Het optreden van China. |
|
Bram van Ojik (GL), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat door Chinese druk een EU-document over COVID-19 gerelateerde desinformatie is afgezwakt?1
Ja.
Wat is uw appreciatie van deze onthullingen? Acht u het denkbaar dat de EU is bezweken voor druk van China om feitelijkheden in een rapport weg te laten? Bent u bereid uw zorgen hierover te uiten bij de Europese Commissie? Zo nee, waarom niet?
De publicaties over de verspreiding van desinformatie van de Europese Dienst voor Extern Optreden zijn onafhankelijk. De Hoge Vertegenwoordiger Josep Borrell heeft reeds naar de Raad van de EU gecommuniceerd en in een hoorzitting met de Commissie Buitenlandse Zaken van het Europees parlement verklaard dat er geen sprake is geweest van het bijstellen van de bevindingen in de «Short Assessment of Narratives and Disinformation around the COVID-19/Coronavirus Pandemic» van 24 april jl. onder druk van een derde land.2 Nederland heeft reeds in Brussel onderstreept dat het van uiterst belang is dat dergelijke analyses onafhankelijk en transparant blijven.
Hoe beoordeelt u de informatie in het artikel van The New York Times dat Centraal- en Oost-Europa in het bijzonder kwetsbaar zijn voor Chinese en Russische desinformatiecampagnes? Acht u aanvullende maatregelen om hieraan tegenwicht te bieden noodzakelijk? Zo nee, waarom niet?
Kwetsbaarheden in relatie tot desinformatie variëren per land en houden o.a. verband met de doelen van statelijke actoren en de maatschappelijke weerbaarheid. Het adresseren van desinformatie is primair de taak van niet-gouvernementele actoren zoals, onafhankelijke media, online platforms en wetenschappers. Echter, omdat desinformatie mogelijk gevolgen kan hebben voor de stabiliteit en veiligheid van EU en haar lidstaten, ondersteunt het kabinet informatie-uitwisseling hierover in Europees verband, zoals via het EU Rapid Alert System. Voor nadere details verwijs ik u naar de Kamerbrieven «Beleidsinzet bescherming democratie tegen desinformatie» en «Nieuwe ontwikkelingen beleidsinzet bescherming democratie tegen desinformatie» van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van respectievelijk 18 oktober 2019 en 13 mei jl. (Kamerstuk 31 490, nr. 258 en Kamerstuk 30 821, nr. 112).
Klopt het dat China ook heeft geprobeerd ambtenaren in Berlijn en Parijs te beïnvloeden om de lijn van Duitsland en Frankrijk met betrekking tot de Chinese corona-aanpak bij te stellen?2 Zijn dergelijke pogingen ook ondernomen richting Nederlandse ambtenaren? Zo ja, op welke wijze?
Het kabinet kan niet spreken namens Duitsland en Frankrijk. Sinds het uitbreken van de COVID19-pandemie is er regelmatig contact geweest tussen de Chinese ambassade en Nederlandse ambtenaren op verschillende niveaus over de Corona-aanpak en mogelijkheden voor samenwerking in de bestrijding van de uitbraak.
Heeft u kennisgenomen van de detentie van ten minste vijftien demonstranten in Hong Kong en de voornemens om veiligheidswetten in te stellen die de vrijheid van meningsuiting in Hong Kong sterk beperkt, en waar in 2003 via massale demonstraties al grootschalig ongenoegen over is geuit?3 Gaat u er daarnaast op aandringen dat er bij de kandidaatstelling van de parlementsverkiezingen van Hong Kong in september 2020 geen belemmeringen zijn voor prodemocratische kandidaten ten opzichte van andere kandidaten?
Het kabinet heeft kennisgenomen van de berichtgeving over de arrestaties en het besluit van China’s Nationale Volkscongres om nationale veiligheidswetgeving voor Hongkong in te voeren, en heeft hier een appreciatie van gegeven in de antwoorden op vragen van de leden Ploumen, Karabulut en Van Ojik die uw Kamer op 13 mei en 28 mei jl. is toegegaan (respectievelijk kenmerken Aanhangsel Handeligen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2759 en Aanhangsel Handeligen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2939).
Nederland hecht zeer aan de vrijheid van meningsuiting en de mogelijkheid om via democratische weg invloed uit te oefenen op het bestuur. Ook in relatie tot de verkiezingen voor de Legislative Council van Hongkong is het kabinet van mening dat alle kandidaten dezelfde rechten moeten hebben en dat meer in het algemeen de fundamentele vrijheden die zijn vastgelegd in de Basic Law door alle betrokkenen dienen te worden gerespecteerd.
Deelt u de zorgen over deze ontwikkelingen? Bent u bereid om deze zorgen over te brengen bij uw Chinese ambtsgenoten? Bent u van plan de Nederlandse diplomatieke missie in Hong Kong op te roepen bij alle processen tegen de gearresteerde demonstranten aanwezig te zijn? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is met de EU van mening dat Hongkongs hoge mate van autonomie binnen het One Country, Two Systems-model, onafhankelijke rechtspraak en fundamentele vrijheden gerespecteerd dienen te worden. Deze boodschap is het afgelopen jaar herhaaldelijk overgebracht aan zowel de centrale overheid in Peking als de overheid in Hongkong. Het kabinet acht het van groot belang dat alle partijen zich onthouden van acties die de rechtsstaat en de autonomie van Hongkong binnen de Volksrepubliek China ondermijnen. Het Consulaat-Generaal in Hongkong zal de ontwikkelingen, inclusief de rechtszaken, nauwgezet blijven volgen samen met de vertegenwoordigingen van EU-lidstaten en andere gelijkgezinde landen. Er bestaat lokaal en internationaal vertrouwen in de onafhankelijke rechtspraak in Hongkong. Deze wordt onder meer gekenmerkt door transparantie en openbare rechtszittingen, die toegankelijk zijn voor het publiek en de media.
Het besluit van China’s Nationale Volkscongres van 28 mei jl. om rechtstreeks een nationale veiligheidswet voor Hongkong in te voeren roept vragen op in hoeverre Hongkongs hoge mate van autonomie binnen de Volksrepubliek China stand kan houden. Dat is een zorgelijke ontwikkeling – niet alleen voor de burgers van Hongkong maar ook voor het zakenleven dat in Hongkong is gevestigd, waarvoor de eerlijke rechtspraak en de vrije toegang tot informatie zeer belangrijk zijn. Op 29 mei jl. heeft de EU een verklaring uitgegeven waarin ernstige zorgen worden geuit over de stappen van China die niet in lijn zijn met internationale afspraken, en die het One Country, Two Systems-principe en de autonomie van Hongkong binnen de Volksrepubliek China ondermijnen. Het kabinet sluit zich daar volledig bij aan. Het is van belang de EU op dit punt eensgezind blijft optrekken, en nadenkt over concrete stappen. Het kabinet blijft zich daarvoor inzetten.
Heeft u kennisgenomen van het onder Chinees bestuur stellen van de Spratly- en Paraceleilanden in de Zuid-Chinese Zee, die nu officieel twee Chinese districten vormen?4
Ja.
Hoe beoordeelt u deze daad? Welke mogelijkheden ziet u om de uitspraak van het Permanente Hof van Arbitrage, dat vier jaar geleden oordeelde dat China geen «historisch recht» op de zee heeft, mondeling te bekrachtigen? Bent u bereid om deze kwestie in Europees verband te agenderen met als inzet te komen tot een duidelijke veroordeling van deze daden van China, aangezien dit in 2016 na de uitspraak van het Permanente Hof van Arbitrage over de claims van China in de Zuid Chinese Zee niet is gelukt?5 Zo nee, waarom niet?
Het onder Chinees bestuur stellen van de twee eilandengroepen past in het beeld van een China dat steeds actiever zijn claims in de Zuid-Chinese Zee kracht bijzet. Deze claims kunnen gevolgen hebben voor de internationale scheepvaart, die voor de Nederlandse economie van essentieel belang is. In 2016 heeft Nederland zich met een aantal gelijkgezinde lidstaten ingezet voor een EU-verklaring naar aanleiding van de uitspraak van het arbitraal tribunaal onder auspiciën van het Permanent Hof van Arbitrage. Daarover kon moeizaam – en alleen in algemene termen – overeenstemming worden bereikt. Ook in de huidige situatie acht het kabinet het weinig effectief te streven naar een breed gedragen EU-reactie op het optreden van China. Niettemin zal het kabinet in EU-verband het belang van maritieme veiligheid in de Zuid-Chinese Zee en het belang van eerbiediging van uitspraken van internationale hoven en tribunalen blijven opbrengen. Daarnaast voeren China en ASEAN momenteel onderhandelingen over een gedragscode in de Zuid-Chinese Zee. Het kabinet verwelkomt deze onderhandelingen en dringt er op aan dat alle betrokken partijen een vreedzame oplossing vinden inzake de overlappende territoriale claims in de Zuid-Chinese Zee, in overeenstemming met het internationaal recht.
De berichten dat studenten boetes ontvangen voor groepsvorming in eigen huis. |
|
Monica den Boer (D66), Jessica van Eijs (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Vijf studenten op hun eigen balkon: toch 400 euro boete»1 en «Coronaregels verwarren grotere woongroepen: Zijn we nu een huishouden of niet?»?2
Ja.
Klopt het dat het verbod op groepsvorming en de verplichting om anderhalve meter afstand te houden, gericht zijn op de publieke ruimte, zoals toegelicht door de voorzitter van het Veiligheidsberaad in de brief «Handhaving maatregelen Covid-19 en studentenhuizen»?3
Ja. De aanwijzing van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 24 maart 2020 luidde dat de voorzitters van de veiligheidsregio’s een verbod moesten instellen op al dan niet toevallige groepsvorming in (bepaalde delen van) de publieke ruimte. De toelichting op artikel 2.2 van de modelnoodverordening die de voorzitters van de veiligheidsregio’s daarop hebben vastgesteld en die ook in de veiligheidsregio Hollands Midden is doorgevoerd, verwijst daarnaar.
Hoe verhoudt deze duiding van de voorzitter van het Veiligheidsberaad zich tot de beboeting van studenten voor samenkomst buiten de publieke ruimte? Is er in de situaties waarin studenten een boete kregen op basis van de noodverordeningen gebruik gemaakt van advisering of waarschuwing voordat de politie tot beboeting over ging?4 Acht u deze beboeting proportioneel?
Bij de beantwoording van deze vraag reageer ik tevens op de aangenomen motie-Van Haga/Hiddema over studenten die boetes krijgen in hun eigen studentenhuis omdat zij geen «gezamenlijk huishouden» zijn5. In deze motie wordt de regering verzocht ervoor te zorgen dat er op bovengenoemde grond geen coronaboetes meer worden uitgedeeld.
Het verbod op groepsvorming geldt, zoals bij de beantwoording van vraag 2 aangegeven, alleen in de publieke ruimte. In artikel 2.2, eerste lid, van de nadien op 8 mei 2020 door de voorzitters van de veiligheidsregio’s opgestelde modelnoodverordening staat dat nu expliciet verwoord. Bovendien is hier bij de instructie voor de handhaving nogmaals op gewezen. Hiermee acht ik gevolg gegeven aan de motie.
De bovengenoemde boetes die zijn opgelegd in Leiden zijn ingetrokken, omdat achteraf is gebleken dat de noodverordening niet op juiste wijze is toegepast.
Klopt het dat een boete op basis van de noodverordeningen leidt tot een aantekening op het strafblad? Acht u dit proportioneel in de situaties uit de nieuwsberichten?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik uw Kamer naar de brief van 29 mei, waarin uw Kamer is geïnformeerd over de opvolging van de motie-Azarkan c.s.6 Zoals aangegeven in het notaoverleg veiligheid van 8 juni jl. wordt ook in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Tijdelijke wet maatregelen COVID-19, dat onlangs voor advies aan de Afdeling advisering van de Raad van State is toegezonden, op dit punt ingegaan. In het kader van de behandeling van het wetsvoorstel, wissel ik hierover uiteraard graag met uw Kamer van gedachten.
Hoe zijn de politie en andere handhavers geïnstrueerd om de regels uit de noodverordeningen van de Veiligheidsregio’s te handhaven?
Het OM heeft voor de strafrechtelijke handhaving van de noodverordeningen een landelijk geldend beleidskader opgesteld. Hierin zijn de uitgangspunten voor de handhaving vastgelegd.
Deelt u de opvatting dat het onwenselijk is dat de voorschriften in verschillende gemeenten verschillend gehandhaafd worden?
Zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven zijn de strafrechtelijke boetes die in bovengenoemde situatie zijn opgelegd ingetrokken. De systematiek van de Wet publieke gezondheid is zo dat de Minister van VWS voor de bestrijding van het coronavirus opdrachten kan geven aan de voorzitters van de veiligheidsregio’s. Met de modelnoodverordening van de voorzitters van de veiligheidsregio’s en het landelijk geldend beleidskader van het OM dat is genoemd in de beantwoording van vraag 5, wordt gestreefd naar uniformiteit, ook in de handhaving. Dat neemt niet weg dat binnen deze systematiek ruimte is voor lokaal maatwerk en dat rekening gehouden kan worden met regionale omstandigheden en specifieke situaties, waardoor verschillen in de handhaving kunnen ontstaan.
Hoe kunnen de gemeenteraden democratische controle uitoefenen over de handhaving van de maatregelen in hun gemeenten zolang de noodverordeningen van kracht zijn?
Democratische controle op strafrechtelijke handhaving, die plaatsvindt onder het gezag van de officier van justitie, vindt plaats in uw Kamer. In artikel 40 van de Wet veiligheidsregio’s is bepaald dat de voorzitter van de veiligheidsregio na afloop van een ramp of crisis van meer dan plaatselijke betekenis, in overeenstemming met de betrokken burgemeesters in de regio die deel uitmaken van het regionaal beleidsteam, schriftelijk verslag uitbrengt aan de gemeenteraden over het verloop van de gebeurtenissen en de besluiten die hij heeft genomen. De voorzitter van de veiligheidsregio beantwoordt, in overeenstemming met de betrokken burgemeesters, schriftelijk de vragen die de raden na ontvangst van het verslag stellen. Indien een gemeenteraad daartoe verzoekt, verstrekt de voorzitter van de veiligheidsregio na de procedure van schriftelijke verantwoording mondeling inlichtingen over zijn besluiten. Dat laatste impliceert dat de voorzitter van de veiligheidsregio in de desbetreffende gemeenteraad persoonlijk verantwoording moet afleggen. Dit ziet ook op eventuele bestuursrechtelijke handhavingsbesluiten die de voorzitter van de veiligheidsregio neemt. Ik verwijs wat dit betreft verder naar de beantwoording van eerdere vragen van de leden Den Boer en Sneller.7
Indien men van mening is dat de boete onjuist is opgelegd, kan men hiertegen in beroep treden? Zo ja, hoe?
Wanneer betrokkene van mening is dat de strafbeschikking inhoudende een geldboete onjuist is opgelegd, kan verzet worden ingesteld bij de rechter.
Bent u bereid om, in overleg met de voorzitters van de veiligheidsregio’s en experts van het RIVM, te kijken hoe de noodverordeningen beter kunnen aansluiten bij de dagelijkse realiteit van samenwonenden, bijvoorbeeld door de definitie van een huishouden in lijn te brengen met die van studenten en samengestelde gezinnen die keuken en sanitair delen?
Zoals aangegeven door de voorzitter van het Veiligheidsberaad in bovengenoemde brief is de uitzondering voor mensen die een «gezamenlijke huishouding» vormen bewust beperkt gehouden om te voorkomen dat inwoners van allerlei woongroepen, tehuizen en studentenhuizen zich in de publieke ruimte niet aan de 1,5 meter hoeven te houden. Ik zie op dit moment geen aanleiding om in het kader van de nu geldende noodverordeningen van de voorzitters van de veiligheidsregio’s daarover in gesprek te gaan, maar bij de totstandkoming van de tijdelijke wetgeving, die is aangekondigd in de brief van 1 mei 20208 aan uw Kamer, wordt bezien op welke wijze de wettelijke definities vorm moeten krijgen, waarbij ook de door u genoemde omstandigheden worden betrokken.
Kunt u inzicht geven in het aantal boetes in alle regionale eenheden van de Nationale Politie sinds de inwerkingtreding van de anti-coronamaatregelen, in het bijzonder het aantal boetes op basis van de maatregelen aangaande groepsvorming?
Op peildatum 7 juni 2020 zijn er ongeveer 12.800 strafbeschikkingen uitgevaardigd vanwege overtreding van de noodverordeningen. Daarnaast worden nog 8.700 processen-verbaal beoordeeld door het OM.
Verdere uitsplitsing naar verschillende maatregelen, bijvoorbeeld groepsvorming, vergt een handmatige zoekslag in de processen-verbaal en is derhalve op korte termijn niet mogelijk.
De toelating van het landbouwgif sulfoxaflor |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat het landbouwgif sulfoxaflor (ook wel sulfoximine) gebruikt wordt bij de teelt van aardappelen, vele soorten groentes (waaronder broccoli, rode kool, Chinese kool, komkommer, tomaat, courgette, pompoen en aubergine) en van snijbloemen en potplanten?1
Ja. In Nederland zijn twee gewasbeschermingsmiddelen op basis van de werkzame stof sulfoxaflor toegelaten voor de in de vraag genoemde gewassen.
Kunt u bevestigen dat sulfoxaflor een systemische insecticide is, net zoals neonicotinoïden dat zijn?2
Ja. Gewasbeschermingsmiddelen op basis van de werkzame stof sulfoxaflor hebben een systemische werking.
Kunt u bevestigen dat sulfoxaflor kan binden aan dezelfde receptoren van insecten (nicotinerge acetylcholinereceptoren) als waaraan neonicotinoïde insecticiden zich binden?
Ja. De werkzame stof sulfoxaflor bindt aan de nicotinerge acetylcholeinereceptoren van insecten.
Beaamt u dat sulfoxaflor tot de groep neonicotinoïden behoort? Zo nee, waarop baseert u dat?
Nee. De werkzame stof sulfoxaflor is ingedeeld in de klasse van de sulfoximines.
Kunt u bevestigen dat het gebruik van neonicotinoïden gelinkt wordt aan de dramatische insectensterfte in en rond landbouwgebieden?3
Er zijn verschillende factoren die leiden tot de achteruitgang van insecten in Nederland. Een van deze factoren is het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.
Kunt u bevestigen dat verschillende neonicotinoïden (clothianidine, imidacloprid en thiametoxam) reeds verboden zijn in de Europese Unie voor open teelten vanwege hun giftigheid voor insecten?
Ja. De goedkeuring van de in de vraag genoemde werkzame stoffen is in 2018 ingeperkt vanwege de risico’s voor bijen, waardoor buitentoepassingen werden verboden.
De werkzame stoffen clothianidine en thiamethoxam hebben overigens inmiddels in de Europese Unie geen goedkeuring meer, omdat er geen dossier is ingediend met daarin een verzoek voor het hernieuwen van de goedkeuring. Ook voor de werkzame stof imidacloprid heeft de aanvrager recent gemeld geen dossier in te dienen voor het hernieuwen van de goedkeuring.
Wanneer is sulfoxaflor beoordeeld voor toelating (en eventuele vernieuwingen van de toelating) door de European Food Safety Authority (EFSA)?
De werkzame stof sulfoxaflor is in augustus 2015 goedgekeurd. Hieraan is wel de voorwaarde gesteld dat de aanvrager aanvullende informatie moest indienen over onder andere de risico’s voor bijen. Deze aanvullende informatie is inmiddels verstrekt en beoordeeld door EFSA in maart 2019. Op verzoek van de Europese Commissie heeft EFSA deze beoordeling bijgewerkt in februari 2020.
De resultaten van deze EFSA-beoordeling zijn besproken in het SCoPAFF van 18 en 19 mei jl. De Europese Commissie is nu aan zet om te komen met een voorstel om al dan niet de goedkeuringsvoorwaarden van sulfoxaflor te wijzigen. Ik wacht het voorstel van de Commissie af en het advies daarop van het Ctgb.
Is hierbij de giftigheid voor zowel honingbijen als wilde bijen en hommels onderzocht?
De beoordeling, die heeft geleid tot de goedkeuring van de werkzame stof sulfoxaflor in 2015, richtte zich op de acute giftigheid voor honingbijen. De aanvullende informatie bevat uitgebreidere informatie over de acute en chronische giftigheid voor honingbijen en over de acute giftigheid voor hommels.
Is hierbij zowel de acute als de chronische schadelijkheid voor verschillende bijensoorten onderzocht?
Zie antwoord vraag 8.
Welke middelen op basis van sulfoxaflor zijn in Nederland toegelaten door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb)?
Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (hierna: Ctgb) heeft in Nederland twee gewasbeschermingsmiddelen toegelaten op basis van de werkzame stof sulfoxaflor, namelijk Closer en Sequoia.
Wanneer zijn deze middelen voor het laatst beoordeeld door het Ctgb?
Het Ctgb heeft het gewasbeschermingsmiddel Closer in augustus 2018 beoordeeld en toegelaten. Het gewasbeschermingsmiddel Sequoia is sinds april van dit jaar toegelaten. Dit betreft een afgeleide toelating gebaseerd op de risicobeoordeling van het middel Closer (de moedertoelating).
Kunt u bevestigen dat de Nederlandse toelating van het middel Closer (met werkzame stof sulfoxaflor) in april 2019 is uitgebreid naar de teelt van aardappelen, broccoli, Chinese kool en sluitkoolachtigen?4
Ja.
Kunt u bevestigen dat de EFSA in een aanvullende beoordeling van februari 2020 concludeerde dat de toepassing van sulfoxaflor in open teelten en niet-permanente kassen een hoog risico geeft voor bijen en hommels?5
Uit de beoordeling van EFSA volgt, dat een risico wordt geconstateerd voor honingbijen en hommels in bepaalde situaties als sulfoxaflor in open teelten wordt toegepast, namelijk: bij blootstelling via het behandelde bloeiende gewas, wanneer bijen op die gewassen foerageren en via bloeiende onkruiden in en aan de randen van het perceel. De aanvrager heeft geen data aangeleverd over wilde bijen, waardoor EFSA daarover geen conclusie kan trekken.
EFSA geeft ook aan geen langdurige blootstelling aan sulfoxaflor te verwachten, vanwege de relatief snelle afbraak in het milieu. Verder geeft EFSA aan dat de geconstateerde risico’s mogelijk met risicobeperkende maatregelen kunnen worden afgedekt.
De resultaten van de EFSA-beoordeling zijn besproken in het SCoPAFF van 18 en 19 mei jl. De Europese Commissie is nu aan zet om te komen met een voorstel om al dan niet de goedkeuringsvoorwaarden van sulfoxaflor te wijzigen. Ik wacht het voorstel van de Commissie en het advies daarop van het Ctgb af.
Welke acties zijn door de EFSA, de Europese Commissie, het Ctgb en/of u ondernomen naar aanleiding van deze recente beoordeling door de EFSA?
Zie antwoord vraag 13.
Deelt u de mening dat de toelating van (middelen met) sulfoxaflor zo snel mogelijk herbeoordeeld moeten worden, met inachtneming van de laatste wetenschappelijke inzichten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Deelt u de mening dat de toepassing van middelen met sulfoxaflor op open teelten per direct verboden moet worden? Zo nee, waarom niet?
Het Ctgb heeft bij de toelating van de gewasbeschermingsmiddelen Closer en Sequoia aanvullende risicobeperkende maatregelen voorgeschreven ter bescherming van bijen. Deze zijn erop gericht om blootstelling van bijen aan sulfoxaflor te voorkomen. De middelen mogen niet in de buurt van bloeiende onkruiden worden gebruikt en in bij-aantrekkelijk gewassen (in dit geval aardappel) alleen na de bloei. Hiermee zijn de door EFSA geconstateerde risico’s afgedekt.
Als de beoordeling van EFSA aanleiding geeft tot het aanpassen van de Europese voorwaarden voor de goedkeuring van de werkzame stof sulfoxaflor dan zal het Ctgb de Nederlandse toelatingen daarmee in lijn brengen, voor zover dat nodig is.
Het bericht ‘Specialisten: nog te vroeg voor bezoek aan verpleeghuizen’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Specialisten: nog te vroeg voor bezoek aan verpleeghuizen»?1
Mag uit dat bericht de conclusie worden getrokken dat u alvorens aan te kondigen dat u vanaf 11 mei (bij wijze van proef) weer bezoek in verpleeghuizen wilt toestaan, daarover geen overleg heeft gevoerd met Verenso, de vereniging van specialisten ouderengeneeskunde, die veelal in verpleeghuizen werkzaam zijn en als geen ander zicht hebben op de situatie aldaar?
Bent u bereid Verenso alsnog te betrekken bij de aanloop naar en de besluitvorming over het eventueel opheffen van het nu in verpleeghuizen geldende (bijna volledige) bezoekverbod?
Klopt het dat het aantal sterfgevallen als gevolg van besmetting met het coronavirus in verpleeghuizen op dit moment nog steeds toeneemt?
Staat voor u de eerder genoemde datum van 11 mei vast? Hoe lang is de voorziene doorlooptijd van bedoelde proef en/of proeven?
Zou u de randvoorwaarden willen benoemen die voor u cruciaal zijn als het gaat om het weer toelaten van bezoek in verpleeghuizen, onder meer als het gaat om de tendens in besmettings- en overlijdenscijfers als ook de beschikbaarheid van beschermingsmiddelen en testen voor zorgverleners en bezoekers?
Bent u, zoals Verenso bepleit, voornemens met landelijke kaders voor het op termijn verruimen van de bezoekregels te komen?
Bent u bereid tot een eveneens door Verenso bepleit gezamenlijk plan, «waarin zorgkoepels, professionals, patiëntenorganisaties en de wetenschap samen tot een goed doordacht voorstel komen»?
Wilt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Het beleid voor testen en beschermingsmiddelen bij mensen die werken in de huishoudelijke verzorging |
|
Maarten Hijink , Lilian Marijnissen |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Klopt het dat de richtlijnen van het RIVM niet voorzien in testbeleid voor mensen die werken in de huishoudelijke verzorging?1
Deelt u de mening dat mensen die werken in de huishoudelijke zorg bij de meest kwetsbare mensen over de vloer komen en dat zij derhalve altijd getest moeten worden als zij klachten hebben?
Bent u van mening dat het in de huishoudelijke zorg altijd mogelijk is om anderhalve meter afstand te houden en dat er geen risico bestaat op besmetting met het coronavirus? Bent u, en de adviseurs van het RIVM, zich er voldoende van bewust dat veel huishoudelijke zorg verleend wordt aan mensen met dementie, bij wie de regel om afstand te houden niet altijd werkbaar is?
Wat gaat u doen om de gezondheid van mensen die werkzaam zijn in de huishoudelijke verzorging en hun cliënten te beschermen door ze bijtijds te testen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Klopt het dat in de richtlijn voor het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen voor zorgverleners – bij hoestende of niezende patiënten verdacht van COVID-19 – de term «vluchtig contact» is aangepast in «snel iets aangeven aan een patiënt» of «iemand te hulp schieten»?2
Denkt u dat deze aanpassing meer duidelijkheid en zekerheid verschaft aan mensen die werken in de zorg en die zich zorgen maken om hun eigen gezondheid?
Waarom krijgen mensen die werken in de huishoudelijke verzorging niet de persoonlijke beschermingsmiddelen en een test, zodat zij met maximale zekerheid zich kunnen inzetten voor de zorg voor een erg kwetsbare groep in onze samenleving?
Waarom past u de richtlijn niet dusdanig aan dat in ieder geval alle zorgverleners die met patiënten met klachten in aanraking komen (ook al is dat kortstondig) in aanmerking komen voor persoonlijke beschermingsmiddelen?
Het testen van politieagenten op corona |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Bespuugde agenten mogen zich laten testen op corona»?1
Ja.
Weten agenten, buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s), handhavers of hun werkgevers dat zij zich kunnen laten testen in het geval zij tijdens het werk een mogelijke besmetting hebben opgelopen? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet en hoe gaat u zorgen voor snelle voorlichting over deze mogelijkheid?
Er is informatie beschikbaar voor deze werknemers over de situatie rondom corona en de getroffen maatregelen om de gezondheid van de medewerkers te beschermen. Van nieuwe ontwikkelingen, zoals veranderingen in het testbeleid, worden medewerkers op de hoogte gebracht door de interne communicatie van de organisaties, zoals nieuwsbrieven en informatie op het intranet. Mij zijn geen signalen bekend dat de informatievoorziening ontoereikend is.
Deelt u de mening dat ook zonder dat sprake was van spuug- of hoestincidenten agenten, boa’s en handhavers die in contact met publiek komen in het geval zij corona gerelateerde symptomen vertonen, getest moeten kunnen worden? Zo ja, is dat ook reeds het geval? Zo nee, waarom niet?
Ook professionals in handhaving en toezicht krijgen te maken met het coronavirus. Het kan zijn dat zij tijdens hun werk besmet worden doordat ze worden bespuugd of behoest door iemand die het coronavirus heeft. Dit risico lopen ze ook tijdens een reanimatie, vechtpartij, of aanhouding met geweld. Dit veroorzaakt onder deze professionals onrust. Daarom is afgesproken dat professionals in handhaving en toezicht (waaronder o.a. agenten, boa’s en andere handhavers) ook getest kunnen worden als zij door een incident tijdens het werk (spugen, hoesten, reanimatie, vechtpartij of aanhouding met geweld) een mogelijke besmetting hebben opgelopen. Als zij symptomen hebben ontwikkeld die passen bij COVID-19, kunnen zij getest worden na advies van de (bedrijfs)arts. Uw Kamer is hierover eerder geïnformeerd door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport2. Ook voor politiemensen, boa’s en andere handhavers geldt dat zij bij corona-gerelateerde ziekteverschijnselen thuis moeten blijven. Op dit moment wordt gewerkt aan verbreding van het testbeleid. De Minister van VWS heeft op 6 mei aangekondigd dat per 18 mei medewerkers van politie, de Koninklijke marechaussee en boa’s getest kunnen worden bij klachten. Het testbeleid voor deze sector wordt de komende tijd uitgewerkt.
In juni, waarbij gestreefd wordt naar 1 juni, wordt het testbeleid weer verder uitgebreid en zal iedereen met klachten getest kunnen worden.
Moeten agenten, boa’s en handhavers die getest willen worden daarvoor door hun bedrijfsarts worden doorverwezen? Zo ja, wat zijn de kosten daarvan?
Ja. Aan testen zijn kosten verbonden. Er worden geen kosten berekend aan medewerkers.
Kunnen agenten, boa’s en handhaver die getest willen worden zich ook tot een GGD-arts wenden die beoordeelt of een test noodzakelijk is? Zo ja, is deze mogelijkheid bij agenten, boa’s of hun werkgever bekend? Zo nee, waarom kan dat niet?
De agenten, boa’s en handhavers wenden zich in eerste instantie tot de bedrijfsarts, die een belangrijke rol heeft bij het gezond en veilig werken in de organisatie. Deze werkwijze is afgesproken in overleg met de GGD’en en heeft als voordeel dat de GGD’en niet onnodig belast worden. Bovendien houdt de organisatie op deze wijze zicht op het aantal incidenten en de hoeveelheid medewerkers die getest moeten worden op het coronavirus.
Hebben de GGD’en voldoende capaciteit om naast de patiënten en zorgmedewerkers die zij moeten testen en per 11 mei de leraren, ook agenten, boa’s en handhavers te testen? Zo nee, hoe gaat u ervoor zorgen dat die capaciteit er wel komt?
Ja, de GGD’en hebben voldoende capaciteit om agenten, boa’s en handhavers te testen bij klachten na een incident.
Kunt u bovenstaande vragen gezien de zorgen die leven bij agenten, boa’s en handhavers binnen een week beantwoorden?
Zoals gebruikelijk zijn de vragen zo snel als mogelijk beantwoord.
De financiering voor wetenschappelijk onderzoek voor vaccinontwikkeling |
|
Henk van Gerven |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Klopt het dat onderzoeken als onderdeel van het second-wave-project pas begin juni kunnen beginnen? Waarom duurt dit zo lang en kan dit niet sneller?1
Nee, het is binnen dit traject mogelijk al lopend onderzoek te financieren dat vanwege de urgentie al gestart is zonder (volledige) financiering. Voor onderzoeken die nog niet gestart zijn, moet duidelijk zijn dat deze op hele korte termijn kunnen starten.
Klopt het dat van de 27 miljoen euro slechts 9 miljoen bestemd is voor preventie, behandeling, herstel van COVID-19? Is dit niet veel te weinig? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, voor dit aandachtsgebied is € 7,9 miljoen beschikbaar. Indien mocht blijken dat waardevolle en toevoegende onderzoeken buiten de boot vallen vanwege onvoldoende financiële middelen, dan zal ik bezien of aanvullende middelen nodig zijn. In mijn brief van 19 mei en 24 juni jl. heb ik uw Kamer laten weten, dat het bedrag voor het ZonMw-COVID-19 programma respectievelijk verhoogd is met € 3 en € 10 miljoen. Daarmee is € 40 miljoen beschikbaar.
Kunt u toelichten wat verstaan wordt onder «brede maatschappelijke vraagstukken» waarvoor de rest van het geld bestemd is?
Klopt het dat de voorstellen worden beoordeeld door een geheime commissie? Deelt u de mening dat dit transpanter zou moeten gebeuren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. De beoordelingsprocedure is beschreven in de programma tekst, https://www.zonmw.nl/nl/over-zonmw/coronavirus/programmas/programma-detail/covid-19-programma/. De samenstelling van de expertpanels (voor de urgente onderzoeksvragen) en de beoordelingscommissies ten behoeve van de beoordeling van de onderzoeksvoorstellen zijn (voor zover al bekend) te vinden op de website van ZonMw.
Hoeveel voorstellen heeft u inmiddels ontvangen en hoe groot acht u de slagingskans, met inachtneming van de lange en complexe procedures?
De voorstellen zijn ingediend bij ZonMw. De kans op honorering hangt samen met hoeveel onderzoeksvoorstellen worden ingediend bij ZonMw. In mijn brief van 24 juni jl. heb ik uw Kamer gemeld het beschikbare bedrag met € 10 miljoen te verhogen, zodat de deskundigen van ZonMw de mogelijkheid hebben om de meest noodzakelijke en relevante onderzoeken te kunnen honoreren. Zie ook mijn antwoord op vraag 4 en de website van ZonMw.
Ziet u mogelijkheden om het bedrag voor wetenschappelijk onderzoek naar COVID-19 voor Nederlandse ziekenhuizen en academische centra te verhogen en de procedures te versnellen, dit in het licht van de vele miljarden die tijdens de coronacrisis louter aan economische nood maar niet aan oplossingen worden gespendeerd?
Op dit moment is € 67,5 mln. specifiek voor COVID19 gerelateerd onderzoek beschikbaar gesteld, zoals ook vermeld in de Kamerbrief van 24 juni jl. Dit bedrag is mede tot stand gekomen op basis van een inschatting die door experts van ZonMW en NWO is gemaakt. Internationaal vinden er ook veel belangrijke initiatieven plaats om vaccins te ontwikkelen, waaronder door het CEPI waar Nederland € 50 mln. aan heeft bijgedragen.
Wanneer zal het RIVM zijn horizonscan naar lopende initiatieven rond vaccinontwikkeling en mogelijkheden voor vaccinproductie in Nederland (zowel publiek als privaat) afronden?
Het RIVM heeft deze scan de eerste week van mei opgeleverd. Het betreft een inventarisatie met initiatieven van private partijen rond (voornemens tot) vaccinontwikkeling en -productie. Deze private partijen hebben deze gegevens vertrouwelijk verstrekt. Van deze inventarisatie wordt steeds een actualisatie gemaakt, omdat nieuwe initiatieven zich blijven aandienen.
Kunt u een overzicht geven van de overige overheidsfinanciering beschikbaar voor COVID-19 gerelateerd onderzoek?
Hiervoor verwijs ik naar mijn brief van 21 april 2020.
Deelt u de zorgen dat private vaccinontwikkeling kan leiden tot sterk opdrijvende prijzen en dat Nederlandse bedrijven die in handen zijn van Amerikaanse farmaceuten wel eens niet zouden willen leveren voor de Nederlandse markt?2 2
Nee, ik deel uw zorgen niet dat private vaccinontwikkeling leidt tot prijsopdrijving. De WHO telt al ongeveer 160 initiatieven gericht op vaccinontwikkeling. Er is dus concurrentie. Verschillende bedrijven hebben al aangeven dat zij een eventueel vaccin tegen kostprijs zullen aanbieden. Dit gaat prijsopdrijving tegen. Ik heb geen enkele aanwijzing dat Nederlandse bedrijven in handen van Amerikaanse farmaceuten niet zouden willen leveren aan Nederland. De mondiale productiecapaciteit voor een vaccin zal mede afhangen van het soort vaccin dat beschikbaar komt. In de opstartfase van de productie zal er schaarste zijn. De vraag naar snelle toegang tot het vaccin zal dan voor alle landen gaan gelden.
Het kabinet investeert in de ontwikkeling van vaccins en geneesmiddelen die onder acceptabele voorwaarden beschikbaar komen voor patiënten. Bij de financiering van onderzoek wordt ingezet op de principes van Maatschappelijk Verantwoord Licentiëren. Deze principes zien onder meer toe op toegankelijkheid en betaalbaarheid van therapieën die ontwikkeld zijn op patenten die in het publieke domein tot stand zijn gekomen.4
Hoe voorkomt u dat dit gebeurt?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid meer financiële middelen uit te trekken voor fundamenteel onderzoek naar (de behandeling van) corona-infecties? Kunt u dit toelichten?
Ja, ik heb het oorspronkelijke bedrag inmiddels verhoogd zoals blijkt uit mijn antwoorden op de vragen 2, 5 en 6.
Nog steeds bestaande onduidelijkheid over het testbeleid |
|
Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat nog steeds onduidelijkheid bestaat over het testbeleid voor zorgmedewerkers? Hoe is dat te rijmen met uw herhaalde uitspraak dat alle zorgmedewerkers met milde klachten vanaf 6 april 2020 kunnen worden getest? Is deze uitspraak volgens u voor meerdere uitleg vatbaar?
Ik ben ervan op de hoogte dat het testbeleid voor zorgmedewerkers nog niet voor iedere instelling of zorgmedewerker helder was. Ik heb dit daarom in mijn brieven aan GGD-en en koepels van 10 april en 20 april jl. verhelderd. Ik heb aangegeven dat het testen van zorgmedewerkers geen belemmeringen mag kennen en dat signalen gemeld kunnen worden bij GGDGHOR Nederland.
Betekent de richtlijn van de Landelijke Coordinatie Infectieziektebestrijding (LCI), zoals gepubliceerd op de website van het RIVM, dat voor medewerkers in verpleeghuizen, woonzorgcentra en kleinschalige woonvormen vanaf 9 april 2020 (en niet vanaf 6 april) geldt dat een zorgmedewerker getest wordt wanneer er 24 uur symptomen van Covid-19 zijn? Zo ja, gebeurt dit nu overal?1
De richtlijn van het LCI is een uitwerking van de besluiten die genomen zijn. In principe gaat de mogelijkheid van testen in zodra het besluit is genomen, maar een richtlijn helpt bij de uitwerking. Daarom wordt een richtlijn vaak met de betrokken beroepsgroep opgesteld. Dit zorgt er ook voor dat het beleid aansluit bij de gang van zaken binnen een bepaalde sector.
Waarom staat in de richtlijn voor verpleeghuizen, woonzorgcentra en kleinschalige woonvormen vetgedrukt dat een zorgmedewerker met minimaal 24 uur symptomen van Covid-19 getest kan worden, terwijl dat in de richtlijn voor ziekenhuizen niet staat? Hoe rijmt u dit met uw uitspraak in het persbericht van VWS van 31 maart 2020 en tijdens het plenaire debat met de Kamer over de ontwikkelingen rondom het coronavirus op 8 april 2020 dat alle zorgmedewerkers met milde klachten zich kunnen laten testen?2
De richtlijn voor het testen van zorgpersoneel in ziekenhuizen is een van de eerste richtlijnen die daarover opgesteld is. Deze richtlijn is door het RIVM in samenwerking met de koepels voor ziekenhuiszorg opgesteld en lang niet aangepast omdat dit in de ziekenhuizen goed liep. Deze richtlijn was van 1 april, inmiddels is de richtlijn op 6 mei aangepast (daarbij is het onderscheid tussen de diverse richtlijn verdwenen) en op 7 mei opnieuw. Ook in de richtlijn voor ziekenhuizen is nu opgenomen dat wordt getest als personeel klachten heeft.
Betekent de richtlijn van de LCI, zoals gepubliceerd op de website van het RIVM, dat voor niet-kritische medewerkers in ziekenhuizen geldt dat zij bij hoesten en/of neusverkouden en/of koorts niet altijd getest worden? Zo ja, hoe rijmt u dit met uw uitspraak in het persbericht van VWS van 31 maart 2020 en tijdens het plenaire debat met de Kamer op 8 april 2020 dat alle zorgmedewerkers met milde klachten zich kunnen laten testen?
Zowel het persbericht van 31 maart als mijn uitspraak tijdens het plenaire debat ging over zorgmedewerkers buiten de ziekenhuizen. Het testen van zorgmedewerkers binnen de ziekenhuizen is van eerdere datum en daarover hebben mij de afgelopen periode vrijwel geen signalen van problemen bereikt. Ik zal het RIVM vragen of de richtlijn voor ziekenhuizen die van 1 april jl. is in analogie met de richtlijn voor zorgmedewerkers buiten de zorg aangepast zou moeten worden.
Betekent de richtlijn van de LCI, zoals gepubliceerd op de website van het RIVM, dat voor niet-kritische medewerkers in ziekenhuizen geldt dat zij bij hoesten en/of neusverkouden en koorts van meer dan 38 graden ook niet altijd getest worden? Zo ja, hoe rijmt u dit met uw uitspraak in het persbericht van VWS van 31 maart 2020 en tijdens het plenaire debat met de Kamer op 8 april 2020 dat alle zorgmedewerkers met milde klachten zich kunnen laten testen?
Als medewerkers meer dan 38 graden koorts hebben moeten zij thuisblijven. U kunt dit ook zien dat als medewerkers koorts hebben, we niet willen dat zij zich gedwongen voelen te komen werken. Het klopt dat niet-kritische medewerkers bij klachten van neusverkoudheid en hoesten niet altijd getest werden, zij kunnen immers ook ander werk doen. Inmiddels worden alle zorgmedewerkers met patiëntencontact en klachten getest.
Betekent de richtlijn van de LCI, zoals gepubliceerd op de website van het RIVM, waarbij een viertal vragen wordt «doorlopen», dat voor kritische medewerkers in ziekenhuizen geldt dat zij altijd getest worden of dat zij alleen getest worden als zij meer dan 38 graden koorts hebben? Zo ja, hoe rijmt u dit in het laatste geval met uw uitspraak in het persbericht van VWS van 31 maart 2020 en tijdens het plenaire debat met de Kamer op 8 april 2020 dat alle zorgmedewerkers met milde klachten zich kunnen laten testen?
Het stappenplan over testen van zorgmedewerkers in het ziekenhuis dat op de website van het RIVM stond is lang niet aangepast omdat het testen van medewerkers in de ziekenhuizen goed liep. Het stappenplan blonk echter niet uit in helderheid. Inmiddels is het verwijderd.
Waarom zijn twee IC-verpleegkundigen van het Catharina ziekenhuis in Eindhoven die met meer dan 40 graden koorts en symptomen van Covid-19 thuis zijn nog niet getest?
Het testbeleid van zorgmedewerkers was gericht op inzetbaarheid en de veiligheid van patiënten. Zorgmedewerkers met 40 graden koorts moeten thuisblijven. Dit is zowel vanuit de optiek van inzetbaarheid beter, zij kunnen thuis uitzieken en hoeven zich niet af te vragen of ze weer aan het werk moeten, als vanuit de veiligheid van patiënten. In het nieuwe testbeleid, dat maar dan voorheen ook gericht is op het inperken van de uitbraak, zouden ze wel getest worden.
Betekent het op de website van het RIVM vermelde uitgangspunt dat ziekenhuizen «afhankelijk van de lokale situatie» kunnen kiezen voor een «eigen beleid, bijvoorbeeld wanneer de capaciteit van de lokale zorg te zeer onder druk komt te staan», dat het kan voorkomen dat een ziekenhuis besluit medewerkers met mildere klachten of zelfs met meer dan 38 graden koorts niet te testen? Zo ja, wat denkt u dat dit betekent voor zorgmedewerkers die zich afvragen of zij hun patiënten hebben besmet, aangezien zelfs presymptomatische besmetting mogelijk is?
Nee, dat betekent het niet. Het betekent dat zij ervoor kunnen kiezen om zieke mensen thuis uit te laten zieken of, in het geval de zorg onder druk staat, dat zij mensen met milde klachten en niet al te veel verhoging kunnen vragen zich te laten testen zodat ze bij een negatieve uitslag weer aan het werk kunnen.
Bent u ook van mening dat alle zorgmedewerkers altijd getest moeten kunnen worden bij symptomen van Covid-19, hoesten en/of neusverkouden en/of koorts? Zo nee, waarom niet en hoe rijmt u dit met uw eerdere uitspraken?
Ik acht het wenselijk dat alle zorgwerkers die patiëntencontact hebben getest kunnen worden bij klachten.
Acht u het mogelijk dat uw uitspraken over het testen van alle zorgmedewerkers vanaf 6 april 2020 in combinatie met de richtlijnen op de website van het RIVM, tot onduidelijkheid hebben kunnen leiden bij zorgmedewerkers of werkgevers in de zorg? Zo nee waarom niet? Zo ja, hoe had dit voorkomen kunnen worden?
Het is altijd een balans zoeken tussen heldere een-regelige uitspraken (zoals «iedere zorgmedewerker kan vanaf 6 april getest worden) en precieze, en op de situatie toegespitste teksten in de richtlijnen van het LCI. Daar zit bijna per definitie licht tussen. De uitspraken zijn ook voor verschillende doelgroepen bedoeld.
Wat gaat u nu precies doen om ervoor te zorgen dat alle zorgmedewerkers altijd getest worden bij lichte klachten (hoesten en/of neusverkouden en/of koorts)?
Ik heb er zoveel mogelijk aan gedaan om te zorgen dat dat kan en de afgelopen periode alle mogelijke partijen aangespoord hieraan een bijdrage te leveren. Ik heb hier zoals gezegd twee brieven over gestuurd, er is de mogelijkheid om signalen te melden bij GGDGHOR NL en de IGJ en ten slotte is er ook vanuit GGDGHOR NL een uitvraag gedaan naar signalen en verbeterpunten. Op basis van de signalen die ik heb, ga ik ervan uit dat het aantal problemen steeds kleiner wordt.
Betekent het nieuwe beleid vanaf 6 april 2020 dat vóór deze datum bewust gekozen is voor een restrictief testbeleid? Is dit restrictieve testbeleid eind maart gewijzigd in nieuw beleid dat naar leveranciers is gecommuniceerd? Zo ja, zijn vanaf dat moment materialen voor testen in toenemende mate geleverd, terwijl dat daarvoor niet gebeurde? Zo nee, waarom was er tot 26 maart jl. een tekort aan alles en werden er 4000 testen per dag gedaan en konden op 31 maart 2020 41 labs 17.500 tot zelfs 29.000 testen per dag doen? Wat is er precies veranderd eind maart?
Het beleid voor 6 april was gericht op het zo goed mogelijk gebruik maken van de beperkte testcapaciteit en tegelijk proberen deze, binnen de bestaande structuren, en met de bestaande mensen, zo goed mogelijk op te schalen. Er is van begin af aan ingezet op het vergroten van de hoeveelheid gevalideerde COVID-19 laboratoria (van initieel 2 centrale en 13 opschalingslaboratoria naar een 50-tal additionele laboratoria die stapsgewijs gevalideerd zijn of worden). Daarnaast hebben fabrikanten wereldwijd hun productie van materialen voor diagnostiek fors opgeschaald. Met de instelling van de Landelijke Coördinatiestructuur Testcapaciteit, de opdracht aan de Taskforce Diagnostiek en de aanstelling van de Speciaal Gezant ben ik steviger gaan sturen op de testcapaciteit en de beschikbare testen. Er bleek ruimte om de testcapaciteit uit te breiden. Daarbij zijn onorthodoxe keuzes gemaakt, zoals het inzetten van veterinaire labs en het laboratorium van Sanquin.
Betekent het testbeleid in ziekenhuizen dat ook bron- en contactonderzoek niet heeft plaatsgevonden? Bent u ook van mening dat het testbeleid in ziekenhuizen onmiddellijk aangepast moet worden om bron- en contactonderzoek mogelijk te maken?
Hoewel bron- en contactopsporing samenhangt met het testbeleid, zoals ik u in mijn Kamerbrieven bij «testen, traceren en thuis controleren» heb toegelicht, kan zeker niet gesteld worden dat bron- en contactopsporing niet heeft plaatsgevonden vanwege het testbeleid in ziekenhuizen. Bron- en contactopsporing heeft vanaf 12 maart plaatsgevonden met de nadruk op kwetsbare mensen, zoals gemeld in mijn antwoord op de Kamervragen van 50PLUS. Inmiddels is de richtlijn, ook voor zorgpersoneel in het ziekenhuis, gewijzigd.
Wat was de exacte formulering van uw opdracht aan de GGD op vrijdag 17 april 2020? Op welke termijn moet welke capaciteit voor testen en bron- en contactonderzoek beschikbaar en in gebruik zijn?
Ik heb de GGD op vrijdag 17 april gevraagd mij op de hoogte te stellen van hun capaciteit voor bron- en contactopsporing en de uitwerking van de opschaling daarvan door de diverse GGD-en.
Waarom was deze eenvoudige opdracht, namelijk opschalen van bron- en contactonderzoek zodanig dat per 11 mei ook leraren daarin meegenomen kunnen worden, niet bekend bij de directeur van de GGD’en, tijdens de Nieuwsuur uitzending op 21 april 2020?
Ik kan geen uitspraken doen over wat er bij wie bekend was op 21 april tijdens een mediauitzending.
Per wanneer kunt u garanderen dat bron- en contactonderzoek in alle 25 regio’s en in alle gevallen uitgevoerd wordt? Hoeveel mensen zijn daarvoor nodig?
Er is gedurende de gehele epidemie bron- en contactonderzoek uitgevoerd in alle 25 regio’s. In mijn brief van 6 mei ben ik nader ingaan op de samenhangende strategie t.a.v. testen en bron- en contactopsporing.
Kunt u precies aangeven wat uw strategie is ten aanzien van bron- en contactonderzoek? Kunt u aangeven welke middelen u daarbij gebruikt, apps en/of bestaande GGD-capaciteit en/of extra aan te trekken getrainde mensen, en welke prioriteit u aan de inzet van elk van deze middelen geeft?
Zie voor het antwoord op deze vraag mijn brief van 6 mei.
Bent u bereid deze vragen separaat van een stand van zakenbrief te beantwoorden en dit, gezien de onzekerheid bij zorgpersoneel, binnen een week te doen?
Ik beantwoord deze vragen separaat, helaas is dit niet binnen een week (maar wel binnen de termijn van de Kamer) gelukt.
Het voorkomen van extra kosten voor mensen wier zorg is uitgesteld vanwege de coronacrisis |
|
Maarten Hijink |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van BNR Nieuws Radio over extra kosten voor uitgestelde zorg vanwege de coronacrisis?1
De afgelopen periode was veel curatieve zorg afgeschaald om voldoende zorg te kunnen leveren aan COVID-19-patiënten. Gelukkig is de opschaling van de reguliere planbare zorg inmiddels weer in volle gang. Het is belangrijk dat ook niet-COVID-19-patiënten de zorg ontvangen die ze nodig hebben. Ik begrijp dat het buitengewoon vervelend is als mensen hebben moeten wachten op hun behandeling.
Het uitstel van een behandeling kan ook financiële consequenties hebben voor de patiënt vanwege het eigen risico dat hij betaalt voor de zorg die hij ontvangt. In de uitzending van BNR Nieuws Radio werd een situatie geschetst waarbij een patiënt in 2019 een behandeltraject in het ziekenhuis is gestart dat doorliep in 2020. Als een behandeltraject in 2019 is gestart dan komen alle kosten die worden gemaakt binnen de 120 dagen van de looptijd van een diagnose behandel combinatie (dbc) ten laste van het eigen risico 2019. Het kan zijn dat door de coronacrisis een operatie is uitgesteld, die anders binnen de 120 dagen van de looptijd van de dbc had plaatsgevonden. Als de operatie wel had plaatsgevonden, waren de kosten ten laste gekomen van eigen risico van 2019. Als de operatie uiteindelijk na meer dan 120 dagen na opening van de dbc plaatsvindt, zal een nieuwe dbc worden geopend. Omdat deze dbc in 2020 geopend wordt, zullen de kosten ook ten laste komen van het eigen risico van 2020. De kosten in 2019 zullen in dat geval wel lager liggen, omdat geen operatie heeft plaatsgevonden.
De patiënt betaalt alleen eigen risico voor de zorg die hij daadwerkelijk heeft genoten en betaalt dus niet voor een operatie die niet heeft plaatsgevonden.
Of een verzekerde financieel nadeel ondervindt van bijvoorbeeld een uitgestelde operatie is afhankelijk van de vraag hoeveel andere zorgkosten hij in 2019 heeft gehad en in 2020 nog heeft. Het is mogelijk dat mensen daardoor geconfronteerd worden met extra kosten, bijvoorbeeld als zij in 2019 hun eigen risico sowieso al hadden volgemaakt, terwijl zij in 2020 geen andere zorg verwachten nodig te hebben waarvoor ze hun eigen risico moeten aanspreken. Het kan echter ook juist gunstig uitpakken, namelijk wanneer iemand in 2019 het eigen risico niet heeft volgemaakt, terwijl hij in 2020 wel al veel zorg ontvangen heeft of nog verwacht nodig te hebben en daarmee het eigen risico toch wel volmaakt. BNR heeft alleen de situatie beschreven waarin het ongunstig uitpakt.
Bent u bereid alleen voor de eerste Diagnose Behandeling Combinatie (DBC) eigen risico te heffen voor mensen wier zorg is uitgesteld vanwege de coronacrisis, om te voorkomen dat zij dubbel eigen risico moeten betalen voor een behandeling?
Zoals ik hierboven heb aangegeven betalen mensen alleen eigen risico voor zorg die zij daadwerkelijk hebben ontvangen. Ze betalen niet voor een behandeling die niet door is gegaan. Als patiënten zowel in 2019 als in 2020 zorg hebben ontvangen, moeten zij in beide jaren hun eigen risico aanspreken. Dat is voor deze patiënten niet anders dan voor andere patiënten die twee of meerdere jaren achter elkaar zorg ontvangen. Daarom acht ik het – naast uitvoeringstechnische problemen – niet nodig om bij deze groep alleen eigen risico te heffen over de eerste dbc’s en niet over vervolg-dbc’s.
Deelt u de mening dat het rechtvaardiger is om te stoppen met het heffen van eigen risico over vervolg-DBC’s?
Op de Kamervragen waaraan u refereert, heeft mijn ambtsvoorganger geantwoord dat de NZa op zijn verzoek met een adviesbrief komt over de situatie dat mensen eigen risico betalen voor een jaar dat zij geen zorg hebben ontvangen. Daarin zullen verschillende opties met voor- en nadelen worden toegelicht. Eén van de opties betreft het uitsluiten van vervolg-dbc’s van het eigen risico. Mijn voorganger heeft de verwachting uitgesproken de Tweede Kamer rond de zomer te kunnen informeren aan de hand van de adviesbrief. Het advies bevindt zich in de afrondende fase en kan ik u binnenkort doen toekomen.
Hoe staat het met het werk maken van een oplossing voor dit probleem, waarover u in antwoord op eerdere Kamervragen schreef?2
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u al meer zeggen over het onderzoek dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) hiernaar uitvoert en het advies dat daaruit voort zal komen?
Zie antwoord vraag 3.
Wordt al onderzocht hoe het eigen risico kan worden afgeschaft? Kunt u dit toelichten?
Nee, dat wordt niet onderzocht. Zoals aangekondigd in het Regeerakkoord heeft het kabinet het verplicht eigen risico tot en met 2021 bevroren op € 385,– per persoon per jaar. Deze maatregel is onderdeel van een breed pakket aan maatregelen dat het kabinet heeft genomen om de stapeling van zorgkosten te beperken.
Het artikel ‘Openbaar Vervoer Nederland: richtlijnen nodig voor wie met ov mag reizen’ |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend het artikel «Openbaar Vervoer Nederland: richtlijnen nodig voor wie met ov mag reizen»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Kunt u – tegen de achtergrond van het feit dat branchevereniging Openbaar Vervoer Nederland (OVNL) heeft becijferd dat met het aanhouden van de anderhalvemeterrichtlijn 15–20% (tram en bus) en 20–25% (trein) van de voorheen normale passagiersaantallen vervoerd kan worden – toelichten wat uw visie is op het normaliseren van het openbaar vervoer bij het versoepelen van de coronarichtlijnen?
In de Kamerbrief2 «COVID 19 update stand van zaken» van 6 mei 2020 is uw Kamer geïnformeerd over de aanpak op het gebied van mobiliteit, waaronder ook het openbaar vervoer. Daarin staat beschreven wat de uitgangspunten zijn om de vraag te beperken, om er voor te zorgen dat het OV beschikbaar blijft voor degenen die van het OV afhankelijk zijn. Daarnaast gaat de brief in op de vijf besluiten waarmee het kabinet het openbaar vervoer veilig en gecontroleerd wil opschalen. Ik heb samen met de OV-sector in het Nationaal Beraad Openbaar Vervoer (NOVB) een OV-protocol vastgesteld waarin deze maatregelen en afspraken worden uitgewerkt. Op 14 mei 2020 is uw Kamer hierover geïnformeerd.
Hoe oordeelt u over de suggestie van OVNL om richtlijnen op te stellen die bepalen wie wel en niet met het openbaar vervoer mag reizen?
Om de verspreiding van het COVID19 virus te controleren is het van belang dat we onnodige druk op het OV te vermijden. Voor nu is de boodschap heel helder: het openbaar vervoer blijft alleen voor noodzakelijke reizen. Zo hebben onder andere de zorgverleners juist wel de ruimte om veilig gebruik te maken van het openbaar vervoer. Mijn inzet is gericht op het maken van afspraken, bijvoorbeeld met de onderwijssector, maar ook met andere sectoren, om te voorkomen dat er te snel te veel reizigers met OV willen reizen. Daarbij is niet alleen fasering, maar vooral ook spreiding over de dag van groot belang om druk van de ochtend- en avondspits af te halen. Andere begin- en eindtijden van scholen, als voorbeeld, maar ook van bedrijven en overheden, spelen daarbij een cruciale rol.
Is het in het verlengde van vraag drie denkbaar dat er op een bepaalde manier (bijvoorbeeld met een speciaal pasje) voorrang tot het ov verleend wordt aan een reiziger in een vitaal beroep? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals gezegd heb ik samen met de brede OV-sector gewerkt aan een protocol voor het OV hoe we het OV goed en veilig kunnen organiseren. Het kabinet onderneemt ook verschillende acties om de vraag te beperken, zo worden afspraken gemaakt om ervoor te zorgen dat onderwijs en bedrijven zo min mogelijk reizigers voor het OV genereren.
Hoe oordeelt u over de stellingname van OVNL dat er 1,4 miljard geïnvesteerd zou moeten worden om het openbaar vervoer coronaproof te maken?
Het kabinet heeft de OV-sector verzocht in Nederland de volledige dienstregeling te rijden, terwijl de reizigersaantallen beperkt zijn. Naleving en handhaving van de te treffen maatregelen leiden daarnaast tot extra kosten. Bij de vraag van de overheid hoort een beschikbaarheidsvergoeding. Samen met de het Ministerie van Financiën wordt hieraan gewerkt en in de komende weken besproken met de OV-partijen.
Wat zijn de bevoegdheden van de vervoerder in een situatie dat meer mensen willen reizen dan volgens de anderhalvemeterrichtlijn is toegestaan?
De afspraken en bevoegdheden ten aanzien van te grote drukte zijn uitgewerkt in het OV protocol. Daarnaast wordt ingezet op afspraken met werkgevers, onderwijsinstellingen en andere maatschappelijke partners om te hoge druk op het OV te vermijden. Deze afspraken worden in de komende weken nader uitgewerkt. Vanzelfsprekend zal uw Kamer ook hierover worden geïnformeerd.
Het bericht ‘Defensie laat veteranen met klachten veel te lang wachten’ |
|
André Bosman (VVD), Albert van den Bosch (VVD) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Defensie laat veteranen met klachten veel te lang wachten»?1
Ja.
In hoeverre herkent u de door de Nationale ombudsman naar voren gebrachte klachten van veteranen?
Ik herken de klacht dat veteranen het in algemene zin lang vinden duren voordat hun schade is afgewikkeld. Wel teken ik hierbij aan dat dit slechts incidenteel tot een bij de Veteranenombudsman ingediende klacht of bemiddelingsverzoek heeft geleid. In een groot deel van de zaken is sprake van goed contact tussen veteranen en hun belangenbehartigers enerzijds en de letselschadejuristen van Defensie anderzijds. Daarbij worden claims in goed overleg afgehandeld en wordt vanuit Defensie gestreefd naar het verkorten van de behandelduur.
In hoeverre herkent u de kritiek van de Nationale ombudsman dat «de partijen die bij deze procedures betrokken zijn, wijzen desgevraagd vooral naar elkaar als het gaat om de oorzaken van opgelopen vertraging. De eigen rol en verantwoordelijkheid daarin wordt niet of nauwelijks benoemd»?
De kritiek van de Veteranenombudsman dat «partijen vooral naar elkaar wijzen als het gaat om de oorzaken van opgelopen vertraging en de eigen rol en verantwoordelijkheid daarin nauwelijks wordt benoemd,» herken ik slechts ten dele. In zijn algemeenheid vind ik dat Defensie eerst naar zichzelf moet kijken voor wat betreft de oorzaak van de klachten en de ervaringen van de betrokken veteranen. Voor mij is het onderzoek van de Veteranenombudsman van extra waarde, omdat hij als onafhankelijk klachtenbehandelaar boven de partijen staat.
Deelt de mening dat het juist bij veteranen met klachten, vanwege hun verdiensten voor Nederland en hun kwetsbare positie, belangrijk is dat Defensie actief verantwoordelijkheid neemt?
De bijzondere zorgplicht voor veteranen is verankerd in de Veteranenwet en het Veteranenbesluit. Defensie neemt de uitvoering hiervan zeer serieus, niet alleen omdat we dat verplicht zijn maar vooral ook omdat veteranen en militaire oorlogs- en dienstslachtoffers dat verdienen.
Welke stappen heeft Defensie eerder gezet om tegemoet te komen aan klachten over de behandelingsduur van letselschadeclaims? Indien er stappen zijn gezet, waarom is het niet gelukt hier een oplossing voor te vinden voordat de Nationale ombudsman het nodig achtte om een eigen onderzoek te starten?
In 2014 is de Regeling Volledige Schadevergoeding (RVS) in werking getreden. Deze regeling voorziet in de toekenning van een volledige schadevergoeding aan militaire oorlogs- en dienstslachtoffers zonder discussie over de vraag of Defensie aansprakelijk is voor de ontstane schade. Deze regeling beoogde een vereenvoudiging en versnelling van de claimafwikkeling. Zoals vermeld in de Veteranennota 2018–2019 is een start gemaakt met de evaluatie van de RVS waarbij de ervaringen met deze regeling in kaart worden gebracht om te beoordelen in hoeverre de doelstellingen van de regeling worden gehaald en om te bezien of, en zo ja welke, verbeteringen doorgevoerd moeten worden. Verder is de capaciteit van onze letselschadejuristen in de periode 2014–2020 verdubbeld van 12 naar 24. Daardoor is het nu meer dan voorheen mogelijk om de letselschadeclaims op een pro-actievere manier te behandelen. Ook wordt er naar gestreefd om doorlooptijden te verkorten en om het schaderegelingsproces beter te laten aansluiten bij het rechtvaardigheidsgevoel van de veteraan.
Bent u het eens met de bewering van veteranen dat de procedure bewust door Defensie wordt vertraagd? Zo nee, waarom niet?
Hoewel Defensie een voortvarende aanpak nastreeft, vergt het zorgvuldig behandelen van een letselschadeclaim langere tijd. Het betreft doorgaans materie waarvoor goed onderzoek is vereist en waarvoor dikwijls externe deskundigen moeten worden ingeschakeld. Defensie tracht hierbij zo kort mogelijke doorlooptijden te realiseren, maar een langer tijdsverloop kan niet altijd worden voorkomen. Dit komt doordat er tijd nodig is voordat de klacht stabiliseert (medische eindsituatie) maar ook door de afhankelijkheid van andere partijen. Verder kan een verschil van inzicht over de uitgangspunten voor de schadeberekening ertoe leiden dat het langer dan gewenst duurt voordat er overeenstemming wordt bereikt over de hoogte van de toe te kennen schadevergoeding. Bewust vertragen is echter nimmer aan de orde.
Hoelang duurt een gemiddelde behandelingsduur van letselschadeclaims van veteranen? Hoeveel zijn er ingediend sinds de start van deze kabinetsperiode? Hoeveel zijn er toegekend?
De claims van veteranen zijn hoofdzakelijk in twee categorieën onder te verdelen. Er zijn claims die worden afgewikkeld op grond van de Regeling Volledige Schadevergoeding (RVS) en er zijn overige claims.
Vanaf de inwerkingtreding in 2014 tot eind april 2020 heeft Defensie 403 dossiers op grond van de RVS in behandeling genomen. Er zijn in die tijd 153 dossiers afgewikkeld. Op het moment dat de medische eindsituatie is vastgesteld, kan de bepaling van de restschade plaatsvinden. De gemiddelde doorlooptijd van deze afgesloten dossiers bedraagt bijna 2,5 jaar.
U hebt mij specifiek gevraagd naar data met betrekking tot deze kabinetsperiode. Sinds de start van deze kabinetsperiode zijn er 291 nieuwe letselschadeclaims op grond van de RVS ingediend. Van die claims zijn er 17 afgewikkeld. Sinds de start van deze kabinetsperiode zijn er ook 106 claims afgewikkeld die al voor de start van deze kabinetsperiode waren ingediend. In deze kabinetsperiode is tot eind april 2020 EUR 51,3 miljoen uitgekeerd in het kader van de afwikkeling van letselschadeclaims op grond van de RVS.
Daarnaast heeft Defensie claims in behandeling van veteranen met PTSS die niet onder de RVS vallen. Deze veteranen hebben in eerste instantie een Ereschulduitkering ontvangen. Naar aanleiding van uitspraken van de Centrale Raad van Beroep in zaken van een Dutchbat III-veteraan (2013) en een Libanon-veteraan (2015) heeft Defensie in augustus 2016 besloten om ook van deze veteranen de schade volledig te gaan vergoeden als hun zaak vergelijkbaar is met de zaken die hebben geleid tot de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (Kamerstuk 30 139, nr. 165). Het overgrote deel van deze zaken wordt momenteel namens Defensie door de Landsadvocaat afgewikkeld.
Eind april 2020 heeft Defensie nog 576 van deze PTSS-dossiers openstaan. Er zijn tot die tijd 403 dossiers afgewikkeld. Ook hier geldt: op het moment dat de medische eindsituatie is vastgesteld, kan de bepaling van de restschade plaatsvinden. De gemiddelde doorlooptijd van deze afgesloten dossiers bedraagt bijna 5,5 jaar.
U hebt mij specifiek gevraagd naar gegevens met betrekking tot deze kabinetsperiode. Sinds de start van deze kabinetsperiode zijn er 158 nieuwe PTSS-claims ingediend. Van deze claims zijn er 24 afgewikkeld. Sinds de start van deze kabinetsperiode zijn er ook 231 claims afgewikkeld die al voor de start van deze kabinetsperiode waren ingediend. In deze kabinetsperiode is tot eind april 2020 EUR 38,2 miljoen uitgekeerd in het kader van de afwikkeling van deze PTSS-claims.
Bent u voornemens concrete stappen te zetten om tegemoet te komen aan de klachten over de behandelingsduur van letselschadeclaims, nog voordat het onderzoek van de Nationale ombudsman is afgerond? Zo ja, welke concrete stappen zijn dit?
Zie antwoord vraag 5.
Herinnert u zich dat u in uw Veteranenota 2018–2019 stelt: «erkenning en waardering blijft daarom één van de speerpunten van het veteranenbeleid»? In hoeverre sluit dit aan op de praktijkervaringen die de Nationale ombudsman in het bovengenoemde bericht schetst?
Het vergoeden van letselschade is onderdeel van het veteranenzorgsysteem en betreft een vorm van erkenning en waardering voor veteranen. Defensie poogt in redelijkheid tot een snelle en volledige afwikkeling van de claims te komen. De zorgvuldige afwikkeling van een claim is echter een complex proces dat ook bij een voortvarende aanpak de nodige tijd in beslag neemt. Ik ben mij ervan bewust dat de afhandelingsduur als te lang wordt ervaren. Naast dat Defensie zelf al bezig is met verbeteringen, ben ik blij met het onderzoek dat de Veteranenombudsman heeft aangekondigd.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat dit soort toestanden niet meer voorkomen en dat deze kwetsbare doelgroep nu eindelijk wordt geholpen?
Defensie zorgt goed voor zijn veteranen en de oorlogs- en dienstslachtoffers in het bijzonder. In de meeste gevallen wordt de immateriële en materiële zorgplicht op goede en zorgvuldige wijze uitgevoerd. Verbeteringen zijn altijd mogelijk, het verkorten van behandeltijden van schadeclaims is daar een van. Ik zie het onderzoek van de Veteranenombudsman en de op basis daarvan te organiseren gesprekken als een aanmoediging om het proces verder te verbeteren, ook waar het gaat om het verduidelijken van de rol van andere verantwoordelijken in het proces. Ik wil u in dit kader ook wijzen op de brief van de Nationale Ombudsman van 9 maart 2020 aan mijn collega van Justitie en Veiligheid. Hij schreef daarin onder andere: «De Nationale ombudsman heeft als Veteranenombudsman veel contact met veteranen met PTSS. Wij zien dat de financiële regelingen zoals deze door het Ministerie van Defensie worden uitgevoerd eenvoudig zijn en veelal passend door de toepassing van maatwerk.» Ik beschouw deze opmerking als waardering voor de medewerkers die zich hier dagelijks op mijn ministerie voor inzetten.
Een alternatief voor een corona app |
|
Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u ook van mening dat alleen social distancing onvoldoende is om verspreiding van het covid-19 virus te voorkomen en maatregelen af te schalen?
Heeft u al alternatieven voor corona-apps bestudeerd? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Bent u ook van mening dat, zeker gezien de resultaten van de appathon en de mening van deskundigen hierover, nu al intensief gekeken moet worden naar alternatieve methoden om verspreiding van het virus te voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hiervoor de komende dagen precies doen?
Bent u op de hoogte van het systeem van «contact tracing», zoals in Massachusetts in de Verenigde Staten is begonnen, waarbij geprobeerd wordt social distancing te verminderen en de economie weer op te starten, niet met behulp van digitale apps maar met getrainde contact tracers? Vindt u dit een goede aanpak voor Nederland? Zo nee, waarom niet?1
Hoeveel getrainde personen zouden nodig zijn om tot een effectieve «tracking» en «tracing» in Nederland te komen?
Hoe zouden deze personen geworven en getraind kunnen worden? Hoe snel kan dat, welke stappen zijn daarvoor noodzakelijk, wanneer kan hiermee worden gestart?
Kunt u deze vragen vóór aanvang van het plenaire debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus van woensdag 22 april 2020 beantwoorden?
Ontwikkelingen op het gebied van seksuele gezondheid |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Heeft u overeenkomstig uw toezegging in uw brief (4 juli 2019) inmiddels onderzocht welke verbeteringen kunnen worden doorgevoerd in het beoordelingstraject van lesmethoden op het gebied van seksuele gezondheid in het kader van de Gezonde School?1 Herinnert u zich uw toezegging (18 december 2019) om de Kamer in het voorjaar 2020 over de resultaten van dit onderzoek te informeren?2
Dit onderzoek wordt in juni aangeboden door Kwink Groep en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zal u vervolgens daarover informeren.
Kunt u overeenkomstig uw toezegging tijdens het algemeen overleg Zwangerschap en geboorte (18 december 2019) de Kamer informeren over de wijze waarop de middelen worden besteed die dit en komend schooljaar zijn vrijgemaakt voor seksuele en relationele vorming, in het bijzonder «hoe de prijsopbouw is en welke kosten en welk deel van de middelen bij scholen terecht komt»?3 Welk deel van de middelen is vrij besteedbaar voor het inkopen van gastlessen en lespakketten?
U wordt in de brief waar in antwoord 1 naar wordt verwezen ook over dit punt geïnformeerd. Vooruitlopend daarop zal de Staatssecretaris van VWS daar in dit antwoord op ingaan.
Mevrouw Van den Berg en de heer Van der Staaij hebben inderdaad gevraagd naar het onderwijsaanbod en hoe de prijsstelling precies is. In zijn brief van 11 december 2019 heeft de Staatssecretaris van VWS aangegeven dat hij voor de komende twee schooljaren (2020/2021 en 2021/2022) per jaar € 7,1 miljoen beschikbaar stelt. Deels wordt het geld besteed aan het stimuleringsbudget aan scholen en deels ook aan de randvoorwaardelijke maatregelen die partijen hebben voorgesteld in het rapport van Kwink groep «Stimuleringsprogramma Seksuele en relationele vorming in het onderwijs». Voorbeelden van randvoorwaardelijke maatregelen zijn: het stimuleren van scholen om aandacht te besteden aan het thema, het vergroten van de vindbaarheid van het aanbod voor scholen, deskundigheidsbevordering van adviseurs, coördinatoren en trainers en het inbedden van het thema in de lerarenopleiding. Scholen kunnen een ondersteuningsbudget aanvragen van € 5.000 per schoollocatie. Zij kunnen hiervoor een erkende interventie betalen of andere facultatieve onderdelen, zoals een ouderaanbod, teamtraining docenten of bijvoorbeeld een theatervoorstelling. Zij zijn verplicht om uit dit budget een Gezonde School Coördinator aan te stellen. Deze moet uit het bedrag van € 5.000 worden betaald. De kosten voor deze coördinator lopen uiteen, afhankelijk van wie de Gezonde School hiervoor aanstelt. Daarnaast moet een school ook gebruik maken van een Gezonde School Adviseur van de GGD. Deze Gezonde School Adviseur hoeft niet uit het budget van € 5.000 betaald te worden. Voor dit stimuleringsbudget aan scholen wordt, inclusief de GS Adviseur € 3,25 miljoen per schooljaar besteed. In deze berekening wordt uitgegaan van 500 scholen. De kosten voor de organisatie van de Gezonde School komen neer op ongeveer € 1,1 miljoen per schooljaar. Dit zijn beheerkosten van de ondersteuning door ICT, ontwikkeling en organisatiekosten van de Gezonde School, van GGD GHOR Nederland en van de onderwijsraden. Ook vallen hieronder de kosten voor monitoring en evaluatie van de Gezonde School door het RIVM. De verhouding tussen de directe- en indirecte kosten komt daarmee op 74%/ 26%.
In onderstaand schema is het overzichtelijk weergegeven.
1
Kosten randvoorwaardelijke maatregelen
€ 2,7 miljoen
3
Kosten Stimuleringsbudget 500 scholen a € 5.000
€ 2,5 miljoen
4
Kosten Gezonde School Adviseurs
(komt de school direct ten goede)
€ 0,75 miljoen
5
Kosten organisatie Gezonde School
€ 1,1 miljoen
€ 7,1 miljoen per jaar (voor de schoolaren 2020/ 2021 en 2021/ 2022)
Welk deel van de middelen vrij besteedbaar is voor het inkopen van gastlessen en lespakketten is niet precies te zeggen. Scholen hebben namelijk de vrijheid om zelf invulling te geven aan de wijze waarop ze de € 5.000 ondersteuningsaanbod invullen. De PO-raad, VO-raad, de MBO-raad, Gezonde School, Rutgers, GGD GHOR NL en Stichting School en Veiligheid hebben in ieder geval aangegeven dat dit bedrag ruimschoots voldoende is voor scholen om dit thema binnen de school op te pakken. Uiteraard zal de Staatssecretaris van VWS het Stimuleringsplan monitoren en in de najaarsrapportage van het zevenpuntenplan u informeren over de uitkomsten hiervan.
Kunt u overeenkomstig uw toezegging tijdens genoemd AO de Kamer informeren over de wijze waarop in de praktijk daadwerkelijk sprake is van een gelijk speelveld voor aanbieders van educatie en voorlichting met betrekking tot seksuele gezondheid?
Daar heeft de Staatssecretaris van VWS tijdens het Algemeen Overleg van 18 december 2019 het volgende op geantwoord. Het is inderdaad belangrijk dat er een gelijk speelveld is tussen aanbieders. Dat is er ook. Op dit moment begeven aanbieders van educatie en voorlichting zich op een markt. Daarin zijn alle aanbieders zelf verantwoordelijk hun lespakketten onder de aandacht te brengen bij scholen, zodat scholen deze pakketten kunnen inkopen. Scholen kunnen dit betalen vanuit hun eigen budget of door ondersteuningsaanbod aan te vragen bij de Gezonde School. Aanbieders kunnen ook fondsen zoeken of sponsors die de (door) ontwikkeling van hun lespakket willen financieren. Dit gebeurt in de praktijk ook al. Vanuit de overheid financieren we geen aanbieders van lespakketten.
Het is ook belangrijk dat er een divers aanbod van lesmethoden is. Veldpartijen hebben aangegeven dat het aanbod van lespakketten voldoende is. De Staatssecretaris denkt ook dat dit zo is. Er zit zijns inziens voldoende aanbod bij vanuit verschillende levensbeschouwingen. Daarnaast blijkt uit de inventarisatie van het RIVM dat scholen geen behoefte hebben aan méér lespakketten, maar vooral behoefte hebben aan extra teamtrainingen. Dat hoeft niet ingevuld te worden door een nieuw lespakket.
Daarnaast blijkt ook uit de behoefteninventarisatie onder scholen van het RIVM, waarover de Kamer op 12 december 2019 (Kamerstuk 32 279, nr. 181) is geïnformeerd dat scholen graag meer informatie willen hebben over wat het aanbod eigenlijk is, waar ze uit kunnen kiezen en of er ook iets bij zit wat bij hun school past. Eén van de maatregelen die de Staatssecretaris daarom neemt, is stimuleren dat scholen een duidelijk beeld krijgen van het aanbod. Deze maatregel is onderdeel van de randvoorwaardelijke maatregelen die zijn aangekondigd in de eerdergenoemde brief van 12 december. Aan deze maatregelen wordt op dit moment gewerkt door de veldpartijen (Gezonde School, GGD GHOR NL, Stichting School en Veiligheid, PO-raad, VO-raad, Siriz, MBO raad en Rutgers). GGD'en laten zich momenteel bijvoorbeeld breed informeren door diverse aanbieders van interventies, zodat zij ook een breed aanbod kunnen adviseren aan scholen. Er is bijvoorbeeld eind januari een grote bijeenkomst geweest waarbij interventie-eigenaren en Gezonde School Adviseurs van GGD’en bij elkaar kwamen. De GGD-adviseurs weten dus steeds beter wat er op de markt speelt en kunnen scholen hierin adviseren. Ook worden scholen door GS-Adviseurs en de Gezonde School zelf gewezen op de lijst van erkende interventies.
Daarnaast heeft de Staatssecretaris van VWS op 1 november 2018, naar aanleiding van een aangehouden motie-Dik-Faber/Slootweg over lesmethoden op het gebied van seksuele gezondheid (Kamerstuk 35 000 XIV, nr.4, in een brief (Kamerstuk 32 239, nr. 7)5 ngegeven dat hij extra geld vrij zal maken voor het ondersteunen van interventie-eigenaren, zodat zij gestimuleerd worden een interventie in te dienen bij het RIVM en het proces van erkenning bevorderd kan worden.
Is inmiddels al meer duidelijkheid over de staatssteuntoets naar de subsidiering van educatie en voorlichting met betrekking tot seksuele gezondheid? Kunt u conform uw toezegging tijdens het AO de Kamer informeren over de uitkomsten? Heeft de staatssteuntoets ertoe geleid dat er organisaties zijn die in 2020 (deels) niet meer worden gefinancierd vanuit subsidie door het Rijk?
In het AO Zwangerschap en geboorte van 18 december 2019 (Kamerstuk 32 279, nr. 192) heeft de Staatssecretaris toegezegd de Kamer in het eerste kwartaal van 2020 te informeren over de uitkomsten van de staatssteuntoets met betrekking tot de instellingssubsidie van Stichting Rutgers. Zoals in de brief van 12 december 2019 is aangegeven, begeeft het aanbod van lespakketten zich op een markt. In verband met staatssteunregels worden specifieke interventieaanbieders/lespakketten/preventielessen niet meer gesubsidieerd. Rutgers ontvangt met ingang van 2020 daarom geen subsidiegelden meer voor de doorontwikkeling en actualisering van de door hen ontwikkelde lespakketten. Bij activiteiten die zich richten op het ondersteunen van GGD-en bij het agenderen van seksuele vorming geldt dat Rutgers hierbij nadrukkelijk structurele seksuele vorming in zijn algemeenheid ondersteunt, en niet meer specifiek gericht is op het stimuleren van de implementatie van de door hen ontwikkelde lespakketten. De activiteiten rond het verzorgen van voorlichting op het gebied van seksualiteit voor het brede publiek via websites zijn door de Staatssecretaris van VWS als Diensten van Algemeen Economisch Belang (DAEB) aangemerkt.
Hoe waarborgt u de continuïteit van de keuzehulpgesprekken voor de langere termijn? Deelt u de mening dat het wenselijk is aanbieders voor een langere periode te contracteren, mede om administratieve lastendruk voor aanbieders en het ministerie te beperken?
In principe worden partijen voor een langere periode gecontracteerd. De open house loopt namelijk tot 1 juni 2023. Partijen die zijn toegelaten hoeven niet steeds opnieuw in te schrijven. Ze moeten alleen wel blijven voldoen aan de eisen die zijn gesteld. Deze eisen worden ieder jaar geëvalueerd en aangepast. Dat gebeurt niet om de administratieve lasten te verhogen, maar om de open house financiering voor de zorgaanbieders zodanig in te richten dat zij er ook goed mee kunnen werken. Dit jaar worden bijvoorbeeld de mogelijkheden voor declaratie verruimd, zodat er meer ruimte is voor indirecte cliëntgebonden kosten. Ook is er een no-show tarief gekomen.
We zijn nu bijna een jaar op weg met dit financieringssysteem. De open house is erop gebaseerd om nieuwe aanbieders ieder jaar te kunnen laten toetreden, mits ze aan de eisen voldoen. De Staatssecretaris vindt het nu voorbarig om toezeggingen te doen voor een nieuw systeem na 2023.
Welke maatregelen heeft u genomen om, in het kader van het terugdringen van (herhaalde) abortussen, de samenwerking tussen de abortusklinieken en de keuzehulpaanbieders te verbeteren?
Het is van belang dat de vrouw die het afbreken van een zwangerschap overweegt, een weloverwogen keuze maakt, en goed geïnformeerd is over de (mogelijke) gevolgen van haar keuze alsook over andere oplossingen van de door de vrouw ervaren situatie. Om de zorgvuldigheid van de besluitvorming te waarborgen, stelt de Wet afbreking zwangerschap enkele eisen aan de inhoud van het gesprek tussen de vrouw en haar arts, waaronder het verstrekken van voorlichting over alternatieve oplossingen en anticonceptie. Conform de Richtlijn «Begeleiding van vrouwen die een zwangerschapsafbreking overwegen» van het Nederlands Genootschap van Abortusartsen, worden vrouwen die meer professionele ondersteuning nodig hebben bij hun besluitvorming dan ook verwezen naar gespecialiseerde hulpverlening (bijvoorbeeld psycholoog) of instelling (keuzehulpaanbieders).
De abortusklinieken hebben in de loop der jaren een goed netwerk opgebouwd van gespecialiseerde hulpverleners en instellingen. In overleg met de betreffende vrouw vindt verwijzing plaats naar de organisatie die voor die vrouw het meest passend is.
Na de lancering van de website van het centraal informatiepunt, kunnen artsen, waaronder abortusartsen, ook hiernaar verwijzen. Ik zal de abortusklinieken te zijner tijd op deze mogelijkheid wijzen.
Ik ben van mening dat verdere maatregelen om de samenwerking tussen de abortusklinieken en de keuzehulpverleners te verbeteren niet nodig zijn.
Hoe draagt u zorg voor de beschikbaarheid en financiering van post-abortushulpverlening, om vrouwen die daar behoefte aan hebben te helpen bij de verwerking van hun abortus?
Het afbreken van een zwangerschap kan een ingrijpende gebeurtenis zijn voor vrouwen. Conform de Richtlijn «Nazorg bij zwangerschapsafbreking» van het Nederlands Genootschap van Abortusartsen wordt dan ook aandacht besteed aan de emotionele verwerking. Wanneer er tijdens de nazorg aanwijzingen zijn dat de vrouw daar behoefte aan heeft, zoals bij reeds bestaande psychische problematiek, krijgt de betreffende vrouw informatie over de mogelijkheden om met een zorgverlener in de reguliere (geestelijke) gezondheidszorg te praten. Zo nodig vindt doorverwijzing voor passende hulp plaats. Deze doorverwijzing kan naar een huisarts zijn of de geestelijke gezondheidszorg. De huisarts, de Basis GGZ, de praktijkondersteuner GGZ of het Maatschappelijk Werk kan invulling geven aan de zorg die de betreffende vrouw nodig heeft. Ik ben van mening dat deze zorg, die bekostigd wordt op grond van de Zorgverzekeringswet, hiermee in voldoende mate beschikbaar is.
Zelftesten voor corona |
|
Lilian Marijnissen , Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van Kassa over corona-zelftesten?1
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat mensen gebruik kunnen maken van zelftesten zonder CE-markering? Zo ja, wat doet u om dit te voorkomen?
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat mensen gebruik kunnen maken van zelftesten die in China niet eens zijn goedgekeurd? Zo ja, wat doet u om dit te voorkomen?
Heeft de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) voldoende zicht op hoe groot het probleem is met malafide aanbieders, zowel binnen Nederland alsook met testen die bijvoorbeeld vanuit China worden besteld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deelt u de mening dat zelftesten schijnveiligheid bieden, aangezien ze enkel antistoffen detecteren en dus hooguit aantonen of iemand in aanraking is geweest met het virus, en het niet duidelijk is of de persoon op dat moment nog besmettelijk is of het virus bij zich draagt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zijn er voor zover u weet betrouwbare zelftesten in de maak? Zo ja, kunt u toelichten hoe u het gebruik van deze testen voor zich zou zien?
Deelt u de mening dat zelfs als zelftesten betrouwbaar waren, zij niet bijdragen aan het onder controle houden van het virus, aangezien we op die manier geen centraal overzicht hebben van de verspreiding van het virus?
Wat doet u om mensen actief te waarschuwen voor de problemen met zelftesten, naast waarschuwingen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)?2
Bent u bereid de IGJ actiever onbetrouwbare zelftesten te laten monitoren en malafide aanbieders op te sporen en te bestraffen? Zo nee, waarom niet?
Welke sancties zijn er reeds voor oplichters die proberen een slaatje te slaan uit de crisis met onbetrouwbare producten, waaronder zelftesten? Bent u bereid deze sancties uit te breiden waar nodig? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om met de douane in gesprek te treden om te kijken wat er mogelijk is qua opsporing van pakketjes met onbetrouwbare zelftesten die besteld worden uit het buitenland en die verboden zijn in Nederland? Zo nee, waarom niet?
‘Sluip’marketing van de tabaksindustrie |
|
Henk van Gerven |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wat is uw oordeel over het onderzoek van Argos over de huidige praktijken van «sluip»marketing van de tabaksindustrie? Onderschrijft u de conclusie dat de tabaksindustrie ook 18 jaar na het verbod op tabaksreclame nog steeds de wet op dit punt overtreedt?1
Alle vergoedingen van tabaksfabrikanten aan verkooppunten die tot doel hebben de verkoop van tabaksproducten en aanverwante producten te bevorderen zijn in strijd met het reclameverbod uit de Tabaks- en rookwarenwet. Hieronder vallen ook vergoedingen voor een in het oog springende presentatie, exclusiviteit en het voeren van een beperkt aantal merken. Of de wet daadwerkelijk wordt overtreden dient per geval te worden onderzocht door de NVWA. Eerder heeft de NVWA opgetreden tegen verboden exclusiviteitsdeals en verkoopafspraken met studentenverenigingen, tabakswinkels en festivals.
Is het in strijd met de wet dat bedrijven die tabak verkopen zoals speciaalzaken, supermarkten, tankstations of festivalorganisatoren geld krijgen van de tabaksindustrie om tabaksproducten op een in het oog springende manier te presenteren, dan wel exclusief één of een beperkt aantal merken te verkopen? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u het voorbeeld van jonge influencers die in filmpjes op een aantrekkelijke locatie in het buitenland een jeugdig vrolijk gevoel weergeven waarbij in de aftiteling de naam van het tabaksproduct Glo te zien is? Is hier sprake van ongeoorloofde sluikreclame? Kan de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) hier handhavend optreden?
Het inzetten van influencers door de tabaksindustrie valt onder de definitie van reclame en is in Nederland dus wettelijk verboden. Om die reden is de NVWA een onderzoek gestart naar bovengenoemde casus. Het ingewikkelde aan social media is echter het grensoverschrijdende karakter van de media. De NVWA kan optreden tegen sociale mediacampagnes die actief zijn vanuit of specifieke gericht zijn op Nederland. Is dit niet het geval dan kan de NVWA wel een signaal afgeven aan de autoriteiten van het land waar het bedrijf gevestigd is.
Verder houdt de NVWA scherp toezicht op reclame/sponsoring en exclusieve verkoop door tabaksfabrikanten bij muziekevenementen en festivals. Zowel in 2018 als in 2019 heeft de NVWA bij 6 muziekevenementen onderzoek gedaan.
In 2018 zijn hiervoor 4 boetes opgemaakt en in 2019 3 boetes tegen de tabaksindustrie voor deze overtredingen.
Heeft de NVWA voldoende zicht op de sluikreclame van de tabaksindustrie? Ook op de sociale media? En bij festivals?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe groot is de capaciteit van de NVWA voor onderzoek en handhaving op dit terrein? Is deze voldoende?
In de brief van 11 mei (Kamerstukken II 2019/2020, 32 793, nr. 479) aan uw Kamer heb ik aangegeven dat ik het toezicht op de nieuwe regels van het Nationaal Preventieakkoord van belang acht voor het behalen van de doelen uit het akkoord. Daarvoor zijn toereikende middelen voor het toezicht van belang. Voor het toezicht op de Tabaks- en rookwarenwet is in 2020 6,5 fte. extra nodig en vanaf 2021 jaarlijks 7,5 fte. extra. Op dit moment bedraagt het aantal fte’s binnen de NVWA voor het toezicht op tabak en alcohol in totaal circa 50 fte. (inspecteurs en andere medewerkers). Dit is inclusief de fte’s voor tabak en alcohol die ik reeds aanvullend heb toegekend in 2020.
Is het juist dat u de capaciteit van de NVWA wilt uitbreiden? Zo ja, met hoeveel personen?
Zie antwoord vraag 5.
Is het boeteregime voor overtreding van de Tabaks- en rookwarenwet voldoende adequaat? Is het niet wenselijk bij recidive de boetes verder te verhogen gezien de enorme schade die tabaksgebruik oplevert voor onze volksgezondheid? Kunt u dit toelichten?
Voor overtredingen van het reclame- en sponsoringsverbod door de industrie geldt voor de eerste overtreding een boete van € 45.000. Bij recidive kan het bedrag met tussenstappen van € 135.000 en € 225.000 uiteindelijk worden verhoogd tot € 450.000. Na het opleggen van een boete wordt een her-inspectie gedaan om te bepalen of de overtreding is opgeheven. Ik zie op dit moment geen aanleiding om te stellen dat het boeteregime in de Tabaks- en rookwarenwet niet adequaat werkt.
Het testbeleid in zorginstellingen |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Ontvangt u ook berichten dat zorgverleners ondanks milde klachten geen test kunnen krijgen? Hoe rijmt u dat met uw nadrukkelijke boodschap dat álle zorgverleners met milde klachten getest moeten kunnen worden?1
Kunt u inzicht geven in de rolverdeling als het gaat om het testen op corona? Is een zorgaanbieder, zoals een ziekenhuis of verpleeghuis, als werkgever verantwoordelijk voor het laten testen van werknemers of kan een ziekenhuis daarvoor doorverwijzen naar huisarts en GGD?
Want vindt u ervan dat sommige zorgaanbieders hun medewerkers niet willen laten testen maar naar huis sturen om uit te zieken? Deelt u de mening dat het voor deze zorgverleners ook voor hun privésituatie van belang is om te weten of ze al dan niet besmet zijn?
Kan een huisarts nu zelfstandig een test aanvragen bij de GGD of een andere testlocatie als hij dat geïndiceerd acht voor zijn patiënt?
Welk advies geeft u aan zorgverleners die van de werkgever horen dat ze voor een test naar de GGD moeten terwijl de GGD verwijst naar de werkgever? Hoe zorgt u ervoor dat deze zorgverleners alsnog getest kunnen worden?
De gevolgen van beleidskeuzes bij de bestrijding van de coronapandemie in Nederland |
|
Henk van Gerven , Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Hoeveel procent van de Nederlandse bevolking zal naar verwachting besmet raken met het coronavirus bij voortzetting van het huidige mitigatiebeleid, voordat er een vaccin beschikbaar is?
Uit het serologische onderzoek van het Sanquin blijkt dat ongeveer 5,5% van de Nederlandse populatie bloeddonoren tussen 18–79 jaar oud besmet is geweest met Covid-19. Uit het Pienter-Covid onderzoek, een steekproef uit de Nederlandse populatie, blijkt op basis van een eerste meting (1e week april 2020) 3.6% besmet te zijn geweest op basis van rond 2100 geteste personen. Op basis van een recente meting (1e week juni 2020) is dat percentage gestegen naar ongeveer 4.6%, waarbij het aantal metingen tevens landelijk werd uitgebreid naar een totaal van ongeveer 7300 personen. Dit percentage zal als er transmissie plaats blijft vinden en er geen vaccin beschikbaar is, blijven toenemen. Op dit moment kunnen we nog niet zeggen wanneer er een vaccin beschikbaar zal zijn, en tot dat het geval is zal de prevalentie langzaam oplopen.
Met hoeveel zekerheid is op dit moment te stellen dat, aangezien nu wordt uitgegaan van een groepsimmuniteit bij een doorgemaakte besmetting bij 50–60% van de bevolking, deze percentages gelden voor het coronavirus – mede in het licht van recente aanwijzingen dat mensen die een minder ernstig ziekteverloop hebben doorgemaakt ook minder antistoffen lijken aan te maken en er ondertussen ook nog onzekerheid is ontstaan of mensen die de ziekte al hebben doorgemaakt mogelijk weer herbesmet kunnen worden?
Het beleid is gericht op het maximaal controleren van het virus. Daarbij dammen we nieuwe uitbraken door zicht en inzicht op verspreiding van het virus in. Het beleid is niet gericht op groepsimmuniteit. Er is onderzoek in welke mate men immuniteit opbouwt na het doormaken van Covid-19 en of de mate van immuniteit gerelateerd is aan de ernst van de klachten. De hoeveelheid antistoffen die men opbouwt kan (nog) niet gerelateerd worden aan de mate van immuniteit die men opbouwt. Veel is op dit punt nog onzeker.
Van welk sterftepercentage bij besmetting gaat u uit als basis voor de huidige beleidskeuzes?
Er is geen sterftepercentage als uitgangspunt voor huidige beleidskeuzes. Voor de basis waarop huidige (en toekomstige) beleidskeuzes worden gemaakt, verwijs ik naar de verschillende brieven «COVID-19 Update stand van zaken.»
Is volgens u de kern van de te maken keuze van het beleid rondom het coronavirus de vraag hoe we kunnen voorkomen dat onze gezondheidszorg overbelast raakt óf hoe we de meeste sterfgevallen kunnen voorkomen?
Het kabinet gaat uit van drie ankerpunten waarop het beleid is gebaseerd:
Wat is uw reactie op de stelling dat het niet alleen gaat om de waarde van het reproductiegetal (R0) onder de waarde van één te krijgen, maar vooral hoe je dat het snelst en het sterkst doet, en of je er wellicht niet zeer expliciet naar moet streven die R0 waarde zo snel mogelijk en zo dicht mogelijk bij nul te brengen?
Wanneer het reproductiegetal (R0) onder de 1 komt betekent dit dat een virus zich niet meer exponentieel verspreidt. We streven naar een reproductiegetal onder de 1,0 om zo het aantal besmettingen beheersbaar te houden.
Wat zijn de te verwachten totale overlijdensaantallen in Nederland uitgaande van de volgende drie beleidsopties: a) geen interventies b) het huidige in Nederland gevoerde mitigatiebeleid. c) maximale lockdown, vergelijkbaar met die in Wuhan?1
Berekeningen die worden gemaakt betreffen het aantal IC- en ziekenhuisopnames. Sterfte is een afgeleide van deze berekeningen. Het totale overlijdensaantal is een complex getal. In de technische briefing van 25 juni jl. noemde de heer Van Dissel dat zonder interventies er ruim 35.800 extra IC-opnames zouden zijn geweest. Omdat de IC deze aantallen niet aankan, is het redelijk te verwachten dat deze voorkomen opnames grotendeels overeenkomen met voorkomen sterfte door het huidige in Nederland gevoerde beleid. De huidige maatregelen hebben 90% van de IC-opnames voor Covid-19 voorkomen.
Waarop baseert de regering (of haar adviseurs) berekeningen over het aantal te verwachten overlijdens bij het nemen van verschillende maatregelen/verschillende beleidsopties? Gebruikt men hiervoor een bepaald model? Zo ja, kunt u meer details geven over dit model en kunnen de uitkomsten hiervan voor de verschillende beleidsopties zoals genoemd in de vorige vraag met de Kamer gedeeld worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Leidt het huidige mitigatiebeleid, waarbij gekozen is voor'flattening the curve»,niet automatisch ook tot een verbreding van die curve en daarmee tot een langere periode waarin er maatschappelijk en economisch schadelijke beperkingen zoals onder andere sluiting van scholen, bedrijfslocaties, horeca en amusementlocaties moeten blijven bestaan?
Het beleid van «flattening the curve» is erop gericht om a) aantal nieuwe infecties omlaag te brengen en b) de infecties die wel plaatsvinden niet allen tegelijk plaats te laten vinden. In zekere zin leidt dit beleid tot een langere periode waarin maatregelen zullen gelden. Echter, er vinden ook minder infecties plaats, zodat dat de maatschappij en economie minder ontregeld raken. Nu de maatregelen effect hebben, is overgegaan tot versoepeling van maatregelen die het grootste effect op de maatschappij heeft en het minst op aantal besmettingen.
Hoeveel nieuwe besmettingen zijn sinds de laatste aanscherping van het beleid op 23 maart jl. met tests geconstateerd, die op grond van contactopsporing met zekerheid of door gemiddelde incubatietijd met grote waarschijnlijkheid zijn opgetreden na die aanscherping? Wat is de beste schatting van de werkelijke aantallen vergeleken met de met tests vastgestelde besmettingen, gezien de bekende onderrapportage?
Op dit moment wordt daar onderzoek naar gedaan, onder andere door de seroprevalentiestudies van Sanquin en de Pienter-Covid studie waar een steekproef uit de Nederlandse populatie wordt genomen. Deze studies geven inzicht in de prevalentie van Covid-19 in Nederland. Deze prevalentie kan vergeleken worden met het aantal besmettingen dat op basis van het testen van mensen met klachten wordt gevonden. De aantallen positief geteste mensen worden elke dag op de site van het RIVM gepresenteerd.
Hoe ziet de trendlijn van het aantal nieuwe besmettingen per dag er tot op heden uit, sinds de minimale incubatietijd na de datum van de laatste beleidsaanscherping waarbij ook de later binnenkomende meldingen verwerkt zijn?
Op de website van het RIVM is wekelijks een update te vinden van het aantal nieuwe bevestigde gevallen. Per 21 juli zijn er 52.073 bevestigde gevallen gerapporteerd, 11.902 zijn er opgenomen (geweest) in het ziekenhuis en 6136 personen zijn overleden.
Leidt een zogenaamde «harde lockdown» tot een besmettingsniveau dat zo laag is dat je daarmee dan ook sneller in een veel gunstigere uitgangspositie verkeert voor vervolgbeleid vanaf dat moment, met onder andere minder langdurig noodzakelijke maatschappelijk en economisch schadelijke beperkingen zoals genoemd in de achtste vraag?
In modelleringsstudies is de effectiviteit van een harde lockdown vergelijkbaar met die van een intelligente lockdown.
Leidt het huidige beleid in vergelijking met een «harde lockdown» tot meer ziektegevallen, waarna deze mensen na genezing nog langdurig door blijvende gezondheidsschade een groter beroep op de gezondheidszorg zullen doen met bijbehorende stijgende kosten en natuurlijk ook een verminderde kwaliteit, en wellicht kwantiteit, van leven?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u ermee bekend dat de directeur-generaal van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) op 12 maart als advies voor het beleid aangaande de bestrijding van de coronapandemie «beleid dat toegesneden is op de lokale omstandigheden» maar wel met «containment als belangrijkste centrale uitgangspunt» heeft gesteld?2
De WHO heeft benadrukt dat het in deze crisis zeer belangrijk is dat er politiek commitment is om deze dreiging te controleren. Mijn beleid is toegesneden op de Nederlandse omstandigheden. Wij volgen hierbij de adviezen en uitgangspunten van de WHO.
Wilt u deze vragen alle afzonderlijk beantwoorden?
Met uitzondering van vraag 6 en 7 en vraag 11 en 12 zijn de vragen afzonderlijk beantwoord.
Het bericht ‘De zorgverleners worden niet voldoende beschermd’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «De zorgverleners worden niet voldoende beschermd»?1
Vindt u dat zorgverleners wel voldoende worden beschermd?
Vindt u dat de directeur van thuiszorgorganisatie Buurtzorg gelijk heeft als hij zegt dat een «enorme inschattingsfout» is gemaakt doordat zorgverleners onvoldoende getest en onvoldoende beschermd zijn? Zo nee, waarom niet? Waarom heeft u dan wel besloten meer te gaan testen?
Kunt u zich voorstellen dat zorgverleners het idee hebben dat een eerdere versoepeling van de richtlijnen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) omtrent het gebruik van beschermingsmiddelen, terwijl de geluiden over het besmettelijker zijn van corona toenamen, wellicht niet ingegeven is door hun gezondheid maar door het gebrek aan beschermingsmiddelen? Zo nee, hoe overtuigt u betrokkenen van het tegendeel?
Is het zo dat zorgverleners inmiddels de grootste «besmettingshaard» van het coronavirus zijn geworden? Beschikt u over cijfers waaruit dat of het tegendeel blijkt en wilt u die snel met de Kamer delen? Als u niet over deze cijfers beschikt, wilt u die dan wel boven tafel krijgen en met de Kamer delen?
Heeft de Inspectie Gezondheid en Jeugd (IGJ) contact met de organisatie Buurtzorg gehad over persoonlijke beschermingsmiddelen? Zo ja, wat was de reden c.q. strekking daarvan?
Zou u het een goede zaak vinden als de IGJ een organisatie zou aanspreken over het «te veel» gebruiken van beschermingsmiddelen, ook als die organisatie die zelf zou hebben aangeschaft?
Wat vindt u van de stelling dat de schaarste aan beschermingsmiddelen ook komt door de (gekozen) infrastructuur? Ziet u kans c.q. bent u voornemens deze (nog) te verbeteren? Zo ja, op welke wijze en wanneer?
Herkent u de opmerking van de directeur van thuiszorgorganisatie Buurtzorg dat zorgverleners nu emotioneel belast zijn omdat ze niet weten of ze patiënten hebben besmet die overleden zijn? Hoe kijkt u in dat licht aan tegen uitingen over «onderbescherming» en «schijnveiligheid»? Wat zou u tegen deze zorgverleners willen zeggen?
Wilt u deze vragen (separaat) beantwoorden voor het debat van donderdag aanstaande?
De tekorten aan beschermende middelen bij zorginstellingen |
|
Maarten Hijink , Lilian Marijnissen |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wilt u reageren op de berichtgeving dat zorginstellingen en fabrikanten klagen over de samenwerking tussen het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH)?1
Wat is de reden dat er twee weken gewacht is op een reactie van de Minister voor Medische Zorg op de eigen productie van mondkapjes in Nederland? Kunt u uw antwoord toelichten?
Is het waar dat er veel bureaucratie is en er lang gewacht wordt met het doorhakken van knopen over de productie en verdeling van beschermingsmiddelen door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en het LCH? Kunt u uw antwoord toelichten?
Is het waar dat diverse leveranciers niet of nauwelijks reactie krijgen op aanbiedingen die ze weken geleden al hebben gedaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoe groot is de capaciteit om binnengekomen beschermingsmiddelen te testen op kwaliteit? Op hoeveel locaties gebeurt dit en hoe is dat precies georganiseerd?
Klopt het dat het soms lang kan duren voordat de testresultaten worden teruggekoppeld aan leveranciers? Kan het voorkomen dat dit zo lang duurt dat de partij beschermingsmiddelen inmiddels al aan een ander land is verkocht?
Bent u bekend met signalen dat aanbiedingen van regelmatige aanvoer worden afgewezen? Kunt u uitleggen hoe vanuit het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport hierin wordt geopereerd?
Waarom worden risico’s op dit moment vooral bij inkopers gelegd? Zou u niet meer garanties moeten bieden – zoals in Duitsland wel het geval is – zodat men er zeker van is dat ingekochte materialen ook daadwerkelijk afgenomen worden?
Klopt het dat het LCH zich met name op grote partijen richt, terwijl ook voor deze partijen geldt dat deze weggekaapt kunnen worden door andere landen? Kunt u dat toelichten?
Vind u het wenselijk en/of begrijpelijk dat zorginstellingen op grote schaal beschermende middelen bestellen buiten het Landelijk Consortium Hulpmiddelen om? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat is op dit moment de concrete bijdrage van de chemische industrie en bijvoorbeeld asbestsaneringsbedrijven om het tekort aan beschermingsmiddelen op te lossen? Waarom worden met deze sectoren geen dwingende afspraken gemaakt over het leveren van beschermingsmaterialen die ook hergebruikt kunnen worden?
Wilt u deze schriftelijke vragen beantwoorden in plaats van de antwoorden algemeen mee te nemen in uw wekelijke update over de ontwikkelingen met betrekking tot het coronavirus? Zo nee, waarom niet?
Het bericht ‘Zorgverlening zonder afdoende persoonlijke beschermingsmiddelen’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Zorgverlening zonder afdoende persoonlijke beschermingsmiddelen» van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG)?1
Bent u het met de KNMG eens dat van hulpverleners niet gevraagd en verwacht mag worden dat zij zonder afdoende persoonlijke beschermingsmiddelen zorg verlenen aan (vermoedelijk) met COVID-19 besmette patiënten?
Bent u het eens met de conclusie van de KNMG dat de risico’s voor hulpverleners op dit moment te groot zijn?
Wilt u deze vragen zo spoedig mogelijk en separaat (dus niet enkel en alleen in uw volgende «coronabrief») beantwoorden?