De nieuwe coronabesmettingen bij twee nertsenfokkerijen |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Wat dacht u toen u het nieuws hoorde dat er afgelopen weekend bij weer twee nertsenfokkerijen coronabesmettingen zijn vastgesteld, terwijl het aantal besmettingen onder mensen al weken stabiel zeer laag ligt, er een landelijk vervoersverbod is ingesteld voor nertsen en hun mest en er een bezoekersverbod en strenge hygiëneprotocollen gelden voor de stallen?1
Wij betreuren het dat er ondanks alle maatregelen toch nog infecties zijn opgetreden. Wij hebben de maatregelen aangescherpt zoals aangegeven in de brief aan uw Kamer van 28 augustus jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 1124). Zo is een vaste relatie tussen een nertsenbedrijf en werknemer door het wisselen van werknemers tussen bedrijven voortaan slechts mogelijk indien een wachtperiode van 10 dagen wordt nageleefd. Een andere maatregel is dat houders van nertsenbedrijven verplicht worden vooraf aan de NVWA te melden wie er wanneer op de bedrijven in de stallen werkt en de nertsen verzorgt.
Heeft u gelezen dat de heer Stegeman, vice-voorzitter van het Outbreak Management Team Zoönose en viroloog de heer Van der Poel van Wageningen University – allebei nauw betrokken bij dit dossier – verbaasd waren over de besmettingen en niet meer hadden verwacht dat er nog nieuwe besmettingen zouden opduiken?2
Ja.
Welke verklaring heeft u voor het opduiken van de nieuwe besmettingen?
Het Outbreak Management Team-Zoönosen(OMT-Z) geeft in zijn advies van 17 juli jl. aan het aannemelijk te achten dat de meeste introducties van het virus op de bedrijven door elders besmette mensen heeft plaatsgevonden. Het OMT-Z schrijft dat er een arbeidsintensieve periode met vaccineren (juni) en spenen (juli) van de dieren is geweest, waarbij veel nabij, direct contact is geweest tussen medewerkers en dieren, waarbij op veel bedrijven ook tijdelijke medewerkers werden ingezet. Het is niet zeker in welke mate de adviezen van goede hygiëne en triage (mensen met klachten komen niet in de stal) in alle situaties adequaat worden uitgevoerd, en het is niet uit te sluiten dat in ieder geval mensen met zeer milde of geen klachten maar wel een SARS-CoV-2- infectie, in de stal gewerkt hebben, aldus het OMT-Z.
In het advies van 24 augustus stelt het OMT-Z dat er geen aanwijzingen zijn voor een besmettingsroute via voer, voertuigen, huisdieren, wild, op bedrijven gebruikte materialen of via de lucht. Daarmee blijft de mens waarschijnlijk de belangrijkste verspreidingsbron tussen de bedrijven. Het OMT-Z constateert dat het lastig is om de contacten tussen de bedrijven goed in kaart te brengen door een onvolledige registratie van personen die op de bedrijven zijn geweest, het moeilijk bereiken van tijdelijke medewerkers en het vanwege privacyregels niet kunnen uitwisselen van persoonsgegevens. Omdat de continuering van nieuwe besmettingen op nertsenbedrijven ook na medio augustus aanblijft, zijn naar aanleiding van het advies van 24 augustus de maatregelen op de nertsenbedrijven om besmetting te voorkomen nog verder aangescherpt. Wij verwijzen hiervoor naar onze brief aan uw Kamer van 28 augustus jl.
Kunt u uitsluiten dat nertsen nog bevattelijker zijn voor COVID-19 of besmettelijker zijn dan gedacht? Zo ja, hoe dan?
Er is geen onderzoek geweest naar de gevoeligheid van nertsen voor SARS-CoV-2. We kunnen daarom niet beoordelen of nertsen nog bevattelijker zijn dan eerder gedacht.
Kunt u bevestigen dat de laatst bekende marktwaarde voor pelzen onder de kostprijs ligt, wat betekent dat een nertsenfokker meer geld kwijt is aan het houden en het voeden van een nerts dan wat een nertsenpels oplevert bij verkoop?
De laatst bekende marktwaarde dateert uit 2019. Deze ligt onder de kostprijs. Dit blijkt onder meer uit recent onderzoek van de WUR (https://edepot.wur.nl/498017).
Kunt u zich herinneren dat u aan de Kamer schreef dat de verkoop van pelzen nog verder is gedaald als gevolg van de coronamaatregelen en dat nertsenfokkers daardoor in liquiditeitsproblemen kunnen komen?3
Ja.
Kunt u bevestigen dat het vroegtijdig laten ruimen van nertsen financieel gunstiger is dan het wachten tot november wanneer de dieren standaard worden vergast, omdat het maar de vraag is welke prijs er op dat moment nog wordt betaald voor de pelzen en de nertsenfokker tot die tijd wel kosten heeft moeten maken voor voer en dergelijke?
De tegemoetkoming wordt vastgesteld op basis van de marktwaarde van de (gezonde) dieren op het moment van ruimen. Het is niet uit te sluiten dat de markt verandert in de periode na het ruimen. Hierdoor zou de prijs voor nertsenvellen in de toekomst hoger of lager kunnen liggen dan het bedrag dat bij ruiming is uitgekeerd. Bovendien kunnen pelsen ook langere tijd worden bewaard.
Kunt u uitsluiten dat bedrijven met opzet zijn besmet? Zo ja, hoe dan?
We hebben geen concrete aanwijzingen voor opzettelijke besmetting, de inlichtingen- en opsporingsdienst van de NVWA (IOD) doet daar de komende tijd extra onderzoek naar. De NVWA voert bij iedere nieuwe besmetting een traceringsonderzoek uit en onderzoekt zo alle mogelijke besmettingsroutes. De mogelijkheid dat dieren opzettelijk besmet zijn wordt hierin meegenomen. Daarnaast doet ook de Faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht uitgebreid(-er) traceringsonderzoek. In dit onderzoek wordt ook rekening gehouden met de mogelijkheid van opzettelijke besmetting.
Klopt het dat de Wageningen University & Research (WUR) nu onderzoekt wat de bron is van de besmettingen is?
Nee, de Faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht doet het uitgebreide traceringsonderzoek naar mogelijke besmettingsroutes.
Bent u bereid de resultaten van deze onderzoeken naar de Kamer sturen?
Ja. Zodra er een definitief onderzoeksverslag is opgesteld, zullen we de resultaten met uw Kamer delen.
Kunt u bevestigen dat er bij de twintig locaties in totaal – moederdieren en pups – nu al 850.000 tot 900.000 nertsen vroegtijdig zijn vergast? Zo nee, hoeveel zijn het er dan? Kunt u bevestigen dat hiermee nu al een vijfde tot een kwart van het totale aantal nertsen in Nederland is gedood vanwege de COVID-19 uitbraken?
De status op 7 september 2020 is 50 besmette bedrijven. Tot nu toe zijn 2.373 reuen, 306.118 teven en 1.755. 960 pups getaxeerd en geruimd. In totaal is ongeveer 35% van de bedrijven besmet en ongeveer de helft van het aantal moederdieren in Nederland geruimd.
Begrijpt u dat mensen het moreel volstrekt verwerpelijk vinden dat de kooien van al deze dieren die nu zijn vergast, weer opnieuw kunnen worden gevuld?
Op dit moment geldt er een vervoersverbod voor nertsen. Daarmee is het voor geruimde bedrijven niet mogelijk om nieuwe dieren aangeleverd te krijgen. Het feit dat stallen opnieuw kunnen worden gevuld is nu dus niet aan de orde.
Het kabinet stelt op dit moment een wetsvoorstel op dat voorziet in een verbod op het houden van nertsen op korte termijn. Streven is dat het wetsvoorstel, eenmaal wet, in elk geval voor het nieuwe fokseizoen (dat normaliter in maart begint) in werking treedt. Het ligt voor de hand dat pelsdierhouders de huidige productiecyclus, die omstreeks 1 december aanstaande eindigt, zullen afmaken. (Zie de brief van 28 augustus jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 1124).
Vindt u dit zelf ook?
Zie hiervoor het antwoord op de vorige vraag. Het vullen van stallen van geruimde bedrijven is momenteel niet aan de orde. Daarnaast werkt het kabinet aan een verplichte stoppersregeling. In de brief aan uw Kamer van 28 augustus jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 1124) is dit nader uiteengezet.
Hoe geeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) de controles in de nertsenfokkerij vorm sinds de eerste besmettingen op 23 april 2020?
Tijdens surveillancewerkzaamheden door inspecteurs van de NVWA is gericht aandacht voor het verbod op het vervoer van nertsen en wordt gelet op activiteiten op of rondom het terrein van een nertsenbedrijf met betrekking tot bezoekers of vervoermiddelen. Bedrijven die mest willen afvoeren moeten dat vooraf melden en ook bij het signaleren van activiteiten worden deze bedrijven onderworpen aan een controle. Daarnaast worden nertsenbedrijven bezocht voor controles op onder andere het bezoekersregister. Sinds de inwerkingtreding van de Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 10 juli 2020 tot wijziging van de Regeling maatregelen Sars-CoV-2 bij nertsen in verband met de wijziging van het vervoersverbod voor nertsenmest, is er de mogelijkheid om, onder voorwaarden, nertsenmest af te voeren van niet-besmette bedrijven. Dit wordt gemonitord en waar nodig door de NVWA onderworpen aan een controle. Houders van nertsenbedrijven zijn verplicht vooraf aan de NVWA te melden wie er wanneer op de bedrijven in de stallen werkt en de nertsen verzorgt.
Hoeveel inspecteurs zijn er nodig om goed toezicht te houden op het verbod op het vervoeren van nertsen, materialen en mest, het verbod op bezoekers in de stallen, op het naleven van de veiligheidsvoorschriften en het hygiëneprotocol?
In de brief van 10 juli 2020 aan uw Kamer (Kamerstuk 28 286, nr. 1121) is door de ministers aangegeven dat de NVWA het toezicht op de naleving van de maatregelen ter voorkoming van infectie van nertsen met SARS-CoV-2 zal intensiveren. Het toezicht is hierop geïntensiveerd. De NVWA heeft tot 6 september dagelijks vier inspecteurs ingezet om toezicht te houden op het verbod op het vervoeren van nertsen, materialen en mest, het verbod op bezoekers in de stallen, op het naleven van de veiligheidsvoorschriften en het hygiëneprotocol. Met ingang van 7 september 2020 heeft een verdere intensivering plaatsgevonden. Op basis van vooraanmeldingen van verzorgers worden nu 6 tot 8 inspecteurs per dag ingezet en worden gerichte inspecties uitgevoerd.
Heeft u de beelden gezien die Animal Rights maakte van het ruimingsproces bij één van de bedrijven, waarop te zien was dat een medewerker een levende nerts met een netje uit de afvalcontainer viste?4
Ja.
Hoe lang zal dit dier in de vergassingskist hebben gezeten voordat hij of zij met een shovel samen met vele dode soortgenoten in de container werd gegooid?
Alvorens er dieren in de box geplaatst worden, is deze gevuld met koolmonoxide. De NVWA ziet erop toe dat er voldoende tijd wordt genomen om te garanderen dat dieren bewusteloos zijn voordat ze onder andere dieren bedekt raken. Dat is in deze concrete situatie helaas niet afdoende gebleken. Gemiddeld genomen duurt het laden van een vergassingskist een half uur. De duur van het laden is mede afhankelijk van de afmetingen van de vergassingskist.
Na het laden blijft de kist nog een kwartier gesloten voordat deze wordt geopend om de kadavers te verwijderen.
Hebben zowel de NVWA als de onafhankelijke Dierenwelzijnscommissie toezicht gehouden op de gang van zaken bij het doden van de dieren bij alle twintig locaties?5
Inmiddels (dd. 07-09-2020) zijn op 50 locaties de nertsen geruimd. De NVWA heeft op al deze locaties toezicht gehouden op het dodingsproces. De Welzijnscommissie dierziekten wordt door de NVWA van elke voorgenomen ruiming op de hoogte gebracht. De voorzitter bepaalt bij welke ruimingen leden van de commissie aanwezig zijn. De Welzijnscommissie Dierziekten is op twintig locaties aanwezig geweest.
Hoe hebben zij gecontroleerd of dieren daadwerkelijk dood waren voordat zij de container in werden gegooid?
Gedurende het laden wordt door middel van een steekproef gecontroleerd of de nertsen snel het bewustzijn verliezen en vervolgens overlijden. Voordat er gelost wordt, wordt nog een visuele inspectie uitgevoerd en tijdens het lossen wordt ook visueel gecontroleerd of de dieren dood zijn. Na het lossen van de bak in de container van het destructiebedrijf wordt er nogmaals gecontroleerd of er geen levende nertsen zijn.
Hebben zij nog andere misstanden geconstateerd? Zo ja, welke?
Er zijn geen andere misstanden geconstateerd. De Welzijnscommissie dierziekten rapporteert daarover in haar rapporten aan mijn ministerie. Ik verwijs ook naar de brief van 28 augustus jl. aan uw Kamer (Kamerstuk 28 286, nr. 1124).
Hoe lang duurt de doodsstrijd van een nerts in een vergassingskist bij de vergassing die standaard in november plaatsvindt?
Uit visuele waarnemingen van de Welzijnscommissie Dierziekten en de NVWA blijkt dat een nerts binnen 30 seconden buiten bewustzijn is na blootstelling aan koolstofmonoxide. In totaal blijft de kist drie kwartier gesloten. Het doden van nertsen gebeurt volgens de voorschriften van de Europese Verordening 1099/2009.
Hoe lang duurde de doodsstrijd van de nertsen die zijn vergast vanwege de coronabesmettingen, minimaal en maximaal?
Uit visuele waarnemingen van de Welzijnscommissie Dierziekten en de NVWA blijkt dat een nerts buiten bewustzijn is binnen 8 tot 30 seconden na blootstelling aan koolstofmonoxide. Het doden van nertsen gebeurt volgens de voorschriften van de Europese Verordening 1099/2009. De Welzijnscommissie Dierziekten wordt door de NVWA van elke voorgenomen ruiming op de hoogte gebracht. De Commissie ziet toe bij ruimingen en concludeert in haar rapport dat er geen onvolkomenheden of vermijdbaar ongerief zijn vastgesteld. Het eerste rapport is meegezonden met de brief aan uw Kamer van 20 juli jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 1122).
De Welzijnscommissie heeft in de periode vanaf 9 juli (sinds het vorige verslag) tot en met 5 september 13 nertsenfokkerijen bezocht die werden geruimd. Het samenvattende verslag van de Welzijnscommissie dierziekten over deze periode sturen wij mee met deze brief. De Welzijnscommissie constateerde dat de NVWA constant toezicht hield op een juiste uitvoering van alle stappen in het proces en adequaat reageerde in situaties waarin aanpassing van de werkwijze wenselijk was. Tijdens de observaties van de Welzijnscommissie zijn geen onvolkomenheden of vermijdbaar ongerief vastgesteld. De ruimingsactiviteiten veroorzaakten weinig onrust bij de dieren die nog in de kooien aanwezig zijn. Het tempo van de werkzaamheden lag hoog, maar er werd vakbekwaam en respectvol met de dieren omgegaan. Zorgvuldigheid bij de uitvoering van de werkzaamheden weegt altijd zwaarder dan snelheid. De Welzijnscommissie zal ook toezicht houden bij eventueel toekomstige ruimingen en hierover rapporteren aan mijn ministerie.
Hoeveel nertsen werden er tegelijk in één vergassingskist vergast tijdens de ruimingen op de twintig bedrijven?
Het doden van nertsen gebeurt volgens de voorschriften van de Europese Verordening 1099/2009 (bescherming van dieren bij doden). Het aantal dieren in een kist hangt af van de grootte van de kist.
Heeft u gezien dat een NVWA-woordvoerder in reactie op de vondst van de levende nerts in de container heeft aangekondigd dat de werkinstructies zijn aangepast en dat er nu minder nertsen tegelijk in de vergassingskist gaan?
De aanpassing is dat de vergassingskist minder vol wordt gedaan; deze is nu voor driekwart vol in plaats van helemaal vol.
Kunt u bevestigen dat de dieren volgens de «Europese verordening inzake de bescherming van dieren bij het doden» ieder afzonderlijk in de bedwelmingsruimte moeten worden binnengebracht, waarbij ervoor wordt gezorgd dat een dier pas wordt binnengebracht als het vorige dier bewusteloos of dood is?
Voor het bedwelmen en doden van dieren met koolmonoxide volgt de hoofdregel uit artikel 4, eerste lid, van verordening (EG) nr. 1099/2009 van de Raad van 24 september 2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden (PB L 303), in samenhang met onderdeel 5 van tabel 3 van hoofdstuk I en onderdelen 9.2 en 9.3 van hoofdstuk II van bijlage I bij deze verordening:
Er wordt te allen tijde visueel toezicht op de dieren uitgeoefend.
De dieren worden afzonderlijk in de bedwelmingsruimte binnengebracht, waarbij ervoor wordt gezorgd dat een dier pas binnengebracht wordt als het vorige dier bewusteloos of dood is.
De dieren blijven in de bedwelmingsruimte totdat zij dood zijn. De dieren worden conform bovengenoemde voorschriften een voor een in de box geplaatst.
Artikel 1, tweede lid, van deze verordening bepaalt evenwel dat hoofdstuk II van de verordening, waar artikel 4 onderdeel van uitmaakt, niet van toepassing is op het doden van dieren in noodsituaties buiten een slachthuis of in situaties waarin de naleving van deze voorschriften een onmiddellijk en ernstig risico voor de gezondheid of veiligheid van mensen zou meebrengen. Het doden van nertsen ter bestrijding van Sars-CoV-2 is aan te merken als een dergelijke noodsituatie. Zou elke nerts individueel moeten worden gedood volgens de hoofdregel, dan zou het bestrijdingsproces aanzienlijk langer duren, wat niet wenselijk is met het oog op de bescherming van de volksgezondheid. Ook dan is het overigens zaak het welzijn van het dier zo min mogelijk te benadelen.
Erkent u dat de manier waarop de dieren zijn vergast dus strijdig was met de Europese verordening?
Nee, zie mijn antwoord op de vorige vraag.
Erkent u dat ook de aangepaste werkinstructie van de NVWA nog steeds in strijd is met de regels die onnodig extra lijden bij het doden van dieren moeten voorkomen?
Nee. De NVWA werkt volgens de voorschriften zoals opgenomen in verordening (EG) nr. 1099/2009.
Wat vindt u ervan dat de toezichthouder die moet toezien op het naleven van de wettelijke regels zelf met instructies komt die tegen de wet zijn?
DE NVWA werkt volgens verordening (EG) nr. 1099/2009. De NVWA neemt de voorschriften over in hun werkinstructies. De instructies zijn niet in strijd met deze verordening.
Doet de NVWA dit vaker? Zo ja, waar en wanneer? Zo nee, hoe weet u dat zo zeker?
Zie antwoord op vraag 28.
Gaat u de NVWA tot de orde roepen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Nee, daar is geen aanleiding voor. Zie ook mijn antwoord op de vragen 28 en 29.
Hoe gaat u er op toezien dat de regels vanaf nu wel worden nageleefd als u dat blijkbaar niet aan de NVWA kunt overlaten?
De NVWA leeft de regels na. Er is geen aanleiding om te denken dat de NVWA de regels niet naleeft. De Welzijnscommissie dierziekten ziet toe bij ruimingen en concludeert in haar rapport dat er geen onvolkomenheden of vermijdbaar ongerief zijn vastgesteld.
Heeft de NVWA een actieplan opgesteld voor de ruiming van de nertsenbedrijven? Zo ja, kunt u dat aan de Kamer sturen?
De NVWA heeft een werkinstructie die wordt gebruikt bij ruimingen van nertsenbedrijven. Deze werkinstructie is voor intern gebruik.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen twee weken beantwoorden?
We sturen de antwoorden zo snel mogelijk.
Het bericht 'Goedkope sigaretten nog volop verkrijgbaar' |
|
Henk van Gerven |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Goedkope sigaretten nog volop verkrijgbaar»?1
Klopt het dat tabaksfabrikanten en importeurs de prijs van een pakje sigaretten zelf kunnen bepalen? En dus ook of een pakje sigaretten inderdaad een euro duurder wordt of dat ze het verschil uit hun winstmarge betalen? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Waarom blijft het voor tabakswinkeliers mogelijk om sigaretten en shag voor de oude prijs te bestellen? Hoelang blijft dit mogelijk? Waarom worden sigaretten en shag niet meteen op de dag van de accijnsverhoging duurder?
Waarom bestaat er geen maximale termijn voor de verkoop van tabakswaren tegen de oude prijs?
Waarom stelt Nederland geen minimumverkoopprijs voor tabakswaren in?
Zoals reeds aangegeven kunnen tabaksfabrikanten op grond van artikel 15 van de Europese richtlijn tabaksaccijns «vrijelijk» de maximumkleinhandelsprijs bepalen. Op basis van dit artikel is het lidstaten dan ook niet toegestaan om een minimumverkoopprijs in te stellen. Een aantal lidstaten heeft dit in het verleden geprobeerd, maar telkens heeft het Europese Hof van Justitie bevestigd dat het de lidstaten op basis van de richtlijn tabaksaccijns niet is toegestaan een minimumverkoopprijs in te stellen. Het staat lidstaten wel vrij om de accijns te verhogen.
Hoe is het mogelijk dat iemand in Nederland een pakje sigaretten (cigarillo’s) voor zo’n drie euro kan kopen?
In de accijnswetgeving wordt onderscheid gemaakt tussen sigaretten, sigaren en rooktabak. Indien aan de vereisten is voldaan kwalificeert een cigarillo als een sigaar. Voor sigaren en cigarillo’s gelden bijvoorbeeld speciale eisen ten aanzien van het dekblad. Het accijnstarief op sigaren en cigarillo’s is een ad-valorem-accijns van 8% van de kleinhandelsprijs.
Waarom vallen sigaretten en sigaren onder verschillende accijnsregelingen?
Sigaretten en sigaren vallen onder dezelfde accijnswetgeving. Wel wordt er een onderscheid gemaakt tussen de vaststelling van het tarief. Het onderscheid volgt uit de Europese richtlijn tabaksaccijns. Het zijn producten die zich door hun eigenschappen en hun gebruiksdoeleinden onderscheiden van elkaar. Dit onderscheid wordt gevolgd in de nationale accijnswetgeving.
Is het correct dat tabaksfabrikanten een voorraad tabakswaren kunnen aanleggen om deze voor de oude prijs te kunnen verkopen? Hoeveel voorraad tabakswaren tegen de oude prijs hebben tabaksfabrikanten aangelegd? Heeft u hier (voldoende) zicht op?
De tabaksfabrikant of importeur mag vanaf het moment van de tariefswijziging geen sigaretten of rooktabak tegen het oude tarief tot verbruik uitslaan en uitleveren. Daarnaast geldt ook een beperking voor de groothandel, na een tariefsverhoging mag de groothandel slechts twee maanden na de datum van de tariefverhoging nog sigaretten of rooktabak met het oude tarief leveren aan de detailhandel. Op deze manier wordt de voorraadvorming van sigaretten en rooktabak bij tariefsverhogingen beperkt. Voor de tariefsverhoging van 1 april jl. betekent dat dus dat de groothandel per 1 juni 2020 geen sigaretten of rooktabak tegen het oude tarief meer mag leveren aan de detailhandel. Er is geen maximum gesteld aan de grootte van de voorraden, maar wel aan de termijn waarin die nog kunnen worden uitgeleverd na de accijnsverhoging. Naar verwachting heeft deze termijn invloed op de grootte van de voorraden. Een groothandel zal willen voorkomen dat er na deze twee maanden nog restanten zijn die niet meer tegen het oude tarief kunnen worden uitgeleverd.
Is het mogelijk een maximum aan deze voorraden te stellen? Zo nee, zou dit mogelijk moeten worden?
Zie antwoord vraag 8.
Indien het gestelde bij vraag 2 klopt, welke gevolgen heeft dit betreffende uw voornemen om verdere accijnsverhogingen voor een pakje sigaretten door te voeren?
Zoals in het Nationaal Preventieakkoord is aangegeven en in het door u genoemde artikel op TabakNee is aangehaald, streef ik er naar de prijs van een pakje sigaretten verder te verhogen naar 10 euro in 2023. In het Nationaal Preventieakkoord is afgesproken dat voordat die verhoging kan plaatsvinden er een evaluatie plaats vindt naar mogelijke grenseffecten. Zoals ook uit beantwoording van vraag 2 blijkt bepaalt de overheid niet de uiteindelijke kleinhandelsprijs. De overheid bepaalt alleen hoeveel accijns per pakje moet worden afgedragen. De tabaksfabrikant bepaalt hoeveel van deze accijnsverhoging wordt doorberekend aan de roker. Een kleine rondgang langs de supermarkten en bekende internetverkopers leert dat een pakje sigaretten van een merk uit het hogere segment na de accijnsverhoging van een euro nu 8 euro kost. Sigaretten uit het lagere segment kosten na de accijnsverhoging 7 euro.
Kunt u uw plannen richting het verhogen van de accijnzen op een pakje sigaretten toelichten, hierin meenemend dat het blijkbaar mogelijk is deze accijnsverhogingen niet of slechts gedeeltelijk door te berekenen aan de roker?
Zie antwoord vraag 10.
Zijn er gegevens beschikbaar over de gevolgen van de coronacrisis op het aantal rokers?
Het Trimbos-instituut onderzocht wat de impact is van de coronacrisis op het rookgedrag en de behoefte om te stoppen2. Hieruit komt naar voren dat 14% van de rokers, vooral om gezondheidsredenen, minder is gaan roken. Ook wordt het alleen thuis zijn of het zien van minder mensen, genoemd als reden om minder te roken. Er is ook een groep die nu zegt juist méér te zijn gaan roken (19%). Dit zijn voornamelijk vrouwen en mensen in de leeftijdsgroep van 18–39 jaar. De reden is verveling, stress of omdat ze vaker alleen zijn. Zij geven aan hierdoor veel minder gemotiveerd te zijn om te stoppen. Tegelijkertijd geeft 1 op de 3 aan te willen stoppen met roken. Er is ook behoefte aan meer informatie. De ondersteuning is aangepast, zodat het past binnen de gestelde corona-richtlijnen. Het Trimbos kan rokers die hulp zoeken adviseren over verschillende manieren om te stoppen in deze tijd via de Stoplijn (tel: 0800 - 1995) of de website www.ikstopnu.nl, ook ondersteunt het Trimbos zorgprofessionals bij de stoppen met roken zorg voor hun cliënten.
Zoals in de voortgangsbrief van het Nationaal Preventieakkoord is vermeld is door de coronauitbraak de stoppen-met-rokencampagne die in het voorjaar zou starten vertraagd. Inmiddels zijn de voorbereidingen weer opgestart en zal de campagne eind oktober starten. Daarnaast is een aantal verschillende leefstijladviezen, waaronder ook een stoppen-met-rokenadvies, opgenomen in de «Alleen Samen» campagne van de rijksoverheid.
Het belang van ventilatie tegen de verspreiding van het coronavirus |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), René Peters (CDA), Antje Diertens (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Wat is uw reactie op de open brief van 239 wetenschappers waarin de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en nationale gezondheidsinstituties worden opgeroepen de mogelijke verspreiding van het coronavirus via aerosolen serieus te nemen en naast de huidige adviezen (handen wassen, afstand houden, thuis blijven bij klachten) ook meer te wijzen op goede ventilatie van binnenruimtes?123
Ik heb het RIVM een aantal vragen gesteld over het belang van ventilatie en het risico van de verspreiding van het SARS-CoV-2 via aerosolen. Op basis van de antwoorden van het RIVM heb ik op rijksoverheid.nl publieksinformatie laten plaatsen over het belang van goede ventilatie. Ook zijn op deze website voor specifieke sectoren zoals verpleeghuizen handreikingen te vinden.
Deelt u de mening van de wetenschappers dat er meer aandacht moet zijn voor goede ventilatie en hoe relateert u dit aan het recente onderzoek van het RIVM dat 1 op de 20 besmette mensen aantoonbare hoeveelheden virusdeeltjes in aerosolen verspreidt in slecht geventileerde ruimtes?4
Ik deel deze mening. Het recente onderzoek van het RIVM betrof een theoretisch model waarbij, op basis van aannames, de verspreiding van virusdeeltjes via aerosolen onder verschillende omstandigheden is berekend. Een aanname was dat de aerosolen een constante verdeling in de ruimte vertonen. Het model toont hoe de verspreiding van aerosolen verloopt in een ruimte als er niet wordt geventileerd.
Het is echter onzeker of aerosolen voldoende infectieus zijn om tot een infectie via aerogene transmissie (> 1,5 meter) te leiden. De auteurs van het RIVM-onderzoek stellen dat zo lang het onduidelijk is hoeveel infectieus virus aanwezig is in de verschillende druppels (dit is een functie van meerdere variabelen w.o. viruseigenschappen, host eigenschappen, ernst ziekte, locatie van infectie, tijd, temperatuur, UV licht etc.), en het ook nog onbekend is wat de minimale infectieuze dosis van SARS-COV-2 is, voorzichtigheid geboden blijft met het trekken van conclusies over de kans op infectie.
Het RIVM volgt de ontwikkelingen over aerosolen en aerogene transmissie nauwgezet en neemt deze inzichten mee in de afweging of aanvullende adviezen een wezenlijke bijdrage leveren aan het voorkomen van COVID-19. Hierbij wordt behalve naar (kwalitatief goede) wetenschappelijke publicaties, ook gekeken of er uit de beschikbare epidemiologische gegevens een duidelijke rol voor aerosolen (aerogene transmissie) blijkt. Vooralsnog lijkt dit niet het geval.
Verder wordt gekeken of al geldende maatregelen effectief zijn in het voorkomen van mogelijke verspreiding van aerosolen > 1,5 meter.
Welke aanvullende maatregelen nodig zijn om aerogene transmissie te voorkomen of verminderen (buiten de extra persoonlijk beschermingsmaatregelen zoals FFP2 maskers tijdens/na medische aerosolvormende handelingen) is nog onbekend. Het is onzeker of een bepaalde ventilatie(drempel) als aanvullende maatregel een daadwerkelijk bijdrage levert aan het voorkomen of verminderen van SARS-CoV-2-transmissie (zie ook vraag5. Voldoende luchtverversing is wel belangrijk omdat dit de gezondheid bevordert, noodzakelijk is voor een prettig en gezond binnenklimaat en de verspreiding van ziekteverwekkers die luchtweginfecties veroorzaken helpt te verkleinen.
Wat is uw reactie op de stelling van de wetenschappers dat de kritiek op de WHO terecht is omdat ze te weinig rekening zouden houden met nieuwe inzichten?
Het RIVM volgt de wetenschappelijke en maatschappelijke discussie over de transmissie en besmettelijkheid van SARS-CoV-2 op de voet. Sinds de stellingname waaraan u refereert heeft de WHO een review verricht met beschikbare evidence en een update gepubliceerd (https://www.who.int/news-room/commentaries/detail/transmission-of-sars-cov-2-implications-for-infection-prevention-precautions). De wetenschappelijke discussie zal voortduren zolang de vele onderzoeks- en kennisvragen rond COVID-19 nog niet of onvoldoende beantwoord zijn.
Welke overige onderzoeken worden momenteel gedaan naar de mogelijke overdracht van het coronavirus door middel van aerosolen? Welke onderzoeken worden uitgevoerd naar de rol van ventilatie hierin?
Zoals beschreven bij vraag 2 verricht het RIVM enkele theoretische modelstudies. Hierbij wordt ook naar ventilatie gekeken. Onderzoek naar de overdracht van het coronavirus door middel van aerosolen is lastig, omdat het altijd een theoretisch in vitro-onderzoek betreft waarbij een aantal in vivo variabelen die van invloed zijn op de kans op transmissie en infectiviteit niet gemeten kan worden. Tevens heeft ventilatie als variabele ook invloed op grotere druppels en infectiviteit en overleving van het virus op oppervlakten e.d. wat het moeilijk maakt de directe relatie tussen besmettelijkheid en alleen aerosolen te onderzoeken.
De TU Eindhoven heeft onderzoek gedaan naar ventilatie en luchtfiltering in sportscholen om aerosolenconcentraties te reduceren. Het doel van dit onderzoek was echter nadrukkelijk niet om te analyseren in welke mate aerosolen al dan niet een transmissierisico voor SARS-CoV-2 inhouden. De virologische en microbiologische aspecten van SARS-CoV-2 vallen buiten de expertise van het betreffende onderzoeksconsortium.
Deelt u onze mening dat er zo spoedig mogelijk helderheid moet zijn over de wijze van ventilatie om overdracht van het coronavirus te voorkomen? Zo ja, wanneer kunt u deze helderheid verschaffen aan gebouweigenaren van onder andere restaurants, verpleeghuizen, concertzalen, bioscopen etc. gegeven het feit dat het nu het moment is om eventuele voorbereidingen te treffen voor de aanstaande herfstperiode?
De adviezen van het RIVM zijn heel helder: er zijn onvoldoende aanwijzingen om aanvullende maatregelen te adviseren ter voorkoming van aerogene transmissie. Volg daarom de bestaande regelgeving en richtlijnen op gebied van ventilatie zoals: zorg dat een ventilatiesysteem in ieder geval voldoet aan de minimale regelgeving voor luchtverversing zoals genoemd in het Bouwbesluit, zorg dat het ventilatiesysteem wordt gecontroleerd en wordt onderhouden, en zorg dat er 10 à 15 minuten wordt gelucht na een bijeenkomst, bijvoorbeeld na een vergadering.
Het is echter niet mogelijk te stellen dat enige vorm van ventilatie de overdracht van COVID-19 kan voorkomen, en het is ook onmogelijk te meten welke mate van ventilatie bijdraagt aan de preventie van COVID-19. Dit geldt overigens ook voor locaties met hogere ventilatiehoeveelheden (zie vraag 2 en 3).
In hoeverre komen de eisen uit het Bouwbesluit 2012 overeen met de richtlijnen die de REHVA (Federation of European Heating, Ventilation and Air Conditioning Associations) voor mechanische ventilatie heeft opgesteld?5
Het Bouwbesluit omvat minimale eisen waar gebouwen aan moeten voldoen, onder meer op het punt van luchtverversing. Het RIVM adviseert de bestaande regelgeving en richtlijnen op gebied van ventilatie te volgen: te voldoen aan de eisen uit het Bouwbesluit, het ventilatiesysteem goed te onderhouden, 10 à 15 minuten te luchten na bijeenkomsten en zo mogelijk geen recirculatie binnen één ruimte toe te passen. Het RIVM heeft onvoldoende aanwijzingen om aanvullende maatregelen te adviseren ter voorkoming van aerogene transmissie. REHVA heeft een eigen advies opgesteld waarbij wordt uitgegaan van een grotere rol van aerogene tansmissie bij de verspreiding van Covid-19 en een grotere rol van ventilatie om dit te voorkomen.
Wanneer levert het RIVM de tijdens het plenaire debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirusdebat van 25 juni jl. toegezegde eenvoudige ventilatieinstructies voor burgers en bedrijven? Worden hier de praktische adviezen van de REHVA in meegenomen?6
Het RIVM heeft na het debat van 25 juni jl. de volgende informatie over ventilatie gepubliceerd:
Het is echter niet per se de rol van het RIVM om die publieksinformatie te geven: publiekscommunicatie over COVID-19 is belegd bij de rijksoverheid. Het toegankelijk uitleggen wat het Bouwbesluit inhoudt is de verantwoordelijkheid van het Ministerie van BZK. Op rijksoverheid.nl staat overigens ook al informatie zoals de instructie voor bedrijven (meer specifiek: gebouweneigenaren), hier heeft het RIVM aan meegewerkt: https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/coronavirus-covid-19/openbaar-en-dagelijks-leven/ventilatie-in-gebouwen.
Klopt het dat de normen in het Bouwbesluit 2012 slechts minimumeisen zijn, die niet gericht zijn op gezondheid en waarbij geen rekening is gehouden met infectieziekten? Zo niet, kunt u daar een onderbouwing van geven?
Het Bouwbesluit stelt eisen aan luchtverversing. Deze zijn niet primair gericht op het bestrijden van infectieziekten. Wel is in gebouwen altijd voldoende luchtverversing nodig. Voldoende verse lucht bevordert de gezondheid en helpt ook de verspreiding van ziekteverwekkers die luchtweginfecties veroorzaken te verkleinen, bijvoorbeeld het coronavirus.
Wat is uw reactie op de stelling dat de controle op naleving van de ventilatieregels die in het Bouwbesluit 2012 staan allesbehalve waterdicht zijn?
Gemeenten zijn belast met de handhaving van het Bouwbesluit (bouw- en woningtoezicht). Bij bestaande bouw is echter allereerst de gebouweigenaar verantwoordelijk voor het voldoen aan de regelgeving. Het is dus aan gebouweigenaren en -beheerders om hun gebouwen en installaties daarop te controleren en zo nodig aan te passen.
Als het gaat om verpleeghuizen heb ik Actiz gewezen op de adviezen van het RIVM en hen gevraagd deze onder de aandacht te brengen van hun leden.
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs heeft opgeroepen om de ventilatiesystemen op alle scholen te controleren. Om schoolbesturen te ondersteunen bij deze verantwoordelijkheid is er een Landelijk Coördinatieteam Ventilatie op Scholen opgericht. De Tweede Kamer is hierover per brief op 17 augustus jl. geïnformeerd. Ook hebben de sectorraden een handreiking voor scholen opgesteld. Tot slot is op de website www.weeropschool.nl informatie ten behoeve van scholen gepubliceerd en is een helpdesk ter beschikking gesteld.
Wat is de stand van zaken van het onderzoek van het Amsterdam UMC en enkele GGD-en naar de verspreiding van het virus in verpleeghuizen? Wordt bij dat onderzoek ook gekeken naar de rol van ventilatie en recirculatie in verpleeghuizen? Zo nee, waarom niet?
De resultaten van dit onderzoek zijn onlangs bekend gemaakt. Het OMT heeft advies uitgebracht over de aanbevelingen van de onderzoekers en het kabinet heeft het OMT-advies overgenomen (Kamerstukken 25 295, nr. 509) In dit onderzoek is geen aandacht besteed aan ventilatie; het onderzoek is in april 2020 gestart en de hoofdvraag was wat de rol is van personen zonder (herkenbare) klachten bij een coronavirusuitbraak in een verpleeghuis, zie: https://www.vumc.nl/nieuws/nieuwsdetail/bij-nieuwe-corona-uitbraak-in-verpleeghuis-is-snelle-diagnose-essentieel.htm
Bij clusters van COVID-19 zijn de GGD’en wel geïnstrueerd om de ventilatie aspecten in het uitbraakonderzoek mee te nemen. Zie https://lci.rivm.nl/covid-19/clusters-regionale-verspreiding.
Het bericht ‘Oud-topman RIVM: “We moeten meer testen, anders blijft het een smeulende veenbrand”' |
|
Henk van Gerven , Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Oud-topman RIVM: «We moeten meer testen, anders blijft het een smeulende veenbrand»»?1
Deelt u de mening dat het enkel testen van personen met klachten onvoldoende is, aangezien 40–45% van de besmettingen van asymptomatische personen komt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Kunt u reageren op de volgende constatering uit het onderzoek: «Als 30% van alle besmettingen asymptomatisch verloopt, missen we die in de opsporing. Als daarna nog eens 45% van de andere 70% besmettelijk is vóór de ziekte zich ontwikkelt, dan missen we nog eens 31,5% en hebben we een screeningsprogramma dat zich nog maar voor 38,5% kan richten op de doelgroep»? Deelt u de mening dat dit onacceptabel is?
Kunt u reageren op de stelling van de onderzoekers dat als we de viruscirculatie verder willen terugduwen enkel de R0 onder de 1 houden niet voldoende is en er veel meer getest moet worden?
Kunt u reageren op de stelling van de onderzoekers dat voor een indamstrategie het ook noodzakelijk is om brandhaarden of «superspreading» tijdig onder controle te krijgen en dat hiervoor aanvullende maatregelen op het contactonderzoek nodig zijn zoals het actief testen en opsporen van besmettingen bij mensen die in risicogebieden waren, het monitoren van kwetsbare mensen en risicogroepen alsook het testen van verzorgenden en bezoekers van deze risicogroepen?
Wat vindt u van de suggestie om systematischer te zoeken naar weinig onderzochte Covid-19 symptomen die zogenaamd asymptomatische patiënten wellicht wel degelijk hebben, om zo besmettingen beter in beeld te brengen?
Hoe kan het dat het Outbreak Management Team, ondanks de feiten, niet zo gelooft in asymptomatische verspreiding en dit dus onderbelicht blijft in het testbeleid?
Nalatigheid bij de NVWA bij ingrijpen in slachthuizen waar onvoldoende maatregelen werden genomen tegen de verspreiding van het coronavirus |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Hoe voelde u zich toen u de uitzending zag van Nieuwsuur van afgelopen zondag, waarin duidelijk werd dat toezichthoudend dierenartsen al vanaf het begin van de uitbraak van het coronavirus in Nederland tevergeefs binnen de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) aan de bel trokken en op 23 maart aan het management van de NVWA schreven: «We werken op plaatsen waar zieke mensen aan het werk zijn. Waar onvoldoende beschermingsmiddelen beschikbaar zijn. Wij voelen ons (op alle mogelijke manieren) in de steek gelaten door ons management»?1
In het begin van de coronacrisis heeft het kabinet de voedselvoorziening aangewezen als vitale sector. Om de voedselzekerheid en voedselveiligheid te garanderen moeten toezichthouders van de NVWA en officiële assistenten van de Kwaliteitskeuring Dierlijke Sector (KDS) hun werkzaamheden in slachthuizen kunnen uitvoeren. De NVWA is verantwoordelijk voor de arbeidsomstandigheden voor deze medewerkers vanuit haar verantwoordelijkheid als werkgever. Vanuit deze rol heeft het management van de NVWA zo veel als mogelijk gedaan om te zorgen medewerkers van de NVWA en KDS veilig hun werk kunnen doen.
Het management van de NVWA heeft instructies gemaakt voor haar werknemers over welke maatregelen zij zelf moeten nemen, werkinstructies gewijzigd en beleid gemaakt over hoe te handelen in onveilige situaties. Eind april kwamen er bij het management op basis van contacten met medewerkers signalen binnen dat dierenartsen de 1,5 meter in slachthuizen niet (kunnen) naleven. Naar aanleiding van deze signalen en aansluitend op de signalen die de FNV heeft afgegeven, heeft het management van de NVWA, om extra voeling te houden, aan drie ervaren senior toezichthoudend dierenartsen (pluimvee, roodvlees en levend vee) gevraagd om deze signalen kwantitatief en kwalitatief te duiden. Daartoe zijn zij op 29 april een interne enquête gestart. Gelijktijdig is op 28 april opdracht gegeven tot uitvoering van een arbeidshygiënisch onderzoek op zeven slachthuizen. Naar aanleiding van bovenstaande signalen van medewerkers, de resultaten van de interne enquête en vooruitlopend op de uitkomst van dit arbeidshygiënisch onderzoek heeft de NVWA besloten om vanaf 11 mei jl. alle dierenartsen op slachthuizen de beschikking te laten hebben over mond- en neuskapjes. Deze persoonlijke beschermingsmiddelen alsmede ruimzichtbrillen worden gebruikt in die situaties waarin het niet mogelijk is om 1,5 m afstand te houden.
Sinds het begin van de crisis, vanaf 23 maart, heeft de NVWA meermaals schriftelijk aan de slachthuizen kenbaar gemaakt wat er nodig is voor een veilige werkomgeving voor haar toezichthouders en de officiële assistenten van KDS. Vrijwel dagelijks is er contact tussen de NVWA en de slachterijen. Incidentele afwijkingen van de bedrijfsprotocollen worden besproken waarna slachthuizen het verzoek krijgen eventuele noodzakelijke aanvullingen daarop te doen. De NVWA heeft onder andere in een brief van 23 maart 2020 alle slachterijen opgeroepen tot het nemen van maatregelen. Op 23 mei 2020 heeft de NVWA samen met de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Inspectie SZW) slachterijen per brief nogmaals nadrukkelijk gewezen op hun verantwoordelijkheid om het werk conform de RIVM-richtlijnen uit te voeren. Ook ben ik op 26 mei jl. zelf met de brancheorganisaties van de slachthuizen in gesprek geweest om hen te wijzen op hun verantwoordelijkheden ten aanzien van de naleving van de coronamaatregelen en het toezicht daarop.
Daar waar desondanks de door de slachterijen genomen maatregelen niet conform de RIVM-richtlijnen kan worden gewerkt, heeft de NVWA de mogelijkheid om het slachtproces per direct te stoppen, totdat aan deze onveilige situatie een einde is gekomen en bedrijven er werk van hebben gemaakt om de naleving van de RIVM-richtlijnen beter te implementeren. Dit heeft er de afgelopen vier maanden toe geleid dat de NVWA haar werkzaamheden op vier slachthuizen tijdelijk heeft opgeschort.
Daarnaast heeft de NVWA informatie over de naleving door slachthuizen van de RIVM-maatregelen doorgegeven aan de Inspectie SZW, die op basis hiervan, samen met dierenartsen uit de praktijk, een selectie heeft gemaakt, en inspecties op verschillende slachthuizen heeft uitgevoerd. Het kabinet heeft op 3 juli jl. een reactie gegeven op de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten (Kamerstuk 29 861, nr. 52). Er is gewerkt aan het oprichten van het Samenwerkingsplatform arbeidsmigranten en COVID-19 en een Landelijke Regietafel. Veiligheidsregio’s, landelijke inspectiediensten zoals ISZW en NVWA, GGD en het RIVM zijn deelnemers in het samenwerkingsplatform. Het doel is het ontwikkelen van een integrale en gecoördineerde operationele aanpak om tijdig bij (potentiële) besmettingshaarden te kunnen interveniëren met het oog op de volksgezondheid. Uitgangspunten daarbij zijn informatie-uitwisseling en samenwerking. Het samenwerkingsplatform is vanaf 1 september operationeel. De deelnemende partijen hebben zowel op landelijk als regionaal niveau contact en werken, waar nodig, samen. Via de Landelijke Regietafel, waar diverse departementen onderdeel van uitmaken, vindt de strategische afstemming plaats.
De interim Inspecteur-generaal van de NVWA hecht aan een veilige werkrelatie. Naar aanleiding van de Nieuwsuur-uitzending is hij in gesprek gegaan met de betrokken freelance dierenartsen en het management. Ik betreur het ten zeerste als medewerkers zich in deze moeilijke omstandigheden niet of onvoldoende gehoord voelen, maar ik herken mij niet in het beeld dat de NVWA onverschillig of nalatig heeft geopereerd.
Zou u dit willen kwalificeren als falen van de NVWA, van uw ministerie of van allebei?
Nee.
Hebben de signalen van de werkvloer over de onveilige werksituatie u ook bereikt? Zo ja, wanneer en waarom heeft u hiervan geen melding gedaan, bijvoorbeeld in de beantwoording van de schriftelijke vragen van de Partij voor de Dieren op 24 maart, 6 mei en 8 mei, waarbij u wel schreef dat de NVWA het toezicht zal staken wanneer de richtlijnen van het RIVM niet adequaat worden opgevolgd, dat de NVWA dagelijks meldingen en signalen bespreekt binnen het managementteam en dat er actie wordt ondernomen als daar aanleiding toe is?2 3
Vanaf het begin van de coronacrisis zijn de NVWA, mijn ministerie en de sectoren met elkaar in gesprek over de continuering van het slachtproces en over de wijze waarop dit binnen de kaders van de RIVM-richtlijnen kan plaatsvinden.
Op 23 maart jl. heeft de NVWA mij geïnformeerd over de brief waarin aan de slachthuizen een dringend beroep werd gedaan op het uitvoeren van de RIVM-richtlijnen. In de beantwoording van de door het lid Ouwehand aangehaalde Kamervragen van 24 maart, 6 mei en 8 mei jl. ben ik ingegaan op de signalen die ik zowel van de NVWA als van FNV heb ontvangen. Zo heb ik uw Kamer op 26 maart jl.4 bericht over bovengenoemde brief vanwege vragen die toezichthoudende dierenartsen van de NVWA hebben gesteld over de veiligheid van hun werk in verband met het coronavirus.
Op 20 mei en 4 juni jl.5 heb ik uw Kamer geïnformeerd dat de situatie op de slachthuizen dagelijks binnen de NVWA wordt besproken. Daarbij heb ik aangegeven dat, om extra voeling te houden, een groep van drie ervaren dierenartsen gevraagd is om signalen die zij vanuit het werkveld ontvingen onder de aandacht van het management te brengen. Daarbij heb ik onder meer ook gemeld dat er naar aanleiding van signalen van NVWA-medewerkers een arbeidshygiënisch onderzoek is uitgevoerd. Op 4 juni jl.6 is uw Kamer tevens geïnformeerd over signalen ten aanzien van de kwetsbare positie van arbeidsmigranten. Ook heb ik tijdens het plenaire debat op 10 juni jl. met uw Kamer gesproken over de manier hoe is omgegaan met signalen van medewerkers.7
Als u deze signalen niet kende, hoe is dat mogelijk, na alle keren dat u in de afgelopen jaren door de Kamer bent gewezen op de signalen en zelfs uit onderzoeksrapporten bleek dat het management niet ingrijpt bij misstanden, signalen van medewerkers negeert of haar eigen medewerkers zelfs tegenwerkt? Heeft u een poging gedaan om mensen van de werkvloer zelf te spreken?
Dit is niet het geval. Indien er in een slachterij een situatie ontstaat die een bedreiging voor de volksgezondheid vormt, zal daar onmiddellijk actie op worden ondernomen door de Veiligheidsregio, met betrokkenheid van de GGD en desgewenst met hulp van de Inspectie SZW en de NVWA. Dat kan een tijdelijke sluiting van een slachterij zijn, zoals is gebeurd bij Van Rooi Meat of het opleggen van maatregelen, zoals het doen van een health check aan de poort en het meewerken aan steekproeven onder de medewerkers. De te nemen maatregelen hangen altijd af van de situatie die wordt aangetroffen en zullen dan ook per geval kunnen verschillen. Vlees maakt onderdeel uit van het voedingspatroon van veel mensen. Het is van belang dat ook in deze coronatijd voedsel geproduceerd wordt, uiteraard binnen de richtlijnen van de RIVM.
Hoe is het mogelijk dat u op 20 mei aan de Kamer schreef «uit navraag bij de NVWA bleek niet dat de RIVM-richtlijnen op grote schaal niet worden nageleefd», terwijl er op dat moment al 12 dagen een verslag lag met zorgwekkende resultaten van een enquête die is uitgevoerd onder NVWA-medewerkers naar de naleving van de richtlijnen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)?4
Ik heb op 20 mei jl. in het antwoord op vraag 8 van het lid Ouwehand9 geschreven: «Uit navraag bij de NVWA bleek niet dat de RIVM-richtlijnen op grote schaal niet worden nageleefd. Daar waar er wel sprake was van niet naleving van de RIVM-richtlijnen is door de NVWA handelend opgetreden.» Uit dit antwoord zou onbedoeld verondersteld kunnen worden dat de NVWA toezicht houdt op de naleving van de RIVM-maatregelen door slachthuizen. Dat is niet het geval. De NVWA gaat niet over arbeidsomstandigheden in slachthuizen; daar gaan de slachthuizen over. Ten aanzien van de arbeidsomstandigheden is de Inspectie SZW de toezichthouder. De NVWA is vanuit haar verantwoordelijkheid als werkgever verantwoordelijk dat haar toezichthouders en de officiële assistenten van de Kwaliteitskeuring Dierlijke Sector (KDS) veilig hun werk kunnen doen.
Ik heb uw Kamer op 20 mei jl. eveneens gemeld dat naar aanleiding van signalen van medewerkers een arbeidshygiënisch onderzoek is gestart bij een aantal slachthuizen, en dat de NVWA in afwachting van de uitkomsten besloten heeft om alle dierenartsen op slachthuizen de beschikking te laten hebben over mondmaskers. De resultaten van de interne enquête zijn bij dit besluit meegewogen. In aansluiting hierop heeft de NVWA samen met de Inspectie SZW mede naar aanleiding van dit arbeidshygiënisch onderzoek op 23 mei jl. een brief aan de slachthuizen gestuurd waarin zij nogmaals nadrukkelijk gewezen zijn op hun verantwoordelijkheid om het werk conform de RIVM-richtlijnen uit te voeren. Vanuit haar werkgeversrol volgt de NVWA de (wetenschappelijke) ontwikkelingen en voert zij risico-inventarisaties uit. Met ingang van 24 augustus heeft de NVWA op basis van het voorzorgprincipe de draagplicht voor FFP2-maskers uitgebreid naar werkzaamheden die worden verricht in gekoelde productieomgevingen waar groepen mensen aan het werk zijn. Het gaat om werkzaamheden in koelruimtes in slachthuizen, op schepen en in de vlees-, vis-, groente- en fruitverwerkende industrie.
Heeft de NVWA de resultaten van deze enquête gedeeld met uw ministerie? Zo ja, wanneer en had u hiervan bij het beantwoorden van de vragen op 20 mei al kennisgenomen?
Op 8 mei jl. is mijn ministerie op de hoogte gesteld dat de NVWA naar aanleiding van signalen van medewerkers een arbeidshygiënisch onderzoek uitvoert op zeven slachthuizen. Voorts heeft de NVWA mij op 8 mei jl. laten weten dat er vanaf maandag 11 mei 2020 mond- en neuskapjes aan alle dierenartsen op slachthuizen ter beschikking gesteld werden. Dit besluit is mede genomen naar aanleiding van signalen van medewerkers, waarin tevens de resultaten van de interne enquête en de voorlopige resultaten uit het arbeidshygiënisch onderzoek zijn meegewogen. Tijdens het plenaire debat van 10 juni jl. over COVID-19 bij nertsen, waarin ook de situatie in slachthuizen aan de orde is gekomen, heb ik uw Kamer gemeld dat er door middel van een enquête bij NVWA-medewerkers actief is uitgevraagd waar zij tegenaan lopen en dat de punten die daaruit kwamen ook weer actief zijn opgepakt. De NVWA heeft de resultaten van deze interne enquête op 9 juli jl. gedeeld met mijn ministerie.
Erkent u dat deze enquête, waarin bijna de helft van de deelnemers zegt dat ze regelmatig geen anderhalve meter afstand kunnen houden en dat twee derde stelt dat afstand houden in de vleessector onmogelijk is, juist wel laat zien dat de RIVM-richtlijnen op grote schaal niet worden nageleefd?
De situatie op de slachthuizen wordt dagelijks binnen de NVWA besproken. Op basis van contacten met medewerkers kwamen er bij het management van de NVWA signalen binnen dat dierenartsen de 1,5 meter in slachthuizen niet altijd kunnen naleven. Om extra voeling te houden heeft het management van de NVWA aan drie ervaren senior toezichthoudend dierenartsen (pluimvee, roodvlees en levend vee) gevraagd om deze signalen kwantitatief en kwalitatief te duiden. Daartoe zijn zij op 29 april een interne enquête gestart. Hierop hebben 135 medewerkers gereageerd; dat is circa 1/3 van de medewerkers die in slachthuizen ten behoeve van keuringen en/of voor exportcertificering kunnen worden ingezet.
De interne enquête geeft net als het arbeidshygiënisch onderzoek aan dat de RIVM-maatregelen niet altijd kunnen worden nageleefd binnen slachthuizen. Zo gaf circa de helft van de dierenartsen aan regelmatig in situaties te komen waarbij de 1,5 meter niet gehandhaafd kan worden. Bijna 15% gaf aan zelfs vaak in zo’n situatie terecht te komen. Dit speelde met name bij de grotere roodvleesslachthuizen en in mindere mate bij pluimveeslachthuizen.
Naar aanleiding hiervan heeft het management van de NVWA maatregelen genomen. Zo heeft het management naar aanleiding van bovenstaande signalen van medewerkers, de resultaten van de interne enquête en vooruitlopend op de uitkomst van het arbeidshygiënisch onderzoek besloten om vanaf 11 mei jl. alle dierenartsen op slachthuizen de beschikking te laten hebben over mond- en neuskapjes. Deze persoonlijke beschermingsmiddelen alsmede ruimzichtbrillen worden gebruikt in die situaties waarin het niet mogelijk is om 1,5 m afstand te houden. Zie ook antwoord 1 voor de overige maatregelen die in dit kader zijn genomen.
Erkent u dat de verhalen van toezichthoudend dierenartsen van de NVWA in de uitzending van Nieuwsuur van 5 juli 2020 laten zien dat het helemaal niet klopt dat de NVWA handelend heeft opgetreden daar waar er sprake was van niet naleving van de RIVM-richtlijnen, zoals u wel beweerde in uw antwoord op Kamervragen op 20 mei?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 1, 3 en 7.
Erkent u dat u de Kamer verkeerd heeft geïnformeerd? Zo ja, welke verklaring heeft u daarvoor?
Nee.
Deelt u de mening dat u de situatie in de slachthuizen uit de hand heeft laten lopen? Zou u dit willen kwalificeren als falen van de NVWA, van uw ministerie of van allebei?
Nee.
Voelt u zich verantwoordelijk voor de mensen die ziek zijn geworden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waaruit blijkt dat?
Werkgevers zijn verantwoordelijk voor het creëren van een gezonde en veilige werkomgeving. Vanuit de overheid worden daarvoor regels opgesteld. In het geval van COVID-19 zijn er aanvullend daarop richtlijnen opgesteld voor het voorkomen van besmetting met het coronavirus, zoals het houden van 1,5 meter afstand en een goede handhygiëne. Deze richtlijnen zijn algemeen geldend. Daarnaast heeft de vleesverwerkende industrie protocollen opgesteld voor op de werkplek. Werkgevers en werknemers zijn zelf verantwoordelijk voor de naleving van de algemene richtlijnen en de protocollen.
Kunt u bevestigen dat uit een arbeidshygiënisch onderzoek dat in mei is uitgevoerd op een aantal slachthuizen, bleek dat in slechts twee van de zeven onderzochte slachterijen de maatregelen goed op orde waren en dat bij de overige vijf slachterijen verbeteringen «mogelijk of noodzakelijk» zijn?5
Ja.
Hoe is het mogelijk dat u op 4 juni opnieuw schreef dat de NVWA de mogelijkheid heeft om het slachtproces per direct te stoppen als geconstateerd wordt dat niet kan worden gewerkt volgens de RIVM-richtlijnen, zonder hierbij te noemen dat zowel uit de enquête onder NVWA-medewerkers als uit het arbeidshygiënisch onderzoek bleek dat er zeer regelmatig en in een aantal slachthuizen stelselmatig niet volgens de richtlijnen werd gewerkt, ook niet door NVWA-medewerkers?6
Het management van de NVWA heeft zowel de sector als individuele slachthuizen verschillende keren gewezen op hun verantwoordelijkheid om de RIVM-maatregelen na te leven. Het is aan het slachthuis om deze RIVM-maatregelen te vertalen naar een veilige werkomgeving. De NVWA voert dagelijks gesprekken met de slachthuizen om waar nodig aanvullende maatregelen te bepalen. Om extra voeling te houden is een groep van drie ervaren dierenartsen gevraagd om de signalen die zij vanuit het werkveld ontvingen onder de aandacht van het management te brengen. Naar aanleiding van signalen van NVWA-medewerkers is daarnaast een arbeidshygiënisch onderzoek uitgevoerd om te inventariseren welke praktische verbeteringen nodig zijn om medewerkers van de NVWA en hun officiële assistenten van KDS in staat te stellen om op een veilige manier hun toezichthoudende taken in slachthuizen uit te voeren.
Het stilleggen van het slachtproces is een uiterst escalatiemiddel dat de NVWA kan gebruiken in een voor hen onveilige situatie. Dat middel is ook gebruikt.
Erkent u dat u de Kamer deze informatie heeft onthouden?
Nee.
Klopt het dat de GGD Hart voor Brabant geen steekproeven meer uitvoert bij medewerkers van Vion Boxtel, omdat «Een positieve testuitslag bij iemand zonder klachten [niet] wil zeggen dat iemand recent besmet is geraakt en ook niet dat hij/zij op dat moment besmettelijk is», een stelling die het RIVM verwerpt?7 8
Het is aan de voorzitter van de veiligheidsregio in het kader van infectieziektebestrijding om per geval de meest geëigende (beheers)maatregelen te nemen. De voorzitter van de veiligheidsregio wordt hierover geadviseerd door de GGD. Zoals de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in antwoorden van 8 juli 2020 op Kamervragen van de leden Moorlag en Gijs van Dijk (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3521) heeft aangegeven, heeft het bedrijf een breed scala aan maatregelen genomen, waaronder een dagelijkse gezondheidscheck bij de poort.
Heeft u gezien dat bij Vion Boxtel, waar bij de meest recente steekproef een op de drie medewerkers besmet bleek, nu slechts bij de ingang wordt gecontroleerd of medewerkers klachten hebben of symptomen vertonen van het coronavirus?
Zie antwoord vraag 15.
Kunt u bevestigen dat dit strijdig is met uw eerdere verzoek aan de GGD om alle medewerkers in slachthuizen te testen, al dan niet met steekproeven?9
Nee. Omdat het gaat om een grote beroepsgroep van bijna 25.000 personen, is de aanpak risicogericht en gefaseerd, zoals ik in mijn brief van 4 juni 2020 (Tweede Kamer, 25 295, nr. 386) heb aangegeven. Per regio zullen de slachthuizen steekproefsgewijs worden getest.
Heeft u gezien dat de 43 medewerkers van een visverwerkingsbedrijf in Twello die besmet zijn of waren, allemaal geen of lichte klachten hadden?10
Ik heb het bericht gelezen.
Heeft u gelezen dat wetenschappers stellen dat besmettingen door mensen zonder ziektesymptomen een belangrijke rol kunnen spelen bij de verspreiding van het coronavirus en dat hun onderzoek laat zien hoe belangrijk het is op grote schaal te testen en geïnfecteerde personen te isoleren?11
Ja.
Worden er bij andere bedrijven in de vleessector nog steekproeven uitgevoerd? Zo ja, hoe vaak, bij welke slachthuizen en wat waren per steekproef de uitkomsten? Zo nee, erkent u dat u hiermee welbewust de situatie laat voortbestaan dat bedrijven in de vleessector grote brandhaarden blijven voor het coronavirus?
Zoals ik al aangaf in mijn antwoord op vraag 17 test de GGD risicogericht en gefaseerd. Ik heb op dit moment geen aanwijzingen dat er andere brandhaarden in de vleessector zijn dan degenen die al bekend zijn.
Wanneer gaat u afdwingen dat de RIVM-richtlijnen wel worden nageleefd, waar de Kamer u al op 7 mei toe opriep middels de aangenomen motie van de leden Van Esch en Ouwehand (Kamerstuk 25 295, nr. 345)?
In de brief van 4 juni jl. (Kamerstuk 25 295, nr. 386, p. 32–34) is het kabinet ingegaan op de wijze hoe invulling is gegeven aan de motie van de leden Van Esch en Ouwehand.
Wanneer kan de Kamer het nationale plan van aanpak om de uitbraak van het coronavirus in en rond slachthuizen tegen te gaan verwachten, zoals u heeft aangekondigd naar aanleiding van de aangenomen motie van het lid Ouwehand (Kamerstuk 28 286, nr. 1109), die opriep om landelijk de regie te nemen bij het tegengaan van de verdere verspreiding van het coronavirus in de vleesindustrie?
In de brief van de Minister van VWS aan uw Kamer van 4 juni 2020 (Kamerstuk 25 295, nr. 386) is een plan van aanpak aangekondigd dat tevens uitvoering geeft aan de aangenomen motie Ouwehand. Dit plan is inmiddels ten uitvoer gebracht.
De veiligheidsregio’s hebben samen met de landelijke toezichthouders en de meest betrokken departementen een samenwerkingsplatform opgericht bij het Landelijk Operationeel Team Corona (LOT-C). In dat platform vindt op landelijk niveau afstemming plaats tussen de operationele partners. Het LOT-C maakt mogelijk dat er op landelijk niveau op één plek, informatie kan worden gedeeld en analyses kunnen worden uitgevoerd, bijvoorbeeld om sectoren met een hoog risico op besmetting met het coronavirus te identificeren. Het landelijke samenwerkingsplatform zal daarbij – met respect voor de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de verschillende partijen – een gecoördineerde inzet op het regionale niveau voorbereiden om snel te kunnen optreden bij een uitbraak in een bedrijf of een sector, zoals recentelijk bij slachterijen. Om potentiële brandhaarden in risicosectoren te voorkomen zal het platform preventieve acties coördineren. Het risicogericht en gefaseerd testen van medewerkers door de GGD-en maakt onderdeel uit van de werkzaamheden. Gezien de grensoverschrijdende aspecten van arbeidsmigratie zal het samenwerkingsplatform ook contacten onderhouden met buitenlandse autoriteiten, in het bijzonder de Duitse regionale overheden.
De bestrijding van brandhaarden wordt vervolgens ten uitvoer gebracht door zogenoemde «vliegende brigades» in de regio waaraan zowel landelijke inspecties als regionale partijen deelnemen.
Zoals beschreven in de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 3 juli jl., wordt er om de inrichting van het samenwerkingsplatform te begeleiden er een landelijke regietafel ingericht onder het Directeurenoverleg COVID-19 (DOC-19) (Kamerstuk 29 861, nr. 52). Evenals het DOC-19 staat de landelijke regietafel onder voorzitterschap van de directeur van het programma Samenleving en COVID-19. In dit DOC-19 spreken en stemmen departementen en veiligheidsregio’s, gemeenten en politie met elkaar wekelijks af ter voorbereiding van de Ambtelijke Commissie COVID-19 en de Ministeriële Commissie COVID-19 (Kamerstuk 25 295, nr. 386, p. 34).
Waarom weigert u zo halsstarrig om de bandsnelheid in slachthuizen te verlagen en negeert u hiermee een uitdrukkelijke oproep van de Kamer middels de aangenomen motie van het Ouwehand (Kamerstuk 28 286, nr. 1118), terwijl u voor de coronacrisis al toegaf dat dierenwelzijn en voedselveiligheid bij de hoge druk op het slachtproces onvoldoende konden worden geborgd, en de situatie sinds de uitbraak van corona alleen nog maar nijpender is geworden?12
Over mijn voornemens ten aanzien van de motie van het lid Ouwehand (Kamerstuk 28 286, nr. 1118) heb ik uw Kamer in de brief van 1 juli jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 1120) geïnformeerd. Het kabinet bekijkt op basis van welke wettelijke grondslag invulling gegeven kan worden aan deze motie. Zonder wettelijke bevoegdheid kan ik immers een dergelijke maatregel niet treffen. Ik informeer uw Kamer in september hierover. Zoals aangegeven in antwoorden op Kamervragen van de leden Moorlag en Gijs van Dijk (2020Z11462) op 8 juli jl. heeft de Minister van VWS het RIVM gevraagd nader onderzoek te doen naar de mogelijke oorzaken van besmetting van medewerkers in slachthuizen. Een direct verband tussen slachtsnelheid en het verhoogde aantal besmettingen in slachterijen is tot nu toe niet aangetoond.
Waarom plaatst u de belangen van de vleesindustrie boven het belang van de volksgezondheid? Is het u bekend dat vlees geen noodzakelijke levensbehoefte is? Zo nee, onder welke steen heeft u geleefd?
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de gebruikelijke termijn beantwoorden?
Ik heb op 13 juli 2020 (Kamerstuk 25 295, nr. 470) uw Kamer in een reactie op de uitzending van Nieuwsuur van 5 juli 2020 laten weten dat uw Kamer de beantwoording van de Kamervragen voor het einde van het zomerreces zult ontvangen.
Het bericht ‘NVWA nalatig na signalen over slachthuizen als 'corona-hotspot'’ en de uitzending ‘Nieuwsuur, seizoen 2020 Afl. 186. |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «NVWA nalatig na signalen over slachthuizen als «corona»» en de Nieuwsuur-uitzending van 5 juli 2020?1 2?
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusie van Nieuwsuur dat de Nederlandse Voedsel-en Warenautoriteit (NVWA) tijdens de coronacrisis onverschillig en nalatig heeft gereageerd op waarschuwingen dat de situatie in slachthuizen niet veilig was en dat werknemers onvoldoende werden beschermd?
De interim- Inspecteur-generaal van de NVWA hecht aan een veilige werkrelatie. Naar aanleiding van de Nieuwsuur-uitzending is hij in gesprek gegaan met de betrokken freelance dierenartsen en het management. Ik betreur het ten zeerste als medewerkers zich in deze moeilijke omstandigheden niet of onvoldoende gehoord voelen, maar ik herken mij niet in het beeld dat de NVWA onverschillig of nalatig heeft geopereerd.
Hoe verklaart u dat dierenartsen Martien Scheepers en Jerome Stokkermans zich «onvoldoende gehoord» en «in de steek gelaten» voelen door de leiding van de NVWA?
De NVWA is vanuit haar verantwoordelijkheid als werkgever verantwoordelijk voor de arbeidsomstandigheden voor haar medewerkers en medewerkers van de Kwaliteitskeuring Dierlijke Sector (KDS). Vanuit deze rol heeft het management van de NVWA zo veel als mogelijk gedaan om te zorgen medewerkers van de NVWA en KDS veilig hun werk kunnen doen.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven, betreur ik het ten zeerste als medewerkers zich in deze moeilijke omstandigheden niet of onvoldoende gehoord voelen, maar herken ik mij niet in het geschetste beeld dat de NVWA onverschillig of nalatig heeft geopereerd.
Hoe gaat u voorkomen dat meer dierenartsen zich ongehoord voelen en opstappen?
Op 20 mei en 4 juni jl.3 heb ik uw Kamer geïnformeerd dat de situatie op de slachthuizen dagelijks binnen de NVWA wordt besproken. Daarbij heb ik aangegeven dat, om extra voeling te houden, een groep van drie ervaren dierenartsen gevraagd is om signalen die zij vanuit het werkveld ontvingen onder de aandacht van het management te brengen. Daarbij heb ik onder meer ook gemeld dat er naar aanleiding van signalen van NVWA-medewerkers een arbeidshygiënisch onderzoek is uitgevoerd.
Tijdens het plenaire debat van 10 juni jl. over COVID-19 bij nertsen, waarin ook de situatie in slachthuizen aan de orde is gekomen, heb ik uw Kamer gemeld dat er door middel van een enquête bij NVWA-medewerkers actief is uitgevraagd waar zij tegenaan lopen en dat de punten die daaruit kwamen ook weer actief zijn opgepakt.
Hoe kan het dat u in uw antwoord op Kamervragen stelde dat «uit navraag bij de NVWA bleek niet dat de RIVM-richtlijnen op grote schaal niet worden nageleefd», terwijl begin mei uit een interne enquête bleek dat afstand houden in de vleessector onmogelijk is volgens twee derde van de dierenartsen?3
Ik heb op 20 mei jl. in het antwoord op vraag 8 van het lid Ouwehand5 geschreven: «Uit navraag bij de NVWA bleek niet dat de RIVM-richtlijnen op grote schaal niet worden nageleefd. Daar waar er wel sprake was van niet naleving van de RIVM-richtlijnen is door de NVWA handelend opgetreden.» Uit dit antwoord zou onbedoeld verondersteld kunnen worden dat de NVWA toezicht houdt op de naleving van de RIVM-maatregelen door slachthuizen. Dat is niet het geval. De NVWA gaat niet over arbeidsomstandigheden in slachthuizen; daar gaan de slachthuizen over. Ten aanzien van de arbeidsomstandigheden is de Inspectie SZW de toezichthouder. De NVWA is vanuit haar verantwoordelijkheid als werkgever verantwoordelijk dat haar toezichthouders en de officiële assistenten van de Kwaliteitskeuring Dierlijke Sector (KDS) veilig hun werk kunnen doen.
Ik heb uw Kamer op 20 mei jl. eveneens gemeld dat naar aanleiding van signalen van medewerkers een arbeidshygiënisch onderzoek is gestart bij een aantal slachthuizen, en dat de NVWA in afwachting van de uitkomsten besloten heeft om alle dierenartsen op slachthuizen de beschikking te laten hebben over mondmaskers. De resultaten van de interne enquête zijn bij dit besluit meegewogen. In aansluiting hierop heeft de NVWA samen met de Inspectie SZW mede naar aanleiding van dit arbeidshygiënisch onderzoek op 23 mei jl. een brief aan de slachthuizen gestuurd waarin zij nogmaals nadrukkelijk gewezen zijn op hun verantwoordelijkheid om het werk conform de RIVM-richtlijnen uit te voeren. Vanuit haar werkgeversrol volgt de NVWA de (wetenschappelijke) ontwikkelingen en voert zij risico-inventarisaties uit. Met ingang van 24 augustus heeft de NVWA op basis van het voorzorgprincipe de draagplicht voor FFP2-maskers uitgebreid naar werkzaamheden die worden verricht in gekoelde productieomgevingen waar groepen mensen aan het werk zijn. Het gaat om werkzaamheden in koelruimtes in slachthuizen, op schepen en in de vlees-, vis-, groente- en fruitverwerkende industrie.
Bent u van mening dat u de Kamer verkeerd heeft geïnformeerd?
Nee.
Welke stappen zijn ondernomen toen bleek dat de Senior Toezichthoudend Dierenartsen een «boze mail» naar het management hadden gestuurd waarin zij hun zorgen uitten?
Het management van de NVWA heeft instructies gemaakt voor haar werknemers over welke maatregelen zij zelf moeten nemen, werkinstructies gewijzigd en beleid gemaakt over hoe te handelen in onveilige situaties. Eind april kwamen er bij het management op basis van contacten met medewerkers signalen binnen dat dierenartsen de 1,5 meter in slachthuizen niet (kunnen) naleven. Naar aanleiding van deze signalen en aansluitend op de signalen die de FNV heeft afgegeven, heeft het management van de NVWA, om extra voeling te houden, aan drie ervaren senior toezichthoudend dierenartsen (pluimvee, roodvlees en levend vee) gevraagd om deze signalen kwantitatief en kwalitatief te duiden. Daartoe zijn zij op 29 april een interne enquête gestart. Gelijktijdig is op 28 april opdracht gegeven tot uitvoering van een arbeidshygiënisch onderzoek op zeven slachthuizen. Naar aanleiding van bovenstaande signalen van medewerkers, de resultaten van de interne enquête en vooruitlopend op de uitkomst van dit arbeidshygiënisch onderzoek heeft de NVWA besloten om vanaf 11 mei jl. alle dierenartsen op slachthuizen de beschikking te laten hebben over mond- en neuskapjes. Deze persoonlijke beschermingsmiddelen alsmede ruimzichtbrillen worden gebruikt in die situaties waarin het niet mogelijk is om 1,5 m afstand te houden.
Sinds het begin van de crisis, vanaf 23 maart, heeft de NVWA meermaals schriftelijk aan de slachthuizen kenbaar gemaakt wat er nodig is voor een veilige werkomgeving voor haar toezichthouders en de officiële assistenten van KDS. Vrijwel dagelijks is er contact tussen de NVWA en de slachterijen. Incidentele afwijkingen van de bedrijfsprotocollen worden besproken waarna slachthuizen het verzoek krijgen eventuele noodzakelijke aanvullingen daarop te doen. De NVWA heeft onder andere in een brief van 23 maart 2020 alle slachterijen opgeroepen tot het nemen van maatregelen. Op 23 mei 2020 heeft de NVWA samen met de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Inspectie SZW) slachterijen per brief nogmaals nadrukkelijk gewezen op hun verantwoordelijkheid om het werk conform de RIVM-richtlijnen uit te voeren. Ook ben ik op 26 mei jl. zelf met de brancheorganisaties van de slachthuizen in gesprek geweest om hen te wijzen op hun verantwoordelijkheden ten aanzien van de naleving van de coronamaatregelen en het toezicht daarop.
Daar waar desondanks de door de slachterijen genomen maatregelen niet conform de RIVM-richtlijnen kan worden gewerkt, heeft de NVWA de mogelijkheid om het slachtproces per direct te stoppen, totdat aan deze onveilige situatie een einde is gekomen en bedrijven er werk van hebben gemaakt om de naleving van de RIVM-richtlijnen beter te implementeren. Dit heeft er de afgelopen vier maanden toe geleid dat de NVWA haar werkzaamheden op vier slachthuizen tijdelijk heeft opgeschort.
Daarnaast heeft de NVWA informatie over de naleving door slachthuizen van de RIVM-maatregelen doorgegeven aan de Inspectie SZW, die op basis hiervan, samen met dierenartsen uit de praktijk, een selectie heeft gemaakt, en inspecties op verschillende slachthuizen heeft uitgevoerd. Het kabinet heeft op 3 juli jl. een reactie gegeven op de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten (Kamerstuk 29 861, nr.6. Er is gewerkt aan het oprichten van het Samenwerkingsplatform arbeidsmigranten en COVID-19 en een Landelijke Regietafel. Veiligheidsregio’s, landelijke inspectiediensten zoals ISZW en NVWA, GGD en het RIVM zijn deelnemers in het samenwerkingsplatform. Het doel is het ontwikkelen van een integrale en gecoördineerde operationele aanpak om tijdig bij (potentiële) besmettingshaarden te kunnen interveniëren met het oog op de volksgezondheid. Uitgangspunten daarbij zijn informatie-uitwisseling en samenwerking. Het samenwerkingsplatform is vanaf 1 september operationeel. De deelnemende partijen hebben zowel op landelijk als regionaal niveau contact en werken, waar nodig, samen. Via de Landelijke Regietafel, waar diverse departementen onderdeel van uitmaken, vindt de strategische afstemming plaats.
Waarom is geen gehoor gegeven aan het advies omtrent het geven van vaste diensten aan werknemers op dezelfde bedrijven, bijvoorbeeld door het maken van alternatieve roosters?
De NVWA heeft zich ervoor ingezet dat toezichthoudend dierenartsen zo veilig mogelijk hun werk konden doen en heeft medewerkers waar mogelijk op hetzelfde slachthuis laten werken. Ook zijn verplaatsingen van medewerkers waar mogelijk beperkt. Vanwege de beperkte capaciteit en wisselende keuringsaanvragen van bedrijven is het niet mogelijk alle dierenartsen iedere dag in hetzelfde slachthuis in te zetten.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van Stokkermans, die stelt: «Er zijn vijf lagen management met nauwelijks veterinaire kennis. Dat kan niet anders dan verkeerd gaan. Corona laat zien wat er allemaal mis is binnen de NVWA. Er zitten geen mensen met verstand van zaken. De leiding heeft totaal geen idee wat er op de werkvloer speelt»?
De veterinaire kennis is voldoende aanwezig in verschillende delen van de organisatie. De taakverdeling en verbinding tussen de medewerkers die de werkzaamheden uitvoeren, de beleidsafdeling en management zorgt ervoor dat de benodigde kennis (waaronder ook de veterinaire kennis) toegepast wordt in de besluitvorming en in de activiteiten die de verschillende doelgroepen moeten uitvoeren.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van FNV dat de tot hun toegekomen klachten bij de top van het Ministerie van LNV zijn neergelegd, maar dat het ministerie naar aanleiding hiervan niet met concrete adviezen is gekomen voor de vleessector?
Mijn departement en de NVWA hebben de sector diverse malen (zie mijn antwoord op vraag 1 van het lid Ouwehand) aangesproken op de naleving van de RIVM-richtlijnen. Het is de verantwoordelijkheid van de sector om invulling te geven aan de wijze waarop de richtlijnen worden nageleefd. De NVWA geeft informatie door aan de ISZW met het oog op het toezicht op de naleving van de arbeidsomstandigheden. Zie ook mijn antwoord op vraag 12.
Bent u van mening dat de brief van de NVWA naar de slachthuizen met als boodschap dat ze protocollen moeten opstellen voor naleving van de coronaregels voldoende is nageleefd?
Ik heb in antwoord op vraag 1 van het lid Ouwehand beschreven hoe de NVWA en andere partijen, ieder vanuit hun eigen verantwoordelijkheid, hebben gehandeld om de verspreiding van het corona-virus te voorkomen. Hieruit blijkt dat het zaak is dat er blijvend alert wordt gehandeld bij het in acht nemen van de RIVM maatregelen, deze aandacht mag gedurende deze crisis niet verslappen. Dit geldt overigens niet specifiek voor slachthuizen, maar speelt breder in de samenleving.
Welke stappen gaat u zetten om de «erbarmelijke en ongezonde omstandigheden», zoals de dierenartsen het omschrijven, te verbeteren in de sector?
Het is in eerste instantie aan de werkgevers in de sector zelf om te zorgen voor gezonde en veilige arbeidsomstandigheden en waar nodig verbeteringen door te voeren. De Inspectie SZW houdt vervolgens toezicht op de naleving Arbeidsomstandighedenwet. Dat doet zij risicogericht. Klachten en signalen spelen daarbij een belangrijke rol. Dit kan bijvoorbeeld leiden tot een inspectie ter plaatse. Op grond van de Arbeidsomstandighedenwet kan de Inspectie SZW handhavend optreden om naleving van een gezonde veilige werkplek te realiseren. De NVWA en de Inspectie SZW werken nauw samen bij de aanpak van de problematiek rondom eerlijk, veilig en gezond werk in slachthuizen. Verder heeft het kabinet uw Kamer op 3 juli jl. de reactie op de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten toegestuurd (Kamerstuk 29 861, nr.52). Deze aanbevelingen zijn gericht op het verbeteren van de positie van arbeidsmigranten die onder andere in slachthuizen werkzaam zijn op korte termijn te verbeteren.
Welke acties gaat u ondernemen om soortgelijke situaties te voorkomen in de toekomst?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 12.
Kan de Kamer een evaluatie verwachten van de gang van zaken van afgelopen maanden? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Als de coronacrisis wordt geëvalueerd, zal dit onderwerp worden meegenomen. Op dit moment is nog geen zicht op het tijdpad voor een dergelijke evaluatie.
Welke concrete acties heeft u ondernomen en gaat u nog nemen om invulling te geven aan de motie van het lid de Groot (Kamerstuk 28 286 nr. 1106), naast dat u in gesprek gaat met de brancheorganisaties van de varkens- en pluimveeslachterijen en met de primaire sectororganisaties? Kunt u ook toelichten hoe de gesprekken verlopen en of hier al specifieke voorstellen uit zijn gekomen?
Een eerste gesprek met de Producentenorganisatie Varkenshouderij (POV) heeft plaatsgevonden, de gesprekken met de andere organisaties vinden de komende weken plaats. De POV heeft aandacht gevraagd voor meer transparantie in de prijsopbouw en de kostentoedeling door slachterijen. Ik zal uw Kamer naar verwachting medio oktober informeren over de resultaten van alle gesprekken en mogelijke vervolgacties.
Kunt u alle vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het artikel ‘NVWA nalatig na signalen over slachthuizen als 'corona-hotspot’’. |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: «NVWA nalatig na signalen over slachthuizen als «corona-hotspot»« en de uitzending van Nieuwsuur van 5 juli 2020?1 2
Ja.
Kunt u aangeven welke signalen over slachthuizen u en het management van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op welk moment hebben ontvangen sinds het uitbreken van het coronavirus en welke opvolging aan deze signalen is gegeven?
Zie mijn antwoord op vraag 1 en 3 van het lid Ouwehand.
Kunt u bevestigen dat er intern binnen de NVWA een enquête heeft plaatsgevonden over het handhaven en voldoen aan de coronamaatregelen? Zo ja, wat was de uitkomst van deze enquête en wat is de opvolging geweest? Bent u bereid de uitkomst van deze enquête met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Ja. De situatie op de slachthuizen wordt dagelijks binnen de NVWA besproken. Op basis van contacten met medewerkers kwamen er bij het management van de NVWA signalen binnen dat dierenartsen de 1,5 meter in slachthuizen niet altijd (kunnen) naleven. Om extra voeling te houden heeft het management van de NVWA naar aanleiding hiervan aan drie ervaren senior toezichthoudend dierenartsen (pluimvee, roodvlees en levend vee) gevraagd om deze signalen kwantitatief en kwalitatief te duiden. Daartoe zijn zij op 29 april een interne enquête gestart. Hierop hebben 135 medewerkers gereageerd; dat is circa 1/3 van de medewerkers die in slachthuizen ten behoeve van keuringen en/of voor exportcertificering kunnen worden ingezet.
De interne enquête geeft net als het arbeidshygiënisch onderzoek aan dat de RIVM-maatregelen niet altijd kunnen worden nageleefd binnen slachthuizen. Zo gaf circa de helft van de dierenartsen aan regelmatig in situaties te komen, waarbij de 1,5 meter niet gehandhaafd kan worden. Bijna 15% gaf aan zelfs vaak in zo’n situatie terecht te komen. Dit speelde met name bij de grotere roodvleesslachthuizen en in mindere mate bij pluimveeslachthuizen.
De interne enquête was bedoeld om de signalen die het management vanuit de werkvloer kreeg in korte tijd kwantitatief en kwalitatief te duiden, zonder er een formeel rapport van te maken. Bij de uitvraag is ook aangegeven dat er vertrouwelijk met resultaten om zou worden gegaan. De resultaten van de interne enquête en die van het arbeidshygiënisch onderzoek hebben geleid tot een beeld op basis waarvan verdere maatregelen zijn genomen. Gezien het doel en de aard van de interne enquête vind ik het niet opportuun deze aan uw Kamer te doen toekomen.
In navolging van deze en eerdere signalen hebben de NVWA en de Inspectie SZW de sector meerdere keren gewezen op zijn verantwoordelijkheid om de RIVM-maatregelen na te leven. Ook heeft de NVWA gesprekken gevoerd met de slachthuizen om waar nodig RIVM-maatregelen aan te scherpen. Slachthuizen hebben de eerste verantwoordelijkheid voor een veilige werkomgeving, ook voor de op slachthuizen aanwezige medewerkers van de NVWA en KDS. Als de zaken daar niet goed geregeld zijn, dan heeft dat consequenties. Het stilleggen van het slachtproces is een uiterst escalatiemiddel dat de NVWA kan gebruiken in een voor hen onveilige situatie. Dat middel is ook gebruikt. Tevens heeft de NVWA naar aanleiding van bovenstaande signalen van medewerkers, de resultaten van de interne enquête en vooruitlopend op de uitkomst van het arbeidshygiënisch onderzoek besloten om alle dierenartsen op slachthuizen vanaf 11 mei jl. de beschikking te laten hebben over mond- en neuskapjes. Deze aanvullende persoonlijke beschermingsmiddelen worden gebruikt in die situaties waarin het niet mogelijk is om 1,5 meter afstand te houden. Tot slot heeft de NVWA signalen doorgespeeld aan de Inspectie SZW, die op basis hiervan inspecties op verschillende slachthuizen heeft uitgevoerd.
Klopt het dat begin mei de helft van de dierenartsen in een interne enquête heeft aangegeven dat zij regelmatig geen anderhalve meter afstand kunnen houden? Zo ja, waarom heeft u in reactie op Kamervragen gesteld dat: «uit navraag bij de NVWA bleek niet dat de RIVM-richtlijnen op grote schaal niet worden nageleefd»? Op basis van welke informatie bent u tot de conclusie gekomen dat de maatregelen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) gerespecteerd werden?3
Zie mijn antwoord op vraag 5 van het lid Ouwehand.
Bent u op de hoogte van de signalen van dierenartsen werkzaam bij de NVWA aan de FNV? Zo ja, wanneer heeft u kennisgenomen van deze signalen en welke acties heeft u ondernomen naar aanleiding van deze signalen, los van de brieven die u op 23 maart en 23 mei heeft gestuurd aan de slachthuizen?
Zie mijn antwoord op vraag 1 van het lid Ouwehand.
Klopt het signaal dat vanaf het moment dat de maatregelen tegen corona werden aangescherpt er nog steeds stagiaires actief waren op de werkvloer? Zo ja, wat vindt u hiervan, rekening houdend met de oproep van het kabinet om zo veel mogelijk thuis te werken? Waarom heeft de NVWA als werkgever geen gehoor gegeven aan deze oproep voor de inzet van stagiaires? Zijn er meer mensen aan het werk gestuurd voor activiteiten die niet strikt noodzakelijk waren of vanuit huis konden worden ingevuld? Zo ja, welke? Waarom is er niet gehandhaafd op de maatregelen zoals afgekondigd door het kabinet?
Na het van kracht worden van de coronamaatregelen heeft de NVWA besloten alle opleidingen, stages en werkzaamheden4 in slachterijen die in het kader van COVID-19 niet tot de prioriteiten behoorden, op te schorten. Een uitzondering is gemaakt voor een groep van 17 toezichthoudend dierenartsen die hun interne praktijkopleiding op enkele dagen na hadden afgerond en die in het laatste deel van hun inwerkperiode zaten. Zij hebben deze praktijkopleiding afgerond en zijn daarna ingezet voor de noodzakelijke werkzaamheden in het kader van toezicht op de voedselproductie waarvoor ze tot dan toe waren opgeleid. Deze keuze is gemaakt, omdat voorzien werd dat er capaciteitsknelpunten zouden ontstaan bij dierenartsen. Met hun inzet kon de continuering van het slachtproces worden gegarandeerd.
Wat vind u van het beeld dat de NVWA, een organisatie die anderen moet controleren op naleving van regels, zelf de regels voor het personeel en stagiaires aan de laars lapt?
In het begin van de coronacrisis heeft het kabinet de voedselvoorziening aangewezen als vitale sector. Om de voedselzekerheid en voedselveiligheid te garanderen moeten toezichthouders van de NVWA en officiële assistenten van de Kwaliteitskeuring Dierlijke Sector (KDS) hun werkzaamheden in slachthuizen kunnen uitvoeren. Ik heb in antwoord 1 en 3 op vragen van het lid Ouwehand aangegeven welke maatregelen de NVWA genomen heeft om in deze omstandigheden het werken voor het eigen personeel veilig te kunnen laten verlopen. Ook heeft het kabinet op 4 juni jl. de actuele stand van zaken met betrekking tot de uitbraak van COVID-19 weergegeven en geschetst welke maatregelen de NVWA en de andere betrokken partijen nemen, ieder vanuit hun eigen verantwoordelijkheid, om de verspreiding van het virus in slachthuizen tegen te gaan (Kamerstuk 25 295, nr. 386). Ik herken mij dan ook niet in het beeld dat de NVWA de regels aan haar laars gelapt heeft. Dat geldt ook niet voor de inzet van stagiairs, waarvoor ik u verwijs naar het antwoord op vraag 6.
Waar kunnen medewerkers van de NVWA melding doen over onveilige werksituaties en hoe is opvolging van deze signalen geregeld?
De interim Inspecteur-generaal hecht aan een veilige werkrelatie. De teamleider is het primaire en meest nabije aanspreekpunt voor medewerkers. Ook tijdens de coronacrisis voorzien de teamleiders de medewerkers van periodieke updates met betrekking tot de werkomstandigheden. Indien er een verschil van inzicht blijft bestaan tussen de medewerker en de teamleider, dan kan geëscaleerd worden naar het naast liggende hogere management. Indien een medewerker behoefte heeft aan hulp of ondersteuning bij het bespreekbaar maken van signalen of een verschil van opvatting, dan is desgewenst de hulp van een vertrouwenspersoon beschikbaar. Het management van de NVWA heeft in de loop van de coronacrisis diverse maatregelen genomen om haar medewerkers te beschermen. Ik verwijs u ook naar mijn antwoord op vraag 1 van het lid Ouwehand. Daarbij is er voortdurend onderling contact geweest tussen medewerkers en management. Het management van de NVWA heeft een dagelijks overleg met twee afdelingshoofden en drie ervaren senior toezichthoudend dierenartsen (pluimvee, roodvlees en levend vee) ingericht, naast het managementoverleg om de signalen te bespreken en om de verbinding te versterken.
Naast de interne mogelijkheden om signalen bespreekbaar te maken, hebben ook de NVWA-medewerkers de mogelijkheid om extern bij de ISZW een melding te doen als zij vinden dat er in onveilige omstandigheden moet worden gewerkt. De Inspectie SZW heeft, om het doen van meldingen in relatie tot corona specifieke risico’s te faciliteren een speciaal meldingenformulier en -proces ontwikkeld. De Inspectie SZW zal per geval bekijken wat met de melding kan worden gedaan. Dit kan bijvoorbeeld door het uitvoeren van een inspectie ter plekke.
G4 EA H1N1-virus en het bericht ‘RIVM houdt ontwikkeling van Chinees varkensvirus goed in de gaten’ |
|
Jesse Klaver (GL), Corinne Ellemeet (GL), Laura Bromet (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de laatste stand van zaken rondom het G4 EA H1N1-virus en de berichtgeving van RTL Nieuws: «RIVM houdt ontwikkeling van Chinees varkensvirus goed in de gaten»?1
Ja, die zijn mij bekend.
Kunt u nader onderbouwen waarom het RIVM nog geen voorbereidingen treft op het virus (RIVM: «we zijn niet preventief allerlei dingen aan het doen»), terwijl wetenschappers aangeven dat het virus «pandemische potentieel» heeft?
Hoewel de onderzoekers eigenschappen hebben waargenomen die kunnen bijdragen aan een «pandemisch potentieel» is transmissie tussen mensen door de onderzoekers voor dit virus niet waargenomen. De kans op een epidemie of pandemie wordt pas groot zodra het virus efficiënt van mens op mens overgaat. Dat is in al de afgelopen zeven jaar dat het virus in China rond gaat, nog niet gebeurd.
Mocht het virus ook het Europese continent treffen hoe waarschijnlijk is het dan dat er een vaccin ontwikkeld kan worden en wat is het geschatte tijdspad waarin een vaccin zou kunnen worden geproduceerd voor de massa?
Op basis van bestaande technieken en productie processen kan voor nieuwe influenza virus stammen in 4–6 maanden een vaccin geproduceerd worden. De wereld gezondheidsorganisatie (WHO) speelt de centrale rol in de selectie van relevante influenza virusstammen voor productie van vaccins, gebaseerd op actieve internationale surveillance.
Welke omstandigheden zorgden ervoor dat afgelopen jaren Chinese medewerkers van slachterijen en varkensboeren reeds besmet zijn geraakt met dit griepvirus?
Het is op dit moment niet bekend op welke manier Chinese medewerkers en varkensboeren zijn besmet. Dat is een Chinese aangelegenheid en we hebben daarover geen informatie.
Welke bronnen gebruikt het RIVM om de ontwikkelingen rondom het G4 EA H1N1-virus in de gaten te houden?
Het RIVM vormt samen met Erasmus MC het Nationaal Influenza Centrum en ontvangt in die hoedanigheid alle informatie over influenza virus infecties in mens en dier vanuit WHO en ECDC. Meldingen van onder meer circulerende influenza stammen worden gedeeld en er worden frequent updates gedeeld over animale influenza infecties. Bij calamiteiten worden spoedmeldingen ontvangen.
Is er een verband tussen verschillende varkensziekten, zoals de Afrikaanse varkenspest, en het G4 EA H1N1-virus?
Hier is geen enkel verband tussen. Het virus dat de Afrikaanse varkenspest veroorzaakt is een compleet ander virus dat het G4 EA H1N1 influenza virus.
Het bericht ‘Groot alarm bij de bloedbank: alweer een zak vol zwarte deeltjes’ |
|
Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Groot alarm bij de bloedbank: alweer een zak vol zwarte deeltjes»?1
In het artikel wordt aandacht gevraagd voor een incident dat in 2011 heeft plaatsgevonden. Het betreft de aanwezigheid van zwarte deeltjes in zakken gedoneerd plasma. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) is belast met het toezicht op de kwaliteit en veiligheid van de zorg. Daaronder vallen ook bloedproducten en medische hulpmiddelen. Vanuit haar rol als toezichthouder was de IGJ betrokken bij deze casus. Plasma dient ten alle tijden op een veilige manier ontvangen te worden door patiënten. Gebruikers van medische hulpmiddelen moeten kunnen vertrouwen op veilige medische producten en de veilige toepassing ervan.
De IGJ is in juni 2011 door Sanquin en fabrikant, Haemonetics, geïnformeerd over een tiental incidenten die zich hebben voorgedaan rond zwarte deeltjes in plasma. Haemonetics heeft destijds de centrifugekommen die niet aan de veiligheidseisen voldeden van de markt gehaald. Dit is een gebruikelijke «corrigerende maatregel» die fabrikanten kunnen nemen in dergelijke situaties. Na het van de markt halen van deze centrifugekommen, zijn er geen nieuwe incidenten bij de IGJ gemeld door Haemonetics of Sanquin. In de berichtgeving van de NRC wordt aangegeven dat er in de jaren erna opnieuw zwarte deeltjes werden aangetroffen door Sanquin. Na de meldingen van de incidenten uit 2011 is er noch door Sanquin, noch door Haemonetics noch door derden melding gemaakt bij IGJ.
Hoe lang bent u al op de hoogte van deze problemen bij bloedbank Sanquin? Welke informatie die is gepubliceerd in dePlasma Fileswaren u nog niet bekend?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel van de 600 incidenten met onverklaarbare deeltjes hebben in Nederland plaatsgehad?
De IGJ heeft in juni 2011 een melding van Sanquin ontvangen over een tiental incidenten met «zwarte deeltjes» in plasma die zich in Nederland hebben voorgedaan. Zowel Sanquin als Haemonetics heeft na de melding van de incidenten uit 2011 geen meldingen gemaakt bij de IGJ. De IGJ onderzoekt enerzijds de aard van de berichtgeving door de NRC en anderzijds of er sprake is geweest van incidenten die gemeld hadden moeten worden.
Hoe kan het dat er 600 incidenten hebben kunnen plaatsvinden? Hoe kan het dat deze problemen al ruim acht jaar voortduren?
In het artikel is aangegeven dat in de afgelopen 15 jaar wereldwijd 360 miljoen plasmadonaties zijn uitgevoerd. Daarover heeft Haemonetics ongeveer tweeduizend klachten ontvangen; ofwel 0,0006%. Deze klachten zijn wereldwijd gemeld bij de aangewezen nationale autoriteiten, waaronder die in Frankrijk en Nederland. Voordat een medisch hulpmiddel op de markt toegelaten wordt, gaat daar een zorgvuldig voortraject aan vooraf. De fabrikant dient vervolgens te blijven onderzoeken of het product nog steeds voldoet aan de geldende wettelijke eisen voor veiligheid en effectiviteit. In dit onderzoek wordt de veiligheid van een product consistent gemonitord als onderdeel van de verplichte post-marketsurveillance. De fabrikant moet op basis van de informatie die dat oplevert de risicoanalyse van het product aanpassen en waar nodig maatregelen treffen, bijvoorbeeld door het product zelf aan te passen of extra gebruiksinstructies te verstrekken. Dit heeft bijvoorbeeld in deze casus ertoe geleid dat er correctieve maatregelen zijn getroffen waarbij centrifugekommen die niet aan de veiligheidseisen voldeden uit de handel zijn gehaald. Deze maatregel heeft ervoor gezorgd dat het aantal incidenten relatief gezien klein is. Aangenomen kan dus worden dat het niet zo is dat acht jaar lang dezelfde problemen zijn blijven bestaan.
Daarnaast is het van belang dat gesignaleerde veiligheidsrisico’s door de fabrikant gemeld worden bij de aangewezen nationale autoriteiten, in Nederland is dat de IGJ. Een goede en vroegtijdige signalering maakt dat ook de IGJ proactief kan handelen en daarmee tijdig kan ingrijpen.
Hoe oordeelt u over het feit dat het bedrijf Haemonetics B.V. bij onderzoek mogelijk toxische stoffen in het bloedplasma heeft aangetroffen maar dit niet in haar (vertrouwelijke) rapport benoemt?
Zowel de IGJ als ik zijn niet bekend met het rapport. Ik kan daar dus geen oordeel over vormen. De IGJ heeft bij Haemonetics aanvullende vragen gesteld en het rapport opgevraagd.
Hoe oordeelt u in het algemeen over de rol die Haemonetics heeft gespeeld in deze geschiedenis?
Het is op dit moment te vroeg voor een oordeel. Niet alle feiten en details zijn bekend bij de IGJ. De IGJ heeft het rapport opgevraagd. Indien de inhoud van het rapport daar aanleiding toe geeft, zal de IGJ verder in gesprek gaan met de betrokken partijen, het onderwerp op Europees niveau bespreken met haar collega-toezichthouders en zal zij met andere lidstaten de rol van Haemonetics evalueren.
Hebben bloeddonoren of ontvangers van bloed in Nederland risico gelopen? Zo ja welk risico en zijn de desbetreffende personen daar tijdig van op de hoogte gesteld?
Sanquin heeft de IGJ in 2011 geïnformeerd dat het gebruik van een filter afdoende was om de donoren te beschermen en zij geen tot hooguit een verwaarloosbaar risico hebben gelopen wanneer deeltjes gemist zouden zijn. Verder heeft Sanquin in 2011, op basis van de rapporten van de fabrikant, aangegeven dat de zwarte deeltjes biologisch afbreekbaar waren. Destijds oordeelde Sanquin dat het lichaam de deeltjes die het filter zouden passeren, zou afbreken. De IGJ heeft dat als afdoende beschouwd en geen nader onderzoek verlangd. De donoren en ontvangers zijn naar weten van IGJ om die reden niet nader geïnformeerd. De IGJ is in gesprek met Sanquin of zich vergelijkbare incidenten hebben voorgedaan na 2011.
Waarom zijn de schadelijke gevolgen van deeltjes voor donoren op korte en langere termijn zolang niet onderzocht? Hoe kan het dat de Franse toezichthouder een zeer kritisch rapport van wetenschappers (met daarin de waarschuwing «dat als er niet „heel snel» meer onderzoek wordt gedaan, en meer duidelijkheid komt over oorsprong en samenstelling van de deeltjes, over de risico’s die patiënten en donoren lopen, medische hulpmiddelen met dit soort draaiende onderdelen in de ban dienen te worden gedaan») naast zich neer heeft gelegd?
Volgens de Franse autoriteiten is het rapport van het Temporary Specialistic Committee (CSST) in 2017 gepubliceerd, zonder dat er al daadwerkelijk deeltjes waren onderzocht. Het CSST heeft in haar rapport alleen besproken wat in theorie de gevaren zouden kunnen zijn. Een volledige risicobeoordeling mist aangezien niet kon worden vastgesteld of patiënten ook aan vervuiling ware blootgesteld. Na publicatie van het rapport hebben de Franse autoriteiten de oorsprong en samenstelling van de deeltjes in het plasma onderzocht. De deeltjes zijn geïdentificeerd als afgebroken eiwitten (lichaamseigen stoffen). Er was geen bewijs voor de aanwezigheid van deeltjes afkomstig van de centrifugekom zelf. Daarnaast heeft zij het ontstaan van deeltjes in de onderzoeksetting niet kunnen reproduceren. Het verschijnen van deeltjes in plasma is zo zeldzaam dat er geen basisoorzaak is gevonden.
Wat was de reactie van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) op de eerste melding op 1 juni 2011 over problemen met deeltjes en de keuze om het type centrifugekom niet langer te gebruiken?
Haemonetics heeft de IGJ geïnformeerd dat op basis van gevonden deeltjes hij een deel van de centrifugekommen van de markt zou halen. De IGJ heeft vervolgens aanvullende vragen gesteld over de basisoorzaak. Deze bleek te liggen in het productieproces in Schotland. Bij het aanscherpen van de specificaties is de mal voor de komproductie een fractie kleiner geworden dan gewenst. Dit leidde bij gebruik van de kom tot extra vibraties, wat de kans op loslaten van deeltjes van de afsluitring vergrootte. De IGJ heeft in 2011 besloten dat op basis van de corrigerende actie van de fabrikant er geen aanvullende acties nodig waren. De fabrikant heeft adequaat gereageerd door de centrifugekommen die niet aan de veiligheidseisen voldeden terug te roepen. Daarnaast heeft Haemonetics de aanpassingen doorgevoerd in het productieproces om herhaling te voorkomen.
Waarom deed de IGJ in het najaar van 2018 geen verder onderzoek, nadat zij was ingeseind door de Franse toezichthouder? Hoe kan het dat de IGJ enkel op basis van opmerkingen van de fabrikant oordeelde dat de situatie voor Nederland «niet relevant» was?
De Franse autoriteiten en Haemonetics hebben destijds aangegeven dat het probleem alleen optrad bij de in Frankrijk gebruikte apparatuur. Ook was er geen signaal vanuit Sanquin dat er in Nederland problemen waren geweest. De in Nederland gebruikte centrifugekommen zijn anders dan die gebruikt werden in Frankrijk en ook de wijze van gebruik is anders. De Nederlandse centrifugekommen brachten minder risico’s met zich mee dan die in Frankrijk in gebruik waren. Dit is recent opnieuw aan de IGJ bevestigd door Haemonetics. De IGJ is in gesprek met Sanquin over incidenten die zich sinds 2011 mogelijk voorgedaan hebben, maar niet gemeld zijn bij de IGJ.
Gaat de IGJ deze problemen alsnog onderzoeken?
Zie antwoord vraag 10.
Hoe oordeelt u over de regelgeving voor fabrikanten van medische hulpmiddelen dat zij alleen gebeurtenissen hoeven te melden die tot zwaar letsel of de dood (hadden kunnen) leiden? Bent u van mening dat dergelijke regels ook moeten gelden als er al jarenlang, vanuit verschillende landen, meldingen op hetzelfde onderwerp binnenkomen? Bent u van mening dat deze regelgeving aangepast moet worden?
Fabrikanten zijn niet alleen verplicht om incidenten met medische hulpmiddelen te melden als die (kunnen) leiden tot ernstig letsel of overlijden. Fabrikanten zijn wettelijk verplicht om ook significante toenames van minder ernstige incidenten te melden bij de IGJ. Ik ben daarom van mening dat de regelgeving niet hoeft te worden aangepast. Wanneer Eudamed (Europese Databank voor medische hulpmiddelen) gereed is, moeten fabrikanten die medische hulpmiddelen in Europa in de handel brengen in deze databank registraties bijhouden van ernstige incidenten als wel van trends van minder ernstige incidenten. Centrale registratie maakt de ernst van de situatie sneller inzichtelijk als meldingen bij verschillende lidstaten binnenkomen. Zodoende kan ook snel ingegrepen worden.
Deelt u de de mening dat degelijke producten pas op de markt dienen te komen als is bewezen dat ze veilig zijn?
Een medisch hulpmiddel moet aan strenge eisen op het gebied van veiligheid en effectiviteit voldoen, voordat het in de Europese handel gebracht mag worden. Voor hulpmiddelen die in een hogere risicoklasse vallen, beoordeelt een door de overheid aangewezen instantie (notified body) of het hulpmiddel deze wettelijke eisen voldoet. Als dat het geval is, geeft de notified body daarvoor een CE-certificaat af. Pas dan mag een fabrikant een medisch hulpmiddel in Europa in de handel brengen. Vervolgens is de fabrikant verplicht om ervaringen van gebruikers met zijn hulpmiddel te volgen en op basis daarvan verdere verbeteringen aan te brengen (post-market surveillance). Het onderzoeken en rapporteren van incidenten en het uitvoeren van eventuele correctieve acties maakt daar onderdeel van uit. Uiteindelijk zitten er aan elk hulpmiddel veiligheidsrisico’s waardoor volledige veiligheid in principe nooit te garanderen is. Door medische hulpmiddelen consistent te blijven monitoren kunnen de veiligheidsrisico’s van een hulpmiddel wel tot een minimum beperkt worden.
Bent u van mening dat ook de Nederlandse bloedbank Sanquin op de hoogte had moeten worden gesteld van de schikking tussen Haemonetics en de Franse bloedbank nadat bekend werd dat zij tweedehands reserveonderdelen als nieuw hadden verkocht? Heeft een dergelijke situatie ook in Nederland plaatsgevonden?
Als de Franse autoriteiten van mening zijn dat de fabrikant niet conform wet- en regelgeving handelt, kunnen zij besluiten het land waar de fabrikant gevestigd is (in dit geval Zwitserland) te vragen om actie te ondernemen. Zij kunnen daarbij besluiten om gelijk alle Europese lidstaten te informeren. In dit geval werd Nederland echter niet geïnformeerd. Wanneer een fabrikant een correctieve actie uitvoert of als een hulpmiddel niet aan de eisen voldoet, informeren lidstaten elkaar hier actief over. Dit draagt bij aan een goede en vroegtijdige signalering binnen Europa, waardoor ook Nederland tijdig en proactief kan handelen. Inmiddels heeft Haemonetics bij de IGJ aangegeven dat er in Europa geen tweedehands onderdelen worden gebruikt voor de plasmaferesemachines.
Is iedere donor die onbekende risico’s loopt er één te veel? Zo ja, wat gaat u ondernemen om verdere problemen te voorkomen?
Ik vind het fantastisch dat er zoveel donoren zijn die bereid zijn plasma te doneren. Ik doe er dan ook alles aan om de risico’s van donatie zo klein mogelijk te houden voor zowel de donor als de ontvanger. De IGJ is in gesprek met Sanquin en Haemonetics om de risico’s in kaart te brengen zodat een dergelijke situatie in de toekomst voorkomen kan worden.
Het advies van de Gezondheidsraad betreffende de gezondheidsrisico’s van landbouwgif en de kabinetsreactie hierop. |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat de Gezondheidsraad in het Vervolgadvies gewasbescherming en omwonenden onder andere adviseert dat «overheid en agrarische sector de plannen om de landbouw te verduurzamen, zoals recent nog beschreven in de Toekomstvisie Gewasbescherming 2030, met kracht ter hand nemen en intensiveren»?1
Ja.
Beaamt u dat dit betekent dat volgens de Gezondheidsraad de plannen die reeds bestonden, zoals de Toekomstvisie Gewasbescherming 2030, geïntensiveerd, dus aangescherpt dienen te worden, en resoluut dienen te worden uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?
Waarom schrijft u in uw appreciatie van het advies van de Gezondheidsraad dat het advies in lijn is met de Toekomstvisie Gewasbescherming 2030, terwijl de Gezondheidsraad juist adviseert dat de plannen geïntensiveerd dienen te worden?2
Waarom geeft u in uw appreciatie nergens aan hoe u de huidige plannen zult intensiveren?
Kunt u bevestigen dat u dit belangrijke onderdeel van het Vervolgadvies van de Gezondheidsraad dus niet overneemt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom neemt u dit niet over?
Waarom wijdt u in uw appreciatie van het advies van de Gezondheidsraad voornamelijk uit over de Toekomstvisie gewasbescherming 2030, terwijl er ook nog doelen staan voor 2023, namelijk uit de nota Gezonde Groei, Duurzame Oogst?3
De «Toekomstvisie gewasbescherming 2030» schetst een perspectief en horizon die verder gaat dan het huidige beleid, dat is vastgelegd in de nota «Gezonde Groei, Duurzame Oogst». Dit betekent uiteraard niet dat de doelen uit de nota «Gezonde Groei, Duurzame Oogst» komen te vervallen. Integendeel, bij de aanbieding van de «Toekomstvisie gewasbescherming 2030» aan uw Kamer heb ik aangegeven dat de Toekomstvisie aanvullend is op de voornemens en acties uit de nota «Gezonde Groei, Duurzame Oogst» en dat die onverkort worden uitgevoerd (Kamerstuk 27 858, nr. 449).
Kunt u bevestigen dat in de nota Gezonde Groei, Duurzame Oogst in 2013 de volgende ambitie is geformuleerd: «Het kabinet wil dat vanaf 2014 alle professionele gebruikers van gewasbescherming geïntegreerde gewasbescherming toepassen»?
Ja.
Passen momenteel alle professionele gebruikers van landbouwgif geïntegreerde gewasbescherming toe? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, welke maatregelen neemt u momenteel om ervoor te zorgen dat dit zo snel mogelijk wel het geval is en uiterlijk in 2023?
In Nederland dienen alle agrarische ondernemers de beginselen van geïntegreerde gewasbescherming toe te passen conform artikel 14 van Richtlijn 2009/128/EG. Uit de tussenevaluatie van de nota «Gezonde Groei, Duurzame Oogst» is naar voren gekomen dat nog niet alle agrarische ondernemers op dit moment alle mogelijkheden benutten. Dit leidt tot de vraag hoe we kunnen bevorderen dat agrarische ondernemers wel alle mogelijkheden van geïntegreerde gewasbescherming gaan benutten. De «Toekomstvisie gewasbescherming 2030» voorziet hierin via onder meer het realiseren van weerbare planten en teeltsystemen. Geïntegreerde gewasbescherming is namelijk een wezenlijk onderdeel van weerbare teeltsystemen.
Is het juist dat het doel uit de nota Gezonde Groei, Duurzame Oogst om in 2018 50% minder overschrijdingen van de milieukwaliteitsnormen te realiseren t.a.v. 2013 niet is gehaald? Met welk percentage zijn de overschrijdingen van de milieukwaliteitsnormen momenteel afgenomen t.a.v. 2013?
Uit de tussenevaluatie van de nota «Gezonde Groei, Duurzame Oogst» kwam naar voren dat het aantal overschrijdingen van de ecologische waterkwaliteitsnormen in 2017 met 15% is afgenomen ten opzichte van de periode 2011 tot 2013. Aangezien dit nog geen volledig beeld schetste, is hierop een update uitgevoerd. Het rapport «Gewasbeschermingsmiddelen en de realisatie ecologische kwaliteit van oppervlaktewater 2018» – een update van de tussenevaluatie – toont aan dat het aantal overschrijdingen van de ecologische waterkwaliteitsnormen voor acute blootstelling is afgenomen met 50% en voor chronische blootstelling met 30% ten opzichte van de periode 2011 tot 20134.
Welke maatregelen neemt u om het doel om in 2023 90% minder overschrijdingen van de milieukwaliteitsnormen te realiseren, t.a.v. 2013 te bereiken?
Op 1 januari 2018 zijn emissiereducerende maatregelen van kracht geworden, die nog niet konden worden meegenomen in de tussenevaluatie van de nota «Gezonde Groei, Duurzame Oogst». Denk hierbij aan: de verplichting voor de glastuinbouw om afvalwater met gewasbeschermingsmiddelen te zuiveren met een rendement van 95% en een verhoging van de verplichting om verwaaiing bij het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen te verminderen met minste 75%.
Bovendien is eind 2017 het verbod op het professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw volledig van kracht geworden en is het aantal uitzonderingen sindsdien gereduceerd.
Ik heb uw Kamer daarnaast vorig jaar het «pakket van maatregelen emissiereductie gewasbescherming open teelten» gestuurd, dat zich mede richt op het realiseren van het doel «nagenoeg zonder emissie naar het milieu» uit de «Toekomstvisie gewasbescherming 2030» (Kamerstuk 27 858, nr. 449).
Het uitvoeringsprogramma bij de «Toekomstvisie gewasbescherming 2030» zal voorzien in een jaarlijkse monitoring van de voortgang, waardoor het mogelijk is tijdig bij te sturen als dit nodig blijkt te zijn.
Kunt u bevestigen dat het doel uit de nota Gezonde Groei, Duurzame Oogst om in 2018 50% minder overschrijdingen van de drinkwaternorm te realiseren t.a.v. 2013 niet is gehaald? Met welk percentage zijn de overschrijdingen van de drinkwaternorm momenteel afgenomen t.a.v. 2013?
Uit de tussenevaluatie van de nota «Gezonde Groei, Duurzame Oogst» blijkt dat het aantal knelpunten voor de drinkwaterwinning uit oppervlaktewater licht is gestegen ten opzichte van de periode 2011 tot 2013.
Welke maatregelen neemt u om het doel om in 2023 95% minder overschrijdingen van de drinkwaternorm te realiseren t.a.v. 2013 te bereiken?
Ik verwijs uw Kamer naar het antwoord op vraag 10.
Bovendien heeft het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden vorig jaar het principebesluit genomen om het gebruik van glyfosaathoudende middelen binnen en buiten de landbouw op alle gesloten en halfopen verhardingen in het stroomgebied van de Maas te verbieden.
Kunt u bevestigen dat het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) in de Tussenevaluatie van de nota Gezonde Groei, Duurzame Oogst constateert dat er tussen 2013 en 2018 een achteruitgang heeft plaatsgevonden in de ontwikkeling van functionele agrarische biodiversiteit (zoals bloemrijke akkerranden)? Zo nee, waarom niet?4
Uit de tussenevaluatie van de nota «Gezonde Groei, Duurzame Oogst» blijkt dat het areaal akkerranden licht is gedaald. Hiervoor zijn volgens het PBL de volgende beweegredenen: de hoogte en de beschikbaarheid van subsidieregelingen en de keuzevrijheid bij de vergroeningsmaatregelen in kader van het GLB, waarbij agrariërs de voorkeur geven aan vanggewassen boven ecologische aandachtsgebieden zoals akkerranden.
Welke maatregelen neemt u momenteel om ervoor te zorgen dat de ontwikkeling van functionele agrarische biodiversiteit (zoals de aanleg van akkerranden) zo snel mogelijk gestimuleerd wordt en toe gaat nemen?
Het uitvoeringsprogramma bij de «Toekomstvisie gewasbescherming 2030» bevat verschillende acties om de doelstelling «verbinden land- en tuinbouw met natuur» te realiseren. Ik verwacht uw Kamer hierover in september te kunnen informeren. Dit is overigens niet het enige. Er lopen verschillende trajecten, zoals het ontwikkelen van strokenteelt op de Boerderij van de Toekomst, pilots waarin agrarische ondernemers aan de slag gaan met het stimuleren van de functionele agrarische biodiversiteit, het zaaien van kruidenrijk grasland en het gebruik van stalmest om de bodembiodiversiteit te verbeteren.
Beaamt u dat het noodzakelijk is om eerst de doelen voor 2023 te halen, alvorens de aandacht te richten op verdere stappen richting 2030?
De relevante doelen uit de nota «Gezonde Groei, Duurzame Oogst» worden als tussendoelen opgenomen in het uitvoeringsprogramma bij de «Toekomstvisie gewasbescherming 2030». Ik vind het belangrijk dat er een omslag plaatsvindt naar een andere manier van landbouw bedrijven, waarbij uitgegaan wordt van weerbare planten en teeltsystemen en de land- en tuinbouw beter is verbonden met de natuur. Deze omslag vergt tijd,waarmee de noodzaak om snel aan de slag te gaan groot is.
Deelt u de mening dat het advies van de Gezondheidsraad om de huidige plannen voor verduurzaming te intensiveren gelezen kan worden als een pleidooi om de doelen voor 2023 en 2030 eerder te realiseren? Zo nee, waarom niet?
Dat is niet mijn interpretatie van hetgeen de Gezondheidsraad adviseert.
Kunt u bevestigen dat het PBL in de Tussenevaluatie van de nota Gezonde Groei, Duurzame Oogst adviseert dat «het belangrijk is dat [...] dwingende maatregelen als stok achter de deur beschikbaar zijn om te voorkomen dat vrijwilligheid overgaat in vrijblijvendheid»?5
Ja.
Onderschrijft u de visie dat dwingende maatregelen noodzakelijk zijn voor een daadwerkelijke intensivering van de plannen voor verduurzaming, zoals de Gezondheidsraad adviseert? Zo ja, hoe gaat u daar uitvoering aan geven? Zo nee, waarom niet?
De benodigde verduurzaming van de landbouw is een fundamentele, langjarige transitie die diep ingrijpt op de manier waarop telers werken. Het uitvoeringsprogramma bij de «Toekomstvisie gewasbescherming 2030» zal vele acties bevatten om de omslag naar een andere manier van landbouw bedrijven te realiseren. Dit uitvoeringsprogramma voorziet in een jaarlijkse monitoring van de voortgang, waardoor het mogelijk is tijdig bij te sturen als dit nodig blijkt te zijn. Dit kunnen verschillende maatregelen zijn, waaronder wet- en regelgeving.
Kunt u bevestigen dat u in uw appreciatie van het advies van de Gezondheidsraad ingaat op het nog in ontwikkeling zijnde uitvoeringsprogramma voor de Toekomstvisie gewasbescherming 2030, waarin de nadruk lijkt te liggen op wetenschappelijk onderzoek, private research & development en pilotprojecten? Zo nee, waar ligt dan de nadruk op?
In de appreciatie worden enkele voorbeelden genoemd van acties die zijn opgenomen in het uitvoeringsprogramma bij de «Toekomstvisie gewasbescherming 2030».
Erkent u dat biologische boeren al sinds jaar en dag laten zien hoe het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen te voorkomen is? Zo nee, waarom niet?
Ook in de biologische landbouw worden op dit moment nog (chemische) gewasbeschermingsmiddelen gebruikt. Dit betekent dat ook daar de behoefte aan deze middelen vermindert kan worden. Hier zetten we op in via het uitvoeringsprogramma bij de Toekomstvisie gewasbescherming 2030.
Beaamt u dat de aanbeveling van de Gezondheidsraad om het voorzorgsbeginsel te laten prevaleren en dat de bestaande plannen geïntensiveerd en met kracht ter hand genomen dienen te worden, erop neerkomt dat met het nemen van (dwingende) maatregelen dus niet gewacht dient te worden op de uitkomsten van verder uitstelonderzoek?
Ik verwijs uw Kamer naar de antwoorden op de vragen 15 en 18.
Kunt u bevestigen dat de Gezondheidsraad stelt dat erkende problemen van de Europese toelatingsprocedure voor landbouwgif zijn dat de risico’s voor ongeboren en jonge kinderen onvoldoende zijn afgedekt, dat niet wordt getest op neurologische aandoeningen en dat de risico’s van blootstelling aan een stof uit verschillende bronnen of aan verschillende stoffen tegelijk niet worden meegenomen? Erkent u deze problemen ook? Zo nee, waarom niet?
Het actualiseren van de Europese goedkeuringsprocedure op basis van nieuwe wetenschappelijke inzichten is een continu proces. Dit leidt tot een steeds strengere procedure. Ik vind het belangrijk dat dit gebeurt en schroom – zoals u weet – niet om de Europese Commissie proactief te verzoeken de procedure aan te passen. Een recent voorbeeld hiervan is het verzoek om de datavereisten op het gebied van neurologische aandoeningen te herzien, zodat studies gericht op de vroege ontwikkeling van neurotoxische effecten voortaan standaard worden opgenomen in het beoordelingsdossier voor de goedkeuring van werkzame stoffen.
Kunt u bevestigen dat van alle chemische bestrijdingsmiddelen die momenteel op de Europese markt zijn, het onbekend is wat de risico’s zijn voor ongeboren en jonge kinderen, voor neurologische aandoeningen en van cumulatieve effecten van de middelen? Zo nee, waarom niet?
De Europese goedkeuringsprocedure voorziet in het beoordelen van de risico’s voor het ongeboren kind, (jonge) kinderen en neurologische aandoeningen. In de normen voor deze beoordeling zijn veiligheidsmarges ingebouwd, zodat rekening gehouden wordt met kwetsbare groepen zoals kinderen.
Onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) aan de cumulatieve blootstelling van residuen op voedsel liet geen combinatierisico’s zien en daaruit bleek dat de huidige beoordelingsmethodiek voor residuen in de dagelijkse voeding toereikend is (Kamerstuk 27 858, nr. 433).
De «European Food Safety Autority» (EFSA) werkt momenteel aan een richtsnoer. Nederland – het RIVM en Wageningen UR – is actief betrokken bij de totstandkoming van dit richtsnoer voor de beoordeling van cumulatieve effecten van gewasbeschermingsmiddelen op de mens (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2396).
Deelt u de mening dat vanuit het voorzorgsprincipe geen stoffen op de markt toegelaten dienen te worden totdat de bovengenoemde risico’s bekend zijn en uitgesloten kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Verordening (EG) 1107/2009 gaat uit van het voorzorgsprincipe. Dit betekent dat werkzame stoffen alleen goedgekeurd worden als uit de Europees geharmoniseerde beoordeling blijkt dat er geen onaanvaardbare risico’s zijn voor mens, dier en milieu.
Deelt u de mening dat de Europese toelatingsprocedure zo spoedig mogelijk aangevuld moet worden met de bovengenoemde criteria? Zo ja, hoe gaat u zich daarvoor inzetten? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs uw Kamer naar het antwoord op vraag 22.
Deelt u de mening dat tot het moment dat de toelatingsprocedure aangevuld is, er geen nieuwe stoffen toegelaten dienen te worden en geen toelatingen vernieuwd dienen te worden? Zo ja, hoe gaat u zich daarvoor inzetten? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs uw Kamer naar mijn antwoord op vraag 24.
Deelt u de mening dat zodra de toelatingsprocedure aangevuld is, alle huidige toelatingen opnieuw beoordeeld dienen te worden op de aangevulde criteria? Zo ja, hoe gaat u zich daarvoor inzetten? Zo nee, waarom niet?
Verordening (EG) nr. 1107/2009 voorziet al in de goedkeuring van werkzame stoffen voor een bepaalde periode, het regelmatig herbeoordelen van zo’n werkzame stof en de mogelijkheid om in te grijpen in de goedkeuring van zo’n werkzame stof als uit nieuwe wetenschappelijke inzichten blijkt dat niet meer aan de goedkeuringsvoorwaarden wordt voldaan.
Kunt u bevestigen dat u in een Kamerbrief stelt dat u spuitvrije zones in kan stellen, zoals een Kamermeerderheid wenst, wanneer dat onderbouwd is met de resultaten van wetenschappelijk onderzoek?6 7
Ik heb uw Kamer geïnformeerd dat het niet mogelijk is om in landelijke regelgeving spuit- of teeltvrije zones of andere gebiedsbeperkingen in te kunnen voeren. De effecten voor de omwonenden en de benodigde afstand tot de bewoning of andere maatregelen moeten worden onderbouwd met de resultaten van wetenschappelijk onderzoek. Deze onderbouwing is er echter op dit moment niet. Daarnaast concludeerde de landsadvocaat in het advies over het instellen van teeltvrije zones dat een verplichte teeltvrije zone pas ingevoerd kan worden als aangetoond is dat eventuele andere – minder vergaande maatregelen – geen of onvoldoende effect hebben om omwonenden te beschermen (Kamerstuk 27 858, nrs. 311 en 484).
Geldt de internationale literatuur, zoals aangehaald door de Gezondheidsraad, waaruit verbanden blijken tussen blootstelling aan landbouwgif en ontwikkelingsstoornissen bij kinderen en de ziekte van Parkinson, alsmede het blootstellingsonderzoek (waarbij gifresten aangetroffen zijn in de urine van (kinderen van) omwonenden) als onderbouwing voor het instellen van spuitvrije zones? Zo nee, waarom niet? Zo ja, gaat u hiermee uitvoering geven aan de motie van het lid Ouwehand c.s. (Kamerstuk 27 858, nr. 464) voor spuitvrije zones?8
De Gezondheidsraad stelt dat de bevindingen uit het buitenland zich niet eenvoudig laten extrapoleren naar de Nederlandse situatie, omdat rekening moet worden gehouden met de agrarische praktijken, landinrichting, huisvesting en klimaat. Deze kunnen sterk verschillen tussen landen en deze bepalen de risico’s voor omwonenden in grote mate. Daarnaast stelt de Gezondheidsraad dat er onderzoeken zijn die een verband met blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen vanuit de woonomgeving aantonen, maar dat ander onderzoek dit verband niet aantoont. Omdat de Nederlandse situatie niet vergelijkbaar is met de situatie in het buitenland kan deze literatuur niet zonder meer worden gebruikt voor het wetenschappelijk onderbouwen van het instellen een spuitvrije zone in Nederland. Uit de benodigde wetenschappelijke onderbouwing moet bovendien een benodigde «veilige»» afstand volgen. Die volgt niet uit de beschikbare onderzoeken.
De goedkeuring van remdesivir in Europa |
|
Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de resultaten van studies naar de werkzaamheid van het experimentele remdesivir waaruit blijkt dat remdesivir de mortaliteit bij Covid-19 patiënten niet doet dalen en weinig klinische relevantie heeft bij de genezing van Covid-19 patiënten, de meest zieke patiënten geen baat hadden bij dit middel en de werkzaamheid vergelijkbaar is met een placebo?1
Het is de taak van de European Medicines Agency (EMA) en het Nederlandse College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) om een onafhankelijke, inhoudelijke beoordeling van de werkzaamheid en veiligheid van een geneesmiddel te doen alvorens een geneesmiddel op de Europese, dan wel Nederlandse markt mag worden gebracht. Ik vertrouw op het inhoudelijk oordeel over remdesivir in de behandeling van COVID-19 en de door de EMA bepaalde afbakening van de groep patiënten waarbij de werkzaamheid is aangetoond.
Het belangrijkste bewijs voor werkzaamheid komt momenteel uit de NIAID-ACTT-1 studie. Deze studie evalueerde de werkzaamheid en veiligheid van remdesivir in meer dan 1000 gehospitaliseerde patiënten met COVID-19. In deze studie werd remdesivir vergeleken met placebo, en was de belangrijkste uitkomstmaat (primair eindpunt) «tijd tot herstel».
In ernstig zieke patiënten, met een indicatie tot zuurstoftoediening, was de tijd tot herstel 12 dagen in de remdesivir groep in vergelijking met 18 dagen in de placebogroep wat statistisch significant korter is. Deze groep vormde 90% van de studie populatie. In ernstig zieke patiënten die op het moment van start behandeling er dusdanig ernstig aan toe waren dat zij invasieve mechanische ventilatie of extracorporele membraanoxygenatie (ECMO) nodig hadden was er geen significante verbetering in de tijd tot herstel in de remdesivir groep in vergelijking met de placebogroep. Kijkt men naar het effect van remdesivir op de mortaliteit dan ziet men in de gehele studie een niet significante trend richting een verlaagde mortaliteit (6% in de remdesivir groep versus 10% in de placebogroep). De mortaliteitsgegevens zijn gebaseerd op (nog) niet volledige data.
Nu volgens de EMA de werkzaamheid bij een beperkte groep patiënten is aangetoond, is remdesivir het eerste medicijn voor de behandeling van patiënten met COVID-19 met voldoende aanwijzingen dat de positieve effecten van het medicijn opwegen tegen de risico’s.
Wat is uw oordeel over het gegeven dat in detail nog onvoldoende bekend is over de bijwerkingen van remdesivir?
De EMA moet in haar beoordeling een afweging maken tussen de effecten en de risico’s van het gebruik van een geneesmiddel. Risico’s zijn daarbij onder meer het optreden van bijwerkingen en de ernst daarvan.
Er zijn data beschikbaar uit drie gerandomiseerde klinische studies2 over de bijwerkingen van remdesivir. De EMA heeft geconcludeerd dat er voldoende veiligheidsdata beschikbaar zijn om vast te stellen dat de balans tussen werkzaamheid en schadelijkheid (de bijwerkingen) van remdesivir op dit moment positief is. De firma heeft van het Europees Geneesmiddelen Agentschap (EMA) een voorwaardelijke handelsvergunning gekregen. Wel blijft er nadrukkelijk aandacht voor de veiligheid van het product: de fabrikant heeft de verplichting om, zodra er aanvullende veiligheidsdata beschikbaar zijn, deze naar de EMA te sturen. Daarnaast worden op Europees niveau door het Geneesmiddelenbewakingscomité PRAC alle veiligheidsdata gemonitord van patiënten die niet meegedaan hebben aan de klinische studies.
Wat is uw oordeel over het gegeven dat 15% van de onderzoekers banden heeft met Gilead Sciences, Inc. en (de schijn van) belangenverstrengeling bestaat?
Bij een medicijnonderzoek zijn bijna altijd ook onderzoekers van de fabrikant betrokken. Door onafhankelijke beoordeling van het protocol door medisch ethische toetsingscommissies, het monitoren van het verloop van de studie door een independent data and safety monitoring board (DSMB) en uiteindelijk de onafhankelijke beoordeling van de resultaten door het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG), andere Europese medicijnautoriteiten en reviewers van het tijdschrift waar de studie is gepubliceerd, zijn er voldoende waarborgen.
Vindt u niet dat remdesivir alleen in het vergoedingenpakket dient te komen als de werking en de veiligheid ervan is aangetoond?
In het antwoord op vraag 2 is toegelicht dat de EMA de werkzaamheid en veiligheid van het geneesmiddel als voldoende heeft beoordeeld en het geneesmiddel in Nederland verhandeld mag worden. Aangezien het een intramuraal toe te passen geneesmiddel betreft, stroomt de behandeling direct het verzekerde pakket in mits er sprake is van zorg die voldoet aan «stand van de wetenschap en praktijk». Zoals gezegd heeft de EMA geoordeeld dat er sprake is van een gunstige werkzaamheid/veiligheidsbalans. De Stichting Werkgroep Antibiotica Beleid (SWAB) die behandeladviezen opstelt voor medicamenteuze behandelopties voor COVID-19 ziet ook een plaats voor de inzet van remdesivir.
Kunt u reageren op de controverse die ontstond in de Verenigde Staten toen Gilead aanvankelijk een weesgeneesmiddelenstatus aanvroeg voor het middel? Vindt u dit ethisch juist?
Naar ik begrijp heeft Gilead gebruik gemaakt van de mogelijkheden die de specifieke Amerikaanse wetgeving voor het stimuleren van de ontwikkeling van weesgeneesmiddelen biedt. Ik begrijp ook dat Gilead deze weesgeneesmiddelenstatus inmiddels heeft ingetrokken. Het is niet aan mij om te reageren op een controverse rondom een aanvraag binnen de geldende wet- en regelgeving in een ander land.
In het kader van de herziening van de Europese wetgeving om ontwikkeling van weesgeneesmiddelen te stimuleren, de Europese weesgeneesmiddelenverordening, heb ik aangegeven kritisch te willen bezien of aanpassing van deze verordening nodig is zodat deze efficiënter innovatie en ontwikkeling van nieuwe geneesmiddelen voor weesziekten stimuleert en onbedoelde effecten worden aangepakt.
Wat vindt u ervan dat Gilead in de Verenigde Staten 2.340 dollar per behandeling voor remdesivir vraagt en bij particuliere verzekeringen zelfs 3.120 dollar, terwijl patiëntenverenigingen stellen dat het goedkoper moet zijn omdat het middel met behulp van Amerikaans overheidsgeld is ontwikkeld?2
Ik kan geen oordeel vellen over geneesmiddelenprijzen zoals die in de Verenigde Staten worden gerekend of vergoed.
Door het Amerikaanse «Institute for Clinical and Economic Review (ICER) is op basis van de op dit moment beschikbare informatie berekend dat een kosteneffectieve prijs in de Verenigde Staten zou liggen tussen maximaal USD 2.520 en USD 5.080 per behandelperiode voor toepassing bij patiënten met ernstige klachten.4 Vaak stellen fabrikanten hun vraagprijs gelijk aan een dergelijke «kosteneffectieve prijs» ook als die prijs op zich niet gerechtvaardigd kan worden door gemaakte (investerings)kosten voor onderzoek, ontwikkeling en productie. In dit geval lijkt de fabrikant zijn prijs aan de onderkant geprijsd heeft van wat als een kosteneffectieve prijsrange wordt gezien.
Zeker bij dure en vitale geneesmiddelen vind ik dat geneesmiddelenfabrikanten inzicht moeten geven in de prijsopbouw van hun producten. Daartoe is met name inzicht in de (publiek gefinancierde) R&D kosten en de mate waarin publieke middelen zijn betrokken relevant en wenselijk.
Wat is uw reactie op het feit dat Gilead stelt dat behandeling met remdesivir de tijd op de intensive care verkort, hetgeen 12.000 dollar bespaart, en dit de prijs voor het middel rechtvaardigt? Wat zijn de bedragen die het Nederlandse zorgstelsel uitgeeft voor patiënten die langer op de intensive care liggen zonder remdesivir, en patiënten die korter op de intensive care liggen met remdesivir respectievelijk en hoe verhoudt dit zich tot de prijs van remdesivir in Nederland? Dient, aangezien het hier gaat om een middel voor de behandeling van Covid-19 patiënten, niet de kostprijs te worden gevraagd of tenminste een eerlijke prijs gebaseerd op de kostprijs en een redelijke winstmarge?
Farmaceutische zorg moet ook op langere termijn betaalbaar blijven. De prijzen die we betalen voor geneesmiddelen moeten daarom in redelijke mate een compensatie bieden voor de inspanningen van de fabrikant en de gemaakte kosten voor investeringen, onderzoek, ontwikkeling en productie. Zo bieden we enerzijds prikkels voor innovatie en belasten we anderzijds het beperkte zorgbudget niet meer dan noodzakelijk. Het claimen van besparingen door het voorkomen van medische kosten is weliswaar van belang om te oordelen of de behandeling naast een gunstig therapeutische profiel ook een gunstig gezondheid economisch profiel heeft maar moet niet worden gezien als een op zich staande rechtvaardiging van de vraagprijs. Ik hecht belang aan een verantwoorde prijs voor remdesivir. Deelname aan de centrale aanbesteding via een initiatief van de Europese Commissie is daar een goed instrument voor. Diverse bedrijven die vaccins ontwikkelen tegen COVID-19 hebben verklaard hun vaccins tegen kostprijs beschikbaar te willen stellen. Ik juich het toe wanneer andere bedrijven dit voorbeeld zouden volgen.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is om als farmaceut op deze manier geld te verdienen aan de coronacrisis, zodat extra winst kan worden uitgekeerd aan de aandeelhouders?
Zie antwoord vraag 7.
Wat is uw reactie op het feit dat Gilead, de fabrikant van remdesivir, zijn marktwaarde heeft zien stijgen met 15,7 miljard dollar sinds de coronacrisis en daarmee de farmaceut is die het meest profiteert van de pandemie?3
Farmaceutische bedrijven opereren in een vrije markt. Ik heb dan ook geen oordeel over de beurswaarde van fabrikanten.
De berichten: ‘Flu virus with 'pandemic potential' found in China’ en ‘Zorgen in China over nieuwe griep, die mogelijk kan uitgroeien tot pandemie’ |
|
Antje Diertens (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Flu virus with «pandemic potential» found in China»1 en «Zorgen in China over nieuwe griep, die mogelijk kan uitgroeien tot pandemie»?2
Ja, deze berichten zijn mij bekend.
Bent u bekend met het G4 EA H1N1-virus, welke volgens wetenschappers de potentie heeft om een pandemie te worden en welke verspreid kan worden van varkens naar mensen?
Ik ben bekend met het artikel waarin de onderzoekers hun bevindingen over dit virus beschrijven.
Hoe beoordeelt u het feit dat in de afgelopen jaren diverse Chinese varkensboeren en medewerkers van slachthuizen besmet zijn geraakt met deze nieuwe griepvariant, en deze nu in zeker tien Chinese provincies heerst?
Zo lang mens en dier nauw samenleven zal er altijd een risico bestaan dat er ziekteverwekkers overgaan van dier naar mens. Het is aan ons om ervoor te zorgen dat risico’s die daarbij horen zo klein mogelijk zijn.
Van influenzavirussen is bekend dat zij kunnen recombineren. Over het onderwerp «reassortant influenza typen bij varkens» heb ik op 4 juni 2020 uw Kamer geïnformeerd in de beantwoording op vragen van de leden Ouwehand, Wassenberg en Van Esch (allen PvdD) over een alomvattend aanvalsplan om het risico op toekomstige overspringende zoönotische infectieziekten drastisch te verkleinen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3070).
Wat heeft u geleerd van de coronacrisis, in het geval nieuwe potentiële pandemieën zoals deze opduiken?
De lessen die geleerd zijn uit de huidige epidemie zijn ook bruikbaar voor andere infectieziekten. Ik heb uw Kamer over het proces t.a.v. COVID-19: «lessons learned» geïnformeerd in mijn brief van 15 juni 2020 (Kamerstuk 25 295, nr. 422) en in de brief over COVID-19: Deskundigen traject Lessons Learned van 21 juli jl. (Kamerstuk 25 295, nr. 463). Naar aanleiding van de gewijzigde motie van het lid Ouwehand over een ambitieus plan van aanpak om het risico op het ontstaan van zoönosen te verkleinen (Kamerstuk 25 295, nr. 452) kom ik hier zoals toegezegd in het debat van 25 juni jl. uiterlijk eind dit jaar op terug.
Hoe anticipeert de zoönosenstructuur op nieuwe virussen zoals deze?
In 2011 is in Nederland de zogenaamde zoönosestructuur ingericht (https://www.onehealth.nl/over-one-health/zoonosenstructuur). Binnen de zoönosenstructuur vindt samenwerking en afstemming plaats tussen organisaties die zich bezig houden met infectieziekten bij dieren (wild, landbouwhuisdieren en gezelschapsdieren) en organisaties die zich bezig houden met infectieziekten bij mensen. Elke maand komen de deelnemers samen in het signaleringsoverleg zoönosen. Zij delen en beoordelen nieuwe signalen over infectieziekten die van dier op mens over kunnen gaan. Deze signalen kunnen afkomstig zijn uit de regio, vanuit het hele land of uit het buitenland. Afhankelijk van het signaal kan het nodig zijn om binnen de structuur op te schalen. In alle overleggen nemen zowel mensen uit het humane als het veterinaire domein deel.
Daarnaast werken de overheid, sectoren en veterinaire zorg in Nederland goed samen om dierziekten te voorkomen, snel te ontdekken, te beheersen of te bestrijden. Er is daarvoor een goed monitoringssysteem ingericht (de zogenaamde basismonitoring) om dierziekten in de veehouderij, waaronder zoönosen, snel te ontdekken. Zo kunnen indien nodig snel de benodigde bestrijdingsmaatregelen genomen worden. Dit doen we onder andere om te voorkomen dat dierziekten verspreiden naar andere dieren of naar mensen als dat een mogelijkheid is.
Welke overeenkomsten en verschillen zijn er met het SARS-COV-2?
De overeenkomst is dat het beide virussen zijn die luchtwegproblemen veroorzaken. Beide bestaan uit een enkelstrengs RNA. Daarmee bevatten beide virussen de eigenschap dat ze snel en eenvoudig van eigenschappen kunnen veranderen. De verschillen zijn daarentegen echter groot. Het SARS-CoV-2 virus komt uit de familie «Coronavirussen», waar SARS en MERS voorbeelden van zijn. Het gevonden influenzavirus is een influenza A-virusstam. Er is uitgebreid onderzoek gedaan naar influenza-A virussen. Humane H1N1 en H3N2 influenza A-virussen staan erom bekend jaarlijks terug te komen als veroorzakers van de seizoensgriep, naast humane influenza-B virussen. Daar wordt ieder jaar tegen gevaccineerd. Het overgrote deel van de influenza-A virussen uit varkens leidt niet tot infecties in mensen.
Heeft dit virus de potentie om te zorgen voor een epidemie in Nederland of zelfs een pandemie?
Uit infectieproeven die de onderzoekers hebben uitgevoerd blijkt dat de door hen gevonden stam infectieus is voor fretten. Fretten worden veelvuldig gebruikt als modeldier voor mensen. Daarbij tonen ze ook aan dat er transmissie van het virus tussen fretten plaats kan vinden via direct contact maar ook via druppels.
Transmissie tussen mensen is door de onderzoekers voor dit virus niet waargenomen. De kans op een epidemie of pandemie wordt pas groot zodra het virus efficiënt van mens op mens overgaat. Dat is in de afgelopen zeven jaar dat het virus in China rond gaat, voor zover bekend, nog niet gebeurd.
Welke voorbereidingen worden getroffen om verdere verspreiding te voorkomen?
Zie hiervoor ook alle maatregelen die nu al zijn getroffen in mijn antwoord op vraag 5. Verder geeft de informatie over deze virusstam geen aanleiding om verdere maatregelen te nemen. Het blijft van belang om de standaard hygiëneprotocollen en -procedures te volgen, en die moeten afdoende zijn om veehouders en medewerkers van slachthuizen te beschermen.
Is er een mogelijkheid om via griepvaccinaties ons alvast voor te bereiden op verspreiding van dit G4 EA H1N1-virus?
Het huidige vaccin werkt niet goed tegen dit specifieke virus. Tweemaal per jaar wordt tijdens de WHO-samenstellingsbijeenkomsten van het griepvaccin alle informatie over de virussen beoordeeld en wordt de behoefte aan nieuwe kandidaat-vaccinvirussen besproken. De WHO betrekt de nieuwe informatie over dit virus daarbij om te bepalen of een vaccin noodzakelijk is.
Het artikel ‘Helpt ventileren tegen corona? Nederland negeert Duits advies frisse lucht’ |
|
Fleur Agema (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het artikel «Helpt ventileren tegen corona? Nederland negeert Duits advies frisse lucht», waarin staat dat er in ons land sprake is van een hooglopende wetenschappelijke discussie onder virologen over de vraag hoe mensen besmet raken met corona? Wat is uw reactie hierop? Zijn de virologen er al uit?1
Voor de antwoorden op deze vragen, verwijs ik u naar de Kamerbrief van 24 juni 2020 en de bijlage van de Kamerbrief: het OMT-advies. In het advies n.a.v. het 70e en 71e OMT wordt verwezen naar andere adviezen van het RIVM rond ventilatie. Als bijlage bij de LCI richtlijn COVID-19 is op 23 juni «Ventilatie en COVID–9» gepubliceerd. Hierin wordt nader ingegaan op de rol van ventilatie bij verspreiding van SARS-CoV-2. Het is een aanvulling op de notitie Aerogene verspreiding SARS-CoV-2 en ventilatiesystementen (onderbouwing).
Kan de Kamer voor aanvang van het debat over het coronavirus van morgenmiddag, het langverwachte Outbreak Management Team (OMT)-advies over aerogene transmissie ontvangen?
Zie antwoord vraag 1.
Is er in Nederland onderzoek gedaan naar besmetting via microdruppels (aerogene transmissie)? Of naar het verschil in besmetting tussen grote en kleine druppels? Zo ja, kan de Kamer dat onderzoek ontvangen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel mensen zijn bij benadering op dit moment besmet met corona? Kunt u dit getal corrigeren naar vals positieven?
In «de epidemiologische situatie COVID-19 in Nederland2» van 23 juni 2020, wordt het aantal met coronavirus besmette personen in de algemene bevolking in Nederland geschat op 1715.
Hoeveel mensen zijn op dit moment opgenomen in het ziekenhuis, niet zijnde de Intesive Care (IC)?
In het in het antwoord op vraag 4 genoemde stuk is gemeld dat het aantal mensen dat in de afgelopen week opgenomen is in het ziekenhuis 26 bedraagt.
Hoeveel mensen zijn op dit moment opgenomen op de IC?
Op basis van de gegevens van de Nationale Intensive Care Evaluatie (NICE) is het aantal mensen dat op dit moment is opgenomen op de IC 68.
Hoeveel gemeenten zijn coronavrij? Kunt u dit ook uitdrukken in een percentage?
In «de epidemiologische situatie COVID-19 in Nederland» is een kaart opgenomen met het aantal meldingen per gemeente in de afgelopen twee weken. Op basis van deze kaart kan geconcludeerd worden dat in ongeveer 30% van de gemeenten in de afgelopen twee weken geen meldingen zijn gedaan.
Hoeveel ziekenhuizen zijn coronavrij? Kunt u dit ook uitdrukken in een percentage?
Het aantal ziekenhuizen waar geen patiënten met corona zijn opgenomen wordt niet bijgehouden. Op de website van NICE is wel te vinden dat in 36 ziekenhuizen tenminste één patiënt met corona is opgenomen op de IC.
Hoeveel verpleeghuizen zijn coronavrij? Kunt u dit ook uitdrukken in een percentage?
Het RIVM schat dat op 49 locaties nog sprake is van een COVID-19 besmetting. Dit getal is een schatting op basis van het aantal verpleeghuislocaties waar in de afgelopen 28 dagen sprake is van tenminste één vastgestelde COVID-19 besmetting op basis van een positieve test. Dit is ongeveer 2% van het totaal aantal verpleeghuislocaties in Nederland.
Hoeveel mensen zijn besmet geweest met corona?
In totaal zijn in Nederland 49.722 mensen gemeld die besmet zijn met corona.
Wat is in Nederland de Infection Fatality Rate (het aantal doden gerelateerd aan het aantal besmettingen)?
De infection mortality rate is berekend op 0.32–1.00%, waarbij bij het berekenen van 0.32% gebruik is gemaakt van de geregistreerde doden (onderschatting) en het Pienter-corona onderzoek. Voor het berekenen van 1.00% is gebruik gemaakt van de oversterfte (mogelijk overschatting) en het Sanquin onderzoek.
Kan de Kamer voor aanvang van het debat over het coronavirus het Pienter onderzoek 2020 van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) ontvangen?
De voorlopige resultaten van de PIENTER Corona studie3, een onderzoek waarbij gekeken wordt hoe het nieuwe coronavirus zich verspreidt onder de gewone Nederlandse bevolking, zijn gepubliceerd op de website van het RIVM.
Er zijn 6102 personen uitgenodigd om mee te doen aan de Pienter Corona studie en daarvan hebben 3400 personen zich aangemeld. De leeftijdsverdeling is van 3 tot 90 jaar. Er zijn op het laboratorium tot nu toe ruim 2000 vingerprikjes onderzocht. Bij 75 personen zijn antistoffen tegen het coronavirus aangetoond (bijna 4%).
Kan de Kamer voor aanvang van het debat over het coronavirus het evaluatierapport naar aanleiding van de polymerase chain reaction (PCR)-tests (de test die door de GGD’en wordt uitgevoerd) ontvangen?
Het is mij niet duidelijk welk evaluatierapport hier wordt bedoeld.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór aanvang van het laatste coronadebat (d.d. 25 juni 2020) dat plaatsvindt voor het reces?
Ik heb daarop ingezet. Voor verdiepende vragen kunt u zich richten tot de heer Van Dissel, die voorafgaand aan het coronadebat een technische briefing over deze en soortgelijke onderwerpen zal verzorgen.
Het bericht dat dak- en thuisloze LHBTI-jongeren driedubbel kwetsbaar zijn |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Wat doet u met de oproep van het COC1 om nog dit jaar te zorgen voor veilige crisisopvang opvang voor de naar schatting 900 tot 2000 dak- en thuisloze LHBTI-jongeren, nu onderzoek van kenniscentrum Movisie aantoont dat deze groep driedubbel kwetsbaar is?2 3
In de brede aanpak dak- en thuisloosheid (Kamerbrief: Een (t)huis, een toekomst De aanpak van dak- en thuisloosheid, 3 juni 2020, kenmerk 1696244-205742-DMO) geldt als uitgangspunt dat mensen zoveel mogelijk direct een eigen woonplek (al dan niet met begeleiding) krijgen en als dat niet mogelijk is, opvang krijgen in één of tweepersoonskamers die maximaal drie maanden duurt. 21 centrumgemeenten (waar naar schatting 80% van de dak- en thuisloze mensen verblijven) gaan nog dit jaar aan de slag met de implementatie van hun plannen. De verwachting is dat de overige 22 centrumgemeenten in 2021 van start gaan. Deze aanpak sluit aan bij de vraag van het COC om veilige, kleinschalige units voor LHBTI-jongeren.
Erkent u dat de huidige ondersteuning en opvang voor deze groep niet altijd veilig is en onvoldoende sensitief is, als het gaat om seksuele en genderdiversiteit? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Hulpverleners geven aan dat de huidige opvang niet altijd voldoende veilig en niet voldoende sensitief is, als het gaat om seksuele en genderdiversiteit. De grote slaapzalen dragen hieraan bij volgens professionals. De hierboven geschetste beweging naar kleinschalige opvang en woonunits zal deze veiligheid sterk moeten verbeteren. Daarnaast zal geïnvesteerd moeten worden in het trainen van medewerkers in sensitiviteit, o.a. ten aanzien van seksuele en genderdiversiteit. Een aantal aanbieders doet dit al, andere aanbieders geven aan hier positief tegenover te staan. VNG, het Ministerie van VWS en Valente gaan hier op korte termijn het gesprek over aan om te bezien hoe dergelijke trainingen gestimuleerd kunnen worden.
Welke andere maatregelen wilt u nemen om de situatie van deze groep te verbeteren? Welke concrete stappen gaat u dit najaar zetten?
Een belangrijk punt dat genoemd wordt in het onderzoek van Movisie naar dak- en thuisloze LHBTI-jongeren is de handelingsverlegenheid van de hulpverleners. Nog steeds hebben zij moeite met het signaleren en bespreken van LHBTI gevoelens. Ook zijn zij vaak onvoldoende op de hoogte van het specialistisch hulpaanbod. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, ben ik met betrokken organisaties in gesprek over deskundigheidsbevordering en training van professionals. Genoemd wordt het meer bekendheid geven aan het aanbod van deskundigheidsbevordering, dan wel een landelijk punt waar informatie gebundeld is.
In juni 2020 heb ik het landelijke platform www.iedereenondereendak.nl gelanceerd. Dit landelijke platform is een geschikt middel om meer specifieke informatie over LHBTI te delen, in ieder geval voor professionals. Naast landelijke informatie is het van belang om op regionaal niveau te zorgen dat jongeren bij professionals terecht kunnen met specifieke vragen. Ik ben met Valente, VNG en belangenorganisaties nader in gesprek om te bepalen wat hiervoor op regionaal niveau georganiseerd dient te worden en of en zo ja, hoe dit landelijk kan worden ondersteund.
Daarnaast spreek ik met betrokken partijen over het versterken van lotgenotencontact. Ook zal ik de alliantie Gezondheidzorg op maat betrekken. Deze alliantie van WomenInc, Rutgers en COC werkt, met steun van OCW, aan een gendersensitieve en LHBTI-sensitieve zorg.
Het gaat daarbij om wat nodig is om nog meer bekendheid te geven aan belangenorganisaties voor jongeren en hoe (sociale) professionals en belangenorganisaties nog beter kennis met elkaar kunnen maken om elkaars kracht en expertise als organisaties optimaal in te zetten.
Het grotere aantal mensen met longkanker of borst- en buikvlieskanker in Beverwijk, Heemskerk en Haarlem. |
|
Cem Laçin |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het onderzoek van de GGD Kennemerland uit 2007 (over de periode 1989–2003) en het huidige onderzoek (over de periode 2004–2018) betreffende het grotere aantal mensen met longkanker of borst- en buikvlieskanker in Beverwijk en Haarlem1?
Ja, en ik kan mij ook voorstellen dat dit bij de mensen in de regio tot zorgen en vragen leidt.
De GGD Kennemerland heeft mij laten weten dat dit onderzoek bestaat uit het inventariseren van gegevens over de meest voorkomende vormen van kanker en de omvang waarin ze zijn vastgesteld in een bepaalde periode (het aantal gevallen wordt geteld en onder meer gewogen naar leeftijd). Er is in het onderzoek geen relatie gelegd met de oorzaken van het grotere aantal mensen met longkanker of borst- en buikvlieskanker. Gelet op de lange latentietijd van deze vormen van kanker gaat het hierbij volgens GGD om oorzaken die zich in het verleden hebben voorgedaan. De uitkomsten zijn desalniettemin mede aanleiding om onverminderd met de bevoegde gezagen in de regio en alle bewoners en betrokkenen te streven naar minimalisatie van het risico op deze vormen van kanker. De aanbevelingen van het onderzoek over de periode 2004–2018 zijn hier ook op gericht.
Kunt u aangeven of er, na het onderzoek in 2007, stappen zijn genomen om deze situatie te verbeteren? Zo ja, welke en met wel resultaat? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek uit 2007 is onder meer aanleiding geweest voor de provincie Noord-Holland, als bevoegd gezag van Tata Steel, om in de revisievergunning van dat jaar onder meer een maatregel als de doekfilterinstallatie bij de Sinterfabriek op te nemen.
Verder is toen onderzocht welke mogelijkheden er waren om het meetnet te optimaliseren. Dit heeft geleid tot uitbreiding van het meetnet met nieuwe meetpunten voor fijnstof (PM 10), B(a)P en zware metalen om zo een beter beeld te krijgen van de diverse bronnen in het IJmondgebied. Bij brief van 30 juni 2011 (Kamerstuk 22 343, nr. 259) is uw Kamer hierover destijds geïnformeerd.
De aanbevelingen van de GGD zijn gericht op een aanpak in de regio om de reeds ontstane verbeteringen te continueren en hierin in de toekomst verdere verbetering in aan te brengen. In dit verband wil ik ook het Nationaal Preventieakkoord noemen waarbij meer dan 70 maatschappelijke organisaties zijn aangesloten en dat mede ziet op het tegengaan van roken.
Kunt u aangeven welke overheid in deze bevoegd gezag is en of, en zo ja, op welke wijze dit type onderzoeken door het bevoegd gezag is meegewogen bij het opstellen en toekennen van milieugerelateerde vergunningen?
Voorop staat dat een bedrijf verantwoordelijk is voor het waarborgen van een veilige en gezonde leefomgeving. Bedrijven dienen de beste beschikbare technieken (BBT) toe te passen met als doel een hoog niveau van bescherming van het milieu.
Het bevoegd gezag is verantwoordelijk voor de taken op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving. Afhankelijk van de activiteit/inrichting is een gemeente, provincie, waterschap of het Rijk het bevoegd gezag. Zo is de provincie Noord-Holland het bevoegd gezag voor Tata Steel en zijn de gemeenten in de IJmond het bevoegde gezag voor verschillende andere bedrijven in deze regio.
Veel wettelijke normen voor bedrijven betreffen implementatie van Europese richtlijnen die mede gebaseerd zijn op gezondheidsonderzoeken zoals deze. Bij vergunningverlening vormen de wettelijke normen het juridisch kader waaraan getoetst wordt. Het bevoegd gezag neemt BBT in acht bij het bepalen of aan een bedrijf een omgevingsvergunning milieu kan worden verleend en, zo ja, onder welke voorwaarden. Bij vergunningverlening stelt bevoegd gezag vervolgens eisen aan de uitstoot van stoffen (emissie) en toetst aan de wettelijke grenswaarden op leefniveau (immissie).
Deelt u de mening dat onderzoeken betreffende de volksgezondheid, van waaruit een (mogelijke) verband naar voren komt met industriële activiteiten in een gebied, een rol behoren te spelen bij beslissingen over het al dan niet verstrekken van vergunningen of ontheffingen van deze industrie? Zo ja, op welke wijze is dit verankerd? Zo nee, waarom niet?
Uiteraard hecht ik waarde aan deze onderzoeken over de volksgezondheid. De onderzoeken leveren ook belangrijke informatie en aanbevelingen op voor de betrokken gemeenten in de regio. De wijze waarop onderzoeken zoals deze indirect een rol kunnen spelen bij vergunningverlening, heb ik toegelicht bij vraag 3.
Deelt u de mening dat hoewel de oorzaak van longkanker niet exact is vast te stellen, deze voor een belangrijk deel ook komt door werkgerelateerde blootstelling en luchtvervuiling door de industrie?
De GGD wijst er onder meer op dat, gelet op de lange latentietijd van de soorten van kanker waar het hier om gaat, mogelijke oorzaken voor het hogere aantal gevallen van kanker gezocht moeten worden in het verleden. Op basis van de huidige stand van de wetenschap verwacht de GGD dat de oorzaken mede moeten worden gezocht in de luchtkwaliteit. Bekend is namelijk dat de luchtverontreiniging met fijnstof in de IJmond destijds hoger was dan gemiddeld in Nederland. Ook beroepsmatige blootstelling kan een oorzaak zijn. Daarnaast spelen roken en meeroken een rol.
De bijdragen aan het optreden van longkanker zijn voor ieder van deze risicofactoren die zich voor hebben gedaan in het verleden, echter niet bekend. Hierdoor is dus ook niet vast te stellen welk deel gerelateerd is aan luchtverontreiniging door de industrie.
Kunt u aangeven in hoeverre deze meetgegevens inzicht geven in de bron en wat nodig is om deze resultaten aan bronnen te koppelen?
De GGD geeft aan dat de daadwerkelijke blootstelling aan risicofactoren niet is af te leiden uit de gegevens in de Nederlandse Kanker Registratie, de gegevensbron van het rapport. Verder zijn de gegevens over blootstelling, beroep en rookgewoonten in de regio over de relevante periode niet compleet of onbekend. Er is in het onderzoek dan ook geen relatie gelegd met de oorzaken van de geïnventariseerde aantallen longkanker en borst- en buikvlieskanker. Op basis van de stand van de wetenschap kan volgens de GGD echter wel worden aangegeven welke oorzaken in het verleden een rol kunnen hebben gespeeld zoals bij het antwoord op vraag 5 is vermeld. Door periodiek over kanker te rapporteren, kan verder de vinger aan de pols worden gehouden en kunnen trends zichtbaar worden gemaakt.
Bent u bereid om, met betrekking tot het verkrijgen van dit inzicht en in overleg met GGD's en provincies, hiertoe een substantiële aanzet te geven?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u verklaren waarom er veel verschil zit tussen de conceptversie en de eindversie van het onderzoek2?
De GGD heeft mij laten weten dat er diverse conceptversies van het rapport zijn geweest en dat enkele versies zijn gedeeld met een klankbordgroep bestaande uit ambtenaren volksgezondheid van enkele gemeenten en de Omgevingsdienst IJmond met in een later stadium ook een vertegenwoordiging van bewoners. De GGD voegt hieraan toe dat Tata Steel geen deel uitmaakte van de klankbordgroep.
Bij het toewerken naar een definitieve versie is volgens de GGD onder meer aandacht besteed aan het consequent gebruik van begrippen en aan het evenwichtig presenteren van de geconstateerde feiten. Punten waaraan is gewerkt, zijn bijvoorbeeld uitkomsten van gemeenten die nog onderbelicht waren in eerdere conceptversies en ook andere vormen van kanker in de regio die nog geen aandacht hadden gekregen. Er is daarbij gekozen voor het hanteren van de term «basismetaal industrie» in plaats van een bedrijfsnaam of industrieterrein. Deze term past volgens de GGD bij de wetenschappelijke onderzoek-standaard en maakt duidelijk welke bronnen betrokken zijn. De GGD vermeldt dat Tata Steel de definitieve versie voor publicatie heeft gekregen.
De GGD heeft dit rapport opgesteld vanuit haar reguliere onderzoekstaak en is daarmee verantwoordelijk voor de inhoudelijke keuzes daarbij. Voor de wijze waarop het opdrachtgeverschap is geregeld, verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3. Gelet hierop en gelet op de informatie die ik van de GGD heb ontvangen, heb ik geen aanleiding om nader onderzoek te doen naar de totstandkoming van het rapport.
Kunt u bevestigen dat Tata Steel geen inzage heeft gehad in de conceptversie en zich niet heeft bemoeid met de eindversie?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid te onderzoeken waarom de twee versies zo uiteenlopen, waarom gekozen is om Tata Steel niet te noemen als veroorzaker van de luchtvervuiling, welke meetgegevens ten grondslag liggen aan deze beslissing en wie verantwoordelijk is voor deze beslissing?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat mesothelioom (borst- en buikvlieskanker) een vorm van kanker is, die bijna uitsluitend ontstaat door werkgerelateerde blootstelling aan asbest?
De kans op het ontstaan van mesothelioom neemt toe naarmate men langer aan asbest wordt blootgesteld en aan hogere concentraties van asbest. Werkgerelateerde blootstelling kon in het verleden langdurig in hoge concentraties optreden en deze blootstelling is daardoor momenteel de meest voorkomende oorzaak bij de huidige asbestslachtoffers maar deze oorzaak is zeker niet de enige. Een globale indicatie van de verhouding volgt uit de cijfers van het Instituut Asbestslachtoffers (IAS). Bij ongeveer een derde deel van de slachtoffers met mesothelioom kan geen relatie met blootstelling door werk in loondienst worden vastgesteld, terwijl bij ongeveer twee derde van deze slachtoffers die relatie wel kan worden vastgesteld.
Kunt u aangeven of u voornemens bent om, nu er zowel in 2007 als in 2020 een verhoging is vastgesteld van mensen met mesothelioom in Beverwijk, Heemskerk, Haarlem (verhoogd) en Velsen (tendens naar verhoging), maatregelen te treffen deze situatie te verbeteren? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Mesothelioom ontstaat over het algemeen circa 30 tot 60 jaar na de blootstelling. Door de vergrijzing neemt de gemiddelde latentietijd zelfs nog verder toe. Dit betekent dat epidemiologische gegevens iets kunnen zeggen over de situatie zoals die circa 30–60 jaar geleden bestond, maar dat hieruit geen conclusies kunnen worden getrokken over de huidige situatie. De epidemiologische cijfers geven dus geen directe aanleiding om aanvullende maatregelen te treffen.
Voor de huidige situatie is van belang dat bedrijven en toezichthouders alert blijven op asbest en dat waar nodig nog resterende bronnen worden verwijderd, met name niet hechtgebonden en sterk verweerde toepassingen.
Mijn beleid is erop gericht de bronnen van verspreiding van asbestvezels naar de leefomgeving aan te pakken. De basis hiervoor is het advies van de Gezondheidsraad uit 2010 waaruit bleek dat dit noodzakelijk was (brief van 15 februari 2011, Kamerstuk 25 834, nr. 58).
Bent u bereid om naar aanleiding van de onderzoeken van de GGD Kennemerland en de onlangs bekend geworden jarenlange hogere uitstoot van de sinterkoelers van Tata Steel, een nader onderzoek in te stellen naar de volksgezondheid in deze regio? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Het RIVM is in opdracht van de provincie Noord-Holland gestart met het zogenoemde basisonderzoek in de regio IJmond. In het basisonderzoek wordt onder meer gekeken naar bestaande gegevens, acute klachten van inwoners en meldingen bij huisartsen waarmee inzicht in de gezondheid in de regio wordt vergroot. De resultaten hiervan worden binnenkort verwacht, zo heeft de provincie mij laten weten. De provincie geeft aan dat in de planning reeds vervolgonderzoek is voorzien. Over de invulling daarvan wordt nog nagedacht.
De GGD Kennemerland en – in mijn opdracht – het RIVM doen daarnaast gezamenlijk lange-termijn-onderzoek naar de gezondheid in de IJmond in relatie tot de luchtkwaliteit in drie rondes van vier jaar vanaf 2011. Het RIVM onderzoekt het medicatiegebruik en de GGD Kennemerland verwerkt hierbij namens de IJmondgemeenten de gegevens van de lokale gezondheidsmonitor. De derde en laatste ronde van de huidige opzet van dit lange-termijn-onderzoek is inmiddels van start gegaan. De rapportage is voorzien in 2022.
Bent u bereid de aanbevelingen van de GGD Kennemerland (1. Aanvullende preventiemaatregelen, 2. Nagaan of het zinvol en mogelijk is om samen met het RIVM en andere relevante partners nader onderzoek te doen naar de verhoogde incidentie van longkanker in de IJmond in relatie tot milieufactoren en 3. Onderzoek doen naar maatregelen om de luchtkwaliteit verder te verbeteren en de blootstelling van inwoners aan luchtverontreiniging door integraal beleid verder te verminderen) actief te ondersteunen? Zo nee, waarom niet?
Over de periode in het verleden als gevolg waarvan zich de huidige kankerincidentie voordoet, zijn er – zoals hierboven is aangegeven – volgens de GGD momenteel onvoldoende gegevens beschikbaar over de factoren die een rol bij longkanker spelen zodat het niet mogelijk is aan te duiden aan welke factor welk deel van de vastgestelde verhoogde kankerincidentie in de periode 2004–2018 is toe te rekenen.
Voor zover uw vraag betrekking heeft op de mate waarin thans aanwezige lokale bronnen in de IJmond mogelijk een rol spelen bij kankerincidentie in de toekomst, uitgaande van de huidige luchtverontreinigingsniveaus en de huidige stand van de wetenschap, is het primair aan de betrokken bevoegde gezagen, de gemeenten die in het gebied van GGD Kennemerland liggen, om opdracht te geven voor vervolgonderzoek hiernaar.
De in het VAO Externe veiligheid van 30 juni aangehouden motie Laçin strekkende tot het doen uitvoeren van nader en onafhankelijk onderzoek, samen met het bevoegd gezag, naar de rol van luchtvervuiling in deze regio als het gaat om het aantal kankergevallen en hierbij de rol van de industrie, waaronder Tata Steel, ligt in het verlengde van deze vraag. Ik heb daarom aan de provincie Noord-Holland -als opdrachtgever voor gezondheidsonderzoek door het RIVM in de regio – en tevens aan de GGD als hoeder van deze aanbevelingen verzocht om mij op de hoogte te houden van besluitvorming hieromtrent.
Wat betreft de acties die landelijk worden uitgevoerd en een relatie hebben met de aanbevelingen, kan ik u nog het volgende melden.
In de onlangs uitgebrachte kabinetsreactie bij de eerste Voortgangsrapportage van het Nationaal Preventieakkoord (TK 2019–2020, 32 793, nr. 484) wordt onder meer toegelicht welke (aanvullende) activiteiten worden ondernomen om het stoppen met roken te bespoedigen. Ook is in deze brief aangegeven dat voor gemeenten die een lokaal preventieakkoord sluiten een financiële bijdrage beschikbaar wordt gesteld voor de uitvoering van activiteiten.
Binnen het Schone Lucht Akkoord (SLA) werkt het Rijk verder samen met provincies en gemeenten en stakeholders aan de permanente verbetering van de luchtkwaliteit om gezondheidswinst voor iedereen in Nederland te realiseren. De inzet van het kabinet is om in alle relevante sectoren een dalende trend in te zetten van emissies naar de lucht met als doel om 50% gezondheidswinst in 2030 ten opzichte van 2016 te behalen voor de gezondheidseffecten afkomstig van Nederlandse bronnen. De provincie Noord-Holland en de IJmondgemeenten zijn partners in het SLA. Het SLA bevat een groot aantal maatregelen om emissies van luchtvervuilende stoffen in diverse sectoren, waaronder de industrie, terug te dringen. Binnen het SLA is ook aandacht voor een gebiedsgerichte aanpak van hoog blootgestelde locaties. Deze aanpak wordt momenteel uitgewerkt in overleg met de partners.
Kunt u aangeven welke invloed economische belangen hebben bij het verlenen van milieuvergunningen of ontheffingen ten opzichte van de gevolgen voor de volksgezondheid?
Bij het verlenen van omgevingsvergunningen moet het bevoegd gezag onder meer rekening houden met de best beschikbare technieken (BBT), die deels zijn vastgesteld op basis van Europese regelgeving. Eén van de doelen van die regelgeving is het beschermen van de volksgezondheid. Bij het vaststellen van de BBT wordt zowel gelet op de technische mogelijkheden om deze doelen te halen als op de economische haalbaarheid daarvan.
Kunt u een overzicht geven van alle overtredingen van verleende milieuvergunningen en ontheffingen in Kennemerland, die een negatief effect hebben gehad op de volksgezondheid en op welke wijze en met welk resultaat hierop door het bevoegd gezag is gehandhaafd?
In de Staat van de Veiligheid majeure Brzo-bedrijven wordt onder meer een beeld gegeven van de inspanningen van de toezichthouders en de naleving door Brzo-bedrijven. Hierin wordt ook aangegeven hoeveel bedrijven per regio geïnspecteerd zijn en wat het deelnemingspercentage van toezichthouders aan de inspecties per regio was. Verder staat het aantal bedrijven met overtredingen per regio vermeld.
Per brief van 8 juli 2019 (TK 2018–2019, 26 956, nr. 212) heb ik u de Staat van de Veiligheid majeure Brzo-bedrijven 2019 gezonden. Ook zijn op de website van BRZO+ samenvattingen van inspectierapporten van Brzo-bedrijven opgenomen met daarin overzicht van eventuele overtredingen en de genomen acties door toezichthouders (www.brzoplus.nl).
Kunt u aangeven of er in Nederland meer gemeenten zijn, die vergelijkbaar met de regio Kennemerland, te maken hebben met verhoogde risico’s voor de volksgezondheid? Zo ja, welke regio’s betreft dit?
Het RIVM geeft voor een aantal vormen van kanker per GGD-regio aan hoe vaak die vormen voorkomen in die regio. Dit geldt ook voor cijfers over de sterfte aan een aantal verschillende vormen van kanker. Specifiek per gemeente wordt uitsluitend de totale sterfte aan kanker weergegeven. Zo blijkt uit de cijfers van het RIVM, mede op basis van de sterftecijfers van het CBS, dat er in Groningen een cluster van gemeenten is met gemiddeld hogere sterftecijfers dan het landelijk gemiddelde3.
Verder liggen de gemeenten met lage en hoge sterftecijfers aan kanker verspreid over het land. Het RIVM heeft hierbij aan dat voor zover haar bekend geen recent landelijk overzicht beschikbaar is van gemeenten die te maken hebben met verhoogde risico’s voor de volksgezondheid.
Kunt u aangeven hoe de cijfers van de GGD Kennemerland zich verhouden tot andere industriële hotspots in Nederland?
Nee. De redenen daarvoor zijn divers. Zo kan niet de gehele regio Kennemerland als industriële hotspot worden gekenmerkt en bestaat er overigens ook geen heldere afbakening van dit begrip.
Daarnaast worden cijfers over kanker per GGD-regio gerapporteerd en niet voor meer gedetailleerde geografische indelingen, zodat een vergelijking met andere gebiedsindelingen op basis van beschikbare publieke data niet mogelijk is.
Wel zijn er de afgelopen jaren enkele onderzoeken door GGD-en voor gemeenten gedaan naar de uitstoot van industriële bedrijven zoals een onderzoek uitgevoerd door GGD West-Brabant in 2016 en een onderzoek van de Dienst Gezondheid & Jeugd Zuid-Holland Zuid, in opdracht van gemeenten Moerdijk en Strijen.
In deze onderzoeken is gekeken hoe de kankerincidentie zich verhoudt tot landelijke cijfers4. Hieruit bleek onder meer dat in de West-Brabantse kernen vlak naast het industrieterrein Moerdijk (Klundert en Moerdijk) kanker niet vaker voorkomt terwijl in Zevenbergen wel meer gevallen van longkanker werden gevonden. De GGD West-Brabant concludeerde dat een verband met het industrieterrein niet waarschijnlijk is gezien de afstand tot het industrieterrein Moerdijk en de voorkomende windrichting.
De berichten ‘Coronabesmettingen bij VION in Boxtel nog altijd aan de orde van de dag’ |
|
Paul Smeulders (GL), Laura Bromet (GL) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Coronabesmettingen bij Vion in Boxtel nog altijd aan de orde van de dag»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Hoe leest u dit artikel in het licht van de aangenomen motie van de leden Smeulders en Bromet waarin is uitgesproken dat iemand die besmet is met het coronavirus niet op werkplekken, zoals in slachthuizen, mag werken en als blijkt dat het bedrijf de voorschriften negeert, het bedrijf onmiddellijk wordt gesloten, en die vraagt zoveel mogelijk te borgen dat bedrijven, waaronder slachthuizen, de coronamaatregelen naleven om te voorkomen dat medewerkers aan het virus worden blootgesteld?2
De voorzitters van de veiligheidsregio’s zijn op basis van de Wet publieke gezondheid, de Wet op de Veiligheidsregio’s en Noodverordeningen het bevoegd gezag in deze om op regionaal niveau maatregelen te nemen.
Maatregelen kunnen zien op het sluiten van gebieden of gebouwen, het stilleggen van bedrijven of het opleggen van arbeidsverboden of quarantaine aan personen.
De voorzitter kan een slachterij sluiten in het kader van de infectieziekten bestrijding bij een A-ziekte. Hij of zij wordt daarover geadviseerd door de Directeur Publieke Gezondheid van de GGD. Daarbij zal de voorzitter tevens informatie kunnen inwinnen bij de Inspectie SZW en NVWA die overigens op basis van hun eigen bevoegdheden ook eventueel tot sluiting dan wel het per direct stoppen van het slachtproces kunnen overgaan.
Het zal altijd maatwerk zijn, dat toegesneden is op het specifieke geval. De casussen die we tot nu toe hebben gezien tonen aan dat de casuïstiek complex is en dat de situatie per vleesverwerkend bedrijf verschilt.
De afweging van de voorzitter van de veiligheidsregio om maatregelen ten aanzien van het bedrijf te nemen is gebaseerd op een aantal factoren. Bijvoorbeeld het advies van de GGD o.b.v. testen en de medewerking van bedrijven en naleving van de ingestelde maatregelen.
Zoals aangegeven in de antwoorden op de vragen van de leden Moorlag en Gijs van Dijk (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3521) heeft de voorzitter van de veiligheidsregio Brabant Noord mij laten weten dat het productieproces in Boxtel tijdelijk heeft stilgelegen. Die periode is benut om te komen tot een breed scala aan intensieve maatregelen. Het bedrijf heeft daar snel en adequaat in geacteerd en de adviezen van de GGD opgevolgd. De maatregelen variëren van desinfectie in de koude ruimten in het bedrijf en aan health checks bij de poort (en bij klachten naar teststraat en eventueel bron- en contactonderzoek), tot aan maatregelen bij het vervoer van medewerkers en extra voorlichting naar de medewerkers. Op 2 juni 2020 is het productieproces met aanpassingen hervat. Hierover is geen overleg met mij geweest, maar de voorzitter van de veiligheidsregio heeft mij wel geïnformeerd over zijn besluit en de achtergronden daarvan.
Zoals aangekondigd in de brief over de kabinetsreactie op de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten3 werken de veiligheidsregio’s op dit moment samen met de landelijke toezichthouders en de meest betrokken departementen aan de inrichting van een nieuw samenwerkingsplatform bij het Landelijk Operationeel Team Corona (LOT-C). Het landelijke samenwerkingsplatform zal daarbij – met respect voor de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de verschillende partijen – een gecoördineerde inzet op het regionale niveau voorbereiden om snel te kunnen optreden bij een uitbraak in een bedrijf of een sector, zoals recent bij slachterijen en zoals verzocht in motie Smeulders en Bromet.
Deelt u de mening dat er in dit geval sprake is van het niet naleven van de coronamaatregelen en dat daarom tot sluiting moet worden overgegaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is er overleg geweest met de Veiligheidsregio over het al dan niet sluiten van de vestiging van Vion in Boxtel? Zo ja, wat was de uitkomst van dit overleg? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de conclusie van Vion dat de werkvloer veilig is, terwijl zich nog steeds dagelijks besmette mensen melden? Wat gaat er gebeuren als blijkt dat de maatregelen van Vion niet het gewenste effect hebben?
Zoals aangegeven in antwoorden op de vragen van de leden Moorlag en Gijs van Dijk (2020Z11462) maakt de health check aan de poort deel uit van een breed scala aan maatregelen die Vion in overleg met de GGD en de veiligheidsregio Brabant Noord heeft genomen om besmetting van medewerkers binnen het bedrijf te voorkomen. Medewerkers die bij de health check aan de poort klachten blijken te hebben worden in de teststraat door de GGD getest op besmetting met het coronavirus. Deze medewerkers gaan dus niet aan het werk en betreden het bedrijf ook niet. De uitvoering van maatregelen wordt nauwgezet gemonitord door de veiligheidsregio.
De voorzitter van de veiligheidsregio kan verdere maatregelen treffen als daar aanleiding toe is. Ik heb op dit moment geen signalen dat genomen maatregelen niet effectief zouden zijn.
De reactie van het kabinet op het ‘Draaiboek triage op basis van niet medische overwegingen voor IC-opname ten tijde van fase 3 in de COVID-19 pandemie’ |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u toelichten waarom de Minister voor Medische Zorg de brief aan de Tweede Kamer van 16 juni 2020 «Draaiboek triage op basis van niet medische overwegingen voor IC-opname ten tijde van fase 3 in de COVID-19 pandemie»1 heeft ondertekend?
Het Draaiboek betreft de triage voor IC-zorg ten tijde van COVID-19 pandemie. Aangezien het gaat om medisch specialistische zorg valt het in de portefeuille van de Minister voor Medische Zorg. Daarom heeft mijn voorganger de brief ondertekend.
Kunt u bevestigen dat de brieven van 7 april 20202 en 19 mei 20203, waarin het vraagstuk van triage op basis van niet medische overwegingen voor IC-opname ten tijde van fase 3 in de COVID-19 pandemie in beide ter sprake kwam, slechts ondertekend waren door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en niet door de Minister voor Medische Zorg?
Ja dat klopt. Genoemde brieven schetsen de actuele stand van zaken met betrekking tot de uitbraak van COVID-19 en zijn derhalve door de Minister van VWS ondertekend. Deze brieven zijn mede namens de Minister voor Medische Zorg verzonden.
Kunt u bevestigen dat de vraagstukken die besproken worden in het «Draaiboek triage op basis van niet medische overwegingen voor IC-opname ten tijde van fase 3 in de COVID-19 pandemie» (hierna het draaiboek), alsmede de daarmee samenhangende criteria «niet medisch» zijn en dat het derhalve een (medisch) ethisch vraagstuk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, met medische ethiek in zijn portefeuille, bereid om in het vervolg de brieven aangaande het draaiboek zelf te ondertekenen?
Het betreft hier onder andere een (medisch) ethisch vraagstuk omdat het de vraag is of deze «niet medische» criteria leiden tot een rechtvaardige selectie tussen patiënten met in medisch opzicht gelijkwaardige kans op overleven. Bij triage op basis van «niet medische» criteria spelen ook andere dan ethische overwegingen een rol. Het betreft hier triage bij het verlenen van medische zorg in geval van absolute schaarste op de IC en daarmee valt het draaiboek in de portefeuille van de Minister voor Medische Zorg. Ethische overwegingen spelen altijd in de (medische) zorg een rol en horen niet exclusief bij de portefeuille «medische ethiek» thuis. Het is daarom ook niet vanzelfsprekend dat de Minister van VWS altijd zelf moet ondertekenen als ethische overwegingen aan de orde zijn. Uiteraard spreekt het kabinet met één mond en heeft de benodigde afstemming plaatsgevonden.
Kunt u toelichten op welke wijze het kabinet uitvoering heeft gegeven aan het door het Centrum van Ethiek en Gezondheid uitgegeven rapport «Rechtvaardige selectie bij een pandemie», met name kijkend naar de aanbeveling dat het «van groot belang om een protocol klaar te hebben liggen waarin ethische afwegingen voor rechtvaardige selectie van patiënten expliciet worden genoemd»?4
Het signalement «Rechtvaardige selectie bij een pandemie» van het Centrum voor Ethiek en Gezondheid (CEG) is in 2012 aan de Minister van VWS aangeboden naar aanleiding van de Mexicaanse griep die in 2009 een pandemie dreigde te worden. Het signalement beoogde de «ethische discussie onder beleidsmakers, bestuurders van ziekenhuizen, beroepsgroepen, zorgprofessionals en burgers te verhelderen en te stimuleren door een handvat te bieden voor de ethische onderbouwing van selectie van patiënten van een grieppandemie.»5 Het kabinet heeft destijds geen uitvoering gegeven aan het signalement, omdat de urgentie niet meer aanwezig was. Het kabinet hoefde ook geen reactie hierop te geven omdat het een ongevraagd signalement was. Nu heeft het signalement als een handreiking bij het opstellen van dit draaiboek gediend, waarbij de eerste ervaringen van deze COVID-19 pandemie toegepast konden worden. Het initiatief op landelijk niveau is genomen door de beroepsorganisaties De Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) en de Federatie Medisch Specialisten (FMS).
Kunt u schematisch weergeven hoe dit draaiboek precies tot stand is gekomen? Wilt u daarbij ingaan op de vraag wanneer door welke organisaties opdracht is gegeven/initiatief is genomen tot het schrijven hiervan en wanneer precies gesprekken hebben plaatsgevonden tussen de Federatie Medisch Specialisten (FMS) en de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) enerzijds en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en/of het Ministerie van VWS anderzijds? Deelt u de mening dat uw brief, de begeleidende brief van de FMS en de KNMG en het draaiboek zelf (onder kopje 1.2 Verantwoording) een diffuus beeld schetsen van hoe het draaiboek precies tot stand is gekomen?
Bijgevoegd is een schematische weergave van de belangrijkste stappen bij de totstandkoming van het draaiboek, waarbij is aangegeven wie opdracht heeft gegeven of initiatief heeft genomen tot het opstellen ervan en wanneer de diverse gesprekken hebben plaatsgevonden. Ook is in dit schema aangegeven wanneer de gesprekken met de maatschappelijke organisaties hebben plaatsgevonden. Het gaat daarbij om een zeer brede groep maatschappelijke organisaties. Uiteraard staat het andere maatschappelijke organisaties vrij om aan het brede debat over het draaiboek deel te nemen.
maart 2020
Eerste informele contacten: behoefte van FMS aan handvat bij code zwart
FMS en KNMG hebben een gezamenlijke werkgroep gestart
Inspecteur-generaal voor de Gezondheidzorg (IG) met vz KNMG en vz FMS
woensdag 1 april 2020
Eerste concept Draaiboek
FMS en KNMG
zaterdag 4 april 2020
Brief met reactie op eerste concept, verzoek om gesprekken te gaan voeren
IGJ aan FMS en KNMG
maandag 6 april 2020
Conference call inzake protocol
Minister MZS, vz KNMG en IG
van 7 tot 14 april 2020
Gesprekken met belanghebbenden
vz KNMG met: de bestuurders van ActiZ, ANBO, KBO-PCOB. LHV, NFU, NHG, NOOM, NVAVG, NVZ, Patiëntenfederatie Nederland, V&VN, Verenso en VGN.
woensdag 8 april 2020
Telefoongesprek draaiboek, leeftijdscriterium
Minister MZS, vz KNMG
dinsdag 14 april 2020
Conference call draaiboek, code zwart
Minister MZS, vz KNMG, IG
vrijdag 17 april 2020
Eindverslag gesprekken belanghebbende organisaties
KNMG aan IGJ
vrijdag 1 mei 2020
Formele ontvangstbevestiging IGJ op eindverslag gesprekken KNMG
IGJ aan KNMG
zondag 3 mei 2020
Aanvullende tekstuele opmerkingen eerste concept Draaiboek
IGJ aan FMS
maandag 4 mei 2020
Gesprekken Minister, IG, KNMG met ouderenbonden
Minister MZS, vz KNMG, IG, vz ANBO, vz KBO-PCOB, vz NOOM
maandag 11 mei 2020
Tweede concept-Draaiboek
FMS en KNMG
maandag 11 mei 2020
Conference call
Minister MZS, vz KNMG
maandag 18 mei 2020
Conference call
Minister MZS, vz KNMG
donderdag 28 mei 2020
Reactie IGJ tweede concept
IGJ aan FMS en KNMG
dinsdag 2 juni 2020
Gesprek inzake publicatie Draaiboek
Minister MZS, vz KNMG en vz FMS
maandag 8 juni 2020
Derde concept Draaiboek
FMS en KNMG
woensdag 10 juni 2020
Gesprek inzake publicatie Draaiboek
Minister MZS, vz KNMG en vz FMS
maandag 15 juni 2020
Reactie IGJ derde concept
IGJ aan FMS en KNMG
dinsdag 16 juni 2020
Derde concept openbaar
FMS en KNMG
Wanneer vonden de gesprekken met de zeer brede groep maatschappelijke organisaties in het kader van de consultatie plaats? Zijn er volgens u maatschappelijke organisaties die niet geconsulteerd zijn, maar die wel geconsulteerd hadden moeten worden? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat gezien het feit dat ook is gesproken met diverse hoogleraren (medische) ethiek en filosofie, dit draaiboek tot stand is gekomen in een uitermate zorgvuldig proces waarbij verschillende invalshoeken meegenomen zijn?
Ja, die mening deel ik waarbij het nu zaak is, zoals de KNMG en FMS ook zelf aangeven, het draaiboek te beoordelen op uitvoerbaarheid en toetsbaarheid en het maatschappelijk draagvlak te onderzoeken.
Hoe kunt u enerzijds zeggen dat u «met belangstelling de uitkomsten van dialogen afwacht» maar anderzijds wel direct bij het verschijnen van het draaiboek stelt dat u zich niet kunt vinden in sommige onderdelen?
Ik vind het belangrijk dat het draaiboek berust op een breed maatschappelijk draagvlak. Ook vind ik van belang dat het draaiboek en de daarin gehanteerde criteria voor triage en de organisatie van triage in de ziekenhuizen uitvoerbaar is. Daarom wacht ik met belangstelling de uitkomsten van de dialogen af. Dat laat onverlet dat een criterium uitsluitend op basis van leeftijd naar het oordeel van het kabinet in strijd is met het algemene discriminatieverbod, waaronder ook het verbod op discriminatie op basis van leeftijd valt. Ik wil daarom geen twijfel laten bestaan over het standpunt dat het hanteren van een harde leeftijdsgrens, al dan niet via een indeling in leeftijdscohorten, door het kabinet niet geaccepteerd zal worden. Dit geldt overigens ook voor andere non-discriminatiegronden.
Hoe rijmt u deze uitspraak over de komende (maatschappelijke) dialoog over dit draaiboek en de uitkomst hiervan, met de door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport gedane uitspraken tijdens het plenaire debat over de wijziging van de Embryowet in verband met de aanpassing van het verbod op geslachtskeuze en gebruik van geslachtscellen en embryo's ten behoeve van kwaliteitsbewaking5 dat: «waarvan ik vind dat ik als vertegenwoordiger van het kabinet, dat zich heeft te verhouden tot de uitkomst, niet op voorhand die maatschappelijke dialoog op slot moet zetten door al te stellig te zeggen dat we ofwel linksaf ofwel rechtsaf moeten»?6
In het regeerakkoord heeft het kabinet de opdracht meegekregen om bij beleidswijzigingen op medisch-ethisch terrein een toetsingskader met drie vragen te hanteren. Wat is de medisch-wetenschappelijke noodzaak, hoe staat het met de medisch-ethische reflectie en is er sprake geweest van voldoende maatschappelijke dialoog en politieke bezinning? Bij beleidsvraagstukken die om een antwoord vragen, past het kabinet het toetsingskader toe. Zoals de Minister van VWS meermaals heeft aangegeven, past het het kabinet om daarbij terughoudend te zijn bij de positiebepaling. Uiteraard heeft het kabinet zich vervolgens wel te verhouden tot de uitkomsten van de maatschappelijke dialoog en dat is het moment voor het opmaken van de balans en het bepalen van de positie.
In dit geval gaat het om triagecriteria in de ziekenhuizen, en meer specifiek op de IC’s. Dit is dus geen vraagstuk voor het kabinet, maar voor professionals. Ik juich toe dat men hierover de maatschappelijke dialoog zoekt. Ik meen dat het in dit geval dan ook aanvaardbaar is dat de politiek zich mengt in dit debat. Het gaat hier anders dan in het aangehaalde voorbeeld niet om wetgeving of beleid, maar om een beroepsrichtlijn. Inbreng nu tijdens deze fase van maatschappelijke dialoog is dan ook de geëigende route voor het geluid vanuit de politiek en even zo waardevol als vanuit andere maatschappelijke geledingen.
Ik kan een onderscheid uitsluitend op basis van leeftijd niet ondersteunen. Natuurlijk speelt leeftijd ook een rol als de afweging op medisch inhoudelijke gronden wordt gemaakt. Leeftijd is een relevante factor bij de medisch inhoudelijke afweging wie de beste kansen heeft na opname op een IC. Maar voor mij, voor dit kabinet, is elk leven gelijkwaardig en als een oudere patiënt op medische gronden even veel kansen op overleven heeft als een jongere patiënt, kan hem of haar geen aanspraak op levensreddende zorg worden ontzegd, enkel en alleen op basis van leeftijd. Ik voel mij in dit standpunt gesteund door uw Kamer zoals in eerdere debatten naar voren is gekomen.8
Kunt u, gegeven het feit dat u dus delen van het draaiboek afwijst, aangeven wat uw alternatief is voor de afgewezen delen? Kunt u daarbij aangeven of u deze alternatieven ook aan een eenzelfde grondig procedure, doelend op de brede maatschappelijke consultatie en advisering door hoogleraren, heeft onderworpen als het draaiboek? Kunt u tevens ingaan op de ethische overwegingen van het door u aangedragen alternatief?
Ik wijs alleen het selecteren enkel op basis van leeftijd op voorhand af. Het alternatief voor het leeftijdscriterium is het «first come, first serve» criterium. Dit betekent dat patiënten in aanmerking komen voor behandeling op volgorde van binnenkomst. Ook aan dit criterium kleven nadelen, hetgeen nog sterker geldt voor het alternatief: loting, maar alles afwegend geeft het kabinet op basis van de huidige inzichten de voorkeur aan het «first come, first serve» criterium. Voor de onderbouwing baseert het kabinet zich op dezelfde principes die leidend zijn voor het draaiboek: het principe dat ieder mens gelijkwaardig is; het uitgangspunt dat we zoveel mogelijk levens willen redden; rechtvaardigheid: gelijken gelijk, en ongelijken ongelijk behandelen.
Kunt u toelichten hoe in de door u aangedragen landen, België, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk, getrieerd wordt op basis van «niet-medische overwegingen» en hoe dit bepaald is in hun equivalent van het draaiboek?
In de genoemde landen hebben nationale beroepsgroepen (artsenorganisaties of vereniging van intensivisten), ethiekraden en adviesorganen een handreiking of document opgesteld in verband met de COVID-19 pandemie met ethische uitgangspunten of adviezen gericht op artsen en ziekenhuizen om een richtlijn op te stellen om te kunnen bepalen welke patiënt voorrang krijgt bij absolute schaarste op de IC. Geen van de landen lijkt nog een nationaal, overkoepelend document te hebben dat vergelijkbaar is met het Nederlandse draaiboek. De betreffende landen vinden ook niet dat de overheid dat moet doen, maar dat het aan artsen/artsenorganisaties/ziekenhuizen is om de keuze te maken. Alle drie landen vinden dat leeftijd op zichzelf niet als selectiecriterium gehanteerd mag worden, omdat iedereen een gelijke kans op toegang tot de zorg heeft en er geen onderscheid gemaakt mag worden op basis van leeftijd omdat dit discriminatie is. Evenals in Nederland speelt leeftijd wel indirect mee vanwege een vaak slechtere gezondheidstoestand (frailty, comorbiditeit) van ouderen. Twee landen pleiten voor «first come, first served» als onderscheidend criterium als medische criteria geen uitsluitsel geven (Verenigd Koninkrijk en België) en Duitsland pleit voor uniforme criteria, maar heeft die nog niet. Het is ons niet bekend in hoeverre in deze landen er ook daadwerkelijk getrieerd is op «niet-medische» overwegingen.
Kunt u aangeven wat uw rol is in de komende dialogen?
De komende maanden zullen de FMS en de KNMG een aantal overleggen organiseren waarin de leden van de adviesgroep van hoogleraren medische ethiek en filosofie, de ethici van de KNMG en de werkgroep van medisch specialisten die het Draaiboek heeft opgesteld in gesprek gaan met medisch specialisten, ziekenhuisbestuurders en (IC-) verpleegkundigen. Het streven is dit proces in het najaar 2020 af te ronden. De Minister heeft bij die overleggen geen rol. Daarnaast zal het maatschappelijk debat worden gevoerd.
Kunt u toelichten wat precies uw rol is bij het uiteindelijk vaststellen van het draaiboek? Dient deze in wet- of regelgeving opgenomen te worden?
Zorgaanbieders zijn op grond van de Wet kwaliteit, klachten, en geschillen in de zorg verplicht om goede zorg te leveren. Wat onder goede zorg moet worden verstaan, wordt onder meer ingevuld via de professionele standaard. De professionele standaard bepaalt de wijze van werken van zorgverleners en is de facto het geheel van private normen en regels, medisch wetenschappelijke inzichten en ervaringen die invulling geven aan het professioneel handelen van zorgverleners of zorgaanbieders. Onderdelen van de professionele standaard worden in beginsel opgesteld door de professionals zelf. De beroepsgroepen hebben een vergaande autonomie om zelf te bepalen hoe gehandeld moet worden. Onderdelen van de professionele standaard zijn vormvrij en er is geen procedure voorgeschreven. Er vindt dus in beginsel ook geen toetsing van overheidswege plaats.
Het draaiboek «triage op basis van niet-medische overwegingen voor IC-opname ten tijde van fase 3 in de COVID-19 pandemie» is onderdeel van de professionele standaard. Onderdelen van de professionele standaard zoals het draaiboek hoeven niet expliciet in wet- of regelgeving opgenomen te worden, omdat zij doorwerken via de verplichting om goede zorg te verlenen.
Bij het draaiboek, voor zover het gaat om het onderdeel «triage in het geval van fase 3, stap C», is echter sprake van een dusdanig maatschappelijk gevoelig onderwerp dat buiten de normale grenzen ligt van het professioneel handelen van zorgverleners, dat politieke en maatschappelijke discussie hierover gerechtvaardigd is. Ik acht het dan ook van belang dat over dit onderwerp een breed gesprek plaatsvindt.
Voor mij, voor dit kabinet, is elk leven gelijkwaardig en als een oudere patiënt op medische gronden een gelijkwaardige kans op overleven heeft als een jongere patiënt, kan hem of haar geen aanspraak op levensreddende zorg worden ontzegd, enkel en alleen op basis van leeftijd. Daarbij speelt dat de huidige versie van het draaiboek in de ogen van het kabinet niet in overeenstemming is met het algemene discriminatieverbod, waaronder ook het verbod op discriminatie op basis van leeftijd valt.10 Ik wacht de brede maatschappelijke discussie nu af, maar zo nodig zal in wet- of regelgeving het algemene discriminatieverbod worden verduidelijkt.
Kunt u toelichten wat u precies bedoelt met «zo nodig zal dit standpunt met regelgeving worden bekrachtigd»?7
Zie antwoord vraag 13.
Deelt u de mening van de makers van het draaiboek dat het niet-selecteren ook tot ongewenste effecten zal leiden? Hoe zou in een hypothetisch scenario waarin op korte termijn overgegaan zou moeten worden tot fase 3, triage plaatsvinden bij het ontbreken van een definitief draaiboek?
Ook in fase 3, stap C zal triage moeten plaatsvinden wie wel en niet in aanmerking komt voor de IC-zorg. Geen duidelijkheid over de selectiecriteria leidt tot onzekerheid en de angst voor willekeur. Ieder criterium heeft in die uiterste situatie ongewenste effecten, vandaar dat alle aandacht erop gericht is die situatie te voorkomen. Zoals in antwoord op voorgaande vragen al is aangegeven, is het draaiboek al onderdeel van de professionele standaard. De IGJ heeft partijen laten weten dat het noodzakelijk is dat er een brede discussie over het draaiboek plaatsvindt. Pas na die brede discussie zal de IGJ naar partijen bevestigen of zij het (al dan niet aangepaste) draaiboek betrekt bij haar toezicht. De bevestiging van de veldnorm door de IGJ moet zekerheid geven aan zowel zorgverleners als de samenleving hoe er getrieerd gaat worden en op basis van welke norm de IGJ toezicht zal houden. De brede discussie en consultatie van de achterban vinden nu plaats. De FMS en de KNMG verwachten dit traject in het najaar af te ronden. De IGJ houdt vinger aan de pols bij de ontwikkeling van de beschikbare IC-capaciteit en zal zo nodig bevorderen dat het consultatietraject eerder wordt afgerond om te borgen dat er tijdig zekerheid is.
Wanneer dient het draaiboek volgens u definitief te zijn? Deelt u de mening dat dit voor het einde van het zomerreces gereed dient te zijn?
Zie antwoord vraag 15.
Kunt u deze vragen apart beantwoorden?
Zie de beantwoording hierboven.
Corona onder het personeel van het vleesbedrijf Vion in Boxtel |
|
Gijs van Dijk (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «GGD: 24 nieuwe gevallen onder personeel slachthuis Boxtel»?1
Ja.
Deelt u de mening dat, gezien het feit dat twee weken geleden al bleek dat een op de zes medewerkers van Vion in Boxtel besmet was en dat nu opnieuw blijkt, nog niet duidelijk is dat de maatregelen om het virus terug te dringen effectief zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Toen er een paar weken geleden besmettingen werden geconstateerd bij Vion in Boxtel betrof het medewerkers die aan het werk waren in het bedrijf. De nieuwe gevallen, waar het artikel over spreekt, betreft medewerkers die bij de health check aan de poort klachten bleken te hebben. Zij zijn in de teststraat door de GGD getest op besmetting met het coronavirus. Deze medewerkers zijn dus niet aan het werk gegaan en hebben het bedrijf ook niet betreden. De health check aan de poort maakt deel uit van een breed scala aan maatregelen die Vion in overleg met de GGD en de veiligheidsregio Brabant Noord heeft genomen om besmetting van medewerkers binnen het bedrijf te voorkomen. Een andere maatregel die genomen is betreft het vervoer van medewerkers; er wordt anderhalve meter afstand aangehouden bij het vervoer. Daarnaast zorgt Vion voor voorlichting en informatie in eigen taal over het coronavirus en de richtlijnen van het RIVM. De uitvoering van maatregelen wordt nauwgezet gemonitord door de veiligheidsregio.
Kijken bij Vion behalve deskundigen van de GGD nog instanties mee die moeten zorgen voor veiligheid op de werkvloer? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Op grond van de Arbeidsomstandighedenwet dient de werkgever arbodeskundigen in te schakelen wanneer dat nodig is.
De Inspectie SZW houdt toezicht op de Arbeidsomstandighedenwet. Dat doet zij risicogericht. Klachten en signalen spelen daarbij een belangrijke rol. Dit kan bijvoorbeeld leiden tot een inspectie ter plekke. Op grond van de arbeidsomstandighedenwetgeving kan de Inspectie SZW handhavend optreden om naleving van een gezonde veilige werkplek te realiseren. Dit kan dus ook indien sprake is van een ongezonde/onveilige situaties als gevolg van het risico op besmetting met corona.
De Inspectie SZW zal de komende tijd extra inzetten op inspecties bij slachthuizen. De NVWA en de Inspectie SZW werken nauw samen bij de aanpak van de problematiek rondom eerlijk, veilig en gezond werk in slachthuizen. Er zijn o.a. gezamenlijk afgestemde inspecties tussen de NVWA en de Inspectie SZW. Ook wordt samengewerkt met de veiligheidsregio’s en de GGD-en. Over individuele bedrijven doet de Inspectie SZW geen uitspraken.
Houdt de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) in het kader van naleving van de Arbeidsomstandighedenwet ter bevordering van veilige en gezonde werkomstandigheden in het kader van de besmettingen toezicht op Vion? Zo ja, waar blijkt dat uit en wat is de stand van zaken daarvan? Zo nee, waarom heeft de Inspectie SZW in deze geen rol?
Zie antwoord vraag 3.
Kent de Inspectie SZW ook signalen dat «uitzendpersoneel bang is om zich ziek te melden» en dat daardoor besmette mensen mogelijk doorwerken zonder dat het wordt opgemerkt? Zo ja, waar bestaan die signalen uit en wat doet de Inspectie daar mee? Zo nee, kan de Inspectie dan onderzoeken of er reden is om aan te nemen dat besmette uitzendwerkers zich niet ziekmelden?
Ja, de Inspectie SZW heeft enkele signalen ontvangen dat medewerkers van uitzendbureaus bang zijn zich ziek te melden of dat ze ondanks ziekteverschijnselen toch geacht worden door te werken. Deze signalen zijn opgepakt en sinds kort inspecteert de Inspectie SZW weer ter plaatse als daar aanleiding voor is.
Op grond van welke overwegingen sloot de Veiligheidsregio Noordoost-Gelderland eerder een slachterij van Vion in Apeldoorn en op grond van welke overwegingen laat de desbetreffende veiligheidsregio de slachterij van Vion in Boxtel open?
De voorzitter van de veiligheidsregio Noord- en Oost Gelderland heeft mij laten weten dat de uitgangen van de locatie van Vion in Apeldoorn tijdelijk zijn afgesloten op 27 mei 2020. Aanleiding hiertoe was enerzijds een controle van de politie om 5.00 uur waarbij geconstateerd is dat het vervoer van werknemers richting de locatie van Vion in Apeldoorn niet conform de RIVM-richtlijnen was geregeld.
Anderzijds speelde de sluiting van de locatie van Vion in Groenlo. De veiligheidsregio wilde er zeker van zijn dat er geen medewerkers van de locatie in Groenlo aan het werk waren in Apeldoorn, terwijl zij thuis in quarantaine zouden moeten zitten.
De voorzitter van de veiligheidsregio Brabant Noord heeft mij laten weten dat het productieproces in Boxtel tijdelijk heeft stilgelegen. Die periode is benut om te komen tot een breed scala aan intensieve maatregelen. Het bedrijf heeft daar snel en adequaat in geacteerd en de adviezen van de GGD opgevolgd. De maatregelen variëren van desinfectie in de koude ruimten in het bedrijf en aan health checks bij de poort (en bij klachten naar teststraat en eventueel bron- en contactonderzoek), tot aan maatregelen bij het vervoer van medewerkers en extra voorlichting naar de medewerkers. Op 2 juni 2020 is het productieproces met aanpassingen hervat.
Deelt u de mening dat nu nog altijd niet duidelijk is waarom slachterijpersoneel relatief vaak corona krijgt en niet duidelijk is of getroffen maatregelen effectief zijn? en dat het belang van de gezondheid van medewerkers boven het bedrijfsbelang van Vion zou moeten staan? Zo ja, hoe wordt dit gewaarborgd? Zo nee, waarom niet?
Nog niet alle vragen over waarom medewerkers in slachthuizen relatief vaak besmet raken met het coronavirus zijn beantwoord. Er worden hier twee mogelijke oorzaken voor genoemd, namelijk het werken in koude ruimtes en de woon- en vervoerssituatie van de arbeidsmigranten. De Minister van VWS heeft het RIVM gevraagd hier nader onderzoek naar te doen. Vion zelf heeft, in samenwerking met het RIVM, EUR en IRAS, onderzoek laten doen in de slachterij in Boxtel.
Welke (handhavings)acties en interventies hebben toezichthoudende instanties, zoals de Inspectie SZW, de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit en de Veiligheidsregio tot dusverre gepleegd en welke gaan zij nog plegen bij Vion te Boxtel en welke acties en interventies zijn tot dusverre gepleegd bij andere slachterijen en welke worden nog gepleegd?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 heeft de veiligheidsregio Brabant Noord een breed scala aan intensieve maatregelen genomen. De veiligheidsregio monitort het nakomen van de maatregelen nauwgezet. Vion heeft alle genomen maatregelen voor Boxtel daarnaast ook integraal geïmplementeerd in al hun Nederlandse vestigingen.
De Inspectie SZW houdt toezicht op de naleving van de arbeidsomstandighedenwet en kan handhavend optreden. Daarnaast geeft de Inspectie SZW zo spoedig mogelijk gehoor aan klachten en signalen. Dit kan bijvoorbeeld door het uitvoeren van een inspectie ter plekke. Zoals aangegeven in antwoorden op vragen van de leden Jasper van Dijk en Futselaar (2020Z09265) is de Inspectie SZW op 8 juni 2020 gestart met het project «inspecties slachterijen – corona» en worden er inspecties uitgevoerd in een aantal voorgeselecteerde slachthuizen, zowel roodvlees als pluimvee.
De NVWA houdt toezicht op naleving van regelgeving op het gebied van dierenwelzijn en van voedselveiligheid. Sinds het begin van de crisis heeft de NVWA schriftelijk aan de slachthuizen kenbaar gemaakt wat er nodig is voor een veilige werkomgeving voor haar toezichthouders en de officiële assistenten van KDS. Vrijwel dagelijks is er contact tussen de NVWA en de slachterijen. Incidentele afwijkingen van de bedrijfsprotocollen worden besproken waarna slachthuizen het verzoek krijgen eventuele noodzakelijke aanvullingen daarop te doen, zo ook in Boxtel. Verder heeft de NVWA, zoals aangegeven in antwoorden op vragen van het lid Ouwehand (Kamerstuk 2020Z08000), in een brief van 23 maart 2020 aan slachterijen opgeroepen tot het opstellen van protocollen waarin is opgenomen hoe bedrijven ervoor zorgen dat de RIVM-richtlijnen worden nageleefd. Per brief van 23 mei 2020 heeft de NVWA samen met de Inspectie SZW slachterijen nogmaals opgeroepen om het werk conform de RIVM-richtlijnen uit te voeren. Daar waar ondanks de door de slachterijen genomen maatregelen niet conform de RIVM-richtlijnen kan worden gewerkt, heeft de NVWA de mogelijkheid om het slachtproces per direct te stoppen, totdat aan deze onveilige situatie een einde is gekomen en bedrijven er werk van hebben gemaakt om de naleving van de RIVM-richtlijnen beter te implementeren. Dit heeft er de afgelopen drie maanden toe geleid dat de NVWA haar werkzaamheden op vier slachthuizen tijdelijk heeft opgeschort. Dit was niet het geval in Boxtel. Wel heeft de NVWA opdracht gegeven aan het bedrijf om zorg te dragen voor het toezicht op naleving van RIVM-maatregelen ten opzichte van de medewerkers van NVWA en KDS en de handhaving daarvan. Het gaat daarbij om de sociale ruimtes en routing van en naar de werkplekken (kantoor of keurbordes). Vion heef hier gehoor aan gegeven.
De Minister van LNV heeft uw Kamer op 1 juli geïnformeerd over de uitvoering van de op 23 juni jl. aangenomen motie van het lid De Groot om alles in het werk te stellen om slachthuizen (financiële) verantwoordelijkheid te laten nemen voor een mogelijke vermindering van slachtcapaciteit2, over de motie van het lid Ouwehand om vanuit het oogpunt van de volksgezondheid landelijk de regie te nemen bij het tegengaan van de verdere verspreiding van het coronavirus in de vleesindustrie3 en over de motie van het lid Ouwehand om per direct slachthuizen op te dragen de slachtsnelheid te verlagen4.
Het bericht ‘Minister legt lek infectieradar bij ontwikkelaar, bedrijf reageert verbaasd’ |
|
Hayke Veldman (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Minister legt lek infectieradar bij ontwikkelaar, bedrijf reageert verbaasd»?1
Ja.
Kunt u aangeven welke veiligheidsrisico’s nog meer aan het licht zijn gekomen tijdens de veiligheidscheck bij het ontwikkelen van de site?
Het RIVM heeft – conform de standaard aanpak bij het RIVM voor informatiebeveiliging en risicomanagement – een quickscan uitgevoerd voor het bepalen van de maatregelen vanuit de Baseline Informatiebeveiliging Overheid / BIO (voorheen Baseline Informatiebeveiliging Rijk / BIR).
Formdesk betreft een zogenaamde SAAS-oplossing (Software As A Service). Hierbij draait de omgeving bij de leverancier en zorgt de leverancier voor het beheer van de omgeving en de ontwikkeling van de software. Het RIVM gebruikt Formdesk voor het online ontwerpen van formulieren, bijvoorbeeld aanvraagformulieren, registratieformulieren, bestelformulieren en enquêteformulieren.
Zoals gebruikelijk bij het gebruik van een SAAS-oplossing heeft het RIVM een risicoanalyse gemaakt en een pentest uitgevoerd. Voor het gebruik van de Formdesk-oplossing voor de Infectieradar is daarnaast ook een Privacy Impact Assessment (PIA) uitgevoerd.
Bij deze analyses zijn – naast het risico op het ontstaan van een datalek – meerdere veiligheidsrisico’s onderkend, namelijk risico’s op:
Op alle genoemde risico’s zijn door het RIVM (organisatorische of technische) maatregelen genomen.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van Formdesk dat de kwetsbaarheid niet eerder aan het licht is gekomen en ook niet aan Formdesk teruggekoppeld is?
Het RIVM heeft voor ingebruikname van de Infectieradar (op 25 maart) contact gehad met de leverancier van Formdesk over het oplossen van het risico op mogelijk misbruik van de URL-gegevens dat bij de risico-analyse van het RIVM geconstateerd was. De leverancier heeft vervolgens aangegeven hoe RIVM dit risico kon vermijden. RIVM heeft de maatregelen genomen die Formdesk heeft geadviseerd.
De feitelijke rolverdeling tussen RIVM en Formdesk wijkt af van hetgeen ik op 9 juni jl. heb gemeld. Toen heb ik, op basis van informatie van het RIVM, gemeld dat Formdesk de maatregel moest doorvoeren. Bij nader onderzoek is gebleken dat, zoals hierboven beschreven, het RIVM de maatregel heeft doorgevoerd die Formdesk heeft geadviseerd.
Op 6 juni bleek dat het risico op manipulatie van URL zich op een andere plek in de Formdesk software had voorgedaan. Dit was niet in de eerste risico-analyse naar voren gekomen, en de door Formdesk voorgestelde maatregelen die het RIVM heeft doorgevoerd, waren daarmee geen oplossing voor dit probleem. Achteraf gezien concludeert het RIVM dat dit probleem op 25 maart opgemerkt had kunnen worden indien ná implementatie van de door de leverancier van Formdesk geadviseerde maatregel en vóór het online plaatsen van Infectieradar een extra test op dit risico was uitgevoerd.
Kunt u uw uitspraak uit het artikel, dat Formdesk op de hoogte was van het lek, onderbouwen?
Ik heb aangegeven dat de leverancier van Formdesk op de hoogte was van het risico dat uit de risico-analyse van het RIVM naar voren is gekomen. Dit risico is door het RIVM en de leverancier van Formdesk besproken naar aanleiding van de uitgevoerde risico-analyse. De leverancier van Formdesk heeft RIVM aangegeven hoe dit risico vermeden kon worden. RIVM heeft de maatregelen genomen die Formdesk heeft geadviseerd. Achteraf is gebleken is dat elders in de software een kwetsbaarheid aanwezig was, en dat daardoor een daadwerkelijk lek is ontstaan.
Kunt u aangeven of er na de melding van het lek door de NOS contact is geweest met Formdesk? Zo ja, welke vervolgacties zijn er op basis van dit contact ondernomen?
RIVM heeft op 6 juni, na de melding van de NOS, onmiddellijk contact gezocht met de leverancier van Formdesk. Vervolgacties waren onder meer het offline halen van Infectieradar en andere toepassingen van Formdesk voor het RIVM. Vervolgens zijn RIVM en de leverancier een onderzoek gestart naar het datalek. De leverancier van Formdesk heeft op dezelfde dag middels een patch het datalek gedicht.
Kunt u toelichten van hoeveel deelnemers van de infectieradar het aanmeldformulier door andere mensen bekeken is dan henzelf? Kunt u aangeven welke vervolgacties er ondernomen worden voor die deelnemers?
De leverancier heeft het RIVM bevestigd dat niemand anders dan de journalist en de aan hen meldende beveiligingsexpert gegevens hebben geopend. Het ging om 49 aanmeldformulieren. Verder zijn de gegevens van de deelnemers van Infectieradar niet door anderen ingezien. Het RIVM heeft een melding gedaan bij de Autoriteit Persoonsgegevens van het datalek. Ook heeft het RIVM de deelnemers waarvan de gegevens zijn ingezien en alle overige deelnemers inmiddels geïnformeerd. De journalist die het lek meldde, heeft het RIVM laten weten dat de geopende formulieren niet zijn ingezien en zijn vernietigd. Zie ook: https://www.rivm.nl/nieuws/geen-misbruik-datalek-infectieradar.
Heeft het datalek in de infectieradar ook effect op alle Nederlanders boven de 18 jaar die hun keuze met het oog op het registreren in het nieuwe donorregister nog moeten maken? Met andere woorden: heeft dit datalek een negatief effect op de bereidheid van de mensen om zich te registreren?
Voor de goede orde, dit incident staat los van het Donorregister en de nieuwe donorwet. En dit datalek is onvergelijkbaar met het datalek dat zich bij het Donorregister heeft voorgedaan. Dat gezegd hebbende, is het natuurlijk voorstelbaar dat mensen door dit (nieuwe) incident minder vertrouwen krijgen in de overheid als beheerder van hun gegevens. Ik heb tot op heden echter geen signalen dat dit van significante betekenis is voor mensen om al dan niet hun keuze in te vullen in het Donorregister. Het aantal burgers dat een keuze heeft ingevuld in het Donorregister neemt nog steeds toe.
Kunt u aangeven hoe u het beschaamde vertrouwen van gebruikers gaat herstellen?
Het datalek in de infectieradar is bovenal zeer vervelend voor de deelnemers waarvan de gegevens door de NOS zijn ingezien. Zij zijn via een persoonlijke e-mail hierover geïnformeerd. Daarnaast is het ook vervelend voor het publieke vertrouwen in de infectieradar, wat een nuttig instrument is om verspreiding van infectie te volgen. Burgers mogen erop rekenen dat de overheid zorgvuldig met hun gegevens omgaat. Dit is onvoldoende gebeurd en dat betreurt het RIVM. Om een dergelijke situatie in de toekomst te voorkomen worden de RIVM Formdesk omgevingen pas vrijgegeven als er een extra pentest is uitgevoerd door een externe partij.
Welk verband ligt er tussen de infectieradar en de grotegriepmeting.nl? Is er contact geweest met de initiatiefnemers van de grotegriepmeting.nl en zo nee, waarom niet?
De Grote Griepmeting (GGM) is een onderzoek dat heeft gelopen van 2003 tot 2017. Vanaf de start in 2003 is er nauwe samenwerking geweest tussen GGM en het RIVM. De GGM heeft later deelgenomen aan het Europees samenwerkingsverband Influenzanet (georganiseerd door de ISI-foundation in Italië). Dit samenwerkingsverband heeft EU-gelden ontvangen voor de ontwikkeling van open-source software. De GGM werd daar destijds ook uit betaald voor haar bijdrage aan deze ontwikkelingen. De gegevens van de GGM zijn door het RIVM gebruikt voor de influenza surveillance en er zijn vele wetenschappelijke artikelen gepubliceerd met auteurs van de GGM en het RIVM. Helaas moest de GGM stoppen in 2017 vanwege gebrek aan middelen.
Door de uitbraak van COVID-19 ontstond bij het RIVM de noodzaak om weer informatie te krijgen over mogelijk aan COVID-19 gerelateerde klachten in de bevolking. Daarom werd de Infectieradar opgezet. Tijdens de voorbereiding daarvan heeft het RIVM contact gezocht met de initiatiefnemers van GGM. Helaas bleek een vruchtbare samenwerking niet mogelijk zonder grote investeringen. Het RIVM heeft toen besloten zonder deze samenwerking verder te gaan.
Het bericht 'Gommers ziet geen verschil tussen Efteling en kermis: ’Virus niet verspreiden’' |
|
Martijn van Helvert (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gommers ziet geen verschil tussen Efteling en kermis: «Virus niet verspreiden»»?1
Ja, dat ken ik.
Wat vindt u van de analyse van de voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Intensive Care, namelijk dat er geen verschil is tussen de kermis of Efteling, maar het erom gaat het virus niet aan elkaar te verspreiden en dat bij goede plannen kermisbezoek door families mogelijk moet zijn? Betrekt u deze analyse bij uw besluitvorming?
De versoepelingen zoals 24 juni jl zijn aangekondigd door het kabinet geven weer perspectief voor de branche. In dierentuinen, pretparken en andere buitenlocaties met doorstroom van bezoekers is 1,5 meter afstand de regel (locaties zorgen zelf voor naleving van deze regel). Er geldt geen maximumaantal personen. Dit is ook van toepassing op kermissen.
Bent u bekend met het pamflet van de vrouwelijke kermisexploitanten en het pleidooi van de Nederlandse kermisexploitanten voor duidelijkheid en perspectief? (H)erkent u de culturele en traditionele waarde van kermissen en deelt u onze zorg dat hun continuïteit als gevolg van de coronacrisis flink onder druk staat?
Ja, ik ben bekend met het pamflet van de vrouwelijke kermisexploitanten. Ik begrijp de zorg over de continuïteit van kermissen als gevolg van de coronacrisis. De versoepelingen zoals 24 juni jl zijn aangekondigd door het kabinet zullen weer voor perspectief zorgen bij de branche.
De culturele waarde van de kermis voor ons land is groot. Het belang blijkt onder andere uit de opname van de kermiscultuur in het Netwerk immaterieel erfgoed Nederland, zoals door het Kenniscentrum Immaterieel Erfgoed Nederland (KIEN) dat Netwerk en Inventaris immaterieel erfgoed coördineert, is vastgelegd. De rijksoverheid voert met Netwerk en Inventaris een van de verplichtingen van het UNESCO-verdrag inzake de Bescherming van Immaterieel Cultureel Erfgoed uit. Ook het KIEN heeft de impact van het Covid-19 virus op de immaterieel erfgoedsector geïnventariseerd.
Net als voor andere sectoren staan ook voor de kermissector de regelingen uit het Tweede Noodpakket open. Het kabinet heeft uw kamer over dit noodpakket op 20 mei jl per brief geïnformeerd.
Wat is de uitkomst van het gesprek van de evenementenbranche, waarbij ook een vertegenwoordiging van de kermissen aanwezig was, met de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister voor Medische Zorg op 10 juni jongstleden, waaraan de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat tijdens het AO Telecommunicatie op 11 juni jongstleden refereerde? Worden de kermissen meegenomen in de field labs(experimenten) waarover de Staatssecretaris sprak, om voor de verschillende typen evenementen te bezien welk perspectief er mogelijk is? Wordt de Kamer over de resultaten van deze field labsgeïnformeerd en op welke termijn?
Het was een open en constructief overleg waarbij de evenementensector breed vertegenwoordigd was. Zo ook de kermisbranche. Er is afgesproken dat de sector in kaart brengt wat de impact is van de beperkende maatregelen op hun verdienvermogen. Daarnaast hebben de vier bewindslieden steun uitgesproken voor het fieldlab van de sector. Hierin zullen belangrijke vraagstukken rondom gezondheidsrisico’s van binnen- en buiten events, logistieke vervoers/ bezoekers-stromen en de impact daarvan op openbare ruimtes onderzocht worden. Daarnaast zal gekeken worden hoe digitale technologie ingezet kan worden om de verdienmodellen rondom life bijeenkomsten te versterken. De resultaten hiervan kunnen gebruikt worden bij de verdere afweging rondom de Kabinetsmaatregelen die van toepassing zijn op de sector. Ik zal de Kamer hierover informeren.
Wanneer verwacht u, gegeven het signaal dat de kermissen en de Kamer deze week hebben afgegeven, de kermissen duidelijkheid te kunnen bieden over wat op korte en op middellange termijn wel/niet mogelijk is?
De versoepelingen zoals 24 juni jl zijn aangekondigd door het kabinet geven meer duidelijkheid aan de branche.