Omstreden varkenshouder met beroepsverbod in Duitsland die in Nederland gewoon uit mag breiden |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat een van de grootste varkenshouders van Europa, die in Duitsland een beroepsverbod opgelegd heeft gekregen van het hooggerechtshof vanwege dierenmishandeling en ernstige verwaarlozing, zijn megastal in Mariënheem gewoon kan uitbreiden?1
Ja.
De betreffende varkenshouder heeft een flink aantal megastallen in Nederland en Oost-Europa; wanneer zijn de Nederlandse stallen gecontroleerd door bijvoorbeeld de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)? Wat waren de bevindingen op het gebied van dierenwelzijn, overlast en milieu? Is hiervan een overzicht?2
In mijn antwoord op de vragen van het lid Thieme (PvdD) op 26 maart 2015 over het Duitse beroepsverbod aan een Nederlandse varkenshouder (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 1742) heb ik een overzicht gegeven van de inspecties die de NVWA in de jaren 2007–2014 heeft uitgevoerd, alsmede tot welke interventies die hebben geleid.
Ook in recente jaren (2015–2017) heeft de NVWA een aantal inspecties uitgevoerd op de locaties van deze varkenshouder.
Naar aanleiding van een inspectie in februari 2015 is het bedrijf een proces-verbaal aangezegd op het gebied van gebruik van levende dierlijke producten (varkenssperma van een niet-erkend winstation uit Duitsland). In februari 2016 is op een van de locaties van deze varkenshouder een inspectie uitgevoerd naar aanleiding van twee signalen. Tijdens deze inspectie werden echter geen afwijkingen aangetroffen. In juni 2016 heeft het bedrijf een schriftelijke waarschuwing ontvangen voor het vervoeren van een hoogdrachtige zeug vanuit een van zijn locaties naar een slachthuis. In februari 2017 is een inspectie op een locatie uitgevoerd naar aanleiding van een signaal over tijdelijk te krappe huisvesting van biggen. Hiervoor is een boeterapport opgemaakt.
In Duitsland heeft deze varkenshouder een beroepsverbod gekregen; is u ook bekend wat de situatie is op de andere bedrijven in Oost-Europa? Zo nee, bent u bereid om hier navraag naar te doen?3
Duitsland heeft na het instellen van het beroepsverbod in 2015 Nederland, Roemenië en Hongarije geïnformeerd over de Duitse maatregelen tegen deze veehouder. Over de situatie op de Nederlandse bedrijven is uw Kamer geïnformeerd. Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 2. Uit publieke bronnen blijkt dat de situatie van de andere bedrijven in Oost-Europa niet bekend is. Het is aan de autoriteiten in deze lidstaten om te controleren of bedrijven voldoen aan de nationale regelgeving.
De agrarische sector in Nederland loopt voorop als het gaat om dierenwelzijn, dus voor het aanzien van de sector is het niet goed als ondernemers met een beroepsverbod vanwege dierenmishandeling en verwaarlozing gewoon hun gang kunnen blijven gaan; zijn er in Nederland meer voorbeelden bekend van ondernemers die in een ander land een beroepsverbod hebben gekregen en die hier eenzelfde soort bedrijf voort kunnen zetten? Zo ja, welke voorbeelden zijn dit?
Er zijn bij mij geen andere ondernemers bekend die in het buitenland een beroepsverbod hebben gekregen en die in Nederland eenzelfde soort bedrijf hebben.
De gemeente Mariënheem ziet geen enkele reden om de vergunning voor 11.400 varkens te weigeren ook al is de varkenshouder omstreden en maken onder andere de omwonenden bezwaar; deelt u de mening dat het onwenselijk is dat een ondernemer die in het ene land vanwege ernstige misstanden een beroepsverbod heeft gekregen in een ander land zonder problemen door kan gaan? Welke mogelijkheden zijn er in Nederland om een ondernemer die ernstig in de fout is gegaan het recht te ontzeggen om zijn bedrijf voort te zetten?
Een beroepsverbod dat een ondernemer in een ander land is opgelegd, kan op zichzelf geen grond zijn voor het weigeren van een omgevingsvergunning die door deze ondernemer is aangevraagd. Evenmin kan het gestelde onbehoorlijke gedrag van de ondernemer jegens dieren in de beoordeling van de aanvraag van een omgevingsvergunning worden betrokken, aangezien dit aspect niet valt binnen het toetsingskader voor de beoordeling van aanvragen om een omgevingsvergunning, zoals voorzien in de toepasselijke wet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het is aan de gemeente om, binnen de kaders van het toepasselijke recht, de voorgeschreven omgevingsvergunning al dan niet af te geven. De procedure van aanvraag en afgifte van een omgevingsvergunning is omkleed met de waarborgen die de Algemene wet bestuursrecht biedt, onder meer wat betreft de bekendmaking van het besluit en de mogelijkheid van bezwaar en beroep.
Een houder heeft de verantwoordelijkheid om goed voor het welzijn en de gezondheid van zijn dieren te zorgen. Indien er sprake is van overtredingen zal de overheid optreden door middel van bestuursrechtelijke handhaving, gericht op herstel, of strafrechtelijke handhaving. Het is in Nederland aan de strafrechter om over te gaan tot een houdverbod, beroepsverbod of stillegging van een onderneming.
Het mesttransport naar Duitsland |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de belemmeringen die Duitsland (Nedersaksen) stelt aan het transport van mest uit Nederland? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Er bestaat al geruime tijd verschil van inzicht tussen Nederland en Nedersaksen over welke EU-regelgeving van toepassing is op grensoverschrijdend transport van gehygiëniseerde dierlijke mest. Specifiek gaat het over de vraag of gehygiëniseerde dierlijke mest valt onder der regels van de Verordening dierlijke bijproducten, of van de Afvalstoffenverordening. Naar aanleiding hiervan heb ik de Europese Commissie gevraagd om duidelijkheid te geven over de toepassing van deze regelgeving. Dit is onder meer toegelicht in Kamerstuk 21 501-32, nr. 925 van 6 juni 2016.
Recentelijk heb ik het standpunt van de Europese Commissie ontvangen, waarin zij de zienswijze van Nederland bevestigt. Dit standpunt heb ik gedeeld met de bevoegde autoriteit van Nedersaksen, met de oproep om de betreffende EU-regelgeving voortaan toe te passen conform de uitleg van de Europese Commissie en Nederland. Uit het antwoord van het Ministerie van Voedsel, Landbouw en Consumentenbescherming van Nedersaksen komt naar voren dat men geen beleidswijziging voorziet.
Mag Duitsland (Nedersaksen) deze aanvullende regels stellen? Zo ja, op basis van welke afspraken mag dit? Zo nee, wat heeft u inmiddels gedaan om deze aanvullende regelgeving van tafel te krijgen? Heeft u de Europese Commissie hiervan verwittigd en zo nee, waarom niet? Welke actie heeft u van de Europese Commissie gevraagd?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) ook in het buitenland controles uitvoert? Zo ja, kunt u een overzicht geven van het aantal controles, de beschikbare capaciteit voor deze controles en de aard van de controles die in het buitenland plaatsvinden (ook controles die uitgevoerd worden buiten het mestdossier)?
De NVWA kan niet in het buitenland controles uitvoeren. Uiteraard is er wel intensief contact tussen de inspectiediensten in Nederland en Duitsland. Via de gegevensuitwisseling over mesttransporten op basis van het in 2015 overeengekomen Memorandum of Understanding is het mogelijk de controle-autoriteiten van de deelstaten inzicht te verschaffen in het Digitaal Dossier.
Bent u bekend met het uitgangspunt van het nieuwe Duitse mestbeleid, «eigen mest eerst», een beleid dat vanaf 2 juni is gaan gelden?
Op 2 juni jl. is de herziene «Düngeverordnung» in werking getreden. Enige tijd daarvoor is, op 16 mei jl., de herziene «Düngegesetz» in werking getreden. Deze regelgeving maakt deel uit van een pakket aan mestwetgeving waarmee Duitsland invulling geeft aan de Nitraatrichtlijn. Het gaat hier dus niet om een beleid volgens het principe «eigen mest eerst». Duitsland wil met deze wetgeving de bodem- en waterkwaliteit naar het door de Nitraatrichtlijn vereiste niveau brengen. Dat betekent onder andere dat er scherpere eisen worden gesteld aan het gebruik van stikstofhoudende meststoffen in landbouw. Dit kan ertoe leiden dat de Nederlandse mestexport meer concurrentie krijgt van Duitse mest. De vraag in Duitsland naar meststoffen van goede kwaliteit blijft echter bestaan.
Het effect van de nieuwe regelgeving zal nog moeten blijken, aangezien er momenteel nog gewerkt wordt aan enkele technische aspecten en de deelstaten de mestwetgeving vervolgens moeten gaan implementeren
Wat vindt u van dit nieuwe mestbeleid, waarbij de import van Nederlandse mest wordt teruggedrongen, en past dit beleid in de Europese afspraken? Zo nee, welke acties gaat u wanneer ondernemen?
De stappen die door Duitsland zijn gezet, liggen in lijn met de uitwerking die de Nitraatrichtlijn van lidstaten vraagt. Er ligt voor Duitsland nog een grote opgave. Ik zie de huidige ontwikkeling als een positieve, omdat het bijdraagt aan een gelijk speelveld binnen de Europese Unie en helpt de emissies vanuit agrarische bronnen naar grond- en oppervlaktewater te reduceren.
Deelt u de mening dat dit een zeer onwenselijke situatie is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Voedselverspilling voor energiewinning |
|
Frank Futselaar , Sandra Beckerman |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw mening over het feit dat de hoeveelheid verspild voedsel dat in de vergister belandt sinds 2010 meer dan verdubbeld is, van ten minste 72 miljoen kilo in 2010 naar minimaal 150 miljoen kilo in 2015?1
Op 23 mei 2017 is het rapport «Monitor voedselverspilling – Update 2009–2015» (hierna: Monitor voedselverspilling) naar uw Kamer verzonden. Uit dit rapport kunt u opmaken dat de hoeveelheid voedsel die wordt ingezet voor opwekking van hernieuwbare energie in een vergister inderdaad sinds 2009 bijna verdubbeld is, terwijl de totale hoeveelheid voedselresten ongeveer gelijk is gebleven. Uit het rapport kunt u ook opmaken dat de hoeveelheid voedsel die gecomposteerd of gestort/geloosd wordt, een lagere verwaarding volgens de ladder van Moerman, met ongeveer eenzelfde hoeveelheid is afgenomen.2
Hoeveel oppervlakte landbouwgrond wordt niet gebruikt om eten op te verbouwen, maar voor grondstoffen voor de productie van energie, de zogenaamde energiegewassen? Welke subsidies worden hiervoor verstrekt en in welke mate?
In Nederland is 1,85 miljoen hectare in gebruik als cultuurgrond. In Agrimatie wordt ongeveer 50.000 ha voor andere, niet voedsel- of voerdoeleinden gerapporteerd, waaronder circa 26.000 hectare bloembollen, 1.700 hectare pot- en perkplanten, 18.000 hectare boomkwekerij, 1.900 hectare snijbloemen en circa 1.800 hectare energiegewassen. Navraag bij WUR leert dat in de CBS-Landbouwtelling in 2016 243 hectare energiemais is gerapporteerd naast een aantal gewassen die als energiegewas gebruikt kunnen worden, te weten 1.696 hectare kool- en raapzaad, 639 hectare zonnebloemen en 244 hectare Miscanthus. Of deze gewassen ook daadwerkelijk als energiegewas zijn gebruikt, wordt niet geregistreerd in de Landbouwtelling.
In tegenstelling tot Duitsland, waar meer dan de helft van de voor vergisting bestemde substraten uit biomassa bestaat, is in Nederland energieteelt (bijvoorbeeld koolzaad voor biodiesel, granen voor ethanol of mais voor biogas) nooit heel prevalent geweest. Voor alle landbouwgrond kunnen agrariërs onder voorwaarden GLB-inkomenssteun verkrijgen. Daarbij kan geen onderscheid gemaakt worden tussen gewassen.3 4
Kunt u reageren op de stelling van het onderzoeksinstituut ACRRES dat de vergisting van mest alleen niet rendabel is en dat daarbij net zoveel energie vrijkomt als nodig is om de vergister op temperatuur te houden? In dit licht, staat u nog steeds achter de stimulering van duurzame energieproductie door monomestvergisting? Zo ja, waarom?2
De vergisting van mest alleen, de zogeheten monomestvergisting, is net als de meeste andere vormen van hernieuwbare energieopwekking nog niet rendabel zonder stimuleringsbeleid, waaronder de SDE+. Op 4 oktober 2016 is uw Kamer geïnformeerd over het voornemen om een aparte stimuleringsregeling open te stellen voor het vergisten van mest op boerderijschaal, met als doel versnelde kostenreductie door schaalvergroting en innovatie. De stelling dat monomestvergisting minder energie oplevert dan nodig is om de vergister op temperatuur te houden, herken ik niet. Overigens draagt mestvergisting tevens bij aan de vermindering van de methaanuitstoot van mestopslagen en daarmee aan de klimaatdoelstellingen die het Rijk met de agrosectoren heeft afgesproken.6
Welk onderzoek heeft ten grondslag gelegen aan het innovatieprogramma voor monomestvergisting?3
Aan het innovatieprogramma monomestvergisting heeft geen specifiek onderzoeksprogramma ten grondslag gelegen. Wel was een innovatieprogramma een van de aanbevelingen uit de Routekaart hernieuwbaar gas.8
Bent u bereid om, naast de door u genoemde criteria, de Ladder van Moerman dwingend op te nemen in het innovatieprogramma voor monomestvergisting? Zo nee, waarom niet?4 5
Het kenmerk van monomestvergisting is dat uitsluitend mest wordt vergist.
De Ladder van Moerman is daarmee ook niet van toepassing op het innovatieprogramma voor monomestvergisting.
Wat is uw reactie op de uitspraak van een onderzoeker van de Wageningen Universiteit dat het door de SDE+ -subsidies te gemakkelijk is om voedsel linea recta naar de vergister te brengen in plaats van het te bestemmen voor voedselgebruik en dat hierdoor sprake is van een perverse prikkel? Kunt u uw antwoord toelichten?6
Doelstelling van het Nederlandse beleid is om in 2020 14% van alle energie in Nederland afkomstig te laten zijn uit/van hernieuwbare energiebronnen. Ook de productie van biogas afkomstig uit biovergisters past bij het kosteneffectief en tijdig realiseren van deze doelstelling. Net als voor andere vormen van hernieuwbare energie, zoals zonne- en windenergie, is het nog nodig om door middel van de SDE+ voor een onrendabele top subsidie te verstrekken. De hoogte van de subsidie wordt jaarlijks vastgesteld (op basis van een openbaar advies van ECN), waarbij wordt meegenomen of er sprake is van een «marktverstorend» effect als gevolg van de subsidie. Verder concurreren de verschillende technologieën met elkaar op basis van kostprijs. Het stimuleringsbeleid is daarom technologieneutraal.
In de tweede uitzending van de Monitor wordt de suggestie gewekt dat de subsidie van biovergisting de doelstelling van het terugdringen van voedselverspilling in de weg staat. Ik heb geen signalen dat er door de subsidie op biovergisting (meer) goed voedsel in de vergistingsinstallatie verdwijnt, dat niet ook een meer hoogwaardige bestemming, zoals diervoeder, had kunnen hebben.
Klopt het dat niet landelijk wordt bijgehouden hoeveel van energiegewassen gebruikt wordt om duurzame energie op te wekken? Wordt dit wel op een andere wijze bijgehouden? Zo ja, op welke wijze?
De inzet van energiegewassen wordt niet structureel bijgehouden. In het verleden heeft het CBS hierover gerapporteerd.12
Klopt het dat bij de teelt van maïs niet verplicht gemeld hoeft te worden of de maïs geteeld is voor gebruik als veevoeder of voor gebruik in een vergister?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoord bij vraag 2 en vraag 7.
Op welke wijze wordt gecontroleerd en/of bijgehouden welke stoffen worden gebruikt bij co-vergisting? Op welke wijze wordt in kaart gebracht of de SDE+-subsidie terecht wordt geclaimd?
Bij covergisting van met en reststromen ontstaat naast biogas ook digestaat dat onder bepaalde voorwaarden aangewend mag worden als meststof. Eén van die voorwaarden is dat naast de (dierlijke) mest alleen die stoffen in de biovergistingsinstallatie worden gebruikt die als covergistingsmateriaal zijn toegelaten. Welke stoffen dat zijn staat vermeld bijlage Aa, onderdeel IV, categorie A t/m F van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet. Bedrijven die covergisten moeten bij inspectie een administratie van de gebruikte co-materialen kunnen overleggen.
De inzet van de NVWA op het terrein van covergisting is sinds de jaren 2013 en 2014 verhoogd. Dit geeft de mogelijkheid om mestcovergisters te controleren, op een bedrijf intensief onderzoek te doen en waar nodig verbaliserend op te treden. Verder werk ik aan betere afstemming in de handhaving van het beleid. De NVWA heeft sinds eind 2014 ook de rol van toezichthouder op de subsidies voor duurzame energie aan biovergisters. Geconstateerde overtredingen kunnen zo sneller leiden tot intrekking of korting op de verleende subsidie. Hierdoor wordt tevens een efficiëntieslag gemaakt in het handhavingsbeleid. Verder heeft de NVWA afspraken gemaakt met de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en de regionale uitvoeringsdiensten over de handhaving van mestcovergisting-installaties.
Overtreders krijgen niet alleen een boete voor overtreden van de Meststoffenwet, maar ook wordt subsidie op het gebied van duurzame energie ingehouden. Daarnaast dienen deze mestcovergisters hun digestaat als afval te verwerken. Op deze wijze zijn er in het afgelopen jaar een aantal eigenaren van mestcovergisters die verkeerde co-materialen gebruikten, gestraft. Deze boetesystematiek is al ingevoerd en leidt tot betere naleving.
Hoeveel kilo aan dierlijke producten wordt jaarlijks verspild door consumenten, producenten en supermarkten, uitgesplitst over vlees en zuivel? Om hoeveel dieren gaat dit?7
De huidige methodiek voor het in kaart brengen van de mate van voedselverspilling, te weten analyses van openbare gegevens over afval en veevoer, biedt geen inzicht in aantal kilogram verspilde dierlijke producten voor producenten en supermarkten. De Monitor voedselverspilling geeft inzicht in de hoeveelheid voedsel die in de gehele Nederlandse voedselketen – van primaire producent tot en met consument – verspild wordt. Op basis van de afval- en veevoederdata kan een inschatting van de totale omvang van de voedselverspilling gemaakt worden, uitgesplitst naar de bestemmingscategorieën in de ladder van Moerman.
Wat betreft de consument kan die uitsplitsing wel gemaakt worden vanwege specifiek onderzoek daarnaar. Uit recente onderzoeken naar voedselverspilling bij huishoudens, u eveneens bij eerdergenoemde brief van 23 mei 2017 toegezonden, blijkt dat consumenten in 2016 ongeveer 10,8 kilogram dierlijke producten per persoon per jaar verspild hebben. In de tabel hieronder is een en ander nader uitgesplitst. Een omrekening naar aantallen dieren is hierbij niet te geven, aangezien een uitsplitsing naar diersoort niet is gemaakt in de meting.
Waaruit zal het onderzoek, zoals aangekondigd in het programma De Monitor, uit bestaan? Op welke wijze wordt lopende het onderzoek misbruik of over-subsidiering aangepakt of tenminste beperkt? Op welke wijze worden supermarkten en consumenten thans geïnformeerd over de omvang van voedselverspilling en mogelijke alternatieven om dit terug te dringen?8
In het programma De Monitor heb ik gezegd dat ik bereid ben na te gaan of er door de subsidie op biovergisting goed voedsel voor vergisting gebruikt wordt. Dit zal worden opgepakt in het kader van de transitieagenda biomassa en voedsel, die in het kader van het Rijksbrede programma Circulaire Economie wordt opgesteld.
De naleving van de eisen in de meststoffenwet door de NVWA zal worden gecontinueerd en zo nodig versterkt.
In samenwerking met de Alliantie Verduurzaming Voedsel is de afgelopen jaren het bedrijfsleven geïnformeerd over de mate van voedselverspilling. Tevens heeft mijn ministerie samen met de Alliantie Verduurzaming Voedsel bedrijven aangemoedigd en gefaciliteerd om de mate van voedselverspilling terug te dringen. Zo was 2014 uitgeroepen tot «Het jaar tegen de voedselverspilling». De toenmalige Staatssecretaris van EZ heeft op een bijeenkomst op 19 januari 2015 de resultaten van dit jaar, evenals nieuwe ambities van het bedrijfsleven in ontvangst genomen.
De Website «nowastenetwork.nl»15 geeft bedrijven informatie over mogelijkheden voor het terugdringen van voedselverspilling. Tevens bevat deze website een helpdesk voor bedrijven. Zoals in de hier bovenvermelde brief van 23 mei is aangegeven, zal de onlangs opgerichte Taskforce Circular Economy in Food bedrijven eveneens aanmoedigen en inspireren om de voedselverspilling in Nederland terug te dringen.
Wat betreft de consumenten heeft het Voedingscentrum de afgelopen jaren intensief campagne gevoerd en voorlichting gegeven over de mate van voedselverspilling, evenals praktische tips en tools ontwikkeld die consumenten in staat moeten stellen om de voedselverspilling in huishoudens terug te dringen. Denk aan de campagne «Hoezo 50 kilo?», het eetmaatje, de bewaarwijzer en de koelkaststicker. In succesvolle samenwerkingenwerking met supermarkten zijn deze tools onder een groot aantal consumenten verspreid. Ook SIRE heeft in 2015 een bewustwordingscampagne onder de naam «Kliekipedia» gevoerd met een mediawaarde van 3 miljoen euro.16 17
Het stoppen van Deense hulp aan jaarlijkse dolfijnslachtingen |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het verzoek van Sea Shepherd aan de Europese Commissie om een inbreukprocedure tegen Denemarken te starten vanwege het steunen van en het meewerken aan de jaarlijkse dolfijnslachtingen op de Faeröer Eilanden?1
Ja.
Deelt u de mening dat Denemarken haar verplichtingen zoals omschreven in de Europese Habitatrichtlijn (artikel 12) niet nakomt door haar steun aan de dolfijnslachtingen, bijvoorbeeld via het verlenen van bescherming door de Koninklijke Deense Marine en door de Deense politie? Zo nee, waarom niet?2
Als autonoom onderdeel van het Koninkrijk Denemarken zijn de Faeröer Eilanden zelf verantwoordelijk voor het beheer van hun natuurlijke hulpbronnen, met inbegrip van de jacht op walvisachtigen. De Faeröer Eilanden vallen niet onder de reikwijdte van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie. De doelstelling van de Habitatrichtlijn betreft uitsluitend de instandhouding van de natuurlijke habitats en wilde flora en fauna op het Europese grondgebied van de lidstaten waarop de verdragen van toepassing zijn. Een en ander betekent dat artikel 12 van de Habitatrichtlijn niet op de Faeröer Eilanden van toepassing is en dat er geen inbreukprocedure tegen Denemarken wegens het doden van dolfijnen op die eilanden kan worden ingesteld. Het uitspreken van steun aan een verzoek tot het starten van een inbreukprocedure is derhalve niet mogelijk.
Dit laat onverlet dat ik het doden van dolfijnen, zoals dat jaar op jaar plaatsvindt bij de Faeröer Eilanden, niet acceptabel vind. Het kabinet zal Denemarken hierop blijven aanspreken.
Deelt u de mening dat de inbreukprocedure van Sea Shepherd door het Nederlandse kabinet gesteund moet worden, overeenkomstig de motie Ouwehand, die het kabinet verzoekt zich sterk te maken voor beëindiging van deze dolfijnslachtingen? Zo nee, waarom niet?3
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid alsnog aan het eerder gedane verzoek van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie tot het steunen van de inbreukprocedure tegemoet te komen? Zo nee, waarom niet?4
Zie antwoord vraag 2.
De verstoring door jacht in broedtijd. |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u de tweet waarin een bestuurslid van de stichting Dutch Birding meldt dat vier hobbyjagers op 20 april 2017 in het door Staatsbosbeheer beheerde gedeelte van het natuurgebied Arkemheen in het broedseizoen op ganzen jaagden?1 2
Ja.
Klopt het dat volgens de persvoorlichter van Staatsbosbeheer de voor het gebied verantwoordelijke boswachter nog dezelfde dag in actie gekomen is tegen deze wederrechtelijke verstoring van beschermde dieren in het broedseizoen?3
Uit het door Staatsbosbeheer opgemaakte feitenrelaas blijkt dat de bedoelde jagers op 20 april 2017 het door Staatsbosbeheer beheerde gedeelte van natuurgebied Arkemheen hebben betreden om een buiten dit gebied aangeschoten gans te zoeken. De jagers hebben niet op het terrein van Staatsbosbeheer zelf geschoten. Het betrof afschot van overzomerende ganzen in het kader van schadebestrijding in een aangrenzend terrein. De provincie Gelderland heeft hiervoor ontheffing verleend ter uitvoering van het Faunabeheerplan. Het nazoeken van aangeschoten dieren vloeit voort uit de verplichting om bij het doden van in het wild levende dieren onnodig lijden te voorkomen (artikel 3.24, eerste lid, Wet natuurbescherming).
Kunt u aangeven of proces-verbaal is opgemaakt tegen de betreffende jagers wegens jagen op beschermde dieren in een beschermd natuurgebied tijdens het broedseizoen? Zo nee, waarom niet?
Er geen proces-verbaal opgemaakt, omdat er geen sprake was van afschot in het natuurgebied polder Arkemheen.
Kunt u aangeven onder welke faunabeheereenheid de betreffende jagers ressorteren en hoe hun gedrag zich verhoudt tot het vigerende faunabeheerplan?
De Wildbeheereenheid Nijkerk, waar de betreffende jagers lid van zijn, maakt gebruik van de aan de Faunabeheereenheid Gelderland verleende ontheffing voor uitvoering van het Faunabeheerplan. Hun gedrag was niet in strijd met dit vigerende faunabeheerplan.
Waren deze jagers naar uw mening gerechtigd gewapend in het betreffende natuurgebied te vertoeven? Zo ja, volgens welke ontheffing? Zo nee, welke actie zal ondernomen worden tegen de betreffende jagers?
Het is op grond van de Wet natuurbescherming en de Wet wapens en munitie in beginsel verboden om zich met een geweer te bevinden op gronden waarop men niet tot het gebruik van het geweer gerechtigd is. Dit verbod kan evenwel op gespannen voet staan met de verplichting onnodig lijden te voorkomen (zie antwoord op vraag 2). Het is uit oogpunt van de openbare veiligheid evenmin wenselijk als jachtaktehouders bij het nazoeken van aangeschoten dieren op een ander terrein, hun geweren onbeheerd zouden achterlaten op de grond waarop ze wel gerechtigd zijn het geweer te gebruiken. Aan de hand van concrete omstandigheden van het geval zal beoordeeld moeten worden of er sprake is van een overtreding van de betreffende wetgeving.
Deelt u de mening dat er een algemeen jachtverbod in natuurgebieden ingesteld zou moeten worden in draag-, rui-, en zoogtijd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
De jacht op de vrij-bejaagbare soorten (haas, konijn, fazant, houtduif, wilde eend) kan alleen worden uitgeoefend in de periode dat de Minister van Economische Zaken de jacht heeft opengesteld. Draag-, rui- en zoogtijd van deze soorten vallen daarbuiten. Afschot ten behoeve van schadebestrijding of populatiebeheer is slechts mogelijk op basis van een ontheffing of vrijstelling. Het is aan het bevoegde gezag voor deze ontheffingen en vrijstellingen (doorgaans provincies) om hieraan zo nodig voorschriften te verbinden. Het instellen van een algemeen jachtverbod in draag-, rui- en zoogtijd acht ik derhalve niet nodig.
Bent u bereid strengere sancties in te stellen tegen overtreding van de regels in de jachtwetgeving? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
De strafmaat voor overtreding van de bepalingen inzake de jacht zijn door de wetgever gewogen bij de totstandkoming van de Wet natuurbescherming, die op 1 januari jl. in werking is getreden. Ik zie op dit moment geen aanleiding om de betreffende strafmaat aan te passen.
Deelt u de mening dat van het jagen op ganzen tijdens het broedseizoen ook een sterk verstorende werking uitgaat naar andere beschermde en bedreigde (weide)vogels in het betreffende gebied? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen wilt u nemen om dergelijke verstorende activiteiten te voorkomen?
Op ganzen mag niet worden gejaagd, omdat deze niet tot de vijf vrij-bejaagbare soorten behoren. Provincies zijn bevoegd om in het kader van populatiebeheer of schadebestrijding ontheffing of vrijstelling te verlenen voor afschot van overzomerende ganzen. Daarbij kunnen gedeputeerde staten voorschriften opnemen ten aanzien van de perioden waarvan al dan niet van de ontheffing of vrijstelling gebruik mag worden gemaakt. Het beschermen van de rust tijdens de broedtijd van andere vogelsoorten kan daarbij een rol spelen.
Kent u het bericht «Jagende koningspoedel kost baasje voorwaardelijke boete van 300 euro»? 4
Ja.
Deelt u de mening van de politierechter dat het verbaliseren van huisdierbezitters tegenstrijdig overkomt wanneer jagers in hetzelfde gebied in de broedtijd op ganzen mogen schieten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid deze tegenstrijdigheid weg te nemen door een algemeen jachtverbod in de broedtijd?
De uitspraak van de rechter laat ik voor zijn rekening. Zie verder de beantwoording van de vragen 6 en 8.
Het bericht dat melkgeitenhouders in opmars zijn |
|
Lilian Marijnissen , Frank Futselaar |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de berichten «Alsof er nooit Q-koorts is geweest» en «Geitensector groeit fors, ondanks vrees Q-koorts»?1 2
Wij hebben beide artikelen in dagblad Trouw gelezen en betreuren het dat de angst voor een nieuwe Q-koorts-epidemie, ondanks de maatregelen die zijn genomen, nog immer aanwezig is. Zoals in eerdere brieven aan uw Kamer is aangegeven, zijn wij ons er zeer van bewust dat Q-koorts grote gevolgen heeft gehad: mensen zijn ernstig ziek geworden, er zijn sterfgevallen te betreuren. De impact op de naasten is daarom enorm.
Naar aanleiding van de Q-koortsuitbraak in Nederland zijn specifieke maatregelen getroffen om ervoor te zorgen dat er zo min mogelijk Q-koortsbesmettingen optreden. Deze maatregelen staan bij het antwoord op vraag 4.
Is het waar dat de veestapel binnen de professionele melkgeitensector in de afgelopen tien jaar is gegroeid van 350.000 naar 499.530 dieren eind vorig jaar? Zo ja, acht u deze schaalvergroting in de melkgeitensector van de afgelopen jaren wenselijk? Kunt u zich voorstellen dat uitbereidingsplannen van veehouders voor slachtoffers van Q-koorts voelen als een klap in het gezicht?
Het aantal melkgeiten in Nederland is inderdaad fors toegenomen, het aantal bedrijven is afgenomen. Hoewel toename van de bedrijfsgrootte een algemeen voorkomende ontwikkeling is in de veehouderij, kunnen wij ons voorstellen dat dit voor mensen die te maken hebben met de gevolgen van Q-koorts confronterend is. Zoals bij het antwoord op vraag 4 is uitgelegd, zijn er verschillende maatregelen opgelegd aan melkgeiten- en melkschapenhouders om het risico op nieuwe Q-koortsbesmettingen te beperken.
Kunt u een overzicht geven van de maatregelen die zijn genomen om het draagvlak voor de geitenhouderijsector te borgen bij omwonenden en consumenten?
Zie vraag 4 en 8.
Aan welke eisen moeten geitenhouderijen – naast de vaccinatieplicht en de melkcontroles – voldoen om te voorkomen dat nieuwe epidemieën als Q-koorts uitbreken? Welke maatregelen zijn er sinds het uitbreken van de Q-koorts door de overheid genomen om de gezondheidsrisico’s van zowel mens als dier te beperken?
De Q-koortsmaatregelen, opgenomen in de Regeling tijdelijke maatregelen dierziekten, die de overheid heeft genomen om de Q-koortsepidemie te stoppen en herhaling te voorkomen, zijn gericht op het beperken van het risico bij de bron, zijnde de melkgeiten- en melkschapenhouderijen.
Het recente Deskundigenberaad Zoönosen, waarover u op 2 december 2016 (Kamerstuk 25 295, nr. 33) bent geïnformeerd, ziet adequate vaccinatie van melkschapen en -geiten als de meest effectieve interventie om het risico op Q-koorts in Nederland te beperken; het beraad blijft continuering daarvan nodig achten.
Q-koorts is sinds 12 juni 2008 een meldingsplichtige dierziekte. Dit houdt in dat veehouders de verplichting hebben (verschijnselen van) Q-koorts te melden bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). Per 1 oktober 2009 werd de verplichte tankmelkmonitoring voor Q-koorts ingevoerd. Deze tankmelkmonitoring geeft de NVWA de mogelijkheid eventuele nieuwe besmettingen snel op te sporen.
Hetzelfde Deskundigenberaad Zoönosen benadrukt het belang om bij uitbreidingsplannen van melkschapen- en melkgeitenbedrijven met omwonenden te communiceren en om te benadrukken welke effectief gebleken maatregelen van kracht zijn.
Neemt de kans op nieuwe Q-koortsbesmettingen toe door nieuwe uitbreidingen in de geitensector? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zoals aangegeven ziet het Deskundigenberaad Zoönosen adequate vaccinatie van melkschapen en -geiten als de meest effectieve interventie om het risico op Q-koorts in Nederland te beperken. Deze maatregel blijft onverminderd van kracht, waardoor de kans op nieuwe Q-koortsbesmettingen gering is. De genoemde tankmelkmonitoring borgt dat eventuele nieuwe besmettingen snel worden opgespoord.
Op dit moment zijn er geen met Q-koorts besmette bedrijven in Nederland en is het aantal nieuwe patiënten per jaar terug op het niveau van vóór de Q-koortsepidemie.
Welk advies heeft de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) in Gemert-Bakel en/of Helmond afgegeven aangaande de voorgenomen uitbereiding van de genoemde geitenhouderij? Welk oordeel kent de Brabantse Zorgvuldigheidsscore toe aan de aanvraag tot uitbereiding?
Gemeenten winnen voorafgaand aan een indiening van een wijziging van een bestemmingsplan advies in bij verschillende organisaties. De inhoudelijke afweging over het verlenen van de benodigde omgevingsvergunning is een gemeentelijke verantwoordelijkheid. Dit geldt ook voor de handhaving van meldingsplichtige bedrijven, dus de bedrijven die geen vergunning nodig hebben bij uitbreiding.
Ook een Milieu Effect Rapportage (MER) wordt daarbij betrokken, voor zover het gaat om activiteiten die MER-plichtig zijn. Als er een MER wordt gemaakt, worden hierin ook gezondheidsaspecten meegenomen.
De gemeente is daarnaast op basis van de wet Publieke Gezondheid gehouden om gezondheidsaspecten in bestuurlijke beslissingen te bewaken, bijvoorbeeld door de GGD om advies te vragen bij zaken die de gezondheid van inwoners kunnen raken.
De GGD adviseert de gemeente Gemert-Bakel gezien de specifieke situatie op dit moment deze vergunning nu niet te verlenen en het besluit uit te stellen over de vergunningaanvraag gezien de psychosociale problematiek die speelt, de risico’s van de cumulatieve geurbelasting, de zorgen over de controle en beheersbaarheid van hygiënemaatregelen en de nieuwe op korte termijn te verwachten onderzoeksuitkomsten VGO. Het gehele GGD-advies is te vinden op: https://www.gemert-bakel.nl/sites/default/files/UIT-17038421%20-%20gezondheidkundige%20beoordeling%20vergunningaanvraag%20geitenho....pdf). De Brabantse Zorgvuldigheidsscore is niet openbaar tot toekenning van de vergunning tot uitbreiding.
Kunt u in kaart brengen op welke locaties professionele geitenhouders plannen voor uitbereiding van stalruimte en veestapel hebben ingediend?
De gemeente is het bevoegde gezag ten aanzien van het beoordelen van vergunningaanvragen en (bij vergunningvrije bedrijven) meldingen voor uitbreiding. De rijksoverheid wordt hierover niet actief geïnformeerd en houdt daarover dus geen gegevens bij.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de sector, omwonenden en patiëntenorganisaties om te komen tot een gezonde en toekomstbestendige sector met draagvlak bij zowel ondernemers en omwonenden alvorens nieuwe uitbereidingen toe te staan?
Wij onderschrijven het belang van een duurzame veehouderij, waarbij het belang van de volksgezondheid voorop staat. Hierbij verwijzen wij naar de geïntegreerde humaan-veterinaire risicoanalysestructuur voor de aanpak van zoönosen en de projecten aangaande de verduurzaming van de veehouderij. Wij zijn te allen tijde bereid om hierover in gesprek te gaan.
Zoals hiervoor reeds aangegeven is het Rijk echter niet het bevoegde gezag ten aanzien van het beoordelen van vergunningaanvragen voor uitbreiding, deze bevoegdheid ligt bij de gemeente. Het ruimtelijke beleid op dat terrein is eveneens een decentrale bevoegdheid van provincies en gemeenten. Gemeenten hebben daarnaast het instrument van de maatschappelijke dialoog tot hun beschikking (zie www.kennisplatformveehouderij.nl). Ondernemers hebben hierin ook een verantwoordelijkheid.
Is het kabinet bereid zijn standpunt inzake de compensatie van Q-koortsslachtoffers te heroverwegen gezien de recente uitspraken van de Minister-President en een schadefonds voor Q-koorts patiënten in te stellen? Is compensatie van de slachtoffers niet alleen wenselijk vanuit het oogpunt van rechtvaardigheid maar ook om draagvlak te creëren voor een gezonde (geiten)veehouderij? Zo nee, waarom niet?3 4 5 6
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de kabinetsreactie op de adviezen over Q-koorts, die heden aan uw Kamer is verstuurd.
Het verliezen van de SKAL-licentie door het innovatieve stalconcept de ‘Koeientuin’ op een biologisch melkveebedrijf in Groenlo |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het concept van de koeientuin in Groenlo, een innovatieve stal voor een biologisch melkveebedrijf?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat het melkveebedrijf de Skal-licentie dreigt te verliezen omdat in deze innovatieve stal – anders dan de Skal-regels voorschrijven – geen strooisel wordt gebruikt?
Zie het antwoord op vraag 3 van het lid Lodders.
Kunt u bevestigen dat Europese dan wel nationale regelgeving geen belemmering vormt om met dit stalconcept biologisch te produceren?
De Europese biologische productieregel inzake de verplichte aanwezigheid van strooisel bestaande uit stro of andere geschikte natuurlijke materialen vormt een belemmering om met dit stalconcept biologisch te produceren. Deze werkt rechtstreeks door in Nederland.
Bent u bereid om met Skal te overleggen over ontheffing van de Skal-regels conform artikel 3 van het Skal-Reglement ontheffingen? Zo nee, waarom niet?
Nee, want het gaat hier niet om de Skal-regels maar om een biologische productieregel uit een Europese verordening die rechtstreekse werking heeft in Nederland. Nederland heeft daarom bij de Europese Commissie verzocht om een individuele ontheffing maar dit verzoek is afgewezen. Ik verwijs naar het antwoord op vraag 3 van het lid Lodders.
Deelt u de mening dat innovatieve stalconcepten de ruimte moeten krijgen en dat Europese en nationale regelgeving waar nodig hierop aangepast moeten worden? Zo ja, wat gaat u daarvoor ondernemen?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 3 van het lid Lodders.
Signalen omtrent het stalsysteem ‘koeientuin’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het stalsysteem «koeientuin»?
Ja.
Is het waar dat in deze stal geen strooisel gebruikt wordt en dat dit stalsysteem daardoor niet gebruikt kan worden op een biologisch melkveebedrijf? Zo ja, waarom niet en kunt u een toelichting geven op de inhoudelijke argumenten waarom dit systeem niet geschikt zou zijn voor een biologisch melkveebedrijf? Zo nee, hoe komt het dat dit misverstand in de praktijk aan de orde is?
Ja, de koeientuin is een melkveestal zonder strooisel maar met een zachte kunststofvloer.
Gebleken is dat de koeientuin niet voldoet aan de huidige Europese biologische productieregels voor wat betreft de verplichte aanwezigheid van strooisel bestaande uit stro of andere geschikte natuurlijke materialen.
Wat vindt u van de situatie dat nieuwe stalconcepten, ontwikkeld vanuit de koe om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te hebben, tegengewerkt worden door bestaande regels? Wat wilt u hieraan doen? Is er mogelijkheid tot een proefstalstatus? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft aan de Europese Commissie verzocht om een individuele ontheffing van de verplichte aanwezigheid van strooisel. Daarbij heeft Nederland gewezen op de innovatieve aspecten van de koeientuin waarbij de ethologische behoeften van de dieren centraal staat en op het feit dat de Universiteit van Wageningen in de koeientuin onder meer onderzoek doet naar het gedrag van de dieren.
De Europese Commissie heeft dit verzoek echter afgewezen. Ze ziet in de huidige Europese verordening geen juridische grondslag om in dit geval een uitzondering op de biologische regels (tijdelijk) toe te staan, ook niet als proefstal. Ook vindt de Europese Commissie dat een kunststofvloer zonder strooisel van stro of andere geschikte natuurlijke materialen niet in overeenstemming is met de biologische principes.
In de voorstellen voor een herziening van de verordening voor de biologische landbouw waarover door de Raad, het Europees parlement en de Europese Commissie in triloog wordt onderhandeld, wordt voorzien in de mogelijkheid dat de Europese Commissie biologische productieregels kan wijzigen vanwege de aanpassing aan technische ontwikkelingen. Indien de triloog-onderhandelingen succesvol worden afgerond, zou deze bepaling voor de toekomst (na 2019) een mogelijke oplossing kunnen bieden. Ik betreur het dat een dergelijke innovatieve ontwikkeling in de biologische sector hierdoor wordt belemmerd.
Komt deze situatie alleen in de biologische sector voor of ook bij de gangbare bedrijven?
De Europese eis inzake verplichte aanwezigheid van strooisel bestaande uit stro of andere natuurlijke materialen heeft alleen betrekking op de biologische sector.
RVO naar aanleiding van vele klachten van ondernemers |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het feit dat er veel klachten zijn over de registratie van grootvee-eenheden (GVE’s) bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)?
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) heeft zeven officiële klachten ontvangen, waarvan zes klachten over de registratie van gegevens. Daarnaast zijn er 18 telefonische klachten ontvangen bij RVO.nl, deze klachten gingen voornamelijk over de inhoud van de Regeling fosfaatreductieplan 2017 (hierna: de regeling).
Kunt u aangeven hoeveel klachten of bezwaren er zijn over de registratie van GVE’s?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u verklaren waarom er veel klachten zijn over afwijkende gegevens van RVO ten opzichte van het werkelijke aantal dieren dat veehouders op de referentiedatum van 2 juli 2015 hadden? Kunt u aangeven wat hiervan de belangrijkste oorzaken zijn?
Met een relatief zeer korte voorbereidingstermijn is in goede samenwerking met ZuivelNL de uitvoering van de complexe regeling vormgegeven en zijn daarvoor alle nodige organisatorische voorzieningen getroffen.
RVO.nl heeft extra capaciteit vrijgemaakt en geworven om op korte termijn alle veehouders te voorzien van de meest actuele en getoetste informatie over hun referentie.
De melkveehouders hebben via MijnRVO.nl toegang tot de I&R-gegevens. Ook via het webportaal van hun zuivelonderneming hebben zij toegang tot de geregistreerde gegevens. De gegevens worden sinds begin april 2017 wekelijks geactualiseerd op basis van de laatste verwerkingen.
De verzoeken tot wijzigingen in het doelstellingsaantal en de referentie zijn nog niet allemaal verwerkt. De reden hiervan is dat ondernemers tot 1 april jl. de tijd hadden om in de regeling omschreven knelgevallen en bedrijfsoverdrachten te melden; voor in- en uitschaarsituaties was de uiterste datum 15 april 2017.
Daarnaast is door veel ondernemers gereageerd op de servicemelding fosfaatrechten. Bij de behandeling van deze reacties wordt tevens beoordeeld of deze van invloed zijn op de uitvoering van deze regeling. Er zijn in totaal circa 5.500 dossiers ingediend bij RVO.nl die kunnen leiden tot aanpassing van het referentie- en/of doelstellingsaantal.
In antwoord op schriftelijke vragen geeft u aan dat het controleren en vaststellen van de referentie meer tijd kost en het streven is dit voor het opleggen van de eerste geldsom afgerond te hebben; kunt u aangeven of dit in alle gevallen gaat lukken?1
Ik heb uw Kamer op 21 april jl. aangegeven (Kamerstuk 33 037, nr. 197) dat voor naar schatting 1.000 bedrijven de behandeling van de dossiers nog tot half mei 2017 zou vergen. Op basis van de meest recente gegevens blijkt het volgende. Over de opgelegde geldsom over de maand april hebben ruim 14.200 melkveehouders op 27 mei jl. een brief ontvangen. Circa 2.450 bedrijven hebben op dit moment nog geen brief ontvangen. Bij 1.450 bedrijven komt dit door diverse omstandigheden, zoals onder andere geduid bij het antwoord op vraag 3. Bij de overige circa 1.000 bedrijven zijn de brieven nog niet verzonden door ZuivelNL. Dit komt voornamelijk omdat ZuivelNL bij deze bedrijven nog een laatste controle wil uitvoeren op haar berekeningen van de geldsom. De verwachting is dat eind juni alle bedrijven hun brief over de geldsom hebben ontvangen.
De laatste wijziging van de regeling is nog niet doorgevoerd in de gegevens van RVO, zo is bevestigd aan veehouders; bent u bereid om de inning van de boetes op te schorten tot het moment dat alle gegevens verwerkt zijn en het vaststellen van de referentie is afgerond? Zo nee, waarom niet?
De wijziging van de berekening van de grondgebondenheid op basis van de nieuwe definitie die is opgenomen in de wijziging van de regeling die op 30 maart 2017 is gepubliceerd in de Staatscourant (Staatscourant 2017 nr. 18602), is doorgevoerd en wordt meegenomen. Indien dit voor de bedrijven tot een wijziging van de grondgebondenheid heeft geleid, wordt dit getoond op de portal van de zuivelondernemingen.
Vindt u het verantwoord een geldsom op te leggen als de gegevens door RVO en/of ZuivelNL nog niet verwerkt zijn? Zo ja, waarom?
De geldsom voor deze groep bedrijven wordt, voor zover de meldingen tijdig en de zienswijzen uiterlijk op 21 april jl. zijn ingediend, pas opgelegd nadat de dossiers zijn beoordeeld. Zie verder mijn antwoord op vraag 4.
Zijn er voorbeelden bij u bekend waarbij er bijvoorbeeld voor 1 maart een verzoek is ingediend tot het overdragen van GVE’s en grond naar een nieuwe eigenaar en waarbij de grond is overgeschreven, maar de GVE’s tot op heden niet? Of het voorbeeld waarbij er naar aanleiding van een bezwaarschrift in januari telefonisch contact is geweest met RVO, maar tot op heden nog geen antwoord is gegeven aan de betreffende ondernemer? Wat vindt u hiervan en kunt u aangeven binnen welke termijn de problemen opgelost zijn?
De door u omschreven situatie is mij niet bekend.
Kunt u aangeven wanneer de in het antwoord op schriftelijke vragen aangekondigde wijziging van de regeling gereed is?2
De regeling is gewijzigd op 28 april jl. (Staatscourant 2017 nr. 25117).
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden met de gevraagde gegevens voorafgaand aan het nog te plannen plenaire debat over het fosfaatreductieplan?
Ik heb uw Kamer op 11 mei jl. bericht (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1828) dat deze vragen helaas niet binnen de gevraagde termijn konden worden beantwoord, omdat meer tijd nodig was voor het inwinnen van informatie en voor afstemming van de antwoorden. Het debat is op 18 mei jl. met uw Kamer gevoerd.
Het doodschieten van ontsnapte antilopes bij Hunsel (Limburg) |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Twee ontsnapte antilopes doodgeschoten»?1 2
Ja.
Hoe oordeelt u over het doden van twee elandantilopes door jagers?
Het spreekt voor zich dat ik het betreur dat de getroffen maatregelen hebben geleid tot de dood van de twee elandantilopen in kwestie.
Waarom is er niet voor gekozen de dieren te vangen, al dan niet met behulp van een verdovingsgeweer?
Deskundigen hebben geoordeeld dat er zo snel geen mogelijkheden waren om de dieren te vangen en ze te verdoven, ook omdat ze een dikke speklaag hebben. De elandantilopen waren agressief en niet benaderbaar. Daarnaast was er direct gevaar voor de (verkeers)veiligheid.
Hoe oordeelt u over de rol van de politie in deze situatie? Acht u de training bij de politie voldoende voor adequate actie bij ontsnapte dieren?
Gegeven de context is, in overleg met dierenartsen en deskundigen verbonden aan dierentuinen, gekeken naar het toe te passen middel in relatie tot de veiligheid van burgers en omgeving. Op basis van hiervan zijn de nodige beslissingen genomen.
Is het waar dat de eigenaar van deze antilopes al eerder dieren heeft laten ontsnappen, namelijk pallaseekhoorns, een wallaby, edelherten en hoornraven?3 Zo ja, deelt u de mening dat dit bedrijf nalatig is? Zo nee, waarom niet?
Mij is bekend dat er in een aantal gevallen eerder in Weert en omgeving dieren zijn ontsnapt. De NVWA heeft, in samenwerking met de provincie, een succesvolle vangactie van een aantal pallaseekhoorns uitgevoerd. Het bleek echter niet mogelijk om met volledige zekerheid vast te stellen dat het dieren betrof die afkomstig waren van de betreffende eigenaar. Daardoor heeft de NVWA niet handhavend tegen deze eigenaar kunnen optreden.
In hoeverre heeft het bedrijf gevaarzetting gecreëerd door herhaaldelijk dieren te laten ontsnappen?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) na de ontsnappingen van dieren handhavend opgetreden tegen dit bedrijf?
Zie antwoord vraag 5.
Wordt het bedrijf gecontroleerd op de aanwezigheid van soorten die na 1 juli 2017 niet meer mogen worden gehouden volgens de positieflijst?
Nee, er wordt niet gecontroleerd op wet- en regelgeving die nog niet in werking is.
Deelt u de mening dat de kosten voor het vangen (en in het geval van de antilopes: het doden) niet met belastinggeld dient te worden betaald, maar dat de kosten dienen te worden verhaald op het bedrijf?
Ik deel de mening dat de kosten van het handelen verhaald dienen te worden op de eigenaar. Dat is overigens standaardprocedure bij soortgelijke handelingen.
Deelt u de mening dat de nalatigheid van dit bedrijf consequenties dient te hebben voor de vergunning die door de NVWA wordt verleend? Zo ja, bent u bereid om de vergunning van het bedrijf om dieren te fokken en te verhandelen in te trekken vanwege verregaande nalatigheid? Zo nee, waarom niet?
Nee, omdat voor het houden van elandantilopen geen vergunning is benodigd.
De vondst van een dood en ernstig verwaarloosd paard in Deurne (Noord-Brabant) |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht op Animals Today over een dood en ernstig verwaarloosd paard dat aangetroffen is op het terrein van een beruchte Brabantse familie, waarvan diverse leden eerder voor dierenverwaarlozing en -mishandeling veroordeeld zijn tot gevangenisstraf, werkstraf en boetes?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat – als de berichten over deze familie juist zijn – dit niet over incidentele overtredingen gaat, maar over structurele misdrijven? Zo nee, waarom niet?
Het oordeel over de geschiktheid van deze houder(s) om dieren te houden en een kwalificatie van de feiten is aan de rechter.
Vindt u het verantwoord dat deze familie op haar terrein weer een twintigtal paarden en verschillende honden houdt?
Zie antwoord vraag 2.
Worden de gezondheid en het welzijn van de dieren die de betreffende familie houdt, gemonitord door de overheid? Zo ja, op welke wijze, met welke frequentie en door welke dienst gebeurt dat? Zo niet, waarom niet?
Op grond van de Wet Dieren zijn houders van dieren voor wat betreft de naleving van de regelgeving op het gebied van dierenwelzijn onderworpen aan het toezicht van de relevante toezichthouders de NVWA, de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) en in voorkomende gevallen de Politie. Signalen van de mogelijke overtreding van de wet- en regelgeving op het gebied van dierenwelzijn worden onderzocht door voornoemde instanties. Dat is ook in dit geval gebeurd.
Afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het geval worden houders van dieren vaker of minder vaak gecontroleerd of vinden hercontroles plaats. Dit kan leiden tot bestuursrechtelijke herstelmaatregelen, al dan niet in combinatie met een proces-verbaal. Ik doe in het belang van het toezicht geen mededelingen over het aantal controlebezoeken dat aan individuele houders is gebracht.
Deelt u de mening dat een houdverbod als zelfstandige strafmaatregel bij kan dragen aan het voorkomen van stelselmatige dierenmishandeling en -verwaarlozing door notoire dierenbeulen? Zo nee, waarom niet?
Een houdverbod als zelfstandige maatregel kan bijdragen aan het voorkomen van dierenmishandeling en -verwaarlozing. Of een houdverbod als zelfstandige maatregel een passende sanctie is en meer in het bijzonder of het herhaling kan voorkomen, hangt af van de omstandigheden van het geval en de persoon van de verdachte. In de contourenbief over de invulling van het houdverbod als zelfstandige maatregel wordt hierop nader ingegaan. Ik verwijs verder naar het antwoord op vraag 6.
Wat is de reden voor het herhaalde uitstel van de contourenbrief over het houdverbod als zelfstandige maatregel, aangezien deze brief aanvankelijk was aangekondigd voor het najaar van 20163 en later voor eind maart 2017?4 Binnen welke termijn kan de Kamer de bij vraag zes bedoelde contourenbrief tegemoet zien?
In antwoord op eerdere vragen van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, heb ik bij brief van 16 februari 20175 aangegeven dat ten behoeve van de contourenbrief ook onderzocht wordt welke andere (wets)wijzigingen, naast het voorstel voor een houdverbod als zelfstandige maatregel, noodzakelijk zijn voor effectieve (strafrechtelijke) interventie in geval van dierenwelzijnsovertredingen. Op dit moment vindt nog afstemming plaats met de uitvoeringsinstanties over de voorstellen. Ik infomeer uw Kamer voor het zomerreces.
De berichten dat ook Nederlandse bedrijven vlees van Braziliaanse vleessjoemelaars afnemen |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kunt u garanderen dat er geen bedorven vlees van de twee Braziliaanse vleeshandelaren JBS en BRF in Nederland in de winkel of in de horeca terecht is gekomen?1
In de afgelopen jaren heeft de NVWA bij de aanvoer van partijen vlees(producten) uit Brazilië het normale controleregime gevolgd. Alle partijen die worden geïmporteerd ondergaan een documentencontrole door de NVWA. Daarnaast vinden er in sommige gevallen bemonsteringen plaats ten behoeve van microbieel en/of chemisch onderzoek en worden partijen fysiek beoordeeld.
Ook is er een Europese lijst met product/bedrijfscombinaties waarop verscherpt toezicht moet worden uitgevoerd. Op deze lijst staan ook enkele product/bedrijfscombinaties van JBS en BRF. Iedere aanvoer van deze product/bedrijfscombinatie moet worden onderzocht.
De NVWA heeft in de afgelopen jaren (2015, 2016) enkele tientallen partijen Braziliaans vlees geweigerd vanwege met name microbiologische en chemische verontreinigingen (90 partijen in 2015 van circa 10.000 partijen, 44 partijen in 2016 van circa 7.500 partijen). Hierbij zaten ook partijen die afkomstig waren van enkele vestigingen van de bedrijven JBS en BRF.
De NVWA heeft geen aanwijzingen dat er verontreinigd vlees op de Nederlandse markt is gekomen.
Heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) een onderzoek ingesteld en zo ja, wat zijn de (voorlopige) uitkomsten? Welke acties heeft de NVWA nog meer geïnitieerd?
De NVWA heeft allereerst de situatie beoordeeld en heeft geconstateerd dat in de afgelopen jaren (2015, 2016) enkele tientallen partijen Braziliaans vlees zijn geweigerd.
De Europese Commissie heeft de Europese toezichthoudende autoriteiten op 21 maart 2017 de opdracht gegeven om alle partijen van vier betrokken Braziliaanse bedrijven, waaronder JBS en BRF, te weigeren. De NVWA voert deze opdracht met ingang van 22 maart 2017 uit. Verder heeft de Europese Commissie geadviseerd de fysieke controles en de monsternames voor microbieel onderzoek te intensiveren. De NVWA heeft dit opgevolgd en voert naast een documentencontrole ook een fysieke controle uit op alle binnenkomende partijen vlees uit Brazilië. Daarnaast is de bemonsteringsfrequentie ten behoeve van het microbieel onderzoek verhoogd naar 20% van alle binnenkomende partijen conform de Europese afspraken, die zijn gemaakt op 24 en 29 maart 2017.
De Europese lidstaten en de Europese Commissie hebben afspraken gemaakt over een geharmoniseerd controle- en bemonsteringsprotocol. Er is afgesproken om aan alle buitengrensinspectieposten (BIPs) alle binnenkomende partijen vlees(producten) vanuit Brazilië fysiek te controleren en om 20% van de binnenkomende partijen uit Brazilië microbiologisch te onderzoeken.
De NVWA heeft het Nederlandse bedrijfsleven (importeurs en de vleesverwerkende sector) geïnformeerd.
Zijn er nog meer Nederlandse bedrijven die vlees importeren van JBS en BRF?
Welke Nederlandse bedrijven vlees importeren van JBS en BRF, is niet bekend.
Is inmiddels bekend of meer Braziliaanse bedrijven dan JBS en BRF betrokken zijn bij de Braziliaanse vleessjoemel?
De Braziliaanse autoriteiten hebben laten weten dat 21 bedrijven betrokken zijn bij het corruptieschandaal en dat deze bedrijven voorlopig geen vlees meer mogen exporteren. Hiervan exporteren vier bedrijven vlees(producten) naar de Europese Unie (EU).
Welke hoeveelheid vlees van welke soort heeft World’s Finest Meat uit Zoeterwoude afgenomen van JBS en BRF?
Ik heb geen inzage in de administratie van individuele bedrijven. Alleen in het geval van een publieke terughaalactie moeten bedrijven informatie over te traceren partijen melden aan de NVWA. In dit geval is er geen sprake van een terughaalactie omdat er geen aanwijzingen zijn dat er verontreinigd vlees op de Nederlandse markt is gekomen.
Aan welke winkels en of horecagelegenheden heeft World’s Finest Meat dit verkocht?
Zie antwoord vraag 5.
Volgens World’s Finest Meat is er geen rot vlees op de schappen terecht gekomen; op welke gegevens is deze veronderstelling gebaseerd?
De uitspraak dat er geen rot vlees op de schappen terecht is gekomen is gedaan door de firma World’s Finest Meat. Het bedrijf zal dit baseren op de specificaties van de aanvoer van de producten en de eigen controles die zij hierop uitvoert.
De NVWA wijst er in de media op dat al het vlees dat de EU binnenkomt, streng wordt gecontroleerd; kunt u aangeven aan welke soort controles geïmporteerd vlees uit Brazilië onderhevig is en per soort controle hoeveel procent van het binnenkomende vlees hierop gecontroleerd wordt? Hoeveel procent wordt bijvoorbeeld op salmonella of listeria gecontroleerd?
De import van vlees vanuit derde landen naar Europa mag alleen vanuit bedrijven die erkend zijn door de EU. De Europese Controleautoriteit voert hiervoor audits uit in het betreffende land. De bedrijven komen bij een positief oordeel op een lijst met een erkenning voor export naar de EU. Daarnaast voeren ook de Braziliaanse autoriteiten audits uit bij de bedrijven. Dit kan, zoals in de huidige situatie, aanleiding geven om bedrijven van de lijst te verwijderen.
Alle partijen die worden geïmporteerd ondergaan een documentencontrole door de NVWA. Daarnaast vinden er in sommige gevallen bemonsteringen plaats voor microbieel en/of chemisch onderzoek en worden partijen fysiek beoordeeld. Dit gebeurt bij verdenking van een verdachte partij en steekproefsgewijs op grond van Europese regelgeving (ieder land moet een Nationaal Plan Residuen opstellen). Vanwege de huidige situatie met de import van vlees(producten) uit Brazilië is de fysieke controlefrequentie opgehoogd naar 100% en is de bemonstering voor microbiologisch onderzoek opgehoogd naar 20% van de binnenkomende partijen.
Producten die ergens in Europa positief zijn bevonden, kunnen door de Europese Unie op de lijst van hoog-risicoproducten worden gezet. Voor de import van deze producten geldt een verscherpt controleregime in alle lidstaten. Meestal gaat het om een combinatie van een bepaald product van een bepaald bedrijf uit een bepaald land. Op dit moment staan op deze lijst zeventien Braziliaanse product/bedrijfscombinaties die exporteren naar Europa.
World’s Finest Meat verklaart in de media dat het zijn eigen ingangscontroles uitvoert op geïmporteerd vlees; welke testen heeft het bedrijf World’s Finest Meat gedaan op het Braziliaanse vlees en hoeveel procent van de import is gecontroleerd?
Het bedrijf World’s Finest Meat bepaalt zelf het monstername protocol bij de aanvoer van de producten. Hiermee verifieert het bedrijf zelf de kwaliteit en veiligheid van de aangevoerde producten. Ik ben niet op de hoogte van de monsternames die het bedrijf uitvoert.
Zijn de afnemers van World’s Finest Meat op de hoogte gesteld?
Er zijn geen aanwijzingen dat het bedrijf World’s Finest Meat verontreinigd vlees heeft ontvangen. Zodra dit het geval is, dient het bedrijf zelf afnemers op de hoogte te brengen en eventueel bedorven partijen vlees terug te halen (op grond van verplichtingen uit de Europese Algemene Levensmiddelenwetgeving).
Is het vlees dat afgenomen is van de Braziliaanse producenten en geïmporteerd is in Nederland, teruggeroepen uit de winkel? Zo nee, gaat u dit alsnog doen? Welke acties zijn ondernomen om consumenten te waarschuwen?
Er zijn geen aanwijzingen dat er bedorven vlees op de markt is gekomen. Daarom is een terughaalactie uit de winkels niet aan de orde en was ook geen publiekswaarschuwing nodig.
Bent u voorstander van een (tijdelijk) Europees importverbod van Braziliaans vlees? Zo ja, waarom wel, zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat alles gedaan moet worden om de volksgezondheid te beschermen. Allereerst moeten de Braziliaanse autoriteiten alles in het werk stellen om ervoor te zorgen dat de situatie bij de Braziliaanse bedrijven zich verbetert en dat zij hierover de juiste, actuele informatie verschaft.
Ondertussen worden voorlopig alle partijen van vier betrokken Braziliaanse bedrijven geweigerd en is de controle intensiteit stevig opgeschroefd. Op woensdag 29 maart is door de lidstaten en de Europese Commissie afgesproken dat bij alle binnenkomende partijen vlees(producten) naast een controle op de documenten een fysieke beoordeling wordt gedaan en is de bemonsteringsfrequentie voor het microbiologisch onderzoek verhoogd naar 20% van de binnenkomende partijen.
Met deze maatregelen wordt zoveel mogelijk druk uitgeoefend op de Braziliaanse autoriteiten en wordt voorkomen dat verontreinigd vlees op de Europese markt komt. Als Brazilië desondanks niet de juiste maatregelen neemt, dan zijn we gedwongen om op Europees niveau strengere maatregelen te nemen. Een importverbod van Braziliaans vlees behoort dan ook tot de opties.
Welke chemicaliën zijn er bij het Braziliaanse sjoemelvlees gebruikt, zijn deze kankerverwekkend en wordt hierop gecontroleerd in Nederland?
De Europese Commissie dringt bij de Braziliaanse autoriteiten aan op het verschaffen van zoveel mogelijk duidelijkheid over de situatie bij de betrokken bedrijven. Ook zal de Europese controleautoriteit binnenkort in Brazilië de situatie verder onderzoeken.
Hiermee wordt zoveel mogelijk gedaan om ook duidelijkheid te krijgen of er stoffen zijn gebruikt om het bedorven vlees te maskeren. Deze duidelijkheid is er nu nog niet.
Wilt u deze vragen gezien de actualiteit zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Om de meest actuele informatie te kunnen verschaffen, zijn de uitkomsten van het eerste overleg over dit incident tussen de lidstaten en de Europese Commissie afgewacht.
De spieringvisserij op het IJsselmeer |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat provincies geen natuurbeschermingswetvergunning hebben afgegeven voor de spieringvisserij op het IJsselmeer en dat zij opnieuw gaan controleren?1
Ja.
Is de veronderstelling juist dat u nog steeds geen herziening van het protocol op basis van de Visserijwet hebt uitgevoerd en dat vergunningverlening hiervan afhankelijk is? Zo ja, waarom niet?
Het protocol dat toegepast wordt onder de Visserijwet 1963, heeft geen relatie met de vergunningverlening onder de Wet natuurbescherming. Onder de Visserijwet 1963 kunnen vissers een ontheffing aanvragen om zeer beperkt op spiering te mogen vissen opdat het moment van paaien wordt bepaald («proefvissen»). Dat moment is bepalend voor de generieke vrijstellingsperiode die in de Staatscourant gepubliceerd wordt.
Om een vergunning onder de Wet natuurbescherming te verkrijgen, dienen vissers een daartoe onderbouwde aanvraag bij de bevoegde gezagen (provincie) in te dienen. Toetsing van deze aanvraag staat los van de procedure onder de Visserijwet 1963.
Is de veronderstelling juist dat op basis van de Visserijwet dit jaar op spiering gevist zou mogen worden?
Op basis van het vigerend spieringprotocol onder de Visserijwet 1963 lag in het najaar 2016 het berekende aantal spiering op het IJsselmeer en Markermeer gezamenlijk, hoger dan de referentiewaarde in het protocol. Daarmee had de vrijstelling onder de Visserijwet 1963 verleend kunnen worden. De «proefvisserij» genoemd in het antwoord op vraag 2 heeft evenwel niet plaatsgevonden, omdat de ontheffingsaanvragen (nog) niet definitief zijn afgehandeld aangezien aanvullende informatie door de aanvragers niet is verstrekt.
Wanneer komt u met de toegezegde herziening van het genoemde protocol?
De onderzoeksinstelling Wageningen Marine Research (WMR, voorheen IMARES) heeft in 2013 geconcludeerd dat om de dynamiek in het spieringbestand goed te kunnen beschrijven, er een ecosysteemmodel nodig is, waarvoor destijds ook geconcludeerd werd dat de beschikbare gegevens niet toereikend waren. Op dit moment bereidt WMR een onderzoek voor, waarbij gebruik gemaakt zal worden van een andere, meer pragmatische benadering. Dit onderzoek zal dit jaar gereed zijn.
Bent u bereid in overleg met betrokken provincies te zoeken naar een passende oplossing om te voorkomen dat de spieringvisserij onnodig wordt belemmerd?
Het onderzoek waarnaar gerefereerd wordt in het antwoord op vraag 4, zal in overleg met de betreffende provincies plaatsvinden.
Het dreigende vertrek van onderzoeksafdelingen van veredelingsbedrijven door het uitblijven van support |
|
Remco Bosma (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het artikel waarin HZPC stelt dat ze haar onderzoeksafdeling overweegt weg te halen uit Nederland?1
Ja.
Deelt u de zorgen dat bij het vertrek van deze afdelingen, Nederland een enorme aderlating zal ondergaan en daarmee feitelijk het topsectorenbeleid voor deze sector wordt beëindigd? Kunt u aangeven hoe groot het belang van de topsector tuinbouw en uitgangsmaterialen is voor Nederland, een sector die wereldwijd 40% van de zaadproductie ter hand neemt?
Nederland kent veel wereldwijd opererende veredelingsbedrijven en is trots op deze innovatieve sector. De onderzoeksafdelingen van de veredelingsbedrijven zijn belangrijk voor de sterke Nederlandse positie in dit domein. Het is bij het kabinet niet bekend dat andere bedrijven, naast HZPC, overwegen delen van hun onderzoeksactiviteiten te verplaatsten buiten Nederland. Het vertrek van (delen van) deze onderzoeksafdelingen zou geen goede ontwikkeling zijn.
Nederland is wereldwijd de nummer 2 exporteur van land- en tuinbouwproducten en voedingsmiddelen, en wereldtop op het gebied van plantenveredeling, voedselveiligheid, productiewijze en wetenschappelijk onderzoek. Dit topniveau is gerealiseerd door sterke ondernemers en ondernemingen in de hele keten en in interactie met een sterk kennis- en onderwijssysteem en gefaciliteerd door de overheid. Het concept van deze «gouden driehoek» heeft model gestaan voor het topsectorenbeleid. De toegevoegde waarde van de Topsector T&U is 10,3 miljard euro. Het totale cluster biedt werkgelegenheid aan ruim 400.000 mensen. De Nederlandse kennis- en opleidingsinstituten van de topsector zijn internationaal befaamd en gewaardeerd.
In hoeverre komen de zorgen bij u afdoende binnen op basis van de eerdere vragen?2 3 Leidt dit tot een proactieve houding van uw zijde? Zo ja, waaruit blijkt dit?
In antwoorden op vragen van uw Kamer5 6 7 is eerder aangegeven dat het kabinet actief blijft aandringen bij de Europese Commissie op een duiding van de nieuwe technieken in relatie tot de geldende regelgeving. In antwoord op de brief die in november 2016 is ontvangen van de Eurocommissaris Andriukaitis over de raadpleging van het wetenschappelijk adviesmechanisme en de aankondiging van een breed debat hierover, is nogmaals aangegeven dat het belangrijk is dat er op korte termijn duidelijkheid komt.
In afwachting hiervan beschouwt Nederland voortbrengselen die met behulp van deze technieken zijn verkregen als genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s). Daarmee is de bestaande Europese regelgeving met een geharmoniseerde Europese toelatingsprocedure en een geharmoniseerde milieuveiligheidsbeoordeling van toepassing en kunnen deze technieken in Europa, inclusief Nederland, voor het doen van onderzoek met inachtneming van de geldende regelgeving worden toegepast.
Vindt u uw antwoorden op de eerdere vragen over het uitblijven van steun voor nieuwe veredelingstechnieken, in het bijzonder de antwoorden op vraag 3, getuigen van een proactieve houding?4 Indien u niet beschikt over een proactieve houding, hoe denkt u dan deze bedrijfstak voor Nederland op termijn te kunnen behouden?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre houdt u de ontwikkelingen binnen deze branche adequaat in de gaten zodat een exodus van deze bedrijfstak naar het buitenland met een meer bijdetijdse wetgeving tijdig is waar te nemen, waardoor het excuus «dat hebben we niet zien aankomen» niet valide is?
Ontwikkelingen worden nauwlettend in de gaten gehouden. Het kabinet en de betrokken departementen zijn een gesprekspartner van deze bedrijfstak en blijven ook via de koepels op de hoogte van ontwikkelingen en knelpunten daarbij.
Het effect van een eventueel vertrek van onderzoeksafdelingen van bedrijven uit Europa op andere bedrijven of op de WUR kan het kabinet niet voorspellen. Het kabinet hecht eraan dat bedrijven hun onderzoek en ontwikkeling in Nederland zullen houden en zet daarom in op een gunstig vestigingsklimaat voor R&D-intensieve bedrijven in Nederland in algemene zin, bijvoorbeeld via de fiscale ondersteuningsmaatregelen Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk (WBSO) en Innovatiebox. Onderzoek met nieuwe veredelingstechnieken, zoals CRISPR-Cas, is in Nederland onder bepaalde voorwaarden, wel degelijk mogelijk.
Deelt u de zorgen dat als een bedrijf vertrekt, meerdere snel zullen volgen, te meer veel van deze bedrijven buitenlandse vestigingen hebben en daardoor een vertrek organisatorisch ook snel kunnen regelen? Welke impact heeft dit op de werkgelegenheid binnen deze sector op de korte termijn? En op de lange termijn? Hoe werkt een eventueel vertrek van deze sector door op de positie van de Wageningen Universiteit en Research centrum?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe kijkt u aan tegen de afbakening van wat wel als Genetische Gemodificeerde Organisme (GMO) wordt aangeduid zoals dat wordt voorgesteld door de heer Backx van HPZC («als er geen vreemd DNA in de plant komt, is er geen sprake van GMO»)? Deelt u de opvatting dat dit een goede en werkbare benadering is waarmee de meest urgente belemmeringen in de wetgeving kunnen worden opgeheven?
Zoals in antwoord op vraag 3 en 4 is aangegeven beschouwt Nederland voortbrengselen die met behulp van nieuwe veredelingstechnieken zijn verkregen als genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s), in afwachting van de duiding van de Europese Commissie. Met inachtneming van de geldende Europese regelgeving kunnen deze technieken in Europa, inclusief Nederland, worden toegepast. Hiervoor geldt een Europese toelatingsverplichting op basis van een veiligheidsbeoordeling. Deze werkwijze zorgt voor een gelijk speelveld in Europa.
Kunt u aangeven welk risico nieuwe veredelingstechnieken hebben voor mens, dier en omgeving als er op productniveau geen onderscheid is waar te nemen?
Zoals eerder aan u is geantwoord vereist de Europese regelgeving dat producten, die worden verkregen door gebruikmaking van genetische modificatietechnieken, worden beoordeeld op de veiligheid ervan voor mens, dier en milieu8. De toepasselijkheid van de regelgeving wordt niet alleen bepaald door de eigenschappen van het product maar ook door het proces waarmee dat product is vervaardigd zodat aan de hand daarvan kan worden vastgesteld of sprake is van een gg-product.
Deelt u de opvatting dat als er vastgehouden wordt aan uw huidige benadering om eerst duidelijkheid te krijgen van de Europese Commissie, dit vooral de Nederlandse belangen schaadt? Zo nee, waarom niet?
In de beleidsreactie op de Trendanalyse Biotechnologie 2016 en in antwoord op verschillende Kamervragen heeft het kabinet belangrijke uitgangspunten voor het biotechnologiebeleid aangegeven9. Dat zijn het behoud van een level playing field in Europa met een geharmoniseerde toepassing van technieken en het toestaan van toepassingen als deze voldoende veilig bevonden zijn voor mens, dier en milieu. Tevens wil het kabinet een discussie entameren over de vraag of regelgeving over veiligheid van biotechnologische toepassingen proces- of productgeoriënteerd moet zijn en vooral om welke reden en met welk doel.
De Europese Commissie hanteert vooralsnog het standpunt dat producten van nieuwe veredelingstechnieken onder de gg-regelgeving moeten vallen en zal met de door haar toegezegde duiding duidelijkheid bieden over welke producten als gg-producten worden gezien. Dit is relevant voor alle EU-landen en vooral voor de landen met een grote veredelingssector, zoals Nederland.
Deelt u de opvatting dat Nederland in navolging van andere EU-lidstaten ook kan kiezen om nieuwe veredelingstechnieken te benaderen, zoals de heer Backx van HPZC voorstelt, en daarmee Nederland zijn wereldwijde koploperspositie kan blijven behouden?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u al aangeven hoe u omgaat met de motie-Lodders (Kamerstuk 34 550 XIII, nr. 127) van 22 december 2016?
U bent hierover bij brief van 31 maart jl. geïnformeerd10.
Kunt u bevestigen dat de veredelingstechniek Crispr-Cas al binnen Europa wordt toegepast om nieuwe medicijnen te maken, zoals het artikel meldt?5 Waarom bent u dan zo terughoudend om deze techniek ruim baan te geven voor het veredelen van planten, waarmee juist tegemoet gekomen kan worden aan de toenemende vraag naar voedsel?
Ja dat kan ik bevestigen. De veredelingstechniek CRISPR-Cas kan zoals gezegd binnen Europa en ook binnen Nederland worden toegepast voor de verschillende sectoren als hiervoor een toelating wordt aangevraagd.
Welke activiteiten zijn door u de al ondernomen op basis van de motie-Remco Bosma/Van der Velde (Kamerstuk 27 428, nr. 340) over het opstarten van een maatschappelijk debat om de huidige ontwikkelingen in de biotechnologie beter bij het publiek bekend te maken?
De Trendanalyse Biotechnologie 2016 signaleerde dat de ontwikkelingen op het gebied van biotechnologie in een stroomversnelling komen door recente uitvindingen en dat daarmee kansen, risico’s en onzekerheden gepaard gaan.
In de beleidsreactie van deze analyse staat aangegeven dat de mogelijkheden worden verkend om maatschappelijke waarden beter te betrekken bij het beleidsproces. Uiteraard is het zo dat nu al het publiek geïnformeerd wordt, zoals in recente krantenartikelen en overige media, over genetische modificatie en nieuwe ontwikkelingen in en toepassingen van biotechnologie. Maar voor het voeren van een maatschappelijke discussie is meer nodig. Om aan het verzoek van uw Kamer, om een maatschappelijk debat te starten waarmee het publiek betrokken wordt bij de huidige ontwikkelingen in de biotechnologie, te voldoen wordt om dit moment gezocht naar de meest geschikte manier waarop informatievoorziening nog beter kan aansluiten bij de bestaande behoefte en burgerparticipatie georganiseerd kan worden. Mede vanwege de ervaringen met discussies in het verleden over genetische modificatie is zorgvuldigheid bij de inrichting van een maatschappelijk debat van groot belang. Het is wenselijk om zoveel mogelijk relevante aandachtspunten uit de samenleving op tijd in het beleidsproces mee te nemen.
Zoals in de beleidsreactie op de Trendanalyse Biotechnologie 2016 is aangegeven zal uw Kamer voor het einde van het jaar over de voortgang worden geïnformeerd.
Het bericht ‘Alleen noodfonds kan schaapskuddes nog redden’ |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Henk Leenders (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Alleen noodfonds kan schaapskuddes nog redden»?1
Met het Natuurpact (Kamerstuk 33 576, nr. 6) is het beleid voor natuur gedecentraliseerd naar de provincies. Een onderdeel daarvan is dat de provincies verantwoordelijk zijn voor de afspraken met de schaapherders. Op 25 april 2016 (Kamerstuk 33 576, nr. 82) heb ik u het evaluatierapport «Wie stuurt de herder – Concurrentie of coöperatie?» toegestuurd. Het rapport toont aan dat de (financiële) positie van schaapherders die hun kuddes hoeden zorgelijk is. Het rapport biedt tevens handvatten over hoe de positie van herders kan worden verbeterd, zowel qua inkomen als door het bieden van continuïteit. Schaapherders zijn met name gebaat bij een structurele oplossing. Met dit als doel ben ik in gesprek met schaapherders, provincies, terreinbeheerders en Rijkswaterstaat.
Deelt u de mening dat deze herders steun verdienen, omdat traditionele schaapskuddes op de lijst van immaterieel cultureel erfgoed staan en de schaapskuddes bovendien van groot belang zijn voor het landschapsbeheer?
Beheer door schaapskuddes wordt niet uitgevoerd door een homogene groep herders, maar varieert van de traditionele herder, die zijn kudde van meestal traditionele heideschapen jaarrond dagelijks gescheperd2 laat grazen, tot de herder die zijn kudde schapen vaak gescheperd, maar ook binnen een afrastering, op natuur- of andere terreinen laat grazen. De vermelding op de lijst van immaterieel cultureel erfgoed betreft de eerste groep van traditionele herders. Het beheer van natuurterreinen kan meestal door de laatste groep van herders goedkoper worden uitgevoerd. Ik ben van mening dat, naast het versterken van natuurbeheer, de cultuurhistorische waarde van traditionele schaapherders een meerwaarde heeft voor de maatschappij.
Deze traditionele schaapsherders kampen al jaren met problemen, wat heeft u tot nu toe gedaan om hen te ondersteunen en wat bent u van plan nog meer te doen nu het Gilde van Traditionele Schaapsherders de noodklok luidt? Bent u bereid tot het instellen van een noodfonds, zoals het Gilde voorstelt?
Mijn voorganger en ik hebben, zoals aangegeven in bovengenoemde brief van 25 april 2016, meerdere maatregelen genomen, zoals het invoeren van de graasdierpremie, het invoeren van een certificeringssysteem, het inrichten van een opleiding bij Hogeschool Helicon, het opzetten van een kennisnetwerk, ondersteuning bij de oprichting van het Gilde van traditionele schaapherders, het laten uitvoeren van een evaluatie en het subsidiëren van het opzetten van Heideboerderijen. Daarnaast ben ik in gesprek met provincies over een structurele oplossing voor traditionele herders, omdat het beleid voor gescheperde schaapskuddes primair een provinciale verantwoordelijkheid is. Ik ben van mening dat wanneer herders een structurele oplossing geboden wordt, een noodfonds niet nodig is.
De provincies Limburg en Drenthe hebben middels het Subsidiestelsel Natuur en Landschap wel extra geld beschikbaar gesteld aan deze schaapsherders, waarom volgen andere provincies hun voorbeeld niet als hiervoor blijkbaar wel mogelijkheden zijn?
Zoals aangegeven bij vraag 1 zijn de provincies middels het Natuurpact verantwoordelijk voor afspraken met de schaapherders. De goede voorbeelden van Drenthe en Limburg zijn onderdeel van het gesprek dat ik voer met de provincies om overal in Nederland te komen tot een structurele oplossing voor traditionele herders.
Wat is de stand van zaken rondom het overleg met de provincie, het Gilde en de terreinbeherende organisaties over passende maatregelen voor deze problematiek? Hoe kijkt u aan tegen het stoppen met openbare aanbestedingen en het ontwikkelen van betere natuurbeheervergoedingen?
Deze vraag heeft een sterk verband met de motie van de leden Leenders, Jacobi en Dik-Faber, die de regering verzoekt om, met provincies en maatschappelijke organisaties, structurele financiering te regelen en daarmee de gescheperde schaapskuddes een toekomst te geven (Kamerstuk 34 550-XIII, nr. 86).
De uitvoering van deze motie is in de afrondende fase, en ik zal u spoedig hierover informeren.
De bescherming van de UPD en werkgelegenheid |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over de bescherming van de universele postdienst (UPD) en werkgelegenheid bij PostNL van 6 februari 2017?1
Ja.
Klopt het dat niet alleen tijdens het moratorium van vijf jaar op de verkoop van staatsgrond, maar ook nu al de staat een recht van eerste koop heeft bij alle koop- en verkooptransacties tussen twee private partijen bij landbouwgrond van meer dan 3.000 vierkante meter?
Het moratorium op de verkoop van staatsgrond staat volgens de formulering in de Poolse wetgeving inderdaad los van de bevoegdheden van het staatslandbouwgrondagentschap ANR om verkooptransacties te toetsen en een recht van eerste koop uit te oefenen. Het is correct dat met de invoering van het wettelijk kader het staatslandbouwgrondagentschap ANR deze bevoegdheid tot eerste koop heeft, ook gedurende het moratorium.
Klopt het dus dat bij alle verkooptransacties, op een aantal uitzonderingen na, de staat via het staatslandbouwgrondagentschap ANR de grond kan opkopen en in het bezit ervan komen en daarmee de oorspronkelijk beoogde transactie (tussen twee private partijen) kan blokkeren?
Ja, dat klopt. Als het staatslandbouwgrondagentschap ANR het wettelijk toegekende recht van eerste koop uitoefent, wordt daarmee de oorspronkelijk beoogde transactie tussen twee private partijen niet mogelijk. In de praktijk zullen private partijen daarom een transactie pas aangaan, nadat duidelijk is dat het staatslandbouwgrondagentschap ANR voor de desbetreffende landbouwgrond het recht van eerste koop niet zal uitoefenen. Een andere variant is dat een transactie wordt aangegaan onder de opschortende voorwaarde dat het recht van eerste koop niet door het staatslandbouwgrondagentschap ANR wordt uitgeoefend.
Deelt u de mening dat de juridische gevolgen van dit «recht van eerste koop» hetzelfde zijn als bij een toestemmingvereiste waarnaar is gevraagd tijdens het plenaire debat over de mogelijke overname van PostNL door op 15 november 20162, in de zin dat het eigendom niet overgaat in ongewenste handen?
De juridische gevolgen van een recht van eerste koop zijn zeer beperkt vergelijkbaar met een toestemmingsvereiste voor de verwerving van aandelen in een (beursgenoteerde) vennootschap. De enige overeenkomst is dat zowel de uitoefening van een recht van eerste koop door een overheidsorganisatie als de toepassing van een toestemmingsvereiste in een concreet geval ertoe kan leiden dat eigendom niet overgaat in handen van een derde. Voor het overige zijn de gevolgen wezenlijk verschillend. Bij een recht van eerste koop zoals vormgegeven in de Poolse wetgeving kan het staatslandbouwgrondagentschap ANR weliswaar de transactie verhinderen, maar daaraan is wel de verplichting verbonden voor het staatslandbouwgrondagentschap ANR om de landbouwgrond te verwerven in ruil voor financiële compensatie voor de marktwaarde van de aangekochte landbouwgrond. Het recht van eerste koop komt in feite neer op een bevoegdheid tot nationalisatie van landbouwgrond met alle bijbehorende kosten en randvoorwaarden.
Daarentegen laat een toestemmingsvereiste het eigendom in private handen en wordt in geval van weigering van de toestemming voor de eigendomsoverdracht geen eigendom ontnomen en is er geen compensatieplicht. Ook wordt niet verhinderd dat een andere toekomstige transactie met een (andere) private partij wel tot stand kan komen.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het door u genoemde onderzoek dat de Europese Commissie is gestart naar de Poolse Wet opschorting verkoop staatslandbouwgronden en aanpassing van enige andere wetten (UWSN) / Wet op de vorming van het landbouwstelsel (UKUR)? Wanneer is dat onderzoek gestart en wanneer wordt het afgerond? Kunt u de Kamer informeren over van de uitkomst hiervan?
Het onderzoek van de Europese Commissie verkeert in een informele fase en is nog niet in het stadium van het uitbrengen van een formele ingebrekestelling. Dat betekent dat de voortgang en de inhoud van de dialoog tussen de Europese Commissie en de Poolse autoriteiten vertrouwelijk plaatsvindt en de stand van zaken in beginsel ook niet gecommuniceerd wordt door de Europese Commissie. Er is thans geen aanvullende informatie beschikbaar over de stand van zaken van het onderzoek en over de contacten tussen de Poolse autoriteiten en de Europese Commissie.
Klopt het dat zowel «voedselveiligheid» als het «behoud van de boerenstand» en de «bestrijding van grondaankoop door buitenlanders uit andere EU-lidstaten» (in bepaalde delen van Noord-West-Polen, bladzijde 2 en 3) als aanleiding worden genoemd in de toelichting bij de Poolse landbouwwet UWSN?3
Op grond van de beschikbare informatie wordt zowel in de toelichting als in andere publicaties als aanleiding voor de invoering van deze wet het wegvallen van de overgangsperiode genoemd. Deze overgangsperiode werd vastgelegd in het toetredingsverdrag van Polen tot de Europese Unie. Gedurende deze overgangsperiode waren diverse beperkingen in de aankoop van grond in Polen door andere EU-onderdanen en EU-investeerders toegestaan. Naar aanleiding van het aflopen van deze overgangsperiode heeft de Poolse wetgever aanleiding gezien om deze nieuwe wetgeving vast te stellen met als oogmerk het tegengaan van speculatieve grondaankopen door Polen en door onderdanen uit andere EU-lidstaten, evenals het veiligstellen van de landbouwfunctie van deze gronden met het oog op het behoud van de boerenstand in Polen.
Klopt het echter dat in de toelichting bij de UWSN geen poging ondernomen wordt om aan te tonen waarom op basis hiervan inbreuk gemaakt zou mogen worden op de vrijheid van kapitaalverkeer (art. 63 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VwEU)) en de vrijheid van vestiging (art. 49 VwEU)? Klopt het dat deze verdragsartikelen niet eens genoemd of besproken worden in de toelichting?
Het enkel ontbreken van een rechtvaardiging in een toelichting bij een wetsvoorstel betekent op zichzelf nog niet dat het wetsvoorstel onverenigbaar is met het Unierecht. Het is wel noodzakelijk dat de Poolse autoriteiten de noodzakelijke rechtvaardiging beschikbaar hebben in de dialoog met de Europese Commissie en bij rechterlijke procedures voor de nationale rechter en voor het Hof van Justitie en bij de afwikkeling van klachten van investeerders die zich beroepen op een (potentiële) schending van het Unierecht.
In dat verband heeft het overigens wel de voorkeur om, zoals in Nederland gebruikelijk is, in de toelichting stil te staan bij de verenigbaarheid van een wetsvoorstel met het Unierecht. Daarbij is het verstandig om de noodzakelijke rechtvaardiging voor een belemmering van de interne markt door middel van onderbouwde toelichting vast te leggen, juist met het oog op transparantie en het zekerstellen dat ook het parlement zich een oordeel heeft kunnen vormen over de Europeesrechtelijke houdbaarheid van de voorgestelde wetgeving.
Klopt dat de Poolse wetgever in de toelichting bij de UWSN (bladzijde 9) met een eenvoudig beroep op art. 345 VwEU (regulering van eigendom) deze hele wetgeving rechtvaardigt?
Het klopt dat in de betreffende toelichting verwezen wordt naar artikel 345 VWEU. Dat is een keuze die de Poolse wetgever heeft gemaakt. In het algemeen merk ik over rechtvaardigingsgronden in dit soort zaken nog het volgende op. Een regeling van eigendomsrecht wordt door een beroep op artikel 345 VWEU niet onttrokken aan een toetsing aan het vrije verkeer van kapitaal en de vrijheid van vestiging. Dit is expliciet duidelijk gemaakt door het Hof van Justitie in het arrest van 22 oktober 2013, gevoegde zaken C-105/12 tot en met C-107/12, Staat/Essent NV e.a, overwegingen 36–48.
Non-discriminatoire beperkingen kunnen worden gerechtvaardigd met een beroep op de bescherming van dwingende redenen van algemeen belang. In de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie zijn diverse dwingende redenen van algemeen belang geaccepteerd die toegespitst zijn op het rechtvaardigen van beperkingen ten aanzien van het verwerven van onroerend goed.
Discriminatoire beperkingen kunnen enkel op grond van de openbare orde, de openbare veiligheid of de volksgezondheid gerechtvaardigd zijn (zie respectievelijk artikel 65, eerste lid, onder b, en artikel 52, eerste lid, VWEU). Verder zijn de beperkingen inzake het recht van vestiging die verenigbaar zijn met de EU-verdragen ook bij het kapitaalverkeer van toepassing (artikel 65, tweede lid, VWEU).
Zowel voor non-discriminatoire beperkingen van het vrije verkeer van kapitaal als de vrijheid van vestiging gericht op de bescherming van de dwingende redenen van algemeen belang, als voor discriminatoire beperkingen gericht op de bescherming van de openbare orde, openbare veiligheid of volksgezondheid, geldt het vereiste dat de beperkingen noodzakelijk moeten zijn om het beoogde doel te bereiken, geschikt zijn om dat doel te bereiken en ook niet verder gaan qua beperking van het vrije verkeer dan strikt genomen noodzakelijk is om het doel te bereiken.
Klopt de stelling van de Poolse wetgever dat art. 345 VwEU betekent dat «het verkrijgen en beperken van eigendom een volledig soevereine bevoegdheid van de lidstaten is» (bladzijde 9 van de toelichting bij de UWSN)? Zo ja, dan geldt dit toch ook voor Nederland? Zo nee, op welke manier klopt de redenering van de Poolse wetgever niet?
In tegenstelling tot hetgeen de Poolse wetgever suggereert, is het soevereiniteitsvoorbehoud zoals neergelegd in artikel 345 VWEU ten aanzien van de regeling van eigendom naar mijn overtuiging niet absoluut. Een regeling van eigendomsrecht wordt door een beroep op artikel 345 VWEU niet onttrokken aan een toetsing aan het vrije verkeer van kapitaal en de vrijheid van vestiging. Dit is expliciet duidelijk gemaakt door het Hof van Justitie in het arrest van 22 oktober 2013, gevoegde zaken C-105/12 tot en met C-107/12, Staat/Essent NV e.a, overwegingen 36–48.
Dit betekent dat ook een wettelijk vastgelegd recht van eerste koop, evenals de andere beperkingen in de Poolse wetgeving ten aanzien van de aankoop of verkoop van Poolse landbouwgronden, als inbreuken op het vrije verkeer van kapitaal en de vrijheid van vestiging gerechtvaardigd moeten worden. Deze rechtvaardiging moet gevonden worden in een dwingende reden van algemeen belang, de beperkingen moeten geschikt zijn om het beoogde doel te bereiken (de bescherming van de ingeroepen dwingende redenen van algemeen belang) en de beperkingen mogen niet verder gaan dan strikt genomen noodzakelijk is om het beoogde doel te bereiken.
Klopt het dat nergens in de toelichting van de UWSN onderbouwd wordt dat de beperkingen van deze wet4 «noodzakelijk» en5 «geschikt» zijn om het beoogde doel te bereiken, en dat6 ook niet onderbouwt wordt dat de beperking van het vrije verkeer «niet verder gaat dan strikt noodzakelijk genomen noodzakelijk is om het doel te bereiken»?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u, analoog aan de Poolse staat, wet- en regelgeving opstellen waarin voor de Nederlandse staat een recht van eerste koop wordt geregeld voor het bedrijf PostNL en andere door de staat aan te wijzen bedrijven met een groot publiek belang?
Een wettelijke regeling die bij voorbaat vastlegt dat de Staat een recht van eerste koop toekomt bij (voorgenomen) aandelenoverdrachten van de aandelen in PostNL of andere door de Staat aan te wijzen bedrijven met een groot publiek belang geïnspireerd door de Poolse wetgeving is niet nodig en gaat verder dan nodig is om de publieke belangen te borgen. Zoals door mij eerder aan uw Kamer aangegeven7 acht ik bij PostNL de publieke belangen goed te borgen door middel van de bestaande wet- en regelgeving en een versterking van de kaders van de Universele Postdienst.
Deelt u de mening dat een dergelijke regeling in Europa makkelijk stand zal houden, gelet op het feit dat andere lidstaten dit ook mogen en omdat ook de Europese Commissie in deze het gelijkheidsbeginsel zal moeten erkennen?
Voor een dergelijke regeling is immer de onderbouwing van het publieke belang en de geschiktheid en de proportionaliteit van een dergelijke regeling noodzakelijk. Het is slecht voorstelbaar dat de rechtmatigheid op basis van het gelijkwaardigheidsbeginsel wordt erkend voor een breed scala aan ondernemingen die geïdentificeerd worden als van groot publiek belang, zonder een nadere inkadering of afbakening wat dit publieke belang dan is en zonder een beoordeling van de geschiktheid en proportionaliteit van de maatregel.
Zoals aangegeven zal een dergelijke regeling een belemmering vormen van het vrije verkeer van kapitaal en de vrijheid van vestiging en zal een rechtvaardiging voor deze belemmering gegeven moeten worden. Een of meer dwingende redenen van algemeen belang zullen daarbij moeten worden ingeroepen en de geschiktheid en proportionaliteit van deze wettelijke regeling zal onderbouwd moeten worden. Het enkele feit dat een of meer andere lidstaten een dergelijke regeling hebben ingevoerd, betekent nog niet dat een dergelijke regeling in overeenstemming is met het Unierecht. Zoals bij de beantwoording van deze vragen andermaal is bevestigd, loopt er een onderzoek door de Europese Commissie naar de verenigbaarheid van de Poolse wetgeving.
Tevens ziet de Poolse wetgeving op landbouwgrond, terwijl de vragen zien op de situatie met betrekking tot de aandelen in PostNL. Dit is een ongelijksoortige situatie waarbij de juridische afweging en beoordeling ook anders kan uitvallen, gelet op het doel en het toepassingsbereik van de relevante wetgeving en de feitelijke situatie in de betrokken lidstaat.
Kunt u daarbij regelen dat de op te richten Nationale Investeringsbank (Invest NL) een vergelijkbare rol krijgt als het Poolse staatslandbouwgrondagentschap ANR om namens de staat uitvoering te geven aan het recht van eerste koop?
De doelstellingen van Invest-NL zijn weergegeven in de brief aan de Staten-Generaal van 10 februari 20178. Het voornemen tot oprichting van Invest-NL is ingegeven door de wens om gewenste investeringen in bedrijven en projecten mogelijk te maken die vanwege hun onzekere risico-rendementsverhouding of lange onzekere terugverdientijden onvoldoende financiering in de markt kunnen aantrekken. Invest-NL zal een rol gaan spelen bij risicovolle activiteiten van ondernemingen op het gebied van grote transitieopgaven, ondersteuning van export en buitenlandse investeringen van Nederlandse bedrijven en het verschaffen van risicokapitaal aan start- en scale-ups.
Invest-NL heeft dus niet als oogmerk noch als toegevoegde waarde het structureel verwerven en aanhouden van aandelenbelangen in Nederlandse ondernemingen waaraan een groot publiek belang verbonden zou zijn. Invest-NL kan participeren in ondernemingen voor zover dat past bij de missie en taken van Invest-NL zoals geschetst in de brief van 10 februari 2017. Een rol zoals gesuggereerd in deze vraag zou overigens ook de balans van Invest-NL snel uitputten, omdat bij grote beursgenoteerde ondernemingen al snel honderden miljoenen, zo niet miljarden euro’s in het geding zijn indien een voldoende mate van zeggenschap verworven moet worden.
Kunt u deze regeling ontwerpen buiten het traject om van de Wet ongewenste zeggenschap, die toegespitst is op nationale veiligheid en openbare orde? Deelt u de mening dat dit niet de enige publieke belangen zijn die behartigt moeten worden en dat daarop dus ook niet onnodig gefixeerd moet worden?
Een regeling vergelijkbaar aan de Poolse wetgeving zal ik niet ontwerpen, omdat een dergelijke regeling verder gaat dan noodzakelijk is om de publieke belangen veilig te stellen. De borging van publieke belangen, in het bijzonder in de postsector, vergt niet de verwerving door de Staat van de aandelen in postbedrijven die in Nederland actief zijn. Ook voor andere Nederlandse ondernemingen is een dergelijk recht van eerste koop niet noodzakelijk noch gewenst. In de eerdere beantwoording van 6 februari 2017 van vragen over de Poolse landbouwwetgeving is uitdrukkelijk aangegeven dat ook andere dwingende redenen van algemeen belang een rechtvaardiging kunnen vormen voor nadere wettelijke maatregelen. Tegelijkertijd is ook onderstreept dat economische belangen en werkgelegenheidsbelangen op zichzelf geen rechtvaardiging kunnen vormen voor dergelijke wettelijke maatregelen. Voorts zal ook dan de geschiktheid en proportionaliteit van de wettelijke maatregelen onderbouwd moeten worden.
Blootstelling aan schadelijke minerale oliën via verpakkingen van voedsel |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Overheid onderzoekt mogelijke vervuiling voedsel door minerale oliën»?1
Ja. Het besproken onderzoek is de invulling van de Europese aanbeveling om tot monitoring van minerale oliën (MO) in voedingsmiddelen te komen, waarover ik uw Kamer in de beantwoording van eerdere Kamervragen2 heb bericht.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat, zonder aanvullende maatregelen, consumenten nog jarenlang onnodig worden blootgesteld aan schadelijke minerale oliën? Betekent het onderzoeksprogramma van twee jaar dat het nog jaren duurt voordat tot wettelijke normstelling wordt overgegaan?
Het is juist dat het opstarten en uitvoeren van de voorgenomen monitoring van voedingsmiddelen en verpakkingen op MO geruime tijd in beslag zullen nemen. De resultaten van deze monitoring zijn nodig voor en zullen de basis vormen van nadere Europese besluitvorming. Eventuele wettelijke normen zijn dus inderdaad niet op korte termijn te verwachten. Dit betekent niet dat er in de tussentijd geen aanvullende maatregelen worden getroffen. De verantwoordelijke partijen, de producenten van voedingsmiddelen en de aanbieders van verpakkingsmaterialen, hebben maatregelen in gang gezet die de vervuiling van voedingsmiddelen met MO moeten reduceren. Het gaat hierbij om het in beeld brengen en het doorbreken van oorzaken van verontreiniging in het gehele productieproces.
Kunt u aangeven of het vanuit het wettelijke verankerde voorzorgsbeginsel mogelijk is om aanvullende maatregelen te nemen, om de blootstelling zoveel mogelijk te verminderen? Zo ja, welke maatregelen bent u bereid te nemen? Zo nee, waarom niet?
Er is op dit moment onvoldoende zicht welke maatregelen relevant kunnen zijn om de blootstelling aan minerale oliën te verminderen. Bovendien is het, zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven, op dit moment nog niet mogelijk om tot normstelling over te gaan. Daarnaast zijn andere wettelijke verplichtingen denkbaar, zoals die van het gebruik van verpakkingen met een «functionele barrière» (een laag die voorkomt dat MO in het voedingsmiddel kunnen komen). Ook voor dergelijke verplichtingen geldt, dat de maatregel controleerbaar moet zijn en dat die dus niet genomen kunnen worden voordat analysemethoden beschikbaar en ingevoerd zijn. Ik hecht er aan dat we in Europees verband snel zicht krijgen op aangrijpingspunten om tot normstelling over te gaan, en heb dit dan ook actief onder de aandacht gebracht.
Is al meer bekend over de monitoring van gerecyclede verpakkingen met functionele barrières die MOAH (mineral oil aromatic hydrocarbons) en MOSH (mineral oil saturated hydrocarbon) kunnen tegenhouden, zoals genoemd in eerdere vragen?2 Op welke manier wilt u het gebruik van deze oplossingen voor risicoverpakkingen bevorderen?
De voorbereiding van de monitoring van voedingsmiddelen en verpakkingen is weliswaar vorig jaar van start gegaan, maar de daadwerkelijke uitvoering daarvan moet nog van start gaan. Er zijn dan ook geen uitspraken te doen over de effectiviteit van specifieke MO-werende maatregelen, zoals het gebruik van bepaalde verpakkingsvormen.
Het is aan de producenten van voedingsmiddelen om na te gaan of hun producten verontreinigd zijn met MO, wat de bron daarvan is en of het gebruik van één van de bedoelde verpakkingsvormen het probleem zou kunnen oplossen. Onderzoek naar en kennisoverdracht over verpakkingsoplossingen worden verzorgd door het Kennisinstituut Duurzaam Verpakken4, een initiatief van overheid en bedrijfsleven.
Wordt, net zoals bij de monitoring, het voor de normstelling benodigde toxicologische onderzoek in Europa ook centraal gecoördineerd? Zo ja, op welke manier, wat is hiervan de status en op welke termijn zal het onderzoek gereed zijn? Zo nee, waarom niet?
De EFSA heeft een coördinerende rol in het benodigde toxicologische onderzoek. Zij heeft in 2012 een uitgebreide screening en beoordeling gedaan van de bestaande literatuur over minerale oliën in voeding. De beschikbare informatie bleek onvoldoende voor het afleiden van een waarde voor MOSH en/of MOAH die toxicologisch acceptabel is bij dagelijkse inname. EFSA constateerde dat meer toxicologisch onderzoek nodig was en heeft in 2013 een call5 uitgebracht voor onderzoeksvoorstellen op dit gebied. Binnen enkele weken wordt een rapport in het kader van deze call verwacht.
Bent u zo nodig bereid om binnen Europa een voortrekkende en coördinerende rol te nemen om het voor de normstelling benodigde toxicologische onderzoek zo snel mogelijk uit te laten voeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven welke landen, naast Nederland, in 2017 ook zullen starten met het monitoringsonderzoek en welke productencategorieën zij ieder zullen onderzoeken?
Op aandringen van Nederland houdt de Europese Commissie overzicht over de acties die in de lidstaten in het kader van de aanbeveling worden voorbereid. In dat kader heeft de Commissie de lidstaten opgeroepen om op haar lijst met beoogd te onderzoeken voedingsmiddelen aan te geven welke producten daarvan zullen worden onderzocht. Op 25 november jl.6 gaf de Commissie aan dat drie lidstaten (waaronder Nederland) gehoor hadden gegeven aan deze oproep. Met andere lidstaten was de Commissie op dat moment nog in gesprek.
Het is mij niet bekend welke productgroepen ieder van de lidstaten zullen onderzoeken. De Commissie bewaakt dat alle belangrijke productgroepen (en hun verpakkingen) worden onderzocht.
Hoeveel producten zullen in Nederland in het kader van de monitoring in 2017 en 2018 naar verwachting onderzocht worden? Is dit voldoende om een goed beeld te krijgen van de mogelijke vervuiling?
De voorbereiding van de monitoring is nog in volle gang. Er is inmiddels een prioritering en volgorde aangebracht in het onderzoek van beoogde producten op basis van de lijst met producten van de Commissie. Dit is gedaan op basis van:
De monitoring vindt plaats in verschillende Europese landen; de vraag of er voldoende dekking is en of het aantal te onderzoeken producten voldoende is, kan dan ook alleen op Europese schaal worden beantwoord. De Europese Commissie speelt hierbij een coördinerende rol.
Bent u ervan op de hoogte dat verschillende geaccrediteerde laboratoria in onder andere Nederland en Duitsland al geavanceerde en geautomatiseerde productanalyses op MOAH en MOSH aanbieden, waardoor de gewenste monitoring aanzienlijk versneld kan worden? Zo ja, bent u bereid om gebruik te maken van deze mogelijkheid? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben op de hoogte van het feit dat verschillende laboratoria analyses op MO aanbieden. Die laboratoria kunnen echter niet worden ingezet voor de monitoring. Er is immers nog geen internationaal gestandaardiseerde methode voor de analyse van lage gehalten aan MO zoals die in voedingsmiddelen en verpakkingen voorkomen. Hierdoor is er onvoldoende garantie dat de resultaten betrouwbaar en reproduceerbaar zijn, ook al zijn de betreffende laboratoria geaccrediteerd.
Bij afwezigheid van een gestandaardiseerde methode werkt het Joint Research Centre van de Commissie aan instructies voor een bruikbare methode. Dit gebeurt in samenwerking met het Duitse Bundesinstitut für Risikobewertung (BfR).
Bent u bereid de uitkomsten van de monitoring zo snel mogelijk actief openbaar te maken, zodat consumenten zichzelf kunnen informeren welke producten mogelijk vervuild zijn en bedrijven direct maatregelen kunnen nemen? Zo ja, binnen welke termijn nadat het resultaat van een productanalyse bekend is en op welke wijze zal deze gepubliceerd worden? Zo nee, waarom niet?
De monitoring levert resultaten op van gehalten aan MO in voedingsmiddelen en hun verpakkingen en geeft geen informatie over mogelijke bronnen eerder in het productieproces; voor de interne kwaliteitsbewaking bij de bedrijven is deze informatie daarom onvoldoende. Afgezien daarvan verwacht ik van bedrijven dat zij niet wachten op uitslagen van overheidsonderzoek, maar dat zij voordien al gericht onderzoek doen naar de mogelijke verontreiniging en de bronnen daarvan.
Wat de openbaarmaking van de monitoringgegevens betreft, is het streven van de NVWA om resultaten openbaar te maken. Of dat in dit geval mogelijk is, hangt af van veel factoren, onder andere van de dekkingsgraad van het onderzoek.
Het extreem doorfokken van dieren in de vee-industrie voor verhoogde productie |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het rapport «Grenzeloos gesleutel aan dieren», waaruit blijkt dat fokbedrijven zichzelf de komende jaren als doel hebben gesteld om plofkippen nog harder te laten groeien, zeugen nog meer tepels te geven en koeien nog meer melk te laten produceren?1
Een dergelijke richting acht ik zeer ongewenst. Ik denk overigens dat de ontwikkelingen in markt en maatschappij bepalend zullen zijn. Gelet op de veranderende publieke opinie en de wijzigingen in de vraag van consument en retail, zou een dergelijke richting mij verbazen, omdat die contrair is aan de beweging van markt en maatschappij.
Bent u bekend met de huidige welzijnsproblemen bij kippen die veroorzaakt worden door extreem doorfokken op snelle groei en hoge eiproductie, zoals chronische pijn, excessief verenpikken, kannibalisme en broze botten?
Mij is bekend dat fokken op enkel productieverhoging nadelige effecten kan hebben. Als gevolg van wijzigingen in de vraag van consumenten en retail in Noordwest-Europa naar welzijnsvriendelijkere pluimveevleesconcepten hebben fokkerijorganisaties fokprogramma’s opgezet voor trager groeiende robuuste vleeskuikens. De fokkerijprogramma’s in de legpluimveesector zijn gericht op robuustere legkippen die langer eieren kunnen produceren.
Bent u bekend met de huidige welzijnsproblemen bij koeien die veroorzaakt worden door extreem doorfokken op hoge melkproductie, zoals verminderde vruchtbaarheid, uierontsteking en kreupelheid?
Hoge productie in relatie tot welzijn en gezondheid van de koe heeft de aandacht van mij en van de melksector. In de brief van 14 juli 2015, waarin mijn voorganger vragen beantwoordt over de gevolgen van de stijging van de Nederlandse melkproductie (Kamerstuk 33 979, nr. 99), is aangegeven dat er de laatste jaren steeds meer aandacht is voor de balans tussen de melkgift en het algehele welzijn van de koe. Via initiatieven als de Duurzame Zuivelketen wordt in onderzoeken en de praktijk gewerkt aan het verminderen en voorkomen van welzijnsproblemen. De tendens is om in fokprogramma’s, naast inzet op hoge productie, ook in te zetten op verbetering van (uier-)gezondheid en verbetering van het beenwerk. Dus mede gericht op meer duurzaamheid en langere levensduur. Het is ook in het belang van de veehouder dat productieverhoging niet leidt tot onaanvaardbare problemen zoals uierontsteking, klauwgezondheid of verminderde vruchtbaarheid. Monitoringsgegevens laten zien dat de levensduur van koeien toeneemt, het celgetal daalt terwijl antibioticagebruik in de afgelopen jaren ook fors (met meer dan 20%) is afgenomen.
Bent u bekend met de huidige welzijnsproblemen bij varkens die veroorzaakt worden door extreem doorfokken op groei, mager vlees en meer biggen per moedervarken, zoals botziekten, hartproblemen en hogere sterfte?
Ik weet dat fokken op enkel productieverhoging nadelige effecten kan hebben. Vorig jaar heeft de stuurgroep bigvitaliteit, die onder voorzitterschap van de Producenten Organisatie Varkenshouderij (POV) opereert, het plan van aanpak bigvitaliteit aangeboden. Ik heb u hierover per brief geïnformeerd (Kamerstuk 28 286, nr. 884).
Deelt u de mening dat de sector niet in staat blijkt om het dierenwelzijn te borgen door grenzen te stellen aan het fokken van dieren? Zo ja, bent u bereid uw eerdere standpunt te herzien dat de verantwoordelijkheid voor een maatschappelijk aanvaardbare fokkerij bij de sector zelf ligt (Kamerstuk 28 286, nr. 859)? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief van 22 april 2016 (Kamerstuk 28 286, nr. 859) heb ik mijn reactie gegeven op de zienswijze «Fokkerij en voortplantingstechnieken» van de Raad voor Dierenaangelegenheden. Voor mijn antwoord op uw vraag verwijs ik dan ook naar deze brief.
Kunt u aangeven waarom u het advies van de Raad van Dieraangelegenheden om dieren via regelgeving te beschermen tegen doorfokken naast u heeft neergelegd?2
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om alsnog in actie te komen door duidelijke grenzen te stellen aan de productie per dier? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik eerder heb aangegeven, vind ik een fokrichting die gericht is op productieverhoging, zonder aandacht voor het voorkomen van de genoemde bijwerkingen, zeer onwenselijk. Ik verwacht van betrokken partijen in de keten concrete stappen om de door u gesignaleerde problemen tegen te gaan en dierenwelzijn te verbeteren. Zij zijn daarvoor primair verantwoordelijk. Mocht dat onvoldoende resultaat opleveren of mocht sprake zijn van nieuwe ongewenste ontwikkelingen, ligt scherpere overheidsinterventie in de rede.
Het bericht “ Duitse minister: nepvlees mag geen schnitzel heten ” |
|
Erik Ziengs (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht: Duitse Minister: nepvlees mag geen schnitzel heten?1
Ja.
Wat vindt u van het voornemen van de Duitse Minister van Landbouw om de vegetarische schnitzel en vega-curryworst als termen te verbieden?
Een aantal van de gebruikte voorbeelden wordt in Nederland niet als misleidend gezien. Als voor vleesloze producten termen worden gebruikt die (ook) voor vleeshoudende producten gebruikelijk zijn, is dit niet per definitie onduidelijk en misleidend, als de aanduidingen helder zijn over de afwezigheid van vlees en over het gebruik van andere grondstoffen.
Vindt u dat etiketten op de producten misleidend mogen zijn? Bent u bereid om ook in Nederland in gesprek te gaan met relevante stakeholders om misleidende termen op etiketten te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
De aanduiding van producten, op etiketten of anderszins, mag niet misleidend zijn. Relevante stakeholders zijn hiervan op de hoogte en de Nederlandse Voedsel- en Waren Autoriteit (NVWA) ziet er op toe dat dit voorschrift wordt nageleefd. Er is voldoende mogelijkheid tot overleg tussen betrokken partijen, bijvoorbeeld in het Regulier Overleg Warenwet, om twijfelgevallen te kunnen bespreken.
Deelt u de mening dat ook al is de smaak vrijwel gelijk dit geen reden is om in dit geval de naam van vleesproducten te gebruiken omdat dit geen juiste weergave is van de werkelijkheid? Zo nee, waarom niet?
De aanduiding van voedingsmiddelen moet duidelijk zijn over de aard ervan. Als voor vleesloze producten termen worden gebruikt die (ook) voor vleeshoudende producten gebruikelijk zijn, is dit niet per definitie onduidelijk en misleidend, als de aanduidingen helder zijn over de afwezigheid van vlees en over het gebruik van andere grondstoffen.
Waar supermarkten een apart schap inrichten met vegetarische producten, zijn er ook online webshops met vegetarische «vleesproducten» waarbij de consument niet direct op het etiket kan zien dat het vleesvervangers zijn. Wat vindt u hiervan?
Als in voorkomende gevallen producten worden aangeboden waarvan de aard onduidelijk is, is sprake van consumentenmisleiding en zal de NVWA optreden. Of dit in onlineshops of in andere winkels gebeurt, maakt geen verschil. In de Europese etiketteringsregelgeving gelden voor de onlineverkoop immers dezelfde wettelijke bepalingen als voor de klassieke winkelverkoop.
Bent u bereid om in navolging van uw Duitse collega een verbod in te voeren voor «vleesnamen» voor producten waar helemaal geen vlees inzit? Zo nee, waarom niet?
Nee, de huidige wetgeving rond de aanduiding van voedingsmiddelen is adequaat. Binnen de kaders van deze wetgeving houden ondernemers vrijheid in de aanduiding van hun voedingsmiddelen. Het is het kabinet bovendien niet bekend dat consumenten problemen ervaren met gebruikte productnamen op het gebied van vleesloze producten.
Bent u bereid om in het kader van een Europees gelijk speelveld op Europees niveau te pleiten voor een verbod om «vleesnamen» voor producten te verbieden waar geen vlees inzit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Het levend strippen en half slachten van vissen |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Vissen komen half geslacht, maar levend aan bij toko in Nijmegen»? Heeft u ook de videobeelden gezien waarop opengesneden steuren te zien zijn, ontdaan van hun ingewanden, maar nog lang niet dood?1
Ja.
Wat vindt u van de lijdensweg die deze vissen ondergaan? Kunt u bevestigen dat de vissen die op de beelden te zien zijn vermoedelijk in Duitsland levend zijn gestript, en vervolgens in half geslachte toestand naar een toko in Nijmegen zijn vervoerd?
Voor zover nu bekend betreft het vissen die afkomstig zijn uit Italië en in Duitsland zijn verwerkt. De politie en de NVWA hebben deze zaak in onderzoek.
Kunt u bevestigen dat in de Wet dieren (art. 1.2 en 1.3 in het bijzonder) de intrinsieke waarde van het dier wordt erkend en dat dieren als zijnde wezens met gevoel, ook als zij geslacht worden, in beginsel gevrijwaard dienen te zijn van onder andere pijn, angst en stress? Hoe verhoudt het levend strippen en het half slachten van vissen zich naar uw mening tot deze wettelijke bepalingen?
Er moet zorgvuldig worden omgegaan met levende dieren, waarbij zoveel mogelijk pijn en stress moet worden vermeden. De NVWA treedt dan ook op als onregelmatigheden worden geconstateerd.
Deelt u de mening dat het ethisch onacceptabel is om vissen levend te strippen en ze een urenlange doodsstrijd in half geslachte toestand te laten doormaken?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u bevestigen dat het levend strippen van vissen, net als het laten verstikken aan de lucht en het levend invriezen van vissen, algemene praktijk is bij de vangst en kweek van vissen voor consumptie? Zo nee, hoe komen vissen die worden gevangen of gekweekt voor consumptie volgens u dan wel aan hun eind en waarop baseert u dat?
Er is geen wetenschappelijk onderbouwde methode beschikbaar om op een goede manier vis aan boord van vaartuigen te bedwelmen en te doden. Om die reden wordt in Nederland momenteel onderzoek gedaan naar het bedwelmen van enkele platvissoorten aan boord van vaartuigen. Nederland bevindt zich in deze internationaal in de voorhoede. Zoals ook aangegeven in de antwoorden op de schriftelijke vragen van de begroting van 2017 (Kamerstuk 34 550 XIII, nr. 58), zet ik het onderzoek naar het bedwelmen van enkele platvissoorten aan boord van vaartuigen voort. Voor de periode 2017 tot en met 2020 heb ik in totaal een bedrag van € 600.000,- beschikbaar gesteld.
De meest gangbare manier waarop gevangen vissen aan boord worden gedood bestaat uit blootstellen aan de lucht gevolgd door strippen en het plaatsen op ijs.
In Nederland is in het verleden onderzoek gedaan naar een goede bedwelmingsmethode voor aal. Inmiddels is er een bedwelmingsmethode beschikbaar en is nationale regelgeving in voorbereiding voor de bedwelming van zowel kweekaal als aal uit de wildvangst. De verwachting is dat de regels voor het bedwelmen van aal dit jaar in werking zullen treden.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel vissen jaarlijks, gespecificeerd naar vissoort, na een lange doodsstrijd door levend te zijn gestript, ingevroren of verstikt, aan hun einde komen? Zo nee, waarom heeft u geen zicht op de (aantallen) vissen die volgens de Wet dieren op bescherming moeten kunnen rekenen, en de manier waarop zij worden geslacht?
Haring, makreel en andere pelagische soorten zijn soorten waar grote hoeveelheden van worden aangeland in Nederland. De hoeveelheid vissen die wordt aangeland wordt geregistreerd in logboeken in tonnages. De tonnages van de 10 soorten waar de grootste hoeveelheden van zijn gevangen in 2015 treft u aan in de bijlage.
Bent u bereid om in actie te komen voor de vissen en ervoor te zorgen dat zij in de praktijk de bescherming krijgen die zij op grond van de wet in beginsel allang hadden moeten hebben? Zo ja, welke maatregelen kan de Kamer tegemoet zien en op welke termijn? Zo nee, waarom hoeven vissen volgens u in de praktijk niet beschermd te worden, terwijl de wettelijke bepalingen voorschrijven dat dit wel moet gebeuren?
Zie antwoord vraag 5.