Het vrijkomen van kankerverwekkend chroom-6 bij werkzaamheden aan de Onyx-kolencentrale. |
|
Bart van Kent , Cem Laçin , Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat de kankerverwekkende stof chroom-6 is vrijgekomen bij onderhoud aan de Onyx-centrale op de Maasvlakte?1
Ja.
Hoeveel medewerkers van de centrale zijn blootgesteld aan deze kankerverwekkende stof?
Dat is mij niet bekend. Conform de arbeidsomstandighedenwetgeving is de werkgever verantwoordelijk voor het uitvoeren van blootstellingsbeoordelingen en het treffen van adequate beheersmaatregelen. In juli 2020 heeft Inspectie SZW een onaangekondigde controle gedaan bij het bedrijf. Daarbij is geconstateerd dat bij onderhoudswerkzaamheden in en aan de ketel chroom-6 vrijkwam. Tijdens de inspectie in juli 2020 is geconstateerd dat de medewerkers die deze werkzaamheden verrichtten adequate persoonlijke beschermingsmiddelen droegen. Inspectie SZW heeft niet geconstateerd dat er medewerkers zijn blootgesteld aan chroom-6, tegelijkertijd kan niet worden uitgesloten dat op enig moment medewerkers zijn blootgesteld.
De Inspectie constateerde eveneens dat medewerkers die buiten de ketel in het ketelhuis werkzaam waren, maar geen werkzaamheden aan chroom-6-houdende onderdelen uitvoerden, niet allemaal ademhalingsbescherming droegen. Dit was wel voorgeschreven door het bedrijf. Daarop heeft de Inspectie van het bedrijf geëist om te zorgen voor (nadere) instructie van het personeel en dat het bedrijf toezicht houdt opdat de door het bedrijf verplicht gestelde ademhalingsbescherming ook daadwerkelijk gedragen wordt.
De Inspectie trof in het ketelhuis buiten de ketel op diverse plaatsen (neergeslagen) stof aan dat afkomstig was van de ketel. Het bedrijf is door Inspectie SZW aangesproken om dit stof dagelijks op te ruimen, waarmee deze blootstellingsbron is weggenomen. Door het wegnemen van de bron in combinatie met het dragen van persoonlijke beschermingsmiddelen (en het toezicht daarop) zijn de werknemers voldoende beschermd tegen chroom-6.
Is bij eerdere inspecties chroom-6 aangetroffen? Zo ja, welke stappen zijn gezet om medewerkers te beschermen?
Vóór de hiervoor genoemde inspectie in juli 2020 is door de Inspectie SZW bij de Onyxkolencentrale geen chroom-6 aangetroffen. Naar aanleiding van de inspectie in juli 2020 heeft Inspectie SZW van het bedrijf geëist om binnen een dag het in het ketelhuis aangetroffen stof dat van de ketel afkomstig was, op te ruimen. Met deze maatregel werd een mogelijke bron voor blootstelling aan chroom-6 weggenomen. Vervolgens heeft Inspectie SZW geëist om beheersmaatregelen te nemen volgens de arbeidshygiënische strategie en tegelijkertijd is het bedrijf aangeschreven om de blootstelling aan chroom-6 nader te beoordelen. De Inspectie volgt de uitvoering hiervan op de voet.
Is er onafhankelijk onderzoek uitgevoerd naar de blootstelling aan chroom-6? Zo nee, gaat dat nog gebeuren? Is vastgesteld wie is blootgesteld aan chroom-6 en hoe lang? Zo nee, gaat dat nog onderzocht worden? Zijn ook andere giftige stoffen aangetroffen? Zo nee, wordt dat nog onderzocht?
Als onderdeel van de wettelijke verplichtingen moet de werkgever blootstellingsbeoordelingen uitvoeren ten aanzien van gevaarlijke stoffen (niet alleen chroom-6). Bedrijven laten zich daarbij vaak ondersteunen door gespecialiseerde adviesbureaus.
Het onaangekondigde inspectiebezoek door Inspectie SZW was specifiek gericht op blootstelling aan chroom-6. Er zijn geen constateringen gedaan ten aanzien van eventuele andere giftige stoffen.
Inspectie SZW heeft niet vastgesteld dat medewerkers zijn blootgesteld aan chroom-6, tegelijk kan niet worden uitgesloten dat dit op enig moment is gebeurd. De werkgever is verplicht een registratie bij te houden van werknemers die zijn blootgesteld aan stoffen zoals chroom-6.
Naar aanleiding van de inspectie is de Inspectie SZW van oordeel dat het bedrijf de blootstelling aan chroom-6 nader moet beoordelen en structureel meer zou kunnen en moeten doen. Dit moet binnen de arbeidshygiënische strategie ten aanzien van het voorkomen van blootstelling aan chroom-6 binnen het bedrijf. De Inspectie heeft het bedrijf daarop ook aangeschreven en volgt de uitvoering op de voet.
Bent u nog steeds voornemens om te zorgen dat de Onyx-centrale op 1 januari 2021 haar deuren sluit?
Naar aanleiding van de call for proposals heeft Onyx/Riverstone een aanvraag ingediend bij het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat om tegen een subsidie vrijwillig het gebruik van kolen te beëindigen. Momenteel wordt beoordeeld of het ingediende voorstel voldoet aan de gestelde eisen, waaronder adequate voorzieningen voor de werknemers en dat er geen sprake is van overcompensatie.
Zodra blijkt dat de aanvraag voldoet aan de eisen die daaraan in de call for proposals zijn gesteld, kan een subsidiebeschikking worden opgelegd onder een aantal voorwaarden, waaronder verenigbaarheid van de maatregel in het kader van de staatssteuntoets door de Europese Commissie.
Eerder werd gericht op een sluiting per 1 januari 2021. Omdat nog niet aan alle voorwaarden is voldaan, zal de sluiting noodzakelijkerwijze later plaatsvinden. Of de sluiting definitief doorgaat, is pas duidelijk als alle voorwaarden voor de subsidie zijn vervuld. In dat geval zal de definitieve sluiting naar verwachting nog begin 2021 kunnen worden gerealiseerd.
Klopt het dat de eigenaar van de Onyx-kolencentrale (Riverstone) circa 240 miljoen euro van de rijksoverheid kan krijgen voor de sluiting van deze centrale?2 Welk deel van dit bedrag is gereserveerd voor de medewerkers in de centrale en de keten die hun baan verliezen?
Onyx/Riverstone heeft een aanvraag bij EZK gedaan voor subsidie in het kader van de call for proposals die is opengesteld voor de vrijwillige sluiting van één centrale. Het bedrag per megawatt dat de centrale heeft geboden ligt onder het daaraan gestelde maximum in de call for proposals.
Bij de aanvraag voor subsidie is een concept sociaal plan ingediend. Momenteel wordt onder andere beoordeeld of dit plan adequate ondersteuning biedt aan de werknemers van de centrale die mogelijk hun baan verliezen. De in de call for proposals gestelde minimumeisen zien erop dat de werkgever zelf voorziet in een tegemoetkoming in het eventuele inkomstenverlies dat werknemers zouden kunnen ondervinden na beëindiging van hun dienstverband en over een voorziening voor begeleiding en ondersteuning van de werknemers van werk naar werk die ten minste dienen te voldoen aan de uitgangspunten van het Westhavenarrangement. Direct werkgelegenheidsverlies als gevolg van de mogelijke sluiting van de centrale bij partijen in de keten wordt in kaart gebracht. Ook voor deze werknemers zal, vanuit de overheid, een voorziening worden getroffen. Mogelijk kan hiervoor de Voorziening werkgelegenheidseffecten energietransitie aangesproken worden.
Voor medewerkers die in Tilburg zijn blootgesteld aan chroom-6 is er inmiddels een compensatieregeling, voor Defensiepersoneel komt er na lange strijd een (verbeterde) regeling, hoe zal voor medewerkers van de Onyx-centrale geregeld worden dat ook zij aanspraak kunnen maken op compensatie wanneer ze ziek worden?
In het Burgerlijk Wetboek (artikel 7:658, lid 2) is geregeld dat de werkgever een zorgplicht heeft voor zijn werknemers. Indien een werknemer schade heeft geleden door het werk, is de werkgever verplicht tot het vergoeden van deze schade. De compensatieregelingen van de gemeente Tilburg en het Ministerie van Defensie zijn door beiden vanuit deze verplichting in hun rol als werkgever ingesteld. Voor de werknemers van de Onyx-centrale is schade nog niet vastgesteld.
Als het bedrijf is opgehouden te bestaan, kan eventuele werkgerelateerde gezondheidsschade in beginsel niet meer worden verhaald op de werkgever. Dat kan niet worden voorkomen, tenzij een specifieke regeling voor die situatie wordt gemaakt. SZW zal de werkgever, naar aanleiding van de ongerustheid onder de werknemers over mogelijke chroom-6 blootstelling en eventuele gevolgen voor hun gezondheid in de toekomst, wijzen op zijn verantwoordelijkheid als werkgever in deze.
Omdat het schadeverhaal bij beroepsziekten via het aansprakelijkheidsrecht voor werkenden vaak een moeizaam traject is zeker wanneer er geen werkgever meer is waarop schade verhaald kan worden, heeft het Ministerie van SZW de commissie Heerts gevraagd met voorstellen hiervoor te komen. Naar aanleiding daarvan werkt het Ministerie van SZW aan een tegemoetkomingsregeling voor slachtoffers van ernstige beroepsziekten, veroorzaakt door blootstelling aan gevaarlijke stoffen. Het streven is er opgericht dat de regeling op 1 juli 2022 in werking treedt. De regeling voorziet in erkenning en tegemoetkoming voor (ex)werknemers die een ernstige beroepsziekte hebben opgelopen als gevolg van blootstelling aan gevaarlijke stoffen zoals chroom-6.
Hoe wordt voorkomen dat, wanneer de eigenaar van de centrale vertrokken is, er geen compensatie meer komt voor zieke medewerkers?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat hier nu geld voor gereserveerd dient te worden? Welke stappen gaat u hiervoor zetten? Is het mogelijk Riverstone een fonds te laten vullen (bijvoorbeeld ter grote van 20 miljoen euro) voor eventuele chroom-6 slachtoffers? Mocht dit fonds (deels) ongebruikt blijven zou Riverstone dit geld dan na (bijvoorbeeld 20 jaar) weer terug kunnen krijgen?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u deze vragen nog voor de sluiting van de Onyx-kolencentrale beantwoorden?
Hiermee voldoe ik aan het verzoek.
De mededeling dat er 4 januari 2021 gestart kan worden met vaccineren. |
|
Hayke Veldman (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Op basis waarvan heeft u de melding gedaan dat er 4 januari aanstaande gestart kan worden met vaccineren?
Op 1 december gaf het EMA aan BioNTech/Pfizer mogelijk op 29 december kon worden goedgekeurd. Op basis daarvan en op basis van intensief overleg met uitvoerende partijen heb ik de verwachting uitgesproken om -als alles meezit- in de week van 4 januari te kunnen starten met de eerste prik. De planning is daar op gericht geweest.
Sinds 4 januari hebben zorgmedewerkers van de verpleeghuizen de mogelijkheid zich op te geven voor vaccinatie bij de centrale locaties van de GGD-en. Op 6 januari is de eerste prik gezet, in de week van 4 januari.
Bent u bekend met de zorgelijke berichten hierover vanuit de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV), Actiz en de vakbond CNV? Hoe weegt u deze berichten?
Ik voer intensief en doorlopend overleg met deze en andere partijen over een goede, zorgvuldige vaccinatiecampagne en wat daarbij komt kijken. Ik ben blij dat uitvoerende partijen hebben aangegeven deze uitdaging samen aan te willen gaan. Ik begrijp het echter ook als er vragen bestaan, bijvoorbeeld over de volgende stappen in de uitvoering. Gezamenlijk moeten we een complexe puzzel leggen, waarbij we elke dag – op basis van de beschikbare informatie en actuele inzichten – nieuwe stappen kunnen zetten. Dat vraagt wendbaarheid in onze uitvoering. Samen met betrokken uitvoerende partijen werken we daar hard aan.
Kunt u aangeven of er gewerkt wordt aan een draaiboek ten behoeve van de vaccinatiestrategie? Zo ja, wanneer is deze gereed? Is dit draaiboek al gedeeld met uitvoeringsorganisaties? Kan dit draaiboek gedeeld worden met de Kamer?
Onder meer in mijn Kamerbrief van 8 december jl. heb ik uiteengezet op welke wijze we de infrastructuur voor een dergelijk vaccinatieprogramma organiseren. Het RIVM speelt hierin een centrale, coördinerende rol. Uitgangspunt is dat voor de COVID-19 vaccinaties zoveel mogelijk wordt aangesloten op bestaande infrastructuren. Voor verschillende doelgroepen die achtereenvolgens gevaccineerd zullen gaan worden -op basis van nadere uitwerking van de hoofdroute van de vaccinatiestrategie, zoals beschreven in mijn Kamerbrieven van 8 en 24 december jl. en laatstelijk van 4 januari jl. – zullen verschillende uitvoeringspartijen, al dan niet in samenwerking met elkaar, betrokken zijn in de uitvoering. Dit maakt dat voor elke nadere uitwerking van hoofdroute van de vaccinatiestrategie ook specifieke praktische uitvoeringsafspraken gemaakt worden tussen het RIVM en de betrokken uitvoeringspartijen. Deze afspraken worden vastgelegd. Aan de orde komen ook uitvoeringsaspecten zoals registratie, het bestelproces en de logistieke afspraken.
Kunt u ingaan op de onduidelijkheden die organisaties zoals Actiz nu zien met betrekking tot informatie over eigenschappen van het vaccin, voor wie het wel of niet geschikt is, de veiligheid, distributie, bewaarvoorschriften, instructies van toediening en bijwerkingen? Wanneer kan hier duidelijkheid over verwacht worden?
Het RIVM heeft op 31 december jl. de definitieve richtlijn «professionele uitvoeringsrichtlijn COVID-19 vaccinaties» gepubliceerd nadat de Gezondheidsraad geadviseerd had over het BioNTech/Pfizer vaccin. De richtlijn is bedoeld voor de professionals die betrokken zijn bij de uitvoering van de COVID-19-vaccinatie. In de richtlijn staan de kaders voor de uitvoering van de vaccinatie, zoals instructies bij toediening. Daarnaast wordt ook ingegaan op de medische informatie over de uitvoering, zoals bijwerkingen en veiligheid. Dit bestand wordt aangepast wanneer er nieuwe ontwikkelingen zijn.
Kunt u aangeven wanneer er meer duidelijkheid verwacht kan worden over het door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aangekondigde ondersteuningsaanbod vanuit arbodiensten en andere aanbieders bij het vaccineren van zorgmedewerkers?
In eerdere brieven aan uw Kamer heb ik uw Kamer geïnformeerd over de betrokkenheid van de arbodiensten en andere aanbieders bij het vaccineren van zorgmedewerkers. Eerder hebben de werkgevers in de zorg de GGD’en om ondersteuning gevraagd om te helpen bij het vaccineren van de zorgmedewerkers. Er kan op een goede manier in het benodigde personeel worden voorzien, voor de eerstkomende tranche betreft dat circa 350–400 prikkers en circa 1.500 ondersteunende medewerkers.
Kunt u aangeven waar zorginstellingen en individuele personen op dit moment terecht kunnen wanneer zij vragen hebben over het aankomende vaccin en de toedieningsstrategie?
Individuele personen kunnen informatie vinden op rijksoverheid.nl/coronavaccinatie en zij kunnen bellen naar 0800 – 1351.
Zorginstellingen en zorgprofessionals kunnen voor vragen terecht bij het informatiepunt van het RIVM. Hier kunnen zorgprofessionals en uitvoerende partijen met logistieke en medisch inhoudelijke vragen terecht.
Wanneer start u de strategische campagne om zo veel mogelijk mensen te overtuigen van nut en noodzaak van vaccineren, of bent u al met deze campagne begonnen?
Deze campagne is gestart. Bijvoorbeeld door feitelijke informatie beschikbaar te stellen op rijksoverheid.nl/coronavaccinatie en informatie te delen in boodschappen op onze social media-kanalen, met televisiespots en online video. Op 14 december jl. ging de radiocampagne van start, samen met een online advertentiecampagne (via banners) en sociale mediaberichten. Op 15 december jl. stond voor het eerst in alle grote en ook in lokale kranten een grote advertentie over vaccinatie met een verwijzing naar de website. Daarnaast is er in december een toolkit gelanceerd voor werkgevers. Hierin zitten allerlei communicatiemiddelen die zij kunnen gebruiken richting hun medewerkers. Verder is er in de week van 4 januari ook een online talkshow voor zorgmedewerkers opgenomen, waarin zij vragen kunnen stellen aan experts.
Kunt u toelichten welke partijen er betrokken zijn bij het opzetten en uitrollen van de vaccinatiestrategie?
Hoe we de infrastructuur voor een dergelijk vaccinatieprogramma organiseren, heb ik in onder meer mijn Kamerbrieven van 8 en 21 december jl. uiteengezet. Het RIVM speelt een centrale, coördinerende rol in het logistieke deel van de vaccinatiestrategie. In genoemde brieven ga ik in op de rollen van de huisartsen, de GGD’en, instellingsartsen, bedrijfsartsen en arbodiensten. In de brief van 4 januari jl. is nogmaals aangegeven wie welke vaccinaties toedient, onder meer in de bijgeleverde bijlagen. Daar staat aangegeven wie het vaccin toedient: GGD, instellingsarts, huisarts of werkgever.
Ook kan er door de uitvoeringspartijen een beroep gedaan worden op derde partijen, bijvoorbeeld bij het huren van locaties waar gevaccineerd kan worden of vanwege de inhuur van extra personele capaciteit. In de brief van 4 januari jl. is ook nader ingegaan op de planning en vooruitzichten voor de Caribische delen van het Koninkrijk.
De bijbehorende publiekscommunicatie wordt vanuit het Ministerie van VWS vormgegeven. Hiervoor wordt gebruikgemaakt van de capaciteit en expertise van externe bureaus. Vanuit het RIVM wordt voorzien in deskundigheidsbevordering aan en communicatie naar professionals. In het kader van de logistiek, voor de opslag van vaccins, transport en vervoer en omtrent de beveiliging, zijn ook afspraken gemaakt met externe partijen door het RIVM. Uiteraard worden hierover ook afspraken met de uitvoeringspartijen gemaakt.
Daarnaast bereidt Bijwerkingencentrum Lareb zich voor in het kader van de bijwerkingenregistratie en werkt hierop samen met het CBG.
Kunt u aangeven of er voldoende voorraad is van materiaal die gebruikt moet worden bij het vaccineren? Indien er op onderdelen nog onvoldoende materiaal is, bij welk materiaal speelt dat en wanneer verwacht u voldoende voorraad te hebben?
Dit is onderdeel van de voorbereidingen. Het gaat daarbij naast de aanschaf van vaccins ook om praktische zaken, zoals de beschikbaarheid van voldoende naalden en de benodigde vriezers waarin vaccins op de juiste temperaturen kan worden gekoeld.
Toen de eerste signalen zichtbaar werden dat de vaccins in multidose vials (flesje waaruit meerdere personen gevaccineerd dienen te worden) verpakt zouden worden en dat de toedieningswijze waarschijnlijk intramusculair (via inspuiten in een spier) zou zijn, was duidelijk welke spuiten en naalden nodig waren voor bereiding en toediening. Anticiperend hierop is deze zomer gestart met de eerste aankopen van dit materiaal en wordt er bijgestuurd op basis van beschikbare informatie. Er zijn inmiddels toedieningsmaterialen voor 35 miljoen toedieningen aangeschaft. De eerste miljoenen hiervan zijn in december geleverd. Aanvullend hierop doet Nederland mee aan een joint procurementvoor toedieningsmaterialen. De verwachting is dat hiermee voldoende materialen beschikbaar zijn. Het RIVM houdt de markt scherp in de gaten zodat aanvullende materialen kunnen worden ingekocht als dit onverhoopt nodig blijkt te zijn.
Voor het vaccin van BioNTech/Pfizer is een verdunningsvloeistof aangekocht, die noodzakelijk is voor het gebruik van dit vaccin. Hiervan is inmiddels voldoende aangeschaft.
Hoe weegt u het bericht vanuit de GGD dat het vinden van voldoende personeel «waarschijnlijk geen probleem' is? Hoe gaat u er voor zorgen dat dit probleem niet ontstaat?
De GGD’en hebben voor de eerste tranche BioNTech/Pfizer-vaccins circa 350–400 prikkers en circa 1.500 ondersteunende medewerkers nodig. Bij deze berekening is uitgegaan van het «prikken» van de medewerkers van de verpleeghuizen, kleinschalige woonvormen, instellingen in de gehandicaptenzorg en de wijkverpleging en Wmo-ondersteuning.
De regionale GGD’en zijn begonnen met het werven van personeel, via het eigen netwerk en via uitzendbureaus. Het werven van personeel zal in de komende tijd doorgaan, ook om steeds nieuwe ontwikkelingen te kunnen adresseren.
Landelijk is er vanuit GGD GHOR Nederland voortdurend contact met de regionale GGD’en om de personele capaciteit te borgen. Ook Defensie en het Rode Kruis staan klaar. Daarnaast heeft de Nederlandse Vereniging voor Doktersassistenten (NVDA) laten weten dat via een door hen ingericht meldpunt zich al zo’n 4.000 doktersassistenten hebben gemeld.
Ben u voornemens in de totale capaciteit te overdimensioneren? Zo nee, waarom niet?
De vaccinaties (wanneer en hoeveel) moeten niet afhankelijk zijn van de beschikbare capaciteit van het personeel. Hierin mogen geen tekorten ontstaan. Het is belangrijk dat er voldoende personeel beschikbaar is en komt om zo nodig de behoefte hierin tijdig aan te kunnen vullen.
Kunt u aangeven met welke ICT-systemen gewerkt gaat worden en of deze systemen up-to-date zijn en er ook functioneel klaar voor zijn?
Toedieners van vaccins zijn gehouden daarvan dossier te voeren. Het uitgangspunt is daarom «registratie aan de bron». Dat wil zeggen dat de toediener van vaccins verantwoordelijk is voor de juistheid en compleetheid van de registratie in het decentrale systeem, het verkrijgen van toestemming van de cliënt ten behoeve van aanleveren van vaccinatiedata aan het RIVM, en voor het tijdig aanleveren van de data. Centrale registratie speelt een belangrijke rol bij het COVID-19 vaccinatieprogramma en daarmee bij de bestrijding van deze pandemie. Het landelijk systeem voor verwerking van COVID-19 vaccinatiegegevens op persoonsniveau dat door RIVM is ontwikkeld is het COVID-19 vaccinatie informatie- en monitoringsysteem (CIMS). CIMS is gereed maar wordt momenteel onder meer nog onderworpen aan enkele laatste veiligheidschecks als gevolg van recente veiligheidsdreiging.
Elke toediener van vaccins houdt een eigen registratie bij. De GGD’en gebruiken het systeem CoronIT voor het registeren van vaccinaties. Dit is het registratiesysteem dat sinds maart 2020 in gebruik is voor alle registraties rondom het testen. Het systeem is doorontwikkeld ten behoeve van het proces van (COVID-19) vaccineren.
Huisartsen maken voor het voeren van dossier over hun patiënten gebruik van huisartsinformatiesystemen (HIS-en) of een praktijkmanagementsysteem. Dit zijn softwareapplicaties waarin huisartsen patiëntgegevens vastleggen. Het medisch dossier en medicatiegegevens maken integraal onderdeel uit van deze systemen.
Instellingen voor medisch specialistische zorg, zoals ziekenhuizen, die eigen medewerkers vaccineren voeren de registratie daarvan op allerlei verschillende manieren uit, bijvoorbeeld in applicaties die daartoe van de markt verworven zijn.
In de sectoren verpleeghuizen, verstandelijk gehandicapten, thuiszorg en GGZ, bestaan niet overal elektronische cliëntendossiers die uitwisseling met bijvoorbeeld het RIVM zouden kunnen ondersteunen. Bij die instellingen kan voor de registratie van vaccinatiedata gebruik worden gemaakt van de bestaande Elektronische Voorschrijf Systemen (EVS). Dit zijn geautomatiseerde systemen, waarmee langs elektronische en gestructureerde weg medicatie-voorschriften kunnen worden vastgelegd en waarmee tegelijkertijd onveilige situaties kunnen worden gesignaleerd tijdens het voorschrijven van geneesmiddelen.
Ten behoeve van de centrale registratie zijn of worden koppelingen gerealiseerd tussen deze systemen met het systeem van het RIVM. Wanneer dit nog niet mogelijk is, kan gebruik gemaakt worden van een invoerapplicatie.
Acht u al met al uw uitspraken over 4 januari 2021 verstandig?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden voorafgaand aan het eerstvolgende coronadebat?
Nee, dit is helaas niet gelukt.
Het artikel 'Snelle douane helpt luchtvaart uit Corona' |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Snelle douane helpt luchtvaart uit Corona»?1
Ja, met dien verstande dat de officiële titel van het geciteerde krantenartikel is «Amerikaanse grenscontroles op Schiphol om luchtvaart te redden».
Deelt u de mening dat preclearance, een sneller douaneproces voor passagiers die naar Amerika reizen door douanecontroles alvast op Schiphol uit te voeren, goed is voor de Nederlandse economie?
Preclearance heeft als doel het reisgemak van passagiers naar de Verenigde Staten te vergroten en ze de mogelijkheid te geven binnen de Verenigde Staten sneller te transfereren door op Schiphol de Amerikaanse grens- en douanecontroles te laten plaatsvinden. Dit is goed voor de concurrentiepositie van de luchtvaartsector en daarmee voor het Nederlands economisch belang (zie ook Kamerstukken 31 936, nr. 369 en nr. 489).
Klopt het dat de premier het onderwerp preclearance in juli 2018 met de Amerikaanse president heeft besproken? Zo ja, welke resultaten zijn er na deze gesprekken geboekt om preclearance te implementeren?
Ja. Uw Kamer is geïnformeerd over het werkbezoek van de premier aan de Amerikaanse president (zie verslag werkbezoek d.d. 2 juli 2018, kenmerk 2018D39088).
In reactie op uw vraag inzake de resultaten, kan ik u in algemene zin informeren over de bilaterale verdragsonderhandelingen met de Verenigde Staten. De eerder aan uw Kamer gemelde voorwaarden die Nederland heeft gesteld bij de start van de onderhandelingen worden in de gesprekken met de Amerikanen nog altijd gehandhaafd (Kamerstuk 31 936, nr. 369 en nr. 489).
Inmiddels is er overeenstemming met de luchthavensector en de Amerikanen over de inrichting en het operationeel concept. Het operationeel concept betreft afspraken over de inrichting van preclearance in het luchthavenproces. Voor het kabinet is verder van belang dat de private sector haar vertrouwen heeft uitgesproken dat met de Verenigde Staten tot overeenstemming kan worden gekomen inzake de financiering van preclearance. Voor wat betreft de overige in het bilaterale verdrag te borgen onderwerpen geldt dat ook hierop vooruitgang is geboekt.
Conform uw Kamer is toegezegd, zal het kabinet geen concessies doen aan de Nederlandse soevereiniteit. Elementen van de Nederlandse soevereiniteit betreffen de (inspectie) bevoegdheden van de Amerikaanse ambtenaren en de verenigbaarheid van preclearance met Nederlandse, Europese en internationale wet- en regelgeving, inclusief de mensenrechten.
Klopt het dat de preclearance gesprekken tussen Nederland en de Verenigde Staten al vier jaar lopen en inmiddels Ierland, België, Canada en Aruba reeds preclearance met de Verenigde Staten hebben ingevoerd?
De bilaterale onderhandelingen tussen Nederland en de Verenigde Staten zijn gestart in 2016 (zie TK 31 936, nr.369). In Canada is preclearance ingevoerd sinds 1952 (in 2016 vastgelegd in een overkoepelend New Preclearance Act), in Aruba vindt sinds 1994 op Koningin Beatrix Airport preclearance plaats en in Ierland is preclearance ingevoerd sinds 2009 (eerst Dublin Airport en daarna Shannon airport). In België is in 2020 een verdragsakkoord tot stand gekomen dat nog bekrachtigd dient te worden door het Belgische parlement. Er moet ook nog een technische overeenkomst worden afgesloten tussen de Verenigde Staten en de Brussels Airport Company.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is om passagiers in lange rijen te laten wachten in de Verenigde Staten tijdens de grenscontroles gelet op Covid-19 en mensenmassa’s voorkomen een criterium wordt waar passagiers hun luchthaven op selecteren?
Het is een feit dat in algemene zin vanuit het perspectief van COVID-19 mensenmassa’s vermeden moeten worden. Het doel van preclearance is dat de passagiersmobiliteit wordt bevorderd, zowel op Schiphol als bij aankomst in de Verenigde Staten.
Welke positieve economische impact verwacht u voor Schiphol door de invoering van preclearance op Schiphol?
Zie antwoord vraag 2.
Welke weglekrisico’s van passagiers zijn er bij het later invoeren van preclearance op Schiphol gelet op andere concurrerende luchthavens die dit voordeel wel aan hun reizigers kunnen aanbieden?
Over weglekrisico’s zijn geen uitspraken te doen. In algemene zin kan gesteld worden dat dit risico voor Nederlandse reizigers gemitigeerd is doordat o.a. het reizen naar bijvoorbeeld de luchthaven in België ook tijd kost.
Wanneer denkt u voor Schiphol en de reiziger het preclearance proces te kunnen inrichten in samenwerking met de Verenigde Staten?
Pas nadat de bilaterale verdragsonderhandelingen volledig zijn afgerond, kan het verdrag ondertekend worden. Daarna zal het verdrag ter goedkeuring aan het parlement worden voorgelegd. De inwerkingtreding van het verdrag is afhankelijk van de onderhandelingen en het parlementaire wetgevingstraject.
Het bericht ‘Nog maar eens per drie jaar preventief onderzoek naar borstkanker’ |
|
Léonie Sazias (50PLUS) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht «Nog maar eens per drie jaar preventief onderzoek naar borstkanker»?1
Ja.
Bent u zich bewust dat door het verlengen van de periode tussen twee onderzoeken de kans bestaat dat mensen te laat gediagnostiseerd worden en daardoor mogelijk onnodig komen te overlijden?
Ja. Daarom was het voor mij een moeilijk besluit om de interval tussen screeningen in het bevolkingsonderzoek borstkanker te verlengen naar maximaal 3 jaar en daarom zal ik mij er volop voor inzetten dat de screeningsinterval zo snel mogelijk weer wordt teruggebracht. Ik benadruk dat dit onontkoombaar was. Door de stopzetting van het bevolkingsonderzoek in het voorjaar zijn grote achterstanden opgelopen. Doordat deelnemers bij de screening afstand van elkaar moeten kunnen houden kan minder efficiënt gewerkt worden, waardoor de achterstanden verder oplopen. En door de krapte op de arbeidsmarkt is er niet direct extra personeel beschikbaar om de achterstanden in te lopen. Daarvoor is het nodig mensen op te leiden en dat kost tijd.
Bent u bereid te laten berekenen hoeveel levens dit mogelijk zou kunnen gaan kosten?
In de voorbereiding van mijn besluit heb ik het RIVM dit laten berekenen. In de toekomst verwacht het RIVM dat met het bevolkingsonderzoek borstkanker jaarlijks 1450 sterfgevallen door borstkanker worden voorkomen. Het RIVM verwacht dat vanwege de langere screeningsinterval jaarlijks 57 minder sterfgevallen worden voorkomen.
Bent u op de hoogte van het feit dat vrouwen die deelnemen aan het onderzoek 50% minder kans hebben om te overlijden aan borstkanker?
Ja, dit is mij bekend. Vergeleken met de situatie van vóór de invoering van het bevolkingsonderzoek borstkanker sterven in Nederland jaarlijks rond de 40% minder vrouwen aan deze ziekte. Deze daling is voor ruim de helft het gevolg van vroege opsporing en behandeling door het bevolkingsonderzoek en voor het andere deel het gevolg van verbeterde behandelingsmethoden. Het bevolkingsonderzoek is zeer belangrijk voor het tegengaan van sterfte door borstkanker. Daarom zet ik mij ervoor in de personeelstekorten die de afgelopen tijd zijn opgelopen, waardoor lang niet alle vrouwen konden rekenen op tijdige screening, zo snel mogelijk op te lossen.
Hoe gaat u de regionale verschillen verkleinen?
De vijf regionale screeningsorganisaties gaan over de grenzen van de regio’s heen werken om de capaciteit meer gelijk te verdelen. Daarnaast wordt gekeken in hoeverre het uitvoerbaar is om vrouwen die dat willen op een andere locatie te laten screenen als dat betekent dat ze sneller aan de beurt zullen zijn.
Hoe komt het dat er grote regionale verschillen ontstaan?
De regionale verschillen worden voor een belangrijk deel veroorzaakt door structurele verschillen in de arbeidsmarkt. Deze staat in dichtbevolkte gebieden over het algemeen meer onder druk. Maar ook in minder drukbevolkte delen van Nederland komen lokaal significante pieken in de vertragingen voor. Die kunnen bijvoorbeeld veroorzaakt worden doordat er onverwacht een grote uitstroom van personeel is.
Kunt u aangeven hoelang u het nodig acht de periode te verlengen?
Mijn inzet is dit zo kort als nodig is te laten duren. In 2021 staan twee klassen gepland van ieder 23 deelnemers voor de tweejarige opleiding tot screeningslaborant (Medisch Beeldvormings- en Bestralingsdeskundige). Op dit moment wordt door de screeningsorganisaties gekeken of dit voldoende is om eind 2023 het personeelsbestand weer op sterkte te hebben. Daarnaast leggen de screeningsorganisaties contact met andere werkgevers in de zorg om te horen welke eventuele andere strategieën zij inzetten om met de krappe arbeidsmarkt om te gaan. Het RIVM gaat bij de ziekenhuizen na of daar nog eventueel capaciteit vrijgemaakt kan worden om in te zetten voor het bevolkingsonderzoek. Pas als de capaciteit op orde is, kan begonnen worden met het terugbrengen van de screeningsinterval naar 2 jaar. Daarbij wil ik benadrukken dat ook dit enige tijd zal kosten en het is lastig te voorspellen hoe lang het duurt totdat elke vrouw in Nederland zich weer om de 2 jaar kan laten screenen. In de tussentijd laat ik de Gezondheidsraad daarom ook uitzoeken welke mogelijkheden er zijn om het bevolkingsonderzoek te verbeteren zodat zo mogelijk een deel van de verloren gezondheidswinst op de langere termijn kan worden teruggewonnen.
Ik zal uw Kamer, conform de motie Ploumen, voor 1 maart nader informeren over de stappen die ik zet.
Overigens licht ik graag toe wat het verlengen van de periode tot maximaal 3 jaar inhoudt en waarom ik het nodig vond om dit besluit te nemen, in het belang van het bevolkingsonderzoek voor de langere termijn. Dit besluit betekent niet dat alle vrouwen in Nederland pas na 3 jaar worden gescreend. Het gaat om maximaal 3 jaar. Daarmee krijgen de screeningsorganisaties de ruimte om capaciteit vrij te spelen voor opleidingen of om personeel bij een naburige screeningsorganisatie te laten bijspringen als daar een groot tekort is. In de praktijk gold al dat veel vrouwen langer dan 2 jaar moesten wachten op screenings vanwege capaciteitstekorten, gemiddeld ongeveer 30 maanden. Dat leidde bij sommige vrouwen tot ongerustheid als de uitnodiging maar uitbleef. Zonder een duidelijk besluit van mijn kant kon de norm van 2 jaar voor de screeningsorganisaties belemmerend zijn om het probleem structureel aan te pakken. De screeningsorganisaties sturen actief op de gemiddelde uitnodigingsinterval en de bandbreedtes hierin en informeren het RIVM en VWS elk kwartaal over de voortgang. Daarmee wordt geborgd dat de interval niet verder oploopt dan noodzakelijk en dat grote verschillen tussen locaties worden teruggedrongen.
Wordt er gemonitord hoe groot de toename van het aantal ontdekkingen van kankergevallen is die al in een verder stadium van de ziekte zitten?
Ja, dit wordt op verschillende manieren gemonitord. In opdracht van het RIVM monitort het IKNL (Integraal Kankercentrum Nederland) jaarlijks. Hiervoor gebruiken ze de data uit de Nederlandse KankerRegistratie en het LETB (landelijk evaluatieteam voor bevolkingsonderzoek borstkanker, een samenwerking tussen ErasmusMC en Radboudumc). Het RIVM verwacht eind 2021 eerste indicaties te hebben door de Monitor Bevolkingsonderzoek Borstkanker en in de loop van 2022 een eerste evaluatie uit te kunnen brengen.
De mogelijke terugtrekking van de Corman-Drosten paper inzake de PCR-test. |
|
Wybren van Haga (FVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van het bestaan van de Corman-Drosten paper «Detection of 2019 novel coronavirus (2019-nCov) by real-time RT-PCR»?1
Ja, ik ben bekend met dit wetenschappelijke artikel.
Bent u op de hoogte van het feit dat er SARS-CoV-2 (Polymerase Chain Reaction) PCR test-kits in gebruik zijn, welke zijn ontworpen op basis van de voornoemde paper?
Ja
Bent u op de hoogte van het intrekkingsverzoek (Retraction Request Letter) ingediend door een «International Consortium of Scientists in Life Sciences (ICSLS)»?2
Ik ben ervan op de hoogte dat een aantal wetenschappers kritiek heeft op het genoemde wetenschappelijke artikel en dit verwoord heeft in een retraction paper. Het betreffende artikel is op basis van peer-review in het wetenschappelijke tijdschrift Eurosurveillance gepubliceerd. Via het RIVM heb ik begrepen dat het tijdschrift momenteel haar eigen onafhankelijk onderzoek verricht om te bezien of de kritiek terecht is. Dit is een gebruikelijke werkwijze bij een wetenschappelijk tijdschrift. Ik wacht de uitkomsten hiervan af.
Bent u op de hoogte van de conclusie die ICSLS heeft getrokken in haar peer-review van de Corman-Drosten paper, te weten dat er zoveel fouten in de paper zitten, dat de Editorial Board van Eurosurveillance geen andere keuze heeft dan het intrekken van de paper?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het eens dat, wanneer ICSLS gelijk heeft in haar peer-review en intrekkingsverzoek dat de corona PCR-testen dusdanig slecht in staat zijn om SARS-CoV-2 aan te tonen, alle PCR-testen op basis van de Corman-Drosten paper met onmiddellijke ingang moeten worden stopgezet, omdat we simpelweg niet weten wat we testen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het eens met het feit dat wanneer het ICSLS gelijk heeft, dit enorme gevolgen heeft voor het test- en diagnostiekbeleid en daarom alle Nederlanders recht hebben op een eerlijke, transparante en inhoudelijke reactie op de peer-review en het intrekkingsverzoek van het ICSLS?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om – aangezien er maar liefst zes auteurs van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) hebben meegewerkt aan de Corman-Drosten paper – het RIVM dringend te verzoeken om te reageren op de peer-review en het voornoemde intrekkingsverzoek, indien Eurosurveillance niet eerlijk, transparant en inhoudelijk zal reageren op de peer-review en het intrekkingsverzoek van het ICSLS?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het eens met de stelling dat zonder de Corman-Drosten paper de PCR-test niet gebruikt zou mogen worden voor het testen op COVID-19?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het eens met de conclusies in voornoemde Retraction Request Letter, waarin wordt gesteld dat vanwege de geconstateerde fouten en onvolkomenheden in de Corman-Drosten paper, de SARS-CoV-2 PCR-test onbruikbaar is?
Zie antwoord vraag 3.
Mocht de Retraction Request Letter leiden tot de terugtrekking van de Corman-Drosten paper, wat zou dat voor gevolgen hebben voor het coronabeleid in Nederland, dat in belangrijke mate gestoeld is op positieve PCR-testen gebaseerd op dit Corman-Drosten protocol?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u enig idee of de Corman-Drosten paper door een externe peer-review werd goedgekeurd en vindt u niet dat wanneer dit niet het geval is, het absoluut de moeite waard is om dit te laten onderzoeken?
Dit artikel is gepubliceerd in Eurosurveillance. Dit wetenschappelijke tijdschrift publiceert artikelen op basis van collegiale toetsing (peer-review)3.
Bent u op de hoogte van de recente verklaring van een lid van uw eigen Outbreak Management Team (OMT), mevrouw Koopmans, die tevens stelt dat de uitslag van een PCR-test niets zegt over daadwerkelijke besmettingen, noch het besmettelijk zijn? Zo ja, hoe duidt u deze verklaring?
In reactie op eerdere vragen van uw Kamer over de PCR-test heb ik u een toelichtend memo van het RIVM gestuurd, waarin nadere ingegaan wordt op wat de PCR meet en wat de PCR zegt over besmet en besmettelijk zijn. Dit toelichtende memo is tevens gepubliceerd op de website van het RIVM. Dit staat binnen het OMT niet ter discussie.
Bent u op de hoogte van de recente publicatie van onderzoek in het gezaghebbende wetenschappelijke tijdschrift NATURE, welke concludeert dat PCR-positief geteste mensen zónder symptomen (asymptomaten) niet besmettelijk zijn? Indien ja, hoe duidt u deze conclusie?
Ik ben niet bekend met wetenschappelijke publicaties die concluderen dat met het virus besmette asymptomaten per definitie niet besmettelijk zijn. In haar recente adviezen onderschrijft het OMT de meerwaarde van het testen van mensen zonder klachten.
Bent u op de hoogte van het feit dat de rechterlijke macht in Portugal heeft geconcludeerd dat de PCR-test niet deugt en dat deze geen grondslag vormt om aan te tonen of iemand besmet of besmettelijk is? Zo ja, hoe duidt u dit feit?
Nee, Ik constateer dat het ECDC en de WHO de PCR-test als de gouden standaard zien om een besmetting met het SARS-CoV-2 virus aan te tonen.
Bent u het op basis van de nu beschikbare kennis eens dat het huidige testbeleid met de PCR-test niet kan worden voortgezet, dat op deze test positief geteste personen niet als «besmet» mogen worden bestempeld en dat voor het vaststellen van een besmetting met COVID-19 voortaan een wetenschappelijk onderbouwde diagnostiek noodzakelijk is?
Zie antwoord vraag 14.
Deelt u de mening dat de diagnostisering traditioneel weer naar de eerstelijnszorg moet worden teruggebracht, te beginnen bij de huisarts?
Nee. In de GGD-teststraten ligt de focus niet op diagnostiek maar op zicht houden op het virus en adequate infectiebestrijding. Daarbij is het testen van mensen en het opsporen van contacten van positief geteste mensen essentieel. Dit is een wettelijke taak van GGD’en zoals bepaald in de Wet publieke gezondheid.
Wanneer patiënten ernstige klachten hebben dienen zij uiteraard door een arts gezien te worden, waarbij de arts bepaalt of er voor het stellen van een diagnose specifieke testen en andere onderzoeken, zoals een anamnese en lichamelijk onderzoek, nodig zijn.
Deelt u de mening dat alleen echt zieken met COVID-19 symptomen moeten worden getest als verlengstuk van de door de eerstelijnszorg opgestelde diagnose?
Zie antwoord vraag 16.
Het artikel ''Dit is oorlog': het internationale netwerk van christelijke fundamentalisten achter het Poolse abortusverbod' |
|
Jan Paternotte (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel ««Dit is oorlog»: het internationale netwerk van christelijke fundamentalisten achter het Poolse abortusverbod»?1
Ja.
Bent u bekend met de fundamentalistische organisaties zoals TFP en Ordo Iuris en geldstromen achter de aanval op vrouwenrechten en de LHBTI-beweging in Europa, Rusland en de Verenigde Staten?
Ja.
In hoeverre vindt u dat sommige opvattingen van deze organisaties, bijvoorbeeld waar het gaat om abortus, niet in lijn zijn met de kernwaarden van onze samenleving?
Sommige opvattingen van de organisaties, zoals beschreven in het aangehaalde artikel, zijn in strijd met de kernwaarde van het zelfbeschikkingsrecht. Er leven in ons land verschillende opvattingen over abortus. De Wet afbreking zwangerschap, tot stand gekomen na intensieve politieke en maatschappelijke debatten, doet recht aan het maatschappelijk draagvlak en garandeert het recht van vrouwen op vrije toegang tot abortuszorg. Op grond van de Wet afbreking zwangerschap is het de zwangere vrouw die uiteindelijk zelf in vrijheid de beslissing neemt, uiteraard binnen de zorgvuldigheidsvereisten van de wet.
In hoeverre zijn deze organisaties ook in Nederland actief?
Dergelijke organisaties zijn ook in Nederland actief en er bestaan internationale banden. Zo is de oprichting van de aan TFP gelieerde internationale organisatie Pro Europa Christiana in 2009 gemeld op een conservatieve Nederlandse website en zijn er ook in Nederland bijeenkomsten georganiseerd voor deze organisatie. Een meer direct verband wordt gevonden in de in 2014 opgerichte conservatief-katholieke organisatie Civitas Christiana. Civitas Christiana pleit voor het herstel van de christelijke waarden van voor de Reformatie en, met de doorlopende campagne «Cultuur onder Vuur», voor het behoud van de Nederlandse identiteit. Daarbij richt de organisatie zich onder meer tegen abortus, homoseksualiteit en de islam.
Zijn er Nederlandse organisaties die banden hebben met deze internationale fundamentalistische organisaties? Zo ja, welke organisaties?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre vloeit er geld vanuit het buitenland naar Nederland om deze organisaties in Nederland te ondersteunen?
Uit openbare bronnen kan opgemaakt worden dat Civitas Christiana geld vanuit het buitenland ontvangt.2
De maatschappelijke en politieke discussie over ongewenste buitenlandse beïnvloeding via financieringsstromen loopt al geruime tijd. Buitenlandse financiering van Nederlandse organisaties is toegestaan. Het kabinet acht buitenlandse financiering ongewenst wanneer deze gedragingen teweegbrengt of stimuleert die op gespannen voet staan met de democratische rechtsorde, ook wel problematisch gedrag genoemd.3 Om onwenselijke beïnvloeding tegen te gaan, zet het kabinet een brede aanpak in waarover uw Kamer geïnformeerd is in de beleidsreactie op Parlementaire Ondervragingscommissie ongewenste beïnvloeding uit onvrije landen4. Een van de maatregelen uit de brede aanpak is het wetsvoorstel Transparantie maatschappelijke organisaties, welke op 23 november jl. bij uw Kamer is ingediend. Het wetsvoorstel zorgt voor meer inzicht in financiële stromen vanuit het buitenland naar maatschappelijke organisaties die in Nederland actief zijn. Momenteel wordt er gewerkt aan de beantwoording van het door uw Kamer verzonden verslag.
In hoeverre is hier volgens u sprake van ongewenste beïnvloeding?
Bij ongewenste buitenlandse beïnvloeding is sprake van een direct aanwijsbare actor. Het gaat om beïnvloeding door buitenlandse actoren, statelijk én niet-statelijk, die vanuit ideologische of politieke motieven in Nederland bepaalde maatschappelijke effecten willen bewerkstelligen, die het kabinet onwenselijk acht.
Omtrent Civitas Christiana zou sprake kunnen zijn van ongewenste beïnvloeding. Er zijn niet-statelijke buitenlandse actoren die deze Nederlandse organisaties steunen om vanuit een ideologisch motief bepaalde maatschappelijke effecten te bewerkstellingen die dit kabinet onwenselijk acht. Zo lijkt Civitas Christiana discriminatie op basis van religie en seksuele oriëntatie te propageren, dit druist in tegen de principes van onze rechtstaat en alles waar dit kabinet voor staat. Tegelijk kennen de opvattingen van Civitas Christiana een zeer beperkt en stabiel draagvlak in de samenleving, lijken de organisaties geen noemenswaardige effecten te bewerkstellingen, lijkt de buitenlandse steun beperkt te zijn én is de causale link tussen buitenlandse steun en de activiteiten van Civitas Christiana niet direct zichtbaar.
Daarbij wijst het kabinet diegenen die discriminatie op basis van religie of seksuele oriëntatie door deze organisatie ervaren op de mogelijkheid daarvan melding en/of aangifte doen. Op de website van de rijksoverheid wordt meer informatie gegeven over de mogelijkheden hiertoe.5
Ondersteunt de Europese Unie ook de feministische bewegingen die opkomen voor vrouwenrechten? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, wilt u zich hiervoor inzetten?
Ja, eind 2020 is er een politiek akkoord bereikt over het EU programma Rechten en Waarden (2021–2027). Het programma beschikt over een budget van € 641,7 miljoen, aangevuld met maximaal € 912 miljoen en richt zich onder andere op gendergelijkheid en anti-discriminatie. Het programma ondersteunt het maatschappelijk middenveld en andere lokale, regionale, nationale en transnationale belanghebbenden. Naar verwachting kunnen ook de betreffende feministische bewegingen aanspraak maken op ondersteuning vanuit dit programma. Het kabinet verkent nu de mogelijkheden om – rechtstreeks of via Europese koepelorganisaties – organisaties gericht op vrouwenrechten en LHBTI rechten in relevante lidstaten te assisteren in het aanvragen van steun uit dit programma.
De voorbereidingen voor vaccinatie tegen het coronavirus |
|
Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Klopt het dat Spanje en Duitsland al veel verder zijn met de voorbereidingen voor vaccinatie tegen COVID-19 dan Nederland?1 Zo ja, kunt u de verschillen aangeven en verklaren?
Duitsland is op 27 december 2020 begonnen met vaccineren, Spanje is op 28 december 2020 begonnen daarmee, maar heeft in januari grootschalige uitrol, in dat opzicht vergelijkbaar met Nederland. In Duitsland zijn vaccinatiecentra ingericht voor het zetten van vaccinaties, in Spanje worden hiervoor bestaande medische structuren gebruikt. Beide landen hebben in hun vaccinatieplan opgenomen welke groepen er prioriteit krijgen. Ieder land is anders en kiest voor de organisatie die daarbij past.
De aanpak verschilt in praktijk niet veel met de voorbereidingen die we in Nederland treffen. In mijn Kamerbrieven van 8, 17, 21 en 24 december jl. en 4 en 12 januari jl. heb ik uw Kamer nader geïnformeerd over de Nederlandse vaccinatiestrategie, inclusief de logistieke voorbereidingen. Net als voor alle andere landen is veel afhankelijk van welk vaccin er als eerste op de markt komt, wat daarvan de eisen en karakteristieken zijn en voor welke doelgroep deze het meest geschikt is.
Waarom kiest u voor stapsgewijs vaccineren via «bestaande' zorgstructuren en «vertrouwde locaties»? Wat is hiervan de meerwaarde ten opzichte van vaccineren op grote massa-priklocaties?
Al voor de zomer van 2020 is samen met het RIVM een start gemaakt met de voorbereidingen voor de uitvoering van de vaccinatiecampagne. Zo is een verkenning uitgevoerd naar de opzet en organisatie van de campagne samen met de relevante uitvoeringspartijen. Onderdelen van deze verkenning zijn de geschiktheid van de bestaande distributie infrastructuur (gebruikt voor de jaarlijkse griepvaccinatie en het Rijksvaccinatieprogramma) en de noodzakelijke capaciteit voor verschillende temperatuurzones. Vanzelfsprekend zijn naast de ervaringen met jaarlijkse griepvaccinatie en het Rijksvaccinatieprogramma, ook de lessons learned van de Mexicaanse griep onderdeel geweest van de voorbereidingen. Door het RIVM is op basis van deze verkenning geadviseerd om bij de COVID-19 vaccinatiecampagne aansluiting te zoeken bij de bestaande uitvoeringsroutes en structuren. In mijn brief van 13 oktober jl. heb ik aangegeven dat we zoveel mogelijk gebruik maken van reeds bestaande uitvoeringsroutes. Daarmee wordt gebruikgemaakt van kennis en ervaring en zijn er meerdere kanalen die naast elkaar kunnen vaccineren, waardoor, indien nodig, veel vaccins tegelijkertijd kunnen worden ingezet. Daarnaast wordt bij deze vaccinatiecampagne gebruikgemaakt van ook centrale locaties, ik heb mijn overwegingen bij de vaccinatiestrategie toegelicht in debatten met uw Kamer en in mijn brieven van 20 november jl., 8, 17, 21 en 24 december jl. en 4 en 12 januari jl.
Klopt het dat pas in het vroege voorjaar begonnen kan worden met vaccineren in Nederland? Zo ja, waarom is dat later dan in landen als Duitsland en Spanje, die in respectievelijk december en januari al beginnen met vaccineren?
Op 15 december – tijdens het plenaire debat over het COVID-19 virus – werd bekend dat het EMA mogelijk al op 21 december een positief advies voor het BioNTech/Pfizer vaccin zou verlenen. Dit heeft geleid tot intensief overleg met de GGD’en en het RIVM, om te kijken of planning naar voren kon worden gehaald.
Er waren echter nog steeds noodzakelijke stappen die gezet moesten worden, bijvoorbeeld het spoedadvies van de Gezondheidsraad over de geschiktheid voor de doelgroepen en de eventuele contra-indicaties. Ook moest de richtlijn, voor zorgmedewerkers gemaakt door het RIVM, na publicatie van het advies van de Gezondheidsraad aangepast worden aan de hand van de laatste inzichten. Ook het belscript moest met de laatste inzichten (bijvoorbeeld over geschiktheid voor zwangerschap) nog kunnen worden ingebouwd in het systeem, ook voor de helpdesk voor professionals van het RIVM. Daarom zijn we, zoals ik in mijn Kamerbrieven van 21 december jl. en 4 januari jl. heb aangegeven, in Nederland gestart in de week van 4 januari, waarbij op 6 januari de eerste vaccins zijn toegediend. Op dit moment is gestart met het vaccineren van verschillende doelgroepen, waarbij de adviezen van de Gezondheidsraad leidend zijn om te starten met de meest kwetsbare groepen.
Waarom wordt er in Nederland van uitgegaan dat vaccineren een jaar gaat duren, terwijl dat in andere landen in veel kortere tijd wordt gedaan?
Momenteel wordt verwacht dat in de loop van het derde kwartaal iedereen de gelegenheid heeft gehad om een vaccinatie te ontvangen. Zoals steeds aangegeven spelen hier wel een aantal afhankelijken een rol. De beschikbaarheid van voldoende vaccins en de leveringstermijnen zijn bepalend voor de snelheid waarmee de Nederlandse samenleving kan worden gevaccineerd. De uitvoerende partijen zijn in staat om steeds sneller grote hoeveelheden vaccins toe te dienen. Hoe lang de hele vaccinatiecampagne gaat duren is dus met name afhankelijk van hoe snel en hoeveel vaccins beschikbaar komen. Aangezien alle lidstaten relatief evenveel vaccins ontvangen (naar rato van het inwonersaantal), wordt verwacht dat de vaccinatiecampagne voor de lidstaten ongeveer even snel gaat.
Bent u het eens met de uitspraak van de Duitse Minister van Gezondheid, Jens Spahn, dat het niet valt uit te leggen aan de bevolking als coronavaccins toegelaten en beschikbaar zijn, maar de organisatie voor het massale inenten nog niet op orde is? Denkt u dat deze situatie zich in Nederland zal kunnen voordoen?
Samen met het RIVM en andere relevante partijen zetten we alles op alles om met de vaccinatiecampagne zo goed mogelijk te laten verlopen. Daarbij is het belangrijk dat de vaccins zo snel mogelijk worden toegediend.
Deelt u de mening dat hoe sneller we veilig kunnen overgaan tot vaccineren, hoe beter dat is voor onze gezondheid, onze economie en het behoud van banen? Zo ja, kunnen wij net zo snel overgaan als Duitsland tot vaccinatie? Zo nee, waarom niet?
Ja, daar ben ik het mee eens. Vaccineren is een belangrijke stap in het bestrijden van deze pandemie. Een spoedige bescherming tegen COVID-19 heeft op termijn ook positieve effecten op de economie en het behoud van banen.
Hoe brengt u de infrastructuur voor een groot vaccinatieprogramma op orde? Wie gaat er vaccineren?Hoe denkt u voldoende personeel te kunnen hebben voor vaccinatie, waar nu al onvoldoende mensen beschikbaar zijn voor volledig bron- en contactonderzoek?
Hoe we de infrastructuur voor het vaccinatieprogramma organiseren, heb ik in mijn Kamerbrieven van 8, 17 en 21 december jl. en 4 jen 12 januari jl. uiteengezet. Daarbij ben ik in onder meer ingegaan op de inzet en opleiding van personeel, inclusief bijvoorbeeld de aantallen personeel zoals in deze fase ingezet worden op de verschillende GGD locaties. Ook heb ik uw Kamer bijvoorbeeld geïnformeerd over de andere logistieke voorbereidingen, waaronder het Logistiek Coördinatie Centrum van het RIVM. Dit centrum werkt gezamenlijk met GGD-GHOR Nederland aan de continuïteit van het gezamenlijke plannings- en distributieproces ten aanzien van de centrale vaccinatielocaties van de GGD.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat vaccineren niet ten koste gaat van testen en bron-en contactonderzoek?
De capaciteit voor testen is momenteel fors ruimer dan de testvraag. De GGD’en zijn voorbereid op de verwachte maximale vraag in februari, en houden rekening een mogelijke eerdere piekvraag, bijvoorbeeld in de loop van de huidige maand januari. Wat de capaciteit voor bron- en contactopsporing betreft is deze door de GGD inmiddels groter dan in het opschalingsplan voorzien, namelijk 7500 fte. De personele en infrastructurele capaciteit voor vaccinatie wordt los daarvan opgebouwd. Er is bij de inrichting van vaccinatielocaties ook gekeken naar de bestaande testlocaties en eventuele uitbreiding daarvan. Onze inzet is erop gericht om maximaal te kunnen vaccineren en daarnaast voldoende te kunnen testen en bron- en contactonderzoek uit te kunnen voeren.
In hoeverre voorkomt u dat er te laat noodzakelijke middelen worden aangeschaft waarvan al enige tijd duidelijk is dat die nodig gaan zijn? Zijn alle voorraden van benodigde middelen op orde? Zo nee, wanneer wel?
De bij de vaccinatiecampagne behorende materialen worden tijdig aangeschaft. Zo zijn er inmiddels spuiten en naalden aangeschaft voor 50 miljoen toedieningen en doet Nederland aanvullend hierop mee aan een joint procurement voor toedieningsmaterialen via de Europese Commissie. Een ander voorbeeld zijn de speciale vriezers voor diepgevroren vaccins op de centrale opslaglocatie. De beschikbaarheid van materialen op de wereldmarkt kan echter ook in de aankomende periode onder druk komen te staan. Het RIVM houdt de markt scherp in de gaten zodat aanvullende materialen kunnen worden ingekocht als dit onverhoopt nodig blijkt te zijn.
Is vervoer van vaccins naar Nederland al gestart? Zo nee, waarom niet? Zijn er al opdrachten gegeven aan vervoerders? Zo nee, waarom niet?
Ja, 26 december jl. zijn de eerste vaccins van BioNTech/Pfizer al in Nederland aangekomen.
Hoeveel dagen na de finale goedkeuring van een vaccin kan gestart worden met vaccineren en na hoeveel dagen kunnen alle bestelde doses zijn toegediend?
Op 6 januari jl. zijn de eerste vaccins in Nederland toegediend. We doen er alles aan om bij ieder nieuw vaccin steeds zo snel mogelijk te starten met vaccineren na goedkeuring door het EMA en levering door de producent. Tegelijkertijd zullen we uiteraard geen enkele stap overslaan en geen concessies doen aan de veiligheid.
Zo gaat het voordat een vaccin gebruikt kan worden in Nederland niet alleen om de registratie bij het EMA, maar ook om de indicaties, contra-indicaties, bijwerkingen en werkzaamheid van het vaccin. Deze zaken worden pas bekend als de EMA de registratie bekendmaakt. Voor die tijd zijn de gegevens hierover vertrouwelijk. Ook het oordeel van het EMA en de onderbouwing daarvan komt pas beschikbaar na registratie. Deze informatie is bijvoorbeeld nodig voor het advies van de Gezondheidsraad, voor de teksten van folders en uitnodigingsbrieven en voor het definitief vaststellen van de doelgroepen. Ook heeft het RIVM ze nodig voor het opstellen van de richtlijn.
Hoeveel vriezers zijn nodig om voldoende vaccins te kunnen beheren? Zijn deze vriezers er? Zo nee, wanneer wel?
Het RIVM heeft voor de opslag 56 speciale vriezers voor diepgevroren vaccins voor de centrale opslag operationeel en beschikbaar, dit is voldoende om de vaccins te kunnen beheren.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat mensen voldoende geïnformeerd zijn en worden over vaccinatie?
Er worden verschillende paden bewandeld zodat mensen goed en voldoende worden geïnformeerd. Bijvoorbeeld door feitelijke informatie beschikbaar te stellen op rijksoverheid.nl/coronavaccinatie en informatie te delen in boodschappen op onze social media-kanalen. Daarnaast is er gestart met een campagne op tv en radio, en worden er advertenties geplaatst in landelijke dagbladen. Samen met een online advertentiecampagne (via banners) en sociale mediaberichten blijven we investeren in goede voorlichting. Verder is er in december een toolkit gelanceerd voor werkgevers. Hierin zitten allerlei communicatiemiddelen die zij kunnen gebruiken richting hun medewerkers. Ook is er een online talkshow voor zorgmedewerkers, waarin zij vragen stellen aan experts.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het draagvlak voor vaccinatie onder de bevolking verbetert? Welke concrete maatregelen heeft u daartoe genomen en welke gaat u nemen? Wie worden daar bij betrokken? Denkt u daarmee op tijd te zijn? Zo ja, kunt u dat uitleggen?
Het is belangrijk dat mensen zich goed kunnen informeren over de COVID-19 vaccinatie. Feitelijke informatie over de veiligheid, werkzaamheid en effectiviteit van de verschillende vaccins speelt hierbij een belangrijke rol. Zoals ik in mijn brief van 4 januari jl. heb aangegeven werken we via een geïntegreerde communicatiestrategie en -aanpak die is gebaseerd op gedragswetenschappelijke inzichten. Ik heb deze aanpak hierin nader toegelicht, evenals in eerdere brieven zoals bijvoorbeeld 8 december 2020 waarbij ik aangaf dat we naast feitelijke informatie ook verhalen van patiënten, van familieleden, van zorgprofessionals en wetenschappers aanbieden. Het is belangrijk extra aandacht te schenken aan de maatschappelijke discussie, bijvoorbeeld op sociale media en actief het gesprek aan te gaan. Dit geeft ons de mogelijkheid om twijfels weg te nemen en onjuistheden recht te zetten. Ook helpen we mensen om desinformatie te herkennen en geven we hen tips om te kunnen omgaan met weerstand in de eigen omgeving.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het eerstvolgende debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus?
Helaas is dit niet gelukt.
Dreigende tekorten aan testmaterialen |
|
Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Dreigt een tekort aan zogenaamde plastics voor testmachines, die nodig zijn voor het uitvoeren van COVID-19 testen?1
Zoals ik in de beantwoording op de Kamervragen van de Kamerleden Klaver en Kröger (d.d.26 november jl.) heb aangegeven zijn er verschillende soorten plastic testmaterialen. We zien dat wereldwijd de testcapaciteit en de vraag naar testmaterialen dusdanig is gegroeid dat er sprake kan zijn van schaarse plastic materialen. Ieder laboratorium gebruikt specifieke typen laboratoriumplastics, passend bij hun specifieke machinepark (dat wordt ingezet voor zowel COVID-19 als voor andere diagnostiek). De wattenstaafjes, afnamebuizen en de cartridges die het LCH (dat voor wat betreft inkoop van testcapaciteit momenteel wordt ondergebracht bij de Dienst Testen i.o.) inkoopt zijn voldoende beschikbaar.
Wat momenteel wel een kritisch plastic product betreft zijn de filtertips. Filtertips zijn lastiger om centraal in te kopen, omdat laboratoria daarin specifieke eigen behoeftes hebben omdat deze per machine verschillen. Sinds de Dienst Testen i.o. het signaal heeft ontvangen dat er een mogelijk tekort zou kunnen ontstaan aan de filtertips, is meteen geacteerd en wordt voor de meest gangbare typen contact gezocht met bestaande en nieuwe leveranciers (onder andere in Azië) over hun mogelijkheden om voldoende te leveren. Ook worden laboratoria gewezen op de beschikbaarheid van andere typen filtertips. Hierbij moet niet alleen naar aantallen worden gekeken maar ook naar de verenigbaarheid met de apparatuur van de laboratoria en de kwaliteit van de tips. Dit betekent dat voor sommige laboratoria de voorraad tips een probleem is, maar voor andere laboratoria niet.
Tevens verken ik met experts of hergebruik van filtertips mogelijk is. Dit is echter complex gelet op het risico van contaminatie.
Worden deze plastics geproduceerd door Bioplastics in Landgraaf? Heeft u eerder onderdelen voor de testmachines bij dit bedrijf ingekocht? Zo ja, wanneer?
Bioplastics produceert verschillende plastic testmaterialen. De Dienst Testen i.o. heeft cartridges en output plates voor de Magna Pure 96 ingekocht bij dit bedrijf in juni en heeft voldoende op voorraad.
Bij welke andere leveranciers zijn deze plastic onderdelen de afgelopen maanden ingekocht? Waar worden nu plastics ingekocht?
Omdat ieder laboratorium specifieke typen laboratoriumplastics gebruikt, passend bij hun specifieke machinepark (dat wordt ingezet voor zowel COVID-19 als voor andere diagnostiek), kopen laboratoria veelal hun eigen materialen in, als het gaat om de materialen die niet schaars zijn. De Dienst Testen i.o.) houdt zich bezig met de (landelijke) inkoop van specifieke plastics waar een dreigend tekort aan is.
Dienst Testen i.o. koopt verschillende plastic testmaterialen in bij verschillende leveranciers. Daarbij onderhandelen ze voortdurend over testen en ze hebben garanties afgesloten over testen inclusief reagentia en plastics bij leveranciers. Daarnaast heeft Dienst Testen i.o. deze zomer een aanbesteding in de markt gezet voor apparatuur inclusief alle benodigde materialen (inclusief plastics). Hierop hebben verschillende leveranciers aangeboden.
Hoeveel bestellingen voor deze plastics heeft u in de afgelopen maanden geplaatst en bij wie? Hoeveel bestellingen staan nu nog uit? Heeft u voldoende bestellingen geplaatst om het benodigde aantal testen de komende maanden uit te kunnen voeren?
De Dienst Testen heeft zodanig ingekocht dat er op dit moment een capaciteit is voor ongeveer 100.000 PCR-testen per dag.
Ten aanzien van de vraag of er voldoende bestellingen zijn geplaatst wil ik u verwijzen naar de beantwoording op de Kamervragen van de Kamerleden Klaver en Kröger (d.d.26 november jl.). Hierin zet ik de 4 lijnen uiteen die zijn ingezet om tekorten aan testmaterialen te voorkomen. 3 lijnen inzake PCR:
En daarnaast een vierde lijn:
Met de uitbreiding van testmethoden en de inspanningen gericht op inkoop (materialen en laboratoriumcapaciteit) heb ik er vertrouwen in dat er voldoende testcapaciteit kan worden gerealiseerd voor de uitvoering van het landelijke testbeleid.
Bent u bezig een eigen productielijn op te zetten voor deze plastics? Zo ja, waarom? Waarom maakt u geen gebruik van bestaande productielijnen?
Er zal inderdaad in mijn opdracht een substantieel aantal cartridges worden geproduceerd in Nederland. Dit om de afhankelijkheid van de (buitenlandse) markt te verkleinen en schaarste te voorkomen. Voorbereidingen hiertoe zijn reeds voor de zomer gestart, anticiperend op mogelijke tekorten.
Is het waar dat u cartridges laat produceren, die nu getest worden? Zo ja, waarom heeft u gekozen voor een nieuwe productielijn in plaats van eerder en op grotere schaal in te kopen bij Bioplastics?
Zie antwoord vraag 5.
Indien u elders cartridges laat produceren, door welk bedrijf gebeurt dat en waarom is voor dat bedrijf gekozen?
Deze cartridges zullen geproduceerd worden bij een Nederlands bedrijf Helvoet uit Hellevoetsluis. In de zorg is er een analyse gedaan van bedrijven die deze productie op zich zou kunnen nemen en hier interesse in hadden en hier is dit bedrijf uit naar voren gekomen.
Wanneer, door wie en hoe wordt de voorraad van de verschillende producten die nodig zijn voor testen gecontroleerd? Wie is er verantwoordelijk voor voldoende voorraad van de noodzakelijke onderdelen? Wanneer is er voor het laatst gecontroleerd en wat was de stand?
Ieder laboratorium gebruikt specifieke typen laboratoriumplastics, passend bij hun specifieke machinepark (dat wordt ingezet voor zowel COVID-19 als voor andere diagnostiek). Dit betekent dat laboratoria veelal hun eigen materialen inkopen, als het gaat om de materialen die niet schaars zijn. De Dienst Testen i.o. houdt zich bezig met de (landelijke) inkoop van specifieke plastics waar een dreigend tekort aan is.
De Dienst Testen i.o. heeft wekelijks contact met de laboratoria om hun testcapaciteit te bepalen. Mogelijke voorraadproblemen komen zo snel aan de orde en daarop zal de Dienst acteren. Ook onderhoudt Dienst Testen i.o. nauwe contacten met leveranciers van testmaterialen om de leveringsmogelijkheden te monitoren en zo snel mogelijk eventuele problemen hierbij te signaleren.
Hoeveel laboratoria hebben hun testcapaciteit naar beneden moeten bijstellen vanwege een tekort aan plastics? Met hoeveel testen hebben deze laboratoria de testcapaciteit verlaagd? Sinds wanneer is de testcapaciteit vanwege tekorten verlaagd?
Er hebben nog geen laboratoria hun capaciteit naar beneden moeten bijstellen door een tekort aan plastics sinds de zomer. Een aantal laboratoria hebben aangegeven tekorten aan pipetpuntjes te hebben. Dienst Testen heeft hier maatregelen voor genomen, zodat de capaciteit gehandhaafd kon blijven.
Hoe is het feit dat laboratoria hun testcapaciteit verlagen, te rijmen met uw uitspraken tijdens het debat van 18 november j.l. waarin u zei dat er heel veel meer testcapaciteit is dan op dit moment dagelijks wordt gebruikt?
Naast de laboratoria die vanaf het begin van de COVID-19 crisis de testen analyseren, worden zoals ik u heb gemeld ook met nieuwe laboratoria, zowel in binnen- als buitenland, contracten afgesloten. Deze hoogvolume laboratoria maken geen gebruik van de kritische voorraad van testmaterialen bij de Dienst Testen i.o., omdat bij de contractering is afgesproken dat zij zelf voorzien in hun testmaterialen. Dit betreft tevens de benodigde plastic materialen. We weten dat sommige onder hen ook de benodigde materialen in eigen productie hebben genomen.
Hiermee hebben we voldoende laboratoriumcapaciteit gezien de huidige afnamecapaciteit en/of testvraag.
Deelt u de mening dat het merkwaardig is dat een Nederlands bedrijf plastics exporteert, terwijl in Nederland een tekort dreigt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kan dit en sinds wanneer bent u hiervan op de hoogte?
Van de producten die Bioplastics produceert is voldoende voorraad, zie antwoord op vraag 2. Zoals toegelicht gebruikt ieder laboratorium specifieke typen laboratoriumplastics, passend bij hun specifieke machinepark.
Kunt u uitleggen waarom u de motie Asscher/Jetten, die vraagt om een wekelijkse update over de stand van zaken rond testen, niet uitvoert? Kunt u uitleggen waarom de Kamer niet op de hoogte is van het feit dat er een tekort aan plastics dreigt en het beoogde aantal testen niet gehaald dreigt te worden?2
Met de voortgangsrapportage die ik tweewekelijks naar de Kamer stuur geef ik uw Kamer een update over de stand van zaken rondom testen. Zoals ik in de beantwoording van de Kamervragen van de leden Klaver en Kröger heb aangegeven heb ik er vertrouwen in dat we de juiste acties hebben ondernomen om en heb ik er vertrouwen in dat we het aantal beoogde aantal testen zullen halen.
Kunt u garanderen dat Nederland straks niet weer met een tekort te maken krijgt, dat u had kunnen voorkomen? Welke concrete acties heeft u ingezet om dit te voorkomen en te zorgen voor voldoende testcapaciteit?
We doen er alles aan om tekorten van testmaterialen te voorkomen, maar we hebben te maken met een enorm toegenomen wereldwijde vraag met bijbehorende druk op de markt voor testmaterialen. Met de uitbreiding van testmethoden en de bovengenoemde inspanningen gericht op inkoop (materialen en laboratoriumcapaciteit) heb ik er vertrouwen in dat er voldoende testcapaciteit kan worden gerealiseerd voor de uitvoering van het landelijke testbeleid. Dat neemt niet weg dat bij individuele laboratoria (tijdelijk) schaarste kan bestaan. Zie in aanvulling hierop ook het antwoord bij vraag 4.
Kunt u, conform uw belofte, garanderen dat per 1 december 2020 ook mensen zonder klachten kunnen worden getest?
Ja, sinds 1 december kunnen mensen zonder klachten die als nauw contact naar voren zijn gekomen uit het bron- en contactonderzoek of een melding hebben ontvangen via de Coronamelder zich laten testen.
Hoe denkt u het virus onder controle te krijgen en de reproductiefactor onder de waarde van 1 te krijgen zonder testen en daarmee zonder het bron- en contactonderzoek op orde te hebben?
In de voortgangsrapportage van 17 november heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn teststrategie waarin ik 3 stromen onderscheid. In de voortgangsrapportage van 23 november heb ik een intensivering van deze teststrategie aangekondigd. Tevens heb ik u in de brieven op de hoogte gehouden van de opschaling bij de GGD »en voor wat betreft het bron- en contactonderzoek. Ik ben van mening dat we met deze teststrategie en de opschaling van het bco gereed staan om het virus verder in te dammen. Ik blijf daarbij benadrukken dat de basismaatregelen (anderhalve meter afstand houden, handhygiëne, vermijd drukte, werk zoveel als mogelijk thuis) en de mate waarin iedereen zich daar aan houdt noodzakelijk zijn en blijven in het controleren van het virus.
Kunt u deze vragen binnen een week, doch in ieder geval vóór 8 december 2020, separaat beantwoorden?
We hebben erop ingezet de beantwoording zo snel mogelijk aan uw Kamer te sturen.
Zingen in groepsverband |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Op basis van welke informatie en onderzoeken wordt zingen in groepsverband voor iedereen ouder dan dertien jaar verboden?
In de adviezen naar aanleiding van het 83e,84een 85e OMT wordt gesteld dat een verhoogd transmissierisico door zingen niet kan worden uitgesloten. Nieuwe gemelde clusters in koren, resultaten van clusteronderzoek en nieuwe literatuur- en media-analyse zijn aanleiding geweest voor een update van het RIVM-advies «Koren en Zangensembles». Het OMT adviseert daarom dat bij de huidige hoge incidentie in de maatschappij zingen in groepsverband in welke context dan ook afgeraden dient te worden. Omdat kinderen zelf weinig ziek worden van COVID-19 en weinig bijdragen aan de verspreiding van het virus, is het OMT van mening dat voor kinderen tot en met 12 jaar een uitzondering gemaakt kan worden. Ik heb dit advies overgenomen.
Overigens geldt er geen verbod meer. Per 1 december jl. is, onder de Tijdelijke wet maatregelen covid-19, het verbod op zingen vervangen door een dringend advies om niet te zingen.
Op basis van welke gegevens of afwegingen wordt er een onderscheid gemaakt tussen enerzijds zingen in professionele koren, in een religieuze context of bij een betoging, en anderzijds zingen in groepsverband in elke andere context vanaf dertien jaar?
Uitzonderingen op dit dringende advies gelden voor betaalde professionele zangers in groepsverband, die (deels) afhankelijk zijn van zingen voor hun levensonderhoud en conform het OMT advies voor kinderen tot en met 12 jaar. Ten tijden van het zangverbod golden er onder meer uitzonderingen voor zang als onderdeel van belijdenis van godsdienst of levensovertuiging en betogingen, omdat het grondrechten zijn. Nu er sprake is van een dringend advies, zijn deze uitzonderingen niet meer van relevant.
Kunt u nader toelichten waarom nu ook jongeren tussen dertien en achttien jaar niet meer mogen zingen in groepsverband? Kunt u toelichten welke afwegingen hierbij zijn gemaakt, aangezien de continuïteit van onderwijs en het onderhouden van sociale contacten voor deze groep heel belangrijk is?
Zie vraag 1.
Bent u bereid nader advies het aan het Outbreak Management Team (OMT) te vragen over het zingen in groepsverband voor jongeren tussen dertien en achttien jaar?
Het OMT geeft in onder vraag 1 genoemde advies als perspectief aan dat bij risiconiveau waakzaam (Rt <1 en incidentie ≤7/100.00/dag) het risico van zingen in groepsverband klein is en zingen dan wel verantwoord lijkt. Personen met een kwetsbare gezondheid dienen zelf de afweging te maken of zij dit kleine risico wel of niet willen lopen. Het OMT geeft ook aan dat, mochten nieuwe onderzoeksbevindingen of literatuur zich voordoen, dit advies opnieuw bekeken zal worden.
Bent u het met de zangkoren en dirigenten eens dat de communicatie over dit besluit niet zorgvuldig is verlopen, omdat de regering niet in een kamerbrief of persconferentie expliciet heeft gecommuniceerd over dit verbod? Bent u bereid hierover alsnog het gesprek over aan te gaan met vertegenwoordigers van koren en dirigenten?
In de stand van zakenbrief COVID-19 van 17 november jl. aan de Tweede Kamer heb ik expliciet gecommuniceerd over de maatregelen, die op 18 november zouden ingaan, waaronder de maatregel voor gezamenlijk zingen. De afzonderlijke maatregelen zijn ook toegelicht op rijksoverheid.nl. Ik ben bereid om het gesprek aan te gaan met vertegenwoordigers van koren en dirigenten en betrek ook graag mijn collega’s van JenV en OCW, met wie de maatregelen worden afgestemd.
Kunt u toelichten welke financiële compensaties professionele dirigenten kunnen aanvragen nu zij hun beroep niet of nauwelijks kunnen uitvoeren omdat zij veelal amateurkoren begeleiden?
Koordirigenten zijn doorgaans zzp-er. Zij kunnen een beroep doen op het generieke steunpakket. Met name de tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers staat open voor zzp-ers. En in het tweede steunpakket voor de culturele en creatieve sector voor de eerste helft van 2021 zijn middelen beschikbaar voor onder andere regelingen bij de rijkscultuurfondsen waar deze professionals een beroep op kunnen doen.
Bent u bereid bij volgende maatregelen die betrekking hebben op koren in (voor)overleg te treden met korenorganisaties, bijvoorbeeld degene die zijn verenigd in het Koornetwerk Nederland?
Bij de besluitvorming over maatregelen wordt een afweging van de verschillende belangen gemaakt en daarbij worden steeds de consequenties voor onder meer burgers en ondernemers in algemene zin betrokken. De beoordeling van noodzaak en evenredigheid is daarmee breder dan de beoordeling van de invloed op de verspreiding van het virus. Ter voeding van deze afweging worden voortdurend gesprekken gevoerd. Zoals toegezegd in het antwoord op vraag 5 zal ik ook in gesprek gaan met vertegenwoordigers van koren en dirigenten.
Bent u bereid deze vragen voorafgaand aan het eerstvolgende plenaire coronadebat te beantwoorden?
Ja.
Het deskundigenverslag deskundigengroep dierziekten HPAI evaluatie van 13 november 2020 ‘eendenbedrijf besmet’ |
|
Jaco Geurts (CDA), Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Deelt u de zorg dat ondanks de preventieve maatregelen zoals de ophokplicht voor pluimveehouders en in latere instantie de afdekplicht voor hobbyhouders het vogelgriepvirus snel om zich heen grijpt en inmiddels zes pluimveebedrijven getroffen zijn door een besmetting?
Ja. Maar ook in vorige seizoenen met hoogpathogene vogelgriep (HPAI) werden bedrijven besmet ondanks de bioveiligheidsmaatregelen waaronder de ophokplicht.
Hoeveel hobbyhouders zijn getroffen door een besmetting met het vogelgriepvirus en hebben hobbyhouders een meldplicht als zij mogelijk te maken hebben met een besmetting van vogelgriep? Zo ja, hoe ziet deze procedure eruit en wordt over deze meldplicht voor hobbyhouders actief gecommuniceerd? Zo nee, waarom is deze er niet?
Op dit moment zijn er 9 hobbybedrijven besmet met vogelgriep. Ook hobbyhouders zijn wettelijk verplicht verschijnselen van HPAI te melden bij de NVWA. Ze kunnen hierover de eigen dierenarts raadplegen.
Kunt u aangeven hoe vaak de deskundigengroep dierziekten wordt geraadpleegd met een vraag over de veterinair-technische aspecten van de preventie en bestrijding van besmettelijke dierziekten en hoe vaak is dit jaar de deskundigengroep geraadpleegd over HPAI en COVID-19?
De deskundigengroep dierziekten wordt zo vaak als nodig bevraagd over diergezondheidsonderwerpen. Dit jaar is de deskundigengroep dierziekten drie keer geraadpleegd over COVID-19 gerelateerd aan nertsen en zes keer over HPAI.
Klopt het dat van de deskundigengroep dierziekten op 6 maart 2020 een update ontvangen is over HPAI in Europa, op 17 april 2020 een verslag over HPAI Europa, op 21 oktober 2020 een verslag over HPAI na aantonen H5N8 in Knobbelzwanen en op 13 november 2020 het verslag over HPAI evaluatie eendenbedrijf besmet en kunt u toelichten waarom de verslagen van de deskundigengroep dierziekten enkele weken en in het eerste geval pas enkele maanden later gepubliceerd worden op de website?
Alle verslagen van de Deskundigengroep dierziekten worden uiteindelijk op de site gepubliceerd. In de meeste gevallen, zeker wanneer de actualiteitswaarde hoog is, worden deze verslagen kort na de totstandkoming als bijlagen bij een Kamerbrief verzonden. Dat was ook bij de laatste twee recente verslagen.
Kunt u – door middel van een overzicht per organisatie of instelling en activiteit en daarbij onderscheid tussen wilde vogels, hobbyhouders en de professionele pluimveehouders – aangeven welke instanties op dit moment betrokken zijn bij het monitoren en het doen van onderzoek naar de recente uitbraken van vogelgriep in Nederland?
Gezondheidsdienst voor Dieren: reguliere serologische monitoring van commerciële pluimveebedrijven Dutch Wildlife Health Centre (DWHC): monitoring dode wilde vogels Erasmus Medisch Centrum (EMC): aanvullende monitoring levende wilde vogels Faculteit Diergeneeskunde (FD): analyse mogelijke insleeproutes besmette bedrijven Wageningen Bioveterinary Research (WBVR): analyse introductiemoment besmette bedrijven
Welke onderzoeken worden gedaan of opgezet om te traceren hoe het virus Nederland heeft bereikt en hoe het zich hier verspreidt?
Het EMC en WBVR analyseren de genetische codes van de gevonden HPAI virussen en vergelijken deze met eerder in Nederland en andere landen gevonden virussen. Op die manier kan er een inschatting gegeven worden van de herkomst van de virussen. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Welke aanvullende maatregelen kunnen naast de gebruikelijke hygiënemaatregelen getroffen worden om het risico te verminderen gezien het gegeven dat de deskundigengroep dierziekten schrijft dat de situatie aanzienlijk risicovoller is dan de laatste beoordeling op 21 oktober 2020 en dat de kans dat een Nederlands pluimveebedrijf met HPAI wordt besmet als zeer groot wordt beoordeeld? Op welke wijze vindt de communicatie naar de professionele pluimveehouders en de hobbyhouders plaats?
Er worden al vergaande maatregelen getroffen om de kans op insleep van HPAI op Nederlandse pluimveebedrijven zo klein mogelijk te maken. Bioveiligheid is daarbij het kernbegrip. Pluimveehouders zijn zelf verantwoordelijk voor een optimale bioveiligheid op hun pluimveebedrijven. Dat betekent bijvoorbeeld dat het schone weg vuile weg principe is geïmplementeerd op het erf, dat er hygiëne procedures zijn voor het betreden van de stallen en dat er een goede ongediertebestrijding is. De pluimveehouder zorgt er ook voor dat iedereen die op zijn bedrijf komt deze procedures naleeft. De pluimveesector heeft op 1 december in samenwerking met de gezondheidsdienst een webinar georganiseerd over dit onderwerp. Hier is via de sociale media veel aandacht aan gegeven.
Kunt u aangeven of u direct na het recent uitgebrachte deskundigenadvies gestart bent met het doen van extra onderzoek zoals aangegeven in het deskundigenadvies: «het meer dan nu bemonsteren van levende wilde vogels en of verse uitwerpselen» en «een onderzoek richten op bemonstering van specifieke vogelsoorten of op watervogels in specifieke regio’s»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke onderzoeken bent u gestart, welke organisaties zijn belast met aanvullende monitoring en wanneer verwacht u de eerste resultaten?
Ja, ik heb het EMC direct gevraagd hiermee aan de slag te gaan. Vondsten van HPAI positieve wilde vogels worden doorgegeven aan NVWA.
Kunt u aangeven waarom er in het deskundigenadvies geen aandacht is voor een mogelijke insleep via de luchtinlaten van ventilatiesystemen?
Er zijn geen specifieke vragen over dit onderwerp aan de deskundigengroep gesteld. Dat wil niet zeggen dat er niet naar de mogelijke rol van ventilatie systemen bij de insleep van vogelgriep wordt gekeken. Bijvoorbeeld, één van de acties uit de roadmap vogelgriep betrof onderzoek naar het mogelijke effect van windbreekgaas voor de luchtinlaten ventilatieopeningen op de kans op insleep van vogelgriep te verkleinen.
Kent u de signalen van recent getroffen pluimveehouders en dierenartsen waarbij geconstateerd is dat het virus in de betreffende stallen in het midden van de stal aan de windkant is ontstaan en dit terug te leiden kan zijn op een besmetting via de ventilatie-inlaat? Zo ja, wordt hier aanvullend onderzoek naar verricht en wanneer verwacht u de uitkomsten? Zo nee, waarom niet?
Ja. Op de besmette bedrijven wordt door de Faculteit Diergeneeskunde (FD) onderzoek gedaan naar mogelijke besmetting routes. Een verslag van alle resultaten zal begin volgend jaar opgeleverd worden maar resultaten worden ook tussentijds gedeeld.
Deelt u de mening dat deze signalen serieus genomen dienen te worden zodat er snel duidelijkheid komt of er aanvullende maatregelen genomen moeten worden bij luchtinlaten en deelt u deze mening des te meer gezien de huidige weersomstandigheden waarbij mist en vocht door de virusdeeltjes als het ware als een transportmiddel gebruikt kunnen worden en daarmee sprake is van extra risico? Zo nee, kunt u dat wetenschappelijk onderbouwen?
Ik deel de mening dat er serieus gekeken moet worden naar mogelijke besmetting routes en dat daarbij ook gekeken moet worden naar ventilatiesystemen. Dat gebeurt nu ook.
Herinnert u zich nog dat in 2014 lang is verondersteld dat een rechtstreekse introductie van een hoogpathogeen virus door wilde vogels niet mogelijk was en dat inmiddels, mondiaal, brede consensus is over deze besmettingsbron?
Deze informatie is mij niet bekend. Al in het eerste decennium van deze eeuw werd het zoönotische HPAI H5N1 virus door wilde vogels verspreid en werden gehouden vogels waaronder pluimvee met dit virus besmet. Toen gelukkig niet in Nederland.
Bent u bereid om in overleg te treden met een aantal van de recent getroffen pluimveehouders die vanuit hun dagelijkse praktijk en ervaringen rond de recente uitbraak over waardevolle informatie beschikken die als input kunnen gelden voor vervolgonderzoek over bijvoorbeeld luchtventilatie en luchtinlaatsystemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om de uitkomsten van dit gesprek naar de betrokken pluimveehouders en de Kamer terug te rapporteren?
Ik heb een aantal van getroffen veehouders gesproken. En mijn ambtenaren hebben intensief contact met vertegenwoordigers van de pluimveesector en pluimveedierenartsen. Onlangs is er een brainstormsessie geweest met deskundigen en sectorvertegenwoordigers om ideeën te verzamelen over de vervolgaanpak. En eerder is samen met de pluimveesector en de Dierenbescherming de roadmap vogelgriep opgesteld waarin veel onderzoeksvoorstellen zijn gedaan en opgevolgd. Over de uitvoering en de opvolging van de acties uit deze roadmap is regelmatig contact met de sector en de Dierenbescherming.
Wat vindt u van het deskundigenadvies dat wijst op het belang van een goede plaagdierbestrijding en dat zo nodig een professionele plaagdierbestrijder moet worden ingehuurd omdat deze met effectievere middelen mag werken en deelt u de zorg dat het beleid van de afgelopen jaren tot een achteruitgang heeft geleid van een effectieve plaagdierbestrijding en tot onwenselijke ontwikkelingen, zoals in dit deskundigenadvies in relatie tot de besmetting met het vogelgriepvirus en in de ineffectieve plaagdierbestrijding in relatie tot stalbranden naar voren komt? Zo nee, kunt u dit wetenschappelijk onderbouwen? Zo ja, bent u bereid om pluimveehouders met directe ingang meer mogelijkheden te bieden tot een adequate plaagdierbestrijding en wat gaat u op korte termijn (binnen een half jaar) doen om deze lacune ongedaan te maken?1
Alle onderdelen van bioveiligheid zijn belangrijk om de insleep van vogelgriep te voorkomen. Een adequate knaagdierbeheersing volgens de Integrated Pest Management (IPM) aanpak is één van deze onderdelen. Een veehouder kan een IPM-gecertificeerde knaagdierbeheerser inschakelen voor knaagdierbeheersing, maar kan dit ook zelf ter hand nemen. In dat geval dient de veehouder zich te bekwamen in knaagdierbeheersing volgens IPM. In mijn brief aan uw Kamer van 21 oktober inzake de beantwoording van de Kamervragen van het lid Lodders over de toegezegde brief over stalbranden (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar, 2020 – 2021, nr. 433) gaan de Staatssecretaris van IenW onder meer nader in op de eisen die gesteld worden aan veehouders die zelf knaagdierbeheersing volgens IPM ter hand willen nemen.
Heeft u kennisgenomen van de zorgen bij pluimveehouders over de verplichte salmonellacontrole waarbij controleurs van bedrijf naar bedrijf gaan en pluimveehouders het, ondanks het naleven van de hygiëneprotocollen, moeilijk vinden om mensen toe te laten in hun stal en de gezondheid van hun dieren te riskeren? Zo ja, wat vindt u hiervan? Bent u bereid om te zoeken naar alternatieven voor deze salmonellacontrole door bijvoorbeeld een controle in het pakstation zolang er een hoog besmettingsrisico geldt?
Ja. In de gebieden met de concrete risico’s, de beschermings- en toezichtsgebieden, wordt niet bemonsterd. De salmonella controles zijn belangrijk in het kader van de voedselveiligheid en een Europese verplichting. De monsternames gaan daarom in de rest van Nederland door. De monsternemers houden zich aan de voorgeschreven hygiëneprotocollen, waardoor dit bezoek veilig kan plaatsvinden.
Klopt het dat het vlees van een niet besmet bedrijf uit het drie-kilometergebied rond een besmet bedrijf alleen nationaal mag worden afgezet en bent u bereid om een verruiming van afzet van het vlees bij de Europese Commissie te agenderen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kunt u dit agenderen?
Ja, dat klopt. Er zitten veel aspecten aan de Europese verplichting om vlees afkomstig van dieren uit een beschermingsgebied nationaal af te zetten, zoals inspanningen van ketenpartijen om over deze afzet in vredestijd afspraken te maken, de praktische mogelijkheden om dit vlees ook binnen de Europese Unie gekanaliseerd te kunnen afzetten en de internationale standaarden van de Wereldorganisatie voor Diergezondheid over vogelgriep en regionalisatie. Ik kan daarom nu niet toezeggen dat ik dit onderwerp Europees zal agenderen.
Het bericht Vogelgriep bij pluimveebedrijf in Hekendorp‘ |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het nieuwsbericht «Vogelgriep bij pluimveebedrijf in Hekendorp»?1
Ja.
Hoeveel dieren zijn er geruimd bij het pluimveebedrijf in Hekendorp?
Er zijn 120.242 kippen geruimd op dit bedrijf.
Klopt het dat het betreffende pluimveebedrijf relatief dichtbij woonbebouwing gelegen is? Zo ja, op welke manier worden bewoners en de pluimveehouder geholpen bij de te nemen maatregelen voor het verminderen van eventuele hinder?
Ja, dat klopt. Lokale overheden zijn verantwoordelijk voor het beleid ten aanzien van de vestiging van pluimveebedrijven en woningen en voor het nemen van maatregelen bij eventuele hinder.
Bent u op de hoogte van de hinder die bewoners ondervinden van de pluimveehouderij?
Ik kan geen uitspraken doen over individuele gevallen. Zo ook hier niet.
Ziet u mogelijkheden om bewoners en de pluimveehouder te helpen de hinder definitief te verminderen nu, vanwege trieste omstandigheden de stal leeg komt te staan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke mogelijkheden?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 3 en 4.
Op welke regelingen omtrent saneren of omzetten naar kringlooplandbouw kan de desbetreffende pluimveehouder aanspraak maken?
Ik kan geen uitspraken doen over individuele gevallen. Maar over het algemeen geldt dat pluimveehouders de mogelijkheid hebben verder te verduurzamen via de Subsidiemodules brongerichte verduurzaming (Sbv). Nu is de Sbv voor de pluimveehouderij nog gericht op met name fijnstofreductie, dit zal in toekomstige openstellingen steeds worden verbreed naar andere emissies, zodra innovaties beschikbaar komen. Daarnaast faciliteert de Subsidiemodule agrarische bedrijfsadvisering en educatie (Sabe) vouchers en samenwerkingsverbanden/netwerken, waarmee landbouwondernemers adviseurs op het bedrijf kunnen krijgen, een verdiepingscursus stikstof kunnen volgen of kunnen deelnemen aan een samenwerkingsverband/netwerk voor onder andere kringlooplandbouw. Ook wordt er gewerkt aan het Omschakelprogramma voor boeren die willen omschakelen naar kringlooplandbouw. De Subsidieregeling sanering varkenshouderijen (Srv) is sinds 15 januari 2020 gesloten en verkeert in de uitvoeringsfase. Het Rijk werkt aan een Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties, daarvan is de reductie van stikstofdepositie op Natura2000 gebieden het hoofddoel. Op dit moment loopt er via de provincies de gerichte opkoop van veehouderijen. Hiervan is de insteek en het doel depositievermindering door piekbelasters. De provincies kennen veelal ook eigen regelingen om overlast veroorzakende bedrijfslocaties verder te helpen. Deze regelingen kunnen per provincie verschillend zijn.
Welke omslagregelingen naar kringlooplandbouw of saneringsregelingen kunnen bedrijven in de veehouderij met overlast gevende criteria voor omwonenden, zoals geurhinder aanspreken om de overlast te verminderen of tot nul te brengen?
Op dit moment zijn er geen landelijke regelingen specifiek voor pluimveehouders gericht op het verminderen of tot nul brengen van overlast voor omwonenden, zoals geurhinder. Voor bestaande omslagregelingen naar kringlooplandbouw of saneringsregelingen verwijs ik u naar het antwoord op vraag 6.
De razendsnelle verspreiding van het vogelgriepvirus en de politieke verantwoordelijkheid voor het ontstaan van een nieuwe zoönose in de Nederlandse veehouderij |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u bevestigen dat op dit moment drie verschillende, zeer besmettelijke (hoogpathogene) vogelgriepvarianten zich razendsnel verspreiden door Europa, waarvan er in ieder geval twee in Nederland rondgaan: H5N8 en H5N1?
Ja. In Nederland is op pluimveebedrijven tot nu toe het serotype H5N8 gevonden en bij wilde vogels naast deze variant ook het hoogpathogene vogelgriepvirus H5N1 en H5N5.
Hoe worden de wetenschappelijke inzichten over het ontstaan en de risico’s van dierziekten en zoönosen bijgehouden door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)? Houdt uw ministerie dit zelf bij, of bent u afhankelijk van het doorgeven van informatie door het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV)?
De wetenschappelijke inzichten over de zoönotische risico van dierziekten en zoönosen maar ook concrete signalen worden bijgehouden door het RIVM en aan mijn ministerie gecommuniceerd. Signalen kunnen vanuit verschillende bronnen afkomstig zijn. In het signaleringsoverleg zoönosen (SO-Z Signaleringsoverleg zoönosen), onder voorzitterschap van het RIVM, beoordelen deskundigen, uit zowel de humane als de veterinaire sector op gestructureerde wijze regionale, landelijke en internationale signalen van mogelijk zoönotische aard afkomstig uit verschillende sectoren en dierreservoirs. In het SO-Z wordt beoordeeld of er naar aanleiding van de signalen vervolgacties noodzakelijk zijn. Mijn ministerie en het Ministerie van LNV ontvangen hiervan verslagen en worden ook tussentijds geïnformeerd als de situatie daartoe aanleiding geeft.
Is het u bekend dat zeer gevaarlijke vogelgriepvarianten vrijwel uitsluitend ontstaan door mutaties in de pluimveehouderij?1
Ja. Hoogpathogene vogelgriepvirussen ontstaan (door een mutatie van een laagpathogeen vogelgriepvirus) in de pluimveehouderij.
Sinds wanneer is het onderzoek van het Erasmus MC bij u bekend waaruit bleek dat vogelgriep via vijf mutaties kan uitgroeien tot een zeer besmettelijke variant, die via de lucht van mens op mens overdraagbaar is?2
Dat onderzoek gaat over een specifieke variant van vogelgriep (het zoönotische hoogpathogene H5N1 vogelgriep virus), een andere variant dan nu in west Europa en in Nederland circuleren. Mijn voorganger heeft u over dit onderzoek bericht op 7 maart 2012 door middel van de brief «Stand van zaken onderzoek Erasmus Medisch Centrum naar H5N1» (Kamerstuk 28807–131).
Op welke manier bent u betrokken bij het beleid van het Ministerie van LNV om de verspreiding van de vogelgriep tegen te gaan – te weten het ophokken van dieren, hygiënemaatregelen, het vergassen van alle dieren in een stal als er een besmetting is vastgesteld en het preventief vergassen van alle kippen en eenden in stallen binnen een straal van een kilometer rond het besmette bedrijf?
We volgen het zoönotische risico intensief, dat wordt door het RIVM geduid. Zodra er enige indicatie is dat de circulerende virussen zoönotische eigenschappen hebben treedt de zoönosestructuur in werking. Dan is het Ministerie van VWS leidend. Ook als de zoönosestructuur nog niet in werking is getreden bij een uitbraak van hoogpathogene vogelgriep, zoals nu het geval is, neemt VWS deel aan het Departementaal Beleidsteam (DBT) vogelgriep van LNV. Het DBT is het besluitvormend orgaan in de crisisstructuur van LNV.
Is het u bekend dat alle uitbraken van hoogpathogene vogelgriep in de Nederlandse pluimveehouderij tussen 2014 en 2018 plaatsvonden op bedrijven zonder vrije uitloop en dat ook de uitbraken van de afgelopen weken allemaal plaatsvonden in stallen met dieren die in hun hele leven nooit buiten komen?3 4
Sinds 2014 is steeds voordat er uitbraken in Nederland gezien werden een landelijke ophokplicht ingesteld. Alle pluimvee werd daarom binnen gehuisvest tijdens de risicoperiodes voor hoogpathogene vogelgriep. Twee van de bedrijven, die met hoogpathogene vogelgriep besmet zijn sinds 2014, waren bedrijven met een uitloop. Eén van deze twee bedrijven is dit jaar besmet gevonden. In dit bedrijf werd de besmetting in een ander deel van het bedrijf aangetoond dan de stal met de uitloop. Dat wil niet perse zeggen dat in het uitloopdeel geen kippen besmet waren. Daarnaast zijn ook verschillende locaties met hobbypluimvee besmet in deze periode. Hobbypluimvee wordt in vrijwel alle gevallen ook deels buiten gehuisvest. Op dit moment geldt natuurlijk een afschermplicht voor hobbymatig gehouden risicovogels.
Is het u bekend dat in drie weken tijd al 318.700 kippen en eenden zijn vergast vanwege vogelgriepuitbraken bij pluimveebedrijven, terwijl er nog altijd vele nieuwe vogelgriepgevallen worden ontdekt?
Er zijn inmiddels 508.700 vogels gedood.
Heeft u gezien dat de pluimveesector zeer verbaasd en bezorgd reageerde op de uitbraak van vogelgriep bij het pluimveebedrijf in Altforst, omdat bij dat bedrijf hoge hygiënestandaarden zouden gelden?5 . Erkent u dat het staande beleid van het Ministerie van LNV, de verspreiding van de vogelgriep dus niet tegenhoudt?
Het is bekend dat goede bioveiligheidsmaatregelen insleep van vogelgriep beperken. Dat een bedrijf met een hoge hygiënestandaard wordt besmet is wat dat betreft opmerkelijk, maar is eerder voorgekomen.
Kunt u bevestigen dat hierdoor het risico blijft voortduren dat er een voor de mens gevaarlijke mutatie ontstaat?
Zoals geantwoord op vraag 8, is het bekend dat goede bioveiligheidsmaatregelen, inclusief de ophok- en afschermplicht, de insleep en verspreiding van vogelgriep beperken. Biosecurity geeft echter geen 100% garantie om vogelgriep te voorkomen.
Hoe houdt u zicht op mutaties van de verschillende virusvarianten, gelet op het feit dat vogelgriepvirussen een hoge mutatiesnelheid hebben?
Nederland heeft een heel goed systeem om hoogpathogene vogelgriep snel te ontdekken. En als het eenmaal is ontdekt, volgt er onmiddellijke ruiming. Voor uitbraken van vogelgriep is er een gezamenlijk draaiboek aan de hand waarbij de NVWA en het RIVM met de GGD hun werkzaamheden uitvoeren. In dit draaiboek is bijvoorbeeld opgenomen hoe mensen die in contact komen met besmette vogels zich moeten beschermen. Het zoönotische risico wordt intensief gevolgd. Het RIVM en het Erasmus MC houden de sequenties in de gaten. Zodra er enige indicatie is dat de circulerende virussen zoönotische eigenschappen hebben, treedt de zoönosenstructuur in werking.
Op deze manier wordt het risico op het ontstaan en de verspreiding van een zoönotische variant geminimaliseerd en wordt zoveel mogelijk voorkomen dat mensen worden besmet.
Kunnen we u politiek verantwoordelijk houden als er een nieuwe voor de mens gevaarlijke infectieziekte (zoönose) ontstaat in de Nederlandse veehouderij? Zo nee, welke bewindspersoon dan wel?
Zoals genoemd in mijn antwoord op vraag 10, worden sequenties in de gaten gehouden. Van alle vogelgriepvirussen die bij gehouden vogels worden gevonden, wordt de RNA-sequentie volledig in beeld gebracht. Van de meeste virussen die bij wilde vogels worden gevonden ook. Dit gebeurt in de ons omringende landen ook. Op deze manier worden de virusvarianten intensief gevolgd.
Kunt u bevestigen dat er wel een handleiding is voor het omgaan met dood gevonden vogels met verdachte vogelgriepverschijnselen, maar dat er geen landelijke richtlijn is voor het omgaan met levende vogels die mogelijk zijn besmet met vogelgriep?6 Kunt u zich voorstellen dat bijvoorbeeld opvangcentra en dierenambulances, maar ook gemeenten, provincies, de (dieren)politie en het meldpunt 144 hier veel behoefte aan hebben? Zo ja, bent u bereid deze te laten ontwikkelen?
Het wettelijke kader voor de infectieziektebestrijding ter bescherming van de volksgezondheid, is vastgelegd in de Wet publieke gezondheid (Wpg). Hiervoor is de Minister van VWS beleidsverantwoordelijk. Dit is uitgewerkt in een structuur voor het bestrijden van humane infectieziekten bij het Ministerie van VWS. Maatregelen ten aanzien van besmettelijke dierziekten zijn mogelijk op grond van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwwd). Hiervoor is de Minister van LNV beleidsverantwoordelijk. Het Ministerie van LNV heeft een structuur voor het bestrijden van besmettelijke dierziekten. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 5, volgen we het zoönotische risico intensief. Zodra er enige indicatie is dat de circulerende virussen zoönotische eigenschappen hebben, treedt de zoönosestructuur in werking. Dan is het Ministerie van VWS leidend. Volksgezondheid staat altijd voorop waar het gaat om bestrijding van zoönosen. Het kabinet zet zich in om zoönosen zoveel mogelijk te voorkomen. Het kabinet wil, gelet op de ontwikkelingen en de impact van zoönosen op mens, dier en maatschappij, vooruitblikken en breder bezien wat nodig is om zoönosen in de toekomst zoveel mogelijk te voorkomen (Kamerbrief van 21 november jl. Kamerstuk 28 286, nr. 1138).
Kunt u deze vragen afzonderlijk en voorafgaand aan het debat over de VWS-begroting beantwoorden?
Op de NVWA-website staat een handleiding voor het opruimen van dood gevonden wilde (water)vogels. In deze handleiding wordt uitgelegd hoe de vogels op een veilige en hygiënische manier kunnen worden opgeruimd. Vogelopvangcentra hebben samen met het Erasmus Medisch Centrum een advies opgesteld voor zieke levende wilde vogels in verband met mogelijke besmettingen met hoogpathogene vogelgriep. Dit advies wordt gebruikt door vogelopvangcentra en dierenambulances.
De razendsnelle verspreiding van het vogelgriepvirus over Nederland |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kunt u bevestigen dat op dit moment drie verschillende, zeer besmettelijke (hoogpathogene) vogelgriepvarianten zich razendsnel verspreiden door Europa, waarvan er in ieder geval twee in Nederland rondgaan: H5N8 en H5N1?
Ja. In Nederland is op pluimveebedrijven tot nu toe het serotype H5N8 gevonden en bij wilde vogels naast deze variant ook het hoogpathogene vogelgriepvirus H5N1 en H5N5.
Heeft u gelezen dat hoogleraar Thijs Kuiken waarschuwt dat de voortekenen wijzen op een grote uitbraak van het H5N8-virus, dat het onheilspellend is dat het virus al zo vroeg tijdens de najaarstrek opduikt en nu al tot vrij hoge sterfte leidt onder wilde watervogels?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat hoogpathogene (zeer besmettelijke en dodelijke) vogelgriepvirussen door een genetische mutatie ontstaan uit laagpathogene (minder gevaarlijke) vogelgriepvirussen, en dat dit vrijwel uitsluitend gebeurt via de intensieve pluimveehouderij?2
Ja. Hoogpathogene vogelgriepvirussen ontstaan (door een mutatie van een laagpathogeen vogelgriepvirus) in de pluimveehouderij.
Kunt u bevestigen dat de groep vogelgriepvirussen waar de huidige variant H5N8 onder valt, in de jaren «90 is ontstaan in de pluimveehouderij in China en zich daarna door Azië heeft verspreid door de handel in kip?
Ja. Deze is verspreid met handel en heeft zich waarschijnlijk daarnaast door Azië kunnen verspreiden via wilde vogels.
Kunt u bevestigen dat wilde vogels van oorsprong alleen laagpathogene vogelgriepvirussen bij zich droegen?
Dat is hoogstwaarschijnlijk het geval.
Kunt u bevestigen dat wilde vogels vanaf 2005 opeens besmet raakten met hoogpathogene vogelgriepvirussen uit de pluimveehouderij?
Vanuit besmette pluimveebedrijven in Azië is het hoogpathogene vogelgriepvirus «overgesprongen» naar wilde vogels. Of dat precies vanaf 2005 en plotseling gebeurde is mij niet bekend.
Erkent u dat zowel het ontstaan als het wijd verspreiden van de zeer gevaarlijke vogelgriepvarianten niet los gezien kan worden van het fokken en doden van kippen, eenden, ganzen en kalkoenen door de pluimvee-industrie?
Zoals al aangegeven in het antwoord op vraag 3 spelen pluimveebedrijven bij het ontstaan van hoogpathogene vogelgriep (door een mutatie van een laagpathogeen vogelgriepvirus) een belangrijke rol. Bij de wereldwijde verspreiding van deze virussen spelen vooral wilde vogels een rol. Door het naleven van internationale afspraken van de Wereldorganisatie voor Diergezondheid kan verspreiding door de pluimvee-industrie worden voorkomen. Deze afspraken zijn onder meer overgenomen in Europese regelgeving over importen, exporten en handelsverkeer binnen de Europese Unie.
Kunt u bevestigen dat er vanwege vogelgriepuitbraken bij Nederlandse pluimveebedrijven in drie weken tijd al 318.700 kippen en eenden zijn vergast? Zo nee, om hoeveel dieren gaat het dan?
Er zijn inmiddels 508.700 vogels gedood.
Kunt u beschrijven hoe het vergassen van stallen vol dieren in zijn werk gaat?
De stal wordt hermetisch afgesloten en met CO2-gas gevuld. De vogels verliezen daardoor snel het bewustzijn en sterven. Deze methode is ook door de Wereldorganisatie voor Diergezondheid (OIE) beschreven als een internationaal geaccepteerde methode om pluimvee in het kader van dierziektebestrijdingsprogramma’s te doden.
Bent u bereid om voortaan te spreken van het massaal vergassen of doden van dieren in plaats van een verhullende term als «ruimen» te gebruiken? Zo nee, waarom wilt u niet gewoon spreken in termen die duidelijk maken wat er met de dieren gebeurt?
Ruimen is een gewoon begrip en geen verhullende term. De term betekent dat de dieren gedood worden en de kadavers daarna vernietigd. Vogels en pluimvee worden zoals u al aangeeft meestal vergast als doden noodzakelijk is in het kader van dierziektebestrijding.
Bent u op de hoogte van het feit dat er, verspreid over Nederland, al duizenden dode vogels zijn gevonden en dat Wageningen Bioveterinary Research tot nu toe al 2450 dode vogels heeft ontvangen voor onderzoek?3
Ja.
Erkent u dat het aantal aan vogelgriep overleden vogels waarschijnlijk (veel) hoger is, omdat niet alle dode vogels worden getest op vogelgriep, of niet worden gemeld?
Ik neem aan dat u doelt op wilde vogels. Ja.
Kunt u bevestigen dat naast deze duizenden vogels die al zijn overleden aan vogelgriep, er waarschijnlijk ook nog zeer veel vogels zijn met vogelgriep die hier (nog) niet aan zijn overleden?
Ik neem aan dat u doelt op wilde vogels. Ja.
Heeft u enig idee hoeveel vogelgriepgevallen er op dit moment in Nederland zijn? Zo ja, waar baseert u dat op?
Ik neem aan dat u weer doelt op wilde vogels. Dat aantal is hoogstwaarschijnlijk een veelvoud van het aantal gevonden en op hoogpathogene vogelgriep positief geteste wilde vogels.
Sinds wanneer bent u bekend met het onderzoek van het Erasmus MC waaruit bleek dat vogelgriep via vijf mutaties kan uitgroeien tot een zeer besmettelijke variant, die via de lucht van mens op mens overdraagbaar is?4
Dat onderzoek gaat over een specifieke variant van vogelgriep (het zoönotische hoogpathogene H5N1 vogelgriepvirus), een andere variant dan die nu in west Europa en in Nederland circuleren. De Minister van VWS heeft u over dit onderzoek bericht op 7 maart 2012 door middel van de brief «Stand van zaken onderzoek Erasmus Medisch Centrum naar H5N1» (Kamerstuk 2012D09530).
Hoe houdt u zicht op mutaties van de verschillende virusvarianten, gelet op het feit dat vogelgriepvirussen een hoge mutatiesnelheid hebben?
Van alle vogelgriepvirussen die bij gehouden vogels worden gevonden, wordt de RNA-sequentie volledig in beeld gebracht. Van de meeste virussen die bij wilde vogels worden gevonden ook. Dit gebeurt in de ons omringende landen ook. Op deze manier worden de virusvarianten intensief gevolgd.
Kunt u bevestigen dat alle uitbraken van hoogpathogene vogelgriep in de Nederlandse pluimveehouderij tussen 2014 en 2018 plaatsvonden op bedrijven zonder vrije uitloop?5
Sinds 2014 is steeds voordat er uitbraken in Nederland gezien werden een landelijke ophokplicht ingesteld. Alle pluimvee werd daarom binnen gehuisvest tijdens de risicoperiodes voor hoogpathogene vogelgriep. Twee van de bedrijven, die met hoogpathogene vogelgriep besmet zijn sinds 2014, waren bedrijven met een uitloop.
Kunt u bevestigen dat ook de uitbraken van de afgelopen weken allemaal plaatsvonden in stallen met dieren die hun hele leven nooit buiten komen?6 7
Zoals aangegeven in het antwoord van vraag 17 hadden twee van de sinds 2014 met hoogpathogene vogelgriep besmette bedrijven een uitloop. Eén van deze twee bedrijven is dit jaar besmet gevonden. In dit bedrijf werd de besmetting in een ander deel van het bedrijf aangetoond dan de stal met de uitloop. Dat wil niet perse zeggen dat in het uitloopdeel geen kippen besmet waren. Daarnaast zijn ook verschillende locaties met hobbypluimvee besmet in deze periode. Hobbypluimvee wordt in vrijwel alle gevallen ook deels buiten gehuisvest. Op dit moment geldt een afschermplicht voor hobbymatig gehouden risicovogels.
Heeft u gezien dat de pluimveesector zeer verbaasd en bezorgd reageerde op de uitbraak van vogelgriep bij het pluimveebedrijf in Altforst, omdat bij dat bedrijf hoge hygiënestandaarden zouden gelden?8
Het is bekend dat goede bioveiligheidsmaatregelen insleep van vogelgriep beperken. Dat een bedrijf met een hoge hygiënestandaard wordt besmet is wat dat betreft opmerkelijk, maar is eerder voorgekomen.
Erkent u dat deze uitbraak in Altforst wederom laat zien dat een ophokplicht en biosecurity maatregelen – uw beleid om vogelgriepuitbraken te voorkomen – onvoldoende werken om vogelgriepuitbraken daadwerkelijk te voorkomen en als kansloze symptoombestrijding moeten worden afgedaan?
Zoals geantwoord op vraag 19, is het bekend dat goede bioveiligheidsmaatregelen, inclusief de ophok- en afschermplicht, de insleep en verspreiding van vogelgriep beperken. Biosecurity geeft echter geen 100% garantie om vogelgriep te voorkomen.
Kunt u bevestigen dat u bij iedere vogelgriepuitbraak bij pluimveebedrijven slechts een plaatselijk jachtverbod instelt omdat de jacht kan leiden tot verdere verspreiding van vogelgriep door verstoring van wilde vogels?
Dat is correct.
Kunt u bevestigen dat er op dit moment volop wordt gejaagd, waaronder op ganzen en smienten, terwijl ook veel ganzen en smienten worden aangetroffen die zijn overleden aan vogelgriep?
Jacht in ons land is toegestaan op de 5 soorten (fazant, houtduif, wilde eend, haas, konijn) gedurende de periode dat de jacht is geopend. Voor wilde eend is dat van 15 augustus t/m 31 januari. Daarnaast kan in het kader van schadebestrijding afschot plaatsvinden van smienten en ganzen, mits hiervoor door de provincie ontheffing is gegeven. In de ontheffing staan de perioden aangegeven waarin dit afschot mag plaatshebben.
Kunt u bevestigen dat de jacht op wilde zwijnen is geïntensiveerd vanwege de dreiging van Afrikaanse varkenspest vanuit Duitsland?
Nee. Er is een afspraak gemaakt met de provincies om het aantal wilde zwijnen in de provincies, buiten de aangewezen leefgebieden (Veluwe, Meinweg, Meerlebroek) actief te reduceren. Deze afspraak is gemaakt in oktober 2018. De besmettingen in Duitsland hebben dit niet veranderd.
Erkent u dat het slechts instellen van een jachtverbod in een gebied van 10 kilometer rond de vier plekken in Nederland waar vogelgriep is aangetroffen bij pluimveebedrijven, zinloos is als vogelgriep inmiddels in een zeer groot deel van Nederland rondgaat?
Er is een toegevoegde waarde van een jachtverbod in de 10 kilometer gebieden rond de besmette bedrijven om de insleep van vogelgriep op pluimveebedrijven te voorkomen, maar deze is beperkt.
Bent u bereid een landelijk jachtverbod in te stellen? Zo nee, waarom niet?
Verspreiding van het vogelgriepvirus door wilde watervogels wordt o.a. beïnvloed door de natuurlijke (inter)nationale trekbewegingen van vogels. Deze trekbewegingen zijn afhankelijk voor vele factoren, zoals seizoensveranderingen, omgevingsfactoren en voedselaanbod. Er bestaat niet alleen de seizoensmigratie van vogels, maar er zijn ook de dagelijkse trekbewegingen. Het instellen van een jachtverbod heeft volgens deskundigen (zie ook verslag deskundigengroep dierziekten, als bijlage van kenmerk 2020D42015) maar een zeer beperkt effect als het gaat om het voorkomen van hoogpathogene vogelgriep op pluimveebedrijven, zeker als ook andere verstorende activiteiten in ogenschouw worden genomen (agrarische veldactiviteiten, verkeer, recreatie e.d.).
Experts geven desondanks aan dat het belangrijk is om het verstoren van watervogels in natuurgebieden in deze tijd zo veel mogelijk te voorkomen. Dat geldt voor alle verstorende activiteiten. Daar wil ik iedereen toe oproepen.
Bent u bereid de waarschuwingen van wetenschappers als professor Ron Fouchier en Thijs Kuiken over de risico’s op het ontstaan van zoönosen in de Nederlandse veehouderij serieus te nemen en het aantal dieren in de veehouderij drastisch te verminderen?
Zoals ik in mijn brief van 21 november jl. heb aangegeven (kenmerk 2020D47578) wil het kabinet gelet op de ontwikkelingen en de impact van zoönosen op mens, dier en maatschappij vooruitblikken en breder bezien wat nodig is om zoönosen in de toekomst zoveel mogelijk te voorkomen. Daarbij staat de volksgezondheid altijd voorop. Het kabinet zal daartoe samen met een expertgroep die ingesteld zal worden in beeld brengen wat nodig is in de breedte van volksgezondheid, diergezondheid en milieu om het risico op het ontstaan van zoönosen zoveel mogelijk te verkleinen. Dit zal worden bezien in zowel de nationale als internationale context.
Kunnen we u politiek verantwoordelijk houden als er een nieuwe voor de mens gevaarlijke infectieziekte (zoönose) ontstaat in de Nederlandse veehouderij? Zo nee, welke bewindspersoon dan wel?
Het wettelijke kader voor de infectieziektebestrijding ter bescherming van de volksgezondheid, is vastgelegd in de Wet publieke gezondheid (Wpg). Hiervoor is de Minister van VWS beleidsverantwoordelijk. Dit is uitgewerkt in een structuur voor het bestrijden van humane infectieziekten bij het Ministerie van VWS. Maatregelen ten aanzien van besmettelijke dierziekten, inclusief zoönosen, zijn mogelijk op grond van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwwd). Hiervoor is de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) beleidsverantwoordelijk. Het Ministerie van LNV heeft een structuur voor het bestrijden van besmettelijke dierziekten. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 5, volgen we het zoönotische risico intensief. Zodra er enige indicatie is dat de circulerende virussen zoönotische eigenschappen hebben, treedt de zoönosestructuur in werking. Dan is het Ministerie van VWS leidend. Volksgezondheid staat altijd voorop waar het gaat om bestrijding van zoönosen. Het kabinet zet zich in om zoönosen zoveel mogelijk te voorkomen. Het kabinet wil, gelet op de ontwikkelingen en de impact van zoönosen op mens, dier en maatschappij, vooruitblikken en breder bezien wat nodig is om zoönosen in de toekomst zoveel mogelijk te voorkomen (Kamerstuk 28286–1138).
Kunt u deze vragen één voor één en voorafgaand aan de behandeling van de begroting van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voor 2021 beantwoorden?
Ja.
De effecten van een slechte luchtkwaliteit voor herstellende COVID-19 patiënten |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kunt u bevestigen dat mensen die COVID-19 hebben doorgemaakt, ook wanneer de ziekte grotendeels overkomen is, nog kwetsbare of prikkelbare longen hebben?
Het is bekend van andere doorgemaakte infecties dat de luchtwegen en longen kort daarna nog overmatig gevoelig zijn. Dit geeft meer kans op hoesten en luchtwegvernauwing bij het inademen van prikkelende stoffen. Het is dan ook voorstelbaar dat dit bij mensen die COVID-19 hebben doorgemaakt ook het geval is, hoewel wetenschappelijk bewijs hiervoor ontbreekt.
Bent u bekend met de signalen dat mensen die COVID-19 hebben gehad ook na de heftigste ziekteperiode nog veel last ondervinden van hun longen door een slechte luchtkwaliteit, bijvoorbeeld veroorzaakt door houtstook?
Het is bekend dat mensen nog lang last kunnen hebben van (long)klachten. Ook weten we dat mensen met luchtweg- en longaandoeningen gevoeliger zijn voor luchtverontreiniging. Het is daarom goed voor te stellen dat mensen die COVID-19 hebben gehad ook na de heftigste ziekteperiode nog last ondervinden van hun longen, door de grotere gevoeligheid van de luchtwegen na een doorgemaakte longinfectie.
Kunt u bevestigen dat, buiten de erbij gekomen (ex-)COVID-patiënten, ongeveer 750.000 mensen last hebben van houtstook?1
Het Longfonds heeft hiernaar onderzoek2 laten uitvoeren. Dat onderzoek concludeert dat circa 750.000 mensen met een longziekte last heeft van klachten zoals kortademigheid of benauwdheid door houtstook.
Kunt u zich voorstellen hoe heftig het moet zijn voor mensen die al maanden herstellende zijn van het coronavirus om (opnieuw) ernstig ziek te worden wanneer er in de buurt hout gestookt wordt?
Schone lucht is van levensbelang. Daarom zet ik met het Schone Lucht Akkoord in op permanente verbetering van de luchtkwaliteit. In mijn antwoorden op vragen 10 en 11 ga ik daar nader op in. Met betrekking tot houtstook heb ik voor deze periode waarin ook mensen die herstellen van een COVID-19 infectie thuiszitten de stookwijzer laten aanpassen. Met de stookwijzer wordt advies gegeven over stoken bij verschillende omstandigheden. Ik heb het advies «om rekening te houden met de omgeving» toe laten voegen aan de code blauw. De code blauw wordt gegeven in situaties als de luchtkwaliteit en de weersomstandigheden zo zijn dat de rook niet in de omgeving blijft hangen. Ook bij het afgeven van een stookalert staat aangegeven dat er nu meer mensen thuiszitten en wordt het advies afgegeven om rekening met elkaar te houden in deze tijd.
Deelt u de mening dat het belangrijk is om de gezondheid en het welzijn van deze mensen te beschermen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u bevestigen dat het huidige advies van het RIVM is om meerdere keren per dag de ruimtes van woningen te luchten door bijvoorbeeld ramen en deuren open te zetten?2
Ja, dat kan ik bevestigen. Het RIVM adviseert om regelmatig ruimtes te luchten. Ventileren kan door ramen op een kier te zetten, via roosters of kieren of met mechanische ventilatiesystemen. Luchten kan bijvoorbeeld door gedurende 10 tot 15 minuten ramen en deuren wijd tegen elkaar open te zetten. Dan komt er in één keer veel verse lucht naar binnen, bijvoorbeeld na het koken, douchen of nadat er meerdere mensen zijn samengekomen.
Kunt u bevestigen dat wanneer er in de buurt hout gestookt wordt, het luchten van de woning zal resulteren in extra vuile lucht in de woning en de bijbehorende ziektelast dus wordt verzwaard? Zo nee, hoezo niet?
Het is mogelijk dat houtrook een woning intrekt wanneer er geventileerd wordt en de binnenlucht «vuiler» wordt, maar dat hangt af van diverse factoren waaronder de kwaliteit van de lucht binnen en buiten alsook de windrichting en -snelheid. Het is daardoor situatie-afhankelijk, wat het daarom ook niet mogelijk maakt een generiek antwoord te geven op de vraag of de (bijbehorende) ziektelast wordt verzwaard.
Kunt u bevestigen dat het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) in een recente rapportage genaamd «Kosten en Effecten van Opties voor Nationaal Luchtbeleid» concludeerde dat beleidsmaatregelen voor het aanpakken van houtstook in woningen op afstand het grootste (gezondheids)effect opleveren en ook gunstig scoren op kosteneffectiviteit?
Ja.
Kunt u bevestigen dat het PBL aangeeft dat «de volledige uitfasering van verouderde houtkachels in 2030 een vier- tot zevenmaal groter effect heeft op de fijnstofblootstelling dan het realiseren van de kabinetsambitie voor 100 procent nieuwverkoop van nulemissieauto’s»?
Ja.
Kunt u aangeven waarom het Schone Lucht Akkoord van dit kabinet desondanks geen harde, dwingende maatregelen bevat om het aantal houtkachels en het aantal stookuren terug te dringen?
Luchtverontreiniging in het algemeen kan leiden tot een verhoogd risico op ziekte en sterfte. Daarbij gaat het gemiddeld in Nederland om 11.000 vroegtijdige sterfgevallen en een aanzienlijke ziektelast. Het mogelijke effect van luchtverontreiniging op de gezondheidseffecten van COVID-19 onderstreept het belang van het verder verbeteren van de luchtkwaliteit.
Daarom werkt het kabinet samen met decentrale overheden om voor alle inwoners van Nederland de luchtkwaliteit permanent te verbeteren zodat de gezondheidsschade door luchtverontreiniging minder wordt. De inzet op verbeteren van de luchtkwaliteit gebeurt nu al in het Schone Lucht Akkoord, en zet ik onverminderd voort. Concreet is afgesproken de gezondheidseffecten van luchtverontreiniging uit Nederlandse bronnen met 50% te reduceren in 2030 ten opzichte van 2016. Om deze doelstelling te halen is emissiereductie van alle bronnen van belang, zo ook voor houtstook. Voor houtstook wordt samen met provincies en gemeenten ingezet op verschillende maatregelen, waaronder communicatie. Veel mensen zijn zich niet bewust van de negatieve impact van houtstook op hun eigen gezondheid en die van hun omgeving. Daarom vind ik het van belang om in te zetten op bewustwording. Ook kunnen de emissies van houtstook en de impact op gezondheid al flink worden verminderd door een aantal relatief eenvoudige maatregelen, namelijk door niet te stoken bij windstil weer, door de kachel te stoken met droog hout en op de juiste manier de kachel aan te steken en te doven. Zo bestaat er een stookalert om te waarschuwen wanneer het een slechte dag is om te stoken en worden de mogelijkheden voor gemeentes om in te grijpen in situaties van overlast verbeterd. Via de website «stookwijzer.nu» kunnen mensen altijd nagaan of het stoken kan leiden tot overlast in hun eigen omgeving en een melding van houtrookoverlast kenbaar maken. De gemeenten die zijn aangesloten bij het Schone Lucht Akkoord ontvangen deze melding. Naast communicatie zet ik mij in Europees verband in om de Ecodesign-richtlijn aan te scherpen. In de pilot houtstook van het Schone Lucht Akkoord onderzoek ik samen met gemeenten welke lokale maatregelen ingezet kunnen worden door gemeenten om het gebruik en de uitstoot van houtkachels te verminderen.
Op welke manier gaat u ervoor zorgen dat de gezondheid van mensen die herstellende zijn van het coronavirus niet geschaad wordt door houtstook?
Zie antwoord vraag 10.
Op welke manier gaat u ervoor zorgen dat de gezondheid van mensen die normaal gesproken al last hebben van houtstook bevorderd wordt? Op welke manier zorgt u dat deze mensen ook veilig kunnen ventileren conform de RIVM-richtlijn?
Zie het antwoord op vraag 5.
Deelt u de mening dat het belangrijk is om op korte termijn maatregelen te nemen om de luchtkwaliteit echt te verbeteren, zowel om herstellende COVID-patiënten te beschermen als om nieuwe patiënten in de toekomst te voorkomen?
Zie het antwoord op vraag 10 en 11.
Bent u bereid om met beleid te komen om mensen te verleiden hun houtkachel weg te doen? Zo nee, waarom niet?
In de pilot houtstook van het Schone Lucht Akkoord wordt voor minimaal één nieuwbouwwijk en voor een bestaande wijk of buurt onderzocht wat erbij komt kijken om een wijk houtstookvrij/houtrookarm te maken. De pilot richt zich daarbij op particuliere haarden en kachels voor binnenshuis. Partijen onderzoeken de juridische mogelijkheden en praktische uitvoering om houtrook te beperken en houtrookvrije en houtrookarme buurten te realiseren. Eén van de verkennende maatregelen is het verwijderen van verouderde kachels (inclusief schoorsteenkanaal) via gemeentelijke subsidie. Succesvolle maatregelen kunnen door andere gemeenten worden toegepast. De eerste resultaten worden in 2021 verwacht en gedeeld met gemeenten.
Bent u bereid om alsnog een stookverbod in te stellen bij een stookalarm, gezien dit meteen een gunstig effect kan hebben op de gezondheid van herstellende COVID-patiënten (en andere mensen (met luchtwegenklachten))?
De emissies van houtstook en de impact op gezondheid kunnen al flink worden verminderd door een aantal relatief eenvoudige maatregelen. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 11. Daarom overweegt het kabinet nu geen aanvullend stookverbod. Veel mensen zijn zich niet bewust van de negatieve impact op hun eigen gezondheid en die van hun omgeving. Ik vind het van belang om aan die bewustwording te werken, bijvoorbeeld door middel van het stookalert. Het stookalert en de stookwijzer krijgen steeds meer bekendheid. Zo neemt het aantal bezoekers van de stookwijzer elke maand toe. De stookwijzer had in november 2020 ruim 75.000 bezoeken, ten opzichte van minder dan 60.000 in november 2019. Circa 15.000 mensen zijn geabonneerd op het stookalert. Het stookalert wordt ook verspreid via de stookwijzer en social media. Via de pilot houtstook onderzoek ik welke lokale maatregelen ingezet kunnen worden door gemeenten om het gebruik en de uitstoot van houtkachels te verminderen.
Kunt u bevestigen dat er momenteel niet of nauwelijks gehandhaafd wordt wanneer mensen melding maken van ziekmakende houtstook in de buurt? Zo nee, kunt u aangeven in hoeveel gevallen er wel handhavend is opgetreden?
Handhaving van overlast is een gemeentelijke bevoegdheid. Het verbod om op hinderlijke wijze rook of roet te verspreiden is vastgelegd in het Bouwbesluit. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 10 en 11 heb toegelicht, verbeter ik de mogelijkheden voor gemeentes om in te grijpen in situaties van overlast. Zo kunnen mensen via de website «stookwijzer.nu» een melding van houtrookoverlast kenbaar maken. De gemeenten die zijn aangesloten bij het Schone Lucht Akkoord ontvangen deze melding. In het Schone Lucht Akkoord is afgesproken dat gemeenten daarop acteren als sprake is van herhaalde overlast. Zoals ik in reactie op de motie van Van Esch4, heb toegelicht, zal ik gemeenten vragen om serieus opvolging te geven aan meldingen die binnenkomen via de stookwijzer.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat, gegeven de COVID-patiënten en de RIVM-richtlijnen, er voortaan wel gehandhaafd gaat worden wanneer er melding gemaakt wordt van houtstookoverlast? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 16.
De relatie tussen besmetting met de parasiet Toxoplasma gondii en het risico op ongevallen en geestelijke aandoeningen. |
|
Antje Diertens (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het wetenschappelijke artikel The potential risk of toxoplasmosis for traffic accidents: A systematic review and meta-analysis? Wat is uw oordeel over de hoofdconclusie uit dit artikel dat besmetting met de microscopische parasiet Toxoplasma gondii de kans om betrokken te raken bij een verkeersongeval significant vergroot?1
Ja, hiermee ben ik bekend.
Verschillende onderzoeksgroepen hebben een verband laten zien tussen Toxoplasma-infectie en een verhoogde kans op verkeersongevallen. In alle gevallen gaat dit om studies waarbij vergeleken wordt hoe vaak mensen die antilichamen in het bloed hebben tegen de parasiet Toxoplasma gondii betrokken zijn bij een auto-ongeluk, vergeleken met controlepersonen. Voor een goede vergelijking is het erg belangrijk om de juiste controlepersonen te selecteren, dat is niet in alle studies het geval geweest.
In het genoemde onderzoek worden de gegevens van negen studies gecombineerd: vijf die wel een verschil vonden en vier die geen verschil vonden. Dit leverde een statistisch significant verband op, maar dit verband zegt nog niets over causaliteit. Er kan dus niet worden geconcludeerd dat toxoplasmose de kans vergroot om betrokken te raken bij een verkeersongeval.
Bent u bekend met het wetenschappelijke artikel Negative Effects of Latent Toxoplasmosis on Mental Health? Wat is uw oordeel over de hoofdconclusie uit dit artikel dat besmetting met Toxoplasma gondii de kans vergroot op autisme, schizofrenie, ADHD, obsessieve compulsieve stoornis, antisociale persoonlijkheidsstoornis, leerstoornis en angststoornis?2
Ja, hiermee ben ik bekend.
Voor dit artikel geldt hetzelfde als voor de studies rondom verkeersongevallen (zie vraag1): de constatering van een verband is een interessante conclusie, maar de bewijslast is onvoldoende en de oorzaak-gevolg-relatie is nog onduidelijk.
In deze specifieke studie was de selectie van deelnemers volledig online met oproep via social media en hebben de deelnemers zelf aangeven of zij Toxoplasma-negatief of -positief waren. Zij werden niet willekeurig geselecteerd of specifiek voor dit onderzoek getest. De vrijwilligheid om deel te nemen aan het onderzoek in plaats van het uitvoeren van aparte diagnostiek kan leiden tot een vertekening van de resultaten.
In een recent uitgevoerde Nederlandse studie waarbij gebruik werd gemaakt van een bestaand cohort3 werd het verband onderzocht tussen enerzijds seropositiviteit voor T. gondii en anderzijds depressiviteit, angststoornissen en agressief gedrag. In deze studie kan een relatie met deze stoornissen niet worden aangetoond. Deze studie (de Bles, Giltay et al.) is in oktober 2020 voor publicatie ingediend.
Bent u ermee bekend dat mogelijk een derde van de wereldbevolking besmet is met Toxoplasma gondii?
Ja, hiermee ben ik bekend.
Met «besmetting» wordt in dit geval bedoeld dat op een willekeurig meetmoment ongeveer een derde van de wereldbevolking antilichamen tegen T. gondii heeft, wat betekent dat deze personen een infectie met Toxoplasma hebben gehad. Het zegt niets over de mate van symptomen die hiermee waren geassocieerd.
Wat is er bekend over het aandeel van de Nederlandse bevolking dat besmet is met Toxoplasma gondii, de ontwikkeling daarvan door de tijd, de oorzaken van deze ontwikkeling en de besmettingsroutes?
In Nederland is de inschatting van het aandeel van de bevolking dat besmet is (geweest) met Toxoplasma gondii (de seroprevalentie), gebaseerd op een representatieve dwarsdoorsnede van de bevolking in de Pienterstudies4.
De seroprevalentie was 40,5% in 1995/1996 (Kortbeek, De Melker et al. 2004), met een daling naar 26,0% in 2005/2006 (Hofhuis, van Pelt et al. 2011). De nieuwste (nog ongepubliceerde) Pienter-studie (2016–2017), waarbij opnieuw de seroprevalentie is onderzocht, wordt momenteel geanalyseerd.
Op basis van de levenscyclus van de parasiet is bekend dat mensen geïnfecteerd kunnen raken door consumptie van rauw of onvoldoende verhit vlees of door opname van oöcysten die door de kat worden uitgescheiden in het milieu (bijvoorbeeld via contact met grond of via de consumptie van ongewassen groente).
Het RIVM doet veel systematisch onderzoek naar de mogelijke bronnen van Toxoplasma-infecties om zo gerichtere preventiemaatregelen te kunnen adviseren. Uit de Pienterstudie van 2006 blijkt dat er geen verschil in seropositiviteit is tussen vrouwen en mannen, maar dat bij een hogere leeftijd vaker antistoffen worden aangetroffen, dat er regionale verschillen zijn (meer seropositieven in Noordwest-Nederland) en dat tuinieren, een lage socio-economische status, het hebben van een kat en de consumptie van rauw vlees risicofactoren zijn.
In een andere studie heeft het RIVM met behulp van kwantitatieve risicoanalyses (QMRA) berekend wat de meest risicovolle vlees(producten) kunnen zijn. Hieruit is gebleken dat de consumptie van een rauw rundvleesproduct het meest bijdraagt aan het aantal Toxoplasma-infecties. Daarbij speelt mee dat rundvlees nogal eens rauw gegeten wordt, in de vorm van bijvoorbeeld tartaar en filet americain.
Op welke manier wordt de Nederlandse bevolking geïnformeerd over de gezondheidsrisico’s van toxoplasmose?
Mensen kunnen via twee verschillende routes geïnfecteerd raken door Toxoplasma; via het eten van onvoldoende verhit vlees en via besmetting met oöcysten, afkomstig van katten, via de kattenbak of uit het milieu (door tuinieren of door het eten van rauwe groenten en fruit). Consumenten worden voor beide risico’s gewaarschuwd door het Voedingscentrum. Daarnaast vindt gerichte voorlichting plaats aan zwangere vrouwen en mensen met een verminderde weerstand.
Het Voedingscentrum informeert consumenten over de gezondheidsrisico’s van toxoplasmose in relatie tot voeding. Enerzijds gebeurt dit via de website5, anderzijds via materialen en tools die speciaal bestemd zijn voor de doelgroep. Het advies voor de gehele bevolking is toegespitst op algemene hygiëne (regelmatig handen wassen), vlees goed verhitten of in te vriezen voor minimaal twee dagen bij -12 °C. Voor mensen die extra kwetsbaar zijn (zoals zwangeren of mensen met een verminderde weerstand) zijn er specifieke adviezen om geen rauw vlees te eten, extra te letten op hygiëne en aandacht te hebben voor het dagelijks verschonen van de kattenbak, voor het handen wassen na het tuinieren en voor kinderen die spelen in de zandbak.
Om de belangrijke doelgroep zwangere vrouwen te bereiken is een speciale app ZwangerHap6 ontwikkeld waarin ieder willekeurig voedingsmiddel opgezocht kan worden en advies gegeven wordt of dit veilig is om te eten. Hierin wordt bijvoorbeeld het eten van producten met rauw vlees afgeraden. Deze app is sinds februari 2019 ruim 225.000 keer gedownload en bereikt daarmee een belangrijk deel van deze specifieke doelgroep.
Daarnaast is er ook informatie te vinden op de website van het RIVM en uiteraard geldt voor de risicogroepen, zoals zwangere en mensen met een verminderde weerstand, dat ze geïnformeerd worden via de verloskundige en /of behandelde arts.
Kent u het wetenschappelijke artikel An experimental genetically attenuated live vaccine to prevent transmission of Toxoplasma gondii by cats?3
Ja, dat artikel ken ik.
Het is een belangrijke vooruitgang dat het met de nieuwste technieken is gelukt een potentieel vaccin te ontwikkelen dat in experimentele omstandigheden effectief de uitscheiding van oöcysten door katten kan voorkomen. Er zijn nog veel stappen te zetten voordat een vaccin op de markt kan worden gebracht.
Klopt het dat in Nederland toxoplasmose op de tweede plaats staat wat betreft ziektelast door in voedsel overgedragen pathogenen met een geschat gezondheidsverlies van 1.900 Disability Adjusted Life Years en geschatte ziektekosten van € 45 miljoen per jaar? Zo ja, op welke manier wordt er gecontroleerd wat de aanwezigheid is van Toxoplasma gondii op consumptieproducten zoals vlees?4
Het RIVM komt in zijn publicatie «Disease burden of food-related pathogens in the Netherlands, 2018»inderdaad tot een schatting van een kostenpost van 1.900 Disability Adjusted Life Years en € 45 miljoen voor toxoplasmose (2018). Hiervan is 58% toe te schrijven aan voedsel en 36% aan contact met oöcysten in het milieu.
Toxoplasma-infectie geeft meestal geen zichtbare afwijkingen bij slachtdieren waardoor het niet goed mogelijk is om geïnfecteerde karkassen bij de keuring te herkennen en af te keuren. In Europees verband wordt wel onderzoek gedaan naar nauwkeurige en makkelijk toepasbare methoden voor de vleeskeuring.
Er wordt op Toxoplasma getest in het kader van onderzoeksprojecten, diagnostiek bij klinische verdenking van mens en dier of voor export van levende dieren. De gegevens daaruit worden jaarlijks verzameld in de Staat van Zoönosen9.
Bent u van mening dat er genoeg preventieve aandacht uitgaat naar toxoplasmose en staat dit in verhouding tot de schade aan de gezondheid en kosten voor de Nederlandse bevolking?
Ik ben van mening dat de huidige aanpak, in het licht van de beschikbare mogelijkheden voor controle en preventie, nu de best haalbare aanpak is om besmetting met en verspreiding van toxoplasma te voorkomen.
In beginsel loopt de hele bevolking risico op een infectie met Toxoplasma. Met name zwangere vrouwen en mensen met een verminderde weerstand lopen risico op een infectie met ernstigere gevolgen: bij zwangeren door het overdragen op het ongeboren kind; bij mensen met verminderde weerstand doordat de infectie ernstiger kan verlopen (bijvoorbeeld door hersenontsteking). Deze risicogroepen worden specifiek voorgelicht door hun medische begeleiders over het nemen van effectieve voorzorgsmaatregelen. Het gaat daarbij niet alleen om het vermijden van rauwe (rund)vleesproducten, maar ook om bijvoorbeeld hygiënemaatregelen bij het tuinieren.
Voor de algemene bevolking geldt het advies vlees goed te verhitten. Voor (vlees)producten die doorgaans rauw gegeten worden zoals filet americain, geldt in het algemeen dat invriezen van het vlees waarmee de producten worden gemaakt een goede methode is om toxoplasma te doden.
De NVWA houdt bij producenten toezicht op de plicht om een voedselveiligheidsplan te hebben en controleert specifiek of Toxoplasma daarin is opgenomen als relevant gevaar. De NVWA gaat ook na of afdoende maatregelen zijn genomen om dit gevaar te beheersen (bijvoorbeeld door het invriezen van grondstoffen of door het anderszins behandelen van het product zelf zodat Toxoplasma wordt afgedood). Zo nodig kan de NVWA handhavend optreden.
Ziet u reden voor een kosten-baten analyse omtrent interventies? En ziet u noodzaak voor een pakket aan maatregelen, aangezien een operationeel vaccin voor katten nu nog niet voorhanden is en een zeer hoge vaccinatiegraad nodig zou zijn om uitsluitend door middel van vaccinatie van katten toxoplasmose te beheersen? Kunt hierbij specifiek ingaan op de doelmatigheid van deze maatregelen?5
Het RIVM heeft in 2018 een kosten-batenanalyse uitgevoerd. De eerder genoemde maatregelen blijken de enige maatregelen te zijn die haalbaar zijn en in de praktijk op korte termijn kunnen leiden tot een significante verbetering van controle en preventie. Gedragsadviezen aan de algemene bevolking en aan specifieke risicogroepen, en ook het toezicht in slachthuizen en vleesverwerkende industrie zijn op zichzelf (kosten-)effectief.
In Nederland en ook in andere Europese landen wordt momenteel onderzoek gedaan naar hoe groot de bijdrage van iedere bron van toxoplasma is. Inzicht daarin is nodig om het effect van toekomstige interventies te kunnen inschatten. Daarbij is het belangrijk om op te merken dat het vlees dat in Nederland wordt gegeten lang niet altijd afkomstig is van dieren die in Nederland zijn gehouden of geslacht. Om die reden moeten maatregelen in de veehouderij of verbeteringen in de keurings- of controlemethodieken bij voorkeur op Europees of liever zelfs mondiaal niveau worden genomen.
Verder heeft de Raad voor Dierenaangelegenheden in 2016 een onafhankelijk advies11 uitgebracht waarin een aantal maatregelen wordt aangereikt om de infectiedruk van o.a. Toxoplasma door zwerfkatten te verminderen. Het rapport draagt bij aan bewustwording over de risico’s en is een bron van informatie voor met name dierenartsen, maar ook voor lokale overheden.
Tenslotte wil ik u informeren dat in de Hygiënecode voor het Slagers- en Poeliersbedrijf van de Koninklijke Nederlandse Slagers (KNS) is opgenomen dat rundvlees voor filet americain minimaal 48 uur bij een temperatuur van maximaal -12 °C ingevroren moet worden. Dit is voldoende om Toxoplasma te doden. Deze hygiënecode is op 8 oktober jl. in het Regulier Overleg Warenwet besproken12 en zal binnenkort in werking treden.
Daarnaast is er in 2020 een PPS-project van start gegaan om te onderzoeken of (vlees)producten zoals filet americain ook veilig zijn door toepassing (eventueel aanpassing) van verschillende concentraties van additieven, m.n. zout, lactaat (melkzuur) en acetaat (azijnzuur). Dit project13 is een samenwerkingsverband tussen RIVM, Wageningen Bioveterinary Research (WBVR), Wageningen Food & Biobased Research (WFBR), de Vereniging voor de Nederlandse Vleeswarenindustrie, KNS en een aantal producenten van rauwe vleesproducten.
Het bericht 'Thuiswerken doen we blijkbaar nog steeds niet: het is onverminderd druk op de weg' |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel van het Algemeen Dagblad van 29 oktober getiteld: «Thuiswerken doen we blijkbaar nog steeds niet: het is onverminderd druk op de weg»?1
Ja, ik ben hiermee bekend.
Herkent u het probleem dat het artikel schetst dat het nog steeds onverminderd druk op de weg is? Klopt het dat het, ondanks de stijgende aantallen coronabesmettingen, druk blijft op de weg?
Het Ministerie van IenW monitort de ontwikkeling van mobiliteit nauwgezet. Tijdens de intelligente lockdown dit voorjaar was het wegverkeer gedaald tot een bijzonder laag niveau, circa 35 tot 50% ten opzichte van 2019. In de zomer is de verkeersintensiteit weer sterk hersteld tot dichtbij het niveau van 2019. Met de ingang van de aangescherpte maatregelen dit najaar is de verkeersintensiteit weer enigszins gedaald. Gedurende de maanden oktober, november en de eerste helft van december was de verkeersintensiteit circa 70–80% van het oude niveau. Bovengenoemde cijfers laten zien dat de drukte op het wegennet in de eerste maanden na de lockdown weliswaar sterk is hersteld, maar nog steeds lager ligt dan het niveau van voor de crisis. Vooralsnog heeft het gedeeltelijke herstel van het wegverkeer niet geleid tot een sterk herstel van de congestie (filedruk); de piekdrukte tijdens de ochtend- en avondspits ligt nog onder het niveau van 2019.
Wat is volgens u de reden dat het onverminderd druk is op de weg, ondanks de oproep van het kabinet om zo veel mogelijk thuis te werken?
Thuiswerken is zonder meer een belangrijke factor in de drukte op het wegennet en heeft bijgedragen aan de sterke afname van de filedruk sinds het begin van de coronacrisis. Een belangrijke kanttekening hierbij is echter dat de oproep zoveel mogelijk thuis te werken niet van toepassing is op alle werkenden. Het deel van de beroepsbevolking met een beroep dat niet vanuit huis kan worden beoefend, of waarbij reizen onderdeel van het werk is, zal gebruik blijven maken van het wegennet. Daarbij wordt de verkeersintensiteit beïnvloed door meer factoren dan thuiswerken alleen. De verkeersdrukte kan bijvoorbeeld ook toenemen wanneer er vaker met de auto wordt gereisd voor andere doeleinden, zoals een familiebezoek of recreatie. Ook kan substitutie tussen modaliteiten leiden tot extra drukte, bijvoorbeeld wanneer reizigers voor bepaalde verplaatsingen het OV verruilen voor de auto. Verder is de hoeveelheid vrachtverkeer op de weg na de eerste lockdown dit voorjaar snel hersteld richting het oude niveau en sindsdien betrekkelijk stabiel gebleven.
Hoe beoordeelt u de uitspraak uit het artikel dat we met het grootste verkeersexperiment ooit bezig zijn? Maakt vaker thuiswerken of betere spreiding het mogelijk dat de fileproblematiek verminderd wordt of misschien wel opgelost wordt?
De coronacrisis heeft zonder meer geleid tot een ongekende situatie, waarin een groot deel van de werknemers in Nederland in korte tijd en op grote schaal is gaan thuiswerken. Het effect hiervan op mobiliteit en congestie is groot, zoals de cijfers laten zien (zie de beantwoording van vraag 2). Thuiswerken en spreiding worden door IenW al langer ingezet als instrument om congestie te beperken. Met de coronacrisis zijn de ontwikkelingen op dit gebied echter in een stroomversnelling geraakt.
Welke voortgang wordt er geboekt met werkgevers die meer ruimte bieden aan hun medewerkers om flexibeler te werken?
IenW zet samen met provincies en gemeenten in op een regionale werkgeversaanpak als onderdeel van de MIRT-afspraken. Doel van deze aanpak is, onder meer, om werkgevers te stimuleren en te helpen het nieuwe reisgedrag tijdens de coronacrisis waar mogelijk te bestendigen. Denk hierbij aan meer thuiswerken en een betere spreiding over dag en week. Aanvullend op de regionale werkgeversaanpak zijn met VNO-NCW en MKB-Nederland afspraken gemaakt over communicatie richting werkgevers. Deze communicatie omvat onder meer het delen van best practices en het stimuleren van het bedrijfsleven om deel te nemen aan de regionale gesprekken om zo te komen tot een gebiedsgerichte aanpak. Hiervoor wordt onder andere gebruik gemaakt van «zowerkthet.nl», een platform met tools, tips & tricks over thuiswerken en slim reizen. Voor een nadere toelichting verwijs ik naar de Kamerbrief over de invulling van motie-Postma c.s. (Kamerstuk 35 570 XII nr.27) inz. werkgeversafspraken over thuiswerken en flexibel werken, die gelijktijdig met deze brief is verstuurd.
Als het druk op de weg blijft en COVID-19 de wens van individueel vervoer alleen maar laat stijgen, wat betekent dit dan voor de noodzaak om te blijven investeren in asfalt en het slimmer gebruik daarvan?
Op dit moment bevinden we ons nog midden in de coronacrisis, hiermee is het nog te vroeg om de balans op te maken en voorspellingen te doen over reisgedrag en de drukte op het wegennet op de lange termijn.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het notaoverleg MIRT dat 7 december gepland staat?
Dit is helaas niet gelukt.
De schadelijke gezondheidseffecten van windmolens en biomassacentrales |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Op vlucht voor klimaatherrie – Omwonenden van windpark en biomassacentrales nemen de wijk door geluids- en rookoverlast»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat omwonenden van windmolenparken en biomassacentrales – zichzelf klimaatvluchtelingen noemend – letterlijk op de vlucht slaan vanwege onhoudbare geluids- en rookoverlast? Deelt u de mening dat dit de omgekeerde wereld is en dat niet de omwonenden maar de overlastgevende windmolens en biomassacentrales moeten wijken?
Met de energietransitie staat Nederland voor een enorme opgave. We werken aan de collectieve klimaatdoelen waar iedereen baat bij heeft. Windparken zijn essentieel om de klimaatdoelen te halen, maar hebben een impact op de leefomgeving. Ik heb dan ook begrip voor zorgen over geluidsoverlast als gevolg van windturbines. Om het woon- en leefklimaat te beschermen van inwoners die nabij een windturbine wonen, zijn wettelijke normen vastgelegd voor de geluidbelasting van windturbines op woningen of andere gevoelige objecten. In het wetenschappelijk onderzoek naar effecten van het geluid van windturbines zijn verbanden gevonden met hinder en mogelijk slaapverstoring, maar geen duidelijke aanwijzingen voor een direct verband met andere gezondheidseffecten.
De huidige geluidsnormering is gericht op het beperken van hinder en slaapverstoring.
Het kabinet heeft begrip voor de zorgen van omwonenden over biomassacentrales en het effect daarvan op de luchtkwaliteit. Voor biomassacentrales gelden er strenge eisen ten aanzien van de emissies naar de lucht. Met de ondertekening van het Schone Lucht Akkoord (SLA) begin dit jaar zet het kabinet nog een extra stap. Onder het SLA werkt het kabinet namelijk maatregelen uit voor een permanente verbetering van de luchtkwaliteit om gezondheidswinst te realiseren. Ten aanzien van biomassacentrales wordt er gewerkt aan het opnieuw invoeren van de vergunningplicht voor biomassacentrales < 15MW en het aanscherpen van de emissiegrenswaarden voor kleinere en middelgrote biomassacentrales.
In mijn beantwoording van vragen van het Kamerlid Baudet (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 619, antwoord op vraag 5) heb ik aangegeven dat bij het realiseren van klimaatdoelstellingen een integrale afweging plaatsvindt, waarbij meerdere belangen worden betrokken. Ook het belang van gezondheid wordt meegenomen in deze afweging. De geldende milieunormen vormen het uitgangspunt voor het kunnen realiseren van windmolens of biomassacentrales. Ik deel de conclusie dat gezondheidseffecten ondergeschikt zouden zijn aan het behalen van de klimaatdoelen dan ook niet.
Erkent u dat windmolens en biomassacentrales schadelijk voor de gezondheid van omwonenden kunnen zijn? Zo ja, waarom staan die ondingen er dan nog? Deelt u de conclusie dat schadelijke gezondheidseffecten als gevolg van windmolens en biomassacentrales ondergeschikt zijn aan het behalen van de klimaatdoelen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u ervan op de hoogte dat «de overheid een dwangsom kan opleggen of een windmolen kan laten stilzetten als de geluidsnormen worden overschreden»? Kunt u een overzicht verstrekken van waar en wanneer dat tot dusverre is gebeurd?2
Ik ben op de hoogte van de mogelijkheden van een last onder dwangsom en het stilzetten van een turbine. Voorop staat dat exploitanten vanwege het naleven van wet- en regelgeving, goed nabuurschap en maatschappelijk verantwoord ondernemen, altijd aan de normen zullen willen voldoen. Daartoe kunnen zij met een monitor bijhouden in hoeverre zij nog binnen de jaarlijkse geluidsruimte opereren zodat zij tijdig hun turbines kunnen terugschakelen in een geluidsarme modus als dat nodig is.
Gemeenten, die meestal vertegenwoordigd worden door de regionale omgevingsdiensten, zijn bevoegd gezag voor de handhaving van de geluidsnormen voor windturbines. Sommige omgevingsdiensten vragen de draaigegevens en daarmee de geluidsproductiegegevens op van windturbines, maar dit is niet overal in Nederland het geval. In bepaalde gevallen zal dit ook minder relevant zijn als er sprake is van grote afstanden tot en daardoor lage geluidbelastingen op de dichtstbijzijnde geluidgevoelige objecten zoals woningen (bijvoorbeeld achter op de Maasvlakte). Het opvragen van de draaigegevens gebeurt steeds vaker.
Om een last onder dwangsom op te leggen, moet er eerst een overtreding (overschrijding van de jaarlijkse gemiddelde geluidsnorm) worden geconstateerd en dan kan voor een eventuele herhaling van deze overtreding in het jaar daarna een last onder dwangsom worden opgelegd. Een last onder dwangsom is ook mogelijk als de exploitant geen medewerking verleent of blijft verlenen bij het verstrekken van gevraagde gegevens. Stilleggen is een (zwaar) laatste dwangmiddel als er directe gezondheids- of veiligheidsrisico’s zijn. Er zijn bij mij geen gevallen bekend dat dit vanwege windturbinegeluid is gebeurd.
Mij zijn slechts drie gevallen bekend waarbij een last onder dwangsom is opgelegd vanwege windturbinegeluid:
In december 2016 is een last onder dwangsom opgelegd vanwege het geluid van een windturbine in Kollum.3
In september 2014 is een last onder dwangsom opgelegd vanwege het geluid van windpark Hartelbrug II in Rotterdam.4
In april 2013 is een last onder dwangsom opgelegd vanwege het geluid van een windturbine in Sint Maartensbrug.5
Voor de volledigheid merk ik op dat in deze drie gevallen een last onder dwangsom was opgelegd wegens overtreding van maatwerkvoorschriften voor geluid. Deze dwangsommen hadden geen betrekking op de geluidsnorm uit het Activiteitenbesluit.
Hoe kunt u stellen dat «de overlast als gevolg van laagfrequent geluid [van windmolens] nog in onderzoek is» en tegelijkertijd besluiten dat er volop windmolens moeten worden bijgebouwd?
In mijn beantwoording van vragen van het Kamerlid Baudet (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 619, antwoord op vraag 6) heb ik aangegeven dat kennisvergaring over laagfrequent geluid een continu proces is. Laagfrequent geluid is een complex onderwerp en meer onderzoek naar de gezondheidseffecten is gewenst. Ik heb het RIVM gevraagd om de bestaande kennis omtrent laagfrequent geluid in het algemeen, dus ook afkomstig van andere bronnen dan windmolens, beter toegankelijk te maken en na te gaan naar welke aspecten van laagfrequent geluid nader onderzoek gewenst is. Binnen het onderzoeksprogramma wordt ook aandacht besteed aan de omvang van de problematiek. Ik verwacht u voor de zomer van 2021 nader te kunnen informeren over dit onderzoeksprogramma. Er is momenteel geen indicatie dat het laagfrequente deel van windturbinegeluid andere effecten heeft op omwonenden dan geluid in het algemeen.
Hoe kan het dat houtstook door particulieren steeds verder wordt ontmoedigd en er voor hen zelfs zogeheten «stookalerts» worden afgegeven, terwijl biomassacentrales complete woonwijken in de rook mogen zetten?
Met het Schone Lucht Akkoord werk ik samen met provincies en gemeenten aan een permanente verbetering van de luchtkwaliteit. Ter verbetering van de luchtkwaliteit worden er maatregelen genomen op het gebied van zowel particuliere houtstook als biomassacentrales. Voor wat betreft biomassacentrales bereid ik momenteel regelgeving voor waarin de emissie-eisen verder worden aangescherpt. Luchtvervuiling uit woningen, waaronder door houtrook, levert 9% van de gezondheidsschade uit binnenlandse bronnen.6 Om deze reden neem ik ook maatregelen op het gebied van particuliere houtstook, zoals het ontwikkelen van het stookalert en voorlichtingsmateriaal.
Deelt u de conclusie dat uw klimaatbeleid niet alleen onzinnig en onbetaalbaar is, maar óók schadelijk voor de gezondheid? Bent u ertoe bereid onmiddellijk te stoppen met deze waanzin?
Nee, die conclusie deel ik niet. Het beleid heeft als doel de CO2-uitstoot terug te dringen en zo klimaatverandering tegen te gaan.
Het bericht dat zorgmedewerkers met corona toch moeten komen werken |
|
Vera Bergkamp (D66), Rens Raemakers (D66) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Zorgmedewerkers met corona moeten toch komen werken»?1
Ja.
Staat u nog steeds achter de richtlijn die stelt dat mensen met een positieve coronatest in isolatie moeten blijven tot ze minimaal 24 uur klachtenvrij zijn en het minimaal zeven dagen geleden is dat ze ziek werden?
Voor medewerkers binnen het ziekenhuis geldt de FMS-leidraad en voor medewerkers buiten het ziekenhuis heeft het RIVM de uitgangspunten voor testbeleid en inzet zorgmedewerkers buiten het ziekenhuis opgesteld. Het is belangrijk dat deze richtlijnen worden gevolgd.
Vindt u het acceptabel dat zorginstellingen een uitzondering maken op deze richtlijn wanneer managers het rooster niet rond krijgen? Zo ja, waarom en onder welke voorwaarden? Zo niet, kunt u hierover spoedig in gesprek treden met de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) en (koepels van de) betreffende instellingen?
Door COVID-19 is het nog moeilijker geworden de bezetting rond te krijgen. Toch geldt ook voor zorgmedewerkers – net als voor alle Nederlanders – dat de RIVM richtlijn gevolgd dient te worden: iedereen met één of meer symptomen passend bij COVID-19 moet thuisblijven en zich laten testen. Medewerkers die positief getest zijn, mogen niet werken en mogen ook niet worden gedwongen om te werken. Zorgmedewerkers die positief getest zijn, staken hun werkzaamheden en blijven thuis.
Dat is ook de hoofdregel in de FMS-leidraad voor werken in het ziekenhuis. Op basis van de FMS-leidraad kunnen in het ziekenhuis in uitzonderlijke gevallen medewerkers met milde klachten2 in afwachting op de testuitslag wel werken. Dit kan alleen onder de voorwaarde dat er geen nauw contact is, gewerkt wordt met een chirurgisch mond-neusmasker en de testuitslag binnen 24 uur beschikbaar is.
Indien er concrete signalen zijn dat zorgprofessionals niet veilig kunnen werken volgens de huidige richtlijnen, kunnen zij een melding doen bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en/of Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Op 2 november heeft de Minister van Medische Zorg en Sport een bestuurlijk overleg gevoerd met de bonden, waaronder de FNV en de koepels van de betreffende instellingen. Hierin is nogmaals benadrukt dat de het belangrijk is dat de richtlijnen worden gevolgd.
Kunt u bevestigen dat de vele besmettingen in verpleeghuizen ook te maken hebben gehad met contact met besmet personeel? Zo ja, hoe verantwoord is het met die wetenschap om na besmetting door te werken?
Er zijn vele factoren die een rol spelen bij het tot stand komen van een besmetting. De kans op verspreiding in de verpleeghuizen is hoog, mede vanwege de gesloten setting, het langdurig verblijf en het intensieve contact tussen bewoners en zorgpersoneel. Ook zijn hygiënemaatregelen bij mensen met dementie lastiger te handhaven. Om introductie door zorgmedewerkers te voorkomen geven de uitgangspunten aan dat zorgmedewerkers die klachten hebben, passend bij COVID-19, zich laten testen en thuisblijven tot de testuitslag bekend is.
Hoe beoordeelt u voorts dat «bij uitzondering en alléén als de zorgcontinuïteit in het geding komt», zorgmedewerkers mogen werken als huisgenoten besmet zijn? Is er bij een tweede golf eigenlijk niet altijd sprake van deze uitzonderingssituatie?2
Voor medewerkers die in quarantaine zijn, bijvoorbeeld in afwachting van een testuitslag of vanwege een huisgenoot met klachten, geldt voor medewerkers binnen het ziekenhuis de FMS-leidraad, medewerkers buiten het ziekenhuis volgen de RIVM-uitgangspunten.
In deze richtlijnen zijn uitzonderingssituaties beschreven. Een uitzondering kan alleen gemaakt worden indien de afweging die een zorgbestuurder over de inzet maakt, veilig is, navolgbaar en goed beargumenteerd schriftelijk wordt vastgelegd. Werkgevers kunnen deze afweging in overleg met de bedrijfsarts, personeelsvertegenwoordiging of de GGD formuleren.
Hoe gaat u er met het veld zorg voor dragen dat instellingen zorg kunnen blijven bieden, ook als besmettingen onder zorgmedewerkers oplopen, zonder dat patiënten en bewoners gevaar lopen?
De RIVM uitgangspunten en de FMS-leidraad zijn helder: iedereen met één of meer symptomen passend bij COVID-19 moet thuisblijven en zich laten testen; medewerkers die positief getest zijn, mogen niet werken en mogen ook niet worden gedwongen om te werken. Dat is de hoofdregel. Zie voor de uitzondering mijn antwoord op vraag 3.
We zetten in op een breed pallet aan maatregelen om zorginstellingen te ondersteunen bij knelpunten op het gebied van personeel. Dit doen we door:
Het personeelstekort integraal onderdeel te maken van de regie op de COVID-19 zorg én reguliere zorg;
Het koppelen van vraag en aanbod via Extra Handen voor de Zorg;
Mensen zonder zorgachtergrond op te leiden via de Nationale Zorgklas;
Oud-zorgmedewerkers terug de zorg in te halen;
Een searchopdracht aan de uitzendbranche; en
Bijzondere aandacht te geven voor het beter benutten van potentieel door de Commissie Werken in de Zorg.
Neemt u daarin, naast de spreiding van patiënten, ook de tijdelijke onderlinge uitruil van personeel actief mee als ergens een acuut personeelstekort dreigt door besmettingen onder zorgmedewerkers?
Ja. We verwachten van de ROAZ/RONAZ/GGD_GHOR en NZa dat zij in elke regio een stuurgroep inrichten die regionaal de regie voert. Die stuurgroep kijkt zorgbreed waar de nood het hoogst is, welke organisaties prioriteit hebben, hoe de zorg georganiseerd wordt en wat dat vraagt aan onderlinge samenwerking en delen van personeel.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het algemeen overleg Arbeidsmarktbeleid in de zorg d.d. 12 november 2020?
Het is helaas niet gelukt om voor het AO Arbeidsmarkt de vragen te beantwoorden.
De verblijfstitel voor personen tijdens de coronatijd in Nederland |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wanneer is er sprake van een overmachtssituatie op grond waarvan een vreemdeling Nederland niet op tijd kan verlaten? Geldt daarbij alleen het feit dat er geen reismogelijkheid naar het eigen land is of kunnen daarbij ook andere, bijvoorbeeld meer persoonlijke, redenen gelden? Zo ja, welke?1
Er ontstaat een overmachtssituatie wanneer de vreemdeling kan aantonen dat een eerder vertrek niet mogelijk was vanwege reisbeperkingen in het kader van COVID-19.
In hoeverre wordt de ernst van de coronasituatie in het land van herkomst of maatregelen die in dat land gelden ten aanzien van de inreis van personen met de nationaliteit van dat land meegewogen bij het beoordelen of de overstay van een vreemdeling toegestaan is en dus niet kan leiden tot een inreisverbod naar het Schengengebied?
De ernst van de coronasituatie in het land van herkomst wordt niet meegewogen aan de grens. Als de maatregelen in een land de inreis beperken, wordt dit wel meegewogen aan de grens (zie ook het antwoord op vraag 1).
In hoeverre speelt het een rol bij het bepalen over overstay toegestaan is of een vreemdeling een partner met de Nederlandse nationaliteit in Nederland heeft?
Dit wordt niet meegewogen aan de grens. Partners van personen met de Nederlandse nationaliteit kunnen onder voorwaarden voor een bepaalde duur legaal verblijven in Nederland. Bij overstay is per definitie sprake van een verblijf langer dan toegestaan. Bij de beoordeling van de overmachtssituatie is het daarom niet relevant op welke grondslag het legale verblijf plaatsvond, maar enkel of de overstay al dan niet toe te rekenen is aan de betreffende persoon.
Deelt u de mening dat, in het geval een vreemdeling een Nederlandse partner in Nederland heeft en het risico bestaat dat er vanwege de coronapandemie bij uitreis de partners elkaar mogelijk voor lange tijd niet kunnen zien, coulant moet worden omgegaan met de regels voor overstay en dat inreisverboden niet gewenst zijn, ook niet in het geval de partner formeel wel de mogelijkheid heeft om naar het eigen land terug te keren? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat deze coulance betracht gaat worden? En op welke manier wordt de coulance dan toegepast? Zo nee, waarom niet?
Zoals toegelicht in de antwoorden op uw eerdere Kamervragen d.d. 4 september 2020 (antwoorden ontvangen d.d. 26 oktober 2020) inzake de verblijfstitel voor personen tijdens de coronatijd in Nederland zonder visumplicht, wordt coulance betracht in het geval de overstay het gevolg is van een overmachtssituatie. In die gevallen wordt geen inreisverbod opgelegd. Wat betreft het door uw genoemde risico wijs ik u graag op de regeling langeafstandsrelaties waar uw Kamer eerder over is geïnformeerd.
Onderzoeken die uitwijzen dat koppen in de sport leidt tot hersenschade. |
|
Michiel van Nispen , Lisa Westerveld (GL) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Hersenschade is er, maar ’s werelds grootste sportbonden kijken weg»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat meerdere wetenschappers tegenwerking ervaren van grote sportbonden zoals de wereldvoetbalbond FIFA, de Amerikaanse Hockey League (NHL) en de National Football League (NFL) bij het doen van onderzoek naar hersenschade?
Ik vind dat wetenschappelijk onderzoek altijd onafhankelijk moet plaatsvinden.
Deelt u de mening dat wetenschappers altijd in staat gesteld moeten worden om kritisch onderzoek te doen zonder beïnvloeding van direct belanghebbenden? Zo ja, hoe beoordeelt u het dat grote sportbonden onderzoeken naar hersenschade ontkennen, negeren en zelfs frustreren? Wat vindt u ervan dat grote sportbonden sinds 2001 bijeenkomsten van een groep wetenschappers die aanbevelingen moeten doen voor verbetering van veiligheid en gezondheid van sporters die een hersenblessure oplopen, betalen? Was u hier eerder mee bekend?
Iedere wetenschapper zou onafhankelijk onderzoek moeten kunnen doen zonder enige vorm van beïnvloeding, dus ook op dit onderwerp. Dat grote sportbonden ongewenste onderzoeken zouden negeren betekent niet automatisch dat de betreffende onderzoekers beïnvloed worden. Wanneer de onderzoeken ontkend en/of gefrustreerd worden is dat zeer onwenselijk omdat daarmee kennisontwikkeling op dit belangrijke terrein in gevaar komt.
Ik juich toe dat sportbonden middelen ter beschikking stellen voor onderzoek naar veiligheid en gezondheid van sporters, zolang de wetenschappelijke onafhankelijkheid in deze relatie gewaarborgd is. Dat de genoemde grote sportbonden sinds 2001 vierjaarlijks congressen organiseren over hersenletsel in sport is in openheid gecommuniceerd.
Deelt u de mening dat veiligheid en plezier in het sporten altijd voorop moeten staan en er bij kinderen geen risico’s genomen mogen worden met mogelijk verregaande consequenties?
Uiteraard vind ik dat kinderen met plezier en veilig moeten kunnen sporten. Maatregelen om risico’s met verregaande consequenties te beperken horen daar bij.
Staat u nog achter de woorden «De verschillende onderzoeken naar koppen laten nu nog ruimte voor interpretatie. De onderzoeken geven nog geen eenduidige opvatting of koppen al dan niet schadelijk is voor de gezondheid»?2
Op het moment dat verschillende wetenschappelijke onderzoeken elkaar gedeeltelijk tegenspreken of onvoldoende de praktijk ondersteunen is het niet aan mij om te wegen welke de juiste is. Dit proces waarbij de kennis vergroot wordt ligt bij de wetenschappelijke wereld zelf.
In de toepassing van die kennis ligt de leidende rol bij de Europese voetbalbond (UEFA). In hun de circulaire (2020-38) wordt geadviseerd op een verantwoorde wijze om te gaan met het koppen bij kinderen. Deze circulaire is in lijn met het gehanteerde beleid binnen de KNVB. Dit beleid is ingevoerd in Nederland.
Ik herhaal dat het vanzelfsprekend van het grootste belang is dat het wetenschappelijke debat onafhankelijk van belanghebbenden gevoerd kan worden. Op het moment dat er aanwijzingen zijn dat wetenschappelijke onafhankelijkheid op dit onderwerp in Nederland in het geding is, maak ik mij hier hard voor. Maar tot dusver heb ik geen enkel signaal hierover ontvangen.
Hoe staat u nu tegenover uw conclusie «Op basis van de huidige wetenschappelijke kennis is geen eenduidig bewijs voor schade als gevolg van koppen»?3 Kan het zijn dat deze conclusie mogelijk is getrokken op basis van onvolledige informatie?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het Nederlandse onderzoek naar mogelijke schadelijke effecten van koppen in het jeugdvoetbal door de KNVB in samenwerking met AMC/VU? Wat is de rol van de KNVB? Financiert de KNVB dit alleen of heeft de bond ook invloed op de resultaten? Is de verwachting nog steeds dat de resultaten in het voorjaar van 2021 bekend zijn?
De KNVB laat desgevraagd weten dat de resultaten van onderzoeksdeel A(gestructureerde registratie van kopballen in de vertegenwoordigende elftallen van de KNVB; O15 t/m O20, Jong Oranje en het Nederlands elftal) verwacht worden voor het voorjaar van 2021. Tegelijkertijd geeft de bond aan dat onderzoeksdeel B (de registratie van kopballen in het amateur – en profvoetbal) vertraging heeft opgelopen als gevolg van de beperkende maatregelen van corona en het faillissement van VoetbalTV. Hierdoor zijn aanzienlijk minder wedstrijden bruikbaar geweest voor analyse dan gepland.
De KNVB benadrukt dat zij financier zijn van het onderzoek, maar dat de opzet, dataverzameling en uitvoer van het onderzoek bij het UMC Amsterdam ligt.
Bent u, aangezien internationaal onderzoek steeds meer uitwijst dat koppen (zeker bij kinderen) hersenschade oplevert, nu wel bereid om alvast met de KNVB en andere Nederlandse sportbonden in gesprek te gaan over maatregelen?
Ik ben en blijf in gesprek met de KNVB over dit thema en eventuele maatregelen. In eerdere gesprekken heeft de bond mij aangegeven welke maatregelen zij genomen hebben om zorgvuldig met koppen om te gaan bij de jeugd. Bijvoorbeeld door het gebruik van zachtere ballen, kleinere veldjes en instructies aan jeugdtrainers. Daarnaast hebben ze in 2018 in samenwerking met AMC/VU een polikliniek geopend speciaal voor voetballers die een hersenschudding oplopen op het veld.
Wilt u deze vragen een voor een beantwoorden voor het wetgevingsoverleg Onderdeel sport en bewegen van de begroting VWS 2021 en aanverwante zaken op 30 november?
Ja.