Het bericht dat boeren de schoolklassen van de gemeente Bergen (Limburg) langsgaan met een misleidend stikstofverhaal |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Boeren voor de klas om stikstofproblemen uit te leggen»?1
Ja.
Klopt het dat de betreffende boeren de kinderen hebben wijsgemaakt dat ze voortaan minder te eten zullen krijgen als de stikstofplannen van het kabinet worden uitgevoerd, zoals blijkt uit het interview met een van de leerlingen? Zo ja, erkent u dat dit een aantoonbaar voorbeeld van desinformatie is, waarmee kinderen onnodig bang worden gemaakt?
De scholen hebben de vrijheid om vanuit eigen onderwijskundige visie en verantwoordelijkheid doordachte keuzes te maken om bepaalde lesmaterialen te beoordelen, gebruiken en (maatschappelijke) organisaties en/of gastsprekers uit te nodigen. De school is verantwoordelijk voor het onderwijsaanbod, wanneer leerlingen of ouders daar ideeën bij of klachten over hebben, kan dit ter sprake komen in de medezeggenschap of in de formele klachtenprocedure van de school. Het is niet de bedoeling dat er desinformatie wordt verspreid.
Het klopt dat de betreffende boeren alle basisscholen (zes in totaal) in de gemeente Bergen hebben bezocht in direct overleg tussen de basisscholen en de boeren. Volgens de scholen zijn de boeren uitgenodigd om kinderen te informeren over de verschillende aspecten van het beroep. De schoolleiders van de betreffende basisscholen hebben in ieder geval aangegeven waarde te hechten aan dat kinderen een eigen mening leren vormen. Zij hebben ook aangegeven dat er meerdere informatiebronnen worden aangeboden. Het is de verantwoordelijkheid van de betrokken docenten om bij alle gasten op school de uitspraken van de juiste context en inkadering te voorzien. Wij gaan uit van de professionaliteit van de docenten om dat te doen.
Klopt het dat de betreffende boeren de kinderen hebben wijsgemaakt dat andere economische sectoren hun stikstofuitstoot niet zouden hoeven reduceren, zoals blijkt uit het gesprek met een van de leerlingen? Zo ja, erkent u dat dit eveneens een aantoonbaar voorbeeld van desinformatie is?
Wat precies in de klas is verteld, is bij mij niet bekend. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is wanneer basisscholen boeren vrij spel geven om kinderen een zeer eenzijdig en misleidend verhaal vol met desinformatie voor te schotelen? Zo nee, waarom niet?
Zoals de scholen in de gemeente Bergen aangeven, zijn er op alle scholen van de gemeente regelmatig organisaties en partijen aanwezig om kinderen te informeren over beroepen en denkwijzen. Het spreekt voor hen vanzelf dat dit op een respectvolle manier gebeurt, rekening houdend met de verschillen die er tussen mensen/meningen zijn en waarbij de leerlingen het volledige beeld wordt meegegeven door bijvoorbeeld meerdere informatiebronnen aan te bieden. De overheid vertrouwt de professionaliteit van de scholen bij het maken van doordachte keuzes, waaronder de uitnodiging van de betreffende gastsprekers.
Hebben de boeren in de klas ook tekst en uitleg gegeven over de noodzaak van het reduceren van de stikstofuitstoot?
Dit is niet bij mij bekend.
Zijn de ouders van deze kinderen vooraf gewaarschuwd voor het bezoek van boeren op school, zodat ze hun kind bijvoorbeeld nog hadden kunnen voorbereiden op dit bezoek?
Navraag bij de scholen leert dat de ouders vooraf geïnformeerd zijn over het bezoek van de boeren op school.
Hebben de boeren in de klas ook tekst en uitleg gegeven over het belang van de natuur, en de schrikbarende staat waarin de Nederlandse natuur verkeert?
De inhoudelijke details zijn mij niet bekend.
Kent u de uitspraak van de betreffende melkveehoudster: «we geven ze wat dingen mee die ze thuis kunnen laten zien; dan kunnen ze er thuis over praten; en zo breidt die olievlek zich langzaam uit»?
De inhoud en toon van de specifieke uitspraak en lesmateriaal is de verantwoordelijkheid van de samensteller ervan, en de keuze er al dan niet gebruik van te maken is aan de school.
Wat is er precies aan deze leerlingen meegegeven om thuis over te praten?
De kinderen zijn volgens de scholen geïnformeerd over de verschillende aspecten van het beroep. Uit een navraag bij de scholen is gebleken dat op enkele scholen een flyer is uitgedeeld om de kinderen en hun ouders kennis te laten maken met de boerderij waar de kinderen bijvoorbeeld tomaten hebben kunnen proeven. Deze scholen benutten vergelijkbare uitnodigingen om de kinderen kennis te laten maken met hun directe leefomgeving.
Zijn de gebruikte en meegegeven «lesmaterialen» op enige wijze door een neutrale partij gecheckt op waarheid of misleiding? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit is mij niet bekend. Besturen, scholen en leraren zijn verantwoordelijk voor de beoordeling van, en aanspreekbaar op, de kwaliteit van door hen gebruikte lesmaterialen, gastlessen en excursies, ook als die worden georganiseerd of gefaciliteerd door derden, zoals bedrijven of (maatschappelijke) sectoren. Er zijn verschillende afwegings-mechanismen om ervoor te zorgen dat dit gebeurt op een manier die bij de school past en uiteraard ook binnen de grenzen van de wet. Hierbij spelen met name ook het interne toezicht en de medezeggenschap een rol. De inspectie houdt toezicht op het onderwijs, inclusief door derden georganiseerde of gefaciliteerde elementen van onderwijs die binnen de wettelijke onderwijstijd onder de verantwoordelijkheid van de school plaatsvinden. Als de inspectie signalen krijgt dat er zaken gebeuren die mogelijk strijdig zijn met de wet- en regelgeving, dan kan de inspectie het schoolbestuur daarop aanspreken.
Heeft u in beeld op welke scholen de boeren allemaal zijn langs geweest of nog willen gaan? Zo nee, waarom niet?
De betreffende boeren hebben zes basisscholen van de gemeente Bergen bezocht. De toekomstige werkagenda van de boeren is mij niet bekend.
Wat vindt u van de weinig professionele houding van de schooldirectrice die zegt «de andere zijde van het verhaal horen ze op het jeugdjournaal»?
Het is niet aan de overheid om de toonzetting van een school/schoolbestuur m.b.t. een bepaalde lesmethode/gastspreker te beoordelen. Het is de verantwoordelijkheid van scholen zelf om hun lesmateriaal te kiezen om het curriculum in de praktijk vorm te geven. Om alle kanten van het onderwerp te belichten hebben de scholen aangegeven dat er meerdere informatiebronnen zijn aangeboden om de leerlingen op een respectvolle manier, binnen de kaders van de wet, te informeren over verschillende beroepen en denkwijzen.
Erkent u dat kennelijk niet alle schooldirecteuren in staat of bereid zijn om deze misleidende invloeden te weren uit de schoolklas? Zo ja, hoe gaat u hier verandering in brengen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord bij vraag 12.
Welke stappen gaat u zetten om misleidende invloeden van sectoren als de agro-industrie, de luchtvaart en de fossiele industrie permanent te weren uit het onderwijs?
Scholen besteden uiteraard aandacht aan actuele maatschappelijke ontwikkelingen, naast taal en rekenen. Via veel andere vakken wordt doorlopend de verbinding gelegd met de leefwereld. Deze actualiteit en maatschappelijke ontwikkelingen worden o.a. in het kader van Burgerschapswet vaak geïllustreerd met additionele lesmaterialen of andere educatieve activiteiten op een manier die past bij de visie en het pedagogisch klimaat van de school. Zo geeft de pas herziene burgerschapswet de scholen meer richting en is minder vrijblijvend.
Bent u bereid de Nederlandse scholen nog eens nadrukkelijk te wijzen op hun verantwoordelijkheid om leerlingen niet bloot te stellen aan misleiding?
Voor mij is het van belang om besturen, scholen en leraren te wijzen op hun verantwoordelijkheid voor het onderwijzen van een curriculum, daarbij integer te handelen – ook op het gebied van het verspreiden van desinformatie – en goede procedures in te stellen om mogelijke desinformatie snel aan het licht te laten brengen, zoals een medezeggenschapsraad en een klachtenregeling.
Bronnen waaruit blijkt dat mogelijk ook in Nederland bloed wordt afgenomen van drachtige paarden voor de productie van Pregnant mare serum gonadotrophin (PMSG) |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Herinnert u zich de discussie over bloedboerderijen, waarin u de productie van PMSG, een vruchtbaarheidsmiddel dat wordt gebruikt in de veehouderij, onder andere bij varkens, runderen, schapen en konijnen, onacceptabel noemde en stelde dat in Nederland geen PMSG uit paarden gewonnen wordt?1
Ja.
Bent u bekend met bijgaande brieven van het Poolse Bureau voor Registratie van Geneesmiddelen, Medische hulpmiddelen en biociden en van de Roemeense Nationale Veterinaire Autoriteit, waarin wordt gerapporteerd over de herkomst van bloedplasma van drachtige merries voor de aanmaak van de werkzame stof PMSG?
Ja, ik ben hiermee bekend.
Wat is uw reactie op het feit dat Nederland, samen met Tsjechië, IJsland, Uruguay en Argentinië, door zowel de Poolse als Roemeense autoriteiten als leverancier van PMSG wordt genoemd?2
In Nederland worden geen paarden gehouden voor de productie van PMSG. Voor deze praktijk is een vergunning nodig van de Wet op de Dierproeven. Er is hiervoor geen vergunning afgegeven.
In de brieven van de Poolse en Roemeense autoriteiten wordt gesproken over vergunningen voor het verhandelen van bloedplasma. Bij navraag bij de vergunninghouder van de diergeneesmiddelen en bij het Bureau diergeneesmiddelen van het agentschap College Beoordeling Geneesmiddelen (BD/aCBG), dat de vergunningen afgeeft, bleek dat in het dossier van de betrokken diergeneesmiddelen ook nog de oude productielocatie in Nederland staat; deze is echter al sinds 2015 niet meer in gebruik. Het BD/aCBG zal de vergunninghouder verzoeken de productielocatie in het dossier te actualiseren voor alle afgegeven diergeneesmiddelenvergunningen in de EU.
Kunnen wij hieruit concluderen dat ook in Nederland bloed wordt afgenomen van of plasmaferese plaatsvindt bij drachtige merries voor de productie van PMSG? Zo ja, op welke wijze gebeurt dit en bij wat voor bedrijven? Zo nee, wat is dan de achtergrond van bijgaande brieven?
Nee, die conclusie kan niet getrokken worden. In Nederland worden geen paarden gehouden voor de productie van PMSG. Voor deze praktijk is een vergunning nodig van de Wet op de Dierproeven. Er is hiervoor geen vergunning afgegeven.
Bent u bekend met het feit dat in Duitsland in 2019 pas na uitgebreid onderzoek van journalisten en dierenwelzijnsorganisaties bekend werd dat er – buiten het zicht van de Duitse bondsautoriteiten – wel degelijk Duitse bloedboerderijen bestonden en er al dertig jaar lang «in het geheim» bloed van drachtige paarden werd afgetapt?3
Ja.
Sluit u uit dat ook in Nederland bloed wordt afgenomen van drachtige paarden buiten het zicht van de landelijke autoriteiten? Zo ja, hoe?
Er zijn bij mij en bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) geen signalen bekend dat er paarden gehouden worden waar illegaal bloedplasma voor PMSG geoogst wordt.
Daarnaast moeten de vergunninghouders in het dossier van de betreffende diergeneesmiddelen de grondstoffenproducent vastleggen. Een wijziging hiervan moet altijd via een wijzigingsaanvraag via de toelatingsautoriteit lopen, in Nederland is dat het Bureau diergeneesmiddelen.
Bent u bereid om een onderzoek in te stellen naar de oorsprong van dit bloedplasma om te achterhalen welke rol Nederland speelt in deze handel en om te onderzoeken of in Nederland ook dergelijke bloedboerderijen bestaan? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik al in vraag 3 beantwoord heb, zijn de brieven van de Poolse en Roemeense autoriteiten gebaseerd op de lijst met productlocaties in het dossier van het diergeneesmiddel. Hierin staat dat de productlocatie in Nederland niet meer in gebruik is. De NVWA heeft geen signalen dat er in Nederland illegaal bloedplasma gewonnen of verhandeld wordt. Op dit moment zie ik geen reden om hier een onderzoek naar in te stellen. Wanneer er echter wel signalen binnenkomen, zal ik daartoe onmiddellijk een onderzoek in laten stellen.
Kunt u de Kamer op de hoogte brengen over de uitvoering van de aangenomen motie van het lid Wassenberg over snellere invoering van dierenwelzijnseisen aan de productie van diergeneesmiddelen?4
In de motie van het lid Wassenberg (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1385) is mij verzocht om bij de Europese Commissie aan te dringen op een snellere invoering van dierenwelzijnseisen aan productie van diergeneesmiddelen dan de uiterlijke datum van 29 januari 2025 en om er bij de Europese Commissie op aan te dringen dat deze dierenwelzijnseisen sterk genoeg zullen zijn om de import en productie van PMSG daadwerkelijk te stoppen.
Op de Standing Committee Veterinairy Medicinal Products5 van 4 juli jongstleden stond deze voorgenomen aanpassing van de uitvoeringshandeling Goede Praktijken voor vervaardiging van grondstoffen voor diergeneesmiddelen (GMP) op de agenda. Nederland heeft daar het verzoek uit bovenstaande motie ingebracht. Ook andere lidstaten hebben deze zorgen gedeeld met de Commissie. De Europese Commissie gaf aan dat deze uitvoeringshandeling prioriteit heeft en dat ze deze eerder dan 2025 afgerond wil hebben. Ook gaf de Commissie aan dat internationale dierenwelzijnstandaarden een belangrijk onderwerp zijn voor de EC, ook op dit gebied, maar ze gaf ook tegelijk aan dat het altijd lastig is om hierover met derde landen afspraken te maken. Dat neemt niet weg dat overweging 86, die opgenomen is in de diergeneesmiddelenverordening (2019/6) en hierover gaat een plek zal gaan krijgen in de GMP voor grondstoffen. Nederland zal hiervoor bij de Commissie aandacht blijven vragen.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Er is een uitstelbrief aan uw Kamer gestuurd.
Beschouwt u de startnotitie voor het NPLG, en de daarin opgenomen doelen met betrekking tot stikstofreductie, na het Kamerdebat en eventuele aangenomen moties als «vastgesteld»? In hoeverre is het tijdschema dat staat opgenomen op p. 3 van de begeleidende Kamerbrief van 10 juni jongstleden nog actueel?1
De doelen voor stikstofreductie zijn richtinggevend en worden op basis van een iteratief proces met de andere overheden op 1 juli 2023 vastgesteld. Het geschetste tijdschema is nog steeds actueel.
Wat is de juridische status van de stikstofambitie uit het NPLG (te weten 74% van de Natura gebieden onder de Kritische DepositieWaarde (KDW) in 2030)? Geldt voor deze norm een inspannings- of resultaatsverplichting?
De Wet natuurbescherming zoals gewijzigd met de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) kent resultaatsverplichtende omgevingswaarden voor stikstofreductie. Het kabinet heeft aangekondigd de doelstellingen in de Wsn te versnellen van 2035 naar 2030, waarmee dit in lijn komt met het advies van het adviescollege Stikstofproblematiek (de «commissie-Remkes»), waarbij alle sectoren hun evenredige stikstofbijdrage leveren. Dat is ook conform de door de Tweede Kamer aangenomen motie-De Groot (D66) en Van Campen (VVD) (Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 106), die verzoekt om de gewijzigde omgevingswaarde voor 2030 zo spoedig mogelijk vast te leggen. Het benodigde wetsvoorstel zal naar verwachting in de eerste helft van 2023 bij de Tweede Kamer worden ingediend. Het wetsvoorstel regelt dat in plaats van in 2035 nu in 2030 74% van het stikstofgevoelig Natura 2000-areaal onder de kritische depositiewaarde moet zijn gebracht.
Vindt u het zorgvuldig om de startnotitie NPLG met ambitieuze en ingrijpende doelen vast te stellen, zonder:
De startnotitie NPLG vormt het startpunt van een langjarig proces om als Rijk, medeoverheden en maatschappelijke partners de benodigde transitie van het landelijk gebied mede vorm te geven, waarin bovengenoemde aspecten zeker een plaats zullen krijgen. Zowel met het oog op de staat van de natuur als de noodzaak om richting en duidelijkheid te geven aan de vele betrokken partijen, is het van belang dat de gebiedsprogramma’s zo snel mogelijk verder kunnen worden ontwikkeld. Daarom kies ik ervoor om in deze startnotitie waar mogelijk al keuzes en doelen richtinggevend vast te leggen. De opgave is immers complex en de urgentie groot.
Bij de regionale verdeling is de verplichting zoals die is voorzien voor 2030 als uitgangspunt genomen. Voor de aanvullende doelen zijn in de startnotitie in samenspraak met de provincie tevens reeds vastgelegde regionale waterkwaliteitsdoelen en natuurdoelen weergegeven. Verder is inzichtelijk gemaakt welke regionale doelen daar in oktober 2022 nog bij komen en wat daarvan de verwachte implicaties zijn. Deze overige (indicatieve) doelen maak ik in oktober 2022 bekend. Om de partijen in de gebiedsprocessen tijd te geven om de gebiedsprogramma’s nader in te vullen heeft het kabinet ervoor gekozen de richtinggevende, regionale doelen voor stikstofreductie nu reeds te publiceren. Deze informatie is namelijk van grote betekenis voor de gebiedsprocessen, die op 1 juli 2023 afgerond dienen te zijn.
Totdat de definitieve doelstellingen worden vastgelegd in het gebiedsprogramma in juli 2023, kunnen de doelstellingen gaande het proces nog worden bijgesteld. In de gebiedsprocessen en de daaropvolgende gebiedsprogramma’s worden de maatregelen ook getoetst op de sociaaleconomische gevolgen. Ook vanwege het feit, dat deze gevolgen moeilijk te bepalen zijn alleen op basis van richtinggevende doelen. Daarvoor is eerst invulling op maatregelniveau nodig.
Waarom omarmt u in het NPLG op voorhand een doelstelling die verder gaat dan de huidige Wet natuurbeheer, waarin als resultaatsverplichting is opgenomen dat in 2030 50% van de Natura-gebieden onder de KDW moet zijn gebracht?
Het benodigde wetsvoorstel voor het vastleggen van de naar voren gehaalde voorziene resultaatsverplichtende omgevingswaarde voor 2035 naar 2030 conform het coalitieakkoord zal naar verwachting in de eerste helft van 2023 bij de Tweede Kamer worden ingediend. Het wetsvoorstel regelt dat in plaats van in 2035 nu in 2030 74% van het stikstofgevoelig Natura 2000-areaal onder de kritische depositiewaarde moet zijn gebracht. Het gaat hier om een versnelling van de aanpak, niet om een hoger doel. De planning van de wetswijziging hangt samen met de benodigde voorbereidingstijd, waaronder besluitvorming over de aanvullende maatregelen ter realisatie van die omgevingswaarde, de internetconsultatie en de advisering door de Raad van State. Dit heb ik ook aangegeven in reactie op de motie-De Groot (D66) en Van Campen (VVD) (Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 106). Met de voorbereiding van het wetsvoorstel is inmiddels gestart.
De startnotitie zal nog verder worden uitgewerkt in de gebiedsplannen en het NPLG, die uitgaan van de aangepaste doelstelling, zoals in het coalitieakkoord is opgenomen. Zowel met het oog op de staat van de natuur als de noodzaak om richting en duidelijkheid te geven aan de vele betrokken partijen, is het van belang dat de gebiedsprogramma’s zo snel mogelijk verder kunnen worden ontwikkeld. Daarom kies ik ervoor om in deze startnotitie waar mogelijk al keuzes en doelen richtinggevend vast te leggen. De opgave is immers complex en de urgentie groot. Op 1 juli 2023 – het bij wet vastgelegde moment conform de Wet stikstofreductie en natuurverbetering – dienen de gebiedsprogramma’s te worden vastgesteld. Het NPLG zal naar verwachting medio 2023 worden vastgesteld. Het NPLG en de gebiedsprogramma’s kunnen worden vastgesteld, los van het moment waarop aanpassingen aan de landelijke omgevingswaarde zijn doorgevoerd in de Omgevingswet en onderliggende regelgeving.
Is er een wettelijke basis om de provincies en de boeren de norm in het regeerakkoord op te leggen (74%) terwijl de wet toch echt een lagere norm aangeeft (50%)? Zo ja, wat is die basis? Zo nee, vervalt dan niet de juridische en verplichtende basis onder het NPLG?
Zie antwoord vraag 4.
Indien de wettelijke norm en de norm in een beleidsnota niet overeenkomen, welke norm is dan van kracht?
Zie antwoord vraag 4.
Uit uw Kamerbrief van 1 april 2022 valt af te leiden dat een wetsvoorstel voor aanscherping van de resultaatsverplichting met betrekking tot stikstof in de Wet natuurbeheer pas is voorzien in de eerste helft van 2023. Waarom stelt u de Tweede en Eerste Kamer als mede-wetgever niet in staat om af te wegen of deze nieuwe reductiedoelen haalbaar, uitvoerbaar en proportioneel zijn?2
Het is aan de Tweede en Eerste Kamer om te beoordelen of de versnelling van de reductiedoelen bij wet moet worden vastgelegd. Dat oordeel zal het parlement kunnen vellen op basis van de onderbouwing die in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel is opgenomen. Die betreft dan de haalbaarheid van de landelijke resultaatsverplichting voor het Rijk in de vorm van de landelijke omgevingswaarde. Die omgevingswaarde bevat geen directe verplichting voor andere overheden, ondernemers en burgers, maar is wel bepalend voor de inzet van het Rijk bij de uitwerking van de aanpak om het vereiste resultaat te realiseren en voor de bijdrage die het Rijk van de verschillende provincies vraagt. Voor die bijdragen van provincies worden door de provincies de door het Rijk meegegeven richtinggevende doelen als uitgangspunt genomen, bij de invulling van de gebiedsprogramma's op basis van de gebiedsprocessen. De gebiedsprogramma's zullen inzicht moeten bieden in de gevolgen vanuit sociaaleconomisch perspectief en in de maatregelen om die gevolgen te ondervangen. Overigens is de aankondiging van het kabinet tot het versnellen van de doelstellingen in de Wsn van 2035 naar 2030 ook in lijn met de door de Kamer aangenomen motie-De Groot (D66) en Van Campen (VVD) (Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 106), die verzoekt om de gewijzigde omgevingswaarde voor 2030 zo spoedig mogelijk vast te leggen.
Kunt u deze vragen een voor een en ten minste een uur voor de stemmingen over het NPLG beantwoorden?
De beantwoording is ten minste een uur voor de stemmingen over het NPLG naar de Tweede Kamer gestuurd. De antwoorden op de vragen 4, 5 en 6 heb ik in samenhang van een antwoord voorzien.
Het bericht ‘Het uitkopen van boeren is wéér een bail-out voor banken’ |
|
Sandra Beckerman , Mahir Alkaya |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Henk Staghouwer (CU), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Kent u het bericht «het uitkopen van boeren is wéér een bail-out voor banken»?1 Wat is hierop uw reactie?
Ja, er is kennisgenomen van dit bericht.
Klopt het dat de Rabobank meer dan 40 miljard aan leningen heeft uitstaan in de Nederlandse food- en agrisector? Zo ja, kunt u dit bedrag toelichten? Hoe zit dit bij andere banken, actief in de Nederlandse food- en agrisector? Wat is het totaal aan openstaande leningen in deze sector? Is het mogelijk om dit uit te splitsen per bank?
Uit het jaarverslag van de Rabobank over 20212 blijkt dat de Rabobank in totaal € 35,7 miljard aan kredieten in de Nederlandse food- en agrisector heeft uitstaan. De andere banken in Nederland hebben geen openbare gegevens over hun kredietverlening in specifieke sectoren, dus ook niet in de food- en agrisector.
Bent u met ons van mening dat de financiers van boerenbedrijven een belangrijk aandeel hebben in de oorzaak van de stikstofcrisis? Kunt u dit antwoord toelichten?
Financiële instellingen delen met alle andere partijen die deel uitmaken van het Nederlandse agrocomplex een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de landbouw zoals die zich in het verleden heeft ontwikkeld. Derhalve hebben alle partijen ook een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het meewerken aan en het realiseren van een structurele omslag naar een meer volhoudbaar landbouwsysteem. Geen enkele partij, ook niet de financiële instellingen, kan zich daaraan onttrekken.
Banken zijn daarbij verplicht beleid te voeren dat gericht is op het beheersen van relevante risico’s, waaronder ook krediet- en concentratierisico. Dit geldt ook bij het verstrekken van financiering aan landbouwondernemingen. Tot de relevante risico's behoren in toenemende mate ook klimaat- en milieu gerelateerde risico's en transitierisico's. Die kunnen immers gevolgen hebben voor klant en instelling zelf. Los van de juridische kaders, verwacht het kabinet van financiers dat zij dienstbaar, duurzaam en integer krediet verstrekken met oog voor de individuele positie van de klant.
Onderschrijft u dat de mogelijke massale uitkoop van boeren door het stikstoffonds ook een bail-out betekent voor banken?
Verschillende urgente opgaven, waaronder stikstof, maken dat het landelijk gebied de komende jaren flink zal moeten veranderen, en om die opgaven te behalen wordt een vrijwillige beëindiging van veehouderijbedrijven via zogenoemde stoppersregelingen gefaciliteerd. Dat deelnemende bedrijven bij beëindiging hun lopende financiële verplichtingen afwikkelen, is onderdeel van dat proces. Het is niet aan de overheid om in de afhandeling van deze financiële verplichtingen tussen private partijen te treden.
Kunt u de contouren schetsen van hoe de mogelijke uitkoop van boeren eruit gaat zien? Op welke manier wordt dit precies gefinancierd?
Op dit moment zijn twee zogenoemde stoppersregelingen in voorbereiding, te weten de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties (Lbv) en de tweede tranche Maatregel gerichte aankoop en beëindiging veehouderijen nabij natuurgebieden (MGA-2). Beide conceptregelingen stonden tussen 9 mei en 12 juni jl. open voor publieke consultatie. Beide maatregelen worden gefinancierd uit Rijksmiddelen.
Onderschrijft u de zorgen dat geld, bestemd voor uitkoop, één op één wordt overgemaakt aan de banken en dat het toekomstperspectief voor boeren daardoor verder wordt bedreigd? Kunt u dit toelichten? Hoe gaat u deze zorgen wegnemen?
In de twee stoppersregelingen die in voorbereiding zijn, zal een vergoeding worden verstrekt voor het waardeverlies van de productiecapaciteit en, waar van toepassing, voor het laten doorhalen van het productierecht. Met deze vergoeding kunnen ook eventuele openstaande leningen bij banken worden afbetaald. In het belang van de stoppende agrarische ondernemer is het niet wenselijk dit uit te sluiten.
Bent u met ons van mening dat banken die een aandeel hebben gehad in het stimuleren van schaalvergroting van boerenbedrijven, ook een financiële bijdrage moeten leveren aan het oplossen van het probleem? Kunt u dit antwoord toelichten?
Van ketenpartijen wordt een bijdrage verwacht aan de transitie in het landelijk gebied en de ondersteuning van boeren bij de verduurzaming. In het coalitieakkoord is opgenomen dat we een niet-vrijblijvende bijdrage van banken, toeleveranciers, de verwerkende industrie en de retail verwachten. In de gesprekken die ik voer met de banken en financiële instellingen over hun rol in de transitie komt dit vraagstuk ook aan bod. In de toegezegde brief naar aanleiding van de motie Klaver c.s. (Kamerstuk 33 576, nr. 298), zal uw Kamer nader geïnformeerd worden over de wijze waarop het kabinet daar verder opvolging aan zal geven.
Ziet u de financiers van de intensieve landbouwbedrijven ook als gedeeltelijke verantwoordelijke van het ontstane stikstofprobleem? Kunt u dit antwoord toelichten?
Zie hiervoor het antwoord bij vraag 3, dit antwoord geldt ook voor de financiers van de intensieve veehouderij.
Hoe zou een mogelijke gedeelde verantwoordelijkheid van financiers eruit kunnen zien? Is er een scenario denkbaar dat banken een gezamenlijk fonds inrichten waaruit een deel van het herstel van de Nederlandse natuur en biodiversiteit kan worden gefinancierd en boeren een duidelijker toekomst perspectief kan worden geboden?
Het is in de eerste plaats aan banken om dergelijke voorstellen te ontwikkelen. Zoals ook bij vraag 7 is aangegeven, is in het coalitieakkoord opgenomen dat we een niet-vrijblijvende bijdrage van banken, toeleveranciers, de verwerkende industrie en de retail verwachten. In de gesprekken die ik voer met de banken en financiële instellingen over hun rol in de transitie komt dit vraagstuk ook aan bod. In de toegezegde brief naar aanleiding van de motie Klaver c.s. (Kamerstuk 33 576, nr. 298), zal uw Kamer nader geïnformeerd worden over de wijze waarop het kabinet daar verder opvolging aan zal geven. Ook de rol van banken zal daarin aan bod komen.
Wat vindt u van het geopperde idee in het opiniestuk om mogelijke milieu, biodiversiteits- en klimaatschade mee te rekenen in het verdienmodel waardoor het voor banken voor minder aantrekkelijk zal worden om de intensieve landbouw te financieren?
Het kabinet vindt de overgang naar duurzame landbouw van groot belang en roept dan ook banken en andere financiële instellingen die actief zijn in de agrosector op om hun rol in de financiering van de omschakeling naar een duurzame landbouw nadrukkelijk op zich te nemen.
Om de prikkels hiertoe te versterken zet het kabinet verschillende instrumenten in. Deze zijn zowel gericht op de sector, als op banken die actief zijn in de agrosector. Banken zijn daarbij al in het algemeen verplicht beleid te voeren dat gericht is op het beheersen van relevante risico’s, waaronder ook krediet- en concentratierisico’s. Tot de relevante risico's behoren in toenemende mate ook klimaat- en milieugerelateerde risico's en transitierisico's. Duurzaamheidsrisico’s vragen om een adequate beheersing; deze hebben immers gevolgen voor de klant en (de stabiliteit van) de instelling zelf. Dit komt ook naar voren in het rapport van DNB3 over dit thema. Het is daarom goed dat de sector hierin haar verantwoordelijkheid neemt, bijvoorbeeld met het onlangs gepubliceerde stappenplan ter bescherming van biodiversiteit4.
Tijdens deze kabinetsperiode zal worden ingezet op een betere en verdere integratie van duurzaamheidsrisico’s in de Europese raamwerken voor banken, verzekeraars en pensioenfondsen, zoals ook is toegelicht in de beleidsagenda voor duurzame financiering. Meer specifiek pleit de Minister van Financiën voor het opnemen van duurzaamheidsrisico’s in de kapitaaleisen voor banken. Op deze manier wordt het voor de financiële sector minder aantrekkelijk gemaakt om projecten te financieren of assets aan te houden waar hoge duurzaamheidsrisico’s aan kleven. Daarbij is beschikbaarheid van kwalitatieve en betrouwbare data van groot belang. Daarom zet het kabinet in op vervolgonderzoek naar biodiversiteitsrisico’s en risico’s van andere milieuaspecten door nationale en Europese toezichthouders.
Los van een adequate beheersing van duurzaamheidsrisico’s dient de financiële sector ook een rol te spelen in de transitie naar een duurzame economie. Dat kan onder meer door samen met klanten te bezien hoe zij hun bedrijfsmodel toekomstbestendig kunnen vormgeven.
Wilt u de vragen apart beantwoorden en niet clusteren?
Ja.
De term piekbelasting |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Bent u bekend met de onduidelijkheid onder boeren over de term «piekbelaster»?
Ik kan mij die onduidelijkheid voorstellen, omdat er geen eenduidige definitie is van de term «piekbelaster».
Wat verstaat u onder de gebruikte term «piekbelaster»? Is een piekbelaster 1) een bedrijf dat de standaardgegevensformulieren (SDF)-rapportage per Natura 2000-gebied significant negatief beïnvloedt; 2) een bedrijf dat de nationale artikel 17-rapportage beïnvloedt waardoor habitattypen en -soorten een ongunstige staat van instandhouding krijgen; 3) een bedrijf dat de Nationale Databank Flora en Fauna-rapportage per Natura 2000-gebied negatief beïnvloedt; 4) een bedrijf dat in de aankoopcalculator AERIUS drempelwaarden overschrijdt?
Piekbelaster is geen vast omschreven begrip. In de regel wordt de term gebruikt voor bedrijven met een hoge uitstoot op stikstofgevoelige natuur, die in de meeste gevallen op relatief korte afstand van stikstofgevoelige natuur gelegen zijn. Deze piekbelasters kunnen bedrijven uit alle sectoren zijn. Afhankelijk van de context en de gewenste benadering daarbij kan deze groep qua omvang smal of juist breder worden begrensd en gedefinieerd.
Kunt u aangeven hoe deze vier criteria zich precies verhouden tot een piekbelaster?
Zoals uit het antwoord op de vorige vraag blijkt, hangt de definitie van de term «piekbelaster» af van de context. Daarbij gaat het in algemene zin om bedrijven of bedrijfslocaties die een relatief hoge stikstofbelasting veroorzaken op stikstofgevoelige natuur, daarmee significant bijdragen aan de negatieve effecten op een of meer stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden en daarin gelegen gevoelige habitattypen en soorten waardoor deze zich in een ongunstige staat van instandhouding bevinden.
Kunt u aangeven welke afweging er precies gemaakt wordt bij de Maatregel gerichte aankoop en beëindiging (MGA) en Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties (LBV)?
Beide regelingen gaan uit van vrijwillige deelname. Met deze regelingen wordt beoogd zoveel mogelijk bedrijven te kunnen ondersteunen die hun bedrijf(slocatie) vrijwillig willen beëindigen. Met de Lbv is gekozen voor een regeling die landelijk door RVO wordt uitgevoerd waarbij gebruik wordt gemaakt van één landelijke drempelwaarde. Bij een overtekening van de regeling worden de aangemelde bedrijfslocaties geprioriteerd naar kosteneffectiviteit. Dat wil zeggen zo veel mogelijk stikstofdepositievermindering tegen een zo laag mogelijke prijs. Er kunnen circa 10.000 veehouderijlocaties in aanmerking komen waarbij wordt getoetst aan een landelijke drempelwaarde. Veehouderijlocaties waarvan de totale depositie op alle stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden de landelijke drempelwaarde overschrijdt kunnen deelnemen aan deze stoppersregeling.
Bij de MGA-2 is gekozen voor een regeling die door provincies wordt uitgevoerd en hen ondersteunt bij de uitvoering van provinciale gebiedsprocessen.
De eerste tranche van de maatregel gerichte aankoop is gericht op het kunnen aankopen van circa 800 veehouderijlocaties die een depositie veroorzaken van minimaal 2 mol N/ha/jaar gemiddeld op stikstofgevoelige en overbelaste hectares Natura 2000-gebied gelegen binnen een afstand van 10 kilometer van de veehouderij. Dit wordt getoetst middels de aankoopcalculator die voor de eerste tranche van de MGA is ontwikkeld.
De 2e tranche van de MGA zoals recent geconsulteerd, richt zich op circa 3900 veehouderijlocaties: per stikstofgevoelig Natura 2000-gebied de 2% veehouderijen binnen een straal van 25 km van het natuurgebied die de hoogste depositie veroorzaken op dat natuurgebied. Dit wordt getoetst middels de (nieuwe) aankoopcalculator die voor de 2e tranche van de MGA is ontwikkeld.
Hoe is de afweging gemaakt tussen het uitkopen van piekbelasters en (mondiale) voedselzekerheid, duurzaamheid en landbouwinnovatie?
Het voedselsysteem op nationaal en Europees niveau is voor de meeste voedselproducten zelfvoorzienend; het is ook robuust en veerkrachtig. Maar dit is alleen volhoudbaar wanneer de landbouwproductie bezien vanuit stikstof, water, biodiversiteit en klimaat duurzaam plaatsvindt. Om de voedselzekerheid op lange termijn te borgen moeten we daarom juist investeren in een sterke natuur, schone landbouw en voldoende biodiversiteit. Niet alleen in Nederland maar ook daarbuiten. Ik zet mij er dan ook voor in om de voedselsystemen wereldwijd te verduurzamen, door middel van export van technologie, kennis en kunde. Uiteindelijk is verduurzaming van het voedselsysteem de enige weg naar het borgen van mondiale voedselzekerheid op de lange termijn.
Het bericht 'Fryslân wil geen extra stikstofgevoelig Natura 2000-gebied' |
|
Thom van Campen (VVD), Harry Bevers (VVD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Bent u bekend met het bericht «Fryslân wil geen extra stikstofgevoelig Natura 2000-gebied»?1
Ja.
Klopt het dat u het «Wijzigingsbesluit Habitatrichtlijngebieden vanwege aanwezige waarden» in september dit jaar wil vaststellen?
Vaststelling zal naar verwachting kort na het reces plaatsvinden.
Wat is er veranderd sinds de brief van 13 november 2019 waarin uw ambtsvoorganger schreef de aanwijzingsbesluiten van Natura 2000-gebieden kritisch te willen bezien, waar mogelijk habitattypen te schrappen en natuurgebieden samen te voegen of anders in te delen, en het Wijzigingsbesluit aanwezige waarden niet vast te stellen, dat maakt dat u het Wijzigingsbesluit nu wel gaat vaststellen?2
Het kritisch bezien heeft plaatsgevonden door het laten uitvoeren van twee onderzoeken, waarvan de uitkomsten op 13 oktober 2020 met uw Kamer zijn gedeeld (Kamerstuk 32 670, nr. 200, met de rapporten als bijlagen). In deze brief werd specifiek ten aanzien van het wijzigingsbesluit opgemerkt: «Het Wijzigingsbesluit Aanwezige waarden heeft tot doel fouten in de oorspronkelijke aanwijzingsbesluiten te corrigeren. Omdat dit besluit nog niet definitief is, zijn er volgens de onderzoekers momenteel te weinig en (in mindere mate) te veel doelen opgenomen in de aanwijzingsbesluiten.» Reeds op dat moment was dus al duidelijk dat het wijzigingsbesluit alsnog vastgesteld zou moeten worden. Vorig jaar is daar ook door de Europese Commissie op aangedrongen. Inmiddels is het vanwege het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) extra belangrijk dat er duidelijkheid is over welke waarden in de gebieden beschermd moeten worden: het niet vaststellen van het wijzigingsbesluit zou die duidelijkheid in de weg staan.
Om welke habitattypen en soorten gaat het precies bij de in de hoofdlijnenbrief van 1 april genoemde circa 100 aanwijzingsbesluiten waarvan «ongeveer twee derde van de betreffende habitats stikstofgevoelig [zijn]»?3
Zie de bijlage bij deze brief.
Is er volgens u thans voldoende data voor de analyse van de kwaliteit van habitats en soorten in een bepaald Natura 2000-gebied? Zo nee, komen de aanwijzingsbesluiten dan niet te vroeg? Zo ja, in hoeverre is het dan terecht dat de provincie Friesland vragen stelt bij de huidige kennis over de kwaliteit van bepaalde habitattypen, waarop de kwalificatie rust om bepaalde Natura 2000-gebieden als stikstofgevoelig aan te merken?
Het wijzigingsbesluit komt niet te vroeg, omdat de gegevens, waar het besluit op is gebaseerd, reeds in 2017 bekend waren. Het ontwerpwijzigingsbesluit is in goed overleg met de voortouwnemers van de gebieden tot stand gekomen. Over de juistheid van het ontwerpwijzigingsbesluit bestond geen twijfel. Geen van deze voortouwnemers heeft dan ook in 2018 een zienswijze ingediend. De provincie Friesland heeft ook nadien geen onderzoeksgegevens overgelegd waaruit zou blijken dat de eerdere overeenstemming op een onjuiste wetenschappelijke basis zou berusten.
Hoeveel hectare stikstofgevoelige Natura 2000 zal er met de aanwijzingsbesluiten in totaal bij komen? Kunt u het totaal aan «extra» stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden ook onderverdelen per provincie?
Er komen geen extra Natura 2000-gebieden bij die stikstofgevoelig zijn. Het gebied Oudegaasterbrekken bevatte al stikstofgevoelige natuur, alleen was de kritische depositiewaarde (KDW) van de aangewezen habitats niet overschreden. Dit gebied is nu het enige waarvoor als gevolg van het wijzigingsbesluit getoetst moet worden op stikstofdepositie vanwege de (reeds bestaande) overbelasting van veenmosrietland (dat samen met hoogveenbos wordt toegevoegd aan het aanwijzingsbesluit).
Het is nog niet precies bekend wat het areaal is waar de KDW van de habitats van het wijzigingsbesluit van wordt overschreden. Op basis van AERIUS-2021 is ingeschat dat het gaat om circa 980 ha, verdeeld over 100 gebieden. Dat is dus gemiddeld ongeveer 10 ha per gebied en minder dan 1% extra oppervlakte die overbelast is.
Wat dit voor gevolgen heeft voor de stikstofberekeningen, hangt sterk af van de precieze locatie: in de meeste gevallen liggen de habitats van het wijzigingsbesluit te midden van andere overbelaste habitats, waardoor er op die locaties geen extra belemmeringen voor toestemmingverlening zijn.
In hoeverre zullen er veehouders zijn die door de nieuwe stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden opeens aangemerkt kunnen worden als een zogeheten piekbelaster? Kunt u een schatting maken van het aantal «nieuwe» piekbelasters per provincie?
In de beschikbare tijd kan deze vraag nog niet met zekerheid beantwoord worden, omdat de zogenoemde pre-release van AERIUS-2022 nog niet beschikbaar is.
Wat vindt u ervan dat de provincie Friesland aangeeft onvoldoende in beeld te hebben wat de juridische gevolgen gaan zijn van het vaststellen van het Wijzigingsbesluit Habitatrichtlijngebieden vanwege aanwezige waarden?
Het is inderdaad nog niet duidelijk is in hoeverre de bescherming van de betrokken habitattypen en leefgebieden daadwerkelijk uit gaat maken in de toetsing van vergunningaanvragen. Die duidelijkheid is uiteraard gewenst en zal ook binnenkort gaan ontstaan, zodra deze zomer de pre-release van AERIUS-2022 beschikbaar komt voor de bevoegde gezagen.
Kunt u in antwoord op deze vragen aangeven wat de juridische gevolgen gaan zijn voor ondernemers en de legalisatie van PAS-melders in de buurt van gebieden die met de vaststelling van het Wijzigingsbesluit stikstofgevoelig worden?
Ondernemers kunnen te maken krijgen met extra hexagonen die relevant zijn bij toestemmingverlening. Zie ook het antwoord op vraag 8.
Of, en zo ja welke, gevolgen dit wijzigingsbesluit heeft voor de legalisering van PAS-melders wordt momenteel onderzocht. Overigens werden de extra hexagonen ook al ten tijde van het PAS meegenomen.
In hoeverre is er, met inachtneming van de verwachte «extra» stikstofgevoelige natuur en alle bijkomende juridische gevolgen voor de betreffende ondernemers, agrarische bedrijven en omwonenden, bij de aanwijzingsbesluiten rekening gehouden met vereisten op economisch, sociaal en cultureel gebied en met de regionale en lokale bijzonderheden (te weten artikel 2, lid 3 van de Habitatrichtlijn)?
Het genoemde artikel van de Habitatrichtlijn mag niet betrokken worden bij de vraag welke habitattypen en soorten beschermd moeten worden via het aanwijzingsbesluit. Uit vaste jurisprudentie, aangehaald in het ontwerpwijzigingsbesluit, blijkt dat alle (in meer dan verwaarloosbare mate) aanwezige habitattypen en soorten van bijlagen 1 en 2 van de Habitatrichtlijn aangewezen moeten worden. Bij het nemen van maatregelen moet vervolgens rekening worden gehouden met de vereisten van art. 2.
Het artikel 'RIVM: ‘eet zo min mogelijk vis en garnalen uit de Westerschelde‘' |
|
Kiki Hagen (D66) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «RIVM: eet zo min mogelijk vis en garnalen uit de Westerschelde»?1
Ja.
Hoe duidt u het advies vanuit het RIVM (en de eerdere oproep vanuit GGD Zeeland) om zo min mogelijk vis, garnalen, oesters en mosselen te eten uit de Westerschelde?
Uit het onlangs verschenen RIVM-rapport blijkt dat vis en garnalen uit de Westerschelde hoge gehaltes PFAS bevatten. Het advies vanuit het RIVM om zo min mogelijk vis, garnalen, oesters en mosselen te eten uit de Westerschelde volgt hierop. Het betekent mogelijk dat mensen minder zelf gevangen vis en zelf geraapte schelpdieren kunnen eten dan ze gewend waren. Overigens raadt het Voedingscentrum al langer af om regelmatig zelf gevangen vis uit Nederlandse wateren te eten, vanwege de schadelijke stoffen die daarin worden aangetroffen. Deze stoffen omvatten niet alleen PFAS, maar ook bijvoorbeeld dioxines die schadelijk kunnen zijn.
Bent u ook van mening dat het onacceptabel is dat er 8 tot 10 keer zoveel schadelijke PFAS in vangst uit de Westerschelde zit als in vergelijkbare producten in de winkel?
Het is al langer bekend dat vis uit de Westerschelde schadelijke stoffen bevat. Dat is de reden dat het Voedingscentrum, naast een advies voor vis uit Nederlandse wateren, een specifiek visconsumptie advies afgeeft voor vis uit de Westerschelde.
We moeten helaas constateren dat PFAS overal in het milieu zitten en dat mensen daardoor blootgesteld worden aan PFAS. Daarnaast zijn er enkele plekken (zogenoemde puntbronnen) waar de blootstelling nog hoger is, waardoor daar specifieke maatregelen nodig zijn. Het kabinet is bezig om de introductie van schadelijke PFAS in het milieu tegen te gaan (door middel van Europese regelgeving voor het werken met PFAS), om blootstelling via voedsel te verminderen door Europese maximum limieten in te stellen voor voedsel en om uit te zoeken hoe in Nederland de blootstelling aan de reeds verspreide PFAS zo veel mogelijk kunnen beperken. Zie ook het antwoord op vragen 5 en 6.
Bent u ook van mening dat het onacceptabel is dat Zeeuwen nu wordt geadviseerd om vis te kopen in de winkel omdat het dan niet uit de Westerschelde afkomstig is?
Nee, op basis van het RIVM-rapport en de resultaten die hieruit voortkomen is dit vanuit het oogpunt van volksgezondheidsbescherming op dit moment een verstandig advies.
Welke opvolging heeft u tot nu toe gegeven aan de aangenomen motie-Hagen over het samen met België verhalen van de PFAS schade op 3M (Kamerstuk 30 175, nr. 402)?
In overeenstemming met de oproep in de motie wordt uitgezocht welke mogelijkheden er zijn om 3M aansprakelijk te stellen voor de PFAS-schade in de Westerschelde. In het kader hiervan is recent contact geweest tussen het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en het Vlaamse Ministerie van Milieu om te bezien hoe de lopende trajecten elkaar kunnen versterken. Hiernaast wordt onderzocht hoe de geleden schade kan worden bepaald. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat zal uw Kamer voorafgaand aan het Wetgevingsoverleg Water informeren over de voortgang in de uitvoering van de motie. Dit overleg is nog niet gepland, maar vindt na het zomerreces plaats.
Bent u ook van mening dat dit onderzoek van het RIVM samen met de eerdere oproep van de GGD genoeg aanleiding is om in te gaan op het verzoek van de gemeenten rond de Westerschelde om een bevolkingsonderzoek in te stellen?
Een bevolkingsonderzoek of gezondheidsonderzoek is een instrument waarmee een mogelijke trend in PFAS-concentraties in bloed over de lange termijn te volgen is. Hiermee is de bedoeling om op lange termijn de effecten van de maatregelen om de blootstelling aan PFAS te verlagen, aan lagere concentraties van PFAS in het bloed te kunnen koppelen. Zo'n onderzoek zou bij voorkeur landelijk moeten worden uitgevoerd, waarbij met tussenpozen van een aantal jaren PFAS-concentraties in bloed worden gemeten. Voor het individu is het op basis van bevolkingsonderzoek echter niet mogelijk om aan te geven/te voorspellen of gezondheidseffecten zullen optreden. Er is ook geen behandeling mogelijk om PFAS uit het lichaam te verwijderen. Alleen door verdere blootstelling zoveel mogelijk te beperken, zal de hoeveelheid PFAS in het lichaam langzaam afnemen.
Het Crisis- en Expert Team GOR zal de lokale GGD binnenkort adviseren over nut en noodzaak van een bevolkingsonderzoek bij omwonenden van de Westerschelde. In deze Expertgroep zitten ook RIVM-experts. Mede op basis van het expertgroep-advies zal de GGD de lokale overheid adviseren over het eventueel uitvoeren van zo’n bevolkingsonderzoek.
Welke stappen gaat u zetten om ervoor te zorgen dat vis, garnalen, oesters en mosselen uit de Westerschelde weer veilig gegeten kunnen worden?
De Nederlandse Vissersbond en PO Delta Zuid hebben enkele weken geleden hun leden opgeroepen niet meer op garnalen te vissen in delen van de Westerschelde. Het Kabinet steunt deze oproep en werkt op Europees niveau aan de vaststelling van maximum limieten voor PFAS in vis, garnalen en weekdieren. Deze Europese maximum limieten zullen naar verwachting in 2023 ingaan.
Nederland werkt met een aantal andere Europese landen aan een voorstel om het gebruik van PFAS-stoffen in Europa zoveel mogelijk te beperken. Hiernaast hebben de rijksoverheid en de provincie Zeeland beide een coördinator aangewezen die specifiek zijn aangesteld om de aanwezigheid van PFAS in de Westerschelde en de effecten die dit veroorzaakt terug te dringen.
Het bericht ‘Minister: 'Rode diesel keert niet terug' |
|
Wybren van Haga (BVNL), Caroline van der Plas (BBB) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Minister: «Rode diesel keert niet terug»»1 ?
Ja.
Deelt u de mening dat onze boeren het door allerlei regelgeving moeilijk hebben in Nederland? Zo ja, wat gaat u concreet doen om de boerenstand beter te beschermen?
De Nederlandse agrarische sector staat voor een ingrijpende transitie. Ten aanzien van regelgeving betekent dit dat er regelgeving is die noodzakelijk is om de landbouw binnen de ecologische grenzen te brengen. Tegelijkertijd is er regelgeving die agrarische ondernemers daarbij helpt, denk aan de regels rond het tegengaan van oneerlijke handelspraktijken, subsidies zoals het GLB, fiscale regelingen en uitzonderingen op de mededingingsregels waarmee agrarische ondernemers worden gefaciliteerd. Ik vind het dan ook belangrijk om te benadrukken dat boeren er niet alleen voor staan, maar dat de overheid en alle ketenpartijen een verantwoordelijkheid hebben in het lonend maken van duurzaam produceren in Nederland. Ik verwijs daarvoor naar de brief over het perspectief voor de landbouw die ik op 10 juni jl. naar de Kamer heb gestuurd (Kamerstuk 30 252, nr. 28).
Bent u zich van bewust dat u door uw weigering om rode diesel terug laten keren een ongelijk speelveld creëert voor Nederlandse boeren ten opzichte van boeren in België en Duitsland? Kunt u in uw beantwoording meenemen dat in België nog wel rode diesel te koop is en in Duitsland zelfs een aparte regeling voor boeren geldt, waardoor zij extra korting kunnen krijgen door accijns na het tanken terug te vragen?
Een vergelijking met andere landen voor enkel de mogelijkheid tot gebruik van rode diesel geeft geen goed beeld van de financiële positie van de boeren. De accijns op diesel in Nederland is sinds 1 april jl. met 21% verlaagd. De verlaging van de accijnzen op brandstoffen is onderdeel van een breder pakket aan maatregelen die het kabinet heeft genomen om burgers en bedrijven tegemoet te komen voor de stijgende energieprijzen en de aanhoudende inflatie. Ook de landbouwsector profiteert van de maatregelen uit dit pakket. Daarbovenop zijn er EU-middelen beschikbaar gesteld vanuit de landbouwcrisisreserve. Wij zien geen noodzaak voor een aparte regeling voor boeren.
Heeft u alsnog de bereidheid om een uitzondering voor boeren te maken door gebruik van rode diesel toe te staan?
Nee, daartoe ben ik niet bereid. Zoals hierboven gemeld is de brandstofaccijns al tijdelijk verlaagd waardoor ik geen noodzaak zie voor een herinvoering van rode diesel. De verlaging van de accijns op brandstoffen is onderdeel van een breder pakket aan maatregelen die het kabinet heeft genomen om burgers en bedrijven tegemoet te komen voor de stijgende energieprijzen en de aanhoudende inflatie. Ook de landbouwsector profiteert van de maatregelen uit dit pakket. Daarbovenop zijn er EU-middelen beschikbaar gesteld vanuit de landbouwcrisisreserve.
Het bericht 'Is de vezelhennepteelt ten dode opgeschreven?' |
|
Laura Bromet (GL), Derk Boswijk (CDA) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Is de vezelhennepteelt ten dode opgeschreven?»?1
Ja.
Klopt het dat u voornemens bent om de vergroeningssubsidie van 150 euro per hectare in 2023 stop te zetten? Zo ja, wat is daar de reden voor?
De vergroeningspremie komt op Europees niveau te vervallen in de nieuwe GLB-periode vanaf januari 2023 (dat gaat dus voor alle lidstaten gelden), en de ecoregeling wordt geïntroduceerd. Het blijft dan mogelijk om subsidie te ontvangen voor ecosysteemdiensten.
Klopt het dat de vergroeningssubsidie bedoeld is ter bescherming van milieu en natuur? Zo ja, waarom bent u voornemens deze subsidie stop te zetten? Is de subsidie niet meer nodig voor de te behalen doelen, of zijn de doelen reeds behaald? Zo nee, worden de doelen ondanks de subsidie niet behaald en is deze dus ineffectief? Welke andere beleidsmiddelen gaat u inzetten om de doelen alsnog te behalen?
De vergroeningspremie vervalt op Europees niveau. In de nieuwe GLB-periode zet ik in op verdere verduurzaming van de landbouw en behalen van deze doelen, o.a. middels de conditionaliteiten en de ecoregeling, zoals uiteengezet in het Nederlandse GLB-NSP, dat in december is ingediend bij de Europese Commissie. Om in aanmerking te komen voor de basisbetaling, moeten boeren voldoen aan de conditionaliteiten. In deze conditionaliteiten zijn enkele van de vergroeningseisen overgenomen. Met de ecoregeling kunnen boeren een aanvullende subsidie ontvangen, als zij voldoende bijdragen aan de vijf ecodoelen (klimaat, biodiversiteit, bodem en lucht, landschap, water). Voor verdere uitleg van de systematiek verwijs ik u naar het NSP. Op dit moment legt mijn ministerie de laatste hand aan het NSP, zodat het definitief aan de Europese Commissie aangeboden kan worden. Hier zal ik uw Kamer uiteraard over informeren.
De ecoregeling blijft in ontwikkeling. In 2023 zullen er 21 eco-activiteiten opengesteld worden, de jaren daarna worden meer activiteiten toegevoegd en worden activiteiten mogelijk specifieker gemaakt (bijvoorbeeld op een specifiekere groep gewassen of regio gericht). Hierbij heb ik ook vezelhennep op mijn netvlies en zal in dat verband ook de motie Bisschop (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1446) betrekken. Mijn ministerie werkt al jaren samen met boeren, brancheorganisaties, natuurorganisaties, mede-overheden, en wetenschappers aan de ontwikkeling van de ecoregeling (o.a. in meerdere pilots en praktijktoetsen) en zal dit de komende jaren blijven doen, om de ecoregeling steeds doelgerichter en gebruiksvriendelijker te maken.
Jaarlijks rapporteer ik aan uw Kamer de resultaten van de vergroening, zie voor de meest recente rapportage («Feiten en cijfers vergroening GLB 2020») Kamerstuk 21 501-32, nr. 1356, d.d. 3 november 2021.
Heeft u in beeld wat het stopzetten van deze subsidie voor gevolg heeft voor boeren die hier nu dankbaar gebruik van maken? Zou het zo kunnen zijn dat het stopzetten van deze subsidie ertoe leidt dat boeren juist gedemotiveerd raken om te investeren in verduurzaming en natuurinclusiviteit? Wat vindt u daarvan? Is er een alternatief voor deze boeren?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven is het niet mogelijk om de vergroeningspremie door te laten lopen in de nieuwe GLB-periode. Echter met de ecoregeling is een systeem ontworpen waarbij agrariërs die vergroenen, zorgen voor het landschap en ecosysteemdiensten leveren, beter beloond worden in termen van vergoedingen. Een agrariër kan een set aan ecoactiviteiten kiezen die bij zijn of haar bedrijfsvoering past én die gelijkwaardig bijdraagt aan vijf doelen: klimaat, biodiversiteit, bodem en lucht, landschap, water.
Hennepteelt valt onder «rustgewas», één van de 21 eco-activiteiten die kan worden toegepast in de ecoregeling. Dat betekent voor henneptelers dat zij niet meer op basis van deze teelt alleen in aanmerking komen voor een ecopremie. Zij zullen ook activiteiten moeten doen die bijdragen aan doelen als biodiversiteit. Verschillende boeren voeren overigens al meer dan een activiteit uit (ze hebben bijvoorbeeld bomen op en rond het bedrijf staan).
In hoeverre klopt het dat met het vervallen van de vergroeningssubsidie indirect ook de beloning voor boeren met blijvend grasland komt te vervallen, terwijl blijvend grasland juist van zeer groot belang is voor de koolstofvastlegging? In hoeverre brengt dit het behalen van de klimaatdoelen in de landbouw in gevaar? Wat zijn de te verwachten gevolgen voor de landbouwpraktijk als deze subsidies vervallen en wat zijn daar de economische en ecologische gevolgen van?
Blijvend grasland is één van de eco-activiteiten die in de ecoregeling ingezet kan worden door boeren. Hiermee blijft er een beloning voor boeren met blijvend grasland.
Klopt het dat de nieuwe landbouwregels, waarop gedoeld wordt in het artikel, de uitvoerbaarheid van de landbouwpraktijk in gevaar brengt, bijvoorbeeld door de maatregel die boeren verplicht om de gewassen voor 1 oktober van het land te halen? En dat dit er mogelijk toe leidt dat bepaalde duurzame teelten juist niet meer mogelijk zijn? Is de 1 oktober-maatregel van toepassing op alle gewassen? Is het mogelijk en zinvol om per gewas en regio een optimale datum vast te stellen, die tegemoet komt aan de ecologische doelen, de eisen van bodem en gewas en fluctuaties in weer en seizoen?
In het artikel wordt gesteld dat de verplichting gaat gelden dat gewassen voor 1 oktober van het land moeten zijn. Ik ga ervan uit dat hiermee gedoeld wordt op een maatregel uit het 7e actieprogramma Nitraatrichtlijn (hierna: 7e AP) (Kamerstuk33 037, nr. 431) ten aanzien van de inzaai van een vanggewas na de teelt op zand- en lössgronden.
Momenteel werk ik aan de implementatie van deze maatregel. De maatregel houdt in dat op zand- en lössgrond gestimuleerd wordt om na de teelt tijdig, te weten voor 1 oktober, een vanggewas in te zaaien ter bevordering van de waterkwaliteit en bodemkwaliteit. Indien na deze datum inzaai plaatsvindt, levert dat een korting op de stikstofgebruiksnorm op voor het volgende jaar. Bij inzaai na 1 oktober ontwikkelt een vanggewas zich minder goed en neemt navenant minder stikstof op.2 Het verder differentiëren van deze datum (verlaten) per regio van de inzaaidatum zal daarmee direct effect hebben op de opnamecapaciteit van het vanggewas. Dat heeft ertoe bijgedragen dat hiervoor niet is gekozen in het 7e AP.
Voor de vanggewassen geldt een uitzondering op deze datum voor winterteelten. Dit betreft teelten die meerjarig zijn, gedurende de winter op het land staan of effectiever zijn in de opname van stikstof in het najaar dan een vanggewas. Op basis van een advies van de Commissie Deskundigen Meststoffenwet zal een lijst met wintergewassen worden opgesteld die zijn uitgezonderd van deze verplichting. Voor implementatie hiervan is een wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet nodig die ik momenteel voorbereid. Aansluitend zal de ontwerpregelgeving voor internetconsultatie worden voorgelegd, dit is voorzien voor dit najaar. Hierop kan eenieder inbreng leveren. Daarna stel ik de uiteindelijke lijst vast.
Het blijft mogelijk dat gewassen na 1 oktober op het land staan, hierbij moeten boeren wel rekening met de hierboven beschreven maatregelen. Hierop geldt één uitzondering, namelijk vanuit het 6e AP geldt voor de teelt van maïs op zand- en lössgronden reeds de datum van 1 oktober voor de inzaai van een vanggewas als geen onderzaai of gelijkzaai van het vanggewas is toegepast.
Wat zijn de mogelijke gevolgen voor de verwerkende industrie als de teelt van vezelhennep afneemt of verdwijnt? Wat doet dit met de verduurzamingsdoelstellingen van bijvoorbeeld de bouw of andere afnemers? Raakt Biobased bouwen hierdoor mogelijk verder achterop?
De gevolgen van de nieuwe regelingen van het NSP-GLB verschillen per bedrijf afhankelijk van de bedrijfsvoering en zijn daarom niet direct te vertalen naar de gevolgen voor de teelt van vezelhennep. Mocht de Nederlandse teelt van vezelhennep afnemen, dan zou dit wel gevolgen kunnen hebben voor de waardeketen waarin deze deelnemen. Het zou ertoe kunnen leiden dat de waardeketens die bijdragen aan biobased bouwen afhankelijker worden van import. Dit verandert echter niet de verduurzamingsdoelstelling zoals opgenomen in het coalitie akkoord.
Biobased bouwen blijft daarnaast gestimuleerd worden. Zo is half april de Kamer geïnformeerd over de beleidsinzet op biogrondstoffen. Biogrondstoffen zijn van groot belang om een klimaatneutrale en circulaire economie te bereiken in 2050 en zijn bovendien van belang voor de transitie van de landbouw.3 Biogrondstoffen moeten zo hoogwaardig mogelijk worden ingezet en dat betekent inzet in sectoren zoals de bouw, chemie en grond-, weg- en waterbouw. Daarnaast blijft biobased bouwen gestimuleerd worden zoals met de City Deal circulair en conceptueel bouwen, met daarin de werklijn biobased (ver)bouwen en de biobased Campus op de Floriade4 en de buyer groups voor meer duurzaam aanbesteden, zoals die voor biobased bouwmaterialen5. Om de beschikbaarheid van biogrondstoffen te vergroten is het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aan de slag met de uitwerking van de Routekaart Nationale Biogrondstoffen. Vezelhennep is hier ook onderdeel van.
Het bericht ‘Droogte: natuur voortaan belangrijker dan landbouw’ |
|
Derk Boswijk (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Droogte: natuur voortaan belangrijker dan landbouw»?1
Ja.
Klopt het dat boeren in de Peel die hun akkers willen beregenen, straks een vergunning moeten aanvragen?
De rechter heeft de in het Natura 2000-beheerplan Groote Peel, Deurnsche Peel en Mariapeel opgenomen vrijstelling van vergunningsplicht voor het beregenen van open teelten in de bufferzone rondom deze Natura 2000 gebieden i.v.m. periodiek optredende extreem droge omstandigheden vernietigd. In het gewijzigde beheerplan dat Gedeputeerden Staten (GS) van Noord-Brabant en Limburg ter inzage hebben gelegd, is die vrijstelling van vergunningsplicht om die reden niet meer opgenomen.
Het individueel aanvragen van een Wnb-vergunning (Wet natuurbescherming) blijft mogelijk. In de aanvraag zal moet worden aangetoond dat er – al dan niet met inzet van mitigerende maatregelen – geen sprake zal van significant negatieve effecten op de N2000-doelen. GS schatten in dat dit niet makkelijk zal zijn.
Welke termijn voor het aanvragen van een vergunning past volgens u bij een uitvoerbare landbouwpraktijk?
Voor het aanvragen van een vergunning om landbouwpercelen in de bufferzone te mogen beregenen, geldt de termijn zoals die geldt voor elke vergunningaanvraag op grond van de Wet natuurbescherming.
Om de agrarische ondernemers in staat te stellen hun bedrijfsvoering c.q. teeltplannen aan te passen, zijn de provincies Noord-Brabant en Limburg van plan om een overgangsperiode van twee jaar te hanteren. Deze overgangsperiode is de periode tussen het vervallen van de vrijstelling op het moment, dat het beheerplan definitief vastgesteld wordt en het moment waarop zal worden gehandhaafd.
De vier betrokken overheden (provincie Noord-Brabant en Limburg, waterschap Aa & Maas en Limburg) stellen een intentieovereenkomst op, waarin afspraken worden gemaakt over hoe in de overgangsperiode wordt omgegaan met maatregelen op korte termijn, monitoring en mogelijkheden tot beregenen. Ook zal die overeenkomst aangeven dat alle partijen zich de komende jaren inspannen om te werken aan zowel robuuste natuur als duurzame landbouw in de Peelvenen, waarbij specifiek wordt gekeken naar de mogelijkheden voor beregening en duurzaam herstel van de grondwaterbalans.
Klopt het dat de provincies Noord-Brabant en Limburg door de uitspraak van de Raad van State over beregening in de Peelvenen worden gedwongen om de natuurbescherming als primair vertrekpunt te nemen?
Ja. Zie voor de toelichting het antwoord op vraag 2.
Wat zijn de gevolgen voor de voedselzekerheid, als oogsten mislukken als gevolg van extreme droogte terwijl beregenen verboden is?
In de betreffende zones rondom deze Natura 2000-gebieden vinden verschillende teelten plaats. Het grootste gedeelte bestaat uit gras en mais (bijna 70% van het areaal). Daarnaast vinden er nog andere akker- en tuinbouwteelten plaats. Vanuit landbouwkundig onderzoek kan de verwachting worden uitgesproken dat graszodenbedrijven, vollegrondsgroenteteelt, bollenteelt en zacht fruit zonder beregening grotendeels uit de zone rondom deze Natura2000-gebieden zullen verdwijnen.
Ik voorzie geen gevolgen voor de voedselzekerheid in Nederland.
Wie draait op voor de kosten van mislukte oogsten, gelet op het feit dat de agrarische ondernemer zelf niets kan doen aan extreme droogte en de laatste optie (beregenen) wordt geblokkeerd?
Op de ene plek lenen de omstandigheden, ten aanzien van grond en mogelijkheid om te beregenen onder andere, zich meer voor een bepaalde teelt en gewas dan op de andere. Keuzes voor teelten en hangen ook samen met de specifieke omstandigheden, en zijn de verantwoordelijkheid van de agrariër, die daar ook zijn vakmanschap in kan laten zien. De risico’s die hiermee samen hangen, zoals bij droogte, zijn ook onderdeel van deze keuzes en het ondernemerschap van de agrariër. Daarbij ook opgemerkt dat agrariërs een weersverzekering kunnen afsluiten waarmee financiële risico’s ten gevolge van droogte en andere weersomstandigheden gemitigeerd kunnen worden.
In Nederland weten landbouwondernemers dat ze bij ernstige droogte niet altijd kunnen c.q. mogen beregenen met grond- en oppervlaktewater. Dat is niet nieuw; bekend is ook in welke regio’s die mogelijkheden vaker beperkt zijn dan in andere. Dat hangt nauw samen met de natuurlijke mogelijkheden in die omgeving waar iedereen, ook de landbouwer, mee moet leven. Door klimaatverandering veranderen die mogelijkheden en ook daar moeten we mee leren leven.
De gewijzigde omstandigheden in de bufferzones rondom de Natura2000-gebieden in de Peel moeten ook in dat licht worden bezien.
Klopt het dat bepaalde teelten (bijvoorbeeld aardappelen op zandgrond) zonder beregening onmogelijk worden gemaakt?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 5 en 6.
Door klimaatverandering veranderen de omstandigheden, ook de teeltomstandigheden voor gewassen. En moeten er, meer dan we in de landbouwpraktijk nu gewend zijn, bewust keuzes worden gemaakt welke teelten op welke plaatsen gedaan worden vanwege (risico’s van) de natuurlijke omstandigheden. Hoe snel en hoe ver die veranderingen in z’n algemeenheid zullen gaan, daar kan ik op dit moment geen voorspellingen over doen.
In de specifieke situatie in de bufferzones rond de Peelvenen verwacht GS van Noord-Brabant dat graszodenbedrijven, vollegrondsgroenteteelt, bollenteelt en zacht fruit daar over enige tijd zullen verdwijnen.
Welke voorwaarden voor beregening gelden voor de overgangsperiode van twee jaar, waarin boeren de tijd krijgen om zich aan te passen aan de nieuwe omstandigheden, bijvoorbeeld door te kiezen voor andere gewassen die minder water nodig hebben?
Zie het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat de grondwaterstand in de Peelvenen niet kan worden toegeschreven aan het beregeningsbeleid van de individuele agrarische ondernemer?
De eindconclusie in de door Deltares uitgevoerde passende beoordeling laat zien dat het uitsluiten van significant negatieve effecten van beregening ten behoeve van de open teelten voor het Natura 2000 gebied, niet mogelijk is. Omdat hiermee geen wetenschappelijke zekerheid is verkregen, dat significante effecten uit te sluiten zijn, kan er op basis van artikel 2.9 lid 1 sub a van de Wet natuurbescherming geen vrijstelling van de natuurvergunning voor beregening worden opgenomen in het beheerplan. De wet schrijft voor dat in elke individuele vergunningaanvraag moet worden aangetoond, dat significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen voor het Natura 2000 gebied kunnen worden uitgesloten. Dat moet dan op basis van die specifieke vergunningaanvraag worden beoordeeld.
Op welke wijze worden individuele agrarische ondernemers gestimuleerd om minder grondwater te gebruiken?
Ten algemene stimuleer ik langs de lijnen van het Actieprogramma Klimaatadaptatie Landbouw om efficiënter en minder (grond-)water te gebruiken voor teelten.
Het feit dat boeren bang zijn dat koeien niet meer buiten mogen zonder vergunning |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Boeren bang dat koeien niet meer buiten mogen zonder vergunning»?1
Ja.
Deelt u de mening dat koeien in de wei horen te staan? Zo ja, wat vindt u van het feit dat boeren bang zijn dat ze in de toekomst een vergunning nodig hebben om koeien buiten te laten lopen en het land te bemesten?
Wij delen de mening dat koeien in de wei hun natuurlijke graasgedrag kunnen vertonen.
Met provincies is daarom afgesproken om voor zowel beweiden als bemesten, in de navolging van het Adviescollege Stikstofproblematiek2, de lijn te hanteren dat er in de meeste gevallen geen vergunningplicht geldt.
Voor beweiden geldt geen vergunningplicht, omdat beweiding leidt tot minder ammoniakvorming, en dus minder depositie dan wanneer de dieren in de stal staan. Daarnaast is het beweiden ook goed voor het dierenwelzijn van de koe.
Op moment loopt er hoger beroep bij de Raad van State over bovengenoemde redeneerlijnen. De uitspraak van dit hoger beroep wordt na het zomerreces verwacht. Wij zien deze uitspraak met belangstelling tegemoet.
Hoe gaat u voorkomen dat koeien verplicht op stal moeten, hetgeen niet bevorderend zal werken voor het dierenwelzijn? Kunt u deze vraag gedetailleerd beantwoorden?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2 ziet het kabinet geen aanleiding voor een vergunningplicht voor het weiden van vee. Tegen een soortgelijke uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland is hoger beroep ingesteld bij de Afdeling. Indien de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State meegaat in het oordeel van de rechtbanken, zullen wij samen met provincies zoeken naar mogelijkheden om te borgen dat agrariërs hun dieren zonder aanvullende vergunning kunnen laten weiden. Juist omdat wij ook de meerwaarde van beweiden zien voor het dierenwelzijn.
Wat vindt u van het feit dat boeren stellen dat het stikstofbeleid bijna onwerkbaar wordt?
Wij realiseren ons goed dat boeren zekerheid nodig hebben over het vergunningvrij blijven van beweiden en bemesten en dat de onzekerheid hierover zwaar op hen drukt. Om die zekerheid te kunnen geven werkt het kabinet aan beleid dat de verslechtering van beschermde Natura 2000-gebieden moet voorkomen en de staat van instandhouding van de aanwezige habitat zal verbeteren. De natuur staat momenteel onder grote druk. In de Startnotitie Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) die op 10 juni jl. met de Tweede Kamer is gedeeld staat beschreven hoe de landelijke kaders vertaald zullen worden binnen gebiedsprocessen. Door de in de startnotitie opgenomen gecombineerde aanpak van natuur, klimaat en water ontstaat op termijn meer perspectief voor ondernemers, zowel binnen als buiten de landbouwsector. Verder is eveneens op 10 juni jl. de brief over perspectief voor agrarische ondernemers aan de Tweede Kamer verzonden. Daarin is de Tweede Kamer geïnformeerd over het perspectief van de landbouw in het licht van de integrale gebiedsgerichte aanpak en hoe het kabinet wil ondersteunen bij de veranderopgave voor de landbouw, waarin onder andere voldaan moet worden aan de nationale en internationale verplichtingen op het gebied van natuur, water en klimaat.
Vindt u de boerensector voldoende waardevol om voor op te komen? Zo ja, wat gaat u doen om de stikstofterreur in de richting van boeren per direct aan banden te leggen? Kunt u deze vraag gedetailleerd beantwoorden?
De boerensector in Nederland is zeker een sector om trots op te zijn en voor op te komen. In de brief over perspectief voor agrarische ondernemers die 10 juni jl. naar de Tweede Kamer is verzonden is ook onze trots uitgesproken voor de agrarische sector en het belang benoemd voor de mondiale voedselvoorziening. Hoogwaardige productie van voedsel gaat samen met een hoog niveau van kennis, technologie en innovatie, die ook op veel andere plaatsen in de wereld bijdragen aan voor de verduurzaming van het voedselsysteem. De sector is de drager van een cultuurhistorische, landschappelijke omgeving, waarin veel Nederlanders wonen, werken en leven. Tegelijkertijd is de veranderopgave waar de hele landbouwsector voor staat heel groot, dat eerlijke verhaal moet wel verteld worden.
Het kabinet is er zeker van dat de landbouwsector deze grote verandering aankan. We kunnen voortbouwen op een lange traditie: de Nederlandse land- en tuinbouw is door innovatief ondernemerschap groot geworden.
Het toekomstperspectief ziet er voor iedere boer en voor elk bedrijf anders uit en is afhankelijk van persoonlijke ambities en de mogelijkheden of beperkingen die de omgeving bieden. In de brief van 10 juni geef is door het kabinet aangegeven hoe richting en steun gegeven wordt aan dit toekomstperspectief.
Het stikstofbeleid |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Bent u bekend met het rapport «Excretieforfaits melkvee»?1
Ja.
Bent u het eens met de conclusie van het WUR-rapport dat de P-excretie in de huidige normen als «te hoog» is vastgesteld en dat deze normen bijstelling behoeven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven hoeveel die norm aangepast moet worden?
Excretieforfaits zijn normen voor de bepaling van de hoeveelheden fosfaat (P2O5) en stikstof (N) in dierlijke mest die de werkelijke excretie zo goed mogelijk benaderen, maar niet de werkelijke excretie zijn. Excretieforfaits zijn gebaseerd op de gemiddelde excretie van bepaalde diercategorieën en spelen op diverse plaatsen in de mestregelgeving een rol. De excretieforfaits worden van tijd tot tijd geactualiseerd aan de hand van wetenschappelijk onderzoek. De gemiddelde excreties zijn namelijk aan verandering onderhevig, bijvoorbeeld door veranderingen in de voersamenstelling. Omdat er een verband is tussen de hoeveelheid melkproductie en de excretie, zijn de excretieforfaits bij melkkoeien gebaseerd op de gemiddelde excretie van melkkoeien in de betreffende melkproductieklasse.
Voor het fosfaatrechtenstelsel geldt dat de excretieforfaits voor melkvee bepalend zijn voor het aantal stuks melkvee dat, gelet op het op het bedrijf rustende fosfaatrecht, op dat bedrijf gehouden mag worden. Als de betreffende excretieforfaits bij actualisatie worden verhoogd, kan de veehouder voor hetzelfde aantal fosfaatrechten minder melkvee houden en vice versa. Het genoemde rapport bevat geen algemene conclusie over de hoogte van de huidige normen, maar geeft een beeld van de actuele excreties over diverse melkproductieklassen.
Het advies wordt binnen mijn ministerie bestudeerd. Ik verwacht in de loop van het derde kwartaal met een besluit te komen hoe ik om zal gaan met dit advies.
Moet er volgens u bij het toepassen van excretie- en emissienormen worden uitgegaan van feitelijkheden en niet van politiek geformuleerde getallen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het vorige antwoord dienen feitelijke excretie en excretieforfaits van elkaar te worden onderscheiden. Excretieforfaits zijn gebaseerd op de gemiddelde excretie van bepaalde categorieën dieren en dienen van tijd tot tijd te worden geactualiseerd aan de hand van wetenschappelijk onderzoek naar (ontwikkelingen in) de omvang van die excreties. In dat geval vindt er een wijziging plaats van bijlage D van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet. Bij een dergelijk traject worden alle gevolgen in ogenschouw genomen.
Kunt u aangeven op basis van welk(e) jaartal(len) het Fosfaatreductieplan uit 2017 is opgesteld?
De excretieforfaits die de basis vormden voor het Fosfaatreductieplan uit 2017 zijn vastgesteld in 2014 en gebaseerd op data over de gemiddelde excreties in de jaren 2010, 2011 en 2012.
Is het mogelijk te achterhalen of in het Fosfaatreductieplan de meest recente data en inzichten gebruikt zijn bij het vaststellen van de excretiecijfers voor melkvee?
Voor de vaststelling van de excretieforfaits in 2014 is gebruik gemaakt van de meest actuele data en inzichten die toen beschikbaar waren.
Kunt u, gelet op het feit dat het WUR-rapport uit 2021 is samengesteld op basis van de gegevens van 15.000 kringloopwijzers en andere data over de jaren 2017 en verder, aangeven wat de fosfaatproductie van melkvee in 2017 zou zijn geweest als de nieuwe excretiecijfers ook toen zouden zijn gebruikt?
De jaarlijkse fosfaatproductie wordt door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) berekend op basis van feitelijke gegevens over dieraantallen, voersamenstelling en -opnames en de vastlegging van stikstof en fosfaat in dierlijke producten van het betreffende jaar. De fosfaat- en stikstofproductie per jaar wordt jaarlijks gepubliceerd in de Staatscourant.
De jaarlijkse fosfaatproductie per sector wordt dus niet berekend op basis van de excretieforfaits. Het is juist andersom: de excretieforfaits worden gebaseerd op (gemiddelde cijfers van) de feitelijke excretie.
Bent u bekend met het artikel «Geheime stukken voeden twijfel stikstofmodel Aerius»?2
Ja.
Bent u het eens met de conclusie van de auteur dat bij het hanteren van de herrekende excretiecijfers in 2017 er geen overschrijding van het fosfaatplafond zou zijn geweest? Zo nee, waarom niet?
In het artikel waar u naar verwijst wordt door de auteur geen conclusie getrokken met betrekking tot de excretie van fosfaat.
Was er in 2017 een daadwerkelijke overschrijding van het fosfaatplafond? Zo ja, kunt u dit bekrachtigen met bronnen?
Uit het CBS-rapport Dierlijke mest en mineralen 20173 blijkt dat in 2017 de fosfaatproductie van de Nederlandse melkveehouderij 86,6 miljoen kilogram bedroeg, ruim meer dan het sectorale fosfaatplafond van 84,9 miljoen kilogram. Overigens blijkt uit hetzelfde rapport ook dat de fosfaatproductie van de gehele Nederlandse veestapel in 2017 met 169,0 miljoen kilogram onder het door de Europese Unie vastgestelde plafond van 172,9 miljoen kilogram lag.
Zijn er in de Nederlandse natuur ook stikstofminnende planten? Zo ja, welke en welk oppervlak beslaan deze in Nederland?
Ja, die zijn er. Welke het precies betreft, hangt af van de gehanteerde definitie. Maar daarbij moet gedacht worden aan brandnetels, bepaalde soorten bramen en allerlei soorten ruigtekruiden. Welke oppervlakte deze beslaan, is onbekend; duidelijk is wel dat deze oppervlakte sterk is toegenomen.
Hoeveel levend gewicht, dus biomassa (in kg.), aan insecten en ongewervelde wezens zijn afhankelijk van stikstofarme natuur?
Dat is niet bekend.
Hoeveel levend gewicht, dus biomassa (in kg.), aan insecten en ongewervelde wezens zijn afhankelijk van stikstofminnende planten/natuur?
Dat is niet bekend.
Kunt u elke vraag afzonderlijk en binnen de gebruikelijke termijn van drie weken beantwoorden?
Helaas is het niet gelukt de vragen niet binnen de gebruikelijke termijn te beantwoorden. U bent hierover per brief geïnformeerd op 1 juni 2022 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 2943).
Het bericht 'De Urker vloot ‘verdrinkt en niemand helpt ons’' |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «De Urker vloot «verdrinkt en niemand helpt ons»»?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Kunt u aangeven hoe het momenteel gesteld is met de visserij in Nederland als gevolg van de hoge brandstofprijzen en welke gevolgen dit heeft voor de sector?
Ik heb onderzoek laten doen door (Wageningen Economic Research) WEcR naar de situatie in de Nederlandse visserijsector naar aanleiding van de verslechterde economische situatie. Het rapport met daarin de resultaten van het onderzoek heb ik de Kamer op 1 juli toegestuurd bij de brief «Agenda Voedselwinning uit zee en grote wateren».
Op welke manier worden de vissers momenteel financieel of anderzijds ondersteund door de overheid in deze kritieke situatie?
Er zijn momenteel, naast de generieke maatregelen van het kabinet, geen specifieke maatregelen genomen om de visserijsector te ondersteunen. Met de brief van 1 juli jl. heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd over mijn agenda voor het invullen van de voedselvisie van de Noordzee en grote wateren. Daarin geef ik aan welke instrumenten ik inzet ten behoeve van de noodzakelijke transitie van de visserijvloot. Omdat de geplande saneringsregeling in kader van het Brexit Adjustment Reserve vanwege de noodzakelijke goedkeuring door de Europese Commissie langer op zich laat wachten werk ik, in lijn met de motie Grinwis cs., momenteel een overbruggingsregeling in kader van het EMFAF uit.
Klopt het dat de stilligregeling en saneringsregeling nog niet zijn goedgekeurd, omdat de Europese Commissie voor vertraging zorgt en dat goedkeuring eind mei zeer waarschijnlijk niet haalbaar is? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Het klopt dat de stilligregeling en saneringsregeling nog niet zijn goedgekeurd. De stilligregeling is voorgelegd aan de Europese Commissie ter voorbereiding van de notificatieprocedure. De saneringsregeling is ter notificatie voorgelegd. De Europese Commissie heeft hierover aanvullende vragen waardoor goedkeuring tot op heden niet mogelijk was. De vragen en antwoorden zijn onderdeel van de reguliere staatssteunprocedure die ten aanzien van dit type regelingen moet worden gevolgd. Ik span mij ervoor in om de saneringsregeling kort na de zomer te kunnen openstellen. De stillegregeling zal naar verwachting later in het jaar volgen.
Erkent u dat deze vertraging tot gevolg kan hebben dat de visserij in Nederland ten onder gaat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u concreet doen om ervoor te zorgen dat het plan wel voor het einde van mei goedgekeurd wordt?
Ik ben ervan overtuigd dat de visserij in Nederland een transitie moet ondergaan en dat er na die transitie een toekomst is voor een meer duurzame visserij. De saneringsregeling zal hier een bijdrage aan leveren. Ik span mij tot het uiterste in om deze regeling zo spoedig mogelijk open te kunnen stellen. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd over mijn agenda gericht op het borgen van voedselwinning uit zee en grote wateren.
Klopt het dat de Europese Commissie een mogelijkheid biedt tot een brandstoftoeslag, maar dat hier door Nederland nog geen gebruik van gemaakt is? Zo ja, waarom is Nederland hier niet toe bereid? Wat zijn de gevolgen van dit besluit voor de sector?
De Europese Commissie heeft inderdaad mogelijkheden geboden om getroffen sectoren te steunen. Specifiek voor de visserijsector is binnen het (Europees Maritiem, Visserij en Aquacultuur Fonds) EMFAF de mogelijkheid geboden om crisismaatregelen te financieren. Hiervoor geldt het reguliere kader van het fonds. Ik werk ter uitvoering van de motie Grinwis (Kamerstuk 21 501-32, nr. 4882) een dergelijke regeling uit.
Wat vindt u ervan dat vissers in andere landen wel financiële steun krijgen terwijl dat in Nederland nog niet of nauwelijks het geval is? Wat betekent dit voor de internationale concurrentiepositie van de Nederlandse vissers?
Het is aan elke lidstaat om te besluiten in hoeverre – binnen de geldende EU-kaders – steun wordt verleend aan de sector. Dit kan leiden tot een ongelijk speelveld. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 zet ik via de agenda voedselwinning uit zee en wateren in op een toekomst voor de Nederlandse sector. Vanwege de vertraagde openstelling van de saneringsregeling werk ik momenteel een overbruggingsregeling in kader van het EMFAF uit. Op dit moment is nog niet duidelijk of deze afgerond kan zijn voordat openstelling van de saneringsregeling plaats zal vinden.
Het nieuwe onderzoek naar de gezondheidsrisico’s van landbouwgif |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kunt u bevestigen dat er in het coalitieakkoord is afgesproken dat er opnieuw onderzoek gedaan zal worden naar de gezondheidsrisico’s van landbouwgif voor boeren en omwonenden?
De veiligheid van mens, dier en milieu staan voor het kabinet altijd voorop. Daarom is in het coalitieakkoord ook afgesproken dat we onderzoek doen naar gezondheidseffecten bij boeren en omwonenden van gewasbeschermingsmiddelen.
Kunt u meer informatie geven over de onderzoeksvragen, de opzet en de duur van dit nieuwe onderzoek?
Ik heb uw Kamer in mijn planningsbrief laten weten dat ik een agenda zal opstellen, hierbij rekening houdend met te verwachten advies van het RIVM over aanvullend blootstellingsonderzoek (Kamerstuk 35 925-XIV, nr. 97). Dit advies is helaas vertraagd, waardoor ik uw Kamer deze agenda na het zomerreces zal doen toekomen.
Kunt u bevestigen dat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) in diens gezondheidsverkenning van 2018 reeds concludeerde dat luchtwegaandoeningen, de ziekte van Parkinson, oogirritaties en leukemie vaker voorkomen bij omwonenden van landbouwpercelen?1
Uw Kamer is geïnformeerd over de uitkomsten van de gezondheidsverkenning van het RIVM getiteld «Gezondheid van omwonenden in de nabijheid van landbouwpercelen» (Kamerstuk 34 775-XVI, nr. 149). Uit de verkenning is naar voren gekomen dat er geen duidelijke verbanden zijn gevonden tussen gezondheid en de nabijheid van landbouwpercelen. Er is wel een verband aangetoond tussen sterfte aan luchtwegaandoeningen en wonen in de buurt van maïsteelt. Het is echter niet duidelijk welke factoren hieraan te grondslag liggen.
Kunt u bevestigen dat het RIVM in een aanvullend blootstellingsonderzoek in 2019 concludeerde dat landbouwgif aangetroffen wordt in de huizen en in de urine van omwonenden, tot aan de luiers van hun baby’s?2
Uw Kamer is geïnformeerd over de uitkomsten van het blootstellingsonderzoek bestrijdingsmiddelen en omwonenden (Kamerstuk 27 858, nr. 450). Hierin staat dat de onderzoeksresultaten bevestigen dat er sprake is van meetbare concentraties van meerdere stoffen in de lucht, in huisstof en in urine, maar dat de gemeten concentraties geen gezondheidsrisico betekenen. Dit onderzoek heeft onder meer geleid tot het vervolgadvies van de Gezondheidsraad, het actualiseren van de gezondheidsverkenning en het verlenen van een opdracht aan het RIVM voor het opstellen van een advies over aanvullende blootstellingsonderzoek. Ik zal uw Kamer informeren over het advies van het RIVM na het zomerreces.
Kunt u bevestigen dat de Gezondheidsraad in 2020 op basis van deze reeds uitgevoerde onderzoeken heeft geadviseerd dat de overheid het voorzorgsprincipe moet toepassen en maatregelen voor de reductie van het gebruik van landbouwgif moet intensiveren, alsmede moet zorgen voor strengere toelatingsprocedures voor landbouwgif?3 Welk gevolg gaat u geven aan dit advies?
Uw Kamer is geïnformeerd over de appreciatie van het kabinet over het vervolgadvies van de Gezondheidsraad (Kamerstuk 27 858, nr. 512). Daarin staat dat het voorzorgsprincipe al wordt toegepast, dat de opgave verwoord staat in de Toekomstvisie gewasbescherming 2030 en dat het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 zal leiden tot het realiseren hiervan.
Deelt u de conclusie van onder andere de Gezondheidsraad dat blootstelling aan landbouwgif een risico voor de gezondheid vormt?
Uw Kamer is geïnformeerd over de appreciatie van het kabinet over het vervolgadvies van de Gezondheidsraad (Kamerstuk 27 858, nr. 512). Daarin staat dat er een monitoringssystematiek zal worden opgezet in het kader van het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030. Hiermee wordt invulling gegeven aan het advies om het gebruik en de blootstelling beter te monitoren.
Deelt u het inzicht dat nieuw epidemiologisch onderzoek, waartoe ook de Gezondheidsraad adviseert, zeer waardevol kan zijn, maar dat dit geen voorwendsel mag zijn om maatregelen voor de reductie van landbouwgif uit te stellen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat dit niet gebeurt?
Ik vind het belangrijk dat de eventuele langetermijngevolgen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in kaart worden gebracht. Om dit te kunnen, is het RIVM bezig met het opstellen van een advies (zie het antwoord op vraag 2).
Ik werk samen met de andere betrokken partijen aan het realiseren van de strategische doelen van het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030. Het gevolg hiervan is dat de behoefte aan gewasbeschermingsmiddelen drastisch zal afnemen.
Bent u ermee bekend dat er nieuw grootschalig onderzoek gedaan wordt naar het effect van blootstelling aan landbouwgif op de meest voorkomende hartritmestoornis boezemfibrilleren, waar in Nederland 363.000 mensen mee gediagnosticeerd zijn?4 5
Ja.
Bent u voornemens om voor het nieuwe gezondheidsonderzoek ook opdracht te geven om naar de epidemiologie van boezemfibrilleren in relatie tot landbouwpercelen te kijken?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 aangaf, zal ik uw Kamer na het zomerreces informeren over de onderzoeksvragen, de opzet en de duur van het geplande nieuwe gezondheidsonderzoek.
Bent u voornemens om voor het nieuwe gezondheidsonderzoek ook opdracht te geven om naar de epidemiologie van de ziekte van Parkinson in relatie tot landbouwpercelen te kijken?
Zie antwoord vraag 9.
Wanneer en op welke manier gaat u uitvoering geven aan de motie Vestering6 die vraagt om het stellen van kwantitatieve tussendoelen voor de uitfasering van het gebruik van pesticiden, aangevuld met een plan om boeren te helpen bij de benodigde omschakeling?
Ik wil uitvoering geven aan deze motie via de uitwerking van een passage in het coalitieakkoord over tussendoelen voor geïntegreerde gewasbescherming, de indicatoren voor weerbare planten en teelsystemen en het verbinden van land- en tuinbouw met natuur in het kader van het Uitvoeringsprogramma en rekening houdend met het verwachte voorstel van de Europese Commissie tot herziening van Richtlijn 2009/128/EG.
Het volledig uitfaseren van het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen voorzie ik echter niet. Er zullen altijd ziekten, plagen en onkruiden blijven optreden die niet met andere middelen en maatregelen bestreden kunnen worden.
De drempels die de NVWA opwerpt voor de opvang van honden uit het Oekraïense oorlogsgebied |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u de berichten «De ongelijke behandeling van dieren uit Oekraïne» en «Inbeslagname Oekraïense honden drijft baasjes tot wanhoop: «Ze dragen je kind weg»»?1 2
Ja.
Klopt het dat Oekraïense honden niet de gebruikelijke maand in (thuis)quarantaine gaan (gevolgd door een titertest), maar vier maanden in quarantaine moeten op een externe locatie? Zo ja, waarom wordt er voor een afwijkende quarantainenorm gekozen? Zo nee, hoe zit het dan?
Allereerst wil ik benadrukken, zoals ik ook heb aangegeven in mijn brief van 31 maart 2022 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1408), dat er een verschil is tussen gezelschapsdieren met en zonder eigenaar.
Er is hier geen afwijkende quarantainenorm gekozen. Het gaat hier om dieren die vanuit een derde land op het grondgebied van de Europese Unie zijn gebracht, zonder eigenaar. Daarop is verordening 2020/692 (artikelen 73 tot en met 78) van toepassing. Die verordening voorziet in voorschriften ter bescherming van de volks- en diergezondheid, onder meer ter voorkoming van besmettingen van mensen en dieren met rabiës. Dat betekent dat de dieren moeten zijn gechipt en vergezeld moeten gaan van een diergezondheidscertificaat dat is afgegeven door de bevoegde autoriteit van het derde land. Daaruit moet duidelijk worden dat de dieren, zoals vereist in voornoemde verordening, tegen rabiës zijn gevaccineerd, minstens dertig dagen na de vaccinatie een bloedtest voor een antistoffenbepaling hebben ondergaan en dat na een geldige antistoffenbepaling drie maanden is gewacht om een eventueel aanwezige besmetting met rabiës uit te sluiten.
Ik begrijp goed dat het buitengewoon ingrijpend is als eigenaren of verzorgers van dieren worden gescheiden. Dit gebeurt dan niet zonder reden: Oekraïne is een hoogrisicoland voor rabiës. Honden uit Oekraïne die niet aan de Europese regels voldoen, vormen een risico voor de Nederlandse bevolking en dieren. Rabiës is een zeer gevaarlijke en besmettelijke zoönose, die hondsdolheid bij dieren en mensen kan veroorzaken en zonder snelle behandeling bij de mens dodelijk is. Deze ziekte kost wereldwijd jaarlijks 50.000 mensen het leven. Op dit moment is Nederland vrij van die ziekte, en de handhaving van deze regelgeving heeft tot doel om de insleep van deze dierziekte in Nederland te voorkomen.
Wanneer honden uit Oekraïne niet voldoen aan de Europese voorschriften, worden deze op een opvanglocatie in officiële afzondering geplaatst. Op de opvanglocatie wordt met aandacht voor de dieren gezorgd door ervaren dierverzorgers. Zij houden in de verzorging rekening met het gedrag en welzijn van de dieren. Tijdens deze afzondering wordt er op toegezien dat de honden alsnog voldoen aan de regels: chippen, vaccineren, bloedtest en daarna nog drie maanden wachten ter uitsluiting van een eventueel aanwezige besmetting. Dat duurt grosso modo vier maanden. Vanuit haar wettelijke taak moet de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) hierop toezien en handhaven, onder toepassing van de officiële controleverordening van de Europese Unie (verordening 2017/625). Artikel 66, eerste lid, tweede alinea, van die verordening schrijft voor dat dieren in afzondering of quarantaine worden geplaatst, onder passende omstandigheden; het derde lid, onderdeel c, van voornoemd artikel bepaalt verder dat, voor zover hier van belang, de dieren aan een passende behandeling of aan andere maatregelen worden onderworpen die noodzakelijk zijn om aan de desbetreffende Europese voorschriften te voldoen.
Dit alles volgt uit de toepassing van de reguliere Europese voorschriften voor het binnenbrengen van dieren, dus ook gezelschapsdieren, op het grondgebied van de Europese Unie.
Voor gezelschapsdieren die met hun eigenaar meereizen vanuit een derde land naar de Europese Unie, geldt andere Europese regelgeving (verordening 2013/576). Die regelgeving voorziet eveneens in regels ter bescherming van mensen en dieren tegen rabiës. De Europese Commissie heeft lidstaten opgeroepen tijdelijk flexibel om te gaan met de toepassing van die verordening ten aanzien van dieren die zijn meegekomen met vluchtelingen uit Oekraïne en Rusland. Op 31 maart 2022 heb ik uw Kamer mede namens de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over deze tijdelijke versoepelingen geïnformeerd (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1408).
In antwoord 5 ga ik in op een relevante uitspraak door de voorzieningenrechter van 16 juni jl. (College van Beroep voor het Bedrijfsleven, zaaknummer: 22/838).
Is er een verschil in rabiësrisico tussen enerzijds een hond die bij de Poolse grens een rabiësvaccinatie krijgt, daar een maand in (thuis)quarantaine gaat, een Pools hondenpaspoort krijgt en die naar Nederland wordt gehaald en anderzijds een hond die direct vanuit Oekraïne naar Nederland wordt gehaald, hier een maand in (thuis)quarantaine gaat, gevaccineerd wordt en na een maand een titertest krijgt? Zo nee, waarom wordt er dan niet in het belang van het dier voor een kortere gecontroleerde quarantaine gekozen?
Het passeren van een landgrens verandert het risico op de aanwezigheid van rabiës bij een individueel dier niet. Het is ten algemene voor de gezondheid van het dier en van de mensen en de dieren in de omgeving belangrijk dat dieren zo snel mogelijk worden gevaccineerd tegen rabiës om risico’s bij contacten tussen dier en mens zo laag mogelijk te houden. Zo wordt ook eerder aan de voorschriften van verordening 2020/692 voldaan. In sommige gevallen is het helaas niet zeker of de rabiësvaccinatie daadwerkelijk gegeven is aan de grens, bijvoorbeeld omdat het dier geen chip had op het moment van vaccineren. Daarom moet er, gezien de risico’s, uit voorzorg van uit worden gegaan dat ten aanzien van de dieren niet is voldaan aan de regels, en dat dit alsnog zeker moet worden gesteld. Dit is ook in het belang van het dier en de (nieuwe) eigenaar. Mocht de eigenaar in de toekomst willen reizen, dan ondervindt deze geen problemen als het dier voldoet aan de Europese regels.
Kunt u uitleggen op welke manier de Poolse omgang met Oekraïense honden verschilt van de Nederlandse, ook vanwege het gegeven dat Oekraïense honden in Polen al na een maand een titertest krijgen en dan naar een nieuwe eigenaar mogen?
Polen past dezelfde regels toe als Nederland: verordening 2020/692 over het binnenbrengen van dieren in de Europese Unie vanuit derde landen. En, wanneer bij het binnenbrengen in de Europese Unie niet aan de regels is voldaan, passen lidstaten artikel 66, eerste en derde lid, van verordening 2017/625 toe: de dieren moeten alsnog voldoen aan de Europese voorschriften en ondertussen in afzondering of quarantaine worden gehouden. Het kan zo zijn dat sommige lidstaten de toepassing van de regels over afzondering of quarantaine, zoals voorgeschreven in voornoemd artikel, anders invullen. Nederland heeft dit onlangs in EU-verband aangekaart om tot meer afstemming van het quarantaine- c.q. afzonderingsbeleid te komen tussen lidstaten.
Is de werkwijze van Polen conform de Europese regels en de recente aanwijzingen van de Europese Commissie? Zo ja, bent u bereid om – in ieder geval tijdens de oorlog in Oekraïne – de Nederlandse regels met betrekking tot honden uit Oekraïne gelijk te trekken met de Poolse regels?
Het is niet aan mij om vast te stellen of de Europese wet- en regelgeving wordt toegepast in een andere lidstaat van de Europese Unie. De Europese Commissie controleert of dit juist wordt toegepast in de lidstaten.
In het antwoord op vraag 2 is aangegeven dat honden die niet met de eigenaar mee komen, moeten voldoen aan de officiële importeisen die binnen de EU gelden voor dieren uit een hoogrisicoland voor rabiës. De eisen zijn erop gericht om het risico op de insleep van rabiës te minimaliseren en daarmee de dier- en volksgezondheid te waarborgen. Deze regels gelden onverkort: een lidstaat heeft geen bevoegdheid om hiervan af te wijken. Bovendien heeft de oproep van de Europese Commissie om de bepalingen van verordening 2013/576 tijdelijk versoepeld toe te passen geen betrekking op honden uit Oekraïne die door anderen dan de oorspronkelijke eigenaar worden binnengebracht.
In dit verband wil ik nog wel wijzen op de uitspraak van de voorzieningenrechter (College van Beroep voor het Bedrijfsleven, zaaknummer: 22/838) die op 16 juni jl. in een voorlopige voorziening heeft bepaald dat de uit Oekraïne afkomstige honden uit de genoemde berichtgeving van een fokker in Nederland die de quarantaine had aangevochten, weer terug moeten naar de fokker. De rechter oordeelde dat de belangen in dat geval niet goed genoeg tegen elkaar waren afgewogen. Vanzelfsprekend heeft de NVWA uitvoering gegeven aan deze uitspraak, en deze dieren zijn terug bij de eigenaar om daar in thuisquarantaine te verblijven. De NVWA verzamelt momenteel per geval informatie over het rabiësrisico van dieren uit Oekraïne en over de mogelijkheid tot thuisquarantaine na een titerbepaling.
Houdt de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) bij dieren afkomstig uit Oekraïne rekening met het feit dat deze vaak extra gestrest zijn door de oorlogssituatie en door de lange reis en dat een lange quarantaine van vier maanden daardoor extra belastend is? Zo ja, hoe wordt hier rekening mee gehouden?
Er is voor vluchtelingen uit Oekraïne die met hun huisdier in Nederland komen de uitzondering gemaakt dat – indien de omstandigheden ter plekke geschikt zijn – de quarantaine thuis kan plaatsvinden en het achteraf alsnog voldoen aan de eisen via de lokale dierenarts plaatsvindt.
Voor de huisdieren die niet vallen onder EU-verordening 576/2013 – dan gaat het dus om huisdieren die niet met hun eigenaar meereizen – en in quarantaine zijn geplaatst, wordt op de opvanglocatie, zoals altijd, met aandacht gezorgd door ervaren dierverzorgers. Zij houden in de verzorging rekening met het gedrag en welzijn van de dieren.
Hoe kan het dat burgers achteraf zeer hoge rekeningen gepresenteerd krijgen na inbewaringneming van de Oekraïense honden door de NVWA?3
Voor dieren die niet binnen de kaders van de Europese regelgeving zijn geïmporteerd en in quarantaine zijn geplaatst, worden kosten gemaakt voor o.a. opvang, verzorging, transport en dierenarts. De kosten voor opvang en verzorging van een dier zijn circa 16 euro per dag. De Europese regelgeving, zowel Verordening 576/2013, als Verordening 2017/625, evenals artikel 5.14 van de Wet dieren, schrijft voor dat de kosten die voortvloeien uit opgelegde maatregelen voor rekening van de houder/eigenaar/exploitant zijn. In enkele specifieke gevallen is besloten om daarvan af te wijken en een lager maximumbedrag van € 500,– per dier te vragen. Bij deze specifieke gevallen waren de risico’s die gepaard gaan met, en de regelgeving en coulanceregeling die van toepassing zijn bij het invoeren van niet-conforme gezelschapsdieren uit Oekraïne bij de personen in kwestie mogelijk nog onvoldoende bekend, omdat de import van de dieren tijdens de beginperiode van de oorlog plaatsvond. Ik benadruk dat de relevante informatie omtrent de regels, en de uitzonderingen hierop, vanaf het begin op de website van de NVWA heeft gestaan. Echter, tijdens de opstartfase van communicatie kan het lastiger zijn om bij de juiste informatie te komen, bijvoorbeeld omdat de website in het begin minder prominent in de zoekresultaten van zoekmachines op het internet naar voren kwam. Hierdoor is besloten tot deze coulance voor wat betreft de kosten in de betreffende specifieke zaken. Binnen enkele weken na aanvang van de oorlog zijn er concrete afspraken gemaakt met onze samenwerkingspartners over het delen van de informatie, waardoor de regels rondom de versoepelingen beter verspreid werden binnen de verschillende doelgroepen. Inmiddels mag daarom al enige tijd verwacht worden dat de regels bekend zijn en worden de gemaakte kosten in zijn geheel in rekening gebracht.
Bent u op de hoogte van de foutieve informatie die de NVWA verspreid heeft? Hoe oordeelt u hierover en wat gaat u doen om deze fouten te herstellen en te voorkomen?4
De brief waar naar wordt gerefereerd, is een brief die is gestuurd naar zwerfdierorganisaties. De informatie in deze brief is correct. Tevens stond de relevante informatie in de brief al op de website van de NVWA. De punten die worden genoemd als foutief, zijn punten die vragen om extra toelichting/informatie, terwijl in het document wordt aangegeven dat enkel de belangrijkste regels worden benoemd voor Oekraïne en verder wordt verwezen naar de website.
Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) en de NVWA werken nauw samen met verschillende partijen, zoals de veiligheidsregio’s, dierenartsverenigingen (de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde en het Collectief Praktiserende Dierenartsen), het Meldpunt Hulpvoordierenuitoekraine.nl, de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en de faculteit Diergeneeskunde Universiteit Utrecht. Wekelijks zijn er overleggen waarin zij elkaar op de hoogte brengen van de laatste stand van zaken en de uitdagingen waar zij voor staan. Ook komt hier de informatievoorziening aan bod en wordt gekeken waar updates en aanvullingen nodig zijn in de informatievoorziening. Dit proces wordt voortgezet. Zo vond op 3 juni jl. voor de doelgroep dierenartsen een webinar over huisdieren uit een oorlogsgebied plaats.
Kunt u toelichten waarom zaken van een structurele aard, zoals onderzoek naar een puppyhandelaar in Diessen, worden stopgezet terwijl kennelijk er wel volop capaciteit wordt ingezet om te zoeken naar mogelijke honden uit Oekraïne?5 6
Met betrekking tot de honden uit Oekraïne is er een reëel gevaar op rabiës. Hierbij is de dier- en volksgezondheid in het geding. Dit heeft op dit moment prioriteit boven onderzoeken naar andere feiten.
Hoe verklaart u dat de NVWA al jarenlang de grootschalige, en vaak illegale handel in (wilde) dieren via het internet en social mediakanalen weinig voortvarend aanpakt, maar wel veel tijd en menskracht inzet om in te grijpen bij de opvang van dieren uit het oorlogsgebied in Oekraïne? Worden hier volgens u de juiste prioriteiten gesteld?
De NVWA houdt toezicht op de illegale handel in (wilde) dieren, ook via internet, met het oog op bescherming van dierenwelzijn, natuur en de legale handel. Zij werkt daarin samen met andere handhavingspartners. Met enige regelmaat brengt de NVWA met haar partners nieuwsberichtgeving uit van de resultaten van dit toezicht. Specifiek over de social media-kanalen heeft de NVWA onder andere afspraken met Marktplaats gemaakt ten behoeve van het toezicht op het verbod op het fokken met gezelschapsdieren op een wijze waarop het welzijn en de gezondheid wordt benadeeld.
Daarnaast houdt de NVWA toezicht op de invoer van dieren vanuit hoogrisico rabiës-landen, met het oog op bescherming van dier- en volksgezondheid. Oekraïne is een hoogrisico rabiës-land. Van alle Europese landen komen in Oekraïne de meeste gevallen van rabiës voor. Vanwege de oorlog in Oekraïne komen momenteel veel dieren vanuit dit land naar Nederland. De NVWA houdt hierop in het belang van de diergezondheid en de volksgezondheid toezicht om het risico op insleep van rabiës naar Nederland te voorkomen. Vanwege de actuele toename van dit risico zet de NVWA hier de benodigde capaciteit op in.
Bent u ervan op de hoogte dat de Wet verbod pelsdierhouderij voorziet in de bevoegdheid om pelsdierhouders een tegemoetkoming te verlenen bij, zoals in de wet omschreven, «onbillijkheden van overwegende aard die zich als gevolg van de wet voordoen ten aanzien van de pensioenvoorziening»?1
Ja.
Weet u dat de regeling eind 2021 uitgewerkt zou zijn en aangegeven is dat het streven was om uiterlijk begin 2022 informatie op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) te plaatsen over verdere invulling van de pensioenvoorziening en de gegevens die RVO nodig heeft in de beoordeling van aanvragen?
Ik heb inderdaad aangegeven dat het streven was om uiterlijk begin 2022 informatie over de pensioenvoorziening te plaatsen op de website van RVO. Pelsdierhouders kunnen een aanvraag indienen om compensatie van pensioenschade, er wordt geen regeling opgesteld. Op deze manier wordt invulling gegeven aan de bevoegdheid van de Minister van LNV om oudere pelsdierhouders te voorzien in een compensatie van pensioenschade, voor zover de pensioenschade onevenredig uitpakt als gevolg van de Wet verbod pelsdierhouderij en ten opzichte van andere pelsdierhouders in dezelfde leeftijdscategorie.
Realiseert u zich dat het hier gaat het om de situatie van pelsdierhouders die 55 jaar of ouder waren op 1 januari 2014 en waarbij sprake is van een «individuele disproportionele last» als gevolg van de wet ten aanzien van alle andere pelsdierhouders in die leeftijdscategorie en dat een deel van de pelsdierouders inmiddels wel de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt maar nog steeds geen pensioenvoorziening heeft ontvangen?
Ja.
Bent u ermee bekend dat nog steeds niet duidelijk is wanneer een pelsdierhouder in aanmerking kan komen voor een pensioenvoorziening, dus wanneer aan de criteria van artikel 11 van de Wet verbod pelsdierhouderij is voldaan en dit veel onzekerheid met zich mee brengt?
Ja.
Kunt u aangeven waarom het niet gelukt is om tijdig duidelijkheid aan de pelsdierhouders te verstrekken? En kunt u aangeven wat u tot nu hebt gedaan om hier voldoende prioriteit aan te geven?
Toekomstige aanvragen voor de compensatie van pensioenschade vergen een complexe beoordeling en fiscale berekening. De complexiteit van de beoordeling zit ten eerste bij het controleren of de pensioenschade het gevolg is van de Wet verbod pelsdierhouderij. En ten tweede moet de aanvrager onevenredig nadeel hebben ten opzichte van andere pelsdierhouders uit dezelfde leeftijdscategorie. Indien vastgesteld kan worden of er sprake is van pensioenschade, dan moet vervolgens de hoogte daarvan worden berekend. Dit vraagt maatwerk per individuele aanvraag. Tegelijk wil ik willekeur en rechtsongelijkheid voorkomen. Dat vraagt een goede onderbouwing en een zorgvuldig proces. Om de hoogte van de pensioenschade te kunnen berekenen is een adviesrapport opgesteld door PricewaterhouseCoopers. In het rapport is een methode uitgewerkt die gehanteerd wordt bij de fiscale beoordeling van verzoeken voor compensatie van pensioenschade. Het rapport gaat onder andere in op verschillende stappen die doorlopen worden om de fiscale berekening uit te voeren en op de verschillende rechtsvormen van de ondernemingen. Om de besluitvorming te kunnen ondersteunen, wordt op dit moment gezocht naar een externe partij die zal adviseren over de aanvragen die ingediend worden.
Wanneer kunnen de pelsdierhouders geïnformeerd worden over de verdere invulling van de pensioenvoorziening en kunnen de aanvragen worden ingediend?
Naar verwachting zullen pelsdierhouders vanaf de zomer geïnformeerd worden over de verdere invulling van de pensioenvoorziening. Waarschijnlijk zullen aanvragen vanaf kwartaal vier ingediend kunnen worden.
En weet u ook dat PricewaterhouseCoopers (PwC) in opdracht van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) een onderzoek uitvoert over de handvatten die gebruikt kunnen worden bij de fiscale beoordeling die uitgevoerd moet worden om te beoordelen wanneer er fiscaal sprake is van een tekort in de pensioenopbouw?
Ja.
En wat is de status van bovengenoemd onderzoek?
Dit onderzoek is afgerond.
Het doden van zwanen op lugubere wijze |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Kent u het bericht «Zwanen op lugubere wijze doodgemaakt: vol kogelgaten en met de pootjes eraf getrokken aangetroffen in weiland Zuidlaren. «Dat mensen tot zoiets in staat zijn»»?1 Wat is uw reactie hierop?
Ja, het bericht is mij bekend. Ik verwerp ten zeerste het mishandelen van dieren. Uit navraag bij de provincie Drenthe is echter gebleken dat hier geen sprake is geweest van dierenmishandeling. De betreffende zwanen zijn tegen hoogspanningsleidingen gevlogen en als gevolg daarvan dood gegaan.
Klopt het dat de laatste vijf jaar het aantal meldingen over het doden van zwanen en leeghalen van hun nesten is toegenomen? Zo ja, kunt u aangeven wat de verklaring hiervoor zou kunnen zijn?
Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) beschikt niet over deze gegevens. Sinds de inwerkingtreding van de Wet natuurbescherming op 1 januari 2017 zijn provincies bevoegd gezag voor het soortenbeschermingsbeleid en ook verantwoordelijk voor toezicht en handhaving. Daarnaast is ook de politie verantwoordelijk voor toezicht en handhaving op strafbare feiten.
Zoals bij eerdere beantwoording van Kamervragen is aangegeven (Aanhangsel Handelingen II 2021/22, nr. 216), betreffen meldingen die bij de politie binnenkomen zowel flora als fauna. Het doden van zwanen en leeghalen van hun nesten is daar slechts een deel van. Het exacte aantal meldingen over dit type overtreding kan alleen door handmatige analyse worden vastgesteld. Een dergelijke zoekslag vergt zeer veel tijd en capaciteit van het OM en de politie en is tot nu toe niet als proportioneel gekenschetst.
Wat wordt er momenteel gedaan om het mishandelen en doden van beschermde dieren als zwanen tegen te gaan?
Het vangen en of doden van zwanen of andere in het wild levende dieren valt onder de verbodsbepalingen in hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming. Het doden van gevangen zwanen valt onder de bepalingen in het Besluit houders van dieren. Zoals ik in het antwoord op vraag 2 aangeef, zijn politie en provincies verantwoordelijk voor de handhaving van de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming.
In artikel 2.1, eerste lid van de Wet dieren is vastgelegd dat het verboden is om dieren te mishandelen. Het zevende lid van dit artikel stelt dat dit verbod ook van toepassing is op het mishandelen van andere dan gehouden dieren, dus ook op in het wild levende dieren zoals zwanen. Voor het handhaven van dit verbod zijn de politie, de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) aangewezen.
Is het beleid hieromtrent geëvalueerd? Zo ja, wat waren de uitkomsten? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven toegelicht, is het natuurbeleid gedecentraliseerd en zijn provincies bevoegd gezag voor het soortenbeschermingsbeleid en ook verantwoordelijk voor toezicht en handhaving. Dit is niet geëvalueerd.
Het inschakelen van jagers bij tellingen van dieren. |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Leonie Vestering (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Kent u het bericht «Jagersvereniging betrokken bij hervorming telprotocollen»?1
Ja.
Heeft u vertrouwen in de telprotocollen van Sovon en WUR waar het gaat om een wetenschappelijke basis voor telgegevens van aantallen van haas, konijn, wilde eend, fazant en houtduif? Zo nee, waarom niet?
Sovon en Wageningen University & Research (WEnR) hebben voor het opstellen van hun rapporten over de staat van instandhouding van soorten van de wildlijst gebruik gemaakt van data afkomstig uit het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM). De telprotocollen en de data afkomstig uit de NEM zijn gevalideerd door het Centraal Bureau van de Statistiek (CBS) en zijn betrouwbaar.
Is het waar dat u de analyses van het commerciële bureau Waardenburg op basis van nachtelijke tellingen van jagers, waaruit zou blijken dat de populatie hazen dubbel zo groot zou kunnen zijn als de uitkomsten van dagtellingen door onafhankelijke onderzoekers van Sovon en WUR, ziet als aanleiding om de jagers te betrekken bij hervorming van telprotocollen? Zo nee, in welk opzicht heeft de jagersvereniging een onjuiste conclusie verbonden aan uw gesprekken? Zo ja, waarom wilt u direct belanghebbenden betrekken bij telprotocollen en welke belangenorganisaties zullen daarbij betrokken worden?
De analyses van Bureau Waardenburg zijn niet de aanleiding geweest voor het hervormen van de telprotocollen. Zoals ik al eerder met uw Kamer heb gedeeld gaat het rapport van Bureau Waardenburg over de vraag op welke momenten van de dag of nacht en met hulpmiddelen als warmtebeeldcamera’s en verrekijkers/zichttellingen méér of minder dieren worden gezien. Er worden dan ook geen conclusies getrokken over betrouwbaarheid of vertekening van trends of de populatiegrootte2.
Het verbeteren van de inzameling en het telprotocol heeft betrekking op de huidige tellingen van de wildbeheereenheden (WBE’s) en is eerder met uw Kamer als zodanig gedeeld3. Het CBS heeft in 2013 telgegevens van WBE’s geanalyseerd. Hieruit bleek dat de kwaliteit van de gegevens om trends te kunnen maken (op een landelijk niveau) niet voldoende was, doordat tellingen niet volgens een vaststaand en gevalideerd protocol werden uitgevoerd en telgebieden per tellingen in grootte/omvang konden variëren en geen representatieve steekproef vormden.
Om tot nog nauwkeurigere landelijke en provinciale trends te komen, die nodig zijn voor een gebiedsgerichte aanpak, is het belangrijk om in de toekomst ook de tellingen van WBE’s mee te kunnen nemen. Dat kan alleen als deze volgens een standaard protocol worden verzameld en de gegevens kunnen worden gevalideerd. Ik wil hier samen met zowel de organisaties die nu de tellingen uitvoeren voor het NEM, vertegenwoordigers van de wildbeheereenheden en het CBS aan werken.
Deelt u de opvatting dat het in twijfel trekken van de telgegevens van Sovon en WUR geïnstigeerd door belanghebbenden het faunabeleid ondergraaft? Zo nee, waarom niet?
Zie ook mijn antwoord op vraag 2. Dergelijke uitingen van belanghebbenden vallen onder de vrijheid van meningsuiting.
Deelt u de mening dat juist onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek naast ethische overwegingen de basis zou moeten zijn voor het al of niet vrij bejaagbaar houden van diersoorten? Zo nee, waarom niet?
Onafhankelijk onderzoek vormt de kern van het beleid dat ik voer. Dat is ook de reden dat Sovon en WEnR zijn gevraagd om onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek te doen naar de staat van instandhouding van soorten op de wildlijst.
Kunt u aangeven waarom er onderscheid wordt gemaakt tussen het tijdelijk sluiten van de jacht op zoogdieren (haas en konijn) en het niet sluiten ervan op vogels (wilde eend, fazant en houtduif) terwijl al deze soorten in slechte staat van instandhouding verkeren?
Voor de haas en het konijn zijn populatietrends op landelijk en provinciaal niveau bekend4. Deze geven geen compleet beeld van de populatiestatus, maar een negatieve populatietrend is wel een sterke aanwijzing dat het met een soort niet goed gaat. Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer heb aangegeven (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 2423), ben ik van plan dit besluit volgend jaar te heroverwegen indien nieuwe gegevens over de provinciale trends en populatiestatus bekend zijn.
Voor de wilde eend, houtduif en fazant wil ik eerst meer inzicht krijgen op provinciaal niveau. Op basis van dit inzicht zal ik een besluit nemen over het al dan niet openen van de jacht op deze soorten in het jachtseizoen 2023/2024.
Waarom kiest u er niet voor om ter voorkoming van verdere achteruitgang van de staat van instandhouding van de fazant, wilde eend en houtduif de jacht voor het plezier op deze soorten te sluiten, totdat uw onderzoek is afgerond?
Zoals ik in de bovengenoemde brief heb gedeeld met uw Kamer, kan het landelijk sluiten van de jacht op alle soorten van de wildlijst een grote impact hebben op faunabeheer, schadebestrijding en natuurbeheer. Samen met de provincies maak ik me zorgen over de consequenties van het landelijk sluiten van de jacht.
Uit de onderzoeken van Sovon en WEnR blijkt ook dat de jacht voor alle soorten van de wildlijst jacht niet de hoofdoorzaak is van, of beperkt bijdraagt aan, de ongunstige staat van instandhouding. Het niet openen van de jacht zal daarom naar alle waarschijnlijkheid niet of heel beperkt bijdragen aan het herstel van de soorten. Aan de andere kant kan de jacht op een soort juist een sterke stimulans zijn voor het beheer van habitats en voor het aanpakken van andere drukfactoren die bijdragen aan achteruitgang van populaties, en op die manier bijdragen aan de doelstelling om populaties te herstellen tot een gunstige staat van instandhouding.
Vanwege de hierboven beschreven consequenties voor het faunabeheer heb ik ervoor gekozen om niet de jacht op alle soorten te sluiten en heb ik getracht een balans te vinden tussen het sluiten van de jacht voor die soorten waarmee het echt niet goed gaat en het voorlopig open houden van de jacht voor de andere soorten.
Is het u bekend dat hazen zich niet onder alle omstandigheden houden aan provinciegrenzen? Zo ja, hoe gaat u voorkomen dat een haas, die in Limburg, Groningen en Utrecht niet geschoten mag worden, afgeschoten wordt in een aangrenzende provincie?
Het is mij bekend dat dieren zich niet aan grenzen houden. Met het openen van de jacht op de haas in de andere provincies is het aldaar mogelijk, mits binnen het jachtseizoen, te jagen op hazen. Daarnaast is de jachthouder op grond van de Wet natuurbescherming5 verplicht om een redelijke stand van het in zijn jachtveld aanwezige wild te handhaven dan wel te bereiken en om schade door in het jachtveld aanwezige wild te voorkomen.
Deelt u de mening dat het slechts tijdelijk schrappen van het konijn van de lijst van vrij bejaagbare soorten en het tijdelijk niet-bejaagbaar verklaren van de haas in slechts drie provincies geen uitvoering geeft aan de wens van de Kamer, zoals verwoord in de motie van de leden Wassenberg en Futselaar (Kamerstuk 35 616, nr. 9)? Zo ja, per wanneer bent u van plan die motie alsnog integraal uitvoeren? Zo nee, waarom niet?
Het afschieten van grote grazers in de Oostvaardersplassen |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Wat was uw reactie op het bericht dat er minder edelherten zijn gedood dan vooraf gepland was?1
Ik heb kennis genomen van het betreffende nieuwsbericht.
Hoe beoordeelt u de constatering van Staatsbosbeheer dat de edelherten «te alert zijn voor de jagers»?
Ik vertrouw hierbij op de expertise van Staatsbosbeheer.
Hoeveel edelherten, heckrunderen en konikpaarden zijn de afgelopen winter afgeschoten en hoeveel was Staatsbosbeheer er van plan om af te schieten? Hoeveel grote grazers zijn er op dit moment in de Oostvaardersplassen? Kunt u dit uitsplitsen naar diersoort?
Staatsbosbeheer is verantwoordelijk voor het afschot van de heckrunderen en edelherten in het veld. De konikpaarden worden of naar andere gebieden verplaatst of gaan naar het slachthuis.
In het najaar van 2021 zijn er 1.900 edelherten, 280 konikpaarden en 380 heckrunderen geteld. De winteropgave van 2021–2022 vertaalde zich in 1.400 edelherten en 80 heckrunderen. Het aantal konikpaarden was voor deze winter op het gewenste niveau.
In de winter 2021–2022 zijn 157 edelherten en 39 runderen uit het gebied gehaald (afschot, verplaatsing, slachthuis). Daarnaast zijn 2 konikpaarden en 4 runderen in het kader van reactief beheer gedood (dit betreft afschot van dieren die zonder ingrijpen ook zouden overlijden, ter voorkoming van onnodig lijden). Eén konikpaard en 3 runderen zijn een natuurlijke dood gestorven.
Kunt u aangeven op welke «andere» manier er wordt gejaagd op konikpaarden, gelet op de opmerking van een boswachter van Staatsbosbeheer dat het gemakkelijker was om de konikpaarden te doden dan de edelherten («De paarden blijven gewoon wel staan en we hebben een groot deel in de vangweide gehad; dan gaat het op een andere manier. De heckrunderen zijn ook niet zo vluchtig.»)? Is er mogelijk in de vangweide geschoten op de paarden?
Er is geen sprake van het bejagen van konikpaarden. De konikpaarden worden verplaatst naar andere gebieden of gaan naar het slachthuis. Dat gaat altijd via de daarvoor gerealiseerde vangweide en vangkraal. De paarden lopen zelf de vangweide in, waarna het hek wordt dichtgezet. Vervolgens worden ze naar de vangkraal geleid. Daar worden de familiegroepen bij elkaar gezet. Tijdens het transport staan de paarden ook in familiegroepen. Solitaire dieren staan ook in de vrachtwagen solitair.
Hoe vaak en hoe lang is er sprake geweest van toezicht op de jacht in de Oostvaardersplassen? Kunt u de bevindingen van deze controles delen?
Het toezicht op de uitvoering van het populatiebeheer door Staatsbosbeheer vindt plaats door de Omgevingsdienst OFGV. Zij voeren dit toezicht uit door aangekondigde zowel als onaangekondigde bezoeken aan de Oostvaardersplassen. Uitkomsten hiervan zijn niet beschikbaar bij het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
Hoeveel dieren zijn er sinds de zomer van 2021 per dag afgeschoten, door hoeveel jagers?
Voor het gerealiseerde aantal verwijs ik naar de beantwoording van vraag 3. In het kader van de veiligheid gaan er maximaal vijf faunabeheerders tegelijk het veld in.
Is er volgens u sprake geweest van drijfjacht? Zo nee, kunt u dit onderbouwen?
Nee, drijfjacht op edelherten is verboden en wordt dan ook niet toegepast in de Oostvaardersplassen.
Kunt u de winter/lenterapportages van de dierenarts over de gezondheid en het welzijn van de grote grazers in de Oostvaardersplassen met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Hiervoor verwijs ik naar de door Staatsbosbeheer openbaar beschikbare gestelde documenten. Deze zijn te vinden via onderstaande link2.
Bent u bereid om na de broedperiode de jacht op de grote grazers niet toe te staan? Zo nee, waarom niet?
De bevoegdheid voor het intrekken of verlenen van een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming ligt bij de Gedeputeerde Staten van de provincie Flevoland. Ik zie geen aanleiding voor het intrekken van het populatiebeheer op de grote grazers.
Deelt u het inzicht dat het oorspronkelijke plan om de Oostvaardersplassen te verbinden met de Veluwe, het Gelderse rivierengebied en het Duitse achterland steeds belangrijker wordt gezien de natuur- en klimaatcrisis?
In algemene zin deel ik het inzicht dat het uitbreiden en verbinden van natuurgebieden de natuur versterkt. In het Programma Natuur wordt, samen met provincies gewerkt aan het realiseren van natuurlijke verbindingen tussen natuurgebieden. Het is aan de provincie om in dat kader verbindingen te realiseren.
Kunt u bevestigen dat het verbinden van de Oostvaardersplassen met andere natuurgebieden een aanbeveling was van de Internationale Commissies betreffende het Management van de Oostvaardersplassen (ICMO), en dat de rapporten van deze commissies de basis vormde van de uitgangspunten voor de overeenkomst dierenwelzijn grote grazers, die is gesloten tussen het Rijk en het college van gedeputeerde staten van de provincie Flevoland?
In het advies van de ICMO wordt inderdaad aanbevolen het Oostvaardersplassengebied te verbinden met aangrenzende bospercelen, met name met die van het Hollandse Hout en het Oostvaardersbos, en een verbinding te creëren met het Horsterwold. Deze aanbevelingen zijn destijds (2010) niet overgenomen, onder andere door druk vanuit de lokale en landelijke politiek (zie ook Kamerstuk 32 563, nr. 10 in reactie op de moties 32 563, nr. 2 en 32 653, nr. 7).
In het convenant zoals in 2016 tussen het Rijk en het college van Gedeputeerde Staten is gesloten, is vanuit de diverse overwegingen het beleid ten aanzien van het dierenwelzijn van de grote grazers in de Oostvaardersplassen overgedragen aan de provincie. In het convenant is opgenomen dat o.a. het ICMO-rapport onderdeel is van het convenant. Ook het managementplan van Staatsbosbeheer en het Natura-2000 beheerplan zijn onderdeel van het convenant.
Bent u bereid om de hiervoor genoemde gesloten overeenkomst te evalueren? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik zie hier geen aanleiding voor. De provincie Flevoland is beleidsverantwoordelijk. Het beleid wordt uitgevoerd binnen de hoofddoelstelling van het Natura 2000-gebied, met inachtneming van en aandacht voor dierenwelzijn.
De naar schatting 400.000 mensen die al jarenlang in de stank van de vee-industrie wonen |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Kent u de tweeluik van Zembla genaamd Stank en strijd, waarin omwonenden van veehouderijen vertellen hoe zij in de stank van veehouderijen moeten leven en dat zowel de lokale als de rijksoverheid hier niet tegen optreedt?1
Ja, dat is mij bekend.
Erkent u dat het leven in langdurige stank niet alleen zeer vervelend is en de kwaliteit van leven vermindert, maar dat het volgens de GGD ook tot gezondheidsklachten als stress, hoofdpijn en misselijkheid kan leiden?2
Ik heb kennisgenomen van de uitspraken van de GGD en ik heb gesproken met mensen in Deurne die indringende verhalen schetsten over de moeilijke situaties waarin zij verkeren. Ik heb ook in de uitzending van Zembla aangegeven dat stankoverlast voor de omwonenden zeer vervelend kan zijn.
Hoe beoordeelt u het dat de overheid niet ingrijpt om omwonenden van veehouderijen van een schone lucht te voorzien, waardoor omwonenden zich genoodzaakt zien om hiervoor naar de rechter te stappen?
Na het bekend worden van de mindere werking van de combiluchtwassers heeft mijn ministerie ingegrepen en is de regelgeving aangescherpt3. Bovendien is er met een groot aantal overheden in januari 2020 het Schone Lucht Akkoord4 afgesloten dat streeft naar verdere verbetering van de luchtkwaliteit.
Hoe beoordeelt u het dat, omdat de overheid haar burgers niet beschermt, omwonenden en veehouders tegenover elkaar in de rechtszaal komen te staan, wat tot zeer slechte verhoudingen in de betreffende dorpen kan leiden?
In Nederland zien we dat we op een klein oppervlak veel verschillende functies willen combineren. Daarbij ontstaat een spanningsveld tussen de vele belangen die spelen. Ik betreur het als dit spanningsveld tot slechte verhoudingen binnen een dorpsgemeenschap leidt en neem de zorgen hierover ook zeer serieus. Om die reden heb ik ook aangekondigd dat in overleg met de gemeente Deurne bekeken wordt wat er bij concrete knelpunten kan worden gedaan.
Hoe beoordeelt u het dat deze omwonenden zeggen dat zij door het gebrek aan erkenning van hun klachten en maatregelen om deze tegen te gaan het vertrouwen in de overheid te zijn verloren?
Ik neem de klachten en de zorgen van de mensen zeer serieus. Dat betekent ook dat we kritisch blijven kijken naar wat er beter kan. Dat pakken we ook concreet op en we zijn inmiddels in gesprek over knelpunten zoals in Deurne.
Klopt het dat gemeentes aanvragen voor uitbreidingen van veehouderijen vanwege landelijke wetgeving niet kúnnen weigeren als de veehouder gebruikmaakt van technische lapmiddelen, zoals een luchtwasser? Zo ja, op basis van welke wetgeving is dit het geval en hoe beoordeelt u dit? Zo nee, waarom zijn er dan gemeentes die dit verkondigen?
De afweging wat in een gebied mogelijk is, geschiedt primair in het kader van de ruimtelijke ordeningsprocedure in het bestemmingsplan. Naast de toetsing of op grond van een bestemmingsplan en andere randvoorwaarden (Wet natuurbescherming bijv.) uitbreiding van een veehouderij is toegestaan, wordt de aanvraag getoetst aan de geurregelgeving zoals de Wet geurhinder en de Regeling geurhinder en veehouderij. Deze laatste is aangepast toen bekend werd dat de combiluchtwassers slechter presteerden dan verwacht.
Kunt u bevestigen dat meerdere onderzoeken (onder andere van de Universiteit Wageningen en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)) concluderen dat zogenaamde «innovatieve staltechnieken» in de regel veel minder stank (en stikstof) reduceren dan door de stallenbouwers wordt beloofd?3 4
Indien blijkt dat innovatieve technieken minder goed werken dan beloofd, worden zonodig de emissiefactoren van de betreffende stalsystemen aangepast. Zo zijn de rendementen van de combiluchtwassers voor geurhinder aangepast en loopt er onderzoek naar de ammoniakemissies in de legpluimveesector (voliërestallen). Voorts zal ik uw Kamer na het zomerreces het eindrapport zenden van het onderzoek naar stalmanagement van emissiearme stallen (ammoniak).
Kunt u bevestigen dat zowel de rechtbank Noord-Nederland5 als de rechtbank Midden-Nederland6 besluiten voor de uitbreidingen van veehouderijen recent hebben vernietigd, omdat zij oordelen dat de effectiviteit van staltechnieken zoals luchtwassers en emissiearme stalvloeren onvoldoende bewezen is om de ammoniakuitstoot (dat stikstofneerslag en stank veroorzaakt) door uitbreidingen te compenseren?
De uitspraken van de rechter hebben betrekking op vergunningen in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb). De Rav-lijst voor emissiearme stalsystemen is primair bedoeld voor de toetsing aan de emissiegrenswaarden in het Besluit emissiearme huisvesting en de Wet ammoniak en veehouderij. Voor dat doel voldoet de lijst.
De uitspraak waarnaar wordt verwezen gaat vooral over het gebruik van de Rav-lijst in het kader van toetsing aan de Wet natuurbescherming. Rechtbanken hebben inmiddels enkele malen kritisch geoordeeld over de toepassing van de in de Regeling ammoniak en veehouderij opgenomen emissiefactoren in dat kader. Daarbij was sprake van het toepassen van een emissiearme techniek en het opvullen van de ontstane emissieruimte met meer dieren zonder verplichte natuurvergunning. De provincie Utrecht heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Het Rijk heeft de provincie hierin ondersteund. Op 14 juni jl. heeft de zitting bij de Raad van State plaatsgevonden. Naar verwachting wordt er binnen zes tot twaalf weken uitspraak gedaan.
Klopt het dat deze signalen van niet-functioneren al sinds 2010 bekend zijn bij het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW)?7 Waarom is daar niet op geacteerd, waardoor er nog twaalf jaar lang veehouders hebben uit kunnen breiden terwijl bekend was dat de stankoverlast niet zou verminderen?
Er waren al enige tijd signalen dat de combiluchtwassers niet zo goed presteerden als verwacht. Naar aanleiding van deze signalen is wel steeds onderzoek gedaan naar oorzaken en de mate van het minder presteren van de combiluchtwasser, maar dat resulteerde helaas niet in duidelijke inzichten. Uiteindelijk gaf het onderzoek van 201810 wel voldoende basis voor aanpassing van de rendementen en dat is toen ook gebeurd.
Gaat u dit nu stoppen? Zo nee, waarom niet?
De rendementen van de combiluchtwassers zijn vrijwel onmiddellijk na het verschijnen van het WUR-rapport in overeenstemming gebracht met de werking in de praktijk.
Erkent u dat een investering in staltechnieken een bedrijf kapitaalintensiever maakt, wat vaak alleen terugverdiend kan worden door meer dieren te gaan houden? Erkent u dat als deze technieken dan niet blijken te werken, het probleem alleen maar is vergroot? Zo nee, waarom niet?
Wanneer na investering in een staltechniek meer dieren worden gehouden en indien dan blijkt dat deze techniek onvoldoende blijkt te werken, valt toename van emissies niet uit te sluiten en kan er in de praktijk meer overlast plaatsvinden. Juist om die reden is er een uitgebreide toelatingsprocedure voor emissiearme stalsystemen in de regelgeving opgenomen. De voormalige Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft de Tweede Kamer in de brief van 13 oktober 2020 geïnformeerd over de hogere uitstoot van ammoniak uit emissiearme stallen. In deze brief is de volgende toezegging opgenomen: «De Staatssecretaris van IenW geeft opdracht aan WUR om onderzoek uit te voeren naar stalmanagement van emissiearme stallen. Dit omdat CDM (Commissie Deskundigen Meststoffenwet) aangeeft dat emissiebeperking door tal van factoren wordt beïnvloed, waaronder het management van de veehouder». Ik verwacht het eindrapport van dit onderzoek na het zomerreces aan uw Kamer te zenden, voorzien van een beleidsreactie.
Deelt u het inzicht dat er al jaren een zeer hardnekkige vorm van wensdenken aanwezig is op het Ministerie van IenW dat technische lapmiddelen de schadelijke uitstoot van veestallen kunnen verminderen of teniet kunnen doen? Erkent u dat die hardnekkige wens er de aanleiding voor kan zijn dat er niet of nauwelijks in de werkelijkheid wordt getoetst of die technieken doen wat ze beloven? Zo nee, waarom niet?
De wens naar innovatie wordt breed gedeeld. Ik verwijs u onder andere naar de tijdens de begrotingsbehandeling van 25 november 2021 aangenomen motie van het lid Lodders waarin de Kamer vraagt om een innovatiegezant11. De toelating van nieuwe technieken is onderworpen aan een uitvoerige procedure, juist om te voorkomen dat de werking in de praktijk tegenvalt. Ik laat onderzoek uitvoeren naar het stalmanagement van emissiearme stallen. Zie verder ook het antwoord op vraag 11.
Zo ja, wat gaat u hieraan veranderen om een realistischer beleid te voeren?
Het beleid is nu gericht op het via een uitgebreide procedure toelaten van nieuwe technieken. Ik laat onderzoek uitvoeren naar het stalmanagement van emissiearme stallen. Zie verder ook het antwoord op vraag 11.
Erkent u dat u tijdens het tweeminutendebat Leefomgeving zei: «Het is mijn verantwoordelijk om ervoor te zorgen dat we bij de dieren die er zijn, de luchtkwaliteit en het tegengaan van de uitstoot van ongewenste stoffen goed organiseren. Het gesprek over de aantallen dieren zal echt met LNV gevoerd moeten worden»?8
Ja.
Kunt u uitleggen waarom u de dieraantallen in Nederland, het meest vee-dichte land ter wereld, als een voldongen feit beschouwt, waarvan u als Staatssecretaris voor milieu de onontkoombare schade maar van moet zien op te ruimen?
Ik ben verantwoordelijk voor de vaststelling van emissienormen voor ammoniak en fijnstof uit stallen, het geurbeleid voor de veehouderij en voor luchtkwaliteitsnormen. Het gaat daarbij niet om dierenaantallen maar om de emissies naar de omgeving.
Erkent u dat u voor een onmogelijke opgave staat als u de uitstoot van ongewenste stoffen moet terugdringen, zonder dat u over dieraantallen mag spreken? Waarom is dat onderwerp voor u taboe? Is dit ergens afgesproken of vastgelegd?
In de verantwoordelijkheidsverdeling zoals we die in Nederland kennen ben ik verantwoordelijk voor de regelgeving voor emissies van fijnstof, ammoniak en geur uit stallen.
Erkent u dat het in Vlaanderen de Minister van omgeving is – en niet de Minister van landbouw – die de uitkoopregelingen voor veehouders in het kader van de Vlaamse stikstofcrisis leidt, omdat zij eindverantwoordelijke is voor een gezonde en schone leefomgeving?
Het is heel wel mogelijk dat andere landen kiezen voor een andere verantwoordelijkheidsverdeling.
Heeft u gelezen dat de Vlaamse Minister van omgeving Demir tegen de NRC heeft gezegd dat de belangen van de natuur beter door haar behartigd kunnen worden dan door de Minister van landbouw, omdat die nauwe banden heeft met de boeren?9 Hoe beoordeelt u deze uitspraak?
Ik laat uitspraken van ambtsgenoten in het buitenland graag aan hen.
Erkent u dat de VVD reeds in 1988 heeft gesteld dat de veestapel moet krimpen indien technische maatregelen falen?10
Als de VVD dat in 1988 heeft gezegd is dat aan die partij. Zie ook het antwoord op vraag 15 en 16.
Wanneer komt voor u het moment dat u concludeert dat technische maatregelen onvoldoende werken en dat u zich met de dieraantallen in de vee-industrie gaat bemoeien?
Ik vind innovatie een belangrijk onderwerp met veel potentieel en waarbij niet in het algemeen gesteld kan worden dat technische maatregelen onvoldoende werken. Ik verwijs in dit verband ook nog naar het verzoek van de Kamer om een innovatiegezant in te stellen (zie ook het antwoord op vraag 13).
Klopt het dat de Wet Geurhinder en veehouderij uit 2007 omwonenden in de praktijk niet blijkt te beschermen tegen stank, dat dit al zeker bekend is sinds de evaluatie in 2016 en dat de stankoverlast sindsdien alleen maar is toegenomen? Zo nee, waarom niet?
Er kunnen zich situaties voordoen waarbij er een grotere geurbelasting is dan waarvan was uitgegaan. Om die reden heb ik tijdens mijn bezoek aan Deurne ook aangekondigd dat we samen met de gemeente gaan kijken of er oplossingen mogelijk zijn. Ik ben hierover in gesprek met de gemeente Deurne.
Klopt het dat u de Wet Geurhinder en veehouderij gaat herzien, zoals u tegen Zembla heeft gezegd, zodat deze wet omwonenden wél gaat beschermen tegen stank?11 Zo ja, gaat u daar een maximale stanknorm voor alle inwoners van het buitengebied van maximaal 5 Odeur in opnemen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb in Deurne aangegeven dat we in gesprek gaan over praktijkgevallen waarin het schuurt. Indien noodzakelijk kan er ook gekeken worden naar de regelgeving. Daarbij kijk ik ook naar de mogelijkheden van decentrale invulling, omdat daarmee de lokale belangen tot hun recht kunnen komen zoals dat in de Omgevingswet ook al is opgenomen. Overigens bevat de Omgevingswet ook een cumulatiebepaling voor geurbelasting rond veehouderijen die verder gaat dan de huidige regelgeving. Voorts biedt artikel 7af van de Crisis- en herstelwet tot 1 januari 2025 bevoegde gezagen in de provincies Gelderland, Limburg en Noord-Brabant extra mogelijkheden om geuroverlast rond veehouderijen aan te pakken.
Kunt u een tijdpad geven voor uw herziening van de Wet Geurhinder en veehouderij?
De beoogde inwerkingtreding van de Omgevingswet is 1 januari 2023. De Wet Geurhinder en veehouderij gaat in deze wet op. Ik zal uw Kamer na het zomerreces nader informeren over mijn voornemens ten aanzien van het geurbeleid voor de veehouderij.