Een bericht van het Operationeel Centrum van de politie-eenheid Den Haag |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht van de politie-eenheid Den Haag (@POL_OCDH)?1
Ja.
Kunt u verklaren waarom de politie-eenheid Den Haag via Twitter communiceert dat het verkopen van kadavers uit vrachtwagens een legale actie is?
Naar aanleiding van binnengekomen meldingen over de verkoop van vlees uit (mini-)vrachtwagens in de regio heeft de politie-eenheid Den Haag enkele locaties gecontroleerd. Uit navraag bij de gemeente bleek dat naar aanleiding van het verzoek tot een incidentele standplaats ten behoeve van de verkoop, in dit geval uitgifte van vlees, toestemming was gegeven door de NVWA. Om meer duidelijkheid te verschaffen aan de burger over de uitgifte van het vlees en drukte op het telefoonnetwerk te beperken, heeft de meldkamer besloten een twitterbericht te versturen met een toelichting.
Deelt u de mening dat dergelijke berichten van de politie het gelijkwaardig- en rechtvaardigheidsgevoel van de lezers aantasten aangezien gelijke gevallen niet gelijk worden behandeld? Zo ja, wat gaat u doen om dit te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Of dergelijke berichten van de politie het gelijkwaardigheids- en rechtvaardigheidsgevoel van lezers aantasten kan ik niet beoordelen, maar normaal gesproken is het goed om gelijke gevallen gelijk te behandelen. Er kunnen echter specifieke uitzonderingssituaties voorkomen waar het wenselijk is om andere regels te stellen, waarbij beheersing van mogelijke risico’s leidend is.
Kunt u verklaren waarom verkoop van kadavers normaliter aan meerdere eisen en regels moet voldoen, onder toezicht van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) moet staan en waarom dat in dit geval niet wordt nageleefd?
In het bericht werd gesproken over kadavers, maar gedoeld wordt op de uitgifte van karkassen die zijn goedgekeurd voor menselijke consumptie. Zoals de Europese regelgeving voorschrijft houdt de NVWA intensief toezicht op het slachtproces, inclusief het keuren van karkassen. Voor de slacht en het vervoer vanaf het slachthuis geldt de Europese Verordening (EG) 853/2004 op het gebied van slachthygiëne. Deze verordening maakt het ook mogelijk dat de bevoegde autoriteit, in dit geval de NVWA, toestemming verleent voor het vervoer van vlees en aflevering aan burgers via (mini)vrachtwagens. Op grond van die bevoegdheid heeft de NVWA een permanente generieke toestemming verleend voor vervoer van nog niet afgekoelde karkassen tijdens het offerfeest. Dit maakt dat, binnen wat praktisch mogelijk is, kan worden geslacht en gehandeld in lijn met de Europese regels over voedselveiligheid. Het feit dat de karkassen niet zijn gekoeld overeenkomstig de hoofdregel van de verordening, brengt hier geen noemenswaardig risico voor de voedselveiligheid met zich mee omdat het vlees van de karkassen vrij snel wordt bereid en genuttigd en de overige Europese voorschriften inzake de vleeskeuring wel worden toegepast, waaronder de antemortem- en de postmortemkeuring.
Welke controles hebben de NVWA en/of politie uitgevoerd tijdens de verkoop van kadavers? Hoe is de voedselveiligheid gewaarborgd? Kunt u daarvan een uitgebreide analyse doen toekomen?
In het bericht werd gesproken over kadavers, maar gedoeld wordt op de uitgifte van karkassen die zijn goedgekeurd voor menselijke consumptie. De politie heeft navraag gedaan bij de gemeente en de NVWA. Hieruit bleek dat de benodigde toestemming verleend was. De dieren waarvan de karkassen op deze wijze zijn gedistribueerd, zijn geslacht in erkende slachthuizen. Ter borging van voedselveiligheid en dierenwelzijn houden toezichthouders van de NVWA toezicht op het naleven van de hiervoor geldende wettelijke eisen. Op het vervolgproces van uitsnijden en verdere verwerking van vlees wordt, in lijn met de regelgeving, minder intensief toezicht gehouden. Op de verkoop van karkassen en/of vlees aan consumenten wordt steekproefsgewijs toezicht gehouden.
Waarom wordt dit vlees in vrachtwagens aangeboden en niet via de reguliere verkooppunten? Waar komen deze kadavers vandaan? Met andere woorden waar zijn deze kadavers geslacht en welke controle heeft hierop plaatsgevonden?
De afnemers van dit vlees willen dit in het kader van het Offerfeest zo spoedig mogelijk na de slacht afnemen. Verder verwijs ik uw Kamer naar mijn antwoord op vragen 4 en 5.
Deelt u de mening dat verkoop van kadavers in alle gevallen aan de gelijke eisen en regels moeten voldoen? Kan een slagerij ook toestemming krijgen voor de verkoop van vlees uit een vrachtwagen? Zo ja, hoe verloopt die procedure? Zo nee, waarom wordt dit onderscheid gemaakt?
Bij de regels voor de productie, het vervoer en de verkoop van vlees voor menselijke consumptie staat de beheersing van de mogelijke volksgezondheidsrisico’s voorop. Er kunnen situaties zijn waarbij regels worden gesteld, specifiek voor deze situatie, om de mogelijke risico’s te beheersen. Uitgifte van vlees direct aan de eindgebruiker via een distributiepunt wordt tot op heden door de NVWA alleen toegestaan voor een aan het Offerfeest deelnemend slachthuis. Ik verwijs uw Kamer verder naar mijn antwoord op vraag 4.
Het bericht ‘Tonnen winst: saucijsjes en gehakt onterecht verkocht als biologisch’ |
|
Frank Futselaar |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Tonnen winst: saucijsjes en gehakt onterecht verkocht als biologisch»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het niet acceptabel is om normaal vlees te verkopen als zijnde biologisch?
Ja. Ik vind het belangrijk dat consumenten kunnen vertrouwen op het biologische keurmerk.
Wat is volgens u de reden dat de directeur van het betreffende bedrijf niet strafrechtelijk is vervolgd voor zijn praktijken?
De overweging om strafrechtelijk onderzoek in te stellen maakt de NVWA-IOD samen met het Functioneel Parket (FP) van het Openbaar Ministerie.
Belangrijke criteria voor het opstarten van een strafrechtelijk onderzoek zijn de vermoedelijke aard, ernst en omvang van de fraude en de beschikbare opsporingscapaciteit. Bij de selectie voor opvolging zaken via het strafrecht moeten prioriteiten worden gesteld. Casussen waarbij er sprake kan zijn van risico’s voor de volksgezondheid zullen als eerste worden opgepakt.
In de praktijk betekent dit dat de NVWA-IOD onvoldoende capaciteit heeft om alle vermoedelijke fraude met biologisch voedsel strafrechtelijk te onderzoeken.
Voor deze casus is besloten om een ander handhavingsinstrument te gebruiken om de vermenging van biologisch en gangbaar vlees te stoppen. De NVWA heeft namelijk door een uitgebreide administratieve controle vastgesteld dat de traceerbaarheid bij het bedrijf niet op orde was, waardoor ingekocht gangbaar vlees als biologisch is uitgeslagen en gefactureerd, en andersom. Skal heeft op basis daarvan kunnen optreden door het certificaat van het bedrijf in te trekken. Daarmee mag het bedrijf producten niet als biologisch op de markt brengen.
Bent u bereid de Kamer te informeren over het in het artikel genoemde capaciteitstekort bij de Nederlanse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)?
Ja. Ik zal uw Kamer bij de rapportage over de definitieve resultaten van de herbezinning van de NVWA hierover informeren. Ik verwijs naar mijn brief van 12 juli 2019 (Kamerstuk 33 835, nr. 127).
Bent u van plan om een onderzoek uit te voeren naar frauderende vleesverhandelaars? Zo nee, waarom niet?
De NVWA-IOD heeft de afgelopen jaren al diverse strafrechtelijke onderzoeken uitgevoerd naar frauderende vleeshandelaren. Als daar aanleiding toe is zal dit in de toekomst ook gebeuren.
Is er volgens u een juridische mogelijkheid om bedrijven die aantoonbaar hebben gefraudeerd het keurmerk «biologisch» te ontzeggen? Zo ja, bent u in het geval van dit bedrijf bereid om deze maatregel toe te passen zodra de vermeende fraude is aangetoond?
Het ontzeggen van het keurmerk «biologisch» bij bedrijven die vermoedelijk of aantoonbaar hebben gefraudeerd valt binnen de bestaande sanctiemogelijkheden van toezichthouder Skal Biocontrole. Skal trekt het certificaat in van bedrijven die hebben gefraudeerd. Van de door RTL Nieuws benoemde vleesverwerker is het certificaat in juni 2017 door Skal ingetrokken. Hiermee wordt de consument beschermd en is de betrouwbaarheid van het biologisch keurmerk gewaarborgd.
Het bericht ‘Stichting AAP vindt 53 exoten in Nederlandse huisdierenhandel’ |
|
Arne Weverling (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Stichting AAP vindt 53 exoten in Nederlandse huisdierenhandel»?1
Ja.
Bent u bekend met het onderzoek van Stichting AAP? Zo ja, wat is uw reactie op dit onderzoek?
Ik ben bekend met het onderzoek van Stichting AAP. Zoals in de aanbevelingen van het onderzoek staat, ben ik bezig om de beoordelingssystematiek af te ronden om daarmee een huis- en hobbydierenlijst (positieflijst) voor zoogdieren op te stellen.
Kunt u aangeven of er de afgelopen jaren een toename is in het aanbod van dieren die verboden zijn op basis van regelgeving, zoals de Regeling Natuurbescherming, op verschillende verkoopkanalen? Zo ja, hoe groot is deze toename?
Er wordt geen informatie verzameld over het aanbod van dieren, dus deze informatie is niet bekend. Social-mediakanalen zorgen er wel voor dat men makkelijker in aanraking komt met vraag- en aanbod van bijvoorbeeld exotische dieren. Met Bol.com en Marktplaats zijn afspraken gemaakt om advertenties te verwijderen van beschermde dieren of planten of producten daarvan die in Nederland niet (zomaar) verkocht mogen worden.
Volgens het onderzoek van Stichting AAP zijn in Nederland via verschillende verkoopkanalen 53 verschillende exotische zoogdiersoorten aangeboden. Herkent u zich in dit aantal? Zo nee, waarom niet?
Er wordt geen informatie verzameld over de aantallen zoogdieren die via verschillende verkoopkanalen worden verkocht. Ik deel echter wel de mening van Stichting AAP dat exotische zoogdieren complexe behoeften hebben als het om voeding, huisvesting en verzorging gaat. Om die reden werk ik aan een huis- en hobbydierenlijst voor zoogdieren.
Deelt u de mening dat internet veruit het belangrijkste handelskanaal voor exotische zoogdieren is? Zo ja, wat is de inzet van het kabinet om dit terug te dringen? Zo nee, waarom niet?
Internet is voor veel mensen toegankelijk en daarmee een makkelijk kanaal om goederen of dieren te kopen of verkopen. Dieren worden ook te koop aangeboden op beurzen en in dierenwinkels. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) controleert de internethandel risicogericht en treedt, indien nodig, handhavend op. Daarnaast ben ik in gesprek met de verschillende online verkoopkanalen om afspraken te maken over samenwerking.
Heeft u contact met de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming over genoemd probleem? Zo ja, kunt u aangeven wat de inzet van deze organisatie is om de handel in exotische zoogdieren terug te dringen?
Ik heb geen contact met de LID specifiek over de internethandel, maar wel als het gaat om dierenwelzijnsovertredingen. De LID handhaaft bij overtredingen op dierenwelzijn. Zij voert bijvoorbeeld routinecontroles in dierenwinkels, toeleveranciers van dierenwinkels en bedrijfsmatig handelaren uit. Naast de routinematige controles volgt de LID ook meldingen op die worden gedaan bij het meldpunt 144.
In het regeerakkoord «Vertrouwen in de Toekomst» is aangegeven dat de illegale import van beschermde diersoorten moet worden teruggedrongen. Kunt u aangeven wat de inzet van het kabinet is om dit te bereiken en welke stappen er de afgelopen tijd zijn gezet om illegale import daadwerkelijk terug te dringen?
Nederland voert vanuit de diverse betrokken overheidsinstanties het CITES-verdrag uit. Internationaal, Europees en nationaal werken de Nederlandse autoriteiten nauw samen om de illegale handel zoveel mogelijk tegen te gaan. Nederland neemt deel aan internationale opsporings- en handhavingsacties, zoals onlangs aan de Interpolactie Operation Thunderball,2 en wisselt actief opsporingsinformatie en -kennis uit. Op Europees niveau neemt Nederland sinds enkele jaren actief deel aan het EMPACT/Envicrime-programma om zicht te krijgen op illegale handelingen met beschermde dieren en planten die onder het CITES-verdrag vallen.
Nederland committeert zich daarnaast aan het EU Action Plan against wildlife Trafficking 2016–2020. Belangrijke voorbeelden van nationale acties in dit kader zijn de twee operaties Pangolin en Toekan3. Nationaal wordt er doorlopend veel aandacht besteed aan voorlichting op beurzen zoals vogel- en reptielenbeurzen en loopt er de Meld Misdaad Anoniem Campagne gericht op wildlife4. De inzet beperkt zich overigens niet tot levende beschermde diersoorten, maar richt zich ook op beschermde plantensoorten en producten hiervan. Ook in 2020 zullen de inspanningen worden gecontinueerd.
In het regeerakkoord «Vertrouwen in de Toekomst» is tevens aangegeven dat gekomen zal worden met een aangepaste positieflijst voor huisdieren. Kunt u aangeven wanneer u verwacht het voorstel voor deze positieflijst naar de Kamer te zenden? Zal de Kamer bij het toezenden van het voorstel ook geïnformeerd worden over de uitkomst van de consultatieronden over deze positieflijst?
Ik verwacht een conceptlijst aan het einde van het jaar te consulteren op internetconsultatie.nl. Van de internetconsultatie wordt een verslag gemaakt. Deze zal op internetconsultatie.nl worden geplaatst en wordt daarmee voor een ieder toegankelijk. Uw Kamer zal hierover geïnformeerd worden.
Het evenement ‘Zwientie Tikken’ waarbij varkens worden getreiterd ter vermaak van de mens |
|
Esther Ouwehand (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Heeft u gezien dat op het Dicky Woodstock Popfestival opnieuw «Zwientie Tikken» wordt georganiseerd?1
Ja.
Vindt u dit verantwoord? Zo ja, kunt u dit toelichten vanuit uw verantwoordelijkheid om te waken over de wettelijk verankerde intrinsieke waarde van het dier?
Een houder van een dier, in dit geval de organisator van het evenement, is verantwoordelijk voor de gezondheid en welzijn van zijn dieren en moet voldoen aan de geldende regelgeving op deze onderwerpen. Zolang er aan wet- en regelgeving is voldaan is het niet aan mij om hier verder een uitspraak over te doen. Het Zwientie Tikken is een traditie, en tradities zijn iets van de maatschappij.
De wettelijk verankerde intrinsieke waarde van een dier waar naar verwezen wordt is gebaseerd op de «vijf vrijheden» en richt zich tot de overheid en bevat geen wettelijke verplichtingen voor burgers. Het verplicht de overheid om bij het stellen van regels en het nemen van besluiten bij of krachtens de Wet dieren ten volle rekening te houden met de gevolgen die deze regels hebben voor de intrinsieke waarde van het dier. De «vijf vrijheden» komen tot uiting in de onderliggende regelgeving, zoals het Besluit houders van dieren. Op de naleving van deze regelgeving wordt weer toezicht gehouden door de NVWA.
Kunt u dit dan ook toelichten vanuit uw verantwoordelijkheid om de uitbraak van dierziekten te voorkomen?
De regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s ziet toe op het voorkomen van een uitbraak van bestrijdingsplichtige dierziekten. Hieruit vloeien verschillende regels voort welke ervoor moeten zorgen dat uitbraken met dierziekten worden voorkomen. Op het moment dat er een uitbraak in Nederland voorkomt zullen er extra beperkingen worden opgelegd aan het transport van varkens. Dit was op het moment van het evenement niet aan de orde. Uit de gegevens van RVO.nl en de NVWA blijkt dat de organisator geen ontheffing had aangevraagd voor het transport van varkens van en naar het evenemententerrein. Om deze reden is door de NVWA nader onderzoek gedaan naar de herkomst van de varkens en de transportbewegingen van de varkens van en naar het evenemententerrein.
Gaat u ingrijpen? Zo ja, hoe en wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 is er door de NVWA nader onderzoek gedaan naar de herkomst van de varkens en de transportbewegingen van varkens van en naar het evenemententerrein. De NVWA heeft hierbij 3 overtredingen vastgesteld, twee daarvan zullen met een schriftelijke waarschuwing afgedaan worden. De derde overtreding – het verwijderen van oormerken – wordt met een rapport van bevindingen afgedaan, wat kan leiden tot een bestuurlijke boete. Verder is de organisatie erop gewezen dat bij een volgende gelegenheid zij zaken op orde moeten hebben. Bij herhaling zal anders direct een rapport van bevindingen worden opgemaakt.
Waar komen de varkens vandaan die voor het Zwientie Tikken worden gebruikt?
Uit onderzoek van de NVWA is gebleken dat de varkens die voor het Zwientie Tikken zijn gebruikt komen van een vermeerderingsbedrijf uit de nabije omgeving van de evenementenlocatie. Om redenen van privacy zullen hier verder geen openbare mededelingen over worden gedaan.
Gaat het om biggen die worden vetgemest voor de slacht, om beren die worden gebruikt om sperma te produceren voor de varkensfokkerij of om zeugen die worden gebruikt om aan de lopende band biggen te werpen in de varkensfokkerij?
De varkens die getransporteerd zijn naar het evenemententerrein waren vrouwelijke vleesvarkens.
Is het de eerste keer in hun leven dat deze dieren buiten komen en aarde of modder onder hun voeten voelen?
De dieren zijn voorbereid op het evenement door in de periode voorafgaand aan het evenement gehuisvest te worden met veel ruimte op een natuurlijke ondergrond.
Wat gebeurt er met de dieren nadat de mens met ze is uitgespeeld?
De varkens zijn getransporteerd naar een varkenshouderij met een RE-status, een hobbyhouder, in de nabije omgeving van de evenementenlocatie. RE-status houdt in dat het een bedrijf is waar niet meer dan 5 varkens met hun biggen aanwezig mogen zijn. Ze zijn naar dit adres gegaan om daar nog een paar weken te verblijven alvorens zij naar het slachthuis gaan.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden, zonder naar eerdere antwoorden te verwijzen?
Ja.
Uitspraken van de minister inzake het vrijhandelsverdrag met de Mercosur-landen |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Klopt het dat u op 8 juli in de Financial Times heeft gezegd dat in het vrijhandelsverdrag van de Europese Unie (EU) met de landen van de Zuid-Amerikaanse Gemeenschappelijke Markt (Mercosur) is opgenomen dat bedrijven in de Mercosur-landen zich aan onze productiestandaarden moeten houden en dat dit strikt gemonitord zal worden?1 Zo nee, hoe zit het dan?
Ja, dat klopt. In het interview heb ik aangegeven dat de producten die uit Mercosur de EU binnenkomen moeten voldoen aan de EU-standaarden op het gebied van plant- en diergezondheid, voedselveiligheid en etikettering en dat de handhaving ervan gemonitord zal worden. In de ondertussen door de Europese Commissie gepubliceerde geconsolideerde teksten van het handelsdeel van het Associatieverdrag, in het hoofdstuk Sanitaire en Phytosanitaire (SPS) maatregelen, bevestigen beide partijen hun rechten en plichten onder de WTO-SPS overeenkomst (bepaling 4). Tevens zijn in dit hoofdstuk afspraken opgenomen over pre-listing van bedrijven die mogen exporteren en is verificatie ter plekke mogelijk (bepaling 15). Ook is in het hoofdstuk Handel en Duurzame Ontwikkeling (bepaling 2) de afspraak opgenomen dat wederzijds de milieustandaarden niet verlaagd mogen worden om handel te bevorderen. Daarnaast bevat deze geconsolideerde tekst het EU-voorzorgsprincipe: bij imminente dreigingen voor milieu mogen de Europese Commissie en de EU lidstaten eenzijdig ingrijpen ook als er (nog) geen sluitend wetenschappelijk bewijs voorhanden is (hoofdstuk Handel en Duurzame Ontwikkeling, bepaling 10). Indien goedgekeurd, gaat het EU-Mercosur Associatieakkoord met deze afspraken verder dan de eerder door de EU gesloten associatieakkoorden.
De door de Europese Commissie gepubliceerde geconsolideerde teksten worden momenteel juridisch «opgeschoond» en vertaald in de talen van de Europese Unie. De Europese Commissie verwacht dat dit in de zomer van 2020 gereed zal zijn en verwacht de hieruit resulterende formele tekst ter goedkeuring aan de Raad voor te leggen in november 2020.
Kunt u bevestigen dat uit de op 12 juli volledig gepubliceerde tekst van het akkoord blijkt dat onder andere op de terreinen dierenwelzijn, gentech en antibioticaresistentie is afgesproken dat de twee handelsblokken alleen maar dialogen aangaan?
In het hoofdstuk Dialogen is voorzien in de oprichting van een sub-comité voor dialogen m.b.t. dierenwelzijn, gentechnologie, antimicrobiële resistentie (AMR) en wetenschappelijke zaken gerelateerd aan voedselveiligheid en dier- en plantgezondheid (bepalingen 1 en 2). Het sub-comité kan adhoc-werkgroepen instellen. De werkgroep dierenwelzijn heeft als doel kennisdeling te bevorderen, best practices te delen, de onderzoekssamenwerking te versterken, en de samenwerking in internationale fora te intensiveren met als doel de verdere ontwikkeling van OIE-standaarden, inclusief dierenwelzijnspraktijken en hun implementatie. Erkend wordt dat dieren «wezens met gevoel» zijn (bepaling 3). Verder is afgesproken dat er intensiever zal worden samengewerkt op AMR en gentechologie (bepalingen 5 resp. 4). Voor AMR zal een werkgroep worden opgericht. Voor gentechnologie bestaat die mogelijkheid eveneens.
Kunt u bevestigen dat de teksten van het akkoord stellen dat onder andere op die gebieden de verdragslanden hun volledige beleidsautonomie houden?
De soevereiniteit van beide verdragspartners over hun eigen interne regelgeving wordt bevestigd in het Hoofdstuk Dialogen, bepaling 7.
Kunt u bevestigen dat dit betekent dat de EU hierdoor niet in staat is om af te dwingen dat de Mercosur-landen zich aan de Europese standaarden houden op deze terreinen? Zo nee, kunt u de precieze bepalingen in het akkoord aanwijzen waaruit blijkt dat de EU dit wel zou kunnen?
De EU kan de Mercosur-landen niet dwingen de EU-regelgeving of het equivalent daarvan over te nemen. Voor toelating op de interne EU-markt geldt dat alle geïmporteerde producten wel moeten voldoen aan de EU-standaarden op het gebied van plant- en diergezondheid, voedselveiligheid, ook voor producten die afkomstig zijn uit Mercosur-landen. Om optimaal gebruik te maken van EU-markttoegang kunnen de Mercosur-landen besluiten de interne regelgeving en standaarden te richten op de EU-regelgeving en standaarden.
Kunt u bevestigen dat op het gebied van de handel en duurzame ontwikkeling, waar ook de bescherming van het Amazoneregenwoud onder valt, er geen afdwingbare afspraken zijn gemaakt?
In het verdrag respecteren beide partijen met het «right to regulate» de mogelijkheid hun eigen wet- en regelgeving vast te stellen.
Kunt u bevestigen dat de EU derhalve geen middel heeft om bescherming van het regenwoud af te dwingen? Zo nee, kunt u de precieze bepalingen in het akkoord aanwijzen waaruit blijkt dat de EU dit wel zou kunnen?
In bepaling 5 van het hoofdstuk over Handel en Duurzame Ontwikkeling bevestigen de EU en Mercosur hun verplichtingen onder multilaterale milieuakkoorden, zoals de Overeenkomst van Parijs en het Verdrag inzake Biologische Diversiteit (CBD), effectief te implementeren en waar mogelijk samen te werken binnen deze internationale fora. In bepaling 8 van hetzelfde hoofdstuk zijn afspraken opgenomen over het belang van duurzaam bosbeheer, over de handel in duurzame producten en over het bevorderen van de betrokkenheid van inheemse bevolkingsgroepen hierbij, en over maatregelen om illegale houtkap en daaraan gerelateerde handel tegen te gaan. Er bestaan echter geen afdwingbare, internationale afspraken voor de bescherming van de Amazone of het voorkomen van illegale ontbossing waar het EU-Mercosur-Associatieakkoord naar kan verwijzen.
Kunt u bevestigen dat er geen afdwingbare afspraken in het verdrag zijn opgenomen die het gebruik van landbouwgif in de Mercosur-landen zodanig aan banden gaan leggen dat die landen in ieder geval geen pesticiden zullen gebruiken die verboden zijn in de EU? Zo nee, kunt u de precieze bepalingen in het akkoord aanwijzen waaruit blijkt dat de EU zou kunnen afdwingen dat de Mercosur-landen dezelfde verboden op pesticiden gaan hanteren bij de teelt van producten die ze naar de EU onder dit akkoord zullen exporteren?
In de Mededeling van de EU van 23 juli jl. «Stepping up EU Action to Protect and Restore the World’s Forests»2 worden opties genoemd hoe de EU haar marktmacht nog verder kan inzetten voor het voorkomen van ontbossing3. Deze opties zullen de komende maanden verder worden uitgewerkt.
Kunt u bevestigen dat EU-landen vanuit het voorzorgsbeginsel alleen maar handelsbeperkingen kunnen opleggen wanneer het milieu binnen de eigen landsgrenzen in gevaar is, maar niet op basis van de positie die lidstaten wellicht willen innemen dat zij geen vrije markttoegang willen bieden aan producten die gepaard gaan met het in gevaar brengen van het milieu in de Mercosur-landen?
Het nog goed te keuren EU-Mercosur Associatieakkoord bevestigt in het hoofdstuk over Handel en Duurzame Ontwikkeling de verplichtingen voor beide partijen die zijn vastgelegd in internationale verdragen. De geconsolideerde tekst voorziet in een sub-comité inzake handel en duurzame ontwikkeling waarin partijen toezien op de implementatie van afspraken. In het geval een partij zich niet houdt aan de afspraken, kan een geschillenbeslechtingsprocedure gestart worden door het inroepen van een deskundigenpanel voor advies (hoofdstuk Handel en Duurzame Ontwikkeling, bepalingen 16–18). Onafhankelijke milieuorganisaties, vakbonden en bedrijfsorganisaties kunnen via nationale adviesgroepen aanbevelingen doen aan dit sub-comité (Hoofdstuk Handel en Duurzame Ontwikkeling, bepalingen 14 t/m 17).
Gezien het feit dat de geconsolideerde teksten beschikbaar zijn, wanneer gaat de regering «de balans opmaken» van de brede voor- en nadelen van het handelsakkoord, inclusief voor de land- en tuinbouwsector, en dit standpunt naar de Kamer sturen?
Dergelijke afspraken zijn inderdaad niet in het verdrag opgenomen. Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de verdragslanden valt onder de soevereiniteit over de eigen interne regelgeving die wederzijds wordt gerespecteerd.
Herinnert u uw uitspraken in de Kamer van 4 juli jl., toen u zei dat de standpuntbepaling van de regering pas zal plaatsvinden nadat de geconsolideerde teksten beschikbaar zijn?
De hiervoor relevante regels staan niet in het nog goed te keuren EU-Mercosur Associatieakkoord, maar in de Europese regels voor het vaststellen van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen, Verordening (EG) nr. 396/2005. Deze verordening garandeert dat alleen producten op de Europese markt worden toegelaten (in de EU geproduceerd of ingevoerd) die voldoen aan de vastgestelde Maximale Residu Limieten (MRL’s) en daarmee voldoende veilig zijn. Gewasbeschermingsmiddelen die in de EU uit overwegingen van volksgezondheid zijn verboden, mogen ook in producten uit derde landen niet aanwezig zijn. Als de middelen in de EU uit andere dan volksgezondheidsoverwegingen zijn verboden, kan wel een MRL (invoertolerantie, IT) worden aangevraagd. Deze IT wordt toegekend als uit een beoordeling van de European Food Safety Authority (EFSA) blijkt dat die voldoende veilig is. De toetsing hiervan is gelijk aan die van middelen die wel in de EU zijn toegelaten.
Hoe vallen uw stellige uitspraken over wat in het Mercosur-vrijhandelsverdrag zou zijn opgenomen en uw duidelijke positieve appreciatie van het akkoord in de Financial Times op 8 juli te rijmen met wat u gezegd heeft in de Kamer, gelet op het feit dat de geconsolideerde teksten pas op 12 juli beschikbaar kwamen?
Het voorzorgsprincipe wordt ingeroepen ter bescherming van het milieu in de EU. De Europese Commissie en EU-lidstaten mogen beleidsmaatregelen nemen om het milieu te beschermen, voor zover daar behoefte aan is. Alle maatregelen die invloed hebben op de markttoegang van derde landen tot de EU moeten in lijn zijn met de WTO-regels en de afspraken die gemaakt zijn in een bilateraal handelsakkoord.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden zonder te verwijzen naar eerdere antwoorden?
De door de Europese Commissie gepubliceerde geconsolideerde teksten zijn voorlopige teksten. In deze teksten zijn de tariefcontingenten en het politieke deel van het akkoord nog niet opgenomen. De gepubliceerde geconsolideerde teksten worden momenteel juridisch «opgeschoond» en vertaald in de talen van de Europese Unie. De Europese Commissie verwacht dat dit in de zomer van 2020 gereed zal zijn en verwacht de hieruit resulterende formele tekst ter goedkeuring aan de Raad voor te leggen in november 2020. De Europese Commissie voert momenteel een Sustainability Impact Assessment uit die naar verwachting eind dit jaar wordt gepubliceerd.
De regering zal de balans opmaken van de voor- en nadelen van het nog goed te keuren EU-Mercosur Associatieakkoord als alle daartoe noodzakelijke stukken beschikbaar zijn. De Kamer zal over het standpunt van het Kabinet worden geïnformeerd voordat de Raad besluit over het akkoord.
Uitgedeelde boetes op grond van de Meststoffenwet |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kunt u aangeven hoeveel boetes in het kader van de Meststoffenwet op basis van controles van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) onderscheidenlijk administratieve controles van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) in 2017 onderscheidenlijk 2018 uitgedeeld zijn?
De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) is belast met het fysieke toezicht op de naleving van de mestregelgeving. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) ontvangt en controleert als uitvoerder van die wetgeving de gegevens en voert namens de rijksoverheid de bestuursrechtelijke handhaving uit. RVO.nl kan maatregelen nemen, zoals het opleggen van een bestuurlijke boete, opleggen van een last onder dwangsom of geven van een waarschuwing.
In 2017 heeft RVO.nl 2.662 boetes, lasten onder dwangsom (LOD) of waarschuwingen opgelegd, met een totaal bedrag van € 2.105.405. In 2018 waren dat 3.674 boetes, lasten onder dwangsom (LOD) of waarschuwingen, met een totaalbedrag van € 11.398.215. Het bedrag aan boetes verschilt per jaar en is sterk afhankelijk van de aanwezigheid van grote zaken met hoge boetes. In 2018 was sprake van een aantal grote zaken, met name bij de controles van de gebruiksnormen en van de verantwoordingsplicht.
RVO.nl
Jaar
Aantallen boetes, LOD’s en waarschuwingen
Totaalbedrag, in euro’s
2017
2.662
€ 2,1 mln
2018
3.674
€ 11,4 mln
Dit is nader uitgesplitst in onderstaande tabel.
2017
2018
Administratieve verplichtingen intermediairs
65
€ 17.400
173
€ 45.040
Administratieve verplichtingen landbouwers
852
€ 231.970
885
€ 234.415
Administratieve verplichtingen overige leveranciers en afnemers bedrijven
9
€ 5.300
8
€ 0
Gebruiksnormen
625
€ 1.261.078
412
€ 6.173.157
Grensoverschrijdende overbrenging
124
€ 24.670
158
€ 38.115
Hoeveelheidsbepaling
118
€ 35.545
269
€ 136.171
Mestverwerking
31
€ 227.548
89
€ 1.978.610
Overige bepalingen
2
€ 0
3
€ 900
Verantwoorde groei melkveehouderij
17
€ 57.358
42
€ 231.266
Verantwoordingsplicht dierlijke meststoffen
5
€ 73.060
17
€ 2.091.588
Vervoer van dierlijke meststoffen
232
€ 59.135
164
€ 119.530
Vervoer van zuiveringsslib en compost
7
€ 2.100
9
€ 2.430
Vervoersbewijs dierlijke meststoffen
575
€ 110.240
1.445
€ 346.993
Wat was het totaalbedrag van deze boetes in 2017 onderscheidenlijk 2018?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u daarbij aangeven wat de boetebedragen (totaal) en aantallen beschikkingen waren voor de verschillende soorten overtredingen (gebruiksnormen, verantwoordingsplicht, mestverwerkingsplicht, hoeveelheidsbepaling, etc.)?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u voor de in 2017 en 2018 opgelegde beschikkingen een verdeling geven van de hoogte van de opgelegde boetes (<2.000 euro, 2.000–15.000 euro, 15.000–50.000 euro, >100.000 euro)?
De boetes en LOD’s in 2017 en 2018 zijn als volgt te verdelen:
<2.000 euro
2.000 – 15.000 euro
15.000 – 50.000 euro
50.000 – 100.000 euro
>100.000 euro
2017
886
90
28
3
1
2018
659
193
122
33
18
Kunt u aangeven in hoeverre in 2017 en 2018 opgelegde boetes zijn gematigd door toepassing van het matigingsbeleid naar aanleiding van ingediende zienswijzen onderscheidenlijk naar aanleiding van ingediende bezwaren (met uitzondering van matiging vanwege overschrijding van termijnen)?
Matiging van boetes kan plaatsvinden op basis van ontvangen zienswijzen op voornemens, door toepassing van het matigingsbeleid bijvoorbeeld wegens overschrijding van termijnen door de overheid, en op basis van (gedeeltelijk) gegronde bezwaren. In het matigingsbeleid wordt rekening gehouden met de individuele omstandigheden van de ondernemer. De mate waarin een boete verlaagd wordt is dus maatwerk. Een gemiddeld percentage waarmee boetes verlaagd zijn, geeft in dat licht geen relevante informatie. Om hoeveel gevallen van matiging en om welke bedragen het gaat wordt door RVO.nl niet in haar totaliteit bijgehouden. Een meer specifieke beantwoording zou een individuele doorlichting van alle zaken vragen. Hiervoor is thans geen capaciteit bij RVO.nl beschikbaar.
Op 18 december 2018 heeft het College van beroep voor het bedrijfsleven (CBb) drie uitspraken gedaan over een aantal categorieën mestboetes. Als gevolg hiervan heeft RVO.nl in 2019 138 boetebeschikkingen waartegen bezwaar liep geheel of gedeeltelijk ingetrokken, 9 uit 2017 en 129 uit 2018. Een boetebeschikking kan uit meerdere administratieve bevindingen bestaan.
Als dergelijke matiging werd toegepast, wat was dan gemiddeld genomen het percentage waarmee de boete verlaagd werd?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u inmiddels meer inzicht ingeven in de mogelijke oorzaken van de door RVO.nl geconstateerde stijgende trend in het aantal mestboetes dat opgelegd wordt?1
De handhaving van het mestbeleid bij RVO.nl wordt programmatisch aangepakt in nauwe samenwerking met de NVWA. Programmatisch handhaven is een aanpak waarbij op basis van de risico’s van niet-naleving van de regelgeving periodiek prioriteiten worden vastgesteld en met behulp van een doelgroep-analyse een interventiestrategie wordt bepaald.
De toename van het totale boetebedrag en het aantal mestboetes in 2018 is het gevolg van het gebruik van steeds geavanceerdere data-analyses, waardoor administratieve onderzoeken bij geselecteerde bedrijven vaker leiden tot een bestuurlijke sanctie ten opzichte van een steekproefsgewijze aanpak. In mijn brief van 28 september 2018 heb ik uw Kamer mijn aanpak (versterkte handhavingsstrategie mest) toegezonden (Kamerstuk 33 037, nr. 311).
Verder waren er in 2018 een aantal grotere strafrechtelijke onderzoeken. Daarbij gaat het met name om onderzoeken naar overtreding van de gebruiksnormen en/of verantwoordingsplicht.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het aangekondigde onderzoek van de Commissie Deskundigen Meststoffenwet naar behaalde economische voordelen door fraude, de verhouding tot de boetehoogte en de regio’s waar economische voordelen relatief hoog zijn?2
Dit onderzoek is afgerond en ik heb uw Kamer hier inmiddels over geïnformeerd. Ik verwijs naar mijn brief van 24 oktober jl. (Kamerstuk 33 037, nr. 365)
Wordt in het genoemde onderzoek, zoals geadviseerd door de Auditdienst Rijk, ook gekeken naar eventuele differentiatie naar soort mest of soort grond?
In het onderzoek van de CDM wordt ingegaan op varkens-, rundvee- en pluimveemest. Er wordt niet ingegaan op de soort grond, wel op verschillen tussen regio’s. Voor meer achtergrondinformatie verwijs ik naar mijn brief van 24 oktober jl. (Kamerstuk 33 037, nr. 365)
Duizenden jonge varkens en kippen die in hun stal zijn gestorven door de hitte en de afhankelijkheid van de brandweer om oververhitting van stallen te voorkomen |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u er kennis van genomen dat op woensdag 24 juli 2019 honderden varkens in een stal in Middelharnis zijn gestorven als gevolg van de hitte in combinatie met een falend ventilatiesysteem?1 Zo ja, wanneer was dit bekend op uw ministerie?
Ja, ik heb van dit incident en andere incidenten kennisgenomen. Zoals ik heb aangegeven in mijn brief betreur ik deze incidenten en is mijn inzet erop gericht deze in de toekomst te voorkomen. Na een incident is het ministerie snel op de hoogte (vrijwel altijd binnen 24 uur). Dat kan via meerdere routes, variërend van bijvoorbeeld contacten met de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) tot berichtgeving op sociale media of door mediavragen. Over het genoemde incident is een melding binnengekomen bij de NVWA en deze is ter plekke geweest. Ik ga regelen dat dergelijke incidenten altijd gemeld moeten worden bij de NVWA.
Hoeveel dieren stonden er in de stal?
In de betreffende afdelingen van de stal waren circa 1140 varkens gehuisvest.
Hoe oud waren de dieren?
De varkens hadden een leeftijd van circa 5 maanden.
Hoeveel dieren zijn er precies gestorven?
Gelet op de verklaring van de houder zijn circa 900 dieren doodgegaan.
Kunt u toelichten wat voor type stal dit was? Gaat het om jonge varkens die in een dichte stal met volledig geautomatiseerde voer-, water- en ventilatiesystemen worden vetgemest voor de slacht? Zo nee, hoe zit het dan?
De stal waarin de varkens van circa 5 maanden oud verbleven betreft huisvesting van vleesvarkens. In deze stal is de voerverstrekking geautomatiseerd en er is een waterleidingsysteem met drinknippels voor watervoorziening. In de stal is de ventilatie mechanisch geregeld.
Was de stal voorzien van luchtwassers?
De betreffende stal is voorzien van luchtwassers.
Waren bij deze stal een «passend noodsysteem» en een alarmsysteem aanwezig, conform uw antwoord op eerdere vragen van de Partij voor de Dieren over varkens die gestikt waren nadat de ventilatie in hun stal was uitgevallen?2 Wanneer heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) voor het laatst op deze locatie gecontroleerd op de aanwezigheid van deze voorzieningen? Wanneer heeft de NVWA voor het laatst gecontroleerd of de voorziening werkt?
De veehouder is verantwoordelijk voor de aanwezigheid en het functioneren van een ventilatie-, nood- en alarmsysteem. Het is de taak van de veehouder om regelmatig te testen of deze voorzieningen werken. De veehouder beschikt over een alarmsysteem. Uit het logboek van de veehouder blijkt dat het alarmsysteem op 12 juli 2019 voor het laatst is getest. Deze veehouder beschikt daarnaast ook over een noodaggregaat die in het geval van stroomuitval kan worden ingeschakeld.
In 2009 is door de NVWA een inspectie uitgevoerd op dit bedrijf met betrekking tot de huisvesting van de dieren. Daarbij zijn geen afwijkingen geconstateerd met betrekking tot het ventilatie-, nood- en alarmsysteem.
Hoe laat is de ventilatie precies uitgevallen? Hoe laat en hoe werd dit ontdekt?
Het is niet precies bekend hoe laat de ventilatie is uitgevallen. Het alarm is op 23 juli 2019 om 2:30 uur afgegaan.
Hoe laat zijn de dieren gestikt?
Dit is niet bekend.
Konden de dieren die het hadden overleefd wel zomaar «in andere stallen op het terrein» worden bijgezet? Had deze veehouder daar toevallig ruimte voor of heeft hij de maximale stalbezetting in die «andere stallen op het terrein» hiermee overschreden?
De veehouder heeft de ventilatie handmatig weer aan kunnen zetten. Daarna zijn de dode dieren verwijderd en zijn de levende dieren bij elkaar in twee afdelingen van de betreffende stal gezet.
Zijn er dieren vervroegd afgevoerd naar de slacht als gevolg van het uitvallen van het ventilatiesysteem? Zo ja, hoeveel en wanneer?
Er zijn geen dieren vervroegd afgevoerd naar de slacht als gevolg van het uitvallen van het ventilatiesysteem.
Heeft u er kennis van genomen dat in de nacht van dinsdag 23 op woensdag 24 juli 2019 2.100 varkens in een stal in Maarheze de verstikkingsdood zijn gestorven omdat de ventilatie was uitgevallen?3 Zo ja, wanneer was dit op uw ministerie bekend?
Ja, daarvan heb ik kennisgenomen. Na een incident is het ministerie snel op de hoogte (vrijwel altijd binnen 24 uur). Dat kan via meerdere routes, variërend van bijvoorbeeld contacten met de NVWA tot berichtgeving op sociale media of door mediavragen. Over het genoemde incident is een melding binnengekomen bij de NVWA en deze is ter plekke geweest.
Kunt u toelichten wat voor type stal dit was? Gaat het om jonge varkens die in een dichte stal met volledig geautomatiseerde voer-, water- en ventilatiesystemen worden vetgemest voor de slacht? Zo nee, hoe zit het dan?
De stal waarin zij verbleven betreft huisvesting van vleesvarkens met een leeftijd variërend tussen circa 11 weken en 6 maanden. In deze stal is de voerverstrekking geautomatiseerd en er is een waterleidingsysteem voor de verstrekking van water. In de stal is de ventilatie mechanisch geregeld.
Klopt het dat de stal was voorzien van luchtwassers, terwijl er eerder ventilatiekokers op het dak waren die zorgden voor de toevoer van verse lucht?
De betreffende stal is voorzien van luchtwassers.
Onderschrijft u de uitspraak van de betreffende veehouder, die over het plaatsmaken van de ventilatiekokers voor luchtwassers en de toevoer van verse lucht opmerkt: «Nu moeten de luchtwassers daarvoor zorgen. Als dan de stroom uitvalt, zit alles potdicht. Het werd er meer dan 40 graden. Daardoor zijn die varkens gestikt.»?
Ventilatie en luchtwasser zijn twee verschillende systemen in een dierverblijf. Wanneer de stroom uitvalt, vallen zowel de ventilatie als de luchtwasser (naast alle andere installaties die stroom nodig hebben) uit. Het gevolg is dat in dichte stallen geen ventilatie optreedt en geen zuurstof wordt aangevoerd voor de dieren en geen warmte wordt afgevoerd. De luchtwasser is enkel de installatie om de ventilatielucht uit de stal te reinigen. Het ventilatiesysteem zorgt voor afvoeren van de ventilatielucht en het aanvoeren van verse lucht naar de dieren. Ook in mechanisch geventileerde stallen zonder luchtwasser levert dit problemen op bij stroomuitval. Het is wel zo dat dichte stallen kwetsbaarder zijn voor dergelijke incidenten dan (open) stallen waar natuurlijk wordt geventileerd.
Waren bij deze stal een «passend noodsysteem» en een alarmsysteem aanwezig? Wanneer heeft de NVWA voor het laatst op deze locatie gecontroleerd op de aanwezigheid van deze voorzieningen? Wanneer heeft de NVWA voor het laatst gecontroleerd of de voorziening werkt?
De veehouder is verantwoordelijk voor de aanwezigheid en het functioneren van een ventilatie-, nood- en alarmsysteem. Het is de taak van de veehouder om regelmatig te testen of deze voorzieningen werken.
Er waren een alarmsysteem en noodsysteem aanwezig op dit bedrijf.
In 2013 is er een inspectie uitgevoerd op dit bedrijf met betrekking tot de huisvesting van de dieren. Daarbij zijn geen afwijkingen geconstateerd met betrekking tot het ventilatie-, nood- en alarmsysteem.
Wat definieert u als een «passend noodsysteem» respectievelijk een adequaat alarmsysteem?
Een passend noodsysteem kan voldoende verse lucht aanvoeren om de gezondheid en het welzijn van het dier te waarborgen als het hoofdsysteem uitvalt. Een adequaat alarmsysteem treedt in werking indien het ventilatiesysteem uitvalt.
Kunt u bevestigen dat de volautomatische stallen waarin naar schatting meer dan 90 procent van de biggen in Nederland worden vetgemest voor de slacht op afstand (kunnen) worden bestuurd via een app op de iPad, zoals de betreffende veehouder gewoon was?4
Het is mij bekend dat het mogelijk is om systemen op afstand te besturen. Het is mij niet bekend van welke besturing de betreffende veehouder gebruik maakte.
Hoe laat is de ventilatie precies uitgevallen? Hoe laat en hoe werd dit ontdekt?
Het is niet precies bekend hoe laat de ventilatie is uitgevallen. Het alarm is omstreeks middernacht afgegaan.
Kunt u het relaas van de veehouder bevestigen, die zegt dat het alarm wel is afgegaan, dat hij direct is gaan kijken maar dat er geen redden meer aan was?5 Zo nee, hoe ging het dan?
Wat er precies is voorgevallen wordt nog onderzocht door de NVWA. Hierover kunnen nog geen uitspraken worden gedaan.
Hoe laat zijn de dieren gestikt?
Dit is niet bekend.
Hoeveel dieren stonden er in de stal?
In de betreffende stal waren circa 2.100 dieren gehuisvest.
Hoe oud waren de dieren?
De leeftijd van de betreffende dieren varieerde tussen circa 11 weken en circa 6 maanden.
Heeft u er kennis van genomen dat op donderdag 25 juli 2019 in Neer zo’n 4.000 kippen zijn gestorven als gevolg van de hitte in de stallen waarin ze zich bevonden?6 Zo ja, wanneer was dit bekend op uw ministerie?
Ja, daarvan heb ik kennisgenomen. Na een incident is het ministerie snel op de hoogte (vrijwel altijd binnen 24 uur). Dat kan via meerdere routes, variërend van bijvoorbeeld contacten met de NVWA tot berichtgeving op sociale media of door mediavragen. Over het genoemde incident is een melding binnengekomen bij de NVWA en deze is ter plekke geweest.
Hoeveel dieren zijn er precies gestorven?
Gelet op de cijfers van de pluimveehouder zijn ongeveer 4.000 vleeskuikens dood gegaan.
Kunt u toelichten wat voor type stallen dit zijn? Gaat het ook hier om dichte stallen met volledig geautomatiseerde voer-, water- en ventilatiesystemen waarin de kuikens werden vetgemest voor de slacht? Zo nee, hoe zit het dan?
Het betrof vleeskuikenstallen met geautomatiseerde voer-, water- en ventilatiesystemen. Daarnaast waren de stallen uitgerust met een vernevelingsleiding ten behoeve van koeling van de ingaande lucht.
Waren de stallen voorzien van luchtwassers?
Dit is niet bekend.
Was de ventilatie uitgevallen of deed het ventilatiesysteem het wel, maar werd het ondanks het ventilatiesysteem veel te warm in de stallen?
De ventilatie was niet uitgevallen. Gelet op de verklaring van de pluimveehouder was de binnentemperatuur lager dan de buitentemperatuur.
Waren bij deze stallen een «passend noodsysteem» en een alarmsysteem aanwezig? Wanneer heeft de NVWA voor het laatst op deze locatie gecontroleerd op de aanwezigheid van deze voorzieningen? Wanneer heeft de NVWA voor het laatst gecontroleerd of de voorziening werkt?
De veehouder is verantwoordelijk voor de aanwezigheid en het functioneren van een ventilatie-, nood- en alarmsysteem. Het is de taak van de veehouder om regelmatig te testen of deze voorzieningen werken.
Er waren een alarmsysteem en noodsysteem aanwezig op dit bedrijf.
In 2016 heeft de NVWA een inspectie uitgevoerd op dit bedrijf met betrekking tot de huisvesting van de dieren. Daarbij zijn geen afwijkingen geconstateerd met betrekking tot het ventilatie-, nood- en alarmsysteem.
Kunt u bevestigen dat op woensdag 24 juli 2019 de kritische grens van 34 graden Celsius in de stallen was overschreden?
Dit kan ik niet bevestigen.
Kunt u bevestigen dat de gestorven dieren vleeskuikens van zes weken oud waren, die dus tegen of op hun «slachtgewicht» zaten c.q. waren?
De betreffende vleeskuikens waren van een zogeheten traag-groeiend ras en waren zeven weken oud. Deze dieren zaten op de datum van de calamiteit nog niet op het slachtgewicht.
Kunt u bevestigen dat bij 34 graden Celsius of meer de hartspier van deze dieren het kan begeven? Zo nee, hoe zit het dan?
Ik ben niet bekend met de literatuur die exact deze omgevingstemperatuur aanhaalt als kritische grens voor de kip. Wanneer een kip zijn warmte niet meer af kan geven aan de omgeving doordat de omgevingstemperatuur al hoog is, kan de temperatuur in de kip hoog genoeg oplopen om schade te veroorzaken aan verschillende organen. Dit heeft de dood van het dier tot gevolg. Naast de omgevingstemperatuur beïnvloeden ook de luchtvochtigheid en de luchtcirculatie de mate waarin het dier zijn warmte kwijt kan.
Welke bezettingsgraad hanteert deze veehouder in deze stallen om kuikens vet te mesten voor de slacht?
Het betreft een vleeskuikenbedrijf met in totaal 7 stallen, waarin in alle stallen kuikens worden gehouden in categorie 3. Categorie 3 betreft een stal met een bezetting van meer dan 39 kg/m2 en minder dan 42 kg/m2. Echter de afvoer in 2019 over alle stallen is gemiddeld 37,94 kg/m2.
Hoeveel kuikens worden door deze veehouder in deze stallen op jaarbasis vetgemest voor de slacht?
In 2018 zijn 989.143 vleeskuikens afgevoerd naar de slacht.
Hoeveel kuikens sterven normaal gesproken jaarlijks in deze stallen van deze veehouder c.q. wat is het «reguliere» sterftepercentage in deze stallen van deze veehouder?
In 2018 betrof de sterfte bij dit vleeskuikenbedrijf 27.970 kuikens. Het sterftepercentage in 2018 komt daarmee op 2,8%.
Was de leeftijd van de kuikens in alle 7 stallen dezelfde, namelijk de eerder genoemde 6 weken? Zo nee, kunt u per stal specificeren hoeveel dieren er precies in de stal zaten, hoe oud de dieren waren en hoeveel van die dieren er gestorven zijn?
In alle stallen was de leeftijd van de dieren dezelfde, namelijk de eerder genoemde zeven weken.
Zijn er op woensdag 24 juli 2019 ook al dieren gestorven in deze stallen? Zo ja, hoeveel?
Dit is mij niet bekend. Op 26 juli 2019 heeft de NVWA een inspectie verricht op dit bedrijf, gericht op het welzijn van de aanwezige dieren.
Wanneer is de brandweer begonnen met het koelen van de daken, zodat de binnentemperatuur zou dalen?
Dit is mij niet bekend. Brandweerzorg is als taak belegd bij de veiligheidsregio, waarvan er in Nederland 25 zijn. De veiligheidsregio is een vorm van verlengd lokaal bestuur. Het bestuur wordt gevormd door de burgemeesters van de inliggende gemeenten. Zij bepalen het beleid van de veiligheidsregio, waaronder de inzet van de brandweer, en leggen over de uitvoering van dit beleid verantwoording af aan de desbetreffende gemeenteraden.
Hoe lang kon de brandweer blijven om de daken te koelen?
Zie het antwoord op vraag 38.
Zijn er, nadat de brandweer was vertrokken op donderdag, nog meer dieren gestorven in deze stallen? Zo ja, hoeveel?
Dat is mij niet bekend.
Zijn er op vrijdag en verder, in de nasleep van de hitte, nog meer dieren gestorven in deze stallen? Zo ja, hoeveel?
Dit is mij niet bekend.
Zijn de dieren die het overleefd hebben inmiddels gevangen door een vangploeg, in kratten gestopt en afgevoerd naar de slacht? Zo ja, wanneer, en hoeveel dieren zijn er levend afgevoerd?
Ten tijde van de inspectie door de NVWA op 26 juli 2019 waren de dieren nog op het bedrijf. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 33 heeft het betreffende bedrijf 7 stallen. Op 5 en 6 augustus zijn er in totaal 134.610 vleeskuikens afgevoerd.
Hoeveel van de levend afgevoerde dieren zijn dood aangekomen bij het slachthuis?
Op 5 augustus zijn er 64 dode dieren op het slachthuis aangevoerd, op 6 augustus zijn dit 54 dode dieren geweest.
Heeft u er kennis van genomen dat op donderdag 25 juli in Swifterbant zo’n 100 tot 150 kippen zijn gestorven als gevolg van de hitte in de stal waarin ze zich bevonden?7 Zo ja, wanneer was dit bekend op uw ministerie?
Ja, daarvan heb ik kennisgenomen. Na een incident is het ministerie snel op de hoogte (vrijwel altijd binnen 24 uur). Dat kan via meerdere routes, variërend van bijvoorbeeld contacten met de NVWA tot berichtgeving op sociale media of door mediavragen.
Hoeveel dieren zijn er precies gestorven?
Over het betreffende bedrijf is geen melding binnengekomen bij de NVWA en op basis van het mediabericht kan ik niet met zekerheid achterhalen welk bedrijf het betreft.
In Swifterbant zijn drie pluimveebedrijven geregistreerd, waarvan een met twee locaties. Het is mij niet bekend om welke van de vier locaties het gaat en ik heb hier dan ook geen verdere informatie over. Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 1 ga ik regelen dat dergelijke incidenten moeten worden gemeld.
Kunt u toelichten wat voor type stal dit was? Gaat het ook hier om een dichte stal met volledig geautomatiseerde voer-, water- en ventilatiesystemen waarin de kuikens werden vetgemest voor de slacht? Zo nee, hoe zit het dan?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 45 weet ik niet welk bedrijf (en welke stal) het betreft. Bovendien worden deze gegevens niet bijgehouden en zou dat alleen ter plekke kunnen worden vastgesteld.
Was de stal voorzien van luchtwassers?
Zie antwoord vraag 46.
Was de ventilatie uitgevallen of deed het ventilatiesysteem het wel, maar werd het ondanks het ventilatiesysteem veel te warm in de stallen?
Zie antwoord vraag 46.
Waren bij deze stal een «passend noodsysteem» en een alarmsysteem aanwezig? Wanneer heeft de NVWA voor het laatst op deze locatie gecontroleerd op de aanwezigheid van deze voorzieningen? Wanneer heeft de NVWA voor het laatst gecontroleerd of de voorziening werkt?
Zie antwoord vraag 46.
Kunt u bevestigen dat de gestorven dieren vleeskuikens van zes weken oud waren, die dus tegen of op hun «slachtgewicht» zaten c.q. waren?
Zie antwoord vraag 46.
Kunt u het misverstand wegnemen dat deze dieren het te warm hadden doordat ze een «dik verenpak» zouden hebben, wat de woordvoerder van de brandweer leek te denken? Bent u bereid om aan mensen uit leggen, of in elk geval hier te bevestigen, dat vleeskuikens van 6 weken oud (die dus hun maximale leeftijd hebben bereikt) veelal juist grote gaten hebben in hun verenpak vanwege de omstandigheden waarin ze hebben moeten leven, dat zij vanwege hun zware lichaam sneller last hebben van hittestress dan normale kippen en dat zij bovendien een hoger metabolisme hebben, waardoor ze zelf ook nog eens meer warmte produceren?
Zodra een kuiken uit het ei komt heeft het reeds donsveren, daarna gaan deze donsveren geleidelijk over in een volwassen verenkleed. De mate van isolatie en bevedering is zodoende gedurende het hele leven van de kip gelijk, met uitzondering van de ruiperiode. Over de hoedanigheid van het verenkleed van deze specifieke dieren kan ik niets zeggen. Dieren met een hoog metabolisme produceren meer warmte en zullen eerder maatregelen nemen om warmte kwijt te raken dan dieren met een lager metabolisme. Hoe hoog het metabolisme van een kip is heeft enerzijds te maken met de grootte van de kip, maar ook met bijvoorbeeld de activiteit van de kip.
Kunt u bevestigen dat het de brandweer kennelijk was gelukt om de temperatuur in de stal te verlagen door het dak te koelen, maar dat de dieren alsnog gestorven zijn toen de brandweer was vertrokken?
Dit kan ik niet bevestigen. Zie verder mijn antwoord op vraag 45.
Hoe beoordeelt u de verklaring van de brandweer dat de luchtvochtigheid de dieren uiteindelijk fataal is geworden? Bedoelt de brandweer dat door het koelen van het dak met water de luchtvochtigheid in de stal is gestegen?
Wat de brandweer bedoelt met de verklaring is mij onbekend. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 32 reeds toelicht beïnvloeden luchtvochtigheid en luchtcirculatie mede hoe een dier zijn warmte kwijt kan.
Welke bezettingsgraad hanteert deze veehouder in deze stal om kuikens vet te mesten voor de slacht?
Deze vragen kan ik niet beantwoorden aangezien ik niet weet welk bedrijf (en welke stal) het betreft zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 45.
Hoeveel kuikens worden door deze veehouder in deze stal op jaarbasis vetgemest voor de slacht?
Zie antwoord vraag 54.
Hoeveel kuikens sterven normaal gesproken jaarlijks in deze stal van deze veehouder c.q. wat is het «reguliere» sterftepercentage in deze stal van deze veehouder?
Zie antwoord vraag 54.
Zijn er op woensdag 24 juli 2019 ook al dieren gestorven in deze stal? Zo ja, hoeveel?
Zie antwoord vraag 54.
Zijn er op vrijdag en verder, in de nasleep van de hitte, nog meer dieren gestorven in deze stal? Zo ja, hoeveel?
Zie antwoord vraag 54.
Zijn de dieren die het overleefd hebben inmiddels gevangen door een vangploeg, in kratten gestopt en afgevoerd naar de slacht? Zo ja, wanneer, en hoeveel dieren zijn er levend afgevoerd?
Zie antwoord vraag 54.
Hoeveel van de levend afgevoerde dieren zijn dood aangekomen bij het slachthuis?
Zie antwoord vraag 54.
Zijn er buiten de gevallen die de media haalden nog meer dieren in hun stal gestorven als gevolg van de hitte? Zo nee, kunt u toelichten op basis waarvan u kunt uitsluiten dat dat is gebeurd? Zo ja, kunt u daar een overzicht van toesturen?
In het centrale meldingssysteem van de NVWA zijn in de periode van 22 juli tot en met 29 juli 2019 zestien meldingen binnen gekomen met betrekking tot hitte betreffende dieren in de stal: 2 over varkens en 14 over pluimvee. Deze meldingen overlappen voor een deel met de gevallen waarover in de media is bericht. Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 1 ga ik regelen dat dergelijke incidenten moeten worden gemeld.
Heeft u gelezen dat een mestkuikenstal in Kootwijkerbroek zo heet is geworden dat de brandweer is ingeschakeld om het dak te koelen?8
Ja, dat heb ik gelezen.
Kunt u toelichten wat voor type stal dit is? Gaat het ook hier om een dichte stal met volledig geautomatiseerde voer-, water- en ventilatiesystemen waarin de kuikens worden vetgemest voor de slacht? Zo nee, hoe zit het dan?
Over het betreffende bedrijf is geen melding binnengekomen bij de NVWA en op basis van het mediabericht kan ik niet met zekerheid achterhalen welk bedrijf het betreft.
In Kootwijkerbroek zijn 41 pluimveehouders geregistreerd, waarvan 2 vleeskuikenbedrijven. Bovendien worden deze gegevens niet bijgehouden en zou dat alleen ter plekke kunnen worden vastgesteld. Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 1 ga ik regelen dat dergelijke incidenten moeten worden gemeld.
Was de stal voorzien van luchtwassers?
Zie antwoord vraag 63.
Was de ventilatie uitgevallen of deed het ventilatiesysteem het wel, maar werd het ondanks het ventilatiesysteem veel te warm in de stal?
Zie antwoord vraag 63.
Waren bij deze stal een «passend noodsysteem» en een alarmsysteem aanwezig? Wanneer heeft de NVWA voor het laatst op deze locatie gecontroleerd op de aanwezigheid van deze voorzieningen? Wanneer heeft de NVWA voor het laatst gecontroleerd of de voorziening werkt?
Zie antwoord vraag 63.
Hoeveel dieren waren er in deze stal?
Deze vragen kan ik niet beantwoorden aangezien ik niet weet welk bedrijf (en welke stal) het betreft zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 63.
Hoe oud waren deze kuikens?
Zie antwoord vraag 67.
Zijn er alsnog dieren gestorven? Zo ja, hoeveel?
Zie antwoord vraag 67.
Welke bezettingsgraad hanteert deze veehouder in deze stal om kuikens vet te mesten voor de slacht?
Zie antwoord vraag 67.
Hoeveel kuikens worden door deze veehouder in deze stal op jaarbasis vetgemest voor de slacht?
Zie antwoord vraag 67.
Hoeveel kuikens sterven normaal gesproken jaarlijks in deze stal van deze veehouder c.q. wat is het «reguliere» sterftepercentage in deze stal van deze veehouder?
Zie antwoord vraag 67.
Heeft u gelezen dat het dak van een pluimveestal in Otterlo donderdagavond 25 juli 2019 door de brandweer is gekoeld, omdat de hitte de kippen in gevaar bracht?9
Ja dat heb ik gelezen.
Kunt u toelichten wat voor type stal dit is? Gaat het ook hier om een dichte stal met volledig geautomatiseerde voer-, water- en ventilatiesystemen waarin de kuikens worden vetgemest voor de slacht? Zo nee, hoe zit het dan?
Over het betreffende bedrijf is geen melding binnengekomen bij de NVWA en op basis van het mediabericht kan ik niet met zekerheid achterhalen welk bedrijf het betreft.
In Otterlo staan 11 pluimveebedrijven geregistreerd. Bovendien worden deze gegevens niet bijgehouden en zou dat alleen ter plekke kunnen worden vastgesteld. Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 1 ga ik regelen dat dergelijke incidenten moeten worden gemeld.
Was de stal voorzien van luchtwassers?
Zie antwoord vraag 74.
Was de ventilatie uitgevallen of deed het ventilatiesysteem het wel, maar werd het ondanks het ventilatiesysteem veel te warm in de stal?
Zie antwoord vraag 74.
Waren bij deze stal een «passend noodsysteem» en een alarmsysteem aanwezig? Wanneer heeft de NVWA voor het laatst op deze locatie gecontroleerd op de aanwezigheid van deze voorzieningen? Wanneer heeft de NVWA voor het laatst gecontroleerd of de voorziening werkt?
Zie antwoord vraag 74.
Hoeveel dieren waren er in deze stal?
Deze vragen kan ik niet beantwoorden aangezien ik niet weet welk bedrijf (en welke stal) het betreft zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 74.
Hoe oud waren deze dieren?
Zie antwoord vraag 78.
Zijn er alsnog dieren gestorven? Zo ja, hoeveel?
Zie antwoord vraag 78.
Welke bezettingsgraad hanteert deze veehouder in deze stal om kuikens vet te mesten voor de slacht?
Zie antwoord vraag 78.
Hoeveel kuikens worden door deze veehouder in deze stal op jaarbasis vetgemest voor de slacht?
Zie antwoord vraag 78.
Hoeveel kuikens sterven normaal gesproken jaarlijks in deze stal van deze veehouder c.q. wat is het «reguliere» sterftepercentage in deze stal van deze veehouder?
Zie antwoord vraag 78.
Heeft u gelezen dat donderdagavond 25 juli 2019 op een bedrijf in Nijkerk dat eenden en kalkoenen vetmest voor de slacht een aantal stallen zo warm is geworden dat de brandweer is komen koelen?10
Ja, dat heb ik gelezen.
Kunt u toelichten wat voor type stallen dit betreft? Gaat het ook hier om dichte stallen met volledig geautomatiseerde voer-, water- en ventilatiesystemen waarin eenden- respectievelijk kalkoenkuikens worden vetgemest voor de slacht? Zo nee, hoe zit het dan?
Over het betreffende bedrijf is geen melding binnengekomen bij de NVWA en op basis van het mediabericht kan ik niet met zekerheid achterhalen welk bedrijf het betreft. Bovendien worden deze gegevens niet bijgehouden en zou dat alleen ter plekke kunnen worden vastgesteld. Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 1 ga ik regelen dat dergelijke incidenten moeten worden gemeld.
Waren de stallen voorzien van luchtwassers?
Zie antwoord vraag 85.
Was de ventilatie uitgevallen of deed het ventilatiesysteem het wel, maar werd het ondanks het ventilatiesysteem veel te warm in de stallen?
Zie antwoord vraag 85.
Waren bij deze stal een «passend noodsysteem» en een alarmsysteem aanwezig? Wanneer heeft de NVWA voor het laatst op deze locatie gecontroleerd op de aanwezigheid van deze voorzieningen? Wanneer heeft de NVWA voor het laatst gecontroleerd of de voorziening werkt?
Zie antwoord vraag 85.
Hoeveel dieren waren er in deze stallen?
Over het betreffende bedrijf is geen melding binnengekomen bij de NVWA en op basis van het mediabericht kan ik niet met zekerheid achterhalen welk bedrijf het betreft. Bovendien worden deze gegevens niet bijgehouden en zou dat alleen ter plekke kunnen worden vastgesteld.
Hoe oud waren deze eenden en kalkoenen?
Zie antwoord vraag 89.
Zijn er alsnog dieren gestorven? Zo ja, hoeveel?
Zie antwoord vraag 89.
Heeft u gelezen dat op donderdag 25 juli 2019 bij twee varkensstallen in Gewande de stroom was uitgevallen?11
Ja, dat heb ik gelezen.
Kunt u toelichten wat voor type stallen dit zijn? Gaat het om jonge varkens die in een dichte stal met volledig geautomatiseerde voer-, water- en ventilatiesystemen worden vetgemest voor de slacht? Zo nee, hoe zit het dan?
Over het betreffende bedrijf is geen melding binnengekomen bij de NVWA en op basis van het mediabericht kan ik niet met zekerheid achterhalen welk bedrijf het betreft. Bovendien worden deze gegevens niet bijgehouden en zou dat alleen ter plekke kunnen worden vastgesteld.
Zijn de stallen voorzien van luchtwassers?
Zie antwoord vraag 93.
Hoe oud zijn de dieren in deze stallen?
Zie antwoord vraag 93.
Welk systeem was c.q. welke systemen waren er precies uitgevallen als gevolg van de stroomstoring?
Zie antwoord vraag 93.
Hoe laat is de stroom uitgevallen en hoe laat en hoe is dit ontdekt?
Zie antwoord vraag 93.
Hoe laat is de brandweer gaan koelen?
Dit is mij niet bekend. Zie het antwoord op vraag 38.
Hoe lang heeft de stroomstoring geduurd en hoe lang heeft de brandweer gekoeld?
Zie antwoord vraag 98.
Waren bij deze stallen een «passend noodsysteem» en een alarmsysteem aanwezig? Wanneer heeft de NVWA voor het laatst op deze locatie gecontroleerd op de aanwezigheid van deze voorzieningen? Wanneer heeft de NVWA voor het laatst gecontroleerd of de voorziening werkt?
Hiervoor verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 93.
Bent u bekend met het bericht «Relatief veel aanvragen voor koelen van stallen»12 waarin de Gelderse brandweer vertelt dat het geen kwestie is van «u vraagt, wij draaien»?
Ja dat bericht heb ik gezien.
Kunt u bevestigen dat hulp van de brandweer weliswaar kan worden ingeroepen door de veehouderij, maar dat de brandweer niet de hoogste prioriteit zal geven aan het koelen van stallen als er ergens anders brand is of mensen in nood zijn?
De afweging om wel of niet te koelen, ook in relatie tot inzet van de brandweer bij andere incidenten, is een regionale verantwoordelijkheid. Op grond van de Wet veiligheidsregio’s (art. 25, lid 1), behoort tot de taak van de brandweer onder meer het voorkomen, beperken en bestrijden van brand en het beperken en bestrijden van gevaar voor mensen en dieren bij ongevallen anders dan bij brand. De veiligheidsregio zal op basis van de op dat moment voorkomende incidenten in haar taken een afweging maken.
Hoeveel verzoeken tot hulp bij het koelen van stallen zijn er de afgelopen week gedaan bij de brandweer?
Zie het antwoord op vraag 38.
Hoeveel daarvan heeft de brandweer kunnen honoreren?
Zie antwoord vraag 103.
Hoe vaak heeft de brandweer de actie moeten afbreken wegens andere prioriteiten of simpelweg om «manschappen en materieel te sparen en inzetbaar te houden», zoals in Swifterbant lijkt te zijn gebeurd?
Zie antwoord vraag 103.
Hoe wordt het al dan niet gebruiken van «duizenden liters water» afgewogen en aan de hand van welke criteria? Speelt de droogte daarbij een rol?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 38.
Hoeveel capaciteit heeft de brandweer beschikbaar om bij hoge temperaturen in de toekomst te helpen bij het koelen van stallen?
Zie het antwoord op vraag 38.
Vindt u het verantwoord om weerloze dieren die al vanaf 26 graden Celsius te lijden hebben van ernstige hittestress, op te sluiten in potdichte stallen die afhankelijk zijn van technische ventilatiesystemen voor de aanvoer van verse lucht, wetende dat de brandweer in geval van oververhitting niet altijd kan bijspringen, en in het geval van brand zelfs bijna nooit kan voorkomen dat de dieren in de stal omkomen door verstikking?
Technische ventilatiesystemen zijn juist bedoeld om een goede kwaliteit van de omgeving van de dieren te bewerkstelligen en het klimaat zo constant mogelijk te houden. De veehouder is verantwoordelijk voor de aanwezigheid en het functioneren van een ventilatie-, nood- en alarmsysteem. Het is de taak van de ondernemer om regelmatig te testen of deze voorzieningen werken. Ook private kwaliteitssystemen zien toe op deze systemen en via de omgevingsvergunning en verzekeringen zijn vaak aanvullende voorwaarden met betrekking tot deze systemen opgesteld.
Wat gaat u concreet doen om hittestress bij dieren in stallen in de toekomst te voorkomen?
De veehouders zijn degenen die hittestress bij dieren in de stal kunnen voorkomen. Zij zijn voorbereid om hun dieren te beschermen tegen grote warmte en nemen maatregelen zoals extra ventilatoren, het toepassen van nevelkoelinstallaties en wisselen onderling ervaringen en ideeën uit. Tijdens de recente extreme hitteperiode is er door zowel sectorvertegenwoordigers als NVWA extra aandacht gevraagd voor het nemen van maatregelen.
Daarnaast zijn er regels over ventilatie van een stal, en dient iedereen die dieren in stallen houdt te zorgen voor (mechanische) ventilatie, een noodvoorziening en een alarmsysteem. Tijdens de extreme hitteperiode bleken uitval van de systemen in combinatie met de extreme warmte in een aantal stallen te hebben geleid tot grote problemen. De NVWA onderzoekt nu deze bedrijven.
Wanneer kan de Kamer uw plannen hiervoor tegemoet zien?
Op dit moment wordt zowel door sectoren, Vee & Logistiek Nederland als door mijn Ministerie de afgelopen hitteperiode geëvalueerd en wordt bekeken of en welke stappen er kunnen en moeten worden gezet.
Het niet naleven van het hitteprotocol voor dierentransporten door de veehouderij |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van de opnamen die Animal Rights op 24 juli 2019 (de dag waarop het 75 jaar oude hitterecord in Nederland werd verbroken) heeft gemaakt bij slachterij Vion in Boxtel?1
Ja, ik heb deze opnames gezien.
Heeft u gezien dat er bij een temperatuur van 37 graden Celsius in de schaduw en meer dan 50 graden Celsius in de zon nog steeds vrachtwagens vol varkens werden aangevoerd bij het slachthuis?
Ik heb gezien dat op het filmpje een thermometer werd getoond die 49,1 graden Celsius aan gaf. Over de actuele temperatuur daar op dat moment heb ik geen gegevens gezien. Ik heb gezien dat er vrachtwagens met varkens werden aangevoerd, echter zonder datum of tijdsaanduiding.
Heeft u het filmpje bekeken dat Animal Rights naar buiten heeft gebracht van de situatie ter plaatse?
Ja.
Heeft u gezien dat de varkens in de vrachtwagens die komen aanrijden, happen naar adem, het schuim op de mond hebben staan en wanhopig zoeken naar frissere lucht?
Ik heb beelden gezien van varkens die hijgden en schuimvorming rond de bek hadden.
Hebt u erbarmen met deze dieren?
Uiteraard vind ik het vreselijk dat dieren door het vervoer tijdens hoge temperaturen ongerief ondervinden. Het is niet voor niets dat er een Nationaal plan voor veetransport bij extreme temperaturen is vastgesteld.
Wat vindt u ervan dat varkenshouders deze dieren op transport hebben gezet, terwijl de temperatuur bij aankomst bij het slachthuis meer dan 35 graden Celsius was, een temperatuur waarvan «alle betrokkenen» bij het hitteprotocol hebben vastgesteld dat die te extreem is om op een «diervriendelijke» manier transport te kunnen realiseren?
Over de temperatuur op dat moment en op die plek heb ik verder geen gegevens dus dat deel van uw vraag kan ik niet beantwoorden. Ten algemene is het zo dat in het Nationaal plan voor veetransport bij extreme temperaturen is afgesproken dat er geen vervoer meer plaats vindt als de temperatuur boven de 35 graden Celsius is. Zoals u in mijn brief kunt lezen ga ik deze grens van 35 graden nu wettelijk vastleggen voor transporten die uitsluitend op Nederlands grondgebied plaatsvinden. Het is de gezamenlijke verantwoordelijkheid van veehouder en transporteur om er op toe te zien dat dieren niet onnodig lijden, óók wanneer de temperatuur wel onder de 35 graden blijft. Eén van de maatregelen die bij hoge temperaturen geadviseerd is, is om de beladingsgraad te verminderen en de dieren tijdens koelere uren van de dag te vervoeren.
Wat vindt u van de reactie van Vion, die via een woordvoerster laat weten dat zij zich «netjes aan de regels» houden en zei: «bij 35 graden mag er niet meer vervoerd worden, de vrachtwagens die nog bij ons staan handelen we af» – terwijl op de beelden duidelijk te zien is dat Vion nog altijd nieuwe vrachtwagens vol varkens het terrein op laat rijden als de grens van 35 graden Celsius allang gepasseerd is?2
Het betreffende slachthuis heeft op een aantal extreem warme dagen maatregelen genomen door in de middag te sluiten waardoor er geen dieren meer werden aangevoerd tijdens de heetste momenten van de dag. De NVWA heeft aan het eind van de betreffende ochtend van 24 juli 2019, tot het moment dat het slachthuis de laatste dieren aanvoerde, controles uitgevoerd. Hierbij werd geconstateerd dat de veewagens met varkens voorafgaand aan het lossen geparkeerd werden onder het nieuwe afdak op de locatie, waar ze in de schaduw staan. Er hebben hier voor zover ik heb kunnen nagaan geen veewagens met varkens in de volle zon staan wachten. De temperatuur onder het afdak bedroeg op dat moment ongeveer 32,0 graden Celsius. In de vervoermiddelen waren de gemeten temperaturen ongeveer 1 tot 2 graden hoger. Het zou het welzijn van de dieren niet ten goede komen als de veewagens bij dergelijke warme temperaturen de toegang tot het slachthuis ontzegd zouden worden, waardoor het nog langer zou duren voordat ze uitgeladen worden. De aanwezige dierenarts van de NVWA heeft bij de aangevoerde varkens geen hittestress vastgesteld. Wel was te zien dat de dieren het warm hadden.
Deelt u de mening van Vion dat zij zich «netjes aan de regels» hebben gehouden? Zo ja, kunt u dat toelichten?
De NVWA heeft gedurende de periode dat zij op de betreffende ochtend controles uitvoerde geen overtredingen vastgesteld. Zie ook mijn antwoord op vraag 7.
Hoe verklaart u dat varkenshouders ondanks de afspraak in het hitteprotocol om dieren niet te vervoeren bij een temperatuur van 35 graden Celsius of meer, hun varkens toch laten afvoeren naar het slachthuis?
Ik heb geen informatie over wat de afweging van de individuele varkenshouders is geweest om de afspraak die met de sectorvertegenwoordigers is gemaakt niet na te komen. Om dergelijke incidenten nog beter proberen te voorkomen heb ik het besluit genomen om de grens van 35 graden wettelijk te laten vastleggen.
Wat gebeurt er als varkenshouders hun varkens langer in hun stallen laten zitten dan gepland?
Wanneer varkens langer dan gepland in de stal blijven zitten neemt de bezettingsgraad toe aangezien de dieren door blijven groeien. Dit is nadelig voor het welzijn van de varkens. Bovendien wordt op warme dagen bij een toenemende bezetting de kans groter dat de temperatuur in de stal te hoog oploopt, wat ook welzijnsproblemen geeft.
Hoe verklaart u dat pluimveehouders niet eens willen meedoen aan het hitteprotocol en dus ook de grens van 35 graden Celsius niet respecteren voor het laten afvoeren van dieren naar het slachthuis?
De pluimveesector heeft een eigen protocol voor pluimveetransport bij hoge/lage omgevingstemperaturen, maar is nog niet aangesloten op het Nationaal plan voor veetransport bij extreme temperaturen, De pluimveesector wil niet aansluiten bij dit Nationaal plan, voordat zij de garantie van de NVWA krijgt dat pluimveeslachthuizen hun slachttijden kunnen aanpassen, zodat ze in de koelere uren van de dag de dieren kunnen aanvoeren. Slachthuizen mogen alleen slachten als er een toezichthoudende dierenarts van de NVWA aanwezig is voor de keuring en het toezicht. De NVWA kan deze garantie niet geven, gezien de krappe capaciteit van toezichthoudende dierenartsen en de problemen die een dergelijke flexibiliteit betekent voor de planning. Uit de ervaringen van afgelopen jaren en deze zomer blijkt dat de NVWA in de praktijk welhaast alle verzoeken tot aangepaste slachttijden heeft kunnen honoreren.
Wat gebeurt er als pluimveehouders hun vleeskuikens langer in hun stallen laten zitten dan gepland?
Wanneer vleeskuikens langer dan gepland in de stal blijven zitten neemt de bezettingsgraad toe aangezien de dieren door blijven groeien. Dit is nadelig voor het welzijn van de kuikens en uiteindelijk kunnen er wettelijke grenzen worden overschreden. Bovendien wordt op warme dagen bij een toenemende bezetting de kans groter dat de temperatuur in de stal te hoog oploopt, wat ook welzijnsproblemen geeft.
Kunt u bevestigen dat slachthuis Vion in Boxtel een van de grote slachthuizen is in Nederland en dat er bij dit slachthuis dus permanent toezicht moet worden uitgevoerd door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)?
Ja.
Heeft u gelezen dat de NVWA niet ingreep ondanks het feit dat varkens bij een hogere temperatuur (ter plaatse) dan 35 graden Celsius werden vervoerd in een transportwagen?
Ik heb dit bericht gelezen. Zie mijn antwoord op vraag 7.
Kunt u dit bevestigen of houdt de NVWA er een andere lezing op na? Indien het laatste het geval is: hoe luidt de lezing van de NVWA?
Zie mijn antwoord op vraag 7.
Kunt u bevestigen dat de NVWA na de vorige periode van hitte in Nederland vorige maand boetes heeft uitgedeeld aan veetransporteurs die zich niet aan het hitteprotocol hadden gehouden?
De NVWA kan altijd optreden wanneer er hittestress wordt geconstateerd bij de dieren. Zij bepalen aan de hand van observaties aan de dieren of het welzijn is aangetast en hanteren hierbij niet een grens ten aanzien van de buitentemperatuur. Ook bij lagere temperaturen dan 35 graden kan er sprake zijn van welzijnsaantasting ten gevolge van transport onder te warme omstandigheden. Als dit het geval is, wordt er handhavend opgetreden. Ook in de hitteperiode van vorige maand heeft de NVWA meerdere sanctionerende maatregelen opgelegd, omdat door de NVWA is vastgesteld dat de dieren hittestress vertoonden en onnodig leden door het transport bij hoge temperatuur. Het Nationaal plan voor veetransport bij extreme temperaturen an sich is geen wettelijke regel en dus is het niet naleven hiervan ook niet beboetbaar. De NVWA voert tijdens dagen dat het nationaal plan in werking is wel extra controles uit. Aanvullend laat ik nu wettelijk vastleggen dat er bij 35 graden of hoger geen transporten meer mogen plaatsvinden.
Hoe luidden de overtredingen, hoe en waar heeft de NVWA die vastgesteld en hoe hoog waren de boetes die zijn opgelegd?
Er zijn overtredingen vastgesteld bij een varkensslachthuis, een pluimveeslachthuis en tijdens een transport van schapen. Er was tijdens het transport geen rekening gehouden met de verwachte weersomstandigheden met als gevolg dat er onnodig lijden of letsel is opgetreden bij de vervoerde dieren. De hoogte van de boete bij deze overtreding is 1500 €. Bij herhaling kan de boete verhoogd worden, ook kan een boetebedrag verdubbeld worden als het gaat om een ernstige overtreding.
Acht u de boetes voldoende afschrikwekkend, gelet op het feit dat een maatschappelijke organisatie bij de eerste de beste controle tijdens een nieuwe hete periode gewoon weer volop vrachtwagens aantreft met oververhitte dieren erin?
De hoogte van de boetes zijn vastgesteld in het Besluit Handhaving en overige zaken Wet dieren. Bij de evaluatie van de Wet dieren, die dit jaar plaatsvindt, wordt ook het sanctieregime meegenomen.
Heeft u het relaas gelezen van een dierenrechtenactivist die tijdens de vorige periode van hitte in Nederland heeft vastgelegd hoe varkens eraan toe waren in een vrachtwagen dat op weg was naar slachthuis Vion in Boxtel?3
Ja.
Wat vindt u van haar relaas?
Ik heb van haar relaas kennis genomen, Ik vind het een goede zaak als burgers en organisaties zich ook betrokken voelen bij het welzijn van dieren.
Vindt u het plaatsen van ventilatoren aan één zijde van de wacht-/parkeerplaats voor veewagens een effectieve verkoelingsmaatregel, als er wel drie vrachtwagens vol dieren naast elkaar kunnen staan te wachten?
Het is een maatregel bedoeld om de varkens verkoeling te geven en dat juich ik toe. Daarnaast begrijp ik dat er op de betreffende locatie aanvullende maatregelen zijn genomen om het welzijn van de varkens te bevorderen.
Heeft u de beelden bekeken die ze maakte van een vrachtwagen vol varkens die tijdelijk geparkeerd was onder bomen, omdat het te druk was bij het slachthuis?
Ja.
Heeft u gezien dat zelfs in een vrachtwagen die geparkeerd was in de schaduw, de varkens hijgen en schuimbekken?
Ja.
Erkent u dat hijgen en schuimbekken duidelijke tekenen zijn van hittestress bij varkens?
Het zijn symptomen die optreden bij hittestress, maar om vast te stellen of er daadwerkelijk sprake is van hittestress is een uitgebreider onderzoek nodig door bijvoorbeeld een dierenarts.
Heeft u gelezen dat de NVWA niet wilde handhaven, zelfs niet op het nadrukkelijke verzoek van de activist?4
Ik heb het relaas gelezen. Ik begrijp ook dat de desbetreffende persoon een klacht heeft ingediend tegen de betreffende inspecteurs. De klacht is in behandeling.
Met betrekking tot het signaal over het mogelijk niet handhaven door de NVWA: op dezelfde 24 juni 2019 zijn in de namiddag 7 rapporten van bevindingen opgemaakt, wat kan leiden tot een boete, onder andere door de betreffende inspecteurs waartegen de klacht is ingediend. De volgende dag zijn er 3 rapporten van bevindingen opgemaakt.
Kunt u toelichten wat u precies bedoelt met uw antwoord op vragen van de Partij voor de Dieren-fractie, waarin u schreef u dat u een verlaging van de temperatuur waarbij diertransporten mogen plaatsvinden, niet nodig vond, omdat er voor de NVWA nu ook al bij lagere temperaturen (dan 35 of 27 graden Celsius) «aanleiding kan zijn» om handhavend op te treden vanwege hittestress en onnodig lijden van dieren?5 Kunt u tevens toelichten waar dat in de praktijk dan op neerkomt, als de NVWA niet tot handhaving overgaat wanneer zij geconfronteerd wordt met dieren die duidelijke tekenen vertonen van hittestress?
De NVWA beschouwt hittestress en het onnodig lijden ten gevolge van transport als een overtreding. Ook bij lagere temperaturen dan 35 graden kan er sprake zijn van welzijnsaantasting ten gevolge van transport onder te warme omstandigheden. Als dit het geval is, dan wordt er handhavend opgetreden.
Vindt u dat boetes of straffen een afschrikwekkend karakter moeten hebben en zo effectief mogelijk moeten zijn ter bescherming van slachtoffers? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening dat een effectieve straf in termen van afschrikwekkend karakter én bescherming van slachtoffers kan zijn dat, wanneer een veehouder en/of transporteur het in zijn hoofd haalt om dieren bij hoge temperaturen op transport (te laten) zetten, hij het risico loopt dat de dieren in beslag worden genomen en naar een dierenopvang worden gebracht, waar ze op zijn kosten de rest van hun leven mogen blijven? Bent u bereid deze strafmaatregel in te voeren voor veehouders en transporteurs die dieren in vrachtwagens stoppen c.q. vervoeren, wanneer de temperatuur kan oplopen tot 35 graden Celsius of meer? Zo nee, waarom niet?
De door u genoemde strafmaatregel klinkt zeker afschrikwekkend maar moet wel gebaseerd zijn op proportionaliteit. Zoals ik in het antwoord op vraag 18 aangaf, wordt bij de evaluatie van de Wet dieren die dit jaar plaatsvindt het sanctieregime eveneens geëvalueerd.
Het stilleggen van diertransporten tijdens de hittegolf |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Heeft u gezien dat woensdag 24 juli, donderdag 25 juli en vrijdag 26 juli 2019 temperaturen van 35 graden Celsius en hoger worden verwacht in Nederland?1
Ja.
Waarom is er nog geen vervoersstop aangekondigd voor diertransporten op deze dagen?
Gedurende die dagen is het Nationaal Plan voor veetransport bij extreme temperaturen in werking getreden. Dit plan voorziet niet in het afkondigen van een vervoersstop. Het is een vrijwillige afspraak uit het Nationaal plan voor transport bij extreme temperaturen om bij 35 graden of meer geen dieren meer te vervoeren. Zoals ik heb aangegeven in mijn brief zal ik deze grens wettelijk laten vastleggen om meer duidelijkheid hierover te scheppen.
Bent u bereid alsnog per direct over te gaan tot het afkondigen van een vervoersstop voor diertransporten op deze dagen?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 2 en mijn brief (Kamerstuk 28 286, nr. 1061)
Zo nee, wat hebben de dieren aan de erkenning van de veesector in het «Nationaal plan voor veetransport tijdens extreme temperaturen»2 dat de uiterste (buiten)temperatuur «door alle betrokkenen» wordt gezien als «te extreem om op diervriendelijke manier transport te kunnen realiseren» als de transporten op dergelijke dagen niet tijdig worden stilgelegd?
Tijdens hete dagen is het van belang dat er tijdens de koelere uren van de dag vervoerd wordt. Op de momenten van de dag dat het 35 graden of meer is zouden zoals afgesproken in het Nationaal plan voor veetransport bij extreme temperaturen geen dieren meer vervoerd worden. Er geldt echter geen wettelijk verbod of algehele vervoersstop. Zoals gezegd ga ik deze grens nu wettelijk vastleggen om onduidelijkheid weg te nemen. De NVWA voert tijdens dagen dat het nationaal plan in werking is extra controles uit. Zij bepalen aan de hand van observaties aan de dieren of het welzijn is aangetast en hanteren hierbij niet een grens ten aanzien van de buitentemperatuur. Ook bij lagere temperaturen dan 35 graden kan er sprake zijn van welzijnsaantasting ten gevolg van transport onder te warme omstandigheden. Indien dat het geval is kan en moet er handhavend worden opgetreden, onafhankelijk van de temperatuur.
Kunt u bevestigen dat het huidige Nationaal plan ruimte laat om dieren op transport te zetten zolang de temperatuur ter plaatse maar onder de 35 graden Celsius is?
Ja. Het nationaal plan beschrijft maatregelen die genomen worden tijdens warme dagen, zoals het aanpassen van de beladingsdichtheid en het transporteren tijdens koelere momenten van de dag. Het doel van deze maatregelen is het voorkomen van onnodig lijden van de dieren.
Kunt u bevestigen dat het huidige Nationaal plan ruimte laat om (grote) risico’s te nemen met de dieren in transportwagens, omdat vertraging onderweg (zoals files of omleidingen) en problemen bij het slachthuis ertoe kunnen leiden dat de dieren langer in de transportwagen vastzitten dan van tevoren was gedacht, waarbij de buitentemperatuur inmiddels wel gestegen kan zijn tot boven de 35 graden Celsius?
Zoals in antwoord 4 en 5 is toegelicht, worden er als het Nationaal plan voor veetransport bij extreme temperaturen van toepassing is maatregelen genomen om onnodig lijden van dieren te voorkomen en kan de NVWA optreden zodra het welzijn van de dieren lijdt onder de hoge temperaturen. Dit kan ook al het geval zijn bij temperaturen onder de 35 graden. In uiterste gevallen kan beroep op de politie gedaan worden om transporten onder begeleiding buiten de file te geleiden.
Vindt u het verantwoord om dergelijke risico’s te nemen met het welzijn van dieren, die – let wel – al bij temperaturen vanaf 25 tot 27 graden Celsius last kunnen krijgen van hittestress?
Het is de verantwoordelijkheid van de vervoerder om van tevoren een inschatting te maken van de kans op dit soort situaties.
Erkent u dat een vervoersstop voor diertransporten makkelijker te handhaven is voor de NVWA en ook minder risico op gesjoemel met de regels met zich meebrengt dan wanneer de NVWA voor ieder individueel diertransport zou moeten achterhalen bij welke plaatselijke buitentemperatuur de dieren op transport zijn gezet, wat de plaatselijke temperaturen waren onderweg en hoe hoog de plaatselijke temperatuur is als de dieren, opgesloten in de transportwagen, staan te wachten bij het slachthuis?
De controles van de NVWA richten zich vooral op de dieren zelf en of zij onnodig lijden door hittestress, en niet op de exacte temperatuur. Ook een vervoersstop zou inzet van de NVWA vragen om dit te controleren. Mijn inzet is er op gericht dat de betrokken partijen hier maximaal hun verantwoordelijkheid nemen en in de keten de aanvoer van dieren en het proces van vervoer en slachten aanpassen aan extreme temperaturen. De NVWA biedt verruimde openingstijden aan voor de exportcertificering en het toezicht in de slachthuizen. Daarnaast controleert en handhaaft de NVWA zoals beschreven als er sprake is van onnodig lijden van dieren. Omdat in een aantal gevallen de vrijwillige afspraken helaas niet worden nageleefd, ga ik wettelijk vastleggen dat transporten bij een buitentemperatuur boven de 35 graden niet zijn toegestaan, zolang deze uitsluitend op Nederlands grondgebied plaatsvinden.
Hoeveel inspecteurs zet de NVWA in voor deze omslachtige manier van handhaven? Hoeveel zijn dat er ten opzichte van dagen waarop geen hoge temperaturen worden verwacht?
De controles op vervoer worden gedurende de dagen dat het Nationaal plan voor veetransport bij extreme temperaturen in werking is, geïntensiveerd en ongeveer verdubbeld ten opzichte van andere periodes. In de afgelopen hitteperiode in juli waren er op de heetste dagen 7 controleteams op pad, daarnaast was er elke dag minimaal 1 dierenarts van de dierenwelzijnsteams beschikbaar. Bij de slachthuizen wordt er door de toezichthoudende dierenartsen extra aandacht besteed aan de welzijnscheck bij aankomst en aan de omstandigheden in de aanvoerhal of wachtruimtes. Hiervoor worden geen extra dierenartsen ingezet.
Wat betekent de inzet van de NVWA voor deze omslachtige manier van handhaven van het hitteprotocol voor diertransporten voor de capaciteit voor de broodnodige reguliere inspecties in de veehouderij?
De NVWA zet haar capaciteit op dierenwelzijn risicogebaseerd in en houdt bij de opstelling van haar jaarplan ook rekening met de inzet die gevraagd zou kunnen worden tijdens periodes van extreme hitte. Bij warme periodes waarbij het nationaal plan in werking is, betekent dit dat ook inzet gevraagd wordt van de dierenartsen van de welzijnsteams van NVWA zoals beschreven bij vraag 9. Dit betekent dat die dierenarts op dat moment geen andere controles kan uitvoeren. Ook zal van de vervoersteams meer inzet op dat punt gevraagd gaan worden.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Ja.
Het gebruik van biostimulanten |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de verschillende artikelen op Boerderij.nl over biostimulanten?1 2. Klopt het dat er op dit moment meer dan 1.000 biostimulanten op de markt zijn?
Ja.
Welke instantie(s) houden toezicht op gebruik, verkoop, werking, risico’s en dergelijke van biostimulanten?
De term biostimulant is momenteel geen wettelijk omschreven term en de markt wordt hierop momenteel niet gemonitord. Ik heb dan ook geen inzicht in hoeveel producten onder deze noemer op de markt zijn.
Klopt het dat op het etiket van biostimulanten niet hoeft te worden vermeld welke ingrediënten zoals bijvoorbeeld kruidenextracten, etherische oliën of micro-organismen toegevoegd zijn aan de biostimulanten? Waarom hoeven deze ingrediënten niet vermeld te worden op het etiket?
Het toezicht op wat onder biostimulanten wordt begrepen is op dit moment nog beperkt. De NVWA houdt toezicht op bemestingsproducten en ook op hetgeen als biostimulanten wordt verhandeld, door te bezien of er geen gewasbeschermingsmiddelen onder deze naam worden verhandeld. Dit zal veranderen wanneer de nieuwe Europese Meststoffenverordening (EU 2019/1009) geïmplementeerd en van kracht is. Op dat moment kan de NVWA als toezichthouder ook controleren of wat onder biostimulanten wordt begrepen en vermarkt voldoet aan de eisen die op Europees niveau gesteld zijn.
Als het etiket niet hoeft te vermelden welke ingrediënten in een biostimulant aanwezig zijn, hoe kan een gebruiker dan de mogelijke risico’s of gevolgen van het gebruik van een biostimulant inschatten?
Op dit moment is de markt voor biostimulanten nog niet gereguleerd. Er zijn daarom geen eisen aan het etiket. Dit zal veranderen wanneer de nieuwe Europese Meststoffenverordening geïmplementeerd en van kracht is. Biostimulanten die dan op de markt gebracht worden moeten een etiket hebben dat voldoet aan de eisen, zoals benoemd in bijlage 3 van deze verordening. De Europese Commissie richt momenteel een werkgroep in die een richtsnoer gaat formuleren voor hoe het etiket er uit moet gaan zien voor bemestingsproducten.
Kunt u toelichten hoe het proces van implementatie van de recent in Brussel aangenomen Europese Meststoffenverordening eruit gaat zien? Wanneer is het voornemen om deze aanpassing in Nederland te implementeren? Wie is verantwoordelijk voor het voorbereidende werk? Wanneer is duidelijk hoe een dossier van een biostimulant (met gewasbeschermende werking) moet worden opgebouwd?
Het is de verantwoordelijkheid van de producent om een veilig product te maken en de consument goed te informeren. Biostimulanten die op de markt gebracht worden mogen geen effect hebben op plaagorganismen, want dan wordt het product gezien als een gewasbeschermingsmiddel. Het is de verantwoordelijkheid van de consument om zich goed te laten informeren en dit mee te nemen in de afweging om het product aan te schaffen en te gebruiken. Als de nieuwe Europese Meststoffenverordening geïmplementeerd en van kracht is, dan moeten biostimulanten die op de markt gebracht worden voldoen aan de eisen die in bijlage 3 van deze verordening worden gesteld.
Deelt u de mening dat het gebruik van biostimulanten veilig moet plaatsvinden en dat voorkomen moet worden dat de sector te maken krijgt met schadelijke gevolgen van het gebruik van ingrediënten waarvan zij niet kunnen weten dat deze in een biostimulant verwerkt zijn, waarmee de sector in het geheel in een negatief daglicht komt te staan?
De op 5 juni 2019 gepubliceerde nieuwe Europese Meststoffenverordening (EU 2019/1009) is voor het grootste deel met ingang van 16 juli 2022 van toepassing. Enkele onderdelen zullen eerder al van toepassing zijn, waaronder de onderdelen gericht op de nationale instantie die de conformiteit beoordeelt die al per 16 april 2020 van kracht zullen zijn en de bevoegdheid van de Commissie sinds 25 juni 2019 om bepaalde uitvoeringshandelingen vast te stellen. Op 16 juli 2022 zal de nieuwe verordening volledig van kracht en van toepassing zijn. Pas dan komt de vorige Europese Meststoffenverordening (EU 2003/2003) te vervallen. In deze drie jaar tijd dienen lidstaten een proces van conformiteitsbeoordeling te hebben ingericht. Daarnaast dient het Europese standaardisatie bureau (CEN) standaarden te ontwikkelen voor de essentiële eisen, die in de verordening aan producten en grondstoffen worden gesteld. De Europese Commissie zal een mandaat aan CEN geven om deze standaarden te ontwikkelen.
Het Ministerie van LNV werkt aan de nationale implementatie van de nieuwe verordening, waarbij de eerste actie zal zijn om een nationale autoriteit aan te wijzen, waar aangemelde instanties (zgn. Notifying bodies) zich kunnen melden om bemestingsproducten te gaan keuren. Het is het voornemen om per 16 april 2020 bij ministeriële regeling op grond van de Meststoffenwet de nationale autoriteit aan te wijzen en de aanmelding van deze instanties geborgd te hebben. Daarnaast wordt in de komende maanden bezien welke overige aanpassingen er aan de Meststoffenregelgeving nodig zijn voor verdere implementatie.
Producten die vallen onder de Europese Gewasbeschermingsmiddelenverordening (EU 1107/2009) vallen buiten de reikwijdte van de nieuwe Europese Meststoffenverordening. Er wordt derhalve een strikt onderscheid gemaakt tussen gewasbeschermingsmiddelen en bemestingsproducten. Producten die een gewasbeschermende functie hebben kunnen niet als bemestingsproduct op de markt gebracht worden, het is alleen mogelijk om als gewasbeschermingsmiddel op de markt te komen.
Klopt het dat Bacillus amyloliquefaciens MBI 600 gebruikt wordt in «groene» gewasbeschermingsmiddelen? Wordt deze bacteriestam ook gebruikt in biostimulanten? Zo ja, op welke manier kan een gebruiker of controle-instantie zien dat deze bacteriestam is toegevoegd aan bijvoorbeeld een biostimulant? Klopt het dat deze bacterie-strain resistent is tegen diverse antibiotica die in de gezondheidszorg als klinisch relevant worden beschouwd? Wat vindt u van dit gebruik? Ziet u een risico dat deze resistente bacterie volvelds gespoten wordt? Zo ja, waarom is dit toegestaan? Zo nee, kunt u dit wetenschappelijk onderbouwen? Zo nee, op basis van welke informatie vindt u dit gebruik niet schadelijk?
Ik ben van mening dat een producent een product dat veilig is voor mens, dier en milieu op de markt moet brengen. Ik vind ook dat een consument er goed aan doet zich goed te informeren voordat men een product gebruikt.
Worden er meerdere Bacillus-stammen gebruikt in de «groene» gewasbescherming of biostimulanten? Hebben deze stammen een toelatingsprocedure bij het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) doorlopen? Zo nee, is er bepaald of één of meerdere stammen resistent zijn? Zo nee, waarom niet?
In de risicobeoordeling door EFSA is geconstateerd dat Bacillus amyloliquefaciens MBI 600 niet pathogeen is voor de mens en dat er voldoende antibiotica beschikbaar zijn voor behandeling mocht een infectie toch optreden. EFSA constateerde dat deze stam resistent is tegen 6 antibiotica. Het is niet bevestigd dat deze resistenties zijn verkregen via genoverdracht en een risico zouden vormen. Op die basis hebben de lidstaten, waaronder Nederland, ingestemd met de goedkeuring van deze stam.
Klopt het dat er biostimulanten op de markt zijn met het micro-organisme Aspergillus niger? Bent u op de hoogte dat Aspergillus niger bij mensen één van de meest voorkomende oorzaken van otomycosis, een schimmelinfectie in het oor, is? Klopt het en wat vindt u ervan dat dit micro-organisme zonder toelating gebruikt mag worden?
Er zijn meerdere niet-pathogene Bacillus-stammen goedgekeurd als werkzame stof en toegelaten in gewasbeschermingsmiddelen. Hiervoor is de toelatingsprocedure bij het Ctgb doorlopen. In Nederland gaat het om vier Bacillus soorten: B. amyloliquefaciens (drie verschillende stammen), B. firmus, B. pumilus, B. thuringiensis (drie subspecies). Antimicrobiële resistentie is een onderdeel van de risicobeoordeling. In de EU wordt op dit moment gewerkt aan een richtsnoer voor de beoordeling van antimicrobiële resistentie, waarmee meer duidelijkheid komt over de data die aanvragers moeten aanleveren en hoe risicobeoordelaars deze moeten beoordelen. Nederland heeft daarin een actieve bijdrage. De verwachting is dat dit richtsnoer dit jaar wordt vastgesteld in het SCoPAFF.
Zijn er nog andere micro-organismen (zoals bijvoorbeeld Pseudomonas chlororaphis stam MA342, Bacillus pulilis stam QST 2808, Trichoderma asperellum (stam T34) en Streptomyces K61) die gebruikt kunnen worden in een biostimulans? Zo ja, zijn deze onderzocht en wat zijn daar de risico’s van?
Er worden producten met Aspergillus niger op de markt gebracht. Deze natuurlijke schimmel komt algemeen voor op vruchten en groenten, zoals druiven, abrikozen, uien en pinda’s. Naast de toepassing als biostimulant kent de schimmel ook industriële toepassingen in de voedingsindustrie. Aspergillus niger is in 2017 door de COGEM beoordeeld als niet pathogeen voor mens, dier, plant, schimmel, virus en arthropoden. Dit product kan als biostimulant op de markt gebracht worden. Biostimulanten zijn niet gereguleerd en kennen dus geen toelatingsprocedure.
Op welke manier wordt er internationaal (ook buiten Europa) samengewerkt om de kennis op dit onderwerp te vergroten en gebruik te maken van elkaars onderzoek (methode)?
Ja, er worden nog meer micro-organismen als biostimulant op de markt gebracht. Micro-organismen die als biostimulant op de markt gebracht worden kennen op dit moment nog geen toetsingskader. Overigens hebben de vier genoemde micro-organismen allen een beoordelingsprocedure als gewasbeschermingsmiddel doorlopen. Het Ctgb heeft de mogelijke risico’s voor gewasbeschermingsmiddelen op basis van deze stoffen voor mens, dier en milieu beoordeeld en geoordeeld dat deze gewasbeschermingsmiddelen veilig gebruikt kunnen worden met inachtneming van de wettelijke gebruiksvoorschriften. In de toekomst zal met de inwerkingtreding van de nieuwe Europese Meststoffenverordening een strikte scheiding komen voor micro-organismen die als biostimulant en als gewasbeschermingsmiddel op de markt gebracht worden. Alleen de micro-organismen die in bijlage II van de nieuwe Meststoffenverordening worden benoemd kunnen als biostimulant op de markt gebracht worden.
Bent u bekend met het Amerikaanse Generally Recognized As Safe (GRAS)-systeem? Wat vindt u van dit beoordelingssysteem? Is het GRAS-systeem een goede werkwijze waarbij beoordeeld wordt of een product of productgroepen veilig zijn voor mens, dier en milieu om deze dan op de GRAS-lijst te plaatsen zodat de land- en tuinbouw deze producten transparant kan gebruiken?
In Nederland wordt zeer beperkt onderzoek gedaan naar biostimulanten, uitgezonderd micro-organismen (PlantGrowth Promoting Rhizobacteria en voor biologische bestrijding). De nadruk van het wetenschappelijke onderzoek voor diverse biostimulanten ligt in Zuid-Europa. Deze ontwikkelingen worden door Nederlandse wetenschappers wel gevolgd. In Nederland ligt de nadruk voornamelijk op abiotische stress (bijv. droogte) en de verbeterde opname van voedingsstoffen door de wortel bij bedrijven als Ecostyle en Koppert.
Sluit deze werkwijze en gedachtegang niet veel beter aan bij het innoveren van plantweerbaarheid die onze land- en tuinbouwers nodig hebben? Zo nee, waaruit blijkt dit?
Het Amerikaanse GRAS-systeem is gericht op voedseladditieven. De GRAS-status zondert een voedingsmiddel uit van de in de VS geldende verplichting tot toelating voor gebruik als voedseladditief. Een voedingsmiddel kan een GRAS-status krijgen als uit historisch gebruik of uit wetenschappelijke analyses blijkt dat het gebruik van het voedingsmiddel als voedseladditief veilig is. Het GRAS-systeem heeft geen relatie met gewasbeschermingsmiddelen of biostimulanten.
Wat vindt het Ctgb van deze GRAS-systematiek? Wordt deze aanpak al vaker gebruikt?
De goedkeuring van werkzame stoffen en de toelating van gewasbeschermingsmiddelen is gereguleerd via Verordening (EC) 1107/2009. Deze verordening biedt geen ruimte voor een GRAS-systeem, zoals dat bestaat in de VS voor voedseladditieven. Wel voorziet de verordening in de mogelijkheid om stoffen die gebruikt worden voor andere doeleinden (bijvoorbeeld als voedingsmiddel) en daarvoor veilig zijn bevonden, via een vereenvoudigde procedure goed te keuren als basisstof. De aanvrager kan bij de aanvraag informatie indienen over historisch veilig gebruik en andere wetenschappelijke informatie om aan te tonen dat de basisstof veilig kan worden gebruikt om gewassen te beschermen. Na goedkeuring op Europees niveau mag de basisstof dan in de land- en tuinbouw worden gebruikt conform de vastgestelde voorschriften. Er is dan geen toelating meer vereist. In die zin biedt de verordening dus een systematiek die enkele overeenkomsten vertoont met het GRAS-systeem.
Hoe oordeelt u over het initiatief rondom het Algemeen Beschouwd Als Veilig (ABAV)-keurmerk dat privaat alvast met het Amerikaanse systeem aan de slag is gegaan? Bent u bereid om samen met het Ctgb een samenwerking aan te gaan om dit keurmerk (of een soortgelijk aan GRAS) te gebruiken? Zo nee, waarom niet?
De GRAS-systematiek in de VS is gericht op voedingsmiddelen die gebruikt worden als voedingsadditief. In beide gevallen wordt de stof geconsumeerd, waardoor veilig gebruik als voedingsmiddel ook kan duiden op een veilig gebruik als voedingsadditief. Bij het gebruik van stoffen voor verschillende doeleinden, zoals het gebruik van een voedingsmiddel voor gewasbeschermingsdoeleinden, moet ook rekening worden gehouden met andere blootstellingsroutes en de effecten daarvan, zoals effecten op het milieu en andere vormen van blootstelling van mens en dier (bijvoorbeeld via inademing). De bestaande procedure voor de goedkeuring van basisstoffen in Verordening (EC) 1107/2009 voorziet in een beoordeling daarvan.
Hoe gaat u de recent aangenomen motie Ziengs/Lodders (Kamerstuk 27 858, nr. 468) waarin u verzocht wordt de procedure tot toelating van biologische gewasbeschermingsmiddelen te versnellen door gebruik te maken van de informatie van landen waar deze middelen al zijn goedgekeurd uitvoeren? Bent u bereid om hiervoor ook naar het GRAS-systeem te kijken? Zo nee, waarom niet?
Zover mij bekend is er geen privaat ABAV-keurmerk. Wel is er in het verleden een privaat initiatief verkend om tot zo’n keurmerk of ABAV lijst te komen, maar het draagvlak daarvoor in de sector ontbrak. Inmiddels is met de nieuwe meststoffenverordening meer duidelijkheid gekomen over de status en beoordelingscriteria voor biostimulanten en de afbakening ten opzichte van gewasbeschermingsmiddelen. Ook is meer ervaring opgedaan met de Europese goedkeuringsprocedure voor basisstoffen in het kader van gewasbeschermingsverordening (EG) 1107/2009. Vooralsnog zie ik geen aanleiding of meerwaarde voor een ABAV keurmerk voor werkzame stoffen die claimen een effect te hebben op de groei van planten (biostimulant) of weerstand van planten tegen plagen en ziekten (gewasbeschermingsmiddel) omdat dit in EU-regelgeving is vastgelegd. Het Ctgb heeft mij laten weten tot dezelfde conclusie te komen.
Eerder is Skal gemaand tot het opschonen van de meststoffenlijst. Kunt u bevestigen dat de meststoffenlijst voldoet aan de geldende wet- en regelgeving? Zo nee, waarom niet en wanneer is deze lijst wel op orde?
In antwoorden op vragen van de leden van de VVD-fractie, gesteld tijdens het Schriftelijk Overleg over de geannoteerde agenda van de Landbouw- en Visserijraad van 15 juli 2019 heb ik uw Kamer geïnformeerd hoe ik uitvoering geef aan de motie Ziengs/Lodders via de REFIT van Verordening (EC) 1107/2009 over het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en daarbinnen het goedkeuringsproces van laagrisico stoffen. Voor een reactie op het GRAS-systeem verwijs ik naar mijn antwoorden op de vragen 13, 14 en 15.
Controleert en handhaaft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op leveranciers van biostimulanten die een gewasbeschermingsclaim uitdragen met hun biostimulant? Zo ja, hoeveel controles hebben er in 2017, 2018 en de eerste helft van 2019 plaatsgevonden? Hoeveel overtredingen of onvolkomenheden zijn er in deze perioden geconstateerd en wat waren de sancties? Zo nee, waarom is hier (ook na melding door derden) niet overgegaan tot controles?
Er is er voortdurende afstemming tussen Skal en de NVWA over de wijze waarop wet- en regelgeving zich ontwikkelt en de impact die dat heeft op meststoffen die in de biologische landbouw gebruikt mogen worden. Voor de evaluatie van nieuwe stoffen maakt Skal gebruik van FiBL Zwitserland. FiBL is een organisatie die al jaren ervaring heeft met het beoordelen van inputs voor de biologische sector in andere landen. Op de inputlijst meststoffen van Skal staan wettelijk toegelaten meststoffen die binnen de biologische sector gebruikt mogen worden. Meststoffen bevatten nutriënten die per definitie zijn uitgesloten als gewasbeschermingsmiddelen. Hoe ver bedrijven kunnen gaan in claims van de indirecte effecten van nutriënten op de plantgezondheid en daarmee op de weerbaarheid tegen ziekten en plagen wordt op dit moment in samenspraak met de NVWA uitgewerkt.
Wilt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja, de NVWA controleert en handhaaft leveranciers van biostimulanten die een gewasbeschermingsclaim uitdragen met hun biostimulant. Dat houdt in dat de NVWA handhaaft op middelen met een gewasbeschermingsclaim die niet door het Ctgb zijn beoordeeld en toegelaten. Hier kunnen ook middelen die als biostimulant verkocht worden onder vallen.
De NVWA ontvangt jaarlijks meerdere meldingen van middelen met een gewasbeschermingsclaim. In 2017 zijn zeven inspecties gericht uitgevoerd op middelen die mogelijk een gewasbeschermingsclaim hebben, maar geen toelating. Daarnaast is tijdens de reguliere inspecties in 2017 extra aandacht geschonken aan biostimulanten en andere «groene middelen» als voorbereiding van een handhavingsprogramma.
In één geval werd een overtreding geconstateerd en een schriftelijke waarschuwing gegeven. De ervaring met de inspecties leerde dat meer helderheid over het al dan niet mogen verkopen en gebruiken van veel van deze middelen noodzakelijk was om te kunnen handhaven. Met het vervallen van de lijst Regeling Uitzondering Bestrijdingsmiddelen (RUB-lijst) in 2018 is duidelijker geworden welke van deze middelen een toelating behoeven.
De handhaving van middelen met een gewasbeschermingsclaim is complex.
In afwachting van noodzakelijke aanvullende helderheid over de te volgen handelwijze en communicatie ten aanzien van de voorwaarden waaronder producten op de markt gebracht mogen worden, zijn in de periode 2018 tot heden alleen de meest urgente meldingen opgevolgd.
De periode 2018 – begin 2019 is gestart met communicatie richting leveranciers en producenten. Naar aanleiding van deze communicatie heeft een producent een breed verkocht product uit de markt genomen.
Vanaf medio 2019 wordt vanuit de NVWA gecommuniceerd over de voorwaarden waaronder producten op de markt gebracht mogen worden. Tevens zullen vanaf het najaar van 2019 de overige meldingen gefaseerd opgepakt worden.
Het bericht ‘Duizenden veehouders nog in ongewis over fosfaatrechten’ |
|
Helma Lodders (VVD), Jaco Geurts (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Duizenden veehouders nog in ongewis over fosfaatrechten»?1
Ja.
Wat vindt u van de situatie dat nog steeds duizenden veehouders in het ongewisse zijn over de toewijzing van fosfaatrechten en van de onzekerheid die dit zowel bedrijfsmatig als privé met zich meebrengt?
Ik begrijp dat de afwachting van een beslissing op bezwaar of beroep voor veehouders onzekerheden met zich brengt. RVO.nl handelt de bezwaarschriften zo snel mogelijk af. Dit moet wel zorgvuldig gebeuren. Het actuele beeld d.d. 2 september 2019 is dat er 8.677 bezwaren zijn ingediend. Hiervan zijn er 7.147 afgehandeld. Er zijn nog 1.530 bezwaren in behandeling. Er is nog altijd een instroom van nieuwe bezwaarschriften, maar de voorraad van het aantal bezwaarschriften dat in behandeling is daalt.
Circa 45% van de nog openstaande bezwaarschriften vergt een beoordeling of er sprake is van een individuele disproportionele last. Het overige deel van de bezwaren is afkomstig uit de vleesveesector. Hier speelt het vraagstuk welke runderen vallen onder de definitie van melkvee in de Meststoffenwet, waarover het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) recent enkele uitspraken heeft gedaan.
Binnen de groep van 1.530 bezwaarschriften die nog in behandeling zijn, zijn er 368 bezwaarschriften waarbij een landbouwer heeft aangegeven dat er sprake is van een knelgeval. Deze dossiers overlappen, met uitzondering van 31 stuks, met de hierboven genoemde categorieën. De beoordeling van het knelgeval wordt meegenomen in de afhandeling van het bezwaarschrift. Er zijn binnen deze groep van 368 ondernemers nog 7 bezwaarschriften waarbij een landbouwer nog gegevens dient aan te leveren voor de beoordeling van het knelgeval. Met alle 7 ondernemers is goed overleg en zijn individuele afspraken gemaakt over de termijn voor het aanleveren van de benodigde gegevens.
Het beeld van de beroepsprocedures is dat er 1.513 beroepen zijn ingediend (stand van zaken 2 september 2019). Hiervan zijn er 482 afgehandeld. Er zijn nog 1.031 beroepen in behandeling bij het CBb. Het kabinet heeft extra middelen ter beschikking gesteld om deze zaken zo snel mogelijk af te handelen, zonder daarbij de zorgvuldigheid uit het oog te verliezen. Het CBb hanteert hiertoe sinds begin dit jaar een projectmatige aanpak, waarbij vergelijkbare zaken zo veel mogelijk gezamenlijk worden opgepakt.
Is u bekend dat melkveehouders bericht ontvangen dat de herbeoordeling niet tegelijkertijd met het lopende bezwaarschrift behandeld wordt en dat dat betekent dat de bezwaarprocedure stil komt te liggen tijdens de periode dat het aantal fosfaatrechten opnieuw beoordeeld wordt? Kunt u aangeven hoeveel tijd de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) kan gebruiken om deze herbeoordeling plaats te laten vinden?
Het CBb heeft op 16 april 2019 en 25 juni 2019 uitspraken gedaan over de definitie van melkvee in de Meststoffenwet. De uitleg daarvan zoals gegeven in de beleidsregel bleek ten opzichte van de definitie in de Meststoffenwet te beperkt. Er zijn 1.045 lopende bezwaar- en beroepsprocedures die door deze uitspraken worden getroffen. Deze veehouders zullen een nieuw besluit ontvangen van RVO.nl. Voor een deel zal daarmee het probleem opgelost zijn. Voor veehouders die nog andere punten van bezwaar hadden, kan de lopende procedure na ontvangst van het nieuwe besluit worden voortgezet. De herbeoordeling is naar verwachting in het najaar van 2019 gereed.
Wat is de reden dat de herbeoordeling niet tegelijkertijd met de bezwaarprocedure wordt afgehandeld?
Zorgvuldigheid staat voorop bij het behandelen van de diverse procedures. Door eerst een nieuw besluit te nemen naar aanleiding van de uitspraken van het CBb, kunnen bezwaren tegen dit nieuwe besluit worden meegenomen in de lopende bezwaarprocedure en wordt voorkomen dat een landbouwer pas in beroep bezwaren kan uiten tegen het nieuwe besluit. Zodra een landbouwer een nieuw besluit heeft ontvangen, neemt RVO.nl contact op om afspraken te maken over de verdere afhandeling van het bezwaarschrift.
In het verslag van een schriftelijk overleg over de fosfaatrechtenregeling (Kamerstuk 33 037, nr. 359) stelt u dat een deel van de bezwaarmakers een beroep heeft gedaan op de knelgevallenregeling, en dat deze bezwaarmakers één besluit ontvangen waarin de zaken tezamen worden beoordeeld; kunt u aangeven hoeveel van de nog 1.672 lopende bezwaarprocedures een beroep hebben gedaan op de knelgevallenregeling? Komen deze gevallen boven op de zeven knelgevallen die nog beoordeeld moeten worden?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 2.
In het overzicht uit het eerder genoemde schriftelijk overleg wordt aangegeven dat 2.820 bedrijven zijn aangemeld voor de knelgevallenregeling, en dat voor 708 bedrijven de knelgevallenregeling geheel of gedeeltelijk is toegekend; kunt u aangeven hoeveel bedrijven te horen hebben gekregen dat zij niet in aanmerking komen voor de knelgevallenregeling? Zijn die zaken daarmee afgehandeld? Zo nee, hoeveel zaken lopen er nog?
Van de 2.820 bedrijven die zich hebben aangemeld, zijn er 703 geheel of gedeeltelijk toegekend en 1804 bedrijven hebben een afwijzing ontvangen. 14 ondernemers zijn in bezwaar gegaan tegen de beslissing over hun knelgeval. Tegen een toewijzing of een afwijzing in de bezwaarprocedure kan een landbouwer in beroep. In mijn antwoord op vraag 2 heb ik aangegeven dat er 368 lopende bezwaarschriften zijn waarin de ondernemer (alsnog) heeft aangegeven dat er sprake is van een knelgeval. Dit aantal van 368 omvat de 14 ondernemers die in bezwaar zijn gegaan tegen een eerdere beslissing over hun knelgeval.
Kunt u aangeven welke procesafspraken er gemaakt zijn met de bezwaarmakers?
Er zijn procesafspraken gemaakt met diverse gemachtigden en ondernemers over de termijn van het aanleveren van aanvullende informatie ter onderbouwing van het bezwaarschrift. In de meeste van deze afspraken is ook een termijn aangegeven waarbinnen de beslissing op bezwaar kan worden verwacht.
Wanneer bent u voornemens om (in lijn met de procesafspraken) veehouders duidelijkheid te bieden?
De grote hoeveelheid bezwaarschriften dient zorgvuldig te worden beoordeeld. Ik zie de gemaakte procesafspraken als leidraad voor de afhandeling van de bezwaarschriften.
Wat is de reden dat de beoordeling van de zeven bedrijven die in aanmerking willen komen voor de knelgevallenregeling uitblijft? Tot welke termijn kunnen de bedrijven de ontbrekende gegevens aanleveren? Klopt het dat deze bedrijven geen verdere bezwaarprocedures hebben lopen?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 2.
Het handelen van de NVWA met ondeugdelijk pootgoed en opvolging van meldingen door keuringsdiensten |
|
Jaco Geurts (CDA), Maurits von Martels (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Opschudding: grootschalige fraude met aardappelen in Kruisland»?1
Ja.
Welke maatregelen zijn tot nu toe in Nederland genomen door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) tegen de fraudeur? Worden in Nederland de met frauduleus pootgoed beplantte akkers geruimd? Zo nee, waarom niet?
Kunt u toelichten hoe u bent omgegaan met het handhavingsverzoek van Breederstrust?
Breederstrust heeft een verzoek bij de NVWA ingediend tot het doen van onderzoek. Het verzoek is in behandeling bij de NVWA-IOD. De NVWA-IOD onderzoekt de informatie en beoordeelt in overleg met het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie (OM) of er aanleiding is om een strafrechtelijk onderzoek te starten.
Kunt u toelichten in hoeverre in deze zaak grensoverschrijdende aspecten spelen?
In deze zaak gaat het om afzet van Nederlandse pootaardappelen door een handelsbedrijf, dat zowel in Nederland als in België een vestiging heeft. Het handelsbedrijf heeft de pootaardappelen geleverd aan meerdere Belgische telers. Twee van de telers hebben deze aardappelen voor een deel gepoot in Nederland.
Is er een strafrechtelijk onderzoek ingesteld in België en Nederland naar de betreffende fraudeur? Tussen welke autoriteiten in België en Nederland wordt nu samengewerkt?
De NVWA en de NAK hebben contact met de Belgische autoriteiten in deze zaak. Over de exacte activiteiten van de Belgische autoriteiten heb ik geen zeggenschap en kan ik geen mededelingen doen. Zie het antwoord op vraag 2 voor het onderzoek in Nederland.
Welk besluit hebben de Belgische autoriteiten tot nu toe genomen en welke besluit de Nederlandse autoriteiten?
In België heeft het FAVV besloten dat de teelt beëindigd moet worden op percelen waar het onder vals label afgeleverde pootaardappelen zijn uitgeplant.
In Nederland heeft de NAK de keuring en certificering van pootaardappelen bij de betrokken pootaardappelteler voor minimaal drie jaar opgeschort. De NAK heeft de betrokken handelaar aansprakelijk gesteld voor de schade door gebruik van de valse labels en het maken van inbreuk op het NAK-beeldmerk.
In Nederland zijn twee percelen (totaal 17,5 ha) uitgeplant met het betrokken pootgoed. De NVWA heeft op deze percelen fytosanitaire maatregelen opgelegd, te weten een aanvullende veldinspectie en toetsing van geoogste partijen op quarantaineziekten.
Welke maatregelen worden getroffen door de NVWA opdat er een betere internationale afstemming is van maatregelen en besluiten tussen de verschillende lidstaten, waarbij voorkomen wordt dat twee of meer lidstaten in dezelfde casus verschillende besluiten nemen, wat tot ongewenste spanningen leidt tussen lidstaten en het internationale bedrijfsleven?
Ik zie op dit moment geen aanleiding om tot maatregelen te komen voor een betere internationale afstemming. De NVWA neemt de gang van zaken bij de behandeling van deze vermoedelijke fraude mee in het overleg met de FAVV.
Deelt u de mening van de indieners dat het voor de pootgoedsector, maar zeker ook voor andere sectoren, heel belangrijk is dat fraude snel en doeltreffend wordt aangepakt om imagoschade en toekomstige fraude te voorkomen?
Ja.
Welke maatregelen kunnen door de plantaardige keuringsdiensten, zoals de Nederlandse Algemene Keuringsdienst voor zaaizaad en pootgoed (NAK) en Skal biocontrole, en door de NVWA genomen worden tegen fraude?
De genoemde organisaties kunnen maatregelen nemen om fraude te voorkomen, in een vroeg stadium te signaleren en daar opvolging aan geven door gebruik te maken van hun bestuursrechtelijke handhavingsbevoegdheden op grond van de Landbouwkwaliteitswet of, Zaaizaad-en Plantgoedwet 2005 (en voor Skal eventueel ook nog de Wet Dieren) en/of Plantenziektenwet. Hierbij kan gedacht worden aan risicogericht toezicht bij bedrijven met een verhoogde kans op overtredingen, de mogelijkheid om ondeugdelijk teeltmateriaal uit de handel te halen, maar ook besluiten tot een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom. De NVWA-IOD kan gebruik maken van de aan haar toegekende opsporingsbevoegdheden.
Het wetsvoorstel Plantgezondheidswet (Kamerstuk 35 083, nr. 2) introduceert de mogelijkheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete door de NVWA naast het bestaande strafrechtelijke handhavingsinstrument (duale handhaving). De NVWA bepaalt op basis van haar interventiebeleid welk handhavingsinstrument passend is bij de gemaakte overtreding. Het instrument van de bestuurlijke boete kan op basis van deze afweging ook worden ingezet bij overtredingen ten aanzien van plantenpaspoorten (opgenomen op het NAK-label).
Kunt u aangeven hoe meldingen van fraude door de plantaardige keuringsdiensten door de NVWA worden opgevolgd?
De NVWA hanteert een vaste procedure voor het opvolgen van vermoedens van overtredingen, die door keuringsdiensten worden gemeld. De procedure voorziet in het afwegen van alle mogelijke juridische vervolgstappen: bestuursrechtelijke maatregelen, het opschorten van erkenningen en vergunningen en strafrechtelijk onderzoek. Bij vermoedens van fraude wordt de NVWA-IOD ingeschakeld (zie ook vraag 3). De NVWA-IOD onderzoekt de informatie en beoordeelt in overleg met het Functioneel Parket van het OM of er aanleiding is om een strafrechtelijk onderzoek te starten. Daarbij merk ik op dat de vraag of een overtreding aangemerkt dient te worden als fraude (waarbij sprake is van opzettelijk illegaal handelen en bedrog), pas na afronding van het onderzoek goed beantwoord kan worden.
Kunt u aangeven hoeveel meldingen van fraude door de plantaardige keuringsdiensten bij de NVWA zijn binnen gekomen, hoeveel bedrijven dit betreft en hoe deze meldingen zijn opgevolgd?
In 2019 zijn er tot nu toe vijf gevallen van vermoedelijke fraude met betrekking tot fytosanitaire wet- en regelgeving behandeld door de NVWA naar aanleiding van een melding door een plantaardige keuringsdienst. Hierbij waren vijf bedrijven betrokken. De meldingen zijn opgevolgd zoals genoemd bij vraag 10.
Bent u bereid om het gesprek aan te gaan met de plantaardige keuringsdiensten om gezamenlijk te bekijken op welke wijze opvolging van meldingen en handhaving van fraude structureel verbeterd kan worden?
Ja.
Zijn er mogelijkheden om de plantaardige keuringsdiensten meer bevoegdheden te geven om op te treden tegen gecertificeerde en niet-gecertificeerde bedrijven? Zo ja, welke mogelijkheden zijn er en wordt hierover nagedacht? Bent u bereid om hierover in gesprek te gaan met de sectoren?
Mijn uitgangspunt is dat de plantaarde keuringsdiensten op dit moment voldoende bestuursrechtelijke bevoegdheden hebben om op te treden tegen gecertificeerde en niet-gecertificeerde bedrijven. Op grond van de Landbouwkwaliteitswet bestaat daarnaast ook de mogelijkheid tot het nemen van tuchtrechtelijke maatregelen (waaronder een geldboete), naast strafrechtelijke handhaving. Uiteraard is het mogelijk om de plantaardige keuringsdiensten aanvullende bevoegdheden te geven, zoals het opleggen van een bestuurlijke boete, maar dit acht ik op dit moment niet opportuun. Ik zie dan ook op dit moment geen aanleiding om hierover verder het gesprek met de sector aan te gaan.
Fosfaatrechten zelfzuivelaars |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de voortdurende onzekerheid voor zelfzuivelaars (een zelfzuivelaar is een melkveehouder die meer dan 50% van de op het eigen bedrijf geproduceerde melk zelf verwerkt tot een eindproduct en minder dan 50% van de geproduceerde melk aan een koper levert) in het kader van de fosfaatregelgeving?
Er zijn meerdere gesprekken geweest tussen vertegenwoordigers van zelfzuivelaars en het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). Voor de groep zelfzuivelaars wordt vooralsnog uitgegaan van een gemiddelde melkproductie van 7.500 kg per koe per jaar, een ureumgehalte van 26 milligram per 100 kg melk en de bijbehorende excretieforfaits. Deze zelfzuivelaarsregeling geldt sinds 2006 en is ook de basis geweest voor de toedeling van fosfaatrechten aan deze melkveehouders.
Naar aanleiding van de consultatie van de actualisering van de excretieforfaits ben ik voornemens om op termijn uit te gaan van de daadwerkelijk geproduceerde hoeveelheid melk, zoals dit ook bij de rest van de melkveehouderij het geval is. Tot die tijd blijft de bestaande zelfzuivelaarsregeling gelden. Ik verwijs hiervoor naar mijn brief van 8 oktober jl.
Hoeveel zelfzuivelaars staan er bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) geregistreerd?
RVO.nl houdt geen apart register van zelfzuivelaars bij. In totaal hebben 63 melkveehouders een fosfaatrechtenbeschikking gekregen aan de hand van de zelfzuivelaarsregeling. RVO.nl heeft in het kader van het berekenen van de fosfaatrechten in 2016 alle melkveebedrijven benaderd met het verzoek hun gegevens te controleren zoals die bij RVO.nl stonden geregistreerd. Melkveehouders konden met een zienswijze aangeven dat ze meer melk produceren dan er bij RVO.nl stond geregistreerd op basis van melkleveringen aan de fabriek. Deze melkgegevens zijn begin 2018 gebruikt voor het berekenen van de fosfaatrechten en om te bepalen of een melkveehouder valt onder de criteria zoals genoemd in mijn antwoord op vraag 1.
Hoeveel zelfzuivelaars stonden er tot 2 juli 2015 bij de RVO geregistreerd?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel zelfzuivelaars zijn er na 2 juli 2015 bijgekomen (graag een overzicht per maand per jaar in aantal bedrijven en bedrijfsomvang)?
RVO.nl houdt geen register bij van zelfzuivelaars. Ik kan u derhalve op dit moment geen actueel overzicht van zelfzuivelaars overleggen. Wel ben ik voornemens om de vraagstelling in de Gecombineerde Data Inwinning uit te breiden om deze tak van de melkveehouderij beter te kunnen monitoren.
Klopt het dat een zelfzuivelaar die voor 2 juli 2015 geregistreerd stond als zelfzuivelaar in eerste instantie een «beschikking fosfaatrechten» heeft ontvangen op de werkelijke melkproductie per koe op 2 juli 2015 bij zowel hoogproductieve als laagproductieve koeien? Klopt het dat deze zelfzuivelaars een nieuwe beschikking ontvangen hebben waarbij uitgegaan wordt van een standaardproductie van 7.500 kg melk per koe?
Het klopt dat er een groep melkveehouders is waarvan pas in een later stadium duidelijk werd dat zij op basis van hun situatie op 2 juli 2015 onder de zelfzuivelaarsregeling vielen. Zij hebben allen in de loop van 2018 een herbeschikking ontvangen.
Kunt u aangeven hoe wordt omgegaan met de situatie waarin een zelfzuivelaar met hoogproductieve koeien die gekort is in de fosfaatrechten (op basis van de eerste beschikking op 2 juli 2015 bijvoorbeeld 43 kilogram fosfaat per koe en bij de forfaitaire norm teruggevallen naar 39,1 kilogram fosfaat per koe), in enig jaar minder dan 50% van het op het eigen bedrijf geproduceerde melk verwerkt tot een eindproduct? Is een overgangssituatie van kracht voor deze groep melkveehouders die zijn gekort in hun rechten terwijl de melkproductie niet is veranderd? Wat gebeurt er wanneer deze zelfzuivelaar verandert van bedrijfsstrategie en alle melk gaat leveren aan een koper?
Zelfzuivelaars die fosfaatrechten hebben ontvangen op basis van de zelfzuivelaarsregeling en vervolgens meer dan de helft van de door hun geproduceerde melk willen gaan verkopen aan een koper en daarmee niet meer onder de zelfzuivelaarsregeling vallen, zullen in dat geval worden afgerekend op hun daadwerkelijke productie. Indien die gemiddelde productie hoger ligt dan 7.500 kg, zal dat betekenen dat deze ondernemer fosfaatrechten moet bijkopen.
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 1 wil ik op termijn alle zelfzuivelaars afrekenen op hun daadwerkelijke productie en onderzoek ik de komende tijd hoe ik dat het beste kan doen. Tot die tijd blijft de bestaande zelfzuivelaarsregeling gelden. Ik verwijs hiervoor naar mijn brief van 8 oktober.
Welke zelfzuivelaars ontvangen een herziene beschikking? Klopt het dat dit alleen de zelfzuivelaars zijn die in eerste instantie een beschikking hebben ontvangen op de melkproductie van 2 juli 2015 en meer dan 50% verwerken?
Melkveehouders die in 2015 zelfzuivelaar waren en voldeden aan de criteria zoals genoemd in het antwoord op vraag 1 en die daarnaast in eerste instantie een beschikking hebben ontvangen op basis van de werkelijke melkproductie, hebben een herziene beschikking ontvangen.
Klopt het dat nog niet alle zelfzuivelaars een herziene beschikking hebben ontvangen? Zo ja, hoeveel zelfzuivelaars wachten nog op een herziene beschikking?
Bij RVO.nl zijn geen zelfzuivelaars bekend die nog op een herziene beschikking wachten. Wel lopen er bij sommige zelfzuivelaars nog juridische procedures.
Wat is de oorzaak dat de herziene beschikking zo lang op zich laat wachten? Wanneer worden de laatste herziene beschikkingen afgegeven?
Zie antwoord vraag 8.
Klopt het dat voor startende zelfzuivelaars de forfaitaire norm wordt gehanteerd maar dat deze zelfzuivelaars niet gekort worden op fosfaatrechten waarop zij op 2 juli 2015 recht hadden? Kunt u toelichten waarom er onderscheid wordt gemaakt tussen de toedeling van fosfaatrechten aan zelfzuivelaars van voor 2 juli 2015 en aan startende zelfzuivelaars?
Fosfaatrechten worden uitgegeven op basis van de situatie zoals deze was op 2 juli 2015. Ook voor melkveehouders die in 2015 nog geen zelfzuivelaar waren, maar dat naderhand wel zijn geworden, geldt voor de toedeling van fosfaatrechten de situatie zoals die op de peildatum van 2 juli 2015 was. Indien zij op die datum niet aan de criteria van de zelfzuivelaarsregeling voldeden en wel melkvee hielden, hebben zij fosfaatrechten toebedeeld gekregen op basis van de op die datum aanwezige hoeveelheid melkvee en de gemiddelde melkproductie per koe.
Herinnert u zich dat u tijdens het algemeen overleg Mestbeleid en Onregelmatigheden Identificatie & Registratie (I&R) op 13 december 2018 heeft toegezegd het gebruik van de zelfzuivelaarsregeling te monitoren? Kunt u aangeven wat de stand van zaken is van deze monitoring?
Ik ben voornemens de vraagstelling bij de Gecombineerde Data Inwinning (GDI) uit te breiden zodat deze tak van melkveehouders beter kan worden gemonitord. Ten tijde van genoemde toezegging was aanpassing van de GDI 2019 niet meer mogelijk. De aangepaste vraagstelling zal wel worden meegenomen bij de GDI van 2020.
Het bericht ‘Eikenprocessierups: waar spot jij hem?’ |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Eikenprocessierups: waar spot jij hem?»?1
Ja.
Is de overlast van de eikenprocessierups groter dan andere jaren? Zo ja, waardoor komt dit en hoe verhoudt zich dit tot andere jaren? Zo nee, hoe verhoudt de huidige overlast zich tot andere jaren?
De overlast van de eikenprocessierups is dit jaar veel groter dan in eerdere jaren. In 2018 werd al een verdrievoudiging van het aantal vlinders geconstateerd ten opzichte van 2017. Deze toename kwam waarschijnlijk door de warme en droge zomer van 2018 en het warme voorjaar van 2019. Tijdens het uitvliegen van de vlinders in de zomer en het najaar van 2018 waren de weersomstandigheden gunstig waardoor er veel eitjes afgezet zijn. Als gevolg hiervan is ten opzichte van 2018 het totale aantal rupsen op sommige plaatsen ook in 2019 verdrievoudigd. Een andere reden voor de grote overlast dit jaar is het noodweer begin juni waardoor rupsen, nesten en vervellingshuidjes uit de bomen gewaaid zijn en verder verspreid zijn dan normaal.
Welk gezondheidsrisico’s lopen mensen en dieren als ze in contact komen met de eikenprocessierups?
De brandharen kunnen zich over grote afstand verplaatsen. Bij contact dringen ze gemakkelijk in de huid, ogen en luchtwegen en veroorzaken daar klachten. Daarnaast komen griepachtige verschijnselen voor als misselijkheid, braken, koorts en algehele malaise. Anafylactische reacties zijn bekend, maar zeldzaam.
Ook (landbouw)huisdieren die met de brandharen in contact komen lopen het risico op huidaanslag en bij opname zwelling van de tong en slijmvliezen. Kleinere huisdieren (honden, katten) lopen als zij ruim in contact zijn geweest met de brandharen een grotere kans op overlijden. Bij paarden wordt daarnaast onder meer koorts en een verhoogde kans op koliek gemeld. Paarden kunnen worden aangetast door brandhaar-vervuild hooi. Herkauwers lijken minder gevoelig te zijn en incidenten met nadelige gezondheidseffecten zijn niet gedocumenteerd, maar het is onzeker of nadelige effecten volledig afwezig zijn. Over verdere gezondheidsconsequenties van brandharen bij mens en dier is nog weinig bekend.
Welke methoden worden gebruikt om de overlast van de rups te verminderen of te bestrijden?
Wat is de rol van Rijk, provincie en gemeente om inwoners te beschermen tegen de eikenprocessierups?
De verantwoordelijkheid voor preventie en bestrijding ligt bij eigenaren van eiken, waaronder overheden, private partijen en particulieren. Zij hebben een zorgplicht tot het bestrijden van de overlast door eikenprocessierupsen vanwege het gevaar voor de volksgezondheid. Deze zorgplicht omvat adequate voorzorgsmaatregelen, door bestrijding op plekken van verhoogd gevaar voor de volksgezondheid en door waarschuwende voorlichting aan burgers. Deze zorgplicht kan aan de hand van de landelijke Leidraad naar redelijkheid in concrete gevallen uitgevoerd worden.
Specifiek voor gemeenten geldt dat zij vanuit de wet Publieke gezondheid de taak hebben te streven naar het realiseren van een zo gezond mogelijke leefomgeving. Hiervoor zijn de medisch milieukundigen (MMK), werkzaam bij de GGD, de aangewezen adviseurs. Via het RIVM worden de GGD’en ondersteund. Zie verder mijn antwoord op vraag 6.
Deelt u de mening dat er landelijke regie moet komen om de overlast van de eikenprocessierups terug te dringen? Zo ja, op welke manier gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, waarom niet?
Zoals beschreven onder antwoord 5 geldt in het algemeen dat eigenaren van eiken de zorgplicht hebben om de eikenprocessierups te bestrijden. Ik hecht er belang aan dat op één centrale plek adequate informatie wordt aangeboden over de eikenprocessierups en de bestrijding daarvan. Daartoe is inmiddels het Kennisplatform Processierups opgericht, bestaande uit verschillende partijen, waaronder het Kenniscentrum Eikenprocessierups, het KAD en de WUR. Ook ben ik hierover in gesprek met andere betrokken partijen zoals het RIVM, GGD GHOR Nederland en de VNG. Ik overleg hierover met BZK, VWS, I&W, VNG, IPO, RIVM en GGD GHOR Nederland en de betrokken kennisinstituten zodat er voor de zomer nog een begin mee wordt gemaakt. De eerste actie van het Kennisplatform Processierups is de lancering van de website www.processierups.nu op 3 juli jongstleden, waar het publiek informatie vindt over de eikenprocessierups en de bestrijding daarvan. Het Kennisplatform zal binnenkort ook de volledige leidraad actualiseren en bezien wat partijen nodig hebben om de overlast de eikenprocessierups in de toekomst beheersbaar te houden.
De aanpak van de overlast door de eikenprocessierups |
|
William Moorlag (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Plaag van eikenprocessierups neemt immense omvang aan»?1
Ja.
Deelt u de indruk van de in het bericht genoemde bioloog dat de omvang van de overlast van de eikenprocessierups in vergelijking met eerdere jaren groter is of hebt u een andere indicatie dat dit het geval is? Zo ja, wat is uw inschatting van die omvang? Zo nee, waarom niet en kunt u dit alsnog laten onderzoeken?
Ja, ik deel die indruk. Zie ook mijn antwoord op vraag 2 van lid De Groot. Ik ga op korte termijn verder onderzoek laten verrichten om de betrouwbaarheid van dit soort globale inschattingen verder te vergroten, bijvoorbeeld door tijdens de vluchtperiode de verspreiding van vlinders te volgen. Dit onderzoek is een van de acties die op korte termijn vanuit het nieuwe Kennisplatform Processierups zal worden uitgevoerd.
Deelt u de mening dat er sprake is van een acute en gemeente- en provinciegrens overstijgende problematiek? Zo ja, wat kunt u doen om ervoor te zorgen dat op korte termijn de overlast van deze rupsen verminderd wordt en in hoeverre spelen de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) hier een actieve rol in? Zo nee, waarom niet?
Zie ook mijn antwoord op vraag 6 van lid De Groot. De eikenprocessievlinders vliegen binnenkort uit en de enorme aantallen brandharen blijven dan nog lange tijd voor overlast zorgen. Om iedereen te informeren hoe met de overlast om te gaan of deze te voorkomen is een overzicht met de belangrijkste do’s en don’ts voor zowel gemeenten als burgers opgesteld.
In opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ondersteunt het RIVM professionals van regionale GGD’en op het gebied van milieu en gezondheid. Het RIVM verzamelt kennis en informatie over gezondheidseffecten en stelt dit beschikbaar, zoals de GGD-richtlijn medische milieukunde: de eikenprocessierups en gezondheid2, een update van de wetenschappelijke literatuur over de gezondheidsaspecten van de eikenprocessierups3 en een pagina op de eigen website «Eikenprocessierups»4 met een link naar een toolkit van en voor GGD-professionals: «Alles over, voor en tegen de eikenprocessierups»5. Voor het antwoord op publieksvragen verwijst het RIVM door naar de regionale GGD. Op de website van de NVWA wordt het publiek doorverwezen naar relevante betrokken instanties die ook aan het kennisplatform deelnemen.
Bent u bekend met de wijze waarop in andere landen omgegaan wordt met deze problematiek? Zo ja, zijn er best practices in de aanpak van de overlast die wellicht ook in ons land toegepast kunnen worden? Zo nee, kunt u dit dan alsnog laten onderzoeken?
De leden van het Kenniscentrum Eikenprocessierups en de andere betrokken instituties beschikken over goede internationale contacten met specialisten op het gebied van de eikenprocessierups met name ook in de buurlanden waar dezelfde problematiek speelt. De kennis uit het buitenland wordt gebruikt in de actualisatie van de leidraad.
Veel van de beschikbare kennis wordt met regelmaat getoetst aan hoe men in het buitenland met het probleem omgaat. Tegelijkertijd is de situatie in Nederland anders is door de hoge bevolkingsdichtheid in Nederland, de nauwe verwevenheid van natuur met andere gebruiksvormen en in verschillende regio’s een landschap waarin eikenbomen een belangrijke factor zijn. Wel is duidelijk dat de schaal in de overlast zoals die zich nu in Nederland voordoet vrij uniek is.
Deelt u de mening dat er, gezien de omvang en het feit dat het een steeds terugkerend probleem betreft, een structurele landelijke aanpak nodig is? Zo ja, wilt u met gemeenten, provincies en het Kenniscentrum Eikenprocessierups in overleg treden om te komen tot een landelijk bestrijdingsplan? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook geantwoord op vraag 5 van lid De Groot, hebben alle eigenaren van eiken, zoals gemeenten, een zorgplicht tot het bestrijden van de overlast door eikenprocessierupsen vanwege het gevaar voor de volksgezondheid. Juist omdat elke situatie anders is, kan op decentraal niveau beter maatwerk worden geleverd en daarom is de schadebestrijding decentraal georganiseerd. Ik ga er vanuit dat op basis van het delen van de juiste kennis in het Kennisplatform de collega overheden in staat zijn om de preventie en bestrijding adequaat en effectief op te pakken zodat de problematiek volgend jaar aanzienlijk wordt beperkt.
Landelijk wordt ook regie genomen door mij, onder andere via kennisverspreiding, onderzoek dat wordt opgezet en uitgevoerd en het delen van inzichten ten aanzien van de bestrijding van de eikenprocessierups.
Het afschot van wilde zwijnen in het leefgebied van de wolf |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Wist u dat er voor het eerst sinds 200 jaar wolven geboren zijn op de Veluwe?1
Ja.
Is het waar dat deze wolven zich vooral voeden met in het wild levende dieren zoals herten, zwijnen en reeën?
Volgens deskundigen van Wageningen Environmental Research voeden gevestigde wolven zich hoofdzakelijk met in het wild levende grote zoogdieren, waaronder herten, reeën, vossen en wilde zwijnen.
Is het waar dat Nederlandse jagers vanaf 1 juli 2019 toestemming hebben om op grote schaal biggen van wilde zwijnen te schieten, ook in het leefgebied van de wolf?
De provincie Gelderland heeft het leefgebied voor wolven op de Noord- en Midden-Veluwe vastgesteld, dat is voor een deel ook leefgebied voor de wilde zwijnen. De ontheffing van de provincie staat afschot van wilde zwijnen toe vanaf 1 juli uit het oogpunt van populatiebeheer.
Is het waar dat Nederlandse jagers die activiteit mogen verrichten tijdens de nachtelijke uren, met gebruikmaking van nachtzichtapparatuur en geluidsdempers, terwijl de gebieden voor het publiek gesloten zijn en elke vorm van sociale controle ontbreekt?
In de door de provincies afgegeven ontheffingen is voorgeschreven hoe en op welke wijze het afschot van wilde zwijnen mag plaatsvinden. De provincies zien ook toe op naleving van de ontheffingen.
Is het waar dat jagers vinden dat de wolf schade toe kan brengen aan «jachtwildpopulaties» en dat ze die schade vergoed willen hebben?2
De jagersvereniging heeft dit punt aan de orde gesteld. In mijn ogen is er geen sprake van schade aan jachtwildpopulaties, omdat op de in antwoord 2 genoemde prooidieren van de wolf niet mag worden gejaagd. Afschot van de genoemde soorten vindt plaats in het kader van in het faunabeheerplan vastgelegd populatiebeheer of schadebestrijding.
Deelt u de mening dat jagers zich daarmee opstellen als concurrent van de wolf, waarmee er een belangenconflict zou kunnen ontstaan tussen jager en wolf?
Nee, zie antwoord op vraag 5.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat jagers kunnen jagen tijdens de zoogtijd van toppredatoren zoals de wolf en prooidieren zoals het wilde zwijn, zelfs met gebruikmaking van nachtzichtapparatuur en geluidsdempers?
Het reguliere jachtseizoen valt niet samen met de zoogtijd. Afschot in het kader van populatiebeheer of schadebestrijding kan wel samenvallen met de zoogtijd van het wilde zwijn omdat het wilde zwijn op verschillende momenten in het jaar kan werpen. De provincies kunnen bij het verlenen van ontheffingen overwegen om hieraan nadere voorschriften te verbinden.
Deelt u de mening dat het in dit licht zeer zorgelijk is dat jagers expliciet hebben aangegeven dat er een belangenconflict bestaat tussen hen en toppredatoren zoals de wolf? Zo nee, waarom niet?
Naar mijn oordeel kan er geen sprake zijn van een belangenconflict tussen wolf en jagers. Op het menu van de wolf staan immers prooidieren waarop in Nederland niet mag worden gejaagd, zie ook antwoord op vragen 2 en 7.
Bent u bereid tijdens de zoogperiode van de wolf een jachtverbod in te stellen in een straal van 100 km rond het leefgebied van de onlangs geboren welpen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Nee, zie antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening dat de vestiging van toppredatoren zoals de wolf een heroriëntatie vraagt ten opzichte van het afschot van dieren in natuurgebieden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u die vormgeven?
De vestiging van één of enkele wolvenparen zal geen grote veranderingen teweeg brengen in de omvang van de populaties van grote zoogdieren in natuurgebieden. Ik zie derhalve op dit moment geen aanleiding voor een heroriëntatie van het afschotbeleid. Wel zeg ik u toe dat de ontwikkeling van de wolvenpopulatie nauwgezet zal worden gevolgd.
Kunt u deze vragen voor 1 juli 2019 en een voor een beantwoorden?
Het is niet mogelijk gebleken om deze vragen voor 1 juli 2019 te beantwoorden.
De halal slacht van eenden, duiven, konijnen en herten |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Klopt het dat slachterij Vugts in Steenbergen niet alleen lammeren halal slacht, maar ook eenden, duiven, konijnen en herten?1 Zo ja, worden deze dieren onbedwelmd geslacht?
Bij slachterij Vugts in Steenbergen mogen naast schapen en lammeren onder andere ook eenden, pluimvee, konijnen en gekweekt wild geslacht worden.
Uit de gegevens van de NVWA blijkt dat er uitsluitend schapen en lammeren onbedwelmd geslacht zijn. Alle overige dieren zijn geslacht na reguliere bedwelming.
Indien eenden, duiven, konijnen en herten bij deze slachterij onbedwelmd worden geslacht, waarom zijn deze diersoorten dan niet opgenomen in het door u gegeven overzicht van dieren die in 2018 onbedwelmd zijn geslacht?2
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven, zijn uitsluitend schapen en lammeren onbedwelmd geslacht.
Het bericht ‘Malmström – Finalizing Mercosur deal is ‘priority number one’’ |
|
Helma Lodders (VVD), Wybren van Haga (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kunt u zich het verzoek van het lid Lodders (VVD) herinneren tijdens het algemeen overleg ter voorbereiding op de Landbouw- en Visserijraad van 18 juni (AO Landbouw- en Visserijraad van 12 juni 2019) over de stand van zaken van de Mercosur-onderhandelingen?
Ja.
Wanneer kan de Kamer deze brief met de stand van zaken verwachten?
Op 28 juni jl. hebben de Europese Unie en Mercosur een politiek akkoord bereikt over een handelsovereenkomst. Als de geconsolideerde teksten hiervan beschikbaar zijn, zal het Kabinet de balans opmaken van de brede voor- en nadelen van het handelsakkoord, inclusief voor de land- en tuinbouwsector. Een hoofdlijnendocument van het handelsakkoord is door de Europese Commissie gepubliceerd1.
Wordt de inbreng van de Kamer, meegegeven in onder meer Kamervragen van de leden Lodders en Van Haga (documentnummer 2019D22303) waarin zij hun zorg hebben geuit over het feit dat Nederlandse boeren en tuinders geconfronteerd worden met steeds strengere regels en over producten uit die landen die in de Nederlandse schappen terecht komen die onder veel minder strenge voorwaarden zijn geproduceerd en waar chemicaliën aan te pas zijn gekomen die allang in Nederland en in de Europese Unie (EU) verboden zijn, meegenomen in de onderhandelingen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
De onderhandelingen met Mercosur zijn in 2001 gestart op basis van een mandaat aan de Europese Commissie. De afgelopen jaren is de Nederlandse inzet bij de onderhandelingen altijd geweest om te komen tot een gebalanceerd akkoord met ambitieuze afspraken over handhaving van sanitaire- en fytosanitaire standaarden, dierenwelzijn en duurzame ontwikkeling. Ook nu moeten alle naar de EU geëxporteerde producten voldoen aan Europese standaarden, zoals eisen op het gebied van voedselveiligheid, etikettering en consumentenbescherming. Een handelsakkoord met Mercosur verandert hier niets aan. De Europese standaarden worden door een Mercosur akkoord dus niet verlaagd. Zoals eerder geantwoord geldt dit ook voor producten waarvan is aangetoond dat chemicaliën zijn gebruikt die binnen de EU verboden zijn2.
Kunt u ingaan op de «regels van oorsprong» die tijdens de onderhandelingen van 11 tot en met 15 maart 2019 aan bod zijn gekomen? Op welke landbouwproducten wordt gedoeld? Om welke productspecifieke voorschriften in de machine- en chemische sector gaat het?
Voor informatie over de uitkomsten van de onderhandelingen van 11-15 maart 2019 verwijs ik u naar de website van Europese Commissie.
Vanwaar de urgentie bij de Europese Commissie om nog in de maand juni het Mercosur verdrag te sluiten? Is de urgentie aan Europese zijde verstandig voor de Europese onderhandelingspositie?
Aan de zijde van Mercosur was er sprake van nieuw momentum dat een doorbraak in de onderhandelingen mogelijk heeft gemaakt, hetgeen geresulteerd heeft in het politiek akkoord. De Commissie zal vervolgens de uitkomsten van de onderhandelingen voorleggen aan de lidstaten en het Europees parlement ter beoordeling. De Europese Commissie is zich bewust van de gevoeligheden die bij de lidstaten liggen. Samen met andere EU-lidstaten heeft Nederland bij de Europese Commissie aangedrongen op een akkoord met een evenwichtige balans tussen exportbelangen, gevoelige sectoren en duurzaamheidsdoelstellingen.
Hoe hebben uw ambtsgenoten gereageerd op de uitspraken van Eurocommissaris Malmström over de urgentie van een snel akkoord en eventuele concessies op het gebied van landbouw en landbouwproducten?
De reacties delen mijn ambtsgenoten via de bestaande, bekende kanalen. Het is niet aan mij om hun reacties openbaar te maken of te delen.
Welke concessies op het gebied van landbouw en landbouwproducten liggen op dit moment op tafel en hoe verhouden deze zich tot de opbrengsten van het verdrag voor de EU?
De onderhandelingen met Mercosur hebben geleid tot een politiek akkoord tussen de EU en Mercosur. Als de geconsolideerde teksten beschikbaar komen, kan het kabinet de balans op te maken van de voor- en nadelen van het handelsakkoord voor Nederland.
Wat betekenen de eventuele concessies voor Nederland en in het bijzonder de Nederlandse landbouwbelangen? Zijn de gevolgen van eventuele concessies in het meest verregaande geval proportioneel ten opzichte van de te verwachten meerwaarde van het verdrag voor Nederland?
Zie antwoord vraag 7.
Welke voordelen van dit verdrag maken concessies op het vlak van de landbouw proportioneel?
Zie antwoord vraag 7.
Het gebruik van een levende haan tijdens Kallemooi. |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Kinderen in actie tegen ophangen van pinksterhaan Schiermonnikoog: «Verleen hem gratie!»?1
Ja.
Wat vindt u van deze jaarlijkse traditie waarbij een levende haan in een mand aan een achttien meter hoge paal wordt vastgemaakt en daar drie dagen lang moet blijven zitten?
Tradities zijn gebruiken die van de ene generatie op de andere worden doorgegeven en zijn daarmee typisch iets wat vanuit mensen en maatschappij ontstaat. Tradities verbinden mensen met elkaar. In dit geval betreft het een traditie op Schiermonnikoog. Het is niet aan mij om hier een uitspraak over te doen als hierbij de wetgeving niet wordt overtreden.
Wat is uw reactie op het voorstel van de kinderen om de levende haan te vervangen voor een nephaan, in elkaar geknutseld door de kinderen zelf?
Het is mooi als kinderen een dergelijk initiatief nemen. Het gaat hier om een afweging tussen dierenwelzijn en tradities. Het dierenwelzijn wordt gewaarborgd door de voorwaarden die zijn gesteld.
Wat vindt u ervan dat deze kinderen geen enkele reactie hebben gekregen op hun creatieve oplossing van de burgemeester van Schiermonnikoog?
Het is mij niet bekend of de burgemeester heeft gereageerd, maar ik hoop dat zij de kinderen een reactie stuurt op hun voorstel.
Kunt u toelichten waarom er geen documenten (dierenartsrapportages, filmbeelden, beoordelingsrapportages en adviezen van de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming) zijn aangetroffen waaruit blijkt dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) gecontroleerd hebben of de in 2015 onder bestuursdwang opgelegde maatregelen in de daaropvolgende jaren ook daadwerkelijk zijn uitgevoerd door het bestuur van het evenement Kallemooi?2
Naar aanleiding van eerdere meldingen van dierenbescherming regio Friesland zijn er door RVO.nl in 2015 in een preventieve last onder dwangsom maatregelen opgelegd om het welzijn en de gezondheid van de haan tijdens Kallemooi te beschermen. Zo moet de haan beschikken over vers drinkwater en voer, goed beschermd worden tegen nadelige weersomstandigheden en dagelijks gecontroleerd worden door een dierenarts.
In 2015 is tijdens een inspectie door de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (de toezichthoudende autoriteit) geconstateerd dat de opgelegde maatregelen naar behoren zijn uitgevoerd. Het bestuur van het evenement Kallemooi heeft ook aangegeven de haan in de toekomst volgens deze maatregelen te gaan houden. In de daarop volgende jaren heeft geen fysieke controle plaatsgevonden door de LID. Om die reden is er geen documentatie beschikbaar.
Kunt u bevestigen dat dit feitelijk betekent dat er vanaf 2016 niet is gecontroleerd door handhavende autoriteiten of de getroffen maatregelen die onder bestuursdwang werden opgelegd, ook daadwerkelijk zijn uitgevoerd door het bestuur van het evenement Kallemooi? Zo ja, waarom is dit niet gebeurd? Zo nee, kunt u toelichten hoe de NVWA kan concluderen «dat er geen reden is om op te treden» omdat de organisatie van het feest zich volgens hen houdt aan de regels voor dierenwelzijn terwijl er sinds 2016 niet meer gecontroleerd is of dit ook echt zo is?3
Ja, dat kan ik bevestigen. Na de LID-inspectie in 2015 is de preventieve last onder dwangsom die zag op het evenement in 2015 vervallen. Zie verder het antwoord op vraag 5.
De voorzieningenrechter heeft in 2018 het verzoek van een dierenorganisatie tot het treffen van een voorlopige voorziening gericht tegen de verlening van een vergunning voor het evenement Kallemooi door de burgemeester van Schiermonnikoog afgewezen. Op 26 maart 2019 heeft de rechtbank Noord-Nederland het beroep in dezelfde zaak ongegrond verklaard De rechtbank is daarbij van oordeel dat geen sprake is van dierenmishandeling gelet op de maatregelen die worden getroffen, waaronder het onderzoek van de haan door de dierenarts, het cameratoezicht, de voldoende beschutting, het voedsel en het water die de haan worden geboden. De NVWA baseert haar beslissing om niet op te treden op deze uitspraak. Er zijn geen nieuwe feiten of omstandigheden bekend waaruit zou blijken dat niet meer wordt voldaan aan de gestelde eisen zoals die eerder onder bestuursdwang zijn opgelegd aan het bestuur van het evenement.
Deelt u de mening dat deze aanpak door de handhavende autoriteiten op geen enkele manier gerechtvaardigd is, aangezien er melding van verdenking van overtreding van de Wet dieren wordt gemaakt en gevraagd wordt handhavend op te treden?4 Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Tot en met 2018 zijn bij handhavende autoriteiten geen handhavingsverzoeken of meldingen ontvangen op grond waarvan een inspectie noodzakelijk werd geacht. In 2019 zijn bij zowel RVO.nl als NVWA handhavingsverzoeken ontvangen. Door RVO.nl wordt onderzocht of er aanwijzingen zijn dat het welzijn van de haan mogelijk in het geding was tijdens het evenement met Pinksteren in 2019. Indien in het onderzoek van 2019 wordt geconstateerd dat er een overtreding van de Wet dieren heeft plaatsgevonden, zullen er maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat dit in 2020 wederom zal gebeuren.
Kunt u uitsluiten dat er vanaf 2016 sprake is geweest van overtreding van de door RVO opgelegde maatregelen wanneer er niet gecontroleerd wordt door uw handhavende autoriteiten? Zo nee, kunt u aangeven of dit voor u aanleiding vormt om de aankomende jaren wel toezicht te houden en handhavend op te treden? Zo nee, waarom niet?
Nee, maar ik zie ook geen aanleiding om aan te nemen dat sprake is geweest van overtredingen. Zie mijn antwoord bij vraag 5.
Kunt u aangeven of uw conclusie in de brief van 1 mei 20155 dat contact met soortgenoten en vrije bewegingsruimte niet behoren tot de fysiologische en ethologische behoeften van een haan, aangezien deze zaken geen deel uitmaken van de eisen van RVO om de gezondheid en het welzijn van de haan te bevorderen, getrokken is op basis van wetenschappelijke literatuur? Zo ja, welke wetenschappelijke literatuur? Zo nee, kunt u aangeven waarom deze eisen niet zijn opgelegd?
In de brief van 1 mei 2015 is niet expliciet gesproken over contact met soortgenoten en vrije bewegingsruimte. Wel is in de brief aangegeven dat er voor gezorgd moet worden dat de haan niet onnodig in zijn gezondheid en welzijn wordt benadeeld. Hiervoor is als maatregel opgenomen dat het bestuur van Kallemooi ervoor moet zorgen dat een dierenarts dagelijks of meer frequent de toestand van de haan dient te controleren. Aan deze maatregel is voldaan en naar het oordeel van de dierenarts zijn er geen afwijkingen geconstateerd.
Deelt u de mening dat de haan niet aan zijn fysiologische en ethologische behoeften kan voldoen wanneer hij drie dagen lang opgesloten zit in een mand op 18 meter hoogte?
Het is het meest natuurlijke wanneer de haan vrij kan bewegen, maar ik acht een driedaagse beperking van zijn vrijheid niet dusdanig nadelig dat dit het welzijn op lange termijn van de haan aantast.
Deelt u de mening dat de haan angst en stress kan ervaren door hem te gebruiken voor een dergelijk evenement en dat de haan kan lijden door angst en stress?
Hiervoor verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 10.
Deelt u de mening dat de intrinsieke waarde van de haan niet gerespecteerd wordt, wanneer hij louter ter vermaak van de mens drie dagen lang opgesloten zit in een mand op 18 meter hoogte?
De intrinsieke waarde wordt afgewogen tegen andere belangen, wat geleid heeft tot het toestaan, onder voorwaarden, van dit evenement met een haan.
Deelt u de mening dat van het gebruik van een levende haan louter voor het vermaak van mensen een verkeerd signaal uitgaat? Zo nee, waarom niet?
Ik acht de kans klein dat hier een verkeerd signaal vanuit gaat, omdat het hier een traditie betreft die één keer per jaar voorkomt.
Deelt u de mening dat het gebruik van een levende haan bij Kallemooi verboden zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Zolang het bestuur van Kallemooi zich aan de opgelegde maatregelen houdt en de wet niet wordt overtreden, is het gebruik van een levende haan bij Kallemooi niet verboden.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat er volgend jaar naar de kinderen geluisterd wordt en er geen levende haan maar een diervriendelijk alternatief aan de paal vastgemaakt wordt? Zo nee, waarom niet?
Zoals gezegd in het antwoord op vraag 3, worden voorwaarden gesteld die het dierenwelzijn van de haan waarborgen. Aan deze voorwaarden wordt voldaan en daarmee is gewaarborgd dat deze traditie niet het dierenwelzijn aantast.
Emissiearme stalvloeren |
|
Erik Ziengs (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Herinnert u zich de beantwoording van eerdere Kamervragen over het bericht «Familie in rouw na drama in stal: dertien koeien komen om in eigen mest na explosie»?1 2 3
Ja.
Herinnert u zich dat u in antwoord op deze vragen aangeeft dat u geen kennis heeft van eerdere vergelijkbare voorvallen bij een emissiearme vloer?
Deze voorvallen bij een emissiearme vloer zijn ten dele vergelijkbaar. In Lettele was op het melkveebedrijf een loonwerker bezig met laswerkzaamheden. Doordat lasvonken in de gierkelder kwamen, ontstond er een explosie. In Markelo is als gevolg van het mengen van de mest een explosief mengsel ontstaan. De explosie is waarschijnlijk veroorzaakt door de aanwezige mestgassen in combinatie met een onbekende ontstekingsbron. Brandweer Twente stelde de exacte ontstekingsbron niet vast, maar elektrische apparaten of menselijk handelen kunnen niet worden uitgesloten.
Er zijn mij inmiddels geen andere incidenten bekend geworden. Specifieke gegevens over dergelijke incidenten worden niet systematisch bijgehouden. Wel registreert de Stichting Gezondheidszorg Agrarische Sectoren (Stigas), de arbodienst in de land- en tuinbouw, de dodelijke ongevallen die in de agrarische sector plaatsvinden in het jaarverslag en op de website
(https://www.zeroaccidents2020.nl/).
Bent u bekend met een soortgelijk incident op 25 juli 2014 in Lettele? Zijn er inmiddels andere incidenten bekend geworden? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 2.
Op basis van welke argumenten en informatie kunt u stellen dat u vooralsnog geen reden heeft om aan te nemen dat emissiearme vloeren onveilig zijn?
Bij de beantwoording van de eerder gestelde vragen heb ik gewezen op onderzoeken van Brandweer Twente, de verzekeraar en de Omgevingsdienst Twente naar aanleiding van het incident in Markelo. Daaruit is veel informatie beschikbaar gekomen. Gezien de vragen die resteren over de veiligheid van emissiearme vloeren bij veehouders en andere betrokkenen zullen de Minister voor Milieu en Wonen en ik een onderzoek laten uitvoeren naar de veiligheid van emissiearme vloeren bij het gebruik in de praktijk. Het onderzoek moet inzicht bieden in de veiligheid van emissiearme vloeren en de verschillen daarin ten opzichte van gangbare roostervloeren. Daarbij zal ook worden gekeken naar richtlijnen voor een veilig gebruik, eventuele aanvullende eisen die kunnen worden gesteld aan ontwerp, uitvoering en gebruik van emissiearme vloeren en de verantwoordelijke partijen hierin. Tevens zal worden geverifieerd of het Actieplan Brandveilige Veestallen 2018–2022 aanvulling behoeft met risico-aspecten bij het gebruik van emissiearme stalvloeren.
Betrokken instanties en deskundigen hebben hun medewerking aan het onderzoek toegezegd.
Uw Kamer zal begin 2020 worden geïnformeerd over de resultaten van het onderzoek.
Waarom stelt u dat er geen aanwijzingen zijn dat er een grotere kans bestaat op ontploffingen bij emissiearme vloeren terwijl dit nog nooit expliciet onderzocht is?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom is het rapport van de Brandweeracademie uit 2016 en de uitspraak van de brandweer Markelo die in 2016 al repte over risico’s van moderne stallen, niet betrokken bij de beantwoording van de eerder genoemde Kamervragen?4
Het voor intern gebruik bedoelde rapport van de Brandweeracademie uit 2016 stelt dat melkveestallen relatief weinig risico’s kennen op het gebied van brandveiligheid. Moderne melkveestallen hebben extra risico’s vanwege de toepassing van meer kunststof, techniek en procesautomatisering. Ook stelt het rapport dat moderne stallen emissiearme vloeren hebben waardoor mestgassen zich ophopen en er een grotere kans is op explosie of ontbranding. Ik heb voor de beantwoording van de eerdere vragen navraag gedaan bij brandweer, verzekeraar en Omgevingsdienst Twente, zonder daarbij de conclusie te betrekken uit het rapport van de Brandweeracademie dat moderne stallen met emissiearme vloeren een grotere kans hebben op explosie of ontbranding. Dit was bij nader inzien niet terecht. Zie verder mijn antwoord op vraag 4 en 5.
Op basis van welke argumenten en informatie kunt u stellen dat aanvullend onderzoek naar oorzaak van emissiearme vloeren niet nodig is?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 4 en 5 zullen de Minister voor Milieu en Wonen en ik een onderzoek laten uitvoeren naar de veiligheid van emissiearme vloeren bij het gebruik in de praktijk.
Kunt u specifieker aangeven op welke veiligheidsaspecten de Technische Advies Pool (TAP) controleert en haar bevindingen meeweegt en rapporteert in haar beoordeling van emissiearme vloeren?
Zoals in de beantwoording van de eerdere Kamervragen is aangegeven, is de beoordeling op toepasbaarheid in de praktijk het kader waarbinnen veiligheidsaspecten van proefstallen worden getoetst. Er vindt een toetsing plaats als de aanvraag hier volgens de deskundigen aanleiding voor geeft. Er zijn geen standaard veiligheidsaspecten waaraan wordt getoetst. Veiligheidsaspecten kunnen aanleiding zijn om extra eisen op te leggen aan metingen, bijvoorbeeld het meten van een extra parameter. Ook kunnen naar aanleiding van de bevindingen extra eisen worden opgenomen in de stalbeschrijving, het Activiteitenbesluit of in de vergunning. Een voorbeeld hiervan zijn eisen met betrekking tot de veilige opslag van zuur.
Wanneer is er aanleiding voor de deskundigen van de TAP (antwoord op eerdere vraag 11) om veiligheidsaspecten naar voren te brengen?
De aanvraag moet aangeven, indien van toepassing, welke stoffen worden gebruikt, welke processen worden gebruikt en welke omzettingen van stoffen er plaatsvinden. De deskundigen van de TAP kunnen aan de hand van deze informatie bepalen of de stoffen, processen en omzettingen reden zijn voor extra maatregelen op het gebied van veiligheid of dat een aanvraag moet worden afgewezen.
Hoe vaak is bij een beoordeling van een emissiearme vloer het aspect veiligheid aan de orde geweest? Welke bevindingen zijn hierbij gemeld (over een periode van de laatste vijf jaar)?
Specifiek voor emissiearme vloeren voor rundvee zijn er door de deskundigen van de TAP en zijn voorganger de Technische adviescommissie Regeling ammoniak en veehouderij (TacRav) geen bevindingen op het gebied van veiligheid gemeld. De deskundigen beoordelen deze vloeren qua veiligheid gelijk aan de traditionele stalvloeren. Er zijn ook geen bevindingen uit de metingen in de praktijk, in de proefstallen, gekomen. Bij andere emissiereducerende technieken bij rundvee zijn wel veiligheidsaspecten gemeld, zoals het mogelijke effect op de gezondheid bij het toevoegen van additieven aan de mest. Er worden in zo’n geval extra gegevens opgevraagd bij de aanvrager.
Waarom is het rapport van de Brandweeracademie uit 2016 en de uitspraak van de brandweer Markelo die in 2016 al repte over risico’s van moderne stallen niet zijn betrokken bij het Actieplan Brandveilige veestallen 2018–2022?5
Het rapport van de Brandweeracademie uit 2016 was bedoeld voor intern gebruik van de Brandweer zelf. Voor het opstellen van het Actieplan Brandveilige Veestallen 2018–2022 is onder meer gebruik gemaakt van de evaluatie van het Actieplan Stalbranden 2012–2016 die is uitgevoerd door Wageningen UR en het Instituut voor Fysieke Veiligheid (IFV) (http://edepot.wur.nl/418937). De in het rapport van de Brandweeracademie (die onderdeel is van het IFV) aangegeven risico’s van moderne stallen zijn zowel in het evaluatierapport als in het Actieplan 2018–2022 onbenoemd gebleven. Dit zal een aandachtspunt zijn bij het in antwoord op vragen 4 en 5 genoemde onderzoek.
Gelet op de conclusie in het Actieplan Brandveilige Veestallen 2018–2022 dat milieueisen en veiligheid elkaar soms in de weg kunnen zitten («De overheid en de markt stellen steeds hogere eisen aan duurzaamheid, bijvoorbeeld op het gebied van dierenwelzijn of verlaging van emissies. Soms zijn deze eisen tegenstrijdig aan de eisen op het gebied van brandveiligheid»), waarom wordt in dit actieplan niet gerept over de (on)veiligheid van emissiearme vloeren? Hoe gaat u met het in het actieplan omschreven dilemma om? Kunt u toelichten waarom u tot op heden de nadruk hebt gelegd op milieueisen en in (veel) mindere mate aandacht hebt voor het aspect veiligheid voor mens en dier?
Mijn beleid is gericht op de ontwikkeling van en investeringen in nieuwe, integraal duurzame, emissiearme stal- en houderijsystemen, waarbij schadelijke emissies uit stallen (ammoniak, broeikasgassen, geur en fijnstof) brongericht en preventief worden voorkomen. De brongerichte aanpak, die mede gericht is op het tegengaan van de vorming van brandbare en explosieve gassen, draagt bij aan de verbetering van de (brand)veiligheid voor mens en dier. Voor het overige verwijs ik uw Kamer naar mijn antwoord op vraag 11.
Heeft u naar aanleiding van de eerdere vraag en het antwoord onder 17 opheldering gevraagd aan de TAP over de ingediende voorstellen/adviesaanvragen die een (geringe) samenhang hebben met innovatieve oplossingen om de reductie van bijvoorbeeld ammoniak of andere uitstoot te reduceren? Weet u inmiddels hoeveel van deze adviesaanvragen er de afgelopen drie jaar zijn gedaan en hoeveel van deze aanvragen tot een positieve beoordeling zijn gekomen? Hoeveel aanvragen zijn niet in behandeling genomen en waarom en hoeveel aanvragen zijn tijdens de procedure alsnog ingetrokken? Zo nee, bent u bereid dit alsnog op te vragen en de informatie met de Kamer te delen? Zo nee, waarom stelt u geen prioriteit aan nieuwe innovatieve ideeën om de emissie te reduceren in meer of mindere mate?
Sinds 2017 tot medio 2019 heeft uitvoerder Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) in totaal 67 proefstalaanvragen voor emissiereducerende technieken in de veehouderij ontvangen en in behandeling genomen. RVO.nl heeft aangegeven dat van deze aanvragen er één aanvraag is afgewezen, vanwege een te geringe emissiereductie. Daarnaast zijn er nog drie aanvragen voor proefstallen afgewezen, omdat er van het systeem al het maximum van vier aanvragen (nodig voor het verkrijgen van een emissiefactor voor een huisvestingssysteem) was gehonoreerd. Sinds 2017 zijn er in totaal 7 voorlopige en 9 definitieve emissiefactoren gepubliceerd in de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav).
Zoals de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat en ik eerder in de beleidsreactie op het rapport van de Commissie Geurhinder Veehouderij van 6 september jongstleden hebben aangegeven, achten wij het van belang dat ook technieken met een beperkte emissiereductie een plek kunnen krijgen. In die beleidsreactie zijn ook de acties beschreven die hiervoor zijn ondernomen.
Realiseert u zich dat u emissiearme vloeren verplicht stelt of stimuleert waarbij er geen onderzoek is gedaan naar de veiligheid van mens en dier? Bent u op de hoogte dat er provincies zijn die een emissiearme vloer als voorwaarde stellen voor uitbreiding of nieuwbouw van stallen? Bent u bekend met de zorgen bij ondernemers (met al een bestaande emissiearme vloer en daar waar een emissiearme vloer een verplichting is bij uitbreiding of nieuwbouw) nu blijkt dat het veiligheidsaspect voor mens en dier onderbelicht was en is? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Het Besluit emissiearme huisvesting veehouderij (Behv) gaat uit van maximale emissiewaarden voor ammoniak per dierplaats per jaar voor bepaalde diercategorieën. Om aan de maximale emissiewaarde te voldoen zijn in de Rav emissiearme huisvestingssystemen opgenomen. Het Behv stelt dus geen technieken verplicht. Binnen de Rav kunnen ook andere emissiereducerende technieken worden toegelaten als de emissiereducerende werking is aangetoond. Op dit moment kunnen in de melkveehouderij overigens alleen stallen met emissiearme vloeren aan de maximale emissiewaarde voldoen die gelden bij nieuwbouw. Ik begrijp de zorgen van veehouders over emissiearme vloeren. Gezien de vragen die resteren over de veiligheid van emissiearme vloeren zullen de Minister voor Milieu en Wonen en ik nader onderzoek instellen.
Bent u bereid om onderzoek te doen naar de veiligheid van emissiearme vloeren en de Kamer hierover binnen een half jaar te informeren?
Ik verwijs uw Kamer naar mijn antwoord op vragen 4 en 5 waarin ik aankondig samen met de Minister voor Milieu en Wonen een onderzoek te starten en uw Kamer daar begin 2020 over te informeren.