De berichten ‘Vleessector vindt kritiek op hygiëne in coronatijden niet terecht’ en ‘Schouder aan schouder aan de lopende band: slachterijen willen coronatests’ |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Vleessector vindt kritiek op hygiëne in coronatijden niet terecht» en «Schouder aan schouder aan de lopende band: slachterijen willen coronatests»?1 2
Ja.
Hoe waarborgt u de voedselveiligheid in de vleesverwerkende industrie tijdens de coronacrisis?
De producent is primair verantwoordelijk voor de voedselveiligheid van zijn producten en de NVWA ziet toe op de juiste invulling van deze verantwoordelijkheid en de naleving van de wettelijke regels. Het coronavirus dwingt de NVWA om de prioritering en invulling van haar (toezichthoudende) taken en verantwoordelijkheden tegen het licht te houden. Om er zorg voor te dragen dat het bedrijfsleven deze verantwoordelijkheid ook nu niet uit het oog verliest, heeft de NVWA haar taken en verantwoordelijkheden met betrekking tot vleeskeuring en voedselveiligheid als cruciaal geïdentificeerd. Dat wil zeggen dat ter slacht aangeboden dieren zoals gebruikelijk voor de slacht een ante-mortem keuring en na de slacht een post-mortem keuring ondergaan. Op dit vlak is het toezicht nu dan ook niet anders dan onder gebruikelijke omstandigheden.
Veiligheidstips rond voeding en het coronavirus zijn beschikbaar via de website van het Voedingscentrum https://www.voedingscentrum.nl/nl/thema/coronavirus-voeding/kun-je-corona-virus-oplopen-via-eten.aspx.
Er zijn geen aanwijzingen dat het virus zich verspreidt via het eten of bereiden van voedsel. Daarnaast hebben coronavirussen een levend dier of mens nodig om in te groeien en te vermeerderen, in tegenstelling tot bacteriën zoals bijvoorbeeld Salmonella. Het nieuwe coronavirus kan dus niet groeien in voedsel. Verder is bij het bereiden van levensmiddelen altijd al belangrijk het vlees voor consumptie goed te verhitten. Dit voorkomt besmettingen met allerlei ziekteverwekkers waaronder virussen.
Bent u bekend met het feit dat eerder deze maand 28 Oost-Europese arbeidsmigranten werkzaam in een fabriek van een vleesverwerker besmet waren met het coronavirus? Zo ja, welke voorzorgsmaatregelen heeft u genomen om soortgelijke situaties in andere vleesverwerkende fabrieken te voorkomen?
Ja, ik ben zowel bekend met het bericht als op de hoogte van het standpunt van de FNV. De werkgever heeft de plicht om te zorgen voor een gezonde en veilige werkomgeving in algemene zin van de Arbowetgeving, en in het kader van Corona in overeenstemming met de noodverordeningen van de veiligheidsregio’s en de adviezen van het RIVM. Dit geldt ook voor de werkgevers in de vleessector. De Inspectie SZW werkt nauw samen met de NVWA en hebben op 23 mei 2020 gezamenlijk een brief gestuurd aan de slachthuizen. In de brief staat welke maatregen de slachthuizen moeten nemen om eventuele verspreiding van het coronavirus te voorkomen en zo hun eigen medewerkers en de toezichthoudend dierenartsen van de NVWA en hun officiële assistenten in dienst van KDS te beschermen.
Indien de NVWA constateert dat slachthuizen zich niet houden aan alle RIVM-richtlijnen vinden er geen keuringen plaats. De NVWA-dierenarts heeft de mogelijkheid het slachtproces per direct te stoppen en de NVWA-medewerkers zullen van het bedrijf vertrekken als op de slachthuizen medewerkers aanwezig zijn die symptomen van (milde) verkoudheid vertonen. Indien in onveilige omstandigheden moet worden gewerkt, kan de werknemer, ondernemingsraad, personeelsvertegenwoordiging of vakbond een melding doen bij de Inspectie SZW. De Inspectie SZW bekijkt per geval wat met de melding kan worden gedaan. De Inspectie SZW heeft tot en met 29 mei 2020 1586 Corona gerelateerde meldingen ontvangen, waarvan er 40 (2,5%) gerelateerd zijn aan de vleesverwerkende sector. Het melden is belangrijk om gericht vanuit Inspectie SZW te kunnen handhaven. Inspectie SZW heeft, om het meldpunt nog steviger onder de aandacht te brengen, twee social mediacampagnes gestart, waarvan een specifiek gericht is op de arbeidsmigranten. Deze specifieke campagne loopt in ieder geval nog tot 14 juni 2020.
Bent u op de hoogte van het standpunt van de vakbond FNV, die van mening is dat er hard moet worden ingegrepen in de vleessector om coronabesmettingen te voorkomen, naar aanleiding van een enquête onder 1.500 leden in de vleesverwerkende industrie? Zo ja, hoe beoordeelt u dit standpunt?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u kennisgenomen van de uitslag van de enquête onder honderd leden van de vakbond FNV, waarbij 70 procent van de respondenten aangeeft dat collega’s zich niet aan de voorzorgsmaatregelen houden tegen het coronavirus, 41 procent aangeeft dat zij hun handen niet kunnen wassen en dat 30 procent niet kan werken met anderhalve meter afstand? Zo ja, kunt u toelichten hoe dit mogelijk is en bent u bereid om dit nader te onderzoeken?
Ik kan geen oordeel geven over de uitslag van deze enquête. Wat betreft een onderzoek verwijs ik naar het melden aan Inspectie SZW, zie antwoord op vraag 3 en 4.
Hoe beoordeelt u de oproep van de Centrale Organisatie voor de Vleessector (COV) welke pleit voor het testen van 12.000 medewerkers in Nederlandse slachterijen?
Ik vind deze oproep begrijpelijk, omdat testen en bron- en contactonderzoek zeer belangrijk is voor het indammen van besmettingshaarden. Daarom heeft de Minister van VWS de GGD-en en de voorzitters van de veiligheidsregio’s, die nu al veel testen uitvoeren in de sector, gevraagd om op basis van signalen risicogericht en gefaseerd te testen bij roodvlees- en pluimvee slachterijen bij brandhaarden.
In Duitsland en de Verenigde Staten sloten de afgelopen dagen meerdere slachterijen de deuren vanwege een toename van coronabesmettingen onder het personeel, is er een correlatie bekend met de besmettingskans op corona en de vleesverwerkende industrie? Zo ja, waar is deze op gebaseerd en speelt dit risico ook in Nederland?
Er is geen wetenschappelijk onderzoek gedaan dat de correlatie bevestigt. Tegelijk is het evident dat er een verhoogd risico is bij vleesverwerkende bedrijven, ook in Nederland. Van RIVM begrijp ik dat er naast de woon- en vervoeromstandigheden van arbeidsmigranten ook aan de arbeidsomstandigheden in slachterijen specifieke risico’s kleven. Zo wordt er vaak in kleine ruimten dicht op elkaar gewerkt en wordt er in slachterijen hard gepraat vanwege het omgevingsgeluid, wat de overdracht van het virus verder bevordert.
Het bericht dat het draagvlak voor het keurmerk ‘On the way to PlanetProof’ afbrokkelt. |
|
Jaco Geurts (CDA), Maurits von Martels (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Draagvlak PlanetProof brokkelt af»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat driekwart van de telers geen meerwaarde ziet in het keurmerk «On the way to PlanetProof»? Zo nee, waarom niet?
Telers willen graag verduurzamen, dit blijkt ook uit het bericht «Telers willen verduurzamen zonder PlanetProof». In het bericht wordt aangegeven dat deze telers van mening zijn het keurmerk «On the way to PlanetProof» niet nodig te hebben voor hun streven naar verdere verduurzaming van hun productie.
Enige nuancering is daarnaast op zijn plaats. Uit hetzelfde bericht blijkt namelijk dat tweederde van de ondervraagde telers géén ervaring heeft met het telen volgens de richtlijnen van PlanetProof. En het zijn met name deze telers zonder ervaring die geen meerwaarde zien in het keurmerk. Telers die twee jaar of langer gecertificeerd zijn, zijn positiever over het keurmerk.
Verder is het aantal bedrijven met een PlanetProof-certificaat voor plantaardige producten in de afgelopen 4 jaar sterk gegroeid: van 185 bedrijven in januari 2016 tot 1.463 bedrijven in januari 2020 (waarbij de grootste toename het afgelopen jaar (2019) heeft plaatsgevonden).
Klopt het dat telers jaarlijks tot 10.000 euro extra kwijt zijn om aan de certificeringseisen te voldoen, zonder dat er een meerprijs wordt uitbetaald? Zo nee, wat zijn dan wel de kosten voor certificering en welke meerprijs wordt betaald voor gecertificeerde producten?
De kosten die telers maken om aan de eisen van «On the way to PlanetProof» te voldoen, zijn van verschillende zaken afhankelijk: de omvang van het bedrijf, de mate waarin het bedrijf nog aanpassingen moet maken om aan de duurzaamheidseisen te voldoen, het te certificeren gewas, et cetera. Hier is niet één bedrag voor te noemen. Bovendien kunnen de kosten jaarlijks verschillen. Het is daarom belangrijk een onderscheid te maken tussen de verschillende kostencategorieën die zijn verbonden aan het voldoen aan de eisen van «On the way to PlanetProof»:
De hoogte van de kosten die per categorie gemaakt worden, wisselt. Maar ter illustratie enkele voorbeelden. Zo schat SMK dat de kosten voor de jaarlijkse inspectie gemiddeld rond de € 500,– bedragen. Bij de afdrachten aan SMK wordt onderscheid gemaakt tussen tarieven voor individuele aanmelding en die voor groepsaanmelding. Voor groepen gelden lagere tarieven:
Eerder heeft het Centrum voor Landbouw en Milieu (CLM Onderzoek en Advies) een eerste vingeroefening gedaan naar de meerkosten van de teelt van consumptieaardappelen, appels en tomaten onder het schema «On the way to PlanetProof».2 Hieruit blijkt dat bijvoorbeeld voor consumptieaardappelen en appels de extra gemaakte kosten om te voldoen aan het keurmerk bijna € 1.000,– per hectare zijn. Voor tomaten bedragen deze kosten ca. € 3.000 per hectare (vooral als gevolg van het gebruik van duurdere of arbeidsintensievere niet-chemische gewasbeschermingsmiddelen). In sommige gevallen worden deze meerkosten vergoed, vooral voor akkerbouwproducten (naast aardappelen ook uien en brouwgerst). Voor de andere twee producten – appels en tomaten – zijn geen gegevens bekend, omdat producenten of telersverenigingen prijsafspraken met hun afnemers maken, en SMK hierover geen informatie ontvangt.
Deelt u de mening dat het niet zo mag zijn dat een duurzaamheidslabel zoals «On the way to PlanetProof» niet of nauwelijks meerprijs biedt, maar wel extra kosten en rompslomp met zich meebrengt voor telers? Zo nee, waarom niet?
Het keurmerk «On the way to PlanetProof» heeft tot doel om verduurzaming van de landbouw te stimuleren, door vraag en aanbod van duurzamere producten bij elkaar te brengen. Het keurmerk zorgt voor een product dat beter is voor mens en milieu. Als een afnemer (bijvoorbeeld een supermarkt) bovenwettelijke eisen stelt ten behoeve van duurzaamheid, dan moeten boeren en tuinders door deze afnemer óók gewaardeerd worden voor de extra inzet die daarmee van hen verlangd wordt. Dat betekent dat primair alle partijen in de keten een verantwoordelijkheid hebben en dienen te nemen om bovenwettelijke eisen op een passende wijze te belonen. Maar dat gaat niet altijd vanzelf. Daarom, én vanwege het belang dat ik eraan hecht, ben ik bezig met het opstellen van een agrarische ondernemerschapsagenda. Hierin wordt op een samenhangende manier vooruit gekeken naar hoe primaire producenten – in een tijd waarin door allerlei ketenpartijen steeds meer van hen wordt verwacht, terwijl ze als individuele ondernemer soms weinig onderhandelingsmacht hebben – beter in staat gesteld kunnen worden om hun boterham te verdienen. Deze agenda richt zich onder andere op meer markttransparantie, meer samenwerking, minder marktmisbruik van ketenpartijen, en betere toegang tot financiering. Daarnaast beschouwt de agenda de mogelijkheid van het publiek belonen van ecosysteemdiensten en collectieve goederen, zoals biologische plaagbestrijding, het behoud van biodiversiteit, een aantrekkelijk landschap en waterretentie. Zaken die raken aan het keurmerk «On the Way to PlanetProof», en waarvan de samenleving als geheel de vruchten plukt.
Deelt u de mening dat telers certificering niet per definitie nodig hebben als stimulans voor verduurzaming? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is in dat geval de meerwaarde van certificering?
Ook zonder certificering kan een teler er voor kiezen om op een duurzamer wijze te produceren. Echter, zonder deelname aan een certificeringschema zal het niet eenvoudig zijn om aan de consument te tonen dat de productie daadwerkelijk op een duurzamere, bovenwettelijke wijze plaatsvindt. Voor een teler die zonder keurmerk verduurzaamt, is het lastig een meerprijs voor zijn product te vragen als de consument in de winkel niet weet waarop deze meerprijs is gebaseerd (tenzij de teler hier zelf via marketing werk van gaat maken). Omgekeerd helpt certificering de consument bij het herkennen van het duurzame product. Daarnaast verschaft een certificeringsschema aan de telers inzicht in waar de aangrijpingspunten zitten om de productie daadwerkelijk te verduurzamen.
Hoe hoog dient een meerprijs ter compensatie van de extra kosten voor certificering wat u betreft te zijn en wie zou voor deze meerkosten moeten betalen om te komen tot een eerlijke verdeling van lusten en lasten van verduurzaming?
Zie ook het antwoord op vraag 4. Ik vind het van belang dat de vergoeding voor de extra kosten billijk is. Het kan namelijk niet zo zijn dat de extra inspanningen die de primaire producent ten behoeve van duurzaamheid pleegt, niet vergoed worden. Als ketenpartijen (denk aan supermarkten) aan primaire producenten duurzaamheidseisen opleggen, dan betekent dit inherent dat zij óók de verantwoordelijkheid hebben om deze bovenwettelijke eisen op een passende wijze te belonen. Mijn inspanningen om de positie van de boer te versterken zijn er op gericht om de primaire producent sterker te laten staan in zijn / haar relatie tot de overige schakels in de keten, bijvoorbeeld als het gaat om prijsonderhandelingen. Tegelijkertijd ben ik me ervan bewust dat – terwijl de lasten van de duurzaamheidsinspanningen bij de boer liggen – een deel van de lusten publiekelijk van aard zijn. Denk aan een mooi en aantrekkelijk landschap, het behoud van soorten, een schoon milieu. Daar profiteren wij als gehele samenleving van. Dat betekent naast private compensatie ook publieke vergoedingen voor de boer, zoals uit het nieuwe GLB. In de eerder genoemde agrarische ondernemerschapsagenda nemen we dit mee.
Hoe ziet u in dit kader de in het regeerakkoord afgesproken rol van de Autoriteit Consument & Markt (ACM) als het gaat om het erop toezien dat boeren en tuinders hogere prijzen ontvangen van afnemers die bovenwettelijke eisen stellen, bijvoorbeeld ten aanzien van duurzaamheid of dierenwelzijn? Kunt u toelichten of en hoe de ACM in dit geval die rol ingevuld heeft?
Als eerste stap hiertoe is besloten om meer inzicht te verkrijgen in de aard en omvang van het probleem van het uitbetaald krijgen van hogere prijzen voor producten die aan bovenwettelijke eisen voldoen. Daartoe is een agro-nutrimonitor opgericht bij de ACM. In deze monitor wordt onder meer gekeken naar verschillen tussen prijzen van bepaalde gangbare producten en producten die voldoen aan bovenwettelijk eisen. Het gaat in eerste instantie om zes producten: uien, witte kool/zuurkool, tomaten, peren, melk en varkensvlees. De monitor zal voor deze producten inzicht geven in de prijzen in de diverse schakels van de voedselketen, zodat de maatschappelijke discussie over de hoogte van de prijzen gevoerd kan worden op basis van feiten. Ook wordt gekeken naar mechanismen achter de prijsvorming, zodat de verschillen tussen bijvoorbeeld ondernemingen, productvarianten en seizoenen beter verklaard kunnen worden.
Wageningen Economic Research gaat de data voor de ACM verzamelen. Door de Corona-uitbraak heeft dit echter enige vertraging opgelopen, maar desondanks wordt verwacht dat na de zomer van 2020 de eerste rapportage wordt gepubliceerd.
De voortzetting van de activiteiten van Stichting Veldleeuwerik |
|
Jaco Geurts (CDA), Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht in Vee & Gewas, waaruit blijkt dat het enthousiasme en bereidheid van telers om door te gaan in de telersgroepen daalt, doordat de uitkomsten van de verkenning over de voortzetting van de activiteiten van Stichting Veldleeuwerik nog steeds op zich laten wachten?1
Ja.
Wat zijn de (voorlopige) uitkomsten van de verkenning over de voortzetting van de activiteiten van Stichting Veldleeuwerik?2
Bijgevoegd vindt u de uitkomsten van de verkenning.
Indien de uitkomsten van deze verkenning nog niet bekend zijn, op welke termijn verwacht u deze dan wel met de Kamer te kunnen delen?
Bijgevoegd vindt u de resultaten van de verkenning.
Klopt het dat de activiteiten van Stichting Veldleeuwerik mogelijk (in afgeslankte vorm) door derden kunnen worden voortgezet? Zo ja, op welke wijze zal dit worden ingericht en gestimuleerd?
Ik hecht er groot belang aan om de huidige ondernemersgroepen van het voormalige Veldleeuwerik netwerk te steunen. Dit in samenwerking met BO Akkerbouw, voor de periode tot het nieuwe praktijknetwerk operationeel wordt.
Deelt u de mening dat het een verlies zou zijn als het praktijknetwerk van studiegroepen met akkerbouwers die zelf willen verduurzamen niet zou worden gecontinueerd? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn zult u ervoor zorgen dat dit praktijknetwerk behouden blijft? Zo nee, waarom niet?
De heer Matthé Elema zal als kwartiermaker aan de slag gaan om de organisatie van een hoogwaardig praktijknetwerk als onderdeel van de kennisinfrastructuur in de akkerbouw verder vorm te geven.
Hoe zult u de rol die u zag voor Stichting Veldleeuwerik bij o.a. het nationaal programma landbouwbodems, het uitvoeringsprogramma gewasbescherming en het herstel van de biodiversiteit zo goed mogelijk laten invullen door eerder genoemde telers en/of telersgroepen?3
Zoals in bijgevoegde kamerbrief staat beschreven zal Matthé Elema als kwartiermaker aan de slag gaan om de organisatie van een hoogwaardig praktijknetwerk als onderdeel van de kennisinfrastructuur in de akkerbouw verder vorm te geven. Hierbij wordt gewerkt aan het tot stand brengen van een verbinding tussen de wens van de Veldleeuweriktelers om te werken aan duurzaamheid met hun regionale ondernemersgroepen en de wens van de sector, de overheid en het onderzoek om te komen tot een hoogwaardig praktijknetwerk van akkerbouwers als onderdeel van de totale kennisinfrastructuur. Dit nieuwe praktijknetwerk houdt zich bezig met, maar is niet persé beperkt tot, projecten en ontwikkelingen op het gebied van duurzaamheid.
Rechterlijke uitspraken over de PAS |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Rechtbank vernietigt vergunning veehouders»?1
Ja.
Hoeveel gerechtelijke uitspraken zijn er ná 29 mei 2019 gedaan over het Programma Aanpak Stikstof (PAS)? Hoeveel daarvan gaan over de inrichting (bijvoorbeeld stallen), hoeveel over beweiden, hoeveel over bemesten en hoeveel over handhaving?
Zaken hierover worden behandeld zowel bij de verschillende rechtbanken als bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Tegen uitspraken die door de rechtbanken zijn gedaan, kan in hoger beroep worden gegaan bij de ABRvS. Daarnaast zijn er ook bepaalde zaken die in eerste en enige aanleg bij de ABRvS worden behandeld.
De zinsnede «programma aanpak stikstof» in de tekst van de uitspraak levert in de uitsprakendatabank op rechtspraak.nl een resultaat op van 89 uitspraken van rechtbanken gedaan vanaf 29 mei 2019. Echter niet alle uitspraken van rechtbanken worden gepubliceerd. Rechtbanken beslissen zelf over al dan niet publiceren aan de hand van de criteria die zijn opgenomen in het Besluit selectiecriteria uitsprakendatabank Rechtspraak.nl (hierna: het Besluit). Zie hierover verder het antwoord op vraag 4 en 5.
Nu de Rechtspraak, zo heeft de Raad voor de rechtspraak mij laten weten, ook niet beschikt over een integraal volgsysteem waarin alle uitspraken met hun bijzonderheden worden geregistreerd (er vindt geen registratie plaats op termen als «stikstof» of «PAS») kan de vraag hoeveel uitspraken er ná 29 mei 2019 door de rechtbanken zijn gedaan over het PAS, niet beantwoord worden.
De ABRvS heeft laten weten op de website van de Raad van State onder de rubriek «Uitgelicht» een internetpagina te hebben aangemaakt over het PAS met achtergrondinformatie, uitspraken en een toelichting.2 Op deze pagina zijn om te beginnen de twee zogenoemde PAS-uitspraken van 29 mei 2019 te vinden; één over natuurvergunningen voor veehouderijen en één over weiden van vee en bemesten van percelen. Via de blokken «Bestemmingsplannen, tracébesluiten en (omgevings)vergunningen» en «Veehouderijen, weiden en bemesten» zijn de uitspraken te vinden in de zaken die zijn aangehouden in afwachting van de PAS-uitspraken van 29 mei 2019 en die na die datum – al dan niet na behandeling ter zitting – zijn afgedaan. In totaal gaat het om ruim 170 uitspraken. De ABRvS heeft daarnaast ook de andere uitspraken waarin het PAS op welke manier dan ook (ook kort en zijdelings) aan de orde komt gepubliceerd. De zinsnede «programma aanpak stikstof» in de tekst van de uitspraak levert in de uitsprakendatabank op raadvanstate.nl een resultaat op van ruim 190 uitspraken vanaf 29 mei 2019.
Hoe en op welk moment is er vanuit de politiek op die verschillende uitspraken gereageerd of zal naar verwachting nog worden gereageerd?
Het kabinet heeft uw Kamer op 29 mei 2019 en 11 juni 2019 (Kamerstuk 32 670, nr. 146 en 147) brieven gezonden met een reactie op de uitspraken van 29 mei 2019 van de Raad van State over het PAS. Het kabinet heeft sindsdien een structurele aanpak ontwikkeld, zoals het kabinet die in de brief aan uw Kamer van 24 april 2020 (Kamerstuk 35 334, nr. 82) uiteen heeft gezet.
Klopt het dat «op voorhand» is besloten om bepaalde uitspraken over het PAS niet te publiceren?2 Zo ja, door wie is dat op voorhand besloten en waarom?
De Rechtspraak heeft in algemene zin criteria ontwikkeld aan de hand waarvan wordt beslist over het al dan niet publiceren van uitspraken. Deze criteria zijn opgenomen in het hierboven genoemde Besluit. Bij de beslissing omtrent het al dan niet publiceren van de uitspraken over het PAS zijn deze criteria toegepast. Zie in dit verband verder het antwoord op vraag 5.
Hoe verhoudt het achterwege laten van openbaarmaking van de uitspraken zich met artikel 5 van het Besluit selectiecriteria uitsprakendatabank Rechtspraak.nl?3
Lang niet iedere uitspraak wordt ook gepubliceerd. De belangrijkste reden hiervoor is dat gepubliceerde uitspraken geanonimiseerd moeten worden; dat kost menskracht. Artikel 5 van het Besluit vermeldt in welke gevallen een uitspraak altijd wordt gepubliceerd. Dit is onder meer het geval als de zaak – kortgezegd – aandacht heeft gehad van de publieke media. Of een uitspraak over het PAS met het oog op dit artikel dient te worden gepubliceerd, is afhankelijk van de desbetreffende zaak. Zie in dit verband ook het antwoord op vraag 7.
De ABRvS heeft als gezegd al hun uitspraken over het PAS gepubliceerd. Voor de ABRvS geldt – als een van de hoogste rechtscolleges in Nederland – ingevolge artikel 3 van het Besluit ook een eigen regime ten aanzien van de publicatie van uitspraken. Iedere uitspraak dient gepubliceerd te worden, tenzij zich een van de in dat artikel genoemde situaties voordoet. Publicatie is bijvoorbeeld niet verplicht indien de zaak met een standaardformulering is afgedaan.
Hoeveel uitspraken over het PAS zijn niet gepubliceerd? Wanneer en door welke gerechtelijke instanties zijn die uitspraken gedaan?
Nu de Rechtspraak, als gezegd, niet over een integraal volgsysteem beschikt waarin alle uitspraken met hun bijzonderheden worden geregistreerd, valt niet te beantwoorden hoeveel uitspraken door rechtbanken over het PAS niet zijn gepubliceerd. De ABRvS heeft als gezegd al hun uitspraken over het PAS gepubliceerd.
Bent u bereid om alsnog alle uitspraken over het PAS te laten publiceren? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zoals hiervoor is aangegeven beslissen de rechtbanken zelf aan de hand van het Besluit over het al dan niet publiceren van een uitspraak. De regering treedt daar niet in. De Raad voor de rechtspraak heeft te kennen gegeven, onder verwijzing naar artikel 5 van het Besluit, dat een externe partij kan motiveren een bijzonder belang te hebben bij publicatie van een specifieke uitspraak. Zo nodig zal dan alsnog worden overgegaan tot publicatie hiervan. De Raad voor de rechtspraak heeft verder laten weten dat er binnen de rechtbank Noord-Nederland zeer veel PAS-zaken zijn aangehouden in afwachting van een van de PAS-uitspraken van de ABRvS van 29 mei 20195. Vervolgens heeft de rechtbank in een aantal zaken een zitting gehouden en uitspraak gedaan op 28 november 20196. Op basis van de PAS-uitspraak van de ABRvS en de uitspraak van de rechtbank van 28 november 2019 zijn de aangehouden zaken, ongeveer 200 stuks, buiten zitting afgedaan. Nu het gaat om inhoudelijk gelijkluidende buitenzittingsuitspraken, die geheel in lijn zijn met de uitspraak van de ABRvS van 29 mei 2019 en de uitspraak van de rechtbank van 28 november 2019, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om deze uitspraken te publiceren. Door de recente aandacht van de publieke media heeft de rechtbank Noord-Nederland evenwel alsnog besloten tot publicatie van een aantal uitspraken.7
De toelating van het landbouwgif sulfoxaflor |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat het landbouwgif sulfoxaflor (ook wel sulfoximine) gebruikt wordt bij de teelt van aardappelen, vele soorten groentes (waaronder broccoli, rode kool, Chinese kool, komkommer, tomaat, courgette, pompoen en aubergine) en van snijbloemen en potplanten?1
Ja. In Nederland zijn twee gewasbeschermingsmiddelen op basis van de werkzame stof sulfoxaflor toegelaten voor de in de vraag genoemde gewassen.
Kunt u bevestigen dat sulfoxaflor een systemische insecticide is, net zoals neonicotinoïden dat zijn?2
Ja. Gewasbeschermingsmiddelen op basis van de werkzame stof sulfoxaflor hebben een systemische werking.
Kunt u bevestigen dat sulfoxaflor kan binden aan dezelfde receptoren van insecten (nicotinerge acetylcholinereceptoren) als waaraan neonicotinoïde insecticiden zich binden?
Ja. De werkzame stof sulfoxaflor bindt aan de nicotinerge acetylcholeinereceptoren van insecten.
Beaamt u dat sulfoxaflor tot de groep neonicotinoïden behoort? Zo nee, waarop baseert u dat?
Nee. De werkzame stof sulfoxaflor is ingedeeld in de klasse van de sulfoximines.
Kunt u bevestigen dat het gebruik van neonicotinoïden gelinkt wordt aan de dramatische insectensterfte in en rond landbouwgebieden?3
Er zijn verschillende factoren die leiden tot de achteruitgang van insecten in Nederland. Een van deze factoren is het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.
Kunt u bevestigen dat verschillende neonicotinoïden (clothianidine, imidacloprid en thiametoxam) reeds verboden zijn in de Europese Unie voor open teelten vanwege hun giftigheid voor insecten?
Ja. De goedkeuring van de in de vraag genoemde werkzame stoffen is in 2018 ingeperkt vanwege de risico’s voor bijen, waardoor buitentoepassingen werden verboden.
De werkzame stoffen clothianidine en thiamethoxam hebben overigens inmiddels in de Europese Unie geen goedkeuring meer, omdat er geen dossier is ingediend met daarin een verzoek voor het hernieuwen van de goedkeuring. Ook voor de werkzame stof imidacloprid heeft de aanvrager recent gemeld geen dossier in te dienen voor het hernieuwen van de goedkeuring.
Wanneer is sulfoxaflor beoordeeld voor toelating (en eventuele vernieuwingen van de toelating) door de European Food Safety Authority (EFSA)?
De werkzame stof sulfoxaflor is in augustus 2015 goedgekeurd. Hieraan is wel de voorwaarde gesteld dat de aanvrager aanvullende informatie moest indienen over onder andere de risico’s voor bijen. Deze aanvullende informatie is inmiddels verstrekt en beoordeeld door EFSA in maart 2019. Op verzoek van de Europese Commissie heeft EFSA deze beoordeling bijgewerkt in februari 2020.
De resultaten van deze EFSA-beoordeling zijn besproken in het SCoPAFF van 18 en 19 mei jl. De Europese Commissie is nu aan zet om te komen met een voorstel om al dan niet de goedkeuringsvoorwaarden van sulfoxaflor te wijzigen. Ik wacht het voorstel van de Commissie af en het advies daarop van het Ctgb.
Is hierbij de giftigheid voor zowel honingbijen als wilde bijen en hommels onderzocht?
De beoordeling, die heeft geleid tot de goedkeuring van de werkzame stof sulfoxaflor in 2015, richtte zich op de acute giftigheid voor honingbijen. De aanvullende informatie bevat uitgebreidere informatie over de acute en chronische giftigheid voor honingbijen en over de acute giftigheid voor hommels.
Is hierbij zowel de acute als de chronische schadelijkheid voor verschillende bijensoorten onderzocht?
Zie antwoord vraag 8.
Welke middelen op basis van sulfoxaflor zijn in Nederland toegelaten door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb)?
Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (hierna: Ctgb) heeft in Nederland twee gewasbeschermingsmiddelen toegelaten op basis van de werkzame stof sulfoxaflor, namelijk Closer en Sequoia.
Wanneer zijn deze middelen voor het laatst beoordeeld door het Ctgb?
Het Ctgb heeft het gewasbeschermingsmiddel Closer in augustus 2018 beoordeeld en toegelaten. Het gewasbeschermingsmiddel Sequoia is sinds april van dit jaar toegelaten. Dit betreft een afgeleide toelating gebaseerd op de risicobeoordeling van het middel Closer (de moedertoelating).
Kunt u bevestigen dat de Nederlandse toelating van het middel Closer (met werkzame stof sulfoxaflor) in april 2019 is uitgebreid naar de teelt van aardappelen, broccoli, Chinese kool en sluitkoolachtigen?4
Ja.
Kunt u bevestigen dat de EFSA in een aanvullende beoordeling van februari 2020 concludeerde dat de toepassing van sulfoxaflor in open teelten en niet-permanente kassen een hoog risico geeft voor bijen en hommels?5
Uit de beoordeling van EFSA volgt, dat een risico wordt geconstateerd voor honingbijen en hommels in bepaalde situaties als sulfoxaflor in open teelten wordt toegepast, namelijk: bij blootstelling via het behandelde bloeiende gewas, wanneer bijen op die gewassen foerageren en via bloeiende onkruiden in en aan de randen van het perceel. De aanvrager heeft geen data aangeleverd over wilde bijen, waardoor EFSA daarover geen conclusie kan trekken.
EFSA geeft ook aan geen langdurige blootstelling aan sulfoxaflor te verwachten, vanwege de relatief snelle afbraak in het milieu. Verder geeft EFSA aan dat de geconstateerde risico’s mogelijk met risicobeperkende maatregelen kunnen worden afgedekt.
De resultaten van de EFSA-beoordeling zijn besproken in het SCoPAFF van 18 en 19 mei jl. De Europese Commissie is nu aan zet om te komen met een voorstel om al dan niet de goedkeuringsvoorwaarden van sulfoxaflor te wijzigen. Ik wacht het voorstel van de Commissie en het advies daarop van het Ctgb af.
Welke acties zijn door de EFSA, de Europese Commissie, het Ctgb en/of u ondernomen naar aanleiding van deze recente beoordeling door de EFSA?
Zie antwoord vraag 13.
Deelt u de mening dat de toelating van (middelen met) sulfoxaflor zo snel mogelijk herbeoordeeld moeten worden, met inachtneming van de laatste wetenschappelijke inzichten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Deelt u de mening dat de toepassing van middelen met sulfoxaflor op open teelten per direct verboden moet worden? Zo nee, waarom niet?
Het Ctgb heeft bij de toelating van de gewasbeschermingsmiddelen Closer en Sequoia aanvullende risicobeperkende maatregelen voorgeschreven ter bescherming van bijen. Deze zijn erop gericht om blootstelling van bijen aan sulfoxaflor te voorkomen. De middelen mogen niet in de buurt van bloeiende onkruiden worden gebruikt en in bij-aantrekkelijk gewassen (in dit geval aardappel) alleen na de bloei. Hiermee zijn de door EFSA geconstateerde risico’s afgedekt.
Als de beoordeling van EFSA aanleiding geeft tot het aanpassen van de Europese voorwaarden voor de goedkeuring van de werkzame stof sulfoxaflor dan zal het Ctgb de Nederlandse toelatingen daarmee in lijn brengen, voor zover dat nodig is.
Nertsen met corona |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Getroffen nertsenhouder over coronavirus bij zijn dieren: «We gaan gewoon door met verzorgen»»?1
Ja.
Zijn alle nertsenbedrijven gecontroleerd? Zo ja, bij hoeveel nertsen of andere dieren en bij hoeveel bedrijven is het coronavirus vastgesteld? Zo nee, waarom niet en gaat dat alsnog gebeuren?
Er is naar aanleiding van de recente ontwikkelingen besloten om alle nertsenbedrijven in Nederland verplicht te screenen door middel van bloedonderzoek. Op dit moment zijn op alle nertsenbedrijven bloedmonsters genomen. De Gezondheidsdienst voor Dieren start deze week met het onderzoeken van deze monsters. Ook is vorige week het early warning systeem gestart, waarbij nertsenhouders verplicht zijn iedere week kadavers van natuurlijk gestorven dieren in te zenden. Eén weekronde is afgerond.
Inmiddels is op negen locaties in Noord Brabant en Limburg het virus aangetroffen. Het aantal besmette nertsen per bedrijf is niet precies bekend omdat een steekproef wordt genomen om aan te tonen of de infectie aanwezig is of niet.
Over de onderzoeken op de besmette bedrijven hebben wij in de brieven van 25 (Kamerstuk 35 334, nr. 84) en 28 mei (Kamerstuk 28 286, nr. 1096) jl. uw Kamer geïnformeerd. Wij verwijzen voor de bevindingen en de additionele maatregelen naar de brief van 3 juni.
Wordt er naar aanleiding van berichten over besmette nertsen meer onderzoek gedaan naar besmetting bij dieren? Zo ja, wat is de aard en omvang van dat onderzoek? Zo nee, waarom niet?
In de brieven aan uw Kamer van 26 april jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 1089), 8 mei (Kamerstuk 28 286, nr. 1090), 15 mei (Kamerstuk 28 286, nr. 1091), 19 mei en 25 mei jl. is uiteengezet welk onderzoek wordt uitgevoerd. Het is van belang om te weten hoe de ziekte zich op de nertsenbedrijven ontwikkelt aangezien dit kennis oplevert over de epidemiologie van SARS-CoV-2 in nertsen (mens-nerts en nerts-nerts transmissie). Daarom zijn (bloed-)monsters genomen van zieke nertsen van de betreffende bedrijven voor virusonderzoek en bloedmonsters van gezonde nertsen om na te gaan of er antistoffen in aanwezig zijn. Tevens zijn uit voorzorg ook lucht- en stofmonsters genomen in de omgeving van de twee bedrijven en worden mestmonsters onderzocht.
Zoals wij in onze brief van 28 mei jl. hebben aangegeven is vorige week het onderzoek op de eerste drie besmette locaties afgerond. Het advies van het OMT-Z is op 3 juni gegeven. Wij verwijzen voor dit advies en de maatregelen die we hebben genomen naar de brief van 3 juni.
In de brief aan uw Kamer op 22 april jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 1088) is aangegeven dat er onderzoek wordt uitgevoerd naar SARS-CoV-2 bij dieren. Het onderzoek naar nertsen heeft nu, door de actualiteit, invulling gekregen. In de brieven van 19, 25 en 28 mei jl. is aangegeven dat alle nertsenbedrijven in Nederland verplicht worden gescreend door middel van bloedonderzoek. Deze screening is vorige week gestart. Rond de besmette locaties is de screening bij omliggende bedrijven al eerder gestart.
Er is verder uit voorzorg besloten om onderzoek te laten doen naar het mogelijk vóórkomen van de infectie bij varkens, door middel van bloedonderzoek. Daarnaast wordt onderzoek uitgevoerd naar infecties bij katten en honden. De Faculteit Diergeneeskunde (Universiteit Utrecht) heeft samen met enkele andere onderzoeksinstituten een onderzoeksvoorstel uitgewerkt. Dat onderzoek start begin juni. Tenslotte wordt ook op konijnenbedrijven screeningsonderzoek verricht, omdat ook konijnen gevoelig blijken te zijn voor infectie met SARS-CoV-2.
Kan het virus via dieren op andere dieren of op mensen worden overgedragen? Zo ja, wat gaat u zo snel mogelijk doen om dergelijke besmetting tegen te gaan, en hoe gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet en hoe zeker bent u daarvan?
Het is zeer waarschijnlijk dat er op twee besmette nertsenbedrijven medewerkers door nertsen besmet zijn geraakt met SARS-CoV-2. Het RIVM heeft beoordeeld dat het risico op blootstelling van mensen aan het virus buiten de stal nog steeds verwaarloosbaar is en door deze nieuwe onderzoeksresultaten niet is veranderd. Hiervoor wordt verwezen naar de brief van 19 mei jl. Deze risicobeoordeling deed het RIVM eerder op basis van het feit dat uit het onderzoek bleek dat alle lucht- en stofmonsters buiten de stal bij herhaalde metingen geen virus bevatten. Hiervoor wordt verwezen naar de eerdere brief van 15 mei jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 1091)
Op besmette bedrijven blijft het advies aan medewerkers om in de stallen persoonlijke beschermingsmiddelen te gebruiken conform het advies van RIVM en GGD totdat de dieren zijn geruimd en de NVWA heeft aangegeven dat het risico op besmetting niet langer aanwezig is. Op deze wijze kunnen medewerkers voldoende beschermd hun werk op deze bedrijven blijven uitvoeren.
In onze brief van 3 juni wordt uiteengezet wat het nieuwe beleid is ten aanzien van besmette bedrijven. Wij verwijzen u voor de maatregelen naar deze brief.
Is er een relatie tussen een hoge veedichtheid of het aantal bedrijven in een gebied en het aanwezig zijn van een virus? Zo ja, waar bestaat die relatie uit en kan dit ook leiden tot een groter aantal besmettingen? Zo nee, waarom niet?
In hoeverre er een verband is tussen een hoge veedichtheid of het aantal bedrijven in een gebied en het aanwezig zijn van een virus, is niet bekend. Zoals is aangegeven in de brief van 8 mei jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 1090) is het RIVM gevraagd de onderzoeksmogelijkheden te verkennen naar een eventuele relatie tussen luchtkwaliteit, veehouderij en gevoeligheid van mensen voor COVID-19. Ook andere factoren naast veehouderij die een rol kunnen spelen zullen daarbij worden meegenomen. Het RIVM stelt momenteel een onderzoeksvoorstel op. Wij zullen uw Kamer hier later verder over informeren.
Hoe wordt er in het algemeen omgegaan met bedrijven waar dieren met een besmettelijke ziekte zijn aangetroffen? Welk protocol wordt gevolgd? Wat is de rol van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)? Welke actie onderneemt de NVWA?
De NVWA heeft een wettelijke taak in de bestrijding van zogenoemde aangewezen besmettelijke dierziekten. Dit zijn besmettelijke dierziekten als bedoeld in artikel 15 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwwd). Bestrijdingsmaatregelen volgen uit de artikelen 21 en 22 van de Gwwd. Deze ziekten die zijn aangewezen als besmettelijke dierziekten zijn opgenomen in paragraaf 2 van hoofdstuk 1 van de Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s. Op basis van Europese en nationale regelgeving zijn voor die aangewezen besmettelijke dierziekten specifieke bestrijdingsdraaiboeken opgesteld. De maatregelen zijn erop gericht om de betreffende dierziekte te bestrijden en verspreiding van de ziekteverwekker te voorkomen.
Welke richtlijnen bestaan er ten aanzien van het ruimen van dieren en vervoersverboden? Worden de bedrijven met besmette dieren in dit geval geruimd? Zo nee, waarom niet?
Gezien de eerdere ontwikkelingen is besloten een infectie met SARS-CoV-2 bij nertsen op nertsenbedrijven aan te wijzen als besmettelijke dierziekte volgens artikel 15 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. Deze aanwijzing maakt het mogelijk om verdergaande maatregelen te nemen voor nertsenbedrijven. Hiervoor wordt verwezen naar de brief van 19 mei jl.
Zoals ook in de brief van 19 mei jl. is gemeld heeft het RIVM beoordeeld dat het risico op blootstelling aan het virus van mensen buiten de stal nog steeds verwaarloosbaar is en door de nieuwe onderzoeksresultaten, waarvan melding gemaakt in de brief van 19 mei, niet is veranderd. Deze risicobeoordeling deed het RIVM eerder op basis van het feit dat uit het onderzoek bleek dat alle lucht- en stofmonsters buiten de stal bij herhaalde metingen geen virus bevatten. Wij verwijzen hiervoor naar de eerdere brief van 15 mei jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 1091).
Het ruimen van bedrijven, waarbij de dieren worden gedood en vernietigd, is een zeer zware maatregel en wordt alleen toegepast als er geen andere mogelijkheid bestaat om de ziekte te controleren of de dier-/volksgezondheid te beschermen. Gezien het advies van OMT-Z en het BAO-Z is besloten de nertsen op de besmette nertsen bedrijven te ruimen. In onze brief van 3 juni wordt dit nieuwe beleid is ten aanzien van besmette bedrijven verder toegelicht. Wij verwijzen u voor de maatregelen naar deze brief.
Worden de nertsenbedrijven bewaakt, aangezien in het verleden dierenactivisten zich weleens toegang tot nertsenbedrijven hebben verschaft en dieren hebben vrijgelaten? Zo nee, waarom niet?
Locaties van nertsenbedrijven zijn voorzien van een volledige omheining om te voorkomen dat een dier dat buiten zijn ren komt ook de locatie zou verlaten. Een deel van de bedrijven maakt bovendien gebruik van camera’s om de toegang te controleren van personen die het bedrijf betreden.
Acht u het mogelijk dat het op dieren aangetroffen virus kan muteren? Zo ja, wat zegt dat over het gevaar van dat virus? Zo nee, waarom niet en hoe zeker weet u dit?
Het is bekend dat virussen kunnen muteren. Het OMT-Z heeft aangegeven dat mutaties ook in besmette nertsen kunnen plaatsvinden. Dit is één van de redenen waarom is besloten om de besmette nertsenbedrijven te ruimen.
Deelt u de mening dat er geen enkel risico kan worden genomen in deze? Zo ja, kunt u zo snel als mogelijk handelen naar aanleiding van dit bericht en vervolgens bovenstaande vragen binnen een week beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Wij onderkennen de mogelijke risico’s, dat is de reden dat de besmette bedrijven eerder een aantal (voorzorg)maatregelen opgelegd hebben gekregen, een meldplicht voor SARS-CoV-2 infecties bij nertsen is ingesteld en onderzoekers is gevraagd om deze bedrijven verder te onderzoeken zodat we meer inzicht krijgen in de verspreiding van het virus.
Op 3 juni heeft het OMT-Z een advies uitgebracht over besmette bedrijven. Wij verwijzen voor dit advies en ons beleid ten aanzien van deze locaties naar de brief van 3 juni.
De gevaren van de coronabesmettingen bij nertsenfokkerijen |
|
Esther Ouwehand (PvdD), Laura Bromet (GL), Frank Futselaar |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() ![]() |
Klopt het dat Nederland het eerste land ter wereld is met een uitbraak van het coronavirus onder fokdieren in de veehouderij?
Nederland is het eerste land in de wereld met besmetting bij nertsen.
Hoeveel nertsen zijn er in totaal besmet met het coronavirus bij de twee nertsenfokkerijen in Noord-Brabant?
Niet alle dieren worden onderzocht en daarom kunnen wij het precieze aantal besmette dieren niet geven. Het is van belang om te weten hoe de ziekte zich op het bedrijf ontwikkelt en daarom is er een aanvullend onderzoek gestart. Het hele onderzoek is begin juli afgerond.
In totaal zijn er nu negen locaties (van 6 bedrijven) met nertsen besmet, zoals wij uw Kamer per brief op 3 juni hebben laten weten. Wij verwijzen ook naar de antwoorden op de vragen van lid Moorlag.
Wat gebeurt er met de dieren op bedrijven waar corona is aangetroffen?
Op 3 juni heeft het OMT-Z een advies uitgebracht over besmette bedrijven. Wij verwijzen voor dit advies en ons beleid ten aanzien van deze locaties naar de brief van 3 juni.
Kunt u verzekeren dat in het geval van ruiming van nertsenhouderijen er daarna geen nieuwe nertsen meer geplaatst zullen worden in deze stallen?
Nee, dat is nu niet mogelijk. Wel onderzoeken wij of en zo ja hoe een stoppersregeling eventueel mogelijk is. Wij verwijzen voor details naar onze brief van 3 juni.
Realiseert u zich dat er nog altijd een tekort is aan persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM’s), en dat er nog altijd niet genoeg PBM’s beschikbaar zijn om zorg- en thuiszorgmedewerkers de bescherming te bieden die zij nodig hebben bij hun werk?
Door goede afspraken te maken met leveranciers, heeft het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) grote hoeveelheden persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) ingekocht. Door uitbreiding van het aantal vluchten, verwacht het LCH de komende weken een constante aanvoer van PBM. Op dit moment kan het LCH met de huidige voorraad in Nederland voorzien in de v raag die zorginstellingen bij het LCH hebben gemeld. De Minister voor MZS heeft bij een aantal koepels uit de medisch specialistische zorg, de huisartsenzorg en de langdurige zorg is nagevraagd wat hun beeld is van de beschikbaarheid van PBM. Zij geven aan dat er de laatste weken geen signalen meer zijn van tekorten aan mondneusmaskers.
Hoe moet het advies voor persoonlijke bescherming op nertsenfarms in het licht van deze schaarste worden uitgelegd? Betekent dit dat het advies voor het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen niet kan c.q. zal worden opgevolgd, of betekent dit dat er door de nertsenfokkerij PBM’s aan de toch al schaarse voorraad zullen worden onttrokken ten koste van de zorg?
De nertsenfokkerij kan via de markt aan PBM’s komen. Vanwege de mogelijke besmettingsrisico’s, heb is het LOT-C gevraagd om de specifieke nertsenhouders waarbij SARS-CoV-2 is vastgesteld, te helpen met het vinden van een aanbieder van PBM’s. Omdat de keten rondom deze nertsenbedrijven is stilgelegd, en transport van de nertsen en mest niet plaats vindt, zijn de aantallen PBM’s die de fokkerij nodig heeft zeer beperkt in aantal.
Inmiddels is op 3 juni besloten om nertsen op besmette nertsenbedrijven te ruimen. Op besmette bedrijven blijft het advies aan medewerkers om in de stallen persoonlijke beschermingsmiddelen te gebruiken conform het advies van RIVM en GGD totdat de dieren zijn geruimd en de NVWA heeft aangegeven dat het risico op besmetting niet langer aanwezig is. Op deze wijze kunnen medewerkers voldoende beschermd hun werk op deze bedrijven blijven uitvoeren.
Welke sanctie staat er op het niet naleven van de door u afgekondigde meldplicht door nertsenfokkers?
Het niet naleven van de meldplicht is een economisch delict op grond van de Wet op de economische delicten. Het plegen van dit economisch delict kan worden gesanctioneerd met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren, een taakstraf of geldboete van de vijfde categorie (€ 87.000) als sprake is van een misdrijf (opzet) en met hechtenis van ten hoogste een jaar, een taakstraf of geldboete van de vierde categorie (€ 21.750) als sprake is van een overtreding (geen opzet). Het gaat hier om de maxima voor de sancties. Het is aan de officier van justitie om in een concreet geval te bezien welke strafvorderingseis binnen deze maxima het beste recht doet aan de situatie.
Het niet voldoen aan de meldplicht wordt gezien als een ernstige zaak. Hierover wordt door de NVWA een proces-verbaal opgemaakt dat aan het Openbaar Ministerie wordt verstrekt.
Hoe gaat u precies toezien op de naleving van deze meldplicht?
De meldplicht richt zich tot drie partijen: de houder zelf, de betrokken dierenarts en het onderzoekslaboratorium. Door de meldplicht bij die drie verschillende partijen te beleggen wordt de kans vergroot dat de NVWA van de verschijnselen op de hoogte wordt gebracht. De NVWA heeft de bevoegdheid om toezicht te houden op de meldplicht.
Kunt u bevestigen dat er in totaal nog 807.500 nertsen worden gebruikt in de nertsenhouderij in Nederland?
In 2019 werden in Nederland 807.500 moederdieren gehouden (CBS, 2019). De CBS-gegevens over 2020 zijn nog niet beschikbaar.
Kunt u bevestigen dat alle moederdieren tussen nu en eind mei moeten bevallen van 5 tot 6 jongen, waardoor er over een maand 4 tot 4,8 miljoen nertsen zullen zijn?1
Moederdieren werpen gemiddeld in deze periode circa 6 pups. Dat betekent inderdaad dat het aantal dieren in deze periode toeneemt tot de gebruikelijke bedrijfsomvang in de rest van het jaar. In 2020 zullen naar verwachting minder moederdieren worden gehouden dan vorig jaar, doordat bedrijven hebben besloten om vanwege de slechte opbrengstprijzen minder of geen dieren aan te houden.
Is het waar dat er in 2019 («projectmatig») geen inspecties in de nertsenhouderij zijn uitgevoerd door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)? Zo nee, hoe zit het dan en wat bedoelt de NVWA met «projectmatige» inspecties?2
De NVWA bedoelt met projectmatige inspecties vooraf geplande inspecties. Het klopt dat er in 2019 geen projectmatige inspecties in de nertsenhouderij op de Wet verbod pelsdierhouderij of de Wet dieren en het Besluit houders van dieren hebben plaatsgevonden. Een bezoek naar aanleiding van meldingen valt niet onder projectmatige inspecties.
Hoeveel inspecties zijn er in 2020 tot nu toe uitgevoerd op nertsenfokkerijen door de NVWA? Kunt u beschrijven om wat voor soort inspecties het ging en wat daarbij is aangetroffen?
Er zijn in 2020 tot nu toe door de NVWA geen inspecties uitgevoerd op nertsenhouderijen.
Kunt u bevestigen dat wetenschappers waarschuwen dat bepaalde diersoorten een nieuw reservoir kunnen vormen voor het coronavirus, waardoor het virus op een later moment voor een nieuwe besmettingsgolf kan zorgen?3
Zoals eerder aangegeven zijn er op dit moment geen aanwijzingen dat dieren een rol spelen in de verdere verspreiding van SARS-CoV-2 tussen mensen, maar diverse recente onderzoeken hebben laten zien dat dieren wel met het virus kunnen worden besmet. Inmiddels is ook bekend geworden dat het aannemelijk is dat medewerkers van twee besmette bedrijven zijn geïnfecteerd door een nerts. Met het oog op de bescherming van de volksgezondheid vinden wij het van belang om meer inzicht te krijgen in infecties bij dieren om te bepalen of dieren een reservoir zouden kunnen zijn van SARS-CoV-2, wat van belang is als SARS-CoV-2 bij mensen niet meer circuleert. Er wordt uit voorzorg onderzoek verrichten naar de mogelijke rol van dieren in relatie tot de volksgezondheid. Hiervoor verwijzen wij ook naar ons antwoord op vraag 3 van lid Moorlag (PVDA, onder nummer 2020Z07557).
Verder verwijzen wij naar de brief van 3 juni waarin wij specifiek ingaan op het beleid wat betreft besmette nertsenbedrijven.
Kunt u bevestigen dat onderzoek heeft uitgewezen dat fretten vatbaar zijn voor COVID-19?
Nederlandse onderzoekers hebben aangetoond dat fretten elkaar zonder direct contact via de lucht kunnen besmetten. Daarover is uw Kamer in de brief van 22 april jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 1088) bericht.
Kunt u bevestigen dat Nederlandse onderzoekers aantoonden dat fretten elkaar zonder direct contact efficiënt via de lucht kunnen besmetten?4
Ja, zie ook het antwoord op vraag 14.
Kunt u bevestigen dat nertsen nauw verwant zijn aan fretten?
Fretten en nertsen zijn nauw aan elkaar verwant, ze behoren beide tot de familie van de marterachtigen (Mustelidae). Zie de brief van 22 april jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 1088).
Erkent u dat de fokkerij van nertsen hierdoor een enorm risico vormt op het voortduren en mogelijk zelfs het verergeren van de coronacrisis?
Er is onderzoek uitgevoerd om meer inzicht te krijgen in de verspreiding van het virus tussen de dieren, naar mensen op de bedrijven en naar de omgeving zoals is aangegeven in de brief van 15 mei (Kamerstuk 28 286, nr. 1091) en 19 mei jl. De deskundigengroep dierziekten heeft de resultaten van dit onderzoek op 29 mei geduid. Op 3 juni hebben een OMT-Z en een BAO-Z geadviseerd over de risico’s van besmette nertsenbedrijven.
Wat betreft ons beleid ten aanzien van besmette nertsenbedrijven verwijzen wij naar de brief van 3 juni.
Gaat u de fok van nertsen uit voorzorg stilleggen in het belang van de gezondheid van mens en dier? Zo nee, waarom niet?
Zoals beschreven in de brief van 3 juni bekijkt het kabinet of en zo ja hoe een vrijwillige stoppersregeling kan worden vormgegeven.
Gaat u de ingangsdatum van het nertsenfokverbod van 1 januari 2024 vervroegen in het belang van de gezondheid van mens en dier? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 18.
Kunt u deze vragen één voor één en zo spoedig mogelijk beantwoorden, doch uiterlijk voor de eerstvolgende persconferentie van het kabinet over de coronacrisis?
Wij zullen deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden. Doordat de ontwikkelingen op de nertsenbedrijven elkaar in hoog tempo opvolgen hebben wij echter de antwoorden gaandeweg moeten aanpassen waardoor de beantwoording enige vertraging heeft opgelopen.
De tariefverhogingen van Rendac |
|
William Moorlag (PvdA), Thierry Baudet (FVD), Jaco Geurts (CDA), Roelof Bisschop (SGP) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de kritiek van de Land- en Tuinbouworganisatie Nederland, de Producentenorganisatie Varkenshouderij en de Nederlandse Melkveehoudersvakbond op de recente verhoging van de tarieven voor het ophalen van kadavers door Rendac?1 2 3
Ja.
Hoe verklaart u de verdubbeling van de tarieven per eenheid dieren in de afgelopen jaren ten opzichte van de tarieven in de periode 2011–2016?
De tarieven worden door Rendac4 berekend op basis van de werkelijke kosten verminderd met de verkoopopbrengsten van eindproducten uit het destructieproces. Belangrijke oorzaken die Rendac heeft aangeven bij de verhogingen in de afgelopen jaren waren:
Hoe verklaart u de verhoging van de tarieven per stop in 2020 ten opzichte van 2018 met 20% (regulier) tot 35% (gepland)?
De belangrijkste oorzaak van de stijging is dat de tarieven voor 2018 gebaseerd waren op 590.000 stops en dat Rendac voor de tarieven voor 2020, mede na overleg met de sectoren en het Ministerie van LNV, is uitgegaan van 500.000 stops. De aanname hierbij is dat er sprake is van een daling in het aantal veehouders ten opzichte van 2018. Door uit te gaan van minder stops moeten bepaalde vaste kosten over een lager aantal stops worden omgeslagen.
In absolute zin is geen sprake van hogere transportkosten. Die zijn over die periode ongeveer gelijk gebleven aan ca. € 11 miljoen per jaar.
Kunt u nader inzicht geven in de onderbouwing van de tarieven voor 2020 en bijbehorende tariefwijzigingen?
De tarieven 2020 zijn door Rendac berekend conform de afspraken die hierover met het Ministerie van LNV zijn gemaakt. De controle of afspraken worden nagekomen vindt plaats door de externe accountant van Rendac en de ADR. Voor de tarieven 2020 heb ik daarnaast ook zelf inzage gekregen in de berekeningen van Rendac en daarbij vastgesteld dat de afspraken zijn nageleefd. De verkregen bedrijfsvertrouwelijke informatie kan ik niet delen met derden.
Kunt u een overzicht van de ontwikkeling van de destructietarieven per diercategorie gedurende de jaren 2014 tot en met 2020 aan de Kamer beschikbaar stellen?
De destructietarieven worden jaarlijks in de Staatscourant gepubliceerd, in de bijlage vindt u deze voor de periode van 2014 t/m 2020.
Hoe weegt u de tariefverhogingen in het licht van de conclusie uit eerder onderzoek dat Rendac een te hoge ondernemersvergoeding in rekening bracht?4
De hoogte van de ondernemings- of vermogenskostenvergoeding heeft geen invloed gehad op de tariefstijging.
De hoogte ervan is gerelateerd aan de renteontwikkeling van staatsobligaties en een risico-opslag daarop. Aangezien de rente op staatsobligaties de afgelopen jaren flink is gedaald, is daarmee ook het percentage voor de ondernemingsvergoeding navenant lager geworden. In het kader van de huidige actualisatie van de afspraken tussen de Staat en Rendac komt herijking van het vergoedingspercentage ook aan de orde.
Heeft u, zoals aanbevolen door Rebel, sterkere efficiëntieprikkels ingebouwd om ervoor te zorgen dat Rendac werk maakt van het verlagen van kosten? Zo ja, hoe?5
In de bestaande afspraken met Rendac is een efficiëntieprikkel ingebouwd voor de transportkosten. Maar zoals Rebel aangeeft kan een efficiëntieprikkel ook leiden tot hogere winsten voor de ondernemer dan dat het geval zou zijn bij een kostprijsplus model. Dit vraagstuk is één van de elementen van de nieuw te maken afspraken tussen de Staat en Rendac. Van een commercieel bedrijf zoals Rendac wordt verwacht dat het zijn processen efficiënt uitvoert. De wettelijke taken lopen in deze processen mee.
Hoe waardeert u de onvrede van de sectororganisaties over de mate van inzicht in de cijfers die Rendac aanlevert over kosten en opbrengsten?
Ik begrijp deze onvrede. Per slot van rekening moeten de dierhouders de tarieven betalen en hebben ze het gevoel te weinig grip op de totstandkoming te hebben. De sectoren hebben o.a. via de werkgroep kadavertarieven wel de gelegenheid informatie van Rendac te krijgen. In deze werkgroep deelt Rendac gegevens via zogenaamde transparantie indicatoren. Het gaat dan bijvoorbeeld over de verwachte opbrengsten van diermelen en diervetten en de kosten voor transport en verwerking.
De inzet bij de gesprekken die ik momenteel met Rendac voer is om de transparantie van de tariefsopbouw zowel voor LNV als de sectoren te optimaliseren. Hiermee kan ik tegemoet komen aan de wens van de sectoren om een beter inzicht hierin te krijgen.
Op welke wijze geeft u inzicht in de opbrengstcijfers van Rendac?
Ik kan geen inzicht in cijfers van Rendac geven, maar zorg dat de afspraken die met Rendac zijn gemaakt duidelijk zijn en worden gerespecteerd. Wanneer de onderbouwing van door Rendac voorgestelde tarieven in lijn met deze afspraken en uitgangspunten is, dan keur ik deze in principe goed. Hiermee wordt beoogd te borgen dat er niet meer betaald wordt dan nodig en de dienstverlening van Rendac conform is aan het in de regelgeving bepaalde. De cijfers die de ADR of ik ter controle bij Rendac kunnen inzien zijn bedrijfsvertrouwelijk en mogen daarom niet worden gedeeld met derden.
Op welke wijze heeft Rendac de onderbouwing van de tarieven besproken met de veehouderijorganisaties en hobbydierhouders conform de afspraken die in 2014 zijn vastgesteld om de transparantie te bevorderen?
De tarieven worden minimaal tweemaal per jaar door Rendac met de sectoren en mij besproken in de werkgroep kadavertarieven. Dit wordt gedaan aan de hand van zogenaamde «transparantie indicatoren», waarbij de verwachte ontwikkelingen voor het komende jaar worden gepresenteerd. De transparantie indicatoren zijn in nauwe samenwerking met de sectoren bepaald. Sectoren krijgen in de werkgroep kadavertarieven de mogelijkheid kritische vragen te stellen over de door Rendac gehanteerde aannames voor de nieuwe tarieven.
Zo nodig worden aannames, zoals de inschatting van het aantal stops en te verwerken tonnages, aangepast en vervolgens opnieuw doorgerekend door Rendac.
Klopt het dat u richting de landbouworganisaties slechts zeer beperkt inzicht geeft in de onderbouwing van de tarieven? Zo ja, kunt u uitgebreid toelichten waarom meer transparantie gelet op de monopoliepositie van Rendac juridisch niet mogelijk zou zijn?
Zie de antwoorden op de vragen 9 en 10. Ik of de ADR kunnen de landbouworganisaties vanwege de in het antwoord op vraag 9 aangegeven redenen ook geen inzage bieden in de cijfers die zij van Rendac krijgen.
Bent u bereid om te zorgen voor meer transparantie bij het vaststellen van de destructietarieven door sectoren en hobbydierhouders meer en beter inzicht te geven in de kosten en opbrengsten van Rendac? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik voer momenteel het gesprek met Rendac over de actualisatie van de afspraken onder meer met als doel een optimalisatie van de transparantie bij het vaststellen van de destructietarieven.
Klopt de veronderstelling dat de Kamer nog niet is geïnformeerd over de uitkomsten van het overleg met stakeholders over herinrichting van de destructiemarkt, zoals eerder toegezegd is?6
In de brief die op 26 oktober 2015 door de toenmalige Staatssecretaris van EZ aan uw Kamer is gestuurd staat onder meer dat gegeven de risico’s die gemoeid zijn met het herinrichten van de destructiemarkt, er eerst op basis van de opgestelde rapporten overleg gevoerd zou worden met de verschillende stakeholders en daarna een gewogen besluit genomen zou worden. Op basis van die gesprekken met stakeholders is toen het besluit genomen om deze markt voorlopig niet te liberaliseren. Omdat dit besluit niet heeft geleid tot een aanpassing van de bestaande situatie is uw Kamer daarover destijds niet expliciet nader geïnformeerd.
Wat is de stand van zaken van het overleg met stakeholders over herinrichting van de destructiemarkt?
Zie het antwoord op de vorige vraag. Hierover loopt momenteel geen overleg met de stakeholders. Wel is het plan om binnenkort met de sector het gesprek aan te gaan over de markt voor destructie op de middellange termijn.
Op welke wijze heeft de conclusie uit eerder onderzoek dat Rendac een te hoge ondernemersvergoeding in rekening brengt zijn weerslag gekregen in de overeenkomst tussen het Rijk en Rendac?
Conclusie van het rapport van Rebel (2015) was ook dat herijking van het vergoedingspercentage periodiek maar ook niet te vaak moet plaats vinden. Herijking wordt onderdeel van de nieuwe afspraken die momenteel met Rendac worden gemaakt. Zie ook antwoord op vraag 6.
Wat is, gelet op voorgaande punten, uw inzet in het traject «om de afspraken met Rendac over de te hanteren uitgangspunten bij de toerekening van kosten en opbrengsten, alsmede de te verstrekken informatie, met ingang van 2020 te actualiseren»?7
Ik ben daarover momenteel in gesprek met Rendac. Dit gesprek moet leiden tot nieuwe afspraken tussen de Staat en Rendac. Deze gesprekken zijn vertrouwelijk en het is niet in het belang van de uitkomst, om gedurende de gesprekken daarover nu nadere informatie te geven.
Kunt aangeven in hoeverre in omliggende landen als België en Duitsland de overheid een deel van de destructiekosten voor haar rekening neemt?
In België en in een aantal Duitse deelstaten neemt de overheid een deel van de destructiekosten voor haar rekening.
Hoe waardeert u de oproep van de landbouworganisaties om de tarieven voor 2020 te bevriezen op het niveau van 2019 totdat er meer transparantie is en een nieuwe overeenkomst afgesloten kan worden, en om de kosten voor de sector te plafonneren?
Ik heb de mogelijkheid om de door Rendac voorgestelde tarieven niet goed te keuren indien de tarieven hoger zijn dan noodzakelijk, uitgaande van een redelijke toerekening van totale kosten en opbrengsten. Zoals in het antwoord op vraag 4 aangegeven, is dit niet het geval.
De tarieven behelzen 2 componenten:
Indien de stoptarieven zouden worden bevroren op het niveau van 2019 zou dit betekenen dat Rendac het tekort dat hierdoor ontstaat, mag doorberekenen in de toekomstige tarieven voor 2022. Dit is een ongewenste situatie omdat de aanbieders van kadavers in 2022 zouden moeten opdraaien voor kosten van aanbieders die inmiddels met hun bedrijf gestopt zouden kunnen zijn. Deze optie had niet de voorkeur van alle sectoren.
Om bovengenoemde redenen is niet gekozen voor het bevriezen van de tarieven op het niveau van 2019.
Het bericht ‘Ctgb trekt proefontheffing Vertimec in’ |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ctgb trekt proefontheffing Vertimec in»?1
Ja.
Kunt u inzicht geven in hoe het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) in eerste instantie tot de conclusie is gekomen dat het middel Vertimec gebruikt kon worden ter bestrijding van de eikenprocessierups en nu tot een andere conclusie is gekomen?
Het Ctgb had in eerste instantie een proefontheffing gegeven om te onderzoeken óf het middel als biocide kon worden ingezet ter bestrijding van de eikenprocessierups. Daarbij wordt een beperktere toets op neveneffecten gehanteerd dan bij een toelating, het betreft immers een proef op relatief kleine schaal om effectiviteit en neveneffecten te onderzoeken. Middelen met de actieve stof uit Vertimec zijn als biocide tot nu toe alleen toegelaten voor het bestrijden van organismen in gesloten, goed te definiëren ruimtes en kieren.
Na een interne evaluatie heeft het Ctgb besloten voor het buiten toedienen van dit middel in een eik, ook de kennis van milieuaspecten van Vertimec als gewasbeschermingsmiddel mee te wegen. Dat betekent dat nu breder is gekeken naar de gevolgen van het middel in het milieu, zoals naar andere organismen die leven in en bij de boom. Het Ctgb oordeelt dat die risico’s voor andere insecten en voor bijvoorbeeld foeragerende vogels te groot zijn. Die risico’s kunnen bij deze toepassing niet worden weggenomen met aanvullende voorschriften.
In hoeverre wordt normaal gesproken rekening gehouden met de gevolgen van het middel in het milieu bij de toelating van middelen, aangezien het Ctgb in dit artikel meldt dat daar nu breder naar gekeken is?
Bij de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden wordt gekeken naar de risico’s voor mens, dier en milieu, waaronder niet-doelwit organismen. In dit geval was geen sprake van een toelating maar van een proefontheffing. Een proefontheffing kan worden aangevraagd voor onderzoeksdoeleinden of om proeven te doen met een (nieuw) middel, bijvoorbeeld om de werkzaamheid te testen. Dit laatste zal het geval zijn wanneer de proef bedoeld is voor dossieropbouw in het kader van een toelatingsaanvraag. Het Ctgb kan voorwaarden verbinden aan de proef of kan deze verbieden. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Op welke effecten wordt er op dit moment getoetst bij de toelating van middelen en hoe worden hierbij de cumulatieve effecten en de effecten voor volksgezondheid, dieren en planten meegenomen?
Middelen worden beoordeeld op effecten voor mens, dier en milieu. De beoordelingscriteria en datavereisten zijn geharmoniseerd in EU-verordeningen. Het gaat daarbij onder meer om korte- en langetermijneffecten op de mens, zowel toepasser, arbeiders, omstanders/passanten, omwonenden, waaronder kinderen, en de consument (via residuen op voedingsmiddelen), alsmede effecten op landbouwhuisdieren. Verder wordt er gekeken naar het gedrag en effect van de stof in het milieu, zoals afbraak/persistentie, uitspoeling en afspoeling en de effecten van blootstelling, waarbij onder meer de risico’s worden beoordeeld voor bijen, andere niet-doelwit geleedpotigen (o.a. nuttige insecten), niet-doelwit planten, waterorganismen (planten en dieren), en vogels en zoogdieren.
Bij de toetsingscriteria zijn veiligheidsmarges ingebouwd om rekening te houden met onzekerheden zoals cumulatieve effecten. Naarmate er meer bekend wordt over die onzekerheden, kunnen de criteria worden aangepast. Zo werkt de Europese Voedselautoriteit (EFSA) aan richtsnoeren voor het beoordelen van cumulatieve effecten van residuen van gewasbeschermingsmiddelen. Zodra die richtsnoeren Europees zijn vastgesteld, worden ze gebruikt door de toelatingsautoriteiten bij de beoordeling van aanvragen. Voor meer informatie over cumulatie en de motie van de leden Bromet en Dik-Faber (Kamerstuk 27 858, nr. 477) verwijs ik u naar mijn brief van 10 oktober 2019 (Kamerstuk 27 858, nr. 484).
Deelt u de mening dat er bij elke toelating breder gekeken moet worden naar de gevolgen voor het milieu, waarbij rekening gehouden wordt met gevolgen voor het hele ecosysteem en de volksgezondheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er wordt bij elke toelating breed gekeken naar de gevolgen voor mens, dier en milieu. Het Ctgb heeft dit eigener beweging ook gedaan bij de proefontheffing in kwestie. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Bent u bereid om op korte termijn het Ctgb de opdracht te geven altijd breder en met oog voor het hele ecosysteem en de volksgezondheid te kijken naar de effecten op het milieu bij de toelating van middelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Verzorging 750 dieren in Oliemeulen Tilburg in gevaar door coronacrisis: ‘We vragen dringend hulp’’ |
|
Frank Futselaar |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de berichten «Verzorging 750 dieren in Oliemeulen Tilburg in gevaar door coronacrisis: «We vragen dringend hulp»» en «Kleine dierenparken luiden noodklok: «Ik wil geen dieren moeten verkopen»?1 2
Ja, deze berichten zijn mij bekend.
Voor welke steunmaatregelen komen dierenparken momenteel in aanmerking?
Er zijn verschillende regelingen waar werkgevers en ondernemers in Nederland gebruik van kunnen maken tijdens de coronacrisis. Werkgevers, en dus ook dierentuinen, komen in aanmerking voor de tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW) wanneer voldaan wordt aan de voorwaarden die passen bij deze regeling. Dierentuinen met directeur-groot aandeelhouders die niet op de loonlijst staan kunnen mogelijk in aanmerking komen voor de Tijdelijke Overbruggingsregeling Zelfstandig Ondernemers (TOZO) wanneer voldaan wordt aan de voorwaarden. Daarnaast zijn er garantieregelingen, zoals BMKB-C en GO, waarmee ondernemers in financiële nood geld bij de bank kunnen lenen, en kunnen ondernemers uitstel van belastingbetaling krijgen. Ten slotte komen kleinere dierentuinen in aanmerking voor de TOGS, waarmee zij eenmalig € 4.000 kunnen ontvangen. Van welke regelingen een dierentuin gebruik kan maken, hangt onder andere af van het aantal arbeidskrachten dat in dienst is en of de dierentuin btw afdraagt.
Deelt u de mening dat genoemde parken een belangrijke maatschappelijke functie vervullen en daarnaast onmisbaar zijn voor de opvang van dieren?
Dierentuinen hebben een maatschappelijke waarde vanwege hun educatieve functie en de bijdrage die zij leveren aan conservatie. Ook vangen sommige dierentuinen verwaarloosde exotische dieren op.
Bent u bereid te inventariseren welke dierenparken middelen missen voor de noodzakelijke zorg aan dieren gedurende deze crisis? Bent u bereid om deze parken te helpen?
Ik sta in nauw contact met de dierentuinen over de problemen die zij ervaren tijdens de coronacrisis. Net als vele andere sectoren in Nederland hebben zij het financieel lastig omdat hun inkomsten zijn weggevallen, terwijl hun vaste lasten doorlopen. De generieke maatregelen, zoals genoemd bij vraag 2, zijn bedoeld om de impact van de coronacrisis op bedrijven zo goed mogelijk op vangen. Het is belangrijk om inzicht te krijgen in de effectiviteit van de huidige maatregelen, om te bezien of eventuele aanpassing van het generieke maatregelenpakket gewenst is. Daarom heb ik de dierentuinen gevraagd inzicht te geven in de kosten die zij maken en aan te geven waar de huidige maatregelen tekort schieten. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat is verantwoordelijk voor de ontwikkeling van het generieke maatregelenpakket en heeft contact met de dagattractiesector, waaronder de dierentuinen vallen, over de economische gevolgen van de coronacrisis.
Bent u bereid om een regeling te treffen speciaal voor dierenparken die hoofdzakelijk draaien op vrijwilligers en daardoor uitgezonderd zijn van de tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW)?
Dierentuinen die hoofdzakelijk draaien op vrijwilligers kunnen gebruik maken van verschillende regelingen, zoals genoemd bij vraag 2. Een tegemoetkoming in loonkosten via de NOW is op dierentuinen die hoofdzakelijk draaien op vrijwilligers inderdaad niet van toepassing. Er wordt ingezet op generieke maatregelen om de dierentuinen te helpen.
De snel verslechterende situatie voor dieren in de veehouderij als gevolg van de coronacrisis |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u gezien dat de ophoping van dieren in de veehouderij na het wegvallen van de vraag uit de horeca en het wegvallen van een deel van de export van dierlijke producten en levende dieren steeds dringender problemen begint op te leveren?
Het coronavirus raakt alle delen van onze maatschappij, waaronder ook de veehouderij. De vraag vanuit de horeca en export is inderdaad afgenomen. Tegelijkertijd hebben sommige sectoren te maken (gehad) met een verhoogde vraag vanuit de retail. Vooralsnog hebben de grote slachthuizen in Nederland de gebruikelijke aantallen kunnen slachten, waardoor er geen sprake is van toegenomen dierenwelzijnsproblemen in de stallen. Er worden wel minder kalveren geslacht. Dat betekent dat kalveren langer op stal blijven. De sector heeft aangegeven dat, mocht er bij de oudste kalveren minder ruimte ontstaan in de hokken, dan in overleg met de slachterijen, de zwaarste kalveren naar het slachthuis worden afgevoerd zodat de rest voldoende ruimte heeft.
Deelt u de mening dat het onacceptabel zou zijn als dieren straks worden doorgedraaid alsof het tomaten zijn, omdat niet tijdig is ingegrepen om de productie te beperken?
Het is ongewenst dat er op een dergelijke manier met levende dieren wordt omgegaan. Daarom blijf ik in overleg met sectoren om de situatie nauwlettend te kunnen volgen en mogelijke oplossingen te bespreken. Er zijn verschillende maatregelen mogelijk om de gevolgen van marktverstoringen op te vangen als dit nodig mocht zijn. In een aantal sectoren, zoals de pluimvee- en de eendensector, heeft een aantal bedrijven zelf besloten tijdelijk geen nieuwe productieronde op te starten of minder dieren opgezet.
Erkent u dat het invriezen van vlees om te voorkomen dat het moet worden weggegooid geen oneindige oplossing kan bieden, al was het alleen al maar omdat het aantal vriesruimtes beperkt is?
Het tijdelijk invriezen van vlees geeft het bedrijfsleven meer ruimte om in te spelen op de veranderde omstandigheden en te sturen op een balans in vraag en aanbod maar is niet de enige mogelijke maatregel. Het vlees dat wordt ingevroren als gevolg van het wegvallen van de export is geproduceerd onder het gebruikelijke regime van keuring en toezicht door de NVWA met aandacht voor voedselveiligheid en dierenwelzijn. Ik verwijs uw Kamer verder naar het antwoord op vraag 2.
Heeft u gelezen dat ook varkensslachterijen waarschuwen voor overvolle stallen en welzijnsproblemen nu de capaciteit bij varkensslachterijen lager ligt door de coronamaatregelen?1
Dat heb ik gelezen. De NVWA heeft ondanks de coronacrisis tot op heden de bemensing op slachthuizen rond kunnen krijgen. Daar heeft zij ook prioriteit aan gegeven. In dit geval gaat het specifiek om de zorg van varkensslachterijen over de inzetbaarheid van toezichthoudende dierenartsen van de NVWA en de wens om gedurende de coronacrisis incidenteel de slachttijden te verlengen door meer op zaterdag te slachten. Hierover is de NVWA in overleg met COV en de varkensslachterijen.
Heeft u gezien dat er bijvoorbeeld in Nieuw-Zeeland al sprake is van overvolle stallen omdat er veel minder dieren worden geslacht en de dieren langer in de stallen blijven?2
Ik heb gelezen dat in Nieuw-Zeeland de stallen overvol dreigen te raken omdat onafhankelijke slagers de deuren hebben moeten sluiten aangezien zij door de overheid niet als essentiële bedrijven zijn gekwalificeerd. In Nederland heeft de overheid de gehele voedselketen als cruciale sector aangewezen.
Heeft u gelezen dat vrieshuizen momenteel overvol zitten met kippenvlees en dat slachterijen oproepen om minder vleeskuikens in de stallen te plaatsen?3 4
Dat heb ik gelezen.
Heeft u gelezen dat ook veel kalfsvlees de vriezer in gaat nu de horeca-afzet en een belangrijk deel van de export naar Italië, Frankrijk, Spanje en Duitsland is weggevallen?5
Dat heb ik gelezen.
Waarom heeft u nog steeds geen fokbeperkingen ingesteld om te voorkomen dat stallen overvol raken en om te voorkomen dat vlees zal worden vernietigd, waartoe de Partij voor de Dieren u al eerder heeft opgeroepen?6
Ook in de huidige omstandigheden moet dierenwelzijn gewaarborgd zijn. Ik heb echter in deze situatie geen wettelijke mogelijkheden om, als crisismaatregel, verplichte productiebeperkende maatregelen op te leggen op basis van de Gezondheids- en Welzijnswet voor dieren (GWWD) en de Wet dieren omdat COVID-19 geen besmettelijke dierziekte is. Daarom verkennen de sectoren in overleg met mijn ministerie mogelijke productiebeperkende maatregelen op tijdelijke en vrijwillige basis. Verder staan mededingingsregels niet toe dat branche- en producentenorganisaties hun leden een bindend advies geven over de beperking van de productie. Zij kunnen hun leden wel adviseren om op vrijwillige basis tijdelijk productiebeperkende maatregelen te nemen, waarbij het aan de individuele ondernemer is dit advies al dan niet op te volgen. De sectoren kunnen hierover advies inwinnen bij de Autoriteit Consument en Markt (ACM).
Heeft u gelezen dat de verkoop van «kooi-eieren» enorm is gedaald doordat horecagelegenheden zijn gesloten en de export van eieren moeizaam loopt en dat dit dus gaat om de eieren die zijn gelegd door de meer dan 6 miljoen kippen die in Nederland nog altijd hun leven moeten slijten in een «verrijkte kooi» met iets meer dan een A4-tje ruimte en in hun korte leven ongeveer 300 eieren moeten leggen?7 8
Ik heb gelezen dat de afzet van kooi-eieren is gedaald.
Deelt u de mening dat de horecabranche hiermee lelijk door de mand valt, omdat zij hun klanten dus massaal (gerechten met) goedkope kooi-eieren blijken te serveren, terwijl Nederlandse supermarkten zulke eieren normaal gesproken niet eens meer als consumptie-ei te koop aanbieden?
Er is de laatste jaren een trend zichtbaar in de vraag naar scharreleieren in plaats van kooi-eieren in de horeca in Noord-West Europa. Het grootste deel van de kooi-eieren is bestemd voor de verwerking tot eiproducten. Het verwerkte product wordt over het algemeen in het buitenland afgezet, een klein deel van het verwerkte product gaat naar de horeca in Nederland. Een klein deel van de kooi-eieren gaat rechtstreeks (als heel ei) naar de horeca.
Heeft u gelezen dat de European Milk Board (EMB) waarschuwt dat op dit moment meer melk wordt geproduceerd dan de markt aan kan en een oproep doet aan de Europese Commissie om direct maatregelen te treffen voor een vrijwillige productiebeperking voor Europese melkveehouders?9
Dat heb ik gelezen.
Klopt het dat fabrieken in Amerika en Canada al melk weggooien, ofwel «laten lopen»?
Vanwege de coronacrisis is er in de Verenigde Staten en Canada sprake van een weggevallen marktvraag bij onder andere restaurants en is er op een aantal locaties sprake van afname van productiecapaciteit van de verwerkende industrie. Als gevolg hiervan hebben sommige boeren in de Verenigde Staten en Canada rauwe melk weg laten lopen.
Heeft u gelezen dat ook de vraag naar kaas flink is gekelderd door het wegvallen van de vraag vanuit de horeca?10
Dat heb ik gelezen.
Gaat u zich inzetten voor een diervriendelijke productiebeperking in de melkveehouderij, zowel in Nederland als in Europa? Zo nee, vindt u dat melk zomaar mag worden weggespoeld om te voorkomen dat de melkprijzen nog verder dalen?
Ik heb de Europese Commissie gevaagd alle noodzakelijke maatregelen te nemen die onder de gemeenschappelijke marktordening (GMO) mogelijk zijn om ernstige marktverstoringen aan te pakken, waaronder de zogenaamde crisismaatregelen onder artikel 222 van de GMO-Verordening 1308/2013. Ik vind het belangrijk te voorkomen dat boerderijmelk niet kan worden verwerkt als gevolg van eventuele uitval van de melkverwerkende industrie door ziekte van personeel, zoals in sommige lidstaten nu het geval is. In Nederland wordt alle boerderijmelk nog opgehaald en verwerkt. De zuivelsector houdt rekening met de mogelijkheid van tijdelijke vermindering van de melkaanvoer als zich ernstige uitval in de verwerkingscapaciteit zou voordoen door ziekte van het personeel en werkt daarvoor aan een noodscenario.
Gaat u nu wél fokbeperkingen instellen in de melkveehouderij of kiest u bewust voor de situatie dat melkoverschotten zullen worden weggespoeld en kalfsvlees zal worden vernietigd?
Zoals ik ook heb laten weten in antwoord op vraag 8 heb ik in deze situatie geen wettelijke mogelijkheden om, als crisismaatregel, verplichte productiebeperkende maatregelen op te leggen op basis van de Gezondheids- en Welzijnswet voor dieren (GWWD) en de Wet dieren omdat COVID-19 geen besmettelijke dierziekte is. In Nederland wordt alle boerderijmelk vooralsnog opgehaald en verwerkt. Met de kalversector is afgesproken dat zij zich ervoor inzet om alle kalveren van Nederlandse melkveebedrijven te blijven afnemen. Kalfsvlees dat niet direct kan worden afgezet wordt ingevroren. Bovendien zijn fokbeperkingen bij melkvee pas op langere termijn effectief vanwege de lange draagtijd van koeien en is dat geen doeltreffende maatregel voor de huidige situatie.
Heeft u gelezen dat de export van Nederlandse eendagskuikens voor de leghennenhouderij naar bepaalde gebieden stil is komen te liggen? Geldt deze situatie ook voor eendagskuikens die worden geëxporteerd voor de vleeskuikenhouderij? Om hoeveel eendagskuikens gaat het hierbij in totaal?11
De exportbeperkingen waar uw Kamer aan refereert zijn praktisch van aard, en komen niet voort uit juridische maatregelen die door de Europese of Nederlandse wetgever zijn genomen. De export van eendagskuikens via luchtverkeer naar landen buiten de EU is grotendeels stilgevallen vanwege geannuleerde vluchten. Het gaat hierbij met name om eendagskuikens voor de leghennenhouderij. De broederijen hebben zich ingespannen om zoveel mogelijk eendagskuikens die niet konden vertrekken elders te plaatsen. Hetzij door om te boeken naar luchtvaartmaatschappijen die nog wel vluchten aanbieden, dan wel via herbestemming naar landen die per auto bereikbaar zijn. De Centrale Organisatie Broedeieren en Kuikens (COBK) heeft mij geïnformeerd dat het gaat om circa 1.250.000 eendagskuikens waarvan de vluchten zijn geannuleerd. Na 20 maart 2020 zijn er geen broedeieren meer ingelegd voor deze bestemmingen.
Kunt u bevestigen dat (een deel van de) eendagskuikens die naar Midden-Afrika zouden worden geëxporteerd, in ieder geval tot 10 april zal worden afgemaakt? Geldt dit ook voor eendagskuikens die naar andere gebieden zouden worden geëxporteerd?
Het betreft hier eendagskuikens waarvan de vluchten door de luchtvaartmaatschappijen vooraf waren bevestigd, maar die uiteindelijk niet doorgingen. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 16 hebben de broederijen zich ingespannen om zoveel mogelijk eendagskuikens die niet konden vertrekken te herplaatsen. Helaas heeft deze situatie van overmacht ertoe geleid dat niet alle eendagskuikens konden worden herplaatst en een deel van de dieren moest worden gedood.
Kunt u bevestigen dat ook groepen moederdieren vervroegd zullen worden geslacht?
Er zijn signalen dat er ook moederdieren vervroegd geslacht zullen worden.
Hoeveel eendagskuikens en hoeveel moederdieren worden in totaal vervroegd geslacht door de exportbeperkingen?
COBK heeft mij geïnformeerd dat er circa 700.000 eendagskuikens zijn gedood als gevolgd van de annulering van een aantal vluchten waarmee eendagskuikens vervoerd zouden worden. Over informatie omtrent het aantal moederdieren dat vervroegd geslacht is als gevolg van exportbeperkingen beschik ik niet.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk en één voor één beantwoorden?
Ik heb getracht de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
Het lot van kalfjes uit de melkveehouderij als gevolg van de coronacrisis |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kunt u, voor de mensen die dat niet weten, om te beginnen bevestigen dat koeien in de melkveehouderij – net als alle andere zoogdieren – niet zomaar melk geven, maar daarvoor eerst een jong moeten baren? Kunt u voorts bevestigen dat koeien in de melkveehouderij om die reden ieder jaar zwanger worden gemaakt en dat de kalfjes die zij baren steeds kort na de geboorte bij hen worden weggehaald, waarna de melk door de mens wordt toegeëigend en de kalfjes als bijproduct van de zuivelindustrie in meerderheid in kalvermesterijen belanden?
Om melk te kunnen geven moet een koe met regelmaat een kalf ter wereld brengen. De melkveehouder houdt (een deel van) de vrouwelijke kalveren aan om op te fokken tot toekomstige melkkoe. De mannelijke kalveren en een deel van de vrouwelijke kalveren worden opgefokt met als doel kalfsvlees te produceren. De kalveren worden na minstens 14 dagen en op een minimaal gewicht van 36 kg door handelaren opgehaald van het melkveebedrijf en naar de vleeskalverhouderij gebracht. Daar worden de kalveren 6–12 maanden opgefokt en vervolgens geslacht.
Kunt u aldus bevestigen (nogmaals: voor de mensen die dit niet weten) dat de aanvoer van kalfjes in de kalverhouderij een direct gevolg is van het fokken met koeien in de melkveehouderij?
Alle kalveren in de kalverhouderij zijn afkomstig uit de melkveehouderij.
Heeft u gelezen dat de markt voor blankvleeskalveren «zo dood als een pier» is en er grote overschotten aan kalfsvlees dreigen te ontstaan nu dit vlees door de coronacrisis niet meer kan worden geëxporteerd naar landen als Italië, Frankrijk en Spanje, waar normaal zo’n 95% van het kalfsvlees naartoe gaat?1 2 3
Er is inderdaad sprake van vraaguitval. Door bijvoorbeeld het sluiten van restaurants, in het kader van de COVID-19 maatregelen, is de afzet van de duurdere delen sterk gedaald. De verkoop van kalfsvlees via supermarkten is verminderd, maar gaat wel door.
Heeft u gelezen dat kalverslachterijen door het wegvallen van de vraag naar kalfsvlees veel minder kalfjes slachten en dat de dieren daardoor langer op de bedrijven blijven? Welke gevolgen heeft dit voor de stalbezetting?4
Er worden op dit moment minder kalveren geslacht. Dat betekent dat kalveren langer op stal blijven. Het aantal kalveren per bedrijf blijft gelijk, dieren worden wel ouder en groter. De sector heeft aangegeven dat, mocht er bij de oudste kalveren minder ruimte ontstaan in de hokken, dan in overleg met de slachterijen, de zwaarste kalveren opgehaald worden zodat de rest voldoende ruimte heeft.
Welke gevolgen heeft het voor de kalfjes die op dit moment worden geboren in de melkveehouderij, nu kalfjes langer bij kalvermesterijen blijven staan en daar dus minder ruimte vrij komt?
Sinds de eerste week van april is de import van kalveren gedaald. De kalversector heeft mij verzekerd kalveren uit de Nederlandse melkveehouderij te blijven opzetten.
Bent u bereid nu wel fokbeperkingen in te stellen in de melkveehouderij om te voorkomen dat de stallen overvol raken en/of vlees (op termijn) moet worden vernietigd? Zo nee, waarom niet?
Ik ben in gesprek met de melkvee- en kalversector over te nemen maatregelen op korte en lange termijn. Omdat COVID-19 geen besmettelijke dierziekte is, heb ik geen wettelijke mogelijkheden om, als crisismaatregel, verplichte productiebeperkende maatregelen op te leggen. Mededingingsregels staan niet toe dat branche- en producentenorganisaties hun leden een bindend advies geven over beperking van de productie. Zij kunnen wel een advies geven aan hun leden om op vrijwillige basis tijdelijk productiebeperkende maatregelen te nemen, waarbij het aan de individuele ondernemer is of hij dit advies opvolgt. De sector kan hier bij de Autoriteit Consumenten en Markt (ACM) advies over vragen hoe hiermee kan worden omgegaan. Als een veehouder besluit om nu geen koeien te insemineren, heeft dit pas over 9 maanden effect.
Kunt u bevestigen dat Nederland, naast de 1,58 miljoen kalfjes die in de Nederlandse melkveehouderij worden geboren, jaarlijks ook nog eens zo’n 860.000 jonge kalfjes importeert uit landen als Ierland, Letland en Denemarken?5 6
Niet alle in Nederland geboren kalveren worden opgezet in de kalverhouderij, zie ook mijn antwoord op vraag 1. Nederland heeft in 2019 860.000 kalveren geïmporteerd. 80% van deze kalveren kwam uit Duitsland, België of Luxemburg. De overige 20% van deze kalveren kwam uit andere landen als Ierland, Letland en Denemarken. Sinds de eerste week van april 2020 is de import van kalveren gedaald.
Heeft u de beelden gezien die Eyes on Animals en L214 afgelopen maand maakten van een 50 uur durend transport van kalfjes uit Ierland naar Nederland (Friesland, om precies te zijn), waarop te zien is hoe de kalfjes van slechts een paar weken oud op een rustplaats in Cherbourg in Frankrijk onder andere worden geschopt en geslagen met een stok?7
Ik heb die beelden gezien.
Heeft u gezien dat de kalfjes voordat zij bij de rustplaats aankwamen, al 24 uur onderweg waren en dat zij al die tijd niet hadden gedronken?
Ja.
Kunt u zich herinneren dat u een jaar geleden, toen dezelfde organisaties vergelijkbare beelden naar buiten brachten, zei dat u erop vertrouwde dat Frankrijk adequate maatregelen had getroffen om de getoonde mishandelingen te stoppen?8
Er zijn door de Franse autoriteiten maatregelen getroffen bij de Franse controlepost waar vorig jaar beelden over naar buiten kwamen van mishandelingen. Deze nieuwe beelden zijn van een andere controlepost. Ik zal dit nogmaals onder de aandacht brengen bij de Franse autoriteiten.
Kunt u zich herinneren dat u een jaar geleden, toen dezelfde organisaties vergelijkbare beelden naar buiten brachten, zei dat ongespeende kalfjes na een transporttijd van maximaal negen uur ten minste één uur rust op de wagen dienen te krijgen, waarbij ze gedrenkt en zo nodig gevoederd worden, en dat er Europese regelgeving bestaat ter bescherming van het welzijn van kalveren op transport?9
Dat kan ik mij herinneren. Ik voegde daaraan toe dat na een reis met een veerboot zoals die van Ierland naar Frankrijk, waarbij de dieren in de veewagen blijven, de dieren bij een controlepost in de omgeving van de haven van bestemming een rusttijd moeten krijgen van 12 uur. De transportverordening geeft de mogelijkheid dat de tijd onderweg op zee in dergelijke veerboten langer is dan de maximale transporttijd, zoals die geldt voor wegtransport.
Erkent u dat deze nieuwe beelden aantonen dat de door Frankrijk genomen maatregelen kennelijk dus niet adequaat waren om deze dierenmishandeling te stoppen en dat de regelgeving die kalfjes tijdens transport moet beschermen, niet wordt nageleefd? Zo nee, waarom niet?
De nieuwe beelden van mishandeling van kalveren waren bij een andere controlepost dan die van vorig jaar. De door de Franse autoriteiten getroffen maatregelen hebben helaas niet het effect gehad om dit soort praktijken bij alle Franse controleposten te voorkomen.
Bent u bereid de import van kalfjes stil te zetten nu er een overschot aan kalfsvlees is en kalfjes langer in de stallen moeten blijven? Zo nee, waarom niet en hoe gaat u dan voorkomen dat de stallen overvol raken?
Europa heeft een interne markt. Het is niet mogelijk om de import van gezonde dieren uit Europa te verbieden. De kalversector heeft aangegeven de import van kalveren te beperken indien er sprake is van ruimtegebrek, zodat alle Nederlandse kalveren kunnen worden afgenomen. Sinds de eerste week van april is de import van kalveren afgenomen.
Bent u in dit licht ook bereid er bij Ierland, Denemarken en andere landen waaruit Nederland kalfjes importeert, aan te dringen op fokbeperkingen in de melkveehouderij?
Ik ben in gesprek met mijn Europese collega’s over de problemen in de landbouw als gevolg van de COVID-19 pandemie. Ook de problemen in de melkvee- en kalversector worden besproken. Zie ook mijn antwoord op vraag 6.
Bent u bereid er bij uw Europese collega’s en de Europese Commissie op aan te dringen dat er fokbeperkingen worden ingesteld in de melkveehouderij?
Ik verwijs uw Kamer naar mijn antwoorden op de vragen 6 en 14.
Kunt u bevestigen dat 64% van de kalfjes in de Nederlandse kalverhouderij wordt gehouden voor de productie van blank kalfsvlees, waarvoor zij op een ijzerarm dieet worden gezet met als gevolg dat ze constant op het randje van bloedarmoede leven?
Het klopt dat de meeste vleeskalveren in Nederland een ijzerarm dieet krijgen en vallen onder de categorie blank-kalfsvlees. Er gelden strikte EU-eisen over het hemoglobine (Hb)-gehalte in het bloed van kalveren tijdens de houderijperiode. Om dit te bewaken laten houders van blanke kalveren bloedmonsters nemen ter monitoring en krijgen dieren, indien nodig, ijzerpreparaten toegediend.
Kunt u bevestigen dat meer dan de helft van de kalfjes die na het leven in de kalverhouderij eindigen als blank kalfsvlees, last heeft van longaandoeningen en dat een derde van hen kampt met borstvliesontsteking – een pijnlijke ontsteking in de borstholte die koorts en ademnood veroorzaakt –, zoals bleek uit onderzoek van Wageningen Lifestock Research?10
In dit onderzoek op 8 blankveebedrijven bleek dat meer dan 50% van de kalveren longafwijkingen had, waarvan 5,8%–7,4% ernstig beschadigde longen had. Een derde van de kalveren had tekenen van borstvliesontsteking. Samen met de sector laat ik onderzoek doen naar het verbeteren van de leefomstandigheden van kalveren in de melkvee en kalverhouderij. Ik vind dat de kalversector verder moet verduurzamen. Diergezondheid, dierenwelzijn en antibioticagebruik zijn daarin een belangrijk aandachtspunt.
Kunt u bevestigen dat volgens dit onderzoek twee derde van de kalfjes na het leven in de kalverhouderij eindigen als rosé kalfsvlees, last heeft van longaandoeningen en dat de helft van deze kalfjes borstvliesontsteking krijgt?
Uit dit onderzoek op 6 rosébedrijven bleek meer dan twee derde van de kalveren longveranderingen waarvan 17,0%–18,1% ernstig beschadigde longen. Meer dan de helft van de kalveren had tekenen van borstvliesontsteking. Zie ook mijn antwoorden bij vraag 17.
Kunt u bevestigen dat het risico op luchtwegaandoeningen zo groot is doordat de kalfjes, die in de melkveehouderij dus kort na de geboorte bij hun moeder worden weggehaald, op een leeftijd van hooguit 14 dagen met een kwetsbaar immuunsysteem met honderden soortgenoten van verschillende bedrijven bij elkaar worden gezet, waarbij een hoge bezettingsgraad in de stallen ook nog eens leidt tot een hoge infectiedruk van virussen en bacteriën?11
De sector zet kalveren op als ze minimaal 14 dagen oud zijn. Het samenvoegen van vele dieren met een verschillende afkomst leidt inderdaad tot een verhoogde infectiedruk. Ik laat, samen met de sector, onderzoek doen naar effectieve en haalbare maatregelen om de infectiedruk en het antibioticagebruik te verminderen en het dierenwelzijn te verhogen. Het later opzetten van kalveren maakt hier onderdeel van uit. Ik zal uw Kamer te zijner tijd over de uitkomsten van dit onderzoek informeren.
Kunt u bevestigen dat kalfjes in de Nederlandse kalverhouderij hun hele leven doorbrengen op harde en gladde betonnen of houten roostervloeren zonder stro of andere bodembedekking, waardoor ze vaak last hebben van gewrichtsaandoeningen en bovendien sterk worden beperkt in hun natuurlijk gedrag, omdat ze snel uitglijden en zich verwonden?12
De meeste kalveren in Nederland worden gehouden op houten of betonnen vloeren. Op verzoek van uw Kamer heb ik, samen met de sector, onderzoek laten doen naar alternatieve vloeren voor vleeskalveren die stroever en zachter zijn. Op basis van dit onderzoek is de subsidieregeling Welzijnsvriendelijke stalvloeren ingericht. Hiervan is inmiddels het volledige bedrag (€ 12,5 miljoen) beschikt. Door deze subsidie hebben voorlopers de kans gekregen de vloer grondig in de praktijk te testen. Dit werkt drempelverlagend voor de rest van de sector.
Erkent u dat het aannemelijk is dat meer kalfjes zullen lijden als gevolg van deze aandoeningen wanneer zij met nog grotere aantallen dieren en nog langer onder deze omstandigheden in de stallen van de kalvermesterij moeten staan?
Het aantal kalveren per stal neemt door in de huidige omstandigheden niet toe. Dieren blijven mogelijk wel langer op stal staan, waardoor welzijnsproblemen kunnen ontstaan. Ik vind dat de sector er ook in deze situatie alles aan moet doen om problemen op het vlak van dierenwelzijn en diergezondheid te voorkomen.
Hoe groot schat u de kans dat een kalverhouder wordt bezocht door een toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) nu de NVWA door ziekteverzuim vanwege corona haar werkzaamheden aan het afschalen is en zich vooral richt op het toezicht in slachthuizen en bij de export van dieren die in het buitenland worden geslacht?
De beschikbare toezichtcapaciteit wordt door de NVWA risicogericht ingezet en gedurende de coronacrisis worden de adviezen van het RIVM daarbij zorgvuldig meegewogen. Zowel in het belang van het voorkomen van verspreiding van het coronavirus, als ook in het kader van de gezondheidsrisico’s voor de NVWA-inspecteurs en voor de geïnspecteerden.
De NVWA voert wel inspecties uit bij meldingen die daar, vanwege de ernst van de overtreding en/of de mogelijke gevolgen voor het dierenwelzijn of diergezondheid, onmiddellijk om vragen.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
U ontvangt bij deze de antwoorden.
Manipulaties van Monsanto om de Europese toelating van glyfosaat te beïnvloeden |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u de uitzending «De macht van Monsanto» van Zembla van 12 maart 2020?1
Ja.
Hoeveel liter glyfosaat werd er tussen 2015 en 2020 jaarlijks gebruikt binnen de Nederlandse landbouw en daarbuiten?
Gegevens over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in Nederland zijn niet beschikbaar voor elk jaar. Deze gegevens zijn er wel per jaar over de afzet van gewasbeschermingsmiddelen2 voor de periode 2015 tot en met 2018.
Wageningen Economic Research heeft op basis van het bedrijveninformatienet een inschatting gemaakt van het gebruik van onkruidbestrijdingsmiddelen en van middelen op basis van glyfosaat in de periode 2011 tot 2016 binnen de landbouw. Het geschatte verbruik in 2015 ligt rond de 650.000 kg van de werkzame stof glyfosaat en in 2016 rond de 675.000 kg.3
Het CBS heeft in 2018 een enquête gehouden over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen door overheden. Hieruit blijkt dat er ongeveer 2.200 kg van de werkzame stof glyfosaat is gebruikt.
Daarnaast is uw Kamer in 2019 geïnformeerd over de verkoop van gewasbeschermingsmiddelen aan particulieren. Hieruit blijkt dat in de jaren 2015 tot en met 2017 ongeveer 21.000 kg per jaar van de werkzame stof glyfosaat verkocht is aan particulieren (Kamerstuk 27 858, nr. 448).
Klopt het dat er verschillende onafhankelijke studies zijn die laten zien dat glyfosaat mogelijk kankerverwekkend is, zoals het International Agency for Research on Cancer (IARC) van de Wereldgezondheidsorganisatie concludeert, en bent u van mening dat deze studies op de juiste wijze meegenomen zijn in de laatste Europese toelatingsprocedure voor glyfosaat? Zo ja, waarop baseert u dat?
Het klopt dat het International Agency for Research on Cancer (IARC) in 2015 rapporteerde dat glyfosaat waarschijnlijk kankerverwekkend is. Het klopt ook dat andere organisaties, zoals de Joint FAO/WHO Meeting on Pesticide Residues (JMPR) rapporteerden dat glyfosaat niet kankerverwekkend is.
Ik heb er vertrouwen in dat deze studies op de juiste wijze zijn meegenomen in de laatste Europese beoordelingsprocedure van de werkzame stof glyfosaat. Ik baseer me daarbij op de wetenschappelijke adviezen van ECHA, EFSA en Ctgb (zie ook Kamerstuk 27 858, nr. 394).
Is het juist dat uit de interne communicatie van Monsanto, zoals gepubliceerd in de Monsanto Papers, blijkt dat een toxicoloog van Monsanto schrijft dat van Roundup niet gezegd kan worden dat het niet carcinogeen is? Zo ja, hoe beoordeelt u het dat Monsanto (nu Bayer) in de externe communicatie bij hoog en laag volhoudt dat Roundup veilig is?
Ik baseer mijn standpunt over het al dan niet goedkeuren van een werkzame stof op Europees niveau op de wetenschappelijke adviezen van ECHA, EFSA en Ctgb en niet op de (interne) communicatie van een of enkele aanvragers.
Klopt het dat het oordeel over toelating van landbouwgif door de European Food Safety Authority (EFSA) grotendeels gebaseerd is op studies die door de fabrikant zelf aangeleverd worden en dat dit het standaardbeleid is van de EFSA? Zo ja, wat is de reden dat onafhankelijke openbare literatuur minder zwaar weegt in het toelatingsproces?
In algemene zin geldt dat bedrijven onderzoeken financieren om aan te tonen dat een werkzame stof en een gewasbeschermingsmiddel veilig is voor mens, dier en milieu. Dit geldt niet alleen voor gewasbeschermingsmiddelen, maar ook voor geneesmiddelen en biociden.
Alle (her)beoordelingen van werkzame stoffen voor gewasbeschermingsmiddelen zijn niet alleen gebaseerd op door de aanvrager ingediende onderzoeken, maar ook op relevante openbare wetenschappelijke literatuur. Zo wordt bijvoorbeeld geëist dat het dossier studies bevat die zijn uitgevoerd door gecertificeerde laboratoria die voldoen aan de criteria voor «Good Laboratory Practice» (GLP) en «Good Experimental Practice» (GEP). Verder moeten de studies zijn uitgevoerd volgens strikte, internationaal afgesproken protocollen.
De onderzoeken die door de aanvrager zijn ingediend, worden wetenschappelijk beoordeeld door de rapporterend lidstaat. Hierbij wordt onder andere gekeken of er onderzoeken zijn ingediend voor alle relevante aspecten en of deze onderzoeken voldoen aan de gestelde kwaliteitseisen.
Klopt het dat in het geval van glyfosaat het toelatingsdossier van de EFSA grote delen tekst bevat die vrijwel letterlijk overgenomen zijn uit het dossier dat fabrikant Monsanto zelf heeft aangeleverd? Zo ja, deelt u de mening dat de invloed van deze fabrikant daarmee groot is?
Een onderdeel van de procedure voor het Europees goedkeuren van een werkzame stof is het beoordelen van het ingediende dossier en het opstellen van een rapport door een rapporterend lidstaat volgens vastgestelde procedures en richtsnoeren. Deze systematiek houdt in dat er van elk onderzoeksrapport in het dossier een samenvatting (veelal met geciteerde teksten) wordt opgenomen in het rapport, gevolgd door een onafhankelijke wetenschappelijke beoordeling door de rapporterend lidstaat. Hierdoor worden de andere lidstaten in staat gesteld om deze rapporten kritisch tegen het licht te houden (zie ook Kamerstuk 27 858, nr. 440).
Klopt het dat Monsanto met de hoofdredacteur van het tijdschrift Food and Chemical Toxicology heeft afgesproken om tegen betaling van 16.000 dollar een gepubliceerd onderzoek van professor Séralini, dat de giftigheid van Roundup aantoonde, in te trekken? Zo ja, wat is uw oordeel hierover?
Hoe beoordeelt u het fenomeen «ghostwriting» door Monsanto, waarbij het bedrijf zelf artikelen schrijft en vervolgens wetenschappers zoekt die tegen betaling bereid zijn om deze onder eigen naam te publiceren? Vindt u dat deze onder een valse naam gepubliceerde artikelen een rol mogen spelen in de toelatingsprocedure van stoffen?
Klopt het dat de Monsanto Papers aantonen dat een studie van dr. Kirkland, waarin de veiligheid van glyfosaat wordt beschreven, aangepast en herschreven is door de directeur productveiligheid van Monsanto, zonder dat dit vermeld is?
Is de Europese toelating van glyfosaat deels gebaseerd op deze studie van dr. Kirkland? Zo ja, deelt u de mening dat deze door Monsanto herschreven studie verwijderd dient te worden uit het toelatingsdossier voor glyfosaat?
Klop het dat de Monsanto Papers laten zien dat Monsanto in 2002 een studie door TNO liet uitvoeren naar de huidabsorptie van glyfosaat, maar dat deze studie voortijdig door Monsanto werd afgebroken omdat de eerste resultaten negatief uitvielen voor het bedrijf?
Maakt deze TNO-studie deel uit van het Europese toelatingsdossier van glyfosaat? Zo nee, waarom niet?
Zijn de resultaten van deze eerste TNO-studie openbaar gepubliceerd?
Klopt het dat Monsanto de resultaten uit deze TNO-studie niet heeft aangeleverd bij de EFSA voor de Europese toelatingsprocedure?
Waarom kan een fabrikant zelf een selectie maken in de studies die ze bij de EFSA aanlevert? Deelt u de mening dat dit een vertekend beeld kan geven over de veiligheid van een stof?
Een fabrikant bepaalt de reikwijdte van een aanvraag voor de goedkeuring van een werkzame stof of de toelating van een gewasbeschermingsmiddel en zorgt ervoor dat het dossier hierbij aansluit. Het dossier wordt vervolgens wetenschappelijk beoordeeld door de rapporterende lidstaat (zie ook mijn antwoord op vraag 5).
Klopt het dat de TNO-studie wel als bewijsstuk gebruikt wordt in de rechtszaken die momenteel in de VS lopen tegen Monsanto (nu Bayer)? Zo ja, deelt u dan de mening dat het om een gedegen onderzoek gaat, dat ook in de Europese toelatingsprocedure meegenomen had moeten worden?
Ik begrijp – uit de uitzending van Zembla – dat de resultaten van het TNO-onderzoek worden gebruikt in rechtszaken die in de Verenigde Staten lopen.
EFSA heeft in een reactie op de «Monsanto papers» aangegeven dat het TNO-onderzoek was uitgevoerd met andere formuleringen van de werkzame stof glyfosaat dan de representatieve formulering in het dossier en dat het dossier voldoende informatie bevatte (een studie met mensenhuid met de representatieve formulering).
Hoe beoordeelt u de Europese toelating van glyfosaat in 2017 nu uit de Monsanto Papers blijkt dat Monsanto wetenschappers heeft omgekocht en onderzoek heeft gemanipuleerd en gestuurd? Deelt u de mening dat de huidige Europese toelating voor glyfosaat daarmee gebaseerd is op frauduleuze gronden?
Ik verwijs uw Kamer naar mijn antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening dat glyfosaat niet gebruikt zou moeten worden totdat onomstotelijk bewezen is dat het geen schade aanbrengt aan de gezondheid, het milieu en de biodiversiteit?
Het Europese systeem voor de beoordeling van werkzame stoffen en gewasbeschermingsmiddelen is zo ingericht dat werkzame stoffen en gewasbeschermingsmiddelen alleen op de markt mogen worden gebracht en gebruikt na uitgebreide wetenschappelijke beoordeling. De laatste Europese herbeoordeling van de werkzame stof glyfosaat heeft geleid tot de conclusie dat er geen onaanvaardbare risico’s zijn voor mens, dier en milieu.
Deelt u de mening dat glyfosaat is toegelaten op basis van frauduleus onderzoek en dat daarom de toelating moet worden teruggedraaid, zodat glyfosaat de facto verboden moet worden?
Ik verwijs uw Kamer naar mijn antwoord op vraag 7.
Hoe garandeert u dat de procedure voor de hernieuwde toelating van glyfosaat in 2022, waarbij Nederland een van de rapporterende lidstaten is, zonder manipulatie en sturing van Monsanto gebeurt?
De laatste Europese goedkeuringsprocedure van de werkzame stof glyfosaat is – zoals ik in mijn antwoord op vraag 7 heb aangegeven – volgens EFSA niet beïnvloed door de chemische industrie. Ik heb geen aanleiding te veronderstellen dat dit in de komende goedkeuringsprocedure wel het geval zal zijn. Bovendien wordt er door de betrokken partijen – zowel de bevoegde autoriteiten5 als de chemische industrie6 – openheid van zaken gegeven over het proces.
Het stilleggen van de eendenhouderij |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat sinds de uitbraak van het coronavirus de vraag naar eendenvlees nagenoeg is weggevallen, onder andere vanwege het sluiten van restaurants?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de eendensector heeft besloten om geen nieuwe eendenkuikens meer in de stallen te plaatsen en dat groepen moederdieren vervroegd naar de slacht zullen worden afgevoerd?2
De eendensector heeft mij geïnformeerd over het besluit om voorlopig geen nieuwe broedeieren in te leggen. Dat betekent dat er geen eendagskuikens meer uitkomen en worden geplaatst in stallen. Daarnaast wordt een aantal moederdieren vroegtijdig geslacht. De eendensector neemt hiermee een maatregel om de gevolgen van de crisis voor de keten te beperken.
Wordt de fok ook stilgelegd? Zo nee, wat gebeurt er dan met de ouderdieren, eieren en de kuikens?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1, wordt een aantal moederdieren vroegtijdig geslacht. Met het oog op continuïteit na de crisis worden de overige moederdieren aangehouden. Deze blijven vanzelfsprekend eieren leggen. Daarnaast is in het antwoord op vraag 2 aangeven dat er voorlopig geen nieuwe broedeieren ingelegd worden en er derhalve ook geen eendagskuikens uitkomen. Er wordt naar alternatieven voor de afzet van de broedeieren gezocht.
Kunt u bevestigen dat in de komende weken de eenden worden geslacht die nu nog in de stallen zitten, dat hun vlees zal worden ingevroren en dat de slacht van eenden daarna stil komt te liggen?
De eendensector heeft mij geïnformeerd dat deze eenden in de komende weken worden geslacht zoals gepland en dat de slacht daarna tijdelijk wordt opgeschort. Zolang het vlees niet kan worden afgezet, wordt het ingevroren.
Kunt u bevestigen dat het vlees van de eenden die in Nederland worden gehouden, voornamelijk is bestemd voor de export, omdat in Nederland sowieso weinig eendenvlees wordt gegeten?
Ja.
Herinnert u zich uw eerdere bevestiging van het feit dat experts waarschuwen dat eenden nog makkelijker dan kippen besmet kunnen worden met vogelgriepvirussen en dat de ziekteverschijnselen vaak minder duidelijk zijn bij eenden?3
Experts hebben al eerder aangegeven dat eenden gemakkelijker dan bijvoorbeeld kippen besmet kunnen worden met vogelgriepvirussen.
De ziekteverschijnselen zijn vaak minder duidelijk bij eenden. Wilde watervogels en zeker ook wilde eenden zijn een natuurlijk reservoir voor vogelgriepvirussen.
Erkent u dat het beëindigen van de eendenhouderij in Nederland het risico op een uitbraak van vogelgriep en daarmee het overslaan van vogelgriep op de mens in Nederland zou verminderen?
De kans op een vogelgriepuitbraak hangt niet alleen af van het aantal bedrijven in een land of van het type pluimveebedrijf, maar met name van de genomen bioveiligheidsmaatregelen. De kans op insleep op vogelgriep in Nederland verhoudt zich daarom niet recht evenredig met het aantal pluimveebedrijven of het aantal pluimveebedrijven met eenden.
Pluimveehouders in Nederland investeren veel in bioveiligheidsmaatregelen. Mijn ministerie en de NVWA doen er alles aan om vogelgriepuitbraken snel te ontdekken. Als een bestrijdingsplichtige variant van vogelgriep wordt ontdekt, wordt deze onmiddellijk bestreden en daarbij worden strenge voorzorgsmaatregelen genomen om te voorkomen dat mensen besmet worden met het vogelgriepvirus. Daarmee beperken we de kans dat een vogelgriepvirus overslaat op mensen tot een minimum. Of deze kans nog verder vermindert wanneer er helemaal geen eendenbedrijven meer zouden zijn in Nederland is niet bekend.
Kunt u bevestigen dat eendenslachterij Tomassen Duck-To, de enige Nederlandse eendenslachterij, sinds de uitbreiding van de slachtcapaciteit in 2016, niet beschikt over een geldige natuurvergunning (op grond van artikel 2.7, tweede lid, Wet natuurbescherming)?
De bevoegdheid om te beoordelen of deze ontwikkeling vergunningplichtig is onder Wet natuurbescherming (Wnb) ligt bij de provincie, in dit geval provincie Gelderland.
Wel kan worden gemeld dat door het wegvallen van de drempelwaarde in het PAS zijn er veel bedrijven die niet over een vergunning beschikken terwijl dit naar de inzichten nu wel noodzakelijk kan zijn. In mijn brief van 27 juni jl. (Kamerstuk 32 670, nr. 163) geef ik aan dat er voor die situaties wordt gestreefd naar legalisatie en dat er geen sprake zal zijn van actieve handhaving.
Initiatiefnemers die een melding hebben gedaan en de activiteit feitelijk hebben gerealiseerd conform de toen geldende wet- en regelgeving, hebben te goeder trouw gehandeld.
Erkent u dat het bedrijf over een natuurvergunning dient te beschikken, vanwege de door het bedrijf veroorzaakte stikstofdepositie op toch al met stikstof overbelaste Natura 2000-gebieden in de omgeving, zoals de Veluwe?
Zie antwoord vraag 8.
Erkent u dat vanwege het ontbreken van een benodigde vergunning sprake is van een illegale situatie?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u bevestigen dat er grote dierenwelzijnsproblemen zijn in de Nederlandse eendenhouderij, onder andere omdat de dieren niet kunnen zwemmen terwijl hun lichaam er niet op is gebouwd om 24 uur per dag op hun poten te staan?
Zoals ik eerder heb aangegeven tijdens het Algemeen Overleg van uw Kamer over dieren in de veehouderij van 11 september 2019 (Kamerstuk 28 973, nr. 220) zijn er in de eendenhouderij zeker opgaven op het gebied van dierenwelzijn, waarvan de aanwezigheid van zwemwater er één is. Hierover ben ik in gesprek met de sector.
Kunt u bevestigen dat eenden voorafgaand aan de slacht levend en bij bewustzijn worden aangehangen, in strijd met de in 2014 door de Kamer aangenomen motie van de Partij voor de Dieren?4
Zowel het levend aanhangen als het bedwelmen met de waterbadmethode zijn toegestaan volgens de Europese verordening inzake de bescherming van dieren tijdens het doden (Verordening (EG) nr. 1099/2009). Voor het gebruik van het waterbad als bedwelmingsmethode zijn in de Verordening specifieke voorschriften vastgelegd voor onder andere de wijze van aanhangen en de maximale duur tussen het aanhangen en de bedwelming. De Verordening voorziet niet in de mogelijkheid om op nationaal niveau strengere voorschriften te stellen aan het fixeren van dieren. Een verbod op een bepaalde fixatiemethode kan dus alleen in Europees verband worden bereikt. Waterbadbedwelming wordt nog maar in een beperkt aantal slachthuizen toegepast, waaronder die voor eenden. Een werkbaar alternatief is voor eenden niet aanwezig. Aan de geschiktheid van de gasbedwelmingsmethode voor eenden wordt namelijk sterk getwijfeld, omdat de dieren het vermogen hebben hun adem in te houden.
Kunt u bevestigen dat eenden nog altijd worden bedwelmd met de waterbadmethode waarvan uw voorgangers al sinds 2009 beloofden dat deze zou worden uitgefaseerd?5
Zie antwoord vraag 12.
Is het waar dat de sector in gesprek is met het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over financiële compensatie nu de sector stil komt te liggen door de uitbraak van het coronavirus?6
Ja. De sector heeft mij om financiële compensatie gevraagd.
Bent u van plan om inderdaad financiële compensatie te bieden? Zo ja, waar zal de steun uit bestaan, welke bedragen zijn hiermee gemoeid en uit welke potjes komt dit?
Er wordt verkend welke mogelijkheden er zijn voor (Europese) financiële steun van alle primaire landbouwsectoren die door de COVID-19 crisis zijn getroffen. Hier valt ook de eendenvleessector onder.
Op dit moment is niet bekend of, en zo ja, welke mogelijke steunmogelijkheden er kunnen worden ingezet naast de generieke steunmaatregelen voor alle bedrijven.
Als u overgaat tot financiële steun, bent u dan bereid hieraan de voorwaarde te verbinden dat de eendensector in Nederland na de coronacrisis niet opnieuw wordt opgebouwd, maar zal worden beëindigd? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment is nog niet bekend of, en zo ja welke aanvullende steunmaatregelen mogelijk kunnen worden ingezet voor de primaire landbouwsectoren, waaronder de eendenvleessector. Zoals ik al heb aangegeven in het Algemeen Overleg van uw Kamer over dieren in de veehouderij van 11 september 2019, vind ik het nogal ver gaan om in een keer een hele sector te verbieden, dan wel te beëindigen. In deze tijden is het niet gepast om beëindiging van een sector als voorwaarde aan financiële steun te verbinden.
De gevolgen van de maatregelen tegen het coronavirus voor dieren in de veehouderij |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Is het uitgangspunt van het kabinet dat we vanuit dierenwelzijnsoogpunt moeten zorgen dat we maatregelen nemen om problemen in de slachterijen, in de stallen of in het transport niet te laten verergeren als gevolg van de coronacrisis? Zo nee, waarom niet?
Het coronavirus raakt alle delen van onze maatschappij en de economie. Dierenwelzijn is een aspect dat daarbij o.a. in het geding kan komen. Bij het nemen van benodigde maatregelen met betrekking tot het coronavirus worden de effecten op het dierenwelzijn in de veehouderij meegewogen.
Heeft u de oproep gezien van 36 Europese dierenbeschermingsorganisaties om de transporten vanuit Europa naar derde landen stil te leggen en om diertransporten binnen Europa stil te leggen als ze meer dan acht uur duren?1
Ja, tevens ken ik het bericht van de Europese Commissie waarnaar wordt verwezen in die oproep. Dat bericht houdt in het handelsverkeer en transport tussen de lidstaten van de EU te continueren om de voedselproductie in de EU op peil te houden.
Steunt u deze oproep? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Het handelsverkeer is essentieel voor de voedselproductie, zeker in deze periode. Daarnaast blijft de Transportverordening van kracht, zoals ook aangegeven door de Europese Commissie. Transporten binnen Europa langer dan 8 uur zijn daarin toegestaan, waarbij uiteraard wel moet blijven worden voldaan aan de dierenwelzijnseisen. Daarom steun ik deze oproep niet.
Gaat u bij de Europese Commissie aandringen op het snel doorvoeren van deze voorgestelde maatregelen?
Omdat ik de oproep niet steun, zal ik hier ook niet op aandringen bij de Europese Commissie.
Kunt u bevestigen dat er steeds meer dierenleed optreedt als diertransporten toch doorgaan, nu diverse landen striktere grenscontroles instellen of de grenzen volledig sluiten voor alle transporten, met lange files en vertragingen van 12 uur of meer tot gevolg?2 3 4
Na een eerste fase van ingelaste grenscontroles, die tot lange wachttijden hebben geleid en daarmee ook in een aantal gevallen tot welzijnsproblemen, lijkt dit nu verbeterd. Nederland blijft aandringen op het snel doorvoeren van levende have wanneer dit stokt. Daarover hebben we nauw contact met de Europese Commissie. Ook de zogeheten «green lanes» kunnen daarbij helpen. Signalen over maatregelen die landen nemen die tot vertragingen kunnen leiden worden verzameld en vervolgens gepubliceerd door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). Bedrijven kunnen deze informatie gebruiken bij hun beslissingen over transporten. De NVWA gebruikt deze informatie om vooraf de routeplannen van diertransporten te beoordelen.
Er zijn geen signalen dat landen de grenzen sluiten voor levende dieren.
Kunt u bevestigen dat de vraag naar voedingsmiddelen, waaronder vlees, zowel in Nederland als in andere landen door het sluiten van horecagelegenheden drastisch – tot wel 40% – is afgenomen?5
Het sluiten van horecagelegenheden in binnen- en buitenland in het kader van de coronacrisis heeft geresulteerd in een forse afname in de vraag naar voedingsmiddelen in deze branche. Daarnaast lijkt er sprake te zijn van een verschuiving van de vraag van de horecasector naar de retail.
Erkent u dat het zeer onwenselijk is als vlees vanwege het wegvallen van exportmogelijkheden wordt ingevroren en later alsnog moet worden «doorgedraaid» ofwel vernietigd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om dit te voorkomen?
Het vlees dat wordt ingevroren als gevolg van het wegvallen van exportmaatregelen is geproduceerd onder het gebruikelijke regime van keuring en toezicht door de NVWA met aandacht voor voedselveiligheid en dierenwelzijn. Dat het bedrijfsleven er nu voor kiest om, weliswaar gedwongen door de omstandigheden, het vlees in te vriezen in plaats van direct te verkopen doet daar niets aan af. Invriezen geeft het bedrijfsleven meer ruimte om in te spelen op de veranderde omstandigheden en te sturen op een balans in vraag en aanbod.
Heeft u gezien dat door verschillende partijen in de vleessector wordt gewezen op nog verdere druk op het slachtproces door het uitvallen van toezichthouders en slachthuispersoneel?6
Ja.
Heeft u gezien dat varkenshouders de afgelopen dagen meer varkens leverden dan de slachterijen aankunnen en zijn er plannen om deze toevloed door overheidsingrijpen te beperken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?7
Uw Kamer zal mijn antwoord op deze vraag zo spoedig mogelijk ontvangen.
Bent u van mening dat ook slachthuismedewerkers en de toezichthouders van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)beschermd moeten worden tegen het coronavirus en dat zij dus ook volgens de richtlijnen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) thuis moeten blijven als zij milde klachten vertonen?
Zeker. De NVWA hecht aan de veiligheid van haar medewerkers en hanteert de RIVM-richtlijnen die voor elke Nederlander gelden.
Erkent u dat het dientengevolge zeer waarschijnlijk is dat er de komende tijd minder slachthuispersoneel, minder keuringsmedewerkers en minder toezichthouders zullen kunnen werken in de slachthuizen, ook in het buitenland?
De NVWA heeft scenario’s voorbereid voor het afschalen van haar werkzaamheden ten gevolge van verminderde beschikbaarheid en dus inzet van personeel in verband met corona. Aan deze scenario’s wordt momenteel uitvoering gegeven, ook voor de situatie van slachthuizen. Zo wordt op de slachthuizen de NVWA-inzet met name op de keuringswerkzaamheden gericht en heeft afschaling van tactische toezichtswerkzaamheden plaatsgevonden. De verplichte monstername in het kader van het Nationaal Plan Residuen zal vanaf maandag 30 maart a.s. worden gehalveerd bij slachthuizen. Op het primaire bedrijf en bij import is hiermee begin vorige week gestopt. Ook de monstername Verordening microbiologische criteria (VMC) wordt voorlopig gestaakt. Vanaf heden worden geen fysieke bezoeken meer uitgevoerd voor jaarlijkse verleningen van scrapie status. Dit wordt beperkt tot een administratieve controle. Nieuwe aanvragen worden voorlopig niet in behandeling genomen. De exportcertificering voor fok- en gebruiksdieren van bepaalde diersoorten is stopgezet.
Hoeveel toezichthouders en keuringsmedewerkers zijn er dit jaar tot nu toe al uitgevallen bij BV Kwaliteitskeuring Dierlijke Sector (KDS) en de NVWA?
Het ziekteverzuim bij de NVWA onder medewerkers die hun werk op slachthuizen doen bedraagt volgens het laatst bekende voortschrijdend jaargemiddelde bijna 7%. De laatste weken neemt dit percentage fors toe (huidige stand: 15,8%.) Voor KDS bedraagt het actuele verzuimpercentage 19,5%.
Hoe verantwoord vindt u het dat tot op heden dagelijks tienduizenden varkens naar slachthuizen in Noord-Brabant, een corona brandhaard, worden vervoerd, waar het voltallige slachthuispersoneel moet worden ingezet en zij aan zij moet werken om het hoge slachttempo bij te kunnen benen?
Iedere werkgever, dus ook een slachthuis, is er aan gehouden de voorschriften met betrekking tot het coronavirus op te volgen en de werkzaamheden hier op in te richten. De NVWA heeft de slachthuizen hier per brief uitdrukkelijk op gewezen. Daar waar de NVWA constateert dat de richtlijnen van het RIVM niet adequaat worden opgevolgd, zal de dienstverlening door de NVWA worden opgeschort.
Kunt u bevestigen dat keuringsmedewerkers vanwege de risico’s voor de gezondheid van de slachthuismedewerkers en die van henzelf, alsmede in het belang van de voedselveiligheid, pleiten om per direct passende maatregelen te treffen?
Keuringsmedewerkers stellen uiteraard ook vragen over de veiligheid van hun werk in verband met het coronavirus. Daarom heeft de NVWA de slachthuizen per brief gewezen op de noodzaak van strikte naleving van de RIVM-adviezen. Daar waar de NVWA constateert dat de adviezen niet adequaat worden opgevolgd, zullen de keuringen door de NVWA worden opgeschort.
Bent u bereid gehoor te geven aan deze oproep en slachthuizen op te dragen te zorgen dat medewerkers voldoende afstand kunnen houden, met als gevolg dat er minder personeel kan werken en de druk op het slachtproces drastisch wordt verminderd?
Indien de NVWA constateert dat slachthuizen zich niet houden aan alle RIVM-richtlijnen vinden er geen keuringen plaats De NVWA-dierenarts heeft de mogelijkheid het slachtproces per direct te stoppen en de NVWA-medewerkers zullen van het bedrijf vertrekken als op de slachthuizen medewerkers aanwezig zijn die symptomen van (milde) verkoudheid vertonen. Deze lijn is op 23 maart jl. nogmaals onder de aandacht gebracht middels een brief vanuit de NVWA aan alle slachterijen met permanent toezicht.
Kunt u bevestigen dat besmet of vervuild vlees, zoals met de listeriabacterie, salmonellabacterie, het hepatitis E-virus of MRSA- en ESBL-bacteriën, nog grotere risico’s met zich mee kunnen brengen voor de gezondheid van mensen, nu ook het coronavirus rondwaart?
De algemene instructies van het Voedingscentrum zoals het goed verhitten van (rauwe) voedingsmiddelen volstaan ook hier. Daarnaast dienen voedselproducerende bedrijven ook nu te voldoen aan alle geldende wet- en regelgeving met betrekking tot het veilig produceren van voedsel. De NVWA houdt daar toezicht op.
Deelt u de mening dat het nog belangrijker is dan anders om te zorgen dat (kwetsbare) mensen geen besmetting oplopen door vlees waarvan de voedselveiligheid onvoldoende is gecontroleerd?
Zoals in vraag 16 beantwoord, is het altijd belangrijk dat de veiligheid van voedsel is gewaarborgd en dat consumenten de adviezen van het Voedingscentrum ter hand nemen. De producenten zijn verantwoordelijk voor het veilig produceren van vlees, en dat hierbij aan de geldende regelgeving op het terrein van voedselveiligheid wordt voldaan. Voedselveiligheid is in alle omstandigheden belangrijk. Dat is nu niet anders en daar richt de NVWA zich op. Hiermee wordt er alles aan gedaan om te voorkomen dat consumenten, ook de kwetsbare doelgroepen, ziek worden door onveilig voedsel.
Vindt u het verantwoord dat het toezichtsniveau nog verder daalt bij uitval van KDS- en NVWA-medewerkers, met alle risico’s voor voedselveiligheid en dierenwelzijn van dien? Zo ja, waarom? Zo nee, welke maatregelen treft u om dat te voorkomen?
Uw Kamer zal mijn antwoord op deze vraag zo spoedig mogelijk ontvangen.
Erkent u dat er onder de huidige omstandigheden fors minder dieren moeten worden geslacht en gaat u er dan ook voor zorgen dat dit daadwerkelijk gebeurt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn onderneemt u welke actie?
Uw Kamer zal mijn antwoord op deze vraag zo spoedig mogelijk ontvangen.
Erkent u dat er onder de huidige omstandigheden geen internationale diertransporten meer moeten worden uitgevoerd en gaat u dan ook een moratorium afkondigen op diertransporten vanuit Nederland naar andere landen?
Zie mijn antwoorden op de vragen 3, 4 en 5.
Erkent u dat er onder de huidige omstandigheden fokbeperkingen moeten worden ingesteld om te voorkomen dat stallen overvol zullen raken en gaat u deze dan ook opleggen? Zo nee, erkent u dat u in dat geval welbewust het risico neemt dat er grote dierenwelzijnsproblemen en voedselveiligheidsrisico’s ontstaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wilt u het nemen van dergelijke risico’s verantwoorden?
Uw Kamer zal mijn antwoord op deze vraag zo spoedig mogelijk ontvangen.
Kunt u deze vragen gelet op de urgentie daarvan één voor één en vóór aanstaande woensdag beantwoorden?
Daar waar mogelijk zijn de vragen beantwoord. Voor de niet-beantwoorde vragen is meer tijd nodig. Uw Kamer deze antwoorden zo spoedig mogelijk ontvangen.
Het onderzoeksrapport van Investico over stalbranden |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het onderzoeksrapport van Investico ««Toename stalbranden: sinds 2012 één miljoen dieren in vlammen op»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat stalbranden structureel moeten worden aangepakt, opdat duizenden dierenlevens gespaard kunnen worden?
Iedere stalbrand met dierlijke slachtoffers is er één te veel en raakt mensen, ook mij. De gevolgen voor de dieren, veehouders en hulpverleners zijn groot, vandaar dat ik een structurele aanpak van stalbranden, die is gericht op het verminderen van de kans op een stalbrand en op het beperken van het aantal dierlijke slachtoffers daarbij, van groot belang acht. Het Actieplan brandveilige veestallen 2018–2022 (hierna: Actieplan) voorziet in deze structurele aanpak.
Kunt u toelichten hoe het volgens u kan dat, ondanks dat er in 2012 en 2018 actieplannen zijn gekomen voor het aanpakken van stalbranden, in 2018 een nieuw Actieplan brandveilige veestallen is gestart, er in 2019 een verdubbeling heeft plaatsgevonden van het aantal stalbranden ten opzichte van 2012, en dat ook het aantal slachtoffers bij dergelijke branden explosief is gestegen?
De aanpak van stalbranden volgens het huidige Actieplan is gebaseerd op de bevindingen van het Actieplan stalbranden 2012–2016, de evaluatie ervan door Wageningen Livestock Research (WLR) en het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV) en het rapport van het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB), waarin is gekeken naar de mate waarin schadebeperkende en preventieve maatregelen het aantal dierlijke slachtoffers verminderen en welke financiële kosten hiermee gemoeid zijn. Als prioritaire schadebeperkende maatregel is in het kader van deze aanpak het Bouwbesluit gewijzigd en moeten vanaf 2014 nieuw te bouwen stallen en stallen die verbouwd worden voldoen aan strengere eisen rond de brandveiligheid. Als prioritaire preventieve maatregel is een periodieke elektrakeuring van stallen verplicht in de private kwaliteitssystemen van de varkens-, kalver- en pluimveehouderijen. Als gevolg hebben in 2018 en 2019 alle varkens-, kalver- en pluimveehouderijen in Nederland die zijn aangesloten bij een kwaliteitssysteem, een elektrakeuring gehad die periodiek herhaald gaat worden. Deze elektrakeuringen dringen het risico op problemen met elektra en kortsluiting, de belangrijkste vastgestelde oorzaak van stalbranden, terug. Naast deze maatregelen worden in de aanpak van stalbranden andere maatregelen genomen en verkend om de kans op een stalbrand te verkleinen en het aantal dierlijke slachtoffers te verminderen. In mijn brief Stalbranden van 14 januari 2019 (Kamerstuk 35 000, nr. 71) ben ik hierop uitvoerig ingegaan.
Na enige jaren van stijging van het totaal aantal stalbranden is in 2019 een daling te zien, zo vonden in 2018 ruim 60 stalbranden en in 2019 41 stalbranden plaats. Indien men bij de analyse van deze cijfers de brandstichting in het Groningse Kiel-Windeweer in 2019 buiten beschouwing laat is tevens te zien dat sinds 2017 sprake is van een lager aantal dierlijke slachtoffers. Zo waren er in 2017 ruim 232.000 dierlijke slachtoffers te betreuren als gevolg van 28 stalbranden. In 2018 waren er 122.000 dierlijke slachtoffers als gevolg van 28 stalbranden en in 2019 waren ruim 75.000 dierlijke slachtoffers als gevolg van 17 stalbranden te betreuren, de slachtoffers van bovengenoemde brandstichting niet meegerekend. De cijfers zijn na te lezen in de publicatie «registratie van stalbranden en dierlijke slachtoffers»2 Dit motiveert de partners van het Actieplan om de geschetste aanpak gericht op het verminderen van stalbranden en dierlijke slachtoffers onverminderd voort te zetten. Binnenkort informeer ik uw Kamer met mijn brief stalbranden over aanvullende maatregelen in de aanpak van stalbranden en ontvangt de Kamer tevens de tweede voortgangsrapportage van het Actieplan brandveilige veestallen 2018 – 2022.
Klopt het dat in megastallen vaker dodelijke branden plaatsvinden dan in andere stallen en kunt u dit toelichten? Zo ja, hoe gaat u deze problematiek aanpakken?
Uit de geregistreerde gegevens van Brandweer Nederland en het Verbond van Verzekeraars van het aantal stalbranden, dierlijke slachtoffers en de oorzaak van stalbranden kan geen statistisch significante relatie worden afgeleid tussen de grootte van veestallen en de kans op een stalbrand. Kortom, de aantallen zijn zodanig dat hier geen uitspraak over kan worden gedaan. Grotere stallen moeten wel meer maatregelen treffen om een gelijk niveau van brandveiligheid te realiseren. Uiteraard is het zo dat bij een brand in een grote stal de kans dat er meer dieren sterven groter is.
Bent u van mening dat de huidige maatregelen ver genoeg gaan in het voorkomen van stalbranden, gezien de huidige data, en daarmee in het beschermen van dierenlevens? Zo nee, welke stappen bent u bereid te nemen om stalbranden effectiever aan te pakken?
In de huidige aanpak staat het benutten van nieuwe inzichten, kennis en innovaties centraal. Zo is in het Actieplan het accent verlegd naar een risicogerichte aanpak, waarbij op basis van het risicoprofiel van stallen gekozen wordt voor aanvullende maatregelen. Bij deze aanpak worden de maatregelen met name gericht op grote pluimvee- en varkensstallen, omdat bij brand daar meer dierlijke slachtoffers kunnen vallen. Op deze wijze worden stalbranden mede op basis van kennis over oorzaken en risico’s effectiever aangepakt. Om het aantal stalbranden en dierlijke slachtoffers verder te beperken heb ik de partners van het Actieplan gevraagd om na te gaan welke aanvullende maatregelen mogelijk zijn en welke bestaande maatregelen versneld kunnen worden. Hierover informeer ik u binnenkort nader over aanvullende maatregelen in de aanpak van stalbranden.
Herkent u zich in het beeld dat door dit onderzoek wordt geschetst dat de huidige brandveiligheidseisen voor megastallen achterblijven bij de intensivering van de veehouderij en zo een risico vormen met betrekking tot stalbranden? Zo ja, bent u bereid om de brandveiligheidseisen aan te scherpen?
Volgens het Bouwbesluit mogen brandcompartimenten maximaal 2.500 m2 groot zijn. Veestallen die bestaan uit een brandcompartiment groter dan 2.500 m2 zijn alleen toegestaan als de brandveiligheid gelijkwaardig is aan de brandveiligheid van een brandcompartiment kleiner dan 2.500 m2. In de praktijk betekent dit dat in het geval van een groter brandcompartiment dan 2.500 m2 aanvullende brandveiligheidsmaatregelen genomen dienen te worden om een gelijkwaardige brandveiligheidsniveau te bereiken. Het is aan de initiatiefnemer om deze gelijkwaardigheid te onderbouwen ter beoordeling van het bevoegde gezag (gemeente). In 2018 zijn door het Nederlandse Normalisatie Instituut twee NEN-normen gepubliceerd die hierbij kunnen worden gebruikt.3 Dit is gedaan in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en was één van de acties uit het Actieplan Stalbranden 2012–2016. Op deze wijze is de brandveiligheid van stallen die bestaan uit een brandcompartiment groter dan 2.500 m2 geborgd.
Kunt u toelichten waarom er in het Actieplan brandveilige veestallen voor is gekozen om maar een deel van de aanbevelingen die voortvloeiden uit het onderzoeksrapport van Wageningen Universiteit, op te volgen, terwijl andere adviezen, zoals het opnemen van vluchtdeuren in verblijven, het verbieden van oude cv-ketels en geisers in stallen of het verplichten van een brandhaspel met voldoende lengte, niet zijn opgevolgd? Bent u bereid om dergelijke aanbevelingen te heroverwegen naar aanleiding van dit rapport? Zo ja, kunt u uw overwegingen hierover delen met de Kamer?2
In het antwoord op vraag 3 heb ik toegelicht dat de huidige aanpak is gebaseerd op de resultaten van het Actieplan stalbranden 2012–2016, de evaluatie ervan door Wageningen Livestock Research (WLR) en het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV) en het rapport van het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB). In mijn brief Stalbranden van 14 januari 2019 (Kamerstuk 35 000, nr. 71) ben ik uitvoerig ingegaan op de preventieve en schadebeperkende maatregelen die mede op basis van de evaluatie door WLR-IFV en het EIB-onderzoek als prioritair naar voren kwamen en die als maatregel zijn overgenomen. Verder zal ik u binnenkort nader informeren over aanvullende maatregelen in het kader van de aanpak van stalbranden.
Bent u bereid om de correlatie tussen stalgrootte en het aantal stalbranden, en daarmee slachtoffers, die in dit artikel geschetst wordt opnieuw te onderzoeken? Zo ja, kunt u dit onderzoek delen met de Kamer?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 4.
Kunt u aangeven of en op welke wijze de ontwikkeling naar steeds grotere stallen en houderijsystemen op gespannen voet staat met uw visie op de toekomst van de landbouw in Nederland?
De afweging of iets past binnen de toekomst van de landbouw baseer ik op de meetlat zoals opgenomen in de Kabinetsvisie «waardevol en verbonden». Daarin staan negen toetsingscriteria, waaronder het sluiten van kringlopen, het terugdringen van emissies, de aantrekkelijkheid en vitaliteit van het platteland bevorderen en het meewegen van dierenwelzijn, het versterken van de relatie tussen boer en burger en het versterken van Nederland als ontwikkelaar en exporteur van integrale oplossingen voor klimaatslimme en ecologisch duurzame voedselsystemen. Er is niet één manier waarop dit kan, boeren en anderen kunnen dit op basis van hun eigen ondernemerschap invullen. Zo wordt het verbeteren van het dierenwelzijn en de brandveiligheid van stallen in de Subsidiemodules brongerichte verduurzaming stal- en managementmaatregelen meegewogen als criterium. Op deze wijze wordt ook de toepassing van maatregelen door boeren en andere ondernemers die bijdragen aan het verbeteren van de brandveiligheid gestimuleerd.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja, om herhaling van mijn antwoorden te voorkómen heb ik echter de antwoorden op twee vragen samengevoegd.
Het lot van geitenbokjes |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u gezien dat geitenboeren en de Land- en Tuinbouworganisatie (LTO) niet meer weten wat ze moeten doen met de 100.000 geitenbokjes die dit jaar in de lammerperiode als «afvalproduct» bij de productie van geitenkaas en -melk zullen worden geboren in de melkgeitenhouderij?1
Ja.
Heeft u gezien dat deze partijen waarschuwen voor illegale situaties, zoals het doden van pasgeboren geitenbokjes om ze af te voeren naar destructie, het op te jonge leeftijd afvoeren van lammetjes naar de slacht of het houden van teveel dieren op de bedrijven?2
Ja.
Klopt het dat van de tien tot vijftien bokkenmesters, die er naar schatting in 2017 in Nederland waren, er nu maximaal drie overgebleven zijn, omdat de rest geen geldige vergunning had? Zo nee, wat is dan de reden?
Bedrijven die geiten houden dienen zich te laten registreren bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) en krijgen een Uniek Bedrijfsnummer (UBN) toegekend. Daaronder vallen ook de bedrijven die uitsluitend of in overwegende mate geitenbokjes houden. Dergelijke bedrijven kunnen aangemerkt worden als «bokkenmester», maar staan niet onder die aanduiding geregistreerd bij RVO.nl of de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).
Op basis van het UBN en het register Identificatie & Registratie (hierna: I&R) is bij de overheid bekend waar de bedrijven zijn gevestigd en op welke locaties de geiten staan geregistreerd. Op grond van deze registers kan middels data-analyse afgeleid worden welke van deze bedrijven uitsluitend of in overwegende mate geitenlammeren houden en dus gezien kunnen worden als bokkenmester. Op basis van analyse van de I&R-gegevens over 2019 zijn 7 bedrijven geïdentificeerd die als bokkenmesters aangemerkt kunnen worden. Hoeveel bokkenmesters een geldige vergunningen hebben is mij niet bekend. Vergunningverlening en de controle daarop is een bevoegdheid van gemeenten.
De melkgeitenhouderijsector heeft in 2017 het Plan van aanpak welzijn geitenbokjes (hierna: plan van aanpak) opgesteld. De maatregelen uit het plan van aanpak zijn sinds 1 januari 2018 van kracht en worden privaat geborgd. Met het plan van aanpak streeft de sector naar een situatie waarbij geitenbokjes op het geboortebedrijf worden afgemest of via een een-op-een relatie bij een bokkenmester. Sinds het van kracht worden van de maatregelen heeft een groeiend aantal melkgeitenhouders besloten het afmesten van geitenbokjes in eigen hand te houden. Dit kan een verklaring zijn voor een afname van het aantal bokkenmesters. Handhaving door gemeenten op de aanwezigheid en juistheid van vergunningen kan hier aan bijgedragen hebben.
Hoe lang hebben deze bokkenmesterijen dieren kunnen houden, zonder dat zij over de juiste vergunning beschikten en hoe heeft dit kunnen gebeuren?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 is vergunningverlening een bevoegdheid van gemeenten. Hoeveel bokkenmesters niet of over een ontoereikende vergunning beschikten, hoeveel daarvan op last van gemeenten zijn gestopt met hun activiteiten en hoe lang op de betreffende locaties dieren zijn gehouden is mij niet bekend.
Kunt u bevestigen dat er in het voorjaar van 2019 ook al sprake was van het sluiten van bokkenmesterijen?3
Of en zo ja hoeveel bokkenmesterijen er in 2019 op last van gemeenten in Nederland zijn gesloten is mij niet bekend. Dergelijke gegevens worden niet centraal geregistreerd en gerapporteerd.
Bent u op de hoogte van het feit dat eind 2019 bleek dat geitenhouders wederom hun aantallen dieren flink hebben uitgebreid, ook in gebieden waar een geitenstop is ingesteld, waardoor het aantal geiten sinds 2000 is verdrievoudigd tot 614.000?4
In de jaren 2017–2019 is het aantal geiten in alle provincies toegenomen, ook in de provincies waar een nieuwbouw- en uitbreidingsverbod van kracht is. In die provincies heeft groei plaats kunnen vinden op grond van vergunningen die al verstrekt waren voor het afkondigen van de verboden.
Deelt u de mening dat de geitensector, door welbewust uit te breiden terwijl bokkenmesterijen hun deuren moesten sluiten, zelf verantwoordelijk is voor deze situatie waarbij er geen ruimte meer is voor de geitenbokjes die straks worden geboren als bijproduct van de geitenkaas- en geitenmelkproductie?
Het was en is de verantwoordelijkheid van individuele geitenhouders om zorg te dragen voor het welzijn van alle dieren die op het eigen bedrijf worden geboren en gehouden.
Erkent u de noodzaak voor het invoeren van een stelsel van productierechten om een verdere groei van het aantal geiten te voorkomen?
Provincies hebben op grond van het omgevingsrecht de bevoegdheid om vanuit het voorzorgprincipe tijdelijke maatregelen te nemen. In totaal negen provincies hebben van deze bevoegdheid gebruik gemaakt naar aanleiding van de conclusies uit het onderzoeksprogramma Veehouderij en Gezondheid en Omwonenden (VGO), waarbij een verhoogde kans op longontstekingen in de buurt van geitenhouderijen werd geconstateerd. Provincies hebben hierin dus een eigen afweging gemaakt, die ik zeker ondersteun. Op dit moment wordt het invoeren van productierechten voor geiten nog niet overwogen.
Op welke wijze gaat u zich inzetten om het aantal geiten in Nederland terug te brengen naar een aantal waarbij de geboren lammetjes op de bedrijven kunnen worden aangehouden en wel passen binnen de vergunde ruimte?
Voor het antwoord op de vraag verwijs ik naar de antwoorden op vraag 7 en 8.
Kunt u bevestigen dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) bij controles op identificatie en registratie in 2018 bij 63% van de onderzochte geiten- en schapenbedrijven overtredingen constateerde en dat bij de herinspecties 75% niet akkoord was?5
Er zijn in 2018 in totaal 100 selecte inspecties uitgevoerd op I&R bij geiten en schapenbedrijven, waarvan 92 reguliere (of eerste) inspecties en 8 herinspecties. Bij 63% van inspecties werden overtredingen geconstateerd. Inspecties worden risicogericht uitgevoerd, dat wil zeggen dat bedrijven vooraf worden geselecteerd op basis van mogelijke risico’s op overtredingen.
Er werden 8 herinspecties uitgevoerd, waarvan er 6 niet akkoord werden bevonden. Er zijn daarvoor 2 schriftelijke waarschuwingen en 2 processen-verbaal opgemaakt (2 geitenhouders, 1 schapenhouder en 1 houder van schapen en geiten).
De inspectieresultaten over 2018 geven nadere duiding bij deze getallen en zijn te vinden op de website van de NVWA.6
Herinnert u zich dat u de vroegtijdige sterfte onder geitenlammetjes van gemiddeld 31% in 2016 en 32% in 2017 onacceptabel noemde?6
Ja.
Heeft u gezien dat de sector waarschuwt dat het probleem met de bokken groter is dan in 2016, toen de sterfte onder geitenbokjes gemiddeld 31% was en opliep tot wel 66% bij 1 bedrijf?
Ik voer op regelmatige basis overleg met de melkgeitenhouderij over het verduurzamen van de sector in den brede. Het welzijn van (met name) jonge dieren is daarbij een blijvend punt van aandacht. De inzet van de sector is erop gericht de zorg voor jonge dieren te verbeteren en daarmee de sterfte terug te dringen. De maatregelen uit het plan van aanpak richten zich daarbij op individuele melkgeitenhouders.
Mijn inzet is erop gericht de sector blijvend aan te spreken op de voortgang van de maatregelen en op de behaalde resultaten. Daarnaast zet ik daar waar mogelijk in op het wegnemen van knelpunten en op het creëren van de juiste voorwaarden en omstandigheden die nodig zijn om de zorg voor en het welzijnsniveau van melkgeiten blijvend te verbeteren en te monitoren.
In het artikel in Boerderij wordt door de sector een tweetal knelpunten gesignaleerd die het voor individuele melkgeitenhouders bemoeilijkt om de juiste omstandigheden te creëren om het welzijn van jonge dieren te optimaliseren: stalruimte en (ammoniak)ruimte op de vergunning. Naast deze in het artikel genoemde knelpunten vormt de beperkte beschikbaarheid van specifiek voor geiten goedgekeurde geneesmiddelen ook een belemmering om snel en gericht de juiste zorg te bieden. Daarnaast vormen de huidige verplichtingen op het gebied van I&R een belemmering voor een adequate monitoring van sterfte onder jonge dieren. In het navolgende ga ik in op de genoemde punten.
Uit het onderzoek Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (VGO) is gebleken dat omwonenden rond melkgeitenhouderijen een verhoogde kans op longontstekingen hebben. De precieze oorzaak is niet bekend. Daar wordt momenteel vervolgonderzoek naar uitgevoerd. De resultaten daarvan worden medio 2022 verwacht. Een negental provincies heeft als reactie op de bevindingen, uit voorzorg, een tijdelijk nieuwbouw- en uitbreidingsverbod afgekondigd voor geitenhouderijen. Hierdoor is het voor melkgeitenhouders niet mogelijk om extra stalruimte te realiseren die nodig is als bokjes niet langer naar een bokkenmester kunnen worden afgevoerd, maar op het eigen bedrijf moeten worden afgemest. In de provincie Gelderland mogen gemeenten, op grond van een provinciale gedoogregeling, soepel omgaan met melkgeitenhouderijen waar tijdelijk meer jonge dieren worden gehouden dan zijn vergund. Voor de periode vanaf 2021 werkt de provincie Gelderland aan een permanente oplossing.
Op grond van de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav) werd tot voor kort aan geitenlammeren ouder dan 10 dagen een eigen ammoniakemissie toegekend. Geitenlammeren tot 10 dagen oud telden niet mee voor de ammoniakemissie van de veehouderijlocatie. Melkgeitenhouders die geitenbokjes niet langer af wilden of konden voeren naar een bokkenmester, maar deze op het eigen bedrijf afmesten, kwamen hierdoor in de knel met hun vergunning. In overleg met de Minister van Wonen en Milieu is besloten om de leeftijd tot waarop geitenlammeren op de eigen veehouderijlocatie niet meetellen bij het bepalen van de ammoniakemissie, te verhogen van 10 tot 30 dagen. De daartoe benodigde wijziging van de Rav is op 11 maart gepubliceerd in de Staatscourant (Staatscourant 2020, 7734). De wijziging is op 6 mei jongstleden in werking getreden. Hierdoor is het voor melkgeitenhouders vanaf die datum eenvoudiger om geitenbokjes langer op de eigen bedrijfslocatie te houden.
In Nederland zijn vrijwel geen diergeneesmiddelen toegelaten voor geiten. Om geiten toch te kunnen behandelen, worden bij deze dieren veelal diergeneesmiddelen toegepast die zijn toegelaten voor andere diersoorten. Voor de hoogst noodzakelijke diergeneesmiddelen is het op grond van een recent gepubliceerde tijdelijke vrijstellingsregeling (Staatscourant 2020, 31639), sinds 17 juni mogelijk diergeneesmiddelen voor geiten met een markttoelating uit een andere EU-lidstaat voor te schrijven en toe te passen. Met deze vrijstellingsregeling is het mogelijk specifieke voor geiten bestemde geneesmiddelen toe te passen, wat de zorg en het welzijn ten goede komt.
Op grond van de huidige Regeling I&R dienen geitenhouders binnen zes maanden na geboorte van een geitenlam, of zoveel eerder als een lam van het bedrijf wordt afgevoerd, melding te doen in het I&R-systeem en het dier te voorzien van identificatiemiddelen. Lammeren die sterven voordat melding in I&R is gedaan en voordat zij zijn voorzien van identificatiemiddelen, kunnen en mogen zonder doodmelding afgevoerd worden voor destructie. Hierdoor ontstaat er een leemte in de sterftecijfers.
Om beter zicht te krijgen op de sterfte onder jonge dieren en daarmee de monitoring te verbeteren, werk ik op dit moment aan een aanscherping van de I&R-registratie voor melkgeitenhouderijen. Ik heb uw Kamer hierover per brief van 4 september 2019 geïnformeerd (Kamerstuk 28 286, nr. 1063). Streven is om per 1 december 2020 de meldingsplicht voor geboorte van geitenlammeren op melkgeitenhouderijen van 6 maanden te verkorten tot 7 dagen. Tevens zullen melkgeitenhouderijen worden verplicht melding te doen van de exacte geboortedatum (nu alleen geboortejaar), van het geslacht en van doodgeboren lammeren (doodgeboorte in de laatste week van dracht en sterfte na geboorte voordat het oormerk is aangebracht).
Met die maatregelen wordt het mogelijk doodgeboortes en sterfte onder jonge dieren in de melkgeitensector beter in beeld te brengen. De maatregelen maken het mogelijk om beter inzicht te krijgen in sterfte onder jonge dieren en gerichter en effectiever beleid te voeren, specifiek gericht op de zorg voor jonge dieren. Daarnaast bieden de maatregelen aan de melkgeitensector de mogelijkheid om op een effectievere manier uitvoering te geven aan de borging van de privaat opgelegde verplichtingen uit het plan van aanpak.
Gaat de NVWA met deze kennis in het komende lammerseizoen intensief toezicht houden bij alle melkgeitenbedrijven? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om tijdig op te kunnen treden tegen illegale situaties?
De NVWA voert risicogericht toezicht uit op de melkgeitenhouderij, op basis van meldingen. Daarnaast doet de NVWA data-analyse op jongveestromen.
Hoeveel geitenlammeren zijn er in 2019 in de Nederlandse melkgeitenhouderij geboren? Hoeveel lammeren daarvan zijn dood geboren?
Op grond van de I&R-verplichting zijn er in 2019 287.896 geboortes gemeld op geitenbedrijven met het productiedoel melk. Doodgeboren lammeren hoeven op grond van de Regeling I&R op dit moment niet geregistreerd te worden. Hier zijn om die reden geen gegevens over beschikbaar.
Hoeveel van de in vraag 14 bedoelde levend geboren geitenlammeren zijn er in de loop van 2019 alsnog gestorven en op welke leeftijd gebeurde dat?
Lammetjes hoeven pas gemerkt te worden binnen 6 maanden of zoveel eerder als ze het bedrijf verlaten. Als lammetjes niet gemerkt zijn, hoeft de sterfte niet geregistreerd te worden in I&R. In onderstaande tabel is het aantal overleden lammeren per leeftijdscategorie weergegeven die wel zijn geregistreerd in I&R in het jaar 2019.
Overleden op dag 0
89
Overleden tussen 1 en 7 dagen
3.121
Overleden tussen 7 en 14 dagen
17.741
Overleden tussen 14 en 28 dagen
8.293
Overleden tussen 28 en 180 dagen
15.713
Waar blijft de brief met uw inzet voor het terugdringen van de zeer hoge sterfte van geitenbokjes, biggetjes en kalfjes die u eind 2019 naar de Kamer zou sturen?
Zoals uw Kamer is toegezegd ben ik bezig om te komen tot de oprichting van een expertgroep zorg (en sterfte) jonge dieren. Hier zijn inmiddels stappen in gezet. Zo is met steun van de diersectoren een verkenning gestart binnen de Autoriteit Diergeneesmiddelen (SDa) om te onderzoeken of de expertgroep aldaar ondergebracht kan worden. Ik zal uw Kamer hierover en over mijn brede inzet om te komen tot het terugdringen van genoemde sterfte informeren in de eerstvolgende brief met dierenwelzijnsonderwerpen die is voorzien voor de zomer.
Klopt het dat de LTO vakgroep Melkgeitenhouderij heeft besloten om alle gesprekken over de «zorg voor jonge dieren» op te schorten, zolang zij geen ruimte krijgt om meer geitenlammetjes aan te houden? Zo ja, neemt u dan nu zelf de ruimte om uw eigen beleid en eigen doelen te bepalen op dit dossier?
Zoals in antwoord op vraag 12 heb aangegeven voer ik op regelmatige basis overleg met de melkgeitenhouderijsector.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de gebruikelijke termijn beantwoorden?
Het is helaas niet gelukt om de vragen binnen de gebruikelijke termijn te beantwoorden.
Het bericht ‘Toename stalbranden: sinds 2012 één miljoen dieren in vlammen op, Megastallen verhogen brandrisico door soepele bouwregels’ |
|
Frank Futselaar |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Toename stalbranden: sinds 2012 één miljoen dieren in vlammen op, Megastallen verhogen brandrisico door soepele bouwregels»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het nieuws dat sinds 2012 één miljoen dieren levend zijn verbrand?
Iedere stalbrand met dierlijke slachtoffers is er één te veel en raakt mensen, ook mij. Dit nieuws onderstreept nogmaals het belang van de huidige aanpak, waarin we samen met de partners van het Actieplan brandveilige veestallen 2018–2022 toewerken naar het verder verkleinen van de kans op een stalbrand en het verminderen van het aantal dieren dat daarbij omkomt.
Bent u bereid om een update te verschaffen over de voortgang van het actieplan brandveilige veestallen en kunt u daarbij specificeren hoe periodieke elektrakeuringen en brandwerende technische ruimtes als verplichtend onderdeel worden meegenomen?
Binnenkort stuur ik uw Kamer een brief met de aanvullende maatregelen in de aanpak van stalbranden.
In 2018 en 2019 hebben alle varkens-, kalver- en pluimveehouderijen in Nederland die zijn aangesloten bij een kwaliteitssysteem een elektrakeuring gehad, die periodiek herhaald gaat worden. Indien er tekortkomingen werden geconstateerd, zijn deze verholpen. Deze elektrakeuringen dringen het risico op kortsluiting, de belangrijkste oorzaak van stalbranden, terug.
Conform het gewijzigde Bouwbesluit dienen stallen die vanaf 2014 worden gebouwd (of waarvan de technische ruimte wordt gerenoveerd), te worden uitgerust met een technische ruimte die ten minste 60 minuten weerstand tegen branddoorslag of brandoverslag moet bieden.
Deelt u de mening dat de aanscherping van brandveiligheidseisen geen vrijwillig karakter mag krijgen? Zo nee, waarom niet?
Het voldoen aan brandveiligheidseisen is niet vrijwillig. Het Bouwbesluit stelt wettelijke eisen aan de brandveiligheid van gebouwen. Bij de wijziging in 2014 zijn nieuwe brandveiligheidseisen specifiek voor stallen opgenomen. Zo is ingevolge het Bouwbesluit brandcompartimentering van de technische ruimte bij nieuwbouw en de toepassing van isolatiemateriaal brandklasse B bij nieuwbouw en verbouw van stallen vanaf 2014 verplicht. Maar naast de wettelijke eisen is de inzet van iedereen noodzakelijk Ik vind het daarom een goede zaak dat de sector juist zelf ook haar verantwoordelijkheid neemt om zorg te dragen voor maatregelen om de brandveiligheid verder te versterken, in aanvulling op de wettelijk verplichte brandveiligheidseisen. Zo is een periodieke elektrakeuring van stallen als verplichting opgenomen in de private kwaliteitssystemen van de varkens-, kalver- en pluimveehouderijen.
Herkent u de constatering uit het aangehaalde nieuwsitem dat megastallen relatief gezien veel vaker worden getroffen door stalbranden? Zo ja, wat zegt dit volgens u over de wenselijk en veiligheid van megastallen?
Brandweer Nederland en het Verbond van Verzekeraars houden een registratie bij van het aantal stalbranden, dierlijke slachtoffers en de oorzaak voor zover deze te achterhalen is. Uit deze gegevens kan geen statistisch significante relatie worden afgeleid tussen de grootte van veestallen en de kans op een stalbrand. Wel is het zo dat bij een brand in een grote stal de kans dat er meer dieren sterven groter is.
In hoeverre onderschrijft u de claim dat een kwart van de stalbranden zou worden veroorzaakt door bijtschade van knaagdieren?
Op basis van de kennis en ervaring van de partners van het Actieplan brandveilige veestallen over oorzaken van stalbranden, waaronder Brandweer Nederland en het Verbond van Verzekeraars, kan niet vastgesteld worden dat stalbranden ontstaan door knaagschade. Bovendien toont de praktijk aan dat lekstromen of kortsluiting, al dan niet door knaagschade ontstaan, door een goede elektrische installatie worden opgevangen en niet tot brand leiden. Vandaar dat periodieke elektrakeuringen van belang zijn als preventieve maatregel tegen stalbranden.
Hoewel er geen direct bewijs is dat knaagdieren een rol spelen in het ontstaan van stalbranden, kan het ook niet geheel uitgesloten worden. Vandaar dat knaagdieren, vanwege de risico’s voor de volks- en diergezondheid, voedselveiligheid en mede vanwege het veroorzaken van knaagschade, buiten de stallen gehouden dienen te worden.
Welke aanbevelingen van Universiteit Wageningen uit 2012 zijn door de commissie Brandveilige stallen overgenomen?2
De aanpak van het Actieplan brandveilige veestallen 2018–2022 is gebaseerd op de bevindingen van het Actieplan stalbranden 2012–2016, de evaluatie daarvan door Wageningen Livestock Research (WLR) en het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV) en op de bevindingen van het onderzoek van het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) naar de mate waarin maatregelen het aantal dierlijke slachtoffers verminderen en welke financiële kosten hiermee zijn gemoeid. In mijn brief Stalbranden van 14 januari 2019 (Kamerstuk 35 000, nr. 71) ben ik uitvoerig ingegaan op de preventieve en schadebeperkende maatregelen die, mede op basis van de evaluatie door WLR-IFV en het EIB-onderzoek, als prioritair naar voren kwamen en die als maatregel zijn overgenomen. Het onderzoek waaraan u refereert is in opdracht van toenmalige Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie ten behoeve van het Actieplan stalbranden 2012–2016 uitgevoerd en is richtinggevend geweest voor de huidige aanpak.
Hoe kijkt u aan tegen de opvatting van de branchevereniging voor verzekeringsadviseurs Adfiz die de varkens- en pluimveehouderij in het artikel als «praktisch onverzekerbaar» bestempelt?
Een brandverzekering is in Nederland niet wettelijk verplicht. Tevens geldt er geen wettelijke acceptatieplicht. Het afsluiten van een verzekering wordt beheerst door het privaatrecht. Het is in beginsel dan ook aan partijen om tot het afsluiten van een brandverzekering te besluiten of daar afspraken over te maken.
Wel is een brandverzekering bijna altijd een voorwaarde voor de verstrekker van financieringen, voor bijvoorbeeld onroerende zaken.
Volgens het Verbond van Verzekeraars stellen verzekeraars in zijn algemeenheid strengere veiligheidseisen bij het verzekeren van grote stallen. Zo kan het voorkomen dat een verzekeraar aanbevelingen ter verbetering van de brandveiligheid voorstelt voordat men het verzekerd risico aanvaardbaar acht. Dat vind ik echter een goede zaak, aangezien zo op een risico-gebaseerde wijze versterking van de brandveiligheid wordt bevorderd.
Bent u bereid om een bindende bovengrens in te stellen voor de omvang van brandcompartimenten/stallen teneinde de brandrisico’s te verkleinen?
Volgens het Bouwbesluit mogen brandcompartimenten maximaal 2.500 m2 groot zijn. Veestallen die bestaan uit een brandcompartiment groter dan 2.500 m2 zijn alleen toegestaan als de brandveiligheid gelijkwaardig is aan de brandveiligheid van een brandcompartiment kleiner dan 2.500 m2. In de praktijk betekent dit dat in het geval van een groter brandcompartiment dan 2.500 m2 aanvullende brandveiligheidsmaatregelen genomen dienen te worden om een gelijkwaardige brandveiligheidsniveau te bereiken.Het is aan de initiatiefnemer om deze gelijkwaardigheid te onderbouwen ter beoordeling van het bevoegde gezag (gemeente). Op deze wijze blijft er ruimte voor innovatie en maatwerkoplossingen en wordt iedere keer getoetst of wordt voldaan aan brandveiligheidseisen. In 2018 zijn door het Nederlandse Normalisatie Instituut twee NEN-normen gepubliceerd die hierbij kunnen worden gebruikt.3 Dit is gedaan in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en was één van de acties uit het Actieplan Stalbranden 2012–2016. Binnen het Actieplan brandveilige veestallen 2018–2022 zal het gebruik van de genoemde NEN-normen nog nader worden beschouwd, waarbij signalen uit de praktijk over de toepassing van deze normen in de aanpak worden meegenomen.
Zijn u bewezen technieken bekend die het risico voor specifiek varkensstallen en kippenstallen kunnen verkleinen en, zo ja, kunnen deze technieken als vereiste worden opgenomen voor de bouw van stallen?
In 2019 is door de stuurgroep van het Actieplan besloten dat het accent wordt verlegd naar een risicogerichte aanpak, waarbij op basis van het risicoprofiel van stallen gekozen wordt voor aanvullende maatregelen. De maatregelen richten zich met name op de grote pluimvee- en varkensstallen, omdat bij brand daar meer dierlijke slachtoffers kunnen vallen. In het bij het antwoord op vraag 7 genoemde rapport concludeert het EIB dat brand- en rookdetectie in de technische ruimte van veestallen gunstig scoort als schadebeperkende maatregel. Om de toepassing van snelle detectie te bevorderen hebben de pluimvee- en varkenssector aan verzekeraars en brandweer gevraagd of het mogelijk is om gezamenlijk te komen tot een predicaat «brandveilige stal». Dit wordt door de partners van het Actieplan uitgewerkt. De kennis en expertise van de partijen kan hierbij worden ingezet om snelle detectie die werkt in de praktijk te implementeren en op termijn te combineren met een automatisch blussysteem in de technische ruimte.
Het bericht dat lijmplankjes veel dierenleed veroorzaken |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Dierenambulance: Stop met lijmplankjes, voorkom dierenleed»?1
Ja.
Wist u dat lijmplankjes ernstig dierenleed veroorzaken, niet alleen voor muizen maar ook voor andere dieren die er het slachtoffer van kunnen worden, zoals vogels, vleermuizen en zelfs huiskatten?
Daar ben ik mij van bewust.
Klopt het dat het gebruik van lijmplankjes om dieren te vangen en te doden verboden is, vanwege het ernstige dierenleed dat ermee wordt veroorzaakt?
Ja, lijm is één van de middelen die is aangewezen als middel waarvan het verboden is zich er mee buiten gebouwen te bevinden, indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat deze middelen of materialen zullen worden gebruikt voor het doden of vangen van dieren. Voor het gebruik van lijm als vang- of dodingsmiddel is een ontheffing nodig van de provincie. De provincie kan uitsluitend ontheffing of vrijstelling voor het gebruik van het middel verlenen als er geen andere bevredigende oplossing voor het doden of vangen van dieren bestaat. Provincies dienen alle relevante aspecten af te wegen bij het verlenen van ontheffingen en vrijstellingen, met inbegrip van de eis dat bij het vangen en doden onnodig leed moet worden voorkomen en dat bij schadebestrijding de minst bezwarende oplossing moet worden gekozen. Het kan desondanks voorkomen dat er onbedoeld andere dieren gevangen worden.
Klopt het dat een van de redenen om het gebruik van lijmplankjes te verbieden is dat lijmplankjes een niet-selectief vangmiddel zijn, die tot ernstige verstoringen van populaties van beschermde diersoorten kunnen leiden of lokale populaties van bedreigde diersoorten zelfs kunnen doen verdwijnen?
Nee, lijmplankjes worden ingezet op locaties als uiterste middel waar geen ander bevredigend alternatief dan het gebruik van dit middel bestaat. Hierbij mag geen afbreuk worden gedaan aan het streven de populatie van de betrokken soort en andere soorten in haar natuurlijke verspreidingsgebied in gunstige staat van instandhouding te laten voorbestaan.
Deelt u de mening dat het in dit licht zorgwekkend is dat vogels en andere potentieel beschermde diersoorten in de lijm vast komen te zitten, en het zelfs dikwijls niet overleven?
Ik deel deze zorgen. Vang- en dodingsmiddelen moeten op zo’n manier ingezet worden dat deze het beoogde doel behalen en het onnodig lijden van dieren moet daarbij worden vermeden.
Klopt het dat de verkoop van lijmplankjes niet verboden is?
Dat klopt, de verkoop van lijmplankjes is niet verboden.
Kunt u toelichten hoe u het verbod op het gebruik van lijmplankjes handhaaft, terwijl ze gewoon overal te koop zijn?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag drie heb toegelicht, is het gebruik van lijmplankjes verboden, maar kunnen provincies kunnen hier van afwijken door ontheffingen te verlenen. In situaties waar alles op het gebied van wering en bestrijding is geprobeerd en de volksgezondheid, dan wel de voedselveiligheid in het geding is, mogen lijmplanken ingezet worden als uiterste middel. Hierbij moet onnodig dierenleed worden voorkomen. Is dit niet het geval dan kan de NVWA hiertegen optreden in de vorm van een bestuurlijke strafbeschikking.
Deelt u de mening dat ook de verkoop van lijmplankjes verboden zou moeten worden?
Die mening deel ik niet. In gevallen waarvoor de provincies ontheffing hebben verleend, kunnen lijmplanken worden gebruikt. Een algeheel verkoopverbod is dan ook niet aan de orde.
Klopt het dat Europese regels omtrent het vrije verkeer van goederen zich verzetten tegen een dergelijk verbod?2
Dat klopt. EU-regels omtrent het vrije verkeer van goederen kunnen bij een dergelijk verbod in het geding komen.
Bent u bereid te onderzoeken of en op welke gronden u een verbod op de verkoop van lijmplankjes kunt invoeren?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag acht heb toegelicht, vind ik een verkoopverbod niet aan de orde.
Wist u dat er veel betere en diervriendelijker manieren zijn om muizenoverlast aan te pakken, zoals het dichten van kieren en gaten, goed schoonmaken en het onbereikbaar maken van voedsel en afval?
Ja, hier ben ik mij van bewust. Sinds 1 januari 2017 is Integrated Pest Management (IPM) verplicht bij het bestrijden van ratten buiten gebouwen en rond 2023 wordt deze aanpak ook verplicht voor de bestrijding van ratten en muizen binnen gebouwen. Het doel van IPM is het voorkomen van ratten- en muizenplagen. Dit kan door middel van het dichten van kieren en gaten, het goed schoonmaken en het onbereikbaar maken van voedsel en afval. Hierdoor hoeven de knaagdieren niet gedood te worden.
Bent u bereid (extra) voorlichting te geven over diervriendelijke en preventieve manieren om muizenoverlast te bestrijden?
Het doel van IPM is bepaalde chemische middelen (anticoagulantia) zo min mogelijk in te zetten door ratten- en muizenplagen zo veel mogelijk te voorkomen. Het belang van preventie wordt daarmee onderschreven. Het Kennis- en Adviescentrum Dierplagen (KAD) beschikt als expertisecentrum over veel kennis om voorlichting op dit thema te verzorgen. Derhalve acht ik extra voorlichting niet nodig.
Het bericht ‘Trillende handen, dementie, depressie: landbouwgif is zo onschuldig niet' |
|
Tjeerd de Groot (D66), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de 70 meldingen bij de Parkinson Vereniging die zijn gedaan naar aanleiding van een uitzending van het tv-programma «Zembla» betreffende Parkinson en de link met bestrijdingsmiddelen? Zo ja, hoe kijkt u naar deze meldingen?1
Ja. Ik neem deze berichtgeving serieus en ik begrijp dat deze aanleiding kan geven tot zorgen.
Heeft u naar aanleiding van de motie-Dik-Faber c.s. (Kamerstuk 27 858, nr. 502) er bij de Gezondheidsraad op aangedrongen dat naast Parkinson ook andere neurologische aandoeningen meegenomen worden in het advies over risico’s van bestrijdingsmiddelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, worden deze nu meegenomen in het huidige onderzoek en advies?
Ja, de Gezondheidsraad is gevraagd om op basis van (internationaal) gepubliceerd onderzoek nader te onderzoeken of er gezondheidsrisico’s zijn door blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen en hierover te adviseren.
Heeft u de aanbevelingen van het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb), de European Food Safety Authority (EFSA) en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) omtrent het verbeteren van de Europese goedkeuringsprocedure in relatie tot mogelijke motorische en neurologische aandoeningen al neergelegd bij de Europese Commissie? Zo ja, wat is hier tot op heden mee gedaan? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik heb de Europese Commissie per brief verzocht een traject te starten om de datavereisten op het gebied van neurologische aandoeningen te herzien voor Verordening (EG) 1107/2009.
Wat is de reden dat de Europese Unie de vergunning van het middel Mancozeb, ondanks de vele zorgen en de weerstand van Nederland, toch heeft verlengd tot november 2021?
Nederland heeft in de SCoPAFF-vergadering van 21 en 22 oktober 2019 met een stemverklaring aangegeven niet akkoord te kunnen gaan met de tijdelijke verlenging van de werkzame stof mancozeb en de Europese Commissie opgeroepen de besluitvorming over de herbeoordeling van deze stof af te ronden voor 31 januari 2020. De Europese Commissie heeft toegezegd dit zo spoedig mogelijk te doen (Kamerstuk 27 858, nr. 485). In deze herbeoordeling wordt de laatste beschikbare wetenschappelijke kennis meegenomen.
De Europese Commissie heeft de goedkeuring van de werkzame stof mancozeb (als onderdeel van een pakket van 10 werkzame stoffen) verlengd met een jaar, tot 31 januari 2021. De herbeoordeling van de werkzame stof mancozeb was helaas niet tijdig afgerond. Aangezien dit buiten de schuld is van de aanvrager voorziet Verordening (EG) 1107/2009 in het tijdelijk procedureel verlengen van zo’n werkzame stof op Europees niveau, zodat er voldoende tijd is om de herbeoordeling te kunnen afronden.
De Europese beoordeling van de werkzame stof mancozeb is inmiddels bijna afgerond. Er ligt een conceptvoorstel van de Europese Commissie tot het niet verlengen van de goedkeuring van deze werkzame stof. Dit conceptvoorstel stond voor discussie op de agenda van het SCoPAFF op 18 en 19 mei. Er is in dit overleg nogmaals het verzoek neergelegd bij de Europese Commissie om de besluitvorming over dit voorstel zo snel mogelijk af te ronden.
Bent u voornemens dit middel aan banden te leggen vanwege de grote vraagtekens rondom de volksgezondheid bij het gebruik van dit middel en de gevaren voor boerengezinnen en bewoners van het platteland die rechtstreeks met dit middel in aanraking komen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Wanneer verwacht u het advies van de Gezondheidsraad te ontvangen en met de Kamer te kunnen delen?
Ik verwacht het advies van de Gezondheidsraad over de gezondheidsrisico’s van blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen in de zomer en zal dit, samen met de Minister voor Medische Zorg en Sport en de Minister voor Milieu en Wonen, met uw Kamer delen.