Het effect van elektromagnetische straling van zendinstallaties |
|
Maarten Haverkamp (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van TU Delft en Wageningen Universiteit naar de effecten van draadloos internet op planten en bomen?1
Het onderzoek is nog niet beschikbaar en ik heb er geen kennis van kunnen nemen. De Universiteit Wageningen heeft een persbericht uitgebracht over een onderzoek dat niet openbaar is gemaakt. Het onderzoek wordt uitgevoerd in opdracht van de gemeente Alphen aan de Rijn. Het Kennisplatform Elektromagnetische Velden en Gezondheid houdt op mijn verzoek de wetenschappelijk ontwikkelingen bij op het gebied van elektromagnetische velden. In dit Kennisplatform zijn deskundige instanties vertegenwoordigd die gezamenlijk informatie verstrekken over elektromagnetische velden. De rol van het Kennisplatform is om het publiek onafhankelijk en toegankelijk te informeren over de stand van de wetenschap inzake elektromagnetische velden. Het Kennisplatform heeft informatie opgevraagd bij de onderzoeker en deze informatie is te vinden op de website www.kennisplatform.nl.
Wat is uw reactie op de conclusies van het onderzoek? Bent u bereid de instituten te verzoeken het onderzoek en de conclusies daarvan openbaar maken?
Het is aan de onderzoeker of aan de opdrachtgever om het onderzoek openbaar te maken. Ik beschik niet over het onderzoek. Volgens informatie van het Kennisplatform geeft de onderzoeker van de Universiteit Wageningen zelf aan dat het gaat om eerste resultaten en dat die nog niet bevestigd zijn in een herhalingsonderzoek. De onderzoeker waarschuwt dat er nu nog geen vergaande conclusies te trekken zijn uit zijn resultaten. Ik heb daar niets aan toe te voegen.
Het bericht 'Meer kids in alcoholcoma' |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Meer kids in alcoholcoma»?1
Ja.
Wat is uw beleidsmatige reactie op de conclusie van het in het artikel genoemde onderzoek dat het aantal kinderen onder de zestien jaar dat met een alcoholvergiftiging op de spoedeisende hulp van een ziekenhuis terecht komt, blijft toenemen (2007: 297, 2009: 500, eerste helft 2010: nog verdere toename)? Op welke manier gaat u zich ervoor inzetten om deze zorgwekkende trend te breken?
Ik vind het zorgwekkend dat in de eerste helft van dit jaar 172 jongeren onder de 16 jaar en 184 jongeren tussen de 16 en 18 jaar met een alcoholintoxicatie in een algemeen ziekenhuis zijn opgenomen.
Ik ben voornemens uw Kamer op korte termijn te informeren over de voortgang van het wetsvoorstel tot wijziging van de Drank- en Horecawet, waarin diverse maatregelen staan om het alcoholmisbruik door kinderen en jongeren aan te pakken. De aanpak van deze problematiek zal ook aan de orde komen in de Landelijke nota gezondheidsbeleid, waarin ik mijn preventiebeleid uiteen zal zetten. Deze zal begin 2011 aan uw Kamer worden gestuurd.
Hoe reageert u op de constatering dat ongeveer een derde van die jongeren met een alcoholcoma de alcohol zelf kocht in de supermarkt of een horecagelegenheid, terwijl de verkoop van alcohol aan jongeren onder de 16 jaar wettelijk verboden is?
Het is helaas een bekend feit dat de naleving van de leeftijdsgrenzen van de Drank- en Horecawet voor verbetering vatbaar is. Hierin moet absoluut een slag gemaakt worden. Ik verwacht dit te bereiken met de overdracht van het toezicht naar gemeenten. Zie ook antwoord op vraag 4.
Wat is uw reactie op de conclusie van de onderzoeker dat het met het verbod op de alcoholverkoop aan jongeren tot 16 jaar – ondanks alle campagnes – heel «beroerd gesteld» is? Wat is bekend over de effectiviteit van de gevoerde campagnes? Welke maatregelen neemt u om ervoor te zorgen dat de leeftijdsgrenzen voor de verkoop van alcohol daar beter gehandhaafd worden, zodat het niet meer mogelijk is dat vier op de vijf vijftienjarigen probleemloos drank meekrijgt?
Wat betreft het eerste deel van uw vraag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3.
De enige Postbus 51 campagne over alcohol die de afgelopen jaren is uitgezonden is de campagne «Voorkom alcoholschade bij uw opgroeiende kind». Het doel van deze campagne was om het alcoholgebruik onder jongeren in ieder geval tot hun 16de jaar uit te stellen en om ouders hierover afspraken te laten maken met hun kinderen. Uit onderzoek van de Rijksvoorlichtingsdienst weten we dat de campagne effect heeft gehad op kennis en houding van de ouders. Sinds 2008 is een stijgende trend zichtbaar in het aantal ouders dat het (absoluut) niet goed vindt dat een kind jonger dan 16 jaar af en toe alcohol proeft (van 58% naar 71%). Ook de gevolgen van alcoholgebruik door jonge kinderen zijn steeds vaker bekend bij de ouders. Het percentage ouders dat met hun kind een afspraak heeft gemaakt om tot een bepaalde leeftijd geen alcohol te drinken is sinds 2008 toegenomen (van 32% naar 51%). Er is dus nog een lange weg te gaan.
Om de naleving van de leeftijdsgrenzen voor de verkoop van alcohol te verbeteren is in het wijzigingsvoorstel Drank- en Horecawet (dat u op 18 juli 2009 is aangeboden) de overdracht van het toezicht naar de gemeenten voorzien. Het uitgangspunt hierachter is dat gemeenten het toezicht efficiënter in kunnen zetten en beter zicht hebben op de lokale problematiek. Zo weten zij beter dan een landelijke handhavingsdienst of de plaatselijke alcoholverstrekkers wel of niet de regels naleven.
Uw Kamer heeft het wetsvoorstel op 1 juli 2010 controversieel verklaard.
Zoals reeds in mijn antwoord op vraag 2 is aangegeven zal ik u binnenkort over de voortgang van dit wetsvoorstel informeren.
Het bericht dat doorschenken aan dronken gasten in horecagelegenheden vaak voorkomt en onbestraft blijft |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de resultaten van het recente onderzoek dat door de Universiteit Twente in samenwerking met het Nederlands Instituut voor Alcoholbeleid (STAP) is uitgevoerd in opdracht van de samenwerkende gemeenten in Zuid-Holland Zuid, naar de mate waarin wordt doorgeschonken aan dronken personen in de horeca?1
Ja, dat onderzoek is mij bekend.
Wat vindt u van de uitkomsten van dit onderzoek, met name de conclusie dat het erg gemakkelijk is voor dronken cliënten om horecagelegenheden binnen te komen en eveneens om alsnog alcoholhoudende drank te kunnen bestellen? Bent u bereid te onderzoeken of het hier een algemene trend betreft in Nederland?
Het is mij bekend dat het – helaas – voorkomt dat dronken klanten horecagelegenheden binnen gaan en dan alcoholhoudende drank bestellen.
Uitgebreid landelijk onderzoek hiernaar is mijns inziens niet nodig.
Erkent u dat uit deze cijfers blijkt dat de handhaving van het verbod op doortappen ernstig tekortschiet (wetboek van strafrecht, artikel 252)? Hoeveel capaciteit is bij de nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA) beschikbaar om dit wetsartikel te handhaven en hoeveel boeterapporten zijn de afgelopen jaren opgemaakt? Is er naar uw mening voldoende capaciteit bij de nVWA om toezicht en handhaving op de naleving van dit wetsartikel uit te voeren? Zo nee, welke maatregelen stelt u voor om hieraan tegemoet te komen?
De uitkomsten van het onderzoek lijken er inderdaad op te wijzen dat er bij de onderzochte horecagelegenheden in Zuid-Holland Zuid onvoldoende bereidheid was tot naleving van het doortapverbod uit het Wetboek van Strafrecht.
De politie is belast met de handhaving van dit verbod. De controleurs van de nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit zijn niet bevoegd om toe te zien op de naleving. Er is dan ook geen capaciteit bij dat agentschap beschikbaar om dit wetsartikel te handhaven. Vanzelfsprekend zijn er ook geen boeterapporten hiervoor opgemaakt.
Is er verbetering in de handhaving merkbaar na Kamervragen van december 2008 over dezelfde problematiek?2
Mij is niet bekend of de handhaving van dit verbodsartikel sinds december 2008 verbeterd is. De registratiegegevens van de politie bieden geen duidelijkheid hierover.
Deelt u de mening dat deze cijfers de noodzaak van de invoering van maatregelen uit de bij de Kamer liggende wijzigingen van de Drank- en Horecawet onderstrepen, met name op het punt van decentralisatie van de toezichtfunctie? Ligt er naar uw mening eveneens een taak voor de politie tot opsporing, aangezien het onderzoek wijst op een sterk vermoeden van wetsovertreding in veel horecagelegenheden?
Ik deel uw mening dat de naleving van diverse bepalingen van de Drank- en Horecawet onvoldoende is en dat de handhaving gerichter en efficiënter moet. Binnenkort zal ik uw Kamer informeren over de voortgang van het wetsvoorstel tot wijziging van de Drank- en Horecawet. Op onderdelen zal daar een nota van wijziging op worden gemaakt.
De politie is thans al belast met de opsporing van overtredingen van het verbod op doortappen. Als de politie vermoedt dat een horecagelegenheid dit verbod overtreedt, kan worden opgetreden.
Bent u bereid bij de gemeenten aan te dringen om een beleid te hanteren dat na de derde overtreding van artikel 252 WvSr over wordt gegaan tot (tijdelijke) sluiting van de horecagelegenheid?
Het opstellen en uitvoeren van sanctiebeleid rond het doortappen aan dronken personen is voorbehouden aan het Openbaar Ministerie, aangezien het hier een overtreding van het Wetboek van Strafrecht betreft. Hiervoor kan een geldboete of een gevangenisstraf worden opgelegd. Het vierde lid van artikel 252 van het Wetboek van Strafrecht biedt zelfs de mogelijkheid om een barman van de uitoefening van zijn beroep te ontzetten. De gemeente kan – op grond van de Drank- en Horecawet – een horecavergunning intrekken als zich in de betrokken inrichting feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het van kracht blijven der vergunning gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid. Het is aan het College van Burgemeester en Wethouders om te oordelen of daarvan sprake is.
Bent u bereid, uitgaande van het principe dat de eerstverantwoordelijke de horecabezoeker zelf is, de publieksvoorlichting over schadelijke effecten van overmatig drankgebruik aan te scherpen?
Ik ben het met u eens dat de horecabezoeker zelf eerstverantwoordelijke is voor zijn/haar drinkgedrag. Er dienen betrouwbare bronnen te zijn waar hij/zij de nodige informatie over de consequenties van zijn/haar drinkgedrag kan vinden. Naar mijn oordeel biedt het Trimbos-instituut (www.alcoholinfo.nl) die in ruim voldoende mate. Ik overweeg dan ook niet de publieksvoorlichting op dit punt aan te scherpen.
Alcoholreclame rondom jeugdsport |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
|
|
Kent u het bericht «Vader: Haal bierreclame weg»?1
Deelt u de mening dat alcoholreclame langs sportvelden die bezocht worden door veel minderjarigen onwenselijk is, nu opnieuw gebleken is dat het bestaande criterium van 25% onvoldoende beschermend werkt?2 In hoeverre is alcoholreclame langs sportvelden en op de clubwebsite te verenigen met de campagne «Geen 16, geen druppel»?
Deelt u de mening dat jongeren op en rond het sportveld niet meer geconfronteerd mogen worden met alcoholreclame? Zo ja, bent u bereid aan te dringen op aanvulling van de Reclame Code met een verbod op alcoholreclame rondom jeugdsport?
Welke concrete resultaten heeft het overleg met de Stichting Verantwoord Alcoholgebruik (STIVA) over de naleving van het 25%-criterium tot dusver opgeleverd?3
Met hoeveel zaken krijgt de Reclame Code Commissie te maken, waarbij het gaat om reclame op een plek waar minstens 25% minderjarigen zijn? Bent u van mening dat er effectief wordt opgetreden tegen dergelijke overtredingen, aangezien er nog nooit een sanctie is toegepast met betrekking tot het 25%-criterium? Zo ja, op welke manier?
Welke aanvullende maatregelen op het 25%-criterium kunnen worden genomen om te voorkomen dat grote groepen jongeren bij grote evenementen geconfronteerd worden met alcoholreclame, aangezien u hebt erkend dat het 25%-criterium niet toereikend is dit te voorkomen?4
Q-koorts |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Kent u het bericht «Overheid reageerde afwachtend op Q-koorts»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de resultaten van het onderzoek van de Provinciale Raad voor Volksgezondheid in Noord-Brabant?2
Het rapport, dat is geschreven door een student biomedische wetenschappen geeft een impressie van de ontwikkelingen tijdens de uitbraak in Noord-Brabant. Ik beschouw het vooral als een verkennend rapport dat met name is gebaseerd op de meningen en opvattingen van een aantal patiënten, artsen en bestuurders. Door die opzet, de beperkte omvang van het onderzoek en de focus op Noord-Brabant, kan voor het nationale beleid maar beperkte waarde worden gehecht aan de conclusies en aanbevelingen.
Is het waar dat de Rijksoverheid Q-koorts als een regionaal probleem zag?
Nee.
Is de Rijksoverheid en in het bijzonder uw beleid erop toegerust om een gelijktijdige uitbraak van dierziektes of epidemieën met effecten op de volksgezondheid effectief te voorkomen en te bestrijden? Zo ja, welke voorzorgsmaatregelen worden hiertoe genomen?
Ja, de minister van VWS en ik gaan uit van het «One Health»-principe waarbij bestrijding van zoönosen (infectieziekten die kunnen worden overgedragen van dieren op mensen) een aangelegenheid is van zowel de veterinaire sector als de humane gezondheidszorg, zoals in antwoorden op vragen van het lid Thieme eerder is aangegeven (Aanhangsel Handelingen II 2009/10, nr. 825).
Is het waar dat de samenwerking tussen uw ministeries niet optimaal was bij het bestrijden van de Q-koorts? Is die samenwerking inmiddels verbeterd? Welke maatregelen heeft u genomen en gaat u nemen om de samenwerking te verbeteren?
De manier waarop de ministeries van VWS en LNV de aanpak en bestrijding van de Q-koorts ter hand hebben genomen en welke lessen daaruit getrokken kunnen worden, is de centrale vraag van de evaluatiecommissie Q-koorts onder leiding van prof.dr.ir. G. van Dijk. Zoals de minister van VWS en ik uw Kamer hebben gemeld, rapporteert de Commissie over haar bevindingen op 22 november 2010. Dit rapport zal, voorzien van een beleidsreactie van de minister van VWS en mij, worden aangeboden aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2009/10, 28 286, nrs. 354 en 427).
Welke risico’s voor de volksgezondheid zijn er indien uw samenwerking niet optimaal is? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat het doden van geiten wellicht niet nodig was geweest?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u uw standpunt over schadevergoeding aan patiënten uiteenzetten?
In reactie op de motie van het lid Van Gerven (Kamerstukken II 2009/10, 28 286, nr. 392) over een collectieve regeling voor Q-koortspatiënten heeft de minister van VWS zijn standpunt over schadevergoeding aan patiënten reeds uiteengezet. De motie is door uw Kamer verworpen. De minister van VWS heeft dat standpunt bij de gesprekken met Q-uestion, de stichting voor mensen met Q-koorts, toegelicht.
De uitvoering van de adviezen van de Stuurgroep zwangerschap en geboorte |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van de constatering van de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ), dat het de Nederlandse ziekenhuizen niet lukt om op korte termijn overal 24 uur per dag zorg rond bevallingen te regelen?1
Ja, ik ben van deze constatering op de hoogte. Dit is de constatering uit het onderzoek dat de NVZ op mijn verzoek heeft laten uitvoeren naar de huidige spoedeisende verloskundige zorg in de ziekenhuizen. Daarbij wil ik aangeven dat het gaat om het voldoen aan de nieuwe normen rond 24/7 acute verloskunde die de Stuurgroep zwangerschap en geboorte in haar advies stelt.
Welke waarde hecht u aan het door de NVZ geïnitieerde onderzoek door onderzoeksbureau Plexus? Welke meerwaarde heeft dit onderzoek voor de besluitvorming ten aanzien van de uitvoering van de aanbevelingen van de Stuurgroep zwangerschap en geboorte?
Ik hecht zeer aan de door het NVZ geïnitieerde onderzoek. Bij brief van 15 juni 2010 aan de Tweede Kamer heb ik dit onderzoek al aangekondigd. Ik heb de Kamer laten weten dat ik de resultaten van het onderzoek van belang acht om mijn vervolgstappen te bepalen. Op grond van deze uitkomsten zal ik in overleg en afstemming met de ziekenhuizen en andere betrokken partijen bepalen wat nodig is om aan de door de Stuurgroep gestelde normen over de 24/7 beschikbaarheid en bereikbaarheid van spoedeisende verloskundige zorg te kunnen voldoen. Ik heb eveneens in de bovenvermelde brief aangegeven dat ik de uiteindelijke beslissing over dit onderwerp aan het volgend kabinet laat.
Wat is uw mening ten aanzien van de constatering van de NVZ?
De constatering van de NVZ maakt duidelijk dat er stappen genomen moeten worden om de kwaliteit van de 24/7 beschikbaarheid en bereikbaarheid van de spoedeisende verloskundige zorg in Nederland verder te verhogen.
Deelt u de mening dat er behalve de drie door Plexus onderzochte scenario’s meer mogelijkheden bestaan om 24-uurs bevallingszorg te organiseren? Zo ja, welke?
Plexus schetst in het onderzoeksrapport een drietal mogelijke scenario’s die overwogen kunnen worden. Ik sluit niet uit dat er meer mogelijkheden te bedenken zijn om de 24/7 beschikbaarheid en bereikbaarheid te regelen. De uitkomsten van het onderzoek zijn dusdanig pril dat ik nog niet in de gelegenheid ben geweest met partijen hierover te overleggen. Ik zal om die reden op dit moment niet verder ingaan op uw vraag, maar daar later bij een reactie op het rapport op terugkomen.
Wat vindt u bijvoorbeeld van de mening van verschillende hoogleraren verloskunde en gynaecologie dat zo’n vijftig ziekenhuizen een afdeling verloskunde zouden moeten hebben?2
Over het exacte aantal ziekenhuizen dat verloskundige zorg zou moeten aanbieden wil ik me nu niet uitlaten. Wel wil ik u in dit verband mededelen dat ik hecht aan een zodanige spreiding van het aanbod van verloskundige zorg dat tegemoet komt aan de bereikbaarheid binnen de norm van 45 minuten.
Is het waar dat de NVZ zich vanaf het verschijnen van het rapport van de Stuurgroep heeft gedistantieerd van de aanbeveling ten aanzien van concentratie van verloskundige zorg, door onmiddellijk de noodzaak van vervolgonderzoek aan te kondigen? Wat is uw mening hierover?
De NVZ heeft zich van meet af aan achter de adviezen en doelstellingen van de Stuurgroep geschaard. Het is vervolgens van belang dat goed gekeken wordt naar de organisatorische en financiële gevolgen van de adviezen. De NVZ heeft mij laten weten dat zij het als haar verantwoordelijkheid ziet om de geformuleerde adviezen te toetsen aan de haalbaarheid in termen van financiën en organisatie. Ik sluit me hierbij aan.
Op welke wijze gaat u 24-uursverloskundige zorg en daarmee de noodzakelijke concentratie van verloskundige zorg voortvarend organiseren?
Ik zal mij in de komende periode buigen over de te nemen vervolgstappen. Ik zal u zoals beloofd in het AO van 1 juli 2010 vóór de begrotingsbehandeling over deze vervolgstappen informeren.
Deelt u de mening dat het noodzakelijk is dat u nu met een groot gevoel van urgentie de aanbevelingen van de Stuurgroep in beleid omzet en de Kamer daarover bericht en dat verdere door individuele deelnemers van de Stuurgroep georganiseerde onderzoeken op dit moment niet opportuun zijn?
Ik deel de mening dat het noodzakelijk is stappen te nemen om tot verdere kwaliteitsverbetering te komen als het gaat om de 24/7 beschikbaarheid en bereikbaarheid van de spoedeisende verloskundige zorg. Ik ben niet op de hoogte van eventuele onderzoeken die door individuele deelnemers van de Stuurgroep zijn geïnitieerd, maar het al dan niet doen van (verder) onderzoek is de verantwoordelijkheid van die individuele deelnemers. Ik ben niet – en wil dat ook niet zijn – in de positie om dergelijke onderzoeken al dan niet opportuun te verklaren.
Bent u bereid de Kamer vóór de behandeling van de begroting Volksgezondheid, Welzijn en Sport 2011 te laten weten op welke wijze de aanbevelingen van de Stuurgroep worden overgenomen en omgezet in beleid, zodat de hoge babysterfte in Nederland binnen vijf jaar eindelijk gehalveerd kan worden?
Ik ben bereid de Kamer vóór de behandeling van de begroting van Volkgezondheid, Welzijn en Sport 2011 te informeren over de stappen die ik zal nemen om de aanbevelingen van de Stuurgroep om te zetten in beleid.
Het advies aan zwangere vrouwen over alcohol dat te vrijblijvend is |
|
Nine Kooiman , Joël Voordewind (CU) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het onderzoek van Nickie van der Wulp in opdracht van de Universiteit Maastricht en het Nederlands instituut voor alcoholbeleid Stap waaruit blijkt dat het advies aan zwangere vrouwen over dat alcoholgebruik te vrijblijvend is?1
Het was mij bekend dat er onderzoek werd gedaan naar de mate van voorlichting over alcoholgebruik door verloskundigen aan zwangere vrouwen. Tijdens de loop van het onderzoek heb ik mij laten informeren over de allereerste bevindingen. Ik vind het zorgelijk dat er vrijblijvend over alcoholgebruik wordt geadviseerd aan zwangere vrouwen.
Kan worden gesteld dat verloskundigen onvoldoende kennis hebben over het gebruik van alcohol en de gevolgen daarvan tijdens de zwangerschap? Zo ja, wat gaat u doen om dit te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Het is mij niet bekend dat verloskundigen onvoldoende kennis hebben. Wel is in het onderzoek geconstateerd dat verloskundigen vrijblijvend adviseren als het om alcoholgebruik voor en tijdens de zwangerschap gaat.
Al tijdens de loop van dit onderzoek heb ik het Nederlands Instituut voor Alcoholbeleid (STAP) de opdracht gegeven om te onderzoeken hoe intermediairen zoals verloskundigen aan hun vakinformatie komen en hoe zij deze informatie gebruiken en verwerken. De uitkomsten van dit onderzoek zijn nog niet bekend.
Bent u het eens met de aanbeveling dat verloskundigen aan zwangeren de vraag moeten voorleggen hoeveel alcoholische dranken zij nuttigen? Zo ja, wat gaat u doen om dit te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Ja, daar ben ik het mee eens. Aan het Nederlands Instituut voor Alcoholbeleid heb ik de opdracht gegeven een speciale interventiekaart te ontwikkelen. Deze interventiekaart is een instrument dat tijdens het consult als leidraad zal dienen voor de verloskundige om de nulnorm inzake alcoholgebruik uit te dragen. De vraag hoeveel alcoholische dranken de zwangere nuttigt, zal ook zeker worden opgenomen in de interventiekaart.
Bent u het met de Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen (KNOV) eens dat de nascholing van verloskundigen als het gaat om van alcoholconsumptie tijdens de zwangerschap verbeterd moet worden? Zo ja, wat gaat u doen om dit te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
De KNOV inventariseert wat er nodig is aan bij- en nascholing, zorgt dat er nascholing komt en garandeert dat het van goede kwaliteit is. Ik laat het aan deze beroepsvereniging over om de nascholing van verloskundigen inzake voorlichting over alcoholgebruik tijdens de zwangerschap te verbeteren.
Bent u bereid, zoals ook de motie van de leden Voordewind en Leijten2 aangeeft, alcoholische dranken te labelen waarin gewezen wordt op de schadelijke effecten van alcoholgebruik tijdens de zwangerschap, aangezien dit bijdraagt aan het vergroten van het bewustzijn? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn brief van 20 augustus 2009 heb aangegeven, kiest het kabinet vooralsnog niet voor waarschuwingsteksten (bijv. over alcohol en zwangerschap) op flessen alcoholhoudende drank. Wel heb ik in die brief duidelijk aangegeven dat als wetenschappelijk wordt aangetoond dat waarschuwingslabels op alcoholhoudende dranken elders effectief zijn, in die zin dat het daadwerkelijk tot gedragsverandering leidt, dit voor het kabinet aanleiding kan zijn om zijn standpunt te herzien.
Het bericht dat te weinig kinderen worden ingeënt tegen mazelen |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht1 dat te weinig kinderen worden ingeënt tegen mazelen?
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de ondergrens van 95 procent van de kinderen bij de tweede vaccinatieronde niet wordt gehaald?
Ik onderschrijf de doelstelling van de WHO om mazelen te elimineren. Daarom wordt er hard gewerkt om voor de tweede dosis van het BMR2-vaccin een vaccinatiegraad van 95% te halen. Het RIVM rapporteert dat 93,1% van de 10-jarigen twee doses heeft gehad, en dat op 11-jarige leeftijd dit percentage is toegenomen tot 94,5%. Ik wil hier bij aantekenen dat 98% van de 10-jarigen minimaal één BMR-vaccinatie heeft gehad.
Wat is oorzaak dat bovengenoemde ondergrens in Nederland niet wordt gehaald?
De belangrijkste verklaring is dat er groeperingen zijn die vaccinatie afwijzen.
Welke groeperingen binnen onze samenleving laten hun kinderen niet inenten tegen mazelen?
Naast de ouders die op religieuze gronden vaccinatie afwijzen, zijn er ouders die vanwege een antroposofische levensovertuiging geen BMR2-vaccinaties aan hun kind laten geven. Ook zijn er ouders die bezwaren hebben tegen vaccinatie vanwege de vermeende schadelijke gevolgen.
Wat kunnen de gevolgen zijn van het feit dat te weinig kinderen in Nederland worden ingeënt tegen mazelen?
Bij een voldoende hoge vaccinatiegraad zijn ongevaccineerde kinderen toch enigszins beschermd door groepsimmuniteit. Ze liften dan als het ware mee met het vaccinatieprogramma doordat de kinderen in hun omgeving wel zijn gevaccineerd. Als er te weinig kinderen worden ingeënt tegen mazelen is er een risico dat ongevaccineerde kinderen mazelen krijgen en kans lopen op ernstige complicaties als oorontsteking, longontsteking en hersenontsteking. Op dit moment liggen de risico’s op een uitbraak vooral daar waar ongevaccineerden bij elkaar wonen en niet op indirecte bescherming door groepsimmuniteit kan worden gerekend.
Deelt u de mening dat het wenselijk is een mogelijke uitbraak van een mazelenepidemie in zijn geheel uit te sluiten? Zo ja, op welke wijze gaat u dat bewerkstelligen?
Een epidemie van mazelen is nooit helemaal uit te sluiten, tenzij het lukt om het virus te elimineren. De WHO stimuleert een mazelen-eliminatieprogramma waaruit de doelstelling van 95% vaccinatiegraad afkomstig is. Nederland heeft zich aan dit programma gecommitteerd. Door de inspanningen van de consultatiebureaus en GGD'en in Nederland lukt het over het algemeen goed om dicht bij die streefwaarde te komen.
Bent u voornemens de inspanningen voor een hoge vaccinatiegraad met kracht voort te zetten?
Ja. Mijn beleid is om de ouders in hun besluit tot wel of niet vaccineren van hun kind te ondersteunen door een goede voorlichting. Het RIVM verzorgt dit met een scala aan middelen (website, folders, richtlijnen, consultatie en advisering). Het RIVM bevordert ook de deskundigheid van iedereen die bij de uitvoering van het RVP is betrokken.
De uitvoerders van het vaccinatieprogramma spannen zich steeds in om ouders goed te informeren over het belang van de vaccinaties die in het RVP worden aangeboden en hen te begeleiden bij hun keuze. Om de professionals te ondersteunen in hun gesprek met de ouders heeft het RIVM vorig jaar het boekje Vaccinatiebezwaren; vanuit het perspectief van de weigeraar3 van F. Woonink uitgebracht. Door inzicht te geven in de overwegingen van de groeperingen die vaccinatie afwijzen zijn ze beter voorbereid op die gesprekken.
Het artikel "HAWK personeel wist niet van gevaren. Afweer waar je kanker van krijgt" |
|
Jasper van Dijk , Angelien Eijsink (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «HAWK Personeel wist niet van gevaren. Afweer waar je kanker van krijgt»?1
De staatssecretaris van Defensie heeft in zijn brief van 3 september 1998 (Handelingen 1997–1998, nr. 1731) gemeld dat de veiligheidsafstanden voor de HAWK-installatie van 1985 tot 1998 waren aangepast. Zoals uiteengezet in deze brief bleef ook bij de aangepaste veiligheidsafstanden de vermogensdichtheid van elektromagnetische straling binnen de Navo-veiligheidsnorm. Deze norm voor de vermogensdichtheid van elektromagnetische straling heeft tot doel een overmatige opwarming te voorkomen. Een verband tussen het optreden van kanker en blootstelling aan radarstraling is overigens niet aangetoond. Hoewel de onderzoeksrapporten daar geen aanleiding toe gaven, is in 1998 vanwege onrust bij het personeel de veiligheidsafstand aangepast aan de door de fabrikant voorgeschreven veiligheidsafstand.
De staatssecretaris van Defensie heeft op 17 december 2009 in brief over de «Haalbaarheidsstudie HAWK» (Kamerstuk 27 580, nr. 14) melding gemaakt van de onderzoeken in België en Duitsland. Het onderzoek in de Verenigde Staten is mij niet bekend. In de brief van 17 december 2009 en in de antwoorden op vragen van de vaste commissie voor Defensie (Kamerstuk 27 580, nr. 16, verzonden 18 mei 2010) wordt geconcludeerd dat er onvoldoende mogelijkheden zijn voor een onderzoek naar de gezondheidseffecten van de Hawk-radar. Ik zie in het artikel in De Pers van 1 september jl. geen aanleiding dit standpunt te wijzigen.
Kunt u de Instructie 26224 van de directeur Materieel Koninklijke Luchtmacht, uitgevaardigd op 2 december 1985, en de originele fabrieksaanwijzingen voor het HAWK-afweersysteem naar de Kamer sturen?
Het Hawk-afweersysteem is in 2004 buiten gebruik gesteld. De gevraagde documentatie is niet meer in het bezit van Defensie. Intussen is bij het NATO Maintenance and Supply Agency (NAMSA) de systeemdocumentatie opgevraagd. Fabrieksaanwijzingen, Technical Manuals en meetrapporten van apparatuur zoals HAWK zijn doorgaans zeer omvangrijk en bovendien gerubriceerd. Ik zal de relevante delen van de documenten naar de Kamer zenden zodra deze beschikbaar zijn.
Is het waar dat Defensie de fabrieksaanwijziging betreffende de minimaal veilige afstand tussen de mens en de Improved Continuous Wave Acquisition Radar (ICWAR) heeft ingekort? Zo ja, op welke momenten sinds de ingebruikneming van de HAWK is dit gebeurd? Op basis van welke gegevens is besloten dat deze inkorting geen schadelijke gevolgen kan hebben voor degenen die met of in de nabijheid van het HAWK-afweersysteem werkten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat onderzoek in Nederland naar de gevolgen van blootstelling aan straling afkomstig van de ICWAR alsnog haalbaar is, wanneer er aansluiting gezocht wordt bij de resultaten van gelijksoortige onderzoeken die plaatsvonden in onder andere de VS, Duitsland en België? Zo ja, bent u bereid alsnog onderzoek te doen naar de gezondheidsrisico’s van militairen die hebben gewerkt met HAWK-radarinstallaties? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
De ziekte Meervoudige chemische overgevoeligheid (MCS) |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten, waarin wordt aangegeven dat veel mensen allergisch zijn voor chemische stoffen?1,2
Ja.
Is het waar dat MCS in landen als Duitsland, Oostenrijk en Luxemburg als allergie wordt geclassificeerd? Zo ja, op basis van welke feiten hebben zij dit gedaan?
Er zijn twee internationale systemen die ziekten en het menselijk functioneren classificeren: de International Statistical Classification of Diseases and related health problems van de WHO (ICD) en de WHO International Classification of Functioning, Disability and Health, (ICF). MCS komt als zodanig in geen van beiden voor. De verschillende klachten die worden toegeschreven aan MCS kunnen elk afzonderlijk wel in de ICD of ICF voorkomen. Mogelijk worden in andere landen klachten toegeschreven aan MCS door artsen vaker geclassificeerd in bepaalde categorieën dan in Nederland. Omdat hier geen internationale afspraken over zijn is het niet mogelijk gegevens tussen landen te vergelijken.
Kunt u aangeven waarom MCS in Nederland niet als ziekte wordt erkend?
In 1999 heeft de Gezondheidsraad op basis van uitgebreid literatuuronderzoek geconcludeerd dat het niet mogelijk is om de klachten die worden toegeschreven aan MCS medisch wetenschappelijk te verklaren. Echter, het erkennen van bepaalde problemen als wel of geen ziekte is een verouderde wijze van kijken naar ziekte en gezondheid, zoals ook blijkt uit het verslag van de Internationale conferentie «Wat is gezondheid» georganiseerd door de Gezondheidsraad en ZonMW in 20093. Veel belangrijker is de mate waarin het functioneren van mensen al dan niet wordt belemmerd door ervaren klachten en beperkingen. Professionals werkzaam in de gezondheidszorg worden opgeleid om mensen te ondersteunen in het vinden van een balans om optimaal te functioneren met de beperkingen die zij ondervinden.
Bent u bekend met de registratie die de MCS Vereniging Nederland bijhoudt van het aantal mensen dat kampt met de symptomen van MCS? Acht u het toelaatbaar dat minstens duizend3 mensen geen goede hulp krijgen omdat de ziekte niet wordt erkend?
Ik ben bekend met de registratie van de MCS Vereniging. Ik bestrijd de stelling dat minstens duizend mensen geen goede hulp kunnen krijgen omdat een ziekte al dan niet wordt erkend. Mensen die verklaarde en onbegrepen gezondheidsklachten ervaren worden in Nederland op vele manieren geholpen door professionele hulpverleners, mantelzorgers en sociale netwerken, zoals patiëntenverenigingen.
Kunt u aangeven of, en zo ja welk, longitudinaal onderzoek in Nederland of Europa plaatsvindt naar de gevolgen van blootstelling aan chemische stoffen vanuit de landbouw en de industrie op de menselijke gezondheid?
Ja, er vinden talloze longitudinale onderzoeken plaats die naar de relatie kijken tussen blootstelling aan chemische stoffen en gezondheidseffecten, in Nederland, binnen Europa, maar vooral ook buiten Europa. Onder meer vinden onderzoeken plaats op de werkvloer, over de relatie tussen de blootstelling van werknemers en een bepaald gezondheidseffect bij deze werknemers. In Nederland is er o.a. het PIAMA onderzoek dat gaat over de oorzaken, en over het voorkómen van astma en allergie bij kinderen. PIAMA staat voor: «Preventie en Incidentie van Astma en Mijt Allergie». In dit project wordt met name gekeken naar luchtvervuiling en tabaksrook. Ook in Europese projecten wordt gekeken naar effecten van blootstelling zoals bijvoorbeeld in het 7e kader EU project HITEA – «Health Effects of Indoor Pollutants: Integrating microbial, toxicological and epidemiological approaches». Verder is er in 2009 een door de industrie gefinancierd onderzoek naar geurstoffenallergie gestart waar onder andere het UMC Groningen aan meedoet.
Acht u het denkbaar dat de conclusies van de Gezondheidsraad uit 1999, namelijk dat op basis van de op dat moment beschikbare informatie er geen medisch wetenschappelijke onderbouwing is voor het bestaan van MCS als syndroom of ziekte, aan revisie toe zijn?
Ik beschouw het als de expertise en derhalve de verantwoordelijkheid van onderzoekers en professionals om nieuwe ontwikkelingen rondom diagnosestelling en preventie of behandeling van klachten te signaleren. Indien er nieuwe (medische) inzichten ontstaan, bijvoorbeeld op basis van wetenschappelijk onderzoek, worden deze door de diverse betrokken beroepsgroepen indien mogelijk en wenselijk omgezet in nieuwe richtlijnen voor diagnostiek en behandeling. Ik vind het op dit moment niet nodig om de Gezondheidsraad om een nieuw advies te vragen.
Deelt u de mening dat in het kader van de voorkoming van allergieën en ziekten als MCS en ter bescherming van de gezondheid van mens, dier en milieu in het algemeen, het gebruik van chemische stoffen in cosmetische en huishoudelijke producten fors zal moeten worden teruggedrongen? Zo ja, op welke wijze gaat u zich hiervoor inzetten? Zo neen, waarom niet?
Het is helaas te eenvoudig om te stellen dat complexe klachtenpatronen en ziektebeelden kunnen worden verminderd door het treffen van algemene maatregelen. Dit is alleen aannemelijk als uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat er een directe relatie tussen klachten en uitlokkende factoren is.
In Nederland zijn diverse initiatieven genomen om neveneffecten van chemische stoffen te beperken. De huidige wetgeving vereist dat producten op de markt veilig zijn. Daarnaast is er specifieke wetgeving voor allergenen, die ertoe leidt dat voor bepaalde stoffen niet, gelimiteerd of met etiketteringsplicht gebruikt mogen worden. De VWA geeft al enkele jaren prioriteit aan het toezicht op de naleving van deze verboden, limieten en etiketteringseisen voor allergene stoffen. Uit onderzoek van het RIVM is gebleken dat de VWA een goed beeld heeft van de productgroepen met allergene stoffen5.
Ik vind het belangrijk dat de kennis over producten en ingrediënten die kunnen leiden tot allergie wordt uitgebouwd. VWA en VWS hebben daarom in 2009 het RIVM opdracht gegeven om een meldpunt op te zetten. Iedereen kan klachten over allergische reacties na het gebruik van cosmetica melden (CESES (Consumer Exposure Skin Effects and Surveillance); www.cosmeticaklachten.nl). Dit geeft de mogelijkheid om bij geclusterde en of ernstige klachten sneller te kunnen ingrijpen. Ook kan op basis van deze meldingen worden getoetst of het huidige Europese veiligheidsvangnet voor cosmetica voldoende werkt.
Welke inzet mag de Kamer van u verwachten op het gebied van MCS en de mensen die hieraan lijden?
Ik ben van mening dat er in Nederland veel professionals werkzaam zijn in de gezondheidszorg om mensen op individuele basis zo zorgvuldig mogelijk te helpen. Ik ben ook van mening dat dit specifieke competenties vergt en wil mij daarom zo min mogelijk mengen in de interactie tussen arts en patiënt. Ik voel mij verantwoordelijkheid voor het bewaken van gelijke toegankelijkheid van de gezondheidszorg, de betaalbaarheid van de zorg en de kwaliteit van de zorg. Dit geldt voor alle mensen in Nederland ongeacht hun specifieke klachten.
De hernieuwde poging een zelftest voor darmkanker op de Nederlandse markt te brengen |
|
Henk van Gerven |
|
Ab Klink (CDA) |
|
Is het waar dat een Frans bedrijf een zelftest voor darmkanker op de Nederlandse markt probeert te brengen?1
Al sinds enkele jaren zijn Fecaal Occult Bloed (FOB) zelftesten op de markt voor thuisgebruik door leken. Deze worden onder andere aangeboden via internet en bij apotheken. Het klopt dat via www.testudarmen.be een Fecaal Occult Bloed Test (FOBT) wordt aangeboden.
Heeft u kennisgenomen van de bezwaren van de Inspectie voor de Gezondheidzorg en deskundigen met betrekking tot de lage betrouwbaarheid van de zelftest en de gevolgen hiervan?1
De Inspectie voor de Gezondheidszorg doet in principe geen uitspraak over de wenselijkheid of onwenselijkheid van zelftesten. Zij adviseert wel om bij het vermoeden van een dergelijk ernstige aandoening dit bij voorkeur bij een huisarts te laten testen. Alle diagnostische testen kennen namelijk fout-positieve en fout-negatieve uitslagen. Daarom worden uitslagen vaak nog bevestigd middels een andere test. Verder kan een zorgprofessional de uitslag in een context plaatsen, omdat hij meer informatie heeft over de patiënt en die kan interpreteren in relatie tot de uitslag: de aard van de klachten, leeftijd, geslacht, medische historie (van de patiënt zelf en van familieleden), etc.
In het Besluit in-vitro diagnostica (gebaseerd op de Europese Richtlijn voor medische hulpmiddelen voor in-vitro diagnostiek) zijn regels vastgelegd waaraan zelftesten moeten voldoen. Onderdeel hiervan is dat in de gebruiksaanwijzing duidelijk moet zijn aangegeven dat er een kans op fout-positieve en fout-negatieve uitslagen is en wanneer men een arts moet raadplegen. Of de gebruiksaanwijzing aan de eisen voldoet, wordt beoordeeld door een zogenaamde aangemelde instantie. Deze geeft hiervoor een certificaat af. Pas daarna mag de fabrikant de CE-markering aanbrengen. Achter de CE-markering staat een viercijferig nummer. Dit is de unieke identificatiecode van de betrokken aangemelde instantie.
Deze regelgeving is momenteel op Europees niveau in evaluatie. Binnen de herziening zal ik in Europa onder andere pleiten om de huidige risico-indeling, zoals deze is opgenomen in de bijlage van de Richtlijn, te vervangen door een flexibele indeling, zodat er effectiever kan worden ingespeeld op innovatieve technologische ontwikkelingen. Daarnaast zal ik mij inzetten voor verplichte evaluatiestudies met leken, en voor de eis dat een fabrikant met het opstellen van de gebruiksaanwijzing te allen tijde rekening moet houden met het kennisniveau van de gebruiker en de omgeving waarin het product wordt toegepast.
Hoe hoog zijn de kosten die worden gemaakt als gevolg van foute uitslagen van de zelftest? Kunt u die kosten splitsen in de kosten die worden gemaakt voor overbodig onderzoek bij mensen die onterecht als ziek worden aangemerkt en te laat begonnen onderzoek bij mensen bij wie de ziekte niet is opgemerkt door de zelftest?
Het is onmogelijk om precies aan te geven wat de (financiële) gevolgen zijn van zowel fout-positieve als fout-negatieve uitslagen. Hiervoor is meer informatie nodig over de testkarakteristieken van desbetreffende zelftest, hoeveel mensen de test gebruiken en hoe ze reageren op de uitkomst van de test. Ook de reactie van de huisarts op de hulpzoekende kan veel uitmaken.
Uit de website valt op te maken dat de zelftest niet aangeboden wordt aan een bepaalde doelgroep, maar aan de hele bevolking. De Gezondheidsraad heeft geoordeeld dat de balans tussen de voor- en nadelen van screening voor de doelgroep van 55 tot 75-jarigen in een bevolkingsonderzoeksetting kosteneffectief is, maar er kan dus geen uitspraak worden gedaan over de doelmatigheid van het aanbod van een zelftest aan een bredere groep.
Op welke manier gaat u voorkomen dat dit product in Nederland op de markt komt? Is het wettelijk toegestaan om dit product op de Nederlandse markt te brengen? Spelen hierbij de criteria van Wilson en Jungner voor adequaat bevolkingsonderzoek een rol? Zo nee, waarom niet?2
Aangezien alleen een product wordt aangeboden valt het per definitie niet onder de Wet op het bevolkingsonderzoek. De criteria van Wilson en Jungner zijn hier zodoende dus niet van toepassing, het Besluit in-vitro diagnostica, die de markttoelating van in-vitro diagnostica regelt wel.
Indien de test een CE-markering heeft met viercijferige code (zie antwoord op vraag 2) mag ervan uitgegaan worden dat de test voldoet aan de essentiële eisen uit de Europese Richtlijn voor medische hulpmiddelen voor in-vitro diagnostiek i.c. het Besluit in-vitro diagnostica. In dat geval mag een test in heel Europa in de handel gebracht worden. In Nederland is in aanvulling op deze regels een zogenoemde kanalisatieregeling van kracht die stelt dat testen op onder andere tumormerkstoffen alleen aan de burger mogen worden geleverd via een arts of apotheker. Dit geldt ook voor FOB-testen. Deze regeling is echter alleen in Nederland van kracht, door het wegvallen van de binnengrenzen in de EU is het voor de Inspectie feitelijk onmogelijk om postzendingen of transporten vanuit EU-lidstaten te controleren.
Deelt u de visie van hoogleraar maag-lever-darmziekten K., die stelt dat er vraag naar dit product is omdat het bevolkingsonderzoek naar darmkanker is uitgesteld?1 Zo nee, waarom niet?
Nee, ik denk niet dat er vraag naar screening ontstaat puur door het al dan niet invoeren van een bevolkingsonderzoek. Er zijn ook veel zelftests op de markt voor aandoeningen waar geen bevolkingsonderzoek voor bestaat (bv. cholesteroltests). Andersom worden via internet testen op soa verkocht, ook al biedt de overheid via de GGD voor bepaalde doelgroepen gratis onderzoek aan.
Hoe scoort het darmkankeronderzoek op de internationaal erkende criteria van Wilson en Jungner, waarmee kan worden vastgesteld of een onderzoek kan worden aangeboden als bevolkingsonderzoek?2
De Gezondheidsraad heeft de vraag of darmkankerscreening voldoet aan de criteria voor verantwoord bevolkingsonderzoek voorwaardelijk positief beantwoord in zijn advies van 17 november 2009. Een belangrijke voorwaarde is dat er voldoende faciliteiten zijn voor diagnostiek en behandeling. Op dit moment wordt aan deze voorwaarde nog niet voldaan en is het niet verantwoord om een bevolkingsonderzoek in te voeren. Voor meer informatie verwijs ik naar mijn standpunt3 op het Gezondheidsraadsadvies dat ik op 16 februari 2010 aan uw Kamer heb gezonden.
In welke verhouding staan de kosten voor een bevolkingsonderzoek naar darmkanker tot de kosten zoals bedoeld in vraag 3? Staat u nog op uw eerdere standpunt dat een bevolkingsonderzoek naar darmkanker een goede kosteneffectiviteit heeft? Onderschrijft u de conclusie van de Gezondheidsraad dat darmkankerscreening vergeleken met de al ingevoerde screening op baarmoederhalskanker vijf maal kosteneffectiever is (2200 euro versus 11 300 euro per gewonnen levensjaar)?3,4
Zoals ik in antwoord op vraag 3 heb aangegeven, zijn de kosten van screening op individueel niveau lastig in te schatten. Vooralsnog heb ik geen signalen ontvangen dat er veelvuldig gebruik wordt gemaakt van dit testaanbod uit België en dat er grote knelpunten door ontstaan.
Ik onderschrijf nog steeds wat ik in mijn brief van 16 februari 2010 schreef: de invoering van een bevolkingsonderzoek naar darmkanker kan van grote betekenis zijn voor de volksgezondheid, maar er moet aan belangrijke randvoorwaarden worden voldaan. De capaciteit in de zorg voor het vervolg op de screening heb ik onder antwoord op vraag 6 genoemd.
Financiering is een andere. Ik onderschrijf de conclusie dat screening op darmkanker om de twee jaar voor een doelgroep tussen 55 en 75 jaar een gunstige kosteneffectiviteitsverhouding heeft, gunstiger dan bij andere screeningsprogramma’s voor kanker in Nederland. Weliswaar zijn eerst grote investeringen nodig en zal het effect op de volksgezondheid, door lagere incidentie en behandeling in een vroeger stadium, niet meteen ten volle zichtbaar zijn. Maar op termijn zou een bevolkingsonderzoek naar darmkanker zelfs kostenbesparend kunnen zijn.
Onderschrijft u het standpunt dat zowel om medische als financiële redenen het wenselijk is het bevolkingsonderzoek naar darmkanker zo snel mogelijk te starten? Bent u bereid uw eerdere standpunt, dat het besluit tot een bevolkingsonderzoek te komen pas in het voorjaar van 2011 genomen kan worden, te herzien? Kunt u uw antwoord motiveren?
Zoals ik in antwoord op vraag 6 heb aangegeven, is de capaciteit in de zorg nog niet voldoende om het vervolg op de screening te kunnen garanderen. Invoering is nog niet verantwoord tot enkele grote knelpunten zijn opgelost. Het RIVM is op dit moment bezig met een uitvoeringstoets om alle randvoorwaarden en knelpunten beter in beeld te brengen. Ik verwacht dit rapport aan het einde van het jaar.
De verkoop van alcoholische streekproducten |
|
Erik Ziengs (VVD), Halbe Zijlstra (VVD) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van het artikel «VVV mag drank laten staan»?1
Ja.
Waarom heeft de Voedsel- en Warenautoriteit toegezegd dat toeristenshops niet bang hoeven te zijn voor boetes? Klopt het dat dit gedoogbeleid ook geldt voor marktkramen die alcoholische streekproducten verkopen?
Op verzoek heeft de VWA aan één toeristenshop in Veere aangegeven dat tijdens braderieën en jaarmarkten waar zwakalcoholhoudende streekproducten worden verkocht geen boete zal worden opgelegd aan deze shop als tijdens deze braderieën en jaarmarkten ook in de winkel zwakalcoholhoudende streekproducten worden verkocht. Deze toezegging is gedaan op grond van het gelijkheidsprincipe. De VWA heeft in 2005 een aanwijzing gekregen van de toenmalige minister om geen boetes op te leggen voor niet-naleving van het uit artikel 18 Drank- en Horecawet voortvloeiende verbod op de verkoop van zwak alcoholhoudende streekproducten voor gebruik elders dan ter plaatse op jaarmarkten, braderieën en dergelijke (Tweede Kamer, 2005–2006, 30 300 XVI, nr. 104). Op grond van deze aanwijzing is er inderdaad sprake van een gedoogbeleid voor marktkramen binnen de setting van braderieën en jaarmarkten. Overigens is aan de VWA deze aanwijzing gegeven naar aanleiding van een motie die in november 2005 is aangenomen door de Tweede Kamer (Kamerstukken 30 300 XVI, nr. 41).
Wat is de onduidelijkheid in de wet die kennelijk zorgt voor verwarring over de verkoop van alcoholische streekproducten?
Op grond van artikel 18 van de Drank- en Horecawet kunnen (toeristen)winkels alleen zwakalcoholhoudende drank verkopen als zij tevens een gevarieerd assortiment aan levensmiddelen voeren. Bovengenoemde aanwijzing heeft bij de historische zomermarkten in Veere blijkbaar voor verwarring gezorgd.
Bent u bekend met de paginagrote advertentie van een cadeaushopwinkelier uit het Zeeuwse Veere onder de kop «Malle Jantje in Veere mag elke dinsdag de wet overtreden en dat gaan we dan ook doen», waarbij hij meldde dat hij de toezegging van de Voedsel- en Warenautoriteit had dat er tijdens de historische markten niet gecontroleerd zou worden en de winkelier dus alcohol mocht verkopen?2
Ja.
Deelt u de mening dat dergelijke advertenties het gezag van de Voedsel- en Warenautoriteit sterk ondergraven en een streng alcoholbeleid ernstig ondermijnen?
Nee, deze mening deel ik niet. Dergelijke advertenties leiden hoogstens tot onduidelijkheid over het gevoerde beleid, maar daarmee wordt het gezag van de toezichthouder nog niet ondermijnd.
Deelt u de mening dat alcoholische dranken alleen verkocht mogen worden in winkels die daarvoor een vergunning hebben, ook als het een streekproduct betreft? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat (toeristen)winkels aan het vereiste van artikel 18 van de Drank- en Horecawet moeten voldoen voor wat betreft de verkoop van zwakalcoholhoudende drank. Alleen voor slijterijen geldt een vergunningplicht. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Op welke wijze wordt de leeftijdgrens voor alcohol gecontroleerd bij de verkoop van alcoholische streekproducten? Dienen toeristische winkels en marktkramen bijvoorbeeld een leeftijdsticker te voeren en aan welke andere criteria moeten zij voldoen om alcohol te mogen verkopen?
Op grond van artikel 20 van de Drank- en Horecawet dienen er inderdaad leeftijdsstickers te zijn. De controle op de naleving van de leeftijdsgrenzen wijkt verder niet af van de reguliere controle.
Deelt u de mening dat hier sprake is van oneerlijke concurrentie ten opzichte van slijterijen en andere winkeliers die volgens de wet alcohol mogen verkopen? Zo niet, waarom is dit volgens u dan geen oneerlijke concurrentie en hoe zou u deze gedoogsituatie dan willen kenmerken?
Mijns inziens is er geen sprake van oneerlijke concurrentie. De ontstane gedoogsituatie kan eerder worden getypeerd als een uitzonderingsgeval. Het kabinet heeft destijds ingestemd met de aanwijzing aan de VWA omdat er in het geval van streekgebonden producten, waaronder ook alcoholhoudende streekproducten vallen, voldoende grond voor was. Deze dranken werden immers – vaak met subsidie van het ministerie van LNV – geproduceerd in het kader van de stimulering van de brede landbouw en de ontwikkeling van een vitaal platteland. Handhaving van het verbod op verkoop van dergelijke dranken tijdens jaarmarkten, braderieën en dergelijke zou tot onwenselijke situaties leiden.
Kunt u toelichten of slijterijen en andere winkeliers die volgens de wet alcohol mogen verkopen door deze situatie ook buiten het winkelpand alcoholische streekproducten mogen verkopen? Zo ja, aan welke voorwaarden dienen zij dan te voldoen? Zo niet, kunt u aangeven waarom dergelijke alcoholische streekproducten dan wel door toeristische winkels en marktkraamhouders buiten op straat (bijvoorbeeld tijdens braderieën) verkocht mogen worden?
Tijdens deze braderieën en jaarmarkten hebben ook slijters en andere winkeliers in principe de mogelijkheid om zwakalcoholhoudende streekproducten vanaf marktkramen te verkopen.
Hoe gaat u er voor zorgen dat de Voedsel- en Warenautoriteit stopt met gedogen en streng gaat handhaven?
Voorlopig ben ik niet voornemens de aanwijzing aan de VWA in te trekken. Deze gedoogsituatie dient in mijn ogen nog steeds hetzelfde doel, te weten de stimulering van de brede landbouw en de ontwikkeling van een vitaal platteland.
Kanker en kindersterfte in Fallujah |
|
Harry van Bommel |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van een studie van de universiteit van Ulster waarin geconcludeerd wordt dat in 2004 de bevolking van de Iraakse stad Fallujah het slachtoffer is geworden van een grote mutagene blootstelling waarvan de gevolgen ernstiger zijn dan de atoombom op Hiroshima in 1945 en waarin geconstateerd wordt dat het aantal gevallen van kindersterfte, geboorteafwijkingen, kanker waaronder met name leukemie, enorm is toegenomen?1
Ja.
Hoe staat u tegenover de veronderstelling van onderzoeker Busby dat het gebruik van uranium in een of andere vorm verantwoordelijk lijkt te zijn voor de gezondheidseffecten van de bevolking van Fallujah?2
Ik zie geen aanleiding om de conclusies van het rapport van Busby et al te onderschrijven. Zoals ook de onderzoekers zelf constateren kan deze studie geen uitsluitsel geven over de gezondheidseffecten van het gebruik van verarmd uranium houdende munitie. De regering blijft daarom voorstander van verder objectief onderzoek hiernaar.
Bent u bereid bij de autoriteiten van de VS aan te dringen op precieze bekendmaking van het gebruik van het soort en het aantal wapens in de aanval op Fallujah in 2004? Indien neen, waarom niet?
Dit onderzoek geeft daartoe geen aanleiding.
Blijft u op basis van dit onderzoek bij uw opvatting dat de huidige kennis van de gezondheidseffecten van metalen en metaallegeringen «onvoldoende kennis» biedt voor een internationaal moratorium?3
Dit onderzoek geeft geen aanleiding om de opvatting zoals verwoord in de brief van 11 maart 2010 (kamerstuk 32 123 V, nr. 82) te herzien. De regering blijft voorstander van verder objectief onderzoek.
Indien dat zo is, ziet in dit onderzoek aanleiding om nader internationaal onderzoek naar de gevolgen van het gebruik van (verarmd) uranium in wapens te bepleiten? Zo ja, op welke wijze? Indien neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u op basis van dit wetenschappelijk onderzoek bereid nieuwe politieke stappen te nemen om tot een internationaal verbod op wapens met verarmd uranium te komen, zoals de Kamer in de motie Van Bommel aan u vroeg?4
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat zwangere vrouwen in asielzoekerscentra vijf keer zoveel kans hebben op levensbedreigende complicaties tijdens hun zwangerschap dan Nederlandse vrouwen |
|
Nine Kooiman , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Klopt het dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg in 2010 onderzoek zal doen naar de kwaliteit van de medische zorg aan asielzoekers? Zo ja, wanneer vindt dit onderzoek plaats en wanneer zullen de resultaten bekend zijn?1
In 2010 vindt er conform het Werkplan 2010 van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) een onderzoek plaats naar de kwaliteit van de gezondheidszorg aan asielzoekers in de nieuwe structuur. De resultaten hiervan zullen voorde zomer van 2011 worden gepresenteerd.
Bent u bereid er zorg voor te dragen dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg de uitkomsten van het (nog niet gepubliceerd) onderzoek van het Leids Universitair Medisch Centrum, waaruit blijkt dat juist het verblijf in een asielzoekerscentrum de kans op complicaties tijdens en na de zwangerschap enorm vergroot, zal betrekken bij haar? Zo nee, waarom niet?2
De IGZ zal de uitkomsten van het onderzoek van het LUMC betrekken bij het door haar uit te voeren onderzoek.
Promotieactiviteiten van Heineken tijdens de huldiging van het Nederlands elftal |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de promotieactiviteiten van Heineken tijdens de huldiging van het Nederlands elftal in Amsterdam op dinsdag 13 juli jl.?
Ja.
Bent u bekend met het bericht1 dat Heineken bijzonder ingenomen was met de uitgevoerde marketing strategie en het bier gratis ter beschikking heeft gesteld? Bent u op de hoogte van deze elementen van de marketing strategie van Heineken?2
Ja, het bericht in het dagblad Trouw van 15 juli jl. is mij bekend. En nee, ik ben niet op de hoogte van de marketing strategie van Heineken N.V. Wel heb ik geconstateerd dat er door Heineken promotieteams promotiemateriaal is uitgedeeld aan mensen in het publiek.
Het Commissariaat voor de Media heeft de beelden van de televisieuitzending bekeken en heeft aangegeven dat er geen overtreding van de Mediawet heeft plaatsgevonden. De conclusie van het Commissariaat is dat beide omroepen (SBS en NOS) netjes verslag hebben gedaan en er geen sprake was van sluikreclame. Het Nederlands Instituut voor Alcoholbeleid (STAP) heeft naar aanleiding van de huldigingsuitzending een klacht ingediend bij de Reclame Code Commissie (zelfregulering) inzake het niet naleven van de Reclamecode voor Alcoholhoudende dranken, maar de klacht is door de commissie afgewezen.
Wat uw mening over deze zichtbare verstrengeling van het zich presenteren van de voetbalhelden, zijnde belangrijke voorbeeldfiguren voor jongeren, met de doelgerichte promotie van een biermerk?
Het ging hier om een unieke gebeurtenis waarvan in dit geval zowel kinderen, jongeren als volwassenen getuige zijn geweest. Desondanks betreur ik het dat juist dit beeld, bewust of onbewust, is neergezet.
Deelt u de mening dat op deze wijze alcoholpromotie een zeer groot aantal minderjarigen heeft bereikt?
Ja, uit gegevens aangeleverd door Heineken valt op te maken dat 165 000 jongeren zijn bereikt.
Bent u bekend met de Reclamecode voor Alcoholhoudende dranken waarin staat beschreven dat alcoholpromotie niet gericht dient te zijn op een publiek dat uit meer dat 25% minderjarigen bestaat? Deelt u de mening dat deze zogenaamde 25% regel niet heeft kunnen voorkomen dat een zeer groot aantal jongeren met alcoholpromotie is geconfronteerd?
Ja, ik ben bekend met de betreffende bepaling in de Reclamecode voor Alcoholhoudende dranken. En ja, deze 25% regel heeft niet kunnen voorkomen dat overdag 165 000 jongeren herhaaldelijk zijn geconfronteerd met het merk Heineken.
Deelt u de mening dat er bij de alcoholindustrie op dient te worden aangedrongen dat de 25% regel dient te worden aangepast? Welke aanpassing stelt u voor?
Een aanpassing van de 25% regel lijkt mij vooralsnog niet nodig. Er is frequent ambtelijk overleg met STIVA (Stichting Verantwoord Alcoholgebruik), de koepel van de alcoholindustrie, over de wijze waarop zij maatschappelijk verantwoord ondernemen gestalte geven.
Bent u bekend met de werkgroep Alcohol en Jongeren van het Regulier Overleg Alcohol (ROA) en haar rapport getiteld «Jongeren en alcohol mixen niet» waarin o.a. een programma met het NOS*NSF is opgenomen om het alcoholgebruik onder jongeren terug te dringen (Kamerstuk 27 565, nr. 103)? Deelt u de mening dat de alcoholpromotiestrategie van Heineken tijdens de huldiging van het Nederlandse elftal op 13 juli jl. haaks staat op de voorgenomen activiteiten van NOS*NSF? Welke conclusie trekt u uit deze feiten?
Ja, daar ben ik mee bekend. NOC*NSF zet zich op verschillende manieren in om het alcoholgebruik door jongeren in sportkantines te verminderen. Zij doet dit in nauw overleg en in samenwerking met haar leden waarvan de KNVB er één is. Een voorbeeld van deze activiteiten is het uitrollen van de campagne «Geen 16, geen druppel». De activiteiten van Heineken tijdens de huldiging passen niet goed in de uit te dragen norm «geen alcohol onder de 16».
Deelt u de mening dat deze promotie-actie van Heineken gemeentelijke activiteiten ontmoedigt, daar tal van gemeenten in Nederland actief zijn met het ontwikkelen van een lokaal alcoholbeleid met als doel het alcoholgebruik onder jongeren terug te dringen, onder andere in de sportsector.
Er zijn ons nog geen signalen bekend dat deze actie het gemeentelijk beleid heeft ontmoedigd.
Bent u bereid om beleid te ontwikkelen dat als doel heeft om de thans zeer geaccepteerde samenhang tussen alcoholreclame en sport terug te dringen?
Er is door ons reeds voorlichting en beleid ontwikkeld om het alcoholgebruik bij sporters en in sportkantines terug te dringen. Zo kent de Reclamecode voor Alcoholhoudende dranken diverse specifieke regels die betrekking hebben op het fenomeen sport, zoals de verboden voor alcoholreclame op vervoermiddelen voor snelheidssporten. Daarnaast is er een campagne ontwikkeld door het Trimbos-instituut gericht op het niet schenken van alcohol aan jongeren in sportkantines. Deze campagne wordt door NOC*NSF gecontinueerd. Als laatste voorbeeld van ingezet beleid kunnen we de voorlichtingsinstructie voor barvrijwilligers noemen, de Instructie Verantwoord Alcohol Schenken.
Acht u het wenselijk dat in Nederland, in navolging van Frankrijk, sportsponsoring door alcoholproducenten wettelijk verboden wordt?
Vooralsnog is hiertoe geen aanleiding.
Dat jongeren vaak alcoholreclame in de bioscoop zien |
|
Nine Kooiman , Jasper van Dijk |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat jongeren vaak alcoholreclame in de bioscoop zien?1
Ik heb van dit bericht kennis genomen en heb het onderzoek van het Nederlands Instituut voor Alcoholbeleid gelezen.
Is het waar dat bij films voor bezoekers van 6 jaar en ouder bij ruim 50 procent van de voorstellingen alcoholreclame werd uitgezonden? Zo ja, wat gaat u hiertegen ondernemen?
Dit gegeven is inderdaad uit het onderzoek af te leiden. Mijn departement zal over deze materie in gesprek gaan met de bioscoop (reclame) exploitanten en de STIVA, de koepel van de alcoholindustrie die toezicht houdt op de zelfregulering inzake alcoholreclame.
Bent u zich ervan bewust dat alcoholreclame bij jongeren leidt tot een verhoging van de alcoholconsumptie? Zo ja, bent u bereid om alcoholreclame zo veel mogelijk te beperken en zoveel mogelijk te verbieden? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Uit onderzoek is inderdaad gebleken dat alcoholreclame tot een verhoging van de alcoholconsumptie leidt. In de afgelopen kabinetsperiode is er al een beperkingsmaatregel ingevoerd, namelijk een verbod op alcoholreclame voor radio en televisie tussen 06.00–21.00 uur. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Welke maatregelen gaat u nemen aangezien alcoholfabrikanten hun eigen reclamecode overtreden?
Indien hier sprake is van overtreding van de reclamecode, dan ga ik ervan uit dat de zelfregulering haar werk doet en hier tegen optreedt. Mijn departement zal in gesprek gaan met de STIVA en hen hierop wijzen.
Bent u nog steeds van mening dat veel waarde gehecht moet worden aan zelfregulering? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen?2
Ja.
Bent u bereid om bij alcoholfabrikanten strenger te controleren of zij zich aan de code houden dat drankreclame geen (bioscoop)publiek mag bereiken dat voor meer dan 25 procent uit minderjarigen bestaat? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 4.
Bent u bereid om de code van de alcoholfabrikanten dat drankreclame geen (bioscoop)publiek mag bereiken dat voor meer dan 25 procent uit minderjarigen bestaat, om te zetten in een wettelijke regel? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit kan via zelfregulering worden bereikt. Ik wil deze mogelijkheid eerst benutten voordat ik wettelijke maatregelen overweeg.
Bent u bereid om dezelfde regels voor alcoholreclame in de bioscoop te hanteren als deze momenteel gelden voor alcoholcontrole op radio en tv, waar voor 21.00 uur geen reclame voor drank meer mag worden uitgezonden? Zo nee, waarom niet?
Ik zal allereerst in gesprek gaan met de STIVA en de bioscoop (reclame) exploitanten. Wanneer noodzakelijk kan een volgend kabinet desgewenst nadere regels aan alcoholreclame in de bioscoop stellen in een AMvB op grond van de Drank- en Horecawet. De regering heeft hier tot op heden geen gebruik van gemaakt.
Zwangere vrouwen die een vragenlijst moeten invullen bij gemeente Venray |
|
Brigitte van der Burg (VVD), Halbe Zijlstra (VVD), Anouchka van Miltenburg (VVD) |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Kent u het artikel »Venray test of moeder wel of niet geschikt is»?1
Ja.
Is het u bekend dat de gemeente Venray vrouwen die 12 weken zwanger zijn een vragenlijst laat invullen om te kunnen vaststellen of ze geschikt zijn voor het ouderschap?
Ik heb begrepen dat de gemeente Venray voornemens is om de methodiek Samen Starten te laten uitvoeren door verloskundigen. De vragenlijst is een hulpmiddel ter ondersteuning van de verloskundige om goed het gesprek te kunnen voeren met de aanstaande ouders. Het doel van de methodiek is niet
om te bepalen of de zwangere vrouw een geschikte moeder zal zijn, maar om waar nodig extra hulp of ondersteuning te kunnen aanbieden.
Denkt u dat het mogelijk is, op basis van 36 vragen over psychische, relationele en financiële onderwerpen vast te stellen of de aanstaande moeder een goede moeder zal worden?
Het doel van de methodiek is niet om vast te stellen of de zwangere vrouw een goede moeder zal zijn, maar om te beoordelen of de aanstaande moeder extra hulp of begeleiding nodig heeft. Deelname is op vrijwillige basis.
Wat vindt u er van dat de gemeente Venray op basis van deze 36 vragen en na analyse van de antwoorden bepaalt of de moeder extra zorg nodig heeft en dat zelfs op basis van de antwoorden een melding kan uitgaan naar het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK)?
De methodiek Samen Starten is een hulpmiddel ter ondersteuning van de zorgprofessionals om goed het gesprek te kunnen voeren met de aanstaande ouders met als doel om waar nodig extra hulp of ondersteuning te kunnen bieden. Los van deze methodiek geldt dat, als er signalen van mogelijke kindermishandeling zijn, het belangrijk is dat de zorgprofessional hiervan melding doet aan het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK). Voor de sector verloskunde beschrijft de meldcode kindermishandeling van de Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen (KNOV) hoe verloskundigen dienen om te gaan met het melden van vermoedens van mogelijke kindermishandeling bij het AMK.
Deelt u de mening dat door deze vragenlijst toekomstige ouders mogelijk op voorhand als risico-ouder worden neergezet?
Nee. Het doel van Samen Starten is het waar nodig bieden van extra hulp of ondersteuning aan aanstaande ouders. De gemeente geeft aan dat door verloskundigen de vragenlijst te laten toesturen aan alle aanstaande ouders zij juist wil voorkomen dat onterechte voorselectie en/of stigmatisering optreedt.
Deelt u voorts de mening dat dit een eerste stap is op weg naar de selectie van geschiktheid voor ouderschap, en dat zeer ongewenst is? Zo nee, waarom niet? Hoe valt dit dan te rijmen met deze vragenlijst? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen, zodat de gemeente Venray niet verder gaat met dit onzinnige plan?
Nee, ik deel deze mening niet. De gemeente Venray heeft naar mij aangegeven dat de methodiek een hulpmiddel is voor de verloskundigen bij hun beoordeling of iemand extra hulp of ondersteuning nodig heeft.
Zijn er volgens u objectieve criteria op basis waarvan de Nederlandse overheid geschiktheid voor ouderschap kan definieren?
Nee. Dit is ook geen taak van de overheid.
Deelt u voorts de mening dat het feit dat deze vragenlijst wordt aangeboden en ingevuld dient te worden, het risico bestaat dat potentiële ouders worden afgeschikt om in een later stadium hulp te vragen aan verloskundigen?
De basis van de zorgverlening is het gesprek tussen de zorgverlener en de cliënt.
De vragenlijst is uitsluitend bedoeld als hulpmiddel voor de zorgprofessionals om goed het gesprek met de aanstaande ouders te kunnen voeren. Voorop staat dat zorgprofessionals in het gesprek met de aanstaande ouders in staat moeten zijn om aan de aanstaande ouders helder uit te leggen wat het doel en de inhoud van de methodiek Samen Starten is, namelijk het waar nodig aanbieden van extra hulp of ondersteuning. Daarbij dienen zij duidelijk aan te geven dat deelname hieraan geheel vrijwillig is en dat gegevens niet zonder toestemming van de cliëntaan derden mogen worden doorgeven. Het signaleren van eventuele risico’s voor de gezondheid van de aanstaande moeder en het kind, en het doorverwijzen naar verdere hulp of ondersteuning, is overigens standaard onderdeel van de reguliere zorg die verloskundigen bieden.
Bent u van mening dat de gemeente Venray verloskundigen kan dwingen deze vragenlijst aan te bieden aan hun cliënten, of deelt u de mening dat gemeenten dit niet aan verloskundigen zouden mogen vragen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, in welke positie brengt u verloskundigen ten opzichte van hun cliënten?
De gemeente is opdrachtgever en financier van prenatale voorlichting.
De gemeente bepaalt in overleg met de aanbieders de invulling van prenatale voorlichting op doelgroepniveau. De gemeente Venray is voornemens om afspraken te gaan maken met verloskundigen in de regio over het uitvoeren van de methodiek Samen Starten. De verloskundigen hebben hun eigen professionele verantwoordelijkheid bij de uitvoering van de prenatale voorlichting in hun individuele relatie met de cliënt.
Bent u ervan op de hoogte dat aanleiding voor het plan van de gemeente Venray is de plicht van gemeenten om vanaf 1 januari 2010 te werken aan prenatale signalering en ondersteuning volgens de nieuwe Wet Publieke Gezondheid (WPG)? Heeft de gemeente Venray naar uw mening deze wet en plicht op een juiste wijze geïnterpreteerd? Zo nee, kunt u aangeven wat de WPG bedoelt met prenatale signalering en ondersteuning en gaat u de gemeente Venray hierop aanspreken?
Momenteel ligt het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet publieke gezondheid voor bij de Tweede Kamer. Een onderdeel van dit wetsvoorstel is om prenatale voorlichting als wettelijke taak van de gemeente te formuleren, waar dit voorheen gebeurde op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Prenatale signalering is geen onderdeel van dit wetsvoorstel.
Prenatale voorlichting houdt in het geven van voorlichting aan aanstaande ouders in het belang van de gezondheid en welzijn van de aanstaande moeder en kind.
Er wordt vanuit gegaan dat gemeenten prenatale voorlichting aanbieden via het Centrum voor Jeugd en Gezin en dat de prenatale voorlichting wordt afgestemd op de behoeften van de aanstaande ouders in lijn met het lokale gezondheidsbeleid. De gemeente kan zelf de inhoud van het aanbod van prenatale voorlichting en de aanbieders bepalen.
Bent u ervan op de hoogte dat de gemeente Venray stelt dat het beantwoorden van de vragenlijst op vrijwillige basis gebeurt? Kan de minister aangeven wat de gemeente Venray doet met toekomstige ouders die weigeren de vragenlijst in te vullen? Meent de gemeente Venray dat toekomstige ouders die de vragenlijst niet invullen op basis daarvan al risico-ouder zijn?
Het is belangrijk dat de verloskundigen naar de aanstaande ouders duidelijk aangeven wat het doel is van het gesprek, en dat deelname aan het gesprek en het beantwoorden van de vragen geheel vrijwillig is. De gemeente Venray onderschrijft dit uitgangspunt. De gemeente geeft aan dat, indien ouders geen vragenlijst invullen, dit uiteraard geen verdere gevolgen zal hebben.
Worden de ingevulde vragenlijsten na inname onderdeel van het Elektronisch Kinddossier (EKD)?
Nee. De vragenlijsten zullen worden afgenomen door verloskundigen, niet door de JGZ-professionals.
De gemeente Venray |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU), Joël Voordewind (CU) |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Kent u de berichten «Venray test of moeder geschikt is», en «Venray niet bang om achter de voordeur te komen»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de gemeente Venray zwangere vrouwen een vragenlijst wil laten invullen om te kunnen vaststellen of ze geschikt zijn voor het ouderschap?
Ik heb begrepen dat de gemeente Venray voornemens is om de methodiek Samen Starten te laten uitvoeren door verloskundigen. De vragenlijst is niet bedoeld om te bepalen of de zwangere vrouw een geschikte moeder zal zijn. De vragenlijst is een hulpmiddel voor de verloskundige bij het voeren van een gesprek met aanstaande ouders en om waar nodig extra hulp of ondersteuning te kunnen aanbieden.
Deelt u de mening dat deze vragenlijst geen juiste aanpak is voor prenatale signalering?
De vragenlijst is een hulpmiddel voor de professionals om zo goed mogelijk te kunnen beoordelen of de aanstaande ouders extra hulp of ondersteuning nodig hebben. De beroepsgroepen hebben het voortouw bij het ontwikkelen van dergelijke instrumenten. Dit gebeurt zoveel mogelijk op basis van de uitkomsten van wetenschappelijk onderzoek. Het is niet aan mij om daar een inhoudelijke beoordeling van te geven.
Deelt u voorts de mening dat de gemeente Venray op deze manier achter de voordeur van gezinnen komt zonder dat de gemeente daarvoor een gegronde aanleiding heeft?
Nee, ik deel deze mening niet. Het is niet de gemeente, maar het zijn de zorgprofessionals die de gesprekken met de aanstaande ouders voeren. De deelname hieraan is vrijwillig. Gemeenten hebben geen toegang tot de resultaten van de gesprekken. Op de zorgverlening is de privacy-regelgeving op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens (WBP) en de Wet geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) van toepassing. Zorgprofessionals mogen gegevens niet zonder toestemming van de cliënt aan derden doorgeven (zie ook de antwoorden op vraag 2 en 3).
Wilt u samen met de gemeente Venray zoeken naar een andere manier voor prenatale signalering? Zo ja, hoe wilt u dit doen?
Het is de eigen verantwoordelijkheid van de gemeente om in overleg met de zorgprofessionals te bepalen hoe het beste invulling kan worden gegeven aan de opdracht voor prenatale voorlichting, gelet op de situatie binnen de gemeente.
Het signaleren van eventuele risico’s voor de gezondheid van de aanstaande moeder en het kind, en het doorverwijzen naar verdere hulp of ondersteuning, is overigens standaard onderdeel van de reguliere zorg die verloskundigen bieden.
Het verbod op de Exclusietest voor de ziekte van Huntington en op HLA-typering (Human Leukocyten Antigeen) |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Hebt u kennis genomen van de TV-uitzending over de ziekte van Huntington?1
Ja, ik heb kennis genomen van deze uitzending.
Kunt u zich voorstellen dat mensen niet willen weten of zij in de toekomst de ziekte van Huntington zullen krijgen, omdat dat een zeer zware psychische belasting vormt en daarnaast ook praktische gevolgen heeft voor bijvoorbeeld hypotheek, levensverzekering en werk? Kunt u zich voorstellen dat mensen wél willen weten of zij kans hebben op een kind met dragerschap van deze ernstige ziekte? Kunt u zich voorstellen dat mensen, nu de mogelijkheid voor embryoselectie bestaat en er dus een kans is om een gezond kind te krijgen dat geen drager is van de Ziekte van Huntington, deze mogelijkheid willen gebruiken?
Ja, ik kan mij voorstellen dat deze wensouders niet willen weten of zij de ziekte van Huntington krijgen. De ziekte van Huntington is immers een ongeneeslijke erfelijke aandoening, waarvan het verloop tot op heden niet te remmen is. De ziekte uit zich in onwillekeurige bewegingen, persoonlijkheidsveranderingen en verstandelijke achteruitgang. Daarmee heeft de ziekte niet alleen grote gevolgen voor de patiënt zelf, maar ook voor diens omgeving. Ik kan mij daarom ook voorstellen dat de wensouders, die een ouder hebben met Huntington en daardoor mogelijk drager zijn van het gen, willen voorkómen dat hun kind de ziekte van Huntington ontwikkelen zal.
Bent u op de hoogte van het feit dat, wanneer exclusie Pré-implantatie Genetische Diagnostiek (PGD) verboden blijft, wensouders veroordeeld worden tot het ondergaan van een abortus, wanneer bij prenataal onderzoek blijkt dat de foetus 50% kans heeft op dragerschap? Vindt u abortus van een kind dat 50% kans heeft toch gezond te zijn acceptabeler dan het vernietigen van embryo’s die 50% kans hebben toch gezond te zijn, via exclusie PGD? Denkt u dat de belasting voor ouders, afgezien van de InVitro Fertilisatie (IVF)-behandeling, zwaarder is bij het niet gebruiken van een embryo dan bij het ondergaan van een abortus? Zo ja, waarom?
Potentiële dragers van het Huntington-gen met een kinderwens kunnen in Nederland op verschillende manieren proberen een kind te krijgen dat geen gendrager is. Zij kunnen dit onder andere proberen door middel van PGD. De ouders moeten dan wel bereid zijn geïnformeerd te worden over hun eigen genetische situatie. Het kan immers zo zijn dat beide ouders geen drager zijn van het Huntington-gen. Ik spreek hier bewust over «het proberen om een kind te krijgen»: de slagingskans per gestarte PGD behandeling is immers 15–20%. De PGD-behandeling is een belastende behandeling, zowel voor de moeder als de partner.
De wensouders kunnen verder proberen een kind te krijgen met behulp van donorzaad of een gedoneerde eicel. Tot slot kunnen de wensouders ervoor kiezen om middels prenataal onderzoek te bepalen of er sprake is van dragerschap bij de foetus. Zij kunnen bij dragerschap kiezen voor een zwangerschapsafbreking.
Bij deze beslissingen spelen allerlei overwegingen mee, zoals het voorkómen van lijden bij het toekomstig kind, beschermwaardigheid van het leven, de belasting van de vrouw en de wensouders. Dergelijke beslissingen zijn niet gemakkelijk te maken en wensouders maken verschillende afwegingen. Het kan dan ook niet zo zijn dat de ene beslissing als redelijker wordt gezien dan een andere beslissing.
Deelt u de mening dat het afwegen van de belasting van IVF/PGD tegen de belasting van de kennis van eigen dragerschap aan de ouders is, en de overheid dit niet voor de ouders mag beslissen? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 1 van het lid Dijkstra (2010Z10856) waarin ik met redenen omkleed aangeef waarom de exclusietest in Nederland niet is toegestaan.
Deelt u de mening dat het niet logisch is de exclusie-PGD te verbieden, terwijl de prenatale exclusietest, die vaak wordt gevolgd door abortus, als de kans op dragerschap 50% is, wél wordt toegestaan? Zo nee, waarom niet?
Hierboven gaf ik reeds aan dat wensouders, die mogelijk drager zijn van het Huntington-gen, voor een moeilijke beslissing staan. Zij willen lijden bij hun toekomstig kind voorkómen. Lijden dat zijzelf van dichtbij hebben meegemaakt vanwege een aangedane vader of moeder. De wensouders zullen nadenken over de verschillende mogelijkheden die zij hebben om een kind te krijgen dat geen drager is van het Huntington-gen. Dat is geen eenvoudige opgave. Het kan dan ook niet zo zijn dat de ene beslissing als redelijker of logischer kan worden gezien dan een andere beslissing.
In welke landen is exclusie-PGD wel toegestaan? Vindt u het aanvaardbaar dat mensen uit Nederland naar die landen reizen om een exclusie-PGD test te ondergaan? Zo ja, waarom vindt u exclusie-PGD wel aanvaardbaar zo lang het niet in Nederland wordt toegepast?
In mijn antwoord op vraag 2 van het lid Dijkstra (2010Z10856) heb ik aangegeven dat PGD na een exclusietest onder meer toegestaan is in België, Frankrijk, Zweden, Spanje en het Verenigd Koninkrijk.
De Huntington exclusietest is in Nederland niet toegestaan. In eerdere antwoorden heb ik aangegeven waarom deze test in Nederland niet is toegestaan en welke mogelijke alternatieven wensouders in dat geval hebben. Het is dan ook niet zo dat ik de exclusietest aanvaardbaar acht als deze in het buitenland wordt toegepast. Het staat wensouders echter vrij om voor deze behandeling naar het buitenland te gaan.
Hoeveel verzoeken voor een exclusietest zijn in 2009 afgewezen? Hoeveel verzoeken per jaar voor een exclusie-PGD test zouden kunnen worden verwacht als deze test wel zou zijn toegestaan in Nederland?
Omdat het jaarverslag PGD 2009 van het academisch ziekenhuis Maastricht (azM) nog niet uit is, moet ik u de cijfers over 2009 verschuldigd blijven. Uit het jaarverslag 2008 blijkt dat twee patiënten met een verzoek tot een Huntington exclusietest voor behandeling zijn afgewezen. Het is op het moment moeilijk in te schatten hoeveel verzoeken zouden kunnen worden verwacht.
Bent u van mening dat HLA-typering alleen mag plaatsvinden op voorwaarde dat het gaat om aanvullend onderzoek, als het kind lijdt aan een erfelijke ziekte en de ouders gezien het herhalingsrisico een indicatie hebben voor PGD? Vindt u het acceptabel dat er onderscheid gemaakt wordt tussen erfelijke en niet erfelijke ziekten bij het toestaan van HLA-typering? Zo ja, waarom en waarop berust dat onderscheid precies?
Ik ben van mening dat HLA-typering alleen toelaatbaar is als PGD wordt toegepast om een ziekte bij een volgend kind uit te sluiten. Tijdens deze PGD-behandeling kan dan ook gekeken worden naar mogelijke geschiktheid voor donorschap voor een oudere broer of zus.
HLA-typering is niet toelaatbaar als PGD niet ten behoeve van de gezondheid en het welzijn van het te concipiëren kind wordt ingezet, maar alleen met het oog op donorschap voor de oudere broer of zus. Een belangrijk argument hierbij is de overweging dat PGD alleen wordt ingezet omwille van het kind zelf. Het gaat dan om de vraag of het «donorkind» op de wereld komt omwille van zichzelf, of dat het in eerste plaats moet dienen als donor voor zijn oudere broer of zus. Daarnaast speelt de overweging mee dat PGD zou worden ingezet om een kind tot stand te brengen dat anders zonder technische ingrepen tot stand zou komen.
Bent u van mening dat het aanvaardbaar is dat artsen en ouders passief moeten toekijken wanneer een kind dreigt te overlijden aan een niet-erfelijke ziekte, terwijl het via IVF-en HLA-typering zou kunnen worden gered?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u op de hoogte van de mogelijkheid dat als een embryo alleen op HLA-typering getest kan worden en niet tevens op erfelijke ziekte, het «embryoverlies»geringer is? Vindt u dit een argument om HLA-typering toe te staan? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik vind dat geen argument om PGD ten behoeve van donorschap voor een oudere broer of zus alsnog toe te staan. In mijn antwoord op vraag 9 heb ik reeds aangegeven om welke reden PGD ten behoeve van donorschap niet is toegestaan.
Hoeveel verzoeken per jaar voor een HLA-typering zouden kunnen worden verwacht als deze test wel zou zijn toegestaan in Nederland, ook bij ouders zonder indicatie voor PGD?
Eerder gaf ik aan dat het jaarverslag PGD 2009 van het azM nog niet uit is. De cijfers over 2009 moet ik u dan ook verschuldigd blijven. Volgens het jaarverslag 2008 zijn er in dat jaar geen verzoeken voor PGD-behandeling ten behoeve van donorschap afgewezen.
Bent u bereid de taak van de Indicatiecommissie PGD uit te breiden en deze commissie niet alleen te laten toetsen of eventuele nieuwe ziektes of aandoeningen in aanmerking komen voor PGD, maar ook varianten van toepassing van PGD te laten toetsen waarvoor nu een verbod geldt, analoog aan de Britse Human Fertility and Embryology Authority?
Nee, ik zie geen aanleiding de taak van de indicatiecommissie PGD uit te breiden.
Exclusietesten voor Huntingtonpatiënten |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Klopt het dat ouders die mogelijk het Huntingtongen dragen en een gezonde baby willen, geen gebruik kunnen maken van embryoselectie, als zij niet ook zelf te weten willen komen of zij daadwerkelijk deze dodelijke ziekte zullen krijgen?1 Zo ja, kunt u aangeven waarom deze exclusietest in Nederland niet is toegestaan?
Ja, dat klopt feitelijk. Het referentiekader voor de beantwoording van deze vragen is de Beleidsbrief Ethiek (Kamerstukken II, 2006–2007, 30 800, nr. 183) en het standpunt PGD (Kamerstukken II, 2005–2006, 30 300 XVI, nr. 136), die het kabinet in missionaire status heeft vastgesteld.
Ouders dienen in Nederland bereid te zijn geïnformeerd te worden over hun eigen genetische situatie om in aanmerking te komen voor Preïmplantatie Genetische Diagnostiek (PGD) Bij een exclusietest worden alleen embryo’s teruggeplaatst die het betreffende gen van de niet-aangedane grootouder hebben. De ouders worden bij de exclusietest niet geïnformeerd over hun eigen genetische toestand. Ook hun behandelaars weten niets over de genetische situatie van de wensouders.
De exclusietest is in Nederland om verschillende redenen niet toegestaan. Voor PGD is altijd een IVF-behandeling nodig. In geval van de exclusietest worden IVF en PGD uitgevoerd, ook indien deze behandelingen helemaal niet noodzakelijk zijn, omdat bij beide ouders geen sprake is van de betreffende genetische aandoening. Dit betekent dat onnodig een kostbare en voor de vrouw belastende behandeling wordt ingezet om te voorkomen dat de wensouders geïnformeerd worden over hun eigen genetische status. De zwangerschap wordt dan met overbodige technische ingrepen tot stand gebracht. Deze ongewenste situatie zal zich bovendien blijven herhalen als de ouders de wens hebben om een tweede of derde kind te krijgen.
Is de exclusietest in andere landen wel toegestaan? Zo ja, om welke landen gaat het?
Ja, PGD na een exclusietest is in een aantal landen toegestaan. Het gaat onder meer om België, Frankrijk, Zweden, Spanje en het Verenigd Koninkrijk.
Deelt u de mening dat de exclusietest valt binnen de kaders van de Beleidsbrief Ethiek, en dat het uitvoeren van pre-implantatie genetische diagnostiek voor ouders die zelf niet willen weten of zij de ziekte van Huntington zullen krijgen dus mogelijk moet zijn?
In het kabinetsstandpunt PGD (Kamerstukken II, 2007–2008, 29 323, nr. 46) is geschetst binnen welke kaders PGD in Nederland kan worden uitgevoerd en welke afwegingen hierbij een rol spelen. Het gaat dan onder meer om afwegingen tussen de beschermwaardigheid van het leven en het belang van het toekomstig kind en de mogelijkheid tot het voorkómen van lijden bij dit kind.
In de beleidsbrief Ethiek zijn drie waarden geformuleerd voor het ethische beleid, te weten goede zorg, beschermwaardigheid van het leven en autonomie. De kaders van PGD dienen gelezen te worden in het licht van deze waarden. De uitvoering van de exclusietest valt daarmee niet binnen de Beleidsbrief Ethiek.
Wat gaat u doen om deze test zo spoedig mogelijk ter beschikking te stellen?
Ik ben niet voornemens de exclusietest in geval van PGD toe te staan.
Klopt het de exclusietest eerder wel was toegestaan in Nederland? Zo ja, waarom is het eerdere besluit teruggedraaid?
In 2003 is het academisch ziekenhuis Maastricht (azM) in het toenmalige Planningsbesluit klinisch genetisch onderzoek en erfelijkheidsadvisering aangewezen als het enige PGD-centrum in Nederland. De beroepsgroep gaf aan vragen te hebben over de indicatiestelling PGD. Daarom is in 2003 advies gevraagd aan de Gezondheidsraad. In 2006 is het standpunt over (het in januari 2006) gepubliceerde Gezondheidsraad-advies aan uw Kamer verzonden. Hierin werd aangegeven dat de exclusietest in Nederland niet toelaatbaar is. In 2005 heeft het azM eenmaal de exclusietest toegepast. Sinds deze standpuntbepaling is de exlusietest in Nederland niet meer toegepast.
Als de exclusietest niet is toegestaan voor ouders die niet willen weten of zij zelf de ziekte zullen krijgen, terwijl ouders die weten dat zij de ziekte van Huntington zullen krijgen wel aanspraak kunnen maken op Pre-implantatie Genetische Diagnostiek (PGD), wat is dan de argumentatie voor dit onderscheid?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 1, waarin ik aangeef waarom de exclusietest in Nederland niet is toegestaan.