerd onderzoek van CVI, NVW A en RIVM blijkt dat colistine-resistentie niet gevonden is bij bacteriën uit vleesvarkens en melkkoeien, maar wel incidenteel is gevonden in bacteriën uit pluimvee (kip en kalkoen) en kalveren. De resistentie is aangetroffen in salmonella en E. coli bacteriën uit pluimvee en pluimveevlees en in een enkel geval in een E. coli uit kalfsvlees. Uit recent onderzoek blijkt colistine-resistentie ook aanwezig te zijn in eerder verzamelde E. coli mestbacteriën uit Nederlandse vleeskuikens (2010–2013) en Nederlandse vleeskalveren (2010–2011). De resistentie werd niet gevonden in meer recent verzamelde bacteriën (2014 – 2015) uit deze diersoorten. Dit laatste zou kunnen duiden op een daling van het voorkomen van colistine-resistentie en houdt mogelijk verband met de recente daling van het colistine-gebruik.
Kunt u aangeven of de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) producten extra controleert en handhaaft op de aanwezigheid van Colistine resistentie? Zo nee, waarom niet?
In aanvulling op het in antwoord 6 genoemde onderzoek, zullen alle isolaten afkomstig uit monsters uit de reguliere nationale resistentie monitoring met verminderde gevoeligheid voor colistine, worden getest op deze nieuwe vorm van resistentie. Op dit moment is er geen wettelijke basis voor maatregelen bij het aantonen van colistine-resistentie bij bacteriën in voedsel. Wel kunnen maatregelen genomen worden als ziekteverwekkers in voedsel, zoals salmonella, worden aangetroffen. Dit is onafhankelijk van een eventuele colistine-resistentie.
Bent u bereid om een meldingsplicht in te voeren voor de veehouders en dierenartsen indien de aanwezigheid van Colistine resistentie op een bedrijf geconstateerd wordt? Kunnen deze gegevens ook openbaar gemaakt worden? Zo nee, waarom niet?
Of een meldplicht zinvol is, hangt af van de vraag of zo’n meldplicht bijdraagt aan het beschermen van de volksgezondheid of aan de totstandkoming van een consistent en compleet beeld van de epidemiologie van deze bacterie. Mensen kunnen immers via verschillende en uiteenlopende transmissieroutes worden besmet. Tot nog toe is een meldplicht niet door deskundigen geadviseerd maar op basis van het te verwachten EMA advies (zie antwoord 2 & 3) kan nader bezien worden of zo’n meldplicht wenselijk is. Verder is het op dit moment wettelijk alleen mogelijk voor besmettelijke dierziektes een meldplicht in te voeren. Een meldplicht voor antibioticaresistentie vereist een wijziging van de wetgeving (GWWD).
Kunt u de antwoorden naar de Kamer te sturen vóór het Algemeen overleg Antibiotica en Dierziekten voorzien op 28 januari 2016?
Ja.
Een importverbod van kangoeroeproducten |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de conclusies1 van de Australische Voedsel en Waren Autoriteit (NSW) van maart 2015, dat de kangoeroevleesindustrie zich niet houdt aan de meest basale hygiënevoorschriften, door bijvoorbeeld het ophangen van karkassen aan roestige haken, het verblijven van levende en dode dieren in dezelfde ruimte, een gebrek aan water en hygiëne en een verhoogd risico op kruisbesmettingen?
Ja
Kunt u bevestigen dat de Nederlandse import van kangoeroeproducten sinds 2007 met 400% is gestegen tot 763,937 ton, en daarmee ongeveer 17% van de totale Australische productie behelst?2 Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit heeft uitgezocht hoeveel kangoeroevlees in Nederland is binnengekomen in de jaren 2011/2012 ten opzichte van de jaren 2006/2007. Er is hierbij gekeken naar zowel het kangoeroevlees met bestemming Nederland, als het kangoeroevlees dat bestemd is voor de Europese markt. Hieruit blijkt dat het totaal aan kangoeroevlees dat via Nederland is binnengekomen met 71% is gestegen tot 1.094 ton. Voor specifiek de Nederlandse markt is de import over dezelfde jaren met 17% gedaald naar 198 ton. Het totaal van de import voor de Europese markt in 2011/2012 betreft ongeveer 9% van de totale Australische productie en 24% van de totale export vanuit Australië. Voor Nederland is dit nog geen 2% van de totale Australische productie en 4% van de totale Australische export.
Hoe beoordeelt u de risico’s voor de volksgezondheid van de consumptie van kangoeroevlees, nu meerdere studies aangeven dat, naast de hygiëneproblemen, kangoeroevlees ook met hoge percentages E.coli-3, Salmonella-4 bacteriën en Toxoplasma gondii5 besmet kan zijn?
Vlees van wild kan, net zoals vlees van landbouwhuisdieren, besmet zijn met bacteriën zoals salmonella, E. coli. of parasieten zoals Toxoplasma gondii. Het vlees van wild moet net als alle andere levensmiddelen, aan de geldende Europese en nationale hygiëneregels voldoen voordat het op de markt mag worden gebracht. In 2014 en 2015 heeft de NVWA partijen kangoeroevlees bemonsterd en geanalyseerd op onder andere de ziekmakende micro-organismen Salmonella en E. coli (STEC). Hierbij is in 7% van de geanalyseerde kangoeroevlees partijen Salmonella gevonden, in 22% van de partijen E. coli (STEC). De partijen die als schadelijk voor de volksgezondheid zijn beoordeeld, zijn van de markt gehaald en er is aan de importeurs verzocht om maatregelen te nemen om herhaling te voorkomen.
In vergelijking met vers vlees van landbouwhuisdieren liggen de gevonden niveaus aan microbiologische besmetting hoger voor kangoeroevlees. Echter, kangoeroe valt in de categorie wilde dieren. Er zijn weinig data bekend over microbiologische besmettingen op vlees van wilde dieren in Nederland. Wel vermelden verschillende studies hogere microbiologische besmettingen op vlees van wild dan op vlees van landbouwhuisdieren. De voedselketen voor vlees van wilde dieren is namelijk verschillend van die van landbouwhuisdieren. Zo hebben ze een andere leefomgeving en worden ze op een andere manier gedood.
De NVWA heeft geen kangoeroevlees geanalyseerd op de aanwezigheid van Toxoplasma gondii. Deze parasiet wordt afgedood wanneer het vlees minimaal 2 dagen bij -12oC ingevroren is. Aangezien het Kangoeroevlees over het algemeen wordt getransporteerd bij -18oC is Toxoplasma in kangoeroevlees geen relevant gevaar in Nederland.
De huidige besmettingsgraad van kangoeroevlees geeft mij geen aanleiding het ingezette beleid te wijzigen. De NVWA zal in 2016 opnieuw met name de importeurs van kangoeroevlees aanspreken op hun verantwoordelijkheid. Ze zal opnieuw steekproefsgewijs bemonsteren en zo nodig recalls instellen. Daarnaast geeft het Voedingscentrum algemene voorlichting over veilig omgaan met voedsel. Eventuele risico’s zijn te vermijden door kruisbesmetting in de keuken te voorkomen en het vlees goed te verhitten bij de bereiding. Dit advies geldt ook bij vers vlees van wilde dieren.
Hoe beoordeelt u de brief6 van september jl. aan de autoriteiten in Californië, waarin meer dan 70 wetenschappers en academici pleiten voor een importverbod van kangoeroeproducten? Kent u het importverbod van kangoeroeproducten van Californië7, mede als gevolg van deze brief? Kent u het Russische importverbod van kangoeroevlees8?
Het importverbod van kangoeroeproducten van Californië en het Russische importverbod van kangoeroevlees zijn mij bekend. Kangoeroevlees kan, net als ander rauw vlees, besmet zijn met bacteriën en parasieten. Deze komen voor bij veel gehouden en wilde diersoorten en worden ook aangetroffen in het milieu. Het is niet verwonderlijk dat deze ook gevonden worden bij kangoeroevlees. Om op de Europese markt te mogen worden gebracht, moet het kangoeroevlees voldoen aan de geldende Europese en nationale hygiëneregels. Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 3, zie ik geen reden om maatregelen te nemen.
Bent u bereid, in navolging van Rusland en Californië, een nationaal importverbod van kangoeroevlees in te voeren in verband met de risico’s voor de volksgezondheid? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid bij de Europese Commissie aan te dringen op een verbod op de invoer van kangoeroevlees, op basis van risico’s voor de volksgezondheid? Zo ja, binnen welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kent u het evaluatierapport The welfare ethics of the commercial killing of free-ranging kangaroos9, waaruit blijkt dat het doden van kangoeroes gepaard gaat met ernstige welzijnsproblemen zoals:
Ja.
Bent u bereid te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn voor een nationaal en Europees importverbod van kangoeroeproducten op basis van dierenwelzijnsgronden, dat vergelijkbaar is met het verbod op zeehondenbont, dat is aangenomen vanwege bezwaren tegen het doodknuppelen10 van jonge zeehonden, net zoals nu bij jonge kangoeroes gebeurt?
De verordening betreffende de handel in zeehondenproducten (1007/2009) is vastgesteld op basis van de EU publieke moraal over het welzijn van zeehonden die bejaagd worden. Door de omstandigheden waarin de zeehondenjacht plaatsvindt kan een acceptabele dodingsmethode van deze dieren niet gerealiseerd worden.
Het met een vuurwapen in het hoofd schieten van kangoeroes, zoals dat in Australië gebeurt bij de jacht op deze dieren, en daarmee onomkeerbaar letsel aan de hersenen veroorzakend, is een methode die in principe ook volgens de EU-wetgeving (Verordening (EG) Nr. 1099/2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden) is toegestaan en volgens de OIE-standaarden ook geschikt is voor het doden van grote dieren in open ruimtes. Ook de bedwelming en doding van kleine dieren via een slag op het hoofd (waarbij ernstig hersenletsel optreedt) is in de EU toegestaan. Volgens het rapport «Improving the humaneness of commercial kangaroo harvesting» waaraan gerefereerd wordt (voetnoot 10 in de vraag), vindt dit laatste ook in Australië plaats bij jonge kangoeroes waarvan de moeder is gedood. Dit is ook toegestaan volgens de OIE-standaarden bij het doden van jonge en kleine dieren.
Aangezien deze dodingsmethoden zowel voldoen aan de EU-wetgeving als aan de OIE-standaard, zal een gestelde schending van de publieke moraal vanwege de toegepaste dodingsmethoden, niet snel worden geaccepteerd als grond voor een importverbod. Voor een eventueel importverbod op kangoeroeproducten ontbreekt daarmee de vereiste juridische grond.
Het bericht ‘misstanden in de varkenshouderij’ |
|
Henk van Gerven |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u het rapport «120 misstanden in de Nederlandse varkenshouderij anno 2015» van Stichting Varkens in Nood?1
Ja.
Wat is uw reactie op het rapport? Wat gaat u doen om misstanden tegen te gaan?
Veel van de literatuur waar in dit rapport naar verwezen wordt, is mede de basis geweest voor het kabinetsbeleid zoals aangegeven in de beleidsbrief dierenwelzijn (Kamerstuk 28 286, nr. 651) en eerder de Nota Dierenwelzijn (2008). Sindsdien zijn er door sector, keten en overheid, vaak samen met maatschappelijke organisaties, flinke stappen gezet in de verbetering van het welzijn van dieren, ook van varkens. Maar we zijn nog niet klaar en veranderen kost tijd.
De manier waarop in Nederland varkens worden gehouden is mede resultaat van een in de loop van decennia tot stand gekomen afweging van verschillende belangen. Daarbij gaat het om het welzijn en gezondheid van het dier, maar ook om volksgezondheid, voedselproductie en economische belangen. Dat heeft geleid tot de huidige typen houderijsystemen, van intensief tot biologisch. Voor alle varkens, ongeacht in welk houderijsysteem ze worden gehouden, gelden de (grotendeels in Europees verband) afgesproken regels ter borging van het welzijn en de gezondheid. De NVWA controleert en treedt handhavend op bij overtredingen.
De sector werkt daarnaast aan het verduurzamen van de varkenshouderij. De samenwerkende varkensvleesketen heeft in het Recept Duurzaam Varkensvlees en bijbehorende agenda aangegeven hoe zij komende jaren hieraan werkt. Daarbij is er aandacht voor een flink aantal in het rapport van Varkens in Nood genoemde vraagstukken. Zoals het uitfaseren van castreren en couperen, het verschaffen van nestmateriaal en ontwikkelen van nieuwe kraamconcepten zoals de Pro Dromi kraamstal. Ook het tegengaan van brand in stallen, kwaliteit van transport inclusief maatregelen bij extreme hitte of koude (in samenwerking met de NVWA) zijn aandachtspunten.
Wijziging van (delen van) systemen is tijdrovend, kostbaar en complex is. Goede vermarkting, het zoeken naar nieuwe onderscheidende marktconcepten en het maken van afspraken tussen boeren, ketenpartijen en retail moeten dat mogelijk maken en moeten leiden tot een goed verdienmodel. Bij het verder verduurzamen van de varkenshouderij is het dan ook van belang dat er voldoende maatschappelijk draagvlak blijft bestaan.
Het beleid is gericht op verbeteren van het welzijn van varkens, onder andere in Europees Verband door de Verklaring van Kopenhagen. Ik verwijs u hiervoor naar de beleidsbrief dierenwelzijn (Kamerstuk 28 286, nr. 651) en de stand van zaken brief van 30 maart jl. (Kamerstuk 28 286 nr 799). Ten aanzien van vaderdieren in de varkenshouderij is een afschrift aan uw Kamer gestuurd van de antwoordbrief aan Wakker Dier (2015D32746, dd. 9 september jl.).
Het is wettelijk voorgeschreven dat zieke of gewonde dieren verzorgd moeten worden – zo nodig afzonderlijk van de groep – en dat er indien nodig een dierenarts wordt ingeschakeld; hoe handhaaft u deze wettelijke plicht?
De NVWA handhaaft op de normen gesteld in het Besluit houders van dieren. In het Besluit is voorgeschreven dat wanneer zorg aan een dier geen verbetering in de toestand van het zieke of gewonde dier brengt, zo spoedig mogelijk een dierenarts wordt geraadpleegd. Daarnaast wordt ook gesteld dat een ziek of gewond dier zo nodig wordt afgezonderd in een passend onderkomen dat zo nodig is voorzien van droog strooisel. De NVWA stelt vast of zieke of gewonde dieren op het bedrijf tijdig worden behandeld door de houder en of er tijdig een dierenarts is geraadpleegd voor dieren waarvoor de verzorging kennelijk geen verbetering in de toestand van het dier heeft gebracht. Getracht wordt om de oorzaak van het ontstaan van zieke of gewonde dieren te achterhalen. Inzage van het bedrijfsbehandelplan, het bedrijfsgezondheidsplan en de diergeneesmiddelenadministratie kan een beeld geven over het management op dit punt. Eveneens wordt vastgesteld of zieke of gewonde dieren tijdig worden afgezonderd in een geschikte huisvesting.
In het algemeen constateerde de NVWA dat zieke en /of gewonde varkens behandeld worden. In enkele gevallen ziet de NVWA dat de behandeling of huisvesting niet passend is bij de aandoening. In die gevallen wordt door de inspecteur een herstelmaatregel opgelegd en wordt de dierenarts ingeschakeld waar het bedrijf een overeenkomst mee heeft, om direct diergeneeskundige zorg te verlenen.
Indien de bevindingen daartoe aanleiding geven, wordt bestuursrechtelijk en/of strafrechtelijk opgetreden.
Herkent u het beeld dat Stichting Varkens in Nood schetst dat zieke dieren in de praktijk vaak niet behandeld worden? Zo nee, waar baseert u dat op? Kunt u inschatten hoe vaak zieke dieren behandeld worden? Welke rapporten zijn hierover beschikbaar?
Zie antwoord vraag 3.
Het rapport rept ook over het niet beschikbaar zijn van geschikt afleidingsmateriaal, strooisel en nestelmateriaal; hierover is eerder met de Kamer gesproken, onder andere in het kader van de EU-richtlijn 2008/120/EC, hoofdstuk 1, punt 4 en de motie Van Gerven2; welke voortgang kunt u melden over afleidingsmateriaal, strooisel en nestmateriaal en welk tijdspad wordt hier bewandeld?
De NVWA constateert de laatste jaren minder overtredingen op het ontbreken van afleidingsmateriaal. Tegenwoordig worden vaak meerdere soorten afleidingsmateriaal aangeboden. Steeds meer bedrijven doen mee aan initiatieven vanuit de markt waarbij meer aandacht is voor het afleidingsmateriaal. Indien nestmateriaal ontbreekt, is dit over het algemeen als gevolg van het niet geschikt zijn in relatie tot het mengmestsysteem. Steeds vaker wordt, waar mogelijk, een jute zak als nestmateriaal gebruikt.
De bestuurders van belangenorganisaties onderkennen dat de sector nog een slag te maken heeft in de aanbieding van geschikt afleidings- en nestmateriaal en nemen initiatief. In overleg met sector, beleid en toezicht worden afspraken gemaakt over de snelheid waarmee deze slag gemaakt dient te worden. Handhaving wordt daarbij ingezet als stok achter de deur. Waar wordt geconstateerd dat het afleidingsmateriaal ontbreekt handhaaft de NVWA.
Onderkent u dat het feit dat zeugen tussen ijzeren stangen staan, waarbij ze letterlijk hun kont niet kunnen keren, een zeer ernstig dierenwelzijnsprobleem is? Hoe gaat u bewerkstelligen dat het alternatief, de Prodromi-stal, zo snel mogelijk in de hele sector geïmplementeerd wordt?
Ik verwijs u hiervoor naar de antwoorden op de vragen «Einde kraam box voor zeugen» (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 2139).
Onderkent u dat slechte waterkwaliteit en vervuilde drinkwatersystemen de groei en verspreiding van antibioticaresistente bacteriën bevorderen? Zo ja, welke actie onderneemt u om dit tegen te gaan?
Vanwege dierenwelzijn, diergezondheid en volksgezondheid (terugdringen antibioticagebruik en het ontstaan van resistentie) is het van belang dat varkens over voldoende water beschikken van goede kwaliteit. Indien de NVWA bij inspecties constateert dat de waterkwaliteit evident niet toereikend is, vindt interventie plaats. Om echter ook in minder evidente gevallen te kunnen handhaven, ontwikkelt de NVWA de komende maanden in samenspraak met beleid en wetenschap, een scherpere aanpak voor handhaving op waterkwaliteit. Vanaf 2017 zal deze verscherpte aanpak door de NVWA worden toegepast.
De verkoop van wildklemmen en vangnetten |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van de online verkoop van vogelklemmen en wildklemmen voor beschermde dieren, zoals de boommarter, das en steenmarter?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat, op grond van artikel 9 lid 3 van het Besluit beheer en schadebestrijding dieren, het gebruik van klemmen voor deze diersoorten illegaal is? Zo ja, hoe gaat u tegen het gebruik en de verkoop ervan optreden? Zo nee, waarom niet?
Het gebruik van wildvallen is onwenselijk. Niet alleen vormt het gebruik van deze niet-selectieve vangmiddelen een bedreiging voor de staat van instandhouding van soorten van in het wild levende dieren, maar ook kan het dierenwelzijn als gevolg van het gebruik hiervan in het geding zijn. De Europese regelgeving (Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn) voorziet daarom in een verbod op het gebruik van deze middelen, met een mogelijkheid dat de bevoegde autoriteit onder strikte voorwaarden uitzonderingen op het verbod kan toestaan.
Het gebruik van wildklemmen is verboden door het verbod op het gebruik van aselectieve vangmiddelen, zoals klemmen (artikelen 15a en 15b van de Flora- en faunawet). Bij het verlenen van een ontheffing van soortenbeschermingsverboden voor populatiebeheer (artikel 68 van de Flora- en faunawet) kunnen gedeputeerde staten ontheffing verlenen van het verbod op het gebruik van aselectieve vangmiddelen. Hetzelfde geldt voor de door de Minister van Economische Zaken te verlenen ontheffingen (artikel 75 van de Flora- en faunawet). Het gebruik is derhalve verboden, maar kan onder incidentele omstandigheden, waaronder schadebestrijding of met het oog op de volksgezondheid, door de overheid worden toegestaan bij ontheffing.
In artikel 9, derde lid, van het Besluit beheer en schadebestrijding dieren is geregeld dat het gebruik van klemmen wel is toegestaan voor het vangen of doden van mollen, veldmuizen, bosmuizen, huismuizen, woelratten, bruine ratten, zwarte ratten, muskusratten of beverratten.
Met het oog op een goede handhaving van het verbod op het gebruik van deze middelen is in artikel 11, tweede lid, van de Flora- en faunawet voorzien in een aanvullend verbod voor een ieder om zich met dergelijke, bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen middelen te bevinden buiten gebouwen. In artikel 11, tweede lid, van het Besluit beheer en schadebestrijding dieren zijn klemmen, vallen en vangkooien aangewezen. Bij het verlenen van een ontheffing van soortenbeschermingsverboden voor populatiebeheer (artikel 68 van de Flora- en faunawet) kunnen gedeputeerde staten ontheffing verlenen van dit verbod. Hetzelfde geldt voor de door de Minister van Economische Zaken te verlenen ontheffingen (artikel 75 van de Flora- en faunawet). Het buiten gebouwen onder zich hebben is dus verboden, maar kan onder incidentele omstandigheden door de overheid worden toegestaan bij ontheffing.
Door dit verbod hoeft niet te worden afgewacht tot het gebruik van het middel op heterdaad wordt vastgesteld en kan er preventief handhavend worden opgetreden. Wanneer iemand zich buiten bevindt met een dergelijk middel bij zich zonder ontheffing, kan daartegen worden opgetreden.
Tegen die achtergrond voorziet de Flora- en faunawet niet in een verbod op het verhandelen van deze middelen. Iemand die een dergelijk middel koopt zal het middel, om het te kunnen gebruiken, naar buiten moeten brengen. Dat enkele feit is strafbaar.
Erkent u dat klemmen zeer dieronvriendelijk zijn en dat dieren vaak een zeer pijnlijke dood sterven in een klem? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat klemmen niet soort-specifiek zijn, en dat daardoor niet te voorkomen is dat beschermde dieren worden gevangen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat niet-specifieke en dieronvriendelijke vangmiddelen zoals klemmen niet zouden moeten worden toegestaan? Zo ja, hoe bent u van plan u daarvoor in te zetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u tevens op de hoogte van de online verkoop van vangmiddelen bestemd voor beschermde vogels als wildzang, mussen, lijsters, reigers en merels?2
Ja.
Kunt u bevestigen dat, op grond van artikel 5 van de Vogelrichtlijn, het vangen van beschermde vogels verboden is? Zo ja, hoe gaat u tegen het gebruik en de verkoop van dit soort vangmiddelen optreden? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op de vragen 2, 3, 4 en 5.
De verspreiding van een besmettelijke konijnenziekte via de jacht |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht waaruit blijkt dat in diverse delen van het land de afgelopen weken tientallen tamme en wilde konijnen zijn gestorven aan de konijnenziekte Viral Hemorrhagic Disease (VHD)?1
Ja.
Kunt u aangeven in hoeverre deze uitbraak de populatie van wilde konijnen bedreigt?
Voor zover bekend veroorzaakt de virusziekte VHD (viral haemorrhagic disease) met name onder tamme konijnen sterfte. Een aantal van de aangetroffen gestorven konijnen was gevaccineerd tegen de variant VHD1, maar is positief getest op variant VHD2. Er is een beperkt aantal wilde konijnen gevonden, waarvan één is onderzocht en deze is eveneens positief getest op variant VHD2. Overigens sterven veel wilde konijnen onder de grond (in holen) en is daarom niet bekend hoe groot de verspreiding van deze virusziekte onder wilde konijnen is en of er mogelijk sprake is van een bedreiging van de populatie.
Deelt u de mening dat de jacht op konijnen niet wenselijk is, indien de populatie door ziektes als deze bedreigd wordt? Zo ja, welke consequentie verbindt u daaraan ten aanzien van de jacht op konijnen? Zo nee, waarom niet?
Verspreiding van het virus kan op verschillende manieren plaatsvinden: direct contact met andere (eventueel ontsnapte tamme) konijnen, door insecten, zoals muggen, contact met andere dieren of via menselijke contact. Niet uitgesloten is dat het VHD-virus ook via de jacht wordt verspreid. Het stoppen van de jacht zal echter weinig effect hebben op de verspreiding, gezien de vele mogelijke andere verspreidingsroutes van het VHD-virus. Een (tijdelijk) verbod op de konijnenjacht acht ik dan ook niet zinvol.
Kunt u uitsluiten dat deze zeer besmettelijke ziekte verspreid wordt via de jacht op konijnen? Zo nee, bent u bereid om de jacht op konijnen te stoppen, in ieder geval tijdelijk?
Zie antwoord vraag 3.