De stapeling van pesticiden tot gifcocktails in ons milieu |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u de meta-analyse «Agrochemicals interact synergistically to increase bee mortality»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de wetenschappers concluderen dat het dodelijke effect van landbouwgiffen op bijen bij een mix van verschillende gifstoffen groter is dan je zou verwachten wanneer je de effecten van die afzonderlijke gifstoffen bij elkaar optelt?
Ik heb het Ctgb gevraagd het wetenschappelijke artikel genoemd in vraag 1 nader te bestuderen. Het Ctgb geeft aan dat de auteurs een analyse hebben uitgevoerd van verschillende studies, waarin was gekeken naar de mogelijke effecten van een combinatie van gewasbeschermingsmiddelen, parasieten of verstoring van de voedselvoorziening op parameters als sterfte, grootte van het volk, de hoeveelheid parasieten en immuniteit van bijen. Een groot deel van deze studies was uitgevoerd met een combinatie van azolen en pyrethroïden en de honingbij (zie bijlage2).
Deze analyse leidde tot het inzicht dat een combinatie van meerdere gewasbeschermingsmiddelen tot een groter effect leidt op de sterfte van bijen dan op basis van de optelsom van de afzonderlijke effecten van elk gewasbeschermingsmiddel werd verwacht. Dit grotere effect werd niet gezien bij andere combinaties – zoals blootstelling aan een gewasbeschermingsmiddel in combinatie met parasieten – of andere parameters.
Het Ctgb heeft het wetenschappelijke artikel ingebracht in de Europese werkgroep die het nieuwe bijenrichtsnoer ontwikkelt. Daarnaast zal het Ctgb – zoals gebruikelijk – de informatie uit het wetenschappelijke artikel meenemen in de beoordeling van nieuwe aanvragen.
Het is bovendien goed om te weten dat er een wetenschappelijk advies van EFSA3 ligt over het ontwikkelen van een methodiek, waarbij de risico’s van combinaties van verschillende risicofactoren voor bijen kunnen worden beoordeeld. Het gaat daarbij niet alleen om gewasbeschermingsmiddelen, maar ook andere chemische stoffen, parasieten, ziekten, voedselschaarste, klimaat en imkerpraktijk. Op het moment dat duidelijk is welke vervolgacties eruit dit wetenschappelijke advies voortvloeien, dan zal ik uw Kamer hierover informeren.
Deelt u het inzicht dat in de huidige biodiversiteitscrisis, waarbij we in de afgelopen dertig jaar meer dan 75% van de insecten zijn kwijtgeraakt, de nood zeer hoog is om bijensterfte te stoppen?2
Er zijn de afgelopen jaren verschillende (wetenschappelijke) rapporten verschenen over de afname van het aantal (soorten) insecten in binnen- en buitenland. Deze signalen neem ik zeer serieus, daarom heb ik de afgelopen jaren (samen met andere betrokken partijen) verschillende initiatieven, acties en onderzoeken in gang gezet om de achteruitgang van bijen en andere bestuivers terug te dringen, zoals te lezen in de Nationale Bijenstrategie en de Kennisimpuls Bestuivers. Daarnaast lopen al langer het EU-honingprogramma en het Surveillanceprogramma Honingbijen waarin respectievelijk onderzoek wordt gedaan naar de weerbaarheid van en wintersterfte onder honingbijen. Tevens zijn er diverse (interdepartementale) programma’s gestart met als doel de biodiversiteit te herstellen zoals, de visie Waardevol en Verbonden, de Toekomstvisie gewasbescherming 2030 en de Programma’s Natuur, Versterken Biodiversiteit en Verbinding Landbouw en Natuur.
Welke actie heeft u ondernomen ter uitvoering van de motie van het lid Wassenberg (Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 49), die u verzoekt om in Europees verband stevig te pleiten voor de invoering van een extra veiligheidsfactor bij de toelating van landbouwgif, om zo de risico’s van stapeling van verschillende stoffen enigszins af te dekken?
Ik heb uw Kamer recent geïnformeerd dat ik de Europese Commissie ter uitvoering van de motie van het lid Wassenberg (Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 49) heb verzocht een veiligheidsfactor te introduceren voor werkzame stoffen, waarvan het risico op cumulatie in het milieu het grootst is en om dit onderwerp op de agenda van het SCoPAFF te plaatsen (zie brief moties en toezeggingen op het gebied van gewasbescherming).
Daarnaast werkt de Europese Commissie op dit moment aan een systematiek om bij de goedkeuring van werkzame stoffen en bij het vaststellen van maximale residulimieten rekening te houden met cumulatieve effecten op de gezondheid van de mens.
Kunt u bevestigen dat de schimmelbestrijders van de groep azolen in het bovengenoemde artikel worden geduid als één van de meest dodelijke soorten gif voor bijen? Kunt u bevestigen dat de meeste azolen ook zeer giftig zijn voor mensen, slecht afbreekbaar in het milieu en dat ze bovendien resistentie kunnen veroorzaken bij schimmels, waardoor deze schimmels dodelijker kunnen worden voor mensen?3
Nee, dit volgt niet uit het artikel van Siviter et al. (2021). Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 2.
Het artikel «de snelle opmars van de superschimmels» gaat over de schimmel Aspergillus fumigatus en de gist Candida auris en het feit dat deze resistenties ontwikkelen. Hierdoor werken beschikbare medicijnen steeds vaker niet meer. Het niet-medisch gebruik van azolen wordt genoemd als mogelijke oorzaak. Ik heb uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van de verschillende onderzoeken op dit vlak en de acties die zijn en worden ondernomen door het kabinet (zie brief moties en toezeggingen op het gebied van gewasbescherming en Kamerstuk 27 858, nrs. 225, 229, 411, 460, 486, 508 en 529).
Kunt u uitleggen waarom de azolen tebuconazool, difenoconazool en bromuconazool nog steeds op de markt zijn, ondanks de motie van het lid Ouwehand (Kamerstuk 27 858, nr. 222) die vraagt om een verbod op deze gifstoffen?
Verordening (EG) 1107/2009 biedt de mogelijkheid om in te grijpen in de goedkeuring van werkzame stoffen als uit nieuwe wetenschappelijke inzichten blijkt dat niet meer aan de goedkeuringsvoorwaarden wordt voldaan. Hiervan is op dit moment geen sprake voor de werkzame stoffen bromuconazool, difenoconazool en tebuconazool.
Dit betekent dat voor deze werkzame stoffen de reguliere procedure van het regelmatig uitvoeren van een herbeoordeling van toepassing is. De herbeoordeling van de werkzame stoffen difenoconazool en tebuconazool loopt op dit moment. Het is de verwachting dat besluitvorming in 2022 zal plaatsvinden in het SCoPAFF. De goedkeuring van de werkzame stof bromuconazool loopt nog tot en met 31 januari 2024. De herbeoordeling van deze werkzame stof is inmiddels gestart.
Kunt u bevestigen dat Nederland in zal blijven zetten op een maximaal toelaatbare bijensterfte van 7% voor hommels en wilde solitaire bijen in de verdere Europese discussie over het bijenrichtsnoer, conform de moties van het lid Ouwehand (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1175) en het lid Wassenberg (Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 50)?
Ja, dit was en blijft mijn inzet. EFSA werkt momenteel aan de wetenschappelijke overwegingen die kunnen worden gebruikt voor het vaststellen van de beschermdoelen voor hommels en solitaire bijen binnen het bijenrichtsnoer. Wanneer dit wetenschappelijke werk beschikbaar komt, zal ik dit standpunt innemen zodra dit besproken wordt in ScoPAFF of de Raad.
Kunt u bevestigen dat het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) recent restricties heeft ingesteld tegen het stapelen van één en dezelfde werkzame stof voor de stoffen abamectine, deltamethrin, esfenvaleraat en chlorantraniliprole, waardoor agrariërs bij het bereiken van het gebruikslimiet voor één middel niet, voor dezelfde toepassing, naar een ander middel met precies dezelfde werkzame stof kunnen grijpen?4
Ja, het College heeft 28 juli jl. besloten om een restrictiezin op te nemen in het Wettelijk Gebruiksvoorschrift van gewasbeschermingsmiddelen op basis van de werkzame stoffen abamectine, chlorantraniliprole, deltamethrin en esfenvaleraat.
Kunt u bevestigen dat het Ctgb voor deze vier stoffen heeft gekozen, omdat hiervan bekend is dat ze de norm voor de concentratie in het oppervlaktewater vaak en ver overschrijden?
Het Ctgb geeft op zijn website aan dat de maatregel geldt voor gewasbeschermingsmiddelen op basis van vier stapelgevoelige werkzame stoffen – genoemd in vraag 8 – waarvan het toelatingscriterium7 relatief vaak en ver werd overschreden en waarvan gestapeld gebruik aannemelijk is.
Kunt u bevestigen dat deltamethrin en esfenvaleraat niet-toetsbare stoffen worden genoemd, omdat deze al bij zeer kleine concentraties het water vervuilen, maar dat deze vervuiling pas meetbaar wordt bij een forse normoverschrijding?5
Laboratoria die in opdracht van waterbeheerders watermonsters analyseren passen gangbare analysemethoden toe. Het kan zijn dat met deze methoden niet met voldoende betrouwbaarheid kan worden vastgesteld of de concentratie van een werkzame stof onder het toelatingscriterium of de ecologische waterkwaliteitsnormen ligt. De rapportagegrens ligt dan boven het toelatingscriterium of de waterkwaliteitsnormen, waardoor veelal alleen forse overschrijdingen betrouwbaar kunnen worden vastgesteld. Een dergelijke werkzame stof wordt dan «niet toetsbaar» genoemd met gangbare analysemethoden.
Om de betekenis daarvan vast te stellen in relatie tot de ecologische waterkwaliteitsnormen heeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat een onderzoek laten uitvoeren. Dit heeft geleid tot het rapport getiteld «Niet-toetsbare gewasbeschermingsmiddelen»9. De werkzame stoffen deltamethrin en esfenvaleraat zijn in dit rapport opgenomen in categorie B. Dit zijn stoffen die niet toetsbaar zijn, maar wel zijn waargenomen in het oppervlaktewater.
Beide stoffen zijn overigens wel toetsbaar in relatie tot het toelatingscriterium, maar vanwege toepassing van gangbare analysemethoden niet op alle meetlocaties.
Deelt u het inzicht dat alleen een geheel verbod op deze stoffen kan voorkomen dat het water hiermee vervuild wordt? Waarom zet u hier niet op in?
De inzet van het Ministerie van LNV en de andere betrokken partijen bij het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 is het realiseren van weerbare planten en teeltsystemen en het verbinden van land- en tuinbouw met natuur. Het gevolg hiervan is dat de behoefte aan gewasbeschermingsmiddelen drastisch daalt. Als er dan toch gewasbeschermingsmiddelen nodig zijn om ziekten, plagen en onkruiden te bestrijden, dan bij voorkeur laag-risicomiddelen, nagenoeg geen emissies naar het milieu en nagenoeg geen residuen op voedselproducten.
Er staan in het uitvoeringsprogramma (tussen)doelen voor de verschillende strategische doelen, zoals de doelen die gelden voor de Kaderrichtlijn water voor 2027.
Kunt u bevestigen dat ook het landbouwgif lambda-cyhalothrin de norm voor de concentratie in het oppervlaktewater vaak en ver overschrijdt en een groot risico vormt voor het waterleven? Kunt u aangeven waarom het Ctgb niet ook lambda-cyhalothrin onder het stapelverbod heeft geschaard?
Deze werkzame stof is via monitoring incidenteel boven het toelatingscriterium in het oppervlaktewater aangetroffen.
Hiermee voldeed deze werkzame stof niet aan het eerste criterium dat het Ctgb hanteert voor het identificeren van stapelgevoelige werkzame stoffen. Dit criterium luidt: Werkzame stoffen of metabolieten die in tenminste 3 van de afgelopen 6 jaren voorkomen in bovenste 10 van de jaarlijkse «top overschrijdende stoffen» van de Bestrijdingsmiddelenatlas (periode 2013–2018), dus waarvoor het toelatingscriterium relatief vaak en ver werd overschreden10.
Het Ctgb is voornemens het identificeren van stapelgevoelige werkzame stoffen elk jaar opnieuw uit te voeren en de uitkomst daarvan te publiceren op zijn website.
Vindt u het ook zorgelijk dat voor alle andere soorten landbouwgif dus geldt dat één en dezelfde werkzame stof wél gestapeld kan worden, waardoor gebruiksnormen feitelijk betekenisloos zijn voor de bescherming van mensen, dieren en het milieu, omdat bij het limiet van het ene middel gewoon naar een ander middel met dezelfde werkzame stof gegrepen kan worden?
Ik heb uw Kamer verschillende keren geïnformeerd over het feit dat ik het belangrijk vind om inzicht te krijgen in de mogelijke effecten van gestapeld gebruik en het meenemen van deze inzichten in het kader van Verordening (EG) 1107/2009. Ik heb dit onderwerp onder de aandacht gebracht van de Europese Commissie en zal dit blijven doen (zie brief moties en toezeggingen op het gebied van gewasbescherming).
Deelt u het inzicht dat het stapelverbod dat het Ctgb nu voor vier stoffen heeft ingesteld eigenlijk voor meerdere soorten landbouwgif zou moeten gaan gelden? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar het antwoord op de vragen 9, 11 en 13.
Deelt u het inzicht dat er spoed gemaakt moet worden met het terugdringen van het algehele gebruik van landbouwgif, niet alleen vanwege de effecten op het milieu en insecten, maar ook in het belang van de volksgezondheid, zoals onder andere de Gezondheidsraad adviseert?6
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 11.
Deelt u het inzicht dat wanneer u geen kwantitatief doel stelt voor de afname van het gebruik van landbouwgif, hier ook niet op gestuurd kan worden? Zo nee, waarom niet?
Het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 voorziet in het jaarlijks monitoren van de voortgang aan de hand van relevante indicatoren. Er wordt op dit moment gewerkt aan het opzetten van de monitoringssystematiek. Hierbij zal gekeken worden welke indicatoren bruikbaar zijn om de voortgang van het proces en het realiseren van de (tussen)doelen van de drie strategische doelen te meten. Er is afgesproken om de bestaande indicatoren te gebruiken voor het realiseren van de (tussen)doelen van de waterkwaliteit. Dit kunnen ook indicatoren zijn die iets zeggen over het gebruik of de verkoop van gewasbeschermingsmiddelen om inzicht te krijgen in de ontwikkeling van de behoefte aan gewasbeschermingsmiddelen. Ik zal uw Kamer begin 2022 informeren over de monitoringssystematiek.
Er is overigens op dit moment al een geharmoniseerde risico-indicator die inzicht biedt in de trends in de verkoop van werkzame stoffen van gewasbeschermingsmiddelen12.
Neemt u de kwantitatieve doelen met betrekking tot landbouwgif uit de Farm to Fork-strategie over, zijnde een halvering van het gifgebruik, een halvering van de risico’s door landbouwgif, en een halvering van het gebruik van de meest schadelijke giffen in 2030? Zo nee, waarom niet?
Zoals u weet, heb ik de van Boer tot Bord-strategie verwelkomt, omdat deze op hoofdlijnen overeenkomt met het kabinetsbeleid. Daarbij is het goed te benoemen dat de kwantitatieve doelen in deze strategie voor de Europese Unie als geheel gelden, en niet per lidstaat. Nederland draagt hieraan op het terrein van gewasbescherming o.a. bij via het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 (zie ook antwoord 11).
De Europese Commissie is nu bezig met het uitwerken van de van Boer tot Bord-strategie in concrete voorstellen. Deze zal ik op zijn merites beoordelen. Ik zal uw Kamer zoals gebruikelijk daarover informeren via het BNC-fiche.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Rechter: Overijssel moet handhaven op vergunning beweiden en bemesten’ (Nieuwe Oogst, 2 aug. ’21[1]) |
|
Thom van Campen (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht: «Rechter: Overijssel moet handhaven op vergunning beweiden en bemesten» (Nieuwe Oogst, 2 aug. ’21?2
Ja.
Vindt u met de leden van de VVD-fractie dat handhaving op de vergunningsplicht voor beweiden en bemesten in het beweidings- en bemestingsseizoen disproportioneel is, zo? Zo nee, waarom niet;?
Met provincies is afgesproken dat er niet handhavend wordt opgetreden indien er wordt beweid en bemest, omdat daarvoor geen vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is vereist.
Hoe ziet u de uitspraak van de rechter in het licht van het belang van bemesten en beweiden als onmisbare kernactiviteiten van het boerenbedrijf en onderdeel van de stikstofaanpak omdat hiermee stikstofemissie van de melkveehouderij fors wordt verminderd;?
De rechtbank is van oordeel dat alleen een vrijstelling van de vergunningplicht geldt als de betrokken activiteit ongewijzigd wordt voortgezet sinds de Europese referentiedatum. Ik ben echter van mening dat ook als een project is gewijzigd, maar niet meer stikstofdepositie op een Natura 2000-gebied veroorzaakt dan op de Europese referentiedatum, significante gevolgen voor dat gebied kunnen worden uitgesloten, zodat ook dan geen vergunning nodig is.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de rechter die stelt dat niet kan worden afgewogen of handhavend optreden disproportioneel is zo lang niet duidelijk is wat gevolgen zijn voor de natuur;?
Zoals ook eerder aan uw Kamer is aangegeven, is het duidelijk dat er, afgezien van enkele uitzonderingssituaties, geen depositiestijging plaatsvindt ten opzichte van de referentiesituatie. De onderbouwing hiervan kunt u nalezen in het tussentijds advies «bemesten beweiden in 2020» van het Adviescollege Stikstofproblematiek (Kamerstuk 35 334, nr. 39).3
Omdat het alleen in enkele situaties onduidelijk is welke gevolgen beweiden en bemesten heeft voor Natura 2000-gebeiden – deze situaties worden overigens in kaart gebracht – acht ik het disproportioneel om op moment in alle gevallen waar wordt beweid en bemest handhavend op te treden.
Ziet u net als de leden van de VVD-fractie een rol weggelegd voor de rijksoverheidRijksoverheid, om heldere richtlijnen met een wettelijke basis te formuleren voor provincies hoe de onderbouwing van «bestaand gebruik» adequaat er uit moet zien zodat hier geen enkele onduidelijkheid meer over kan bestaan en zowel rechtspraak, als de agrarische sector overgeleverd is op jurisprudentie, zo? Zo ja, op welke wijze gaat u dat doen, zo? Zo nee, waarom niet;?
De uitspraak in Overijssel laat zien dat het aantonen van «bestaand gebruik» van belang is voor het toepassen van de bovengenoemde redeneerlijn in de praktijk. Er moet nog worden gekeken hoe en in welke vorm dit inzichtelijk gemaakt kan worden voor agrariërs.
Bent u bereid om daar de volgende aspecten bij te betrekken: de reeds behaalde opbrengst van de sinds 1994 genomen maatregelen ter aanscherping van bemestingsnormen, waarbij de afgelopen dertig jaar dus een situatie is ontstaan die veel beter zou moeten zijn voor de natuur, en het belang van flexibiliteit in grondgebruik door bijvoorbeeld gewasrotatie? Zo ja, op welke wijze gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
De door u genoemde aspecten zullen daarom inderdaad zoveel mogelijk worden betrokken in het formuleren van een richtlijn.
Hoe kijkt u naar de haalbaarheid van de vastgestelde tussendoelen voor het halen van de kritische depositiewaarden en hoe gaat u ervoor zorgen dat deze doelen realistisch en haalbaar voor de agrarische sector worden bereikt;?
De recent tot stand gekomen Wet stikstofreductie en natuurverbetering – waarin de structurele aanpak van de stikstofproblematiek is verankerd – bevat wettelijk vastgestelde resultaatsverplichtende doelstellingen voor de reductie van de stikstofbelasting van Natura 2000-gebieden, de wettelijke opdracht om een programma met maatregelen vast te stellen om die doelstelling te realiseren en om de natuur in de Natura 2000-gebieden te verbeteren en wettelijke regels over monitoring en bijsturing.
Met de contournota die is bijgevoegd in de voortgangsbrief over de stikstofproblematiek van 16 juli jl. (Kamerstuk 35 334, nr. 160)4 is een eerste stap gezet in de ontwikkeling van het Programma Stikstofreductie en Natuurverbetering. Hierin wordt onder andere aandacht besteed aan sociaaleconomische effecten en de weging van de haalbaarheid en betaalbaarheid van maatregelen.
De uitwerking van de managementmaatregelen in de melkveehouderij, waarover ik uw Kamer op 20 juli jl. geïnformeerd heb (Kamerstuk 35 334, nr. 159)5 is een goed voorbeeld van de manier waarop ik met de agrarische sector samen wil werken om effectieve en haalbare maatregelen te nemen.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor het commissiedebat Mestbeleid, d.d. van 8 september 2021?
Wegens interne afstemming is het niet gelukt om de vragen voor 8 september te beantwoorden.
Vissen in windpark nu al kansloos |
|
Derk Boswijk (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
In hoeverre klopt het dat u bepaalde vismethoden (waaronder staandwantvisserij en jigging) hebt uitgesloten voor experimentele visserij in windpark Borsele?1
Het klopt dat bepaalde vismethoden (waaronder staandwant en jigging) uitgesloten zijn van de in de Staatscourant gepubliceerde «Uitvraag voor experimenten met passieve visserij in windenergiegebied Borssele, kavel II» (Staatscourant 2021, 37376-n1).2
Bent u ervan op de hoogte dat Wageningen Marine Research (WMR) vorig jaar nog positief was over de toepassing van deze twee visserijmethoden in een windpark?
In de factsheet van WMR getiteld «Visserij in Windparken, een verkenning van de mogelijkheden» worden diverse vismethoden omschreven waaronder staandwantvisserij en jigging. WMR trekt geen conclusie («positief» of «negatief») per methode.
Kunt u aangeven op welke regelgeving het uitsluiten van deze twee visserijmethoden en bijvoorbeeld de visserij met fuiken gebaseerd is?
In het windenergiegebied (WEG) Borssele kavel II geldt een verbod zich te bevinden binnen de veiligheidszones. Dit verbod is vastgelegd in de «Bekendmaking houdende een verbod zich te bevinden binnen de veiligheidszones van windenergiegebied Borssele in de Noordzee» (BAS Borssele) in het kader van de Waterwet (Staatscourant 2021, 13511).3 Op dit toegangsverbod is een uitzondering gemaakt voor degenen die ten behoeve van experimenten met passieve visserij een ruimte toegewezen hebben gekregen om visserij uit te oefenen met grondbeug, korven of kubben, of handlijn omdat deze vormen vanuit veiligheids- en ecologisch perspectief mogelijk en wenselijk zijn.
Deelt u de mening dat bij «vissen met de wind» sprake is van een proefproject waarvan het doel is kennislacunes inzake technische en economische mogelijkheden en ecologische effecten in te vullen?
Ja.
Deelt u de mening dat het op voorhand uitsluiten van visserijmethodes waarvan de mogelijkheden en effecten op voorhand niet onomstotelijk vast staan, niet past in een proefproject dat als doel heeft wetenschappelijke kennis op te leveren?
Ik deel de mening dat het doel van «Vissen met de wind» is om (wetenschappelijke) kennis op te leveren en daarmee kennislacunes in te vullen inzake technische en economische mogelijkheden en ecologische effecten van passieve visserij in windenergiegebieden. Het is alleen niet toegestaan in windenergiegebieden te experimenteren met vistuigen waarvan niet is aangetoond dat deze veilig uitgevoerd kunnen worden en hiermee in het BAS kunnen worden opgenomen (zie ook antwoord op vraag 3). Daarnaast zijn niet alle door de visserijsector opgeworpen vistuigen ecologisch wenselijk in een windenergiegebied.
De kennis die «Vissen met de wind» beoogt op te halen kan echter ook opgedaan worden buiten een windenergiegebied. Een goed voorbeeld hiervan is het experiment dat wordt uitgevoerd in het Prinses Amaliawindpark (onder de naam Win-Wind). Tot op heden zijn er géén praktijktesten geweest binnen de veiligheidszone van dat windpark, maar wel meerdere praktijktesten buiten het windpark. Zonder actief te zijn in het windpark heeft dat project goede inzichten en wetenschappelijke kennis opgeleverd om veilig te kunnen vissen met passieve vistuigen in een windenergiegebied. Deze kennis heeft er onder andere toe geleid dat vissen met korven één van de mogelijkheden is om mee te experimenteren in WEG Borssele, kavel II. Een dergelijk experiment (rond nautische veiligheid en ecologische wenselijkheid) buiten een windpark zou ook voor de vistuigen staandwant en jigging een mogelijkheid kunnen zijn. Bij de verdere ontwikkeling van passieve visserij in toekomstige windenergiegebieden zouden deze vistechnieken mogelijk toe kunnen worden gestaan op basis van de experimenten van «Vissen met de wind». Ik sta open de visserij en onderzoekspartijen hierbij te ondersteunen, zoals dit nu ook gebeurt in het kader van Win-Wind.
Welke toekomst ziet u voor zich voor visserij, met name in relatie tot de hoeveelheid windparken die gerealiseerd worden?
De visserij heeft een lange traditie in Nederland en is belangrijk voor de voedselvoorziening en de werkgelegenheid in Nederlandse visserijgemeenschappen. Het is daarom van belang tot een sociaal-, economisch-, en ecologisch duurzame visserij te komen die naar aard en omvang past bij het veranderende ruimtegebruik op de Noordzee. Innovatie, sanering en efficiënt meervoudig ruimtegebruik zijn hierin belangrijke pijlers. Ik wil de vissers hierbij ondersteunen en doe dit onder andere met de uitvoering van de Kottervisie en de beschikbaar gestelde middelen uit het Noordzeeakkoord.
Erkent u dat de vissers weinig vertrouwen hebben in de overheid en dat de door u opgeworpen beperkingen in dit kansrijke project een pril vertrouwen geen goed doen?
Op basis van het verbod «zich in de veiligheidszone van een windpark te bevinden» is er geen mogelijkheid voor visserij in een windpark. Door de uitzondering in het BAS Borssele voor experimenten met passieve visserij, die veilig kunnen worden uitgevoerd in een windenergiegebied, maakt het kabinet deze passieve vistechnieken toch mogelijk in WEG Borssele. Er worden hierdoor beperkingen weggenomen in plaats van opgeworpen.
Deelt u de mening dat het een gemiste kans is als zich geen substantieel aantal vissers meldt voor experimentele visserij in windpark Borsele?
Ik nodig zo veel mogelijk vissers uit om zich aan te melden voor dit experiment waarvan de uitvraag d.d. 11 augustus 2021 gepubliceerd is in de Staatscourant. Mijn inzet blijft om – samen met vissers, onderzoekers en windparkexploitanten – medegebruik in windparken te stimuleren en passieve visserij een volwaardig onderdeel te laten zijn van de Nederlandse visserijsector.
Bent u bereid om met de provincie Zeeland en de visserijorganisaties in gesprek te gaan om de mogelijkheden te bezien om de criteria te verruimen?
De experimenteerruimte voor WEG Borssele kavel II wordt uitgegeven voor een periode van maximaal drie jaar. De geldende criteria voor dit experiment zijn opgenomen in de uitvraag die gepubliceerd is in de Staatscourant. Over de ervaringen en verbeterpunten ben en blijf ik graag in gesprek met de belanghebbenden, waaronder provincie Zeeland en de visserijorganisaties, om het voorgenomen beleidskader passieve visserij Wind op Zee te ontwikkelen. Ik streef ernaar dit beleidskader gereed te hebben voor de realisatie van WEG Hollandse Kust (Zuid) in 2023. Zoals opgenomen in de beantwoording van vraag 5 nodig ik de visserij en onderzoekspartijen graag uit situaties te simuleren waarin er testen buiten windenergiegebieden kunnen worden gedaan met de niet toegestane vistuigen binnen windenergiegebieden. Hierdoor bestaat de mogelijkheid in de toekomst veilige en ecologisch verantwoorde technieken toe te voegen aan het beleidskader.
Het bericht ‘hartenkreet van boeren: ‘Alsjeblieft, pak het jacobskruiskruid aan!’ |
|
Peter Valstar (VVD), Thom van Campen (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Hartenkreet van boeren: «Alsjeblieft, pak het jacobskruiskruid aan!»?1
Ja.
Klopt het dat consumptie van het giftige, in hooi voorkomende, jacobskruiskruid voor veedieren en paarden dodelijk kan zijn?
Ja, Jacobskruiskruid produceert zogenaamde pyrrolizidine alkaloïden (PA’s), net als een groot aantal andere inheemse plantensoorten. PA’s zijn niet direct giftig, maar worden omgezet in giftige pyrrolen in de lever. PA’s zitten in de hele plant, met de hoogste concentratie in de bloemen. In het veld wordt Jacobskruiskruid niet gegeten door grazende dieren vanwege de bittere smaak. In gekuild gras en hooi verliest het de bittere smaak waardoor dieren het toch kunnen binnenkrijgen. Pyrrolen tasten de lever aan, zowel door het eten van veel planten in korte tijd (acute vergiftiging) als door het eten van kleinere hoeveelheden gedurende een langere periode (chronische vergiftiging). Een hoeveelheid vanaf 3% (koeien) tot 7% (paarden) van het lichaamsgewicht aan jacobskruiskruid leidt tot leverfalen en kan zelfs tot de dood leiden. Schapen en geiten zijn 10 tot 15 keer minder vatbaar voor de giftigheid van Jacobskruiskruid omdat bacteriën het gif in de maag afbreken.
Herkent u de uitspraak van een woordvoerder van uw ministerie uit 2004 over het jacobskruiskruid: «Over anderhalf tot twee jaar zijn alle problemen opgelost door de sterke toename van de sint-jacobsvlinder. Deze vlinder eet de bladeren van jacobskruiskruid, zodat er minder planten overblijven. Op die manier ontstaat een natuurlijk evenwicht»?2
Ik ben niet op de hoogte van deze uitspraak uit 2004. Het klopt niet dat een toename van de vlinder ervoor kan zorgen dat er minder planten overblijven. Sinds 2004 is geen sprake van een grote verandering.
Bent u het ermee eens dat de problemen met het jacobskruiskruid alleen maar groter zijn geworden in plaats van opgelost?
Er is weinig bekend over het daadwerkelijk aantal dieren dat ziek is geworden of is overleden als gevolg van vergiftiging door het jacobskruiskruid. Volgens de Rijksuniversiteit Utrecht komt vergiftiging van paarden door jacobskruiskruid weinig voor en zijn er slechts weinig bevestigde gevallen. Waarschijnlijk gaat het om enkele tientallen paarden per jaar die ziek worden of dood gaan door het eten van jacobskruiskruid. Bij Royal GD (de Gezondheidsdienst voor Dieren) zijn de laatste drie jaar geen gevallen bekend van ziekte of sterfte bij rundvee door jacobskruiskruid.
Klopt het dat er sprake is van een explosieve groei van het jacobskruiskruid? Zo nee, waarom niet en/of bent u bereid dit te onderzoeken?
Het jacobskruiskruid is een algemene soort die in heel Nederland voorkomt. Het Basisrapport voor Rode Lijst vaatplanten 2012 dat in 2015 is gepubliceerd3, laat zien dat de verspreiding van de soort is toegenomen sinds 1950. Meetgegevens van FLORON laten zien dat er de afgelopen tien jaar geen sprake meer is van een toename4. Wetenschappers vermoeden dat de massale bloei en toename van dit jaar te maken heeft met de droge zomers van de afgelopen jaren. Hierdoor zijn meer open plekken ontstaan in bermen, waar een pionierssoort als jacobskruiskruid gebruik van maakt5. Ook kan het zijn dat de soort, door veranderd maaibeheer ten gunste van de biodiversiteit, vaker bloeiend wordt waargenomen. De toename van de soort wordt volgens wetenschappers verklaard door een combinatie van verschillende factoren. Hoewel jacobskruiskruid vroeger wel is ingezaaid in bermmengsels, heeft de soort zich voornamelijk op eigen kracht verspreid,.
Herkent u de signalen dat willekeur in provincies en gemeenten heerst met betrekking tot de aanpak van het jacobskruiskruid?3 4
Zoals ik in het antwoord op vraag 5 aangeef is het jacobskruiskruid wijdverspreid in Nederland. De plant verspreidt zich vooral via (schrale) wegbermen, waardoor er een belangrijke verantwoordelijkheid ligt bij de weg(berm)beheerders. Dit zijn Rijkswaterstaat, provincies en gemeenten. Verschillen in aanpak zijn daardoor onvermijdelijk. Dit hoeft geen probleem te vormen omdat lokaal maatwerk juist wenselijk is. Niet op alle plekken vormt de verspreiding van het jacobskruiskruid immers een risico en niet overal is daarom bestrijding van het jacobskruiskruid gewenst, ook gezien de waarde van de soort voor de biodiversiteit. Provincies, verantwoordelijk voor het natuurbeleid, propageren dan ook maatwerk ten aanzien van het jacobskruiskruid, zowel vanuit hun verantwoordelijkheid voor de bermen van de eigen provinciale wegen als meer ten algemene richting andere weg(berm)beheerders.
Bent u het ermee eens dat het probleem van het jacobskruiskruid inmiddels gemeenten, provincies en waterschappen overstijgt?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid in overleg met de sector, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Land- en Tuinbouworganisatie Nederland (LTO), beleid op te stellen voor de aanpak van het jacobskruiskruid? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in het antwoord op vraag 4 aangeef gaat het waarschijnlijk om een klein aantal dieren per jaar. Dat betreur ik, maar dit vormt geen aanleiding om hier beleid voor op te stellen.
Ik ben van mening dat dit lokaal kan worden opgelost in goed overleg met de beheerders van aangrenzende terreinen. Het is vooral van belang dat hooiland vrij wordt gehouden van de plant. Exemplaren in een weide waar paarden of rundvee grazen kunnen geen kwaad zolang er voldoende ander voedsel beschikbaar is. Het creëren van een bufferstrook van 50 meter, waar de plant niet voorkomt of in ieder geval niet tot bloeien komt, is al genoeg om ervoor te zorgen dat de plant zich niet naar een nabijgelegen weiland zal verspreiden. Er is voldoende informatie te vinden om de plant op adequate wijze te beheersen en de verspreiding te beperken.
Welke landen hebben een verdelgingsplicht voor het jacobskruiskruid?
Ik heb geen overzicht van landen met een verdelgingsplicht voor het jacobskruiskruid. Wel is mij bekend dat de soort in Australië, Nieuw Zeeland en Noord Amerika, waar de soort door mensen is geïntroduceerd, wordt bestreden als exoot.
In het Verenigd Koninkrijk is in 2011 een gedragscode afgesproken om verdere verspreiding van het jacobskruiskruid te voorkomen, deze gedragscode is niet bedoeld om de soort uit te roeien.
Bent u bereid te onderzoeken of een verdelgingsplicht en/of algeheel verbod op het jacobskruiskruid ook hier mogelijk is? Zo ja, hoe gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, waarom niet?
Jacobskruiskruid is een inheemse soort die van nature in Nederland thuishoort en zeer waardevol is voor de Nederlandse biodiversiteit. Zoals ik heb aangegeven bij vraag 4 gaat het waarschijnlijk om een klein aantal dieren per jaar. Een verdelgingsplicht is niet gewenst. Er zijn meer dan 150 Nederlandse soorten insecten bekend die de plant gebruiken als voedselplant, waaronder meerdere Rode Lijst-soorten. Naast de functie als voedselleverancier is jacobskruiskruid ook voor meer dan 30 soorten de plant die wordt gebruikt voor de voortplanting (waardplant).
Een brandbrief van KDS over de hoge slachtsnelheid in slachthuizen |
|
Christine Teunissen (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
Tamara van Ark (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Heeft u gezien dat de Ondernemingsraad van BV Kwaliteitskeuring Dierlijke Sector (KDS) opnieuw een brandbrief heeft gestuurd over de hoge slachttempo’s in slachterijen?1
Ja.
Wat gaat er door u heen bij het lezen dat medewerkers die verantwoordelijk zijn voor het uitvoeren van vleeskeuringen om zo de voedselveiligheid te kunnen borgen, hun werk niet meer goed kunnen doen vanwege de hoge bandsnelheid in slachthuizen?
Ik neem dit signaal van de door de officiële assistenten ervaren werkdruk bij de PM-keuring zeer serieus. Het werk van de officiële assistenten is van groot belang en ik wil dat de mensen van KDS bij werkzaamheden goed gefaciliteerd worden.
Ik heb in mijn brief van 2 juli jl. [Kamerstuk 28 286, nr. 1201]2 aan uw Kamer aangekondigd de bandsnelheid verhogingen tot nader order stil te leggen. Zoals ik in die brief ook aangeef, heb ik onderzoek naar de effecten van de bandsnelheid op dierenwelzijn, voedselveiligheid en het goed houden van toezicht geïnitieerd. In het 2-minutendebat over de Voortgang verbetering slachtsysteem d.d. 8 juli 2021, kenmerk 2021D286593 heb ik uw Kamer aangegeven dat ik u de rapportage eind van dit jaar wil toesturen.
Wat vindt u er van dat deze medewerkers, de officiële-assistenten, al lange tijd moeten presteren onder hoge tijdsdruk door de enorme aantallen dieren die per uur worden geslacht, waardoor zij het gevoel hebben niet meer te kunnen voldoen aan hun taak?
Ik verwijs u naar mijn antwoord bij vraag 2. Hierbij wil ik aanvullen, dat KDS zelfstandig arbotechnisch onderzoek uit laat voeren door TNO. De officiële assistenten werken onder de verantwoordelijkheid van de NVWA en de NVWA heeft in dat verband zeker aandacht voor de werkomstandigheden maar KDS heeft een eigen verantwoordelijkheid voor haar medewerkers. De NVWA en KDS hebben afgesproken dat de directie van KDS in gesprek gaat met haar ondernemingsraad en hen informeert over het lopende onderzoek dat in mijn opdracht wordt uitgevoerd naar de effecten van de bandsnelheid op dierenwelzijn, voedselveiligheid en het goed kunnen houden van toezicht, en over het besluit dat in afwachting van de uitkomsten van dit onderzoek op dit moment geen bandsnelheden meer mogen worden verhoogd. De NVWA heeft met de directie van KDS afgesproken dat zij KDS in de reguliere directie-overleggen informeert over de stand van zaken van het onderzoek.
Kunt u bevestigen dat dit niet de eerste keer is dat KDS aan de bel trekt vanwege de gevolgen van de hoge snelheid voor de voedselveiligheid en voor de veiligheid van hun medewerkers?
Dat kan ik bevestigen. In de reguliere overleggen die NVWA voert met de directie van KDS is het uitvoeren van een adequate PM-keuring onder adequate omstandigheden een onderwerp dat regelmatig ter sprake komt en waarover afspraken met elkaar worden gemaakt.
Hoe beoordeelt u de constatering uit de brandbrief dat de NVWA, de opdrachtgever van KDS, «vanaf de zijlijn «roept» dat het allemaal wel kan»? Deelt u de mening dat dit weinig vertrouwen geeft in de borging van de voedselveiligheid en ook niet in de aansturing van de officiële-assistenten van KDS? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Ik deel deze mening niet. Wat de bandsnelheid betreft, is het zo dat een slachthuis niet zelfstandig kan besluiten om de bandsnelheid te verhogen. Dit kan alleen na een beoordeling door de NVWA. KDS wordt betrokken in deze beoordeling, juist omdat op basis van de EU-wetgeving daarbij nadrukkelijk rekening dient te worden gehouden met mogelijke effecten van de bandsnelheid op de uitvoerbaarheid van keuringen door de toezichthouders. Maar ook hiervoor zullen beoordelingskaders worden meegenomen in het onderzoek, zie het antwoord op vraag 2.
Herinnert u zich dat de Minister van LNV al zo’n anderhalf jaar geleden schreef: «de druk op het slachtproces, ingegeven door economische overwegingen, is naar mijn overtuiging te groot geworden om belangen van dierenwelzijn en voedselveiligheid, maar ook van toereikend toezicht, op een adequate manier te borgen»?2
Ja. Ik heb in mijn brief van 2 juli jl. [Kamerstuk 28 286, nr. 1201]5 aan uw Kamer aangekondigd de bandsnelheid verhogingen tot nader order stil te leggen. Uw Kamer is parallel aan deze beantwoording ook geïnformeerd over de voortgang van de uitwerking van het 2Solve rapport.
Erkent u dat het niet nemen van maatregelen na deze alarmerende constatering betekent dat de voedselveiligheid niet meer kan worden gegarandeerd en dat het toezicht niet toereikend is? Zo nee, kunt u dit toelichten?
De NVWA voert haar normale toezichtstaken om de veiligheid van het voedsel te borgen uit en zal in voorkomende situaties disciplinerend optreden, conform het interventiebeleid. Het onderzoek naar de relatie tussen bandsnelheid en dierenwelzijn, voedselveiligheid en het houden van toezicht leidt mogelijk tot verdere ontwikkeling van het systeem van toezicht.
Wat heeft uw ministerie tot nu toe gedaan om de druk op het slachtproces en daarmee de druk op de keuringsmedewerkers en de voedselveiligheid te verminderen? Tot welke verbeteringen heeft dit geleid?
Ik heb in mijn brief van 2 juli jl. [Kamerstuk 28 286, nr. 1201]6 aan uw Kamer aangekondigd de bandsnelheid verhogingen tot nader order stil te leggen.
Op welke wijze gaat u zich inzetten om de slachtsnelheid te verlagen, waar ook de Kamer al meer dan een jaar geleden toe opriep?3
Zoals ik in mijn eerdere communicatie heb aangegeven (Kamerstuk 28 286, nr. 11318 en Kamerstuk 28 286, nr. 1199)9 is er geen juridische grond om slachthuizen op te dragen de slachtsnelheid per direct structureel te verlagen. Vandaar dat ik het onderzoek wil gebruiken voor een juridische onderbouwing ter verlaging van de bandsnelheid. Verder verwijs ik u naar het antwoord bij vraag 2.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het leed van geitenbokjes en de duizenden geitenlammetjes die illegaal binnen een week naar het slachthuis zijn afgevoerd. |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kunt u bevestigen dat volgens de door u verstrekte cijfers in vijf-en-half jaar tijd in totaal meer dan 10.000 geitenlammetjes binnen zeven dagen na hun geboorte zijn afgevoerd naar het slachthuis, terwijl deze dieren pas mogen worden vervoerd na zeven dagen, als de navelstreng is ingedroogd?1
In antwoord op vragen van het lid Wassenberg (Aanhangsel van de Handelingen, nr. 3543) zijn cijfers verstrekt over de leeftijd waarop geitenlammeren in de afgelopen vijf-en-half jaar zijn afgevoerd naar het slachthuis. Daarbij is aangegeven dat het voor de periode tot 1 november 2020 aannemelijk is dat de door geitenhouders in het Identificatie- en Registratiesysteem (hierna I&R-systeem) vastgelegde gegevens over de leeftijd waarop geitenlammeren afgevoerd worden naar het slachthuis geen accurate weergave van de werkelijkheid is. Op basis van die gegevens kan daarom niet geconcludeerd worden dat meer dan 10.000 geitenlammeren binnen zeven dagen na geboorte zijn afgevoerd. Pas sinds 1 november 2020 is het voor melkgeitenhouders met meer dan 50 melkgeiten verplicht de exacte geboortedatum te registreren in het I&R-systeem.
Overigens wil ik erop wijzen dat het niet verboden is geitenlammeren in de eerste zeven dagen na geboorte te vervoeren. Geitenlammeren mogen pas vervoerd worden als de navel volledig is geheeld. Zoals in antwoord op eerdergenoemde vragen van het lid Wassenberg aangegeven zou dit zeven dagen na de geboorte het geval moeten zijn. De variatie tussen individuele dieren is daarbij groot. Onderzoek door Wageningen University & Research laat zien dat bij 50 procent van de lammeren binnen twee dagen na de geboorte de navel al volledig is geheeld en dat vier dagen na de geboorte dit voor 90 procent van de geitenlammeren het geval is2. Lammeren waarvan de navel volledig is geheeld, maar die jonger dan 7 dagen oud zijn, mogen worden vervoerd, mits de afstand niet meer dan 100 kilometer bedraagt.
In het kader van de herziening van de Europese Verordening (EU) nr. 2005/1 (hierna: transportverordening) zet ik me samen met gelijkgestemde lidstaten in voor het beperken van transporttijden, met name voor dieren die naar het slachthuis vervoerd worden. We pleiten er tevens voor dat de EFSA onderzoekt wat de minimum leeftijd van kalveren moet zijn om getransporteerd te mogen worden. Nederland zal hierbij eveneens de aandacht vragen voor het vervoer van andere jonge dieren en met name jonge (geiten)lammeren, omdat hier soortgelijke problematiek speelt.
Erkent u dat hier sprake is van grootschalige, structurele overtredingen, ofwel van het verbod op het vervoeren van pasgeboren lammetjes ofwel van de regels rondom de Identificatie- en Registratieplicht? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zoals aangegeven is de leeftijd niet bepalend voor het moment waarop een geitenlam vervoerd mag worden, maar het moment waarop de navel volledig is geheeld. Uit de registratie in het Identificatie & Registratie (hierna: I&R)-systeem kan om die reden niet de conclusie getrokken worden dat sprake is van overtreding van de transportregels dan wel de regels rondom I&R.
Vanaf 2016 tot juli 2021 zijn 23 transporten met geitenlammeren gecontroleerd. Bij deze controles zijn geen overtredingen vastgesteld met betrekking tot de geschiktheid voor vervoer en de I&R-plicht. Ook zijn bij de uitvoering van het toezicht op slachthuizen sinds 2016 geen maatregelen opgelegd voor aanvoeren van geitenlammeren waarbij de navel niet volledig geheeld is of ten aanzien van de I&R-plicht.
Heeft u gezien dat slachthuismedewerkers en keurders aan zowel Eyes on Animals als aan journalisten van onderzoeksplatform Investico hebben gemeld dat er geitenbokjes worden geslacht die jonger zijn dan zeven dagen, vaak zelfs slechts drie dagen oud, en dat dit mogelijk is doordat er makkelijk kan worden gesjoemeld met het fraudegevoelige registratiesysteem?2 3
Verordening (EU) nr. 2019/627 schrijft voor dat vlees van dieren die bij de slachting nog geen zeven dagen oud zijn, ongeschikt verklaard moet worden voor menselijke consumptie. De controle op de leeftijd door de exploitant vindt plaats bij aanvoer van de geitenlammeren door het slachthuis, op basis van de I&R-registratie. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) houdt toezicht op deze controle. Indien slachthuismedewerkers of keurders het vermoeden hebben dat dieren in werkelijkheid jonger zijn dan de leeftijd die in I&R is geregistreerd, dan moeten zij hiervan melding doen bij de NVWA. Hierbij dient opgemerkt te worden dat het bepalen van de exacte leeftijd van een geitenlam aan de hand van uiterlijke kenmerken vrijwel niet mogelijk is, tenzij er sprake is van een evident verschil tussen de fysieke kenmerken van een individueel dier en de leeftijd zoals deze is geregistreerd in I&R. Daardoor is het veelal niet mogelijk om met zekerheid vast te stellen of sprake is van een overtreding van I&R-verplichtingen en/of van regels met betrekking tot de minimale leeftijd waarop lammeren geslacht mogen worden.
Wat vindt u ervan dat hierdoor massaal pasgeboren dieren illegaal worden vervoerd, in de woorden van een oud-bokkenhouder, «Zo fragiel dat ze half dood, half levend op het slachthuis aankomen»?4
Iedere partij in de keten, zowel melkgeitenhouders als handelaren, transporteurs en slachterijen, hebben de wettelijke en morele plicht om zorg te dragen voor het welzijn van jonge geiten, vanaf de geboorte tot het moment van slacht. Het is dan ook de verantwoordelijkheid van de houder en de transporteur om de fysieke staat van dieren die op transport gaan te beoordelen. De gezondheid en het welzijn van ieder individueel dier moet daarbij altijd voorop staan. Op het moment dat personen of partijen aanwijzingen hebben dat in deze keten regels overtreden worden of dieren niet de juiste zorg ontvangen, dan kunnen zij hiervan melding doen bij de NVWA.
Zoals aangegeven is niet de leeftijd bepalend voor het moment waarop een geitenlam vervoerd mag worden, maar het moment waarop de navel volledig is geheeld. Uit de I&R-registratie kan daarom niet worden afgeleid of dieren illegaal worden vervoerd.
Op grond van de transportverordening mogen uitsluitend dieren die geschikt zijn voor het voorgenomen transport vervoerd worden. De houders van dieren dienen op de plaats van vertrek, overlading of bestemming zorg te dragen voor naleving hiervan. Ook transporteurs dienen zich hieraan te houden.
Waar baseert u uw conclusie op dat het, ondanks deze signalen, aannemelijk is dat de door u verstrekte cijfers niet kloppen en dat het niet zo is dat te jonge geitenlammetjes veelvuldig illegaal naar het slachthuis worden afgevoerd?5
In antwoord op de eerder aangehaalde vragen van het lid Wassenberg is aangegeven dat het voor de periode tot 1 november 2020 aannemelijk is dat de door geitenhouders in het I&R-systeem vastgelegde gegevens over de leeftijd waarop geitenlammeren afgevoerd worden naar het slachthuis geen accurate weergave van de werkelijkheid is.
Volgens de voorlopige gegevens uit het I&R-systeem over het lopende jaar 2021 (gegevens tot begin juli) was het merendeel van de geitenlammeren 7 dagen of ouder op het moment van afvoer naar het slachthuis. Een klein deel was volgens de I&R-registratie jonger dan 7 dagen. Zoals in antwoord op vraag 3 toegelicht is, wordt vlees van dieren die bij de slachting nog geen zeven dagen oud zijn, ongeschikt verklaard voor menselijke consumptie door de NVWA. Slachterijen moeten de aanvoer van dieren die niet geslacht kunnen worden voor menselijke consumptie zoveel mogelijk beperken.
Indien inderdaad (een deel van) de door u aangeleverde cijfers over de leeftijd van de dieren op het moment van slachten over meerdere jaren onjuist zijn, wanneer is dit u voor het eerst opgevallen? Kunt u uitleggen waarom u dit dan niet eerder heeft aangepakt?
Zoals aangegeven was het ontbreken van een exacte geboortedatum tot 1 november 2020 geen overtreding van de I&R-verplichtingen voor ondernemers.
Hoe kan het in dat geval volgens u dat deze 10.000 geitenlammetjes toch zijn vervoerd en geslacht, terwijl dit volgens de registratie illegaal was, omdat de dieren volgens hun opgegeven geboortedatum te jong waren? Hoe wordt de registratie gecontroleerd en hoe vaak is hier sinds 2016 tegen opgetreden?
Tot 1 november 2020 was registratie van de exacte geboortedatum niet verplicht. Vanaf die datum geldt deze verplichting wel voor melkgeitenhouders die 50 of meer melkgeiten houden. Zoals aangegeven mogen lammeren vervoerd worden zodra de navel is geheeld. Bij vervoer jonger dan 7 dagen is dus niet direct sprake van een overtreding. De controle op de leeftijd bij aanvoer bij het slachthuis is aan de exploitant. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) houdt toezicht op deze controle. In 2021 zijn met betrekking tot de identificatie- en registratieplicht door de NVWA geen overtredingen vastgesteld tijdens vervoerscontroles onderweg of bij het uitoefenen van toezicht op slachthuizen.
Klopt het dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) in 2019 constateerde dat piepjonge bokjes massaal werden geslacht om te worden afgevoerd voor destructie en dat dit heeft geleid tot maatregelen? Zo ja, wat was hiervoor de concrete aanleiding en welke maatregelen zijn er toen getroffen?6
Het klopt dat in toenemende mate jonge geitenlammeren die niet bestemd werden voor de slacht voor menselijke consumptie werden aangevoerd op slachthuizen om gedood te worden. Exploitanten van slachthuizen zijn er door NVWA op gewezen dat dit niet is toegestaan. Op de naleving wordt door de NVWA toezicht gehouden.
Waarom worden geitenlammetjes die sterven binnen zes dagen na hun geboorte geregistreerd als «doodgeboren»? Erkent u dat u hiermee nog steeds geen zicht heeft op de oorzaak van de hoge sterfte onder geitenlammetjes?
Een geitenhouder die op enig moment in een kalenderjaar vijftig geiten of meer houdt ten behoeve van de melkproductie is verplicht de dag van sterven van een geit te registreren in het I&R-systeem. Daarnaast is het sinds 1 november 2020 voor deze geitenhouder verplicht de exacte geboortedatum te registeren in het I&R-systeem binnen zeven dagen na de geboortedag. Het risico bestond dat er van de sterfte in de periode tussen geboorte en melding geen beeld te vormen is. Daarom zijn melkgeitenhouders verplicht doodgeboortes te registreren in het I&R-systeem. Een doodgeboorte wordt geregistreerd als een geitenlam dood wordt geboren in de laatste week van de dracht van de moedergeit en als het geitenlam sterft in de eerste 7 dagen na geboorte, voordat bij deze geit een identificatiemiddel is aangebracht. Doel van deze voorschriften is de melkgeitensector de mogelijkheid te geven om op een effectievere manier uitvoering te geven aan de borging van de privaat opgelegde verplichtingen uit het Plan van aanpak welzijn geitenbokjes (Kamerstuk 28 286, nr. 939) om de sterfte onder geitenlammeren terug te dringen. Met de registratie van doodgeboortes is het mogelijk om beter en eerder zicht te krijgen in het percentage vroegtijdige sterfgevallen in de sector als geheel en bij individuele ondernemers. De registratie geeft geen uitsluitsel over de oorzaken van vroegtijdige sterfte.
Erkent u dat het belangrijk is dat er zicht komt op de sterfte van geitenlammetjes tussen dag twee en dag zeven, zodat mogelijke sterfte door gebrekkige verzorging aan het licht komt? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, hoe strookt dat met uw voornemen om de sterfte onder jonge dieren terug te dringen?7
Ik hecht zeer aan een goede zorg voor dieren en aan het terugdringen van sterfte onder jonge dieren. Dat beperkt zich niet tot de zorg voor geitenlammeren en het terugdringen van sterfte van geitenlammeren in de periode tussen dag twee en dag zeven na geboorte. Het borgen van dierenwelzijn ziet op de gehele levensfase van een dier.
In de afgelopen jaren zijn, in nauw overleg met de melkgeitensector, belangrijke stappen gezet om het welzijn te verbeteren en sterfte onder jonge dieren terug te dringen. De sector heeft in het private ketenkwaliteitssysteem KwaliGeit een benchmark voor sterfte op individuele melkgeitenhouderijen geïmplementeerd. Wanneer de sterfte de actiewaarde overschrijdt wordt de geitenhouder geïnformeerd over de voor hem geldende inspanningsverplichting om de verbeteringen door te voeren. De betreffende melkgeitenhouder moet hiertoe een verbeterplan opstellen, tezamen met zijn dierenarts en met een vertegenwoordiger van zijn zuivelverwerker.
De maatregelen uit KwaliGeit worden door een onafhankelijke organisatie gecontroleerd en geborgd. Met de aanscherping van de regels voor identificatie en registratie van geiten per 1 november 2020 is de registratie verbeterd, wat ten goede komt aan de uitvoering van aan de borging van de privaat opgelegde verplichtingen uit het kwaliteitssysteem en de monitoring van sterfte onder jonge dieren. Met het Plan van aanpak welzijn geitenbokjes is ingezet op het afmesten van geitenlammeren op het geboortebedrijf of via een een-op-een relatie met een bokkenmester. Via een tijdelijke vrijstellingsregeling is de beschikbaarheid van diergeneesmiddelen – met name van antibiotica – voor jonge geiten sterk verbeterd.
In september 2019 heeft de melkgeitensector het sectorplan «Versnellen verduurzaming van de melkgeitenhouderij» gepresenteerd. Dit sectorplan is in maart 2021 nader uitgewerkt in het «Implementatieplan versnellen verduurzaming van de melkgeitenhouderij». Het implementatieplan beschrijft de ambities, doelen en maatregelen die de sector tot 2025 heeft om verder te verduurzamen. Dierenwelzijn en zorg voor jonge dieren zijn in de plan belangrijke speerpunten. Begin dit jaar is een PPS-voorstel van de melkgeitenhouderijsector goedgekeurd, waarmee de financiering van het implementatieplan voor een belangrijk deel is geborgd.
Wat vindt u ervan dat vorig jaar meer dan 31.000 en in de eerste maanden van 2021 meer dan 33.000 pasgeboren geitenlammetjes in hun eerste twee levensweken naar de slacht zijn afgevoerd, wetende dat deze dieren afhankelijk zijn van melk die tijdens de urenlange transporten niet wordt verstrekt en die bij de slachterijen alleen beschikbaar is via melksystemen die de lammetjes vaak niet snappen?
Op grond van de transportverordening moeten geitenlammetjes na een transporttijd van 9 uur een voldoende rusttijd van ten minste 1 uur krijgen, waarin zij met name gedrenkt en zo nodig gevoederd worden. Na deze rusttijd kunnen zij opnieuw gedurende 9 uur worden vervoerd.
Bij transporttijden onder de 9 uur is het drenken van lammeren dus niet vereist. Op slachthuizen is er extra aandacht voor heel jonge niet gespeende dieren zoals geitenlammeren. Deze dieren moeten met voorrang geslacht worden. Wanneer ze niet direct na aankomst geslacht worden, moeten ze zodanig ondergebracht worden dat het dierenwelzijn geborgd is. Daarbij wordt de dieren water of elektrolytoplossing aangeboden via speenemmers, waarbij de lammeren geholpen moeten worden met drinken. De exploitant van het slachthuis moet beschikken over een procedure, die garandeert dat het welzijn van de dieren bij aankomst bevredigend is. Wanneer dat niet het geval is, moet de exploitant zelf passende maatregelen nemen en de officiële dierenarts van de NVWA daarvan in kennis stellen.
Tot slot, wil ik melden dat ik in EU-verband voor kortere transportduur.
Bent u bereid om de minimumleeftijd voor het vervoeren van geitenlammetjes te verhogen naar 28 dagen, zoals in Duitsland is aangekondigd voor het transport van kalfjes? Zo nee, waarom niet?8
Zoals ik in antwoord op vraag 1 toelichtte, zet ik me het kader van de herziening van de transportverordening samen met gelijkgestemde lidstaten in voor het beperken van transporttijden, met name voor dieren die naar het slachthuis vervoerd worden. Ook pleiten we ervoor dat de EFSA onderzoekt wat de minimum leeftijd van kalveren moet zijn om getransporteerd te mogen worden. Nederland zal hierbij eveneens de aandacht vragen voor het vervoer van andere jonge dieren en met name jonge (geiten)lammeren, omdat hier soortgelijke problematiek speelt.
Wanneer gaat u de Kamer informeren over de uitvoering van de aangenomen motie van het lid Ouwehand (Kamerstuk 28 286, nr. 1156) die de regering oproept om zelf een plan van aanpak op te stellen voor het voorkomen van ziekte en sterfte onder bokjes?
Zoals in mijn antwoord op vraag 10 aangegeven is in de afgelopen jaren zowel door de sector als door de overheid veel inzet gepleegd op het verbeteren van het welzijn van en de zorg voor geitenlammeren en lammeren in het algemeen. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld loopt er op het onderwerp zorg voor jonge dieren ook een apart traject. De laatste update heb ik in mijn brief van 23 oktober 2020 (Kamerstuk 28 286, nr. 1130) gegeven. Uit de gesprekken die ik in dit kader en in het kader van de verduurzaming voer blijkt dat de sector de volle aandacht heeft voor dit onderwerp. Ik ben en blijf met de sector in gesprek over de voortgang. Ik zie voor nu dan ook geen toegevoegde waarde een extra plan op te stellen. Ik zal uw Kamer later dit jaar op de hoogte stellen van de voortgang middels een Kamerbrief dierenwelzijn.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het met spoed opvangen van schapen die zijn aangetroffen bij illegale slachtplaats tijdens het Offerfeest |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Heeft u gezien dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) bij een boerderij in Gelderland stuitte op de illegale (onverdoofde) slachting van schapen in het kader van het Offerfeest?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat de inspecteurs de verdachten hierbij op heterdaad hebben betrapt bij het onverdoofd slachten van schapen en dat op dat moment al vijf schapen op gruwelijke wijze waren gedood?
Ja.
Klopt het dat er, naast de vijf reeds gedode schapen, nog 18 schapen illegaal geslacht zouden worden?
Ja.
Klopt het dat deze dieren desondanks niet in beslag zijn genomen door de NVWA? Zo nee, waar zijn de dieren dan naartoe gebracht? Zo ja, hoe is dit mogelijk?
De dieren zijn niet in beslag genomen en zijn op de betreffende boerderij gebleven, omdat de dieren gezond, geïdentificeerd en geregistreerd waren. Er bestond geen wettelijke grond om deze dieren in beslag te nemen.
Klopt het dat deze 18 schapen alsnog (onverdoofd) zullen worden geslacht, maar dan in een slachthuis?
Dit is mij onbekend. Het is aan de eigenaar van de schapen om te besluiten of de dieren alsnog geslacht worden.
Deelt u de mening dat de eigenaar van de schuur waarin de illegale slachtingen plaatsvonden en de eigenaar van de aangetroffen schapen medeplichtig zijn aan deze gruwelijke daad? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom zijn de dieren niet direct in beslag genomen? Hoeveel dieren bij deze «eigenaar» lopen hetzelfde risico? Welke maatregelen worden er getroffen tegen deze betrokkenen?
De dieren zijn niet in beslag genomen, omdat de dieren gezond, geïdentificeerd en geregistreerd zijn. Er is geen wettelijke grond om deze dieren in beslag te nemen. Op de desbetreffende locatie werden in totaal 227 runderen, 176 schapen en 8 geiten gehouden. Er wordt een proces-verbaal opgemaakt door de betrokken inspecteurs, zowel tegen de eigenaar van de veehouderij als tegen de eigenaar (koper) van de schapen. Deze worden ingezonden ter beoordeling van het Functioneel Parket.
Kunt u bevestigen dat er afspraken zijn gemaakt tussen Comité Dierennoodhulp, de NVWA en de Dierenpolitie om dieren die worden aangetroffen bij illegale slachtplaatsen tijdens de periode van het Offerfeest naar een opvanglocatie te brengen?
Indien er tijdens het Offerfeest (ongemerkte) dieren worden aangetroffen, dan kan de houder de schapen afstaan aan Comité Dierennoodhulp. Het Comité mag de schapen dan, onder voorwaarden, opvangen. Over die voorwaarden heeft de NVWA afspraken met het Comité gemaakt.
Waarom zijn deze 18 dieren niet direct overgebracht naar een opvanglocatie?
Ik verwijs u naar mijn antwoorden op vraag 4 en 6.
Bent u bereid om hier alsnog zo snel mogelijk voor te zorgen? Zo nee, waarom niet?
Er is geen wettelijke grondslag om deze dieren in beslag te nemen en over te brengen naar een opvanglocatie. Ik verwijs u ook naar mijn antwoorden op vraag 4 en 6.
Kunt u deze vragen één voor één en zo snel mogelijk beantwoorden?
Ja, ik heb mij ingezet om uw vragen zo snel mogelijk en één voor één te beantwoorden.
Probleem met de bij Brexit 'vergeten' scheepswerven in Stellendam nog steeds niet volledig opgelost |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
In hoeverre klopt het dat Britse visserijschepen die voor onderhoud naar de scheepswerven in Stellendam willen sinds april jl. eerst naar een «aangewezen haven» zoals IJmuiden moeten varen om daar toestemming te krijgen van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) voordat ze door mogen varen naar Stellendam?
Het klopt dat Britse vissersvaartuigen die voor onderhoud naar de scheepswerven in Stellendam willen varen, eerst langs een controlepunt van de NVWA moeten in één van de voor derde landen aangewezen havens met een controlepunt (IJmuiden, Den Helder, Harlingen, Scheveningen, Vlissingen of Eemshaven). Dit zijn de aangewezen havens waar ook vis mag worden aangeland door vaartuigen uit derde landen. Wanneer na controle blijkt dat het vaartuig alle vis heeft gelost of geen vis aan boord heeft, mag het rechtstreeks doorvaren naar één van de aangewezen derdelandenhavens voor onderhoud. Op deze manier wordt het bedrijfsleven gefaciliteerd en wordt tegelijkertijd invulling gegeven aan de toezichtsverplichtingen uit de EU-regelgeving ter voorkoming en bestrijding van illegale visserij (EG 1005/2008) met een beperkte uitbreiding van de capaciteit van de NVWA. Uw Kamer is over deze werkwijze geïnformeerd op 26 april 2021 in de beantwoording van de vragen van de leden Lodders, Aukje de Vries (beiden VVD), Von Martels (CDA), De Groot (D66) en Dik Faber (ChristenUnie) (kenmerk 2021D15548). 1
Kunt u aangeven waar de NVWA op toeziet en in hoeverre dit toezicht van toegevoegde waarde is aangezien deze schepen leeg naar Nederland komen omdat er onderhoud plaats moet vinden?
Het toezicht van de NVWA is gericht op het voorkomen van illegale aanlandingen van vis. Op grond van de Europese Verordening ter voorkoming en bestrijding van illegale visserij (EG 1005/2008) gelden er toezichtsverplichtingen in voor derde landen aangewezen havens. Deze verplichtingen gelden ongeacht of schepen vis aan boord hebben of niet. Het is immers niet met zekerheid te zeggen dat de schepen geen vis aan boord hebben, tenzij er een controle plaatsvindt. Nederland is op 30 oktober 2020 in gebreke gesteld voor het toezicht bij aanlanden, waarbij het toezicht op aanlandingen door derdelandenvaartuigen specifiek genoemd is. Het is daarom belangrijk dat wij hierin zorgvuldig opereren.
Welke aangewezen havens zijn er momenteel en wat is de reden dat Stellendam nu geen aangewezen haven is? Op welke manier zou de haven in Stellendam ook een aanwezen haven kunnen worden?
Voor het lossen van vis door derdelandenvaartuigen zijn de volgende havens aangewezen: IJmuiden, Velzen*, Harlingen, Scheveningen, Vlissingen, Den Helder, Eemshaven, Rotterdam* en Amsterdam* (* alleen vaartuigen groter dan 59 m).
Voor enkel toegang tot de havenfaciliteiten en onderhoudswerven zijn de volgende havens aangewezen voor Britse vaartuigen: Stellendam, Den Oever, Oudeschild, Urk, Lauwersoog en Yerseke.
In deze zogenaamde onderhoudshavens is onvoldoende toezichtscapaciteit voor het lossen van vis door derdelandenvaartuigen. De aanlandingen van Brits gevlagde vaartuigen waren in deze havens de afgelopen jaren zo laag, dat er geen rechtvaardiging is voor de benodigde uitbreiding van de NVWA-capaciteit.
Klopt het dat de NVWA in het weekend niet bereikbaar is voor deze dienstverlening en de scheepswerven in Stellendam daardoor alsnog onderhoud mislopen van Britse schepen? Zo ja, kunt u aangeven hoeveel onderhoud de scheepswerven hierdoor mislopen?
Het klopt dat de beschikbare capaciteit van de NVWA vooralsnog niet in het weekend beschikbaar is. Ik begrijp dat dit een aanpassing vraagt in de planning van de vissersvaartuigen en wellicht dat niet alle vissers dat willen en dan uitwijken naar andere onderhoudshavens. Ik heb geen informatie over de hoeveelheid onderhoud die hierdoor mogelijk wordt misgelopen.
Geldt de werkwijze voor Stellendam ook voor scheepswerven in andere Nederlandse havens? Zo nee, welke werkwijze wordt er voor Britse visserijschepen gehanteerd bij werven in andere havens?
De genoemde werkwijze geldt voor alle voor onderhoud aangewezen havens.
Bent u bereid om te heroverwegen of deze regelgeving van toegevoegde waarde is?
Met de gekozen werkwijze is het maximale gedaan om het bedrijfsleven te faciliteren, waarbij met een beperkte uitbreiding van de capaciteit van de NVWA toch op een goede manier invulling wordt gegeven aan de toezichtsverplichtingen om illegale aanlandingen van vis te voorkomen. Dit is op deze manier ook toegelicht in een gesprek met de brancheorganisatie van de scheepswerven op 24 augustus jl. In dit gesprek is de sector tevens de gelegenheid geboden om met een nadere onderbouwing te komen van de gemelde knelpunten. Als dit tot nieuwe inzichten leidt, die nog niet eerder zijn meegewogen, ben ik bereid hierover het gesprek te voeren.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat Britse visserijschepen ook in het weekend terecht kunnen in de scheepswerven in Stellendam en in de andere betreffende havens? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
De wateroverlast |
|
Inge van Dijk (CDA), Derk Boswijk (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
In hoeverre klopt het dat om de Wet tegemoetkoming schade bij rampen in werking te laten treden een gebied eerst tot rampgebied verklaard moet worden?1
De Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts) is van toepassing bij een overstroming door zoet water of een aardbeving van de orde zoals omschreven in artikel 1, als de gebeurtenis kan worden gekwalificeerd als een ramp in de zin van artikel 1 van de Wet veiligheidsregio’s. Daarvoor moet sprake zijn van een gebeurtenis waarbij het leven en de gezondheid van veel personen, het milieu of grote materiële belangen in ernstige mate zijn geschaad of worden bedreigd en waarbij een gecoördineerde inzet van diensten of organisaties van verschillende disciplines is vereist om de dreiging weg te nemen of de schadelijke gevolgen te beperken. Conform artikel 3 van de Wts kan besloten worden de Wts van toepassing te verklaren in geval van een ramp als bedoeld in artikel 1 van de Wet veiligheidsregio’s, die van ten minste vergelijkbare orde is als een overstroming door zoet water of een aardbeving. Ten aanzien van het van toepassing verklaren van de Wts op de overstromingen van midden juli verwijs ik u ook naar de brief van 16 juli jl. (uw kenmerk 2021Z13852) en de beantwoording van eerdere vragen van uw Kamer (uw kenmerk 2021Z13786).
In hoeverre klopt het dat enkel Limburg tot rampgebied verklaard is terwijl ook in ieder geval in Noord-Brabant waterschade is ontstaan door ondergelopen landbouwgronden? Kunt u hierbij aangeven in hoeverre hierbij een onderscheid wordt gemaakt tussen binnendijkse en buitendijkse gronden?
Een belangrijke voorwaarde om de Wet tegemoetkoming schade bij rampen van toepassing te verklaren, is dat sprake is van een ramp in de zin van artikel 1 van de Wet veiligheidsregio’s: «Een zwaar ongeval of een andere gebeurtenis waarbij het leven en de gezondheid van veel personen, het milieu of grote materiële belangen in ernstige mate zijn geschaad of worden bedreigd en waarbij een gecoördineerde inzet van diensten en organisaties van verschillende disciplines is vereist om de dreiging weg te nemen of de schadelijke gevolgen te beperken.»
In de veiligheidsregio’s Limburg-Noord en Zuid-Limburg is de crisisstructuur geactiveerd, en was artikel 39 van de Wet veiligheidsregio’s van toepassing, waardoor een aantal bevoegdheden met betrekking tot de bestrijding van de ramp tijdelijk zijn overgegaan van de burgemeesters van de getroffen en bedreigde gemeenten naar de voorzitters van de veiligheidsregio’s in Limburg.
De oever van de Maas tot Boxmeer is onbedijkt. Om rechtsongelijkheid tussen deze rechter- en linkeroever te voorkomen, is het deel van de Brabantse oever van de Maas tot Boxmeer ook opgenomen worden onder het rampgebied, ondanks het feit dat aan deze kant van de Maas de hulpdiensten niet waren opgeschaald. Verder ligt vanaf Boxmeer van oudsher al een primaire kering. Aangezien de primaire kering niet is overstroomd/doorbroken, is hier geen sprake van schade in de zin van de Wts.
Schade in de uiterwaarden is uitgezonderd in de Wts. Een uiterwaard is het gebied in het winterbed tussen de winterdijk (primaire kering) en de zomerdijk. Kortom, deze liggen buitendijks van de primaire kering. De Wts is van toepassing wanneer de primaire kering doorbreekt of overstroomt en slaat daarmee op het binnendijks gebied (Wts, artikel 1, lid b onder 3). De uiterwaarden zijn juist bedoeld om te kunnen overstromen in geval van hoogwater. Daar is de Wts dus niet van toepassing.
Momenteel wordt de wenselijkheid en mogelijkheden voor tegemoetkoming van schade in uiterwaarden langs de Maas verkend waarover uw Kamer is geïnformeerd (uw kenmerk 2021Z15364). Bij deze verkenning worden de aspecten consistentie van beleid, proportionaliteit, uitvoerbaarheid en precedentwerking betrokken. Dit traject kost evenwel tijd om te onderzoeken mede gezien de genoemde aandachtspunten. Om die reden kan hierover op dit moment nog geen uitsluitsel gegeven worden.
Klopt het dat deze boeren op dit moment op geen enkele manier hun oogstverlies kunnen verhalen? In hoeverre klopt het dat weersverzekering de schade die door boeren is opgelopen niet dekken doordat er in veel gebieden met schade nauwelijks regen is gevallen?
Het schadegebied is vastgesteld in de Ministeriële Regeling, en ook welke schades worden vergoed. De Wts geeft de ruimte om schade ten aanzien van teeltplanschade (op grond van artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel e, van de Wts in samenhang met de Ministeriële Regeling) in aanmerking te laten komen voor een tegemoetkoming in de geleden schade. In de Ministeriële Regeling is een tegemoetkoming voor teeltplanschade door afstromend water opgenomen. Deze schade is voor ondernemers in de landbouwsector niet redelijkerwijs verzekerbaar en dus kan de Wts hier een tegemoetkoming bieden.
Kunt u aangeven hoe groot deze schade momenteel is en welke schade u op korte termijn nog verwacht?
Veel mensen en bedrijven hebben schade geleden door de uitzonderlijke wateroverlast. Zoals omschreven in de brief van 16 juli jl. (uw kenmerk 2021Z13852) en de beantwoording van eerdere vragen van uw Kamer (uw kenmerk 2021Z13786) is door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) een Quick Scan voorbereid om op hoofdlijnen een beeld te krijgen van onder meer de mogelijke omvang van de schade, van de schade- en kostencategorieën en van de mate van verzekerbaarheid. De Quick Scan is gereed en met uw Kamer gedeeld.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat ook gedupeerden van de waterschade buiten Limburg aanspraak kunnen maken op de Wet tegemoetkoming schade bij rampen? Zo ja, bent u bereid om ook deze gebieden tot rampgebied te verklaren?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 2.
Wat vindt u ervan dat boeren gesommeerd worden zandzakken weg te halen om hun gewassen te beschermen tegen het wassende water terwijl ze intussen niet in aanmerking zouden komen voor schadevergoeding van de opgelopen schade?
Het is uiteraard heel spijtig wanneer landerijen onderlopen in het groeiseizoen en er schade optreedt voor boeren. Bij het telen van gewassen op gronden in uiterwaarden in bedijkt rivierengebied is dit een bekend risico. Van boeren wordt verwacht dat zij dat risico kennen en weten dat hiervoor geen aanspraak op compensatie van schade door overstroming gemaakt kan worden.
Uiterwaarden zijn een onderdeel van het rivierbed en hebben een belangrijke functie; ze leveren tijdens hoogwater een bijdrage aan de doorstroming van de rivier en beperken daarmee de stijging van de waterstanden langs de rivier. Daarom geldt er in de uiterwaarden een zogenoemde duldplicht bij wateroverlast en overstroming. Op grond van artikel 5.26 van de Waterwet zijn «degenen die rechthebbenden zijn van gronden die deel uitmaken van, of gelegen zijn in, een oppervlaktewaterlichaam (zoals een rivier inclusief de bijbehorende uiterwaarden), gehouden tijdelijke berging van water of de afvoer van water op die gronden te dulden».
Het plaatsen van zandzakken is een activiteit die in de uiterwaarden alleen is toegestaan met een vergunning of waarvoor – bij beperkte omvang – in elk geval een melding moet worden gedaan. Wanneer zandzakken worden gelegd heeft dit een opstuwend effect. Dit kan elders langs de rivier leiden tot schade voor andere grondeigenaren of zelfs tot veiligheidsrisico’s, zowel bovenstrooms als benedenstrooms. Rijkswaterstaat handhaaft daarom bij hoogwater op het gebruik van zandzakken in de uiterwaarden.
Wat wordt er wel en niet gedekt indien de Wet tegemoetkoming schade bij rampen toegekend wordt? In hoeverre wordt dit met sectoren afgestemd?
Zoals aangegeven in de beantwoording van eerder genoemde vragen van uw Kamer is om de Wts toe te kunnen passen een Ministeriële Regeling opgesteld die is toegesneden op de situatie. Hierin worden onder meer het schadegebied, de schade- en kostencategorieën, de tegemoetkomingspercentages en de procedure voor het aanvragen van een tegemoetkoming beschreven. In een aparte brief aan uw Kamer wordt nadere informatie gegeven over de inhoud van deze regeling. In het traject tot vaststelling van deze regeling heeft met verschillende partijen afstemming plaatsgevonden, onder meer met de LTO en LLTB.
Op welke andere manieren kunt u gedupeerde boeren nog meer helpen? Bent u bereid in gesprek te gaan met banken zodat krediet snel beschikbaar komt of samen met de Belgische en Duitse overheid een inspanning te leveren om een beroep te doen op het Europese Solidariteitsfonds?
Het kabinet houdt oog voor nog andere mogelijkheden om getroffenen in het rampgebied te helpen. Zo verleng ik zelf als Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit de termijn waarop agrariërs in 2021 een voorschot op de uitbetaling van GLB-toeslagen kunnen aanvragen, juist om agrariërs in het rampgebied die dit niet hadden gedaan in de huidige omstandigheden alsnog in de gelegenheid te stellen daarvan gebruik te maken. Een beroep op het Europese Solidariteitsfonds zal het kabinet nog overwegen wanneer de omvang van de schade goed in beeld is; dit fonds kan een Europese bijdrage leveren aan de schade die Nederland heeft in verband met een regionale ramp, het betreft geen bijdrage voor een specifiek onderdeel van de geleden schade.
Welke gevolgen heeft het overstromen van gewassen met vies rivierwater voor de voedselveiligheid? In hoeverre mogen deze gewassen, voor zover dit überhaupt nog kan, nog gebruikt worden?
De producent is primair verantwoordelijk voor de veiligheid van de geproduceerde levensmiddelen en diervoeders. Met het oog op de recente overstromingen in Limburg is het aan de verantwoordelijke producenten om na te gaan of er sprake kan zijn van verontreinigingen. Als een producent niet afdoende kan garanderen dat een levensmiddel of diervoeder veilig is, dan moet deze als onveilig worden beschouwd en mag niet meer verhandeld worden.
Hoe wilt u omgaan met de mestboekhouding bij bedrijven waar de mestkelders zijn volgelopen?
Bij volgelopen mestkelders is het van belang dat de afvoer verantwoord plaatsvindt op basis van de regels die gelden voor het vervoer van dierlijke mest. Op dit moment kan ik nog niet aangeven hoe de eindvoorraad van deze bedrijven bepaald zal worden, omdat de situatie per bedrijf kan verschillen. Het is daarom van belang dat de getroffen agrariërs alle aspecten ten aanzien van hun boekhouding goed vastleggen. Ik zal op een later moment aangeven hoe ik hieraan uitvoering zal geven waarbij ik voornemens ben zoveel mogelijk maatwerk toe te passen.
Hoe wilt u omgaan met medewerkers uit verschillende sectoren die bedrijven te hulp schieten en daardoor de urennormen overschrijden? Bent u bereid om af te zien van boetes?
De regels over werktijden, rusttijden, pauzes en nachtdiensten staan in de Arbeidstijdenwet (ATW). Deze wet is gericht op de bescherming van de werknemer. Werkgevers en werknemers moeten er in eerste instantie zelf op letten dat de normering voor werk- en rusttijden in hun organisatie of sector in acht wordt genomen. De Inspectie SZW houdt risicogericht toezicht op de naleving hiervan.
In uitzonderlijke situaties biedt de wet ruimte om van de normering af te wijken. Zo biedt de wet in artikel 2:2 ATW de mogelijkheid de ATW buiten werking te stellen met ruimte voor overheidsdiensten die in het kader van rampenbestrijding actief zijn (politie, brandweer en andere publieke hulpdiensten).
Voor overige diensten en sectoren die assistentie en hulp verlenen geldt artikel 5:10 van de wet. Dat artikel biedt ruimte om ingeval van plotselinge en onvoorziene situaties een aantal normen buiten beschouwing te laten. Het gaat daarbij om situaties die redelijkerwijs niet op andere wijze opgelost kunnen worden en/of waarmee ernstige (vervolg) schade aan personen of goederen verholpen kan worden.
Bent u bereid, gezien de grote urgentie en grote schade, om op korte termijn de Wet tegemoetkoming schade bij rampen uit te werken en over te gaan tot uitbetaling of voorschotten?
Er wordt met alle betrokken partijen hard gewerkt om de Ministeriële Regeling zo spoedig mogelijk te kunnen vaststellen en in werking te laten treden. Het is bovendien op dit moment al mogelijk om schade te melden bij RVO (https://www.rvo.nl/subsidie-en-financieringswijzer/regeling-tegemoetkoming-schade-hoogwater-limburg-juli-2021). Dit stelt RVO in staat de uitvoering van de regeling voor te bereiden zodat zo snel mogelijk kan worden gestart met die uitvoering. Een belangrijke stap daarbij is het laten uitvoeren van taxaties. Het werken met voorschotten zou in dit proces vertragend werken, aangezien ook hiervoor taxaties vereist zijn.
Hoe werkt de Wet tegemoetkoming schade bij rampen naast of samen met de verzekeringen? Wie gaat de beoordeling doen en wie doet de uitbetalingen?
Schade en kosten die redelijkerwijs verzekerbaar zijn, komen niet in aanmerking voor tegemoetkoming op grond van de Wts. De Wts is een vangnetregeling met betrekking tot materiële schade. De schaderegeling wordt uitgevoerd door RVO. Vanaf 9 augustus 2021 kunnen particulieren, ondernemers, overheden, religieuze organisaties, verenigingen en stichtingen hun schade melden via een meldingsformulier op de website van RVO. Dit stelt RVO in staat de uitvoering van de regeling voor te bereiden zodat zo snel mogelijk kan worden gestart met die uitvoering. De beoordeling van de omvang van de schade en de kosten wordt gedaan door bij de Stichting Nederlands Instituut Van Register Experts (NIVRE) geregistreerde deskundigen.
Kunt u aangegeven hoe groot de schade is van infrastructurele objecten op gemeentelijk, provinciaal en rijksniveau? Op welke wijze wordt de schade van deze objecten betaald en vallen deze ook onder de Wet tegemoetkoming schade bij rampen?
RVO heeft een Quick Scan uitgevoerd naar de omvang van de schade, mede op basis van informatie van gemeenten, provincies, waterschappen en het Rijk. In de Ministeriële Regeling is vastgelegd wie onder welke voorwaarden een beroep op de Wet tegemoetkoming schade kan doen. Uw Kamer is per aparte brief nader geïnformeerd over de uitkomsten van de Quick Scan en de Ministeriële Regeling.
De afschuwelijke onverdoofde slacht van tienduizenden dieren tijdens het Offerfeest en het toezicht hierop |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Heeft u gezien dat Comité Dierennoodhulp waarschuwt voor illegale slacht van dieren tijdens het Offerfeest? Wat voor maatregelen heeft u getroffen om illegale slacht te voorkomen?1
Ja, dit bericht heb ik gezien. Gedurende het Offerfeest zijn er naast de NVWA-teams in de slachthuizen mobiele NVWA-teams onderweg die onder andere controleren op illegale slacht. De NVWA staat in nauw contact met de politie en reageert op meldingen en tips over mogelijke illegale praktijken. Hiervoor is de NVWA 24 uur per dag bereikbaar en inzetbaar. Op 20 juli jl. heeft de NVWA, in samenwerking met de politie en de omgevingsdienst, in de Gelderse plaats Acquoy in een schuur bij een melkveehouder een illegale schapenslachterij aangetroffen na een anonieme melding. Een dag later troffen de NVWA en politie achter een woonhuis in Gelderland 6 illegaal geslachte schapen en 2 levende schapen aan. Deze schapen hadden geen oormerken, waardoor niet duidelijk is waar ze vandaan kwamen. De levende dieren zijn daarom overgedragen aan Comité Dierennoodhulp.
Herinnert u zich dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) vorig jaar in juni een illegale slachtplaats met een grote hoeveelheid resten van schapen en geiten ontdekte op een boerderij in de Betuwe, waar particulieren dieren mochten uitzoeken om ze eigenhandig te slachten? Welke maatregelen zijn uiteindelijk opgelegd in deze zaak en wat was de hoogte van eventuele boetes?2
Het Functioneel Parket heeft mij geïnformeerd dat de zaak nog niet is afgedaan. In mei 2021 zijn er nog twee aanvullende processen-verbaal aangeleverd. De zaak zal medio oktober 2021 inhoudelijk worden behandeld door de economische politierechter te Arnhem.
Kunt u bevestigen dat de NVWA vorig jaar tijdens het Offerfeest op nog eens twee plekken stuitte waar schapen illegaal werden geslacht? Welke maatregelen zijn hierbij opgelegd en wat was de hoogte van eventuele boetes?
Dat kan ik bevestigen. In één van de zaken betrof het een (veel-)pleger die in totaal 22.000 euro aan bestuurlijke boetes, 20 uur taakstraf en 3 maanden voorwaardelijke gevangenisstraf kreeg opgelegd. In een ander geval werd een bedrijfssubsidiekorting opgelegd en loopt er daarnaast nog een strafrechtelijke procedure.
Vindt u het nog steeds verstandig dat het aantal NVWA-medewerkers dat tijdens het Offerfeest wordt ingezet in de mobiele toezichtteams meer dan gehalveerd is in de periode 2014–2016 en sindsdien nagenoeg gelijk gebleven is? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, heeft u de toezichtteams uitgebreid?
Zoals ik uw Kamer vorig jaar heb laten weten (kenmerk 2020D34011)3 wordt de beschikbare inspectiecapaciteit, waaronder die in de mobiele toezichtteams, zo veel mogelijk risicogericht ingezet. Op basis van toezichtsbeelden, risicobeelden en fraudebeelden wordt bepaald waar de risico’s het hoogst zijn en waar de inspectiecapaciteit op gericht moet zijn bij het vaststellen van het opdrachtenpakket.
Hoeveel capaciteit is er dit jaar beschikbaar bij de mobiele toezichtteams om illegale slacht van dieren op te kunnen sporen?
Tijdens het Offerfeest zijn op 20, 21 en 22 juli jl. respectievelijk 18, 16 en 14 inspecteurs actief geweest.
Kunt u bevestigen dat van alle dieren die in heel 2020 onverdoofd zijn geslacht, meer dan 37% is geslacht tijdens het Offerfeest, namelijk 24.195 van de in totaal 64.431 onverdoofd geslachte dieren?
Ja, dit kan ik bevestigen.
Kunt u bevestigen dat er tijdens het Offerfeest in 2020 in totaal 46.739 dieren zijn geslacht, waarvan meer dan de helft onverdoofd is gedood?
Ja, dit kan ik bevestigen. Tijdens het Offerfeest in 2020 is 51,8% van de dieren onbedwelmd aangesneden.
Hoeveel slachthuizen hebben zich dit jaar gemeld voor slachtingen in het kader van het Offerfeest?
Voor het Offerfeest 2021 hebben 48 slachterijen van de NVWA toestemming gekregen voor deelname, waarvan er 46 uiteindelijk ten behoeve van het Offerfeest hebben geslacht.
Hoeveel capaciteit heeft de NVWA uitgetrokken om toezicht te houden tijdens het Offerfeest, in totaal en per slachthuis?
Tijdens Offerfeest 2021 zijn er voor de eerste slachtdag 90 toezichthouders, voor de tweede slachtdag 78 toezichthouders en voor de derde slachtdag zeven toezichthouders beschikbaar gesteld voor NVWA-werkzaamheden op de deelnemende slachthuizen. KDS heeft voor de eerste slachtdag 90 officiële assistenten, voor de tweede slachtdag 55 officiële assistenten en voor de derde slachtdag twee officiële assistenten beschikbaar gesteld voor het uitvoeren van de post-mortem keuring op de deelnemende slachthuizen. Daarnaast waren de mobiele toezichtteams actief om illegale slacht van dieren op te kunnen sporen. Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 5.
Omdat de NVWA de slachthuizen die ten behoeve van het Offerfeest slachten niet met naam naar buiten brengt, zijn de gevraagde cijfers niet nader gespecificeerd. In algemene zin kan worden gesteld dat het aantal toezichthouders op een slachthuis dat slacht ten behoeve van het Offerfeest afhangt van o.a. de grootte van het bedrijf en de activiteiten die er plaatsvinden.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Rooiseizoen voor biologische aardappeltelers in rook op door schimmelziekte’ |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Hoe zijn de 23 resistente biologische rassen tot stand gekomen, heeft u hierbij een stimulerende rol gehad en in hoeverre wordt er nu al gebruikgemaakt van deze rassen?1
Ja, in 2009 is voor de ontwikkeling van plantenrassen met resistentie tegen ziekten en plagen het programma Groene veredeling gestart. Voor dit programma, uitgevoerd door kennisinstellingen in samenwerking met veredelingsbedrijven, is 1 miljoen euro per jaar beschikbaar gesteld. In dit programma zijn voor aardappelen resistentiegenen voor de schimmelziekte Phytophthora geïdentificeerd en geïntroduceerd in het zogenaamde pre-breeding materiaal. Dat materiaal hebben de aardappelveredelaars gebruikt voor 23 Phytophthora-resistente commerciële rassen. In 2020 waren 80% van de biologisch geteelde aardappelen in Nederland afkomstig van deze rassen. In het schap is het aandeel zelfs 90%.
Wat is de reden dat biologische boeren niet alleen resistente aardappelrassen telen? Hoe kunt u hen helpen om dit meer te gaan doen?
Bij de keuze van rassen spelen diverse factoren een rol. Zo kijken de biologische boeren niet alleen naar Phytophthora, maar spelen ook andere aardappelziekten een rol. Verder is opbrengst, smaak, bewaarbaarheid en de geschiktheid voor bewerking (zoals voor chips en friet) van belang.
Bionext (de biologische ketenorganisatie) heeft in 2017 het initiatief genomen voor een convenant waarin 28 partijen uit de biologische aardappelketen, aardappelveredelaars, aardappeltelers én supermarktketens, deelnemen. Het doel van het convenant was om stapsgewijs op te schalen tot gebruik van 100% aan robuuste biologische aardappels in 2020. Dit is nog niet gerealiseerd. De convenantpartners streven nog steeds naar 100% robuuste rassen in de teelt en in het schap. Daarvoor betrekken ze ook de importeurs en exporteurs actiever. Hetzelfde geldt voor partijen uit de biologische friet- en chipsmarkt. Ik wil hier met aanvullend onderzoek aan bijdragen indien gewenst.
Bent u ermee bekend dat klassieke veredeling de sector op dit moment onvoldoende in staat stelt om tijdig de juiste resistenties tegen phytophtora in te bouwen bij de juiste aardappelrassen met de juiste eigenschappen (ook qua opbrengstpotentieel, smaak en uiterlijk)? Hoe kunt u de sector hierbij helpen, bijvoorbeeld via nieuwe veredelingstechnieken als CRISPR-Cas en cisgenese? Erkent u dat dit een enorme milieuwinst kan betekenen voor de aardappelsector?
In het geval van Phytophthora heeft de aardappelsector al veel resistentiegenen met klassieke veredeling kunnen opnemen. Met nieuwe veredelingstechnieken als CRISPR-Cas en cisgenese kunnen de resistenties echter nog sneller worden opgenomen in bestaande succesvolle rassen en daarmee opbrengst en hun geschiktheid voor specifieke afzet behouden. Bovendien kunnen veredelaars met deze technieken meer en sneller resistentiegenen voor Phytophthora en andere aardappelziekten stapelen, waardoor de resistentie duurzamer wordt. Echter, de biologische landbouw sluit het gebruik van deze technieken uit, omdat dit leidt tot genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s). Voor de gangbare aardappelsector kunnen deze technieken potentieel een vermindering in het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen opleveren.
Op welke manier kunt u bespoedigen dat er, onder andere via voornoemde nieuwe veredelingstechnieken, versneld resistenties tegen phytophtora ingebouwd kunnen worden in aardappelrassen?
Het ontwikkelen van goede commerciële rassen ligt voornamelijk bij de sector en deze ontwikkeling gaat al snel. Belangrijk is dat de sector verstandig omgaat met het resistente materiaal, bijvoorbeeld door in de praktijk en de teelt vooral in te zetten op rassen met meerdere (gestapelde) resistentiegenen in combinatie met gewasrotatie (Good Agricultural Practices). Dit helpt om te voorkomen dat het pathogeen de resistenties doorbreekt. Ook biedt de Kennis- en Innovatieagenda van de rijksoverheid diverse mogelijkheden om innovatie te stimuleren in samenwerking met de sector. Zo ondersteunt het Meerjaren Missiegedreven Innovatie Programma Biotechnologie en Veredeling de sleuteltechnologie biotechnologie en projecten die gericht zijn op technologieontwikkeling en hiermee een bijdrage leveren aan de realisatie van diverse maatschappelijke opgaven. Het doel van dit programma is het ontwikkelen van kennis, concepten en ondersteunende technologieën om de land- en tuinbouw te voorzien van optimaal uitgangsmateriaal onder meer via robuust zaaizaad en pootgoed. Daarnaast is de inzet om de veredeling in staat te stellen in te spelen op veranderingen in productiesystemen, bijvoorbeeld passend bij kringlooplandbouw. Dit programma draagt ook bij aan de ontwikkeling en toepassing van resistenties tegen Phytophthora en andere ziekten in aardappel.
Als u van mening bent dat het op dit moment niet mogelijk is om versneld nieuwe resistente aardappelrassen met de juiste eigenschappen te creëren, hoe verhoudt dat zich dan tot het EU-actieplan om de productie en consumptie van biologische producten te stimuleren, waarbij uiterlijk in 2030 ten minste 25% van de landbouwgrond gebruikt zou moeten worden voor biologische landbouw, en tot het Aardappelconvenant, waarin is afgesproken om in 2020 compleet over te zijn op robuuste rassen? Wat betekent dit voor de voedselzekerheid?
Het ontwikkelen van nieuwe rassen kost vele jaren, zeker in het geval van aardappel. Sinds 2009 zet ik in op het onderzoeksprogramma Groene veredeling, met onder andere onderzoek naar nieuwe robuuste aardappelrassen. Ik verwacht dat uit dit programma de komende jaren goede nieuwe robuuste rassen op de markt komen. Het daadwerkelijk op de markt brengen van rassen ligt bij de veredelingsbedrijven. Gezien het voorgaande en de al in gang gezette ontwikkeling van resistente gewassen wordt er geen significant effect voor de voedselzekerheid verwacht.
Deelt u de mening dat dit soort mislukte oogsten geen positieve bijdrage levert aan de afwegingen van boeren om om te schakelen naar biologische teelt? Welke rol ziet u hierbij voor uzelf weggelegd?
Een mislukte oogst is voor een teler altijd een forse tegenslag, zowel financieel als in werkplezier. Phytophthora voorkomen en bestrijden is in de aardappelteelt een belangrijk punt in de bedrijfsvoering. Dat er ook (nog) phytophthora gevoelige aardappelrassen gewild zijn in de markt maakt het opnemen daarvan in het teeltplan aantrekkelijk, maar omdat de biologische teler geen chemische bestrijding kan toepassen zal hij of zij hier rekening mee moeten houden en wellicht maar op een deel van zijn aardappelareaal deze rassen telen. Het verkleinen van de kans op een aardappelmisoogst vanwege phytophthora is een onderdeel van het risicomanagement voor het biologische bedrijf.
Met het omschakelprogramma duurzame landbouw en met de premiesubsidie voor de Brede weersverzekering (verzekering tegen schade door extreem weer) ondersteun ik het agrarisch risicomanagement. Dit geldt ook voor de biologische landbouw en specifiek ook in verband met risico’s bij omschakeling.
Het sluiten van de grenzen in Groot-Brittannië voor de invoer van pootgoed uit de Europese Unie |
|
Jan Klink (VVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Britten sluiten grenzen voor pootgoed uit EU»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Deelt u de mening dat een einde aan de wederzijdse import en export van aardappelpootgoed als gevolg van de Brexit schadelijk is voor zowel Nederland, de Europese Unie als het Verenigd Koninkrijk? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om in de toekomst alsnog tot afspraken te komen en wat gaat u daar aan doen in bilaterale contacten met het Verenigd Koninkrijk en in EU-verband?
Ik deel uw mening dat een einde aan de wederzijdse import en export van aardappelpootgoed als gevolg van Brexit nadelig is voor de handel en de teelt in zowel de EU als in het VK. Het in stand houden van wederzijdse markttoegang voor aardappelpootgoed is niet zozeer een technische kwestie, maar vooral een gevolg van een politieke keuze. Volgens EU wet- en regelgeving is onbelemmerde markttoegang voor pootaardappelen vanuit een derde land is alleen mogelijk indien dat derde land zich blijvend committeert aan de fytosanitaire regels van de EU voldoet, dus ook als deze over een bepaalde tijd zouden wijzigen («dynamic alignment»). Het VK wenst zicht niet te committeren aan dergelijke afspraken en heeft als reactie de import van pootaardappelen uit de EU aan banden gelegd. Hierdoor is van wederzijdse markttoegang voor pootaardappelen geen sprake meer. Het is voor Nederland op grond van de Europese plantgezondheidsregelgeving niet mogelijk om bilateraal met het VK tot andere afspraken te komen. De oplossing zal gevonden moeten worden tussen de EU en het VK. Zowel de Europese Commissie als het VK zijn op de hoogte van de wens van NL dat er een oplossing wordt gevonden voor deze situatie. Onlangs heeft Nederland de Europese Commissie nogmaals gewezen op het belang van wederzijdse markttoegang voor aardappelpootgoed.
Hoe groot is de schade aan Nederlandse telers, hun coöperaties en handelshuizen?
Officiële statistieken van intra-EU handel worden niet bijgehouden. De consequentie hiervan is dat de intra-EU handelsstromen van vóór Brexit niet in officiële cijfers bekend zijn omdat het VK onderdeel was van de interne markt. De cijfers die bij ons bekend zijn schattingen en zijn afkomstig van de Nederlandse Aardappel Organisatie (NAO). Daaruit blijkt dat de EU naar schatting jaarlijks ca. 25.000 tot 30.000 ton aardappelpootgoed naar het VK exporteerde en een vergelijkbare hoeveelheid werd jaarlijks vanuit het VK geïmporteerd in de EU. Het is niet bekend wat de impact van het wegvallen van deze goederenstromen is voor Nederlandse bedrijven.
Welke mogelijkheden ziet u om schade te mitigeren, bijvoorbeeld door te helpen bij het aanboren van nieuwe markten?
In gesprek met de sector is aangegeven dat zij gebruik kunnen maken van de reeds bestaande faciliteiten die er vanuit RVO zijn voor het aanboren van nieuwe markten. Zo kan het bedrijfsleven gebruik maken van de Brexitvouchers die RVO aanbiedt waarmee advies kan worden verkregen over alternatieve markten. Daarnaast worden momenteel de mogelijkheden verkend om vanuit de Brexit Adjustment Reserve te voorzien in een Brexit-gerelateerd internationaliseringsprogramma voor getroffen bedrijven. Daarnaast is er vanuit het Ministerie van LNV voortdurende inzet op het openen van nieuwe markten en openhouden van bestaande markten door de teams voor fytosanitaire markttoegang derde landen. Dit gebeurt in nauwe afstemming met de sectororganisatie NAO.
Welke activiteiten heeft u hiervoor al ondernomen, en welke zijn nog voorzien?
Zie 4.
Op welke manier trekt u hier samen op met de sector?
LNV onderhoudt via de reguliere LNV Brexit stakeholderbijeenkomsten en gesprekken met de sector nauw contact over de gevolgen van Brexit en de Brexit Adjustment Reserve. Zie ook 4.
Kan het Brexit Adjustment Reserve ingezet worden om de schade te compenseren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier?
Vanuit de Brexit Adjustment Reserve (BAR) kan het bedrijfsleven tegemoet worden gekomen in kosten die gemaakt zijn ten behoeve van aanpassing aan de nieuwe situatie als gevolg van Brexit (zie de Kamerbrief van d.d. 30 april 2021). Middelen uit de BAR zullen langs drie verschillende sporen worden ingezet, in afstemming met belanghebbenden: 1) regeling(en) voor het algemene bedrijfsleven, 2) specifieke regeling(en) voor de visserijsector en 3) vergoeding van publieke kosten gemaakt door decentrale overheden en het Rijk. Deze sporen worden momenteel uitgewerkt. Dit is via Kamerbrieven, LNV Brexit stakeholderbijeenkomsten en gesprekken met de sector aan de sector gecommuniceerd.
Wilt u de Kamer zo spoedig mogelijk informeren over de reactie en de genomen maatregelen van het kabinet op dit dossier?
Met de antwoorden op de vragen hierboven vertrouw ik erop u voldoende te hebben geïnformeerd.
Het artikel 'Stikstofrapporten drama voor boer en natuur' |
|
Edgar Mulder (PVV) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Stikstofrapporten drama voor boer en natuur»?1
Ja.
Kunt u de drie eerste vragen in het artikel met onderbouwing beantwoorden: Gaat de soortenrijkdom in de natuur hiermee toenemen? Hoeveel dichter brengt dit plan ons bij de gewenste natuurkwaliteit? En wat zijn de economische gevolgen voor de boeren en de van hen afhankelijke bedrijfstakken?
Het is op basis van het rapport van Jan Willem Erisman en Berno Strootman nog niet mogelijk om een onderbouwd antwoord te geven op de drie vragen die in het artikel zijn gesteld. Daarvoor zijn de ideeën, die in het rapport verwoord zijn, nog te zeer op hoofdlijnen. Veel zal afhangen van een eventuele verdere uitwerking naar gebieden. Dat neemt niet weg dat de visie op hoofdlijnen én de suggesties voor de uitvoering duidelijke overeenkomsten vertonen met tien andere rapporten die in 2020 en 2021 zijn verschenen en die op p. 116–117 van het rapport worden genoemd, zoals de beleidsevaluatie van het PAS en het advies van het Adviescollege Stikstofproblematiek.
Het rapport is op een gedegen wijze tot stand gekomen en verdient het om serieus te worden genomen bij de nadere invulling van het stikstofbeleid en – gezien de bepleite integrale aanpak – ook bij aanpalende beleidsterreinen.
Klopt het dat het stukje actief hoogveen in het Wierdense veld waar zo’n 40 miljoen euro voor nodig is en onder meer boerderijen in de omgeving voor moeten worden uitgekocht, niet bestaat?
Nee, dat klopt niet. In opdracht van mijn ministerie zijn eerder dit jaar door een team van hoogveendeskundigen alle hoogveengebieden bezocht waar actief hoogveen (H7110A) voorkomt. Bij deze herhalingskartering is in het Wierdense Veld de locatie met dit habitattype opnieuw beoordeeld en ingemeten. De locatie bleek nog steeds aan de definities te voldoen en zelfs iets groter te zijn geworden, ondanks de drie voorafgaande zeer droge zomers. Ook in de directe omgeving is de kwaliteitsverbetering van herstellend hoogveen (H7120) zodanig dat verwacht mag worden dat dit op afzienbare termijn gaat voldoen aan de criteria voor actief hoogveen, wat volgens het aanwijzingsbesluit de gewenste ontwikkeling is.
Het genoemde bedrag wordt vooral ingezet om de 384 ha herstellend hoogveen te behouden en waar mogelijk te verbeteren, niet slechts om het kleine stukje actief hoogveen te behouden. Grote delen van het gebied zijn namelijk verdroogd, en alleen met een integrale aanpak van de waterhuishouding (in en rond het gebied) kan die verdroging bestreden worden.
In hoeverre heeft u beoordeeld of gestelde natuurdoelen realistisch en haalbaar zijn?
De instandhoudingsdoelstellingen voor de Natura 2000-gebieden zijn, grotendeels voorafgaand aan het aanwijzen ervan, beoordeeld op haalbaarheid. In het rapport «Doorlichting Natura 2000» (Kamerstuk 32 670, nr. 2002, bijlage 2020D404033) is dit herbevestigd. Dat neemt niet weg dat in het proces van de Actualisatie van Natura 2000 beoordeeld zal worden op welke wijze de natuurdoelen verder geoptimaliseerd kunnen worden.
Bent u bekend met het artikel «Is er veel of juist weinig ammoniak op de Veluwe?»2
Ja.
Klopt het dat de ammoniakconcentratie in de Veluwe aanzienlijk lager is dan in de meeste andere Nederlandse natuurgebieden zoals in het artikel wordt gesteld?
In het artikel is vermeld wat de gemiddelde ammoniakconcentratie is op de zeven MAN-meetpunten op de Veluwe en hoe zich dat verhoudt tot het gemiddelde van alle MAN- en LML-meetpunten. Ook is vermeld dat de concentratie op de buitenrand van het gebied hoger is.
Uit de gepubliceerde cijfers (https://man.rivm.nl/gebied/veluwe_algemeen; figuur «Jaargemiddelde ammoniakconcentraties Veluwe Algemeen») blijkt dat de ammoniakconcentratie in 2020 gemiddeld over de zeven meetpunten 4,4 μg/m3 was (het getal 5,1 uit het artikel betreft het jaar 2018). Uit deze figuur blijkt ook dat er een tweedeling is te onderscheiden in de meetpunten: de concentratie op de vier meetpunten die ver weg liggen van de Gelderse Vallei (1, 2, 3 en 4) varieert tussen 3,3 en 3,9 en die op de drie meetpunten die er dichterbij liggen (5, 10 en 11) varieert tussen 5,0 en 5,8. Er zijn geen meetpunten in de bossen direct grenzend aan landbouwgebied, maar de concentratie is daarvoor wel berekend (https://geodata.rivm.nl/gcn/) en die komt uit op een ordegrootte van 10. Het gemiddelde over de 35 meetpunten in Nederland was in 2020 6,9 (in 2018 8,7).
De concentratie op de zeven meetpunten op de Veluwe is dus inderdaad lager dan het gemiddelde. Dat gemiddelde wordt enerzijds bepaald door gebieden waar de concentratie nog lager is dan op de Veluwe (zoals in de duinen) en anderzijds door relatief kleine gebieden die omringd worden door ammoniakbronnen, zoals de in de Gelderse Vallei gelegen Bennekomse Meent (de jaargemiddelde concentratie in dat gebied was in 2020 11,5 en in 2018 16,1).
Dat de hoge ammoniakconcentraties in de Gelderse Vallei lager worden richting het centrum van de Veluwe komt enerzijds door de toenemende afstand tot de bronnen en anderzijds doordat de rand van het Natura 2000-gebied bestaat uit bossen die relatief veel ammoniak invangen (en daardoor extra veel last hebben van verzuring en vermesting).
Gaat u de financiering van het rapport «Naar een ontspannen Nederland» terugvorderen als dit broddelwerk blijkt te zijn, of worden de schrijvers beloond voor het misleiden van de publieke opinie?
De aanvragers van de subsidie hebben voldaan aan de subsidievoorwaarden. Er is dus geen aanleiding om middelen terug te vorderen. Ik zie ook geen aanleiding om deze resultaten te kwalificeren als broddelwerk of het misleiden van de publieke opinie.
Wordt u ook zo droevig van beleid met een enorm rammelende onderbouwing waardoor boeren zwaar gedupeerd raken, of draagt u boeren helemaal geen warm hart toe?
Juist omdat ik boeren een warm hart toedraag, vind ik het belangrijk dat het kabinetsbeleid goed onderbouwd is en dat vanuit verschillende perspectieven over het stikstofvraagstuk wordt nagedacht. Het genoemde rapport is echter geen onderbouwing van het kabinetsbeleid, maar een advies voor mogelijk overheidshandelen in de toekomst.
De berichten ‘Uiterlijk 16 juli besluit over heropening Gosschalk’ en ‘Slachthuis Gosschalk blijkt onverbeterlijk’ |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de berichten «Uiterlijk 16 juli besluit over heropening Gosschalk» en «Slachthuis Gosschalk blijkt onverbeterlijk»?1, 2
Ja.
Klopt het dat uiterlijk 16 juli wordt besloten over de heropening van slachthuis Gosschalk? Zo ja, bent u van mening dat het slachthuis in deze zeer korte periode al dergelijke veranderingen heeft kunnen doorvoeren om de dierenwelzijnsproblematiek op te lossen?
Op 2 juli jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de schorsing van de erkenning van het slachthuis (Kamerstuk 28 286, nr. 1200).3 Daarbij heb ik gemeld dat het slachthuis een plan van aanpak moet indienen op basis waarvan de NVWA beoordeelt of dit voldoende vertrouwen geeft dat het bedrijf bereid en in staat is de naleving van de dierenwelzijnsregelgeving afdoende te borgen. Het slachthuis heeft op 9 juli jl. een plan van aanpak ingediend bij de NVWA. Op 15 juli jl. heeft de NVWA aan het slachthuis laten weten dat dit plan van aanpak onvoldoende waarborgen biedt voor het dierenwelzijn en dat de schorsing van de slachthuiserkenning daarom niet kon worden opgeheven. Sindsdien heeft het slachthuis nog twee maal een gewijzigd plan van aanpak ingediend. Ook deze plannen bevatten onvoldoende waarborgen en zijn door de NVWA afgekeurd. Op 13 augustus jl. heeft de NVWA aan het slachthuis laten weten dat de op 29 juli jl. ingediende vierde versie van het plan van aanpak ook niet voldoet. Op 17 augustus jl. heeft het slachthuis een vijfde versie van het plan van aanpak ingediend. Dit plan biedt naar het oordeel van de NVWA voldoende waarborgen en garanties voor de naleving van de wetgeving door het slachthuis. Met mijn brief van heden informeer ik uw Kamer dat de NVWA met ingang van 31 augustus a.s. de schorsing van de erkenning als slachthuis opheft. Het slachten kan vanaf die datum onder verscherpt toezicht door de NVWA hervat worden.
Is het bijvoorbeeld mogelijk om in deze korte periode ervoor te zorgen dat alleen medewerkers met de juiste opleiding in dienst zijn?
Het slachthuis moet in het plan van aanpak ingaan op de wijze waarop het slachthuis borgt dat het slachthuis alleen medewerkers met levende dieren laat werken die daarvoor de juiste opleiding gevolgd hebben en daardoor het juiste vakbekwaamheidsniveau hebben.
Welke eisen worden precies gesteld aan de wijze van leidinggeven?
Het slachthuis moet in het plan van aanpak aangeven hoe de wijze van leidinggeven voorkomt dat de medewerkers opnieuw en structureel dierenwelzijnsovertredingen begaan. Aan de NVWA moet inzicht worden gegeven in de wijze van aansturing en borging door de leidinggevenden.
Hoe rijmt u het dat de slachtsnelheid niet omlaag kan in alle slachthuizen in Nederland omdat hier een juridische onderbouwing voor nodig is, maar dat wel gevraagd wordt aan Gosschalk de snelheid te onderbouwen als voorwaarde voor opening?
Op 2 juli jl. heb ik uw Kamer laten weten dat ik in afwachting ben van de uitkomsten van het onderzoek naar de relatie tussen de slachtsnelheid, dierenwelzijn en voedselveiligheid (Kamerstuk 28 286, nr. 1200)4. Voor de tussentijd heb ik met de NVWA afgesproken dat geen verhogingen van de slachtsnelheid zullen worden toegestaan. In de concrete situatie van het slachthuis Gosschalk is de feitelijke situatie een andere. Het gaat in die casus om een corrigerende interventie die de toezichthouder bij dit bedrijf nodig acht om het het dierenwelzijn afdoende te borgen. De erkenning om te slachten van het slachthuis is op 2 juli jl. geschorst. Na een opheffing van de schorsing staat het slachthuis onder verscherpt toezicht. In dit concrete geval wordt bij de gelegenheid van de hervatting van de slachtwerkzaamheden het slachthuis in het kader van het verscherpt toezicht geïnstrueerd om gefaseerd op te starten met een snelheid waarbij het dierenwelzijn geborgd blijft, waarbij er geen automatisme bestaat dat de slachtsnelheid zoals die voor de sluiting was, opnieuw wordt bereikt.
Moet het slachthuis niet gesloten blijven tot het onderzoek met betrekking tot de bandsnelheid is afgerond?
Het onderzoek met betrekking tot de bandsnelheid en de besluitvorming over de uitkomsten daarvan moeten worden onderscheiden van de beoordeling door de NVWA van het plan van aanpak van het slachthuis om te voldoen aan de geldende dierenwelzijnsregelgeving Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 5. Bij de opheffing van de schorsing van de erkenning om te slachten door de NVWA, wordt het slachthuis, dat dan onder verscherpt toezicht staat, geïnstrueerd dat wordt opgestart met een slachtsnelheid die significant lager is dan de slachtsnelheid bij normale bedrijfsvoering, waarbij er geen automatisme bestaat dat de slachtsnelheid zoals die voor de sluiting was, opnieuw wordt bereikt.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van een voormalig medewerker van de toenmalige Voedsel- en Warenautoriteit dat in 2014 al bekend was hoe in Gosschalk met dieren wordt omgesprongen en dat uit een uitgebreid rapport, inclusief filmmateriaal, geen lering is getrokken?3
Stevige en consequente handhaving is van groot belang voor de borging van dierenwelzijn en voedselveiligheid. Dit belang was in 2014 aanleiding om te starten met het Verbeterplan Vleesketen dat onderdeel was van het Plan van aanpak NVWA 2013. Hierin is aandacht besteed aan het op uniforme wijze vastleggen en opvolgen van waarnemingen. Ik heb uw Kamer geïnformeerd over de maatregelen die de NVWA sindsdien treft om stevig en consequent te handhaven (Kamerstuk 28 286, nr. 1065)6 en over de wijze waarop bij het slachthuis Gosschalk is ingegrepen na misstanden in dit slachthuis (Kamerstuk 28 286, nr. 1200)7.
Herkent u het geschetste beeld van deze oud-medewerker dat door intimidatie en «zogenaamde afspraken» de «handhavingsattitude bij toezichthoudende dierenartsen ver te zoeken was»?4
In september 2019 heb ik aan uw Kamer het onderzoek van 2Solve naar kleine en middelgrote slachthuizen toegezonden, waarin meerdere geïnterviewden hebben gesteld dat de handhavingsattitude van verschillende toezichthoudend dierenartsen onvoldoende was. In reactie daarop heb ik uw Kamer gemeld dat ik een cultuur nastreef waar stevige en consequente handhaving in alle onderdelen van de NVWA de norm is en waar de belangen van voedselveiligheid en dierenwelzijn boven iedere twijfel verheven zijn. De NVWA heeft daartoe maatregelen genomen (Kamerstuk 28 286, nr. 1065)9. Uw Kamer ontvangt begin september van mij een brief over de stand van zaken met betrekking tot deze maatregelen.
Hoe beoordeelt u de uitspraak dat «het dierenwelzijn zeker geen prioriteit zal krijgen» bij Gosschalk?5
Het slachthuis heeft in het bij de NVWA ingediende plan van aanpak aan moeten geven hoe de naleving van de dierenwelzijnswetgeving afdoende wordt geborgd. De NVWA zal daar nauwgezet op toezien en proportionele maatregelen treffen indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven.
Is het mogelijk het slachthuis, gezien zijn verleden, permanent te sluiten?
Het verder opschalen naar een herstelsanctie met een onomkeerbaar karakter, zoals permanente sluiting of definitieve intrekking van de erkenning, dient proportioneel te zijn. Daarvan kan sprake zijn indien blijkt dat bij het bedrijf de beoogde regelnaleving met een tijdelijke schorsing niet even effectief afgedwongen kan worden.
Hoe gaat u voorkomen dat dergelijke misstanden onder de pet worden gehouden in andere slachthuizen, bijvoorbeeld door het (opzettelijk) ontwijken van cameratoezicht?
In mijn brief van 2 juli jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 1200)11 heb ik aan uw Kamer laten weten dat het nu echt aan de sector is om een serieuze kentering in gedrag te laten zien. Misstanden worden niet getolereerd; indien misstanden worden geconstateerd, aarzelt de NVWA niet om hard op te treden. Cameratoezicht kan een bijdrage leveren in het voorkomen dat misstanden onder de pet worden gehouden. Ik heb aan uw Kamer toegezegd dat u voor het Commissiedebat van 9 september a.s. wordt geïnformeerd over de uitkomsten van de evaluatie cameratoezicht.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de eventuele heropening van Gosschalk?
Ja.
Een eventuele subsidieaanvraag voor Kroondomein Het Loo |
|
Joost Sneller (D66), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw toezegging om een eventuele aanvraag voor subsidie ten behoeve van het onderhoud en/of beheer van Kroondomein het Loo voor de periode na 31 december 2021 met de Kamer te delen, in ieder geval voordat deze zou worden toegekend?1
In de door u aangehaalde antwoorden op Kamervragen van 2 juli 2020 heb ik toegezegd dat ik, mocht er sprake zijn van een nieuwe aanvraag, de Kamer voorafgaande aan een eventuele toekenning van een nieuwe subsidie zal informeren.
Heeft u reeds een nieuwe subsidieaanvraag ontvangen? Zo ja, kunt u deze met de Kamer delen en wanneer verwacht u hierover een voornemen tot een besluit aan de Kamer te kunnen voorleggen?
Nee, ik heb nog geen aanvraag ontvangen. Ik zal invulling aan bovenstaande toezegging geven door u voorafgaande aan een eventuele aanvraag het kader met de subsidievoorwaarden te sturen, waaraan de aanvraag getoetst zal worden.
Indien u nog geen nieuwe subsidieaanvraag heeft ontvangen, wat is de uiterste datum waarop een dergelijke aanvraag bij u binnen dient te zijn om ten behoeve van het Kroondomein ook per 1 januari 2022 weer subsidie te kunnen ontvangen?
Een subsidieverzoek dient uiterlijk 31 december 2021 ingediend te worden, om vanaf 1 januari 2022 (eventueel met terugwerkende kracht) in te kunnen gaan.
Ontbossing voor biodiesel uit palm en soja. |
|
Barry Madlener (PVV), Alexander Kops (PVV) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «10 Years Of EU’s Failed Biofuels Policy Has Wiped Out Forests The Size Of The Netherlands – Study»?1
Ja.
Deelt u de onderzoeksresultaten, waarin gesteld wordt dat de productie van biodiesel uit palmolie en soja gezorgd heeft voor het kappen van bossen ter grootte van een land als Nederland? Zo nee, waarom niet?
Alle ingezette grondstoffen voor biobrandstoffen in Nederland en Europa moeten voldoen aan strenge duurzaamheids- en reductiecriteria. Als deze hier aan voldoen dan is de klimaatwinst helder. Toch is het terecht dat de onderzoekers kritisch zijn vanwege het ontbossingsrisico gerelateerd aan het gebruik van palm- en sojaolie voor biobrandstoffen. Zowel in Nederland als in Europa zijn wij ons bewust van dit risico. In Nederland is het daarom al jaren de praktijk, die ook is vastgelegd in ons nationale klimaatakkoord en bestendigd in de recent door de Kamers aangenomen Wet milieubeheer3, om deze beide gewassen niet te gebruiken als biobrandstoffen. Het kabinet wil voedsel- en voedergewassen sowieso zo min mogelijk gebruiken voor biobrandstoffen. Dit past binnen de doelstelling van het kabinet om biomassa zo hoogwaardig mogelijk in te zetten en ook bij het ontwikkelen van de circulaire economie.
Specifiek voor biodiesel geldt dat deze duurzame brandstof in Nederland uitsluitend geproduceerd wordt uit afvalstoffen en residuen, zoals de jaarlijkse rapportage van de Nederlandse Emissieautoriteit ook laat zien4. Dergelijke grondstoffen hebben geen impact op landgebruik en negatieve effecten zoals ontbossing. Deze aanpak is daarmee niet tegenstrijdig aan beleid om wereldwijd meer bos te realiseren. Deze afvalstoffen halen tot wel 80% CO2-reducties in de keten ten opzichte van fossiele energie. De klimaatwinst is daarmee helder. Het totaal verbieden van biodiesel is daarmee geen effectief middel in de opgave om CO2 te reduceren.
EU-breed geldt dat gewassen met een hoog-ILUC risico (op het moment alleen palmolie) vanaf 2023 worden uitgefaseerd naar nul in 2030 en dat geen groei is toegestaan ten opzichte van het gebruik in 2019. Conform de motie van de leden Kroger en Lacin5 neemt het kabinet bij de actualisering van de wetenschappelijke data waarop het ILUC-risico van grondstoffen wordt bepaald een proactieve rol op zich door onder andere zijn kennis op dit domein te delen. Conform de motie van het lid Schonis6 spant het kabinet zich daarbij in om ook sojaolie aan te laten merken als een grondstof met een hoog-ILUC risico. Ook in Europees verband wordt in toenemende mate ingezet op de productie van biobrandstoffen uit afvalstoffen en residuen.
Bent u het eens met de stelling dat we per direct moeten stoppen met biodiesel, gezien het feit dat ontbossing en habitatverlies het vervangen van gewone diesel niet rechtvaardigen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u het antwoord op eerdere Kamervragen herinneren, waarin staat «dat het van groot belang is dat er in Nederland en wereldwijd meer bos kan groeien»?2 Deelt u de conclusie dat dat haaks staat op het biodieselbeleid, waarmee wordt bijgedragen aan de rampzalige kaalkap van bossen? Wilt u deze vernietigende klimaatfarce werkelijk op uw geweten hebben?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat u biodiesel in Nederland verbieden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Beseft u dat uw klimaatbeleid het klimaat niet ten goede komt, sterker nog: de natuur vernietigt? Zo nee, waarom niet?
De duurzaamheidscriteria van de Europese Richtlijn hernieuwbare energie (RED) zijn leidend voor de toepassing van biobrandstoffen. Ook in het nationale Duurzaamheidskader Biogrondstoffen, die het advies van de SER overneemt, zijn deze criteria leidend bij de toepassing van biogrondstoffen. Deze criteria, zoals «mogen niet geproduceerd zijn uit grondstoffen verkregen van land met een hoge biodiversiteitswaarde», dienen ongewenste effecten zoals door uw fractie geschetst te voorkomen. Alleen biobrandstof die aantoonbaar voldoet aan de criteria mag worden ingezet. Nationaal en Europees span ik mij in om deze criteria te blijven borgen en kwetsbaarheden te voorkomen, bijvoorbeeld via de ketenanalyse biodiesel7 en de joint statement8 over toezicht en transparantie.
Hoeveel bossen moeten nog sneuvelen voor uw klimaatwaanzin?
Zie antwoord vraag 6.
Prullemanderen stikstofregels |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Inkrimpen veestapel kost economie miljarden» en »Economisch klimaat sluipt achteruit»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat forse inkrimping of zelfs het verdwijnen van de veeteelt in bepaalde stikstofgevoelige gebieden de Nederlandse economie miljarden euro’s en tienduizenden banen kan kosten?
De heer Van Haga verwijst naar een krantenartikel, waarin uitspraken van een landbouweconoom van het CBS staan over de economische gevolgen van een advies van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) aan de regering om de veeteelt in bepaalde stikstofgevoelige gebieden fors in te krimpen of te doen verdwijnen.2 Besluitvorming over de uitvoering van dit advies, evenals over andere adviezen aan de regering over de stikstofaanpak, moet nog plaatsvinden.
In het aangehaalde artikel geeft een landbouweconoom van het CBS aan dat het «agro-complex» van de vee-industrie € 10 miljard toegevoegde waarde heeft en ruim 300.000 banen omvat.3 De landbouweconoom concludeert, aldus het artikel, dat als de veestapel met de helft wordt ingekrompen, ook de helft van de toegevoegde waarde verdampt. Deze conclusie berust op een onderliggende aanname dat een krimp in toegevoegde waarde proportioneel zou zijn aan een krimp in de veestapel. Dit is echter niet per definitie het geval; de productiviteit en toegevoegde waarde verschillen immers per bedrijf en per sector binnen het agro-complex. Zo hebben duurzamere bedrijven bijvoorbeeld vaak een hogere marge en daarmee meer toegevoegde waarde per product. Indien een veehouderij bijvoorbeeld zou extensiveren, met als gevolg een kleiner aantal dieren, kan het relatief aantrekkelijker worden om in te zetten op kwaliteitsverbeteringen om zo de toegevoegde waarde te verhogen.4
Als een sector door veranderend beleid (of door veranderende marktomstandigheden) krimpt, dan gaat hierbij inderdaad economische activiteit verloren. Gezien het aanpassingsvermogen van de economie, zou een dergelijk verlies echter veelal tijdelijk zijn. Een verlies van economische activiteit in een sector (zoals bijvoorbeeld de agrarische sector) als gevolg van eventuele maatregelen dient te worden afgewogen tegen het verlies of mislopen van economische activiteit in alle sectoren als gevolg van het eventueel niet nemen van deze maatregelen (door onder andere de stikstofproblematiek). Zo wordt het totale economische effect van eventuele inkrimpingsmaatregelen gedempt. Uiteindelijk zal het kabinet bij het maken van beleid veelomvattend diverse publieke belangen dienen te wegen waarbij het kabinet altijd de sociaaleconomische consequenties van de voorgestelde maatregelen beziet.
Wat vindt van het feit dat de door ons zelf opgelegde stikstofregels daar de oorzaak van zijn?
Het kabinet vervult met de maatregelen die het neemt om de stikstofproblematiek op te lossen de verplichtingen die volgen uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van Nederland: de Raad van State.5 Het betreft derhalve geen «zelf opgelegde stikstofregels», maar het voldoen aan wet- en regelgeving en het volgen van rechtelijke uitspraken, zoals van een overheid binnen een rechtstaat verwacht mag worden.
Wat vindt u van het feit dat regionale werkgeversorganisaties stellen dat ze zonder het stikstofbeleid al voor miljarden aan duurzame investeringen in de regio’s hadden kunnen bijdragen aan de brede welvaart ter plaatse?
Het is mij bekend dat de stikstofproblematiek voor forse belemmeringen heeft gezorgd voor onder andere duurzame investeringen. Dit is uiteraard een onwenselijke situatie. Vanaf het moment dat de Raad van State op 29 mei 2019 stelde dat de Programmatische Stikstof Aanpak niet als basis voor de toestemming voor activiteiten gebruikt mag worden, zetten het kabinet en de decentrale overheden zich in om oplossingen te vinden voor bedrijven die in Nederland willen investeren. Voorbeelden betreffen onder meer extern salderen, het stikstofregistratiesysteem (SSRS) en de partiële bouwvrijstelling van de Natura 2000-vergunningplicht voor de bouwsector.
Ook de komende tijd blijven het kabinet en de decentrale overheden zich inspannen om belemmeringen door stikstof voor onder andere duurzame investeringen weg te nemen. Daarbij geldt wel dat Nederland gehouden is aan de juridische verplichting om de natuur te doen herstellen en verbeteren. Hierbij is ook het perspectief van brede welvaart en de kwaliteit van de natuur voor onze leefomgeving van belang. Bij toestemmingverlening voor activiteiten met stikstofuitstoot dienen daarom altijd de effecten voor de natuur in ogenschouw genomen te worden. Het kabinet zet met de structurele aanpak stikstof in op natuurverbetering, ten eerste om te zorgen dat Nederland op termijn weer aan de natuurdoelstellingen voldoet, maar ook om te zorgen dat daarmee weer meer ruimte voor economische en maatschappelijke ontwikkelingen ontstaat.
Deelt u de mening dat de stikstofregels heuse banenverdelgers zijn en dat ze onze economie grote schade toebrengen? Zo ja, wilt u zich hard maken om deze onzalige regels te schrappen, zodat onze economie weer kan floreren?
Met betrekking tot de stelling dat de stikstofregels heuse banenverdelgers zijn en dat ze onze economie grote schade toebrengen verwijs ik graag naar het antwoord op vraag 2. Met betrekking tot het schrappen van «deze onzalige regels» wil ik nogmaals wijzen op het feit dat er geen sprake is van «zelf opgelegde stikstofregels», maar het voldoen aan wet- en regelgeving en het volgen van rechtelijke uitspraken, zoals van een overheid binnen een rechtstaat verwacht mag worden.
Wat vindt u van het feit dat regionale werkgeversorganisaties het volgende stellen: «Als we ook de nationale woningnood, onze kwetsbare wijken, onze slechte onderwijsscores, het gebrek aan structuurversterkende investeringen (kennis, innovatie, duurzaamheid) en bijvoorbeeld onze bereikbaarheid niet flink aanpakken, dan prijzen we ons uit de markt en haken investeerders af.»? Graag een gedetailleerd antwoord met uw oplossingen
Het is goed dat ruim 50 gemeenten en (ondernemers)organisaties een gezamenlijk manifest hebben opgesteld waarin zij richting een volgend kabinet een pleidooi doen om samen te werken aan versterking van het Nederlands vestigingsklimaat. Deze partijen spreken ook hun zorgen uit over hoe het Nederlandse vestigingsklimaat zich ontwikkelt. Zorgen die ik vaker hoor tijdens gesprekken met partijen uit het veld.
Sterke clusters – met hun unieke samenwerking tussen grote bedrijven, mkb-bedrijven en kennisinstellingen – zijn belangrijk voor ons huidig en toekomstig verdienvermogen en dragen daarmee bij aan het versterken van de brede welvaart. Een aantrekkelijk vestigings- en investeringsklimaat is een belangrijke randvoorwaarde voor de verdere ontwikkeling van deze clusters (zoals Brainport Eindhoven, Foodvalley in Wageningen en chemiecluster Chemelot) en komt daarmee dus de brede welvaart in Nederland ten goede. Het is de rol van de overheid om de randvoorwaarden te scheppen waarin bedrijven kunnen ondernemen. Dit doet het Rijk niet alleen; ons vestigingsklimaat is mede het resultaat van jarenlange inspanning van Rijk en regio op velerlei terreinen. Het is dan ook een verantwoordelijkheid van ons allen, zowel publieke als private partijen, om onze goede positie te behouden en waar mogelijk te verbeteren.
In het manifest wordt een zestal terreinen genoemd waar de schrijvers graag samen met een komend kabinet publiek-privaat de schouders onder zetten, waaronder leefklimaat, beroepsbevolking, bereikbaarheid, en kennis en innovatie. Op een aantal van de genoemde terreinen heeft het huidige kabinet al stappen gezet. Concrete voorbeelden hiervan op terrein van beroepsbevolking zijn de investering van € 8,5 miljard voor het Nationaal Programma Onderwijs en de opening van de Subsidieregeling omscholing naar kansrijke beroepen in de ICT en techniek op 1 september 2021. Ook via het Nationaal Groeifonds, waarmee de komende 5 jaar € 20 miljard wordt geïnvesteerd in projecten op gebied van Research & Development en innovatie, kennisontwikkeling en infrastructuur, stimuleert het kabinet investeringen in ons toekomstig verdienvermogen.
Momenteel wordt er aan een actieagenda voor de industrie gewerkt, waarin ook de punten uit het manifest Vestigingsklimaat worden meegenomen. In deze actieagenda wordt nadrukkelijk ingegaan op het vestigingsklimaat, dat een belangrijke randvoorwaarde is voor het versterken van de industrie, en waar dit mogelijk kan worden verbeterd. De uiteindelijke uitwerking van de actieagenda is aan een volgend kabinet.
Het bericht ‘NVWA-baas wil keuringen in slachthuizen afstoten’. |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «NVWA-baas wil keuringen in slachthuizen afstoten»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de stelling van de vertrekkend inspecteur-generaal van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) dat het principieel onjuist is dat vleesbedrijven nu zelf betalen voor de keuringen?
Ik acht de doorberekening van kosten aan het bedrijfsleven bij keuringen gerechtvaardigd. Het bedrijfsleven betaalt voor specifieke dienstverlening door de NVWA omdat het daar ook profijt van heeft of omdat het de kosten zelf veroorzaakt heeft. Het is staand kabinetsbeleid om in beide gevallen kosten door te berekenen.2 Doorberekening van bepaalde kosten kan zelfs verplicht zijn op basis van Europese regelgeving.
Deelt u de mening dat het voor de onafhankelijkheid van de NVWA raadzaam zou zijn om te stoppen met de gedeeltelijke rechtstreekse financiering van de toezichthouder door slachthuizen, omdat daarmee de schijn van belangenverstrengeling wordt gewekt?
Gezien de dwingendrechtelijke Europese regels is het niet mogelijk de bijdrage van slachthuizen aan de bekostiging van de NVWA volledig te stoppen. Deze bijdrage aan de bekostiging door slachthuizen kan echter de schijn wekken effect te hebben op de onafhankelijkheid en autoriteitspositie van de NVWA. Er zijn thans waarborgen opgenomen in het beleid en de regelgeving om eventuele belangenverstrengeling te voorkomen.
Dit voorjaar zijn de overheid en het bedrijfsleven gestart met een traject dat gericht is op meer kostentransparantie en stabiliteit in de kostenprijzen en tarieven. Hierbij wordt ook de (wijze van) bekostiging van de NVWA door de overheid en het bedrijfsleven onder de loep genomen. Het is belangrijk dat eerder genoemde waarborgen ook bij de herziening van het retributiestelsel NVWA behouden blijven of verbeterd worden, zeker waar het de onafhankelijkheid van het toezicht betreft.
Is de kloof tussen de praktijk en de controle groter sinds de werkzaamheden van Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees (RVV) door de NVWA zijn overgenomen? In hoeverre is de mate van handhaving en kennis bij de NVWA vergelijkbaar met die bij de RVV?
Ik wil niet zo zeer spreken over een kloof maar over een veranderende situatie. Dit heeft met name te maken met de komst van de Europese Hygiëneverordeningen die de nationale wetgeving verving waarop destijds de werkzaamheden van de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees (RVV) waren gebaseerd. Deze nieuwe Europese verordeningen, die van kracht werden rondom de tijd dat de RVV in de Voedsel- en Warenautoriteit (VWA) overging, brachten op basis van nieuwe Europese inzichten wijzigingen met zich mee aangaande plichten en verantwoordelijkheden voor zowel het bedrijfsleven als de toezichthouder. Dit veranderde het toezichtslandschap voor de VWA ten opzichte van haar voorganger RVV aanzienlijk. Hierdoor is het niet goed mogelijk om de mate van handhaving en kennis van beide situaties met elkaar te vergelijken.
Herkent u het beeld dat door de vertrekkend inspecteur-generaal wordt geschetst dat de dienstverlening van de NVWA aan het bedrijfsleven op gespannen voet staat met dierenwelzijn? Kunt u aangeven op welke wijze dit in de praktijk tot uiting komt en welke stappen u zult zetten en heeft gezet om hier verandering in te brengen?
Omdat er discussie blijft bestaan over de spanning in de NVWA tussen het organiseren van toezicht op de borging van de publieke belangen van voedselveiligheid en dierenwelzijn en het verlangd niveau van dienstverlening, samen in een organisatie, heb ik de Raad van advies gevraagd te kijken naar het stelsel van keuren en toezicht in de vleesketen. Op 3 september jl. heb ik uw Kamer het advies «Het stelsel van keuren en toezicht in de (rood)vleessector» van de Raad van advies Herbezinning NVWA aangeboden (kenmerk 2021Z14965).3
Ik heb daarbij aangegeven te staan voor een aanpak die zorgt voor een duurzame verbetering van het stelsel door te kiezen voor een doorontwikkeling van de huidige directie Keuren tot een eigenstandige organisatie. Deze dient los(ser) van de andere delen van de NVWA te staan, met voldoende handelingsvermogen (en capaciteit) en mandaat om officiële controles met gezag naar de sector te kunnen uitvoeren. Een aanpassing in het stelsel («structuuroplossing») is noodzakelijk omdat de Raad van Advies aantoont dat alleen dan naar verwachting de noodzakelijke systeemsprong bewerkstelligd kan worden en de verschillende rollen, belangen en verantwoordelijkheden in een goede, vernieuwde balans gebracht kunnen worden.
De komende periode zal het ministerie samen met de NVWA de ontwikkeling van de huidige directie Keuren naar een aparte organisatie verder uitwerken. Daarbij zal worden bezien hoe de organisatie voor de officiële controles (de huidige directie Keuren) en de organisatie waarin het toezicht op het systeem is belegd (de huidige NVWA) zich tot elkaar dienen te verhouden. Van belang is dat deze uitwerking plaatsvindt met inachtneming van de Officiële Controles Verordening. Hierbij kan verder worden uitgewerkt hoe de onderlinge samenhang en de gewenste organisatorische afstand vorm kunnen krijgen. Uiterlijk in het tweede kwartaal van 2022 wordt hiertoe een uitgewerkt voorstel opgeleverd. Zie ook mijn brief van 3 september jl. (Kamerstuk 28 286 nr. 1216).4
Hoe kijkt u aan tegen het voorstel om het NVWA-toezicht te scheiden van het keuren van vlees en deze laatste onder te brengen in een aparte zelfstandige dienst? In hoeverre leeft deze opvatting over het scheiden van de rollen breder bij de NVWA? Is deze richting een oplossing voor de huidige situatie waarbij dienstverlening van de NVWA aan het bedrijfsleven op gespannen voet staat met het dierenwelzijn?
Zie antwoord vraag 5.
De aanleg van een wolvenhek in Friesland |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Eerste paal geslagen voor wolvenhek Friesland, project blijft omstreden»?1
Ja.
Deelt u het inzicht dat een hek om Friesland zowel ecologisch als praktisch niet gewenst is, vanwege onder andere de versnippering van natuurgebieden, het doorbreken van landschappen en het doorkruisen van particuliere terreinen? Zo nee, waarom niet?
Door een hek te plaatsen worden natuurgebieden opgedeeld, hetgeen niet past bij het streven om natuurgebieden in Nederland weer met elkaar te verbinden. Er wordt aan gewerkt om de versnippering te verminderen door het beschermen en afronden van het Natuurnetwerk Nederland, waarover het Rijk met de provincies afspraken heeft gemaakt in het Bestuursakkoord natuur.
In verschillende natuurgebieden zijn bovendien doelsoorten aangewezen, waarvan de populatie niet verder achteruit mag gaan of in een gunstige staat van instandhouding moet worden teruggebracht. Hekken kunnen ook de migratiemogelijkheden van deze diersoorten beïnvloeden.
Kunt u bevestigen dat het tegenhouden van wolven niet is toegestaan op grond van de Europese Habitatrichtlijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit handhaven?
De wolf is opgenomen in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en is daarmee een strikt beschermde soort. De Habitatrichtlijn voorziet onder meer in bescherming door het verbieden van tal van schadelijke handelingen ten aanzien van individuen van die soorten, waaronder het opzettelijk verstoren. Hieronder kan ook worden verstaan het ontoegankelijk maken van bestaand leefgebied door het oprichten van een hekwerk. De omvang en ingrijpendheid van een gegeven handeling spelen een rol bij de beoordeling door bevoegd gezag (provincie Fryslân in dit geval) en de rechter of sprake is van verstoren.
Zo lang de wolf niet in een gunstige staat van instandhouding is, is inperking van de migratiemogelijkheden voor wat betreft de mogelijkheid van gebiedskeuze en vestiging niet toegestaan. Beperkingen kunnen wel worden gesteld aan trekgedrag door het gericht treffen van begunstigende maatregelen, naast het treffen van beperkende maatregelen. Hierbij kan worden gedacht aan het uitrasteren van snelwegen of provinciale wegen om verkeersslachtoffers te voorkomen, en het daarbij tegelijkertijd inrichten van wildviaducten of andere voorzieningen die een veilige passage van een weg kunnen borgen.
Klopt het dat het volledige wolvenhek 150 kilometer lang zal zijn en de hele buitengrens van Friesland beslaat? Zo nee, wat is dan de ligging en de lengte?
Bij de provincie Fryslân is geen officieel plan ingediend. Op dit moment is er slechts een proefopstelling geplaatst. Op verzoek van de provincie is een toezichthouder ter plaatse geweest en deze heeft geconstateerd dat het hekwerk als een soort lijnvormige erfscheiding (één zijde) bij één agrariër is geplaatst met een perceelsbreedte van maximaal 400 meter.
Is er een vergunning afgegeven op basis van de Wet natuurbescherming voor de bouw van het hek en/of heeft er een passende beoordeling plaatsgevonden? Zo ja, is de vergunning afgegeven voor het gehele hek of slechts voor delen van het hek?
Nee, er is geen ontheffings- of vergunningsaanvraag door de initiatiefnemers ingediend bij de provincie Fryslân.
Is op basis van onderzoek vastgesteld dat andere (grote) dieren geen «significante negatieve» effecten zullen ondervinden van de bouw en aanwezigheid van het hek? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dit onderzoek delen met de Kamer?
Nee, er heeft geen onderzoek plaatsgevonden. Op basis van de informatie van de toezichthouder is de inschatting dat een middelgroot dier als de das door het hek heen kan lopen. Grotere dieren kunnen om het huidige hek heen lopen waardoor migratie van en naar het Natura 2000-gebied, Drents-Friese Wold, mogelijk is.
Welke beschermde plant- en diersoorten zullen negatieve gevolgen ondervinden van de plaatsing van het hek? Hoeveel natuur zal er gecompenseerd moeten worden?
Omdat er geen aanvraag, en dus geen onderzoek, door de initiatiefnemers is overhandigd, kan niet met zekerheid worden gesteld of en welke dieren negatieve gevolgen zullen ondervinden van het plan.
Deelt u het inzicht dat het veel effectiever is om een schapenweide te beveiligen dan om een provincie af te sluiten van de rest van Nederland? Zo nee, waarom niet?
Een hek om de provincie is vanwege de enorme omvang zeer moeilijk sluitend te maken. De effectiviteit van het plaatsen van een hek om migratie van de wolf tegen te gaan is daarom zeer beperkt. Daarnaast zijn er hoge kosten verbonden aan de aanleg en het permanente onderhoud van een dergelijk hek.
Bescherming van vee tegen predatie door wilde dieren, en huisdieren zoals honden, is een verantwoordelijkheid van dierhouders zelf. Op grond van artikel 1.6 lid 3 van het Besluit houders van dieren moet een houder zijn dieren, indien nodig, beschermen tegen roofdieren. Bij12 biedt schapenhouders de Faunaschade PreventieKit aan, waarin niet-dodelijke preventieve maatregelen zijn beschreven. Het plaatsen van afrasteringen om percelen is hierin opgenomen als een zeer effectieve manier om wolven te weren van landbouwpercelen.
Deelt u het inzicht dat als het hek mogelijk in zijn geheel geplaatst wordt, andere initiatieven zouden kunnen volgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u ondernemen om te voorkomen dat meer van dergelijke hekken gebouwd zullen worden in Nederland?
Het is niet mogelijk in te gaan op alle eventuele toekomstige initiatieven. Op grond van de Wet natuurbescherming gelden er verbodsbepalingen ten aanzien van beschermde diersoorten. Om in aanmerking te komen voor ontheffingen van deze verbodsbepalingen onder de strikte voorwaarden die daaraan verbonden zijn, zal een initiatiefnemer in beeld moeten brengen welke soorten zich bevinden in een projectgebied en door de uitvoering van het project beïnvloed worden. Om toestemming te kunnen verlenen voor een inbreuk op de verbodsbepalingen zal moeten worden onderbouwd dat er geen andere bevredigende oplossingen zijn om tegemoet te komen aan de wettelijke belangen. Het is vervolgens aan de provincie als het bevoegde gezag om te handhaven en toe te zien op de naleving van de voorschriften die zijn verbonden aan de ontheffing die op grond van de Wet natuurbescherming wordt verleend.
De uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland over het gebruik van landbouwgif, ontwatering en beregening rond Natura 2000 |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kunt u bevestigen dat de rechtbank Noord-Nederland heeft geoordeeld dat agrarische bedrijven die landbouwgif gebruiken, ontwateren of beregenen met oppervlakte- of grondwater rond Natura 2000-gebieden gezien moeten worden als project, waarvoor een passende beoordeling gemaakt moet worden om het effect op beschermde natuurgebieden te kunnen beoordelen?
Zoals ik eerder in de beantwoording van de vragen van het lid Boswijk (Aanhangsel van de Handelingen, Vergaderjaar 2020–’21, nr. 3584)1 heb aangegeven, oordeelde de rechtbank dat in de lokale en concrete situatie de provincie Drenthe onvoldoende invulling heeft gegeven aan de eigen onderzoeksplicht, als bepaald in de Algemene wet bestuursrecht. Volgens de rechter is onvoldoende door de provincie aangetoond dat op grond van objectieve gegevens op voorhand kan worden uitsloten dat de drainage en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de nabijheid van een Natura 2000-gebied geen negatieve significante effecten kan hebben voor het betrokken gebied. Die zekerheid is wel vereist om af te kunnen zien van een vergunningstoets op grond van de Wet natuurbescherming. De provincie is het bevoegde gezag in deze zaak en heeft besloten in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak. Het past mij om het vervolg van deze concrete rechtsgang af te wachten, voordat ik tot een interpretatie van deze kwestie kan komen en kan bepalen welke stappen nodig zijn om de impact in kaart te brengen.
Kunt u bevestigen dat dit erop neerkomt dat dergelijke agrarische bedrijven, indien een verslechterend effect op een natuurgebied niet uitgesloten kan worden, dus een vergunning op basis van de Wet natuurbescherming nodig hebben?1
Alleen activiteiten die significant schadelijke gevolgen kunnen hebben voor instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden, zijn vergunningplichtig op grond van de in de Wet natuurbescherming geïmplementeerde Habitatrichtlijn.
Kunt u bevestigen dat deze vergunningplicht voortvloeit uit de verplichtingen uit de Habitatrichtlijn, die stelt dat Natura 2000-gebieden kwalitatief niet achteruit mogen gaan?
Ik verwijs u naar het antwoord op vragen 1 en 2.
Erkent en omarmt u deze uitspraak van de rechter, mede gezien de huidige natuurcrisis, en gaat u een vergunningplicht invoeren voor alle situaties waarin een project significante gevolgen kan hebben op Natura 2000-gebieden? Zo ja, gaat u dit opnemen in de Wet natuurbescherming? Zo nee, waarom niet en handelt u hiermee in strijd met de jurisprudentie?
Ik verwijs u naar het antwoord op vragen 1 en 2.
Kunt u, als verantwoordelijke Minister voor de correcte implementatie en uitvoering van de Habitatrichtlijn, de provincies erop wijzen dat ook agrarische bedrijven die landbouwgif gebruiken, ontwateren of beregenen onder het begrip project vallen en dus vergunningplichtig kunnen zijn?
Ik verwijs u naar het antwoord op vragen 1 en 2.
Kunt u de provincies erop wijzen dat vele van dergelijke agrarische activiteiten momenteel worden uitgevoerd zonder de benodigde natuurvergunning, en dat eventuele handhavingsverzoeken zorgvuldig moeten worden bekeken in het licht van een correcte uitvoering van de Wet natuurbescherming?
Ik verwijs u naar het antwoord op vragen 1 en 2.
Kunt u bevestigen dat wanneer landbouwgif door middel van drift en verdamping veel verder reikt dan de grenzen van landbouwpercelen, zoals u ook heeft erkend in antwoorden op eerdere Kamervragen, dit niet alleen een risico vormt voor beschermde natuurgebieden, maar ook voor de algemene gezondheid van mensen? Zo ja, op welke manier gaat u dat gezondheidsrisico afdekken? Zo nee, waarom niet?2
Ik heb in de antwoorden op de vragen over berichten in de media «Hoe landbouwgif het hart van natuurgebieden bereikt» en «Bestrijdingsmiddelen uit landbouw gevonden in Drentse natuurgebieden» aangegeven dat in de meetgegevens geen trend te zien is tussen gehalten van chemische stoffen in vegetatie en de afstand tot het landbouwgebied en dat dit volgens het RIVM een aanwijzing dat de aanwezigheid van chemische stoffen van verschillende herkomst het gevolg is van diffuse belasting van de natuurgebieden via de lucht. De bronnen kunnen daardoor dichtbij de onderzochte natuurgebieden liggen of tientallen of honderden kilometers daar vandaan.
Ik heb uw Kamer vorig jaar het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 gestuurd. Dit uitvoeringsprogramma beoogt een omslag naar weerbare planten en teelsystemen en het verbinden van land- en tuinbouw met natuur. Dit leidt tot een drastische vermindering van de behoefte aan gewasbeschermingsmiddelen binnen de landbouw. Als er dan toch gewasbeschermingsmiddelen worden toegepast, dan bij voorkeur laag-risicomiddelen en nagenoeg zonder emissie naar het milieu en nagenoeg zonder residu op producten. Dit uitvoeringsprogramma bevat verschillende acties om de emissie naar het milieu – zoals drift – te verminderen tot nagenoeg nul (Kamerstuk 27 858, nr. 518).4
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) en ik hebben uw Kamer toegezegd om te verkennen of een pilot naar (maximale) toxiciteitsdruk in kwetsbare gebieden tot de mogelijkheden behoort. Deze verkenning loopt. We zijn in gesprek met verschillende deskundigen, zoals van het RIVM, hierover. Hierbij is de insteek om te kijken welke factoren een rol spelen in de hoogte van toxiciteitsdruk in verschillende gebieden en hoe je deze factoren zou kunnen bepalen.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de gestelde termijn beantwoorden?
Ja.