Pharmacokinetics Pfizer Comirnaty |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het document van 8 januari 2021, dat via een freedom of information (FOI) aanvraag is gepubliceerd door de Australische gezondheidsautoriteit Therapeutic Goods Administration (TGA) en waarin de farmacokinetiek van het Comirnaty vaccin staat beschreven?1
Ja.
Wat vindt u van de observaties in de tabel op pagina 45, waaruit blijkt dat het lipid nanoparticles-messengerRNA (LNP-mRNA) platform zich vrij snel na de injectie via de bloedbaan door het hele lichaam verspreidt en accumuleert in organen als eierstokken, lever, beenmerg, et cetera?
Het onderzoek waarop de tabel op pagina 45 betrekking heeft is uitgevoerd op ratten. Hierin worden concentraties van lipid nanoparticles (LNP), ook wel de vetbolletjes waarin het mRNA dat codeert voor het spike-eiwit van het coronavirus is ingepakt, na intramusculaire vaccinatie beschreven. Enzymen in de omgeving en in ons lichaam kunnen mRNA heel snel afbreken, wat de levering van mRNA aan bijvoorbeeld onze afweercellen bemoeilijkt. Daarom wordt het mRNA verpakt in deze zogenoemde LNP’s. Door de concentratie LNP’s te meten, kan worden achterhaald in welke mate het mRNA naar verschillende cellen wordt getransporteerd. Het LNP levert het mRNA af bij de cellen waar het vervolgens wordt opgenomen. In de cellen kan het, net als andere lichaamseigen mRNA-moleculen, worden omgezet in eiwit. In dit geval codeert het mRNA voor delen van het spike-eiwit van het coronavirus, wat er vervolgens weer voor zorgt dat antistoffen en andere immuuncellen tegen het coronavirus worden aangemaakt. Hier is veel onderzoek naar gedaan. Omdat mRNA heel instabiel is, wordt het snel weer afgebroken in de cellen. In het onderzoek dat hierboven wordt aangehaald, is dan ook benoemd dat de concentraties LNP-mRNA snel verdwijnen. Daarbij laat een toxiciteitsstudie zien dat er geen effect is op de organen.
Vindt u gezien deze farmacokinetiek niet dat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) de instructie voor het injecteren van mRNA vaccins zou moeten aanpassen en het advies zou moeten geven om wél op het aanprikken van het bloedvat te controleren (paragraaf «aspireren»)? Zo ja, wilt u het RIVM vragen om dat advies aan te passen? Zo nee, waarom niet, aangezien volgens deze in vivo studie het per abuis raken van een bloedvat leidt tot een significante toename van myopericarditis?
De COVID-19-vaccins worden bij mensen intramusculair toegediend in de bovenarm of het bovenbeen. In de LCI-richtlijnen voor vaccinatie staat duidelijk aangegeven op welke plaats en met welke hoek het vaccin toegediend moet worden. Vanwege het ontbreken van grote bloedvaten op deze plekken is de kans zeer klein dat er per ongeluk vaccin in een bloedvat wordt gespoten.
In de vraagstelling wordt gesuggereerd dat in het meegestuurde evaluatierapport uitspraken worden gedaan over een toename van myopericarditis door het per abuis raken van een bloedvat. Dit wordt echter nergens in het rapport besproken. Daarbij wordt aspireren zowel in Nederland als in het buitenland al sinds lange tijd niet meer toegepast in vaccinatieprogramma’s. Er is geen wetenschappelijk bewijs voor het nut van aspireren. Dit wordt door de WHO onderschreven. Aspireren is een handeling die tot fouten kan leiden; zo kunnen naald en spuit loskomen van elkaar of kan de naald bewegen.
Was het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van bovengenoemde farmacokinetiek eerder al op de hoogte, bijvoorbeeld via rapporten van de European Medicines Agency (EMA)? Zo ja, sinds wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zoals in de antwoorden hierboven is toegelicht biedt het onderzoek dat door de indiener wordt aangehaald geen onderbouwing voor de effecten die in de vragen worden gesuggereerd. Het Europese Beoordelingscomité (CHMP) van het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) hanteert strenge eisen bij de beoordeling van de veiligheid, werkzaamheid en kwaliteit van de vaccins. Informatie over de kwaliteits- en veiligheidsbeoordeling van het BioNTech/Pfizer-vaccin is bij mij bekend en voor iedereen te raadplegen in het openbare beoordelingsrapport van het EMA.2 De onderzoeken waar in vraag 2 naar verwezen wordt en die onderdeel uitmaakte van het dossier dat door de Australische Therapeutic Goods Administration (TGA) is beoordeeld, zijn ook meegenomen in de beoordeling van het EMA, zoals terug te lezen in de genoemde openbare rapporten.
Hoe ziet u deze observaties in relatie tot uitspraken van diverse experts die in de publieke media verzekerden dat het vaccin op de plek van inenting bleef, ook gelet op de coördinerende rol van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bij het voorkomen van het verspreiden van desinformatie over vaccins?
Met dergelijke uitspraken ben ik niet bekend. De vaccins van BioNTech/Pfizer en Moderna bevatten een stukje genetische informatie van het coronavirus in de vorm van synthetisch messenger RNA (mRNA). Dit mRNA zorgt voor het aanmaken van een kenmerkend eiwit van het coronavirus, het spike-eiwit. Stukjes van dit eiwit worden herkend door de afweercellen in het lichaam. Als reactie hierop maakt het lichaam antistoffen aan. Het lichaam breekt het vaccin daarna vanzelf af. De afweercellen en antistoffen bevinden zich onder andere in het bloed en zijn dus door het gehele lichaam te vinden. Op de websites van onder andere de rijksoverheid, het RIVM en het CBG is toegankelijke informatie te vinden over de werking van de COVID-19-vaccins.
Wat is het gevolg van de verspreiding van het vaccin naar de diverse organen, zoals bijvoorbeeld de eierstokken? Kan het vaccin spike eiwit presenteren op cellen in de (reproductieve) organen en ontstekingen veroorzaken? Zo ja, zou dat schadelijke gevolgen kunnen hebben? Kunt u deze gevolgen expliciet uitsluiten, dat wil zeggen met observationeel onderzoek waarin causale verbanden zijn onderzocht tussen verspreiding naar bepaalde organen en eventuele calamiteiten? Wilt u bij het beantwoorden van deze vraag niet de ad ignorantiam stijlvorm gebruiken zoals «er is geen bewijs dat», of «mij is niet bekend», of woorden van gelijke strekking? Wilt u evenmin verwijzen naar onderzoeken die geen causale verbanden onderzoeken, zoals bijvoorbeeld het recente onderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) naar de oversterfte?2
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 5, bevatten de mRNA-vaccins een stukje genetische informatie van het spike-eiwit van het coronavirus in de vorm van synthetisch messenger RNA (mRNA). Het mRNA wordt door lichaamscellen omgezet naar het spike-eiwit. Dat eiwit wordt door antigeen-presenterende cellen van het afweersysteem gepresenteerd aan andere immuuncellen, die het herkennen als lichaamsvreemd. Op die manier wordt het immuunsysteem aangezet tot productie van antistoffen en andere afweercellen die van belang zijn voor het opruimen van het virus na latere blootstelling. Hoewel dit voor het grootste deel lokaal zal worden omgezet, kan dit ook elders in het lichaam plaatsvinden. Ook op die plekken zullen cellen van het immuunsysteem dit eiwit herkennen als lichaamsvreemd, waardoor het immuunsysteem aangezet wordt tot productie van antistoffen en andere afweercellen. Het mRNA-vaccin en het eiwit worden afgebroken en verdwijnen. Het is niet zo dat de weefsels waarin de cellen zitten vervolgens worden aangevallen door het immuunsysteem en daar een chronische ontsteking veroorzaken.
Indien u dergelijke calamiteiten niet expliciet kunt uitsluiten, hoe ziet u in relatie tot het bovenstaande de nog steeds geldende adviezen over vaccinatieplicht, recent nog in het rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) aanbevolen als uiterste middel in het arsenaal van maatregelen? Beschikt de WRR over de studie naar farmacokinetiek, of bovenvermeld observationeel onderzoek? Zo nee, hoe heeft de WRR dan een risicoanalyse kunnen uitvoeren?3
Zie mijn antwoord op vraag 2 en 6. Vaccineren is in Nederland een persoonlijke keuze. Het kabinet heeft geen voornemens of plannen om een vaccinatieplicht in te voeren. Het is overigens onjuist dat de WRR heeft geadviseerd om een vaccinatieplicht te overwegen, zoals ik eerder ook heb toegelicht in het antwoord op schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga).5 De WRR en de andere betrokken organisaties zijn onafhankelijk en gaan zelf over de inhoud van hun eigen publicaties. Voor vragen over de onderbouwing van de analyses in het rapport verwijs ik daarom naar het rapport en naar de organisaties die het advies hebben opgesteld.
Wilt u de voor Nederland relevante rapporten van de Comirnaty farmacokinetiek doen laten publiceren en de documentatie en informatie die wordt verstrekt aan het publiek ten behoeve van een geïnformeerde toestemming daarop aanpassen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
De kabinetsreactie ‘Bijeenkomst EU Health Security Committee d.d. 29 december’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u van mening dat de ad-hocbijeenkomst van de EU Health Security Committee van 29 december jongstleden effectief heeft bijgedragen aan het doel van deze commissie, namelijk het coördineren bij ernstige grensoverschrijdende gezondheidsbedreigingen en daarmee het minimaliseren van de volksgezondheidsrisico’s in de lidstaten? Zo ja, welke besluiten zijn genomen die daaraan bijdragen? Zo nee, wat heeft deze effectiviteit belemmerd?1
Het Health Security Committee (HSC) van de EU is het centrale overlegorgaan waarin de Europese aanpak van ernstige grensoverschrijdende gezondheidsbedreigingen gecoördineerd wordt, (wetenschappelijke) informatie wordt gedeeld en eventuele maatregelen worden afgestemd. De HSC wordt voorgezeten door de Europese Commissie en bestaat uit vertegenwoordigers van lidstaten, het Europese Centrum voor Ziektepreventie en -Bestrijding (ECDC), het Europees geneesmiddelenbureau (EMA) en de nieuw opgerichte Health Emergency Preparedness and Response Authority (HERA). Als zodanig heeft de HSC niet het mandaat om besluiten te nemen, maar kan deze de Raad van de EU en de Europese Commissie adviseren over – bijvoorbeeld – te treffen maatregelen bij een grensoverschrijdende gezondheidsbedreiging. Ook wisselen de Europese lidstaten beleid met elkaar uit om te komen tot een gecoördineerde aanpak om gezondheidsrisico’s te mitigeren. Ik ben van mening dat de bijeenkomst van 29 december jl. hieraan heeft bijgedragen. De lidstaten hebben tijdens deze bijeenkomst de laatste inzichten en stand van zaken inzake het nationale beleid van de lidstaten met elkaar besproken. Ook is tijdens de bijeenkomst gebleken dat er brede steun was voor het bijeenroepen van de IPCR op 4 januari jl. Deze IPCR-bijeenkomst heeft bijgedragen aan de coördinatie van de inzet van reismaatregelen.
Is er de afgelopen twee jaar een draaiboek gemaakt voor een grote golf in een ander land en welke actie Europese landen dan samen nemen? Kunt u dat draaiboek openbaar maken? Zo nee, wat is de reden dat dit niet is gedaan en er dus niet is geleerd sinds begin 2020?
De competentie tot het instellen van maatregelen ter bestrijding van een A-ziekte met pandemisch potentieel ligt bij de lidstaten. Wel kunnen binnen de EU afspraken worden gemaakt over de inzet van deze maatregelen.
Binnen Europa zijn afspraken gemaakt in de vorm van Raadsaanbevelingen. Deze bevatten afspraken over o.a. maatregelen die lidstaten gezamenlijk nemen in het geval van een externe gezondheidsdreiging voor de Europese Unie of om het intern verkeer binnen de Schengenzone op een gecoördineerde, veilige en verantwoorde wijze te bevorderen gedurende een gezondheidsdreiging. Deze afspraken zijn een aantal keer herzien en zijn openbaar2. Zoals het recente overleg van de IPCR d.d. 4 januari jl. laat zien, zijn lidstaten in staat om, in lijn met afgesproken Raadsaanbevelingen, maatregelen op een geharmoniseerde wijze te implementeren in een situatie die u beschrijft.
Betekent uw conclusie dat wanneer een ander land (in dit geval China) geen data deelt, er geen overzicht is en er dus geen maatregelen worden genomen? Is dat niet een wel heel onlogische conclusie? Wat gaat u doen om de benodigde informatie toch van of uit China te krijgen? Hoe rijmen de testresultaten in andere Europese landen, waaruit blijkt dat 45 procent van de inreizenden uit China positief test op COVID, met uw conclusie?
Het delen van data en informatie is essentieel in de internationale bestrijding van een pandemie. In Europees verband zet de Europese Dienst voor extern optreden zich in om meer informatie en data te vergaren over de situatie in China. In WHO- verband wordt China tevens aangespoord informatie en data over de epidemiologische ontwikkelingen te delen. Ik steun deze inzet in Europees en multilateraal verband en mijn departement is hier nauwgezet op aangesloten.
Mede dankzij deze inzet heeft China recent sequenties ge-upload in de GISAID EpiCoV database. Deze data zijn echter nog onvoldoende om een goed beeld te krijgen van de epidemiologische ontwikkelingen in dat land.
Om beter zicht te kunnen houden op eventuele nieuwe varianten, heb ik de rioolwatersurveillance rondom luchthaven Schiphol geïntensiveerd. Zo houdt het RIVM goed in de gaten welke varianten van het coronavirus Nederland binnenkomen vanuit China. Daarnaast heeft het kabinet, in lijn met de in Europa gemaakte afspraken, per 10 januari jl. een testverplichting voor vertrek voor reizigers uit China ingesteld om het risico op besmetting aan boord van een vliegtuig uit China te verkleinen en verspreiding van het coronavirus en potentiële nieuwe varianten naar de EU te vertragen in Europees verband, aangevuld met een advies tot het dragen van een mondneusmasker gedurende de vlucht van en naar China.
Welke scenario’s heeft het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) gemaakt met betrekking tot de kans op nieuwe coronagolven in dit nieuwe jaar? Zijn hierbij actuele gegevens uit China meegenomen? Bent u bereid deze scenario’s met de Kamer te delen?
Eerder hebben de WRR en KNAW verschillende scenario’s3 opgesteld waar de situatie met betrekking tot COVID-19 zich naar toe kan bewegen, welke reeds met uw Kamer zijn gedeeld4. Deze scenario’s gebruikt het RIVM als leidraad voor de mogelijke toekomstige situaties van de pandemie5. De voornaamste dreiging vanuit China is op dit moment dat er door de hoge circulatie van het virus in China een nieuwe variant kan ontstaan die besmettelijker of ziekmakender is en ook in Nederland geïntroduceerd wordt. De mogelijkheid van de introductie van een dergelijke variant wordt ook genoemd in deze toekomstscenario’s. Op dit moment worden daarom maatregelen op het gebied van monitoring verder uitgewerkt en genomen. Zo analyseert de rioolwatersurveillance viermaal per week afvalwater van Schiphol. Daarnaast wordt onderzocht of afvalwater in vliegtuigen, afkomstig uit individuele vluchten (uit bijvoorbeeld China), getest kan worden op de aanwezigheid van verschillende (sub)varianten.
In welke mate verwacht u dat de inreizigers een bijdrage leveren aan de verdere toename van besmettingen met SARS-CoV-2 in Nederland? Bent u van mening dat alleen inreizigers uit China zelftesten en voorlichting nodig hebben om dit risico te beperken? Indien ja, waarom? Indien nee, wat gaat u doen om de toename van besmettingen terug te dringen?
De met corona besmette inreizigers zijn besmet met dezelfde omikronvarianten die in Nederland en de rest van Europa dominant zijn en zich ook hier snel verspreiden. Dankzij onze vaccins en opgebouwde immuniteit als gevolg van eerder doorgemaakte infectie zijn wij goed beschermd tegen ernstige ziekte als gevolg van infectie door omikron. Ik verwacht daarom niet dat inreizigers uit China aanzienlijk zullen bijdragen aan het aantal besmettingen in Nederland. Om beter zicht te kunnen houden op eventuele nieuwe varianten, heb ik ingezet op een intensivering van de rioolwatersurveillance rondom luchthaven Schiphol. Zo houdt het RIVM goed in de gaten welke varianten van het coronavirus Nederland binnenkomen vanuit China. Daarnaast heeft het kabinet, in lijn met de in Europa gemaakte afspraken, per 10 januari jl. een testverplichting voor vertrek voor reizigers uit China ingesteld om het risico op besmetting aan boord van een vliegtuig uit China te verkleinen en verspreiding van het coronavirus en potentiële nieuwe varianten naar de EU te vertragen in Europees verband, aangevuld met een advies tot het dragen van een mondneusmasker gedurende de vlucht van en naar China.
Hoe beoordeelt u het besluit van Frankrijk, Italië, Spanje en het Verenigd Koninkrijk om van reizigers te vragen om zich te laten testen en dat zij alleen kunnen vliegen als zij geen corona hebben? Wat is de reden dat Nederland zich niet bij deze landen aansluit?
Ik heb er begrip voor dat landen besloten hebben om uit voorzorg maatregelen te treffen nu China onvoldoende epidemiologische data deelt. Het kabinet heeft op 6 januari jl. besloten om de in Europees verband aanbevolen testverplichting in te stellen voor reizigers afkomstig uit Volksrepubliek China. Hierover heb ik uw Kamer reeds geïnformeerd6. Zoals bij uw Kamer bekend, ontbreekt vooralsnog de juridische grondslag om (verdergaande) afdwingbare maatregelen, zoals de genoemde testplicht voor het inreizen, in te stellen.
Hoe weegt u de moeite van mogelijke reisbeperkende maatregelen enerzijds ten opzichte van de zorgen van Nederlanders, en vooral mensen met een kwetsbare gezondheid, als het gaat om het risico op een nieuwe coronagolf anderzijds? Wat gaat u doen om deze zorgen dan weg te nemen?
Ik begrijp de zorgen die mensen hebben over de coronasituatie in China, in het bijzonder die van mensen met een kwetsbare gezondheid. Reizigers die met corona vanuit China naar Nederland reizen, zijn besmet met dezelfde omikronvariant die in Nederland en de rest van Europa dominant is en zich ook hier snel verspreidt. Dankzij onze vaccins en opgebouwde immuniteit als gevolg van eerder doorgemaakte infectie zijn wij goed beschermd tegen ernstige ziekte als gevolg van infectie door omikron. Ik verwacht daarom niet dat inreizigers uit China aanzienlijk zullen bijdragen aan het aantal besmettingen in Nederland.
Op dit moment deelt China onvoldoende epidemiologische data met de internationale gemeenschap. Dit maakt het lastig om op basis van wetenschappelijke gegevens een duiding te geven van de coronasituatie in dat land. De mogelijkheid bestaat dat zich in China of elders in de wereld een nieuwe variant ontwikkelt. Inmiddels is bekend dat reisbeperkende maatregelen de intrede van een nieuwe variant niet geheel kunnen tegenhouden. Wel is het mogelijk om deze te vertragen en om goed zicht te blijven houden op de ontwikkeling van het coronavirus. Daarom heb ik ingezet op een intensivering van de rioolwatersurveillance rondom luchthaven Schiphol en onderzoek ik de mogelijkheid om ook het afvalwater uit vliegtuigen afkomstig uit China te monitoren. Zo houdt het RIVM goed in de gaten welke varianten van het coronavirus Nederland binnenkomen vanuit China. Daarnaast heeft het kabinet, in lijn met de in Europa gemaakte afspraken, per 10 januari jl. een testverplichting voor vertrek voor reizigers uit China ingesteld om het risico op besmetting aan boord van een vliegtuig uit China te verkleinen en verspreiding van het coronavirus en potentiële nieuwe varianten naar de EU te vertragen in Europees verband.
In hoeverre denkt u dat het uitdelen van gratis, vrijwillige zelftesten aan inreizigers uit China bijdraagt aan het minimaliseren van de kans dat het SARS-COV-2-virus vanuit China Nederland binnenkomt? Wat is bekend over het gedrag van mensen die zo lang in zeer strikte lockdown hebben moeten leven? Hoe gaan zij om met dit soort vrijblijvende verzoeken? Welke wetenschappelijke kennis over gedrag is gebruikt bij het kiezen voor deze maatregel?
Op basis van wetenschappelijke literatuur en onderzoek van de RIVM Gedragsunit7 is het aannemelijk dat de kans dat mensen een zelftest afnemen groter is als men deze in bezit hebben. Deze kans wordt groter als mensen op dat moment corona-gerelateerde klachten hebben of als ze een dreiging voelen van het virus. Samengenomen is het aannemelijk dat uitdelen van gratis zelftesten aan inreizende mensen vanuit China bijdraagt aan het daadwerkelijke testgedrag.
Het uitdelen van gratis zelftesten, inclusief ondersteunende informatie en voorlichting over het belang van isolatie, is onderdeel van een breder pakket aan maatregelen dat we als Nederland hebben ingesteld. Door reizigers uit China op Schiphol van een gratis zelftest met voorlichting over het belang en uitleg van testen en isolatie te voorzien, verkleinen we de kans op verspreiding van het virus doordat mensen geattendeerd worden op het belang van isolatie bij een positief testresultaat.
Hoe gaat Nederland om met de gezondheidsrisico’s van reizigers vanuit China die besmet blijken te zijn? Is er voldoende zorgcapaciteit om dit op te vangen? Klopt het dat ingevlogen reizigers vanuit China minder immuniteit hebben, zowel natuurlijk als via minder en andere vaccinaties, en daarmee meer ziektelast? Kunt u aangeven of en welke scenario’s er liggen voor de impact op de Nederlandse zorgcapaciteit?
De COVID-instroom en COVID-bezetting is stabiel in de kliniek én op de IC (weekgemiddelde week 2/2023, LCPS). Er zijn geen scenario’s voor de impact van Chinese reizigers op de Nederlandse zorgcapaciteit. We gaan uit van het LNAZ Opschalingsplan, waarin afspraken zijn gemaakt hoe kan worden gehandeld bij een verhoogde zorgvraag.
Het is lastig om een uitspraak te doen over de mate van immuniteit onder Chinese reizigers. Dit hangt onder andere af van hun vaccinatiestatus, het type vaccin waar zij mee zijn gevaccineerd en of zij (recent) een infectie hebben doorgemaakt. Wat we wel weten is dat het relatieve aantal coronabesmettingen sinds de start van de pandemie in China door het daar gevoerde beleid lager is en er dus minder natuurlijke immuniteit is opgebouwd, en dat bepaalde van de in China gebruikte vaccins minder effectief zijn dan de vaccins die in Nederland worden gebruikt. De ziektelast die een besmetting bij reiziger uit China mogelijk kan veroorzaken kan daarom ook per persoon verschillen en is op voorhand niet in te schatten.
In hoeverre biedt het door u ingezette rioolwateronderzoek voldoende tijdig resultaten en mogelijkheden om een nieuwe coronagolf in Nederland te voorkomen? In hoeverre is het mogelijk om door middel van rioolwateronderzoek onderscheid te maken tussen de verschillende (sub)varianten van omikron en/of eventuele nieuwe varianten? Bent u bereid om onderzoeksresultaten hierover met de Kamer te delen? Wat is de huidige inzet van sequentiëringsonderzoek en in hoeverre biedt dat voldoende tijdig resultaten en mogelijkheden om een nieuwe coronagolf met nieuwe varianten te voorkomen?
De rioolwatersurveillance heeft aangetoond een goed instrument voor vroegsignalering te zijn, bijvoorbeeld omdat de verzameling van data niet afhankelijk is van de testbereidheid van mensen. Het RIVM houdt sinds 2020 zicht op de verspreiding van het Sars-Cov-2 virus in de Nationale Rioolwatersurveillance (NRS). Informatie over de aanwezigheid van de aangetroffen varianten worden gerapporteerd aan het Ministerie van VWS door middel van wekelijkse rapportages en via directe rapportages doorgegeven aan het Ministerie van VWS in het geval van opvallende waarnemingen.
De resultaten van het rioolwateronderzoek zijn op het Coronadashboard van de rijksoverheid te vinden8.
Op Schiphol wordt ook al sinds november 2021, meermaals per week sequencing toegepast om een inzicht te krijgen in eventueel binnenkomende nieuwe (sub)varianten. Daarnaast is zoals aangegeven in Kamerbrief van 30 december9 de rioolwatersurveillance per direct geïntensiveerd voor Schiphol. Een korte rapportage hiervan wordt opgenomen in de wekelijkse publieksrapportage over varianten. Het RIVM onderzoekt hiernaast of en op welke manier de uitkomsten van de sequentie-analyses op een inzichtelijke manier publiek gemaakt kunnen worden.
Met de toepassing van sequencing kan binnen twee weken inzicht worden verkregen in de aanwezigheid van nieuwe (sub)varianten van het virus. Dit is vergelijkbaar met de andere monitoringsinstrumenten voor variantdetectie, zoals de kiemsurveillance. Het blijft echter een monitoringsinstrument. Het voorkomen van een nieuwe golf met nieuwe varianten door maatregelen hangt van veel factoren af, waaronder de kennis over de werking van de nieuwe (sub)varianten en de effecten van de opgebouwde immuniteit door vaccinaties of doorgemaakte infectie. Hiernaast wordt samen met het RIVM en Schiphol de mogelijkheid onderzocht om, in lijn met de conclusies van de IPCR van 4 januari jl., het afvalwater uit specifieke vliegtuigen te controleren op voorkomende varianten.
Bent u op de hoogte van de surveillancestudie van het AmsterdamUMC betreffende het sequentiëren van varianten uit zelftesten? Bent u bereid om een uitbreiding van deze studie te faciliteren om zicht te houden op virusvarianten uit China? Zo ja, hoe gaat u dit faciliteren? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben op de hoogte van de studie van het Amsterdam UMC betreffende het sequentiëren van varianten uit zelftesten.
Het Responsteam COVID-19 heeft op 4 januari 2023 aangegeven dat de zelftesten die vanaf 5 januari worden meegegeven aan reizigers minder geschikt zijn voor surveillancedoeleinden, omdat de opvolging en doorgifte van uitslagen onzeker is, en deze testen waarschijnlijk door een deel van de reizigers pas op een later tijdstip zullen worden gebruikt, waardoor besmetting ook in Nederland opgelopen kan zijn.
Op dit moment zet ik in op een intensivering van de monitoring van het virus. Zo heb ik het RIVM verzocht om de rioolwatersurveillance rondom Schiphol te intensiveren. Door sequentieonderzoek kunnen in het rioolwater de voorkomende (sub)varianten van Sars-CoV-2 worden gedetecteerd. Daarnaast onderzoek ik de mogelijkheden om afvalwater uit vliegtuigtoiletten afkomstig vanuit China te controleren op voorkomende varianten. Gegeven de al ingezette intensivering van de monitoring van het virus en het advies van het Responsteam COVID-19 acht ik het niet noodzakelijk een uitbreiding van deze studie te faciliteren.
Bij welke situatie en op basis van welke data overweegt u alsnog Nederlandse maatregelen, zoals inreisbeperkingen? Wat gaat u doen om te zorgen dat er duidelijke en voorspelbare afspraken zijn, zowel Nederland-specifiek als op EU-niveau?
Op dit moment deelt China onvoldoende epidemiologische data met de internationale gemeenschap. Dit maakt het lastig om op basis van wetenschappelijke gegevens een duiding te geven van de coronasituatie in dat land. Om beter zicht te kunnen houden op eventuele nieuwe varianten, heb ik onder meer ingezet op een intensivering van de rioolwatersurveillance. Daarnaast heeft het kabinet per 10 januari jl. een testverplichting voor reizigers uit China ingesteld om het risico op besmetting aan boord van een vliegtuig uit China te verkleinen en verspreiding van het coronavirus en potentiële nieuwe varianten naar de EU te vertragen.
Binnen Europa zijn afspraken gemaakt in de vorm van Raadsaanbevelingen. Deze bevatten afspraken over o.a. maatregelen die lidstaten gezamenlijk nemen in het geval van een externe gezondheidsdreiging voor de Europese Unie of om het intern verkeer binnen de Schengenzone op een gecoördineerde, veilige en verantwoorde wijze te bevorderen gedurende een gezondheidsdreiging. Deze afspraken zijn een aantal keer herzien en zijn openbaar. Binnen de EU blijf ik me inzetten voor Europees gecoördineerde maatregelen
Het bericht ‘EU Covid-19 Vaccination Adverse reactions report’ |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Heeft u de EU Covid-19 Vaccination Adverse reactions report, van Hendrikus Erik Boomsma, ontvangen? Zo ja, wanneer heeft u dit rapport ontvangen?1
Het genoemde stuk is, in tegenstelling tot wat in de vraagstelling gesuggereerd wordt, geen wetenschappelijke analyse of officieel rapport, maar een brief van een individuele burger op persoonlijke titel. Er heeft geen peer review plaatsgevonden, zoals bij wetenschappelijke publicaties gebruikelijk is, en de brief bevat voornamelijk persoonlijke meningen van de briefschrijver die niet of nauwelijks worden onderbouwd. Het Ministerie van VWS ontvangt zeer veel brieven van burgers en behandelt deze op volgorde van ontvangst. Het stuk waaraan gerefereerd wordt is gedateerd op 28 december 2022 en de verwerking hiervan neemt enige tijd in beslag. Het stuk is overigens ook op internet terug te vinden.
De brief bevat berekeningen over een vermeend «daadwerkelijk» aantal bijwerkingen na COVID-19-vaccinatie, op basis van het feitelijk gemelde aantal bijwerkingen in Nederland. Zoals ik desgevraagd meermaals heb aangegeven in reactie op Kamervragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga), worden niet alle na vaccinatie gemelde bijwerkingen ook daadwerkelijk door vaccinatie veroorzaakt. Hier wordt in de brief ten onrechte wel vanuit gegaan. De heer Boomsma gaat er in zijn berekeningen -zonder gedegen verantwoording- vanuit dat het aantal gemelde bijwerkingen na COVID-19-vaccinatie slechts 6% van het totaal aantal bijwerkingen betreft omdat er sprake zou zijn van een onderrapportage van 94%. Vervolgens wordt het aantal gemelde bijwerkingen hiervoor gecorrigeerd. Dit percentage is volledig gebaseerd op één wetenschappelijke publicatie uit 2006. In dit artikel, dat meerdere studies met betrekking tot gemelde bijwerkingen bij diverse soorten geneesmiddelen met elkaar vergelijkt, wordt echter expliciet het volgende vermeld: «It would be inappropriate to apply a standard «correction factor» based on the results of this study, since there is inevitably considerable variation in under-reporting for different drugs and types of ADRs, in different and at different points in time.»2 Het toepassen van een dergelijke uniforme correctiefactor, zoals in de brief van de heer Boomsma gebeurt, is vanuit wetenschappelijk oogpunt geenszins te verantwoorden.
Op basis van de bovengenoemde berekeningen komt de briefschrijver tot de conclusie dat er wereldwijd meer dan 7,5 miljoen mensen zouden zijn overleden aan «experimentele vaccins» en dat iedereen die betrokken is geweest bij COVID-19-vaccinatie voor een internationaal tribunaal dient te worden gebracht. Ik betreur het dat leden van uw Kamer op basis van brieven met dergelijke evidente onjuistheden suggereren dat deze zouden moeten leiden tot heroverweging van beleid. Beleid dat tot stand is gekomen op basis van grondige en deskundige medisch-wetenschappelijke advisering.
Heeft u kennisgenomen van de analyse in dit rapport, aangaande de bijwerkingen van de coronavaccins van AstraZeneca, Pfizer, Moderna en Janssen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe reflecteert u op de aantallen bijwerkingen van de coronavaccins die in deze analyse worden gegeven, op basis van een berekende significante onderrapportage? Bent u eerder op de hoogte gesteld van dergelijke mogelijke percentages?
Zie mijn antwoord op vraag 1 en 2.
Hoe reflecteert u op de conclusie in dit rapport dat er waarschijnlijk sprake is van een onderrapportage van bijwerkingen in de Europese Unie (EU) van maar liefst 94 procent, welke wordt gestaafd door wetenschappelijke rapporten over de onderrapportage van vaccinatie-bijwerkingen uit het verleden? Bent u het eens met deze conclusie? Zo nee, waarom niet en kunt u aantonen dat dit percentage niet klopt? Welk percentage onderrapportage is naar uw mening dan wel realistisch en op welke data baseert u dat? Waarom is de in de afgelopen jaren wetenschappelijk berekende onderrapportage van vaccinatiebijwerkingen op de coronavaccins niet van toepassing?
Zie antwoord vraag 3.
Is er in EU-verband gesproken over de realistische mogelijkheid van aanzienlijke onderrapportage en zo ja, hoe is hierop door de betrokken partijen gereflecteerd? Welke risico- en impactanalyses zijn op basis hiervan gemaakt en kunt u deze delen?
Het is belangrijk dat vermoedens van bijwerkingen gemeld en zorgvuldig onderzocht worden. Dit is bij COVID-19-vaccins veelvuldig gebeurd. Zorgverleners zijn volgens de Geneesmiddelenwet verplicht om bij het Lareb melding te maken van ernstige bijwerkingen. Individuele personen kunnen ook vermoedens van bijwerkingen van vaccinatie laagdrempelig melden via de website van het Lareb. Daarbij is bekend dat sommige meldingen gaan over klachten die geen bijwerkingen van het vaccin betreffen, terwijl andere bijwerkingen minder frequent gemeld worden. Het doel van het meldsysteem voor bijwerkingen is dat via deze weg, na deskundige analyse van deze meldingen, eventuele nieuwe bijwerkingen in beeld komen. Ik heb uw Kamer desgevraagd en uitgebreid op de hoogte gesteld van de zorgvuldige wijze waarop bijwerkingen van COVID-19-vaccinaties in Nederland worden gemonitord, bijvoorbeeld in mijn brief van 4 juli jl.3 en in antwoorden op eerdere schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) van 5 juli jl.,4 25 juli jl.,5 25 augustus jl.,6 31 augustus jl.7 Ik heb vertrouwen in deze werkwijze en de deskundigheid van de betrokken professionals en zie geen aanleiding om deze werkwijze aan te passen.
Als er inderdaad sprake is van een aanzienlijke onderrapportage, zelfs als deze kleiner is dan de in deze analyse berekende 94 procent, moeten wij dan niet concluderen dat het aantal (ernstige) bijwerkingen en overlijdens door coronavaccins veel groter is dan op dit moment is berekend en dat er dus een sterk vertekend beeld bestaat van de veiligheid van de coronavaccins? Zo nee, waarom niet? Kunt u dit gedetailleerd onderbouwen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u uitleggen waarom de bevolkingsbrede coronavaccinatiecampagnes niet gestaakt zijn na het relatief grote aantal meldingen van bijwerkingen dat, zelfs zonder medeneming van de verwachte onderrapportage, in Europa is geregistreerd? Waarom gebeurde dat bij voorgaande pandemieën, zoals de «Swine Flu»-pandemie in 2009 wel en nu niet, terwijl er significant meer doden na vaccinatie zijn gemeld? Op basis van welke overwegingen heeft men de vaccinatiecampagnes doorgezet zonder te analyseren hoe groot de gevolgen van de verwachte onderrapportage zijn?
Ik ben in de beantwoording van eerdere schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) al meermaals en uitgebreid ingegaan op de grote hoeveelheid wetenschappelijk bewijs met betrekking tot de gezondheidswinst die dankzij COVID-19-vaccinatie kan worden bewerkstelligd. Dit weegt ook bij de herhaalprik op tegen de kleine kans op doorgaans milde bijwerkingen. Er zijn wereldwijd inmiddels rond de 13 miljard doses van de COVID-19-vaccins toegediend waarvan de eerste vaccinaties al bijna twee jaar geleden gegeven zijn. Er zijn geen aanwijzingen dat de vaccins op langere termijn bijwerkingen geven die zouden moeten leiden tot een andere afweging met betrekking tot de inzet van vaccins. Hier is brede wetenschappelijke consensus over. Ik heb hier niets aan toe te voegen.
Kunt u aangeven of het juist is dat er eerder geregistreerde meldingen van bijwerkingen verdwenen zijn uit de EudraVigilance database, zoals in deze analyse wordt gemeld? Was u hiervan op de hoogte en zo ja, heeft u hieraan opvolging gegeven en op welke manier? Heeft u contact gezocht met EMA om hierover opheldering te vragen?
In de brief wordt zonder onderbouwing, toelichting of verwijzing gesteld dat er een aantal meldingen zou zijn verdwenen uit de database van EudraVigilance. Op basis van deze informatie acht ik het niet zinvol om hierop in te gaan.
Bent u ervan op de hoogte dat EudraVigilance database een passief systeem is, dat wordt gevoed door andere organisaties zoals nationale meldingsorganisaties zoals in Nederland het Lareb en farmaceutische bedrijven? Als er inderdaad meldingen verdwijnen uit EudraVigilance, bent u dan voornemens te onderzoeken of de meldingsplichtige organisaties in Nederland daar op enige manier een aandeel in hebben?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u voornemens een onderzoek in te stellen naar aanleiding van de analyse in dit rapport en zo ja, wanneer en hoe gaat u dit vormgeven? Zo nee, waarom niet? Kunt u onderbouwd uitleggen waarom u het niet nodig vindt om deze analyse te laten toetsen?
Zie mijn antwoord op vraag 1 en 2.
Heeft u na ontvangst van dit rapport de conclusies daarvan laten beoordelen en toetsen door onafhankelijke deskundigen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Waarom heeft u de Kamer niet geïnformeerd over dit rapport en de conclusies daarvan, indien naar uw mening onjuist, niet onderbouwd ontkracht?
Zie antwoord vraag 10.
Klopt het dat alle afzonderlijke leden van het kabinet dit rapport hebben ontvangen? Zo ja, is er binnen het kabinet over dit rapport gesproken en op basis van welke overwegingen is er geen opvolging richting de Kamer en het publieke domein gegeven?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u ervan op de hoogte dat ook gemeentelijke overheden en de landelijke pers dit rapport heeft ontvangen? Is er hierover contact geweest tussen het kabinet en gemeenten en de pers? Heeft iemand van deze partijen ooit contact gezocht met uw departement en/of de rijksoverheid over dit rapport? Heeft u deze partijen actief gevraagd/opgedragen geen ruchtbaarheid te geven aan dit rapport?
Zie antwoord vraag 10.
De inmenging van de Rijksoverheid in het publieke debat over de coronacrisis en het censureren van kritische burgers |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Kuipers |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving rondom de invloed van de rijksoverheid op het publieke debat over de coronacrisis?1
Dit artikel was ons niet bekend tot u dit onder onze aandacht bracht.
Kunt u bevestigen dat de «desinformatie-operatie» inderdaad heeft plaatsgevonden zoals beschreven in het genoemde artikel?
Alvorens in te gaan op de strategie van de rijksoverheid voor de aanpak van desinformatie, is het van belang aan te geven dat onderhavige berichtgeving volgens het kabinet een vertekend beeld geeft van de werkelijkheid. Het betreffende bericht lijkt mede geconstrueerd te zijn op basis van informatie uit verschillende Wob-verzoeken, die in een verschillende context zijn samengesteld door verschillende departementen. Uit deze opbrengst wordt vervolgens selectief geciteerd, de berichten worden niet in de volledige context geplaatst, meningen en aannames worden als feiten gepresenteerd en vervolgens worden conclusies getrokken.
Er heeft derhalve geen «desinformatie-operatie» plaatsgevonden zoals beschreven in het genoemde artikel.
Het kabinet heeft de Tweede Kamer op verschillende momenten geïnformeerd over de rijksbrede strategie voor de effectieve aanpak van desinformatie. Deze informatie is openbaar en te vinden op de websites van de rijksoverheid en de Tweede Kamer. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Kunt u aangeven op welke manier het volgens u grondwettelijk en rechtstatelijk te verantwoorden is dat de Nederlandse overheid op een dusdanige manier heeft ingegrepen in het vrije, maatschappelijke debat en in het leven van individuele burgers die gebruik maakten van de vrijheid van meningsuiting?
Er heeft geen «desinformatie-operatie» plaatsgevonden zoals beschreven in het genoemde artikel. De Nederlandse overheid heeft ook niet op een dergelijke manier ingegrepen in het vrije maatschappelijke debat of het leven van individuele burgers.
Waarom heeft u steeds beweerd dat het kabinet geen invloed uitoefende op de media tijdens de coronacrisis, terwijl uit Wet openbaarheid van bestuur (Wob)-verzoeken duidelijk blijkt dat het kabinet op eigen initiatief actief samenwerking met de pers heeft gezocht en de media heeft gevoed met een bepaald narratief en een communicatielijn die moesten worden ingezet? Kunt u reflecteren op de noodzakelijke onafhankelijkheid van de journalistiek en de controlerende taak die journalisten dienen uit te voeren, juist ook in tijden van crisis, en op hoe dit door deze inmenging van de overheid in gevaar is gekomen?
Het kabinet heeft geen invloed op de manier waarop media hun informatie verspreiden of welke boodschap deze informatie bevat. De overheid is er wel verantwoordelijk voor dat informatie over het handelen van haar eigen instituten voldoende beschikbaar is. Om dat te bereiken wordt de pers geïnformeerd en voorzien van informatie. Het gaat hier om antwoorden op vragen die gesteld worden, informatie over maatregelen en aanpak, maar bijvoorbeeld ook over uitkomsten en analyses vanuit de kennisinstituten die met de pers gedeeld worden.
Onafhankelijke controle door journalistiek is onmisbaar in een democratische samenleving, te meer in tijden van crisis. De uitvoering van deze taak is niet door de overheid in gevaar gebracht.
Kunt u aangeven of er sancties stonden op het publiceren van kritische en/of onwelgevallige informatie met betrekking tot de coronacrisis en het beleid door de officiële pers? Zo ja, wat zouden hiervan de consequenties zijn, welke afspraken zijn hierover gemaakt en door/met wie?
Er bestaan en bestonden geen sancties voor het verspreiden van kritische dan wel onwelgevallige informatie met betrekking tot de coronacrisis en het overheidsbeleid daaromtrent en deze zijn ook niet overwogen.
Kunt u inzicht geven in de «rijksbrede aanpak» die naar aanleiding van druk vanuit de Europese Unie (EU) door het Ministerie van Binnenlandse Zaken werd vormgegeven voor het bestrijden van «desinformatie»? Kunt u dit plan van aanpak delen? Kunt u een gedetailleerde uiteenzetting geven van de strategie en alle daarbij behorende acties, doelstellingen en resultaten?
Het kabinet heeft de Tweede Kamer op verschillende momenten geïnformeerd over de rijksbrede aanpak van desinformatie. Deze informatie is openbaar en te vinden op de websites van de rijksoverheid en de Tweede Kamer. Deze informatie bevat ook een gedetailleerde uiteenzetting over de strategie van de rijksoverheid of het Ministerie van BZK en de daarbij behoorde acties, doelstellingen en resultaten. Zie bijvoorbeeld:
Vind u het geoorloofd dat de rijksoverheid een dusdanig verregaande invloed uitoefent op onafhankelijke organisaties zoals techbedrijven en zorgautoriteiten, teneinde een specifiek «staatsnarratief» uit te dragen en daarbij bovendien tegengestelde en/of ongewenste communicatie onderdrukt, zonder dat gebruikers van deze diensten daarvan op de hoogte zijn? Kunt u aangeven op welke manier dat in lijn is met de principes van onze democratische rechtsstaat?
Wij herkennen ons niet in het beeld dat wordt geschetst in het artikel of de vraagstelling.
Over content moderatie en vrijheid van meningsuiting op online platformen bent u op 21 september 2021 geïnformeerd.8
Kunt u uiteenzetten wat de rol van de EU in deze «informatie-oorlog» precies is geweest? Welke afspraken zijn er gemaakt, met wie en wanneer? Welke rol heeft de Nederlandse overheid gespeeld en op welke manier waren welke ministeries precies betrokken?
Er heeft geen «informatie-oorlog» plaatsgevonden.
Waarom mochten de betrokkenen binnen de desinformatie-organisatie kritische burgers «surveilleren», terwijl hiervoor geen wettelijke grondslag was en de Kamer hierover bovendien al eerder aan de bel had getrokken, nadat uit eerdere Wob-verzoeken bleek dat het Land Information Manoeuvre Centre (LIMC) en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) zich bedienden van dergelijke tactieken?
Er heeft geen «desinformatie-operatie» plaatsgevonden zoals beschreven in het genoemde artikel.
Het LIMC heeft geen kritische burgers «gesurveilleerd». Hiervoor verwijst de Minister van Defensie naar het onafhankelijke onderzoek naar het LIMC, dat op 13 januari jl. samen met de beleidsreactie naar de Kamer is gestuurd (uw kenmerk 32761–258). Anders dan het artikel suggereert is het LIMC nooit door de NCTV aangestuurd. Wij verwijzen in dit verband ook naar de beantwoording van uw vragen van 26 januari 2023.9
Waarom is eerder ontkend dat de overheid gebruik heeft gemaakt van zogenaamde «avatars» en «trollen» om het publieke debat op social media te beïnvloeden en critici te «debunken», terwijl uit vrijgekomen Wob-documentatie nu blijkt dat de overheid deze tactiek wel degelijk heeft ingezet? Waarom is hierover gelogen en kunt u dan nu volledig inzichtelijk maken op welke manier en schaal deze avatars en trollen zijn ingezet door de overheid?
Wij herkennen ons niet in het beeld dat in de vraagstelling wordt gesuggereerd.
Debunking door de overheid is erop gericht om feitelijke informatie te bieden in reactie op vragen of onjuiste informatie. Ik verwijs in dit verband ook naar de toelichting in de beantwoording op eerdere Kamervragen.10 Daarin is ook vermeld dat er geen trollen door de rijksoverheid zijn ingezet.
Voor zover met de inzet van avatars in de berichtgeving wordt verwezen naar het gebruik van internetmonitoring door de NCTV verwijst de Minister van JenV naar de diverse correspondentie met uw Kamer over de grondslagen NCTV en de verwerking van persoonsgegevens.11
Defensie is op de hoogte van de verwijzing in desbetreffende Wob-documentatie naar het mogelijk gebruik van avatars door het LIMC. Uit het onafhankelijke onderzoek naar het LIMC, waar in antwoord op vraag 9 naar wordt verwezen, is echter «uit de beschikbare informatie en gesprekken niet gebleken dat het LIMC gebruik heeft gemaakt van online schuilnamen, zogenaamde avatars, om informatie op te halen of personen te benaderen.»
Bent u zich ervan bewust dat het stiekem in de gaten houden van burgers, bijvoorbeeld middels bovengenoemde avatars en trollen, wettelijk niet mag? Kunt u uitleggen waarom u buiten de wet heeft gehandeld?
Het kabinet is bekend met de geldende wet- en regelgeving. Het onderzoek doen naar burgers in verband met mogelijke strafbare feiten en mogelijke bedreigingen voor de nationale veiligheid is voorbehouden aan de opsporingsinstanties en inlichtingen en veiligheidsdiensten op basis van specifieke wet- en regelgeving. Voor verdere toelichting verwijst het kabinet u naar de antwoorden op vragen 9 en 10.
Welke gevolgen gaat het onwettelijk handelen van de overheid tijdens de coronacrisis hebben? Bent u het eens dat de grootschalige (bewuste) juridische dwaling die heeft plaatsgevonden niet zonder consequenties mag blijven? Wanneer en hoe gaan de verantwoordelijken hiervoor verantwoordelijk gehouden worden?
Zie de antwoorden op vragen 9 en 10. Er heeft hier geen juridische dwaling plaatsgevonden. Wij nemen daarom ook afstand van deze vraag.
Waarom waren ambtenaren van de rijksoverheid gemachtigd om zelfstandig onwelgevallige informatie te «debunken»? Op welke manier waren zij hiervoor bevoegd? Beschikten zij over de juiste kennis en expertise om (medische) informatie goed te kunnen beoordelen? Zo ja, kunt u dit aantonen? Zo nee, waarom werden leken dan toch in staat gesteld om «desinformatie» aan te merken en te censureren?
Binnen de rijksoverheid werken kennisinstituten zoals het RIVM op basis van de op dat moment van toepassing zijnde wetenschappelijke informatie en duiden wat de dan heersende inzichten zijn over het virus en de pandemie. Daarbij horen ook antwoorden op veel gestelde vragen of misvattingen die zich de ronde doen. Deze reguliere informatie werd in bepaalde gevallen verschaft door ambtenaren van de rijksoverheid. Dit betreft geenszins medische beoordeling van een persoonlijke situatie.
Hoe reflecteert u op de betrokkenheid van bepaalde organisaties die een persoonlijk belang hadden bij het faciliteren van de desinformatie-aanpak van de overheid, bijvoorbeeld omdat zij subsidies van de overheid nodig hadden? Bent u het eens dat er sprake was van grootschalige belangenverstrengeling, die het publieke debat oneigenlijk en oneerlijk heeft beïnvloed, wederom zonder medeweten van de burger?
Wij herkennen ons niet in het beeld dat geschetst wordt in de vraagstelling.
Nee.
Klopt het dat er vanuit de rijksoverheid gecoördineerde «aanvallen» op kritische burgers en/of professionals werden georkestreerd, waarbij deze personen door zogenaamde «debunkers» die werden aangestuurd door het Ministerie van Binnenlandse Zaken, middels een vooraf vormgegeven strategie werden aangesproken op hun uitingen teneinde dit geluid te onderdrukken?
Dit klopt niet.
Hoe reflecteert u op het feit dat een aanzienlijk deel van de informatie die door de overheid aangestuurde «factcheckers» als «desinformatie» werd bestempeld, later toch waar bleek te zijn? Waarom is met een dusdanige grote stelligheid informatie als «onjuist» en/of «misleidend» bestempeld terwijl er nog grote (wetenschappelijke) onduidelijkheid bestond over het coronavirus, de maatregelen en de vaccins? En op welke manier heeft de overheid de media beïnvloed deze informatie toch te publiceren?
Binnen de rijksoverheid werken kennisinstituten zoals het RIVM. Het ROVM duidt, op basis van de op dat moment van toepassing zijnde wetenschappelijke informatie, de inzichten over het virus en de pandemie. Het kan voorkomen dat deze inzichten wijzigen op basis van nieuwe informatie.
De rijksoverheid stelt informatie beschikbaar aan pers en media die is geduid door kennisinstituten zoals het RIVM. De rijksoverheid beïnvloedt geen pers of media om deze informatie op welke manier dan ook te publiceren.
Hoe veel geld is er besteed aan het faciliteren van de desinformatie-organisatiestructuur in Nederland? Kunt u deze uitgaven gedetailleerd specificeren? Over welke «Nederlandse projecten» binnen het «Digital News Initiative» waarover in de Wob-verzoeken wordt gesproken gaat het, wat hielden deze projecten precies in en wie waren daarbij betrokken? Wie hebben er in Nederland geld onttrokken aan de journalistieke fondsen die door techbedrijven werden opgezet voor het desinformatie-nieuwssysteem en waarvoor?
Er heeft geen «desinformatie-operatie» plaatsgevonden zoals beschreven in het genoemde artikel. Er is geen geld besteed aan het faciliteren van een desinformatie-organisatie structuur in Nederland. Personele kosten zitten in de begrotingen van betrokken ministeries. Voor de maatregelen tegen desinformatie die worden genoemd in de Kamerbrieven onder het antwoord op vraag 6 komt het budget ook uit de bestedingsruimte van de betrokken ministeries.
Het Digital News Initiative is een Europese organisatie opgezet door Google. Het is ons niet bekend welke Nederlandse projecten hierbij betrokken zijn geweest.
Wat vindt u van het feit dat uit de Wob-documentatie blijkt dat de NCTV journalisten heeft bedreigd toen deze niet wilden ingaan op bepaalde verzoeken? Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat de overheid de mond vol heeft over het belang van de veiligheid en bescherming van journalisten, maar deze zelf kennelijk niet respecteert? Hoe reflecteert u in dat licht op het initiatief van Persveilig, dat mede vanuit de overheid is opgezet? Hoe kunnen journalisten hun werk naar behoren doen en geacht worden altijd onafhankelijk en objectief te blijven als de overheid hen daarin niet faciliteert en zelfs actief tegenwerkt?
De rijksoverheid ondersteunt het initiatief Persveilig. Over de aangehaalde correspondentie tussen een medewerker van de NCTV en een journalist is op 13 april 2021 gesproken in de Tweede Kamer, en over de publicatie is uitgebreid gereageerd in een brief aan de Tweede Kamer.12
Kunt u uitleggen waarom de overheid de politie, het Openbaar Ministerie (OM) en/of de Inspelctie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) op kritische burgers en professionals afstuurde, terwijl zij de wet helemaal niet overtraden? Op welke manier is dergelijke intimidatie van onschuldige mensen wat u betreft te verantwoorden?
Wij herkennen ons niet in het beeld dat wordt geschetst in de vraagstelling en het artikel.
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd baseert haar toezichthoudende activiteiten onder andere op informatie uit meldingen en signalen die zij ontvangt. De IGJ heeft tijdens de coronacrisis een aantal individuele zorgverleners waarover meldingen zijn ontvangen, aangesproken op hun activiteiten. De IGJ heeft bij voorbeeld brieven gestuurd om deze zorgverleners te wijzen op de mogelijke effecten van (onjuiste) uitspraken of berichtgeving omdat deze uitingen risicovolle verwarring met zich kan brengen voor patiënten en het vertrouwen in de zorgverlener of de geneeskundige zorg kan schaden. Zie ook de beantwoording van eerdere vragen van uw Kamer13. Ook heeft zij zoals bekend aan een aantal zorgverleners een maatregel opgelegd.
De taken van de politie waren voor, tijdens en na de corona-crisis hetzelfde, zoals ook vastgelegd is in de Politiewet; Het verlenen van noodhulp, het handhaven van de openbare orde (tijdens de coronacrisis dus ook de handhaving van de anti-coronaregels, zoals die van de anderhalve meter afstand), en de opsporing van strafbare feiten. Wijkagenten zijn de oren en ogen in de wijk en zijn ook continu in gesprek met burgers. Hier kunnen en moeten ook juist kritische burgers bij horen. Het is daarbij echter nooit de bedoeling om te intimideren. De politie herkent zich dan ook niet in het geschetste beeld van de vraag.
Hoe kwamen de door de overheid aangestuurde «debunkers» aan persoonlijke informatie van kritische burgers en professionals, die vervolgens werd gebruikt voor «doxing» en het verklikken en aangeven van deze mensen, bijvoorbeeld bij hun werkgevers?
Zie het antwoord op vragen 14 en 15.
Waarom zijn er geen criteria en toetsingskaders voor wat kan worden geclassificeerd als «desinformatie»? Waar is deze classificatie dan op gebaseerd en aan welke richtlijnen moesten betrokkenen bij de desinformatie-organisatie zich houden bij hun werkzaamheden?
Er heeft geen «desinformatie-operatie» plaatsgevonden zoals beschreven in het genoemde artikel.
Voor de definities die de rijksoverheid hanteert voor desinformatie en misinformatie verwijzen wij u naar de meest recente Kamerbrief hierover.14
In deze brief staat ook dat het uitgangspunt is en blijft dat het bestempelen van desinformatie als zodanig primair geen taak is van overheden. Onafhankelijke media en factcheckers spelen hier een belangrijke rol in. Wanneer de nationale veiligheid, volksgezondheid, maatschappelijke en/of economische stabiliteit in het geding is, kan de overheid wel optreden en desinformatie tegenspreken. Dit kan ook gebeuren wanneer er schadelijke misinformatie wordt verspreid. Daarbij geldt dat iedere overheidsorganisatie een eigen verantwoordelijkheid heeft voor het formuleren van een effectieve en gepaste reactie op desinformatie waarvan de inhoud raakt aan het eigen beleidsterrein. Vrijheid van meningsuiting en persvrijheid staan daarbij centraal.
Kunt u aangeven of de overheid actief en bewust gebruik heeft gemaakt van de zogenaamde Behavourial Dynamics Methodology (BDM) tijdens de coronacrisis, met als doel het gedrag van de Nederlandse bevolking op basis van specifiek geclassificeerde doelgroepen verregaand te beïnvloeden?
Voor zover bekend is niet actief of bewust gebruik gemaakt van de zogenaamde Behavourial Dynamics Methodology tijdens de coronacrisis.
Blijft de tijdens de coronacrisis opgezette desinformatie-organisatie infrastructuur behouden en zal deze in de toekomst blijvend worden ingezet voor het bestrijden van desinformatie? Zo ja, kunt u aangeven op welke manier en in wat voor soort situaties u dit geoorloofd vindt? Blijft de rijksoverheid gebruik maken van dergelijke verregaande en wettelijk onrechtmatige tactieken teneinde de publieke opinie te beïnvloeden?
Er heeft geen «desinformatie-operatie» plaatsgevonden zoals beschreven in het genoemde artikel. Wij herkennen ons dan ook niet in het beeld dat wordt geschetst in de vraagstelling.
U bent recentelijk geïnformeerd over de rijksbrede strategie voor de effectieve aanpak van desinformatie. Deze Kamerbrief bevat ook een overzicht van de rollen en verantwoordelijkheden van de betrokken ministeries.15
Kunt u de beantwoording van deze vragen toevoegen aan de eerder gestelde vragen van de Groep Van Haga met betrekking tot de Denktank Desinformatie van dinsdag 27 december 2022 en kunt u alle vragen voor het einde van het kerstreces beantwoorden?
I.v.m. de benodigde interdepartementale afstemming was dit niet mogelijk. De antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Van Haga over vrijgegeven documentatie met betrekking tot de Denktank Desinformatie (2022Z26425) worden vrijwel gelijktijdig aan uw Kamer verzonden.
Het zo snel mogelijk starten met de volgende fase van het experiment gesloten coffeeshopketen |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Kuipers |
|
![]() |
Deelt u de mening dat het voor het draagvlak voor het experiment gesloten coffeeshopketen en de uitvoering van afspraken daaromtrent nodig is om op korte termijn een aantal maatregelen te nemen om (ten minste op sommige plekken) alvast aan te kunnen vangen met een volgende fase en het tempo van de voorbereidingen te versnellen?
Nu het startmoment door de opgelopen vertraging niet in 2023 kan plaatsvinden maar in begin 2024 ligt, kijken we of een alternatief mogelijk is om op kleinere schaal toch in 2023 te starten met de levering aan coffeeshops. Daarvoor werken we een initiatief van de burgemeesters van Breda en Tilburg verder uit. Afgelopen tijd zijn wij met gemeenten, toezichthouders, het openbaar ministerie, de politie, telers en coffeeshophouders in gesprek gegaan over de mogelijkheid van een zogenaamde aanloopfase. Het is belangrijk dat er bij alle partijen voldoende draagvlak is voor dit initiatief. Aan een aanloopfase zitten zowel kansen als risico’s die bij het besluit tegen elkaar worden afgewogen. De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister van Justitie en Veiligheid zullen hier binnenkort een besluit over nemen en daarna uw Kamer informeren.
Kunt u gedetailleerd toelichten van welk tijdspad u uitgaat tot het daadwerkelijk starten van de overgangsfase en welke actie(s) u onderneemt om te zorgen/faciliteren dat de obstakels die de verschillende stakeholders in dit proces zijn tegengekomen of tegenkomen weg worden genomen?
Telers zijn om dit moment druk bezig om zich voor te bereiden op de start van het experiment. Op basis van gesprekken met telers verwachten we dat in het eerste kwartaal van 2024 gestart kan worden met de overgangsfase. Naar verwachting is dit het moment dat de kwaliteit, diversiteit en kwantiteit van de geproduceerde cannabis voldoende is om de coffeeshops te bevoorraden. Wij hechten veel waarde aan dit experiment en daarom blijven wij ons ten volste inzetten om dit in goede banen te leiden. Zo hebben we periodieke overleggen met de telers om de voortgang te monitoren waarin we eventuele knelpunten en potentiële oplossingen bespreken. Waar mogelijk ondersteunen we de telers. Zo zijn er telers die moeite hebben met het verkrijgen van een bankrekening. Via de Nederlandse Vereniging van Banken hebben we de actuele status bij banken geïnventariseerd.
Veel problemen waar telers tegen aan lopen vallen echter buiten onze invloedsfeer, zoals toegenomen (bouw- en energie)kosten en langere levertijden op bouwmaterialen.
Deelt u de mening dat elke gram wiet/hasj die in een coffeeshop wordt verkocht en niet illegaal is geteeld, maar van een gereguleerde teler is ingekocht, winst betekent in de strijd tegen georganiseerde criminaliteit?
We begrijpen uw redenering, maar we kunnen niet op de zaken vooruit lopen. Het doel van het experiment is om ervaring op te doen met het decriminaliseren van de hele keten en de effecten daarvan op criminaliteit, veiligheid en volksgezondheid onafhankelijk te laten onderzoeken.
Kunt u toelichten wat de laatste stand van zaken is met betrekking tot het toevoegen van de eerstvolgende teler die op de wachtlijst staat?
Zoals in de Kamerbrief van 2 december 2022 vermeld staat, hebben we vanwege het intrekken van de aanwijzing van de tiende teler de eerstvolgende aanvrager op de wachtlijst benaderd voor deelname. Voor deze aanvrager is de selectieprocedure in een vergevorderd stadium. De Bibob-procedure is afgerond en we hebben van de burgemeester van de vestigingsgemeente het advies in het kader van de openbare orde inmiddels ontvangen.
Bent u bereid om te zorgen dat het onverhoopt uitvallen van andere telers niet zal leiden tot verdere vertraging (bijvoorbeeld vanwege een BIBOB-toets) door daar nu reeds de mogelijke voorbereidingen voor te treffen?
Niet alle tien de telers hoeven gereed te zijn voor levering voor de start van de overgangsfase. Naar verwachting zal het uitvallen van een enkele teler dan ook niet voor verdere vertraging zorgen. Desalniettemin zullen wij alles op alles zetten om de aanwijzingsprocedure zo vlot mogelijk te laten verlopen. Elke teler dient echter onderworpen te worden aan een Bibob-toets. Hiervoor gelden de wettelijk bepaalde doorlooptijden, waarop wij geen invloed hebben.
Kunt u toelichten wat de stand van zaken is met betrekking tot uw inspanningen om te zorgen dat alle ingelote en door Landelijk Bureau BIBOB getoetste telers toegang krijgen tot een bankrekening? Kunt u daarbij per oplossingsrichting specificeren van welke actoren – in ieder geval ten aanzien van de banken, telers, toezichthouders – u welke handelingen verwacht om op zeer korte termijn tot een daadwerkelijke oplossing te komen?
Zoals bekend geeft een aantal telers dat deelneemt aan het experiment gesloten coffeeshopketen aan problemen te hebben met het verkrijgen van een bankrekening. Banken benadrukken dat geen sprake is van collectieve uitsluiting, wat ook blijkt uit de reeds geopende rekeningen voor een aantal telers. Banken ervaren verschillende belemmeringen met betrekking tot het acceptatiebeleid of de risicobeoordeling. Deze belemmeringen om dienstverlening aan bepaalde telers aan te bieden, vloeit met name voort uit hun verplichtingen vanuit de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). De Wwft1 verplicht banken om cliëntenonderzoek te verrichten. Het is de bank niet toegestaan een zakelijke relatie aan te gaan met een klant indien het cliëntenonderzoek niet voltooid kan worden of indien een klant een dermate hoog risico vormt dat dit niet-mitigeerbaar is voor de bank. De belemmeringen hebben met name betrekking op de herkomst van vermogen, dat de bank dient vast te stellenen het moeilijk kunnen voltooien van het cliëntenonderzoek omdat de bedrijfsstructuur niet inzichtelijk is. Hierbij speelt volgens banken tevens hun beperkte informatiepositie met betrekking tot telers een rol. Tot slot zien banken belemmeringen om dienstverlening aan telers aan te bieden vanwege de algemene voorwaarden die zij hanteren, of vanwege het feit dat de teler niet past binnen hun klantenbestand.
In onze brief van 7 juli 2022 (Kamerstuk 24 077, nr. 502) hebben wij de Kamer reeds geïnformeerd dat de concrete belemmeringen om een bankrekening te verstrekken, voor zover bekend, per teler verschillen. Daarbij is aangegeven het van belang blijft dat banken bij de toepassing van de Wwft een individuele risicobeoordeling maken en in gesprek gaan met de teler indien er mogelijke risico’s zijn bij het toewijzen van een bankrekening aan een teler.
De ministeries van JenV, VWS en FIN zijn nog in gesprek met betrokken partijen over de belemmering die sommige telers ervaren bij het verkrijgen van een bankrekening. Begin dit jaar is geconcludeerd dat een informatiedelingsovereenkomst, zoals eerder werd verkend, geen oplossing vormt voor de ervaren belemmeringen. Met de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) is afgesproken dat de banken de voor hen relevante informatie- en documentatie zullen delen met telers. Dan is duidelijk wat van de telers verwacht wordt. Verder heeft de NVB een inventarisatie gedaan naar de telers en in welke fase van het verkrijgen van een bankrekening zij zich bevinden. Wij begrijpen dat momenteel vier telers beschikking hebben over een bankrekening, één teler zit in het aanvraagproces en twee telers voeren momenteel gesprekken met banken voorafgaand aan het aanvraagproces. Bij vijf telers is de aanvraag niet gehonoreerd, omdat de bank het Wwft-onderzoek niet kon voltooien, dan wel dat geconstateerde risico’s niet gemitigeerd kunnen worden.2 Verder is afgesproken dat op korte termijn duidelijkheid geboden wordt aan telers over de vraag of zij een bankrekening kunnen krijgen bij een bank. De NVB geeft aan dat een bank er ongeveer zes weken over doet, onder voorbehoud van de beschikbaarheid van benodigde informatie, om een risicobeoordeling te doen. Een eventuele afwijzing zal gepaard gaan met een toelichting op de afwijzingsredenen. Het staat een teler binnen het experiment vrij om bij meerdere banken een aanvraag in te dienen.
Kunt u daarbij specifiek toelichten hoe het staat met de uitwerking van de suggesties zoals ik die heb gedaan tijdens het commissiedebat drugsbeleid van 12 mei jl. (regulatory sandbox, een vaststellingsovereenkomst vooraf)?
Zoals gemeld in de Kamerbrief van 7 juli jl. is afgelopen jaar het afwijken van bestaande wet- en regelgeving door het bieden van experimenteerruimte (ook wel «regulatory sandbox» genoemd) onderzocht. Er zijn twee mogelijke vormen van experimenteerruimte verkend, die naar onze opvatting onvoldoende soelaas bieden. De eerste optie is het laten vervallen van de geheimhoudingsplicht op het Bibob-onderzoek voor betrokken telers, waardoor deze informatie met de banken gedeeld kan worden. Deze optie wordt als onwenselijk beschouwd om dat de Bibob-toets niet kan dienen ter vervanging van het cliëntenonderzoeken dat de bank moet uitvoeren en het aanpassen van de geheimhoudingsplicht een verregaand instrument is vanwege de zeer privacygevoelige informatie over betrokkenen én derden die deel uitmaken van het Bibob-advies. De tweede mogelijke vorm van experimenteerruimte betreft het aanpassen van de Wet Experiment gesloten coffeeshopketen om de verhouding met de Wwft aan te passen. Met experimenteerwetgeving kan een uitzondering worden gemaakt op onderdelen van de Wwft (rekening houdend met Europese regelgeving) en vereisten aan het cliëntenonderzoek waarbij banken mogen vertrouwen op een Bibob-advies en de aanwijzing als teler voor het experiment. Een uitzondering maken op onderdelen van de Wwft voor bijvoorbeeld telers of verplichtingen voor banken op telers vergt een wetswijziging van de Wwft en is niet mogelijk door middel van een vaststellingsovereenkomst. We zijn van oordeel dat het ook niet wenselijk is dat aangewezen telers integraal worden uitgezonderd van cliëntonderzoek door banken. Dit staat op gespannen voet met de Wwft-verplichting van voortdurende controle op de relatie en transacties. Het is van belang dat banken hun rol als poortwachter blijven vervullen op grond van de Wwft.
Welke mogelijkheden ziet u om aangewezen (ingelote en BIBOB-getoetste) telers, die nog steeds geen bankrekening bij een commerciële bank hebben kunnen krijgen, in staat te stellen een bankrekening te openen bij BNG als deze telers de daarvoor benodigde medewerking verlenen?
BNG Bank is een bank voor de publieke sector. Aangewezen telers vallen buiten het – door de statuten afgegrensde – werkterrein van de bank.
Welke mogelijkheden ziet u voor de aangewezen telers om binnen de regels van het experiment hun rekeningen en/of leningen via een buitenlandse bank te regelen, bijvoorbeeld in landen als Zwitserland of Malta, waar evenals hier initiatieven met de regulering van de cannabisteelt lopen?
Op grond van de regels van het experiment dienen telers een sluitende en transparante administratie te voeren. Zolang aan deze eis wordt voldaan, staat de regelgeving voor het experiment er niet aan in de weg een rekening en/of lening bij een buitenlandse bank aan te vragen. Het is aan de teler en de buitenlandse bank of dit (een) werkbaar (alternatief) is voor de onderneming. Daarbij merken we op dat eventuele wet- en regelgeving van het land in kwestie ook in de weg kunnen staan aan het verlenen van een bankrekening.
Bent u bekend met het feit dat in Canada grote hoeveelheden legaal geproduceerde cannabis/marihuana worden vernietigd, met schattingen van wel 425 miljoen gram vorig jaar?1
Ja.
Deelt u de mening dat er strikte regels gelden voor telers die deze cannabis produceren?2
Ja.
Bent u bereid te verkennen op welke wijze het op korte termijn mogelijk kan worden gemaakt om (mede) middels het importeren van «legaal geteelde» cannabis uit Canada binnen het kader van het experiment een gesloten keten te verzekeren om zo eerder te kunnen starten met een volgende fase, desnoods met de aanloopfase in enkele gemeenten? Zo nee, waarom niet?
Wij waarderen het voorstel voor een oplossing om zo snel mogelijk te starten met het experiment. Maar het is niet mogelijk om cannabis uit het buitenland te importeren. Het Verdrag van de Verenigde Naties tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen verbiedt immers het transport van drugs en dus ook cannabis. Hierdoor is het importeren van deze «legaal geteelde» cannabis uit Canada verboden. Het importeren van deze cannabis sluit bovendien niet aan bij de doelstelling van het experiment gesloten coffeeshopketen om te onderzoeken of het mogelijk is een gereguleerde cannabisketen, inclusief de productie ervan, te creëren. We bekijken of het mogelijk is om op kleine schaal in 2023 te starten met het leveren van gereguleerde cannabis aan coffeeshops door een zogenaamde aanloopfase uit te rollen en daarmee het kunnen leveren op kleine schaal te versnellen. We zullen hier binnenkort een besluit over nemen.
Indien u specifiek problemen ziet met betrekking tot Canadese cannabis, zijn er andere landen waarvoor u bovenstaande vragen bevestigend zou kunnen beantwoorden?
Nee, om de in antwoord 12 genoemde reden.
Herkent u de signalen uit het bericht «burgemeester Berry Link van Veendam wil geen wietfabriek, maar die komt er wel: «Ondanks de tegenwerking van de heer Link'»?3
Wij zijn op de hoogte van het artikel. Burgemeester Link heeft zijn zorgen over de vestiging van een teeltbedrijf ook aan ons kenbaar gemaakt, waarna gesproken is over de landelijke eisen die gelden voor telers. Over lokale eisen aan vestiging kunnen wij geen uitspraken doen.
Kunt u nader toelichten welke signalen bij u bekend zijn van problemen met, of vertraging door, het lokaal bevoegd gezag die telers ondervinden bij het verkrijgen van vergunningen of anderszins om hun productielocatie te kunnen bouwen? Kunt u tevens toelichten welke bevoegdheden van burgemeester of gemeenteraad hierbij een rol spelen en welke acties u onderneemt om vertraging hierdoor te voorkomen?
In algemene zin kunnen wij niet ingaan op individuele gevallen van telers of gemeenten waar deze gevestigd zouden kunnen zijn. Bij eventuele signalen van problemen of vertraging door lokaal bevoegd gezag zullen wij altijd in gesprek gaan met de betreffende gemeente. De meeste telers vragen na het verkrijgen van hun aanwijzing een omgevingsvergunning aan. Hierbij heeft het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid om een Bibob-onderzoek uit te laten voeren.
Hoe oordeelt u over het op lokaal niveau verplicht stellen van een BIBOB-toets voor telers nu deze ook reeds op landelijk niveau voor deze telers is uitgevoerd?
Het staat een gemeente vrij om zelf een Bibob-onderzoek te starten naar een teler. De wet Bibob is per 1 oktober 2022 gewijzigd. Gemeenten kunnen hierdoor bij het LBB de gevaarsconclusie van het Bibob-onderzoek dat reeds is uitgevoerd opvragen. Dit kan het proces versnellen als daardoor blijkt dat nieuw onderzoek niet nodig is. Omdat die versnelling onze voorkeur geniet, wijzen wij gemeenten actief op deze mogelijkheid die de doorlooptijd voor de integriteitstoets bij een lokale vergunning aanzienlijk kan verkorten.
Kunt u bevestigen dat vanuit de regelgeving, zoals die is gepubliceerd in het Staatsblad nr. 185 van het Koninkrijk der Nederlanden van 15 juni 2020, specifiek staat vermeld dat de Inspectie Justitie en Veiligheid is belast met het toezicht op de geslotenheid van de gehele keten?
Ja. Er zijn door de ministers twee landelijke toezichthouders aangewezen, de Inspectie Justitie en Veiligheid (IJenV) en de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA). Dit volgt uit artikel 2 van het Besluit aanwijzing toezichthouders naleving Wet experiment gesloten coffeeshopketen [...]. Zoals omschreven in de toelichting van het Besluit experiment gesloten coffeeshopketen, houdt de IJenV toezicht op de naleving van eisen die samenhangen met de geslotenheid van de keten (inclusief beveiliging teeltlocaties, afvalstromen en vervoer). De geslotenheid van de keten loopt vanaf de teelt van cannabis bij de aangewezen teler tot en met de verkoop hiervan in de coffeeshop. De NVWA is toezichthouder op de kwaliteit en de verpakking van de producten. Ten derde zijn de burgemeesters van deelnemende gemeenten verantwoordelijk voor het toezicht ten aanzien van de in die gemeente gevestigde coffeeshophouders.
Kunt u nader toelichten aan welke inrichtingseisen de voertuigen die belast zijn met het transport van de cannabis moeten voldoen? Zijn deze eisen ook al bekend bij de waardetransporteurs die (zullen) meedoen aan het wietexperiment? Zo nee, waarom niet en wanneer worden deze inrichtingseisen gedeeld met de waardetransporteurs?
De aangewezen teler dient zorg te dragen voor het vervoer van de door hem geproduceerde hennep en/of hasjiesj naar de betreffende coffeeshops. Hij is daarbij gehouden aan maatregelen die noodzakelijk zijn voor de beveiliging van de hennep en hasjiesj. Zo moet het vervoer binnen het experiment uitgevoerd worden door een geld- en waardetransportbedrijf dat beschikt over een vergunning op basis van artikel 3, aanhef en onderdeel c, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (WPBR). Nadere eisen waar de waardetransporteurs aan moeten voldoen zijn opgenomen in artikel 23 en bijlage 5 van de Regeling particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (RPBR). Bijlage 5 is niet openbaar en ligt ter inzage bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid. De waardetransporteurs met een vergunning zijn bekend met de inhoud van deze bijlage.
Op dit moment zijn wij in overleg met de betrokken partijen over eventuele aanvullende eisen of noodzakelijk aanpassingen aan de bijlage met betrekking tot de inrichtingseisen en voor het vervoer van hennep en hasjiesj binnen het experiment. Indien aanpassingen nodig zijn, worden de bedrijven met een vergunning hierover geïnformeerd. Wij streven ernaar de waardetransporteurs op korte termijn duidelijkheid te geven over de definitieve inrichtingseisen van het vervoer binnen het experiment.
Kunt u toelichten in hoeverre het systeem van beveiligd vervoer entrack and trace gebruiksklaar is? Hoeveel waardetransporteurs hebben op dit moment alle benodigde vergunningen en toestemming om aan te vangen met het vervoeren van gereguleerde geteelde cannabis? Op welke wijze zal de Kamer geïnformeerd worden over de voortgang hieromtrent?
Het track and trace systeem is gebruiksklaar. Het wordt al gebruikt door één teler en de toezichthouders van de NVWA en de IJenV. Medewerkers van teeltbedrijven en coffeeshops en andere toezichthouders worden, voorafgaand aan hun individuele startdatum, geïnstrueerd over de werking van het systeem.
Alle geld- en waardetransportbedrijven met een vergunning op basis van de WPBR is het toegestaan de gereguleerde geteelde cannabis binnen het experiment te vervoeren. Op dit moment beschikken dertien bedrijven over een dergelijke vergunning Op dit moment zijn wij in overleg met de betrokken partijen over eventuele aanvullende eisen of noodzakelijk aanpassingen aan de bijlage met betrekking tot de inrichtingseisen en voor het vervoer van hennep en hasjiesj binnen het experiment. Indien aanpassingen nodig zijn, worden de bedrijven met een vergunning hierover geïnformeerd. Wij streven ernaar de waardetransporteurs op korte termijn duidelijkheid te geven over de definitieve inrichtingseisen van het vervoer binnen het experiment.
Kunt u nader toelichten welke informatie ten grondslag zal liggen aan de conclusie die u voornemens bent in 2024 te trekken, en wat de status van het kabinetsstandpunt zal zijn dat u in 2024 aan de Kamer zal toezenden?4
Aangezien de overgangsfase niet eerder zal starten dan het eerste kwartaal van 2024, zal geen onderzoeksrapportage over het eerste experimentjaar kunnen worden betrokken bij het bepalen van een kabinetsstandpunt in 2024. Wel zijn de afgelopen jaren waardevolle ervaringen opgedaan in de voorbereidende fase van het experiment. Zo heeft het onderzoeksconsortium metingen verricht die de situatie voorafgaand aan het experiment in kaart hebben gebracht (de nulmeting). Ook zal gedurende het eerste experimentjaar nuttige kennis kunnen worden vergaard op allerlei gebieden, waaruit we lessen kunnen trekken. Van de eerste bevindingen over de werking van het track and trace-systeem tot aan de eerste ervaringen van de telers. Tot slot wordt het draagvlak voor het experiment bij alle betrokken partijen in kaart gebracht en worden de internationale ontwikkelingen rond het cannabisbeleid gevolgd ten behoeve van het kabinetsstandpunt. We zullen in 2024 bezien welke conclusies getrokken kunnen worden uit de hierboven genoemde beschikbare informatie en welke status aan het standpunt kan worden gegeven.
Het Deloitte-onderzoek naar de mondkapjesdeal. |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het Deloitte-onderzoek naar de mondkapjesdeal?1
Ja.
Welke van de «functionarissen 1–17 VWS» waren lid van de politieke partij CDA ten tijde van de mondkapjesdeal?
Het onderzoeksbureau heeft in het eerste deelrapport – dat ziet op de overeenkomst met Relief Goods Alliance B.V. (RGA)- conform de opdracht haar bevindingen op organisatieniveau beschreven.2 Dit deel van de opdracht aan het onderzoeksbureau vloeit voort uit de toepassing van artikel 68 Grondwet en de invulling van de verschoningsgrond in het belang van de staat, zoals toegelicht in de Beleidslijn actieve openbaarmaking nota’s 2022.3 Op basis van dat (Grondwettelijk) kader is de regel dat bij het actief of passief aan het Parlement verstrekken van documenten – zoals onderzoeksrapporten -namen, functies en contactgegevens van ambtenaren worden gelakt. Alle naar personen herleidbare informatie wordt daarmee niet openbaar gemaakt. Lidmaatschap van een politieke partij is een gegeven over de politieke opvatting van een persoon. Dat is volgens de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) een bijzonder persoonsgegeven welke VWS als werkgever daarom niet verwerkt.
Gelet op de herleidbaarheid van de door u gevraagde (bijzondere) persoonsgegevens kan ik daarom zowel geen functie alsook geen lidmaatschap van een politieke partij van VWS functionarissen met u delen. Dit geldt zowel op grond van artikel 68 Grondwet als de Wet open overheid.
Welke functies bekleedden «functionarissen 1–17 VWS» bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ten tijde van de mondkapjesdeal? Kun u het antwoord op deze en bovenstaande vraag gaarne in een tabel aan de Kamer doen toekomen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het commissiedebat Mondkapjesdeal van 21 december aanstaande?
Ja.
Als u de gevraagde informatie niet wilt geven, kunt u dan duidelijk maken waarom u naast de naam van de functionaris óók diens functie op het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en partijlidmaatschap van het CDA geheim wilt houden?
Zoals hierboven in de beantwoording op vraag 2 en 3 beschreven, zijn de gegevens waarom u verzoekt (bijzondere) persoonsgegevens die herleidbaar zijn tot personen. Gelet op die herleidbaarheid kan ik daarom zowel geen functie alsook geen lidmaatschap van een politieke partij van VWS functionarissen met u delen. Dit geldt zowel op grond van artikel 68 Grondwet als de Wet open overheid.
Als u de gevraagde informatie niet geeft, kunt u dan uitleggen hoe u het ziet dat u de controlerende taak (artikel 68 van de Grondwet) van de indiener van deze schriftelijke vragen niet schendt, daar waar de indiener wil kunnen nalopen of er meer CDA-leden bij de totstandkoming van de deal (en zelfs een mogelijke vervolgdeal) betrokken waren, naast de CDA-leden: de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de Politiek Assistent van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de Secretaris-Generaal van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, CDA-Kamerlid Van den Berg en toenmalig CDA-Kamerlid Omtzigt?
Het is – zoals hierboven bij de beantwoording van vraag 2 en 3 beschreven – de regel dat bij de toepassing van artikel 68 Grondwet en de invulling van de verschoningsgrond in het belang van de staat (zoals toegelicht in de Beleidslijn actieve openbaarmaking nota’s 20224) alle naar personen herleidbare informatie niet openbaar wordt gemaakt.
Een correlatie bestaat tussen vaccinatiecampagnes en oversterfte |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met studies, zoals die van professor Schetters en professor Meester, waaruit blijkt dat er een (significant positieve) wiskundige correlatie bestaat tussen vaccinatiecampagnes en oversterfte?1, 2
De bronnen waarnaar verwezen wordt zijn blogposts en YouTube-video’s. Het betreft geen wetenschappelijke publicaties. Ik heb kennisgenomen van de betreffende uitlatingen over de genoemde correlatie. Ik ben onder meer in mijn beantwoording van schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) van 31 augustus jl. en 11 oktober jl. en in het debat met uw Kamer van 15 december jl. reeds ingegaan op deze en vergelijkbare suggesties. Daarbij benadruk ik nogmaals dat het vanuit wetenschappelijk oogpunt bij het doen van onderzoek belangrijk is om zorgvuldig onderscheid te maken tussen correlatie en causaliteit. Pas wanneer een causaal verband is aangetoond kan men spreken van een oorzaak-gevolg relatie.
Er is wereldwijde wetenschappelijke consensus over de veiligheid en effectiviteit van de COVID-19-vaccins. Instellingen als het CBS, het RIVM en Lareb houden nieuw onderzoek nauwlettend in de gaten. Ik zie geen enkele aanleiding om hieraan te twijfelen. Uit meerdere onderzoeken in binnen- en buitenland is gebleken dat het risico op overlijden na vaccinaties klein is. Binnen het vorig jaar uitgevoerde oversterfteonderzoek door het CBS en het RIVM, is gekeken naar het risico op overlijden binnen acht weken na COVID-19-vaccinatie. Uit dit onderzoek blijkt voor geen enkele leeftijdsgroep of vaccindosis een verhoogd risico op overlijden. Ook monitort bijwerkingencentrum Lareb de mogelijke bijwerkingen van de COVID-19-vaccins. Ook meldingen van overlijden na vaccinatie worden door Lareb onderzocht. Hierbij wordt benadrukt dat een melding van overlijden na vaccinatie niet betekent dat het vaccin de oorzaak is van het overlijden. Lareb geeft aan dat bij een groot deel van de meldingen een reeds bestaand gezondheidsprobleem de meest voor de hand liggende verklaring voor het overlijden is. Bij een aantal meldingen hebben bijwerkingen mogelijk bijgedragen aan het verslechteren van een al kwetsbare gezondheidssituatie of sluimerende onderliggende conditie, al dan niet door hoge leeftijd. Het gaat om bekende bijwerkingen van de COVID-19-vaccins, zoals koorts, misselijkheid en algemene malaise. In een aantal gevallen was COVID-19 de oorzaak van het overlijden. Het betrof vaak mensen van boven de 80 jaar die al voor de vaccinatie besmet waren geraakt met het coronavirus.
Zoals eerder aangegeven, vind ik het van belang om de redenen en oorzaken van oversterfte goed te onderzoeken. Ik ben blij met de ontwikkelingen van het onderzoek naar oversterfte dat via de begeleidingscommissie via ZonMw wordt uitgevoerd en het beschikbaar komen van gepseudonimiseerde vaccinatiegegevens binnen de beveiligde onderzoeksomgeving van het CBS. Naar verwachting zullen onafhankelijke onderzoekers, die niet gelieerd zijn aan het CBS en het RIVM, in maart starten met de vervolgfase van het oversterfteonderzoek. Hierbij krijgen onderzoekers de mogelijkheid om vaccinatiegegevens te koppelen aan onder andere doodsoorzakengegevens, de sterftecijfers en andere gegevens die binnen het CBS beschikbaar zijn. Ook kunnen onderzoekers onder strikte voorwaarden eigen data inbrengen en meenemen in hun onderzoek. De keuze voor de vraagstellingen en de gebruikte data ligt bij de onderzoekers zelf. De begeleidingscommissie die wordt gefaciliteerd via ZonMw ziet hierop toe.
Erkent u dat er een (significant positieve) correlatie bestaat tussen vaccinatiecampagnes en oversterfte?
Zie antwoord vraag 1.
Indien u deze door verschillende hoogleraren (en inmiddels ook in verschillende landen) gevonden (wiskundige) correlatie ontkent, bent u dan misschien ook in staat hier een onderbouwing voor te geven? Waarom zijn de correlaties gevonden door professor Schetters en professor Meester niet correct? Kloppen de data die zij gebruiken wellicht niet? Als dit zo is, waarom dan niet? Of erkent u de gebruikte analysemethode door de beide hoogleraren misschien niet? Als dit zo is, waarom dan niet? En wat is in dat geval volgens de mathematische analyse van uzélf, wél de correcte wiskundige correlatie tussen vaccinatiecampagnes en oversterfte in Nederland?
Zie antwoord vraag 1.
Indien u deze door verschillende hoogleraren (en in verschillende landen) gevonden (wiskundige) positieve correlatie erkent, geeft dit bij u wellicht dan misschien ook een «niet pluis gevoel»? Dat wil zeggen, bent u misschien ook bezorgd dat correlatie wellicht in dit geval ook zou kunnen betekenen dat er een causale relatie is tussen vaccinatiecampagnes en oversterfte?
Zie antwoord vraag 1.
Indien u niet bezorgd bent, waarom dan niet? Indien u wel bezorgd bent, wat gaat u, als Minister die primair verantwoordelijk is voor de volksgezondheid, dan doen met dit «niet pluis gevoel»?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk beantwoorden?
Vanwege de samenhang van de beantwoording heb ik hier niet voor gekozen.
Discrepanties bij het Lareb en EMA mbt registraties van Case Safety Reports voor coronavaccinatie |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving met betrekking tot het verdwijnen van meldingen uit Eudravigilance en de discrepantie tussen registraties van meldingen bij het Lareb en het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA)?1, 2
Ik heb kennisgenomen van deze berichten op Twitter.
Kunt u verklaren waarom het aantal Case Safety Reports voor Nederland, voor de vier coronavaccins van Pfizer, Moderna, AstraZenca en Jansen, bij het EMA op 10 december 2022 228,473 bedroeg en bij het Lareb op 11 december 2022 voor zes vaccins van bovengenoemde farmaceuten 233,378? Waar komt dit verschil vandaan?
De aantallen die op de website van het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) worden getoond komen om diverse redenen niet exact overeen met de registratie van Bijwerkingencentrum Lareb. Alle door Lareb ontvangen meldingen van patiënten en medisch beroepsbeoefenaren worden, na verwerking, dagelijks doorgestuurd aan het EMA. De cijfers van het EMA worden iedere maandag bijgewerkt met de meldingen die in de voorgaande week zijn ontvangen.
Kunt u uitleggen waarom het Lareb de vaccins van Pfizer en Moderna heeft opgesplitst met een extra categorie «herhaalprik»? Indien u dit niet weet, kunt u hierover dan opheldering vragen aan het Lareb?
De vernieuwde COVID-19-vaccins van BioNTech/Pfizer en Moderna zijn, naast de oorspronkelijke Wuhan-stam, ook gericht tegen de omikronvariant van het virus. Omdat de vaccins in samenstelling verschillen, worden meldingen van mogelijke bijwerkingen van de vaccins afzonderlijk van elkaar gemonitord.
Worden de meldingen die het Lareb registreert onder de categorie «herhaalprik» doorgegeven aan het EMA? Indien u dit niet weet, kunt u hierover dan informatie inwinnen bij het Lareb?
Ja.
Kunt u verklaren waarom in de database van het EMA het aantal nullification requests vanaf 2021 significant groter is ten opzichte van voorgaande jaren?
Het op grote schaal vaccineren heeft geleid tot relatief veel meldingen van vermoedelijke bijwerkingen ten opzichte van voorgaande jaren. Hiermee samenhangend is ook het absolute aantal meldingen dat is genullificeerd groter dan in voorgaande jaren. Een melding wordt genullificeerd als bijvoorbeeld is gebleken dat er een dubbele melding is gedaan. Ook kan de melder zelf de melding intrekken als er geen sprake meer is van een vermoeden van een bijwerking, bijvoorbeeld omdat er een andere oorzaak voor de klacht is gevonden.
Kunt u verklaren waarom Case Safety Reports van Marketing Authorisation Holders vanaf 2021 niet lijken te worden geregistreerd door het Lareb? Indien u dit niet weet, kunt u hierover dan opheldering vragen aan het Lareb?
Handelsvergunninghouders sturen Individual Case Safety Reports (ICSR’s) rechtstreeks naar de EudraVigilance-databank van het EMA, zonder tussenkomst van Lareb of het CBG. Meldingen uit Nederland die handelsvergunninghouders bij het EMA hebben ingediend worden automatisch doorgeleid naar Lareb, opdat deze deel uitmaken van de analyses van meldingen die Lareb uitvoert.
Klopt het dat het Lareb, volgens Europese regelgeving, wettelijk verplicht is om alle meldingen van bijwerkingen die het instituut ontvangt, door te geven aan het EMA? Zo ja, welke consequenties heeft dit als dit niet (volledig) is gebeurd?
Nederland is volgens Europese regelgeving verplicht er zorg voor te dragen dat alle meldingen van vermoedelijke bijwerkingen worden doorgegeven aan het EMA. Lareb voert dit deel van de wettelijke taak op het gebied van geneesmiddelenbewaking voor het CBG uit. Het CBG voert controles uit op de data van Lareb en kan eventuele geconstateerde tekortkomingen bij Lareb aankaarten en hier indien nodig consequenties aan verbinden.
Weet u of, en welke audits er zijn gedaan op de database van het Lareb en door wie? Zo niet, kunt u hierover dan informatie inwinnen bij het Lareb?
Ja, die worden conform voorschrift regulier gedaan.
Kunt u uitleggen waarom in de technische briefing van 13 december 2022 voor het berekenen van de ziekenhuis en IC-cijfers als gevolg van Covid-19 gewerkt is met onvolledige cijfers van het NICE, waardoor onterecht een stijging van 8 procent in opnames, in plaats van de werkelijke daling van 22 procent is gerapporteerd?
Actuele trends in het aantal ziekenhuis- en IC-opnames, zoals gerapporteerd in de presentatie van de heer Van Dissel van 13 december 20223, worden berekend aan de hand van niet-bijgewerkte cijfers van stichting NICE. Cijfers van de afgelopen kalenderweek, die vanwege rapportagevertragingen nog onvolledig zijn, worden zodoende niet met bijgewerkte cijfers van de voorgaande week vergeleken. Dat zou namelijk een vertekend beeld geven.
Ziet u de all cause mortality direct volgend op vaccinatie als een safety signal?
Zie de antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) van 11 oktober jl.4
Heeft u kennisgenomen van de nieuwste analyse van professor Theo Schetters die duidelijke correlatie laat zien tussen de aanhoudende oversterfte en vaccinatievolume?
Zie antwoord vraag 10.
Wie bepaalt wat gezien wordt als een safety signal, het Lareb of het EMA?
Lareb analyseert alle ontvangen meldingen van vermoedelijke bijwerkingen van geneesmiddelen en vaccins. Wanneer uit deze analyses een mogelijke nieuwe bijwerking of nieuwe informatie over een bestaande bijwerking naar voren komt, wordt dit door Lareb verder onderzocht. De bevindingen worden via signaleringen met het CBG gedeeld. Het CBG bekijkt of het inderdaad gaat om een bijwerking en stuurt het signaal zo nodig door aan het EMA. Ook handelsvergunninghouders kunnen safety signals aandragen. HetPharmacovigilance Risk Assessment Committee (PRAC) van het EMA is verantwoordelijk voor het beoordelen van deze safety signals. Alle door het PRAC beoordeelde signalen en bijbehorende aanbevelingen staan vermeld in de meeting highlights en de verslagen van de plenaire vergaderingen, te raadplegen via https://www.ema.europa.eu/en/committees/prac/prac-agendas-minutes-highlights.
Op basis van welke safety signals is door het Lareb en het EMA onderzoek gedaan?
Zie antwoord vraag 12.
Als de toename van de all cause mortality een safety signal is, is dat dan geen reden om het vaccineren, al is het maar kort, stil te leggen zodat een eventueel verband in kaart gebracht kan worden? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen aanleiding om het vaccineren tijdelijk te staken.
Het artikel ‘Illegale sigarettenfabriek ontdekt in Heerlen, 23 aanhoudingen?’ |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Illegale sigarettenfabriek ontdekt in Heerlen, 23 aanhoudingen»?1
Ja.
Hoeveel illegale tabaksfabrieken zijn er in de afgelopen vijf jaar door de Nederlandse opsporingsdiensten opgerold? Hoeveel illegaal geproduceerde tabakswaren zijn daarbij in beslag genomen?
De Douane en FIOD staan samen opgesteld om tabaksfraude aan te pakken. Het combiteam SMOKE (bestaande uit FIOD, Douane en Openbaar Ministerie) beschikt over de gegevens van beide diensten. Het geeft dan ook een reëler beeld om bij de antwoorden op de vragen 2 en 3 de gezamenlijke cijfers te noemen.
In het onderstaand overzicht staan de aantallen opgerolde fabrieken per jaar gespecificeerd.2 Uit de achterliggende data blijkt dat er bij deze fabrieken niet altijd sprake is van reeds geproduceerde tabakswaren. In het overzicht is daarom ook de inbeslaggenomen kilogrammen tabak opgenomen welke ingezet zouden gaan worden voor illegale productie (de rekensom die hierbij gemaakt kan worden is: 1 kilogram tabak is 1000 sigaretten).
Jaar
Aantal illegale fabrieken
Aantal inbeslaggenomen sigaretten (in stuks)
Hoeveelheid inbeslaggenomen tabak (in kilogrammen)
Hoeveelheid inbeslaggenomen waterpijptabak (in kilogrammen)
Opmerking
2018
12
37.662.140
18.998
-
2019
12
2.581.220
63.846
10.630
2 van de 12 illegale fabrieken waren specifiek voor
productie waterpijptabak
2020
1
3.600.000
32.000
–
2021
8
4.612.640
85.000
–
2022
61
9.574.380
128.220
3.039
2 van de 6 illegale fabrieken waren specifiek voor
productie waterpijptabak
Van de 6 aangetroffen illegale fabrieken waren er 2 in opbouw en 2 illegale fabrieken waren specifiek voor de productie van waterpijptabak.
Hoeveel tabakswaren zijn er de afgelopen vijf jaar door de douane onderschept? Kunt u een globaal overzicht geven vanuit welke landen deze tabakswaren voornamelijk afkomstig zijn?
In tabel 2 staan de hoeveelheden inbeslaggenomen tabaksproducten van de afgelopen vijf jaar. De aantallen genoemd in tabel 1 zijn verdisconteerd in tabel 2. De inbeslaggenomen tabaksproducten kwamen voornamelijk uit Verenigde Arabische Emiraten, Turkije, China, Vietnam en Wit-Rusland.
Jaar
Aantal inbeslaggenomen sigaretten
(in stuks)
Hoeveelheid inbeslaggenomen tabak
(in kilogrammen)
Hoeveelheid inbeslaggenomen waterpijptabak
(in kilogrammen)
2018
159.286.000
63.998
42.253
2019
112.123.298
128.205
15.933
2020
122.721.693
101.187
4.877
2021
227.314.895
164.199
44.505
20221
177.901.898
244.605
29.701
Voorlopige cijfers over 2022 (definitieve cijfers over 2022 zijn in februari 2023 beschikbaar).
Hoeveel inkomsten is de Nederlandse staat de afgelopen vijf jaar misgelopen als gevolg van illegale tabaksproductie en tabakssmokkel?
Van de inbeslagnames genoemd bij vraag en antwoord 3 is niet altijd duidelijk voor welk land de sigaretten/rooktabak bestemd zijn en dus hoe hoog de accijnsderving in Nederland is.
Uit de Empty Pack Surveymeting 2019 van de Douane3 volgt dat 1,7% van de geraapte pakjes namaaksigaretten en zogenoemde illicit whites betreft. Bij de meting van 2021 was dit aandeel 1,5%.4 De opbrengst van de tabaksaccijns lag de afgelopen jaren tussen de € 2,7 miljard en € 2,9 miljard. Op basis van deze getallen is de ruwe inschatting dat in de afgelopen jaren € 50 miljoen per jaar is misgelopen door illegale tabaksproductie en tabakssmokkel.
Daarnaast is gemeten dat ongeveer 15,5% in 2019 (en 15,3% in 2020) van de pakjes niet in de Nederlandse heffing is betrokken. Van dit deel is niet vast te stellen of dit wel of geen illegale handel betreft.
Buitenlands veraccijnsde en duty-free sigaretten mogen binnen toegestane hoeveelheden door reizigers meegenomen worden naar Nederland. Daarom kan niet worden gezegd dat de overheid deze opbrengsten misloopt.
Kunt u toelichten hoe hoog de kosten van smokkel en illegale productie van tabakswaren voor de samenleving zijn geweest de afgelopen vijf jaar?
Ik beschik niet over de gegevens om een betrouwbare schatting te kunnen maken van de kosten van smokkel en illegale productie van tabakswaren voor de samenleving. Kosten van illegale handel en productie betreffen in ieder geval de hierboven benoemde misgelopen belastinginkomsten. Daarnaast zijn er de kosten voor de strafrechtelijke handhaving, zoals van de Douane, FIOD, politie en de kosten voor het gehele justitieel apparaat. Maar onder kosten voor de samenleving als geheel vallen bijvoorbeeld ook de schade voor de volksgezondheid.
De Wereldbank noemt in een rapport uit 2019 onder meer de volgende maatschappelijke kosten van illegale handel.5 Belastingontduiking in verband met de illegale tabaksmarkt vermindert belastinginkomsten van de overheid en kan de houding ten opzichte van het betalen van belastingen in het algemeen veranderen. Illegale handel en productie ondermijnt verder het tabaksontmoedigingsbeleid omdat het de gemiddelde prijs van tabak kan laten dalen waardoor de betaalbaarheid stijgt, de beschikbaarheid voor jongeren kan vergroten en de regulering van waarschuwingen op verpakkingen en andere producteigenschappen niet worden nageleefd. Dit kan weer gevolgen hebben voor de volksgezondheid.
Ziet u een causaal verband tussen de verhoging van accijns op tabak en de toename van smokkel en illegale productie van tabakswaren?
Verhoging van de tabaksaccijns kan leiden tot een grotere prikkel voor smokkel en illegale productie van tabakswaren. Maar de prijs van tabak is niet het enige dat telt. Factoren zoals een efficiënte handhaving en sociale acceptatie van illegale handel spelen minstens zo’n grote rol. Ervaringen uit landen zoals Groot-Brittannië en Georgië tonen aan dat illegale handel in tabaksproducten met succes kan worden aangepakt, ook in tijden van stijgende accijnzen.6
Teneinde illegale handel in tabaksproducten tegen te gaan heeft Nederland in 2016 Europese regels op dit vlak ingevoerd. Tabaksproducten moeten getraceerd kunnen worden door de hele keten. De verplichting is met ingang van mei 2024 van toepassing op alle in de EU geproduceerde tabaksproducten en op producten van buiten de EU die voor de Europese markt bestemd zijn.
Momenteel geldt deze verplichting uitsluitend voor sigaretten en rooktabak. Tevens is in alle EU-lidstaten een veiligheidskenmerk verplicht gesteld om de authenticiteit van de tabaksproducten beter te kunnen controleren en de strijd tegen de illegale handel in tabaksproducten in de EU te intensiveren. Daarnaast heeft Nederland in oktober 2020 het Protocol tot uitbanning van illegale handel in tabaksproducten, bij het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging (FCTC) geratificeerd. Het Protocol schrijft uiteenlopende maatregelen voor waarmee illegale handel wordt tegengegaan zoals een verplichting om verdachte transacties te melden, controlemaatregelen op de doorvoer van tabaksproducten en internationale samenwerking. Dit is aanvullend op het reeds bestaande toezicht op illegale handel in tabaksproducten door de Douane en FIOD.
Kunt u een toelichting geven op de maatschappelijke kosten-baten-analyse (MKBA) met betrekking tot de vaststelling van het accijnsbeleid op tabakswaren? Welke waarde kent u daarin toe aan de maatschappelijke externe kosten als gevolg van de productie en consumptie van illegale tabakswaren? Bent u van mening dat het huidige beleid optimaal is vanuit het oogpunt van efficiëntie?
Er is geen maatschappelijke kosten-baten-analyse (MKBA) met betrekking tot de vaststelling van het accijnsbeleid op tabakswaren beschikbaar. Wel zijn er twee MKBA’s beschikbaar waarin de kosten van roken en de kosteneffectiviteit van rookpreventiemaatregelen in kaart zijn gebracht. SEO Economisch Onderzoek heeft in 2016 de totale maatschappelijke kosten en baten van roken in een kalenderjaar in beeld gebracht.7 De MKBA van de Universiteit Maastricht, het RIVM en het Trimbos-instituut, eveneens uit 2016, brengt de kosten en baten van meerdere beleidsscenario’s in kaart tot en met 2050, in vergelijking met de situatie waarin geen aanvullende maatregelen worden getroffen.8 In deze MKBA zijn de baten en kosten van onder meer een accijnsverhoging van 5% en een verhoging van 10% per jaar onderzocht. Er wordt daarbij geconstateerd dat grenseffecten en smokkel tot minder inkomsten voor de overheid zullen leiden. Bij het doorrekenen van de accijnsverhogingen is gekeken naar interventiekosten zoals extra administratieve lasten en handhavingskosten om smokkel te beperken. Hiervoor zijn echter beperkt gegevens beschikbaar en konden dan ook maar beperkt worden meegenomen in de uitkomsten. In de scenario’s met een accijnsverhoging van 5% en 10% per jaar en ook de andere onderzochte scenario’s leidt aanvullend beleid tot een aanzienlijke versnelling van de al dalende rookprevalentietrend en zorgt het voor een verhoogde welvaart voor de samenleving als geheel. Daarbij geldt dat wanneer deze jaarlijkse accijnsverhogingen worden ingebed in een breder pakket van tabaksontmoedigingsmaatregelen (het MPOWER-pakket van de WHO9) er een snellere en stevigere daling van het percentage rokers zal plaatsvinden.
De Wereldbank concludeert in het reeds genoemde rapport uit 2019 dat tabaksaccijns slechts een ondergeschikte rol speelt in de illegale handel. Illegale handel heeft zowel betrekking op de smokkel als de illegale productie van tabaksproducten.10 Andere factoren zoals sociale acceptatie van illegale handel en een hoog corruptieniveau, gebrek aan inzet om de illegale handel aan te pakken en een inefficiënte douane en belastingadministratie spelen een minstens zo belangrijke rol in het bestrijden van illegale handel in tabaksproducten.11 Om de illegale handel in tabaksproducten aan te pakken is het volgens de Wereldbank cruciaal dat landen accijnsheffingen invoeren en de naleving streng controleren.12 De Wereldbank geeft aan dat verhoging van de tabaksaccijns de volksgezondheid verbetert, de inkomsten uit tabaksaccijnzen verhoogt en de economische kosten geassocieerd met tabaksgebruik vermindert.13 Het kabinet is van mening dat beleid met regelmatige substantiële accijnsverhogingen zoals de verhoging van april 2020 en de verhogingen die in april 2023 en april 2024 zullen worden doorgevoerd van groot belang zijn voor het bereiken van een rookvrije generatie. Om deze reden zal het kabinet scenario’s onderzoeken hoe deze prijsmaatregel voor de langere termijn het beste kan worden ingezet om de rookvrije generatie in 2040 te behalen.14 Om zicht te blijven houden op de mogelijke ongewenste neveneffecten van accijnsverhogingen zoals illegale handel zullen de komende jaren in ieder geval Empty Pack Surveys worden uitgevoerd. Op 10 mei 2022 heeft u een Empty Pack Survey ontvangen waarin in 2021 in Nederland geraapte pakjes zijn onderzocht op herkomst.15 Het geraapte percentage illegale sigaretten was in 2019 1,7% en in 2021 bedroeg dit percentage 1,5%.
Heeft u zicht op het accijnsniveau van tabakswaren waarbij de marginale maatschappelijke kosten de marginale maatschappelijke baten overschrijden? Zo ja, waar ligt dat prijsniveau precies?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 7 is er geen MKBA met betrekking tot de vaststelling van het accijnsbeleid op tabakswaren beschikbaar waaruit het accijnsniveau kan worden afgeleid waarbij de marginale maatschappelijke kosten de marginale maatschappelijke baten overschrijden. Bureau Ecorys heeft in 2018 onderzocht hoe rokers op accijnsverhogingen reageren en heeft daarbij gekeken hoe de inkomsten voor de overheid zich ontwikkelen tussen 2015 en 2030. Het blijkt dat jaarlijkse accijnsverhogingen van 5% in combinatie van een breed pakket van tabaksontmoedigingsmaatregelen (het MPOWER-pakket van de WHO) ondanks toenemende aankopen van tabak over de grens resulteert in hogere accijnsinkomsten voor de overheid. Hogere accijnzen compenseren de daling in verkopen, zelfs bij relatief hoge accijnsniveaus.16 Hieruit volgt ook dat de vraag relatief inelastisch is en dat het rookgedrag dus beperkt verandert bij kleine accijnswijzigingen. De reeds besproken MKBA tabaksontmoediging17 waarin scenario’s voor een rookvrije samenleving zijn doorgerekend schetst een vergelijkbaar beeld.
Een combinatie van accijnsverhogingen (5% of 10% per jaar) met het MPOWER-pakket van de WHO heeft een gunstig effect op prevalentie en arbeidsproductiviteit. Uiteraard zullen er geen accijnsinkomsten van tabak meer zijn als Nederland rookvrij is. Dat is in de komende jaren echter nog niet aan de orde.
Bent u het er mee eens dat grote verschillen in accijns tussen Europese Lidstaten de smokkel in tabakswaren in de hand werken? Waarom kiest u er niet voor om de hoogte van accijns op Europees niveau af te stemmen?
De Richtlijn tabaksaccijns zorgt voor harmonisatie tussen lidstaten doordat deze richtlijn verplicht toe te passen minimumtarieven kent voor tabaksproducten. Nederland heeft, in vergelijking tot andere Europese landen, relatief hoge accijnstarieven op tabaksproducten. De verwachting is dat de Europese Commissie medio 2023 met een voorstel tot wijziging van de Richtlijn tabaksaccijns komt. De kans is groot dat de Europese Commissie daarbij voorstelt de minimumtarieven te verhogen. Het kabinet zal de Kamer hierover informeren met het BNC-fiche.
Uit een onderzoek van het RIVM naar de grenseffecten van de accijnsverhoging van april 2020, blijkt dat er geen grote toename van grenseffecten door de accijnsverhoging heeft plaatsgevonden.18 Echter speelde de gevolgen van covid-19 wel door de resultaten heen, waardoor het moeilijk is conclusies te verbinden aan de resultaten. Daarbij acht het RIVM het niet waarschijnlijk dat een groot deel van de Nederlandse rokers bij verdere prijsstijgingen vaker naar het buitenland zal reizen om daar rookwaren te kopen. Daarnaast suggereert ander onderzoek dat de geneigdheid om over de grens tabaksproducten te kopen afneemt naarmate men verder van de grens woont.19 Het percentage van mensen dat zegt te stoppen met roken blijft echter stijgen naarmate de accijns op tabaksproducten toeneemt.
Kunt u aangeven hoe er nu wordt samengewerkt met Europese opsporingsdiensten in het tegengaan van illegale handel in tabakswaren? Bent u bereid deze samenwerking te intensiveren?
De aanpak van illegale handel in tabakswaren moet ook in Europees verband gebeuren. Onder andere het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en Europol zien op Europees niveau op de handhaving van de illegale handel in tabakswaren. In het kader van de EU EMPACT-samenwerking (EMPACT staat voor het European multi-disciplinary platform against criminal threats) wordt voortdurend door nationale en Europese handhavings- en opsporingsdiensten en Openbaar Ministeries van de diverse lidstaten opgetreden tegen illegale tabaksproducten en het tegengaan van accijnsfraude. Dit blijkt ook uit de resultaten van de EU EMPACT samenwerking in 2021.20 Die samenwerking leidde onder meer tot de inbeslagname van 512,7 miljoen sigaretten, 1,61 miljoen kilo ruwe tabak en fijngesneden tabak en het oprollen van 365 plekken voor de productie en/of het versnijden en/of het opslaan van illegale tabak. Op nationaal niveau zijn de FIOD, de Douane en het Openbaar Ministerie hierbij betrokken. Daarnaast zet Nederland zich in voor de verplichtingen uit het FCTC-protocol. Deze internationale samenwerking zorgt voor wederzijdse bijstand tussen autoriteiten. Controle op illegale handel is mogelijk door deze gezamenlijke Europese opsporing en samenwerking. Nederland werkt al intensief samen met de verschillende Europese opsporingsdiensten. Er is op dit moment geen aanleiding om de samenwerking te intensiveren. Indien uit de praktijk blijkt dat deze samenwerking geïntensiveerd dient te worden, sta ik daarvoor open.
Wat is uw reactie op het bericht dat een medewerker van vaccinproducent Bilthoven Biologicals besmet is met het poliovirus en dat dit aan het licht kwam door een driewekelijkse rioolcheck bij het Utrecht Science Park?1
Het is zeer onwenselijk dat bij het werken met het poliovirus medewerkers besmet raken. Zowel de Omgevingsdienst als de IGJ hebben Bilthoven Biologicals verzocht onderzoek uit te voeren naar het incident. Mijn voorgangers hebben de Kamer geïnformeerd over eerdere incidenten met het poliovirus. De incidenten tonen de noodzaak aan strengere eisen te stellen aan de faciliteiten, die met het virus werken. Ik heb hiertoe een wetsvoorstel voorbereid, waarin een vergunningplicht voor poliofaciliteiten wordt voorgesteld. Met de vergunningplicht wordt beoogd om faciliteiten vooraf te kunnen toetsen op naleving van de strengere en meer specifieke eisen en zo nodig de vergunning in te kunnen trekken. Daarnaast krijgt de IGJ in dit wetsvoorstel wettelijk vastgelegde handhavings- en toezichtsbevoegdheden ten aanzien van «containment».
Is hier sprake van een Lab Leak? Zo nee, wat is de definitie van een Lab Leak?
Er is hier inderdaad sprake van een virus dat afkomstig is uit het laboratorium waar er mee gewerkt wordt en buiten het laboratorium is aangetroffen.
Wat is de status quo van de Lab Leak Theory als het gaat om de coronauitbraak in Wuhan, China, in december 2019?
Er zijn mij geen vorderingen bekend over onderzoek naar de theorie dat het coronavirus uit het laboratorium in Wuhan afkomstig zou zijn.
Wel is in juli van dit jaar in Science2 een onderzoek gepubliceerd, waarin wordt aangegeven dat het grootste deel van de eerste besmette mensen rond de markt in Wuhan zijn gevonden en dat op deze markt de eerste humane besmettingen statistisch verbonden kunnen worden aan een deel van de markt, waar verkopers van levende dieren staan en waar virus positieve monsters uit de omgeving zijn gevonden.
Hoe staat het met het onderzoek dat de Amerikaanse president Biden in mei 2021 aankondigde naar de Lab Leak Theory inzake de coronapandemie?
Ik heb geen nadere informatie over onderzoek van de Amerikaanse inlichtingendienst naar de theorie dat het coronavirus uit het laboratorium in Wuhan afkomstig zou zijn.
Worden er bij het Wuhan Laboratorium, dat in verband gebracht wordt met de Lab Leak Theory als het gaat om de coronauitbraak, ook periodieke rioolchecks gedaan?
Het is mij niet bekend of er bij het Wuhan laboratorium periodieke rioolchecks gedaan worden.
De herkomst van het SARS-COV-2 virus en het onderdrukken van de ‘lableak-theorie’ door een OMT-lid |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de berichtgeving rondom de betrokkenheid van onder andere het lid van het Outbreak Management Team (OMT) Koopmans bij het actief onderdrukken van de zogenaamde «lableak-theorie», met betrekking tot de potentiele herkomst van het SARS-COV-2 virus?1, 2, 3, 4
Ik heb kennisgenomen van de door u aangegeven berichten.
Was het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op enig moment tijdens de coronacrisis op de hoogte van de betrokkenheid van het OMT-lid Koopmans en haar collega Ron Fouchier bij de teleconferentie op 1 februari 2020 tussen verschillende internationale kopstukken uit het epidemiologische veld aangaande de herkomst van het SARS-COV-2 virus en de hypothese dat dit virus mogelijk, al dan niet opzettelijk, was gelekt uit het Wuhan Institute of Virology? Zo ja, op welk moment is het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport hiervan op de hoogte gebracht? Waarom is de Tweede Kamer hierover niet geïnformeerd? Heeft mevrouw Koopmans het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, het OMT, en/of het kabinet vooraf op de hoogte gesteld van haar deelname aan deze bijeenkomst en haar inbreng hierin? Is deze afgestemd met bovengenoemde partijen?
Het ministerie was niet op de hoogte van dit gesprek. Er is ook geen enkele rol voor het ministerie bij een wetenschappelijke gedachtenwisseling.
Is er naar aanleiding van de betrokkenheid van het OMT-lid Koopmans bij deze teleconferentie door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport met haar gesproken over deze kwestie en heeft het ministerie gevraagd om verslaglegging van hetgeen in deze bijeenkomst is besproken, bijvoorbeeld in de vorm van notulen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom is deze informatie niet gedeeld met de Tweede Kamer?
Hoe reflecteert u op de betrokkenheid van het OMT-lid Koopmans bij deze bijeenkomst en de rol die zij en de heer Fouchier hierbij hebben gespeeld door de mogelijkheid van een niet-natuurlijke herkomst/oorzaak van het SARS-COV-2 virus actief te ontkrachten, hoewel er op dat moment nog weinig bekend was over de herkomst van het virus, en prominente buitenlandse collega’s deze theorie wel degelijk reëel achtten?
Ik vind het logisch dat wetenschappers deelnemen aan een wetenschappelijke gedachtewisseling. Ik heb geen mening over de inhoud van de bijeenkomst en de standpunten die door de deelnemers zijn ingenomen, temeer omdat deelname van het Ministerie van VWS hieraan niet aan de orde was.
Hebben het OMT-lid Koopmans en de heer Fouchier hierbij naar uw mening gehandeld volgens de algemeen geaccepteerde wetenschappelijke standaarden? Zo ja, kunt u dit uiteenzetten?
Zie het antwoord op vraag 4.
Hoe reflecteert u op de verscheidene uiteenzettingen van verschillende professionals gedurende de coronacrisis, die aangeven dat tot op heden de mogelijkheid van een «lableak» niet uitgesloten kan/zou mogen worden, aangezien er nog te veel hiaten zitten in de kennis van het virus en de herkomst, om bepaalde hypotheses te verwerpen?
Dit is een interessante wetenschappelijke discussie.
Kunt u aangeven waarom u het OMT-lid Koopmans nooit heeft teruggefloten in haar herhaaldelijke stellige uitspraken met betrekking tot het actief publiekelijk verwerpen van de lableak-theorie, terwijl daar tot op heden nooit wetenschappelijk uitsluitsel over gegeven heeft kunnen worden?
Hoe reflecteert u op de recent openbaar gemaakte e-mails die de Amerikaanse journalist Jimmy Tobias in handen heeft gekregen, waarin duidelijk valt te achterhalen dat het OMT-lid Koopmans actief heeft gelobbyt voor het de kop indrukken van de lableak theorie? Vindt u het gerechtvaardigd dat mevrouw Koopmans op een dusdanige manier heeft gepoogd het wetenschappelijke en publieke debat te beïnvloeden, zonder sluitende wetenschappelijke onderbouwing en data? Op basis van welke bevoegdheid bent u van mening dat zij dat heeft mogen doen, gezien haar directe betrokkenheid bij en invloed op het politiek-bestuurlijke (corona)beleid in Nederland?5
Er is geen bevoegdheid nodig om deel te nemen aan een wetenschappelijke discussie.
Hoe reflecteert u op het feit dat het OMT-lid Koopmans zelf betrokken is bij een medisch instituut in Nederland waar zogenaamd «gain of function» onderzoek werd/wordt gedaan, waarbij virussen in laboratoria kunstmatig worden gemanipuleerd om ze gevaarlijker te maken, met alle risico’s van dien en dat bovendien al lange tijd geleden als omstreden is aangemerkt en waartegen uw departement onder leiding van voormalig Minister Schippers wetgeving zou ontwikkelen? Bent u niet van mening dat het OMT-lid Koopmans persoonlijke belangen heeft bij het ontkrachten van de mogelijkheid van een lableak, gezien haar eigen werkzaamheden op het gebied van gain of function onderzoek?
Voor het antwoord op de vragen 9 t/m 11 wil ik u graag verwijzen naar de antwoorden op de vragen over hoog-risico biolaboratoria en gain-of-function onderzoek (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 566) die ik u op 22 november jl. heb doen toekomen.
Kunt u aangeven of in het Viroscience lab in Rotterdam nog steeds gain-of-function-onderzoek plaatsvindt? Zo ja, met welke virussen wordt geëxperimenteerd?
Zie antwoord vraag 9.
Is dergelijk onderzoek verantwoord, gezien de risico’s die ermee zijn gemoeid? Wat zijn de baten van het gain-of-function onderzoek en hoe staan die in verhouding tot de risico’s en mogelijke kosten, nu blijkt dat er geen pandemie door werd voorkomen, maar er mogelijk wel door is veroorzaakt?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat het OMT-lid Koopmans vanuit dat licht bezien toegestaan is om überhaupt uitspraken te doen over de mogelijkheid van een lableak, aangezien de wetenschappelijke onafhankelijkheid en de onafhankelijkheid van het OMT daarmee in het geding is gekomen?
Ik zie niet in hoe de deelname aan een wetenschappelijke discussie de wetenschappelijke onafhankelijkheid in het geding kan brengen.
Kunt u uitleggen waarom de mogelijkheid van een lableak in vele andere landen inmiddels wel wordt geaccepteerd en daarover publiekelijk wordt gesproken, maar in Nederland niet? Waarom volgt u de mondiale wetenschappelijke lijn plotseling niet meer, terwijl dat de gehele coronacrisis lang wel het credo van het kabinet was?
Er is geen enkele reden waarom in Nederland niet over een lableak gesproken zou kunnen worden.
Gaat u, met de kennis die u inmiddels heeft, actief werk maken van het opnieuw onderzoeken van de mogelijkheid dat de SARS-COV-2 uitbraak zijn oorsprong heeft in een lableak? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek naar de herkomst van het SARS-COV-2 wordt onder leiding van de WHO uitgevoerd.
Gaat u het OMT-lid Koopmans vragen haar stellige uitspraken tegen de mogelijkheid van een lableak te rectificeren? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat ga ik zeker niet doen. Integendeel, ik steun mw. Koopmans en andere wetenschappers van harte om te blijven deelnemen aan het wetenschappelijke en publieke debat. Gelukkig worden wetenschappers in Nederland niet door de overheid opgeroepen uitspraken op hun vakgebied te rectificeren, als er al iets te rectificeren zou zijn.
Mocht de oorsprong van het SARS-COV-2 virus wel liggen bij een lableak, heeft dat dan consequenties voor het OMT-lid Koopmans en de evaluatie en voortzetting van het coronabeleid en het toekomstige beleid op het gebied van «pandemische paraatheid»? Zo ja, op welke manier?
Nee, of de oorsprong van het SARS-COV-2 virus nu wel of niet in een laboratorium ligt doet er voor het beleid t.a.v. corona niet toe en voor pandemische paraatheid geldt dat altijd met de mogelijkheid van een pathogeen dat uit een laboratorium ontsnapt rekening moet worden gehouden.
Waarom heeft u er nooit voor gekozen de mogelijkheid van een lableak in ieder geval als optie te behouden in de coronacommunicatie, teneinde zo transparant mogelijk te zijn richting de burger en de (wetenschappelijke) dialoog open te houden, om de coronacrisis zo goed mogelijk te bestrijden?
Het is niet aan de Nederlandse overheid om te speculeren over de herkomst van het SARS-COV-2 virus. Dit wordt door wetenschappers onderzocht onder leiding van de WHO.
Wat vindt u ervan dat het OMT-lid Koopmans de afgelopen jaren nooit heeft gerept over haar deelname aan de eerder genoemde teleconferentie en haar invloed op de publieke beeldvorming met betrekking tot de herkomst van het SARS-COV-2 virus, ook niet nadat er nieuwe inzichten, hypotheses en data beschikbaar kwamen die op zijn minst hadden moeten leiden tot het steeds opnieuw her-evalueren van de tot dan toe getrokken conclusies over deze vraag? Zal mevrouw Koopmans hierover verantwoording moeten afleggen aan het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, het kabinet en het OMT?
Nee, het is volstrekt niet aan de orde dat een wetenschapper verantwoording aan de overheid zou moeten afleggen over deelname aan wetenschappelijke discussies.
Acht u het zelf mogelijk, gezien het vele bewijs dat in de afgelopen 2,5 jaar is aangevoerd, dat het SARS-COV-2 virus geen natuurlijke oorsprong heeft, maar door mensen is gemaakt en afkomstig is uit het Wuhan-lab? Zo ja, kunt u aangeven hoe waarschijnlijk dit volgens u is? Zo nee, kunt u aangeven waarom niet?
Ik verwijs hiervoor graag naar de WHO.
Bent u het ermee eens dat, gezien het enorme belang van deze kwestie, en de onduidelijkheid die nog altijd bestaat op dit gebied, in Nederland een onafhankelijke commissie zou moeten worden ingesteld om onderzoek te doen naar de herkomst van het SARS-CoV-2-virus, de rol hierin van het Viroscience lab van het Erasmus MC en de kosten/risico’s, versus de baten van het gain-of-function onderzoek dat in Nederland plaatsvindt? Zo nee, waarom niet?
Nee, de WHO is het best geëquipeerd om onderzoek te doen naar de herkomst van het SARS-CoV-2-virus.
Het bericht ‘Nederlanders hebben minder vertrouwen in vaccinaties’ |
|
Judith Tielen (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederlanders hebben minder vertrouwen in vaccinaties» en het onderliggende onderzoek van de Europese Commissie «State of Vaccine Confidence in the European Union 2022»?1, 2
Ja.
Bent u het eens dat het zorgwekkend is dat het vertrouwen in de noodzaak, de effectiviteit en de veiligheid van vaccins onder de Nederlandse bevolking significant is gedaald? Trekt u bij de aanpak «Vol vertrouwen in vaccinaties» ook op met Europese collega’s?
Ik hecht zeer aan het belang van vaccinaties en het behalen van een zo hoog mogelijke vaccinatiegraad. Daarvoor is vertrouwen erg belangrijk. De uitkomsten van dit onderzoek suggereren een zorgwekkende tendens. Ik wil wel benadrukken dat de dataverzameling in voorjaar 2022 plaatsvond, op dat moment werden in Nederland kinderen tussen 5 en 12 jaar uitgenodigd voor de COVID-vaccinatie. Tegelijkertijd is het nu te vroeg om wat te kunnen zeggen over de ontwikkeling van het vertrouwen in vaccinaties en daarnaast het effect daarvan op de vaccinatiegraad in heel 2022. In het kader van de aanpak «Vol vertrouwen in vaccinaties» is het RIVM gestart met het verkennen van de mogelijkheid om een langdurige en structurele vertrouwensmonitor op te zetten, om het vertrouwen in vaccinaties en de vaccinatiebereidheid goed in kaart te brengen. De uitkomsten van dit Europese onderzoek bevestigen het belang van mijn beleidsinzet. Naast het opzetten van de vertrouwensmonitor, wordt ook geacteerd op actuele signalen. Het RIVM heeft naar aanleiding van zorgwekkende berichten van jeugdgezondheidszorgmedewerkers over de opkomst voor de vaccinaties voor 9-jarigen (BMR en DTP) in het voorjaar een flitspeiling uitgevoerd onder 1.000 ouders met een kind in de leeftijd van 0–3,5 jaar en 1.000 ouders met een kind in de leeftijd van 9–14 jaar. Momenteel worden de resultaten van deze flitspeiling en de vergelijking met voorgaande peilingen verder uitgewerkt.
Over de aanpak op het gebied van de vaccinatiegraad wordt uitgewisseld met Europese collega’s. Dit is bijvoorbeeld gebeurd op de conferentie Expert Conference on Vaccination in Praag op 21 en 22 november 2022 over vaccinatietwijfel.
Waarom is niet gekozen voor een maatschappelijke dialoog breder dan COVID-19-vaccinaties, gezien aangaande de vaccinatie tegen COVID-19 besloten is een maatschappelijke dialoog te organiseren over bijdragen die geleverd kunnen worden aan de vaccinatiebereidheid? Hoe wordt voorkomen dat verschillende trajecten rondom het verhogen van de vaccinatiebereidheid naast elkaar gaan lopen en integraliteit ontbreekt?
Er bestaan in onze maatschappij uiteenlopende perspectieven op de covidvaccinatie, waarbij we slechts beperkt zicht op de onderliggende beweegredenen hebben. Wat zorgt ervoor dat mensen er wel of niet toe overgaan om zich te laten vaccineren tegen COVID-19? Welke overwegingen spelen hierbij een rol? En in hoeverre is hierbij sprake van een individuele keuze of een in sociaal verband gevormde afweging? Daarom zijn de maatschappelijke dialogen, die nu plaatsvinden, opgezet om meer inzicht te krijgen in de beweegredenen rondom COVID-19 vaccinatie in de periode na de acute crisis. Daarmee zijn deze dialogen weliswaar COVID-19 specifiek, maar het is zeker niet uit te sluiten dat een deel van de uitkomsten ook voor vaccinaties (anders dan COVID-19-vaccinatie), relevant zal zijn.
Om de integraliteit te borgen en ervoor te zorgen dat de verschillende trajecten rondom vaccinatiebereidheid elkaar versterken, worden de uitkomsten gedeeld en besproken met de bij vaccinaties betrokken partijen.
Kunt u een overzicht geven van de gerealiseerde vaccinatiegraden onder de bevolking, uitgesplitst naar leeftijdsgroepen voor onder andere het Rijksvaccinatieprogramma voor baby’s en dreumesen, de HPV-vaccinaties uitgesplitst onder meisjes en jongens, en voor de seizoensprikken griep voor de jaren 2018, 2020 en 2022? Komen de trends hierbij overeen met de gedaalde vertrouwenscijfers?
De meest recente cijfers voor de deelname aan het Rijksvaccinatieprogramma gaan over 2021 en zijn in juli van dit jaar gepubliceerd door het RIVM3. Dit rapport gaat over vaccinaties die voornamelijk al vóór 2022 werden gegeven. De vaccinatiegraad, zoals gerapporteerd in de publicatie van juli 2022 was 1–2 procentpunt lager dan een jaar eerder, maar was in de jaren daarvoor voor de meeste vaccinaties juist weer iets toegenomen. De percentages van eerdere rapporten staan ook in deze publicatie.
In januari 2023 komen voorlopige opkomstcijfers over de vaccinatiegraden van het Rijksvaccinatieprogramma in 2022 beschikbaar; hierover zal uw Kamer geïnformeerd worden. Halverwege 2023 wordt het jaarlijkse vaccinatiegraadrapport over 2022 gepubliceerd. De vaccinatiegraad betreft altijd een momentopname, omdat het mogelijk is vaccinaties later in te halen.
De invoering van informed consent, het informeren, navragen en registreren van uitdrukkelijke toestemming voor de uitwisseling van gepersonaliseerde RVP-vaccinatiegegevens tussen de JGZ en het RIVM, leidt ertoe dat het RIVM vanaf 1 januari 2022 alleen de cijfers kan geven over de vaccinaties waar informed consent voor geregistreerd is. Daarmee zullen de vaccinatiecijfers een onderschatting zijn van de werkelijke deelname en is vergelijking met eerdere jaren niet meer goed mogelijk.
Voor de griepvaccinatie gaan de meest recente cijfers over 20214. Daar werd een stijging in de deelname ten opzichte van het voorgaande jaar gezien. Een mogelijke verklaring, die de auteurs van het rapport geven, is dat vanwege de COVID-19-pandemie het belang van vaccinatie tegen griep werd benadrukt en veel mensen zich mogelijk ook meer bewust waren van het belang van vaccineren. In 2020 en 2021 zijn meer mensen met griepvaccinatie gestart dan in 2019. Dit zijn mensen, die ook in 2019 al een uitnodiging voor griepvaccinatie ontvingen, maar daar eerder niet op ingingen.
Hoe verklaart u de grote verschillen tussen leeftijdsgroepen met betrekking tot het vertrouwen in vaccins, waarbij Nederland het grootste verschil tussen jongeren en ouderen laat zien in de Europese Unie? Wat is het verwachte effect van het afgenomen vertrouwen onder jonge leeftijdsgroepen op de verwachte vaccinatiegraad van het Rijksvaccinatieprogramma voor baby’s en dreumesen? En op de HPV-vaccinatiegraad?
Er is geen eenduidige verklaring voor de verschillen in vertrouwen tussen leeftijdsgroepen. Mogelijk spelen verschillen in vertrouwen in instituties, risicoperceptie van infectieziekten en in gebruikte informatiebronnen hierbij mee. De structurele vertrouwensmonitor, die het RIVM op dit moment opzet, geeft op termijn inzicht in dit soort vraagstukken. Het is niet te voorspellen hoe het vertrouwen de vaccinatiegraad in de toekomst gaat beïnvloeden.
De studie van de EU suggereert dat het vertrouwen ten aanzien van vaccineren in het algemeen en in het bijzonder voor de HPV-vaccinatie in 2022 gedaald is ten opzichte van een vergelijkbare meting in 2018. De laatste meting van deze studie is uitgevoerd in maart en april 2022. Tijdens deze maanden werden in Nederland kinderen tussen 5 en 12 jaar uitgenodigd voor de COVID-vaccinatie, nadat in het najaar van 2021 ook 12–18-jarigen voor COVID-vaccinatie in aanmerking kwamen. De uitnodigingen voor de COVID-vaccinatie voor tieners vielen voor een deel samen met de start van de introductie van de HPV-vaccinatie voor jongens, de verlaging van de leeftijd van de HPV-vaccinatie en de inhaalrondes hiervoor. Het RIVM heeft van uitvoerders signalen ontvangen dat een deel van de ouders er in het najaar van 2021 voor koos om hun kind eerst tegen COVID te laten vaccineren. Dit is mogelijk ten koste gegaan van de opkomst voor de HPV-vaccinatie in het najaar van 2021. Het meten van vertrouwen is niet hetzelfde als de werkelijke opkomst, maar we zagen in dit voorjaar van 2022 wel een teleurstellende opkomst. Begin juli heeft het RIVM naar aanleiding van de tegenvallende opkomst een bijeenkomst met de JGZ georganiseerd. De belangrijkste redenen die professionals zien voor de lagere opkomst, zijn corona- en prikmoeheid. Dit wordt ook aangegeven door de ouders. Ook blijkt dat RVP- uitnodigingsbrieven soms ongeopend worden weggegooid, omdat men dacht dat het over de COVID-vaccinatie ging. Daarnaast waren in het voorjaar van 2022 ook relatief veel mensen ziek door griep of COVID-19, waardoor een RVP-vaccinatie wellicht moest worden uitgesteld. Inmiddels lijkt de opkomst dit najaar bij te trekken. Een update van de voorlopige opkomst zal, zoals gebruikelijk en ook benoemd bij mijn antwoord op vraag 4, in januari met uw Kamer worden gedeeld.
Hoe beoordeelt u de risico’s van dit dalende vertrouwen op de bevolkingsimmuniteit van ernstige en potentieel dodelijke infectieziekten? Welke stappen worden er gezet om eventuele uitbraken op bijvoorbeeld de kinderopvang te voorkomen, gezien daar ook kinderen aanwezig zijn die vanwege leeftijd nog niet gevaccineerd kúnnen worden?
Als een infectieziekte van persoon tot persoon wordt overgedragen, zorgt een hoger percentage door immuniteit beschermde mensen in de bevolking voor minder overdracht van de infectie, een vermindering van de circulatie van de ziekteverwekker en daardoor ook een verminderde blootstelling aan de infectie bij mensen, die niet immuun zijn. Zo worden jonge kinderen, die nog niet gevaccineerd zijn, beschermd door gevaccineerde mensen om ons heen. Dit noemen we «groepsbescherming». Ik zet ook daarom volop in op het bereiken van een zo hoog mogelijke vaccinatiegraad. In mijn brief «Vol vertrouwen in vaccinaties» heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn aanpak.
Zoals gesteld in het antwoord op vraag 2, is het nu te vroeg om al iets te kunnen stellen over, de ontwikkeling van het vertrouwen en het effect ervan op de vaccinatiegraad. Daarom hou ik de ontwikkeling in het vertrouwen en de vaccinatiegraad goed in de gaten, zoals ik ook aangeef in mijn Kamerbrief «Vol vertrouwen in vaccinaties». Daarnaast wordt ook de immuniteit in de bevolking gemeten. Het RIVM voert 10-jaarlijkse Pienter studies uit, waarin antistoffen in het bloed worden bepaald5. Tevens is het belangrijk om erop te wijzen dat immuniteit in de bevolking een optelsom is van jarenlange inzet op vaccineren. Deze immuniteit verandert niet direct in het geval van een lagere vaccinatieopkomst van één cohort. Zoals benoemd, kan op dit moment niet geconcludeerd worden dat de tendens die benoemd wordt in het onderzoek leidt tot een lagere vaccinatieopkomst.
Tot slot, zolang er infectieziekten zijn, blijft een risico bestaan op (kleine) uitbraken. Bij een uitbraak van een infectieziekte kan het RIVM het Outbreak Management Team (OMT) bijeenroepen. Regionaal vindt de bestrijding van de infectieziekte plaats onder leiding van de dPG (directeur Publieke Gezondheid) van de GGD. Het OMT adviseert, afhankelijk van de specifieke situatie, over maatregelen om de uitbraak te bestrijden.
Ook adviseert het OMT over eventueel aanvullend wetenschappelijk onderzoek en de communicatie over de uitbraak. Indien kinderdagverblijven te maken hebben met een uitbraak, worden zij betrokken bij de te nemen maatregelen, zoals vervroegde vaccinatie. Met deze maatregelen wordt verdere verspreiding bij een uitbraak voorkomen.
Hoe verklaart u het grote verschil tussen professionals en andere bevolkingsgroepen als het gaat om vertrouwen in de vaccins? Wat kunt u doen met deze inzichten om in alle groepen het vertrouwen in vaccins te helpen vergroten?
De kennis onder de professionals over vaccinaties is groter dan in de algemene bevolking. De deskundigheidsbevordering en scholingen rondom vaccinaties in het algemeen en het Rijkvaccinatieprogramma in het bijzonder zijn een belangrijk onderdeel van het aanbod van het RIVM voor professionals. Verder wordt in samenwerking met de VU gewerkt aan gesprekstechniek-scholingen voor professionals, zodat zij op effectieve wijze hun vertrouwen kunnen overbrengen en mensen met vragen over vaccinaties goed kunnen bedienen. Professionals zijn een belangrijke ambassadeur voor het belang van vaccinatie en een vraagbaak voor mensen met vragen. Om die reden zet ik, zoals ik ook aangeef in mijn aanpak «Vol vertrouwen», dan ook in op het goed equiperen van professionals met voldoende kennis en vaardigheden.
Welke leerpunten heeft u uit voorgaande campagnes over vaccinaties, bijvoorbeeld HPV en COVID-19, gehaald? Bent u het eens dat naast publiekscampagnes over de COVID-19-vaccinaties ook algemene vaccinatiecampagnes (zowel publieks- als doelgroepgericht) nodig zijn om Nederlanders te helpen begrijpen waarom álle aangeboden vaccins belangrijk, effectief en veilig zijn?
Ja, uiteraard ben ik dit met u eens en dit is de huidige werkwijze. Ook voor de COVID-19 pandemie waren er campagnes voor de vaccinaties uit het Rijksvaccinatieprogramma, bijvoorbeeld voor de maternale kinkhoestvaccinatie.
Wat we onder meer hebben geleerd van de verschillende vaccinatiecampagnes, waaronder COVID-19, over het vertrouwen in vaccins, is dat het belangrijk is open en transparant te zijn, bijvoorbeeld over vaccinbijwerkingen. Een ander leerpunt is dat mensen veel belang aan hechten wat artsen en experts hen vertellen over nut en noodzaak van vaccinatie.
Daarnaast is het goed om twijfels en zorgen, die mensen hebben, en wat verder leeft in de samenleving te erkennen en hiermee rekening te houden. De Gedragsunit van het RIVM levert hiervoor de nodige informatie en inzichten. Voor een beter inzicht in twijfel over COVID-19-vaccinaties is een maatschappelijke dialoog gestart, zie ook het antwoord op vraag 3.
Bij andere campagnes, zoals recent bij HPV voor jongens en de aanvullende HPV-campagne, wordt er voorafgaand aan de implementatie onderzoek gedaan naar de vaccinatie-intentie en de kennis onder de doelgroepen over het ziektebeeld en de vaccinatie. Deze voorkennis wordt ingezet om de campagnes en de voorlichting goed af te stemmen op de vragen die er leven.
Daarnaast geldt voor het Rijksvaccinatieprogramma dat altijd herinneringsuitnodigingen worden verstuurd als mensen de vaccinatie niet hebben gehaald, zodat er meerdere inhaalmogelijkheden zijn.
De opvolging van de aangenomen motie van het lid Van Haga over een gesprek over het bij Lareb melden van onverwachte ziektebeelden na coronavaccinatie |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Kunt u zich de aangenomen motie van het lid Van Haga herinneren over een gesprek over het bij Lareb melden van onverwachte ziektebeelden na coronavaccinatie?1
Ik ben in mijn brief van 4 juli jl. ingegaan op deze motie.2 Ik heb tevens meermaals verwezen naar mijn reactie op deze motie, bijvoorbeeld in antwoorden op eerdere schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) van 5 juli jl.,325 juli jl.,4 25 augustus jl.,5 31 augustus jl.6
Kunt u aangeven of en op welke manier er door het kabinet inmiddels gesprekken zijn gevoerd met beroepsverenigingen van artsen om onverwachte ziektemeldingen na coronavaccinatie te melden bij het Lareb? Zo ja, met welke beroepsverenigingen is inmiddels gesproken en wat is uitkomst van deze gesprekken? Kunt u de ervaringen van de artsen met wie is gesproken delen en hierop reflecteren? Zo nee, waarom hebben er (nog) geen gesprekken plaatsgevonden?
Zoals ik ook al in het commissiedebat over het langere termijn coronabeleid van 16 juni jl. heb aangegeven, vind ik het niet noodzakelijk om extra overleg te voeren met het Lareb over dit onderwerp.7 Het Lareb voert de wettelijke taak van geneesmiddelen- en vaccinveiligheidsbewaking voor het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) uit. Dit betekent het verzamelen, registreren en analyseren van meldingen van bijwerkingen van geneesmiddelen en vaccins. Volgens de Geneesmiddelenwet (artikel 78:3) zijn zorgverleners immers verplicht bij het Lareb melding te maken van ernstige bijwerkingen.
Hoe reflecteert u inmiddels op de onverklaarbare toename in ziektebeelden zoals hartaandoeningen, auto-immuunziekten en de nog altijd aanhoudende oversterfte in relatie tot de corona(herhaal)vaccinaties?
Weet of u artsen op eigen initiatief inmiddels vaker onverwachte ziektemeldingen na coronavaccinatie melden bij het Lareb? Heeft u hier cijfers van en om welke ziektemeldingen gaat het dan?
Krijgt u zelf berichten van artsen die een relatie tussen onverwachte ziektemeldingen en coronavaccinaties vermoeden? Zo ja, hoeveel zijn dat er per maand en wat doet u met die berichten?
Wordt het Lareb actief gestimuleerd om bij artsen en/of beroepsverenigingen van artsen uit te vragen of onverwachte ziektemeldingen worden gemeld? Zo nee, waarom niet?
De berichtgeving over het verbranden van persoonlijk beschermingsmiddelen (PBM) en de mondkapjes van de ’Sywert-deal’ |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «20 miljoen mondkapjes van Sywert van Lienden gaan definitief de verbrandingsoven in» van Follow The Money1?
Ja, dat heb ik.
Hoe reflecteert u op het feit dat bijna 300 miljoen producten uit de voorraad PBM die tijdens de coronacrisis is aangelegd als noodvoorraad voor de zorg nu niet meer geschikt zijn voor gebruik en dus zullen worden vernietigd? Kunt u uitleggen hoe het kan dat er kennelijk zo’n grove inschattingsfout is gemaakt bij het inkopen van PBM, dat zo’n grote hoeveelheid producten achteraf niet nodig is gebleken?
Bij het uitbreken van de coronapandemie werd Nederland – net als vele andere landen – begin 2020 geconfronteerd met een exploderende vraag naar persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM). Tegelijkertijd ontstond er een internationale verstoring van het aanbod daarvan, waardoor er acute problemen ontstonden bij de levering van PBM aan de zorg. Het was juist toen ook van groot belang dat de zorg kon beschikken over voldoende PBM van de juiste kwaliteit. Daarom is destijds een centrale noodvoorraad van PBM aangelegd om hiermee de zorg te kunnen voorzien.
De coronacrisis was een dusdanig uitzonderlijke periode dat het niet mogelijk was om op dat moment een inschatting te maken voor welke periode en vervolgens hoeveel producten redelijkerwijs ingekocht moesten worden.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat er zo veel producten over de datum zijn gegaan? Is bij de inkoop van alle PBM niet op houdbaarheidsdatum geïnventariseerd en uitgegeven aan de zorg, ten einde zo efficiënt mogelijk met de voorraad om te gaan? Zo nee, waarom is dit niet gebeurd?
Bij de uitgave van PBM aan de zorg is steeds gekeken naar de houdbaarheidsdatum. Middelen met de kortste houdbaarheid gingen als eerste het magazijn uit. Middelen die uitgeleverd werden aan de zorg moesten een houdbaarheidsdatum van minimaal een maand hebben. De markt voor PBM heeft zich inmiddels al geruime tijd hersteld en zorgaanbieders kunnen PBM bij hun reguliere leveranciers inkopen.
De centrale voorraad is dusdanig groot dat het niet mogelijk is gebleken om alle middelen voor het verstrijken van de houdbaarheidsdatum uit te leveren aan de zorg of een andere goede bestemming te geven via verkoop of donatie.
Is het magazijnbeheer van het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) na het rapport van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) uit december 2020 herzien door processen in te richten voor het monitoren van de conditie en bruikbaarheid van de producten in de opslag? Zo ja, op welke manier en hoe kan het dan dat er nu alsnog zo veel producten niet zijn ingezet en moeten worden vernietigd? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze processen zijn ingericht en verbeterd. Deze inrichting zorgt ervoor dat er volledig inzicht is in de voorraad, de bijbehorende houdbaarheidsdata en of de middelen al dan niet geschikt zijn voor gebruik in de zorg.
De reden dat er middelen over de houdbaarheidsdatum zijn geraakt, heeft te maken met de hoeveelheid PBM die is ingekocht aan het begin van de crisis. Toen de markten zich hadden hersteld, raakte de wereldhandel verzadigd. Het Ministerie van VWS en LCH hebben vervolgens geprobeerd om zoveel mogelijk middelen te verkopen en te doneren. In december 2021 en in het eerste kwartaal van 2022 zijn ruim 500 miljoen goederen buiten de EU verkocht. Ook zijn er bijna 60 miljoen middelen gedoneerd aan verschillende landen en instanties.
Kunt u uitleggen waarom niet al eerder is geanticipeerd op het «over de datum» gaan van deze producten en er daarop niet is ingespeeld, bijvoorbeeld door de producten gratis aan ziekenhuizen en zorginstellingen/organisaties te verstrekken en/of deze te transporteren naar andere/arme landen?
Zie antwoord op vraag 3 en 4. Bij de uitgave en bij het afbouwen van de voorraad is rekening gehouden met de houdbaarheidsdatum. Er wordt alles aan gedaan om de middelen zoveel mogelijk te verkopen en te doneren. Volgens de Wet Markt en Overheid mag de overheid niet zomaar goederen weggeven aan zorginstellingen/organisaties. Dit leidt tot marktverstoring en dat moet zo veel mogelijk worden voorkomen.
Kunt u aangeven of uw departement er tijdens het sluiten van de deal met Relief Good Alliance van Sywert van Lienden van op de hoogte was dat mondmaskers slecht gerecycled kunnen worden en dat een groot deel van de mondkapjes van de zogenaamde «Sywert-deal» binnen afzienbare tijd dus onbruikbaar zouden worden en zouden moeten worden vernietigd, aangezien voorafgaand aan de deal al duidelijk was dat er op dat moment eigenlijk al genoeg mondmaskers geregeld waren door het LCH?
Nee, op dat moment werd gekeken of de mondmaskers voldeden aan de op dat moment geldende kwaliteitseisen voor de zorg en niet naar de recyclebaarheid.
Zo ja, hoe verantwoordt u de mondkapjesdeal dan vanuit het duurzaamheidsbeleid van het kabinet, aangezien het natuurlijk verre van duurzaam is om 20 miljoen mondkapjes te vernietigen?
Er wordt op dit moment onderzoek gedaan naar het recyclen van mondmaskers. Uit de tussentijdse resultaten blijkt dat de verwachting is dat een aanzienlijk deel van de mondkapjes goed verwerkt kan worden tot een granulaat of composiet wat gebruikt kan worden voor allerlei toepassingen. De definitieve resultaten zullen worden meegenomen in een volgende aanbesteding. De mondmaskers van RGA vormen hierop geen uitzondering en zijn dus deels recyclebaar.
Kunt u uitleggen op welke manier u het gerechtvaardigd vindt dat grote sommen belastinggeld met het vernietigen van de mondkapjes uit de Sywert-deal de facto verloren gaan en wij in dit geval dus letterlijk kunnen spreken van «weggegooid geld»?
Aan het begin van de coronacrisis dreigden er in de zorg acute tekorten van PBM. Het Ministerie van VWS heeft destijds een centrale voorraad aangelegd om de tekorten te beperken. Het ministerie wilde daarmee voorkomen dat zorgverleners onbeschermd moesten werken met het risico om ziek te worden. Het was op dat moment niet duidelijk hoe lang de leveringsproblemen in de markt zouden aanhouden en hoe lang de crisis zou duren.
Aangezien het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ten tijde van het sluiten van de deal met Relief Goods Alliance al wist dat er geen mondkapjes meer nodig waren en deze mondkapjes nu ook nog eens ongebruikt worden vernietigd, vindt u dan niet dat er sprake is van diefstal van gemeenschapsgeld door de overheid? Zo nee, waarom niet?
Destijds waren er nog zorgen over de beschikbaarheid van voldoende mondmaskers voor de zorg.
Waarom wordt in de aanbesteding voor de vernietiging van de PBM als voorwaarde gesteld dat het winnende bedrijf slechts tien procent van het materiaal hoeft om te zetten in een «herbruikbare grondstof»? Waarom is dat percentage niet hoger, aangezien het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport eerder beloofde de PBM bij vernietiging duurzaam te zullen verwerken? Wat zijn dan nu de overwegingen om dat principe los te laten?
Het principe van duurzaam verwerken maakt onderdeel uit van de aanbesteding. De eis van 10% heeft betrekking op het perceel «Mondmaskers en dergelijke». Voor wat betreft het perceel «Kunststofproducten» is als eis gesteld dat minimaal 75% omgezet dient te worden in een herbruikbare grondstof. De beide percentages gelden als ondergrens. Inschrijvers worden beloond voor het aanbieden van meer duurzame oplossingen. De gunning van beide percelen wordt in belangrijke mate gebaseerd op duurzaamheid, namelijk 500 van de 1000 punten zijn door inschrijvers te verdienen op het onderdeel «verwerkingsproces». Hierbij wordt onder meer gekeken naar: de mate waarin de inschrijver op concrete en aantoonbare wijze bijdraagt aan een zo duurzaam mogelijke verwerking van het product. Hierbij geldt hoe hoger de mate van nuttige toepassing hoe beter de beoordeling.
Waarom wordt verkoop of donatie van de overtollige PBM beschouwd als «marktverstoring» door de overheid? Waarom prevaleert marktwerking boven het duurzaam omgaan met betreffende goederen en/of het helpen van arme landen die de producten nog wel zou kunnen/willen gebruiken?
Er kan sprake zijn van marktverstoring indien de overheid goederen of diensten aanbiedt op een markt waar ook andere partijen actief zijn onder de dan geldende marktprijs. Met het schenken of verkopen van overtollige PBM begeeft de overheid zich op de markt voor het aanbieden van PBM. Om te voorkomen dat de overheid met de haar ter beschikking staande middelen marktverstorend handelt wanneer zij goederen of diensten op een markt aanbiedt heeft zij zich te houden aan de wet Markt en Overheid (Hoofdstuk 4b Mededingingswet).
Er worden alleen PBM duurzaam verwerkt die over de datum zijn of kwalitatief niet voldoen aan de gestelde eisen. Er werd en wordt zo veel mogelijk PBM verkocht of geschonken maar zoals eerder aangegeven is de markt verzadigd.
Kunt u aangeven aan welke criteria partijen die zich inschrijven voor de aanbesteding voor de vernietiging van de PBM moeten voldoen? Op welke manier wordt gegarandeerd dat niet opnieuw buiten de normale aanbestedingsprocedure een deal wordt gesloten, zoals bij de Sywert-deal ook het geval was?
In de procedure, zoals bij elke Europese Aanbesteding, zijn een aantal uitsluitingsgronden van toepassing. De bewijslast voor deze uitsluitingsgronden zijn onder meer een uittreksel van het handelsregister, een verklaring van de Belastingdienst en een gedragsverklaring aanbesteden. Daarnaast zijn in de aanbesteding een aantal geschiktheidseisen opgesteld. Inschrijvers moeten voldoen aan geschiktheidseisen op het gebied van financiële en economische draagkracht en technische bekwaamheid (referentieopdrachten, kwaliteitszorg en milieuzorg). Inschrijvers dienen aan te tonen dat ze voldoen aan de gestelde geschiktheidseisen, onder meer door het invullen van verklaringen of het overleggen van referenties. De gehele procedure vindt plaats conform de Aanbestedingswet.
Kunt u inzichtelijk maken hoe en op welke manier het vernietigen van deze grote hoeveelheid PBM schadelijk is voor het milieu/klimaat?
Hier kunnen wij geen uitspraak over doen, de methode van verwerking is niet voorgeschreven en is onderdeel van de aanbestedingsprocedure. Pas na gunning is bekend op welke wijze de middelen duurzaam verwerkt gaan worden.
Kunt u aangeven hoe groot de economische/financiële schade is van het nodeloos inkopen, opslaan en vervolgens weer vernietigen van deze hoeveelheid PBM?
Het is niet mogelijk dit te berekenen, omdat de middelen op verschillende momenten zijn ingekocht en met verschillende prijzen. Ook de opslagkosten zijn verschillend. Het is niet mogelijk om nu inzage te geven in de te verwachten verwerkingskosten, deze kosten zijn onderdeel van de momenteel lopende Europese Aanbesteding.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel de overheid uitgeeft voor de aanbestedingsprocedure voor het vernietigen van deze PBM?
Onderzoek wijst uit dat de kosten van een Europese Aanbesteding ongeveer 30.000 euro per procedure bedragen. De kosten voor duurzame verwerking zijn bekend na gunning van de aanbesteding.
Kunt u aangeven hoeveel PBM de aangelegde noodvoorraad na vernietiging van de betreffende producten nog bevat en op welke termijn dit niet langer houdbaar zal zijn? Wordt dit inmiddels gemonitord? Gaat u actief proberen om de producten die op dit moment nog bruikbaar zijn in te zetten en/of te verkopen/doneren? Zo ja, is daarvoor een plan en kunt u dat openbaar maken?
Hier is geen eenduidig en eenvoudig antwoord op te geven. De middelen hebben diverse houdbaarheidsdata, variërend van nu tot halverwege 2026. Er wordt al geruime tijd uitvoering gegeven aan de goederen-exit-strategie noodvoorraad zoals uiteengezet in de brief aan de Tweede Kamer op 10 december vorig jaar2.
Kunt u aangeven hoeveel PBM er door andere bedrijven dan Relief Goods Alliance nog geleverd zijn na het sluiten van de Sywert-deal en het moment dat LCH publiekelijk bekend maakte dat er genoeg PBM waren? Zijn de lopende contracten met andere leveranciers als gevolg daarvan herzien en is er geprobeerd deze te ontbinden, om ervoor te zorgen dat de levering van overtollige PBM zou stoppen? Zo nee, waarom niet?
Na het sluiten van de deal met RGA zijn nog enkele contracten gesloten. Dit zijn contracten geweest voor met name chirurgische maskers en handschoenen. Daarnaast zijn na het aannemen van motie van het lid Van Kooten-Arissen3 in januari 2021 contracten voor het afnemen van FFP2-mondmaskers bij Nederlandse leveranciers gesloten.
Hoe strikt is de uiterste houdbaarheidsdatum bij de betreffende PBM? Is het mogelijk de PBM te herevalueren en de houdbaarheidsdatum verantwoord aan te passen, zodat de producten langer te gebruiken zijn? Zo nee, waarom niet? Zo, bent u bereid dit te overwegen?
Na verloop van de houdbaarheidsdatum kan de fabrikant de wettelijk vereiste productkwaliteit niet garanderen en kan het middel niet verantwoord ingezet/gebruikt worden. Aan de productkwaliteit zijn wettelijke eisen gesteld. Het laten onderzoeken van de houdbaarheidsdatum en vermelden van de houdbaarheidsdatum op de verpakking valt onder de verantwoordelijkheid van de fabrikant. Bureau LCH is een distributeur en geen fabrikant en mag volgens de Europees wettelijke vereisten geen wijzigingen maken aan de verpakking.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat over de mondkapjesdeal?
Ja.
Stichting Open Nederland |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Kan de Kamer de beschikking krijgen over de notulen van het bestuurlijk overleg van 27 januari 2021, over het voorstel van de toenmalig voorzitter van het bestuur van Stichting Open Nederland (SON) voor de realisatie van speciale teststraten waar toegangstesten konden worden afgenomen? Zo nee, waarom niet?
Er zijn geen notulen van het bestuurlijk overleg van 27 januari 2021. Hetgeen is besproken in dit bestuurlijk overleg is uiteindelijk verwerkt in het «Plan van aanpak februari 2021». Deze is met uw Kamer gedeeld (perspectief-op-de-heropening-van-nederland-spoor-2a-sociaal-leven.pdf (overheid.nl)).
Bent u ervan op de hoogte dat SON tot op heden geen enkele jaarrekening openbaar heeft gemaakt en op geen enkele andere manier openbare financiële verantwoording heeft afgelegd? Bent u ervan op de hoogte dat hierdoor geen sprake is van transparantie over de rechtmatigheid, efficiëntie en juistheid van de inkomsten en uitgaven, terwijl de stichting zich hier in artikel 13 van de Akte van Oprichting wel toe verplicht heeft gesteld? Hoe oordeelt u hierover?
SON heeft haar jaarrekening gepubliceerd op 6 december 2022.
Kan de Kamer de beschikking krijgen over de in artikel 1, lid 2 van de dienstverleningsovereenkomst van de SON en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport omschreven akkoord voor fase 2, 3 en 4 en de addenda voor fase 1, 2, 3 en 4? Zo nee, waarom niet?1
De Dienstverleningsovereenkomst is openbaar beschikbaar (Overeenkomst voor de uitvoering van werkzaamheden voor het opschalen van de testcapaciteit voor het sociaal leven | Publicatie | Rijksoverheid.nl). De addenda zijn bijgevoegd in bijlage 2a t/m d.
Kan de Kamer de beschikking krijgen over de offerte van 13 april 2021, die het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ontvangen heeft van SON, zoals omschreven in artikel 1, lid 3 van de dienstverleningsovereenkomst met SON? Zo nee, waarom niet?
Er is geen offerte van 13 april 2021. Naar aanleiding van het Plan van aanpak (zie antwoord vraag2 werden door SON (wekelijkse) updates gepresenteerd over de stand van zaken van de operatie. Hier werden ook de financiën in meegenomen. Zie in bijlage 3 zo’n update van 16 april 2021.
Kan de Kamer de beschikking krijgen over het afgesproken «Plan van aanpak februari 2021», zoals omschreven in artikel 1, lid 3 van de dienstverleningsovereenkomst met SON? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kan de Kamer de beschikking krijgen over de dienstverleningsovereenkomst van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport met Loveland Productions B.V. in 2020 en 2021 en de daarbij behorende begroting(en), offertes, facturen en specificaties van het type dienstverlening, zodat deze kunnen worden gecontroleerd op juistheid, volledigheid en rechtmatigheid van overheidsuitgaven? Zo nee, waarom niet?
Ja, zie bijlage 5a en 5b. Voor beide testsporen (1 en 2a) van Loveland is een verantwoordingsdocument opgeleverd waarop door een onafhankelijke accountant een goedkeurende verklaring is afgegeven (zie bijlage 5c t/m 5f). Offerte en begrotingen kunnen in verband met bedrijfsgevoelige informatie niet met uw Kamer gedeeld worden. Deze stukken zijn wel onderdeel geweest van de accountantscontrole die door een onafhankelijke accountant is uitgevoerd op de activiteiten van Loveland in 2021 en 2022.
Kan de Kamer de beschikking krijgen over de overeenkomst tussen SON en Loveland Productions B.V., zoals beschreven in artikel 5, lid 4 in de dienstverleningsovereenkomst met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Zo nee, waarom niet?
Tussen SON en Loveland Productions B.V. is geen overeenkomst gesloten. Partijen hebben afgestemd welke werkzaamheden en activiteiten ten behoeve van de XL-paviljoens bij Loveland en welke bij SON (en de door haar na een aanbesteding te contracteren testaanbieders) lagen. Deze demarcatie is als bijlage opgenomen in de overeenkomst tussen SON en de testaanbieders die de XL-paviljoens hebben geëxploiteerd. Daarnaast is er tussen de betreffende testaanbieders en Loveland
een bruikleenovereenkomst gesloten in verband met het gebruik voor de testaanbieders van de betreffende XL-paviljoens. Zie voor beide stukken bijlage 6.
Kan de Kamer de beschikking krijgen over een getekend addendum, offerte, begroting, verantwoording van de werkelijke kosten en de nacalculatie van fase 1 t/m 4, zoals omschreven in artikel 3, lid 2 van de dienstverleningsovereenkomst tussen de Staat der Nederlanden en SON, om deze te controleren op juistheid, volledigheid en rechtmatigheid van overheidsuitgaven? Zo nee, waarom niet?
Ja, zie voor de addenda bijlage 2a t/m d. Offerte, begrotingen en verantwoording van de werkelijke kosten kunnen in verband met bedrijfsgevoelige informatie niet met uw Kamer gedeeld worden. Deze stukken zijn wel onderdeel geweest van de controle die door een onafhankelijke accountant is uitgevoerd op de activiteiten van SON in 2021 en 2022.
Kan de Kamer de beschikking krijgen over alle facturen met referentienummer: 16-4068-26556 en 16-4068-26047, zoals omschreven in artikel 3, lid 10 en artikel 3, lid 5 van de dienstverleningsovereenkomsten tussen de Staat der Nederlanden en SON? Zo nee, waarom niet?2
Deze facturen zijn verwerkt in de reeds gepubliceerde jaarrekening van SON.
Kan de Kamer de beschikking krijgen over alle overige facturen van SON aan het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport uit 2021 en 2022? Zo nee, waarom niet?
Eventuele overige facturen zijn verwerkt in de reeds gepubliceerde jaarrekening van SON.
Kan de Kamer de beschikking krijgen over alle contracten van SON met de aangesloten testaanbieders? Zo nee, waarom niet?
Volgens de normale financiële verantwoordingsprocedures is inzage gegeven in de informatie van alle boekingen die gedaan zijn vanuit het Ministerie van VWS naar SON en andersom. Uit uw vraagstelling begrijp ik dat u inzicht wilt in contracten en facturen van SON met derden. Het vragen om inzicht in transacties van een opdrachtnemer aan derden is niet gebruikelijk en wordt zonder gegronde aanleiding niet gedaan. Ik zag en zie geen aanleiding om onderzoek te doen naar alle individuele contracten en facturen van SON.
Kan de Kamer de beschikking krijgen over alle facturen van onderaannemers van SON en ook de bewijzen dat deze onderaannemers zijn betaald en op prestatie zijn gecontroleerd, zoals afgesproken in artikel 3, lid 5 van de dienstverleningsovereenkomst? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Kan de Kamer de beschikking krijgen over de wekelijkse kwantitatieve rapportages en de gespreksverslagen van het wekelijkse coördinatieoverleg, zoals afgesproken in artikel 3, lid 6 en artikel 4, lid 3 van de dienstverleningsovereenkomst? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Is een batig saldo overgebleven na afloop van de dienstverleningsovereenkomst dat de SON contractueel verplicht is terug te storten naar het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, zoals u aangeeft in uw Kamerbrief van 14 april 2021? Zo ja, om welk bedrag gaat dit en is dit teruggestort naar het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport?3
Ja, een deel van het overgebleven saldo à 180 miljoen is op 7 september 2022 teruggestort naar het Ministerie van VWS. In december 2022 is aanvullend nog 65 miljoen teruggestort. SON voert op dit moment nog werkzaamheden uit op basis van gemaakte afspraken en een begroting. Daarvoor stelt het Ministerie van VWS budget beschikbaar aan SON. Budget dat niet is benut zal teruggestort worden aan het Ministerie van VWS.
Kunt u aangeven wie de leverancier van de testen is geweest en een volledige onderbouwing van de kosten hiervan geven, volgens artikel 3, lid 9 van de dienstverleningsovereenkomst ARVODI 2018 fase 1 t/m 4 tussen SON en de Staat der Nederlanden waarin is aangegeven dat de prijs betrekking had op alle diensten en materialen exclusief de kosten voor de testen? Zo nee, waarom niet?
Dienst Testen (DT), onderdeel van het Ministerie van VWS, heeft in 2020 een voorraad antigeensneltesten voor professioneel gebruik aangekocht bij 8 verschillende leveranciers. Prijzen van die testen liepen sterk uiteen. Toen Testen voor Toegang (TvT) vorm begon te krijgen is besloten dat commerciële testaanbieders de testen uit de voorraad van DT zouden gebruiken zolang de voorraad strekt. Zolang deze testen door DT zouden worden verstrekt, ontvingen de testaanbieders een verminderde vergoeding voor de door hun uitgevoerde testen.
In de overeenkomst die SON aanging met testaanbieders (Open House5 was het volgende opgenomen ten aanzien van de vergoeding:
Na afloop van TvT zijn overtollige testen retour gehaald door DT wanneer ze nog houdbaar waren en naar afvalverwerkers gebracht wanneer de houdbaarheid verstreken was.
Kan de Kamer de beschikking krijgen over het addendum Helpdesk en Supportdesk zoals omschreven in artikel 5, lid 7 van de dienstverleningsovereenkomst? Zo nee, waarom niet?
Deze informatie is terug te vinden in de bijlagen van addenda I (zie bijlage 2a) en «Bijlage 3 behorend bij Addendum II bij Overeenkomst VWS-SON» (bijlage 8a)
Kan de Kamer de beschikking krijgen over het addendum met aanvullende ICT-afspraken zoals omschreven in artikel 8, lid 3 van de dienstverleningsovereenkomst? Zo nee, waarom niet?
Nadere eisen aan ICT-uitvoering zijn opgenomen in Addendum I (bijlage 2a) bij punt 9. Daarnaast werden door SON (wekelijkse) updates gepresenteerd over de stand van zaken van de operatie. Hier werden ook de ICT in meegenomen. Zie in bijlage 9 een voorbeeld hiervan van 29 april 2021.
Erkent u dat u op grond van artikel 6 van de dienstverleningsovereenkomst tussen SON en de Staat der Nederlanden op uw verzoek, per omgaande en zonder voorbehoud, inzage kunt krijgen in de volledige administratie en alle andere relevant geachte stukken van SON?
Ja.
Kan de Kamer de beschikking krijgen over alle geregistreerde meldingen van SON en/of de aangesloten testaanbieders in het dashboard CoronIT van de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD), zoals omschreven in artikel 8, lid 3 van de dienstverleningsovereenkomst? Zo nee, waarom niet?
SON is geen testaanbieder die beschikt over de data van testuitslagen wat onder andere betekent dat SON zelf geen testuitslagen heeft geregistreerd in CoronIT. Positieve testuitslagen dienden door testaanbieders zelf te worden geregistreerd in CoronIT. Er is geen juridische grondslag om deze data met de Tweede Kamer te delen.
Kunt u aantonen dat SON geen winst heeft gemaakt en dat de bestuurders een marktconforme vergoeding hebben ontvangen, aangezien volgens artikel 3, lid 2 van de Akte van Oprichting van de SON opereerde zonder winstoogmerk?
Zie de gepubliceerde jaarrekening van SON.
Kunt u aangeven wat de taakverdeling van de bestuurders is bij SON? Wie is de voorzitter, penningmeester en secretaris?
Zie antwoord vraag 20.
Kan de Kamer de beschikking krijgen over alle gespreksverslagen van de bestuursvergaderingen van SON, zoals omschreven in artikel 8, lid twee van de Akte van Oprichting van SON? Zo nee, waarom niet?
Gespreksverslagen van de bestuursvergaderingen van SON zijn een interne aangelegenheid van SON. Het Ministerie van VWS heeft hier geen beschikking over.
Bent u bereid om SON de opdracht te geven om de volledige boekhouding te overhandigen, inclusief een volledige download van de crediteurenadministratie, transacties en facturen, om te verifiëren of belastinggeld op een rechtmatige, efficiënte, juiste manier besteed is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11, 12, 13.
Kan de Kamer de beschikking krijgen over een volledige download van de gehele administratie van SON? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 23.
Kunt u de Kamer informeren of, en zo ja, hoeveel winst SON in 2021 heeft gemaakt? Hoe verhoudt zich dit tot akte van oprichting artikel 3 lid 2, waarin staat opgenomen dat SON niet beoogt winst te maken?
Zie de gepubliceerde jaarrekening van SON.
Kunt u de Kamer informeren over de ontvangen bezoldiging door de bestuurders en leden Raad van Commissarissen om te kunnen toetsen dat deze bezoldiging niet bovenmatig was, zoals in de akte van oprichting lid 6 staat bepaald?
Zie antwoord vraag 25.
Kunt u de Kamer een balans en een staat van baten en lasten van SON over het kalenderjaar 2021 doen toekomen, aangezien conform artikel 13 lid 2 van de Akte van Oprichting het bestuur verplicht is jaarlijks binnen zes maanden na afloop van het boekjaar een balans en een staat van baten en lasten van de Stichting te maken en op papier te stellen en het eerste boekjaar vervalt op 31 december 2022?
Zie antwoord vraag 25.
Kunt u aantonen waarom u van oordeel bent dat de vereiste kennis en ervaring niet op de markt vindbaar was, waardoor SON in aanmerking kwam voor het uitvoeren van de opdracht? Kunt u de Kamer hierover informeren? Kunt u het Programma van Eisen en de bijbehorende functionele en technische specificaties en de selectie- en gunningscriteria aan de Kamer ter beschikking stellen en de overweging waarom niet aanbesteed is conform de Europese Aanbestedingsrichtlijnen en waarom geen concurrentie is gesteld?
In de brief d.d. 14 april in reactie op het verzoek van de Vaste Kamercommissie van VWS d.d. 13 april 2021 van mijn voorganger is aangegeven dat het cruciaal was toen het besluit eenmaal genomen was om speciale testcapaciteit voor toegangstesten te realiseren, dat de testcapaciteit voor toegangstesten in korte tijd kon worden opgezet. Een verkorte aanbestedingsprocedure duurt minimaal 6–8 weken, waarna vervolgens de opstartfase nog zou moeten beginnen. De wens bestond echter op dat moment om in februari/maart 2021 van start te kunnen gaan met het opzetten van toegangstesten. Om die reden heeft mijn voorganger vanwege de snelheid, in afwijking van de Europese aanbestedingsregels, de Stichting financieel in de gelegenheid gesteld om dit te realiseren. Van de Stichting is geëist om bij de verdere vormgeving van de testcapaciteit zo veel mogelijk andere partijen te betrekken middels aanbesteding.
Ten aanzien van de vraag of SON haar uitgaven heeft uitgevoerd conform de aanbestedingsregels verwijs ik u naar het gepubliceerde jaarverslag van SON.
Kunt u aangeven of SON kwalificeert als een aanbestedende dienst, aangezien in artikel 5 lid 2 van de dienstverleningsovereenkomst fase 1 t/m 4 staat opgenomen dat als SON kwalificeert als een aanbestedende dienst, conform artikel 1 lid 1 Aanbestedingswet, de stichting gehouden is aan de aanbestedingsregels? Zo ja, kunt u aan de Kamer aantonen dat SON zich gehouden heeft aan de aanbestedingsregels en dat alle uitgaven van de SON zijn uitgevoerd conform de Europese aanbestedingsregels? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 28.
Het artikel ‘Arbodiensten slaan alarm: burn-outgolf dreigt vanwege krappe arbeidsmarkt’ |
|
Barbara Kathmann (PvdA), Senna Maatoug (GL) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Kent u het artikel «Arbodiensten slaan alarm: burn-outgolf dreigt vanwege krappe arbeidsmarkt»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het feit dat het aantal werknemers dat last heeft van burn-outklachten is toegenomen?
Preventie van burn-out klachten moet prioriteit hebben voor werkgevers. Dit is voor de individuele werknemer van belang, maar ook voor de werkgever zelf. Werkgevers zijn volgens de Arbowet verplicht om arbeidsrisico’s, zoals werkstress in kaart te brengen en te mitigeren door middel van een risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) met bijbehorend plan van aanpak. Zo herkennen zij eerder de risico’s en kunnen zij maatregelen treffen om deze in hun bedrijf te voorkomen.De afgelopen jaren zien we een opwaartse trend van het aantal werknemers dat burn-outklachten rapporteert: van 12% in 2014 naar 17% in 2021. Ik vind dat percentage veel te hoog en heb dan ook actie ondernomen om deze opwaartse trend te keren. Dit doe ik onder meer sinds 2021 samen met VWS, OCW, sociale partners en vele veldpartijen met het meerjarenprogramma Brede Maatschappelijke Samenwerking burn-outklachten (BMS). De BMS richt zich op preventie van burn-outklachten. Daarnaast werk ik aan het meerjarenprogramma RI&E, dat richt zich op het ondersteunen van werkgevers bij het opstellen van een RI&E. Ik informeer uw Kamer binnenkort separaat over de voortgang van onder meer de BMS in aansluiting op de integrale aanpak Mentale gezondheid van ons allemaal.
Bent u het eens dat bestrijden van verzuim een belangrijke oplossing kan zijn voor het aanpakken van de arbeidsmarktkrapte?
De huidige arbeidskrapte zorgt voor een toename van werkdruk in vrijwel alle sectoren. Daardoor kan personeel sneller overbelast raken en uitvallen. Een grote inzet op preventie van uitval als gevolg van werkdruk is daarom van belang, maar zal op zichzelf de krapte niet oplossen.
Afgelopen juni heb ik met mijn collega’s, de Minister voor APP, de Minister van OCW, de Minister voor LZS, de Minister van EZK, de Minister voor PVO uw Kamer geïnformeerd over de basis van de aanpak van arbeidsmarktkrapte.2 Begin 2023 ontvangt uw Kamer een brief over aanvullende kraptemaatregelen.
Welke maatregelen gaat u nemen om het aantal werknemers dat last heeft van burn-outklachten te laten dalen?
Uit onderzoek blijkt dat de oorzaken van burn-outklachten bij werknemers gelegen zijn in (een combinatie van) factoren in het individu (de privésituatie), werk en maatschappij. De BMS richt zich daarom op die oorzaken. Om nog effectiever te zijn in het aanpakken van onder meer de maatschappelijke factoren is de BMS afgelopen jaar aangesloten bij de integrale aanpak «Mentale gezondheid van ons allemaal» van het Ministerie van VWS. De BMS geeft daarmee invulling aan de actielijn «Mentaal gezond aan het werk». De Staatssecretaris van VWS heeft uw Kamer op 2 december jl. geïnformeerd over de voortgang van deze integrale aanpak.3 Ik informeer uw Kamer binnenkort over de voortgang van de BMS.
Bent u het eens dat het altijd bereikbaar moeten zijn voor werknemers tot werkstress kan leiden?
Ja, het gevoel om altijd bereikbaar te moeten zijn, ook buiten werktijd, kan stress veroorzaken bij werknemers. Psychosociale arbeidsbelasting (PSA) is een belangrijke oorzaak van ziekte en uitval van werknemers. Daarom is het zo belangrijk dat werkgevers en werknemers maatregelen treffen om psychosociale arbeidsbelasting te voorkomen, onder meer door het maken van afspraken over bereikbaarheid buiten werktijd. Op grond van de Arbowet is de werkgever primair verantwoordelijk voor de arbeidsomstandigheden van de werknemers en moet deze zorgen voor de veiligheid en gezondheid van de werknemers. De werkgever is verplicht om beleid te voeren, binnen het algemene arbeidsomstandighedenbeleid, dat erop is gericht om PSA te voorkomen of indien dat niet mogelijk is, te beperken als dit een risico vormt voor de werknemers en de organisatie.4 Het Arbobesluit werkt deze verplichting verder uit5 en verplicht werkgevers om de risico’s in kaart te brengen in een Risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E).6 Als er binnen een organisatie een risico bestaat op PSA, moet de werkgever als onderdeel van de RI&E een plan van aanpak opstellen met daarin maatregelen om deze belasting te voorkomen of te verminderen.Afgelopen jaren wordt er in steeds meer cao’s een bepaling over bereikbaarheid buiten werktijd opgenomen. Sinds 2019 zijn er in 19 van de 98 SZW-steekproef cao’s7 afspraken opgenomen over bereikbaarheid buiten werktijd (in hun principeakkoorden). Dit is onder andere het geval in de Jeugdzorg, Kinderopvang, de politie en het Rijk.
Vindt u het ook zorgwekkend dat 60% van de werkgevers werkdruk geen belangrijk arbeidsrisico vindt?2
Uit de Werkgevers Enquête Arbeid (WEA) 2021 van TNO blijkt dat 40% van de werkgevers werkdruk noemt als een van de belangrijkste arbeidsrisico’s in hun organisatie.9 Uit de WEA 2021 blijkt niet dat de overige 60% van de werkgevers werkdruk als onbelangrijk arbeidsrisico ziet, maar dat andere arbeidsrisico’s volgens de werkgevers een grotere rol spelen in hun organisatie. Werkdruk wordt door werkgevers bovendien het vaakst genoemd als belangrijkste arbeidsrisico binnen de organisatie.10 Ik vind het belangrijk dat werkgevers aandacht hebben voor werkdruk als arbeidsrisico. Werknemers met werkgerelateerde gezondheidsklachten voeren vooral werkdruk en werkstress aan als reden voor verzuim.11 Daarom zet ik, met de maatregelen uit de BMS en het Meerjarenprogramma RI&E, in op het ondersteunen van werkgevers bij het in kaart brengen en voorkomen van risico’s op werkdruk.
Kunt u aangeven hoe vaak de Arbeidsinspectie onderzoek heeft gedaan naar de vraag of bedrijven aandacht besteden aan bestrijden van werkstress in de risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) en plan van aanpak?
De Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA) werkt risicogericht en programmatisch. De Arbeidsinspectie heeft een themaprogramma psychosociale arbeidsbelasting (PSA), dat zich o.a. richt op de factoren die leiden tot werkstress. De Arbeidsinspectie ziet werkstress als een cumulatie van PSA-factoren: werkdruk, seksuele intimidatie, arbeidsdiscriminatie, agressie en geweld en pesten. Het controleren van de RI&E en het plan van aanpak op bepaalde en/of alle PSA-factoren is een vast onderdeel van de PSA-inspecties. In 2020 heeft de Arbeidsinspectie 1007 PSA-inspecties gedaan en in 2021 1123 PSA-inspecties. Het handhavingspercentage was bij de eerste inspectie in 2020 22% en in 2021 16%. Bijna alle overtredingen in beide jaren waren bij de herinspecties opgeheven. In het jaarverslag en in de programmarapportages rapporteert de Arbeidsinspectie over haar activiteiten en resultaten.
Kunt u aangeven hoe vaak de Nederlandse Arbeidsinspectie heeft gehandhaafd bij werkgevers die onvoldoende beleid hebben op het bestrijden van werkstress?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u het eens dat het voor kleine werkgevers ingewikkeld kan zijn om werkstress aan te pakken en financiële ondersteuning hierbij kan helpen? Zo ja, bent u bereid dit te doen?
Het aanpakken van werkstress kan inderdaad ingewikkeld zijn voor kleine werkgevers. Om werkgevers in het mkb hierbij te ondersteunen is onlangs het hier boven al genoemde nieuwe onderdeel aan het instrument Route naar RIE toegevoegd.12De module maakt de werkgever bewust van de PSA-risico’s en geeft concrete handvatten en tips om aan de slag te gaan, en is samen met het mkb ontwikkeld. Ook werk ik samen met de partners uit de BMS aan een digitale keuzehulp voor effectieve interventies, zodat onder meer werkgevers concrete handvatten geboden worden om werkdruk te voorkomen.
Om werkgevers financieel te ondersteunen heb ik dit jaar samen met VWS de subsidieregeling «Mentale vitaliteit van werkenden» opgezet. Via deze subsidieregeling konden organisaties subsidie aanvragen voor begeleiding en tools van gekwalificeerde professionals of voor het inzetten en evalueren van innovatieve interventies, met als doel het bevorderen van de mentale vitaliteit van hun werknemers. De ervaringen en inzichten van het programma en de gesubsidieerde projecten worden na afloop breed gedeeld, zodat ook andere organisaties hier de vruchten van kunnen plukken.
Zou u deze vragen kunnen beantwoorden voorafgaand aan de plenaire behandeling van het initiatiefvoorstel wijziging van de Arbeidsomstandighedenwet in verband met het aangaan van een gesprek tussen werkgever en werknemers over bereikbaarheid buiten werktijd?3
Ja.
Kinderen met post-COVID |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het besluit van het Amsterdam UMC om haar poli voor kinderen met langdurige klachten na COVID-19 te sluiten in januari? Zo ja, hoe beoordeelt u dit besluit?
Naar aanleiding van uw vragen heb ik contact gezocht met het Amsterdam UMC. Het Amsterdam UMC heeft mij laten weten dat er vooralsnog geen besluit is genomen over het voortzetten van deze voorziening.
Klopt het dat een gebrek aan financiering een rol speelt in dit besluit? Zo ja, bent u bereid extra financiering ter beschikking te stellen om de poli open te houden? Zo nee, waarom sluit deze poli dan wel?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 is er nog geen besluit genomen. Om die reden kan ik niet ingaan op de gestelde vragen. In het algemeen geldt dat het aan zorgverzekeraars en aanbieders is om afspraken te maken over de zorg.
In het kader van post-COVID kan ik melden dat het Ministerie van VWS de afgelopen weken een aantal overleggen heeft georganiseerd met alle betrokken organisaties over de overkoepelende kennisagenda en de vormgeving van een expertisecentrum voor mensen met post-COVID. Dit wordt de komende weken vervolgd. Het doel van deze gesprekken is meer duidelijkheid te krijgen en richtinggevende afspraken te maken over inhoudelijke aspecten. Denk bijvoorbeeld aan de eerste afbakening van de overkoepelende kennisagenda en de mogelijke samenstelling van het expertisecentrum (universitaire en perifere ziekenhuizen). Daarnaast blijf ik bij mijn Europese collega’s aandacht vragen voor gezamenlijk onderzoek naar post-COVID en het faciliteren van data-uitwisseling en betere kennisdeling van behandelopties voor post-COVID.
Welke acties heeft u ondernomen om ervoor te zorgen dat ook zonder de poli dezelfde kwaliteit van zorg aan deze kinderen kan worden geleverd?
Zie antwoord vraag 2.
Het vervolgonderzoek naar oversterfte in Nederland in de periode 2020-2022 |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Kuipers |
|
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat er in oktober – een maand waarin geen sprake was van weersextremen, een griepepidemie of hoge coronasterfte – sprake was van een oversterfte van 1800 mensen volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)?1
Ja.
Herinnert u zich dat u zeven weken geleden aan de Kamer schreef: «Wat betreft de vaccinatiedata van het RIVM is een genoemd knelpunt dat het verstrekken van gezondheidsgegevens ten behoeve van het oversterfteonderzoek maatschappelijk van groot belang is, maar mogelijk op gespannen voet staat met de toestemming die betrokkenen aan Gemeentelijke Gezondheidsdiensten (GGD’en), huisartsen en instellingsartsen hebben gegeven voor het verstrekken van deze gegevens aan het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en voor welke doeleinden het RIVM die gegevens vervolgens mag gebruiken. De centrale vraag is of het verstrekken van gezondheidsgegevens door het RIVM valt onder de reikwijdte van die toestemming. Hiertoe dient een weging van de datatoegang in relatie tot de juridische vereisten en de sociaal-maatschappelijke waarde van het onderzoek gemaakt te worden. Dit wordt gedaan in een gegevensbeschermingseffectbeoordeling (ook wel een Data Privacy Impact Assessment, DPIA), die op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) moet worden verricht. In een DPIA worden de gevolgen van de voorgestane verwerking voor de bescherming van persoonsgegevens van betrokkenen in kaart gebracht. In het bijzonder wordt daarin beschreven wat de juridische basis is van de verwerking, welke risico’s voor de privacy van betrokkenen aan de orde zijn en op welke wijze die risico’s worden weggenomen en/of geminimaliseerd. Ik heb het kantoor van de Landsadvocaat gevraagd te assisteren bij het opstellen van de DPIA. Over de DPIA wordt bovendien – conform verplichtingen uit de AVG – onafhankelijk advies gevraagd aan de functionaris gegevensbescherming (FG) van het Ministerie van VWS. Over 6 weken zal de DPIA gereed zijn, en zal ik uw Kamer informeren over de uitkomsten en over de verdere aanpak»?2
Ja.
Kunt u de DPIA waarover u afgelopen vrijdag de Kamer berichtte, aan de Kamer doen toekomen?
In mijn brief van 18 november jl.3 heb ik aangegeven dat het CBS samen met het RIVM bezig is met de afronding van de DPIA die nodig is om de vaccinatiegegevens bij het CBS beschikbaar te krijgen ten behoeve van het oversterfteonderzoek. Ik ben bereid de DPIA met uw Kamer te delen zodra deze volledig afgerond is (naar verwachting medio december).
Herinnert u zich dat ZonMW in de onderzoeksagenda oversterfte in Nederland 2020–2021 uit juni 2022, expliciet schreef: «Binnen lijn 3 worden onafhankelijke analyses (replicatie) van de onderzoeksresultaten van het CBS en RIVM mogelijk gemaakt door de data van deze instanties beschikbaar te stellen. Hierbij wordt vooral gefocust op onderbouwing van de kwaliteit van de data, toepassing van andere modellen (g-methods), correctie voor andere co-variabelen, en andere tijdsframes omtrent follow-up»?
Ja.
Herinnert u zich dat u als antwoord gaf op de vierde onderzoeksvraag over in hoeverre vaccinatie bijdroeg aan de totale sterfte in 2021, het volgende aangaf: «Bij de uitvoering van dit deelonderzoek door het RIVM is gebruik gemaakt van demografische gegevens (Basisregistratie Personen (BRP)), vaccinatiestatus (COVID-vaccinatie Informatie- en Monitoringssysteem (CIMS), RIVM), Wet langdurige zorg (Wlz)- zorggebruik (CAK) en sterfte- en doodsoorzakenstatistiek (CBS). De resultaten zijn niet gecorrigeerd voor comorbide aandoeningen en voor doorgemaakte SARS-CoV-2 infecties»? Bij de uitvoering van dit deelonderzoek door het CBS is gebruik gemaakt van doodsoorzakengegevens. Datakoppelingen met (GGD-)data over SARS-CoV-2 positief geteste personen, met vaccinatiedata en met gegevens van Bijwerkingencentrum Lareb waren niet mogelijk door het ontbreken van toegang tot deze gegevens»?3
Ja.
Deelt u de mening dat die tekortkomingen, namelijk het niet beschikbaar zijn van comorbide aandoeningen en doorgemaakte SARS-CoV-2-infecties (via de genoemde bronnen, maar ook zeker via Vektis-data) in deel 3 van het onderzoek geheel opgeheven moeten worden en dat dus de datakoppelingen beschikbaar moeten zijn?
Zoals meermaals aangegeven, waaronder in mijn brieven van 28 september jl.5 en 18 november jl.6, hecht ik groot belang aan wetenschappelijk onderzoek naar de redenen en oorzaken van oversterfte. Ik vind het belangrijk dat dit voortvarend en zonder belemmeringen uitgevoerd kan worden. Daarbij is het van belang dat er wel zorgvuldig en binnen de wettelijke kaders omgegaan wordt met de gezondheidsgegevens die binnen dit onderzoek gebruikt dienen te worden. Zoals aangegeven in mijn brief van 18 november jl.7 zal een belangrijk deel van de benodigde data (onder andere de positieve testdata via de GGD’en en de vaccinatiegegevens vanuit het RIVM) volgens planning eind dit jaar gedeeld worden met het CBS ten behoeve van het oversterfteonderzoek. Deze databronnen vormen gezamenlijk een goede basis waarop het oversterfteonderzoek verder uitgevoerd kan worden. Maar ik ben mij ervan bewust dat deze databronnen niet allesomvattend zijn en aanvullende data, zoals data over comorbide aandoeningen, van waarde kunnen zijn bij de uitvoering van het oversterfteonderzoek. Dat deze data op dit moment (nog) niet standaard (volledig) beschikbaar zijn binnen de CBS omgeving betekent niet dat onderzoekers dergelijke data niet kunnen gebruiken. Onderzoekers kunnen immers een aanvraag indienen voor toegang tot deze data bij de bronhouder, mits beschikbaar, en kunnen deze data daarmee dan mogelijk alsnog toevoegen aan hun onderzoek. Ik juich dit dan ook van harte toe, mits daarbij de privacy en persoonsgegevens van burgers maximaal beschermd blijven.
Herinnert u zich dat u op de vijfde deelvraag, of er een relatie is tussen uitgestelde zorg, uitblijven van zorg, druk op de zorg enerzijds en (over)sterfte, anders dan door COVID-19, anderzijds, het volgende antwoord gaf: «Deze deelvraag vind ik heel belangrijk, maar wordt niet in dit onderzoek beantwoord»?4
Ja.
Deelt u de mening dat de vijfde deelvraag nog steeds zeer belangrijk is en dat daarvoor dus data (zoals van Vektis, bevolkingsonderzoeken, Lifelines, DBC-diagnosen Medisch Specialistische Zorg (DBC MSZ), Dutch Hospital Data (DHD), Landelijke Basisregistratie Ziekenhuiszorg (LBZ)) beschikbaar moeten zijn in fase 3 van het onderzoek en dat die data ook tot zeer recent moeten gaan, omdat oversterfte door uitgestelde zorg zich in de regel later voordoen? Kunt u dus zowel op de beschikbaarheid als de snelle beschikbaarheid aandringen?
Ik maak mij hard voor een datainfrastructuur waarin het koppelen van medische gegevens ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek snel, eenvoudig, veilig en met de juiste privacywaarborgen mogelijk is. Daarnaast stimuleer ik het delen van medische gegevens wanneer dit kan. Wel wil ik opmerken dat het niet tot mijn bevoegdheid reikt om alle datakoppelingen af te dwingen. In ons wettelijke stelsel bepalen Nederlanders en bronhouders zelf om data al dan niet beschikbaar te stellen. Als het aan mij ligt krijgt de wetenschap toegang tot zo veel mogelijk relevante gegevens, binnen de kaders van de wet. Voor de beschikbaarheid van de meest relevante en bruikbare databronnen heb ik samen met het RIVM, de GGD’en en het CBS gewerkt aan beschikbaarheid van een aantal cruciale gegevens. Ik ben blij dat ZonMw en de onafhankelijke begeleidingscommissie hebben aangegeven dat hiermee voldoende data beschikbaar is om traject 3 van start te kunnen laten gaan. Het CBS biedt daarnaast de mogelijkheid aan onderzoekers om samen met andere partners en instellingen externe bestanden te koppelen aan de reeds aanwezige CBS-gegevens in de onderzoeksomgeving van het CBS, voor zover dat noodzakelijk is voor specifieke deelonderzoeken, de gegevens rechtmatig zijn verkregen en de verwerking voldoet aan de wettelijke eisen. Daarbij toetst het CBS op risico’s voor onthulling van personen en neemt maatregelen indien nodig.
Herinnert u zich dat het CBS al in maart 2022 een lijst publiceerde voor dit onderzoek naar oversterfte van co-variabelen, die relevant zijn en waarover overleg gaande is:
Het klopt dat deze lijst is gepubliceerd door het CBS. Zoals in de oorspronkelijke lijst10 te lezen valt, vond echter niet over alle in de vraag genoemde databronnen overleg plaats. Zo geldt voor de Elektronisch patiëntdossiers van verpleeghuisbewoners, de pathologische data met doodsoorzaken, de data van Sanquin, de data voor bevolkingsonderzoeken en de data van de Nederlandse Zorgautoriteit dat onderzoekers zelf een aanvraag dienen te doen bij de bronhouder.
Kunt u per onderdeel aangeven hoe ver het CBS gekomen is om deze data voor onderzoekers beschikbaar te krijgen (natuurlijk gepseudonimiseerd en in een veilige omgeving)?
Het CBS heeft de afgelopen jaren veel tijd geïnvesteerd in het beschikbaar krijgen van databronnen ter ondersteuning van statistisch en wetenschappelijk onderzoek naar oversterfte. Hierbij geldt dat verschillende databronnen relevant zijn voor de uitvoering van onderzoek naar oversterfte, maar dat niet alle bronnen dezelfde prioriteit hebben. Bovendien speelden bij bronhouders diverse ethische en juridische discussies of databronnen aan het CBS beschikbaar konden worden gesteld. Als Minister heb ik mij met het CBS gericht op het beschikbaar krijgen van een aantal bronnen die door onderzoekers als de meest relevante en bruikbare werden beschouwd namelijk: het CIMS vaccinatieregister, CoronIT (testuitslagen en vaccinatiedata), Osiris en NICE. Het CIMS vaccinatieregister van het RIVM zal naar verwachting eind 2022 beschikbaar zijn voor externe onderzoekers op de remote access omgeving bij het CBS. GGD testdata (uit HPZoneLite) zullen naar verwachting eenmalig worden aangeleverd door de bronhouder, waarna de gegevens door het CBS beschikbaar worden gesteld. Er zijn geen juridische belemmeringen om positieve testuitslagen met het CBS te delen. Voor het delen van negatieve testuitslagen met het CBS kan niet met zekerheid worden gesteld dat er geen juridische belemmeringen zijn. Hierover worden momenteel nog gesprekken gevoerd. Voordat juridische duidelijkheid is verkregen, worden de negatieve testuitslagen niet gedeeld. Ik blijf over een structurele oplossing in gesprek met de GGD’en en GGD GHOR Nederland. De databronnen Osiris en NICE zijn niet door de bronhouders aan het CBS beschikbaar gesteld voor statistisch en wetenschappelijk onderzoek. In de remote access omgeving van het CBS zijn gegevens over de Zorgverzekeringswet (Vektis), data met betrekking tot zorggegevens huisartsen (NIVEL), en data uit het Lifelines Cohort onder voorwaarden beschikbaar. De data van Lareb zijn niet bij het CBS beschikbaar.
De in het antwoord op vraag 9 benoemde data en andere data die niet direct bij het CBS beschikbaar zijn kunnen mogelijk alsnog opgevraagd worden via de bronhouders van die data, indien en voor zover wet- en regelgeving dat toelaat. Zo kunnen deze mogelijk alsnog binnen het oversterfte-onderzoek gebruikt worden.
Kunt u dan ook per onderdeel (vooral bij voorbeeld Vektis data) aangeven of er ook progressie geboekt is om de data meer real time beschikbaar te krijgen?
Actuele data zijn van belang om de relevantie en bruikbaarheid van de uitkomsten van statistisch en wetenschappelijk onderzoek over het thema oversterfte te verhogen. De bruikbaarheid van een databron is echter sterk afhankelijk van de compleetheid. Voor verschillende datasets, waaronder gegevens over de Zorgverzekeringswet (Vektis), geldt dat deze met enige vertraging beschikbaar komen, omdat er tijd nodig is om een voldoende compleet bestand te genereren dat bruikbaar is voor onderzoek. Het real time opvragen van dit type bronnen is daarom niet mogelijk. Andere databronnen zoals het CIMS-vaccinatieregister van het RIVM en CBS-data over sterfte daarentegen zijn veel actueler. Gegevens over doodsoorzaken in Nederland zijn juist minder actueel beschikbaar als gevolg van de procedure van aanlevering bij en verwerking door het CBS. Een recente wijziging in de Wet op de Lijkbezorging die begin 2022 van kracht is gegaan draagt er naar verwachting aan bij dat doodsoorzakengegevens in de toekomst sneller beschikbaar komen. Digitalisering van het registratieproces ligt hieraan ten grondslag.
Deelt u de opvatting dat nu ook in 2022 sprake is van forse vooralsnog onverklaarbare oversterfte en bijna een jaar voorbij is gegaan sinds de aangenomen motie, dat dit fase-3 onderzoek 2020 tot zo recent mogelijk als tijdspanne zou moeten hebben?
Zoals meermaals aangegeven vind ik het belangrijk dat er gedegen onderzoek gedaan wordt naar de redenen en oorzaken van oversterfte. Het CBS heeft de afgelopen maanden meermaals gerapporteerd over de (over)sterfte in 2022. Van deze rapportages heb ik kennisgenomen. Wat hiervoor de verklaringen zijn, is nog niet duidelijk. De duiding van de oorzaken van oversterfte is complex en kan door verschillende factoren worden beïnvloed.
Mijn inzet is er allereerst op gericht om het lopende onderzoek af te ronden. Hierdoor kunnen we meer leren over de oorzaken en redenen van oversterfte. Traject 3 van het oversterfteonderzoek bestaat uit drie lijnen. Lijn 1 en 2, een systematische literatuuranalyse met internationale vergelijking en een onderzoek met beschikbare onderzoeks- en zorgdata, zijn reeds september van start gegaan. Ik vind het niet opportuun om de periode van onderzoek voor de onderzoeken die al van start zijn gegaan uit te breiden, omdat we dan nog langer op resultaten zullen moeten wachten. Dit is echter een besluit dat bij de onderzoekers zelf en de onafhankelijke begeleidingscommissie die door ZonMW is aangesteld, ligt. Lijn 3 bestaat uit een onafhankelijke analyse (replicatie) van de onderzoeksresultaten van het CBS en het RIVM door het gebruik van de door deze instantie beschikbaar gestelde data. Uiteraard beslaat dit onderzoek – daar het doel van dit onderzoek replicatie is – dezelfde periode als het eerder uitgevoerde onderzoek door het CBS en RIVM (traject 2).
Onderzoekers kunnen zelf uiteraard met de al beschikbare data onderzoek doen naar oversterfte in latere periodes, zoals in 2022. Dergelijk onderzoek zou ik van harte toejuichen en nauwlettend volgen.
Bent u bekend met het feit dat in het Verenigd Koninkrijk data over overlijden, vaccinatie en besmettingen en meer al tijden beschikbaar is voor onderzoekers en leidt tot onderzoek in vaktijdschriften?6
Ik ben bekend met onderzoek dat in het Verenigd Koninkrijk verricht wordt.
Bent u bekend met het feit dat dit soort data in Denemarken, waar de AVG ook van toepassing is, al tijden bijna real-time beschikbaar is voor onderzoekers?7
Ik ben bekend met het feit dat in Denemarken vaccinatiedata en gerelateerde data beschikbaar zijn voor onderzoekers. Het klopt dat de AVG – als Europese verordening – ook rechtstreeks van toepassing is in Denemarken. De AVG laat echter ruimte om in nationale wetgeving bijkomende voorwaarden, waaronder beperkingen, met betrekking tot het verwerken van gezondheidsgegevens in te voeren.13 Daarnaast vereisen enkele uitzonderingen op het algemene verwerkingsverbod ten aanzien van gezondheidsgegevens een uitwerking in Europees of lidstatelijk recht.14 De wijze waarop die lidstatelijke uitwerking plaatsvindt, verschilt per lidstaat. In Nederland heeft die uitwerking plaatsgevonden in de Uitvoeringswet AVG, die in artikel 24 specifieke bepalingen bevat over het verwerken van gezondheidsgegevens voor wetenschappelijk onderzoek.15 In dat kader is uitdrukkelijke toestemming van de betrokkene voor het verwerken van gezondheidsgegevens voor wetenschappelijk onderzoek het uitgangspunt. Daarnaast zijn er in specifieke wetgeving regels gesteld over het verwerken van gezondheidsgegevens voor bepaalde doeleinden. Voor het RIVM gelden daarbij bijvoorbeeld de wettelijke voorwaarden uit de Wet op het RIVM.
Kunt u in overleg treden met ZonMW, CBS, RIVM en ervoor zorgen dat de data beschikbaar komt tot en met 2022?
Zoals aangegeven blijf ik in gesprek om een structurele deling van relevante databronnen mogelijk te maken. Verder is mijn inzet er allereerst op gericht om het huidige oversterfteonderzoek tot afronding te brengen.
Kunt u in overleg treden met ZonMW, CBS, RIVM en ervoor zorgen dat de data beschikbaar komt, ook voor onderzoekers die geen toegewezen voorstel krijgen in fase 3 van het ZonMW programma?
Als Minister van VWS ga ik niet over het beschikbaar stellen van data aan specifieke onderzoekers. Hier hebben bronhouders en ook het CBS regels en procedures voor. Zoals aangegeven in mijn brief van 18 november jl.16 stelt het CBS de data ook aan onderzoekers van door het CBS gemachtigde instellingen beschikbaar in de remote-accessomgeving ten behoeve van wetenschappelijk en/of statistisch onderzoek, overeenkomstig artikel 41 en artikel 42 van de Wet op het CBS. Dit geldt voor alle instellingen met een (toekomstige) machtiging op de remote-accesomgeving van het CBS. Conform artikel 41 van de Wet op het CBS worden er passende maatregelen genomen om herkenning van afzonderlijke personen te voorkomen.
Welke criteria hanteert CBS om een machtiging te verstrekken om microdata te gebruiken? Zijn deze criteria objectief en toetsbaar?
Artikel 41 van de Wet op het Centraal bureau voor de statistiek geeft de directeur-generaal van het CBS de bevoegdheid om instellingen op verzoek toegang te geven tot gegevens ten behoeve van statistisch of wetenschappelijk onderzoek. Een aanvraag voor een instellingsmachtiging wordt slechts ingewilligd, indien de instelling voldoende maatregelen heeft getroffen om te voorkomen dat de gegevens voor andere doeleinden dan statistisch of wetenschappelijk onderzoek wordt gebruikt.17 Aanvragen worden beoordeeld aan de hand van de criteria die zijn vastgelegd in de Beleidsregel toegang instellingen tot microdata CBS18. Met deze beleidsregel is beoogd om de beoordeling van aanvragen te concretiseren, alsmede objectiveerbaar en toetsbaar te maken.
Kunt u erop toezien dat onafhankelijke wetenschap niet wordt gehinderd door het proces van verkrijging van een machtiging?
Het CBS heeft hierin een zelfstandige taak op basis van de Wet op het Centraal bureau voor de statistiek. Ik houd daar geen specifiek toezicht op. Op aanvragen voor een machtiging wordt in de regel binnen acht weken beslist. In artikel 41, tweede lid onder a tot en met d Wet op het Centraal bureau voor de statistiek is een aantal (wetenschappelijke) instellingen genoemd dat in elk geval in aanmerking komt voor een machtiging. Op grond van artikel 41 tweede lid onder e kunnen onderzoeksafdelingen van ministeries en andere organisaties en instellingen eveneens een machtiging verkrijgen, mits de betrokken onderzoekers aantoonbaar onafhankelijk kunnen werken.
Een overzicht van de toegekende machtigingen wordt maandelijks gepubliceerd op de website van CBS19.
Welke bezwaar en beroepsmogelijkheid staat open tegen een afwijzing om een gevraagde machtiging tot gebruik van microdata te verlenen?
De beslissing op een aanvraag voor een instellingsmachtiging, waaronder een afwijzing, is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht waartegen bezwaar kan worden gemaakt. Tegen een beslissing op bezwaar door de directeur-generaal staat beroep open bij de bestuursrechter.
Herinnert u zich dat u op 28 september aangaf dat u voornemens bent om te kijken naar de mogelijkheden van een wetswijziging of andere middelen om de wettelijke basis en het kader voor deling van gezondheidsgegevens ten behoeve van wetensschappelijk – binnen de kaders van de AVG – te verduidelijken en daarover de Kamer in het najaar te informeren?
Ja.
Wilt u bij deze toezegging ook betrekken hoe andere landen (zoals bijvoorbeeld Denemarken en Zweden) hiermee omgaan?
In de voorbereiding van een mogelijk wetsvoorstel zal worden gekeken hoe andere landen dergelijke gegevensuitwisselingsvraagstukken hebben geregeld.
Wilt u bij deze toezegging ook de mogelijkheden betrekken van een Institutional Review Board bij elke universiteit/instelling zoals in de Verenigde Staten, en het gebruik van data stewards en trusted third parties?
Ja, dit neem ik in mijn verkenning mee en zal daarin samen optrekken met de Minister van OCW. Het is daarbij vooral van belang om te kijken in hoeverre bestaande structuren ook zouden kunnen voldoen. Op dit moment zijn reeds bestaande (o.a. ethische) toetsingscommissies veelal per wetenschapsgebied georganiseerd en niet alleen overkoepelend per instituut, omdat voor specifieke wetenschapsgebieden aanvullende standaarden gelden waar veelal nationaal wordt samengewerkt. Health-RI, een publiek-private partnerschap dat een gezondheidsdata-infrastructuur ontwikkelt om data gerelateerd aan welzijn, gezondheid en zorg toegankelijk te maken voor onderzoek, innovatie implementatie en beleidsontwikkeling, zal in het teken van het Nationaal Groeifondsproject Obstakel Verwijder Traject voor secundair gebruik van gezondheidsgegevens, een efficiëntere toetsingsprocedure verkennen. Ook de rol en inzet van trusted third parties wordt daarin meegenomen. Het opbouwen van capaciteit op het vlak van data stewardship is reeds onderdeel van de landelijke Open Science agenda 2023–2030 geschreven door het Nationaal Programma Open Science, een samenwerkingsverband van organisaties die zich inzetten om wetenschappelijke resultaten van publiek-gefinancierd onderzoek vrij toegankelijk te maken voor de samenleving.
Hiernaast gaan wij samen met betrokken partijen het gesprek aan over de toegankelijkheid van data in het medisch wetenschappelijk onderzoek, ook conform de toezegging die de Minister van OCW op dit punt deed tijdens de begrotingsbehandeling OCW afgelopen november. Bij deze gesprekken en bij het uitwerken van mogelijkheden om het delen van gezondheidsgegevens te verduidelijken, zullen we verkennen of Institutional Review Boards een meerwaarde hebben, en het gebruik van data stewards en trusted third parties beschouwen. Daarin zullen we overwegen in hoeverre deze een toegevoegde waarde bieden op bestaande structuren en hoe ze aansluiten op lopende initiatieven binnen het bestaande Nederlandse systeem.
Wilt u hierbij ook verplichte bij- en nascholing en training over de naleving van privacy, veiligheid en ethische kwesties met betrekking tot gebruik van data betrekken, zoals in de VS gebeurt met Collaborative Institutional Training Initiative (CITI)-trainingen?
Deze verantwoordelijkheid ligt primair bij de instellingen in het hoger onderwijs en wetenschap. Zoals hierboven geschetst is het opbouwen van capaciteit op het vlak van data stewardship onderdeel van het landelijk Open Science programma. Hierbij is ook (bij- en na-)scholing voorzien over de naleving van privacy, veiligheid en ethische kwesties met betrekking tot hergebruik van gezondheidsdata.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
Schade aan het immuunsysteem door mRNA-vaccins en de aanhoudende oversterfte |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving met betrekking tot een recente peer-reviewed studie die laat zien dat messenger-RNA (mRNA)-coronavaccins zorgen voor schade aan het immuunsysteem en de berichtgeving over opvallende drukte bij uitvaartondernemers?1, 2, 3
Ja.
Hoe reflecteert u op de conclusies uit het onderzoek, die suggereren dat de mRNA-coronavaccins het innate immunesystem schade toebrengen, waardoor mensen door een verlaagde afweer een verhoogd risico lopen op (het opvlammen van latente) infectieziektes, aandoeningen zoals kanker, neurodegeneratieve ziekten, hart- en andere aandoeningen en dat het mRNA voor verstoringen zorgt op celniveau?
De conclusies die in dit artikel worden gedaan zijn niet onomstreden. Verschillende wetenschappers hebben hun zorgen geuit over de foutieve wetenschappelijke aannames die ten grondslag liggen aan het onderzoek waar in deze vragen aan wordt gerefereerd. Zoals uiteengezet door Barrière et al.4 kan geen oorzakelijk verband worden gelegd tussen de biologische mechanismen en de vermeende effecten van mRNA-vaccins die in het artikel worden omschreven. Vaccinatie wordt ten zeerste aanbevolen voor mensen die vanwege een medische aandoening een verhoogd risico lopen op ernstige ziekte door COVID-19. Er is brede wetenschappelijke consensus over het gegeven dat de gezondheidswinst die kan worden behaald door vaccinatie tegen COVID-19 opweegt tegen de geringe kans op (ernstige) bijwerkingen.
Hoe reflecteert u op het feit dat verschillende medici al eerder aangaven dat (herhaaldelijk) vaccineren met mRNA-vaccins ervoor zou kunnen zorgen dat het immuunsysteem zichzelf gaat aanvallen, waardoor de afweer gecompromitteerd wordt? Worden deze hypotheses door deze studie ondersteund?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u zicht op hoe de conclusies van dit onderzoek zich vertalen naar de Nederlandse gevaccineerde populatie? Heeft u aanwijzingen dat de potentiële gevolgen genoemd in dit onderzoek zich onder de Nederlandse gevaccineerde populatie voordoen? Zo nee, hoe weet u dat?
Zie antwoord vraag 2.
Indien de conclusies uit dit onderzoek juist zijn, kunt u dan inschatten hoe groot de impact zal zijn op de Nederlandse gevaccineerde bevolking? Hoeveel personen zullen de komende jaren te maken krijgen met de gevolgen van de mRNA-injecties en wat zijn hiervan de implicaties op de lange termijn, zowel voor de personen zelf, als voor de (druk op) de zorg en de maatschappelijke kosten die daarmee gemoeid zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Houdt u er rekening mee dat wij de komende jaren mogelijk te maken zullen krijgen met schadelijke gevolgen van de mRNA-vaccins? Zo ja, heeft u hiervoor een toekomstanalyse en een plan van aanpak?
Er zijn geen aanwijzingen dat de vaccins op langere termijn bijwerkingen geven die zouden moeten leiden tot een andere afweging met betrekking tot de inzet van vaccins. Zie voor een verdere toelichting de antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) van 6 juli jl.5
Gaat u naar aanleiding van de conclusies uit dit onderzoek zelf een onderzoek instellen naar de potentiële gevolgen van de mRNA-vaccins die worden genoemd? Hoe wordt het Lareb ingezet naar aanleiding van de conclusies uit deze studie?
Bijwerkingencentrum Lareb voert voor het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) een deel van de wettelijke taak uit op het gebied van de geneesmiddelenbewaking, namelijk het verzamelen, registreren en analyseren van meldingen van bijwerkingen van geneesmiddelen en vaccins. Volgens de Geneesmiddelenwet (artikel 78:3) zijn zorgverleners verplicht om bij Lareb melding te maken van ernstige vermoedelijke bijwerkingen. In de antwoorden op eerdere schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) van o.a. 5 juli6, 25 juli7, 25 augustus8 en 31 augustus jl.9 ben ik reeds uitgebreid ingegaan op de zorgvuldige wijze waarop meldingen van (mogelijke) bijwerkingen worden onderzocht. Ik zie geen reden om hierin aanpassingen te maken of aanvullend onderzoek te doen.
Hoe reflecteert u op het feit dat de Gezondheidsraad onlangs groen licht heeft gegeven voor het inzetten van de coronavaccins bij kinderen vanaf zes maanden, in het licht van de conclusies van deze studie? Op welke manier vindt u het verantwoord om zulke jonge kinderen bloot te stellen aan de potentieel grote schadelijke gevolgen die deze vaccins kunnen hebben, terwijl het coronavirus zelf voor hen een verwaarloosbaar risico vormt?4
De Gezondheidsraad is van oordeel dat de gezondheidswinst door vaccinatie alleen bij kinderen tussen 6 maanden en 6 jaar met een verhoogd risico op ernstige COVID-19 opweegt tegen de beperkte last van vaccinatie. Het advies van de raad om een primaire vaccinatie voor kinderen in de leeftijd van 6 maanden tot 6 jaar alleen aan te bieden aan kinderen met een (ernstige) onderliggende medische aandoening heb ik op 2 december jl.11 overgenomen.
Gaat u de informatie en conclusies uit deze studie opnemen in de communicatie rondom de coronavaccinatiecampagnes? Zo nee, waarom niet?
Nee, nieuwe wetenschappelijke inzichten worden alleen in de publiekscommunicatie verwerkt als deze voortkomen uit valide en betrouwbaar wetenschappelijk onderzoek. Dat is hier niet het geval.
Bent u voornemens om de bevolkingsbrede coronavaccinatie (tijdelijk) te staken, totdat meer zekerheid kan worden gegeven over de al dan niet schadelijke gevolgen van mRNA-vaccinatie?
Ik zie geen aanleiding om de uitvoering van de vaccinatiestrategie te staken.
Hoe kijkt u inmiddels aan tegen de nog altijd aanhoudende oversterfte in Nederland? Wat vindt u ervan dat uitvaartondernemers aangeven het drukker te hebben dan normaal?
In mijn antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) van 11 oktober jl.13 ben ik hier reeds op ingegaan.
Waarom wordt het vervolgonderzoek naar de oversterfte nog steeds niet opgestart? Hoe ver bent u met het mogelijk maken van het koppelen en vrijgeven van de hiervoor benodigde data?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe reflecteert u inmiddels op het mogelijke verband tussen de coronavaccinaties en de oversterfte? Bent u nog steeds van mening dat dit verband er niet is?
Zie antwoord vraag 11.
Vindt u niet dat het in het maatschappelijk belang is om zo snel mogelijk te achterhalen waarom er aanhoudend meer mensen sterven dan normaal? Waarom blijft u vasthouden aan het argument van de privacy, terwijl dit voor overledenen niet geldt en professor Van den Broek in het gesprek over de oversterfte bovendien heeft aangegeven dat ook andere wetten en richtlijnen van toepassing zijn, die hergebruik van zorgdata voor onderzoek waarschijnlijk wel mogelijk maken? Wat heeft u ondertussen gedaan met de aanbevelingen die zij hebben gedaan?5
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u aangeven wanneer u verwacht dat het vervolgonderzoek naar de oversterfte van start kan gaan?
Zie antwoord vraag 11.
De uitspraak van het Tuchtcollege m.b.t. een huisarts die Covid-19 patiënten off-label medicatie voorschreef |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de uitspraak van het tuchtcollege met betrekking tot een huisarts die Covid-19-patiënten off-label medicatie voorschreef?1
Ja.
Wat vindt u van het oordeel van het tuchtcollege dat de betreffende huisarts niet in strijd heeft gehandeld met de Geneesmiddelenwet door het off-label voorschrijven van Hydroxychloroquine (HCQ) en Ivermectine? Onderschrijft u deze conclusie?
Hoe reflecteert u op uw beantwoording van eerdere Kamervragen over het beboeten van artsen die off-label medicatie voorschrijven aan Covid-19-patiënten, waar u suggereert dat de betreffende huisarts in dit geval wel degelijk de Geneesmiddelenwet heeft overschreden omdat een geneesmiddel slechts voorgeschreven mag worden voor de indicatie waarvoor het is geregistreerd? Kunt u uitleggen hoe het kan dat het tuchtcollege aangeeft dat de Geneesmiddelenwet niet wordt overschreden als door artsen off-label HCQ en Ivermectine wordt voorgeschreven?2
Aangezien het off-label voorschrijven van HCQ en Ivermectine ter bestrijding van Covid-19 dus niet in strijd is met de Geneesmiddelenwet, kunnen wij dan concluderen dat het ontmoedigen/verbieden daarvan en het daarvoor demoniseren van artsen door de overheid ongegrond was en bovendien te classificeren valt als het verspreiden van «desinformatie»?
Was de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), uw ministerie en/of het kabinet op de hoogte van het feit dat het off-label voorschrijven van HCQ en Ivermectine dus niet in strijd is met de Geneesmiddelenwet? Zo ja, waarom heeft de overheid die indruk dan wel altijd gewekt? Zo nee, hoe komt het dat de overheid daarvan niet op de hoogte was, maar wat dit betreft wel een stellig verbod/ontmoedigingsbeleid voerde?
Vindt u niet dat overheid door het voorschrijven van off-label medicatie aan Covid-19-patiënten artsen bewust heeft beperkt in het uitoefenen van hun vak en daarmee in het bestrijden van de coronacrisis?
Hoe reflecteert u, niet in de laatste plaats in uw hoedanigheid als arts, op het feit dat artsen hierdoor door de overheid niet in staat waren aan hun artseneed te voldoen die hen verplicht te handelen in het belang van de patiënt, wat veel artsen van mening waren te doen door het voorschrijven van off-label medicatie en hen niet te schaden?
Vanuit mijn hoedanigheid als Minister, de enige die in deze zin relevant is, kan ik het volgende zeggen: De behandelrichtlijnen worden voor en door de medische beroepsgroep opgesteld. Het volgen van deze behandelrichtlijnen, die gebaseerd zijn op de laatste stand van de wetenschap, is in het belang van de patiënt.
Bent u bereid te onderzoeken of en op welke manier het toestaan van het voorschrijven van off-label medicatie aan Covid-19-patiënten een positief effect zou kunnen hebben gehad op de bestrijding van de coronacrisis en het voorkomen van maatregelen?
Gaat u de huisartsen die off-label medicatie hebben voorgeschreven aan Covid-19-patiënten actief benaderen om de resultaten van die behandelingen op te halen en daarvan een impactanalyse te maken, teneinde de door het kabinet gemaakte beleidskeuzes op dit gebied te evalueren en te heroverwegen?
Bent u voornemens om het voorschrijven van HCQ en Ivermectine vanaf nu op te nemen in de mogelijke behandel en/of preventie-methoden bij Covid-19 en gaat u artsen toestaan deze medicatie naar eigen inzicht voor te schrijven? Zo nee, waarom niet?
Gaat u artsen toestaan vrijelijk te communiceren, zowel met hun patiënten als binnen de medische wereld en in de media, over hun ideeën over en ervaringen met HCQ en Ivermectine bij de behandeling van Covid-19?
Zoals ik in de beantwoording van eerdere Kamervragen heb toegelicht staat voorop dat een ieder in beginsel vrij is zich te uiten over welk onderwerp dan ook. Dit geldt echter niet onbeperkt voor BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaren. De mate waarin BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaren vrij zijn hun mening te uiten wordt mede bepaald door de richtlijnen en professionele normen van hun eigen beroepsgroep.
Gaat u excuses maken aan alle artsen die beboet en gedemoniseerd zijn voor het voorschrijven van HCQ en Ivermectine aan Covid-19-patiënten en worden deze boetes kwijtgescholden?
Zie mijn eerdere antwoorden. Ik vind het te vroeg om hier nu op in te gaan.
Gaat u nu adviseren om de mogelijkheid van het gebruik van HCQ en Ivermectine als potentiële behandeloptie voor Covid-19 op te nemen in de protocollen voor de beroepsgroep? Zo nee, waarom niet en bent u niet van mening dat het van belang is om alle mogelijk werkzame behandelmethoden, waarvan wij weten dat deze veilig kunnen worden ingezet, te gebruiken bij het bestrijden van een gezondheidscrisis zoals de coronapandemie?
Zie het antwoord op de vragen 8 t/m 10.
Gaat u de IGJ op de vingers tikken voor het onterecht beboeten van artsen voor het voorschrijven van off-label medicatie bij Covid-19-patiënten?
Die intentie heb ik niet. De IGJ is als toezichthouder onafhankelijk in haar oordeel en maakt haar eigen afwegingen. Zie ook de beantwoording van 16 november 2022 op vragen van Uw Kamer.3