Het bericht 'Overheid treedt niet op tegen illegale nicotinebom Juul' |
|
Henk van Gerven |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Kent u het bericht «Overheid treedt niet op tegen illegale nicotinebom Juul»?1 Wat is uw reactie daarop?
Ik ben bekend met het bericht, en vind het onacceptabel dat er producten op de Nederlandse markt te koop zijn die niet aan de wetgeving voldoen.
Wat vindt u ervan dat Juul Labs zich, onder andere in haar online reclames, vooral richt op jongeren? Wordt hierop toegezien door de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (de NVWA)?
Ik vind het zeer zorgelijk dat de producent van deze elektronische sigaret (hierna: e-sigaret), zich in zijn marketingactiviteiten richt op jongeren. De federale overheid van de Verenigde Staten heeft ook haar zorgen geuit over het grote aantal jongeren dat deze e-sigaret gebruikt. In Nederland is reclame maken voor e-sigaretten verboden. De NVWA ziet in Nederland toe op dit reclameverbod zoals opgenomen in de Tabaks- en rookwarenwet, hier valt ook online reclame onder.
Wat is uw reactie op de uitkomst van onderzoek van het Trimbos-Instituut dat in 2017 meer scholieren een e-sigaret of sisha-pen hebben uitgeprobeerd dan een gewone sigaret (respectievelijk 28% en 17%)?
Ik vind het een zeer verontrustende ontwikkeling dat zoveel jongeren een e-sigaret of sisha-pen uitproberen. Dit is de reden waarom in het nationaal preventieakkoord is besloten een aantal maatregelen te treffen om het gebruik en de zichtbaarheid van de e-sigaret te verminderen, zoals onder ander de uitbreiding van het rookverbod met de e-sigaret, neutrale verpakkingen en het uitstalverbod. In het streven naar een rookvrije generatie is namelijk geen plek voor de e-sigaret.
Wat vindt u ervan dat de Juul ook in Nederland makkelijk online is aan te schaffen, dat websites er openlijk mee adverteren en er goed aan verdienen?
Zoals ook in het antwoord op vraag 1 is aangegeven, vind ik het onacceptabel dat bedrijven producten aanbieden die verboden zijn in Nederland.
In het artikel wordt toegelicht dat in een aantal winkels de betreffende e-sigaret wordt verkocht die veel meer nicotine bevat dan in Nederland is toegestaan. Daarnaast voldoet de verpakking niet aan de juiste verpakkingseisen zoals gezondheidswaarschuwingen. Bij de inwerkingtreding van de eisen voor e-sigaretten en navulvloeistoffen is onder andere gecommuniceerd dat navulvloeistoffen maximaal 20 mg nicotine per ml mogen bevatten. Bedrijven zijn er voor verantwoordelijk dat hun producten aan de eisen voldoen. De NVWA houdt toezicht en treedt op tegen de bedrijven die producten die niet aan de eisen voldoen, aanbieden op de Nederlandse markt. Er liep ten tijde van het uitkomen van het artikel al een handhavingstraject en er zijn ondertussen meerdere boetes opgemaakt in het kader van de verkoop van dit product met een te hoog nicotinegehalte. De betreffende winkels hebben de verkoop van deze producten gestaakt. De NVWA zal toezicht blijven houden. Wanneer zij vaststelt dat dit soort producten met het te hoge nicotinegehalte wordt verkocht, volgt een boete.
Is het waar dat de Juul te koop is op de Nederlandse markt, onder andere in winkels in Amsterdam, ondanks dat de verkoop van deze e-sigaret niet is toegestaan?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat de verkoop van de Juul bekend is bij de overheid maar dat er nauwelijks tegen opgetreden wordt door de NVWA? Wat gaat u doen om het toezicht te verbeteren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Recordvangst crystal meth in Rotterdam ter waarde van honderden miljoenen’ |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Recordvangst crystal meth in Rotterdam ter waarde van honderden miljoenen»?1
Ja.
Deelt u de zorgen van de politie over de opkomst van crystal meth?
Ja, methamfetamine (crystal meth) is een zeer schadelijke, verslavende drugsoort. De aanwezigheid en productie in Nederland zijn niet nieuw. In voorgaande jaren zijn ook crystal methlabs aangetroffen.
Zijn er mensen aangehouden naar aanleiding van de vondst in Rotterdam? Kunt u de Kamer een laatste stand van zaken geven van deze zaak?
Er zijn bij de inval geen verdachten aangehouden. Op dit moment is het onderzoek nog in volle gang en kunnen in het belang daarvan geen verdere mededelingen worden gedaan.
Klopt het dat Mexicaanse drugskartels voet aan wal proberen te krijgen in Nederland? Welke aanwijzingen heeft u hiervoor? Wat gaat u doen om dit tegen te gaan? Heeft u hierover contact met buitenlandse collega’s?
De politie heeft veel contact met buitenlandse opsporingsdiensten, waaronder de Amerikaanse Drug Enforcement Agency (DEA). De politie geeft aan geen op dit moment geen concrete reden te hebben om aan te nemen dat Mexicaanse drugskartels voet aan wal proberen te krijgen in Nederland. Vooralsnog is het beeld dat Mexicaanse criminelen op verzoek en onder regie van Nederlandse criminele samenwerkingsverbanden (CSV’s) in uitvoerende rollen de productie ondersteunen.
Hoeveel laboratoria waar crystal meth werd geproduceerd zijn tot nu toe in Nederland aangetroffen en ontmanteld?
In 2019 zijn in Nederland tot nu toe drie productielocaties aangetroffen en ontmanteld. Deze labs waren gevestigd in Wateringen, Moerdijk en Den Haag. In een bericht van de NOS op 4 juni jl. is het aantal van 4 labs genoemd.2 Dit vierde lab bevond zich in Wuustwezel in België, net over de grens. Bij het ontmantelen van dit lab is Nederlandse inzet betrokken geweest. In onderstaande figuur is op basis van de beschikbare politiegegevens het aantal in Nederland aangetroffen productielocaties van crystal meth sinds 2014 weergegeven.
Wordt op Europees niveau samengewerkt om gewelddadige, buitenlandse drugskartels buiten de deur te houden? Zo ja, hoe?
Binnen Europa wordt intensief samengewerkt in de bestrijding van de internationale georganiseerde (drugs)criminaliteit, bijvoorbeeld binnen de EMPACT-projecten en binnen Europol. Daarnaast vindt veelvuldige samenwerking plaats op grond van bilaterale rechtshulpverzoeken. Nederland en Mexico verlenen elkaar rechtshulp op basis van het TOC-verdrag (United Nations Convention against Transnational Organized Crime, New York, 15 November 2000) en het Verdrag van Wenen (United Nations Convention against Illicit Traffic in Narcotic Drugs and Psychotropic Substances, Wenen, 20 December 1988)). Deze multilaterale verdragen geven veel mogelijkheden tot justitiële samenwerking op het gebied van zware criminaliteit, waaronder drugsfeiten en witwassen. Ook is er nog het Uitleveringsverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Mexico uit 1907, op grond waarvan rechtshulp kan worden verleend.
De contacten met Mexico zijn goed, zowel ter plekke met de Nederlandse verbindingsofficier voor Mexico als met de Mexicaanse ambassade in Nederland. Ook de samenwerking met de Mexicaanse autoriteiten verloopt goed.
Bent u nog steeds van mening dat in Nederland sporadisch en slechts door enkele groepen gebruik wordt gemaakt van crystal meth, zoals u beschreef in uw Kamerbrief?2 Zo ja, hoe ziet u dit in het licht van onder andere de vangst in de Rotterdamse haven?
Crystal meth wordt in Nederland slechts sporadisch gebruikt door specifieke groepen. De Amsterdamse Antenne monitor 2017 signaleert wederom alleen gebruik in kleine niches van het uitgaansleven. De Antenne laat ook zien dat gebruik onder clubbers, ravers en festivalgangers afneemt.4 Uit de Nationale Drug Monitor 2018 blijkt dat slechts in de underground gayscenes het gebruik van crystal meth in opkomst zou zijn, maar dat het gebruik in deze specifieke groep niet omvangrijk is.5 Er zijn geen concrete aanwijzingen dat de vangst in de Rotterdamse haven in overwegende mate voor de Nederlandse markt bestemd was.
Is bekend hoeveel methamfetamine-gebruikers er op dit moment zijn in Nederland en/of Europa? Zo ja, kunt u die informatie naar de Kamer sturen? Zo nee, bent u bereid daar onderzoek naar te doen?
Er zijn geen specifieke landelijke cijfers over de het gebruik van crystal meth. Dergelijke specifieke cijfers zijn er ook niet voor Europa. Uit de Nationale Drug Monitor 2018 blijkt wel dat er onder de groep mannen die seks hebben met mannen enkele honderden crystal meth gebruikers zijn.6 Het drugsgebruik in Nederland wordt voortdurend gemonitord door het Trimbos instituut. Er is op dit moment geen aanleiding om nader onderzoek te laten doen naar het gebruik van crystal meth in Nederland.
Hoeveel veroordelingen zijn er op dit moment geweest voor productie en handel in crystal meth?
Het OM registreert niet specifiek op crystal meth. Bij de harddrugs gerelateerde strafbare feiten wordt slechts geregistreerd op: heroïne, cocaïne, ecstasy, GHB en amfetamine. Derhalve kan niet worden aangegeven hoeveel veroordelingen er op dit moment zijn geweest voor productie en handel in crystal meth.
Het bericht ‘RIVM: vaccinatiegraad gestabiliseerd, maar nog niet terug op ‘veilige’ 95 procent’ |
|
Hayke Veldman (VVD) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «RIVM: vaccinatiegraad gestabiliseerd, maar nog niet terug op «veilige» 95 procent»?1
Ja.
Kunt u toelichten in welke mate de ingezette acties hebben bijgedragen aan het stoppen van de daling van de vaccinatiegraad?
Het is te vroeg om deze analyse te maken. De acties zijn recent ingezet of moeten nog worden ingezet. Wel vertrouw ik erop dat de maatschappelijke aandacht voor het debat over de gedaalde vaccinatiegraad en de maatregelen die ik heb ingezet, mensen meer bewust heeft gemaakt van de keuze om te vaccineren. Tegelijk heb ik aangegeven dat ik nog niet tevreden ben met de stabilisatie van de vaccinatiegraad. Ik wil deze weer op een veilig niveau krijgen, bij voorkeur in zoveel mogelijk regio’s. Gemeenten en GGD-en zetten zich hier samen met mij voor in. Het is duidelijk dat de urgentie voor gemeenten met een lage vaccinatiegraad hierbij het grootst is.
Acht u de ingezette maatregelen als voldoende, in ogenschouw nemend de postcodegebieden die ver onder de 90 procent of zelfs 80 procent scoren?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verklaart u dat vaccinatiecijfers van grensregio’s vaak gedeeltelijk worden doorgegeven en geregistreerd in Praeventis, zoals valt de lezen op pagina 22 van het jaarverslag?2
Kinderen die in plaatsen wonen dicht bij de grens (zoals Vaals, Kerkrade en Simpelveld) worden vaak in Duitsland of België gevaccineerd. Dit komt bijvoorbeeld omdat ze daar de vaccinatie op school ontvangen. Mensen die in grensregio’s wonen zijn ook voor overige zorg vaak op Duitsland of België gericht. In de ons omringende landen zijn vaccinatieprogramma’s op vergelijkbaar niveau. De vaccinatiegraad is dus in werkelijkheid nog iets hoger dan uit Praeventis blijkt.
Welke invloed heeft het ontbreken van deze cijfers op de landelijke vaccinatiegraad?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u toelichten welke maatregelen gemeenten nemen ten aanzien van de vaccinatiegraad, passend bij de lokale context, zoals valt te lezen in de brief «vaccinatiegraadrapport 2018 en voortgang «verder met vaccineren»?3 Hoe kan worden verklaard dat GGD-regio’s wel de regionale vaccinatiegraad halen, maar niet alle gemeenten?4
In mijn brief heb ik een aantal voorbeelden genoemd waarbij gemeenten hun eigen keuzes maken: de gemeente Rotterdam organiseert de meningokokkenvaccinatie op zo’n manier dat ook inhaalvaccinaties tegelijk gegeven kunnen worden, de gemeente Barneveld nodigt alle ouders uit voor een vaccinatieconsult, de gemeente Neder-Betuwe roept inwoners op om de meningokokkenvaccinatie te halen en de gemeente Utrecht is gestart met een lokale vaccinatie-alliantie. Op 15 oktober is een volgende bijeenkomst van de vaccinatie-alliantie. Een van de programma-onderdelen zal zich specifiek richten op maatregelen in de lokale context. De bedoeling is dat best practices uitgewisseld worden en gemeenten inspiratie bij elkaar opdoen.
In het vaccinatiegraadrapport staat dat de doelstelling uit het Global Vaccine Action Plan van de WHO om te komen tot een regionale vaccinatiegraad van minimaal 80% voor alle vaccinaties voor alle GGD-regio’s wordt gehaald, maar niet voor alle gemeenten. De reden hiervoor is dat het gaat om een gemiddeld percentage van alle gemeenten waaruit de GGD-regio bestaat. Er zijn 25 GGD-regio’s, die dus gemiddeld allemaal 80% of hoger scoren. Op het niveau van de 355 individuele gemeenten die Nederland per januari 2019 telt, wordt dit percentage niet altijd gehaald. Zoals ook in mijn brief gemeld geldt voor bijvoorbeeld de DKTP- en BMR-vaccinatiegraad op 2-jarige leeftijd dat deze in dertien van de 355 gemeenten < 80% is.
Kunt u een toelichting geven op de voortgang van de uitvoering van de motie-Veldman (Kamerstuk 32 793, nr. 359), ingediend tijdens het plenaire debat Vaccinatie in Nederland op 14 februari 2019, welke oproept tot het onderzoeken van mogelijkheden om de vaccinatiegraad te verhogen?
Na een aanbestedingsprocedure heeft onderzoeksbureau Nivel de opdracht gekregen om het onderzoek uit te voeren. In de voorwaarden is conform de motie Veldman opgenomen dat het onderzoek dit jaar opgeleverd moet worden.
Heeft u een tijdspad waarbinnen de gemiddelde dekkingsgraad weer op 95 procent moet zijn?
In het belang van de volksgezondheid streef ik ernaar om zo snel mogelijk de landelijke vaccinatiegraad op 95% te hebben. Tegelijk is dit een complexe opgave, die naast landelijke inzet ook om maatwerk vraagt per regio. Naast de maatregelen die ik al heb ingezet, wil ik helder krijgen of er nog andere opties mogelijk en noodzakelijk zijn, zodat ik zo nodig kan intensiveren. De onderzoeksresultaten van het RIVM naar de ondergrens en de uitkomsten van het onderzoek door Nivel vormen hiervoor belangrijke input.
Het bericht ‘Luchtkwaliteit babybedjes onder de maat’ |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Ongezonde lucht rond babybedjes op kinderdagopvang»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitkomsten van het onderzoek van de Technische Universiteit Eindhoven dat de luchtkwaliteit rond en in babybedjes onvoldoende is? Vindt u ook dat de lucht waarin onze kinderen spelen en slapen gezond moet zijn?
Ik vind het belangrijk dat de kinderopvang veilig en gezond is en dat kinderen in de kinderopvang kunnen slapen en spelen. Of de luchtkwaliteit in de kinderopvang in algemene zin onder de maat is kan ik op basis van het onderzoek van de Technische Universiteit Eindhoven niet zeggen. Dit is onder meer afhankelijke van de lokale situatie en de maatregelen die kinderopvangorganisaties nemen. Wel laat het onderzoek duidelijk zien dat aandacht voor dit onderwerp belangrijk en nodig is.
Is het waar dat de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) weinig aandacht besteedt aan het thema luchtkwaliteit tijdens haar controles op kinderopvanglocaties? Is er een verschil in controle tussen de verschillende regionale GGD’en? Zo ja, hoe kan het dat de controle tussen regionale GGD’en zo verschillend is? Welke rol heeft u met betrekking tot de inspectie van kinderopvangorganisaties?
Toezicht en handhaving in de kinderopvang is een verantwoordelijkheid van gemeenten. GGD’en voeren het toezicht in opdracht van de gemeenten uit.
GGD-inspecteurs kunnen in het toezicht aandacht besteden aan de luchtkwaliteit. De Wet kinderopvang bevat geen specifieke eisen voor luchtkwaliteit, maar schrijft wel voor dat kinderopvanglocaties moeten beschikken over een actueel veiligheids- en gezondheidsbeleid. De opvanglocatie beschrijft hierin de belangrijkste risico’s voor de veiligheid en gezondheid van de kinderen. De luchtkwaliteit kan één van deze risico’s zijn. In dat geval is een opvanglocatie verplicht om dit in zijn veiligheids- en gezondheidsbeleid te beschrijven en hier maatregelen op te nemen. De GGD-inspecteur toetst of kinderopvanglocaties hieraan voldoen.
Het Bouwbesluit 2012 bevat wel specifieke eisen voor de luchtkwaliteit in de kinderopvang. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het toezicht op (de voorschriften uit) dit besluit. Wanneer een bestaande kinderopvanglocatie niet voldoet aan deze voorschriften, kan de gemeente verlangen dat het pand wordt aangepast. De eigenaar van de opvanglocatie wordt dan aangeschreven om de zaken die niet voldoen aan de voorschriften binnen een redelijke termijn op te lossen. Doet de eigenaar dit niet, dan mag de gemeente zelf tot actie over gaan en de kosten op de eigenaar verhalen.
GGD GHOR Nederland en de VNG hebben mij laten weten dat luchtkwaliteit in de kinderopvang aandacht krijgt in het toezicht. Hoe vaak dit het geval is, is niet duidelijk omdat dit niet wordt geregistreerd. Gezien het belang van het onderwerp, zeg ik daarom graag toe om met de VNG en GGD GHOR Nederland in gesprek te gaan over het onderzoek door de TU Eindhoven en de betekenis daarvan voor het toezicht en de handhaving.
Gaat u nu actie ondernemen om de luchtkwaliteit bij kinderopvanglocaties te verbeteren? Zo ja, gaat u dan in overleg met de GGD en de brancheorganisaties kinderopvang om dit op te pakken?
Zijn mijn antwoord op vraag 2 en 3. In aanvulling daarop:
Het is primair een verantwoordelijkheid van de opvanglocatie zelf om te voldoen aan de eisen uit de Wet kinderopvang en het Bouwbesluit. Daarom zal ik ook in mijn gesprekken met de brancheorganisaties kinderopvang wijzen op het onderzoek van de TU Eindhoven en aandacht vragen voor dit onderwerp.
Wat vindt u van de suggestie van de onderzoekers om ook de luchtkwaliteit in babybedjes, in plaats van alleen daarbuiten, te controleren? Bent u verder ook bereid om naar het maximum aantal babybedjes per slaapkamer te kijken? Gaat u daarbij ook kijken naar het mogelijk verlagen van de regels uit het bouwbesluit van de concentratie van CO2?
Ik onderschrijf het belang van schone, gezonde lucht in kinderopvangorganisaties en breng de resultaten van het onderzoek door de TU Eindhoven graag onder de aandacht bij de VNG, GGD GHOR Nederland en de brancheorganisaties kinderopvang. Dat geldt ook voor de suggesties van de onderzoekers, zoals die over de positionering van de bedjes en de plek waar de luchtkwaliteit het beste kan worden gemeten.
Ik vind het daarbij ook belangrijk om samen met de diverse spelers in de kinderopvang na te gaan wat zij kunnen doen om ervoor te zorgen dat in kinderopvangorganisaties, meer specifiek in slaapvertrekken, voldoende geventileerd wordt.
Het bericht dat een zeer gevaarlijke reuzenteek aangetroffen is nabij Nederland |
|
Dion Graus (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Gevaarlijke reuzenteek aangetroffen vlakbij Nederlandse grens»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat deze hyalomma-teek het Krim-Congo-virus bij zich draagt dat een ernstig ziektebeeld kent waarbij een sterfte wordt gezien van 30 tot 50%?
De Hyalomma-teek kan het krim-congovirus (Crimean Congo Hemorragic Fever, CCHF) overdragen in gebieden waar dit virus endemisch voorkomt, zoals in Azië, Afrika en Zuid-Europa (Griekenland, Spanje, Turkije en de Balkan). In deze regio’s worden mensen sporadisch besmet met CCHF via de beet van een Hyalomma-teek of door het fijnknijpen bij het verwijderen van deze teek bij landbouwhuisdieren. In 2016 waren er zes humane gevallen van CCHF in Europa (Bulgarije en Spanje) en in 2017 waren dat er twee (in Bulgarije).
Dat neemt niet weg dat dit iets is om alert op te zijn. Dat gebeurt in Nederland binnen de signaleringsstructuur zoönosen. Daarin wordt ook de monitoring van vectoren besproken. Het is al langere tijd bekend dat larven en nimfen van Hyalomma-teken af en toe met trekvogels en (zeer) sporadisch met geïmporteerde paarden of reptielen in West-Europa, dus ook in Nederland, terecht komen. In veel gevallen worden deze Hyalomma-teken getest op CCHF-virus en tot nu toe is het virus nog niet aangetroffen.
Onder gunstige weersomstandigheden kunnen de Hyalomma-larven en -nimfen van trekvogels vervellen tot volwassen teken. Vorig jaar was een uitzonderlijk warm jaar en werden in Duitsland 35 volwassen Hyalomma-teken gerapporteerd op paarden. Dit jaar zijn er tot nu toe vijf volwassen Hyalomma-teken gerapporteerd aan het RIVM uit de Achterhoek, Drenthe en de Flevopolder. Naar aanleiding van deze vondsten doet het Centrum Monitoring Vectoren (CMV) van de NVWA bronopsporing. Op de vindplaatsen zijn verder geen Hyalomma-teken gevonden. Bij onderzoek is bij één van de 5 volwassen Hyalomma-teken de bacterie Rickettsia aeschlimannii aangetroffen. De bijbehorende ziekteverschijnselen zijn koorts en karakteristieke huiduitslag, vandaar de naam vlekkenkoorts en de ziekte is goed te behandelen met antibiotica. In gebieden waar deze teek veel voorkomt, wordt ziekte veroorzaakt door R. aeschlimannii echter zeer incidenteel beschreven.
Het RIVM en zijn partners zijn zich bewust van de risico’s van Hyalomma-teken door de ziekteverwekkers die zij met zich mee kunnen dragen. Zij verzamelen actuele kennis over deze vector. Het RIVM is leider van een Europees consortium (Vectornet) dat actuele verspreidingsgebieden van vectoren in Europa in kaart brengt.
Het RIVM is betrokken bij een WHO-project dat plannen maakt ter voorkoming van een uitbraak van CCHF. In dat project wordt samengewerkt op het terrein van diagnostiek, behandeling en CCHF-vaccins voor toepassing in mensen en landbouwhuisdieren. In datzelfde project wordt ook nagedacht over de ontwikkeling van een vaccin tegen de Hyalomma-teek zelf. Nederland (Amsterdam UMC en RIVM) heeft ervaring met onderzoek naar de ontwikkeling van een vaccin tegen de Ixodes-teek (schapenteek) die in Europa verantwoordelijk is voor de overdracht van de Lyme-bacteriën.
Klopt het dat het Krim-Congo-virus ook van mens op mens en van dier op dier overdraagbaar is? Zo ja, wat is uw reactie hierop?
Ja, dat klopt. De infectie kan voorkomen bij veel verschillende diersoorten inclusief de mens. Het virus kan via teken worden overgedragen maar ook door contact met bloed of weefsel (en ongepasteuriseerde melk) van besmette dieren en mensen.
Overdracht van CCHF van een patiënt naar gezondheidspersoneel is beschreven in situaties waarbij er onvoldoende voorzorgsmaatregelen in acht werden genomen. Ook besmetting van laboratoriummedewerkers is beschreven. Het is daarom belangrijk om vroegtijdig te denken aan deze ziekte bij een patiënt die in een gebied is geweest waar CCHF endemisch is. Gezien de ernst van het beloop van de ziekte en de besmettelijkheid van het virus is CCHF een meldingsplichtige ziekte in groep A op grond van de Wet publieke gezondheid (Wpg). Zodra er aan de ziekte wordt gedacht, moet de patiënt geïsoleerd verpleegd worden, waarbij gezondheidspersoneel beschermende kleding moet dragen om direct contact met lichaamsvloeistoffen te vermijden. In Nederland zijn medische faciliteiten en geschoold medisch personeel beschikbaar om mensen met zeer besmettelijke virusziekten zoals CCHF te verplegen en te behandelen.
Relevante beroepsgroepen worden door het RIVM met enige regelmaat geïnformeerd over uitbraken of besmettingsgevallen in gebieden waar CCHF endemisch voorkomt.
Welk gevaar dreigt voor de mensen in ons land? Voor de landbouwhuisdieren in ons land? Voor de grote en kleine dieren die in onze bossen wonen?
Het huidige risico op een besmetting met CCHF in Nederland wordt door experts als verwaarloosbaar ingeschat voor zowel mens als dier, want er zijn op dit moment geen aanwijzingen dat het virus in Nederland voorkomt.
Het is bekend dat Hyalomma-teken met trekvogels in Nederland terecht komen. Het aantal Hyalomma-teken dat (tijdelijk) in Nederland overleeft is zeer klein. Er zijn geen aanwijzingen dat de Hyalomma-teek in Nederland heeft overwinterd of zich gevestigd heeft. De Hyalomma-teken die in Duitsland en in Nederland zijn aangetroffen zijn getest op CCHF met negatief resultaat.
Partners in de signaleringsstructuur zoönosen zijn alert op een mogelijke introductie van de Hyalomma-teek. Modelstudies van de omstandigheden waaronder het de teek lukt zijn levenscyclus te voltooien lieten zien dat Nederland niet erg geschikt is voor de vestiging van deze soort. Dat dat in Duitsland in 2018 en 2019 toch tenminste tijdelijk lijkt te zijn gebeurd, is reden voor verder verdiepend onderzoek door het RIVM en het Centrum Monitoring Vectoren van de NVWA. Deze organisaties voeren samen met de Faculteit Diergeneeskunde dit jaar nog een quick scan uit bij Nederlandse maneges om te onderzoeken of, net als in Duitsland, de Hyalomma-teek op paarden wordt aangetroffen.
Hoe gaat u er zorg voor dragen dat de inwoners van Nederland over deze teek, de gevaren van de beet alsmede wat te doen, geïnformeerd worden?
Na het bekend worden van de vondst hebben het RIVM en zijn partners diverse reacties gegeven in de media, waaronder het Algemeen Dagblad en NPO-Radio 1.
Daarnaast heeft het RIVM een webpagina gemaakt over de Hyalomma-teek en is er informatie beschikbaar over CCHF. Preventieve maatregelen zoals het dragen van bedekkende kleding in een tekenrijke omgeving, het gebruik van insectenwerende middelen en het correct en vroegtijdig verwijderen van teken zijn in Nederland vooral van belang om besmetting met de ziekte van Lyme te voorkomen.
Staat u er voor open om een tekenlijn in het leven te roepen waar mensen met hun vragen terecht kunnen?
Mochten er nog vragen zijn, dan kunnen mensen op dit moment al vragen stellen aan de GGD’en en het RIVM. Ook is er een website (www.tekenradar.nl) waar mensen informatie kunnen vinden en vragen kunnen stellen over teken en tekenbeten. De afgelopen maanden hebben burgers en de media het RIVM weten te vinden met vragen over de Hyalomma-teek. Het CMV heeft een website waarin burgers eventuele vondsten van Hyalomma-teken kunnen melden. De toegevoegde waarde van een extra «tekenlijn» vind ik daarom beperkt.
Voor welke groepen mensen is een beet van deze teek het meest gevaarlijk?
Dat zijn mensen die wonen, werken of recreëren in gebieden waar CCHF én de Hyalomma-teek samen endemisch voorkomen. In Europa zijn dat met name Bulgarije, Spanje en andere Balkan-landen. Ook Turkije is endemisch voor het virus én de Hyalomma-teek. In gebieden waar het virus endemisch is wordt CCHF sporadisch gezien bij herders, veehouders, slagers, veeartsen en militairen. Het betreft dus voornamelijk mensen die vanwege hun werk veel in de natuur zijn of met bloed van besmette zoogdieren in aanraking komen.
Daarnaast zijn gezondheidswerkers die patiënten met CCHF verplegen zonder adequate beschermende maatregelen een risicogroep omdat de ziekte van mens op mens overdraagbaar is als er direct contact is met lichaamsvloeistoffen. Dit laatste kan vermeden worden door beschermende kleding en het geïsoleerd verplegen van de patiënt.
Wat gaat u doen om de (verdere) verspreiding van de gevaarlijke reuzenteek tegen te gaan?
De Hyalomma-teek heeft binnen Europa een ruim verspreidingsgebied.
Aangezien deze teek «meelift» op gastheren, zoals trekvogels of zoogdieren die grenzen oversteken via aaneengesloten natuurgebieden, is het niet mogelijk om natuurlijke verspreiding tegen te gaan. Het CMV, gefinancierd door de ministeries van LNV en VWS, voert een onderzoeksprogramma uit naar de aanwezigheid van vectoren zoals teken en muggen die in Nederland een risico vormen voor humane- en diergezondheid. Op basis hiervan kunnen door het RIVM en Wageningen Bioveterinary Research (WBVR) risico-analyses worden gedaan om de kans op introductie van de vectoren of verspreiding te bepalen. Ook kan er dan lokaal gericht worden voorgelicht of onderzoek naar eventueel aanwezige ziekteverwekkers worden gedaan.
Vanwege de recente bevindingen in Duitsland gaan het RIVM en het CMV met partijen de monitoring uitbreiden. Daarvoor worden de volgende stappen gezet:
Heeft deze teek – evenals de reguliere teek – natuurlijke vijanden in de zin van andere insecten, schimmels of anderszins die ingezet zouden kunnen worden voor de bestrijding?
Zelfs in endemische gebieden is weinig bekend over de ecologie van Hyalomma-teken. Van succesvolle biologische bestrijding van deze teek zijn geen voorbeelden voorhanden.
Deelt u de mening dat de hyalomma-teek als een groot gezondheidsrisico aangemerkt dient te worden?
Het gevaar is bekend en wordt onderkend door experts, maar het gezondheidsrisico in Nederland wordt op dit moment als (zeer) laag ingeschat omdat de vector niet in Nederland is gevestigd en het virus niet is aangetroffen.
Wordt er onderzoek gedaan naar de bestrijding van teken en hyalomma-teken? Ook in ons land? Zo ja, zijn er vorderingen te melden in de zin van bijvoorbeeld op handen zijnde vaccins?
Er wordt op diverse plekken in binnen- en buitenland wel gewerkt aan vaccins maar de ontwikkeling daarvan vergt veel tijd.
Is onze gezondheidszorg en onze ziekenhuiszorg toegerust op de behandeling van mensen met het Krim-Congo-virus? Zo ja, hoe? Ook als het veel gevallen betreft?
Een infectie met het virus is een meldingsplichtige ziekte groep A, vallend onder de hemorragische koortsen, en moet volgens de Wpg al bij een vermoeden gemeld worden aan de GGD. Het is op deze manier mogelijk om snel te handelen als deze ziekte in Nederland geconstateerd wordt. Door snel aan CCHF te denken bij een patiënt met een passend ziektebeeld en patiënten in isolatie te verplegen kan mens-op-mens verspreiding voorkomen worden. De ziekte is echter zeer zeldzaam. In de afgelopen 10 jaar is de ziekte in Nederland niet vastgesteld. Ook bij Nederlanders die op reis zijn geweest in endemische gebieden is tot nu toe nog nooit CCHF geconstateerd.
Zijn veehouders toegerust op het herkennen van het Krim-Congo-virus bij hun dieren? Hoe gaat u voorkomen dat het virus zich gaat verspreiden onder landbouwhuisdieren?
De infectie verloopt bij dieren meestal symptoomloos. Het voorkómen van contact van landbouwhuisdieren met teken is de belangrijkste maatregel die veehouders kunnen nemen om hun dieren te beschermen. Verspreiding van het virus kan in afwezigheid van de vector en het virus in Nederland niet plaatsvinden.
Hoe krijgt u zieke grote en kleine dieren in het bos in beeld en hoe kunnen zij behandeld worden?
In Nederland houdt het Dutch Wildlife Health Centre (DWHC) de gezondheid en ziekte van wilde dieren in de gaten. Het DWHC maakt deel uit van de zoönosestructuur. In het buitenland zijn geen aanwijzingen dat wilde dieren ziek worden van de Hyalomma-teek of het virus. Het DWHC werkt nauw samen met het RIVM en CMV en mocht DWHC ongebruikelijke geleedpotigen, zoals Hyalomma-teken, tegenkomen op wilde dieren die ter sectie worden aangeboden, dan wordt contact opgenomen met het CMV of RIVM.
Herinnert u zich dat u eerder tijdens een debat over preventie een tekenaanpak heeft toegezegd? Wanneer kan de Kamer die verwachten?
Op 11 april 2019 heeft de Kamer bij brief (kenmerk 1511838-189076-PG) mijn aanpak reeds toegezonden gekregen. Deze brief had uw Kamer geagendeerd tijdens het Algemeen Overleg Medische Preventie van 18 april jl.
Het bericht ‘Kinder- en Jeugdartsen: Onbegrijpelijk dat ‘nepnieuws’ over homeopathische vaccinatie niet wordt aangepakt’ |
|
Hayke Veldman (VVD) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht van de Monitor «Kinder- en Jeugdartsen: Onbegrijpelijk dat «nepnieuws» over homeopathische vaccinatie niet wordt aangepakt»?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) geen actie wil ondernemen naar aanleiding van het standpunt van de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde die reeds een jaar lang al waarschuwen voor homeopathische profylaxe als alternatief voor vaccinaties?
Het is niet zo dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) geen actie wil ondernemen. Het aanbieden van «homeopathische profylaxe» is op zich niet verboden, maar alternatieve zorgaanbieders mogen geen onterechte claims doen ten aanzien van de werkzaamheid van hun producten. De IGJ doet onderzoek naar die aanbieders waar zij meldingen of signalen over ontvangt als er sprake blijkt van (mogelijk) risicovol gedrag. Onterechte claims over alternatieven voor vaccinaties horen daar ook bij. De IGJ gaat in juli in gesprek met de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde over haar zorgen ten aanzien van homeopathische profylaxe als alternatief voor vaccinaties. De IGJ zal de NVK vragen om voorbeelden van situaties waarin reguliere vaccinaties door homeopathische profylaxe worden vervangen en deze voorbeelden in onderzoek nemen. Signalering over en weer kan bijdragen aan een beter beeld van de omvang en risico’s van dergelijke claims. De IGJ staat open om dergelijke situaties ook van anderen te ontvangen en die te onderzoeken.
Kunt u inzicht geven in de stand van zaken omtrent de gesprekken met IGJ om duidelijkheid te krijgen tegen welke drempels zij aanlopen bij toezicht en handhaving op de promotie van homeopathische profylaxe als alternatief voor vaccinaties?2
De IGJ heeft in kaart gebracht welke stappen zij wel en niet kan nemen in dit kader. Op het moment dat er reclame gemaakt wordt voor een specifiek product dat niet geregistreerd is als geneesmiddel, maar wel als een geneesmiddel kan worden beschouwd, kan de IGJ handhaven. Wanneer een zorgaanbieder claimt dat een product werkt als profylaxe tegen een bepaalde ziekte, dan doet deze een claim die normaliter is voorbehouden aan een geneesmiddel. Of iets een geneesmiddel is, kan worden bepaald aan de hand van de samenstelling van een specifiek product en de (medische) claims bij het product. Zolang alleen over een behandeling in het algemeen wordt gesproken, heeft de IGJ geen handhavingsmogelijkheden.
De IGJ kan geen maatregelen nemen tegen particulieren die onjuiste informatie over vaccinaties verspreiden. Zij heeft alleen mogelijkheden als het gaat om zorgprofessionals, zorginstellingen en fabrikanten die onjuiste informatie verspreiden. Wanneer de IGJ hier meldingen over ontvang, zal zij deze onderzoeken. In gesprekken met beroepsverenigingen zal de IGJ dan ook benadrukken dat het belangrijk is dat artsen en verpleegkundigen misstanden en incidenten met homeopathische vaccinaties melden bij IGJ.
In mijn brief van 19 november jl. heb ik aangegeven dat ik wil nagaan of het wenselijk en noodzakelijk is de rol van de IGJ aan te passen, bijvoorbeeld door het verbreden van de taakopvatting van de IGJ of het aanpassen van het wettelijk kader. Niet alleen voor vaccinaties, maar breder op het preventiedomein bekijkt de IGJ momenteel de mogelijkheden binnen diverse wetten die haar ter beschikking staan. Ik zal u over de uitkomsten daarvan nader informeren.
Kunt u inzicht geven in de stand van zaken met betrekking tot het, naar aanleiding van mijn schriftelijke vragen, in december vorig jaar aangekondigde onderzoek om een verplichte tekst toe te voegen aan homeopathische middelen die worden aangeprezen als alternatief voor vaccinaties, zoals reeds in Canada gebeurt?3
De teksten die op de verpakkingen van geneesmiddelen moeten staan zijn vastgelegd in de Europese geneesmiddelenrichtlijn, die is geïmplementeerd in de geneesmiddelenwetgeving. In de richtlijn is limitatief aangegeven wat er wel en niet op verpakkingen moet staan. De tekst «dit homeopathische geneesmiddel is geen alternatief voor vaccinaties» staat daar niet bij. Op basis van de Geneesmiddelenwet mag een dergelijke tekst dan ook niet op de verpakking worden opgenomen. Aan de andere kant mag de fabrikant van een homeopathisch middel ook niet beweren, noch op de verpakking, noch op een website of anderszins, dat zijn product een alternatief kan zijn voor vaccinaties. Dit zou alleen mogen als daarvoor wetenschappelijk bewijs wordt geleverd dat de goedkeuring heeft van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen of van het Europees geneesmiddelenbureau EMA.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de, in het artikel genoemde, denktank met experts die is samengesteld en die zich bezighoudt met het weerspreken van onjuiste informatie? Kunt u aangeven welke vervolgstappen zijn ondernomen na de eerste bijeenkomst van de denktank in april en welke thema’s geagendeerd zullen worden tijdens de tweede bijeenkomst voor de zomer?
Zoals ik in mijn brief van 24 juni jl. heb aangegeven opereert deze denktank onder de vlag van de vaccinatiealliantie. De eerste bijeenkomst was op 15 april en een volgende bijeenkomst zal in juli plaatsvinden. Dan wordt ook besproken hoe experts vanuit hun eigen rol en positie een bijdrage gaan leveren. Ik vraag de denktank om ook specifiek aandacht te besteden aan desinformatie over producten die als alternatief voor vaccinatie worden aangeboden. Ik wil nogmaals benadrukken dat deelname aan deze denktank op eigen initiatief is.
Het tegengaan van het gebruik van lachgas |
|
Carla Dik-Faber (CU), Joël Voordewind (CU) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat steeds meer festivals en gemeenten klaar zijn met lachgas en de verkoop en het gebruik van lachgas verbieden?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht.
Wat is uw reactie op het feit dat steeds meer festivals en gemeenten het recreatief gebruik van lachgas als schadelijk voor de gezondheid beschouwen en dat er op steeds meer plekken lachgaspatronen worden gevonden met de bijbehorende impact op het milieu, waardoor steeds meer festivals en gemeenten het gebruik van lachgas niet meer tolereren?
Gemeenten ervaren overlast en dat is voor hen reden om bijvoorbeeld bij festivals het gebruik te verbieden. Dat doen zij om overlast – bijvoorbeeld door het wegwerpen van lachgaspatronen en overlast door gebruikers van lachgas – tegen te gaan.
Ik zie het als mijn verantwoordelijkheid vanuit het oogpunt van volksgezondheid om beleid te voeren gericht op het voorkomen dan wel beperken van het oneigenlijke gebruik van lachgas. Het gebruik van lachgas is hoog onder jongeren. Uit onderzoek blijkt dat het vaak beperkt blijft tot experimenteren en het gebruik van lachgas tot relatief weinig gezondheidsschade leidt. Het oneigenlijk gebruik van een product is echter nooit zonder risico. Zeker in combinatie met andere middelen, zoals alcohol. Bij excessief gebruik kan er wel degelijk gezondheidsschade optreden. Ik blijf daarom inzetten op voorlichting over de risico’s van het gebruik van lachgas. Ik heb daarnaast het Coördinatiepunt Assessment en Monitoring nieuwe drugs (CAM) gevraagd een nieuwe risicobeoordeling te doen naar de risico’s voor de gezondheid van lachgasgebruik. In mijn brief over het drugspreventiebeleid van 25 april jl. heb ik u ook aangegeven dat ik in gesprek wil gaan met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en gemeenten om te bezien of er meer mogelijkheden nodig zijn om de verkoop van lachgas en het gebruik te verminderen (Kamerstuk 24 077, nr. 426).
Kunt u aangeven hoeveel gemeenten inmiddels zijn overgegaan tot een gebruiksverbod binnen de eigen gemeentegrenzen?
Ik beschik niet over dergelijke gegevens.
Hoe kijkt u nu naar de afspraken die u vorig jaar hebt gemaakt met verkopers over vrijwillige beperkende maatregelen rondom de verkoop van lachgaspatronen? Bent u de mening dat met name jongeren nog veel te makkelijk zonder beperkingen lachgaspatronen kunnen kopen? Wat is uw reactie op de oproep van gemeenten om met landelijk beleid te komen, nu de afspraken met de verkopers van lachgas onvoldoende succes lijken te hebben?
Vorig jaar heb ik u geïnformeerd over de vrijwillige beperkende maatregelen die zijn genomen. Ik vind het goed dat brancheorganisaties en winkelketens zelf maatregelen nemen en zo hun maatschappelijke verantwoordelijkheid invulling geven. Tegelijkertijd betekent dat niet dat de verkoop van lachgas – hetzij in patronen, hetzij in grotere gasflessen – gestopt is, te meer daar het hier gaat om een legaal product. Ik heb u al aangegeven dat ik in gesprek wil gaan met de VNG en gemeenten om te bezien of er meer mogelijkheden nodig zijn om de verkoop van lachgas voor oneigenlijk gebruik en het gebruik te verminderen (Kamerstuk 24 077, nr. 426). Ik zal uw Kamer informeren over de uitkomsten van dit gesprek wanneer dat heeft plaatsgevonden.
Bent u ervan op de hoogte dat bedrijven lachgas puur voor recreatief gebruik verkopen, waaronder ook tweeliterflessen lachgas?2 Deelt u de mening dat dit een gevaarlijke ontwikkeling is die indruist tegen afspraken die met de branche zijn gemaakt?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u al gesproken met VNG en de gemeenten om te bezien of er meer maatregelen nodig zijn om de verkoop van lachgas en het gebruik te verminderen? Zo nee, wanneer vindt dit gesprek plaats? Kunt u de Kamer informeren over de uitkomsten van dit gesprek?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is de stand van zaken rond de herbeoordeling door het Trimbos-instituut van de schadelijkheid van lachgasgebruik? Wanneer verwacht u deze herbeoordeling naar de Kamer te sturen? Bent u bereid hierbij specifiek te laten kijken naar de schadelijkheid voor jongeren tot 18 jaar?
Het Trimbos-instituut doet onderzoek onder risicogroepen jongeren om er achter te komen in welke mate het gebruik van lachgas onder bepaalde groepen jongeren voorkomt. Ik verwacht dit onderzoek in het derde kwartaal van 2020 naar uw Kamer te sturen.
Het CAM doet een risicobeoordeling van lachgas. Het CAM beoordeelt de risico’s van het gebruik van lachgas voor de gezondheid. Ik heb het CAM gevraagd de beoordeling in september op te leveren zodat deze beschikbaar zou zijn voor het AO dat gepland staat in oktober. Het CAM heeft mij laten weten meer tijd nodig te hebben voor een zorgvuldige risicobeoordeling. Ik streef er naar uw Kamer eind november over de uitkomsten van risicobeoordeling te informeren. De groep 18 minners zal ook onderdeel uitmaken van deze risicobeoordeling.
De uitkomsten van de risicobeoordeling van het CAM vormen het uitgangspunt bij de bepaling of landelijke maatregelen noodzakelijk zijn. In de hiervoor genoemde brief over de uitkomsten van de risicobeoordeling zal ik ook ingaan op de vervolgaanpak van oneigenlijk lachgasgebruik.
Hoe verhoudt zich de nieuwe risicobeoordeling van lachgas door het Coördinatiepunt Assessment en Monitoring Nieuwe Drugs (CAM) tot de herbeoordeling door het Trimbos-instituut? Kunt u toelichten wat het CAM precies onderzoekt in het kader van de nieuwe risicobeoordeling van lachgas?
Zie antwoord vraag 7.
Welke informatie hebt u nog meer nodig naast de herbeoordeling door het Trimbos-instituut en de nieuwe risicobeoordeling door het CAM om te bepalen of landelijke maatregelen inderdaad onvermijdelijk zijn?
Zie antwoord vraag 7.
Wanneer denkt u de Kamer meer te kunnen melden over uw vervolgaanpak van oneigenlijk lachgasgebruik?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Wereld niet roken dag: de rampzalige rookcultuur bij Defensie’. |
|
Henk van Gerven |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Kent u het bericht het bericht «Wereld niet roken dag: de rampzalige rookcultuur bij Defensie»?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja, ik ben bekend met het bericht. Conform de Tabaks- en Rookwarenwet is roken in voertuigen en werkruimtes expliciet verboden bij Defensie. Het al dan niet roken op daarvoor toegestane plekken, is echter een eigen keuze van de medewerker. Onderzoek naar het rookgedrag van militairen vind ik daarom niet nodig. Wel wordt roken op diverse manieren ontmoedigd en is tabaksontmoediging onderdeel van het algemene gezondheidsbeleid (zie het antwoord op vraag 3 en 4). Defensie biedt dan ook hulp als medewerkers willen stoppen met roken.
Wat is uw reactie op de zinsnede «veel jongeren komen binnen als niet-roker, om vervolgens de dienst vijf, tien of veertig jaar later als verstokte roker te verlaten. Defensie maakt van gezonde niet-rokers verslaafde, ongezonde rokers»?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat tabaksontmoediging een onmisbaar onderdeel van de beleidsnota over een gezonde leefstijl – «Duurzaam inzetbaar Defensie» – zou moeten zijn? Is u bekend waarom rookpreventie door Defensie niet is opgenomen in deze beleidsnota? Had Defensie eerder niet beloofd het rookgedrag in haar gelederen te gaan terugdringen? Zou rookpreventie volgens u alsnog een plaats moeten krijgen in deze beleidsnota? Zo ja, hoe gaat u dit aanpakken?
Het programma «Duurzaam Gezond Inzetbaar» heeft een onderdeel dat Health and Readinessheet. Binnen dit onderdeel van het programma wordt de hulp van leefstijlcoaches aangeboden. Dit gebeurt in twee pilots: voor de staf van de Koninklijke Landmacht en voor de Bestuursstaf. Deze leefstijlcoaches ondersteunen ook mensen die willen stoppen met roken. De resultaten van deze pilots zijn nog niet beschikbaar.
Tabaksontmoediging is echter niet alleen een onderdeel van het programma «Duurzaam Gezond Inzetbaar». Het roken wordt op diverse manieren ontmoedigd bij Defensie en ontmoediging is onderdeel van het algemene gezondheidsbeleid. Dat beleid bestaat uit wet- en (interne) regelgeving, voorbeeldgedrag, ontmoedigingsmaatregelen en hulp bij het stoppen met roken.
De wet- en regelgeving (Tabaks- en rookwarenwet) met betrekking tot roken is ongeclausuleerd van toepassing binnen Defensie. Het toezicht op de naleving ervan vindt zowel intern (door bijvoorbeeld commandanten van kazernes) als extern (door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) plaats. Er geldt een algeheel verbod op de verkoop van sigaretten op defensielocaties in Nederland, met uitzondering van een aantal locaties die onder internationale of binationale verdragen vallen zoals Brunssum (NAVO) en Eibergen (Duits-Nederlands). Op dergelijke locaties gelden afwijkende regelingen ten aanzien van de aankoopmogelijkheden van tabakswaren. Verder geldt het rookverbod bij Defensie niet alleen voor tabaksproducten maar ook voor aanverwante producten zoals bijvoorbeeld de e-sigaret en de shishapen. Op het intranetportaal is voor medewerkers informatie te vinden over het rookbeleid bij Defensie.
Er wordt hulp geboden aan diegenen die willen stoppen met roken. Deze hulp werd aanvankelijk aangeboden op een zogeheten rookpoli bij het Centraal Militair Hospitaal (CMH) in Utrecht. Deze poli is om diverse redenen gesloten, onder andere omdat de reisafstand voor medewerkers vaak te groot was waardoor een adequate frequente begeleiding niet mogelijk was. Om deze drempel om hulp te kunnen ontvangen bij het stoppen met roken weg te nemen is de ondersteuning bij het stoppen met roken inmiddels ondergebracht bij de eerstelijns gezondheidscentra van Defensie door heel het land. Bij het CMH zijn daarnaast nog steeds longartsen aanwezig die bij medische noodzaak ondersteuning kunnen bieden.
Op welke wijze wordt roken op dit moment ontmoedigd binnen Defensie? Per wanneer is de rookstoppoli van Defensie opgeheven?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u ervan dat zoveel defensiemedewerkers zouden roken? Wat vindt u ervan dat jonge mensen (waaronder stagiaires) blootgesteld worden aan groepsdruk, rokende docenten, roken tijdens de lessen en in busjes en werkruimtes?
Zie antwoord vraag 1.
Is Defensie een specifieke doelgroep binnen het Preventieakkoord? Zo ja, op welke wijze wordt aan deze doelgroep specifieke aandacht besteed?
In het Preventieakkoord is voor de rijksoverheid zelf afgesproken dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) onderzoekt hoe de Rijkskantoren in 2021 rookvrij kunnen worden gemaakt. De afspraken gelden ook voor de rijkskantoren waarin Defensie is gehuisvest. Defensie biedt medewerkers een rookvrije werkomgeving, weliswaar met daarin specifiek aangewezen rookruimtes. Medewerkers die willen stoppen met roken wordt effectieve en toegankelijke stoppen-met-rokenzorg en -ondersteuning geboden.
Bent u bereid te onderzoeken hoeveel militairen, en bij welk krijgsmachtonderdeel in Nederland, roken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Is het correct dat op de NAVO-basis te Brunssum een pakje Marlboro van 20 sigaretten slechts € 1,60 kost? Hoe draagt deze zeer lage prijs volgens u bij aan een ontmoedigingsbeleid op het gebied van roken? Bent u van mening dat deze prijsdrempel om te gaan roken veel hoger moet komen te liggen?
Voor militairen die geplaatst zijn bij de NAVO-basis te Brunssum, geldt dat er geen belasting hoeft te worden betaald over sigaretten. Daardoor is de prijs van een pakje lager dan in de reguliere verkoop. De prijs wordt vastgesteld door de commerciële concessionaris op het hoofdkwartier in Brunssum en varieert daar tussen de € 2,50 en € 3,50 per pakje.
Deze regelgeving is gebaseerd op diverse overeenkomsten, waaronder het NAVO Status of Forces Agreement(SOFA), waarin staat dat «members of the force» belasting- en accijnsvrije artikelen kunnen kopen in het gastland. De NAVO SOFA wordt aangevuld met het NAVO Paris Protocol, van toepassing op militaire hoofdkwartieren (en daarmee op de basis in Brunssum). De afspraken met de NAVO, die gelden voor alle bondgenoten, zijn niet zonder meer eenzijdig aan te passen. Nederland heeft deze overeenkomsten met de NAVO uitgewerkt in nationale regelgeving en heeft besloten om bepaalde privileges ook te verlenen aan Nederlandse militairen die werkzaam zijn op de basis in Brunssum. Het Nederlandse rookbeleid op de NAVO-basis te Brunssum wordt strikt gehanteerd. Er zijn aangewezen rookruimtes, daarbuiten mag niet worden gerookt.
Op welke wijze wordt illegale handel met deze spotgoedkope sigaretten (waarop geen accijns wordt geheven) bestreden? Is Defensie er inmiddels van doordrongen dat het doorverkopen van deze sigaretten volgens het reglement voor douanevrijstelling op NAVO-bases verboden is?2
Defensie is zich ervan bewust dat het doorverkopen van sigaretten niet is toegestaan. Wanneer er signalen zijn van strafrechtelijke overtredingen op het gebied van het ontduiken van accijns of van illegale handel in of smokkel van sigaretten dan zal de Koninklijke Marechaussee, al dan niet in samenwerking met de Douane of andere ketenpartners, uiteraard optreden.
Het bericht ‘Bijkleuren van tonijn brengt risico voor de volksgezondheid met zich mee’ en de uitzending van het televisieprogramma Kassa |
|
Arno Rutte (VVD), Helma Lodders (VVD), Arne Weverling (VVD) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Bijkleuren van tonijn brengt risico voor de volksgezondheid met zich mee»?1
Ja.
Bent u bekend met de inhoud van het televisieprogramma Kassa van 25 mei 2091?2
Ja.
Is het bijkleuren van geelvintonijn in Nederland verboden? Zo ja, op basis van welke regelgeving is dit verboden?
Bijkleuren van levensmiddelen kan middels kleurstoffen (additieven) of middels kleurende levensmiddelen. In zijn algemeenheid geldt dat indien tonijn wordt bijgekleurd om bederf te maskeren, er sprake is van risico’s voor de gezondheid en misleiding of zelfs fraude. Dit is verboden op basis van algemene levensmiddelenwetgeving met betrekking tot voedselveiligheid en de voedselinformatiewetgeving. Daarnaast is het bijkleuren van tonijn ook verboden op basis van specifieke EU wetgeving, richtsnoeren en «statements» van de Europese Commissie en de lidstaten.
Volgens Europese wetgeving over additieven, Verordening (EG) Nr. 1333/2008, is het toevoegen van kleurstoffen aan verse tonijn verboden. Als vervanging van kleurstoffen worden soms kleurende levensmiddelen gebruikt (bijvoorbeeld bietenconcentraat), waarvoor geen specifieke wetgeving is opgesteld. Wel is door de Europese Commissie een richtsnoer opgesteld. In dit richtsnoer wordt het onderscheid tussen kleurstoffen en kleurende levensmiddelen uitgelegd. Daarnaast wordt expliciet aangegeven dat het gebruik van kleurende levensmiddelen de consument niet mag misleiden. Omdat verse tonijn niet met kleurstoffen bijgekleurd mogen worden, wordt het bijkleuren van verse tonijn met kleurende levensmiddelen gezien als misleiding.
Ook door behandeling met koolmonoxide (CO) kan de kleur van tonijn worden beïnvloed. Het toevoegen van CO aan tonijn is niet toegestaan, omdat dit wordt gezien als niet-toegestaan additief gebruik. Ook het behandelen van verse tonijn door het proces «light smoking/licht roken» is niet toegestaan. Deze behandeling van verse tonijn is geen vorm van roken. Conform artikel 8 van het Warenwetbesluit Bereiding en behandeling van levensmiddelen mag alleen met «echte» rook, verkregen uit hout of houtachtige gewassen, gerookt worden, waarbij het levensmiddel de kenmerkende kleur- geur-, en smaakeffecten van het rookproces heeft gekregen. Een behandeling met koolmonoxide voldoet hier niet aan. Bovendien zou er na het roken geen sprake meer zijn van verse tonijn maar van gerookte tonijn.
Ook het toevoegen van groente-extracten aan tonijn, met de bedoeling om een technologische functie in de tonijn te vervullen (bijvoorbeeld conservering vanwege het aanwezige nitraat en nitriet), is niet toegestaan. Dergelijke groente-extracten worden feitelijk gebruikt als additief (in dit geval als vervanger van nitraat/nitriet en/of kleurstoffen), maar voldoen niet aan de zuiverheidseisen en specificaties van de toegelaten additieven. Bovendien zijn de additieven die ze vervangen (nitraat/nitriet en/of kleurstoffen) niet toegestaan in verse tonijn. Feitelijk worden dus niet toegelaten additieven gebruikt. Deze interpretatie is vastgelegd in een «statement» van het Permanent Comité voor de voedsel- en diervoederketen van de Europese Commissie. Dit is geen wetgeving, maar een gezamenlijke verklaring van de lidstaten hoe de wetgeving dient te worden geïnterpreteerd.
Een dergelijk «statement» is ook opgesteld over het gebruik van anti-oxidanten, waarin is aangegeven hoeveel anti-oxidant maximaal nodig is om de functie als anti-oxidant goed te kunnen vervullen. Als meer dan deze hoeveelheid wordt toegevoegd, dan wordt dat gezien als overmatig gebruik dat niet is toegelaten. Het gebruik van het anti-oxidant is dan bedoeld om conserveermiddelen te vermijden en toch de houdbaarheid te verlengen en de tonijn verser te doen lijken dan hij is.
Deelt u de zorgen van voedingsmiddelenexperts, visserijbiologen en visimporteurs met betrekking tot het bijkleuren van geelvintonijn? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel de zorgen van de voedingsmiddelenexperts, visserijbiologen en visimporteurs met betrekking tot het bijkleuren van geelvintonijn.
Hoe kunnen de additieven die de tonijn bijkleuren worden herkend of opgespoord door inkopers en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)?
Bedrijven zijn er zelf verantwoordelijk voor dat levensmiddelen die zijn verhandelen voldoen aan de wettelijke eisen. Bedrijven moeten de mogelijke voedselveiligheidsrisico’s erkennen en opnemen in hun HACCP plan. Ook moeten ze zorgen dat ze die risico’s beheersen. Het risico op het bijkleuren van tonijn is een bekend risico, en inkopers moeten hier dus rekening mee houden in hun voedselveiligheidsplan. Tonijn die bestemd is voor inblikken maar verkocht wordt als verse tonijn (wat overigens verboden is), of tonijn die bedorven is of van inferieure kwaliteit, en die is bijgekleurd om dit te maskeren, wordt vaak voor een lagere prijs verkocht. Inkopers dienen hier scherp op te zijn, en niet te gaan voor de laagste prijs maar voor kwaliteit. Verder kunnen inkopers eisen stellen aan datgene wat zij inkopen, navraag doen bij leveranciers over hoe zij de tonijn behandelen, werken met vaste en betrouwbare leveranciers, audits uitvoeren bij leveranciers, et cetera. Ook monsterneming en analyse is een manier om controles uit te voeren.
De NVWA voert controles uit op de naleving van de additievenwetgeving door middel van inspecties. De inspecteur kijkt naar de receptuur, de specificaties van de ingrediënten en het etiket. Op basis hiervan wordt vastgesteld of de toegevoegde additieven wettelijk zijn toegestaan, en of ze juist worden geëtiketteerd. Indien nodig wordt het bedrijf verzocht informatie na te vragen bij haar leveranciers, of voert de NVWA zelf een inspectie uit bij leveranciers. Ook neemt de NVWA monsters van tonijn in de markt, en analyseert op verschillende parameters, waaronder histamine.
Controleert de NVWA op additieven die tonijn kunnen bijkleuren?
De NVWA is al een aantal jaren bezig met inspecties gericht op additieven. Per jaar wordt een andere doelgroep gekozen voor de inspecties. Dit najaar zal de NVWA bij visverwerkende bedrijven gaan controleren of de additieven wetgeving wordt nageleefd, volgens de werkwijze die bij vraag 5 beschreven is. Hoewel de inspecties zich richten op verschillende vissoorten en verschillende bedrijven, zal er speciale aandacht zijn voor bedrijven die tonijn verhandelen.
Ook zal de NVWA doorgaan met monsters nemen en analyseren op histamine, CO, nitraten en nitrieten.
Daarnaast is de NVWA bezig met het maken van een webdossier met uitleg over de additievenwetgeving. Dit dossier bevat informatie en uitleg over de additievenwetgeving, en uitleg van bepaalde standpunten van de NVWA. Er zal ook aandacht zijn voor het bijkleuren van levensmiddelen met kleurende ingrediënten, in het bijzonder tonijn. Bedrijven kunnen de informatie gebruiken om te zorgen dat zij de wet naleven. In het webdossier wordt aangegeven dat het bijkleuren van tonijn niet is toegestaan. Het webdossier wordt in juni 2019 gepubliceerd op de website van de NVWA.
De NVWA zal het webdossier toelichten in diverse bijeenkomsten met stakeholders.
Kan er goed onderscheid gemaakt worden tussen conserveringsmethodes of bijkleuren om kleur te versterken/behouden?
Ja, over het algemeen kan dat. Dit neemt niet weg dat er altijd «grijze gebieden» zijn waar de lidstaten in de EU verschillend mee om kunnen gaan. In vergaderingen van de werkgroep additieven in Brussel heeft dit onderwerp de aandacht en wordt gewerkt aan verdere verduidelijking van de voorwaarden/hoeveelheden van het gebruik van additieven in tonijn.
Tot welke ziektes kan de stof histamine (die in bedorven tonijn te vinden is) leiden?
Histamine kan verschijnselen geven zoals misselijkheid, braken, darmkrampen, diarree, hartkloppingen, verhitte rode huid en hoofdpijn.
Zijn er gevallen bekend in Nederland waarbij de inname van histamine tot de dood heeft geleid? Zo ja, in hoeveel gevallen was hier sprake van en kunt u een overzicht hiervan voor de afgelopen vijf jaar verstrekken?
Er zijn mij geen histamine vergiftigingen met dodelijke afloop bekend. Voor de afgelopen vijf jaar rapporteert het RIVM op basis van gegevens van NVWA en GGD 1 uitbraak in 2015, 3 uitbraken in 2016 en 2 uitbraken in 2017. Daarbij zijn respectievelijk 2, 31 en 9 mensen ziek geworden.
Klopt het dat de NVWA jaarlijks onderzoek doet naar het histaminegehalte in tonijn? Zo ja, wanneer worden de resultaten over het jaar 2018 verwacht en welke onderzoeksvragen worden bij dit onderzoek gebruikt?
Ja, dat klopt.
In 2018 is naar aanleiding van de problematiek over het kleuren van tonijn en niet correct gebruik van additieven een specifiek project ondernomen waarin 78 monsters zijn onderzocht op histamine, CO en nitraat/nitriet.
De resultaten van dit onderzoek zijn:
In 2 monsters is een te hoog gehalte aan histamine gevonden, in 6 monsters is CO geconstateerd, in geen van de monsters is nitraat/nitriet gevonden.
Naast dit specifiek project zijn in 2017 middels een aselecte steekproef 48 monsters tonijn (vers en diepvries) onderzocht op histamine, waarbij in 3 monsters een overschrijding van het procescriterium is geconstateerd.
In 2018 zijn middels een aselecte steekproef 20 monsters tonijn (vers, bevroren of blik) onderzocht op histamine, er zijn geen overschrijdingen van het procescriterium geconstateerd.
Klopt het dat in de laatste jaren minder wordt gecontroleerd op tonijn en het gehalte histamine in dit product? Zo ja, wat is hier de reden voor?
Dit beeld herken ik niet. Er is juist meer aandacht voor het probleem van bijkleuren in tonijn, in Nederland maar ook in de EU. Al sinds 2016 is er in de EU aandacht voor en in 2018 is er in de EU een gecoördineerde actie geweest over fraude met tonijn. Op de website van het Europese Food Fraud Network (https://ec.europa.eu/food/safety/food-fraud/coord-act_en) kunt u meer informatie vinden hierover in de vorm van rapportgages, infographics, question & answers en video’s.
Is het wat u betreft nodig om extra te controleren op de kwaliteit van tonijn naar aanleiding van de recent geuite zorgen?
Er is de afgelopen jaren al meer aandacht geweest en het is van belang dat we dit continueren.
Zijn er Europese regels om ervoor te zorgen dat de controle en handhaving binnen Europa op eenduidige manier verloopt?
De handhaving van Europese wetgeving is de competentie van de lidstaten. Afhankelijk van het consumptiepatroon, de marktsituatie en de nationale belangen in een bepaalde lidstaat, kunnen lidstaten verschillende prioriteiten stellen in het toezicht en handhaving. Van belang is wel dat de interpretatie van de wetgeving eenduidig is in alle lidstaten. De Europese Commissie en de lidstaten werken hier continu aan. Ook Nederland spant zich hiervoor in.
De Europese Commissie controleert via audits op verschillende onderwerpen of de lidstaten de wetgeving handhaven en of zij de wettelijke eisen juist interpreteren. Verslagen van deze auditmissies zijn openbaar en worden gepubliceerd op de website van de Europese Commissie.
Het bericht ‘Er zit mogelijk veel meer ‘bijengif’ in de vrije natuur dan gedacht, maar die ontdekking komt te laat’ |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Er zit mogelijk veel meer «bijengif» in de vrije natuur dan gedacht, maar die ontdekking komt te laat»?1
Ja.
Was u bekend met het onderzoek van de Leidse hoogleraar ecotoxicologie Martha Vijver uit maart 2018 waaruit blijkt dat het landbouwgif thiacloprid in veel hogere concentraties in de vrije natuur zit dan uit laboratoriumtesten blijkt?
Ik ben inmiddels bekend met het onderzoek.
Hoe beoordeelt u het resultaat uit het desbetreffende onderzoek dat de concentraties thiacloprid maar liefst 2500 keer hoger blijken te zijn bij dieren die in oppervlaktewater leven dan bij dieren die onder gecontroleerde omstandigheden in een laboratorium worden gehouden?
Het onderzoek constateert dat watervlooien onder nagebootste veldomstandigheden 2.500x gevoeliger blijken voor thiacloprid dan uit laboratoriumonderzoek blijkt. Dit is een verontrustende uitkomst en geeft aan dat veldonderzoek meerwaarde heeft ten opzichte van laboratoriumonderzoek.
Deelt u de mening dat het uiterst zorgelijk is dat de beoordeling of een middel voldoende veilig is, wordt gebaseerd op de concentraties thiacloprid die in laboratoriumonderzoek worden vastgesteld? Zo nee, waarom niet?
De beoordeling of een middel veilig is, is niet alleen gebaseerd op laboratoriumonderzoek. Zo wordt bij de herbeoordeling van thiacloprid ook onderzoek van veldstudies meegenomen.
Wist u dat het gif in grote mate in de vrije natuur wordt aangetroffen en daarmee ernstige gevolgen kan hebben voor de ernstig bedreigde wilde bijen? Zo nee, waarom niet?
Het betreffende onderzoek geeft geen informatie over de mate waarin thiacloprid wordt aangetroffen in de vrije natuur. Het onderzoek gaat ook niet in op de mogelijke effecten op bijen, maar op de effecten op watervlooien. Desalniettemin zijn de resultaten van het onderzoek verontrustend.
Hoe beoordeelt u het feit dat de oproep van deze hoogleraar aan de Nederlandse toezichthouder op bestrijdingsmiddelen (het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden) om in te grijpen te laat zou zijn omdat het middel thiacloprid volgende week al besproken zal worden door de European Food Safety Authority (EFSA)?
Het Ctgb heeft aangegeven dat het onderzoek, dat op 30 maart 2018 werd gepubliceerd, te laat was ingeleverd om te kunnen worden meegenomen in de procedure voor de herbeoordeling van thiacloprid. De studie is intussen door het Ctgb bekeken en vergeleken met de studies die wel werden meegenomen in de herbeoordeling van thiacloprid. Een vergelijkbare studies die is meegenomen, betreft een studie van Van den Brink (2016) 2 is wel opgenomen in het dossier. Uit deze studie blijkt dat eendagsvliegen zelfs bij een nóg lagere concentratie thiacloprid al problemen krijgen bij hun beweeglijkheid.
Wat zullen, gezien het feit dat de definitieve beoordeling van het gif pas over een paar maanden zal volgen, uw vervolgacties zijn om ervoor te zorgen dat het gif zal worden verboden, om de wilde bijen in Europa te beschermen?
Wanneer door nieuwe wetenschappelijke inzichten blijkt dat er directe risico’s bestaan voor mens, dier of milieu zal het Ctgb, als toelatingsautoriteit, direct ingrijpen in Nederlandse toelatingen van gewasbeschermingsmiddelen.
De herbeoordeling van thiacloprid zit in de afrondende fase. Europese besluitvorming in SCoPAFF zal naar verwachting in oktober 2019 plaatsvinden. Veiligheid voor mens, dier en milieu zijn voor mij leidend en ik zal aandringen op snelle besluitvorming. Ik zal uw Kamer, voorafgaand hieraan, informeren over mijn stempositie.
Bent u bereid snel actie te ondernemen om thiacloprid te verbieden in Europa en de Kamer daar bij voorkeur vóór het algemeen overleg Gewasbeschermingsmiddelen op 6 juni over te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Mogelijke beïnvloeding bij het opstellen van richtlijnen |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de nieuwe streefwaarde LDL gehalte van 2.0 naar 1.8 in de richtlijn en het standpunt van Hartpatiënten Nederland in deze?1 Bent u ervan op de hoogte dat huisartsen en zorggroepen al hebben aangegeven de richtlijn te zullen negeren? Wat is uw reactie?
Ja, het is mij bekend dat de herziene richtlijn Cardiovasculair Risicomanagement bij bepaalde patiënten als streefwaarde voor het LDL-gehalte (cholesterolwaarde in het bloed) 1,8 hanteert. Deze waarde geldt alleen voor patiënten met een zeer hoog risico op (nieuwe) hart- en vaatziekten, en niet voor alle patiënten met verhoogde cholesterolwaarde. De streefwaarde van 1,8 voor cholesterolverlaging bij zeer hoog-risicopatiënten in de richtlijn is echter niet nieuw. Dit stond ook al in de vorige versie van de richtlijn, maar alleen medisch specialisten hanteerden die waarde. Het verschil in deze versie van de richtlijn is dat nu ook de huisartsen akkoord zijn gegaan met de waarde, echter ook uitsluitend voor dezelfde patiënten met zeer hoog-risico. Met het van kracht worden van de herziene richtlijn vervalt het onderscheid tussen behandeling door de huisarts en behandeling door de specialist.
Ik ben bekend met het standpunt van Hartpatiënten Nederland over de verlaging van de streefwaarde. Ik kan zelf niet oordelen over hun standpunt wat betreft de medische wetenschappelijke onderbouwing van de nieuwe richtlijn. Wel heb ik een brief ontvangen van de partijen die betrokken waren bij de totstandkoming van de nieuwe richtlijn, te weten de Nederlandse Internisten Vereniging (NIV), de Nederlandse Vereniging voor Cardiologie (NVVC), het Nederlands Huisartsengenootschap (NHG) en de patiëntenorganisatie Harteraad. In deze brief geven de partijen o.a. een toelichting over de initiatie en wijze van totstandkoming van de herziene richtlijn en over de medisch wetenschappelijke onderbouwing van de herzieningen. Deze partijen geven aan zorgvuldig gewerkt te hebben in lijn met vigerende maatstaven voor een wetenschappelijk onderbouwde en onafhankelijke totstandkoming van behandelrichtlijnen. Ik zie geen aanleiding om hieraan te twijfelen. Voor de volledigheid voeg ik deze brief als bijlage toe zodat u zelf kennis kunt nemen van het standpunt van deze partijen2.
Ik heb zelf geen signaal ontvangen van individuele huisartsen of zorggroepen dat zij de herziene richtlijn zouden gaan negeren.
Welke mogelijkheden hebben artsen om patiënten met een hogere LDL-waarde toch geen (extra) medicatie te geven?
De basis van de richtlijn is een maatwerk aanpak bij preventie en behandeling van hart- en vaatziekten, afgestemd op het risicoprofiel van de patiënt en de mogelijkheden en beperkingen om de risico’s te verminderen.
In de genoemde brief geven de bij de richtlijn betrokken partijen aan dat een richtlijn bedoeld is om besluitvorming in de praktijk te ondersteunen en dat in individuele gevallen gemotiveerd afgeweken kan worden. Dat laatste geldt ook voor streefwaarden. Arts en patiënt bespreken samen of en welke inspanning nodig is om de streefwaarde te halen waarbij ten eerste aandacht wordt besteed aan bevordering van een gezonde leefstijl.
Welke onderbouwing is er in (internationale) wetenschappelijke literatuur voor de streefwaarde van LDL van 1.8 mmol/l, welke onderbouwing was er voor de streefwaarde van 2.5, respectievelijk 3.0?
Ik verwijs voor het antwoord naar deze vraag naar de toelichting op dit punt in de bijgevoegde brief van de bij de richtlijn betrokken partijen.
Welke toename in kosten ten gevolge van gebruik van cholesterolverlagende middelen valt te verwachten door de verlaging van de streefwaarde van 2.5mmol/l naar 1.8 mmol/l?
Ik verwacht vooralsnog geen substantiële toename van kosten. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 aangaf gold de streefwaarde van 1,8 al langer voor patiënten met zeer-hoog cardiovasculair risico, als zij onder behandeling van een specialist waren. Er is dus wat dat betreft geen nieuwe situatie ontstaan.
Op basis van de nieuwe richtlijn, die de huisartsen hebben overgenomen, geldt deze streefwaarde nu ook voor deze patiënten als zij onder behandeling van een huisarts zijn. Een huisarts heeft alleen «eerstekeus middelen» voor cholesterolverlaging tot de beschikking. Dit zijn statinen en ezetimib, relatief goedkope middelen. Sterker werkende duurdere cholesterolverlagende middelen als Repatha en Praluent (PCSK-9 remmers) worden uitsluitend door zorgverzekeraars vergoed onder bepaalde voorwaarden (nl. uitsluitend voor hoog-risico patiënten) en dan alleen nog als een specialist ze voorschrijft. Het moet dan aangetoond zijn datbehandeling met «eerstekeus middelen» gefaald heeft.
Daarnaast zijn er voor de sterker werkende duurdere cholesterolverlagers financiële arrangementen zijn afgesloten waardoor de macro uitgaven aan deze middelen beheerst worden.
Welke toename van het gebruik van zogenaamde PCSK-9 remmers valt te verwachten ten gevolge van de verlaging van de streefwaarde LDL naar 1.8mmol/l? Welke kosten zijn daarvan te verwachten?
Zie antwoord vraag 4.
Welke bijwerkingen hebben de geneesmiddelen die gebruikt worden om de streefwaarde voor LDL-cholesterol te verlagen van 2.5 mmol/l naar 1.8?
Voor een beperkte hoog-risico groep patiënten geldt de streefwaarde van 1,8. Als voor een patiënt het LDL-cholesterol verlaagd moet worden tot 1,8 hangt het ervan óf er geneesmiddelen nodig zijn en zo ja, welke. Bij sommige patiënten zijn leefstijlverandering en/of goedkope medicatie afdoende om deze waarde te bereiken. Deze geneesmiddelen zijn al lang op de markt.
Voor het bereiken van de streefwaarde kunnen ook de nieuwe geneesmiddelen Repatha en Praluent worden voorgeschreven. Volgens de patiëntbijsluiter die door het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen is goedgekeurd wordt o.a. melding gemaakt van ernstige allergische reacties die af en toe voorkomen. Daarnaast worden als vaak voorkomende bijwerkingen genoemd o.a. roodheid, jeuk, en verschijnselen van de bovenste luchtwegen zoals een pijnlijke keel of een loopneus. Dit is geen uitputtende opsomming. Volledige informatie kan worden gevonden op de website van het College ter beoordeling van geneesmiddelen.
Kunt u zich voorstellen dat er patiënten zijn die onnodig behandeld worden met cholesterolverlagende geneesmiddelen en daar onnodig bijwerkingen van ondervinden?
De herziene richtlijn geeft aanwijzingen voor het te volgen stappenplan bij cardiovasculair risicomanagement. De eerste stap luidt om behandelopties toe te passen zonder geneesmiddelen zoals advies over leefstijlverandering. Indien toch geneesmiddelen nodig zijn volgen de eerstekeus geneesmiddelen als statinen en ezetimib. Indien zich bijwerkingen voordoen moet in overleg met een patiënt bekeken worden of de bijwerkingen opwegen tegen het belang van verlaging van de cholesterolwaarde. Ik ga ervan uit dat een arts die volgens deze richtlijnen handelt een patiënt dus niet onnodig geneesmiddelen voorschrijft.
Kunt u zich voorstellen dat het aantal patiënten dat onnodig bijwerkingen ervaart toeneemt door de verlaging van de streefwaarde LDL-cholesterol?
Zie antwoord vraag 7.
Wie vormden de multidisciplinaire commissie die de nieuwe richtlijn vaststelde?
De multidisciplinaire CVRM richtlijn noemt in de verantwoordingssectie de samenstelling van de werkgroep3:
Prof. dr. A.W. (Arno) Hoes, klinisch epidemioloog, werkzaam in het Julius Centrum van het UMC Utrecht te Utrecht (voorzitter)
Dr.ir. I. (Ineke) van Dis, epidemioloog en voedingswetenschapper, werkzaam bij de Hartstichting te Den Haag, Hartstichting
Y.A. (Yvette) Henstra, verpleegkundig specialist vasculaire geneeskunde, werkzaam in het OVLG te Amsterdam, NVHVV
Dr. H.M. (Heleen) den Hertog, neuroloog, werkzaam in het Isala Ziekenhuis te Zwolle, NVN
Dr. K. (Karen) Konings, kaderhuisarts hart- en vaatziekten, werkzaam in huisartsenpraktijk K. Konings te Maastricht, NHG
H. (Hans) van Laarhoven, manager team collectieve belangenbehartiging, werkzaam bij Harteraad te Den Haag, Harteraad
Dr. A.H. (AnHo) Liem, cardioloog, werkzaam in het Franciscus Gasthuis & Vlietland te Rotterdam, NVVC
Dr. F.M.A.C. (Fabrice) Martens, cardioloog, werkzaam in het Deventer Ziekenhuis te Deventer, NVVC
Prof. dr. Y.M. (Yvo) Smulders, internist-vasculair geneeskundige, werkzaam in het Amsterdam UMC, locatie VUmc te Amsterdam, NIV
Drs. A. (Anne-Margreet) Strijbis, relatiemanager zorg, werkzaam bij Harteraad te Den Haag, Harteraad
Drs. J.J.S. (Judith) Tjin-A-Ton, kaderhuisarts hart- en vaatziekten, werkzaam in huisartsenpraktijk Frakking & Tjin-A-Ton te Amstelveen, NHG
Prof. dr. F.L.J. (Frank) Visseren, internist-vasculair geneeskundige, werkzaam in het UMC Utrecht te Utrecht, NIV.
Welke van de leden van deze multidisciplinaire commissie komen voor in het Transparantieregister Zorg en van wie ontvingen zij bedragen?
Drie leden van de multidisciplinaire werkgroep komen voor in het Transparantieregister Zorg. In het Transparantieregister Zorg staan bedragen opgenomen voor dr. A.H. Liem, cardioloog, dr. F.M.A.C. Martens, cardioloog en prof. dr Y.M. Smulders, internist-vasculair geneeskundige. Zij ontvingen vergoedingen van Daiichi-Sankyo Nederland BV, Amgen BV, Merck Sharp en Dome (MSD), Bayer en Bristol-Myers Squibb (BMS).
Weet u zeker dat alle transacties tussen farmaceutische industrie of groothandel en de commissieleden vermeld staan in het Transparantieregister Zorg? Zo nee, vindt u het belangrijk dat van zorgverleners die richtlijnen vaststellen duidelijk is of zij banden met de industrie hebben?
Dat kan ik niet met zekerheid zeggen. Openbaarmaking van financiële gegevens tussen beroepsbeoefenaren – en in dit geval commissieleden en farmaceutische bedrijven – is gebaseerd op de Gedragscode van de Stichting Gedragscode Geneesmiddelenreclame.4 In de Gedragscode (paragraaf 7.1 en 7.2) is bepaald dat «vergunninghouders (farmaceutische bedrijven) en beroepsbeoefenaren transparant zijn over hun relaties die mogelijk kunnen leiden tot belangenverstrengeling, overeenkomstig de daarvoor vastgestelde gedragsregels». Het gaat dan onder meer over dienstverleningsovereenkomsten, waarvan bij de werkzaamheden van commissieleden van richtlijncommissies sprake kan zijn.
Ik vind het belangrijk dat zorgverleners en farmaceutische bedrijven handelen in overeenstemming met de afspraken die zij onderling gemaakt hebben en vastgelegd hebben in een gezamenlijke gedragscode (Gedragscode Geneesmiddelenreclame van de Stichting CGR).
Is het waar dat twee cardiologen door het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) werden afgevaardigd naar deze commissie maar eisten dat vooraf al ingestemd werd met een verlaging van de LDL streefwaarde naar 1.8? Zo ja, wat zegt dat volgens u over de onafhankelijke, wetenschappelijk onderbouwde en transparante wijze waarop richtlijnen tot stand dienen te komen?
Dit is mij niet bekend.
Bent u ervan op de hoogte dat deze twee cardiologen in 2016 en 2017 meerdere malen geld ontvingen van de fabrikant van het geneesmiddel dat dankzij de nieuwe richtlijn vaker voorgeschreven zou moeten worden? Wat is uw reactie daarop?
Uit het Transparantieregister Zorg blijkt dat de twee cardiologen betalingen ontvingen van Amgen BV, de fabrikant van Repatha. Het betrof diverse vergoedingen voor dienstverlening (honorarium en onkosten) en gastvrijheid. De Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ziet toe op de naleving van de regels voor reclame voor geneesmiddelen in de Geneesmiddelenwet. Zij heeft hierbij ook aandacht voor gunstbetoon en transparantie van belangen.
Uit het Transparantieregister Zorg blijkt dat de twee cardiologen betalingen ontvingen van Amgen BV, de fabrikant van Repatha. Het betrof diverse vergoedingen voor dienstverlening (honorarium en onkosten) en gastvrijheid (vergoeding van kosten van deelname aan een bijeenkomst of de daaraan verbonden reis- en verblijfkosten). De Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ziet toe op de naleving van de regels voor reclame voor geneesmiddelen in de Geneesmiddelenwet.
Zij heeft hierbij ook aandacht voor gunstbetoon en transparantie van belangen. Het verbod op gunstbetoon is wederkerig: wat de gever niet mag geven, mag de ontvanger niet aannemen. Bij overtreding van de regels voor gunstbetoon kan een bestuurlijke boete worden opgelegd.
Hoeveel ontvingen deze cardiologen in 2018 van de farmaceutische industrie? Hoeveel ontvingen zij over de jaren 2016 en 2017?
Gegevens over financiële bijdragen over het jaar 2018 zijn nog niet gepubliceerd in het Transparantieregister Zorg.
Dr. A.H. Liem ontving volgens het Transparantieregister Zorg in 2016 een vergoeding van € 2.060,- van Amgen BV, € 541,– van Daiichi-Sankyo Nederland BV en € 635,– van Merck Sharp en Dome (MSD). Hij ontving in 2017 een vergoeding van € 3.018,- van Amgen BV.
Dr. F.M.A.C. Martens ontving volgens het Transparantieregister Zorg in 2016 een vergoeding van € 1.766,- van Amgen BV, € 1.541,- van Bayer en € 392,– van MSD. Hij ontving in 2017 een vergoeding van € 2.998,- van Amgen BV, € 590,– van Bristol-Myers Squibb (BMS) en € 932,– van Bayer.
Bent u met mij van mening dat geneesmiddelen die uit preventief oogpunt gegeven worden moeten voldoen aan de gouden standaard, aangetoonde bewezen effectiviteit en veiligheid? Zo ja voldoen Repatha en andere PCSK-9 remmers hieraan?
Alle geneesmiddelen die in richtlijnen of standpunten van beroepsgroepen worden aanbevolen moeten bewezen effectief en veilig zijn, onafhankelijk van het feit of ze met een preventief of met een therapeutische doel worden ingezet. Zowel Repatha als de andere PCSK-9 remmer Praluent voldoen aan deze standaard.
Zie ook het antwoord op vraag 5.
Welke mogelijkheden heeft u om er voor te zorgen dat commissies die richtlijnen vaststellen onafhankelijk en transparant te werk gaan?
Beroepsgroepen zijn zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit van hun zorg en de richtlijnen daarvoor. Alleen als er duidelijke aanwijzingen zijn (die heeft inspectie tot op heden niet ontvangen), dat de kwaliteit en veiligheid van zorg in het geding zijn heeft de IGJ vanuit haar toezichtperspectief de taak hier nader onderzoek naar te doen.
Bij de behandeling van patiënten en het ontwikkelen van richtlijnen waarop behandelingen gebaseerd zijn, is kennisuitwisseling tussen artsen en de farmaceutische industrie over nieuwe behandelmogelijkheden belangrijk. Het kan hierbij gaan om nieuwe behandelingen, al dan niet met geneesmiddelen. Hierbij moet voorkomen worden dat sprake is van ongewenste beïnvloeding van artsen. Het opstellen van richtlijnen en het waarborgen van voldoende objectiviteit en onafhankelijkheid behoort tot de verantwoordelijkheid van de betreffende beroepsgroepen zelf die de richtlijnen ontwikkelen. Ook behoort het tot de verantwoordelijkheid van de zorgprofessionals zelf om ervoor te zorgen dat zij transparant zijn over hun financiële relaties in het Transparantieregister. Hiertoe hebben zij afspraken – samen met de farmaceutische industrie – in de Gedragscode Geneesmiddelenreclame om ervoor te zorgen dat zij transparant zijn over hun financiële relaties in het Transparantieregister. Zoals bekend wordt een evaluatie uitgevoerd van het Transparantieregister. Ik verwacht de uitkomsten daarvan in het najaar.
Verder hebben artsen en de farmaceutische industrie in een code afspraken gemaakt om beïnvloeding door belangenverstrengeling tegen te gaan. Dit betreft de «Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling opgesteld door beroepsgroepen (2012).» Zie (https://www.knaw.nl/shared/resources/actueel/publicaties/pdf/gedragscode-belangenverstrengeling). Deze code is geactualiseerd in 2017.
Vindt u het gewenst dat leden van een commissie die een richtlijn vaststellen financiële banden hebben met de farmaceutische industrie? Zou het mogelijk zijn artsen te vinden die geen banden hebben met de industrie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wordt niet besloten dat alleen onafhankelijke artsen die geen banden met de industrie hebben (gehad) zulke belangrijke richtlijnen kunnen vaststellen?
Zie antwoord vraag 16.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het algemeen overleg Geneesmiddelenbeleid van 6 juni aanstaande?
Met de beantwoording van deze vragen voldoe ik aan uw verzoek om deze vragen te beantwoorden voor het Algemeen Overleg Geneesmiddelenbeleid van 6 juni 2019.
De berichtgeving betreffende dry-misting-apparaten in supermarkten |
|
Corrie van Brenk (PvdA), Simon Geleijnse (50PLUS) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving over dry-misting-apparaten in supermarkten?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het feit dat supermarkten steeds vaker dry-misting-apparaten gebruiken om hun groenten en fruit langer vers te houden?
Het is aan supermarkten om te bepalen hoe zij hun winkels inrichten en hun producten aanbieden. Ik waardeer het dat supermarkten zoeken naar duurzamere methoden om groenten en fruit vers te houden. Het is daarbij belangrijk dat supermarkten voldoen aan de daarvoor geldende regels en ervoor zorgen dat de veiligheid en gezondheid van personeel, bezoekers en consumenten niet in gevaar komen.
Bent u bekend met het feit dat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) bekend is met twee situaties uit het verleden waarbij het gebruik van dry-misting-apparaten tot legionella heeft geleid, zij het niet bij gebruik in een supermarkt?
Het RIVM heeft mij net iets anders geïnformeerd. Ten eerste heeft het RIVM niet specifiek gesproken over dry-misting apparaten, maar over mistsystemen in het algemeen. Ten tweede heeft het RIVM twee legionellose-uitbraken beschreven in supermarkten in het buitenland (Spanje en VS) door gebruik van mistsystemen2. Bij een van deze uitbraken is bekend dat een vergelijkbare vernevelingstechniek werd gebruikt als de in het NPO-artikel genoemde leverancier van dry-misting-apparaten: ultrasoon-techniek. De andere casus maakte gebruik van druk om het water te vernevelen. Het RIVM is ook bekend met een legionellose-uitbraak met luchtbevochtiging door gebruik van ultrasoon-techniek bij een bevallingskliniek in Cyprus. Het RIVM is overigens bekend met meer casuïstiek, maar daarvan is niet altijd duidelijk met welke techniek het water werd verneveld.
Hoe oordeelt u over het feit dat het RIVM legionellabeheer noodzakelijk vindt bij het gebruik van dry-misting-apparaten?
Het is een van de taken van het RIVM om het kabinet en de Nederlandse samenleving te adviseren over risico’s voor de volksgezondheid, waaronder legionella. Het is in lijn met eerdere adviezen van het RIVM. In februari 2019 heeft het RIVM (Landelijk Centrum Hygiëne en Veiligheid) bijvoorbeeld, in samenwerking met het Landelijk Overleg Infectieziektebestrijding, een aanvulling gepubliceerd op het draaiboek Preventie en melding van legionellabacteriën in water. In deze aanvulling (deel B) worden vernevelingsapparaten die gebruikt worden voor koeling ingedeeld in categorie 2, waarvoor legionellapreventie uitgevoerd moet worden.
Hoe oordeelt u over het feit dat dit momenteel niet gebeurt?
De eigenaar of beheerder van het mistapparaat is verantwoordelijk voor het beheer en gebruik van het apparaat, moet zorgen dat werknemers en bezoekers niet besmet worden met legionella en is dus verantwoordelijk voor legionellabeheer. De supermarkt moet een afweging maken over het gebruik van het apparaat en daarbij beoordelen op welke wijze het apparaat gezond en veilig te gebruiken is, bijvoorbeeld door zich te houden aan opgestelde procedures en het onderhoudsschema vanuit de leverancier. Ook de leverancier heeft om die reden een rol in het legionellabeheer. Die adviseert de supermarkt over het veilige gebruik van hun apparaat en levert periodiek onderhoud.
Wat vindt u ervan dat op dit moment de fabrikant zelf controleert of het onderhoud aan mistapparaten goed wordt uitgevoerd? Deelt u de mening dat deze controle, in verband met het risico voor de volksgezondheid, onafhankelijk en consequent moet worden uitgevoerd? Kunt u uw antwoord toelichten?
De eigenaar of beheerder en de werkgever is verantwoordelijk voor een veilig en gezond gebruik van vernevelingsapparaten. Supermarkten moeten dus zorgen voor controle van de hygiëne en het gebruik van de vernevelingsapparatuur. De controles door de fabrikant kunnen daarbij een goede ondersteuning bieden. Daarnaast is er algemeen onafhankelijk toezicht op de hygiëne van supermarkten door de NVWA en van de ILT op de kwaliteit van drinkwater.
Hoe oordeelt u over dat er momenteel geen wet- of regelgeving bestaat voor controle van dry-misting-apparatuur?
Zoals in mijn antwoord op vraag 5 aangegeven ben ik van mening dat er wel degelijk regelgeving van toepassing is op de beheersing van legionelloserisico’s van vernevelingsapparaten.
Bent u bereid op korte termijn het initiatief te nemen heldere wet- en regelgeving inzake het gebruik van en controle op dry-misting-apparatuur op te stellen, waarin in elk geval duidelijk wordt wie de controles (vooraf en achteraf) uitvoert, hoe vaak dit gebeurt en welke ingrepen er kunnen plaatsvinden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals in mijn antwoord op vraag 5 aangegeven ben ik van mening dat er wel degelijk regelgeving van toepassing is op de beheersing van legionelloserisico’s van vernevelingsapparaten.
Bent u ermee bekend dat er momenteel alleen indicatief getest wordt op de meest voorkomende bacterie? Zou dit niet verbreed moeten worden?
In het radiointerview bij de NPO vertelt een vertegenwoordiger van de leverancier van de vernevelingsapparaten dat de leverancier een indicatieve test uitvoert op aanwezigheid van de meest gevaarlijke en veelvoorkomende bacterie. Dat is een van de maatregelen die de leverancier neemt om besmetting met legionella te voorkomen. In de microbiologie wordt vaak gebruikt gemaakt van dergelijke indicatororganismen.
Ervan uitgaande dat het onduidelijk is of de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) dan wel de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) verantwoordelijkheid heeft voor deze controles en deze instanties hierover met elkaar in overleg zijn, bent u bereid snel duidelijkheid te scheppen waar de verantwoordelijk ligt?
Ik ga in overleg met de meest betrokken departementen en toezichthouders om snel duidelijkheid te scheppen over de vraag hoe onafhankelijk toezicht op het gebruik van mistapparaten in supermarkten het beste kan worden vormgegeven en beoog snel duidelijkheid te scheppen.
Zijn er naar uw weten alternatieven voorhanden voor supermarkten, zodat zij onverpakte groente en fruit langer vers kunnen houden en daarmee bij kunnen dragen aan een reductie van voedselverspilling en van het gebruik van plastic verpakkingen?
Ik ben niet deskundig op het punt van alternatieven, maar uit contacten met CBL weet ik dat de supermarkten per product zoeken naar de beste oplossing om duurzame verpakkingen te realiseren. Op zijn website schrijft CBL hierover: «Verpakkingen hebben verschillende functies. Verpakkingsmateriaal draagt bij aan voedselveiligheid, minder voedselverspilling en voorziet de consument van informatie over het product. Tegen de trend van toenemend gemak en meer verpakkingsmateriaal hebben de Nederlandse supermarkten begin 2019 afgesproken 20% minder verpakkingsmateriaal in de winkel te gebruiken. Daarnaast streven supermarkten ernaar om zoveel mogelijk duurzaam te verpakken. Per product wordt een afweging gemaakt tussen de voor- en nadelen van verpakken om zo de duurzaamste oplossing te kiezen. De branche streeft de volgende doelstelling na: In 2030 liggen er 20% minder verpakkingen in de winkel en zijn al onze verpakkingen voor 95% recyclebaar3.»
Het overschrijden van de 15-minutennorm bij ambulancespoedritten naar Woerdense Verlaat |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Is het waar dat bij A1-ambulancespoedritten naar Woerdense Verlaat stelselmatig de 15-minutennorm wordt overschreden?1
Uit de onderhands meegezonden informatie blijkt dat in 2018 de gemiddelde responstijd naar Woerdense Verlaat in geval van spoedritten 18:24 minuten was. Dit betekent niet dat bij A1-ritten naar Woerdense Verlaat stelselmatig de 15-minutennorm wordt overschreden. De 15-minutennorm2 heeft namelijk betrekking op het niveau van de (veiligheids)regio en niet op het niveau van gemeenten of dorpskernen. De Regionale Ambulancevoorziening (RAV) en zorgverzekeraars sturen op het voldoen aan de regionale prestatienorm en niet op een responstijd van 15 minuten in elk dorp binnen de veiligheidsregio. Hierbij kijken ze naar de spreiding van de zorgvraag in de gehele regio waar de inzet van ambulances op wordt afgestemd. Van belang hierbij is dat er in 2018 ongeveer 30.000 spoedritten zijn afgehandeld in de gehele regio, waarvan er 14 in Woerdense Verlaat.
Kunt u de precieze cijfers van de aanrijtijden vanaf 2015 schetsen? Hoe beoordeelt u deze gegevens?
Ik kan u de gemiddelde aanrijtijden per jaar van RAV Ambulancezorg Hollands Midden, verantwoordelijk voor de ambulancezorg in Woerdense Verlaat, vanaf 2015 geven. Deze zijn als volgt: in 2015 6:57 minuten, in 2016 6:58 minuten, in 2017 7:04 minuten. De door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) geverifieerde gemiddelde aanrijtijden over 2018 zijn nog niet bekend. Voor de volledigheid wijs ik u er op dat de aanrijtijden uit uw vraag niet hetzelfde zijn als responstijden (responstijd is de tijd tussen binnenkomst van de melding bij de meldkamer en de aankomst van de ambulance ter plaatse. Voor de responstijd geldt de 15 minutennorm).
Zoals ik ook in mijn Kamerbrief van 29 maart jongstleden3 heb geschreven, is tijdigheid een belangrijk onderdeel van de kwaliteit van ambulancezorg, maar het is niet het enige onderdeel. De sector ontwikkelt momenteel een kwaliteitskader ambulancezorg, waarmee tijdigheid een onderdeel wordt van een breder palet aan kwaliteitsnormen.
Vindt u de reactie van uw ministerie op de vragen van de Werkgroep Maatschappelijke voorzieningen voor Jeugd en Ouderen Dorpsraad Woerdense Verlaat correct en adequaat?
Nee. Uit de onderhands meegezonden informatie vanuit de «Werkgroep Maatschappelijke voorzieningen voor Jeugd en Ouderen Dorpsraad Woerdense Verlaat april/mei 2019» blijkt dat het antwoord vanuit de publieksvoorlichting Informatie rijksoverheid onjuist is. De informatie waarnaar werd verwezen door de publieksvoorlichting is inmiddels aangepast op de website van de rijksoverheid.
Wat is de reden dat de RAV (Regionale ambulancevoorziening) Utrecht niet de helpende hand wil bieden aan de RAV Hollands Midden om de aanrijtijden voor Woerdense Verlaat te verbeteren en binnen de wettelijke 15-minutennorm te brengen?
Over alle grensgebieden tussen RAV’s in Nederland afspraken gemaakt tussen buur-RAV’s met betrekking tot onderlinge assistentie. Dit is ook een wettelijke verplichting die volgt uit de Tijdelijke wet ambulancezorg (Twaz)4. Die onderlinge afspraken tussen de RAV Hollands Midden en de RAV Utrecht zijn er. De RAV Hollands Midden en RAV Utrecht werken al jaren met een burenhulp-convenant dat het mogelijk maakt de snelst beschikbare ambulance in te zetten bij A1-indicaties. Vanuit de meldkamers is op een kaart inzicht waar welke ambulances beschikbaar zijn. Indien er een melding komt vanuit Woerdense Verlaat en er een ambulance van de RAV Utrecht dichterbij is, dan wordt de ambulance van de RAV Utrecht gestuurd. Indien de meldkamer Hollands Midden geen ambulance van de RAV Utrecht op de kaart kan zien, is deze te ver van het grensgebied Utrecht-Hollands Midden verwijderd. Er wordt dan een ambulance vanuit Hollands Midden ingezet, aangezien die er sneller zal zijn. Overigens laat ik momenteel door het RIVM onderzoeken of burenhulp door RAV’s beter geoptimaliseerd kan worden5.
De RAV’s zorgen er – samen met de zorgverzekeraars – voor dat de capaciteit zo goed mogelijk wordt ingezet in de gehele (veiligheids)regio, zodat met de beschikbare mensen en middelen het grootst aantal inwoners binnen 15 minuten bereikt kan worden. In mijn brief van 29 maart jongstleden6 over de stand van zaken ambulancezorg heb ik aangegeven hoe ik met Ambulancezorg Nederland en Zorgverzekeraars Nederland de komende periode blijf werken aan het behalen van de wettelijke 15-minutennorm.
Het is van belang dat in gemeenten zelf op het vlak van burgerhulpverlening ook acties kunnen worden ondernomen. Bijvoorbeeld door te investeren in het netwerk van burgerhulpverleners, door het gebruik en de beschikbaarheid van AED’s te faciliteren en door het werven en opleiden van vrijwilligers voor de burgerhulpverlening te stimuleren. De gemeente Nieuwkoop doet dit ook en heeft hiervoor de hulp ingeschakeld van HartslagNu. In deze gemeente is nu 1,5% van de burgers aangesloten. Meer zou nog beter zijn. Zoals u weet heeft de Hartstichting gemeenten aangeschreven om een financiële bijdrage te gaan leveren om te borgen dat deze burgerhulpverlening ook in de toekomst in stand blijft. Ik vind dit een heel goed initiatief dat mijn volle steun heeft. Dit heb ik onlangs in een brief bij het schrijven van de Hartstichting aan deze gemeenten laten weten.
Bent u bereid uw invloed aan te wenden om tot een oplossing te komen voor de aanrijtijdenproblematiek bij spoedritten naar Woerdense Verlaat? Welke mogelijkheden ziet u daartoe?
Zie antwoord vraag 4.
Speelt een dergelijk probleem ook bij andere grensgebieden tussen RAV’s in Nederland? Zo ja, welke oplossingen worden daar gezocht om tot een verbetering van de aanrijtijden in grensgebieden van RAV’s te komen?
Zie antwoord vraag 4.
Het debat inzake het rapport van de commissie-Sorgdrager over de fipronilcrisis |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw volgende uitspraak gedaan tijdens het debat over het rapport van de commissie-Sorgdrager over de fipronilcrisis naar aanleiding van de motie-De Groot over het wegmengen van vervuiling niet langer toe te staan in levensmiddelen, ook niet in grondstoffen of halfproducten: «Het was niet toegestaan, het is niet toegestaan en het zal niet worden toegestaan»?1
Ja, deze uitspraak heb ik gedaan tijdens het debat over het fipronilincident op 7 maart 2019 en heb deze herhaald in het Algemeen Overleg NVWA op 23 april jongstleden. Deze uitspraak heb ik gebaseerd op de geldende wetgeving. In verordening (EG) Nr. 396/2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong staat namelijk in artikel 19 expliciet aangegeven dat opmengen/verdunnen van verontreinigde grondstoffen, halfproducten of levensmiddelen niet is toegestaan.
Herinnert u zich de uitspraak gedaan tijdens het debat over het rapport van de commissie-Sorgdrager over de fipronilcrisis waarin u stelt dat zodra in partijen fipronil boven de maximale residulimiet (MRL) wordt aangetroffen de ondernemer de betreffende partij uit de handel moet nemen en het wegmengen niet wordt toegestaan door de Nederlandse Voedsel- en Watenautoriteit (NVWA)?
Ja, ik herinner mij deze uitspraak. Deze uitspraak heb ik gedaan op basis van artikel 19 van de Algemene Levensmiddelenwetgeving (EG) Nr. 178/2002. Een exploitant van een levensmiddelenbedrijf moet namelijk, indien hij redenen heeft om aan te nemen dat een levensmiddel dat hij ingevoerd, geproduceerd, verwerkt, vervaardigd of gedistribueerd heeft niet aan de voedselveiligheids- voorschriften voldoet, onmiddellijk procedures inleiden om het betrokken levensmiddel uit de handel te nemen en de bevoegde autoriteit (= NVWA) daarvan in kennis te stellen. Zodra het product de consument bereikt kan hebben, stelt de exploitant de consumenten op doeltreffende en nauwkeurige wijze in kennis van de redenen voor het uit de handel nemen en roept zo nodig, wanneer andere maatregelen niet volstaan om een hoog niveau van gezondheidsbescherming te verwezenlijken, de reeds aan de consument geleverde producten terug.
Zie het antwoord op vraag 1 over het niet toestaan van het wegmengen van verontreinigde grondstoffen.
Herinnert u zich de volgende uitspraak gedaan tijdens het debat over het rapport van de commissie-Sorgdrager over de fipronilcrisis: «Als een bedrijf van de verwerkende industrie wordt geconfronteerd met een verontreinigde grondstof moet het bedrijf een risicoanalyse uitvoeren om te bepalen of de reeds geproduceerde ei-producten onder de MRL zijn. Indien onder de MRL, dan hoeven de producten niet van de markt gehaald te worden. Indien boven de MRL zijn, dan terughalen uit de markt. Op het moment dat het verwerkende bedrijf weet heeft van een verontreiniging, moet het bedrijf daarop de ingangscontrole uitbreiden en verontreinigde grondstoffen uit het productieproces halen»?
Een exploitant van een levensmiddelenbedrijf moet te allen tijde ervoor zorgen dat de veiligheid van haar producten geborgd is. Zodra een bedrijf weet dat er sprake is of kan zijn van een verontreiniging in grondstoffen, dan zal het betreffende bedrijf maatregelen moeten nemen om te borgen dat de verontreinigde grondstoffen niet in de levensmiddelen worden verwerkt. Dit kan onder andere door de ingangscontrole uit te breiden, na te gaan of er risico’s zijn opgetreden en de verontreinigde grondstoffen uit het productieproces te halen.
Ten tijde van het fipronilincident heeft de eiverwerkende industrie, toen bekend werd dat fipronil aanwezig was in de grondstoffen, risicobeoordelingen uitgevoerd. Er moest voor de geproduceerde levensmiddelen, waarin in de voorafgaande periode met fipronil verontreinigde eieren waren verwerkt, worden nagegaan of hier sprake was van een risico. Hiervoor werd gebruikgemaakt van informatie over de gehalten fipronil in de eieren van de toeleveranciers en de receptuur van het levensmiddel of door analytisch onderzoek. Zodra uit de berekeningen of uit het onderzoek bleek dat het geproduceerde levensmiddel een fipronilgehalte bevatte boven de maximale residulimiet (MRL van 0,005 mg/kg), dienden de betreffende partijen levensmiddelen geproduceerd vanaf 1 januari 2017 met terugwerkende kracht uit de handel te worden genomen.
Erkent u dat indien verontreinigde grondstoffen worden gebruikt boven de MRL, deze kunnen worden verdund indien het eind- of tussenproduct niet uitsluitend deze grondstoffen bevat?
In Verordening (EG) 852/2004 artikel 4 lid 2 bijlage 2 en Verordening (EG) 853/2004 artikel 3 lid 1 bijlage 3 voor erkende bedrijven is vastgelegd dat een exploitant van een levensmiddelenbedrijf geen grondstoffen of ingrediënten mag verwerken die zodanig verontreinigd zijn met parasieten, pathogene micro-organismen of toxische, in ontbinding verkerende of vreemde substanties dat zij, na het normale sorteer- en/of voorbereidings- of verwerkingsproces dat door de exploitant van het levensmiddelenbedrijf hygiënisch wordt toegepast, nog steeds ongeschikt zouden zijn voor menselijke consumptie.
Deze wetgeving maakt duidelijk dat het niet is toegestaan om een partij grondstoffen verder te verwerken zodra een verontreiniging boven de maximale residulimiet (MRL) wordt aangetroffen in de betreffende partij. In dat geval moet de ondernemer de partij en de levensmiddelen waarin de betreffende partij als grondstof is verwerkt uit de handel halen.
Herinnert u zich dat in punten 329 en 330 van het rapport Sorgdrager staat vermeld dat «de naleving van de wettelijke voorschriften inzake de voedselveiligheid niet goed was» en dat de «achtergrond van deze tekortkoming was gelegen in de misvatting bij de eiverwerkende bedrijven onder de Big-8 dat melding niet noodzakelijk was wanneer het (te hoge) percentage in het tussenproduct toch zou verdwijnen bij verdunning»? Welke bedrijven behoren tot de Big8?
De Commissie Sorgdrager heeft inderdaad geconstateerd dat er bij de eiverwerkende bedrijven een misvatting bestond over hun verplichting om aan de NVWA de gehalten fipronil boven de MRL in tussenproducten die toch zou verdwijnen bij verdunning, te melden. Een vertegenwoordiger van betreffende bedrijven geeft daarbij aan dat in de afhandeling van het fipronilincident voorrang is gegeven aan het informeren van klanten en consumenten boven het doen van meldingen aan de NVWA, maar geeft aan dat achteraf gezien de prioriteiten anders gesteld hadden moeten worden.
Ik kan u niet de namen van de Big8 geven, hierbij ben ik gebonden aan gebonden aan privacywetgeving.
Hoe verklaart u dat er sinds augustus 2017 geen GFL-meldingen werden gedaan door de eiverwerkende industrie van overschrijdingen van de MRL voor fipronil, terwijl uit de monsternames in de retail tot en met december 2017 forse overschrijdingen bleken?
Sinds de eerste berichten eind juli 2017 over fipronil in eieren zijn door de bedrijven grondstoffen gecontroleerd. Zodra in partijen levensmiddelen fipronil boven de MRL werd aangetroffen, mochten die partijen niet verder verwerkt worden.
Het blokkeren van grondstoffen en uitvoeren van extra controles door de
eiverwerkende industrie is in de crisis regelmatig gebeurd op basis van de uitslagen van testen die de producenten lieten uitvoeren. De NVWA geeft aan dat er sinds augustus 2017 wel GFL-meldingen zijn gedaan voor aanwezigheid van fipronil in eieren en in daarvan afgeleide producten (bijvoorbeeld vloeibaar ei, vloeibaar eigeel, eidooiers, eipoeder, gekookte en gepelde eieren). Deze meldingen werden echter niet altijd tijdig of volledig gedaan.
De overschrijdingen die de NVWA constateerde zijn de resultaten van analyses op verse tafeleieren. Deze analyses zijn steekproefsgewijs uitgevoerd. Dat in het najaar toch nog altijd fipronil werd aangetroffen is niet wenselijk maar gezien de hardnekkigheid van fipronil en het feit dat niet ieder ei wordt onderzocht, niet te voorkomen. Fipronil bleek lang in de stallen te blijven zitten.
Op welke wijze heeft de NVWA vastgesteld dat de eiverwerkende industrie ingangscontroles uitvoerde?
De NVWA en de NCAE hebben ten tijde van het fipronilincident het toezicht in de eiverwerkende industrie (pakstations en eiverwerkende bedrijven) aanzienlijk geïntensiveerd. Hierbij werd nagegaan of bedrijven bij de ingangscontroles ook op fipronil controleerden en of bij het aantreffen van te hoge gehaltes van fipronil de juiste maatregelen werden getroffen. Dit heeft eind augustus/begin september 2017 geleid tot maatregelen, omdat de betreffende bedrijven de voedselveiligheidsvoorschriften niet goed naleefden. De bedrijven meldden niet, te laat of onvolledig zodra er sprake was van overschrijdingen van de MRL.
Door de NVWA is handhavend opgetreden door het opleggen van een last onder dwangsom, het opmaken van schriftelijke waarschuwingen en/of een rapport van bevindingen. Tevens werden betreffende bedrijven gesommeerd om alsnog passende maatregelen te nemen. In totaal heeft de NVWA zes waarschuwingen uitgedeeld, zestien rapporten van bevindingen opgelegd en driemaal een last onder dwangsom opgelegd.
Zijn hierbij overschrijdingen van de MRL voor fipronil vastgesteld door de NVWA dan wel zijn uit de ingangscontroles van de eiverwerkende bedrijven overschrijdingen van de MRL voor fipronil vastgesteld in de grondstof? Zo ja, heeft dit geleid tot het maatregelen van NVWA en/of bedrijven om deze grondstoffen te weren uit het productieproces? Zo nee, bent u het eens met de constatering dat het wel heel vreemd zou zijn dat in de supermarkten een op de vijf tot een op de zeven eieren een overschrijding van de MRL van fipronil liet zien en de verwerkende industrie alleen met schone eieren werkte, wetende dat de pakstations onvoldoende ingangscontroles uitvoerden?
De NVWA heeft tijdens de inspecties en audits bij de eiverwerkende industrie vastgesteld of bedrijven de grondstoffen onderzochten op aanwezigheid van fipronil. Bij constatering van overschrijdingen van de vastgestelde MRL voor fipronil zijn door de diverse bedrijven verschillende maatregelen genomen. Zo werden de partijen grondstoffen geblokkeerd en afgevoerd naar Rendac, zijn afnemers geïnformeerd zodra zij verontreinigde producten hadden ontvangen, is de NVWA geïnformeerd over de verontreinigde partijen en werden de afgezette producten teruggetraceerd. Er werden aanvullende risicobeoordelingen gedaan om na te gaan of in het eindproduct de MRL was overschreden en de producten uit de handel genomen dienden te worden. Ook werden grondstoffen met gehalten fipronil boven de MRL niet langer geaccepteerd van toeleveranciers.
Zie verder het antwoord in vraag 7 over de maatregelen die de NVWA heeft genomen zodra bedrijven de voedselveiligheidsvoorschriften onvoldoende naleefden.
Gelet op de overschrijdingen van de MRL van eieren in supermarkten en gelet op de constateringen van het rapport Sorgdrager, bent u het dan eens met de stelling dat de eiverwerkende industrie op grote schaal met fipronil vervuilde eieren heeft verwerkt van september 2017 tot december 2017?
Ik ben het niet met u eens dat de eiverwerkende industrie op grote schaal met fipronil verontreinigde eieren heeft verwerkt. Op basis van monitoringsresultaten in de supermarkten (overschrijding van de MRL van consumptie-eieren en eiproducten) kan niet worden geconcludeerd dat de eiverwerkende industrie geen passende maatregelen heeft genomen om grondstoffen boven de MRL te weren uit het productieproces. De eiverwerkende industrie heeft, evenals de supermarkten, partijen grondstoffen met gehalten aan fipronil boven de MRL niet afgenomen van de leveranciers danwel geretourneerd naar de producent of vernietigd.
De monitoringsresultaten door de NVWA van de producten in de supermarkten van eieren en producten waarin eieren verwerkt zijn lieten zien dat in het najaar in een aantal monsters nog gehalten fipronil aanwezig waren maar wel progressief afnam.
Indien u vraag negen min of meer positief beantwoordt, bent u het dan ook met eens met de stelling dat de NVWA dus niet altijd maatregelen neemt, zoals u in de boven geciteerde brief schrijft, sterker nog, dat de NVWA helemaal geen maatregelen heeft genomen die hebben geleid tot het weren van met fipronil verontreinigde eieren als grondstof voor de verwerkende industrie?
De NVWA heeft tijdens het fipronilincident de benodigde maatregelen genomen zodra geconstateerd werd dat bedrijven de voedselveiligheidsvoorschriften niet naleefden en geen of onvoldoende maatregelen namen. Ook in het rapport van de Commissie Sorgdrager heeft u kunnen lezen dat de NVWA haar interventiebeleid ten tijde van het incident goed heeft toegepast. NVWA heeft bij meerdere bedrijven een last onder dwangsom opgelegd om ervoor te zorgen dat bedrijven de voedselveiligheidsvoorschriften gingen naleven. Zie verder het antwoord op vraag 7.
Als u de stellingen onder 9 en 10 onderschrijft, blijft u dan bij de beantwoording op de motie-De Groot?
Ik onderschrijf uw stellingen in vragen 9 en 10 niet en blijf dan ook bij mijn beantwoording op de motie De Groot. Ten tijde van het fipronilincident hebben bedrijven maatregelen genomen door extra borgingsstappen in te bouwen (zoals extra ingangscontroles en uit de handel halen van verontreinigde partijen) en heeft de NVWA maatregelen genomen zodra zij constateerden dat de bedrijven de voedselveiligheidsvoorschriften niet goed naleefden.
Erkent u dat er in het najaar van 2017 met medeweten van de overheid met fipronil vervuilde eieren zijn verwerkt door de eiverwerkende industrie?
Uit de weergave van het feitenrelaas van de Commissie Sorgdrager en alle informatie die de NVWA mij over dit incident heeft gegeven, leid ik af dat er geen sprake is geweest van het met medeweten van de overheid verwerken van vervuilde eieren. Zodra overschrijdingen van de MRL in grondstoffen, halfproducten en eindproducten werden aangetroffen, dienden de betreffende partijen uit de handel te worden gehaald. De NVWA heeft ingegrepen zodra zij constateerde dat hierbij niet aan de geldende wetgeving werd voldaan.
Gevaren van het gebruik van lachgas |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekent met recente berichten over lachgas?1 2 3
Ja, ik heb kennisgenomen van de berichten.
Hoe vindt u het dat op Koningsdag enkele tientallen mensen zo ziek werden door het gebruik van lachgas dat de ambulance moest komen?
Ondanks dat het bericht4 aangeeft dat het onbekend is hoe vaak ambulances hebben moeten uitrukken voor mensen die onwel zijn geworden door het oneigenlijk gebruik van lachgas of combinatiegebruik met bijvoorbeeld alcohol, vind ik het een zorgelijke ontwikkeling dat meerdere mensen onwel zijn geworden door het oneigenlijke gebruik van lachgas. Ik neem deze berichtgeving dan ook erg serieus.
Maakt u zich zorgen over het aantal incidenten als gevolg van het gebruik van lachgas? Neemt dit aantal toe? Kunt u een overzicht geven van het aantal incidenten met lachgas?
Op basis van het aantal meldingen bij het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum (NVIC), blijkt begin dit jaar sprake van een toenemend aantal meldingen over gezondheidsklachten na het gebruik van lachgas. Waar het over heel 2018 om minder dan 60 meldingen ging, zijn er in het eerste kwartaal van 2019 al 29 meldingen gedaan. Als deze trend zich doorzet zullen in 2019 ruim twee keer zoveel meldingen bij het NVIC binnenkomen als in 2018. Dit baart mij zorgen. Daarom heb ik het Coördinatiepunt Assessment en Monitoring Nieuwe Drugs (CAM) eind vorige maand gevraagd een nieuwe risicobeoordeling van lachgas uit te voeren.
Hoe vindt u het dat het gebruik van lachgas kan leiden tot ernstig letsel in de vorm van brandwonden4?
De brandwonden zijn bevriezingsletsels, die kunnen worden veroorzaakt als vloeibaar gemaakte gassen te snel en in te grote hoeveelheden vanuit de cilinder worden vrijgelaten en in de gasfase komen. Daarbij wordt dusdanig veel warmte onttrokken aan de omgeving, waaronder de tank en alles wat daarmee in contact staat, dat er bevriezing optreedt. Dit effect is niet specifiek voor lachgas, maar geldt voor alle vloeibaar gemaakte gassen. Het is zorgelijk dat lachgas gebruikers zich niet bewust zijn van de veiligheidsvoorschriften en ik vind het goed dat de Nederlandse Brandwonden Stichting hiervoor waarschuwt. Het risico van bevriezingsletsels is niet het gevolg van het product zelf, maar van onzorgvuldig gebruik van dit product. Het is niet de rol van de NVWA om te handhaven op onzorgvuldig gebruik door consumenten. De NVWA treedt alleen op als consumentenproducten bij normaal te verwachten gebruik onveilig zijn. De NVWA heeft informatie over het bevriezingsgevaar op de website gezet met daarin de waarschuwing vanuit de Nederlandse Brandwonden Stichting6.
Deelt u de mening dat het risico op brandwonden reden is voor de NVWA om handhavend op te treden op grond van de warenwet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe ziet u uw verantwoordelijkheid met betrekking tot het gebruik van lachgas?
Ik zie het als mijn verantwoordelijkheid om beleid te voeren gericht op het voorkomen dan wel beperken van het oneigenlijke gebruik van lachgas. Het gebruik van lachgas is hoog onder jongeren. Uit onderzoek blijkt dat het vaak beperkt blijft tot experimenteren en het gebruik van lachgas tot relatief weinig gezondheidsschade leidt. Het oneigenlijk gebruik van een product is echter nooit zonder risico. Dat blijkt wel uit de berichtgevingen. Zeker in combinatie met andere middelen, zoals alcohol. Bij excessief gebruik treedt er wel degelijk gezondheidsschade op. Ik vind het erg belangrijk om te blijven voorlichten over de risico’s van het gebruik van lachgas. In de brief Drugspreventiebeleid van 25 april jl. heb ik aangegeven welke maatregelen ik genomen heb om het oneigenlijke gebruik terug proberen te dringen (Kamerstuk 24 077, nr. 426) en welke maatregelen ik nog neem, zo ik ga onder andere in gesprek met de VNG en gemeenten om te bezien of er meer mogelijkheden nodig zijn om de verkoop van lachgas en het gebruik te verminderen.
Overweegt u, gelet op de vraag van gemeenten om landelijk beleid met betrekking tot het gebruik van lachgas5, maatregelen te nemen? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Overheid hanteert te ruime gifnormen voor sigaretten, extra risico volksgezondheid’ |
|
Henk van Gerven |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Kent u het bericht «Overheid hanteert te ruime gifnormen voor sigaretten, extra risico volksgezondheid»?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja.
De NVWA houdt toezicht op de maximumwaarden voor TNCO en is daarbij gehouden aan de in de Tabaks- en rookwarenwet voorgeschreven meetmethode en daarin opgenomen meetonzekerheden. De NVWA is bij de handhaving gehouden aan de in de ISO-methoden opgenomen meetonzekerheden. Zij past deze strikt toe.
Nederland is verplicht de maximum toegestane waarden en de onderzoeksmethoden te gebruiken die wordt voorgeschreven door de Europese Tabaksproductenrichtlijn (TPD). In de richtlijn is bepaald dat dit de meetmethode van de ISO is. Nederland kan er niet zelfstandig voor kiezen voor de vaststelling van teer-, nicotine- en koolmonoxidegehalte een andere meetmethode te gebruiken dan is vastgelegd in tabaksproductenrichtlijn.
Sinds de inwerkingtreding van de TPD is er één overtreding van deze eisen onder de Tabaks- en rookwarenwet geconstateerd door de NVWA waarbij zij gebruik moet maken van de wettelijk voorgeschreven meetmethoden en bijbehorende meetonzekerheden.
Wat is uw reactie op de constatering dat de gegevens die de tabaksfabrikanten aanleveren over in hoeverre zij voldoen aan de wettelijke maximumwaarden, compleet verschillen van de resultaten uit de steekproef van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)? In welke metingen heeft u meer vertrouwen?
Bij laboratoriumonderzoek kunnen bij onderzoek van dezelfde producten door verschillende laboratoria verschillende resultaten worden gemeten. Dit komt door de meetonzekerheid van de methode. Alle waarden die binnen dezelfde meetonzekerheid vallen, zijn dus niet significant verschillend. Bij het maximumemissieniveau van 10mg teer per sigaret, wordt een resultaat pas als afwijkend gezien wanneer een gevonden waarde hoger is dan 12mg teer per sigaret. Voor mij zijn de metingen die het RIVM uitvoert maatgevend.
Vindt u het ook schokkend dat uit de steekproef van het RIVM komt dat bij veertig procent van de sigarettenmerken de wettelijke maximumwaarden worden overschreden? Zo ja, wat gaat u ondernemen? Zo nee, waarom vindt u geen schokkend gegeven?
De NVWA en het RIVM zijn bij het onderzoek in het kader van het toezicht op de maximumemissieniveaus gehouden aan de voorgeschreven meetmethoden en bijbehorende meetonzekerheden. Uit de resultaten, die door de NVWA zijn verstrekt aan Stichting Rookpreventie Jeugd, blijkt dat op één na alle bemonsterde en onderzochte sigaretten en shag met toepassing van de wettelijke voorgeschreven meetmethoden en bijbehorende meetonzekerheden voldoen aan de wettelijke maximumemissieniveaus.
Wat heeft de Nedelandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) gedaan naar aanleiding van de geconstateerde overschrijdingen? Bent u van mening dat de NVWA voldoende heeft gedaan?
De NVWA treedt bij wettelijke overtredingen op conform het interventiebeleid. Dit interventiebeleid is gepubliceerd op de website van de NVWA. Bij het afwijkende monster, vermeld bij vraag 3, heeft de NVWA een boete opgelegd. Ik ben van mening dat de NVWA juist heeft gehandeld.
Deelt u de mening dat de marges op de wettelijke normen betreffende de hoeveelheid teer, nicotine en koolmonoxide te ruim zijn geformuleerd door de NVWA om daarop goed te kunnen handhaven?
De NVWA heeft eigenstandig geen marges geformuleerd die zij toepast bij de handhaving van de wettelijk voorgeschreven maximumemissieniveaus. De meetonzekerheden zijn vastgelegd in de voorgeschreven ISO meetmethoden. De NVWA past deze voorgeschreven meetonzekerheden strikt toe.
Bent u van mening dat de NVWA in de handhaving de bescherming van de gezondheid van de consument als prioriteit heeft?
De NVWA bewaakt de veiligheid van voedsel en consumentenproducten en is bij het toezicht gehouden aan geldende wet- en regelgeving, zoals de Tabaks- en rookwarenwet.
Is u bekend dat de NVWA zich in de handhavingsdiscussie beroept op het bepaalde in artikel 2.1, tweede lid van de Tabaks- en rookwarenregeling, welk artikel voorschrijft gebruik te maken van NEN ISO 8243? Is het u bekend dat deze standaard alleen maar (via internet) te verkrijgen is tegen betaling van een substantieel bedrag, terwijl het hier toch gewoon om de Nederlandse wetgeving gaat? Zo ja, vindt u het wenselijk dat de burger voor dit soort vanuit gezondheidsoogpunt cruciale regels alleen kan kennisnemen via betaling aan een commerciële instelling? Zo nee, wat gaat u doen om aan deze situatie een einde te maken?
Ja, dat is mij bekend. Het gaat hier om een beschrijving van de te gebruiken meetmethode en apparatuur voor het afroken van sigaretten en hoe dit proces technisch juist uit te voeren.
Normen worden privaat ontwikkeld door partijen, die aan een normontwikkelingsproces willen deelnemen. Als gevolg daarvan worden normen beschermd door intellectueel eigendom. Er zijn normen die in Nederland worden ontwikkeld, NEN-normen, normen die in Europees verband worden vastgesteld, EN-normen, en normen die wereldwijd worden ontwikkeld, ISO-normen. In sommige gevallen kunnen normen zowel nationaal als internationaal overlappen. Er is dan bijvoorbeeld sprake van een NEN ISO norm. Als het om in Nederland ontwikkelde normen (NEN-normen) gaat zijn deze normen door de overheid afgekocht op het moment dat de normen in regelgeving verplicht worden gesteld. In dit geval gaat het om een norm die zowel nationaal als wereldwijd geldt. Het is nog niet mogelijk deze normen gratis ter beschikking te stellen zodat hiervoor moet worden betaald.
Het gaat in de door u gestelde vragen om technische protocollen/werkwijzen voor het afroken van sigaretten die voor de burger geen direct belang dienen maar door betaling wel toegankelijk voor hen zijn. De aanschaf van de normen via NEN bedraagt overigens voor ISO 8243 € 65,– / ISO 4387 € 98,– / ISO 8454 € 65,– / ISO 10315 € 65,– / ISO 10362–1 € 60,– / ISO 3308 € 130,–.
Ik vind het belangrijk dat rokers een beter beeld krijgen van wat zij in werkelijkheid binnen krijgen bij het roken van een sigaret. Informatie hierover is te vinden op de website van het RIVM: https://www.rivm.nl/tabak/filterventilatie/meetresultaten-van-tnco.
Zoals u weet wil ik van de ISO meetmethode af en maak ik mij daar hard voor in Europees verband (zie antwoord op vraag 13).
Is het u bekend dat de NVWA voor het toelaten van een ruime overschrijding van de maximale emissiewaarden voor sigaretten (de bekende 10 mg voor teer, 1 mg voor nicotine, 10 mg voor koolmonoxide) verwijst naar paragraaf 6.4, tabel 3, van NEN ISO 8243, in welke tabel die ruime marges van 20% voor teer en nicotine respectievelijk 25% voor koolmonoxide voorkomen, en wel zonder exact controleerbare onderbouwing? Zo ja, is het u ook bekend dat de rechtvaardiging voor deze ruime overschrijdingen wordt gemotiveerd met een verwijzing naar weer een andere ISO standaard (ISO/TR 22305), welke voor meer dan 200 euro via internet te koop is, maar die geen eigen wettelijke status heeft verkregen in de Nederlandse wetgeving? Zo ja, vindt u het wenselijk dat de burger voor dit soort vanuit gezondheidsoogpunt cruciale regels alleen kan kennisnemen via betaling aan een commerciële instelling? Zo nee, wat gaat u doen om aan deze situatie een einde te maken?
De juistheid van de teer, nicotine en koolmonoxide emissies moet volgens de Tabaksproductrichtlijn worden vastgesteld aan de hand van ISO-norm 8243. Dit betekent dat de in deze ISO norm opgenomen marges (meetonzekerheden) moeten worden gehanteerd. De deelnorm waarnaar in de NEN ISO 8243 wordt verwezen maakt onderdeel uit van die norm. NEN-normen zijn soms onderverdeeld in deelnormen. Aangezien het een onderdeel is van een norm waarnaar wettelijk wordt verwezen, is ook de deelnorm een verplichting. Voor mijn reactie ten aanzien van betalingen door de burger, zie mijn antwoord op vraag 7. Ook hier geldt dat ik van de ISO methoden af wil en mij daar in Europees verband hard voor maak (zie antwoord op vraag 13).
Is het u bekend dat bij gebruikmaking van de ISO-standaarden uit de Tabaks- en rookwarenregeling steeds gebruik moet worden gemaakt van een rookmachine die eveneens ISO-gestandaardiseerd is (ISO 3308), welke standaard in de Nederlandse wetgeving geen eigen wettelijke status heeft? Zo ja, is het u ook bekend dat deze rookmachine door CORRESTA, het wetenschappelijk bureau van de tabaksindustrie, is ontwikkeld? Zo ja, vindt u het wenselijk dat de tabaksindustrie hier een bepalende invloed uitoefent?
Ja, dit is mij bekend. De ISO 3308 heeft wel een wettelijke status want deze is voorgeschreven in de ISO methode 4387, die is voorgeschreven in de Tabaks- en rookwarenregeling. De invloed van de tabaksindustrie is ook de reden geweest dat het RIVM en de NVWA uit ISO / NEN zijn gestapt, zie Kamerbrief daarover die al is verzonden2.
Is het u bekend dat in de hiervoor genoemde ISO standaard ISO/TR 22305 op grond van een door CORRESTA (de Tabaksindustrie) geleverd onderzoek wordt geconcludeerd dat de overschrijdingsmarges verruimd moeten worden met circa 30% en dat deze verhoging daadwerkelijk is gerealiseerd middels een aanpassing van NEN ISO 8243, zodat wij nu te maken hebben met NEN ISO 8243, 2013? Zo ja, vindt u het wenselijk dat de tabaksindustrie hier een bepalende invloed uitoefent?
Het is mij bekend dat dit de intentie is geweest. Echter de norm is hier niet op aangepast. De invloed van de tabaksindustrie is de reden geweest dat het RIVM en de NVWA uit ISO / NEN zijn gestapt, zie Kamerbrief daarover die al is verzonden.
Is het u bekend dat de NEN grote invloed heeft op de totstandkoming van de ISO-standaarden die onderdeel van de tabakswetgeving zijn en dat de desbetreffende NEN commissie qua samenstelling volledig wordt gedomineerd door afgevaardigden van de tabaksindustrie? Zo ja, vindt u het wenselijk dat de tabaksindustrie hier een bepalende invloed uitoefent?
Ja, dat is mij bekend. De invloed van de tabaksindustrie is ook de reden geweest dat het RIVM en de NVWA uit ISO / NEN zijn gestapt, zie Kamerbrief daarover die al is verzonden.
Bent u het ermee eens dat de bepalende invloed van de tabaksindustrie op de ISO-rookmachine en de ISO-standaards in strijd is met artikel 5.3 van het WHO Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging, welk artikel bepaalt dat het vastleggen van het anti-tabaksbeleid moet worden afgeschermd tegen beïnvloeding door de Tabaksindustrie? Zo nee, waarom niet?
Artikel 5.3 van het WHO-kaderverdrag richt zich tot de Staat en zijn organen om te voorkomen dat contacten met de tabaksindustrie kunnen leiden tot beleidsbeïnvloeding. Het Nederlands Normalisatie-instituut (NEN) en het International Organization for Standardization (ISO) zijn geen organen van de staat, maar (inter)nationale organisaties die los staan van de overheid en die het vrij staat een bijdrage te leveren aan de vaststelling van (inter)nationale normen voor de bemonstering van tabaksproducten en de vaststelling van schadelijke stoffen daarin.
Uw voorganger uitte zijn zorgen over «sjoemelsigarettengate», en was voorstander van een Europese gevalideerde testnorm die in overeenstemming is met de werkelijkheid, welke stappen zijn inmiddels in Europees verband genomen om tot een eerlijke testmethode te komen? Als er nog niet veel vooruitgang is geboekt, welke stappen gaat u in deze zetten om tot een eerlijke testmethode in internationaal verband te komen zoals de Canadian-Intense methode, een test die wordt aanbevolen door het RIVM?2
Zoals u weet uit streef ik naar het gebruik van een onafhankelijke meetmethode voor het afroken van sigaretten die een meer realistisch beeld geeft van de TNCO-waarden die de roker binnenkrijgt. Ik richt mij op het overtuigen van andere Lidstaten en de Europese Commissie om zo de voorgeschreven meetmethoden in de TPD aan te passen. Inmiddels heeft een aantal landen (Noorwegen, Denemarken, Finland en IJsland) zich aangesloten bij dit streven en de Commissie door een brief verzocht de meetmethode aan te passen. Ik blijf mij ook de komende periode inzetten meer partners te verzamelen en de Commissie te overtuigen. Dit doe ik door middel van het sturen van brieven en het voeren van bilaterale gesprekken met bewindspersonen van andere Lidstaten en met de verantwoordelijke Commissaris.
Wilt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja, dat heb ik hierbij gedaan.
Blazers van ESD |
|
William Moorlag (PvdA), Henk Nijboer (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent u het advies van het RIVM van april 2019 naar siliciumcarbide-vezels (SiC-vezels)1 en herinnert u zich het rapport van de Gezondheidsraad uit 2012 over siliciumcarbide?2
Ja, beide zijn bekend.
Deelt u de zorgen, geuit door de Gezondheidsraad in 2012, ten aanzien van commerciële granulaire siliciumcarbide? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en tot welke andere inzichten bent u inmiddels dan wel gekomen? Op grond van welk onderzoek?
Er bestaat een onderscheid tussen granulair en vezelvormige SiC waarbij de laatste volgens het rapport van de Gezondheidsraad als carcinogeen (en dus als zeer zorgwekkende stof, ZZS) moeten worden beschouwd.
Op basis van het rapport van de Gezondheidsraad heeft Nederland in Europa een voorstel gedaan voor geharmoniseerde classificatie van siliciumcarbide vezels als «verondersteld kankerverwekkend voor de mens» (CLP carcinogeen categorie 1B). Dit voorstel is overgenomen door het Europees Chemicaliën Agentschap (ECHA). Het Europese besluitvormingsproces om de classificatie wettelijk bindend te maken loopt nog en zal naar verwachting in 2020 tot afronding komen.
Verbindt u consequenties aan het feit dat vaststaat dat bij de productie van siliciumcarbide SiC-vezels een ongewenst en kankerverwekkend bijproduct is? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Ja, het RIVM advies geeft aan dat SiC-vezels als carcinogeen beschouwd moeten worden en daarmee moeten ze als ZZS worden behandeld. Voor ZZS geldt dat emissies moeten worden voorkomen of geminimaliseerd. Het is aan het bedrijf en het bevoegd gezag, de provincie Groningen, om hiertoe maatregelen te nemen.
Deelt u de mening, dat ook al zou volgens de standaard procedure voor de SiC-vezels geen maximaal toelaatbaar risiconiveau voor lucht (MTR-lucht) worden afgeleid, dit niet mag betekenen dat de risico’s van dit product buiten beeld blijven? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het RIVM heeft in haar advies aangegeven dat er op dit moment te weinig gegevens zijn om een MTR voor SiC-vezels af te kunnen leiden. Het RIVM adviseert daarom om de voorgestelde MTR-lucht voor amfibool asbest (dat een vergelijkbare vezelstructuur kent3) te gebruiken als screeningswaarde voor het beoordelen of er mogelijk risico’s zijn. Dit is een soort worst case scenario. Om een volwaardige MTR-lucht voor SiC-vezels af te kunnen leiden, is veel aanvullende informatie nodig waarbij de kans reëel is dat de uiteindelijke norm minder streng wordt dan de nu geadviseerde norm.
Zijn de recente «blazers bij ESD-SIC bv in Farsum» aanleiding voor u om versneld te komen tot normstelling voor MTR-lucht voor SiC-vezels? Kunt u aangeven op welke termijn er een norm komt voor MTR-lucht voor Sic-vezels?
Zie antwoord vraag 4.
Blazers van ESD |
|
Henk Nijboer (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent u het bericht «Gronings dorp wordt er gek van: drie giftige stofwolken in een week»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat er drie keer in een week een zogenaamde blazer voorkwam? Heeft u weleens geroken wat een enorme stank dat met zich meebrengt?
Ik kan mij goed voorstellen dat het erg vervelend is voor omwonenden die met deze overlast te maken hebben.
Klopt het dat ESD ook kankerverwekkende deeltjes uitstoot? Waarom is dat niet per direct beëindigd?
Navraag bij het bevoegd gezag, de provincie Groningen, levert hierover de volgende informatie op. Bij ESD worden deeltjes uitgestoten die stoffen bevatten die bij voldoende hoge blootstelling kanker kunnen veroorzaken. Metingen van TNO tonen de aanwezigheid van onder andere de volgende stoffen aan: silicium carbidevezels (SiC) (langer dan 5 µm) en polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAKs, inclusief benzo[a]pyreen). Daarnaast komt ook arseen, cadmium, nikkel en vanadium vrij. Het is momenteel nog onbekend of de concentraties van deze stoffen in de buitenlucht zodanig zijn dat deze gezondheidseffecten veroorzaken. Het is belangrijk dat dit goed onderzocht wordt. De onderzoeken hiernaar zullen naar verwachting doorlopen tot minimaal eind 2019. Daarnaast is de provincie bezig met een handhavingsactie in het kader van de dwangsomprocedure (zie ook vraag 7). Ook hierbij worden metingen gedaan naar de aanwezigheid van SiC-vezels. Voor de vraag over het beëindigen verwijs ik naar het antwoord op vraag 7.
Zijn er risico’s voor de volksgezondheid? Zo ja, welke? Zo nee, hoe weet u dat zeker?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom is de voorlichting niet op orde? Kunnen kinderen in Farmsum nu wel of niet in de sneeuw spelen na een blazer?
De gemeente Delfzijl en de provincie Groningen geven hierover aan dat, naar aanleiding van de blazer op 24 januari 2019 waarbij SiC-vezels zichtbaar waren op de sneeuw, door de Veiligheidsregio Groningen de opschalingsfase (voor hulpdiensten) GRIP1 is afgekondigd. De communicatie lag vanaf dat moment bij de Veiligheidsregio. De gemeente Delfzijl heeft op dezelfde dag antwoorden op veel gestelde vragen op de website gepubliceerd en het klantcontactcentrum van de gemeente was die dag tot 22:00 uur telefonisch bereikbaar. Er heeft zich toen één vragensteller bij de gemeente gemeld. De informatie op de gemeentelijke website is daarna geactualiseerd. Er is veel aandacht in de regionale en lokale media voor de blazers bij ESD en zowel Provincie, Veiligheidsregio, GGD, TNO en gemeente hebben die media gevoed met relevante informatie. Voor de vraag over mogelijke gezondheidseffecten van SiC-vezels verwijs ik naar het antwoord op de vragen 3 en 4.
Kunnen mensen de groenten uit hun groentetuin veilig eten? Zo nee, als dit zo schadelijk is, waarom wordt er dan niet onmiddellijk opgetreden? Zo ja, waarom zaait de provincie dan deze verwarring?
De gemeente Delfzijl heeft, in afstemming met de GGD, de volgende informatie op haar website staan: tot 500 meter afstand van het bedrijf zijn overschrijdingen van de normen voor bodemkwaliteit niet uit te sluiten. Binnen een straal van 1.400 meter afstand rondom ESD staan geen woningen waarvoor de functie «wonen met tuin» geldt. Daarom worden, met de huidige inzichten, beperkingen op het eten van eigen groenten en eieren niet nodig geacht.
Het is wel belangrijk om de groenten goed te wassen voordat ze gegeten worden. Dat is een advies dat altijd geldig is.
Op basis van de beschikbare kennis en de analogie met asbestvezels, verwacht het RIVM niet dat er een gezondheidsrisico is door de mogelijke contaminatie van groenten met SiC-vezels. De beschikbare epidemiologische en toxicologische gegevens voor asbest tonen geen kankerverwekkende werking aan na orale inname.
Wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat 1) het aantal blazers afneemt, 2) illegale uitstoot direct wordt gestopt en 3) de voorlichting op orde is? Dit is toch geen doen zo?
Ik draag systeemverantwoordelijkheid voor het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving. Dit betreft de zorg voor de inrichting en werking van het VTH-stelsel als geheel, waarbij iedere partij zijn bevoegdheden en verantwoordelijkheden houdt. In dit geval is de provincie Groningen als bevoegd gezag verantwoordelijk voor de handhaving.
Navraag bij de provincie Groningen maakt nog duidelijk dat de Raad van State destijds bij de toetsing van een provinciale vergunning heeft geoordeeld dat blazers een niet te vermijden onderdeel van de bedrijfsvoering zijn. Daarop heeft de provincie Groningen het maatwerkbesluit2 «Blazers» genomen, waarin een rapportage- en onderzoeksplicht zijn opgenomen3. Dit besluit is gericht op het verminderen en zo mogelijk vermijden van de blazers. Volgens mededeling van de provincie houdt het bedrijf zich aan het gestelde in dit maatwerkbesluit.
De provincie heeft inmiddels een dwangsom opgelegd aan ESD voor het feit dat er ook siliciumcarbidevezels worden geëmitteerd. Dit was blijkens de dwangsombeschikking de provincie niet eerder bekend en daarom ook niet gereguleerd binnen de vergunning. De dwangsom is gericht op beëindiging van de emissies van SiC-vezels.
Voor het antwoord op de vraag over communicatie verwijs ik naar de beantwoording van vraag 5.
Gevaarlijke typen Ferroli-cv- ketels |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u de vervolguitzending van Kassa over «levensgevaarlijke» cv-ketels van Agpo Ferroli en tienduizenden huurders die hierdoor in onzekerheid verkeren?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja. Naar aanleiding van de uitzending van Kassa van 16 maart 2019 is de NVWA een onderzoek bij de producent gestart. In mijn antwoorden op Kamervragen van het Kamerlid Beckerman (SP) over Onveilige CV-ketels (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2328) heb ik de Kamer hierover geïnformeerd. De vervolguitzending van Kassa heeft geen nieuwe feiten aan het licht gebracht.
Hoe is het mogelijk dat cv-ketels van Ferroli met een gat in de behuizing wel onderhouden zijn maar het gat niet is gedicht, waardoor essentiële veiligheidsmaatregelen vanuit de fabriek zijn genegeerd? Welke consequenties heeft deze nalatigheid voor de betreffende onderhoudsbedrijven?
In de op 16 april 2019 aan uw Kamer toegezonden antwoorden op vragen over onveilige cv-ketels (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2328) heb ik gemeld dat de installateurs in 2009 van Ferroli aangescherpte onderhoudsadviezen hebben ontvangen. Ook heb ik uw Kamer gemeld dat de NVWA een onderzoek is gestart. Op de uitkomst daarvan kan ik niet vooruitlopen.
Klopt het dat er geen overeenstemming is tussen de twee grootste onderhoudsbedrijven in ons land over wat met Ferroli-ketels moet gebeuren, aangezien Feenstra stelt dat bij goed onderhoud de ketel kan blijven hangen en dat Breman stelt dat de cv-ketels vervangen moeten worden? Wat betekent dit voor de bewoners die een Ferroli-ketel hebben?
De NVWA neemt in het kader van het onderzoek ook contact op met onderhoudsbedrijven. Op de uitkomst van dit onderzoek kan ik niet vooruitlopen.
Zoals toegezegd in het Algemeen Overleg NVWA d.d. 23 april 2019 zal ik de Kamer voor de zomer informeren over de voortgang van het onderzoek.
Zijn er klachten of meldingen gedaan bij Ferroli en/ of de NVWA over deze typen ketels door onderhoudsbedrijven?
Bij Ferroli zijn er in de periode tussen 24 oktober 2013 en 19 maart 2019 door onderhoudsbedrijven 23 meldingen gedaan over deze typen ketels. Van deze meldingen hadden er drie betrekking op brand buiten de cv-ketel. De NVWA heeft in deze periode geen meldingen ontvangen. Op 16 april 2019 heb ik aan uw Kamer gemeld dat de NVWA een onderzoek is gestart naar aanleiding van de uitzending van het programma Kassa van 16 maart 2019 en de uitspraken deskundigen in dit programma. De NVWA heeft op 18 april 2019 van Kassa 40 bij dit programma binnengekomen meldingen ontvangen. Deze meldingen worden door de NVWA meegenomen bij het al lopende onderzoek.
Waarom stelt woningcorporatie Vestia dat de ketels niet vervangen hoeven worden (ook al zitten nog gaten in behuizingen) en wacht Vestia op een onderzoek van hun «contractpartij», oftewel van de fabrikant zelf wat niet onafhankelijk is? Wat is uw oordeel over deze gang van zaken in de richting van huurders van Vestia die zich grote zorgen maken?
Het hiervoor genoemde onderzoek van de NVWA is relevant voor alle ketels van Ferroli die in Nederland in gebruik zijn, waaronder cv-ketels in de huurwoningen van Vestia. Vestia zal maatregelen nemen die voortvloeien uit de bevindingen van het onderzoek van de NVWA. Dat Vestia een onderzoek van de fabrikant zelf afwacht, zoals in de vraag wordt gesteld, is niet correct.
In afwachting van de resultaten van het onderzoek van de NVWA neemt Vestia wel al een aantal maatregelen. Daarbij gaat het om:
Bent u met woningcorporatie Parteon en met onafhankelijk technisch onderzoeker P. Coppes eens dat alle gevaarlijke Ferroli-ketels zo snel mogelijk vervangen moeten worden? Zo ja, op welke termijn gaat dit gebeuren?
De NVWA heeft een onderzoek naar de cv-ketels gestart. Op de uitkomst daarvan kan ik niet vooruitlopen. Indien blijkt dat de cv-ketels niet aan de veiligheidseisen voor gastoestellen voldoet zullen passende maatregelen worden getroffen.
Zijn de betreffende vier typen Ferroli-ketels speciaal ontwikkeld voor woningcorporaties om zo de kosten te drukken? Zo ja, is dit ten koste gegaan van de brandveiligheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit navraag bij de woningcorporaties Vestia en Ymere blijkt dat het hier gangbare typen cv-ketels betreft die voor de algemene markt zijn ontwikkeld. Van speciaal voor woningcorporaties ontwikkelde Ferroli cv-ketels is geen sprake. Daarbij is het zo dat alle cv-ketels die op de markt worden gebracht moeten voldoen aan de Europese richtlijn voor gastoestellen. Toestellen die aan deze richtlijn voldoen worden geacht veilig te zijn.
Deelt u de mening dat de veiligheid van bewoners altijd voorop moet staan en niet de kosten? Zo nee, waarom niet?
Veiligheid van bewoners staat voor mij altijd voorop. Daarom zijn in de wet voorwaarden gesteld aan de veiligheid van cv-ketels en werkt het kabinet aan een wettelijk stelsel om werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties onder certificering te brengen (om het aantal incidenten met koolmonoxide terug te brengen). Bij dit wettelijk stelsel staat de veiligheid van installaties voorop. Hiertoe voorziet het stelsel erin dat werkzaamheden volgens door de Minister van BZK aangewezen certificatieschema’s worden uitgevoerd en dat, nadat werkzaamheden (installatie en onderhoud) zijn uitgevoerd, de installatie door een vakbekwaam persoon wordt gecontroleerd alvorens de installatie (opnieuw) in bedrijf te stellen.
Deelt u de mening dat het voor huurders en huiseigenaren makkelijker moet worden om klachten te melden over hun cv-ketels? Zo ja, hoe kan dat snel worden geregeld?
In het algemeen geldt voor huurders dat ze bij klachten altijd direct contact met de verhuurder kunnen opnemen. Voor huiseigenaren geldt dat ze voor klachten/controle/onderhoud altijd direct contact kunnen opnemen met de installateur.
Daarnaast kan iedereen klachten over cv-ketels melden bij de NVWA.
Hiermee zijn er voldoende mogelijkheden om klachten te melden.
Kunt u deze vragen en de nog openstaande Kamervragen over wederom onveilige cv-ketels beantwoorden vóór het debat over wijziging van de Woningwet in verband met de introductie van een stelsel van certificering voor werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties plaatsvindt?2
Ja.
Het bericht 'Kinderdagverblijf Montessori Bilthoven op slot: onveilig, vies en ongezond' |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Kinderdagverblijf Montessori Bilthoven op slot: onveilig, vies en ongezond»?1
Ja.
Vindt u het ook zorgwekkend dat het kinderdagverblijf zeer onveilig, vies en ongezond voor kinderen is? Is het waar dat dit kinderdagverblijf al eerder op de vingers is getikt? Welke oplossing komt er voor de kinderen voor wie er nu geen kinderopvang meer is?
In algemene zin vind ik dat kinderen en hun ouders erop moeten kunnen vertrouwen dat de kinderopvang van hun keuze veilig, gezond en pedagogisch verantwoord is. Daarom zijn er wettelijke eisen gesteld waar alle kinderopvangorganisaties aan moeten voldoen.
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het toezicht op deze eisen. GGD’en voeren dit toezicht in opdracht van gemeenten uit en kunnen gemeenten een handhavingsadvies geven. Het is vervolgens aan de gemeente om te besluiten of en zo ja welk handhavingsinstrument wordt ingezet. De inspectierapporten die de GGD oplevert zijn openbaar en te vinden in het landelijk register kinderopvang2 (LRK). Uit het LRK blijkt dat het betreffende kinderdagverblijf de afgelopen jaren vaak is geïnspecteerd. Tijdens deze inspecties zijn regelmatig één of meerdere overtredingen geconstateerd en heeft de gemeente regelmatig handhavend opgetreden.
De gemeente De Bilt heeft mij laten weten dat de betreffende opvanglocatie – na een gedwongen sluiting van 7 dagen – inmiddels aan de gestelde kwaliteitseisen voldoet en weer open is. Daarbij heeft de gemeente aangegeven dat wanneer uit een toekomstige inspectie blijkt dat er opnieuw sprake is van één of meerdere ernstige overtredingen, de opvanglocatie definitief gesloten wordt.
Bent u bekend dat achter het kinderdagverblijf Montessori Bilthoven een investeringsclub zit, te weten dat Vastplan BV? Is het waar dat deze investeringsclub al eerder in opspraak is geraakt bij kinderopvangcentra in Arnhem?2 3
Ja. In 2016 heeft de toenmalige Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid u bericht5 over het in opspraak geraakte kinderopvangcentrum in Arnhem. Ook daar hebben gemeente Arnhem en GGD handhavend opgetreden om zorg te dragen voor een veilige en gezonde kinderopvang.
Hoe kan het dat deze in opspraak geraakte investeringsclub in andere steden kan blijven doorgaan met onveilige, vieze en ongezonde kinderdagverblijven? Hoe werken lokale Gemeentelijke gezondheidsdiensten (GGD’s) en gemeenten samen om deze wanpraktijken te voorkomen? Gaat u ervoor zorgen dat er een betere uitwisseling komt tussen GGD’s en tussen regio’s en gemeenten? Hoe gaat u er verder voor zorgen dat deze in opspraak geraakte investeringsclubs nog meer onveilige kinderdagverblijven kan exploiteren?
Inspecties in de kinderopvang zijn gericht op elke afzonderlijke kinderopvanglocatie, zodat de toezichthouder gericht kan kijken dáár waar voor kinderen gezorgd wordt. Dit houdt ook in dat overtredingen op één kinderopvanglocatie niet automatisch leiden tot maatregelen bij een andere locatie van dezelfde houder. Wel kunnen uitkomsten van inspecties op een locatie gevolgen hebben voor de intensiteit van het toezicht op andere locaties van dezelfde houder. Gemeenten en GGD’en kunnen gezamenlijk beoordelen wanneer dit nodig is en hoe dit kan worden vormgegeven.
Van de gemeente De Bilt heb ik begrepen dat er in dit specifieke geval nauw is en wordt samengewerkt met de regionale GGD. De gemeente en GGD hebben besloten om – na de geconstateerde overtredingen in combinatie met de inspectiehistorie van het betreffende kinderdagverblijf – alle andere locaties van dezelfde houder in de betreffende regio te inspecteren en het toezicht op deze locaties de komende tijd te intensiveren.
Uitwisseling van kennis en informatie tussen GGD’en en tussen gemeenten gebeurt op verschillende manieren. Lokaal is er intensief overleg tussen GGD en gemeente, bijvoorbeeld over de resultaten van het toezicht. Op regionaal niveau zijn er periodieke bijeenkomsten voor en door GGD’en en gemeenten. Op landelijk niveau faciliteren GGD GHOR Nederland en VNG uitwisseling van kennis en informatie, onder meer via een online platform en landelijke bijeenkomsten.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als investeringsclubs, ten koste van de kwaliteit van kinderdagverblijven en ook de zorg van kinderen, heel veel winst willen maken?
Ik hecht belang aan kwalitatief goede kinderopvang die financieel en fysiek toegankelijk is voor ouders en voor kinderen. Het is een plek die ouders in staat stelt hun arbeid- en zorgtaken te combineren, een plek waar zij hun kinderen met een gerust hart naar toe laten gaan, én een plek waar kinderen kunnen groeien in hun ontwikkeling. Investeringen in de kinderopvangsector helpen bij het bij elkaar brengen van vraag en aanbod en bij het bieden van meer keuzemogelijkheden voor ouders. Vanwege het grote publieke belang van kinderopvang krijgen ouders middels de kinderopvangtoeslag een financiële tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang. Om te participeren in de sector en om een bijdrage te leveren aan het publieke belang, moeten alle kinderopvangorganisaties en diens investeerders voldoen aan de wet- en regelgeving, zodat ouders erop kunnen vertrouwen dat de kinderopvang van hun keuze veilig, gezond en pedagogisch verantwoord is.
In een studie naar de marktwerking in de kinderopvang die CPB in 2011 Kinderopvang in Kaart6 heeft uitgevoerd, wordt geconcludeerd dat de commercialisering van de markt de publieke belangen niet heeft geschaad. Ook heeft commercialisering van de sector niet geleid tot kosteneffectiviteit. De weglek van publieke middelen naar ondernemers is een beeld dat zich niet in de cijfers laat zien.
Ik ben mij bewust dat dit een onderzoek is dat al enkele jaren oud is. Ik heb echter nog geen signalen gehad dat dit beeld over de jaren is veranderd. Ook het Landelijke Kwaliteitsmonitor Kinderopvang (LKK), dat Sardes en Universiteit Utrecht in opdracht van mijn ministerie uitvoert, laat geen kwaliteitsdaling zien.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat investeringsclubs die geld willen verdienen ten koste van kinderen uitgesloten worden bij de opvang van kinderen? Bent u bereid om wetgeving te maken om deze winstgedreven investeringsclubs uit de kinderopvang te weren?
Het primaire belang is dat kinderopvangorganisaties voldoen aan wet- en regelgeving en dat ouders kunnen kiezen voor goede, veilige en financieel toegankelijke kinderopvang. Dit zodat zij hun arbeid- en zorgtaken kunnen combineren op een wijze die het meest passend is voor hun situatie en wensen. Hier is de Wet Kinderopvang voor gemaakt en daar houden de GGD-en toezicht op. De wettelijke verplichtingen gelden voor alle organisaties, en daarmee voor alle organisatievormen en financieringsvormen die actief willen zijn in de sector.
Kunt u deze vragen voor het rondetafelgesprek over private equity in de kinderopvang op 16 mei 2019 beantwoorden?
Ik streef naar een tijdige beantwoording van de vragen.