Het bericht ‘Westerveld hoopt op snelle publicatie van RIVM rapport’ |
|
William Moorlag (PvdA), Henk Nijboer (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Westerveld hoopt op snelle publicatie van RIVM rapport over gewasbeschermingsmiddelen»?1
Ja.
Wanneer heeft het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) het rapport voltooid en wanneer wordt het publiek gemaakt?
Het rapport «Research on exposure of residents to pesticides in the Netherlands OBO flower bulbs» en het samenvattend rapport van het RIVM (2019-0054) zijn op 10 april jl. aangeboden aan de Tweede Kamer.
Welk wettelijk instrumentarium is beschikbaar voor gemeenten die hun inwoners beter willen beschermen tegen de blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen?
Ja, dit kan en vindt ook al plaats. Gemeenten maken in het bestemmingsplan in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging tussen alle bij het gebruik van de gronden betrokken belangen en functies, bijvoorbeeld tussen de bestemming agrarische bedrijvigheid en wonen. Daarbij kan de gemeente rekening houden met een afstand tussen het telen van gewassen of fruit en nabijgelegen gevoelige objecten als woningen om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te garanderen. Bij deze afweging kan ook het voorzorgsbeginsel een rol spelen.
Wanneer het gaat om het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen bestaan in het kader van het bestemmingsplan geen wettelijke bepalingen over de minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen worden geteeld en nabijgelegen woningen.
In de jurisprudentie over bestemmingsplannen wordt, bij nieuwe planologische beslissingen, als vuistregel een afstand van 50 meter tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, een zo genaamde «spuitvrije» zone, aanvaardbaar geacht. Deze afstand en de mogelijkheid om een dergelijke zone in een bestemmingsplan op te nemen kan per ruimtelijke ontwikkeling, locatie of teelt verschillen. In een bepaalde situatie kan dus ook een andere afstand toereikend zijn om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te garanderen. Uit het blootstellingsonderzoek blijkt echter niet dat onaanvaardbare gezondheidsrisico’s optreden als woningen op minder dan 50 meter staan van het perceel waar gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt.
Is het op grond van goede ruimtelijke ordening en/of het voorzorgsprincipe mogelijk beperkingen te stellen aan het gebruik van agrarische gronden, opdat het gebruik van die agrarische grond zodanig is dat belendende gronden die bestemd zijn voor een woonfunctie gevrijwaard blijven van blootstelling aan bestrijdingsmiddelen? Zo ja, welke zijn dat? Zo nee, bent u bereid de regelgeving zodanig aan te passen dat gemeenten de mogelijkheid en bevoegdheid verkrijgen om voorschriften op te stellen die dienen tot betere bescherming van gronden met een woonfunctie tegen blootstelling aan bestrijdingsmiddelen?
Zie antwoord vraag 3.
De richtlijn nevenbevindingen bij het bevolkingsonderzoek borstkanker |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de inhoud van de richtlijn nevenbevindingen bij bevolkingsonderzoek borstkanker van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)?1
Ja.
Bent u van mening dat onderhoud van een borstimplantaat de verantwoordelijkheid van de vrouw en haar behandelend chirurg is en de overheid daarin geen enkele verantwoordelijkheid heeft? Zo ja, waarom?
In de antwoorden op de vragen van het Kamerlid Ploumen (PvdA) over het bericht dat het aantal vrouwen met een borstimplantaat dat lymfeklierkanker heeft gekregen explosief is gestegen (2019Z06602), heeft de Minister voor Medische Zorg en Sport aangegeven wat de verantwoordelijkheid is van de vrouw en haar behandelend chirurg op grond van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO). Het valt onder de verantwoordelijkheid van de zorgverlener om in samenspraak met de vrouw afspraken te maken over het onderhoud van een borstimplantaat.
Wordt op dit moment alle slijtage en/of lekkage die soms zichtbaar is op de borstfoto, gemeld aan de huisarts, aangezien er, gezien de recente berichtgeving over het verband tussen borstimplantaten en het ontstaan van ALCL, in deze situatie sprake is van «vermoeden van (op termijn) ernstige schade en/of levensbedreiging»? Zo nee, waarom niet?
Conform de richtlijn nevenbevindingen wordt schade op dit moment gemeld als er een vermoeden is van (op termijn) ernstige schade en/of levensbedreiging. De motie Ploumen (TK, 2018–2019, 35 043, nr. 18) die op 12 april jl. is aangenomen door uw Kamer verzoekt te garanderen dat slijtage en/of lekkage actief wordt gemeld aan de huisarts. Zoals Minister Bruins heeft aangegeven tijdens het overleg over de Wet medische hulpmiddelen op 11 april jl. wordt op dit moment gekeken naar de richtlijn nevenbevindingen. Ik zal de motie Ploumen onder de aandacht van de betrokken beroepsgroepen brengen en vragen om hiermee alvast rekening te houden in hun handelen. Ik zal daarnaast het RIVM vragen ervoor te waken dat dit onderwerp nadrukkelijk aandacht krijgt als de beroepsgroepen naar de richtlijn gaan kijken, ook met het oog op de nieuwe bevindingen rond de relatie tussen borstimplantaten en het ontstaan van ALCL (grootcellig anaplastisch lymfoom).
Tot op heden maakt de screeningsradioloog op basis van het radiologisch beeld, waarbij altijd eventuele eerdere borstfoto’s worden betrokken, een inschatting of er sprake is van een vermoeden van (op termijn) ernstige schade en/of levensbedreiging. Indien dit vermoeden er is dan melden de screeningsradiologen dit aan de huisarts. Bij gebrek aan dergelijke risico’s wordt eventuele lekkage en/of slijtage tot op heden niet gemeld. In hoeverre de nieuwe informatie over ALCL aanleiding geeft tot een andere risico-inschatting bij het aantreffen van slijtage en/of lekkage kan ik niet beoordelen. Het is primair de verantwoordelijkheid van de betrokken professionals, met name plastisch chirurgen en radiologen, om dit opnieuw te beoordelen. In de tussentijd zal ik de beroepsgroepen vragen om alle mogelijke zorgvuldigheid te betrachten, ook gezien de nieuwe inzichten rond ALCL. Ik zal de Kamer voor de zomer nader informeren over het oordeel van de beroepsgroepen en hoe in de toekomst om wordt gegaan met nevenbevindingen.
Deelt u de mening dat deze richtlijn aangepast dient te worden, gezien de recente berichtgeving over het verband tussen borstimplantaten en het ontstaan van ALCL? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Worden bij de beoordeling van borstfoto’s eerdere foto’s betrokken wanneer een nevenbevinding wordt gezien? Zo nee, waarom niet en hoe kan dan worden vastgesteld dat er geen sprake is van (op termijn) mogelijke ernstige schade of een levensbedreigende afwijking?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Antirookclub zet longartsen buiten de deur’ |
|
Henk van Gerven |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Kent u het bericht «Antirookclub zet longartsen buiten de deur»?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja, ik ken het bericht. Dit is echt een zaak tussen twee organisaties. Ik heb met beide organisaties een goede band en ik ben vast van plan om samen op te blijven trekken met zowel de Alliantie Nederland Rookvrij als de Stichting Rookpreventie Jeugd. Beide organisaties spannen zich – ieder op een eigen manier – in voor een rookvrije generatie. De aanpak en activiteiten van beide organisaties zijn succesvol en nodig, ze vullen elkaar aan als het gaat om het realiseren van een rookvrije generatie, zie ook de blog hierover van hoogleraar Marc Willemsen2. In de strijd tegen alle gezondheidsschade die door roken wordt veroorzaakt, wil ik zo ver gaan als mogelijk. Ik voel me in die strijd door beide organisaties gesteund. Ik heb vernomen dat er overleg is over hoe beide organisaties in de toekomst samen kunnen optrekken. Ik hoop van harte dat daar een modus voor wordt gevonden die voor beide partijen werkbaar is.
Bent u van mening dat de activiteiten van Stichting Rookpreventie Jeugd zowel bijdragen aan het voorkomen dat jongeren beginnen met roken als aan het stoppen met roken?
Zie het antwoord op vraag 1.
Is het waar dat KWF Kankerbestrijding de subsidie aan TabakNee heeft stopgezet? Zo ja, wat is uw reactie daarop en bent u bereid uw invloed aan te wenden om ervoor te zorgen dat de subsidie voor TabakNee wordt gecontinueerd? Zo nee, kunt u dat toelichten?
Ik ga niet over het subsidiebeleid van KWF Kankerbestrijding.
Is het opzeggen van de samenwerking met Stichting Rookpreventie Jeugd (SRPV) door de Alliantie Nederland Rookvrij niet te vergelijken met het ontslaan van de spits Messi bij Barcelona?
Zie het antwoord op vraag 1.
Wat is uw oordeel over de hoogst verbaasde en verontwaardigde reactie van de voorzitter van de vereniging Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, vaatchirurg en hoofd chirurgie de heer Legemate, waarin hij aangeeft dat de voortrekkers van de Stichting Rookpreventie Jeugd er in een paar jaar in geslaagd zijn het volkomen vastgelopen tabaksdossier weer in beweging te krijgen én dat zij een werkelijke mentaliteitsverandering in Nederland in gang hebben gezet rond de tabaksindustrie en tabaksgebruik?2
Zie het antwoord op vraag 1.
Wat vindt u ervan dat de heer Italianer, als voorzitter van de Alliantie Nederland Rookvrij, de samenwerking tussen de Alliantie Nederland Rookvrij en Stichting Rookpreventie Jeugd opzegt terwijl blijkbaar niet alle partijen deze beëindiging steunen? Welk deel van de 155 bij de Alliantie Nederland Rookvrij aangesloten partijen staan achter het besluit van de voorzitter van de Alliantie Nederland Rookvrij? Is het juist dat het besluit volledig autonoom is genomen door het bestuur bestaande uit KWF, Hartstichting en Longfonds?
Ik ga niet over de besluitvorming van de Alliantie Nederland Rookvrij. Zie verder het antwoord op vraag 1.
Wat vindt u van het feit dat de Alliantie twee goed onderbouwde voorstellen van de SRPJ en het NTvG om te komen tot een Verslavingsfonds en een Vergunningenstelsel zonder enig argument geweigerd heeft in te brengen in het Preventieoverleg Zowel het verslavingsfonds als het Vergunningenstelsel werden recent door de All Party Parliamentary Group on Smoking and Health als belangrijke hulpmiddelen beschouwd om het tabaksgebruik terug te dringen.3
De voorstellen van Stichting Rookpreventie Jeugd en het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde voor een verslavingsfonds en een vergunningstelsel zijn ingebracht en besproken in het overleg over het Nationaal Preventie Akkoord. Er was op dat moment onvoldoende draagvlak bij de deelnemers van het overleg voor deze voorstellen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Preventie van 18 april 2019?
Het is niet gelukt deze vragen te beantwoorden voor 18 april 2019. Het algemeen overleg van 18 april had overigens de focus op medische preventie.
Het bericht ‘Stress door gasellende in bevingsgebied neemt toe’ |
|
Sandra Beckerman , Matthijs Sienot (D66), Carla Dik-Faber (CU), Agnes Mulder (CDA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Stress door gasellende in bevingsgebied neemt toe: 150 miljoen nodig voor psychische zorg, zegt GGD»?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat uit onderzoek van Rijksuniversiteit Groningen is gebleken dat 10.000 mensen psychische klachten hebben naar aanleiding van de aardbevingen in Groningen?
Ik ben bekend met de inhoud van het onderzoek «Gevolgen van bodembeweging voor Groningers» van de Rijksuniversiteit Groningen. Ik deel de mening dat er naast aandacht voor schadeherstel en versterking van huizen ook aandacht moet zijn voor de mentale gezondheid van de Groningers. Ik ben regelmatig in het aardbevingsgebied en zie dan wat de aardbevingsproblematiek kan doen met individuele inwoners. Daarom hecht ik er waarde aan dat deze problematiek zo snel mogelijk integraal wordt aangepakt.
De aanpak van de gezondheidsproblematiek bestaat in de eerste plaats uit het wegnemen van de bron van de klachten. Dit doe ik door het zo snel mogelijk volledig afbouwen van de gaswinning om daarmee het aardbevingsrisico te verkleinen. Daarnaast worden degelijke onafhankelijke processen ingericht voor de uitvoering van de versterkingsoperatie en de afhandeling van schade waarmee, in lijn met het advies van GGD Groningen, duidelijkheid ontstaat over de schadeherstel- en versterkingsoperaties. Ik verwacht dat dit ertoe zal leiden dat de stress die mensen ervaren als gevolg van onduidelijkheid, langdurige procedures en ingewikkelde processen vermindert.
In de tweede plaats wordt er, conform het regeerakkoord en de doelen van het Nationaal Programma Groningen, aandacht besteed aan sociale, mentale en gezondheidsondersteuning binnen het nationaal programma. Daarnaast neemt de regio momenteel de ruimte om te kijken hoe de aanbevelingen in het recent opgeleverde GGD Groningen rapport «Aanpak gezondheidsgevolgen aardbevingen» in te passen zijn in bestaande initiatieven en programma’s op het gebied van gezondheid.
Deelt u de mening dat er naast aandacht voor schadeherstel en versterking van huizen ook aandacht moet zijn voor de mentale gezondheid van de Groningers?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen neemt de rijksoverheid, in samenwerking met andere overheden en (zorg)organisaties, reeds op het gebied van psychosociale hulpverlening in Groningen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de stand van zaken van het onderdeel «uitbreiding wijkteams, geestelijke zorg en psychische ondersteuning' van het Nationaal Programma Groningen (NPG)?
Gemeenten, GGD en de veiligheidsregio werken aan projecten die concreet bijdragen aan de gezondheid en veiligheidsbeleving van inwoners, die wegens de aardbevingsproblematiek onder druk staan. In overleg met bewoners wordt gekeken wat ze zelf kunnen doen om hun handelingsperspectief te verbeteren en hoe de Veiligheidsregio hierin kan ondersteunen. Verminderd zelfredzamen krijgen hierin speciale aandacht. De hulpverlening wordt daarnaast uitgebreid met sociale gemeenteteams voor het bieden van een luisterend oor.
Aangezien hulpverleners vaak zelf ook slachtoffer zijn van aardbevingsschade en zij tegelijkertijd anderen neutraal en professioneel moeten helpen met de gevolgen van aardbevingen, leidt dit soms tot spanningen. Daarom wordt de hulpverleners extra ondersteuning geboden. Platform Kerk en aardbeving biedt deze geestelijke ondersteuning door de inzet van extra geestelijk verzorgers die met een bus de regio in gaan om mensen te ondersteunen. Daarnaast wordt de brandweer uitgerust met extra materieel om hulp te bieden bij zware aardbevingen.
Welke financieringsmogelijkheden zijn er om de komende kosten voor behandeling van psychische klachten in het aardbevingsgebied te dekken?
De financiering van zorg en ondersteuning waar mensen met psychische aandoeningen behoefte aan hebben, is afhankelijk van hun persoonlijke situatie. Financiering kan afkomstig zijn van de gemeente (voor zorg en ondersteuning die valt onder de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke Ondersteuning), de zorgverzekeraar (voor zorg en ondersteuning die valt onder de Zorgverzekeringswet) en het zorgkantoor (voor zorg en ondersteuning die valt onder de Wet langdurige zorg). De basisverzekering dekt zorg die in het basispakket zit. Met de verschillende partijen zoals de verschillende overheden, GGD, zorgverleners en zorgverzekeraars zullen de Minister en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en ik in overleg treden over de financiële aspecten die gerelateerd zijn aan deze vorm van zorg.
Herinnert u zich de uitspraak van de rechtbank in Assen op 1 maart 20172 dat ook immateriële schade ten laste van de NAM komt? Welke conclusie verbindt u hieraan?
Ik ben op de hoogte van het feit dat de Rechtbank Noord-Nederland op 1 maart 2017 heeft geoordeeld dat NAM aansprakelijk is voor deze vorm van schade. Aangezien NAM tegen deze uitspraak hoger beroep heeft ingesteld, is deze uitspraak nog niet onherroepelijk. Ook heeft de Rechtbank Noord-Nederland, in het kader van een andere procedure, over dit onderwerp in oktober 2018 prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad. Ik wacht de uitkomst van de gerechtelijke procedures af.
Zou u deze vragen willen beantwoorden voor het aanstaande debat over het verslag van het algemeen overleg (VAO) Mijnbouw/Groningen?
Ja.
Het bericht dat vaginaal douchen schade oplevert bij vrouwen |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het promotieonderzoek «Vaginal microbes in sexual health and disease»?1 2
Ja.
Wat vindt u van de conclusies uit het onderzoek dat producten voor een vaginale douche juist klachten veroorzaken?
De conclusies uit het onderzoek bevestigen bestaande inzichten over het ontstaan en voorkomen van vaginale schimmelinfecties. Het advies hierover op thuisarts.nl van de NHG is helder: «Gebruik geen vaginale spoelingen, -zeep, -deodorant of andere middelen zoals tea-tree oil. Deze middelen kunnen het slijmvlies van de vagina irriteren. Er is geen bewijs dat ze helpen.»
Op welke wijze wilt u optreden tegen deze producten die onterechte beweringen doen ten aanzien van de gezondheid van vrouwen?
Er zijn verschillende soorten vaginale doucheproducten op de markt. Sommige producten worden aangemerkt als medisch hulpmiddel. Dat is het geval als de fabrikant een medische claim verbindt aan het gebruik van het product, zoals voor het voorkomen, behandelen of genezen van een ziekte.
Als het een medisch hulpmiddel betreft, houdt de IGJ toezicht. In het geval er sprake is van een onterechte (medische) claim over een medisch hulpmiddel, kan door gebruikers melding worden gemaakt bij de IGJ. De IGJ kan vervolgens besluiten om een onderzoek te starten naar de melding. Tot op heden is alleen in 2008 bij de IGJ een melding binnengekomen over vaginale doucheproducten.
Tevens stelt de Keuringsraad ook eisen aan publieksreclame voor bepaalde medische hulpmiddelen.
Deze eisen zijn bedoeld voor medische hulpmiddelen die qua uiterlijk lijken op geneesmiddelen, maar die een fysische werking hebben, en die rechtstreeks door een consument kunnen worden aangeschaft (zelfzorgmiddelen). De eisen zijn vastgelegd in de Code Publieksreclame Medische (zelfzorg) Hulpmiddelen (www.koagkag.nl). Iedereen die een overtreding van de Gedragscode constateert, kan daarover een klacht indienen bij de Codecommissie.
Als het product niet voldoet aan de eisen van een medisch hulpmiddel, is het een consumentenproduct (een waar) en valt het onder de algemene productregelgeving. Uitgangspunt bij deze regelgeving is dat de producent verantwoordelijk is voor een veilig product en de NVWA toezicht houdt op de veiligheid. Ook reclame voor consumentenproducten mag niet misleidend zijn. Mochten hier klachten over komen, dan kan hier door de NVWA tegen worden opgetreden. De NVWA heeft mij laten weten geen klachten te hebben ontvangen. Ik zie geen aanleiding tot verder optreden.
Deelt u de mening dat (jonge) vrouwen door reclames onterecht op het idee kunnen worden gebracht dat vaginaal douchen belangrijk is? Zo ja, op welke wijze kunt u hier tegen optreden?
Ik ben het met u eens dat goede voorlichting hierover belangrijk is. Er zijn verschillende kanalen beschikbaar waar vrouwen onafhankelijke informatie kunnen vinden over vaginaal douchen, zoals o.a. op thuisarts.nl.
Vindt u dat er meer voorlichting nodig is over de onzin van de vaginale douche? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wilt u dit doen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid in overleg te treden met verkopers van deze producten om te bespreken welke rol zij kunnen spelen in het ontmoedigen van het gebruik van deze producten?
Ik zie op dit moment geen aanleiding om nadere maatregelen te nemen. De IGJ heeft mij laten weten dat er de afgelopen jaren maar één melding is binnengekomen over deze producten en er zijn verschillende kanalen beschikbaar met onafhankelijke informatie over de werking en risico’s van deze producten. De NVWA heeft mij laten weten geen klachten te hebben ontvangen.
Ziet u nog aanvullende maatregelen om de gezondheidsgevaren van vaginaal douchen onder de aandacht te brengen? Zo ja, waar denkt u aan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat lipfillers worden verstrekt aan minderjarigen door zowel artsen als onbevoegden |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Bulten en littekens: tientallen bedrijven zetten illegaal lipfillers»?1
Ja.
Maakt u zich ook ernstige zorgen over het feit dat cosmetische ingrepen die verminkende gevolgen kunnen hebben illegaal worden uitgevoerd bij minderjarigen?
Ja, ook ik maak mij zorgen. Het toedienen van een filler is een voorbehouden handeling. Deze mag alleen door een daartoe bekwame en bevoegde BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaar of in opdracht en onder toezicht en verantwoordelijkheid van een bevoegde BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaar door een niet zelfstandig bevoegde worden uitgevoerd. Hierbij moet wel worden voldaan aan de vereisten zoals deze in de wet zijn vastgesteld. Dat praktijken, zoals uit de berichtgeving naar voren komt, niet voldoen aan deze eisen vind ik zorgelijk.
Heeft u eerder signalen ontvangen van het feit dat cosmetische ingrepen worden uitgevoerd bij minderjarigen?
Ja, de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft hier vijf signalen en twee meldingen over ontvangen. In zes gevallen was er sprake van het toepassen van fillers. Een van de twee meldingen heeft na onderzoek geleid tot het vragen om verbetermaatregelen, de andere melding is in behandeling.
Daarnaast neemt de IGJ in haar risicotoezicht mee of fillers worden geplaatst bij patiënten onder de 18 jaar zonder medische noodzaak. Dit is namelijk niet toegestaan.
Kunt u toelichten op welke wijze de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) het uitvoeren van cosmetische ingrepen op meerderjarigen door uitsluitend artsen of verpleegkundigen met bijbehorende BIG-registratie controleert? Waardoor is deze controle momenteel zo beneden peil dat maar liefst een op de drie instellingen uit de steekproef illegaal kan handelen?
Het toezicht op het uitvoeren van cosmetische ingrepen, waaronder het zetten van fillers, vindt zowel risicogestuurd (proactief) als op basis van meldingen en signalen (reactief) plaats.
De grootste risico’s op onveilige behandelingen verwacht de inspectie bij aanbieders van cosmetische behandelingen waarbij de uitvoerders van de behandeling niet goed zijn opgeleid, niet zijn aangesloten bij een branche-organisatie en niet geregistreerd staan in het handelsregister als zorgaanbieder. Zoals ik in het antwoord op vraag 1 aangeef is het toedienen van een filler een voorbehouden handeling en mag alleen door een daartoe bekwame en bevoegde BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaar of in opdracht en onder toezicht en verantwoordelijkheid van een bevoegde BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaar door een niet zelfstandig bevoegde worden uitgevoerd. Hierbij moet worden voldaan aan de vereisten zoals deze in de wet zijn vastgesteld.
Het is belangrijk dat patiënten zich melden bij de inspectie op moment dat zij schade hebben ondervonden van de behandeling. Wanneer sprake is van situaties waar de patiënt schade heeft ondervonden van een behandeling of waar niet volgens de regels wordt gehandeld zal de inspectie daar waar nodig optreden.
Welke maatregelen zijn genomen om de uitvoerende taak van de IGJ te verbeteren, met name als gevolg van eerdere signalen over het slechte functioneren zoals in 2016 en 2018 toen bleek dat zware pijnstillers werden verstrekt op vervalste recepten?2
De IGJ heeft voldoende wettelijke mogelijkheden om te kunnen handhaven. Daarnaast is vanaf 1 april 2019 in de wet BIG verduidelijkt dat naast behandelingen met een geneeskundig oogmerk ook behandelingen met cosmetische doel onder deze wet vallen.
Welke maatregelen bent u bereid te nemen om de uitvoerende taak van de IGJ kwalitatief te verbeteren en daarmee te voorkomen dat (minderjarige) mensen verminkt raken?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat sigaretten kopen onder de achttien te makkelijk blijft |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht in Vrij Nederland waaruit blijkt dat sigaretten kopen onder de achttien te makkelijk blijft?1
Ja.
Wat is uw reactie op de bevinding van het onderzoek van de Universiteit Twente dat een op de twee minderjarigen die poogt sigaretten te kopen daarin slaagt, en dat als alle verkooppunten worden meegewogen de nalevingsgraad slechts 49% is? Deelt u de mening dat dit onacceptabel laag is?
De Universiteit van Twente heeft op verzoek van de Onderzoeksredactie Tabak nalevingsonderzoek verricht. Hierbij zijn minderjarige testkopers ingezet die in twee provincies in totaal 200 aankooppogingen hebben verricht. Uit het onderzoek bleek dat in 63% van de aankopen om een ID werd gevraagd. Bij 49% van de aankooppogingen zijn tabaksproducten na het vaststellen van de leeftijd geweigerd. Als deze cijfers representatief zouden zijn voor heel Nederland, laat de naleving van de leeftijdsgrens op tabak inderdaad zeer te wensen over. De naleving van de leeftijdsgrens op tabak dient 100% te zijn. Immers, we willen met het oog op een rookvrije generatie voorkomen dat jongeren in aanraking komen met tabaksproducten en verleid worden om deze te kopen en te gebruiken. Daarom is het van groot belang dat verkooppunten voldoen aan de Tabak- en Rookwarenwet en geen tabaksproducten aan jongeren verkopen.
De NVWA, die toezicht houdt op de Tabak en Rookwarenwet, laat elke twee jaar onderzoeken hoe jongeren aan tabaksproducten komen. Op basis van dit onderzoek worden risicolocaties in kaart gebracht die mede bepalend zijn voor de inspectiecontroles. Vooralsnog heb ik de indicatie dat de naleving van de leeftijdsgrens op tabak op risicolocaties over de afgelopen jaren over het algemeen is verbeterd. De maatregelpercentages op die risicolocaties waren 20% in 2015, 18% in 2016 en 16% in 2017. Het beeld – dat gemiddeld gebaseerd is op bijna 4000 controles per jaar – is dat er in die periode aandacht is besteed aan het verbeteren van de naleving door de branches. Deze cijfers zijn uiteraard niet te extrapoleren naar alle verkooppunten, maar geven wel een indicatie dat de naleving op risicolocaties is verbeterd. Overigens is gebleken uit de jaarlijkse rapportages van de NVWA dat de naleving met name in de horeca weliswaar wat verbeterd is, maar sterk achterblijft (maatregelpercentage 25%) bij andere verkooppunten. Dit heeft er mede toe geleid dat met het wetsvoorstel voor het uitstalverbod (Kamerstuk 30 211, nr. 66) ook de verkoop van tabaksproducten via zelfbedieningsautomaten (per 2022) wordt verboden. Dit betekent dat de verkoop van tabaksproducten in de horeca, met een Drank en Horecawet vergunning, vanaf dat moment niet meer mogelijk is. Overigens is uit het laatste onderzoek (Intraval 2016) gebleken dat steeds minder jongeren proberen om tabak te kopen voor zichzelf (2% van de 14/15 jarigen en 9% van de 16/17 jarigen in 2016, versus 4% en 14% in 2014).
Met het Nationaal Preventieakkoord, waarin de ambitie voor een rookvrije generatie in 2040 is vastgelegd, zijn effectieve maatregelen voorgesteld om de beschikbaarheid van tabaksproducten via verkooppunten verder te beperken. Naast een uitstalverbod en een verbod op zelfbedieningsautomaten, is voorgesteld het aantal verkooppunten te verminderen. Met deze en andere maatregelen uit het Nationaal Preventieakkoord wordt beoogd dat in 2040 geen jongere meer begint met roken. Ik verwacht u in mei 2019 de handhavingsrapportage van de NVWA over 2018 en mijn reactie op deze rapportage te kunnen aanbieden.
Welke cijfers ten aan zien van de nalevingsgraad van de leeftijdgrens bij tabaksverkoop heeft u tot uw beschikking? Geven deze cijfers een reëel beeld van de werkelijkheid en van de effectiviteit van genomen maatregelen?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre ziet u een verbetering of verslechtering ten opzichte van het eigen onderzoek dat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) in 2016 heeft laten doen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de Taskforce Naleving Leeftijdsgrens Tabak zelf de bezoeken van mysteryshoppers aankondigde? Wat vindt u van deze werkwijze?
De Taskforce Naleving Leeftijdsgrens Tabak heeft laten weten dat zij via de branches hebben gecommuniceerd dat verkooppunten in een tijdvak van 4 tot 8 weken controles konden verwachten. Verkooppunten zijn dus niet op de hoogte gebracht van de precieze datum van het bezoek van een mysterieshopper.
Ik ben gelet op artikel 5.3 van het FCTC Verdrag overigens op geen enkele manier betrokken geweest bij dit onderzoek.
Deelt u de mening dat onafhankelijke cijfers over naleving van de leeftijdsgrens bij tabaksverkoop belangrijk zijn?
Ja, hiervoor heb ik de beschikking over handhavingscijfers van de NVWA.
Herinnert u zich uw uitspraak tijdens het dertigledendebat van 29 mei 2018 dat u graag bereid bent om een eigen onderzoek uit te voeren naar de vraag waar nu de nalevingsgraad zit, als de Kamer dat zou wensen?2
Tijdens het dertigledendebat heb ik toegezegd dat ik eigen onderzoek naar de naleving op alcohol wil verrichten. Dit onderzoek en mijn reactie daarop hebt u vrijdag 16 maart jl. ontvangen (Kamerstuk 27 565, nr. 174).
Bent u bereid een dergelijk onafhankelijk onderzoek in te stellen naar de nalevingsgraad bij tabaksverkoop? Zo nee waarom niet? Zo ja, op welke termijn kunt u de Kamer hierover informeren?
Omdat ik beschik over de handhavingscijfers van de NVWA ben ik niet voornemens extra nalevingsonderzoek op tabak in te zetten.
Het overmatig gebruik van cafeïnepillen |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met de uitzending van Max Meldpunt «Overdosis cafeïnepillen»?1
Ja.
Heeft u een beeld op welke schaal overmatig gebruik van cafeïnepillen, met alle gevolgen van dien, voorkomt in Nederland? Klopt het dat er de afgelopen jaren een stijging in het gebruik van cafeïnepillen is?
In 2017 werd het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum (NVIC) van het UMC Utrecht geconsulteerd over 14 blootstellingen van mensen aan pure cafeïne, dat als los poeder, tabletten of capsules werd ingenomen. Dit is een verdubbeling van het aantal blootstellingen met pure cafeïne ten opzichte van 2016. In 2018 werd het NVIC over 17 blootstellingen van mensen aan pure cafeïne geraadpleegd. In deze gevallen werd er (veel) meer cafeïne gebruikt dan de aanbevolen dosering die op de verpakking staat.
Klopt het dat cafeïnepillen goedkoop en in grote hoeveelheden te bestellen zijn zonder dat dit gepaard hoeft te gaan met enige vorm van waarschuwing?
Cafeïnepillen zijn relatief goedkoop en in grote hoeveelheden te koop, vooral via internet. De verantwoordelijkheid voor het op de markt brengen van veilige producten die voldoen aan de wet- en regelgeving ligt bij de fabrikant en verkoper. Cafeïnepillen worden te koop aangeboden als voedingssupplement. Volgens artikel 6 van het Warenwetbesluit voedingssupplementen zijn de volgende vermeldingen verplicht:
Volgens artikel 10, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 1169/2011 moet op het etiket van levensmiddelen waaraan cafeïne is toegevoegd met fysiologische doeleinden de volgende vermelding staan: «Bevat cafeïne. Niet aanbevolen voor kinderen en zwangere vrouwen» in hetzelfde gezichtsveld als de benaming van het levensmiddel, gevolgd door vermelding tussen haakjes en overeenkomstig artikel 13, lid 1, van het cafeïnegehalte uitgedrukt in mg/100 g/ml. Voor voedingssupplementen wordt het cafeïnegehalte uitgedrukt per in de etikettering voor dagelijkse consumptie aanbevolen portie.
Klopt het dat de gehaltes per capsule wisselen, en er vaak een andere gehalte in zit dan weergegeven?
Cafeïne wordt zowel als los poeder, tabletten en capsules verkocht. In het geval van tabletten en capsules gaat het meestal om 200 mg cafeïne. De NVWA heeft geen gegevens van het werkelijke gehalte cafeïne per capsule. Op basis van analyseresultaten van andere voedingssupplementen uit het verleden (bijvoorbeeld vitamines) komt het regelmatig voor dat het gehalte microvoedingsstof (vitamine of mineraal) afwijkt van de vermelde waarde op het etiket. Dit kunnen afwijkingen naar boven en naar beneden zijn. Hiervoor gelden zogenaamde toleranties: de aanvaardbare verschillen tussen de op een etiket vermelde voedingswaarden en de voedingswaarden die bij officiële controles worden vastgesteld.
Dit is uitgewerkt in deze leidraad: (https://ec.europa.eu/food/sites/food/files/safety/docs/labelling_nutrition-vitamins_minerals-guidance_tolerances_1212_nl.pdf).
In hoeverre zijn volgens u cafeïnepillen te vergelijken met het dagelijks drinken van een paar kopjes koffie, hetgeen veel mensen doen en wat een onschuldig imago heeft?
Een kopje koffie bevat circa 80 mg cafeïne, een kopje thee circa 30 mg en frisdrank circa 17 mg. Een cafeïnepil of -tablet van 200 mg kan dus met een paar kopjes koffie worden vergeleken.
Bent u van mening dat er een limiet zou moeten gelden hoeveel cafeïne in zo’n pil zit? Zo nee, waarom niet?
Gezien de mogelijke gezondheidsrisico´s van het gebruik van cafeïnepillen wil ik cafeïne in de bijlage van de Verordening (EG) Nr. 1925/2006 op laten nemen waardoor het mogelijk is op EU-niveau beperkingen zoals een maximale hoeveelheid aan cafeïnepillen te stellen.
Bent u van mening dat op de etikettering gewaarschuwd moet worden over de maximale dosering? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 3.
Bent u van mening dat op de verpakking van cafeïnepillen een waarschuwing zou moeten staan van mogelijke bijeffecten? Zo nee, waarom niet?
Ja, zie ook mijn antwoord op vraag 6.
Welke acties kunt u ondernemen om er voor te zorgen dat er een limiet op de hoeveelheid cafeïne per pil komt, en/of dat er waarschuwingen over de maximale dosering en/of waarschuwingen over mogelijke bijeffecten op de verpakking worden geplaatst?
Zie mijn antwoord op vraag 6.
Het bericht ‘Provinciaal ontgasverbod is een wassen neus ’ |
|
Rutger Schonis (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Tankers lozen elke dag illegaal kankerverwekkend gas vanaf de Waal»1 en «Provinciaal ontgasverbod is een wassen neus»?2
Ja.
Kent u de verontrustende feiten die in deze artikelen worden geschetst en hoe beoordeelt u deze? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deze artikelen zijn mij bekend.
Om het varend ontgassen zo snel mogelijk overal in Nederland te stoppen is op voorstel van Nederland het internationale Scheepsafvalstoffenverdrag aangepast. Met het besluit van juni 2017 wordt het varend ontgassen van de meeste gevaarlijke stoffen op termijn verboden. Momenteel wordt gewerkt aan de implementatie in nationale regelgeving die nog in mei aan de Tweede Kamer zal worden voorgelegd.
Deelt u de mening dat nu het Europees Verdrag inzake het internationaal vervoer van gevaarlijke goederen over de binnenwateren (ADN-verdrag) per 1 januari 2019 binnenvaartschepen verbiedt om te ontgassen rondom sluizen en dichtbevolkte gebieden er ook door het Rijk anticiperend opgetreden moet worden op het ontgassen? Zo nee, waarom niet?
Nee, er is voor het Rijk geen wettelijke grondslag om anticiperend tegen ontgassen op te treden op grond van de aanpassing in het ADN. Dit geldt ook voor alle andere verdragstaten waar dit jaar deze aanpassing van het ADN van kracht wordt.
Het ADN verbiedt namelijk het ontgassen niet in het algemeen, maar stelt voorwaarden waaraan tijdens het ontgassen moet worden voldaan.
Wel zal op basis van het ADN de regelgeving in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen worden aangescherpt. Hierdoor kan vanaf de tweede helft van dit jaar in dichtbevolkte gebieden en bij bruggen en sluizen, inclusief voorhavens niet meer worden ontgast.
In de taskforce ontgassen wordt op dit punt door RWS, de ILT en de provinciale handhavingsdiensten gezamenlijk een thema-actie voorbereid in de tweede helft van dit jaar.
Deelt u de mening dat het lozen van kankerverwekkend gas van schepen zo snel mogelijk gestopt moet worden in Nederland en dat anticiperend handhaven noodzakelijk is? Zo nee, waarom niet?
Inderdaad het uitstoten van carcinogene stoffen moet zo snel mogelijk worden gestopt. Er wordt dan ook alles aan gedaan om de benodigde regelgeving en praktische voorwaarden voor de uitvoering eind dit jaar af te ronden. Mijn streven is om in 2020 de betreffende regelgeving in werking te kunnen laten treden.
Daarbij wordt verwezen naar de antwoorden die eerder op 20 november 2018 aan uw Kamer zijn gezonden naar aanleiding van op 25 oktober 2018 gestelde vragen van de leden Wassenberg en Teunissen (beide PvdD), het lid Laçin (SP) en de leden Von Martels en Geurts (beiden CDA)3.
Welke bevoegdheden en middelen heeft u om een eind te maken aan deze gevaarlijke praktijken en welke bent u bereid in te zetten?
Voor een totaal en algemeen verbod op het varend ontgassen moet eerst een juridische basis bestaan op grond waarvan kan worden gehandhaafd. In dit geval is dat bij het in werking treden van het aangepaste Scheepsafvalstoffenbesluit. Daarna kan via de bestaande systematiek in dit besluit worden gehandhaafd. Voor de handhaving zijn RWS en ILT de aangewezen diensten. Verder kan voor wat betreft de handhaving van de bestaande wetgeving worden verwezen naar het onder 3 gegeven antwoord met betrekking tot de thema actie.
Kunt u toelichten welke stappen u samen met Rijkswaterstaat gaat nemen om provincies te ondersteunen in hun provinciale ontgasverboden, het ADN-verdrag kracht bij te zetten en zo snel mogelijk te komen tot gezamenlijke handhaving om deze illegale lozingen te stoppen?
Zie de antwoorden op de vragen 2 en 3.
Overigens is handhaving pas aan de orde na het in werking treden van een verbod. Op dit moment is geen sprake van illegale lozingen tenzij deze plaatsvinden in dichtbevolkte gebieden of bij bruggen en sluizen.
Het bericht ‘Ritalin is populair op het schoolplein. Kan dat kwaad?’ |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel in Trouw «Ritalin is populair op het schoolplein. Kan dat kwaad?»1
Ja, ik ben bekend met het artikel.
Bent u op de hoogte van de mate waarin oneigenlijk gebruik van ritalin of andere pepmiddelen (bijvoorbeeld cafeïnepillen ofbraincaps) onder leerlingen en studenten plaatsvindt?
Allereerst vind ik het op zijn plaats een onderscheid te maken tussen het geneesmiddel Ritalin en de zogenaamde vrij verkrijgbare middelen met een opwekkende werking zoals cafeïnepillen of braincaps. Methylfenidaat is onder verschillende merknamen in de handel, waaronder Ritalin. Methylfenidaat staat op lijst I behorende bij de Opiumwet. Dit zijn zware geneesmiddelen, waarvoor een apart voorschrijfregiem geldt. Ritalin is een geneesmiddel dat enkel op recept verkrijgbaar is en voor medische doeleinden wordt voorgeschreven door een arts en verstrekt wordt door een apotheker. Ritalin wordt bijvoorbeeld voorgeschreven aan kinderen met de psychische stoornis ADHD. De werkzame stoffen, effecten en bijwerkingen zijn echter anders dan die van de genoemde vrij verkrijgbare middelen met een opwekkende werking en zijn om die reden ook niet gelijk aan elkaar.
De exacte schaal en omvang van de handel in dan wel het oneigenlijk gebruik van Ritalin door leerlingen en studenten is onvoldoende bekend. Wel blijkt uit onderzoek naar alcohol en drugsgebruik onder scholieren van het Trimbos-instituut (ESPAD-European School Project on Alcohol and other Drugs) dat in 2015 2,8% van de scholieren van het voortgezet onderwijs ooit Ritalin (of andere ADHD-medicatie) heeft gebruikt zonder voorschrift van een arts. Dit percentage nam toe met de leeftijd van 1,3% onder 14-jarigen tot 3,8% onder 16-jarigen.
Over het oneigenlijk gebruik van vrij verkrijgbare middelen met een opwekkende werking (cafeïnepillen) verwijs ik u naar de antwoorden op de Kamervragen over het overmatig gebruik van cafeïnepillen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 1957).
Kwalificeert u het gebruik als problematisch? Zo nee, waarop baseert u dat? Zo ja, welke acties worden er ondernomen om het oneigenlijk gebruik van pepmiddelen als Ritalin tegen te gaan?
Het is bekend dat Ritalin ook voor niet-medische doeleinden en dus zonder voorschrift van een arts wordt gebruikt. Alle geneesmiddelen die zonder medische indicatie en zonder tussenkomt van een arts en apotheker worden verkregen en gebruikt, brengen gezondheidsrisico’s met zich mee voor de gebruiker en vind ik om die reden onverantwoord en ongewenst.
Aangezien het geneesmiddel alleen onder strikte voorwaarden via een arts mag worden voorgeschreven, vindt het oneigenlijk gebruik van Ritalin buiten het medische circuit plaats en dus op illegale wijze. Op internet zijn er mogelijkheden om Ritalin zonder recept te verkrijgen via online-aanbieders of via particulieren die deze middelen niet meer nodig hebben en doorverkopen op vraag- en aanbodsites. Daarnaast kunnen er vervalste recepten in omloop zijn. Het op illegale wijze verkrijgen van receptgeneesmiddelen keur ik af. Het te koop aanbieden en/of doorverkopen van receptplichtige geneesmiddelen is in Nederland verboden. Daarbij is niet alleen sprake van een overtreding van de Geneesmiddelenwet, maar ook van de Opiumwet. Ook mogen Nederlandse voorschrijvers geen recepten uitschrijven aan personen die de voorschrijver niet persoonlijk kent.
Er wordt al veel gedaan om het op illegale wijze verkrijgen van geneesmiddelen tegen te gaan. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en andere handhavende diensten acteren – waar mogelijk gezamenlijk – op meldingen en signaleringen die duiden op illegale handel in geneesmiddelen, waaronder ook Opiumwetmiddelen. De aanpak van online-aanbieders blijkt in de praktijk niet eenvoudig. Er is daarom vanuit VWS veel aandacht voor het informeren van consumenten over de risico’s van het op illegale wijze verkrijgen van geneesmiddelen.
In het verleden zijn er twee publiekscampagnes gelanceerd. Ook is er op Europees niveau een keurmerk dat consumenten helpt legale apotheken te herkennen en veilige keuzes te maken. Om artsen en apothekers te ondersteunen heeft het Instituut voor Verantwoord Medicijngebruik op mijn verzoek een module ontwikkeld om gezondheidsklachten te herkennen die mogelijk worden veroorzaakt door het gebruik van geneesmiddelen die buiten het legale circuit zijn verkregen.
Tot slot verwijs ik u ook naar mijn reactie op het onderzoek van de Consumentenbond naar het bestellen van geneesmiddelen via internet van 27 maart 2019 (Kamerstuk 29 477, nr. 565). In deze reactie ga ik uitgebreid in op de genomen maatregelen om het illegaal verkrijgen van (vervalste) geneesmiddelen zo veel mogelijk in te perken.
Klopt het dat het gebruik van Ritalin zonder medische indicatie niet alleen schadelijk voor de gezondheid is, maar dat dit ook nog eens een negatieve invloed op de schoolprestaties heeft?
Ritalin kent, zoals bij elk geneesmiddel het geval is, bijwerkingen die niet onderschat mogen worden. Gebruik is daarom alleen verantwoord onder toezicht en begeleiding van een arts. Gebruik van Ritalin zonder medische indicatie kan gezondheidsrisico’s met zich meebrengen.
Onderzoek naar oneigenlijk gebruik van Ritalin is zoals gezegd beperkt voorhanden en laat geen eenduidige resultaten zien met betrekking tot effecten en mogelijke bijwerkingen. Het middel lijkt populair te zijn onder leerlingen en studenten vanwege de stimulerende werking die zou leiden tot een verhoogde concentratie of betere studieprestaties, maar exacte (stijgingen of dalingen in) schattingen over aantallen studenten die dit middel zonder voorschrift gebruiken, ontbreken tot op heden.
De Vrije Universiteit van Amsterdam heeft in 2018 een grote studie gedaan naar de samenhang van ADHD-medicatie op de schoolprestaties van leerlingen. Een opmerkelijke uitkomst van de studie is dat het gebruik van de ADHD-medicatie nauwelijks positieve invloed heeft op de schoolprestaties. Meer onderzoek naar het gebruik van Ritalin op schoolprestaties is mij niet bekend. De vraag of het gebruik een negatieve invloed heeft op de schoolprestaties, kan ik om die reden niet beantwoorden.
Wel wordt er binnen de verschillende ZonMw-programma’s onderzoek gedaan naar ADHD. Er is een speciaal aandachtsgebied «Jeugd en ADHD» waarin ook de (lange termijn) effecten van de behandeling van kinderen met het middel methylfenidaat wordt onderzocht. Ik zal in de komende periode onderzoeken of en zo ja, aan welke wetenschappelijke kennis er nog meer behoefte is.
Wat betreft de voorlichting aan de patiënt over de risico’s van het gebruik van het geneesmiddel ligt er een belangrijke taak bij de zorgverleners. Zowel de apotheker als de arts hebben hierin een verantwoordelijkheid. Zoals al deels aangegeven in antwoord op vraag 7, heeft VWS in de afgelopen jaren veel geïnvesteerd in het beschikbaar stellen van onafhankelijke informatie over het gebruik van geneesmiddelen aan zorgverleners en patiënten.
Bent u bekend met onderzoek naar de (langdurige) effecten van het gebruik van pepmiddelen zoals Ritalin op de schoolprestaties? Deelt u de mening dat hier meer onderzoek naar gedaan moet worden om daarmee leerlingen en studenten beter te kunnen voorlichten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Ervan uitgaande dat het CDA signalen ontvangt over een toegenomen studiedruk onder jongeren, ziet u een verband tussen toegenomen studiedruk en het oneigenlijk medicijngebruik of gebruik van pepmiddelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre heeft u zicht op hoe studenten zonder medische indicatie aan Ritalin komen? Ritalin is immers alleen verkrijgbaar op doktersrecept. Is bekend hoe misbruik kan worden gemaakt van recepten, zodat de medicijnen worden doorverkocht? Is doorverkoop van Ritalin strafbaar?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat er gekeken moet worden naar om doorverkoop van medicijnen zoals Ritalin aan banden te leggen?
Zie antwoord vraag 3.
Het vergoeden van kosten voor het opruimen van drugsafval |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het artikel «Drugsafval in je tuin»1 en de uitzending van Radar over dit onderwerp2?
Ja.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het eerdere budget voor het opruimen van drugsafval? Hoeveel daarvan was er na het aflopen van die subsidieregeling nog niet uitgegeven? Was dat bedrag daarna geheel beschikbaar voor hetzelfde doel en hoeveel is er inmiddels van uitgegeven?
De totale onderbesteding van de afgelopen, tijdelijke co-financieringsregeling bedraagt € 1,2 miljoen. De middelen die aan het provinciefonds zijn toegevoegd, zijn – op grond van het Convenant waarin deze regeling is uitgewerkt – bedoeld voor het opruimen van drugsafval. Provincies kunnen dus nog vooruit met de reeds beschikbaar gestelde middelen in de jaren 2015, 2016 en 2017.
Deelt u de mening dat het opruimen van drugsafval op een particulier terrein onder andere de publieke belangen van het voorkomen van grondwatervervuiling, andere milieuproblemen en bedreiging van de volksgezondheid dient? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Hoe hoog zijn de kosten voor het opruimen van drugsafval per storting? Kunt u aangeven aan welke bedragen gedacht moet worden?
De directe opruimkosten per dumping kunnen uiteenlopen van een paar honderd euro tot tienduizenden euro’s. Dat hangt af van vele factoren, zoals de hoeveelheid gedumpt drugsafval, de status van de dumping (o.a. lekkende vaten, verontreinigde bodem, schoonmaakkosten wegdek, wegslepen uitgebrande auto) en de wijzen van opruimen en aanbesteding van het opruimen.
Wat gaat u doen om er voor te zorgen dat getroffen particulieren niet zelf het opruimen van drugsafval hoeven te regelen maar dat dat door de overheid wordt geregeld?
Gelet op de verantwoordelijkheden in het voorkomen van mogelijke schade voor volksgezondheid en milieu, ligt hier de verantwoordelijkheid bij regionale en lokale overheden. Provincies kunnen nog vooruit met de reeds beschikbaar gestelde middelen en kunnen particulieren snel helpen met raad, daad en financiële compensatie voor de directe opruimkosten. De meeste provincies hebben inmiddels provinciale subsidieregelingen ingesteld, die overigens worden gevoed door de resterende € 1,2 miljoen vanuit het Rijk.
Het kabinet maakt nu voor de periode 2019 tot en met 2024 structureel nog € 1 miljoen per jaar vrij op de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid om de directe kosten van het opruimen van drugsdumpingen te kunnen (co)financieren. Met de beschikbaar gestelde middelen zullen nu de particuliere grondeigenaren volledig worden gecompenseerd voor de directe opruimkosten van drugsdumpingen op hun grond en worden ook gemeenten voor een gedeelte gecompenseerd voor de financiële gevolgen van drugsdumpingen.
Deelt u de mening dat het onbillijk is om een particulier, die geheel buiten zijn schuld geconfronteerd wordt met drugsafval op zijn grond, op te laten draaien voor de kosten van het opruimen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, indien de particulier geen schuld heeft aan de dumping blijven deze kosten, gelet op de wettelijke verantwoordelijkheden, voor rekening van de gemeente. Verder wordt u verwezen naar de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid die op 28 maart 2019 aan uw Kamer is gestuurd3.
Deelt u de mening dat er van overheidswege een structurele financiële regeling moet worden getroffen om getroffen particulieren volledig te compenseren voor de kosten van het opruimen van drugsafval? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom zouden particulieren dan wel zelf die kosten moeten dragen?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 5.
Deelt u ook de mening dat getroffen particulieren niets hebben aan een al te lang voortslepend bestuurlijk overleg tussen gemeenten, provincies en het rijk maar snel met raad, daad en financiële compensatie voor de kosten moeten worden geholpen? Zo ja, kunt u daar vanuit het rijk op zeer korte termijn voor gaan zorgen en de verdeling van de verantwoordelijkheden desnoods daarna gaan regelen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Ja, zie het antwoord op vraag 5.
De berichten ‘Microplastics bewust in diervoeding gestopt’ en ‘ECHA proposes to restrict intentionally added microplastics’ |
|
Suzanne Kröger (GL), Laura Bromet (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de berichten «Microplastics bewust in diervoeding gestopt» en «ECHA proposes to restrict intentionally added microplastics»?1 2
Ja.
Kunt u inzicht geven in welke landbouwproducten in Nederland bewust microplastics gebruikt worden en op welke schaal deze producten gebruikt worden?
Op de Europese markt worden deeltjes microplastics bewust toegevoegd aan diverse producten, zoals bepaalde cosmetica, persoonlijke verzorgingsproducten, wasmiddelen, schoonmaakmiddelen, verf, toepassingen in de olie- en gasindustrie en middelen om te zandstralen. In de overzichten komen ook land- en tuinbouwtoepassingen voor. Het betreft geen toepassing in diervoeding, zoals de vragen doen vermoeden. Wel worden in de land- en tuinbouw polymeren gebruikt in meststoffen, gewasbeschermingsmiddelen en in coating van zaden om het afgifte-patroon van de nutriënten of actieve stof te reguleren en het zaad te beschermen tegen ziektes. Er zijn geen publieke gegevens bekend van de schaal waarop deze producten worden gebruikt.
Welk effect hebben landbouwproducten met microplastics op het Nederlandse dierenwelzijn, de bodem en het water, en hoe hoog schat u de kosten om microplastics te verwijderen?
De directe effecten van microplastics op het dierenwelzijn zijn naar verwachting klein, aangezien de producten niet direct aan dieren worden gevoerd. De effecten op bodem en water bij toepassingen in de landbouw en tuinbouw (meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen) zijn er mogelijk wel, zoals wordt beschreven in het rapport van ECHA. De kosten om microplastics te verwijderen uit bodem te verwijderen zijn hoog, ten opzichte van de mogelijkheden om deze stoffen te vervangen met bioafbreekbare alternatieven.
Bent u bereid om op korte termijn het advies van het European Chemicals Agency (ECHA) over te nemen en een verbod op bewust aangebrachte microplastics in te stellen?
Het rapport van ECHA betreft de eerste stap om in het kader van de Europese stoffenverordening REACH te komen tot een Europese restrictie op het gebruik van microplastics. Nederland vindt het belangrijk dat breed wordt gekeken hoe de verspreiding van microplastics in het milieu kan worden teruggedrongen. Daarvoor zijn afspraken op Europees niveau van groot belang. Nu volgt een periode van inspraak en beoordeling van de voorstellen die in het rapport worden gedaan, waarna het definitief aan de Commissie wordt aangeboden. Dit proces duurt ongeveer één jaar. Hierna legt de Europese Commissie, op basis van dit rapport, een voorstel ter stemming aan een lidstatencomité voor. Uiteraard zal Nederland het besluit dat dan wordt genomen, overnemen en handhaven.
Daarnaast doet ECHA voorstellen om binnen bepaalde Europese productverordeningen om het gebruik van dergelijke stoffen te verbieden. De Europese Commissie heeft dit reeds opgepakt. Zo worden er in de nieuwe EU-Meststoffenverordening voorstellen gedaan om het gebruik van slecht afbreekbare polymeren bij de productie van controlled-release-fertilizers te verbieden. Vanaf 2026 zal het slechts toegestaan zijn bioafbreekbare polymeren te gebruiken. Momenteel wordt een test ontwikkeld waarmee bedrijven deze nieuwe stoffen kunnen ontwikkelen. Nederland ondersteunt de Europese Commissie in deze lijn, die voor de gehele interne markt gaat gelden.
Het bericht omtrent schadelijke stoffen in lippenbalsem |
|
Jessica van Eijs (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Minister, kijk welke lippenbalsems voor kinderen schadelijk zijn»?1
Ja
Hoe beoordeelt u het onderzoek, opgesteld door de Belgische consumentenorganisatie Test Aankoop, dat erop wijst dat meer dan de helft van de geteste lippenbalsems voor kinderen stoffen bevatten waarvan men vermoedt dat ze kankerverwekkend zijn?
De NVWA laat weten dat dit een inventariserend onderzoek is naar gehaltes van MOSH en MOAH in lippenbalsems voor kinderen.
MOSH is de afkorting van Mineral Oil Saturated Hydrocarbons en MOAH van Mineral Oil Aromatic Hydrocarbon. Het zijn beide namen voor mengsels van stoffen die gemaakt worden uit aardolie. Deze mengsels van stoffen kunnen kankerverwekkende stoffen bevatten. Uit deze mengsels kunnen fracties worden gedestilleerd die geen kankerverwekkende stoffen bevatten. De constatering dat er een gehalte MOSH en MOAH in lippenbalsems voorkomt, geeft nog geen indicatie dat er kankerverwekkende stoffen in voorkomen. De Cosmeticaverordening verbiedt het gebruik van deze stoffen tenzij is aangetoond dat deze geen kankerverwekkende stoffen bevatten. Zie ook het antwoord op vraag 6. Voor cosmeticatoepassingen zijn daarom gezuiverde fracties beschikbaar waar geen kankerverwekkende stoffen inzitten.
De NVWA heeft de onderzoeksgegevens en de exacte gehaltes bij de Belgische consumentenorganisatie opgevraagd. Hieruit blijkt dat Test Aankoop alleen heeft gemeten of in de lippenbalsem MOSH en MOAH aanwezig zijn en niet heeft gecontroleerd welke aardoliefractie gebruikt is.
Klopt het dat dezelfde lippenbalsems, met dezelfde stoffen waarvan men vermoedt dat ze kankerverwekkend zijn, ook in Nederland verkocht worden?
In Nederland zijn dezelfde lippenbalsems te koop. Het is echter niet toegestaan dat er kankerverwekkende stoffen in voorkomen.
Worden er ook andere lippenbalsems met dezelfde stoffen waarvan men vermoedt dat ze kankerverwekkend zijn, in Nederland verkocht?
Er worden ook andere lippenbalsems in Nederland verkocht met dezelfde stoffen. Ook voor deze lippenbalsems geldt dat er geen kankerverwekkende stoffen in mogen voorkomen.
Bent u het ermee eens dat onderzoek nodig is om de veiligheid van de Nederlandse consument van lippenbalsems? Zo ja, ziet u redenen om, naar aanleiding van het Belgische onderzoek, te starten met een onderzoek uitgevoerd door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) naar lippenbalsems? Zo nee, waarom niet?
Recent onderzoek van het Duitse onderzoeksinstituut BfR (Bundesinstitut für Risicobewertung, de organisatie is vergelijkbaar met het RIVM) bevestigt dat mits de juiste fracties van het aardoliedestillaat gebruikt worden deze veilig gebruikt kunnen worden in (kinder)cosmetica2. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 heeft de NVWA de gegevens van het onderzoek opgevraagd om na te kunnen gaan of er aanleiding was om aan deze conclusie te twijfelen. Dat blijkt niet het geval. De NVWA ziet dan ook geen aanleiding om aanvullend onderzoek te doen.
Kunt u bevestigen dat er geen nationale of Europese regels zijn voor de stoffen die gebruikt worden in lippenbalsems waarmee mogelijk de volksgezondheid in het geding komt? Indien dit het geval is, kunt u toelichten waarom en bent u bereid om hier verandering in aan te brengen?
Nee, er zijn wel degelijk regels voor cosmetische producten, de productgroep waar lippenbalsem onder valt. Deze (Europese) regels zijn vastgelegd in de Europese Cosmeticaverordening (1223/2009). In deze verordening staat expliciet vermeld dat minerale oliën niet gebruikt mogen worden in cosmetische producten, tenzij aangetoond kan worden dat zij geen kankerverwekkende stoffen bevatten.
Wat is de reden dat de NVWA tot op heden geen onderzoek heeft gedaan of controles heeft uitgevoerd naar de stoffen die gebruikt worden in lippenbalsems?
De NVWA voert het toezicht risicogericht uit. Tot op heden waren er geen redenen om aan te nemen dat cosmeticaproducenten de verkeerde (kankerverwekkende) MOSH en MOAH bevattende mengsels gebruikten. Deze signalen zijn er nu ook niet. Zie ook het antwoord op vraag 2 en 5.
Klopt het dat de stoffen die mogelijk kankerverwekkend zijn vaak niet vermeld staan op de lijst van ingrediënten? Zo ja, is er een reden dat deze stoffen niet vermeld hoeven te worden?
Zoals hierboven al vermeld is het gebruik van kankerverwekkende stoffen in cosmetica verboden. De (niet kankerverwekkende) gebruikte MOSH en MOAH bevattende aardolieproducten worden altijd op het etiket vermeld. De standaard gebruikte vermelding hiervoor is paraffinum liquidum. Soms worden ook de termen (liquid) parrafin, (liquid) petrolatum, (light) mineral oil, paraffin oil, synthetic wax, microcrystaline wax en white (mineral) oil gebruikt.
Het bericht ‘Undercover in de wereld van het nieuwe roken’ |
|
Henk van Gerven |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Kent u het bericht «Undercover in de wereld van het nieuwe roken»?1 Wat is uw reactie daarop?
Ik ben bekend met het bericht. In mijn brief aan uw Kamer van mei 20182 heb ik gemeld dat ik vind dat de IQOS en soortgelijke apparaten geen normale producten zijn en dat ze niet passen in het tabaksontmoedigingsbeleid. Vanwege de schadelijkheid en de verslavende werking van tabak die wordt verhit, heb ik aangekondigd nadere regels te stellen aan de verhittingsapparaten en benodigde accessoires die gebruikt kunnen worden voor het verhitten van tabak.
Wat vindt u ervan dat medewerkers van Philip Morris International afreizen naar tabakswinkels om klanten te leren hoe zij de IQOS moeten gebruiken? Is deze vorm van promotie niet wettelijk verboden?
Het uitleg geven over een (tabaks)product is niet verboden. Daarnaast is reclame of promotie binnen een tabaksspeciaalzaak op dit moment ook toegestaan. Met de in het preventieakkoord aangekondigde uitbreiding van het reclameverbod gaan we hier nadere regels aan stellen. Het reclameverbod wordt per 2021 ook van toepassing in speciaalzaken. Ook gevelreclame wordt dan verboden voor deze speciaalzaken. Reclame blijft wel toegestaan in speciaalzaken die alleen rookwaren, rookaccessoires, loten en dagbladen verkopen, alsmede in bestaande kleine zaken waar tenminste 75% van de omzet uit tabaksproducten wordt gehaald.
Wanneer gaat u de aangekondigde wijziging van de Tabakswet aan de Kamer sturen die regelt dat er onder andere verplichte gezondheidswaarschuwingen en afschrikwekkende plaatjes op de IQOS-verpakkingen komen te staan?
In het preventieakkoord is een aantal wetswijzigingen aangekondigd op verschillende tabaksonderwerpen. Bij de uitwerking hiervan zullen ook nadere regels worden gesteld aan de verhittingsapparaten en benodigde accessoires die gebruikt kunnen worden voor het verhitten van tabak. Deze voorstellen zullen, gezien de genoemde inwerkingtredingsdata, zo snel als mogelijk in procedure worden gebracht.
Het bericht ‘Overheid stimuleert roken: ondernemers kunnen sigaretten aftrekken van belasting’ |
|
Henk van Gerven |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Overheid stimuleert roken: ondernemers kunnen sigaretten aftrekken van belasting»?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja, ik ken het bericht. De fiscaliteit is in beginsel waardevrij. Het uitgangspunt bij het bepalen van de fiscale winst is dat alle zakelijke kosten aftrekbaar zijn. Bij het bepalen van de belastbare winst uit onderneming wordt het resultaat uit onderneming, in positieve en negatieve zin, in aanmerking genomen. Er is dan ook geen bijzondere bepaling die expliciet toestaat tabaksproducten in mindering te brengen bij het bepalen van de fiscale winst. Kosten die geen verband houden met de onderneming (onzakelijke uitgaven) komen bij het bepalen van de winst niet in aftrek, maar vormen onttrekkingen uit de onderneming. Tabaksproducten die door de ondernemer zelf worden gebruikt kunnen – in tegenstelling tot wat het bovengenoemde bericht lijkt te suggereren – bij het bepalen van de belastbare winst niet in aftrek worden gebracht. Bij uitgaven waarvan het zakelijke karakter in beginsel vaststaat, zoals bij uit tabaksproducten bestaande cadeaus aan zakenrelaties, moet vervolgens worden beoordeeld of een aftrekbeperking van toepassing is. Bij het bepalen van de belastbare winst voor de inkomstenbelasting worden kosten en lasten die verband houden met genotmiddelen, waaronder tabaksproducten, aangemerkt als gemengde kosten en zijn deze kosten in aftrek beperkt. De ondernemer heeft daarbij in de inkomstenbelasting een keuze: of de gemengde kosten, waaronder die voor genotsmiddelen, komen tot een bedrag van € 4.600 niet in aftrek, of deze gemengde kosten komen slechts voor 80% in aftrek. Bij het bepalen van de fiscale winst voor de vennootschapsbelasting geldt een enigszins vergelijkbare aftrekbeperking, waarbij onder andere in beginsel een percentage van 73,5% geldt. Deze aftrekbeperking is opgenomen omdat bij dergelijke kosten voor een deel een privéaspect te onderkennen kan zijn. Met het opnemen van deze aftrekbeperking is beoogd potentiële discussies tussen belastinginspecteur en belastingplichtige te verminderen.
Wat is uw mening over het feit dat ondernemers de kosten (boven een bepaald bedrag) van sigaretten en andere rookwaren af kunnen trekken van de belasting?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven met welke reden deze regeling met betrekking tot de mogelijkheid om sigaretten en sigaren af te kunnen trekken van de belasting is ontstaan?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven hoe vaak er gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid tot het aftrekken van de belasting voor genotsmiddelen en specifiek voor rookwaren? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken?
Uit de aangiftegegevens volgt dat geen uitsplitsing van de zogenoemde gemengde kosten is opgenomen. Er bestaat dus geen inzicht hoe vaak kosten ter zake van genotsmiddelen waaronder rookwaren als kosten in aanmerking worden genomen. Evenmin bestaat inzicht in de mate waarin de aftrekbeperking van dergelijke uitgaven zich voordoet. Omdat de wetgeving in een adequate regeling voorziet in verband met zogenoemde gemengde kosten, waarbij een zakelijk en een privéelement is te onderkennen, zie ik geen aanleiding om in dit verband nader onderzoek te laten verrichten.
Hoe rijmt u deze belastingregeling met uw preventiebeleid in het kader van roken en het komen tot rookvrije bedrijven? Bent u van mening dat beide naast elkaar kunnen bestaan? Bent u bereid deze regeling te schrappen?
Roken is een van de drie hoofdthema’s van het Nationaal Preventieakkoord dat eind vorig jaar is ondertekend door verschillende partijen. Er is een breed pakket van acties en maatregelen afgesproken om tabaksgebruik te ontmoedigen. Er zijn ook aparte doelstellingen voor organisaties waaronder de ambitie dat alle organisaties in 2040 rookvrij zijn. Tevens moeten meer bedrijven in 2020 een rookvrij beleid hebben voor werknemers, gebouwen en terreinen en in 2023 moeten alle rookruimtes in bedrijven gesloten zijn. Er is in het kader van het Nationaal Preventieakkoord niet gesproken over een verdere beperking van de aftrek van kosten en lasten die verband houden met genotmiddelen, waaronder tabaksproducten. De huidige, in beginsel waardevrije, fiscale systematiek kan naar de mening van het kabinet naast het preventiebeleid blijven bestaan.
Bent u het eens met de conclusie van SEO Economisch Onderzoek dat niet roken leidt tot grote maatschappelijke en gezondheidswinst als men een Nederlandse samenleving waar niemand rookt, vergelijkt met de huidige Nederlandse samenleving waar ongeveer een kwart van de volwassenen rookt? Klopt het dat wanneer niemand meer zou roken dit leidt tot een kostenbesparing van 21,2 tot 43,2 miljard euro jaarlijks? Leidt een dergelijke kostenbesparing tot welvaartswinst?2
Ik herken de conclusies van het onderzoek van SEO. Net als de universiteit Maastricht hebben zij in 2016 een maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA) uitgevoerd over roken, waaruit blijkt dat het toe bewegen naar een rookvrije generatie de samenleving welvaartswinst oplevert. Daarbij maken de onderzoekers onderscheid tussen harde en zachte kosten en baten. Met harde kosten en baten bedoelt men de economische impact van roken die ergens in de portemonnee wordt gevoeld. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om lagere productiviteit als gevolg van het nemen van rookpauzes of het uitvallen voor de pensioengerechtigde leeftijd. Maar ook om lagere zorgkosten van rokers bij de huidige stand van de medische wetenschap en praktijk omdat rokers doorgaans korter leven. Deze harde kosten en baten ontlopen elkaar niet veel. Worden daar echter de «zachte» kosten en baten bij opgeteld, dan ontstaat een heel ander plaatje, en kost roken ruim 30 miljard euro per jaar, blijkt uit de twee MKBA’s. Daarbij gaat het om de geldelijke waardering van verloren levensjaren en verloren kwaliteit van leven.3 De MKBA’s concluderen dus dat een rookvrije samenleving vooral veel welvaartswinst oplevert.
Luchtvervuiling en overlast door Tata Steel |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met de berichten «In gevecht met een «ontembaar monster»»1 en «Provincie: Harsco had twee jaar geen vergunning voor verwerken restproduct Tata Steel»?2
Ja.
Kent u de klachten van omwonenden van Tata Steel en Harsco over stofregens en luchtvervuiling?
Ja.
Heeft u zicht op de wijze waarop de provincie Noord-Holland vergunningen uitgeeft die deze vervuiling van de omgeving mogelijk maken?
Bij brief van 22 januari j.l. (Kamerstuk 29 826, nr. 109) heb ik uw Kamer geïnformeerd over onder meer de verantwoordelijkheidsverdeling tussen het rijk en de provincie en over de aanpak van de provincie Noord-Holland ten aanzien van de emissies vanaf het terrein van Tata Steel.
Controle op de vergunningverlening door de provincie verloopt via de provinciale staten. Als Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat ben ik systeemverantwoordelijk voor het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving, de zogenaamde VTH-taken. Dit betreft de zorg voor de inrichting en werking van het stelsel als geheel, waarbij iedere partij, inclusief de provincie, zijn bevoegdheden houdt. De Inspectie Leefomgeving en Transport vervult binnen dit stelsel een adviserende rol bij de verlening van omgevingsvergunningen door de provincies aan grote bedrijven, waaronder BRZO-bedrijven zoals Tata Steel. De provincie is in die gevallen verplicht de ILT om advies te vragen alvorens een vergunning te verlenen, waarop de ILT de mogelijkheid heeft daarop te adviseren.
Klopt het dat Harsco jarenlang zonder vergunning een werkwijze heeft toegepast die tot extra overlast heeft geleid?
De provincie mij laten weten dat stofverspreiding, waarbij stof met losse grafietdeeltjes neerdaalt bij de woningen in de regio, op grond van de geldende milieuvergunning niet is toegestaan.
Klopt het dat de vergunning achteraf is verleend en dat daarmee de toename van de overlast is gelegaliseerd in plaats van bestreden?
De provincie Noord-Holland heeft mij laten weten dat in 2014 door Harsco proefnemingen zijn uitgevoerd voor een nieuwe werkwijze, voor een afgebakende periode. Door de wijziging van de werkwijze is geluid- en geuroverlast gereduceerd. Deze proefnemingen zijn conform de regels gemeld en beoordeeld en pasten daarmee in de vigerende vergunning. In oktober 2014 heeft Harsco een wijziging van de vergunning aangevraagd voor deze werkwijze. De proefnemingen zijn in 2015 voortgezet maar niet gemeld en waren daarom volgens de provincie in die periode in strijd met de vigerende vergunning. In februari 2016 is de vergunning voor de nieuwe werkwijze definitief verleend, aldus de provincie.
Heeft u zicht op de wijze waarop de provincie de voorwaarden voor de vergunning handhaaft? Is dit in overeenstemming met de regels hiervoor? Is dit afdoende gezien de omvang van de overlast en de klachten?
De provincie heeft mij geïnformeerd over de wijze waarop zij de handhaving op de vergunning vormgeeft. Bovengenoemde brief aan uw Kamer gaat nader in op de reeds getroffen en voorgenomen maatregelen. Ik heb de provincie gevraagd mij op de hoogte te houden van de vervolgstappen en zal de uitvoering daarvan actief volgen.
Als de verantwoordelijk gedeputeerde in de Volkskrant zegt dat Harsco de stofproducerende werkwijze zonder medeweten van de provincie jaren eerder had ingevoerd, is er dan sprake van voldoende toezicht?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u ervan op de hoogte dat de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) in beroep is gegaan tegen de besluiten van de provincie ten aanzien van de tekortschietende maatregelen tegen NOx-emissies? Hoe beoordeelt u de leuze van de provincie om deze maatregelen niet te treffen?
Ja, ik ben hiervan op de hoogte. Het is aan de rechter om tot een uitspraak in deze zaak te komen.
Hoe wordt gecontroleerd of de provincie haar controlerende taak voldoende (effectief) uitvoert?
Gedeputeerde staten van Noord-Holland zijn het bevoegd gezag voor Tata Steel en Harsco op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (WABO) en het Besluit omgevingsrecht (Bor). Zij zijn verantwoordelijk voor vergunningverlening, toezicht en handhaving, de zogenaamde VTH-taken. In het geval van Tata Steel en Harsco is de uitvoering van deze taken belegd bij de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied. De controle op de VTH-taken van de provincie verloopt via de provinciale staten.
Als Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat ben ik systeemverantwoordelijk voor het VTH-stelsel. Dit betreft de zorg voor de inrichting en werking van het stelsel als geheel, waarbij iedere partij, inclusief de provincie, zijn bevoegdheden houdt. De Inspectie Leefomgeving en Transport vervult binnen dit stelsel een adviserende rol bij de verlening van omgevingsvergunningen door de provincies aan grote bedrijven, waaronder BRZO-bedrijven zoals Tata Steel. De provincie is in die gevallen verplicht de ILT om advies te vragen alvorens een vergunning te verlenen, waarop de ILT de mogelijkheid heeft daarop te adviseren.
Heeft de ILT voldoende middelen om haar rol hierin waar te nemen?
De ILT vult haar adviserende rol op omgevings-vergunningverleningsprocedures risicogestuurd in op basis van een inschatting van het risico op uitstoot en/of risico’s voor de externe veiligheid die met de vergunningverlening gepaard gaan.
Wat zijn de gezondheidsgevolgen voor omwonenden van de uitstoot van stof en andere vervuilende stoffen? Hoeveel mensen ondervinden naar verwachting schadelijke gezondheidseffecten van de emissies van Tata Steel en Harsco?
Op basis van gesprekken tijdens bewonersavonden van 28 november en 11 december 2018 heeft de provincie onder meer besloten om de huidige gezondheidssituatie in de regio door het RIVM te laten onderzoeken. Ik heb de provincie gevraagd mij te laten weten wanneer de eerste resultaten hiervan te verwachten zijn en tevens gevraagd de omwonenden nauwgezet van deze planning en onderzoeksresultaten op de hoogte te houden.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Externe Veiligheid op woensdag 23 januari 2019?
Bij de beantwoording van deze vragen is rekening gehouden met de gebruikelijke reactietermijn van drie weken. De in de beantwoording op vraag 3 genoemde brief, waar in het ordedebat van 17 januari 2019 om werd gevraagd, heb ik uw Kamer nog voor het algemeen overleg Externe Veiligheid van 23 januari doen toekomen.
Het vervangen van asbestdaken voor zonnepanelen |
|
William Moorlag (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Essent vervangt asbestdak in ruil voor zonnestroom»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het project «Dakvrienden» aan zowel CO2-reductie als aan het verwijderen asbest van daken van agrarische gebouwen kan bijdragen? Zijn u meer van dergelijke initiatieven bekend?
Ja, die mening deel ik.
Ja, er zijn mij ook enkele andere initiatieven bekend, zoals het initiatief van Univé.
Deelt u de mening dat gezien de bijdrage aan de overheidsdoelstellingen van CO2-reductie en asbestverwijdering dergelijke projecten door u gestimuleerd zouden moeten worden? Zo ja, op welke wijze gaat u dat doen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
De motie Kröger/Von Martels2 verzoekt de regering te onderzoeken hoe duurzame meekoppelkansen bij het saneren van asbestdaken gestimuleerd kunnen worden. In de brief van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat van 18 januari 20193 wordt hier nader op ingegaan. Initiatieven die het saneren van asbestdaken combineren met verduurzaming worden in het kader van de programmatische aanpak gedeeld als goed voorbeeld en er wordt onderzocht of ondersteuning nodig is.
Bent u bereid om in overleg met de energiebedrijven en de agrarische sector te bezien hoe dergelijke projecten kunnen worden verbreed? Zo ja, op welke termijn gaat u dat doen en kunt u de Kamer van de resultaten van dat overleg op de hoogte brengen? Zo nee, waarom bent u daartoe niet bereid?
Dit initiatief laat juist zien dat de markt bereid is om hiermee aan de slag te gaan. In de brief van 18 januari 2019 heeft de Staatssecretaris van IenW aangegeven dat wordt onderzocht of er ondersteuning nodig is.
Acht u projecten waarbij een energiemaatschappij de sanering van asbestdaken financiert met als compensatie zonnepanelen waarvan de opbrengst voor de energiemaatschappij is, ook geschikt om particuliere woningeigenaren met asbestdaken te helpen bij het vernieuwen van hun daken? Zo ja, bent u bereid om ook hierover met de energiebedrijven en andere belanghebbende organisaties in overleg te treden? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de energiemaatschappijen en andere bedrijven om te bezien of zo’n opzet ook geschikt is voor particuliere woningeigenaren. Wel is het zo dat niet voor ieder dak het plaatsen van zonnepanelen rendabel is. Dat hangt onder meer af van de ligging van het dak.
Houtstook als grootste bron van kankerverwekkende stoffen (PAK’s) in het oppervlaktewater |
|
Eva Akerboom (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de Basisdocumentatie probleemstoffen Kaderrichtlijn Water (KRW) die recent door Deltares en Ecofide is gepubliceerd, in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en Rijkswaterstaat?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de bevinding dat houtstook in kachels en open haarden de grootste bron is voor kankerverwekkende stoffen (PAK’s) in oppervlaktewater?
Houtstook in kachels en open haarden is een bron voor neerslag van PAK’s vanuit de atmosfeer.3 Dit heeft direct en indirect zijn weerslag op de kwaliteit van het oppervlaktewater. Ik heb kennisgenomen van de maatregelenanalyse in het rapport. Ik zet mij in voor het terugdringen van emissies door houtstook en het beperken van gezondheidseffecten als gevolg van houtstook.
Zoals aangegeven in mijn reactie op de brief van het Platform Houtrook en Gezondheid,4 heb ik al een aantal aanbevelingen overgenomen om gemeenten handvatten te bieden om schadelijke uitstoot door particuliere houtstook te beperken:
Verder heb ik in mijn brief van 15 januari 2019 aangekondigd dat de emissie-eisen van de Ecodesign-richtlijn versneld zullen worden ingevoerd en per 1 januari 2020 in zullen gaan.5 Verdere maatregelen die kunnen worden getroffen door het Rijk en door gemeenten zullen worden opgenomen in het Schone Lucht Akkoord.
Vanuit de Europese Unie is er geen beleid om houtstook terug te dringen.
Heeft u kennisgenomen van de maatregelenanalyse in het rapport2, die stelt dat het terugdringen van houtstook door huishoudens de hoogste prioriteit moet krijgen om de uitstoot van het schadelijke PAK Benzo(k)fluoranteen tegen te gaan en dat de uitvoering hiervan bij de nationale overheid en de Europese Unie ligt?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt deze bevinding zich tegenover de Investeringssubsidie duurzame energie (ISDE) om houtstook te bevorderen? Kunt u uiteenzetten hoezeer de gesubsidieerde pelletkachels en biomassaketels bijdragen aan de uitstoot van PAK’s, zowel in de lucht als in het oppervlaktewater? Zo nee, waarom niet?
Het rapport van Deltares stelt dat er een correlatie bestaat tussen de emissies van PAK’s in de lucht en de verontreiniging met deze stof van oppervlaktewater. De ISDE wordt momenteel geëvalueerd. Hierbij zal worden gekeken in hoeverre het stimuleren van kleinschalige installaties voor hernieuwbare warmte op basis van biomassa een negatieve impact heeft op de luchtkwaliteit. Op basis van deze evaluatie zal de afweging worden gemaakt of het wenselijk is om de subsidie voor hernieuwbare warmte op basis van biomassa na afloop van de huidige regeling (2020) voort te zetten.
Hoe verhoudt deze bevinding zich tegenover de investeringen vanuit de subsidie Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE+) om op grote schaal hout bij te stoken in kolencentrales?
Kolencentrales hebben een goede rookgasreiniging. Als gevolg daarvan is de bijdrage van de energiesector aan de emissies van PAKs6 naar de lucht minder dan 0,5%. Het is niet te verwachten dat de uitstoot van PAKs door energiecentrales significant zal toe- of afnemen als biomassa grootschalig zou worden bijgestookt ter vervanging van huidige fossiele bronnen.
Verduurzaming van de warmtevraag en het reduceren van de aardgasvraag zijn op dit moment belangrijke onderdelen in het klimaatbeleid. Daarom is de productie van hernieuwbare warmte uit biomassa binnen de SDE+ regeling noodzakelijk. Het is sinds het najaar van 2017 niet meer mogelijk om nieuwe aanvragen in te dienen voor de categorie bij- en meestook van biomassa in een kolencentrale in de SDE+.
Om in aanmerking te komen voor de SDE+ moet worden voldaan aan de nationale regelgeving voor emissie-eisen voor luchtkwaliteit. In de loop van dit jaar zal onderzoek plaatsvinden naar de vraag in hoeverre de emissie-eisen van biomassastookinstallaties die in werking zijn in deze regelgeving kunnen worden aangescherpt.
Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven, zal er bij de lopende evaluatie van de ISDE een keus worden gemaakt over de inzet van de ISDE voor kleinschalige installaties voor hernieuwbare warmte op basis van biomassa.
Kunt u uiteenzetten hoezeer de gesubsidieerde houtstook in kolencentrales bijdraagt aan de uitstoot van PAK’s, zowel in de lucht als in het oppervlaktewater? Zo nee, waarom niet? Bent u voornemens om gehoor te geven aan de bevindingen van Deltares en houtstook terug te dringen? Zo ja, bent u bereid om houtstook te schrappen uit de SDE- en ISDE-subsidie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Ziekmakende giftige dampen in varkensstallen en het aanhoudende gedogen daarvan |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kunt u bevestigen dat in het Varkensbesluit van 1997 al is bepaald dat varkensstallen zo moeten zijn ingericht dat de varkens toegang hebben tot een schone en comfortabele ruimte?
Ja.
Kunt u voorts bevestigen dat in de Wet dieren van 2011 is bepaald dat gehouden dieren moeten worden gevrijwaard van fysiek en fysiologisch ongerief en dat het in principe verboden is de gezondheid of het welzijn van het dier te benadelen?
In de Wet Dieren is in artikel 1.3 bepaald dat bij het stellen van regels of het nemen van daarop gebaseerde besluiten rekening wordt gehouden met de gevolgen die deze regels of besluiten hebben voor de intrinsieke waarde van het dier. Daartoe wordt gerekend dat de zorg die de dieren redelijkerwijs behoeven is verzekerd, hetgeen onder meer inhoudt de vrijwaring vanfysiek en fysiologisch ongerief voor zover dat redelijkerwijs kan worden verlangd. Het is daarnaast op grond van artikel 2,1 van de Wet dieren verboden om zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, bij een dier pijn of letsel te veroorzaken dan wel de gezondheid of het welzijn van het dier te benadelen.
Kunt u voorts bevestigen dat in de nadere regelgeving onder de Wet dieren, in het Besluit houders van dieren van 2014, een verbod is opgenomen om dieren te houden in stallen waarin de lucht zo vervuild is dat zij er ziek van worden?1
In het besluit houders van dieren is opgenomen dat de luchtcirculatie, het stofgehalte van de lucht, de temperatuur, de relatieve luchtvochtigheid en de gasconcentraties in de omgeving van het dier niet schadelijk zijn voor het dier.
Kunt u bevestigen dat zowel het Varkensbesluit als de Wet dieren als het Besluit houders van dieren in elk geval tot halverwege 2018 nooit is gehandhaafd als het gaat om de lucht waarin dieren in de varkenshouderij moeten leven?
De NVWA controleerde ook voor medio 2018 tijdens inspecties bij varkenshouderijen of het klimaat in de stal schadelijk is voor de dieren. In die gevallen waar duidelijk sprake was van een schadelijk klimaat werd ook handhavend opgetreden.
Indien u niet wilt bevestigen dat de dierenwelzijnswetten nooit zijn gehandhaafd als het gaat om de lucht waarin dieren in de varkenshouderij moeten leven, kunt u dan de informatie over concrete gevallen van handhaving en sanctionering van de afgelopen decennia naar de Kamer sturen zodat de Kamer kan controleren of uw bewering dat er wel is gehandhaafd wel klopt?
In mijn antwoord op uw vraag 4 heb ik aangegeven dat er ook vóór halverwege 2018 is gehandhaafd als het gaat om de lucht waarin dieren in de varkenshouderij moeten leven. Voor meer informatie over de handhaving op het klimaat in varkensstallen in 2018 verwijs ik naar de op 28 februari jl. door de NVWA gepubliceerde factsheet over de inspectieresultaten klimaat in varkensstallen.1
Vindt u het zelf prettig om ammoniakdampen in te ademen?
Nee.
Erkent u dat alleen al op basis van gezond verstand er al die jaren al ernstig rekening moest worden gehouden met de waarschijnlijkheid dat varkens die hun hele leven in gesloten stallen moeten doorbrengen, slechts via een rooster gescheiden van hun eigen uitwerpselen, te lijden hebben van de ammoniak in de lucht waarin ze 24 uur per dag moeten leven?
Ik ben me ervan bewust dat er meer aandacht moet komen voor de omstandigheden waarin de varkens gehouden worden. Dit is ook een van de maatregelen die in het Hoofdlijnenakkoord voor de sanering en verduurzaming van de varkenshouderij zijn afgesproken (Kamerstuk 28 973, nr. 200). Deze aanpak is gericht op het ontwikkelen van brongerichte emissiebeperkende maatregelen, waarbij de mest frequent uit de stallen wordt afgevoerd en bewerkt, en verbeterde ventilatiesystemen in varkensstallen. Hierdoor verminderen schadelijke emissies in stallen en verbetert de kwaliteit van het stalklimaat.
Kunt u bevestigen dat ammoniak voor varkens een van de schadelijkste gassen is in de stallucht?
Ammoniak is boven een bepaalde concentratie schadelijk voor de gezondheid. De mate van schadelijkheid is naast de concentratie ook afhankelijk van de blootstellingsduur. De relatie tussen blootstelling aan ammoniak en ontstaan van gezondheidsproblemen is moeilijk vast te stellen, omdat vaak meerdere stalfactoren tegelijkertijd van invloed zijn op de gezondheid van de dieren.
Kunt u bevestigen dat het reukorgaan, net als bij een hond, het belangrijkste zintuig is van varkens en dat varkens hun soortgenoten onderscheiden op geur?
Varkens herkennen elkaar onderling door een combinatie van geluid, zicht en geur.
Realiseert u zich dat aantasting van de neus en reuk betekent dat de dieren de mogelijkheid tot deze cruciale herkenning wordt ontnomen?
Er zijn geen aanwijzingen dat dieren elkaar minder goed herkennen in varkensstallen. Dieren herkennen elkaar op basis van geluid, zicht en geur. Wel is het zo dat Wageningen Livestock Research aangeeft dat een verminderd stalklimaat kan leiden tot frustratie en prikkelbaarheid van de dieren.
Hoe denkt u dat varkens zich voelen in een hok vol andere varkens als zij die niet (goed) meer kunnen herkennen?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u bevestigen dat aantasting van de neus en reuk en daarmee het wegvallen van herkenning tot gevolg heeft dat de dieren minder sociaal gedrag kunnen vertonen en agressiever zijn naar elkaar, wat er weer toe leidt dat zij elkaar verwonden?
Zie antwoord vraag 10.
Zijn er medewerkers op het ministerie (geweest) die aandacht hebben gevraagd voor de waarschijnlijkheid dat de lucht in varkensstallen een bron van leed vormt voor de dieren? Zo ja, vanaf wanneer, hoe vaak is dat gebeurd en wat is er met de respectieve signaleringen van (diverse) ambtenaren die aandacht vroegen voor dit specifieke dierenwelzijnsprobleem gebeurd?
De luchtkwaliteit in de varkensstallen is al geruime tijd een punt van aandacht binnen mijn ministerie.
In de plannen voor verduurzaming van de varkenshouderij is luchtkwaliteit in de stal ook een belangrijk aandachtspunt. Eén van de maatregelen in het Hoofdlijnenakkoord voor de sanering en verduurzaming van de varkenshouderij (Kamerstuk 28 973, nr. 200) is gericht op het ontwikkelen van brongerichte emissiebeperkende maatregelen, waarbij de mest frequent uit de stallen wordt afgevoerd en bewerkt, en verbeterde ventilatiesystemen in varkensstallen. Hierdoor verminderen schadelijke emissies in stallen en verbetert de kwaliteit van het stalklimaat.
Kunt u bevestigen dat er al jaren wetenschappelijke kennis beschikbaar is over de schadelijke effecten van het inademen van lucht met een hoog ammoniakgehalte bij zowel dieren als mensen?
Het is bekend dat hoge gehaltes ammoniak niet bevorderlijk zijn voor de gezondheid van de luchtwegen van mens en dier.
Er is veel onderzoek beschikbaar over de schadelijkheid van ammoniak voor mens en dier. Dit heeft er onder andere toe geleid dat WUR in 2015 onderzoek heeft gedaan naar indicatoren die gebruikt kunnen worden door de varkenshouders en handhavers om inzicht te krijgen in situaties waarbij het stalklimaat onvoldoende gewaarborgd is en er mogelijk sprake is van verminderd dierenwelzijn en verminderde diergezondheid. Het onderzoek heeft vijf indicatoren opgeleverd. Dit zijn de omgevingsindicatoren concentraties koolstofdioxide en ammoniak en de volgende dierindicatoren: mate van roodheid en/of bevuiling van de ogen; mate van oorbijten; mate van staartbijten; mate van bevuiling van de dieren. De NVWA gebruikt deze vijf indicatoren om het stalklimaat te beoordelen.
Welke onderzoeken en rapporten (inzake de schadelijke effecten van het inademen van lucht met een hoog ammoniakgehalte bij zowel mensen als dieren) zijn sinds wanneer bekend op het ministerie en wat is er met die onderzoeken en rapporten gebeurd?
Zie antwoord vraag 14.
Kunt u bevestigen dat mensen ademhalingsproblemen ervaren bij een ammoniakgehalte van 6 parts per million (ppm) en dat biggen ammoniakconcentraties onder de 10 ppm al detecteren en vermijden?2
De onderbouwing van deze data zijn mij niet bekend.
Welke waarde kent u toe aan de duidelijke voorkeur van (deze) dieren om geen lucht met (deze gehaltes aan) ammoniak erin in te hoeven ademen?
Ik vind het belangrijk dat de dieren kunnen leven in een omgeving die niet schadelijk is.
Erkent u de voorkeur voor niet-vervuilde lucht als behorend tot de natuurlijke behoeften van het dier? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het belangrijk dat er sprake is van een goed stalklimaat en een goede luchtkwaliteit. Het is daarom belangrijk om in te zetten op brongerichte maatregelen. Zie verder mijn antwoord op vraag 7.
Kunt u bevestigen dat ammoniakconcentraties van meer dan 20 ppm tot beschadigingen aan de luchtwegen kunnen leiden bij varkens én mensen?3
Het is bekend dat hoge gehaltes ammoniak niet bevorderlijk zijn voor de gezondheid van de luchtwegen van mens en dier. Een combinatie van factoren kan leiden tot respiratiestoornissen in de varkens. Dit uit zich bijvoorbeeld in longafwijkingen (long- en borstvliesontstekingen) bij vleesvarkens.
Kunt u bevestigen dat veel varkens als gevolg van de ammoniakdampen in de stal waarin zij opgesloten zitten lijden aan chronisch hoesten, ernstige benauwdheid, longontstekingen en pijnlijke borstontstekingen?
Zie antwoord vraag 19.
Kunt u bevestigen dat volgens de Arbowet de ammoniakconcentraties in stallen niet hoger mag zijn dan 10 ppm?
Volgens bijlage XIII bij de Arbeidsomstandighedenregeling mag de ammoniakconcentratie waaraan een werknemer blootstaat niet hoger zijn dan 14 mg/m3 (voor een gemiddelde blootstelling over 8 uur); dit komt overeen met 20 ppm. Bij een korte blootstellingsduur (15 min) mag de ammoniakconcentratie niet hoger zijn dan 36 mg/m3 (50 ppm).
Hoe verhoudt deze wettelijke arbonorm voor de lucht in stallen zich tot het gedogen van ammoniakconcentraties die veel hoger liggen?
Zie voor het antwoord op deze vraag mijn antwoord op de vragen 14 en 15.
Onderschrijft u de bevindingen van het Klimaatplatform Varkens van de Wageningen Universiteit, dat op basis van metingen en berekeningen in 2013 concludeerde dat de ammoniakconcentratie in stallen op 50 tot 70 ppm kan liggen?
Ik heb geen reden om aan de uitkomsten van de bevindingen van het Klimaatplatform te twijfelen. Ik heb daarom ook door de WUR onderzoek laten doen naar indicatoren om het stalklimaat en de effecten daarvan op het dier zichtbaar te maken en een effectievere invulling te kunnen geven aan de handhaving op de luchtkwaliteit.
Kunt u bevestigen dat het dierenwelzijnspanel van de European Food Safety Authority (EFSA), in een zogenaamd «technical report» waaraan de Wageningen Universiteit heeft meegeschreven, in 2011 heeft gesteld dat het ammoniakgehalte in een varkensstal in elk geval niet boven de 20 ppm zou moeten komen?4
Ja dat is mij bekend. Een varkensstal goed ventileren is van belang voor de gezondheid en het welzijn van de varkens. Ventileren van stallen is een balans tussen het omlaag brengen van de ammoniakgehaltes en de luchtsnelheid in de stal. Als er teveel geventileerd wordt kan er tocht ontstaan en de temperatuur in de stal dalen, wat een negatieve invloed kan hebben op de diergezondheid van de dieren.
Kunt u bevestigen dat Duitsland wettelijk heeft vastgelegd dat de ammoniakconcentraties in varkensstallen niet hoger mag zijn dan 20 ppm wettelijk en dat ook in Frankrijk bij inspecties in varkensstallen deze grenswaarde als maximale bovengrens wordt gehanteerd?
In Duitsland is vastgelegd dat de ammoniakconcentratie in varkensstallen structureel niet hoger mag zijn dan 20 ppm. In Frankrijk is geen waarde voor de ammoniakconcentratie in varkensstallen in regelgeving opgenomen.
Kunt u bevestigen dat het Klimaatplatform Varkens van de Wageningen Universiteit in 2013 al waarschuwde dat de ammoniakconcentratie in varkensstallen hooguit 20 ppm mag zijn? Sinds wanneer was deze bevinding bekend op het ministerie? Werd de bevinding gesignaleerd door het team dierenwelzijn? Zo nee, waarom niet? Wat is er met de bevinding gebeurd op het ministerie?
Het ging hierbij om een advies van het Klimaatplatform Varkens richting varkenshouders in 2013. In 2015 heeft mijn ministerie opdracht gegeven aan de WUR om onderzoek te doen naar indicatoren voor de handhaving van het stalklimaat. Zie ook vraag 17.
Kunt u bevestigen dat die bovengrens van 20 ppm in Nederland nog altijd niet wettelijk is vastgelegd?
In de regelgeving is de bovengrens van 20 ppm ammoniak niet opgenomen.
Erkent u dat Nederland op dit punt dus niet «voorop loopt» in Europa als het gaat om het dierenwelzijn in de veehouderij, zoals wel vaak wordt beweerd?
Nederland heeft ervoor gekozen om op basis van beschikbaar onderzoek de stap te zetten naar het laten opstellen van praktische handvatten voor het toezicht op de luchtkwaliteit in stallen. Zoals ook aangegeven bij mijn antwoord op vraag 13 is de luchtkwaliteit in varkenstallen al geruime tijd een punt van aandacht binnen mijn ministerie. Ik heb geen inzicht hoe aan deze opgave invulling is gegeven in andere landen.
Kunt u toelichten waarom u er niet voor heeft gekozen om in elk geval een wettelijke bovengrens vast te leggen voor de toegestane ammoniakconcentraties in varkensstallen, maar in plaats daarvan opdracht heeft gegeven aan Wageningen Livestock Research om een onderzoek te doen naar «signaalindicatoren» voor een ontoereikend stalklimaat?
Met het onderzoek zijn signaal indicatoren tot stand gekomen die de NVWA handvatten biedt voor een integrale beoordeling van het stalklimaat waarin verschillende aspecten, waaronder ammoniak, worden meegenomen. Daarmee wordt invulling gegeven aan het toezicht op stalklimaat. In Europese regelgeving is geen wettelijke bovengrens vastgelegd.
Hoeveel geld heeft het ministerie betaald aan Wageningen Livestock Research voor dit pilotproject voor de ontwikkeling van «indicatoren op basis waarvan bedrijven kunnen worden gesignaleerd die mogelijk niet aan de open norm voor stalklimaat voldoen» en hoeveel tijd heeft het onderzoek in beslag genomen?
Dit onderzoek heeft € 73.300 (inclusief btw) gekost. Het onderzoek liep van 2015 tot april 2017.
Hoe verantwoordt u de jarenlange vertraging en het opnieuw uitgeven van belastinggeld aan een onderzoek door Wageningen Universiteit, terwijl diezelfde universiteit in een samenwerkingsverband voor EFSA al in 2011 tot de conclusie was gekomen dat je 20 ppm als maximale bovengrens moet stellen voor de lucht in varkensstallen?
Om de uitkomsten van een rapport om te zetten in beleid en uitvoering is tijd nodig en extra onderzoek. In het rapport van de EFSA is als conclusie opgenomen dat ammoniak waarden van meer dan 20 ppm nadelige gevolgen kunnen hebben op de fysiologie en het gedrag van varkens. Op basis daarvan is in het rapport de aanbeveling opgenomen om de ammoniak waarde niet hoger te laten zijn dan 20 ppm. Dit is niet overgenomen in Europese regelgeving. Zie verder mijn antwoord bij vraag 28.
Kunt u bevestigen dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) ondanks dit nieuwe onderzoek, weer zes jaar later, in ieder geval tot juli 2018 nog altijd geen sancties heeft opgelegd bij geconstateerde overtredingen met betrekking tot de slechte luchtkwaliteit in varkensstallen? En hoe is dit na juli 2018?
In de eerste helft van 2018 heeft de NVWA 59 keer het klimaat beoordeeld aan de hand van de checklist stalklimaat. Dit betrof 53 bedrijven. Bij 18 van de 32 inspecties op locaties met biggen is bij één of meerdere hokken een ammoniakwaarde boven de 20 ppm gemeten. Bij 18 van de 27 inspecties op locaties met vleesvarkens is bij één of meerdere hokken een ammoniakwaarde boven de 20 ppm gemeten. Dit betekent dat bij 36 van de 59 ingevulde checklijsten, bij één of meerdere hokken een ammoniakwaarde boven de 20 ppm is gemeten. Zoals ook uitgelegd in antwoord op de vragen 27 en 31 handhaaft de NVWA op basis van een combinatie van indicatoren en niet op basis van uitsluitend ammoniakwaardes. Naast een aantal omgevingskenmerken worden ook dierkenmerken meegewogen. Op 4 bedrijven is op basis van de uitgevoerde inspecties de luchtkwaliteit in de stal als niet akkoord beoordeeld. In één geval is hiervoor een schriftelijke waarschuwing gegeven. De overige drie inspecties zijn afgedaan met een mondelinge waarschuwing, waarbij in één geval de tekortkoming ter plekke is hersteld.
Kunt u bevestigen dat bij de inspecties die de NVWA aan het begin van dit jaar heeft uitgevoerd met de «checklist stalklimaat biggen», bij zo’n 70% van de inspecties ammoniakconcentraties in hokken zijn gemeten die (ver) boven de 20 ppm lagen?
Zie antwoord vraag 32.
Mogen we aannemen dat op dit moment in tot wel 70% van de hokken in Nederland varkens leven in een ammoniakconcentratie hoger dan de maximale waarde van 20 ppm? Zo nee, kunt u het uitsluiten?
Zie antwoord vraag 32.
Kunt u bevestigen dat de ammoniakconcentraties in stallen vooral tijdens koude dagen zomaar kan oplopen, omdat veel boeren het ventilatieniveau terugdraaien om de stal warm te houden?
De NVWA voert geen specifiek onderzoek uit naar het ventilatieniveau. Dat wil zeggen, dit wordt niet geregistreerd tijdens een inspectie. Inspecteurs geven wel aan dat zij op koudere dagen vaker een minimale ventilatie aantreffen in de stal en dat dit de oorzaak zou kunnen zijn voor een hogere ammoniakconcentratie. Het stalklimaat is een balans tussen het omlaag brengen van de ammoniakgehaltes en de luchtsnelheid in de stal. Als er teveel geventileerd wordt op koude dagen kan er tocht ontstaan en de temperatuur in de stal dalen, wat een negatieve invloed kan hebben op de diergezondheid van de dieren.
Kunt u bevestigen dat uit een onderzoek van EFSA blijkt dat zelfs een korte periode van blootstelling aan ammoniakconcentraties boven de 35 ppm al leidt tot ontstekingsreacties in de luchtwegen bij varkens, waarbij bacteriën tevens moeilijker uit de longen kunnen worden afgevoerd, wat in combinatie met fijnstof bij een hoge ammoniakconcentratie zorgt voor verdere ontstekingsreacties?
Ja.
Kunt u bevestigen dat ammoniak niet alleen de weerstand tegen bacteriën, maar ook tegen virussen beïnvloedt?
Het is bekend dat klimaatfactoren een risicofactor kunnen zijn bij het ontstaan van bepaalde ziekten. Er is geen eenduidige relatie maar correlaties zijn vastgesteld.
Kunt u bevestigen dat varkens al relatief kleine longen hebben, maar in de veehouderij de afgelopen 30 jaar dusdanig zijn gefokt op groeisnelheid dat de groei van spiermassa ten koste is gegaan van de longinhoud? Kunt u bevestigen dat hun longinhoud daardoor met 3% is verminderd, waardoor het «moderne» varken nog gevoeliger is geworden voor schadelijke gassen in de lucht van de stal waar zij hun hele leven in worden opgesloten?
Dat kan ik niet bevestigen. Belangrijk is dat het stalklimaat van voldoende kwaliteit is om longproblemen te voorkomen en dat het welzijn van de varkens niet wordt aangetast.
Erkent u, op basis van deze naar aanleiding van een WOB-verzoek verkregen inspectieresultaten, dat de door de EFSA voorgestelde bovengrens voor de luchtkwaliteit in stallen, en daarmee de wettelijke bepaling dat de omgeving niet schadelijk mag zijn voor dieren, stelselmatig wordt overschreden?
Zie mijn antwoorden op de vragen 27 en 31.
Hoeveel inspecties hebben er in de periode juli tot november 2018 plaatsgevonden aan de hand van de «checklist stalklimaat biggen»?
Er hebben geen inspecties plaatsgevonden aan de hand van de «checklist stalklimaat biggen» in de periode juli tot november 2018. De metingen waarop het onderzoek van WUR is gebaseerd, zijn uitgevoerd in het koelere deel van het jaar (winter en voorjaar). Voor de inspecties in 2018 is gekozen om ze in eenzelfde periode uit te voeren, omdat de door de WUR benoemde signaalindicatoren in ieder geval voor deze periode valide zijn.
In hoeveel procent van de hokken en in hoeveel procent van de bedrijven zijn er ammoniakwaardes boven de 20 ppm aangetroffen? Hoeveel boetes en waarschuwingen zijn hierbij uitgedeeld?
Zie mijn antwoord op de vragen 32, 33 en 34.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat geen enkel varken in de Nederlandse veehouderij nog wordt blootgesteld aan schadelijke ammoniakconcentraties van meer dan 20 ppm en om effectief op te treden als dat wel gebeurt, zoals sluiting van het bedrijf? Zo ja, hoe en op welke termijn mogen de dieren op de bescherming rekenen van de Minister die verantwoordelijk is voor hun wettelijke bescherming?
De vijf signaal indicatoren voor de controle op stalklimaat zijn inmiddels onderdeel van reguliere welzijnsinspecties van de NVWA bij varkenshouders. Als inspecteurs tijdens hun welzijnsinspecties bij varkenshouders twijfels hebben over het stalklimaat kunnen zij op basis van de checklist controleren of het stalklimaat in orde is. Bij overtredingen wordt, afhankelijk van de ernst van de overtreding, waarschuwend of bestraffend opgetreden.
Zie verder mijn antwoord op de vragen 13, 14 en 15.
Herkent u de volgende tekst: «De Nederlandse wet hanteert voor de wettelijke borging van dierenwelzijn in toenemende mate zogenaamde «open normen». Dat houdt in dat veelal in abstracte termen het doel wordt aangegeven waaraan de dierhouder moet voldoen. Zo mag het stalklimaat niet schadelijk zijn voor het dier. Dit geeft de veehouder de vrijheid om zelf de weg te kiezen waarlangs hij dit doel bereikt en creëert ruimte voor vernieuwingen. Voor de toezichthouder (NVWA) is het handhaven echter lastiger»?5
Open normen bieden de houder van dieren de ruimte om zelf invulling te geven aan de wijze waarop hij kan voldoen aan de gestelde eisen. Momenteel loopt er een onderzoek naar aanleiding van de motie Lodders en Geurts (Kamerstuk 35 000 XIV, nr. 23) over onder andere het in kaart brengen hoe de taakverdeling tussen beleid en handhaving is vormgegeven bij het maken van beleid en het uitwerken van beleidsregels en het interpreteren van (Europese) normen. Hierbij wordt specifiek gekeken naar open normen. Uw Kamer zal over de uitkomsten geïnformeerd worden.
Onderschrijft u de analyse van de dierenwelzijnsonderzoekers van de Wageningen Universiteit dat de open normen in de Nederlandse dierenwelzijnsregels vrijheid geven aan de veehouder en het lastiger maken voor de toezichthouder om te handhaven?
Zie antwoord vraag 43.
Klopt het dat het doel van dit pilotproject «Klimaat in Varkensstallen», waar uw ministerie opdracht toe gaf, bestond uit «het ontwikkelen van indicatoren op basis waarvan bedrijven kunnen worden gesignaleerd die mogelijk niet aan de open norm voor stalklimaat voldoen, niet om daarmee van die open norm weer een gesloten norm te maken, maar om de inspecteur een instrument in handen te geven dat vervolgonderzoek kan rechtvaardigen»?
Ja.
Erkent u hiermee dat de NVWA op basis van de open norm dat het stalklimaat niet schadelijk mag zijn voor het dier tot nu toe geen instrument in handen heeft gehad op basis waarvan zij deze regel zou kunnen handhaven?
Zoals toegelicht in mijn antwoord op vraag 4 en 5 handhaafde de NVWA ook vóór 2018 de open norm dat het stalklimaat niet schadelijk mag zijn voor het dier. Met de indicatoren die zijn ontwikkeld op basis van het WUR onderzoek heeft de NVWA specifiekere handvatten gekregen om dit te doen.
Voor welke open normen in de Wet dieren en het Besluit houders van dieren heeft de NVWA nog meer geen instrument in handen om daadwerkelijk te kunnen handhaven?
De NVWA houdt op alle relevante aspecten van de Wet dieren en het besluit houders van dieren toezicht en als dat ten aanzien van specifieke normen nodig is kan een nadere invulling plaats vinden zoals dat is gebeurd voor de indicatoren voor stalklimaat.
Kunt u bevestigen dat het Bureau Risicobeoordeling & Onderzoeksprogrammering (bureau) van de NVWA in 2015 in het rapport «Risicobeoordeling roodvleesketen» ook al concludeerde dat «het open karakter van diverse voorschriften in de vigerende dierenwelzijnswetgeving» de vaststelling van de naleving ervan «bemoeilijkt» en daarmee «effectief toezicht op en handhaving van» deze regelgeving «belemmert»?
Ik verwijs hierbij naar mijn antwoord op vraag 43 en 44.
Op welke wijze gaat u de conclusie van bureau en de constatering van de onderzoekers van de Wageningen Universiteit dat open normen vooral vrijheid geven aan de veehouder, terwijl het voor de toezichthouder lastiger is om te handhaven, betrekken bij de evaluatie van de Wet dieren?
Zie mijn antwoord op vraag 48. Verder zal ik dit punt ook betrekken bij de evaluatie van de Wet Dieren.
Kunt u de planning voor de beloofde evaluatie van de Wet dieren schetsen en de Kamer de opzet voor de evaluatie toesturen?
De evaluatie van de Wet Dieren zal op korte termijn starten en ik verwacht dat ik de uitkomsten en aanbevelingen van de evaluatie in het eerste kwartaal van 2020 aan de Kamer kan sturen. De evaluatie zal de Wet Dieren en de, voor dierenwelzijn relevante, onderliggende besluiten en regelingen betreffen.
De evaluatie zal worden uitgevoerd door een extern bureau dat onder andere verschillende belanghebbenden zal spreken om input te krijgen. Over de opzet van de evaluatie zal ik uw Kamer in de voortgangsbrief dierenwelzijn nader informeren.
De verwoestende effecten van GHB-gebruik |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Herkent u het beeld dat in de serie «Tygo in de GHB» wordt geschetst dat de problemen rond GHB veel groter zouden zijn dan de officiële cijfers doen vermoeden?1
Ik herken het beeld dat aan de hand van gesprekken met en filmfragmenten van verschillende verslaafde personen in de serie tot uitdrukking wordt gebracht, namelijk het zeer ernstig en hardnekkig ontregelde gedrag als gevolg van GHB-verslaving. Enige feitelijke onderbouwing van de bewering die in de serie wordt gedaan over het grotere aantal GHB-gebruikers en -verslaafden dan op basis van de officiële cijfers heb ik gemist. Zoals ik tijdens het beantwoorden van een aantal vragen over GHB-problematiek tijdens het mondelinge vragenuur op dinsdag 6 november 2018 heb toegezegd streef ik er naar begin 2019 de Kamer een zo volledig mogelijk beeld te schetsen van de stand van zaken voor wat betreft (de preventie van) het gebruik van GHB, de gezondheidsincidenten als gevolg van GHB-gebruik, GHB-verslaving en de aanpak van GHB-problematiek.
Wat zegt volgens u de informatie dat zeventig procent van de gebruikers die afkickt binnen drie maanden terugvalt in gebruik over de drug en wat zegt dit over de behandelmethode?
Door de bijzonder heftige onthoudingsverschijnselen die kunnen optreden en de extreem hoge terugval in het gebruik van GHB na behandeling van GHB-verslaving is door sommige deskundigen GHB aangeduid als «de nieuwe heroïne». Dit vormt een indicatie voor hoe extreem moeilijk het is blijvend van een GHB-verslaving af te komen. Het gebruik van GHB en verslaving aan GHB is betrekkelijk nieuw. Het ontbreekt op dit moment nog aan zodanige effectieve behandeling, ondersteuning en begeleiding dat de extreem hoge terugval kan worden voorkomen en teruggedrongen. Zoals uit het antwoord op vraag 5 blijkt zijn er wel enkele veelbelovende initiatieven om tot een sluitende aanpak te kunnen komen.
Is dit hoge percentage terugval na afkicken vergelijkbaar met andere landen? Zijn er landen die meer succesvol zijn in het langdurig laten afkicken van GHB-gebruikers?
Het gebruik van GHB komt met uitzondering van België in andere landen niet of nauwelijks voor. Er is dan ook geen tot weinig vergelijkingsmateriaal beschikbaar.
Heeft u inzicht in wachtlijsten bij verslavingszorginstellingen voor GHB-verslaafden?
Het potentieel zeer gevaarlijke onthoudingssyndroom bij GHB maakt klinische detoxificatie vaak noodzakelijk. Dit is een zeer arbeidsintensieve behandeling die vraagt om gespecialiseerde artsen en verpleegkundigen. Vanwege het arbeidsintensieve karakter kan maar een beperkt aantal GHB afhankelijke patiënten opgenomen worden op een detox afdeling.
Desgevraagd kunnen verslavingszorginstellingen geen inzicht in de wachttijden voor de behandeling van GHB-verslaving aangeven. Zij geven daarvoor als verklaring dat zorgaanbieders in de GGZ wachttijden op hoofdgroep niveau registreren. Dat betekent dat geen informatie inzake de wachttijd specifiek voor GHB-verslaving beschikbaar is (GHB-verslaving valt onder de hoofddiagnosegroep «overige middel gebonden stoornissen»). Ik zal de verslavingszorginstellingen verzoeken de wachtlijstgegevens op middelniveau inzichtelijk te maken.
Hoe staat het met het in uw brief van 3 november 2016 aangekondigde pilotproject en heeft dit al een modelaanpak opgeleverd voor andere regio’s en gemeenten? Wordt deze modelaanpak al uitgerold?2
Nadat mijn ambtsvoorganger met de gemeente Twenterand tot overeenstemming is gekomen over een gezamenlijk gedragen pilot is in die gemeente in eerste instantie een inventarisatie gemaakt van de aard en omvang van drugsproblematiek in het algemeen en GHB-problematiek in het bijzonder. Vervolgens is mede op basis daarvan, maar ook op basis van een effectieve aanpak in Etten-Leur, in de gemeente Twenterand gestart met de ontwikkeling en uitvoering van een plan van aanpak GHB-problematiek. Doel van deze pilot is tweeledig. Voor de gemeente Twenterand dient het een effectieve aanpak van GHB-problematiek op te leveren. Voor VWS is het doel dat aan de hand van deze pilot een handreiking voor gemeenten wordt opgesteld en beschikbaar komt, waarmee gemeenten GHB-problematiek aan kunnen pakken. Naar verwachting wordt deze handreiking in de tweede helft van 2019 uitgerold.
Welke instrumenten ziet u om zowel de omgeving als de verslaafde GHB-gebruikers zelf die onder invloed auto rijden, te beschermen?
Op de eerste plaats ligt hiervoor een taak bij de handhaving van de verkeerswet- en regelgeving: het opsporen en vervolgen van rijden onder invloed. Op lokaal niveau gaat bijzondere aandacht uit naar bij de politie bekende GHB-verslaafden die een motorvoertuig besturen.