De aflevering van Zondag met Lubach ‘de slacht & NVWA’ |
|
Tjeerd de Groot (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Wat zijn de consequenties van het tekort aan dierenartsen werkzaam voor de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) die het slachtproces binnen slachthuizen in de gaten houden?1
Het genoemde tekort aan dierenartsen heeft geen directe consequenties voor de uitvoering van de keuringen die worden uitgevoerd op het slachtproces. De bedrijven vragen de keuringen aan bij de NVWA en de dierenartsen worden ingezet voor de uitvoering van deze keuringen. De dierenartsen leggen op basis van hun deskundigheid keuringsbeslissingen vast. Hierbij gaat het zowel over dierenwelzijn als voedselveiligheid.
Ten algemene leidt het tekort aan dierenartsen wel tot een hogere werkdruk. Dit heeft als gevolg dat er minder ruimte is voor opleidingen, werkoverleg en andere vormen van afstemming tussen dierenartsen. Dit wordt opgepakt in het kader van de maatregelen die worden ondernomen naar aanleiding van het 2Solve onderzoek (Kamerstuk 28 286 en 26 991, nr. 1065). Binnenkort wordt uw Kamer daar nader over geïnformeerd.
Tevens worden er door de NVWA (mede in het kader van de Brexit) goede stappen gezet om de vacatures van toezichthoudende dierenartsen te vullen, onder andere door het werven van dierenartsen uit andere EU-lidstaten (Kamerstuk 23 987, nr. 370).
Hoeveel studenten starten ieder jaar met de opleiding diergeneeskunde en kunt u dit cijfer uitsplitsen naar de verschillende richtingen die gekozen kunnen worden?
Er zijn ieder jaar 225 plaatsen in de bachelor diergeneeskunde die gevuld worden. Na succesvolle beëindiging van de bachelor stroomt men door naar de master diergeneeskunde. Aan het begin van de master wordt de keuze voor een afstudeerrichting gemaakt. De faculteit Diergeneeskunde biedt drie masterprogramma’s aan: Geneeskunde van gezelschapsdieren (GD), Gezondheidszorg landbouwhuisdieren en veterinaire volksgezondheid (LHD) en Gezondheidszorg paard (P). Tussen 2014 en 2018 zijn er gemiddeld 158 diploma’s per jaar uitgereikt aan studenten die hun diergeneeskunde master hebben afgerond. De verhouding binnen deze groep afgestudeerden is 55% GD, 30% LHD en 15% P.
Klopt het dat de verhouding tussen het aantal afgestudeerde landbouwhuisdierenartsen en gezelschapsdierenartsen nu scheef loopt en wat zijn de toekomstige verwachtingen?
In de periode voor 2017 werden studenten met een affiniteit met landbouwhuisdieren door middel van een decentrale selectie geselecteerd voor de opleiding diergeneeskunde. Daarbij werd vastgelegd dat de student, na het succesvol afronden van de bachelor, de master LHD ging volgen. In het nieuwe systeem van decentrale selectie worden studenten niet op deze specifieke affiniteit getoetst en toegelaten. Het gevolg hiervan is momenteel nog niet met zekerheid vast te stellen, aangezien decentrale selectie pas vanaf studiejaar 2017/2018 is ingevoerd. De algemene verwachting is echter dat deze nieuwe wijze van selectie leidt tot een kleiner aantal studenten met een voorkeur voor het master programma LHD.
In Nederland studeren momenteel meer dierenartsen af in de richting van GD dan LHD. Het succesvol beëindigen van de masteropleiding leidt tot het verkrijgen van het diploma «algemeen bevoegd dierenarts». Dierenartsen afgestudeerd in andere richtingen dan LHD kunnen ook werkzaam zijn als NVWA-controleur in het slachthuis.
Wat was het gevolg van het afschaffen van de decentrale selectie voor de opleiding diergeneeskunde waarbij studenten met een voorkeur voor landbouwhuisdieren en veterinaire volksgezondheid voorkeur genoten?
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u mogelijkheden om de toestroom van studenten tot de landbouwhuisdieren richting de maatschappelijke vraag te verhogen en welke activiteiten nemen de onderwijsinstellingen daartoe?
Een goede studiekeuze begint met goede voorlichting, waaronder voorlichting over de arbeidsmarktvraag. De faculteit diergeneeskunde informeert (bachelor)studenten voor en tijdens hun opleiding over de mogelijkheden van de master LHD en probeert studenten op deze manier te motiveren voor deze master te kiezen.
Tegelijkertijd is het van belang te benadrukken dat elke afgestudeerde dierenarts algemeen bevoegd is en om die reden kan voldoen aan de maatschappelijke vraag om als NVWA-controleur aan het werk te gaan.
Klopt het dat er circa 70 Nederlandse dierartsen afstuderen in Vlaanderen? Zo ja, welke motieven hebben zij om de studie in België en niet in Nederland te volgen?
Het klopt dat er Nederlandse studenten afstuderen van de opleiding diergeneeskunde in Vlaanderen. Dit zijn voor een deel studenten die uitgeloot of niet toegelaten zijn in Utrecht en graag de opleiding diergeneeskunde willen doen. Andere motieven kunnen zijn de hoogte van het collegegeld of de inhoud van het curriculum. In België is geen toelatingsexamen en geen numerus fixus.
Klopt het dat de Vlaamse overheid strenger wil gaan selecteren en minder buitenlandse studenten wil toelaten tot deze studie? Zo ja, wat is daarbij het gevolg voor de Nederlandse studenten en het aantal dierenartsen dat in de toekomt zal afstuderen?
De nieuwgevormde Vlaamse regering is voornemens het aandeel buitenlandse studenten voor de opleiding Diergeneeskunde te beperken via een numerus clausus of fixus. Hierdoor zullen er mogelijk minder Nederlandse studenten diergeneeskunde kunnen studeren in Vlaanderen. Mijn inschatting is dat dit Vlaamse voornemen volgens Europese regels niet mogelijk is. EER-studenten mogen niet anders behandeld worden dan Belgische studenten.
Kan worden gesteld dat het aantal dieren die in Nederland wordt geslacht te hoog is om de voedselveiligheid nog te garanderen daar er een tekort is aan controleurs en dierenartsen?
Er kan niet puur op basis van aantallen geslachte dieren gesteld worden dat een capaciteitstekort in het toezicht leidt tot risico’s voor de voedselveiligheid.
Vanuit de wetgeving is dwingend voorgeschreven dat elk dier vóór en na het slachten beoordeeld wordt op risico’s voor de voedselveiligheid. Deze keuringen worden door de NVWA uitgevoerd ondanks het bestaande capaciteitstekort.
De NVWA richt haar toezicht, daar waar mogelijk, steeds risicogerichter in en de meeste capaciteit wordt gericht op de hoogste risico’s. Bepaalde diercategorieën vragen meer aandacht en tijd bij de keuringen vanwege de hogere risico’s voor de voedselveiligheid. De NVWA houdt rekening met deze diercategorieën bij de keuring en past ook haar toezichtregime daarop aan.
Alleen vlees van dieren dat als veilig wordt beoordeeld, komt in aanmerking voor humane consumptie. Het is belangrijk om hierbij te benadrukken dat het de primaire verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven is om de voedselveiligheid te borgen. De NVWA houdt toezicht op de naleving van de wettelijke regels, die aan de producenten van levensmiddelen gesteld zijn om de voedselveiligheid te waarborgen.
Het bericht dat op 20 plekken in Noord-Brabant de gevaarlijke legionellabacterie loert |
|
Jaco Geurts (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u het bericht gelezen dat op 20 plekken in Brabant de gevaarlijke legionellabacterie loert?1
Ja.
Sinds wanneer is het u bekend dat uit onderzoek is gebleken dat er 81 afvalwaterzuiveringsinstallaties zijn met een «verhoogd risico», hetgeen wil zeggen dat legionellaverspreiding hier «aannemelijk tot zeer aannemelijk» is? Wat heeft u sindsdien met die informatie gedaan?
Ik ben hiermee bekend sinds het RIVM hierover een rapport heeft uitgebracht, getiteld Inventarisatie van legionellarisico’s bij afvalwaterzuiveringsinstallaties (RIVM Briefrapport 2019–0061). Ik heb het rapport – met de Adviesbrief van het Deskundigenberaad – bij brief van 13 juni 2019 aan u toegezonden (Kamerstuk 27 625, nr. 472). In de brief heb ik vermeld welke acties onder meer door de bevoegde gezagen worden uitgevoerd naar aanleiding van het rapport. Daarnaast is medio 2019 vanuit mijn ministerie een brief over de uitoefening van toezicht aan de omgevingsdiensten gestuurd, met afschrift aan IPO en VNG.
Overigens is sinds het uitbrengen van het rapport één afvalwaterzuiverings-installatie met verhoogde risicofactoren, die tijdens het onderzoek nog in aanbouw was, in gebruik genomen. Daarmee is het aantal afvalwaterzuiveringsinstallaties met een verhoogd risico nu 82.
Kunt u aangeven welke instanties bij de genoemde 81 locaties verantwoordelijk zijn voor het toezicht op de naleving van wettelijke voorschriften en de handhaving daarvan?
De verantwoordelijkheid voor toezicht en handhaving ligt op grond van de Wet milieubeheer (en de toekomstige Omgevingswet) bij de gemeente dan wel de provincie, afhankelijk van de kenmerken van de installatie. Toezicht, handhaving en vergunningverlening worden in hun opdracht uitgevoerd door de omgevingsdiensten.
Kunt u tevens aangeven wat deze instanties sinds september 2018 aan handhaving op de betrokken locaties gedaan hebben?
Afhankelijk van de situatie omtrent de afvalwaterzuivering (alleen risicovol, of risicovol met aanwezigheid van legionella) zijn bedrijven verzocht om maatregelen te nemen om verspreiding van legionella tegen te gaan. Of daadwerkelijk sprake is van handhaving indien bedrijven niet vrijwillig overgaan tot het nemen van maatregelen is niet bekend, omdat Omgevingsdienst NL geen zicht heeft op de acties die elke individuele omgevingsdienst heeft genomen.
Kunt u aangeven in welke installaties de gevaarlijke bacterie inmiddels daadwerkelijk is aangetroffen en of aldaar onmiddellijk maatregelen zijn genomen?
Na afronding van de landelijke inventarisatie waren er 20 installaties bekend waar legionella in is aangetroffen. Dit betrof zowel afvalwaterzuiveringen bij bedrijven als rioolwaterzuiveringen van de waterkwaliteitsbeheerders. Recent is er nog een zuivering bijgekomen waar inmiddels ook legionella in is aangetroffen. Kortom, het aantal zuiveringen met legionella is geen statisch aantal. Voor Noord-Brabant kan gemeld worden dat bij alle besmette zuiveringen maatregelen zijn genomen om verspreiding via de lucht te voorkomen, dan wel het verspreidingsrisico te verlagen door het treffen van andere maatregelen.
Deelt u de visie van de Omgevingsdienst Brabant Noord (ODBN), dat privacywetgeving niet zou toestaan dat alle risicolocaties openbaar gemaakt worden? Zo ja, waar baseert de ODBN zich juridisch op? Zo nee, bent u bereid die locaties wel openbaar bekend te maken?
In het artikel in De Gelderlander staat dat de ODBN de locaties niet openbaar wilde maken vanwege de privacywetgeving. Dit is onjuist. De ODBN geeft aan, aan de journalist te hebben laten weten dat de ODBN de locaties niet openbaar maakt omdat het besluit tot openbaarmaking bij het bevoegd gezag ligt: de provincies en gemeenten. Ik onderschrijf dit standpunt.
Kunt u bevestigen dat er nauw wordt samengewerkt tussen de bevoegde gezagen, de omgevingsdiensten, het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Kunt u aangeven wie deze samenwerking coördineert en wat het resultaat van die samenwerking is?
Er is de afgelopen tijd op initiatief van Omgevingsdienst NL overleg geweest, waarbij onder meer de omgevingsdiensten, IPO, VNG, Infomil en het Ministerie van IenW zijn uitgenodigd. Dit heeft tot nu toe geresulteerd in concepten voor model-brieven en model-voorschriften, die door de omgevingsdiensten kunnen worden gebruikt om betreffende bedrijven aan te schrijven. Daarnaast zijn tijdens het overleg veel ervaringen en gegevens uitgewisseld, die relevant zijn voor het uitoefenen van toezicht en handhaving.
Kunt u aangeven of de betrokken bedrijven hun werknemers op de hoogte hebben gesteld van de risico’s die zij kunnen lopen?
Of, en zo ja, welke bedrijven hun werknemers op de hoogte hebben gesteld van de risico’s die zij kunnen lopen, is een verantwoordelijkheid van de betreffende bedrijven. Op basis van de Arbowet is de werkgever verplicht om ervoor te zorgen dat de werknemers doeltreffend worden ingelicht over de te verrichten werkzaamheden en de daaraan verbonden risico’s, alsmede over de maatregelen die erop gericht zijn deze risico’s te voorkomen of te beperken. De Inspectie SZW is toezichthouder. Dat toezicht is gericht op de naleving van de wet- en regelgeving over arbeidsomstandigheden.
Heeft u de overtuiging dat de betrokken bedrijven hun eigen verantwoordelijkheid serieus nemen om nadelige gevolgen voor de volksgezondheid zoveel mogelijk te voorkomen of beperken? Waarop baseert u uw antwoord?
Op basis van het eerdergenoemde overleg met onder meer de Omgevingsdiensten, is de inschatting dat de meeste bedrijven hun verantwoordelijkheid serieus nemen. Dit bleek ook uit het eerdergenoemde RIVM-rapport, waarin vermeld is dat ruim de helft van de bedrijven ten tijde van het uitbrengen van het rapport al preventieve maatregelen had genomen of daartoe voorbereidingen had getroffen. Tevens vinden er op initiatief van diverse brancheverenigingen gesprekken plaats waaruit naar voren komt dat het bedrijfsleven nader onderzoek wil doen naar passende maatregelen die effectief zijn om verspreiding van legionella te voorkomen.
Herinnert u zich dat u eerder heeft aangegeven dat nieuwe problemen voor volksgezondheid en milieu als gevolg van het zuiveren van afvalwater vanzelfsprekend waar mogelijk voorkomen moeten worden? Hebben de bedrijven die verantwoordelijk zijn voor de bedoelde 81 locaties zich voldoende vergewist van hun eigen verantwoordelijkheid?
Ja, dat heb ik aangegeven in antwoord op eerdere Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 315). Ik reken erop dat, waar dat nodig is, de omgevingsdiensten – namens de betreffende bevoegde gezagen – wettelijke bevoegdheden inzetten om de bedrijven te bewegen tot het nemen van preventieve maatregelen. Naar mijn oordeel pakken ook de bevoegde gezagen hun verantwoordelijkheid goed op.
Het bericht ‘Internationale deskundigen in Nederland bij elkaar over sjoemelsigaretten’ |
|
Henk van Gerven |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Kunt u de volledige deelnemerslijst van de bijeenkomst bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) op 18 en 19 november jl., waar gesproken werd over de laatste wetenschappelijke inzichten op het terrein van filterventilatie van sigaretten – de zogenoemde sjoemelsigaretten – en de impact op gezondheid en rookgedrag, toesturen?1
Ik ben hierover in overleg getreden met het secretariaat van het kaderverdrag van de WHO inzake tabaksontmoediging (FCTC). Het secretariaat gaat zeer zorgvuldig om met de informatie die ze verspreidt. Namen van experts worden niet vrijgegeven om deze mensen zonder inmenging van de tabaksindustrie hun werk te laten doen. De landen van waaruit de experts aanwezig waren kunnen wel worden gedeeld. De landen waar de experts vandaan kwamen zijn: Australië, Canada, Europese Unie (Commissie), Libanon, Duitsland, Griekenland, Jamaica, Japan, Nederland, Noorwegen, Filippijnen, Senegal, Singapore, Sudan, Zweden en de Verenigde Staten. Alle deelnemers aan bijeenkomsten van het FCTC-verdrag zijn overigens verplicht een belangenverklaring (declaration of interest) in te vullen die wordt gecontroleerd door het secretariaat zodat de tabaksindustrie wordt geweerd van deze bijeenkomsten.
Kunt u aangeven wat er precies besproken is tijdens deze bijeenkomst bij het RIVM? Kunt u de volledige agenda van deze bijeenkomst aan de Kamer doen toekomen?
De meeting stond in het teken van het verkrijgen van de laatste wetenschappelijke inzichten op het terrein van de impact van filterventilatie op gezondheid en rookgedrag. Het RIVM heeft bijvoorbeeld een presentatie gegeven over de historie van filterventilatie en de perceptie er van door de consument. Aan de hand van de verschillende presentaties is er door de deskundigen gediscussieerd en wordt een rapport opgemaakt dat wordt aangeboden aan de Conference of the Parties (COP) van het FCTC-verdrag die in november 2020 in Den Haag plaatsvindt. Zestig dagen voor de COP zal het rapport en een samenvatting van wetenschappelijke papers die zullen verschijnen beschikbaar worden gesteld via de website van het FCTC. Deze documenten zijn voor iedereen toegankelijk. Conform de regels van het FCTC-secretariaat kan de agenda van de bijeenkomst niet buiten de groep van aanwezigen gedeeld worden.
Wat zijn volgens deze internationale deskundigen de laatste wetenschappelijke inzichten op het terrein van filterventilatie van sigaretten – de zogenoemde sjoemelsigaretten – en de impact op gezondheid en rookgedrag?
Zoals hierboven beschreven zal naar aanleiding van de bijeenkomst het rapport worden opgesteld. Ik kan u daarom hierover nu nog niet informeren. U kunt deze documenten zestig dagen voor COP 9 zelf bekijken op de website van het FCTC (https://www.who.int/fctc/en).
Welke afspraken zijn er door de aanwezigen precies gemaakt tijdens deze bijeenkomst bij het RIVM? Kunt u daarbij ook aangeven welke afspraken er specifiek zijn gemaakt in het kader van de voorbereidingen op de internationale COP9 conferentie over tabaksontmoediging die volgend jaar in Den Haag plaatsvindt?
Er zijn geen afspraken gemaakt ter voorbereiding op COP, het ging hier om een wetenschappelijke bijeenkomst. De afspraak die is gemaakt is dat er een rapport wordt opgesteld en een samenvatting van papers beschikbaar wordt gesteld zestig dagen voor COP.
Is er een verslag beschikbaar van deze bijeenkomst van internationale deskundigen over sjoemelsigaretten? Zo ja, kan de Kamer dat verslag ontvangen? Zo nee, waarom niet?
Er is nog geen verslag van de bijeenkomst en zoals ik bovenstaand heb aangegeven, zal het rapport en een samenvatting van wetenschappelijke papers die zullen verschijnen beschikbaar worden gesteld via de website van het FCTC. Deze documenten zijn voor iedereen toegankelijk.
Het bericht 'Cosun: verwerking in gevaar door PFAS norm' |
|
Helma Lodders (VVD), Erik Ziengs (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Cosun: verwerking in gevaar door PFAS norm»?1
Ja.
Wat vindt u er van dat de verwerking van aardappelen, suikerbieten en cichoreiwortels in gevaar komt door de strenge PFAS-norm?
Op 1 december 2019 heb ik het tijdelijk handelingskader PFAS aangepast waarin het gebruik van tarragrond is verduidelijkt en is een tijdelijke landelijke achtergrondwaarde vastgesteld. Het is hierdoor weer mogelijk om grond afkomstig van de verwerking van aardappelen, suikerbieten en cichoreiwortels (zogenaamde tarragrond) met een fabrikant eigen verklaring toe te passen in een functionele toepassing op de landbodem.
Realiseert u zich dat de sector in grote problemen is gekomen nu bij de door weersomstandigheden natte oogst van dit jaar ook nog eens extra grond (tarra) naar de fabrieken wordt meegeleverd en de sector extra kosten moet maken om de grond af te voeren? Wat heeft u de afgelopen weken gedaan om de problemen te minimaliseren? Kunt u inzicht geven in de kosten?
Ja, daarom is hard gewerkt aan de afleiding van een tijdelijke landelijke achtergrondwaarde en is het tijdelijk handelingskader op 29 november 2019 aangepast. Daarnaast ben ik in gesprek geweest met de Vereniging voor de Aardappelverwerkende Industrie en de Suikerunie over de problemen met tarragrond en het gebruik van de fabrikant eigen verklaring. Inmiddels wordt de Fabrikant eigen verklaring weer gebruikt als milieuverklaring en kan de tarragrond weer worden afgezet.
Bent u op de hoogte van het gebruik van Fabrikant-eigenverklaring? Zo ja, bent u bekend dat PFAS niet is opgenomen op de lijst: bijlage b van de Regeling bodemkwaliteit? Sinds wanneer bent u op de hoogte dat PFAS niet op deze lijst is opgenomen en welke stappen heeft u gezet om de problemen van de landbouw in kaart te brengen?
Ja, ik ben op de hoogte van de Fabrikant eigen verklaring en ben ook van mening dat een partijkeuring niet de noodzakelijke structurele oplossing biedt. Sinds de tijdelijke landelijke achtergrondwaarde per 1 december 2019 bekend is, kan de Fabrikant eigen verklaring van de producent worden aangevuld met informatie over PFAS in tarragrond en weer als milieuverklaring worden gebruikt. De producent moet dit laten verifiëren door een certificerende instelling. Aan de hand van het PFAS-gehalte in de Fabrikant eigen verklaring kan worden bepaald voor welke toepassingen op de landbodem de tarragrond kan worden gebruikt.
Deelt u de mening dat inzet op individuele partijkeuringen geen oplossing is en dit ook niet als oplossingsrichting kan worden gegeven? Zo nee, kunt u aangeven op basis van welke argumenten u een andere mening bent toegedaan? Wat zijn de (financiële) gevolgen voor de sector?
Zie antwoord vraag 4.
Is de landbouwsector actief uitgenodigd voor de taskforce PFAS? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid om deze sector gezien de urgente problematiek uit te nodigen voor deze taskforce? Zo nee, waarom niet?
De brancheorganisatie voor de ondernemers in groen, grond en infra (Cumela) neemt deel aan de Taskforce. Deze brancheorganisatie heeft het knelpunt met betrekking tot de tarragrond ingebracht in de Taskforce.
Kunt u aangeven of de Voorhang ontwerpbesluit versnelling gebiedsspecifiekbeleid voor PFAS ook van toepassing is op de agrarische sector om de bodemkwaliteitskaarten op orde te brengen? Zo nee, waarom niet en welke actie gaat u op dit punt uitzetten?
Wanneer binnen het agrarisch gebied wordt gewerkt met een bodemkwaliteitskaart kan een gewijzigde kaart ook met een verkorte procedure versneld worden vastgesteld. De agrarische sector kan bij grondverzet – binnen het gebied – de bodemkwaliteitskaart als milieu hygiënische verklaring gebruiken en hoeft dan geen bodemonderzoek op PFAS uit te voeren. Daarnaast kunnen met gebied specifiek beleid lokale maximale waarden worden vastgesteld waardoor meer ruimte ontstaat voor het toepassen van tarragrond.
Het bericht dat de lucht op achterstandsscholen vuiler is |
|
Peter Kwint , Cem Laçin |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Wat vindt u van de conclusie van het onderzoek van OneWorld en De Groene Amsterdammer dat kinderen op achterstandsscholen ongezondere lucht inademen?1
Het kabinet vindt schone lucht van levensbelang.2 Daarom werken we met het Schone Lucht Akkoord, samen met decentrale overheden, aan het verbeteren van de buitenluchtkwaliteit voor iedereen. Daarnaast werken we samen met decentrale overheden aan het, waar nodig en wenselijk, versterken van het beleid rondom kwetsbare bestemmingen zoals scholen. Ik vind het belangrijk dat kinderen onderwijs krijgen in een gezonde en veilige omgeving.
Waar ik niet in mee kan gaan is de algemene conclusie zoals geschetst in de vraagstelling. Gemeenten en scholen kunnen geld krijgen om risico’s op onderwijsachterstanden bij kinderen tegen te gaan. Op basis van de onderwijsachterstandenindicator van het CBS ontvangt ongeveer de helft van de basisscholen in Nederland hier in meer of mindere mate geld voor.
Bij navraag bij de gemeente Amsterdam geeft de gemeente aan dat zij zich niet herkent in de feitelijke constateringen en het verband dat in het artikel wordt gelegd.
Hoeveel fijnstofzones zijn er op dit moment in Nederland en waar bevinden deze zones zich? En wordt periodiek opnieuw bekeken waar deze zones liggen?
In het onderzoek van OneWorld en de Groene Amsterdammer wordt de term «fijnstofzone» gebruikt voor gebieden die onder de Amsterdamse Richtlijn gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit vallen. Deze richtlijn wijkt af van het landelijke Besluit gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit, doordat het besluit zich beperkt tot locaties waar de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit worden overschreden. Beide richtlijnen hebben alleen betrekking op nieuwe locaties en substantiële uitbreidingen van bestaande locaties, en hebben geen betrekking op bestaande bestemmingen. Het RIVM brengt jaarlijks met metingen en rekenmodellen de luchtkwaliteit voor geheel Nederland in kaart. De term «fijnstofzone» wordt niet gebruikt. Er zijn geen cijfers bekend over de hoeveelheid en ligging van gebieden die onder de Amsterdamse Richtlijn of het Besluit gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit vallen.
Hoeveel scholen (basisonderwijs, speciaal basisonderwijs, (voortgezet) speciaal basisonderwijs en middelbaar onderwijs) staan in een fijnstofzone? En waar staan deze scholen specifiek?
Er zijn mij geen landelijke gegevens bekend over de fijnstofconcentratie per school.
Hoeveel van deze «fijnstofscholen» blijken achterstandsscholen te zijn op basis van de achterstandsscores van het CBS, zoals ook in het artikel wordt aangehaald? Waar staan deze scholen specifiek?
Zie antwoord op vraag 3.
Hoeveel van het aantal fijnstofscholen in totaal hebben een fijnstofinstallatie om de lucht te filteren? En hoeveel van die scholen hebben een luchtfilteringssysteem met een F9-filter? En hoe is dit specifiek voor achterstandsscholen?
Er zijn mij geen landelijke gegevens bekend van scholen met een luchtfilteringssysteem. Het is aan scholen en gemeenten om te zorgen voor optimale onderwijshuisvesting.
Heeft elke gemeente waar zich een fijnstofzone bevindt, een subsidieregeling voor scholen om hun tegemoet te komen in de kosten voor een luchtfilteringssysteem? Zo ja, hoe zien deze regelingen eruit en zijn deze volgens u voldoende? Zo nee, welke gemeente(n) niet en waarom niet?
Bij navraag bij de gemeente Amsterdam is aangegeven dat de gemeente de installatie van fijnstoffilters grotendeels subsidieert, evenals het regulier vervangen van de filters. Het is mij niet bekend in hoeverre andere gemeenten subsidies hebben voor luchtfilters, want er is geen landelijke registratie van subsidieregelingen voor luchtzuiveringssystemen bij scholen.
Bent u het ermee eens dat het verhaal in het artikel over «hoe de kinderen van hoogopgeleide ouders opeens wél schone lucht kregen» goed weergeeft hoe segregatie in ons onderwijs er in de praktijk uitziet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij navraag bij de gemeente Amsterdam is aangegeven dat er plannen in ontwikkeling waren om de Rosaschool op korte termijn te verhuizen naar een andere plek. In afwachting hiervan heeft de school besloten om onderhoud uit te stellen. Op het moment dat duidelijk werd dat de verhuisplannen niet op korte termijn zouden worden gerealiseerd, is alsnog besloten de filters te installeren. Dit viel samen met het besluit om hier leerlingen van de montessorischool tijdelijk te huisvesten.
Vindt u het rechtvaardig en acceptabel dat het uitmaakt waar je naar school gaat of je al dan niet schone lucht inademt, en dat hieraan sociaaleconomische ongelijkheid ten grondslag ligt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord onder vraag 1.
Daarbij is vanuit de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap budget beschikbaar om onderwijsachterstanden tegen te gaan. Ook de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft budget ter beschikking gesteld aan gemeenten om gezondheidsachterstanden aan te pakken. Daarnaast hebben verschillende gemeenten een geïntegreerde aanpak om de verschillen in gezondheid en levensverwachting te verminderen.
Vindt u dat het tijd is om concrete maatregelen te nemen tegen segregatie in ons onderwijs, omdat segregatie steeds verder toeneemt, met alle gevolgen van dien, waaronder gezondheidsverschillen? Zo ja, welke concrete maatregelen gaat u nemen en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
We hebben in de afgelopen jaren een toenemende segregatie naar sociaaleconomische status (ses) in het onderwijs gezien.3 De belangrijkste verklaring voor schoolsegregatie is woonsegregatie.4 Op lokaal niveau hebben gemeenten en schoolbesturen de verantwoordelijkheid om afspraken te maken over het tegengaan van onderwijsachterstanden. De Inspectie van het Onderwijs heeft naar aanleiding van de motie Van Dijk geïnventariseerd hoe gemeenten hier uitvoering aan geven.5 Dit rapport is onlangs vastgesteld en wordt binnenkort aan uw Kamer toegezonden.
Bent u bereid om schoolbesturen van scholen die in een fijnstofzone liggen of daartegenaan, in te lichten over fijnstof, over de gevolgen daarvan voor kinderen en personeel en over welke mogelijkheden er zijn om de aanwezigheid van fijnstof binnen de school te beperken? Zo nee, waarom niet?
Momenteel werk ik aan een wetsvoorstel waarin de verplichting voor gemeenten is opgenomen om een meerjarig Integraal Huisvestingsplan (IHP) op te stellen. Ik ben in overleg met de PO-Raad, VO-raad en VNG over hoe bij het vaststellen van het IHP rekening kan worden gehouden met de gezondheidsaspecten van kinderen en personeel op scholen. Ik zie geen toegevoegde waarde van een aparte campagne gericht op de aanpak van fijnstof op scholen.
Bent u tevens bereid op landelijk niveau maatregelen te nemen, zodat kinderen en onderwijspersoneel niet langer in klaslokalen ongezonde lucht met fijnstof inademen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 10.
Het bericht ‘Laboratoriumtest: Mogelijk kankerverwekkende minerale olieresten in babymelk van Neolac, Hero Baby en Nutrilon’ |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat uit onafhankelijke laboratoriumtests blijkt dat er mogelijk kankerverwekkende minerale oliecomponenten in babymelk van Neolac, Hero Baby en Nutrilon Dieetvoeding zitten?1
Het signaal dat er mogelijk schadelijke stoffen in babymelkpoeder aanwezig zijn, neem ik serieus. In reactie hierop heb ik de NVWA opdracht gegeven om de betreffende producten zo snel mogelijk te bemonsteren en te onderzoeken. De NVWA is daarnaast in gesprek met de bedrijven om de bron van de verontreiniging te achterhalen en maatregelen te nemen om verontreiniging zoveel mogelijk te voorkómen. Ook heeft het Voedingscentrum hierover na overleg informatie op zijn website gezet.2
Dit punt is ook op Europees niveau opgepakt. De Europese Commissie heeft het signaal onder de aandacht gebracht van de lidstaten en acties uitgezet om duidelijkheid te verkrijgen over de situatie, zoals het verzoek aan EFSA om een snelle risicobeoordeling op te stellen op basis van de data uit de lidstaten. De EFSA heeft deze snelle risicobeoordeling (https://www.efsa.europa.eu/en/supporting/pub/en-1741) op 18 november jl. aan de lidstaten gepresenteerd tijdens de vergadering van het Permanent Comité voor Plant- en Diergezondheid, Diervoeder en Voedselveiligheid, sectie Novel Food en Toxicologie (Scopaff). EFSA concludeert dat de bestaande informatie niet voldoende is om een solide risicobeoordeling uit te voeren. EFSA beveelt aan om data te genereren om dit wel mogelijk te maken, door aanvullende analyses uit te voeren om het gehalte van de schadelijke fractie van de MOAH te bepalen.
Tijdens de brede discussie in dit besliscomité is de noodzaak van een vlotte EU-aanpak bevestigd. Het meest urgent is, ook rekening houdend met de aanbevelingen van EFSA, om helderheid te krijgen over de analysemethoden. Hiervoor organiseert de Europese Commissie op 5 december as. een werkbijeenkomst waarvoor de lidstaten, belanghebbende organisaties en NGO’s worden uitgenodigd. Er moeten afspraken komen over de analysemethoden om betrouwbare data te genereren die in heel Europa met elkaar vergelijkbaar zijn. Dit is de basis voor het opstellen van een solide risicobeoordeling door EFSA. Tijdens het Scopaff was er ook consensus over het belang van opsporing van de bron van verontreiniging (door de betrokken bedrijven), ook als een ingrediënt de bron is.
Het ultieme doel is om op een redelijke termijn risicomanagement maatregelen te nemen op EU-niveau, zoals actie limieten of maximum gehaltes voor minerale oliën in voedsel vast te stellen.
Hoe oordeelt u over de resultaten van het betreffende onderzoek, rekening houdend met de conclusie van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) in haar meest recente rapport «Mineral oils in food; a review of occurrence and sources», dat «'Mineral Oil Aromatic Hydrocarbons (MOAH) uit onvoldoende gezuiverde oliën al bij een lage blootstelling kankerverwekkend kunnen zijn. Daarom mogen deze oliën in de voedselketen niet worden gebruikt»?2
De resultaten en aanbevelingen van het genoemde RIVM-rapport zijn voor mij leidend. Er zijn schadelijke en onschadelijke minerale oliën, maar het is, op dit moment en met de huidige analysemethodes, nog niet mogelijk om onderscheid te maken tussen de individuele minerale oliën. Het is daarom van het uiterste belang om de bron van de verontreiniging met minerale oliën te kennen. Als de bron smeerolie van apparatuur blijkt te zijn, is de kans op aanwezigheid van kankerverwekkende stoffen beperkt. In de bedrijven wordt namelijk doorgaans gewerkt met gezuiverde «food-grade»smeeroliën, die bewezen veilig zijn. Dit ligt anders als er een andere bron van verontreiniging is of als de bron niet duidelijk is.
Bent u van mening dat, juist als het gaat om voeding voor pasgeborenen en jonge kinderen, ouders er absoluut op moeten kunnen vertrouwen dat deze producten onschadelijk zijn voor de gezondheid?
Ja.
Bent u van mening dat de producenten de besmette producten terug moeten roepen? Zo ja, gaat u de producenten daartoe oproepen?
De eerste reactie vanuit de overheid op het Foodwatch-onderzoek is dat NVWA de bedrijven heeft bezocht en de bedrijven heeft opgedragen de bron op te sporen en zo nodig maatregelen te nemen. Bij een signaal over mogelijke onveiligheid van voedingsmiddelen moet de producent immers primair zelf actie ondernemen. Vervolgens kan de NVWA de bedrijven opdragen producten terug te roepen, als zij voldoende aanwijzingen heeft dat er een risico voor de volksgezondheid is. In dit geval zijn er zoveel onzekerheden over de betrouwbaarheid van de methode en de conclusies daaruit, dat een aanwijzing om producten terug te roepen niet aan de orde is. Daarnaast heeft de NVWA monsters genomen van de producten, die nader zullen worden onderzocht. In dit bijzondere geval moet de bron van de verontreiniging achterhaald worden om een risicoschatting te kunnen maken.
Deze aanpak is in Brussel ook met de andere Europese lidstaten en de Europese Commissie overeengekomen.
Bent u bereid om de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op te roepen om de verontreinigde producten uit de rekken te verwijderen?
In dit geval ben ik daartoe niet bereid. Bedrijven zijn verplicht producten uit de handel te nemen als er redenen zijn om aan te nemen de producten niet aan de voedselveiligheidseisen voldoen. Dit is een overweging van de bedrijven zelf, op basis van de informatie waarover zij beschikken. De NVWA kan pas optreden als zij weet of vermoedt dat de bedrijven hun verantwoordelijkheid hierin niet nemen. Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven, is de eerste stap dat de NVWA nagaat welke acties bedrijven zelf hebben genomen en dat de NVWA zelf de producten onderzoekt.
Overigens haalt de NVWA nooit zelf producten uit de rekken. Deze actie voeren de bedrijven uit, al dan niet in opdracht van de NVWA.
Bent u van plan producenten te vragen om te bewijzen dat hun producten geen schadelijke stoffen bevatten voordat ze in de winkel komen te liggen?
Bedrijven zijn op grond van de wetgeving al verplicht de mogelijke gevaren voor de veiligheid van de producten in beeld te brengen en deze gevaren adequaat te beheersen.
Vindt u dat maximumgehaltes voor minerale oliën in voedsel en andere schadelijke stoffen in voeding wettelijk vastgesteld dienen te worden? Zo ja, bent u bereid om in Europees verband hiervoor te pleiten? Zo nee, waarom niet?
Voor zover minerale oliën schadelijk zijn, zijn maximumgehalten daaraan in voedingsmiddelen zeker van belang. Nederland heeft daarvoor in Europees verband gepleit en de Europese Commissie geeft aan de ontwikkeling hiervan prioriteit. Zo heeft de Europese Commissie mij laten weten.
Het bericht ‘Een derde kinderen leeft in ongezond huis’ |
|
Sandra Beckerman , Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Een derde kinderen leeft in «ongezond» huis»»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat Nederland, als een van de rijkste landen in Europa, zo slecht scoort dat bijna een miljoen kinderen opgroeit in een ongezond huis?
Ik vind het zeer belangrijk dat kinderen opgroeien in een gezonde omgeving en de cijfers van het bureau RAND vind ik daarom verontrustend. Zeker als deze ook samenhangen met de sociaaleconomische status van de betreffende huishoudens, zoals het bureau aangeeft.
Vindt u dat verhuurders moeten zorgen voor schone, veilige en gezonde woningen? Welke mogelijkheden hebben huurders om dit af te dwingen?
Zowel verhuurder als huurder hebben een verantwoordelijkheid in het creëren van een schone, veilige en gezonde woning. Zo is de huurder verantwoordelijk voor een gezond gebruik van de woning, bijvoorbeeld door voldoende te ventileren, de woning schoon te houden, niet binnen te roken enzovoorts.
Als het gaat om het onderhoud, dan is de verhuurder verantwoordelijk voor het onderhoud aan de woning dat verder gaat dan de kleine herstellingen («klein en dagelijks onderhoud»), zoals onder andere het buitenschilderwerk, dakbedekking en het onderhoud van de tot de woning behorende installaties. De huurder is verantwoordelijk voor de zogenoemde kleine herstellingen («klein en dagelijks onderhoud»), zoals onder andere het schoonhouden van ventilatieroosters en -ventielen, ontluchten van de c.v.-installatie, aanbrengen van tochtstrips en gangbaar houden van het hang- en sluitwerk. Meestal verricht de verhuurder deze kleine herstellingen voor de huurder op grond van een serviceabonnement.
Een verhuurder is op grond van het huurrecht verplicht ervoor te zorgen dat de huurder beschikt over een woning zonder bouwkundige (onderhouds)gebreken. Als er sprake is van gebreken kan de huurder in eerste instantie de verhuurder aanspreken om deze te verhelpen. Als de verhuurder in gebreke blijft kan de huurder de Huurcommissie inschakelen voor een tijdelijke huurverlaging. Onder meer bij ernstige vocht- en schimmelklachten, onvoldoende verwarmingsmogelijkheid, onvoldoende daglichttoetreding en onvoldoende geluidsisolatie van woning scheidende binnenmuren, binnenwanden, vloeren of plafonds. De huurprijs wordt dan (zeer fors) verlaagd teneinde de verhuurder te bewegen de gebreken te herstellen. De huur mag pas weer worden verhoogd na herstel.
Ook kan de huurder de rechter vragen om de verhuurder rechtstreeks te verplichten gebreken te herstellen. Of om de huurder te machtigen om de gebreken zelf te (laten) herstellen en de kosten hiervan te verhalen op de verhuurder. Ook bij geluidsoverlast van buren die bij dezelfde verhuurder huren heeft de verhuurder een taak in het aanspreken van die personen en zo nodig het nemen van sancties.
Een huurder kan zich ook wenden tot de gemeente indien de woning niet aan de eisen uit het Bouwbesluit voldoet of als er sprake is van door de woningconstructie veroorzaakte overlast. De gemeente heeft dan diverse mogelijkheden om die situatie te beëindigen waaronder het instrument van aanschrijving.
Overweegt u regelgeving te wijzigen zodat mensen gezond kunnen wonen, waaronder regelgeving voor afzuiging, ventilatie en de buitenruimte?
Het Bouwbesluit bevat al eisen ten behoeve van de gezondheid, zoals eisen voor de benodigde ventilatiecapaciteit bij woningen, zowel voor bestaande bouw, verbouw, als voor nieuwbouw. Deze eisen worden regelmatig aangepast aan de meest recente inzichten en technieken. Zo worden op dit moment de NEN-normen voor daglicht en ventilatie herzien. Verder moeten volgens het Bouwbesluit nieuwe woningen altijd een buitenruimte hebben.
Ik besef dat mensen steeds meer tijd binnen doorbrengen. Een gezonde woning kan een rol spelen bij de preventie van ziekten zoals astma en zorgen voor een groter welbevinden en beter functioneren op werk of school.
Ik heb al eerder aangegeven dat ik de bezorgdheid van de Kamer deel over de overlast en gezondheidsproblemen die bewoners door vocht en schimmel kunnen ervaren. Recent heb ik de Kamer bericht over de voortgang van de Aanpak schimmelproblematiek (32 847, nr. 574). Ik wil een versnelling in de aanpak en richt mij daarbij op de lokale aanpak in die G4 en G40 gemeenten waar vocht en schimmel volgens huurders het vaakst voorkomt.
Door veroudering of slecht onderhoud kunnen gebreken aan woningen ontstaan. Om problemen met de gezondheid als gevolg daarvan te voorkomen moeten verhuurders als gezegd hun woningen goed onderhouden en gebreken eraan herstellen. Maar ook eigenaar-bewoners moeten zich bewust zijn van het belang van een gezonde woning zodat zij hun woning goed onderhouden.
Zoals ik al eerder heb aangegeven zie ik de verduurzamingsopgave als een kans om tegelijk met de verduurzamingswerkzaamheden bestaande bouwkundige problemen te verhelpen, waardoor een woning niet alleen duurzamer maar ook gezonder en comfortabeler wordt.
Tot slot hangt de vraag of een woning gezond is zowel samen met de bouwkundige staat van de woning als met het gebruik ervan. Onder meer verhuurders, Vereniging Eigen Huis, Milieu Centraal en GGD’s verzorgen voorlichting over het gezond gebruik van woningen en benoemen aandachtspunten waar bewoners bij hun woning op moeten letten. Vanwege het belang van kennis over gezond wonen zal ik nagaan welke mogelijkheden er zijn om, aanvullend op deze bestaande informatie, meer voorlichting te geven over gezond wonen.
Kunt u ingaan op de uitspraak dat het voor financieel gewin schrappen van de buitenruimte «bijna misdadig» is? Hoe vaak komt het voor dat de buitenruimte bij nieuwbouwhuizen wordt geschrapt?
Bij nieuwbouw is op grond van het Bouwbesluit de aanleg van een buitenruimte verplicht. Ook in de opvolger van het Bouwbesluit onder de Omgevingswet, het Besluit bouwwerken leefomgeving, blijft deze verplichting op uitdrukkelijk verzoek van uw Kamer en maatschappelijke partijen gehandhaafd.
Hoe verklaart u dat huurders twee keer zo vaak kampen met schimmelproblemen als bezitters van oude koopwoningen, namelijk 40 procent in plaats van 20 procent?
Uit het rapport over de resultaten van het WoonOnderzoek Nederland 2018 («Ruimte voor Wonen») blijkt dat huurders vaker last hebben van vocht en schimmel in hun woning dan eigenaar-bewoners. Dat in oude huurwoningen schimmelproblemen twee keer zo vaak zouden voorkomen als in oude koopwoningen staat echter niet in het rapport. Wel is aangegeven dat bij oudere woningen vocht en schimmel wat vaker voor komen in appartementen dan in eengezinswoningen. Bij nieuwere woningen is dit beeld overigens andersom: bewoners van eengezinswoningen met een bouwjaar vanaf 1990 hebben wat vaker vocht en schimmel in de woning dan bewoners van appartementen uit deze bouwperiode.
Borstvergrotingen pillen |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitzending van Radar van 7 oktober jl.?1
Ja.
Is het u bekend dat in Nederland supplementen worden verkocht waarvan wordt beweerd dat de borstomvang toeneemt maar waarvan de gezondheidseffecten op de lange termijn onbekend zijn? Zo ja, sinds wanneer is dit bij u bekend?
Het was bekend bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) dat voedingssupplementen met effecten op de borstontwikkeling van vrouwen werden verkocht, aangezien in 2008 een claim hierover werd ingediend overeenkomstig artikel 13, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1924/2006.
Bent u ook bekend met de bijwerkingen en lange termijn gezondheidseffecten die door de experts in de uitzending van Radar worden genoemd, bijvoorbeeld een toename van het aantal tumorcellen?
De in de uitzending genoemde producten «BreastGro» en «Bigger breast» bevatten beide plantaardige producten waarin van nature isoflavonen voorkomen. Isoflavonen vormen een groep van stoffen die voorkomen in bijvoorbeeld soja en hop. Isoflavonen hebben mogelijk een oestrogeenachtige werking en worden ook wel fyto-oestrogeen genoemd. Van oestrogenen is bekend dat ze een rol kunnen spelen in de ontwikkeling van tumoren in sommige organen en dat ze een verstoorde hormoonbalans kunnen veroorzaken. De Europese Voedselveiligheidsautoriteit (EFSA) heeft in 2015 een risicobeoordeling gepubliceerd over voedingssupplementen met isoflavonen en hierin specifiek gekeken naar effecten op borstweefsel, baarmoeder en schildklier bij gezonde peri- en postmenopauzale vrouwen. EFSA concludeerde op basis van de beschikbare, in de literatuur beschreven onderzoeken, dat er geen aanwijzing was dat de isoflavonen in concentraties zoals aangetroffen in de geteste voedingssupplementen (tot 160 mg/dag), schadelijk waren. Producten zoals «BreastGro» en «Bigger breast» bevatten meerdere stoffen en extracten die weliswaar op het etiket worden vermeld maar de exacte samenstelling en hoeveelheden zijn niet bekend.
Naar aanleiding van de Radar-uitzending van 7 oktober j.l. heb ik het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) gevraagd een literatuuronderzoek te doen naar recente onderzoeken over gezondheidseffecten van isoflavonen bij de mens. Afhankelijk van de uitkomst hiervan kijk ik naar mogelijke vervolgstappen.
Het is niet eenvoudig grip te krijgen op de verkoop van voedingssupplementen die vaak via internet en alternatieve verkoopkanalen (o.a. sportschool, social media) worden verkocht. Ik ben daarom in gesprek met toezichthouders om te kijken welke concrete stappen we kunnen zetten om de handhaafbaarheid te verbeteren.
Ik zal de Tweede Kamer in het voorjaar informeren over onze aanpak om de verkoop van voedingssupplementen veiliger te maken.
Hoe vindt u het dat deze dure producten worden verkocht zonder dat de claims, een vergroting van de borstomvang is bewezen?
Veel van de ingrediënten in deze producten zijn zogenaamde «botanicals» (voornamelijk kruiden). Voor deze categorie heeft de Europese Commissie nog geen besluit genomen over de ingediende claims. Tot die tijd mogen deze claims nog gebruikt worden. Uitzondering hierop zijn medische claims, die altijd verboden zijn. Daar is bij de claim «vergroting van de borstomvang» geen sprake van.
Hoe vindt u het dat deze en soortgelijke producten verkocht mogen worden zonder dat er voldoende bekend is over bijwerkingen en de lange termijn effecten voor de gebruiker?
Volgens de Europese wetgeving moeten voedingssupplementen veilig zijn en is het de verantwoordelijkheid van de fabrikant om veilige voedingssupplementen op de markt te brengen. Voor voedingssupplementen vindt er, in tegenstelling tot bijvoorbeeld geneesmiddelen, echter geen toetsing van de veiligheid plaats voordat ze op de markt gebracht mogen worden. Tegen schadelijke levensmiddelen waarvoor geen specifieke wettelijke bepalingen bestaan, kan op basis van artikel 14 van de Algemene Levensmiddelen Verordening worden opgetreden. Dit artikel stelt dat levensmiddelen veilig moeten zijn. Als de NVWA handhavend wil optreden tegen een bepaald product op basis van dit artikel (bijvoorbeeld door te verbieden dat het product verder nog wordt verkocht), moet de NVWA eerst vaststellen dat het desbetreffende product schadelijk is. Hiervoor is onderzoek nodig naar de exacte samenstelling van een product, en aan de hand daarvan moet op grond van het oordeel van een deskundige worden vastgesteld dat het product schadelijk is. Alleen (een) melding(en) over gezondheidsklachten zijn dus onvoldoende bewijs dat een product schadelijk is.
Daarnaast gaan consumentenklachten meestal over acute gezondheidseffecten die optreden tijdens of na het gebruik van voedingssupplementen. Lange termijn-gezondheidseffecten kunnen meestal niet opgepikt worden op basis van dergelijke consumentenklachten aangezien de lange termijn-gezondheidseffecten meestal niet meer gerelateerd kunnen worden aan het gebruik van het desbetreffende voedingssupplement. Zie verder het antwoord op vraag 3.
Is het u ook bekend dat bij bijwerkingencentrum Lareb 50 meldingen zijn binnen gekomen over deze en soortgelijke producten?
Bijwerkingen van producten die onder de Warenwet vallen, geeft bijwerkingencentrum Lareb door aan de NVWA. Lareb stuurt meldingen van klachten over producten met plantaardige bestanddelen, zoals soja- en hopextracten, aan de NVWA. Er zijn veel supplementen op de markt die deze extracten (al dan niet in combinatie met andere stoffen) bevatten.
In 2017 heeft Lareb een signalering aan de NVWA gestuurd over de hop bevattende kruidenmiddelen MenoCool en Menohop. Deze bevatten het actieve fyto-oestrogeen 8PN (8-prenylnaringenin). In de periode november 2011 – juni 2017 waren over deze producten in totaal elf meldingen ontvangen door Lareb. De meldingen betroffen met name overmatige opbouw van baarmoederslijmvlies, waardoor vaginaal bloedverlies en buikkrampen optraden. Lareb heeft hierover toen een signalering geplaatst op haar website. De NVWA heeft indertijd naar aanleiding van deze signalering een kort literatuuronderzoek gedaan en geconcludeerd dat er onvoldoende informatie was over eventuele schadelijke effecten na inname van het actieve fyto-oestrogeen 8PN. Ook voor de twee Lareb-meldingen over in de uitzending genoemde borstvergrotingspillen was er volgens de NVWA onvoldoende bewijs van schadelijkheid. Zie verder het antwoord op vraag 3.
Lopen gebruikers van deze supplementen gezondheidsrisico’s? Kunt u uw antwoord toelichten?
Omdat de veiligheid van deze specifieke supplementen niet onderzocht is, kan ik hier nu geen uitspraak over doen. Zoals ik mijn antwoord op vraag 3 heb gemeld, heb ik het RIVM gevraagd een literatuuronderzoek te doen naar recente onderzoeken over gezondheidseffecten van isoflavonen bij de mens. Afhankelijk van de uitkomst hiervan zal ik kijken naar mogelijke vervolgstappen.
Klopt het dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) nooit onderzoek naar desbetreffende of soortgelijke supplementen heeft gedaan omdat er geen wetgeving is en geen er klachten zijn gemeld? Kunt u uw antwoord toelichten?
De NVWA toetst aan de wetgeving. De in deze producten gebruikte ingrediënten zijn niet verboden. EFSA concludeerde op basis van de beschikbare, in de literatuur beschreven onderzoeken, dat er geen aanwijzing was dat de isoflavonen in concentraties zoals aangetroffen in de geteste voedingssupplementen (tot 160 mg/dag), schadelijk waren. Zoals in het antwoord op vraag 6 gemeld, heeft de NVWA n.a.v. een Lareb-signalering over hop bevattende kruidenmiddelen en twee meldingen over borstvergrotingspillen een kort literatuuronderzoek gedaan. De conclusie hiervan was dat er onvoldoende bewijs van schadelijkheid was. Alleen in de situatie dat er onderzoek is dat het product schadelijk is, kan de NVWA overgaan tot handhaven. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 5.
Hoe komt het dat bijwerkingencentrum Lareb wel bekend is met klachten en de NVWA niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
De NVWA is wel op de hoogte van Lareb-meldingen van dit soort producten. Echter, alleen op basis van deze meldingen kon de NVWA niet optreden via artikel 14 van de Algemene Levensmiddelen Verordening omdat er geen verder bewijs is dat de gemelde gezondheidsproblemen één op één te relateren zijn aan de genoemde producten. Zoals ik mijn antwoord op vraag 3 heb gemeld, heb ik het RIVM gevraagd een literatuuronderzoek te doen naar recente onderzoeken over gezondheidseffecten van isoflavonen bij de mens. Afhankelijk van de uitkomst hiervan zal ik kijken naar mogelijke vervolgstappen. Daar wordt de NVWA ook bij betrokken.
Bent u het mij eens dat deze en soortgelijke supplementen niet verkocht zouden mogen worden zonder dat er voldoende kennis is over de effectiviteit en de bijwerkingen en gezondheidseffecten op de lange termijn?
Voedingssupplementen hoeven, in tegenstelling tot geneesmiddelen, niet vooraf getoetst te worden. Als het voedingssupplement ook een nieuw voedingsmiddel is, dan moet de veiligheid vooraf worden getoetst op basis van de novel food-verordening3. Het is de verantwoordelijkheid van degene die het levensmiddel op de markt brengt, dat het levensmiddel bij beoogd of te verwachten gebruik veilig is. De NVWA handhaaft de wetten die zien op specifieke samenstellingseisen voor voedingssupplementen en de wetten die gaan over het correct etiketteren en aanprijzen van supplementen.
Zouden zulke producten door de NVWA niet actief moeten worden opgespoord?
Zoals uit de voorgaande antwoorden blijkt, is er zolang de schadelijkheid van een product niet is aangetoond, er voor de NVWA geen mogelijkheid is om te handhaven. Als de NVWA handhavend wil optreden tegen een bepaald product op basis van dit artikel (bijvoorbeeld door te verbieden dat het product verder nog wordt verkocht), moet de NVWA eerst vaststellen dat het desbetreffende product schadelijk is. Hiervoor is onderzoek nodig naar de exacte samenstelling van een product, en aan de hand daarvan moet op grond van het oordeel van een deskundige worden vastgesteld dat het product schadelijk is. Alleen (een) melding(en) over gezondheidsklachten zijn dus onvoldoende bewijs dat een product schadelijk is.
Bent u het eens dat de NVWA actiever onderzoek zou moeten doen naar voedingssupplementen die claimen te leiden tot een vergroting van de borstomvang zondag dat de claim voldoende is onderzocht en zonder dat gezondheidseffecten bekend zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 3.
Bent u het eens dat de NVWA actiever onderzoek zou moeten doen naar voedingssupplementen met opmerkelijke claims waarvan bovendien de bijwerkingen en lange termijn effecten niet bekend zijn? Zo ja, hoe gaat u dit mogelijk maken? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 3.
Bent u van plan om op korte termijn maatregelen te treffen tegen de verkoop van deze borstvergrotende supplementen? Zo ja, welke stappen zult u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Ja, zoals in het antwoord op vraag 3 gemeld, heb ik het RIVM gevraagd een literatuuronderzoek te doen naar recente onderzoeken over gezondheidseffecten van isoflavonen bij de mens. Afhankelijk van de uitkomst hiervan zal ik kijken naar mogelijke vervolgstappen. Het is niet eenvoudig grip te krijgen op de verkoop van voedingssupplementen die vaak via internet en alternatieve verkoopkanalen (o.a. sportschool, social media) worden verkocht. Ik ben daarom in gesprek met toezichthouders om te kijken welke concrete stappen we kunnen zetten om de handhaafbaarheid te verbeteren. Ik zal de Tweede Kamer in het voorjaar informeren over onze aanpak om de verkoop van voedingssupplementen veiliger te maken.
Het bericht 'Medewerkers onbeschermd blootgesteld aan landbouwgif' |
|
William Moorlag (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Medewerkers onbeschermd blootgesteld aan landbouwgif»?1
Ja.
Deelt u de mening dat uit de beelden bij het genoemde bericht blijkt dat er onaanvaardbare risico’s zijn genomen met de gezondheid van mensen? Zo ja, wat is uw reactie daarop? Zo nee, waarom niet?
Het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen dient zorgvuldig en volgens de regels te gebeuren. Hier is in dit geval geen sprake van. Dat is onacceptabel.
Is het waar dat het deze beelden niet op zichzelf staan, maar dat er veel vaker overtredingen in de land- en tuinbouw zijn met bestrijdingsmiddelen? Zo ja, hoeveel overtredingen zijn er jaarlijks en hoeveel boetes zijn daarvoor opgelegd?
De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) houdt onder meer toezicht op het zorgvuldig en volgens de regels toepassen van gewasbeschermingsmiddelen door agrarische ondernemers. De NVWA publiceert hierover elk jaar zijn bevindingen. Uit de rapportage over het jaar 2018 blijkt dat er 132 inspecties zijn uitgevoerd tijdens het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen. Hierbij zijn 34 overtredingen vastgesteld, die hebben geleid tot een boete. Het merendeel van deze overtredingen betrof het niet voldoen aan de regels die gelden voor het reduceren van de verwaaiing van gewasbeschermingsmiddelen.2
Er is geen cijfermatig beeld over overtredingen bij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in relatie tot arbeidsomstandigheden. In zover het blootstelling van werknemers betreft, dient de werkgever overeenkomstig de arbeidsomstandighedenwetgeving te waken over veiligheid en gezondheid van de omstandigheden en het voorkomen van blootstelling.
De Inspectie SZW laat desgevraagd weten dat de beelden er op lijken te duiden dat de werkgever zich onvoldoende van die verantwoordelijkheid kwijt. De Inspectie SZW kan op basis van beelden overigens niet overgaan tot vaststelling van eventuele overtredingen. Vaststelling dient ter plekke plaats te vinden waarbij aard, mate en duur van blootstelling van belang zijn. Om deze feiten en omstandigheden aan te tonen moet er sprake zijn van «heterdaad» situaties. Zeker bij het gebruik van biociden en gewasbeschermingsmiddelen is de kans relatief klein om op het «juiste» moment te controleren. Daarom is het van groot belang dat misstanden bij de Inspectie SZW gemeld worden.
De Inspectie SZW heeft in 2018 en 2019 enkele controles naar aanleiding van meldingen verricht. Daarnaast wordt bij (reguliere) inspecties in de agrarische sector door de inspecteurs gecontroleerd of chemicaliën, waaronder gewasbeschermingsmiddelen, bijvoorbeeld veilig zijn opgeborgen en of de persoonlijke beschermingsmiddelen nog goed zijn. De afgelopen vijf jaar zijn geen bedrijven beboet vanwege overtredingen op het vlak van het bieden van een veilige situatie voor het werken met gewasbeschermingsmiddelen.
Is de gezondheid van de betrokken medewerkers en omwonenden reeds onderzocht? Zo ja, wat zijn de algemene conclusies van dit onderzoek? Zo nee, waarom niet en gaat dit alsnog op korte termijn gebeuren?
Ik heb geen informatie over het feit of de gezondheid van betrokken medewerkers in dit geval is onderzocht. Dit is de verantwoordelijkheid van de betrokken ondernemer en de betrokken medewerker zelf. Ik vind het belangrijk dat mensen weten hoe ze hier melding van maken. Ik heb ook geen informatie over het feit of de gezondheid van de omwonenden in dit geval is onderzocht. De gezondheid van omwonenden heeft – zoals uw Kamer weet – de aandacht van het kabinet (Kamerstuk 27 858, nr. 484). Zo heeft het RIVM in juli 2018 een verkenning gepubliceerd waaruit geen duidelijke verbanden tussen gezondheid en de nabijheid van landbouwpercelen bleken (Kamerstuk 34 775 XIV, nr. 149). In april van dit jaar is het Onderzoek Bestrijdingsmiddelen en Omwonenden uitgebracht (Kamerstuk 27 858, nr. 450). Een consortium van wetenschappelijke instituten onder coördinatie van het RIVM heeft in 2016 tot en met 2018 intensief praktijkonderzoek gedaan bij omwonenden van de bloembollenteelt om de mate van blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen van nabije velden vast te stellen. Geconstateerd is dat omwonenden daar via de lucht en huisstof aan worden blootgesteld. Op basis van de beschikbaar gekomen resultaten zijn geen onaanvaardbare risico’s voor de gezondheid van omwonenden naar voren gekomen. Tegelijkertijd signaleerden de onderzoekers lacunes in de beschikbare kennis. Momenteel vindt een herbeoordeling van de gezondheidsverkenning plaats en is de Gezondheidsraad gevraagd te adviseren in hoeverre blootstelling van omwonenden leidt tot gezondheidsrisico’s, de huidige toelatingsbeoordeling voldoende beschermend is voor omwonenden en of voldoende rekening wordt gehouden met de afstand tot objecten voor bewoning. Ik verwacht het advies in de zomer van 2020 te ontvangen.
Deelt u de mening van de in het bericht genoemde FNV'er dat veel arbeidsmigranten niet weten hoe ze in Nederland melding moeten maken van dergelijke overtredingen en dat de Inspectie SZW er beter bovenop moet zitten? Zo ja, waarom en hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?2
Zoals per brief aan uw Kamer is medegedeeld zijn EU-arbeidsmigranten vaak onvoldoende op de hoogte van hun rechten en plichten (Kamerstuk 29 861, nr. 47). Dit kan leiden tot misstanden of ongevallen. Voorlichting is dan ook heel belangrijk. Het kabinet heeft de afgelopen jaren geïnvesteerd in voorlichting aan arbeidsmigranten in hun eigen taal, zowel in de landen van herkomst als in Nederland. Er zijn brochures in verschillende talen over wonen en werken in Nederland geplaatst op rijksoverheid.nl en ook de Inspectie SZW biedt informatie aan in verschillende talen. Zo zijn meldingsformulieren van de Inspectie SZW in diverse talen te vinden op de website van Inspectie SZW. Verder zal het kabinet samen met diverse partijen (o.a. gemeenten, werkgevers- en werknemersorganisaties en sociale partners) bezien hoe informatie effectiever kan worden verspreid en hoe en door wie de voorlichting kan worden verbeterd en uitgebreid.
Is het waar dat de betrokken teler in 2018 van de Inspectie SZW een waarschuwingsbrief heeft gekregen en dat de Inspectie SZW desalniettemin in 2019 geen controle bij deze teler heeft uitgevoerd? Zo ja, wat zegt dat over de handhaving van de regels met betrekking tot arbeidsveiligheid?3
Het betrokken bedrijf heeft in 2018 van de Inspectie SZW een brief ontvangen. Dit betrof geen waarschuwingsbrief, maar een afsluitende brief met daarin een samenvatting van hetgeen is aangetroffen en besproken tijdens de inspectie. Tijdens deze inspectie heeft de Inspectie SZW geen overtredingen geconstateerd. Er vond op dat moment overigens geen bespuiting plaats. In de brief werd het bedrijf geïnformeerd over het feit dat er niet handhavend werd opgetreden. Een herinspectie is aan de orde indien bij eerste inspectie een overtreding is geconstateerd.
Wat moet er gebeuren om de pakkans bij dit soort overtredingen te vergroten en hoe gaat u hiervoor zorgen?
Naleving van wet- en regelgeving dient voor bedrijven en werkgevers van zelf te spreken. Naleving moet plaatsvinden en niet alleen omdat de overheid controleert. Dit laat onverlet dat de overheid controleert en dat bij overtredingen opgetreden wordt.
Het vaststellen van overtredingen van de regels die gelden voor het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen dient op heterdaad plaats te vinden. De inzet van de NVWA is om inspecties uit te voeren op het moment dat agrarische ondernemers daadwerkelijk gewasbeschermingsmiddelen toepassen.
Ten aanzien van de controles op arbeidsomstandigheden is door het kabinet geconstateerd dat de balans is verschoven van actieve, risicogerichte controles naar reactieve controles (naar aanleiding van arbeidsongevallen). Dit is neergelegd in het Inspectie Control Framework (Kamerstuk 34 550 XV, nr. 74). Om die balans de komende tijd te herstellen, versterkt het kabinet de inspectieketen, oplopend tot 50,5 miljoen euro in 2022. Daarmee draagt het kabinet bij een verhoging van de inspectiedekking. Om de kans te verhogen dat overtredingen worden bestraft, is het belangrijk dat misstanden gemeld worden zodat deze geconstateerd kunnen worden.
Het bericht ‘De elektrische wegwerppeuk: nieuw gevaar voor longen en milieu’ |
|
Henk van Gerven |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «De elektrische wegwerppeuk: nieuw gevaar voor longen en milieu»?1
In het artikel wordt een nieuw soort e-sigaret beschreven. Dampwaren zoals e-sigaretten vallen onder de Tabaks-en rookwarenregelgeving. Dit betekent dat deze producten aan eisen ten aanzien van leeftijd, reclame en gezondheidswaarschuwingen moeten voldoen.
Deelt u de mening van tabaksonderzoeker Reinskje Talhout van het RIVM «een smaakjesverbod bij de e-sigaret zou echt wel wat doen»? Is het mogelijk de toevoeging van smaakstoffen aan de e-sigaret te verbieden? Kunt u dit toelichten?
Het RIVM heeft onderzoek uitgevoerd naar de aantrekkelijkheid van e-sigaretten2. Daaruit blijkt dat smaakstoffen belangrijk zijn voor consumenten van de e-sigaret. Ook blijkt uit dat onderzoek dat niet-rokende jongeren de ruime keuze in smaken zien als een risico voor jongeren tot gebruik van de e-sigaret en kan zorgen voor een opstap naar het roken van tabakssigaretten. De Europese Tabaksproductenrichtlijn geeft lidstaten de ruimte om smaakstoffen voor vloeistoffen van de e-sigaret op nationaal niveau te verbieden. Hongarije heeft hier als enige lidstaat gebruik van gemaakt.
Zijn wegwerpbare e-sigaretten toegestaan in Nederland? Zo ja, kunt u toelichten op basis waarvan dit is toegestaan? Hebben producenten en importeurs voldaan aan hetgeen artikel 4.7, eerste lid, van het tabaks- en rookwarenbesluit vereist, namelijk: «het jaarlijks verstrekken aan Onze Minister van gegevens en bescheiden met betrekking tot de markt voor hun producten»?
Een wegwerpbare e-sigaret is toegestaan op basis van de Tabaks- en rookwarenwet in Nederland. Een e-sigaret zonder nicotine is zelfs per definitie wegwerpbaar en niet navulbaar, omdat deze producten anders bijgevuld kunnen worden met nicotinehoudende vloeistoffen. E-sigaretten moeten voldoen aan de Tabaks- en rookwarenregelgeving, en moeten minstens zes maanden voorafgaand aan het op de markt brengen worden aangemeld in het «Common Entry Gate Systeem». Dit betekent dat producenten en importeurs van tabaksproducten, elektronische sigaretten en navulverpakkingen de belangrijkste gegevens over hun producten indienen bij de autoriteiten in de EU-landen waar ze deze willen verkopen. Voor Nederland beheert het RIVM dit systeem.
Waar moet iemand een wegwerpbare e-sigaret weggooien na gebruik? Klopt het dat door de mix van elektronische componenten en chemische stoffen (waaronder nicotine), e-sigaretten niet alleen als gevaarlijk afval maar ook als e-afval beschouwd worden? Is het vervolgens correct dat hier nog geen regelgeving over bestaat? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Een e-sigaret die door een consument wordt afgedankt valt binnen de reikwijdte van de Nederlandse regelgeving voor afgedankte elektrische en elektronische apparaten en dient te worden beschouwd als e-afval. Dat betekent dat elke e-sigaret, dus ook een wegwerpbare e-sigaret, niet op straat of bij het huishoudelijk restafval mag worden gegooid, maar bij een daartoe geschikt inzamelpunt voor e-afval moet worden gedeponeerd. Deze inzamelpunten staan in of nabij vele winkels, doe-het-zelfzaken, tuincentra en andere locaties. Ook kan een afgedankte e-sigaret worden ingeleverd in de winkel op het moment dat daar een nieuwe e-sigaret wordt aangeschaft, de verkoper is dan verplicht de afgedankte e-sigaret in te nemen. Voor de verwerking van het ingezamelde e-afval zijn regels gesteld met het oog op een milieuverantwoorde wijze van ontmanteling en verwerking van eventuele schadelijke materialen. Een sluitende inzamel- en verwerkingsketen voor afgedankte e-sigaretten is dus beschikbaar. Het is echter aan de consument van een e-sigaret om de primaire correcte handeling in die keten uit te voeren.
Controleren de webshops die deze wegwerpbare e-sigaretten verkopen effectief op leeftijd? Zo nee, hoe gaat u organiseren dat dit alsnog gebeurt?
Het tabaks- en rookwarenbesluit, Artikel 5.6, tweede lid stelt: «Een detaillist die een tabaksproduct of aanverwant product aanbiedt voor binnenlandse verkoop op afstand hanteert een leeftijdsverificatiesysteem dat op het tijdstip van de verkoop vaststelt dat de consument de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt.» Veel websites maken gebruik van een leeftijdsvraag om op de website te komen. Het toezicht op de naleving van de leeftijdsverificatie door verkopers is complex, omdat voor het constateren van een overtreding er een testkoop uitgevoerd moet worden. De NVWA is op dit moment bezig met het ontwikkelen van een testkoopmethode met 17-jarigen. Ik zal uw Kamer hier voor het einde van het einde van het jaar over informeren.
Controleert de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op het handhaven van de leeftijdsgrens bij de online-verkoop van e-sigaretten? Zo ja, op welke wijze wordt deze handhaving vormgegeven? En hoe effectief deze leeftijdscontrole?
Zie antwoord vraag 5.
Het verslavende karakter van onderdelen van videospellen |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat een jongen 8.000 euro aan één videospel heeft uitgegeven in de hoop dat hij een competitief voordeel zou krijgen bij het spelen van dat spel?1
Ja.
Wat vindt u van de uitspraken van een speler van het spel Fifa 19 die de praktijk van dat spel bestempeld als: «een grote goksite», en het blijven openen van zogenaamde spelerpakketjes beschrijft als: «het is toch een soort verslaving»? Bent u zich bewust van het feit dat de Fifa-spellen een leeftijdsclassificatie van 3+ hebben en dat dus alle kinderen deze spellen kunnen kopen, spelen en in aanraking kunnen komen met de gokelementen in de Fifa-spellen?
Ik ben mij ervan bewust dat de Fifa-spellen een leeftijdsclassificatie van PEGI 3+ hebben. PEGI (Pan-European Game Information) is een systeem van zelfregulering door de branche. De PEGI 3+ classificatie wordt gegeven aan spellen met een inhoud die naar de criteria van de PEGI-organisatie geschikt is voor alle leeftijdscategorieën. PEGI waarschuwt daarnaast met behulp van een inhoudspictogram voor gokken in games. De loot boxes (schatkistjes) in Fifa worden echter niet gerekend tot de definitie van gokken die PEGI hanteert: het aanmoedigen of aanleren van gokken in de vorm van casinospelen.
Soms zijn loot boxes kansspelen in de zin van de Wet op de kansspelen (Wok). Op grond van de Wok mogen geen kansspelen worden aangeboden waarbij een prijs kan worden gewonnen, zonder hiervoor een vergunning te hebben verkregen van de Kansspelautoriteit (Ksa). Het is aan de Ksa om individuele gevallen te beoordelen. Bij het onderzoek naar loot boxes in 2018 («Onderzoek naar loot boxes – Een buit of een last?»2) zijn tien spellen onderzocht. Vier daarvan bleken in strijd met de wet te zijn.
Ziet u ook het grote gevaar van jonge kinderen die bewust of onbewust grote geldbedragen uitgeven aan een videospel in de hoop daar iets waardevols voor terug te krijgen, zonder dat zij daadwerkelijk de zekerheid hebben echt iets waardevols terug te krijgen voor hun uitgave? Acht u dit wenselijk? Zo nee, wat gaat u hier aan doen?
Loot boxes kunnen leiden tot verslavingsrisico’s of financiële risico’s, ongeacht of zij zijn verboden.3 4 Ik onderschrijf dan ook het belang van het creëren van bewustwording van deze risico’s. De Ksa deelt daartoe haar kennis over verslavingsrisico’s met de gamesector en zij heeft aanbieders opgeroepen om verslavingsgevoelige elementen uit videospellen te halen. Naast de overheid hebben ouders een belangrijke rol ten aanzien van het speelgedrag van kinderen door afspraken te maken en grenzen te stellen. De Ksa raadt ouders af hun kinderen loot boxes te laten openen. Ouders en kinderen kunnen op de website van de Ksa en bijvoorbeeld ook op websites als gokkeninfo.nl en gameninfo.nl informatie vinden over loot boxes.
Zoals volgt uit mijn antwoord op vraag 2 zijn niet alle loot boxes in strijd met de Wok. De Wok geeft een genoegzame definitie van kansspelen. De Ksa kan slechts optreden tegen loot boxes die een kansspel zijn in de zin van de Wok. Toegestane loot boxes vallen onder het consumentenrecht, dat consumentenbescherming biedt door het verbod op misleiding en oneerlijke handelspraktijken. Hierop houdt de ACM toezicht.
Voor alle loot boxes, ook loot boxes die zijn toegestaan, geldt dat de gamesector een belangrijke verantwoordelijkheid heeft. Om te beginnen moet het systeem van zelfregulering door middel van leeftijdsclassificatie en inhoudspictogrammen, zoals beschreven in mijn antwoord op vraag 2, adequaat zijn. Het NICAM (Nederlands Instituut voor de Classificatie van Audiovisuele Media) controleert de risicoclassificatie van games in Nederland. Ik zal met het NICAM in gesprek gaan over hoe deze zelfregulering versterkt kan worden.
In aanvulling hierop heb ik het WODC gevraagd om onderzoek te doen naar onder meer games in relatie tot kansspelen en de wisselwerking en dynamiek tussen games en kansspelen.
Waarom kunnen in de Fifa-spellen tot op heden nog steeds spelerpakketjes, die feitelijk loot boxes zijn, gekocht worden, terwijl op de website van de Kansspelautoriteit valt te lezen dat: «Game-designers moeten zich houden aan de wet. Loot boxes zijn onder de huidige wet- en regelgeving verboden als de items die uit de loot boxes komen, overdraagbaar zijn. Daarom moeten game-designers functionaliteiten in de games uitschakelen waardoor items kunnen worden omgezet naar geld.» Waarom handhaaft de Kansspelautoriteit de wet niet in het geval van de Fifa-spellen?2
Uitsluitend loot boxes die voldoen aan de definitie van een kansspel vallen onder de Wok en daarmee onder het toezicht van de Ksa. De Ksa beoordeelt in individuele gevallen of in strijd met de Wok wordt gehandeld. Over al dan niet lopende onderzoeken doet zij geen uitspraken.
Heeft de Kansspelautoriteit wel genoeg juridische capaciteit dit soort praktijken voldoende te kunnen onderzoeken en ook zaken snel voor de rechter te kunnen brengen als zij constateert dat spellen zich niet aan kansspelwetgeving houden? Zo nee, wat gaat u er aan doen de Kansspelautoriteit wél zo snel mogelijk die slagkracht te geven? Zo ja, waarom heeft de Kansspelautoriteit tot op heden nog geen actie ondernomen tegen Electronic Arts (EA), de uitgever van de Fifa-spellen?
De Ksa heeft voldoende capaciteit om te kunnen onderzoeken en te beoordelen of spelaanbieders zich aan de kansspelwetgeving houden.
Als de Ksa concludeert dat er mogelijk overtredingen zijn van de kansspelwetgeving, kan zij optreden. Over al dan niet lopende onderzoeken doet de Ksa echter geen mededelingen.
Klopt het dat in België uitgever EA haar Fifa-spellen dusdanig heeft aangepast dat de Fifa-munten, waarmee de spelerpakketjes gekocht kunnen worden in de Fifa-spellen, uit de spellen zijn verdwenen? Zo ja, wilt u zich inzetten om dit ook in Nederland te bewerkstelligen?
Ja, het klopt dat in België een maatregel van die strekking is genomen om aan de Belgische kansspelwetgeving te voldoen. De loot boxes als zodanig zijn hiermee echter niet uit het spel verdwenen.
Overigens verschilt de Nederlandse kansspelwetgeving van de Belgische kansspelwetgeving ten aanzien van de definitie van een kansspel. Een maatregel die in België tot gevolg heeft dat wordt voldaan aan de Belgische kansspelwetgeving (zoals in deze ten aanzien van het Belgische kansspelcomponent «inzet»), leidt er daarom niet automatisch toe dat voldaan wordt aan de Nederlandse kansspelwetgeving.
De Ksa kan in Nederland ingrijpen als er sprake is van een overtreding van de Nederlandse kansspelwetgeving en waar zij dit nodig acht doet zij dit ook.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De berichten dat er opnieuw chroom-6 is gevonden op trams in Amsterdam en Utrecht |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de artikelen «Chroom-6 vrijgekomen in werkplaats vervoersbedrijf GVB Diemen»1 en «Ook chroom-6 gevonden in verf van Utrechtse trams»?2
Ja.
Zijn er direct, naar aanleiding van dit bericht, inspecteurs van de Inspectie SZW naar Amsterdam en Utrecht gegaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
Naar aanleiding van de berichten over de mogelijke blootstelling aan chroom-6 bij onderhoud aan trams en metro zijn inspecties gestart bij de vervoersbedrijven in Amsterdam, Den Haag, Rotterdam en Utrecht. De resultaten hiervan worden verwacht voor het einde van het jaar.
De Inspectie SZW voert dit jaar in het kader van haar meerjarenprogramma «Bedrijven met gevaarlijke stoffen» inspectieprojecten uit bij complexe chemische bedrijven en bij bedrijven waar metaalbewerking plaatsvindt. De focus daarbij ligt op de beheersing van de blootstelling aan CMR-stoffen (Carcinogene, Mutagene en Reproductietoxische stoffen), waaronder chroom-6. Daarnaast is de inzet op het onderzoeken van klachten en signalen over gevaarlijke stoffen verder geïntensiveerd. Ook in 2020 blijft de Inspectie SZW aandacht besteden aan chroom-6 en andere CMR-stoffen. Er is een inspectieproject in voorbereiding dat zich specifiek richt op bedrijven die onderhoudswerkzaamheden verrichten aan materialen die mogelijk chroom-6 houdend zijn.
Deelt u de mening dat een mobiele brigade vanuit de Inspectie in dergelijke gevallen zeer effectief kan zijn?
De Inspectie SZW werkt aan de verdere opbouw van een gespecialiseerd, en dedicated, team van inspecteurs, specialisten en onderzoekers voor het toezicht op werksituaties waar blootstelling aan gevaarlijke stoffen een risico vormt voor werknemers. Het team gaat op 1 januari 2020 officieel van start. De inzet van het team zal naar verwachting in combinatie met het informatie gestuurd werken waar de Inspectie momenteel eveneens op investeert, leiden tot meer effect in het toezicht op gevaarlijke stoffen.
Hoeveel werknemers zijn mogelijk blootgesteld aan chroom-6? Welke maatregelen worden er door de verantwoordelijke bedrijven genomen om deze werknemers te beschermen tegen deze kankerverwekkende stof?
Als het gaat om de hoeveelheid werknemers van de vervoersbedrijven in Amsterdam en Utrecht die mogelijk zijn blootgesteld aan chroom-6 moet ik u doorverwijzen naar de betrokken werkgevers.
Ik heb begrepen dat in beide steden de werkzaamheden waarbij blootstelling kan plaatsvinden op dit moment stilliggen en dat de medewerkers geïnformeerd zijn. In beide steden moet aanvullend onderzoek uitwijzen of en in welke mate blootstelling heeft plaatsgevonden en hoe groot de mogelijke gezondheidsrisico’s zijn. Dit hangt onder meer af van de duur, mate en ernst van de blootstelling. Ik heb tevens begrepen dat er in Amsterdam gewerkt is met beschermingsmiddelen zoals ademhalingsmaskers, overalls en handschoenen, maar dat nog niet duidelijk is of deze voldoende bescherming hebben geboden. Ook in Utrecht is gewerkt met persoonlijke beschermingsmiddelen. Ik kan niet vooruitlopen op de uitkomsten van de onderzoeken. Dit is in eerste instantie een kwestie tussen de werkgever en de betrokken werknemers.
Waar kunnen bezorgde werknemers die mogelijk met chroom-6 hebben gewerkt terecht? Deelt u de mening dat werknemers zeker willen zijn van een veilige werkplek?
Ik deel uw mening op dit punt zeker. Niemand zou ziek mogen worden door het doen van zijn of haar werk. Werknemers moeten er op kunnen vertrouwen dat de werkgever de risico’s in kaart heeft gebracht en adequate maatregelen heeft getroffen.
Werknemers van de betrokken vervoersbedrijven, maar ook andere werknemers die zich zorgen maken over mogelijke blootstelling aan gevaarlijke stoffen, wil ik in eerste instantie aanraden hun zorgen te bespreken met de werkgever of bedrijfsarts. Bij concrete zorgen of vragen met betrekking tot de eigen gezondheid adviseer ik daarnaast ook om naar de huisarts te gaan. Indien zij verdere stappen willen ondernemen kunnen zij zich richten tot de ondernemingsraad of vakbond, die hiervan melding kan maken bij de Inspectie SZW. Er volgt altijd onderzoek op signalen van ondernemingsraden en vakbonden.
Beschikken de betrokken en verantwoordelijke bedrijven over een Risico-inventarisatie & -evaluatie (RI&E) waarin het risico van chroom-6 blootstelling is omschreven? Hebben GVB en Stadler zich aan de registratieverplichtingen uit het Arbobesluit gehouden, zodat aan de hand van een dergelijke registratie snel duidelijk kan worden welke werknemers met chroom-6 hebben gewerkt?
De werkgever is verantwoordelijk voor het in kaart brengen van de risico’s van de werkzaamheden en het beheersen ervan. Hij moet deze risico’s in kaart brengen in de Risico inventarisatie- en evaluatie (RI&E) en aangeven hoe hij deze gaat beheersen. De werkgever moet een deskundige, zoals een arbeidshygiënist, inschakelen om de RI&E te toetsen.
Of de in dit geval betrokken werkgevers beschikken over een RI&E, of mogelijke blootstelling aan chroom-6 hier een onderdeel van is en of ze zich aan de registratieverplichtingen uit het Arbobesluit hebben gehouden, zal duidelijk moeten worden uit de inspecties bij de vervoersbedrijven. Indien niet aan de wettelijke verlichtingen is voldaan, vindt handhaving plaats.
Deelt u de mening dat als een dergelijke registratie ontbreekt, deze bedrijven de wet hebben overtreden?
Een werkgever is op grond van artikel 4.15 van het Arbobesluit verplicht een register van blootgestelde werknemers bij te houden. Indien de werkgever dit niet doet dan is deze in overtreding van de wet- en regelgeving. Of dat in dit geval zo is zullen de nadere inspecties bij de vervoersbedrijven moeten uitwijzen.
De uitstoot van giftige stoffen door Chemours |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat iedereen zeker moet kunnen zijn van een fijne en veilige woonomgeving? Kunt u zich voorstellen dat bewoners van de buurten rondom Chemours zich grote zorgen maken over de uitstoot van giftige stoffen?
Ja, ik ben het met de vraagsteller eens dat een veilige woonomgeving voor iedereen een zekerheid moet zijn. Het is mij zeker bekend dat omwonenden rond het bedrijf Chemours zich zorgen maken als gevolg van de uitstoot van dat bedrijf.
Bent u bekend met de belofte van Chemours om zich ervoor in te spannen de uitstoot van GenX met 99 procent te beperken? Wordt deze inspanning meegewogen bij het verstrekken van een vergunning? Wordt het feit dat het mogelijk is de uitstoot fors te beperken ook opgenomen in de vergunning? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze belofte is mij bekend. Het bevoegd gezag voor dit bedrijf, de provincie Zuid-Holland, heeft de vergunde uitstoot van GenX sinds 2017 al meerdere keren verlaagd. Begin juni 2019 heeft de provincie een ontwerpvergunning ter inzage gelegd1 waarin de uitstoot van ondermeer GenX fors wordt beperkt ten opzichte van de huidige vergunning.
Onderhoudt u contact met provinciale staten van Zuid-Holland en relevante gemeentebesturen over de onrust over Chemours? Zo ja, wat is daarvan het resultaat?
Al enige jaren is er regelmatig contact tussen mijn ministerie, gedeputeerde staten van Zuid-Holland en de gemeentebesturen van Dordrecht, Sliedrecht en Papendrecht over de situatie rond Chemours. Alle relevante onderwerpen komen hier aan de orde, waaronder ook de gevoelens van omwonenden. De samenwerking tussen de overheden heeft onder andere geleid tot het gezamenlijk opzetten en financieren van onderzoeken.
Heeft u overleg met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de onrust over Chemours? Bent u bekend met de wens van omwonenden hun bloed te laten testen op concentraties giftige stoffen zoals GenX? Waarom wordt daar niet toe overgegaan voor alle bewoners die dat wensen?
Er is over de blootstelling van omwonenden intensief contact onderhouden met het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, dat onder het Ministerie van VWS valt. Dat bij omwonenden de wens bestaat om zich te laten onderzoeken is bekend. Uw Kamer heeft hierover ook enkele keren gedebatteerd met mijn ambtsvoorganger en mij. Er is in 2016 een bloedonderzoek gehouden onder omwonenden, ter verificatie van het rekenmodel dat gebruikt werd voor de beoordeling van blootstelling van omwonenden. Het rapport hierover is in mei 2017 aan uw Kamer aangeboden2. De conclusie van dit onderzoek was dat de gemeten en berekende bloedwaardes goed overeenkwamen.
Op verzoek van uw Kamer, via de motie-Van Eijs/Kröger3, is uiteindelijk aan omwonenden nog wel de mogelijkheid geboden om zich te laten testen. Over de afbakening van die regeling is uitgebreid met uw Kamer gecorrespondeerd, onder andere via mijn antwoorden4 op vragen gesteld in het Schriftelijk Overleg van november 2017.
Vindt u dat Chemours de kosten van onderzoek naar verontreiniging en effecten op de volksgezondheid zou moeten vergoeden? Zo nee, waarom niet?
Graag verwijs ik u naar de bijlage bij mijn brief van 19 november 2018, waarin ik ingegaan ben op de motie-Wassenberg5, die mij vroeg om te onderzoeken hoe gemaakte kosten verhaald konden worden.
Is het bij u bekend dat grond die vervuild is met GenX op dit moment niet vervoerd kan worden door het ontbreken van landelijke normen daarvoor?
De problematiek rond grond die verontreinigd is met PFAS, waaronder GenX, is mij bekend. Via het Tijdelijk Handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie, dat ik op 8 juli 2019 aan uw Kamer heb toegezonden6, heb ik landelijke normen vastgesteld die gebruikt kunnen worden voor de beoordeling van grond en bagger waarin deze verontreiniging aanwezig is.
Bent u bereid landelijke normen te ontwikkelen zodat vervuilde grond in bijvoorbeeld Dordrecht, Sliedrecht en Papendrecht vervoerd en verwerkt kan worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Het verslag van een schriftelijk overleg over het chronisch vermoeidheidssyndroom (ME/CVS). |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op constatering van de Gezondheidsraad, die geen reden ziet voor toepassing van graduele oefentherapie bij Myalgische Encefalomyelitis/Chronischevermoeidheidssyndroom (ME/CVS) en vindt dat gedragstherapie niet als enige behandelingsoptie aangeboden moet worden? Bent u van plan de betrokken partijen actief op deze conclusie te wijzen? Welke behandelingen zijn er voor ME/CVS-patiënten die gedragstherapie of graduele oefentherapie niet als optie zien? Deelt u de mening dat dit aanbod zeer beperkt is?1
Het is aan de betrokken zorgprofessionals om te bepalen welke behandeling geschikt is, en dit kan van geval tot geval verschillen. In mijn reactie op het advies van de Gezondheidsraad heb ik reeds aangegeven dat de behandeling moet passen bij de patiënt en heb ik zorgverleners opgeroepen om deze aandoening serieus te nemen.
Wat is uw reactie op de conclusie van de Gezondheidsraad dat verbetering van de zorg voor patiënten met ME/CVS urgent is en zo snel mogelijk moet plaatsvinden?
Ik deel de urgentie. Tegelijkertijd moet ik hierbij wel realistisch zijn over de tijd die gemoeid zal zijn met het onderzoeksprogramma dat de Gezondheidsraad adviseert op te starten. Om die reden is het belangrijk dat zorgverleners, in afwachting van nieuwe inzichten uit dat onderzoek, ook alert blijven op ontwikkelingen, waaronder in het buitenland, om de zorg voor patiënten waar mogelijk te verbeteren.
Bent u van mening dat het afwachten van de resultaten van de onderzoeken die wellicht gaan plaatsvinden binnen het onderzoeksprogramma eer doet aan deze urgentie en snelheid?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u ertoe bereid naast budget voor een eventueel onderzoeksprogramma ook budget vrij te maken voor directe disseminatie van de (internationale) biomedische kennis die er al over de ziekte ME bestaat, en zo ja, hoe denkt u dat vorm te geven?
In het plan van aanpak dat ZonMw op mijn verzoek op dit moment met de patiëntenorganisaties voorbereidt, wordt onder andere aandacht besteed aan kennisverspreiding van (onder andere) internationale wetenschap en een communicatietraject gericht op het omvormen van bestaande opvattingen omtrent ME/CVS. Besluitvorming over het vrijmaken van middelen op de begroting van VWS en het beschikbaar stellen hiervan aan Zonmw, is aan de orde als het plan van aanpak beschikbaar is.
Erkent u ME als ziekte conform de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)-classificatie, waaraan Nederland zich als lidstaat van de WHO dient te houden?
Ik sluit mij aan bij de Gezondheidsraad die concludeert dat ME/CVS een ernstige chronische ziekte is die het functioneren en de kwaliteit van leven van mensen die eraan lijden substantieel beperkt. De International Statistical Classification of Diseases and Related Health Problems (ICD) van de WHO heeft een belangrijke functie bij het standaardiseren en vergelijkbaar maken van gerapporteerde doodsoorzaken en morbiditeit in en tussen landen. Wat als ziekte wordt bestempeld binnen de ICD is een dynamisch proces en het resultaat van input die de internationale experts aan de WHO leveren. De WHO heeft het chronisch vermoeidheidssyndroom in de ICD11 opgenomen onder nummer 8E49 «Postviral fatigue syndrom». Het erkennen van ziekten is in zijn algemeenheid geen overheidstaak. Van het expliciet van overheidswege overnemen van de diagnosen uit de ICD is gelet daarop ook geen sprake.
Wat vindt u ervan dat beroepsgroepen zich tegen een advies van de Gezondheidsraad inzake ME/CVS keren en in een enkel geval het advies zelfs expliciet naast zich neer leggen? Gaat u hier iets aan doen?
Wanneer mij signalen bereiken dat de beroepsgroepen waarmee ik samenwerk het advies negeren, zal ik ze hierop aanspreken. Overigens heb ik daar nog geen concrete aanwijzingen voor. Het Ministerie van SZW heeft naar aanleiding van de uitspraken van de voorzitter van de NVVG (verzekeringsartsen) in de media contact gezocht met het UWV. De richtlijn van de NVVG stelt dat cognitieve gedragstherapie altijd wordt aangeboden aan en besproken met mensen met ME/CVS. Wanneer iemand om moverende redenen en in overleg met de reguliere behandelaar echter afziet van cognitieve gedragstherapie, dan is dit geen reden om aanspraak op sociale zekerheid aan cliënt te onthouden.
Bent u ertoe bereid in gesprek te gaan met wetenschappelijke verenigingen om aan te dringen op een zo spoedig mogelijke herziening of aanpassing van de behandelaanbevelingen uit de richtlijn CVS? Zo ja, wanneer gaan deze gesprekken plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
Ik zie ten principale geen rol voor de overheid om zich inhoudelijk te mengen in de inhoud van richtlijnen. Aandringen op een revisie in deze zou impliceren dat VWS één richting kiest in een kwestie die professioneel controversieel is. Er bestaat immers grote verdeeldheid over de behandelaanbevelingen. Ook de commissie van de Gezondheidsraad heeft hierover geen unaniem advies kunnen geven. Sommige beroepsgroepen stellen bovendien dat de Gezondheidsraad ook geen nieuwe wetenschappelijke informatie gepresenteerd heeft. Ik ben er verder wel van overtuigd dat iedere beroepsgroep de discussie over ME/CVS scherp op het netvlies heeft staan. Onder deze omstandigheden zie ik ook geen aanleiding tot het voeren van agenderende gesprekken.
Is het correct dat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zelfstandig een onderwerp op de Meerjarenagenda van het Zorginstituut Nederland kan plaatsen als het gaat om het ontwikkelen van kwaliteitsproducten? Zo ja, waarom kiest u hier niet voor als het gaat om het herzien van de richtlijn voor ME/CVS?2
Het Ministerie van VWS kan niet zelfstandig een onderwerp op de Meerjarenagenda plaatsen. Het Ministerie van VWS kan net als betrokken veldpartijen het Zorginstituut verzoeken om een onderwerp op de Meerjarenagenda te zetten. De Raad van Bestuur van het Zorginstituut neemt het besluit om dit wel of niet te doen. Dit gebeurt na advies van de Kwaliteitsraad, een adviescommissie die is verbonden aan het Zorginstituut.
Om de richtlijn voor ME/CVS te herzien is nieuwe informatie nodig en daarvoor wordt op advies van de Gezondheidsraad een onderzoeksprogramma gestart. Richtlijnen en kwaliteitsstandaarden zijn van de veldpartijen zelf. Het heeft daarom de voorkeur dat veldpartijen zelf een herziene kwaliteitsstandaard aan het Zorginstituut aanbieden en indien nodig het Zorginstituut verzoeken om deze op de Meerjarenagenda te plaatsen als ze er zelf niet uitkomen.
Bent u bereid een voorlichtingscampagne op basis van het advies van de Gezondheidsraad over ME/CVS te organiseren? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat een verkeerde registratie door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) grote gevolgen kan hebben voor het vervolgtraject, zoals het bepalen van een uitkering, de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid of de te ontvangen therapie?
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft mij geïnformeerd dat de registratie geen doorslaggevende rol heeft. Verzekeringsartsen bij het UWV onderzoeken welke functionele mogelijkheden iemand heeft, gegeven zijn klachten en beperkingen die op hun beurt zijn terug te voeren naar de achterliggende ziekte of gebrek. De door de behandelend arts gestelde diagnose ME/CVS sec is onvoldoende voor het kunnen vaststellen van de functionele mogelijkheden van betrokkene. De verzekeringsarts van het UWV stelt de functionele mogelijkheden vast, gegeven de geconstateerde beperkingen die op hun beurt het gevolg zijn van ziekte of gebrek. De diagnose die de behandelend arts heeft vastgesteld of het feit dat de cliënt wel of geen behandeling ondergaat is dus niet bepalend voor de vaststelling van de functionele mogelijkheden op het moment van de beoordeling en heeft dus geen gevolgen voor het bepalen van de uitkering.
Wat is uw oordeel over het aantal registraties op code N690 door het UWV in vergelijking met de incidentie van ME/CVS? Bent u van mening dat cliënten met ME/CVS correct geregistreerd worden door het UWV? Zo nee, hoe gaat u ervoor zorgen dat een correcte registratie van ME/CVS verhoogd wordt?
Zoals aangegeven in mijn reactie op vraag 10 is de registratie niet van doorslaggevend belang in het bepalen van het recht op een uitkering.
Heeft u inmiddels het advies van de Gezondheidsraad en de signalen dat patiënten niet altijd de zorg krijgen die ze nodig hebben onder aandacht gebracht bij de gemeenten? Zo ja, kunt u aangeven hoe dit is verlopen? Is er specifiek aandacht besteed aan de leerplichtambtenaren in relatie tot ME/CVS? Zo ja, op welke wijze?
In het Gemeentenieuws van 28 augustus 2019 van het Ministerie van SZW is het advies dat de Gezondheidsraad 19 maart 2019 heeft uitgebracht over ME/CVS onder de aandacht gebracht. Ik zal er in aansluiting hierop voor zorgen dat de gemeenten ook in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning wordt gewezen op het advies en gevraagd worden hiermee rekening te houden bij het uitvoeren van hun taken. Ik ga ervan uit dat de gemeenten dit vervolgens verspreiden onder alle ambtenaren die deze kennis moeten hebben, ook de leerplichtambtenaren.
Is er volgens u voldoende kennis bij zorgverleners, zoals huisartsen en specialisten, met betrekking tot diagnostisch onderzoek en behandeling bij ME/CVS? Zo nee, hoe verwacht u op korte termijn voldoende kennis te organiseren zonder bijvoorbeeld een polikliniek of expertisecentrum?
Ik heb geen signalen dat de beschikbare wetenschappelijke kennis rond ME/CVS niet op het netvlies van behandelaars staat. Dat die kennis verdiept kan worden beschouw ik als een gegeven en dat is de reden waarom in ZonMw gevraagd heb te werken aan onderzoeksagenda.
Bent u ertoe bereid in gesprek te gaan met de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU), de Universitair Medisch Centra (UMC’s) en de patiëntenorganisaties over hoe zij de specialistische zorg voor ME/CVS-patiënten kunnen verbeteren en hoe zij aankijken tegen het oprichten van poliklinieken?
In mijn reactie van 20 juni 2019 op de Commissiebrief van uw Kamer inzake SO Reactie op het advies van de Gezondheidsraad over ME-CVS heb ik al aangegeven bereid te zijn de komende periode in mijn gesprekken met de NFU na te gaan of er rond ME/CVS ontwikkelingen zijn die aandacht vragen. Daarbij heb ik eveneens aangegeven dat het oprichten van poliklinieken met name aan de orde zal zijn als bezoek aan zo’n polikliniek een noodzakelijke voorwaarde is om de best mogelijke zorg op basis van de huidige inzichten te ontvangen. Het advies van de Gezondheidsraad biedt daarvoor wat betreft behandeling thans geen aanknopingspunten. Ik verwacht wel dat umc’s een rol kunnen vervullen in het onderzoek naar ME/CVS, maar dat hoeft niet noodzakelijkerwijs via het inrichten van poliklinieken. Bezoek aan een polikliniek is geen noodzakelijke voorwaarde om de best mogelijke zorg op basis van de huidige inzichten te ontvangen.
Verder heeft er in juli van dit jaar een gesprek plaatsgevonden tussen de NFU en de patiëntenorganisaties, te weten Steungroep ME en Arbeidsongeschiktheid, ME/CVS Stichting, en ME/cvs Vereniging. In het gesprek heeft de NFU aangegeven bereid te zijn in contact te blijven en probleempunten en wensen voor te leggen aan de bestuurders.
Bent u van mening dat ME/CVS opgenomen dient te worden op de Chronische aandoeningenlijst fysiotherapie als het gaat om vergoeding van fysiotherapie?
Voor opname van een behandeling met fysio-/oefentherapie gericht op een bepaalde chronische aandoening in het verzekerde pakket van de Zorgverzekeringswet (Zvw) is in ieder geval noodzakelijk dat zo’n behandeling bewezen effectief is. Bovendien dient het Zorginstituut te adviseren over het al dan niet opnemen in het basispakket. Dit is noodzakelijk omdat de aanspraak op fysio-/oefentherapie voor langdurige of chronische aandoeningen gesloten is geformuleerd. Dit houdt in dat de categorieën aandoeningen waarvoor langdurige fysio-/oefentherapie ten laste van de Zvw wordt vergoed, zijn omschreven in de bijlage bij het Besluit zorgverzekering (Bzv).
De Gezondheidsraad geeft in zijn advies met betrekking tot Graded Exercise Therapy (GET) aan «geen reden te zien om de toepassing van GET in Nederland aan te bevelen». ik maak hieruit op dat de Gezondheidsraad onvoldoende aanwijzingen ziet voor bewijs van de werkzaamheid van oefentherapie bij ME/CVS. Ik zie dan ook geen reden om het Zorginstituut thans om een advies te vragen over het opnemen van ME/CVS op de bijlage van het Bzv. Opname van ME/CVS op de bijlage van het Bzv is daarom niet aan de orde.
Wilt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het nader in te plannen plenair verslag van een schriftelijk overleg (VSO) over dit onderwerp?
Ja.
Het gebruik van melatonine als slaapmiddel |
|
Anne Kuik (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA), René Peters (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de oproep van ongeveer 500 wetenschappers bij NOS op 3 om het vrij verkrijgbare slaaphormoon melatonine voortaan alleen op doktersrecept beschikbaar te maken?1
Ja.
Deelt u de mening dat slaapproblemen bij jongeren niet onnodig gemedicaliseerd moeten worden en dat bij moeilijk inslapende pubers beter gekeken zou kunnen worden naar de oorzaak van slaapproblemen?
Ja. Voor de beoordeling van slaapproblemen bij kinderen is inderdaad het nagaan van de oorzaak van belang, omdat hiermee ook het beste naar een oplossing kan worden gezocht. Met name wanneer duidelijk is dat de oorzaak te vinden is in verkeerde slaapomstandigheden, dienen deze omstandigheden eerst te worden aangepast. Zie verder het antwoord op de vragen 4, 6, 7 en 8.
Klopt het dat er in Nederland jaarlijks minstens een miljoen pakjes melatonine worden verkocht? Kunt u een inschatting geven van hoeveel Nederlandse jongeren deze middelen gebruiken?
Op basis van verkoopdata is de schatting dat er in Nederland per jaar ruim vier miljoen verpakkingen met melatonine worden verkocht. Uit de verkoopdata is niet af te leiden hoeveel Nederlandse jongeren melatonine gebruiken. Uit onderzoek van de Erasmus Universiteit Rotterdam van juli 20192 onder 871 kinderen van gemiddeld elf jaar uit het langlopende bevolkingsonderzoek Generation R, komt naar voren dat van deze groep kinderen zo’n zes procent minstens eenmaal per week melatonine gebruikte. Generation R is een onderzoek naar de gezondheid van kinderen en hun ouders in Rotterdam.
Onder welke voorwaarden mag melatonine vrij verstrekt worden bij een drogist? Wat zijn de afwegingen om toe te staan dat middelen met melatonine zonder recept mogen worden verstrekt?
Melatonine mag als voedingssupplement of als geneesmiddel in de handel worden gebracht, dit is afhankelijk van de dosering en de claim.
Melatonine mag als voedingssupplement in de handel worden gebracht als de dosering lager is dan 0,3 mg en er op de verpakking geen enkele gezondheidsclaim wordt gevoerd.
Bij melatonine met doseringen van 0,3 mg en hoger kan er volgens de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) sprake zijn van een geneesmiddel als het product ook voldoet aan een aantal andere criteria, die door de rechter zijn vastgesteld. Het klopt dat melatonine al langere tijd en in verschillende doseringen (ook hoger dan 0,3 mg) als voedingssupplement in de handel wordt gebracht. Melatonine wordt op sommige voedingssupplementen inderdaad aangeprezen als middel om beter of sneller in slaap te vallen. Zie verder het antwoord op vraag 13.
Er zijn ook geneesmiddelen die melatonine bevatten. Deze producten hebben een hogere dosering en bevatten een claim (indicatie). Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) heeft handelsvergunningen afgegeven voor diverse melatonine bevattende geneesmiddelen. Het CBG controleert daarbij ook of de informatie in de bijsluiter en op de verpakking van het geneesmiddel correct is.
Er is een aantal geneesmiddelen geregistreerd voor de indicatie «voor de kortdurende behandeling van jetlag bij volwassenen». Kortdurend gebruik is in de dit geval drie tot zes dagen. Deze geneesmiddelen hebben de afleverstatus UAD (Uitsluitend Apotheek of Drogist) en mogen uitsluitend bij een apotheek en drogist verkocht worden. Begeleiding van een arts wordt niet nodig geacht. De belangrijkste afwegingen voor deze afleverstatus zijn: de patiënt kan de indicatie zelf stellen, het gebruik is kortdurend en de bijwerkingen zijn mild van aard en komen relatief weinig voor. Bovendien moet de bijsluiter en tekst op de verpakking makkelijk te begrijpen zijn en de consument kan altijd advies vragen aan de apotheker of drogist.
Deze geneesmiddelen zijn niet goedgekeurd voor het gebruik door kinderen, omdat er geen data zijn die de werkzaamheid van de indicatie «jetlag» bij kinderen onderbouwen.
Het CBG heeft ook een aantal geneesmiddelen geregistreerd voor de indicatie «slaapstoornissen» bij kinderen of ouderen. Deze geneesmiddelen hebben de afleverstatus UR (Uitsluitend Recept) en mogen uitsluitend met een recept aan patiënten worden geleverd omdat dit geneesmiddel moet passen in de behandeling door een arts. Het gaat dan met name over slaapstoornissen zoals omschreven in de DSM-53. Kenmerkend aan deze indicaties is dat de slaapstoornis al langer duurt (minimaal één maand) en dat ook de behandeling vaak langdurig is. Naast het stellen van de juiste diagnose, het bepalen van de goede behandeling (zoals de keuze voor niet-medicamenteuze behandeling naast een medicamenteuze behandeling) is de begeleiding van een arts nodig voor het bepalen van de juiste dosering en het toezicht op de patiënt
Klopt het dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) in 2018 onderzocht heeft of het grensvlakproduct melatonine voldoet aan de wet- en regelgeving voor wat betreft de samenstelling? Zo ja, wat waren de resultaten van dit onderzoek?2
De NVWA heeft in 2018 geen onderzoek gedaan naar melatonine. In overleg met de IGJ is voor melatonine afgesproken dat de IGJ de handhaving op melatonine zou initiëren en dat de NVWA desgevraagd zou volgen. Zie hiervoor verder het antwoord op vraag 13.
Klopt het dat melatonine nu doorgaans onder regelgeving van voedingssupplementen valt, terwijl het tegelijk wel aangeprezen wordt als middel om beter in slaap te vallen?
Zie antwoord vraag 4.
Wordt er onder middelen als melatonine gecontroleerd of de claims die op de verpakkingen staan ook daadwerkelijk kloppen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat de informatie op verpakkingen van vrij verkrijgbare melatonine voldoende helder en correct is? Zo ja, kunt u dit onderbouwen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke gevolgen kan volgens u het verkeerd gebruik van melatonine hebben?
Verkeerd gebruik van melatonine kan een toename van bijwerkingen laten zien, bijvoorbeeld doordat niet de juiste dosering wordt gebruikt, het geneesmiddel niet op het juiste moment genomen wordt of onnodig lang wordt gebruikt.
De belangrijkste bijwerkingen van melatonine zijn vermoeidheid, braken en slapeloosheid. Met name vermoeidheid en slapeloosheid zijn bijwerkingen die de klachten versterken in plaats van verminderen.
Bent u van mening dat (de gevolgen van) het gebruik van melatonine voldoende getest is bij kinderen? Zo ja, op welke onderzoeken baseert u dit?
De melatonine bevattende geneesmiddelen die bij de apotheek en drogist te verkrijgen zijn, zijn alleen goedgekeurd voor het gebruik door volwassenen. Het CBG heeft ook melatonine bevattende geneesmiddelen geregistreerd voor de indicatie slaapstoornissen bij kinderen of ouderen en deze geneesmiddelen zijn alleen op doktersrecept verkrijgbaar.
Het CBG houdt de kennis over de veiligheid van geneesmiddelen nauwlettend in de gaten. Zo loopt momenteel nog onderzoek naar het effect van langdurig gebruik van melatonine op de mentale en seksuele ontwikkeling van kinderen. De eerste resultaten zijn geruststellend aldus het CBG. Definitieve resultaten worden in 2021 verwacht. Op basis van alle beschikbare informatie concludeert het CBG dat veel bekend is over de veiligheid van melatonine bij kinderen en dat het veiligheidsprofiel vergelijkbaar is tussen kinderen en volwassenen.
Maar de werkzaamheid van melatonine voor de kortdurende behandeling van jetlag bij kinderen is niet aangetoond.
Deelt u de zorgen van wetenschappers en artsen dat veel mensen, waaronder ook jongeren, melatonine verkeerd gebruiken? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Deelt u de oproep van de deskundigen dat melatonine voortaan alleen verkrijgbaar zou moeten zijn op doktersrecept? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze oproep deel ik niet. Zie verder mijn antwoord op de vragen 4, 6, 7 en 8.
Welke acties bent u bereid te ondernemen om de incorrecte gebruiksaanwijzing en het verkeerde gebruik van melatonine terug te dringen?
De IGJ heeft geruime tijd geleden het standpunt ingenomen dat melatonine bevattende producten met een dagdosering van 0,3 mg of meer beschouwd dienen te worden als geneesmiddel. Voor dergelijke producten is een handelsvergunning vereist. Een poging om niet geregistreerde producten van de markt te halen is in 2015 door de rechter geblokkeerd, omdat IGJ niet elk product afzonderlijk had beoordeeld aan de hand van de criteria genoemd in het zogenaamde Hecht-Pharma arrest (HvJEU 15.1.2009, C-140/07).
De IGJ intensiveert vanaf september de handhaving van niet-geregistreerde geneesmiddelen met melatonine, op basis van een eerder opgesteld handhavingsplan dat recent is afgerond. De IGJ werkt hierin nauw samen met de NVWA. Het basisuitgangspunt van dat beleid blijft dat niet-geregistreerde melatonine-producten, met een dagdosering van 0,3 mg of meer melatonine en die voldoen aan de criteria van het Hecht-Pharma arrest, een geneesmiddel zijn. Het doel van de handhaving is ervoor te zorgen dat producten met melatonine in een dagdosering van 0,3 mg of meer voldoen aan de eisen van werkzaamheid, kwaliteit en veiligheid die aan geneesmiddelen gesteld worden. Ook dient de verkrijgbaarheid ervan te verlopen volgens de gangbare normen voor geneesmiddelen. Bij het geregistreerde geneesmiddel behoort een bijsluiter en verpakking met de correcte informatie voor de gebruiker. Hiermee wordt verkeerd gebruik van melatonine voorkomen.
Misleidende reclame van e-sigaretten |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het nieuwsbericht «E-sigaretten puur natuur? Misleidende reclame maakt neutrale verpakking noodzakelijk»?1
Ik heb het artikel gelezen en vindt het zorgelijk dat producten die schadelijk zijn op een dergelijke manier worden aangeprezen.
Onderschrijft u de conclusies uit een Amerikaans onderzoek waaruit blijkt dat sigaretten als minder schadelijk worden beschouwd wanneer deze als «milieuvriendelijk» en «natuurlijk» worden geframed?2
Ik kan mij voorstellen dat deze positieve termen kunnen leiden tot een onterecht positief beeld van het product. Op grond van de Tabaksproductenrichtlijn mogen verpakkingen van tabaksproducten geen enkel element of kenmerk bevatten dat de suggestie wekt dat een bepaald tabaksproduct biologisch beter afbreekbaar is of andere milieuvoordelen heeft. De NVWA houdt hier toezicht op. Wanneer de neutrale verpakking van tabaksproducten en e-sigaretten in 2022 worden ingevoerd, is het helemaal niet meer toegestaan om termen op de verpakking te plaatsen.
Wat vindt u in het licht van bovengenoemd Amerikaans onderzoek dat vapeshop Mr Joy – in Nederland een van de grote importeurs en verkopers van e-sigaretten- in zijn online-shop reclame maakt voor e-sigaretten, vloeistoffen en bijbehorende accessoires met plaatjes die een gezonde leefstijl suggereren, reclame die op grond van de Tabaks- en rookwarenwet is verboden?
De NVWA houdt toezicht op het reclameverbod, ook van online verkooppunten, en treedt op als overtredingen worden geconstateerd. Daarnaast werk ik aan een pakket van maatregelen dat de aantrekkelijkheid van dampwaren verder moet terugdringen. Zo zal het met de inwerkingtreding van het uitstalverbod ook verboden worden dampwaren in online verkooppunten af te beelden.
Bent u bekend met de risico’s van e-sigaretten, zoals deze in genoemd nieuwsbericht worden vermeld? Bent u het ermee eens dat de plaatjes die een gezonde leefstijl suggereren niet alleen verboden maar ook ronduit misleidend zijn? Wat bent u van plan hiertegen te doen?3
Ik ben bekend met de risico’s van e-sigaretten, het RIVM heeft hier in 2015 onderzoek naar gedaan. Uit dit onderzoek is gebleken dat de e-sigaret voor een individuele gebruiker minder ongezond is dan een reguliere sigaret, maar dat het gebruik van de e-sigaret wel degelijk schadelijke gevolgen kan hebben voor de gezondheid. In het plenaire debat over de maatregelen uit het preventieakkoord heb ik toegezegd opnieuw de schadelijkheid van de e-sigaret te laten onderzoeken. Ik heb het Trimbos gevraagd om een recente stand van zaken van de wetenschap te geven over onder meer de schadelijkheid van de elektronische sigaret. Dit onderzoek zal ik voor het einde van het jaar met uw Kamer delen. Daarnaast vindt er op dit moment ook onderzoek door het Trimbos en het RIVM plaats naar de berichtgeving vanuit de Verenigde Staten over een mogelijk verband tussen ernstige longklachten en het dampen van e-liquids. Klachten van de patiënten zijn zo ernstig dat ziekenhuisopname, en soms ook beademing nodig is. De onderzoeksinstituten van de Amerikaanse federale overheid onderzoeken momenteel e-liquids van patiënten met ernstige klachten. Het RIVM heeft contact met de Amerikaanse onderzoekers. De Nederlandse (long)artsen zijn alert op signalen van gevallen van ernstige gezondheidsklachten in Nederland en hebben enkele gevallen gemeld. De artsen onderzoeken momenteel het verband met e-liquids en vergelijken het klinisch beeld van de patiënten met die in de VS. Er is een netwerk ingericht dat momenteel signalen over ernstige gezondheidsklachten door e-sigaretten in Nederland verzamelt. Op deze manier kunnen signalen over klachten zoals die in de VS goed opgepikt worden. Indien er meer concrete informatie bekend is over de oorzaak van de klachten onder Amerikaanse patiënten over en of dit overeenkomt met de Nederlandse signalen zal ik uw Kamer hierover informeren. Reclame maken voor de e-sigaret is alleen binnen speciaalzaken toegestaan, en daarbuiten niet. De NVWA houdt hier toezicht op.
Wat is uw mening over het onderzoek van het Trimbos-instituut waaruit blijkt dat in 2017 méér scholieren van 12 tot en met 16 jaar wel eens een elektronische sigaret of shisha pen hebben gebruikt (28%) dan een gewone sigaret (17%) en dat onder de 16-jarigen 36% al ervaring heeft met de e-sigaret?4
Ik vind het een zeer verontrustende ontwikkeling dat zoveel jongeren een e-sigaret of sisha-pen uitproberen. Dit is de reden waarom in het Nationaal Preventieakkoord is besloten een aantal maatregelen te treffen om het gebruik en de zichtbaarheid van de e-sigaret te verminderen, zoals onder andere de uitbreiding van het rookverbod met de e-sigaret, neutrale verpakkingen en het uitstalverbod. In het streven naar een rookvrije generatie is namelijk geen plek voor de e-sigaret.
Wat vindt u van het feit dat de door TabakNee.nl onderzochte webshop die e-sigaretten verkoopt geen systeem heeft waarmee de leeftijd van de klant gecontroleerd kan worden terwijl dit wettelijk verplicht is? Wat bent u van plan hieraan te gaan doen?
Het tabaks- en rook warenbesluit, Artikel 5.6, tweede lid stelt: «Een detaillist die een tabaksproduct of aanverwant product aanbiedt voor binnenlandse verkoop op afstand hanteert een leeftijdsverificatiesysteem dat op het tijdstip van de verkoop vaststelt dat de consument de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt.» Veel websites maken gebruik van een leeftijdsvraag om op de website te komen. Het toezicht op de naleving van de leeftijdsverificatie is complex, omdat voor het constateren van een overtreding een testkoop uitgevoerd moet worden. De NVWA is op dit moment bezig met het ontwikkelen van een testkoopmethode met 17-jarigen. Ik zal uw Kamer hier voor het einde van het einde van het jaar over informeren.
Klopt het volgens u dat niet alleen Mr Joy, maar meerdere online-webshops van e-sigaretten niet checken of een koper 18 jaar of ouder is, zoals tijdens het onderzoek van TabakNee.nl is gesignaleerd? Zo ja, wat gaat u hiertegen ondernemen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u, gezien de toename in het gebruik van de e-sigaret onder jongeren en de wijze waarop de e-sigaret gepromoot wordt in aantrekkelijke verpakkingen, het eens met Stichting Rookpreventie Jeugd dat niet alleen voor gewone sigaretten, maar ook voor de e-sigaret een neutrale verpakking noodzakelijk is?
Ik ben het met Stichting Rookpreventie Jeugd eens dat ook voor e-sigaretten neutrale verpakkingen moeten worden ingevoerd. Daarom is in het preventieakkoord opgenomen dat in 2022 neutrale verpakkingen voor e-sigaretten worden ingevoerd.
Vindt u in dit licht het standpunt uit het Nationaal Preventieakkoord om eventueel in 2022 plain packaging voor e-sigaretten in te voeren niet veel te laat, gezien de ervaringen in de VS waar onder scholieren een ware nicotine-epidemie is uitgebroken dankzij e-sigaret Juul?5 6
In het Nationaal Preventieakkoord is besloten een pakket aan maatregelen te treffen om het gebruik en de zichtbaarheid van de e-sigaret te verminderen (zie ook mijn reactie op vraag 5). Ik zie op dit moment geen noodzaak om dit te vervroegen.
Wat vindt u van de constatering van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) dat vrijwel alle e-sigaretten die Mr Joy en andere webshops verkopen lekkere, zoete smaakjes hebben die tieners kunnen verleiden om deze vorm van nicotine tot zich te nemen in het licht van de wettelijke bepalingen dat aan gewone sigaretten geen smaakstoffen mogen worden toegevoegd?7
Ik ben bekend met het onderzoek van het RIVM naar de aantrekkelijkheid van e-sigaretten. Daaruit blijkt dat smaakstoffen belangrijk zijn voor consumenten van de e-sigaret en dat de uitgebreide keuze aan smaken, met name de zoete en fruitige, bijdragen aan de aantrekkelijkheid van e-sigaretten voor jongeren. Op dit moment zijn de verschillende smaken e-liquids toegelaten, maar er is een mogelijkheid opgenomen in de Tabaksproductenrichtlijn om smaken voor de e-sigaret op nationaal niveau te verbieden. Alleen Hongarije heeft hiervan gebruik gemaakt. Zoals in het antwoord op vraag 4. is toegezegd komt het Trimbos voor het einde van dit jaar met stand van zaken van de wetenschap over e-sigaretten. De rol van de e-sigaret als mogelijk opstapproduct zal hier ook in worden meegenomen.
Is het niet opvallend dat, anders dan bij tabak, de gezondheidswaarschuwingen op e-sigaretten beperkt blijven tot «Dit product bevat de zeer verslavende stof nicotine. Het gebruik ervan wordt afgeraden voor niet-rokers», terwijl uit onderzoek blijkt dat bijvoorbeeld de kans op een beroerte of hartinfarct fors toeneemt, 29% respectievelijk 25%, bij het gebruik van de e-sigaret? Bent u het met Stichting Rookpreventie Jeugd eens dat daarvoor gewaarschuwd moet worden op de verpakkingen van e-sigaretten? Zo nee, waarom niet?8
In de Europese Tabaksproductenrichtlijn is de bovengenoemde gezondheidswaarschuwing op dit moment de enige verplichte gezondheidswaarschuwing voor de e-sigaret. Op dit moment laat ook de Europese Commissie onderzoek uitvoeren naar de schadelijkheid van de e-sigaret. Dit onderzoek zal eind 2020 worden opgeleverd. Mochten de uitkomsten leiden tot uitbreiding van de maatregelen op het gebied van de e-sigaret, dan zal dit worden meegenomen in de evaluatie van de Tabaksproductenrichtlijn die in 2021 zal plaatsvinden.
Op welke wijze denkt u in Nederland Amerikaanse toestanden rondom de e-sigaret te kunnen voorkomen, dit in het licht van de ernstige bedreiging voor de volksgezondheid die de e-sigaret kan opleveren en het feit dat uit onderzoek blijkt dat er aanwijzingen zijn dat de e-sigaret een stepping stone kan zijn naar het gebruik van gewone sigaretten?9
Zoals in het antwoord op vraag 5 is aangegeven nemen we verschillende maatregelen om het gebruik en de zichtbaarheid van de e-sigaret te verminderen. Daarnaast is er de afgelopen jaren al een aantal maatregelen genomen en zijn er strenge eisen vastgelegd in de Tabaksproductenrichtlijn. Eén daarvan is de toegestane nicotinegehalte in vloeistoffen voor de e-sigaret. De toegestane hoeveelheid ligt in de VS bijna drie keer zo hoog als in de Europese Unie. Daarnaast wordt er in de Verenigde Staten veel reclame gemaakt voor de e-sigaret richting jongeren, bijvoorbeeld via sociale media. Dit is in Nederland verboden in verband met ons strikte reclameverbod voor tabaksproducten en de e-sigaret.
De gevolgen van lachgas in het verkeer |
|
Wytske de Pater-Postma (CDA), Anne Kuik (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Toename lachgas-incidenten in verkeer: ballonnetje moet kunnen, zegt bestuurder»?1
Ja.
Hoe kijkt u aan tegen de zorgwekkende cijfers waaruit blijkt dat er een sterke toename van lachgasgebruik in het verkeer is? Waren deze cijfers bij u bekend?
Deze sterke toename is inderdaad zorgwekkend. Deze specifieke cijfers waren tot op heden niet bij de verschillende ministeries bekend.
Kunt u aangeven hoeveel doden en gewonden er vallen door lachgasgebruik in het verkeer? Zo ja, om welk aantal gaat het? Zo nee, waarom zijn hier geen cijfers over bekend?
Die cijfers zijn niet bekend. Bij de Stichting voor Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) zijn geen specifieke cijfers bekend over lachgasprevalentie of lachgasbetrokkenheid bij ongevallen in het verkeer. De korte werkingsduur en lastige aantoonbaarheid van lachgasgebruik zijn complicerende factoren om dit te registreren.
Kunt u uiteenzetten welke gevolgen lachgasgebruik op de rijvaardigheid kan hebben?
Lachgasgebruik achter het stuur en de perceptie van deze groep jongeren dat gebruik tijdens het rijden moet kunnen is inderdaad zorgwekkend. Lachgas geeft een kortdurende, soms sterke, roes, en een tintelend en ontspannen gevoel. Ook kunnen symptomen als duizeligheid, verwardheid, en desoriëntatie optreden. Nog los van de vraag hoe schadelijk gebruik is voor de gezondheid, gaan lachgas en het verkeer niet samen.
Omdat lachgasgebruik doorgaans maar een korte roes geeft staan veel gebruikers er niet bij stil dat effecten langer kunnen aanhouden en daardoor ook invloed kunnen hebben op deelname aan het verkeer.2 Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft het Trimbos-instituut in 2018 gevraagd een handreiking op te stellen met als doel gemeenten, handhavers en preventieprofessionals bij te staan in de aanpak van onder andere gebruik van lachgas.3 In de handreiking wordt specifiek aandacht besteed aan het risico dat de lachgasroes kan na-ijlen. Voor de vraag welke actie zal worden ondernomen om de risico’s van lachgasgebruik in het verkeer bij de doelgroep onder de aandacht te brengen verwijs ik u naar het antwoord op vraag 6.
Deelt u de mening dat het zorgwekkend is dat de helft van de jongeren die lachgas gebruiken als bestuurder in het NOS-onderzoek aangeeft dat «het moet kunnen»? Kunt u verklaren waarom zoveel van de ondervraagde jongeren vinden dat lachgas achter het stuur «moet kunnen»? Welke actie gaat u ondernemen om onder deze doelgroep de risico’s van lachgasgebruik in het verkeer voor andere weggebruikers en henzelf serieus onder de aandacht te brengen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kan de bewustwording onder jongeren volgens u worden verhoogd? Kunt u hierbij aangeven hoe de aangekondigde campagne van Veilig Verkeer Nederland (VVN) eruit gaat zien tegen het gebruik van lachgas in het verkeer?
Voor bewustwording is gerichte voorlichting nodig. Hiervoor is het nodig inzicht te hebben in de motieven en belevingswereld van deze groep. TeamAlert gaat in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat campagne voeren om gebruik van lachgas in het verkeer tegen te gaan. Dit jaar worden er focusgroepen georganiseerd om meer inzicht te krijgen in de belevingswereld van jongeren over lachgas en hun motieven. Begin 2020 zal de campagne ontwikkeld worden, medio 2020 wordt de campagne gevoerd. Ook hebben Veilig Verkeer Nederland en sociale media aandacht besteed aan de gevaren van lachgas in het verkeer.
Is het waar dat met de huidige wet- en regelgeving degenen die lachgas gebruiken achter het stuur beboet of vervolgd kunnen worden en dat het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) kan aansturen op een cursus, een onderzoek en of intrekking van het rijbewijs? Zo ja, op welke gronden gebeurt dit nu en hoe gaat dit in zijn werk? Op welke manier kan lachgas in het verkeer worden bewezen?
Het is inderdaad zo dat op basis van huidige wet- en regelgeving strafrechtelijk opgetreden kan worden tegen het gebruik van lachgas in het verkeer. Vanwege de gevaarzetting doet de politie dit ook actief. Handhaving kan plaatsvinden op basis van artikel 5 – veroorzaken gevaar of hinder op de weg – en artikel 8 – onder invloed zijn van een stof waarvan je kunt weten dat het je rijvaardigheid negatief beïnvloedt – van de Wegenverkeerswet 1994 (wvw1994). Het effect van lachgas op de mens is van korte duur en het gebruik ervan is erg lastig via een bloedtest aan te tonen. Niettemin kan een verdenking ontstaan op gebruik van lachgas bij ontdekking op heterdaad, na interpretatie van een psychomotorisch onderzoek of oog- en spraakfunctie onderzoek en/of de aanwezigheid van een lachgasballon en/of een lachgaspatroon in het voertuig van de bestuurder. Voor artikel 5 WVW94 is het geconstateerd afwijkend rijgedrag dat gevaar of hinder veroorzaakt of kan veroorzaken voldoende. Overigens ligt op dit moment het wetsvoorstel aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten voor bij de Eerste Kamer. Met dit wetsvoorstel worden onder andere de maximumstraffen voor overtreding van artikel 5 – veroorzaken gevaar of hinder op de weg – en 8 – onder invloed zijn van een stof waarvan je kunt weten dat het je rijvaardigheid negatief beïnvloedt – van de wvw1994 verhoogd.
Naast de strafrechtelijke handhaving kan de politie ook een mededeling doen bij het CBR met een vermoeden van ontbrekende geschiktheid of rijvaardigheid. Het CBR kan op basis van deze politiemededeling een bestuursrechtelijk onderzoek opleggen en bij gebleken ongeschiktheid volgt de ongeldigheidsverklaring van het rijbewijs.
Tot slot is er de recidiveregeling ernstige verkeersdelicten die het rijbewijs van rechtswege ongeldig maakt bij een tweede onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling voor stoffengebruik in het verkeer binnen vijf jaar.
Deelt u de mening dat een verbod op recreatief gebruik van lachgas de normalisatie van lachgas in het verkeer tegengaat en bijdraagt aan het terugdringen van ongelukken in het verkeer door lachgas? Waarom bent u hier wel of geen voorstander van? Op welke manier denkt u de toename van lachgas-incidenten in het verkeer een halt toe te roepen en terug te dringen?
De toename van oneigenlijk lachgas gebruik is aanleiding geweest om het Coördinatiepunt Assessment en Monitoring nieuwe drugs (CAM) om een risicobeoordeling te vragen. De risicobeoordeling van het CAM richt zich op (volks)gezondheid, en ook ontwrichting in de samenleving in bredere zin. Hieronder valt ook verkeersveiligheid. De beoordeling wordt dit najaar verwacht en vormt de grondslag om te bezien welke landelijke maatregelen noodzakelijk zijn. In afwachting van de beoordeling worden alle mogelijke beleidsopties bekeken, zodat na de risicobeoordeling snel passend kan worden gehandeld. In het najaar zal ik samen met het Ministerie van Justitie en Veiligheid uw Kamer hierover nader berichten. Zoals onder vraag 7 aangegeven, kan er op basis van de huidige wet- en regelgeving nu al strafrechtelijk worden opgetreden tegen lachgasgebruik in het verkeer.
Kunt u deze vragen binnen drie weken beantwoorden en uiterlijk voor het debat over het Preventieakkoord naar de Kamer sturen?
Nee, dit is niet haalbaar gebleken omdat nadere afstemming nodig was.
De toename van het gebruik van lachgas in het verkeer |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Toename lachgas-incidenten in verkeer: ballonnetje moet kunnen, zegt bestuurder»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de ruimschootse verdubbeling van het aantal verkeersincidenten waar lachgas in het spel was, zeer zorgwekkend is?
Deze sterke toename vind ik inderdaad zorgwekkend. Lachgas geeft een kortdurende, soms sterke roes, en een tintelend en ontspannen gevoel. Ook kunnen symptomen als duizeligheid, verwardheid, en desoriëntatie optreden. Nog los van de vraag hoe schadelijk gebruik is voor de gezondheid, gaan lachgasgebruik en deelname aan het verkeer niet samen.
Bent u bereid om maatregelen te nemen die de kennis over de invloed van lachgas op de rijvaardigheid bevorderen en jongeren waarschuwen, aangezien uit onderzoek blijkt dat bijna de helft van de jongeren denkt dat lachgas de rijstijl niet beïnvloedt? Zo ja, welke? Kunt u een toelichting geven?
Het is juist dat bijna de helft van de jongeren, die de vragen van de enquête van TeamAlert en de NOS heeft beantwoord, aangeeft dat dit hun rijstijl niet beïnvloedt. De enquête was specifiek gericht op jongeren die lachgas gebruiken in het verkeer en daarmee is het niet representatief voor alle jongeren. Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft het Trimbos-instituut in 2018 gevraagd een handreiking op te stellen met als doel gemeenten, handhavers en preventieprofessionals bij te staan in de aanpak van onder andere gebruik van lachgas.2 In de handreiking wordt specifiek aandacht besteed aan het risico dat de lachgasroes kan na-ijlen. Omdat lachgasgebruik doorgaans maar een korte roes geeft staan veel gebruikers er niet bij stil dat effecten langer kunnen aanhouden en daardoor ook invloed kunnen hebben op deelname aan het verkeer.
Ook hebben Veilig Verkeer Nederland en sociale media aandacht besteed aan de gevaren van lachgas in het verkeer. TeamAlert, die zich specifiek op jongeren richt, gaat in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat campagne voeren. Dit jaar worden er focusgroepen georganiseerd om meer inzicht te krijgen in de belevingswereld van jongeren over lachgas en hun motieven. Dit is nodig om een effectieve campagne te kunnen ontwikkelen. Begin 2020 zal de campagne ontwikkeld worden, medio 2020 wordt de campagne gevoerd.
De toename van oneigenlijk lachgas gebruik is aanleiding geweest om het Coördinatiepunt Assessment en Monitoring nieuwe drugs om een risicobeoordeling te vragen. De beoordeling wordt dit najaar verwacht en vormt de grondslag om te bezien welke landelijke maatregelen noodzakelijk zijn. In afwachting van de beoordeling worden alle mogelijke beleidsopties bekeken, zodat na de risicobeoordeling snel passend kan worden gehandeld. In het najaar zal ik samen met het Ministerie van Justitie en Veiligheid uw Kamer hierover nader berichten.
Hebben de gesprekken met onder andere de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en gemeenten, die u heeft genoemd in antwoord op eerdere schriftelijke vragen, inmiddels plaatsgevonden om te bezien of er meer mogelijkheden nodig zijn om de verkoop van lachgas en het gebruik te verminderen? Zo ja, wat hebben deze gesprekken opgeleverd? Kunt u een toelichting geven?2
Op 20 augustus jl. heeft een bijeenkomst met een aantal gemeenten plaatsgevonden om te inventariseren welke problemen gemeenten in het kader van het oneigenlijk gebruik van lachgas ervaren en wat zij hiertegen ondernemen. Naast zorgen over de gezondheidsrisico’s van het oneigenlijk gebruik van lachgas, is sprake van overlast en zijn er bij burgers gevoelens van onveiligheid. Uit het overleg bleek dat verschillende gemeenten naar aanleiding daarvan aan hun Algemene Plaatselijke Verordening (APV) bepalingen hebben toegevoegd die als instrument dienen om de aantasting van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en het milieu als gevolg van de verkoop of het gebruik van lachgas aan te kunnen pakken. Daarnaast bevatten de meeste APV's, naar voorbeeld van de model-APV van de VNG, verschillende meer algemene bepalingen ter voorkoming van hinder en overlast. Deze zijn óók van toepassing bij hinder en overlast die samenhangt met het gebruik van lachgas. Bij evenementen waarvoor een vergunningplicht geldt, kan de gemeente daarnaast als een voorschrift een «verbod op verkoop van lachgas» in de vergunning opnemen met als motivering het voorkomen van hinder en overlast. Ook gaven gemeenten aan dat de voorlichtingsmaterialen die door het Trimbos-instituut in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bekend zijn en worden gebruikt. De bijeenkomst is een eerste stap om de ervaren problematiek in kaart te brengen en best-practices met elkaar te delen. Bovendien zal het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, in ieder geval nadat de risicobeoordeling van het Coördinatiepunt Assessment en Monitoring nieuwe drugs beschikbaar is, initiatief nemen voor vervolg overleg.
Kunt u deze vragen voor 3 september 2019 beantwoorden?
Nee, dit is niet mogelijk gebleken omdat nadere afstemming nodig was.
De gevolgen van lachgasgebruik voor het klimaat |
|
William Moorlag (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Milieudefensie waarschuwt lachgasgebruikers: denk aan het klimaat»?1
Ja.
Zijn de gevolgen van lachgasgebruik op het klimaat bekend bij gebruikers?
Besef over de gevolgen van oneigenlijk lachgasgebruik op het klimaat komt niet direct terug in de risicoperceptie van gebruikers.2 Het Trimbos-instituut heeft in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een handreiking gemaakt om gemeenten, preventieprofessionals en ouders te ondersteunen in hun preventieaanpak van oneigenlijk lachgasgebruik. De handreiking besteedt wel aandacht aan milieuschade (met name door rondslingerende lachgaspatronen) maar niet in het bijzonder aan de gevolgen van lachgasgebruik op het klimaat.3
Kunt u een inschatting maken van de hoeveelheid lachgaspatronen die het afgelopen jaar voor consumptie is gebruikt? En kunt u een inschatting maken van de impact die het gebruik van lachgas hiermee heeft gehad op het klimaat?
De uitstoot van 1 kilogram lachgas (N20) is vergelijkbaar met de uitstoot van circa 298 kilogram4 CO2. Lachgas is dus een krachtiger broeikasgas dan CO2. Omdat de uitgestoten hoeveelheden van lachgas kleiner zijn dan die van CO2is de bijdrage van lachgas aan de totale uitstoot van broeikasgassen echter beperkt5.
Eén lachgaspatroon bevat gemiddeld 8 gram lachgas. De uitstoot van één lachgaspatroon staat daarmee ongeveer gelijk aan de uitstoot van 2,38 kilogram CO2. Uitgaande van gemiddeld recreatief gebruik (2–5 patronen per maand over de periode van een jaar6) is de totale uitstoot ongeveer 85 kilogram CO2 per persoon op jaarbasis. Op basis van deze berekening zou de bijdrage van oneigenlijk lachgasgebruik aan de ecologische voetafdruk per individu reëel zijn: deze is te vergelijken met de uitstoot die wordt vermeden als uitsluitend ledlampen in huis worden gebruikt.
Uitgaande van cijfers van het Trimbos Instituut7 bestaat de groep mensen die lachgas op maandelijkse basis oneigenlijk gebruikt uit ca. 70.000 mensen. Op jaarbasis zou hun gezamenlijke uitstoot uitkomen op ca. 0,06 megaton CO2-equivalenten. Bij het maken van deze inschatting is geen rekening gehouden met het oneigenlijke gebruik van lachgas uit gasflessen en is nadrukkelijk gewerkt met gemiddelden. Hierbij moet worden benadrukt dat de bijdrage van het oneigenlijk lachgasgebruik aan de totale emissies van Nederland, ook als de precieze uitstoot hoger uitvalt, verhoudingsgewijs beperkt is.
Bent u van plan om het gebruik van lachgas voor consumptie in te perken c.q. te ontmoedigen? Zo ja, welke maatregelen bent u van plan te nemen? Zo nee, waarom niet?
Het oneigenlijke gebruik van lachgas heeft de aandacht van het kabinet. Door de toename van oneigenlijk lachgasgebruik is het Coördinatiepunt Assessment en Monitoring nieuwe drugs om een risicobeoordeling van lachgas gevraagd. De risicobeoordeling wordt in november dit jaar verwacht en vormt de grondslag voor eventueel te treffen landelijke gezondheidsmaatregelen. In afwachting van het advies worden door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport diverse beleidsopties bekeken zodat wanneer de beoordeling definitief is, snel passende landelijke maatregelen kunnen worden getroffen. Hoewel het stijgende gebruik van lachgas kan leiden tot een verhoogde uitstoot van broeikasgassen, is dit probleem op basis van nu beschikbare gegevens beperkt (zie antwoord op vraag 3) en daarom voor het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat geen reden voor specifieke inzet binnen het klimaatbeleid.
Bent u bereid om de invloed van lachgasgebruik op het klimaat bij jongeren en gebruikers onder de aandacht te brengen? Zo ja, welke maatregelen bent u van plan te nemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen voor 3 september 2019 beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat rubberkorrels op kunstgras wel degelijk een gezondheidsrisico's voor kinderen kunnen zijn. |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent u de artikelen «Rubbergranulaat op kunstgrasvelden, veilig of niet veilig voor kinderen?» uit het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde en «Hoogleraren: rubberkorrels van kunstgras kunnen wel degelijk gezondheidsrisico zijn voor kinderen» uit de Volkskrant?1 2
Ja.
Kunt u ingaan op de stelling van de onderzoekers dat rapporten van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) over de gezondheidseffecten van rubbergranulaat wetenschappelijke onnauwkeurigheden en omissies bevatten, waardoor de conclusie van het RIVM (zijnde: sporten op kunstgrasvelden met rubbergranulaat zou veilig zijn) prematuur is?
De auteurs van het artikel baseren hun constatering op een mogelijke onderschatting van het risico aan de effect-kant. Zij gaan echter voorbij aan het feit dat het RIVM in haar onderzoek3 aan de kant van de blootstelling juist factoren heeft meegenomen die leiden tot een overschatting van het risico. Daarmee is het beschermingsniveau ook voldoende voor kwetsbare groepen. De in het artikel naar voren gebrachte kritiek is ten tijde van het onderzoek, zo ben ik geïnformeerd, uitvoerig besproken in de wetenschappelijke klankbordgroep en tevens belicht in de onzekerheidsparagraaf en discussie van het RIVM-onderzoeksrapport. De eerste auteur van het artikel in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde had overigens zitting in deze wetenschappelijke klankbordgroep.
Kunt u ingaan op de aanbeveling van de onderzoekers dat de Nederlandse overheid ouders het advies zou moeten geven om hun kinderen zo goed mogelijk te beschermen tijdens en na het spelen op kunstgras met rubberkorrels? Gaat u dat advies opvolgen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
In het artikel wordt aanbevolen om hand- en mondcontact met het granulaat van oude autobanden zoveel mogelijk te vermijden en na het sporten de blote huiddelen en kleding zo snel mogelijk te wassen.
Ook in het RIVM-rapport is duidelijk gemaakt dat het belangrijk is de blootstelling te beperken. De voorgestelde maatregelen zoals douchen na het sporten, het wassen van gedragen sportkleding en het zo veel mogelijk beperken van het in de mond stoppen van wat er op de grond ligt, zijn in mijn ogen normale hygiënische maatregelen waar geen specifiek overheidsadvies voor nodig is.
Kunt u ingaan op de aanbeveling van de onderzoekers dat bij kinderen hand- en mondcontact met het rubbergranulaat zoveel mogelijk dient te worden voorkomen? Wat gaat u met die aanbeveling doen?
Zie antwoord vraag 3.
Was u ervan op de hoogte dat het RIVM in een eerdere studie ervoor pleitte dat de blootstellingsnorm voor Bisfenol a (BPA) aangescherpt zou moeten worden vanwege gezondheidsrisico’s? Kunt u aangeven waarom het RIVM later stelde dat op basis van de bestaande blootstellingsnorm er toch geen gevaar is voor de gezondheid?
Ja, hier was ik van op de hoogte. Het RIVM heeft in 2016 voor BPA geadviseerd om de Europese norm te heroverwegen naar aanleiding van nieuwe inzichten. Dit is vervolgens belicht in de onzekerheidsparagraaf en discussie van het RIVM-onderzoeksrapport over rubbergranulaat.4 Het is onbekend hoeveel BPA er uit rubbergranulaat vrijkomt. Het RIVM heeft uit voorzorg aangenomen dat alle BPA die in het rubbergranulaat aanwezig is, vrijkomt bij contact met de huid of na doorslikken. Bij deze aannames worden de huidige normen niet overschreden. In werkelijkheid zal niet alle BPA uit het rubbergranulaat vrijkomen en zal de blootstelling aan BPA (aanmerkelijk) lager zijn. Daarom is ook geen risico van BPA uit rubbergranulaat te verwachten als er een strengere norm zou komen.
Kunt u ingaan op de stelling van de onderzoekers dat het RIVM op basis van eigen kennis had moeten concluderen dat het risico van BPA onaanvaardbaar hoog was? Kunt u nagaan waarom dat niet gebeurd is? Op basis van welke argumentatie heeft het RIVM geconcludeerd dat het risico aanvaardbaar zou zijn?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u ingaan op de stelling van de onderzoekers dat in de studies van het RIVM en het ECHA een extra veiligheidsfactor had moeten worden meegenomen?
Het RIVM heeft mij geïnformeerd dat dit punt uitvoerig is besproken in de wetenschappelijke klankbordgroep van het onderzoek rubbergranulaat. Er is geen wetenschappelijke overeenstemming over het al dan niet gebruiken van een extra leeftijdsafhankelijke factor. Het RIVM heeft in zijn beoordeling gebruikgemaakt van de in Europa afgesproken risicobeoordelingsmethode, die geen extra leeftijdsafhankelijke factor bevat. Het RIVM is van mening dat in het onderzoek naar rubbergranulaat voldoende veiligheidsmarge ingebouwd is. De mogelijke leeftijdsafhankelijke gevoeligheidsverschillen voor risico’s van de polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s) zijn in het RIVM rapport beschreven in de onzekerheidsanalyse en discussie.5
Is het waar dat in situaties waarin onderzoekers twisten over een precieze normering het voorzorgsbeginsel voorschrijft om uit te gaan van de best beschermende norm? Zo nee, hoe moet het voorzorgsbeginsel dan geïnterpreteerd worden?
In het stelsel van regelgeving mogen producten alleen op de markt gebracht worden als de stof(fen) daarin, of het product zelf, veilig zijn. Om dit te beoordelen wordt een schatting gemaakt van de blootstelling aan een stof en deze wordt vergeleken met informatie over de mogelijke gezondheidseffecten van de stof. Bij deze beoordeling wordt uitgegaan van zogenaamde «realistic worst case scenarios» om het risico in te schatten, op basis van conservatieve aannames Deze aannames zijn besproken met de wetenschappelijke klankbordgroep.
De meerderheid van de klankbordgroep deelde de conclusie van het RIVM dat het er sprake is van een praktisch verwaarloosbaar risico. Hiermee is het voorzorgsbeginsel in acht genomen.
Welke maatregelen gaat u nemen om een gezonde omgeving voor sporters en met name jonge sporters te kunnen garanderen?
Sporten is heel belangrijk voor de ontwikkeling en gezondheid. Als daarbij zorgen over de veiligheid van producten of materialen ontstaan, dan wil ik dat deze goed worden onderzocht. Om deze reden heeft het RIVM een uitgebreide studie uitgevoerd naar rubbergranulaat.6 In de genoemde studie concludeert het RIVM dat de risico’s voor de gezondheid van sporten op kunstgrasvelden die zijn ingestrooid met rubbergranulaat, praktisch verwaarloosbaar zijn. Het RIVM laat weten dat de resultaten van recentere wetenschappelijke onderzoeken niet in een andere richting wijzen.
Tijdens het onderzoek heeft het RIVM echter geconstateerd dat de wettelijk toegestane hoeveelheid polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s) in rubbergranulaat veel hoger ligt dan het gehalte dat in praktijk wordt aangetroffen. Het RIVM adviseert daarom om tot een scherpere normstelling te komen. Ik onderschrijf dat advies.
In samenwerking met ECHA heeft Nederland, via het RIVM, hiertoe een zogenoemd REACH-restrictiedossier opgesteld. In dit dossier wordt voorgesteld om maximaal 17 milligram van de som van de acht PAK’s in een kilo rubbergranulaat toe te laten. Deze norm is aanzienlijk lager dan de 387 mg/kg PAK’s die zijn toegestaan op basis van de momenteel voor granulaat geldende mengselnorm voor PAK’s. Naar verwachting wordt in 2020 bekend of het voorstel op Europees niveau wordt aangenomen. Als het voorstel wordt aangenomen,
zorgt dit ervoor dat er ook in de toekomst geen rubbergranulaat met hoge concentraties PAK’s wordt toegepast op kunstgrasvelden. Het draagt daarmee bij aan het in stand houden van een veilige (en gezonde) omgeving voor sporters.
Kunt u aangeven waarom vermalen autobanden nog gebruikt worden als «infill» op kunstgrasvelden? Is het waar dat er milieuvriendelijkere alternatieven bestaan die geen gevaar opleveren voor de gezondheid? Waarom worden deze niet standaard gebruikt?
Zoals hierboven beschreven blijkt uit het onderzoek van het RIVM dat het risico voor de gezondheid van sporten op kunstvelden die zijn ingestrooid met rubbergranulaat, praktisch verwaarloosbaar is. Daarmee is er geen reden om te komen tot een verbod op deze toepassing. Wel kan het gebruik van rubbergranulaat schadelijk zijn voor het milieu in de directe omgeving van het veld doordat de rubbergranulaatkorrels worden meegesleept door sporters of toeschouwers en zo op de zogenaamde «bermgrond» naast de velden terecht komen. Het is daarom belangrijk om de verspreiding van rubberkorrels zo veel mogelijk te beperken. In het komende jaar maak ik het dan ook mogelijk voor sportverenigingen om in de subsidieregeling Bouw en Onderhoud Sportaccommodaties extra subsidie te krijgen op maatregelen die verspreiding van rubberkorrels tegen gaan.
Er zijn alternatieven voor instrooimateriaal, zoals kurkkorrels, EPDM- en TPE-korrels. Ook zijn er op enkele plekken al non-infill velden7 neergelegd die momenteel getest worden op sportbeoefening voor de lange termijn. De milieu- en gezondheidseffecten van de alternatieven zijn nog niet vergeleken met die van rubbergranulaat.
Recent heb ik, met mijn collega van IenW, in de SBIR Milieuvriendelijke Sportvelden8 de sector uitgedaagd en financieel ondersteund (€ 1.750.000) om te komen met nieuwe kunstgrasvelden die een mindere milieubelasting hebben doordat ze bijvoorbeeld beter recyclebaar zijn. Het gaat bij voorkeur om velden waarvoor geen rubber, of andere infill nodig is om aan de sporttechnische eisen te voldoen. De drie initiatieven die momenteel met een haalbaarheidsstudie bezig zijn naar die kunstgrasveld van de toekomst, zijn alle drie non-infill gebaseerd.
Heeft deze nieuwe publicatie uw gedachten veranderd over de (on)wenselijkheid van het gebruik van vermalen autobanden op kunstgrasvelden, aangezien u op 7 maart van dit jaar nog aangaf de discussie daarover niet opnieuw te willen voeren? Bent u bereid om een wetgevingstraject te starten om het uitstrooien van vermalen autobanden op sportvelden te verbieden? Zo nee, waarom niet?
Zoals uit de beantwoording van de bovenstaande vragen blijkt, geeft deze nieuwe publicatie geen nieuwe inzichten die aanleiding geven om van gedachten te veranderen en te komen tot een verbod op deze toepassing.
Kunt u aangeven hoe vaak u of mensen van uw ministerie gesproken heeft met organisaties die zich inzetten voor het hergebruik van afgedankte (auto)banden en met welke organisaties dit gebeurde? Kunt u aangeven welke onderwerpen daar besproken zijn?
Vanuit het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat zijn dit jaar de volgende contacten geweest. Over recycling is in mei gesproken met de VACO en de RecyBEM over het weren van milieubelastende stoffen uit autobanden om zo hergebruik van materialen te bevorderen. Hier is in opdracht van dat ministerie onderzoek naar gedaan, waarover de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat u op 19 februari heeft geïnformeerd. Geconstateerd is dat chemische recycling van autobanden veel potentie heeft. Over chemische recycling van banden heeft incidenteel contact plaatsgevonden met het bedrijf Dutch Green Carbon. Daarnaast heeft in juni een overleg met RecyBEM plaatsgevonden omdat deze organisatie namens producenten en importeurs van autobanden uitvoering geeft aan de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid voor autobanden. Er heeft recentelijk geen overleg plaatsgevonden over hergebruik als band.
Vanuit mijn ministerie zijn dit jaar geen contacten geweest met de genoemde organisaties.