Sneltestpilots in het PO en VO |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u bekend met de informatie «Onderbouwing grootschalig testen van personen zonder klachten» van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)?1
Ja.
Is dit de meest recente onderbouwing van grootschalig testen?
Ja.
Bent u bekend met het bericht «Sneltesten in onderwijs van start»?2
Ja.
Welk type sneltesten worden gebruikt bij de pilot?
In de studie wordt gebruik gemaakt van antigeen(snel)tests. Deze tests kunnen binnen 15 minuten een uitslag geven, waardoor ze het mogelijk maken om mensen met een positieve testuitslag snel te vinden.
Hoeveel testen zullen er naar schatting per dag afgenomen worden?
Voor de pilotfase, die op ongeveer 35 middelbare scholen plaatsvond, is vooraf ingeschat dat ongeveer 440–550 testen per dag zouden worden afgenomen. Die inschatting is gemaakt op basis van de situatie zoals die was voorafgaand aan de lockdown eind 2020 en de gemiddelde besmettingsgraad september-december 2020.
Kunt u meer details geven over hoe de pilot is ingericht en wordt uitgevoerd?
De pilot is op 18 januari jl. van start gegaan en heeft op zo’n 35 middelbare scholen in de regio Rotterdam en in Gelderland gelopen tot en met 23 april jl., onder leiding van Patricia Bruijning van UMC Utrecht. Wanneer een school een melding kreeg van een positief geteste leerling of personeelslid, deed de school een inventarisatie van de schoolcontacten van deze persoon. Hierbij zijn alle leerlingen en personeelsleden die in de potentieel besmettelijke periode ten minste 1 lesuur in dezelfde ruimte zijn verbleven met de index case geïdentificeerd als (niet-nauwe) contacten. De personen die werden geïdentificeerd als nauwe contacten moesten uit voorzorg in quarantaine. De niet-nauwe contacten werden uitgenodigd voor een sneltest die op school werd afgenomen en uitgelezen door een daartoe gekwalificeerd persoon van een testaanbieder. Bij een positieve uitslag werd de leerling of leraar naar huis gestuurd met instructies voor isolatie en werd de GGD geïnformeerd. Bij een negatieve uitslag kon het normale schoolprogramma worden vervolgd. Na 3–5 dagen (afhankelijk van weekenddagen) volgde een tweede testronde voor alle niet-nauwe contacten. Leverde dit geen nieuwe positieve personen op, dan werd er niet verder getest. Werden opnieuw één of meerdere personen positief getest, dan startte de procedure opnieuw. Meedoen aan de pilot was vrijwillig.
Op advies van het deskundigenpanel onder leiding van prof. dr. Van der Zande, toenmalig voorzitter van de LCT, heeft het kabinet besloten om de werkwijze in de pilots vanwege problemen met de werkbaarheid en schaalbaarheid niet voort te zetten, maar om zelftesten voor het funderend onderwijs vanaf medio april beschikbaar te maken. Leerkrachten kunnen zich daarmee twee keer week thuis preventief testen. Voor leerlingen in het voorgezet onderwijs zijn zelftesten beschikbaar gemaakt om, in overleg met de GGD, risicogericht te testen bij een besmetting in de klas. Zij kunnen zich daarmee op school zo snel mogelijk testen. In de tweede helft van mei zijn zelftesten beschikbaar gesteld waarmee ook alle leerlingen uit het VO zich tweemaal per week thuis preventief kunnen testen.
Voor het zelftesten geldt dat deelname geheel vrijwillig is en niet bepalend is voor de mate waarin leerkrachten en leerlingen fysiek op de onderwijsinstelling aanwezig mogen zijn.
Deelt u de mening van het RIVM dat de PCR-test op dit moment de «gouden standaard» is met een technische/analytische sensitiviteit van 96–99,5%?
Ja, de PCR-test is de meest sensitieve testmethode. Bij het valideren van nieuwe testmethoden worden deze methoden altijd met de PCR-test vergeleken. Dit betekent overigens niet dat de PCR-test in elke setting de meest ideale testmethode is. De PCR-test vraagt een geavanceerde labomgeving en het kost relatief veel tijd om de analyse uit te voeren. In het onderwijs wordt de voorkeur aan sneltesten gegeven omdat die de continuïteit van het onderwijs zo min mogelijk verstoren, een zelftest eenvoudig op de schoollocatie of thuis uit te voeren is en de testmethode snel een uitslag geeft waardoor besmettelijke mensen in de klas snel geïdentificeerd kunnen worden.
Wat is de technische/analytische sensitiviteit van de te gebruiken sneltesten?
In vraag 4 is toegelicht dat gebruik gemaakt wordt van antigeentesten. Over het algemeen geldt voor antigeentesten dat de specificiteit nabij de 100% ligt. Dit betekent dat het zelden gebeurt dat een monster positief is in de antigeentest, maar negatief is in de PCR. De sensitiviteit is afhankelijk van de populatie die getest wordt. In zijn algemeenheid geldt dat antigeentesten minder gevoelig zijn dan PCR-testen, en dat antigeentesten daardoor minder goed in staat zijn om besmettingen te detecteren in mensen die weinig virusdeeltjes in de luchtwegen hebben. Het voordeel van antigeentesten is wel dat ze goed in staat zijn om heel snel (binnen 30 minuten) mensen te vinden die veel virusdeeltjes in de luchtwegen hebben en daarmee waarschijnlijk ook het meest besmettelijk voor anderen zijn. Binnen de pilots is onderzocht of herhaald testen met antigeensneltests een effectieve aanpak is om verspreiding van het virus bij een besmetting binnen een school in te dammen. De onderzoeksuitkomsten worden in juni verwacht en zullen aan uw Kamer worden toegezonden. Voor een overzicht van de sensitiviteit van verschillende antigeentesten in verschillende doelgroepen verwijs ik naar het document Status validatie SARS-CoV-2 antigeen sneltesten dat door het RIVM wordt bijgehouden (Gebruik en veiligheid van doping en sportvoedingssupplementen (rivm.nl)).
Hoeveel vals-positieve en vals-negatieve testuitslagen worden verwacht bij deze pilot, uitgaand van de technische/analytische sensitiviteit van de sneltesten en het geplande aantal af te nemen testen per dag?
De sensitiviteit van antigeensneltesten is doorgaan 80–90%. Dit betekent dat 10–20% van de positieven uit de PCR-test met de antigeensneltest niet positief testen met de sneltest. Hierbij moet wel de kanttekening geplaatst worden dat de antigeen-sneltest zeer gevoelig is bij mensen met een hoge virale load, de mensen die waarschijnlijk ook het meest besmettelijk zijn. De mensen die met de antigeen-sneltest gemist worden zijn dus vooral mensen die op het moment van testen niet besmettelijk zijn. Hiertussen kunnen wel mensen zitten die nog besmettelijk kunnen worden. Daarom is het van belang om bij het sneltesten de test na een aantal dagen te herhalen. Vals-positieve uitslagen zijn zeldzaam, het komt zelden voor dat iemand negatief test met een PCR-test en positief test met een antigeen-sneltest. Wanneer als gouden standaard hierbij een negatieve PCR test wordt gehanteerd is het percentage vals-positieve antigeentesten in diverse studies < 1%.
Hoe wordt voorkomen dat bij vals-positieve uitslagen leerlingen ten onrechte worden uitgesloten, aangezien het RIVM schrijft: «nadelen zijn ook het relatief hoge percentage foutpositieven dat bij brede screening gevonden zal worden, zelfs bij de testen met de hoogste specificiteit' en: «bij grootschalig gebruik van antigeensneltesten kan zelfs een relatief minimale fractie foutnegatieve testen tot aanzienlijke aantallen uitgroeien»? Welke concrete maatregelen worden genomen om fysieke besmetting als gevolg van vals-negatieve uitslagen te voorkomen?
De kans op vals-positieven is erg klein (< 1%). Bij een positieve uitslag op een zelftest, is het advies in de bijsluiter een confirmatietest te doen bij de GGD, zodat een mogelijke onterechte quarantaine zo kort mogelijk zal zijn.
Een vals-negatieve uitslag betreft mensen met een zeer lage besmettelijkheid. Door 3 tot 5 dagen erna nogmaals te testen, kunnen deze besmettingen bij toegenomen besmettelijkheid alsnog worden opgespoord. Dit wordt toegepast bij het risicogericht testen, en ook bij het preventief thuis testen, waar het advies is tweemaal per week te testen. Zo worden verdere besmettingen binnen de schoolcontext zo veel mogelijk voorkomen.
Wilt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'De strijd om het coronavaccin barst nu pas echt los' |
|
Henk van Gerven |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «De strijd om het coronavaccin barst nu pas echt los»?1 Wat heeft u gedaan om een dergelijke strijd te proberen te voorkomen?
Het woord strijd is niet mijn woordkeuze, maar het is duidelijk dat er een scherpe discussie plaatsvindt tussen de Europese Unie en AstraZeneca (AZ). Het is ook niet niets wat er aan de hand is. AZ meldt zonder waarschuwing aan de vooravond van hun markttoelating, dat hun leveringen vooralsnog ruim 60% lager zijn dan eerder aangegeven. De EU wil een goede verklaring voor deze vertraging, duidelijkheid over de vraag waarom er ook geen eerder geproduceerde vaccins klaarliggen (AZ zou immers al in 2020 kunnen starten met was hun eerdere boodschap) en het is van belang te weten van hen waar we de komende maanden aan toe zijn qua leveringen. Dit is een serieuze zaak en daarbij vallen naar mijn idee terecht soms stevige woorden. Maar uiteindelijk moeten we wel met elkaar verder. Ik denk dat de recente bijeenkomsten tussen de EU en AZ, perspectief bieden voor een constructieve samenwerking richting de toekomst.
Kunt u toelichten wat het openbaar register voor de export van vaccins naar landen buiten de EU inhoudt en wat u hiervan vindt? In hoeverre biedt dit soelaas?
De Europese Unie/Commissie heeft op 31 januari een besluit genomen over de inzet van exportlicenties. Dat zorgt ervoor dat een producent van vaccins tegen COVID-19, waarmee de EU een contract heeft, deze producten alleen mogen exporteren na afgifte van een licentie. Lidstaten moeten daarbij steeds de afweging maken of een licentie wordt afgegeven. Hiermee wordt duidelijk of, en zo ja welke, vaccins de EU verlaten. Overwogen wordt ook om dit met terugwerkende kracht te doen, zodat we weten wat er in de afgelopen maanden is gebeurd. Ik denk dat het gezien de algehele gevoeligheid rond de aankoop van vaccins tegen COVID-19, verstandig is om nu deze stap te zetten.
Zijn er signalen bij u bekend dat er vaccins, bedoeld voor Europa, naar het buitenland geëxporteerd worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er zijn nu vooral geruchten. Ik denk daarom dat het in ieders belang is dat dit goed wordt uitgezocht. Daartoe lopen nu verschillende acties. Ik denk dat het verstandig is hier op terug te komen als de feiten op tafel liggen.
Kunt u reageren op de uitspraak van uw Duitse evenknie dat «dit geen kwestie van «Europa eerst» [is], maar van een evenredig deel voor Europa»? Wat vindt u van deze uitspraak in de wetenschap dat er veel landen zijn die überhaupt nog niet zijn begonnen met vaccineren?
De strategie van de EU is om de inkoopmacht van de EU te gebruiken om grote contracten te sluiten. Dit lukt goed. Deze volumes zijn uiteraard bedoeld voor de bevolking van de EU, maar ook voor donatie en doorverkoop aan o.a. COVAX, zodat deze inkoopkracht ook ten goede kan komen aan landen die zelf minder goed in staat zijn vaccins in te kopen. Ik denk dat de gekozen strategie daarom een goede is. Momenteel wordt nader uitgewerkt hoe een systeem voor donatie en doorverkoop het best kan functioneren. Maar laten we niet vergeten dat we momenteel wel grote contracten hebben, maar nog maar weinig leveringen. Dat maakt donaties nu nog lastig.
Wat is de oorzaak van de verminderde levering van het vaccin van AstraZeneca?
Zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven, heeft de Europese Unie hier bij AstraZeneca om opheldering over gevraagd.
Wat vindt u van de juridische stappen die de Italiaanse regering richting Pfizer neemt om vergelijkbare redenen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op dit moment ben ik niet op de hoogte van de juridische stappen die de Italiaanse overheid neemt richting Pfizer. Ik zal dit nagaan en u hier later over informeren.
Deelt u de mening dat deze ontwikkelingen aantonen dat het van belang is dat patenten worden vrijgegeven en actieve kennisoverdracht plaatsvindt zodat andere fabrikanten de vaccins kunnen produceren en zo de wereldwijde productie kan worden opgeschroefd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het systeem van intellectuele eigendom heeft in deze pandemie grootschalig en kostbaar onderzoek naar mogelijke vaccins gestimuleerd. Dat heeft nu geleid tot de eerste positieve resultaten met werkzame vaccins. Dit toont aan dat het systeem van intellectuele eigendom, als stimulans om te investeren en te innoveren, zijn vruchten afwerpt. Ik heb geen indicatie dat octrooien of de opstelling van de industrie een barrière vormen voor het opschalen van de productiecapaciteit. Het «vrijgeven» van octrooien biedt daarom geen oplossing. Snelle beschikbaarheid en het opschalen van productiecapaciteit van vaccins wordt juist vanwege het stelsel van octrooibescherming, licentieverlening en kennisdeling gerealiseerd. We doen uiteraard een beroep op de maatschappelijke verantwoordelijkheid van bedrijven, naast de afspraken die we hebben gemaakt in contracten, en roepen hen op het maximale te doen om productiecapaciteit uit te breiden, waaronder het onder redelijke voorwaarden delen van kennis en intellectuele eigendom als daarmee productiecapaciteit kan worden opgeschaald. Gelukkig zien we ook vanuit bedrijven de wil om hieraan mee te werken. Zo hebben BioNTech en Sanofi bijvoorbeeld recent aangegeven samen te werken om productie op te schalen2. Ook andere bedrijven werken samen om de pandemie zo goed mogelijk aan te pakken.
Ik heb ook mijn steun aangeboden wanneer het zou gaan om de inzet van bedrijven in Nederland.
Welke rol zou de COVID-19 Technology Access Pool (C-TAP) van de Wereldgezondheidsorganisatie hierin kunnen spelen?
Nederland steunt het beleid van de WHO om er voor te zorgen dat vaccins en geneesmiddelen beschikbaar komen voor iedereen, en er voor te zorgen dat intellectueel eigendom niet in de weg staat van eerlijke toegang voor armere landen en bevolkingsgroepen. Hiertoe bestonden al verschillende initiatieven, bijvoorbeeld de Medicines Patent Pool (MPP). In aanvulling daarop is de COVID-19 Technology Access Pool (C-TAP) op verzoek van een aantal lidstaten opgericht. Met steun van de WHO en Unitaid heeft de MPP daarop haar mandaat uitgebreid tot alle COVID-19-gerelateerde gezondheidstechnologieën, waaronder vaccins en diagnostiek. De WHO heeft de afgelopen maanden consultaties gehad met de private sector om hen er toe te bewegen kennis en IP in de pool onder te brengen. U bent al eerder geïnformeerd (Kamerbrief «Kabinetsinzet solidaire verdeling COVID-19 vaccins» d.d. 18 december 2020, Kamerstuk 25 295, nr. 902) over het feit dat verschillende intellectuele eigendomsrechten gratis zijn aangeboden. Dit geldt echter niet voor rechten voor vaccins. Het is echter de vraag of dit eerlijke toegang tot vaccins wereldwijd ook daadwerkelijk belemmerd. Immers, uit recente gegevens van COVAX blijkt dat COVAX er in is geslaagd afspraken te maken met bestaande vaccinproducenten. Het kabinet is van mening dat wel voortdurend goed gekeken moet worden naar mogelijke knelpunten op het gebied van intellectuele eigendom die opschaling van productie en betaalbaarheid van COVID-19-vaccins zouden kunnen belemmeren. Nederland steunt daartoe actief de inzet van de Commissie om zorgen hierover serieus te onderzoeken en te bekijken of er op onderdelen pragmatische stappen nodig zijn.
Bent u bereid om in kaart te brengen welke andere fabrikanten de vaccins zouden kunnen produceren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben bereid initiatieven te ondersteunen die leiden tot meer samenwerking, en waardoor het productieproces kan verbeteren. Het is uiteraard aan de producenten om aan te geven waar de grootste obstakels in het productieproces liggen en ook welke bedrijven daarbij een rol kunnen spelen om die op te lossen.
Zijn er fabrieken in de Nederland die dit vaccin zouden kunnen produceren?
Elk vaccin kent zijn eigen technologie en heeft andere grondstoffen nodig en brengt andere productieprocessen met zich mee. Het is dus niet eenvoudig om te antwoorden of en welke fabrieken die in Nederland staan het kunnen produceren.
En of daar überhaupt productiecapaciteit is. En voor de volledigheid: het is nu aan AstraZeneca om met oplossingen te komen voor hun problemen in de vaccinproductie. Echter zijn we wel bereid om te helpen indien nodig, dit in het verlengde van mijn antwoord op vraag 9.
In hoeverre kunnen dwanglicenties daarbij een rol spelen (met betrekking tot de vorige twee vragen)?
Het instrument dwanglicenties is, met toepassing van een zorgvuldig afwegingskader, een optie die het kabinet openhoudt. Een dwanglicentie komt echter pas in beeld als de octrooihouder niet bereid is de licentie onder redelijke voorwaarden vrijwillig te verlenen, andere instrumenten niet helpen, inzet van de dwanglicentie proportioneel is richting octrooihouder en daadwerkelijk kan leiden tot beschikbaarheid van een vaccin. Het kabinet heeft geen indicatie dat een dergelijke situatie zich nu voordoet.
Kan bij Intravacc niet weer een productiefaciliteit worden opgebouwd met het oog op de toekomst?
Intravacc heeft nu geen voorzieningen voor de (grootschalige) productie van vaccins. Dat is op dit moment ook niet hun deskundigheid. Ondernemers die aan alle kwaliteits-, veiligheids- en vergunningseisen kunnen voldoen, kunnen in Nederland nieuwe productiefaciliteiten oprichten.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het komende plenaire debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus in de Kamer?
Ja
Reisbeperkingen |
|
Cem Laçin , Lammert van Raan (PvdD), Suzanne Kröger (GL), Corrie van Brenk (PvdA), Chris Stoffer (SGP), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kunt u een gedetailleerd overzicht geven van de internationale reisbeperkingen per land en van andere Europese landen die zij ingesteld hebben om influx van nieuwe coronavarianten te bestrijden?
In de bijlage treft u een overzicht.
Kunt u uitleggen hoe de reisbeperking van niet-noodzakelijke reizen van bijvoorbeeld Finland en België is vastgelegd en zich verhoudt tot de Europese regelgeving?
In Finland en België zijn respectievelijk tot 25 februari 2021 en 1 maart 2021 in- en uitreisbeperkingen binnen EU- en Schengengebied van kracht. Beide landen hebben hier een aantal groepen reizigers, zoals zorg- en transportpersoneel en dringend familiebezoek, op uitgezonderd. Daarnaast hebben Finland en België binnengrenscontroles ingesteld om iedere reiziger individueel te kunnen controleren. Met deze controles hebben de lidstaten meer handvatten om te controleren of een persoon een noodzakelijke reis maakt. Zij mogen echter niet, louter op basis van de niet-noodzakelijkheid van een reis, personen die onder het Unierecht inzake vrij verkeer vallen de toegang weigeren. Er moet individueel worden beoordeeld of iemand een gevaar vormt voor de volksgezondheid. Daarnaast kan een Europese lidstaat op basis van de Schengengrenscode niet zonder meer (tijdelijk) binnengrenscontroles invoeren, hiervoor gelden strikte voorwaarden. België en Finland hebben het invoeren van binnengrenscontroles conform Europese procedures gemeld aan de Europese Commissie (EC) en Europese lidstaten.
Kunt u uitleggen hoe reisbeperkingen van niet-noodzakelijke reizen binnen het Schengengebied gerealiseerd kunnen worden binnen de Nederlandse juridische kaders? Bent u bereid dergelijke beperkingen in te voeren?
Het kabinet heeft verschillende maatregelen getroffen om de verspreiding van COVID-19 via buitenlandse reisbewegingen te beperken. Het kabinet heeft daarnaast nog een aantal maatregelen in voorbereiding, zoals de verplichte quarantaine en een negatieve testuitslag voor inreizende automobilisten. Het aantal niet-noodzakelijke reisbewegingen is mede daardoor reeds sterk gereduceerd. Uw Kamer is op 13 januari jl. geïnformeerd over het feit dat het invoeren van een noodzakelijkheidsverklaring voor vertrek juridisch zeer complex is. Een dergelijke voorwaarde behelst een enorme inperking van de individuele vrijheid van burgers en is voor vervoerders praktisch onuitvoerbaar te controleren.1
Het kabinet stelt zich voorts op het standpunt dat het herinvoeren van de binnengrenscontroles, op grond van de Schengengrenscode naar voorbeeld van België en Finland, eveneens een te ingrijpend middel is met grote gevolgen voor het vrije verkeer van personen en goederen. Daarnaast hebben de Europese regeringsleiders eind januari ook besloten dat een verbod op niet-noodzakelijke reizen binnen de EU onwenselijk is, maar dat deze reizen wel dringend moeten worden ontmoedigd. Hier sluit de Nederlandse aanpak op aan.
Het enkel herinvoeren van grenscontroles betekent daarnaast niet dat er daarmee ook een grondslag ontstaat voor toegangsweigering van EU-burgers. Die grondslag zou kunnen worden gezocht in het Vreemdelingenbesluit, maar alleen als iemand een gevaar vormt voor de nationale veiligheid of volksgezondheid. De beoordeling hiervan zal altijd individueel gemotiveerd moeten worden. De bepaling van de noodzakelijkheid van de reis staat hier verder los van. Het kabinet acht het derhalve op dit moment niet proportioneel, juridisch kwetsbaar en moeilijk uitvoerbaar om niet-noodzakelijke reizen te verbieden.
Kunt u het OMT om een breed advies vragen over verdere maatregelen om de risico’s van verspreiding van de verschillende coronavarianten te beperken en dit met de Kamer delen voor het algemeen overleg Luchtvaart op 4 februari a.s.?
Het OMT is eind januari gevraagd om advies of er aanvullende maatregelen nodig zijn, zoals extra vliegverboden. In haar 97e advies (deel II) heeft het OMT aangegeven dit niet noodzakelijk te achten, gezien de overige maatregelen die voor reizigers van kracht zijn geworden, zoals de dubbele negatieve testverplichting. Het kabinet neemt op dit moment dan ook geen aanvullende maatregelen voor reizigers uit hoogrisicogebieden, naast de al aangekondigde maatregelen zoals het verplichten van de quarantaine, een verplichte registratie en een negatieve PCR-testuitslag voor inreizende automobilisten.2
Land
Extra maatregelen i.v.m. mutaties
België
Sinds 25/01 moeten alle personen die vanuit het Verenigd Koninkrijk, Zuid-Afrika en Zuid-Amerika naar België reizen verplicht 10 dagen in zelfquarantaine. Dit moet met een verplichte PCR-test op dag 1 en dag 7 na aankomst in België. Deze maatregel is aanvullend op de geldende inreisbeperkingen.
Niet-noodzakelijke reizen van en naar België zijn van 27/01 tot 01/03 verboden. Strikt noodzakelijke reizen zijn mogelijk onder strenge voorwaarden en in bezit van «verklaring op eer». O.a. grensarbeiders en zakenreizigers blijven uitgezonderd.
Personen die geen hoofdverblijfplaats in België hebben dienen over een negatief testresultaat te beschikken, niet ouder dan 72 uur voor vertrek. Reizigers die niet via een vervoerder naar België komen en voor maximaal 48 uur in België blijven zijn uitgezonderd, dit geld ook voor luchttransfers.
Duitsland
Per 30/01 tot 17/02 geldt een inreisverbod voor vliegtuig/bus/trein/schip voor het VK, Ierland, Portugal, Brazilië en Zuid-Afrika.
Er geldt een testverplichting voor alle reizigers, niet ouder dan 48 uur voor vertrek. Op Länderniveau gelden verschillende regels. Zo maakt Noordrijn-Westfalen een uitzondering voor grensverkeer dat niet langer dan 24 uur in het land verblijft.
Sinds 14 februari zijn de Duitse grenzen met Tsjechië en Tirol (Oostenrijk) gesloten, vanwege de aanwezigheid van de Zuid-Afrikaanse variant aldaar. Forenzen uit Tsjechië en Tirol (Oostenrijk), die werken in cruciale sectoren, mogen Duitsland wel inreizen. Daarnaast zijn noodzakelijke reizen – waaronder goederenvervoer -uitgezonderd, mits zij hun reis vooraf aanmelden, men een negatieve testverklaring kan overleggen en in quarantaine gaat.
Finland
In Finland zijn tot 25 februari 2021 in- en uitreisbeperkingen van kracht voor zowel Finse ingezetenen als EU/Schengenburgers. Op deze in-en uitreis beperkingen zijn een aantal essentiële reizen gedefinieerd, zoals zorg- en transportpersoneel en voor reizen familiebezoek, die uitgezonderd zijn.
Er geldt geen testverplichting, maar een advies voor reizigers om zich te laten testen.
Frankrijk
Per 31/01 geldt een reisverbod voor niet-noodzakelijke (vlieg)reizen van en naar Frankrijk en de Franse overzeese gebieden. Dit verbod geldt voor alle landen, met uitzondering van lidstaten van de Europese Unie, Andorra, IJsland, Liechtenstein, Monaco, Noorwegen, San Marino, Zwitserland en Vaticaanstad. Daarnaast geldt er een uitzondering voor personen woonachtig in Frankrijk, mits zij vóór 31/01 jl. zijn vertrokken uit Frankrijk.
Reizigers die een dergelijke reis willen maken, dienen in het bezit te zijn van een noodzakelijkheidsverklaring en de benodigde bewijsstukken. Deze reizigers dienen na aankomst 7 dagen in quarantaine te gaan en zich na deze periode te laten testen.
Er geldt een algemene testverplichting voor alle reizigers, ongeacht modaliteit. Alle reizigers moeten beschikken over een PCR-testuitslag, die niet ouder is dan 72 uur voor vertrek.
* De informatie in deze tabel is aan (dagelijkse) verandering onderhevig.
De snelheid van het vaccineren en de uitvoering van de vaccinatiestrategie |
|
Kees van der Staaij (SGP), Jesse Klaver (GL), Lilianne Ploumen (PvdA), Rob Jetten (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is volgens u de voornaamste reden dat Nederland een vaccinatiegraad heeft van 1,01 procent terwijl het gemiddelde binnen de Europese Unie ligt op 2,19 procent1? Kunt u nader toelichten of dit te maken heeft met de voorbereiding, de tegenvallende uitvoering van de strategie of de tegenvallende levering die voor elk lidstaat hetzelfde is?
De eerste prik is in Nederland gezet op 6 januari. Andere lidstaten van de Europese Unie hadden de eerste prik in de 2 weken daarvoor gezet. Tevens heeft Nederland een ruime zekerheidsmarge gehanteerd in het voorraadbeheer. Nederland heeft in eerste instantie gekozen voor het 100% op voorraad houden van een vaccin voor de tweede prik, uitgaande van wisselende en tegenvallende leveringen. Over de wijze waarop we momenteel aan het inlopen zijn, met onder meer een aangepast voorraadbeheer en een lagere spillage dan waar we eerder rekening mee hielden, heb ik u nader geïnformeerd in mijn Kamerbrief van 20 januari en 2 februari jl.
Welke afgesproken deadlines betreffende de vaccinatiestrategie zijn afgelopen maanden niet gehaald?
Zoals ik meermaals richting uw Kamer heb aangegeven moet in de uitvoering van de vaccinatiestrategie rekening worden gehouden met een drietal afhankelijkheden. Ten eerste, de geschiktheid van vaccins voor specifieke groepen, ten tweede het moment van beschikbaarheid van vaccins en de aantallen waarin ze worden geleverd, en tot slot de logistieke kenmerken en de wijze van levering van vaccins. Op basis van adviezen van de Gezondheidsraad is een volgorde bepaald van de verschillende doelgroepen die voor een vaccinatie in aanmerking komen. Gegeven de afhankelijkheden houd ik zo veel mogelijk vast aan de volgorde, omdat daarmee bescherming tegen ziekte en sterfte wordt geboden. Gegeven de informatie van fabrikanten over de exacte momenten en aantallen van leveringen kunnen we de uitvoering steeds concreter en specifieker plannen. Tegelijkertijd moeten we dus soms schuiven in de start van een doelgroep en is ook sprake van een langere doorlooptijd. Over het bijstellen en/of verder invullen van de activiteiten zoals ook weergegeven in de flowchart informeer ik uw Kamer doorlopend, laatstelijk 5 februari jl.
Wanneer verwacht u dat Nederland op dezelfde vaccinatiegraad zit als het EU-gemiddelde (of zelfs daarboven) en welke vaccinatiesnelheid (aantal vaccinaties per dag) is daarvoor nodig?
Het is niet goed in te schatten wanneer Nederland op dezelfde vaccinatiegraad zit als de andere EU-landen of zelfs daar boven. Ik verwacht dat de relatieve achterstand snel zal zijn ingelopen. De EU-landen krijgen naar rato van de bevolkingsomvang ongeveer dezelfde hoeveelheid vaccins geleverd. De vaccinatiesnelheid en -graad in de verschillende landen is afhankelijk van de snelheid waarmee vaccin geleverd wordt en de omvang van die leveringen in de landen en de wijze waarop dit ingezet wordt; bijvoorbeeld hoe omgegaan wordt met het voorraadbeheer, inzet van vaccin en hoe landen omgaan met het prikinterval voor de eerste en tweede prikken voor de verschillende vaccins. In mijn Kamerbrief van 2 februari jl. leg ik uit hoe ik een aantal uitgangspunten heb gewijzigd om de vaccinatieoperatie te versnellen.
Welke sleutelfiguren binnen het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport hebben de regie over de verschillende uitvoerende instanties in de vaccinatiestrategie? Welke taken heeft het ministerie onder zich en uit welke hoedanigheid wordt deze regie uitgevoerd?
Het ministerie is eindverantwoordelijk voor de COVID-19 vaccinatie. Op het beleidsdepartement ligt de verantwoordelijkheid voor de beleidsafwegingen binnen de strategie en de financiering, en het RIVM voert de regie over de uitvoering. De uitvoering vindt plaats in samenwerking met de verschillende uitvoerende partijen (zoals de GGD’en, huisartsen, ziekenhuizen en instellingen). Tussen het beleidsdepartement, het RIVM en de uitvoerende partijen vindt dagelijks overleg en afstemming plaats, variërend van bestuurlijk tot operationeel niveau.
Wat is uw opvatting om een regierol bij Defensie te leggen en klopt het dat Defensie de inzet van het leger heeft aangeboden om de uitvoering te verbeteren? Klopt het dat u dat hebt geweigerd?
Nee. Voor de zomer van 2020 is verkend op welke wijze de uitvoering van de vaccinatiecampagne tegen COVID-19 het meest logisch zou zijn. Toen is geconcludeerd dat de meest voor de hand liggende route is om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de reeds bestaande structuren. Er is daarom gekozen om het RIVM als coördinator van het vaccinatieprogramma aan te wijzen. Bij de uitvoering wordt wel degelijk beroep gedaan op Defensie. Defensie ondersteunt het RIVM bij de logistieke operatie met name op het coördinerende vlak. Daarnaast is met Defensie de afspraak gemaakt dat, indien nodig, binnen afzienbare termijn maximaal 1000 medewerkers van Defensie kunnen worden ingezet voor de ondersteuning en het vaccineren. Van deze mogelijkheid hebben we tot nu toe geen gebruik hoeven maken.
Klopt het dat vanuit het bedrijfsleven hulp is aangeboden om de uitvoering te verbeteren? Klopt het dat u dat hebt geweigerd?
Nee. Het klopt dat er vanuit het bedrijfsleven hulp wordt aangeboden. Ik heb hierover overleg met VNO-NCW en het bedrijfsleven. Ik ben hen zeer erkentelijk voor hun betrokkenheid en het aanbod van expertise om de vaccinatiecampagne te kunnen versnellen. Het RIVM laat zich op dit moment adviseren over de logistiek en het planningsproces. Dit gebeurt onder de vlag van de Topsector Logistiek en met betrokkenheid van leden van VNO-NCW (zoals logistieke specialisten uit bedrijven als ASML en Heineken), onder leiding van prof. dr. ir. Jan C. Fransoo, hoogleraar Operations and Logistics Management aan Tilburg University en de TU Eindhoven. Op basis hiervan worden voorstellen gedaan voor het mogelijk verbeteren van plannings- en logistieke processen, zowel om bij te dragen aan mogelijke versnellingen op de kortere termijn, alsook om meer en regelmatige scenarioplanning mogelijk te maken voor de middellange termijn. Daarnaast hebben in de afgelopen periode veel (individuele) bedrijven aanbiedingen gedaan voor ondersteuning met onder andere koel- en invriesapparatuur, ICT-voorzieningen, digitale mogelijkheden voor vaccinatiebewijzen en vervoersaanbiedingen. Van deze aanbiedingen wordt in veel gevallen nu geen gebruikgemaakt, omdat er al afspraken zijn met verschillende leveranciers. Indien nodig kan en zal alsnog van de aanbiedingen gebruikgemaakt worden.
Kunt u in een tabel uiteenzetten: (1) hoeveel vaccins er op 28 januari 2021 op voorraad zijn, (2) uitgesplitst naar fabrikant hoeveel vaccins er de komende drie weken (tussen 28 januari en 18 februari) worden geleverd, (3) hoeveel vaccinaties er tussen 28 januari en 18 februari per dag gepland staan en (4) hoeveel afspraken hiervoor daadwerkelijk zijn ingepland en kunt u hierbij aangeven of dit een eerste of tweede prik betreft?
Op 28 januari waren er 485.670 doses vaccin van BioNTech/Pfizer, 200 van Moderna en 0 van AstraZeneca (deze was immers nog niet goedgekeurd) op voorraad. Voor het BioNTech/Pfizer vaccin wordt in deze berekeningen uitgegaan van 6 doses per flacon en voor Moderna van 10 doses per flacon. Voor een overzicht van hoeveel vaccins per fabrikant de komende drie weken worden verwacht, verwijs ik u naar mijn Kamerbrief van 2 februari jl.
Hoeveel vaccinaties er tussen 28 januari en 18 februari per dag gepland staan is niet te zeggen. Immers: de vaccinaties worden op dit moment onder meer binnen de muren van honderden instellingen gezet, die allemaal hun eigen planning hebben. Het totale aantal gezette en nog te zetten vaccins in die periode kunt u afleiden uit figuur 2 van de Kamerbrief van 2 februari jl. Voor het aandeel BioNTech/Pfizer en Moderna betreft dit in alle gevallen al ingeplande vaccinaties. Voor het aandeel AstraZeneca niet, omdat we in afwachting waren van het advies van de GR en ontvangst van de leveringen van dit vaccin.
Voor de BioNTech/Pfizer-vaccins geldt dat het deels om eerste en deels om tweede vaccinaties gaat. Voor Moderna en AstraZeneca geldt dat het in alle gevallen in deze periode om eerste prikken gaat.
Kunt u op basis van de geplande afspraken voor vaccinatie komende weken ook een prognose geven wat komende weken de vaccinatiesnelheid (het aantal vaccinaties per dag) is? Kunt u dit uitsplitsen per uitvoerder (GGD, huisarts, instellingsarts, etc.)?
Zie het antwoord op vraag 7 en mijn brief van 2 februari jl. voor een benadering van het aantal te verwachten vaccinaties.
Sinds 26 januari jl. is op het Coronadashboard de vaccinatie pagina toegevoegd. De data op dit dashboard wordt dagelijks geüpdatet, op basis van de data die bij ons bekend is. Momenteel wordt het totaal aantal gezette prikken per dag door het RIVM berekend op basis van de gerapporteerde cijfers door GGD-GHOR en LNAZ voor prikken gezet bij de GGD’en en in ziekenhuizen respectievelijk, en cijfers afgeleid uit de hoeveelheid bezorgde vaccins voor de instellingen in de langdurige zorg. Op het dashboard worden deze gegevens zowel als totaal als per type uitvoerende organisatie weergegeven.
In figuur 2 van mijn brief aan uw Kamer van 2 februari jl. heb ik het cumulatieve aantal geleverde (t/m week2 en verwachte doses vaccins (BioNTech/Pfizer, Moderna en AstraZeneca), op basis van de laatste leveringsschema’s uitgezet in de tijd en tegen de geplande vaccinaties. De komende weken groeit het aantal gezette prikken steeds dichter toe naar het aantal geleverde vaccins. De snelheid van prikken groeit sneller dan de snelheid van levering.
Bent u bereid de vaccinatiesnelheid (het aantal vaccinaties per dag) en de geprognosticeerde vaccinatiesnelheid voor aankomende weken te publiceren op het coronadashboard van de rijksoverheid?
Zie antwoord vraag 8.
Klopt het dat indien in week vijf in totaal 757.000 vaccins op voorraad zijn en er tot nu toe 185.356 vaccins zijn toegediend2], er momenteel een voorraad is van ongeveer 385.000 vaccins (757.000 – 2 * 185.356) die niet gereserveerd zijn voor een tweede prik en dat deze (excl. spillage) aan circa 193.000 personen toegediend hadden kunnen zijn? Zo nee, wat is dan de huidige voorraad van vaccins dieniet gereserveerd zijn voor een tweede prik? Zo ja, welke gezondheidswinst zou het hebben opgeleverd als deze vaccins reeds waren toegediend?
Het is niet juist dat in week vijf in totaal 757.000 vaccins op voorraad zijn. In week 5 bedroeg de beschikbare voorraad ongeveer 486.000. Maar deze verschilt per dag – afhankelijk van wat er per dag geleverd en uitgereden wordt.
Het aantal tweede vaccinaties is tot en met 31/1 nog relatief gering. Vanaf week 5 begint dit aantal op te lopen.
Kunt u het draaiboek aan de Kamer doen toekomen (dat gold ten tijde van de Kamerbrief van 20 januari jl.), waarin beschreven staat hoe de 7,6 miljoen vaccins in het eerste kwartaal zouden worden toegediend en waarin beschreven staat wat hierbij de snelheid van vaccineren was per week, per uitvoerder, aangezien er volgens de genoemde Kamerbrief indicatief 7,6 mln. vaccins werden verwacht in het eerste kwartaal van 2021?
In de vaccinatiestrategie wordt ingezet op meerdere uitvoeringspartijen die samen invulling geven aan de uitvoering van de vaccinaties in Nederland. Samen met en voor deze uitvoeringspartijen worden door het RIVM specifieke uitvoeringsafspraken gemaakt, worden verschillende op de uitvoering gerichte draaiboeken en instructies vormgegeven. Daarnaast zijn er algemene producten zoals de uitvoeringsrichtlijn(en), die voor alle uitvoeringspartners gedetailleerd beschrijven hoe de uitvoering eruit moet zien. Deze producten, die de vaccinatie-uitvoering richten en sturen, worden op de website van het RIVM gepubliceerd, maar daar waar het specifieke instructies betreft, juist ook via de betreffende koepels met de uitvoeringspartijen gedeeld. Voorbeelden daarvan zijn de Uitvoeringsrichtlijn COVID-19 vaccinatie, NHG-Praktijkhandleiding COVID-19-vaccinatie voor de huisartspraktijk, Werkinstructie voor vaccinatie in de instellingen, PvA COVID-19-vaccinatie voor ziekenhuizen, Handleiding inzet BRBA Registraties voor uw organisatie etc. Deze producten en ook de uitvoeringsafspraken worden, wanneer de situatie daar aanleiding toegeeft, gewijzigd; bijvoorbeeld als er nieuw vaccin toegelaten wordt, of als de vaccinatiestrategie en planning gewijzigd moet worden. In de uitvoeringsoverleggen en afspraken met de uitvoeringspartijen wordt qua voorbereiding en capaciteit(-sopbouw) aangesloten bij de verwachte leveringen en de prioriteiten en planning uit de vaccinatiestrategie. Hierbij wordt ook gekeken op welke wijze gebruikmakend van de ervaringspraktijk en capaciteit – onder voorwaarden – net als bij de griepprik grote hoeveelheden vaccins in korte periode gezet kunnen worden. Met de uitvoeringspartijen kijken we steeds welke capaciteit op welk moment nu en in de toekomst nodig is om de vaccins maximaal weg te kunnen prikken.
Wordt er in de bestaande draaiboeken gestuurd op overcapaciteit in de uitvoering zodat de voorraad maximaal benut wordt, rekening houdend met de tweede prik, en dat in het ergste geval mensen voor hun eerste prik moeten worden afgezegd als leveringen tegenvallen? Zo nee, waarom niet en bent u van plan dit de komende weken wel te gaan doen? Zo ja, waarom blijft het vaccinatiepercentage in Nederland zo ver achter bij andere Europese landen, die naar rato dezelfde leveringen krijgen?
In mijn brief van 2 februari jl. heb ik beschreven welke maatregelen ik heb getroffen, in aanvulling op de reeds gecommuniceerde uitgangspunten uit mijn brief van 20 januari jl., om de voorraad maximaal te benutten en daarmee meer mensen sneller een vaccin te kunnen aanbieden. Ik heb in deze brieven toegelicht op welke wijze het voorraadbeheer, met een minimaal veilig niveau van veiligheidsvoorraad, ingericht zal worden, zodat snel meer mensen gevaccineerd kunnen worden, maar wel zodanig dat bij een tegenvallende levering de vaccinatie niet meteen vertraagd of belemmerd wordt. De snelheid van vaccinatie wordt bepaald door de snelheid van leveringen. De snelheid van prikken groeit de komende weken sneller dan de snelheid van levering, als gevolg van de maatregelen die ik in mijn brieven van 20 januari en 2 februari jl. heb aangekondigd. Ook bereiden we ons voor op de, naar verwachting, grotere leveringen in het tweede kwartaal. In de eerstvolgende Kamerbrief zal ik u weer informeren over de landelijke steunverzoeken.
Hoeveel kwetsbaren in de langdurige zorg overlijden er gemiddeld per week ten gevolge van COVID-19 en wat is bij deze groep de kans op overlijden ten gevolge van COVID-19?
Op basis van de beschikbare cijfers wordt geschat dat van week 10 van 2020 tot en met week 4 van 2021 gemiddeld ca. 150 bewoners van verpleeghuizen per week zijn overleden die positief waren getest op COVID-19. Dit blijkt uit de gegevens van het RIVM. In deze periode zijn 36.000 bewoners besmet geraakt en van hen zijn 7250 overledenen gemeld. Dat is 20% van het totaal aantal overledenen. De daadwerkelijke kans op overlijden zal echter hoger zijn dan 20%, omdat bij een deel van de cliënten bij wie men een besmetting met COVID-19 vermoedt, dit met name in de eerste golf niet met een test is vastgesteld. In de locaties voor gehandicaptenzorg overleden van week 28 van 2020 tot en met week 4 van 2021 gemiddeld ongeveer drie bewoners per week aan COVID-19. Op het Coronadashboard zijn dagelijks nieuwe gegevens beschikbaar over het aantal positief geteste bewoners dat is overleden.
Wat is de geschatte gezondheidsschade voor kwetsbaren in de langdurige zorg gegeven het feit dat de mate van bescherming op ernstige ziekte ook al na één dosis van het BioNTech/Pfizer vaccin wordt geschat op 50 tot 60% (en 95% na tweede dosis) en dat van de 757.000 vaccins er momenteel slechts 17.000 zijn toegediend aan kwetsbaren in de langdurige zorg?
Vanwege de hoge ziektelast in deze groep vind ik het belangrijk dat alle kwetsbare mensen zo snel mogelijk een COVID-19 vaccin aangeboden krijgen. Ik baseer me hierbij ook op de adviezen van de Gezondheidsraad. Vaccinatie gaat in fases en is afhankelijk van de leveringen van de vaccins. Om zo snel mogelijk zo veel mogelijk kwetsbare mensen te beschermen tegen het coronavirus, heb ik naar aanleiding van het gezamenlijke advies van de Gezondheidsraad en het Outbreak Management Team, gekozen voor het verlengen van het prikinterval tussen de eerste en tweede vaccinatie met het BioNTech/Pfizer vaccin. Door de tweede vaccinatie uit te stellen en minder vaccins op voorraad te houden, kunnen meer mensen snel een eerste vaccinatie ontvangen. Na de eerste prik loopt de bescherming op (en in het geval van het BioNTech/Pfizer-vaccin is die meteen heel behoorlijk). In mijn brief van 5 februari jl. heb ik aangegeven dat het vaccin van BioNtech/Pfizer ook beschikbaar komt voor de bewoners van de genoemde kleinschalige woonvormen die onder de medische verantwoordelijkheid van de huisarts vallen. Op deze wijze kan het vaccinatietraject voor deze groepen met zeker drie weken worden versneld en kunnen alle bewoners van deze kleinschalige woonvormen eind februari de eerste vaccinatie hebben gehad.
Bent u het eens met de stelling dat het zo snel als mogelijk inhalen van de achterstand op het EU-gemiddelde kan bijdragen aan het voorkomen van sterfgevallen in de langdurige zorg? Zo ja, hoeveel sterfgevallen betreft dit? Zo nee, waarom niet?
Met het oog op de opkomst van verschillende, meer besmettelijke, varianten van het coronavirus, wil ik maximaal inzetten om de vaccinatieoperatie te versnellen waar dat verantwoord kan. In mijn brieven van 20 januari jl. en 2 februari jl. heb ik toegelicht welke stappen ik heb gezet, onder andere in het voorraadbeheer en de planning om sneller meer mensen een eerste vaccinatie aan te bieden. Onderzoek wijst uit dat vanaf 60 jaar sterfte en ziekte aan COVID-19 sterk toenemen. Om die reden wil ik deze leeftijdsgroepen zo spoedig mogelijk vaccineren. In mijn brief van 5 februari jl. heb ik aangegeven dat de bewoners in de kleinschalige woonvormen die onder de medische verantwoordelijkheid van de huisarts vallen sneller een eerste vaccinatie zullen ontvangen.
Wordt de mate van gezondheidsschade ook meegenomen in de planning voor de komende weken? Zo ja, hoe beïnvloedt dit de vaccinatiesnelheid en het maximaal benutten van de voorraad van vaccins?
De vaccinatiestrategie is gericht op het voorkomen van (ernstige) ziekte en sterfte. Door op basis van ziektelast te vaccineren wordt zoveel mogelijk gezondheidsschade voorkomen. De prioriteit bij het vaccineren ligt daarom bij mensen die het meest kwetsbaar zijn en zorgmedewerkers die voor hen zorgen.
Het doel van de vaccinatiestrategie is om in een zo kort mogelijk tijdsbestek, zo veel mogelijk mensen te beschermen tegen het virus. De snelheid van leveren bepaalt daarbij de snelheid van vaccineren. Ik zet alles op alles om te versnellen waar dat verantwoord kan. De komende weken wordt er meer geprikt dan dat er aan vaccins binnen komt; waarbij uiteraard wel een veilige buffer (voorraad) aangehouden wordt.
Wat is uw mening ten aanzien van de geschetste casus in het artikel «Door «versnippering» zijn verpleeghuizen weken of maanden bezig met vaccineren», dat in Huize Avondrood op de afdeling Zonnebloem de mensen die naast elkaar wonen op verschillende momenten en door verschillende uitvoerders worden gevaccineerd?3
In het artikel wordt gesteld dat in veel van de ongeveer 2500 Nederlandse verpleeghuizen vijf rondes nodig kunnen zijn om alle bewoners een eerste prik te geven. Dit is onjuist. Bewoners in verpleeghuizen worden in twee rondes gevaccineerd. Bewoners die vallen onder de medische verantwoordelijkheid van de specialist ouderengeneeskunde zijn of worden door de specialist ouderengeneeskunde gevaccineerd. Bewoners die voor medische zorg onder de eigen huisarts vallen, zijn of worden gevaccineerd door de huisartsen vanuit de huisartsenpost. Ten slotte woont er een kleine groep mensen in verpleeghuizen die geen Wlz-indicatie heeft. Zij hebben doorgaans hun vertrouwde huisarts uit de tijd dat zij nog zelfstandig woonden. Door de verscheidenheid aan woonsituaties, is het in sommige situaties moeilijk een scheidslijn aan te houden welke cliënt onder welk deel van de vaccinatie-operatie valt. Dit heeft op sommige locaties voor onduidelijkheden en verwarring gezorgd. Ik heb daarom met de sector duidelijkere afspraken gemaakt over deze laatste groep. Zij kunnen tegelijkertijd met één van de andere twee groepen gevaccineerd worden. In een instelling waar de primaire verantwoordelijkheid ligt bij de specialist ouderengeneeskunde kunnen ook de bewoners die onder de verantwoordelijkheid van de huisarts vallen gelijktijdig worden «meegeprikt» en dat gebeurt ook al geregeld. Dat geldt zeker ook voor de omgekeerde situatie waar huisartsen de primaire verantwoordelijkheid hebben en waarbij de uitvoering via de huisartsenposten gebeurt. In beide gevallen is ook mogelijk dat bewoners van (kleinschalige) verpleeghuizen die geen Wlz-indicatie hebben in dezelfde ronde als hun medebewoners met een Wlz-indicatie gevaccineerd kunnen worden. Dit heb ik in mijn brief van 2 februari jl. uiteengezet. Als een bewoner zonder Wlz-indicatie op basis van zijn of haar leeftijd al eerder opgeroepen wordt door het RIVM om door de GGD gevaccineerd te worden, kan deze vanzelfsprekend ook op die oproep ingaan.
Waarom is het niet mogelijk om, ten behoeve van de efficiëntie en de vaccinatiesnelheid, alle mensen te vaccineren die woonachtig zijn binnen hetzelfde verpleeghuis ondanks dat zij wellicht onder de verantwoordelijkheid vallen van verschillende artsen?
Zie antwoord vraag 17.
Kunt u toelichten waarom u onder andere in uw brief van 12 januari jl.4 aangeeft eerst kwetsbaren in de langdurige zorg en de verpleeghuizen te vaccineren maar er momenteel toch al gestart is met kwetsbaren van 90 jaar en ouder die mobiel genoeg zijn om een vaccinatielocatie van de GGD te bezoeken?
Zoals ik in mijn brief van 12 januari jl. toelicht, wil ik de meest kwetsbare groepen zo snel mogelijk een vaccin kunnen aanbieden.
Met het oog op de opkomst van verschillende, meer besmettelijke, varianten van het coronavirus, wil ik, mede op advies van de Gezondheidsraad, maximaal inzetten om de vaccinatieoperatie te versnellen waar dat verantwoord kan. In mijn brief van 20 januari jl. heb ik de volgende wijzigingen in de uitgangspunten aangegeven:
Door deze stappen te zetten in het voorraadbeheer en de planning kunnen we sneller meer mensen een eerste vaccinatie aanbieden. Dat gebeurt via verschillende uitvoerende partijen. Zo is gestart met het uitnodigen en vaccineren van de groep 90-plussers en wordt inmiddels ook de groep 85-plussers uitgenodigd voor een vaccinatie bij de GGD. Op 5 februari zijn ook de eerste uitnodigingen verstuurd voor de groep 80-plussers. Ik vind het onwenselijk om te wachten met deze groepen totdat het vaccineren in de instellingen is afgerond. In mijn brief van 5 februari jl. heb ik gemeld dat medio februari ook gestart zal worden met de vaccinatie van 60 tot en met 64 jarigen.
Indien het antwoord op de vorige vraag met name te maken heeft met de logistieke uitdagingen van het BioNTech/Pfizer vaccin, kunt u toelichten waarom Duitsland in staat is geweest reeds 663.171 verpleeghuisbewoners te vaccineren?5
Gezien het antwoord bij vraag 19, acht ik deze vraag als niet van toepassing.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en alvorens het eerstvolgende plenaire debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus beantwoorden?
Het is helaas niet gelukt deze vragen voor het debat van 4 februari te beantwoorden
De uitrol van 5G |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het essay van prof. John Wiliam Frank in de Journal of Epidemiology & Community Health waarin hij pleit voor betere toepassing van het voorzorgsprincipe bij de uitrol van 5G?1
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Deelt u zijn constatering dat er steeds meer bewijs is dat blootstelling aan hoogfrequente elektromagnetische velden behorend bij de uitrol van 5G mogelijk negatieve biologische effecten heeft?
De conclusies en adviezen in dit artikel komen niet overeen met die van de collectieven van wetenschappelijke experts (zoals de WHO, ICNIRP en de Gezondheidsraad) die de onderzoeksliteratuur systematisch beoordelen en die ik voor de beleidsvorming als uitgangspunt neem.
Hoe waardeert u de constatering dat de advisering door en de richtlijnen van de International Commission on Non-Ionizing Radiation Protection/World Health Organization zich ten onrechte beperken tot de thermische effecten van elektromagnetische straling?
De stelling dat de onafhankelijke internationale wetenschappelijke organisatie «bewijzen voor niet-thermische effecten negeert» is onjuist. Om gezondheidsschade van sterke elektromagnetische velden te voorkomen heeft ICNIRP, de door de WHO erkende internationale commissie die zich bezighoudt met de bescherming tegen mogelijke gezondheidseffecten van niet-ioniserende straling, blootstellingslimieten opgesteld voor radiofrequente elektromagnetische velden. Deze limieten beschermen (ruim) tegen opwarmingsschade aan het lichaam door een te hoge blootstelling aan radiofrequente elektromagnetische velden.2 De blootstellingslimieten zijn vijftig keer lager dan het niveau waarbij in onderzoek gezondheidseffecten optraden.3 De limieten zijn door ICNRIP vastgesteld op basis van alle beschikbare wetenschappelijke onderzoeken naar allerlei denkbare mogelijke gezondheidseffecten van blootstelling aan elektromagnetische velden. Alleen de schadelijke effecten op de gezondheid als gevolg van overmatige opwarming worden als voldoende bewezen geacht om daarvan blootstellingslimieten af te leiden. De blootstellingslimieten van ICNIRP zijn overgenomen in de aanbevelingen door de Raad van de Europese Unie met het oog op de beperking van blootstelling van de bevolking aan elektromagnetische velden4 en worden ook toegepast bij het voldoen aan de productveiligheidseisen voor apparatuur die in de handel wordt gebracht.5 Nederland hanteert, net als veel andere EU-lidstaten, deze blootstellingslimieten. De website van ICNIRP vermeldt dat zij wordt gefinancierd door nationale en publieke instellingen en een streng beleid van transparantie en onafhankelijkheid hanteert. Alle financiën van ICNIRP, inclusief donaties, zijn openbaar, evenals de persoonlijke belangen van de leden.6
ICNIRP doet uitvoerig meta-onderzoek op het gebied van elektromagnetische velden en gezondheid.7 In maart 2020 zijn deze limieten laatstelijk bevestigd en gepreciseerd op basis van de actuele stand van de wetenschap.8 ICNIRP heeft in de nieuwe blootstellingslimieten extra rekening gehouden met het gebruik van hogere frequenties ten behoeve van nieuwe technologieën (zoals 5G) en heeft om de gezondheidsbescherming verder te borgen nieuwe eisen toegevoegd ter limitering van de temperatuurstijging in het lichaam.9 Uit zeer uitvoerige meta-analyse van ICNIRP blijkt dat er geen wetenschappelijke basis is om te concluderen dat er bij blootstelling aan deze elektromagnetische velden met veldsterktes ónder deze limieten gezondheidsschade optreedt.10 ICNIRP heeft daarbij rekening gehouden met de wetenschappelijke kwaliteit en de onzekerheden van de door hen beoordeelde onderzoeken. De Gezondheidsraad adviseert om de nieuwste ICNIRP-richtlijnen in Nederland te gebruiken als basis voor het blootstellingsbeleid. Op 25 mei 2020 oordeelde de rechtbank dat het Nederlandse telecombeleid gebaseerd is op deugdelijke én actuele onderzoeken van deskundigen. De rechtbank concludeerde bovendien dat de gehanteerde strenge blootstellingslimieten en het toezicht daarop in orde zijn en dat de Staat het zogenoemde voorzorgsbeginsel naleeft.11
Hoe waardeert u zijn pleidooi om eerst meer onafhankelijk onderzoek te doen naar de gezondheidseffecten alvorens het 5G-netwerk met hoogfrequente elektromagnetische velden uit te rollen?
Zoals aangegeven in de kabinetsreactie12 op het Gezondheidsraadadvies komt de Gezondheidsraad in zijn rapport tot de conclusie dat het beschikbare wetenschappelijke onderzoek laat zien dat een verband tussen frequenties die voor 5G gebruikt (zullen) worden en ziekten niet is aangetoond en ook niet waarschijnlijk is. Frequenties zoals de 700 MHz-band en de 3,5 GHz-band zijn al jaren in gebruik voor de huidige telecommunicatiesystemen of andere toepassingen zoals WiFi, zonder dat dit heeft geleid tot bewezen gezondheidsschade. Uit wetenschappelijke onderzoeken zijn geen bewijzen gevonden voor negatieve effecten op de gezondheid onder de internationaal gehanteerde blootstellingslimieten. Volgens de WHO, Europese Commissie en ICNIRP is er op dit moment geen aanleiding om te veronderstellen dat het gebruik van de 26 GHz-band bij blootstelling onder de limieten negatieve gezondheidseffecten oplevert.13 Zoals eerder aangegeven heeft ICNIRP in de nieuwe blootstellingslimieten extra rekening gehouden met het gebruik van hogere frequenties ten behoeve van nieuwe technologieën.14 Ook bij het gebruik van 5G-technieken dient de blootstelling onder de geldende blootstellingslimieten te blijven. Agentschap Telecom houdt toezicht op de blootstellingslimieten en doet veldsterktemetingen door het gehele land om te controleren of de blootstellingslimieten niet worden overschreden.15 De werkelijk gemeten blootstelling door AT ligt over het algemeen een factor 10 onder de blootstellingslimieten. Dit geldt ook voor metingen aan 5G-systemen.16
Het kabinet zal zoals geadviseerd door de Gezondheidsraad inzetten op meer onderzoek. De komende jaren worden meer onderzoeksresultaten verwacht, bijvoorbeeld van het internationale epidemiologisch onderzoeksproject COSMOS17 waaraan Nederland deelneemt. Dit betreft een zeer groot internationaal cohortonderzoek waarin enkele honderdduizenden mensen gevolgd worden, met als doel lange termijn gezondheidseffecten te achterhalen. Dit zogeheten COSMOS-project loopt in ieder geval tot 2023. Daarnaast wordt in 2022 een uitgebreide wetenschappelijke analyse van de WHO verwacht. In navolging van de aanbevelingen in het advies van de Gezondheidsraad, beziet het kabinet op dit moment hoe het een extra bijdrage kan leveren aan (internationaal) onderzoek dat zich richt op gezondheidseffecten van blootstelling aan elektromagnetische velden in de 26 GHz-band en scenariostudies om de blootstelling van individuen als gevolg van draadloze communicatiesystemen (3G, 4G en 5G) zichtbaar te maken.
Het kabinet houdt de vinger aan de pols en blijft de nieuwste wetenschappelijke resultaten volgen. Het Kennisplatform EMV en organisaties zoals het RIVM, Gezondheidsraad en GGD’en spelen een belangrijke rol in de advisering en ontsluiting van kennis op het gebied van EMV. In het Kennisplatform EMV18 werken RIVM, TNO, DNV GL, GGD GHOR Nederland, Agentschap Telecom en ZonMw samen om wetenschap te duiden en kennis te ontsluiten voor burgers, professionals, werknemers en lagere overheden.
Gaat u zorgen voor meer onderzoek naar de gezondheidseffecten – thermische en niet-thermische – van hoogfrequente elektromagnetische straling bij de verwachte blootstelling in de toekomst? Zo ja, hoe?
Zie antwoord vraag 4.
Wat betekent het genoemde onderzoek voor de uitrol van het 5G-netwerk in Nederland?
Zie antwoord vraag 4.
Vertraging in het onderzoek naar oorzaak, verloop en omvang van de knikkebolziekte in Oost-Afrika |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u naar aanleiding van uw antwoorden op de schriftelijke vragen van 18 december 2020 contact gehad met de onderzoekers en/of verantwoordelijken vanuit het ministerie of de voortgang van dit onderzoek?1 Zo ja, welk beeld kwam hieruit voort?
Ambtenaren van het Ministerie van Buitenlandse Zaken staan in contact met de onderzoeksinstelling. Uit deze contacten komt naar voren dat de onderzoeksinstelling streeft naar een goede afronding van de activiteiten in lijn met de afspraak over de laatste verlenging tot en met 31 juli 2021.
Heeft u er begrip voor dat ondanks dat het onderzoek niet zelf is getroffen door de onveilige situaties, het onderzoek hierdoor wel is bemoeilijkt, met name het volgen van de cohort van circa 500 patiënten om een beeld te krijgen van het beloop en de incidentie van de ziekte?
Ik heb begrip voor de uitdagende omstandigheden waarin het onderzoek wordt uitgevoerd. Om het onderzoek ondanks deze omstandigheden af te kunnen ronden heb ik het onderzoek reeds drie keer verlengd, in 2017, 2019 en 2020.
Deelt u de mening dat het zonde zou zijn wanneer deze patiënten niet meer gevolgd kunnen worden en dus niet duidelijk kan worden vastgesteld hoe de ziekte zich verspreidt en hoe die zich ontwikkelt?
Zoals ik heb aangegeven in mijn eerdere antwoorden heb in augustus 2020 de activiteit voor een derde keer verlengd. Daarbij is ook gecommuniceerd dat dit de laatste verlenging zou zijn. Ik ga ervan uit dat het onderzoek op deze manier kan worden afgerond en wil niet vooruitlopen op de resultaten van dit lopende onderzoek.
Vanuit de onderzoekers is geen signaal ontvangen dat meer tijd of financiering nodig zou zijn om het huidige onderzoek af te ronden. Wel heeft de Nederlandse ambassade in Juba, Zuid-Soedan een verzoek ontvangen voor financiering van vervolgonderzoek. Een dergelijk vervolgonderzoek past echter niet binnen de prioriteiten van de ambassade of de bredere BHOS-agenda.
Bent u bereid om toch te overwegen dit project een laatste maal te verlengen à € 200.000 om te voorkomen dat voorgaande investeringen teniet worden gedaan en ervoor te zorgen dat kinderen kunnen worden behoed tegen knikkebolziekte?
Zie antwoord vraag 3.
Onderzoeken naar het veilig houden van asbestdakensanering |
|
Bart van Kent , Cem Laçin |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van de brief van VERAS, VVTB en Fenelab aan uw beiden departementen (Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Infrastructuur (IenW) en Waterstaat) d.d. 30 december 2020 waarin de asbestbranche haar zorgen uit over een veilige en gezonde versnellingsaanpak asbestdakensanering? Zo ja, wat is uw reactie op deze brief?
Ja, ik ben bekend met deze brief. Ik ben het met de stellers eens dat de veiligheid van de werknemer èn de omgeving niet in het geding mogen zijn. Dit vergt een zorgvuldige beleids- en besluitvorming. De toenmalige Staatssecretaris van SZW heeft uw Kamer geïnformeerd in de brief van 9 november 2020 over een aanpassing van de arboregelgeving waarmee afschaling naar risicoklasse 1 niet langer leidt tot het vervallen van de certificatieplichtigheid van de werkzaamheden. Certificatieplichtigheid wordt in plaats daarvan afhankelijk van het soort asbesttoepassing dat wordt verwijderd. In genoemde brief is beschreven dat sterk verweerde buitentoepassingen van asbestcement worden ingedeeld in de groep van toepassingen die alleen mogen worden verwijderd door gecertificeerde bedrijven. Tevens is aangegeven dat het criterium sterk verweerd nader zou worden uitgewerkt. Inmiddels is bekend dat in de wijziging van de Arboregeling zoals door de Minister van SZW in internetconsultatie is gebracht, is voorgesteld de asbestdaken op te nemen bij de asbesttoepassingen waarvoor de certificatieplicht zal gelden. De internetconsultatie van de betreffende regeling is te vinden op www.internetconsultatie.nl/asbestregelgeving.
Is het juist dat de rapportage van het Blootstellingsonderzoek Asbestdaken van Arcadis, dat in opdracht van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat is uitgevoerd, al sinds oktober 2020 beschikbaar is en nog steeds niet is aangeboden aan de Tweede Kamer? Zo ja, want is daarvan dan de reden? Per wanneer kan de Kamer dit belangrijke rapport wel inzien?
Inmiddels is het rapport aangeboden aan uw Kamer op 1 februari 2021 (Kamerstuk 25 834, nr. 176). De aanbieding heeft langer op zich laten wachten dan de bedoeling was in verband met de noodzakelijke interdepartementale afstemming.
Deelt u de mening dat het onbegrijpelijk is dat in de kamerbrief van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) d.d. 9 november jl. wordt aangegeven dat het saneren van asbestdaken zal worden vrijgesteld van de certificatieplicht, terwijl uit de resultaten van het in vraag 2 genoemde Arcadis rapport blijkt dat er substantiële vezelconcentraties optreden en dat differentiatie in het veiligheidsregime niet mogelijk is? Kunt u aangeven hoe u hier tegenaan kijken?
In de brief van SZW van 9 november jl. staat een indeling van toepassingen waarvoor al dan niet een certificatieplicht van toepassing wordt. In deze brief is geen uitspraak gedaan over het saneren van asbestdaken. Inmiddels is bekend dat in de wijziging van de Arboregeling zoals door de Minister van SZW in internetconsultatie is gebracht, is voorgesteld de asbestdaken op te nemen bij de asbesttoepassingen waarvoor de certificatieplicht zal gelden.
Zoals in mijn brief van 1 februari 2021 is aangegeven, geeft het Arcadisrapport weliswaar aan dat er op basis van het uitgevoerde onderzoek onvoldoende basis is voor een besluit over de opname van de sanering van alle asbestdaken in risicoklasse 1, maar dat betekent niet dat differentiatie in het veiligheidsregime niet mogelijk zou zijn.
Klopt het dat het beleidsvoornemen in de kamerbrief van 9 november 2020, waaronder de indeling van asbestdaken in Groep A, is gebaseerd op het TNO onderzoek «Aanknopingspunten voor differentiatie in risico's van werkzaamheden met asbest ten behoeve van beheersregimes» d.d. 5 september 2019? Klopt het dat in opdracht van de Staatssecretaris van SZW door vijf wetenschappers een onafhankelijke review is gedaan van dit onderzoek en dat vier van de vijf wetenschappers zeer kritisch zijn over het TNO rapport en vraagtekens zetten bij de vrijstelling van de sanering van asbestdaken van de certificatieplicht?
Zoals hiervoor aangegeven staat in de brief van SZW van 9 november jl. niet dat het saneren van asbestdaken zal worden vrijgesteld van certificatieplicht.
De basis voor de beleidsvoornemens in die brief van 9 november is het genoemde TNO-rapport. Nadat TNO het rapport heeft aangeboden, heeft de Staatssecretaris van SZW vijf onafhankelijke deskundigen gevraagd om een review te doen op het rapport alvorens een voorstel voor wijziging van de regelgeving op te stellen. Het TNO-advies speelt daarin de hoofdrol, aangevuld met de opbrengst van de reviews.
De reviews zijn op punten kritisch en geven een aantal aanvullende inzichten die betrokken zijn bij de afwegingen om te komen tot een voorstel voor regelgeving, zie ook het antwoord op vraag 5. Dit was ook de achterliggende gedachte bij het opdragen van de reviews.
Twee van de vijf reviews besteden op enige wijze aandacht aan asbestdaken.
Wat vindt u van de reviews van deze wetenschappers? Op welke wijze is het oordeel van deze wetenschappers betrokken bij het beleidsvoornemen in de kamerbrief van de Staatssecretaris van SZW d.d. 9 november jl.? Wilt u de volledige reviews naar de Kamer sturen?
De reviews zijn naar tevredenheid verricht. De reviews zijn bij verzenden van de brief van de Staatssecretaris van SZW van 9 november 2020 openbaar gemaakt. De vindplaats is https://www.rijksoverheid.nl/documenten/publicaties/2020/11/09/aanpassingen-asbestregelgeving.
Zoals in die brief is aangegeven zijn de reviews meegenomen bij de gemaakte beleidskeuzes en dus ook van invloed op de regelgeving die in internetconsultatie is gebracht.
Hieronder vindt u een beknopte weergave hoe de reviews effect hebben gehad op de keuzes over het onderwerp certificatieplicht. Een uitgebreider overzicht van hoe met de soms technische opmerkingen in de reviews is omgegaan wordt tijdens de internetconsultatie op dezelfde internetpagina beschikbaar gesteld.
De reviews waren voor TNO overigens geen aanleiding het advies aan te passen.
De reviews hebben aanleiding gegeven om specifiek onderscheid te maken binnen de groepen die TNO aanduidt als moeilijker in te delen in een groep die certificatie vereist en een groep waarvoor dat niet geldt omdat het onderscheid «minder eenduidig» is. Dat zijn de groepen «asbestcement» en «geweven/geperste asbesttoepassingen». Meerdere reviewers benadrukken dat de hoofdproductgroepen te groot en divers zijn om in hun geheel in de ene of de andere groep te plaatsen. Daarom is er voor gekozen om onderscheid binnen beide hoofdproductgroepen te maken, en voor een specifiek deel een uitzondering op de indeling van de hoofdproductgroep te benoemen. Er is met name aandacht voor de diversiteit van de hoofdproductgroep asbestcement. Dit heeft er mede toe geleid dat in de wijziging van de Arboregeling zoals door de Minister van SZW in internetconsultatie is gebracht, een zeer voorzichtige keuze is gemaakt omtrent asbestcement, passend binnen de kaders van het TNO-advies. Daarbij zijn zoals gezegd asbestdaken opgenomen bij de asbesttoepassingen waarvoor de certificatieplicht zal gelden.
Een van de reviews gaf aanleiding om uiteindelijk bij asbestcement ook het onderscheid mee te nemen of de sanering in een binnenruimte of in de buitenlucht plaatsvindt. Daarnaast wezen drie afzonderlijke beschouwingen erop om de mate van verweerdheid mee te nemen in dit onderscheid; ook hieraan is gevolg gegeven bij het vormgeven van de regeling.
Ook de keuze om dakleien specifiek te benoemen als asbesttoepassing waarvoor certificatie is vereist, is ingegeven door een van de beschouwingen.
Verschillende reviews wijzen erop dat een aparte blootstellingsinschatting voor iedere sanering specifiek nodig blijft. De Minister van SZW onderschrijft dat volledig en benadrukt dat dat een essentieel onderdeel is en zeker ook blijft in de regelgeving. De te nemen maatregelen om vezelverspreiding tegen te gaan, het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen en de wijze van eindbeoordeling blijven afhangen van de mate van blootstelling tijdens de verwijdering van een asbesttoepassing. Met het nieuwe instrument SMART-nieuwe stijl dat momenteel wordt ontwikkeld, wordt dit uitgangspunt meer handen en voeten gegeven. Daardoor wordt het voor bedrijven die asbest verwijderen, veel meer dan voorheen, mogelijk om die specifieke blootstellingsinschattingen te maken en bijbehorende maatregelen te nemen.
Deelt u de zorgen dat als de borging van het saneren van asbestdaken via certificatie en onafhankelijke eindbeoordeling door laboratoria wordt losgelaten, er een negatieve kwaliteitsspiraal ontstaat en dat er een groot handhavingstekort zal ontstaan?
Er is geen sprake van het loslaten van borging. Zoals aangegeven is in het wijzigingsbesluit voor de Arboregeling opgenomen om asbestdaken onder certificatieplicht te laten vallen.
Toepassingen met potentie tot hoge blootstelling zullen juist meer aandacht krijgen doordat de focus meer op deze inherent gevaarlijke toepassingen komt te liggen. Certificatie is een extra borgingsmaatregel die voorheen automatisch zou vervallen na afschaling van asbestwerkzaamheden naar risicoklasse 1, dat is niet langer het geval na inwerkingtreding van de voorgestelde wijzigingen. Ook de handhaafbaarheid van bepalingen wordt verbeterd en de stand van de wetenschap, waarop de werkgever wordt geacht zich te baseren, wordt veel duidelijker gemaakt.
Kunt u aangeven welk reële probleem er wordt opgelost door niet gecertificeerde bedrijven en dakeigenaren (zelf) hun asbestdak te laten saneren?
Zoals aangegeven is in het wijzigingsbesluit voor de Arboregeling opgenomen om asbestdaken onder certificatieplicht te laten vallen.
Overigens mogen ook asbestsaneringen waarvoor geen certificatieplicht geldt, niet zomaar worden uitgevoerd door een willekeurig bedrijf. Er worden namelijk in het Arbeidsomstandighedenbesluit in dat geval ook eisen gesteld aan de opleiding en er gelden strenge eisen aan de uitvoering.
Voor zover uw vraag gaat over de vrijstelling voor particulieren, kan ik u melden dat er geen wijziging zal worden doorgevoerd in welke saneringen particulieren zelf mogen uitvoeren.
Deelt u de stelling dat door de onduidelijkheid van het asbestbeleid er veel onduidelijkheid in het werkveld en de samenleving is over de risico’s van asbest en de toekomstige asbestregels, waardoor dakeigenaren nog meer een afwachtende houding aannemen en de Versnellingsaanpak Asbestdakensanering, vertraging oploopt in plaats van versnelling? Wat is het oordeel van het kabinet hierover en in hoeverre bent u bereid dit op te lossen? Zo ja, hoe gaat u dit doen?
Deze stelling deel ik niet voor zover het gaat om onduidelijkheid over de risico’s van asbest. Het beleid is gebaseerd op wetenschappelijke informatie, in het bijzonder het advies van de Gezondheidsraad uit 2010 dat een duidelijk en nog altijd actueel kader biedt voor de risico’s van asbest. Dit advies vormt de basis voor de grenswaarden die worden gehanteerd in de arbeidsomstandighedenregelgeving en dat blijft zo. Het inzicht dat het advies van de Gezondheidsraad bood dat asbest nog gevaarlijker was dan voorheen werd gedacht, heeft geleid tot een aanscherping van het bronbeleid. Binnen dit bronbeleid wordt nu de sanering van asbestdaken gestimuleerd, als belangrijkste bron van asbestvezels naar de leefomgeving. Geluiden in de samenleving dat asbest niet zo gevaarlijk zou zijn, zijn niet gebaseerd op wetenschappelijke inzichten. Het is zorgelijk als dit zou leiden tot een onderschatting van de risico’s.
Regelgeving moet soms worden aangepast aan voortschrijdend inzicht, zoals thans geschiedt in de arbeidsomstandighedenregelgeving. Om dergelijke verbeteringen te kunnen doorvoeren is het onvermijdelijk dat gedurende de procedure niet vaststaat hoe de toekomstige regelgeving er exact uit zal komen te zijn.
Deelt u de mening dat het haaks staat op het beleid dat door asbestdaken zonder kwaliteitsborging te laten saneren, ook het zicht via het Landelijk Asbestvolgsysteem (LAVS) – en daarmee de handhaafbaarheid – verdwijnt? Welk doel wordt hiermee gediend?
Indien u met «zonder kwaliteitsborging» bedoelt dat deze werkzaamheden ook door niet-gecertificeerde bedrijven gedaan zouden kunnen worden: zoals aangegeven is in het wijzigingsbesluit voor de Arboregeling opgenomen om asbestdaken onder de certificatieplicht te laten vallen.
Het invoeren van gegevens in het LAVS is verplicht voor alle asbestinventarisaties en voor saneringen die onder de certificeringsplicht vallen. Overigens geldt volgens de huidige regelgeving voor saneringen in risicoklasse 1 geen certificeringsplicht en deze hoeven dan ook niet te worden ingevoerd in het LAVS. Het uitoefenen van toezicht is dan evenwel ook mogelijk aangezien voor deze saneringen een meldingsplicht bestaat. De benodigde informatie is dan ook bekend bij het bevoegd gezag, alleen dan niet via het LAVS.
Klopt het dat de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) al een aantal jaar het Productenbesluit asbest en daarmee het verbod op het bewerken van asbest niet handhaaft omdat het Productenbesluit Asbest strijdig is met de EU wetgeving REACH? Zo ja, kunt u toelichten hoe deze situatie is ontstaan en hoe lang dit al speelt?
Sinds het van toepassing worden van de REACH-verordening op 1 juni 2007, werkt deze verordening rechtstreeks en zou ermee overlappende of strijdige nationale regelgeving buiten toepassing moeten blijven. Bij de aanpassing van de destijds bestaande nationale regelgeving in verband met de REACH-verordening is in de toelichting op het aanpassingsbesluit (Stb. 2008, 160, pagina 24) aangegeven dat het Productenbesluit asbest niet is ingetrokken, omdat dat besluit ook dient ter implementatie van andere Europese richtlijnen (o.a. op het gebied van arbeidsomstandigheden) en voor zover het nationaal geïnspireerde voorschriften bevat, «deze de veiligheid van werknemers betreffen».
In 2019 is de ILT de REACH-verordening gaan handhaven en niet langer het Productenbesluit asbest.
Klopt het dat het Ministerie van IenW al sinds dit probleem bestaat werkt aan een update van of een nieuw Productenbesluit Asbest? Zo ja, hoe staat het hiermee?
In het verlengde van de discussie die hierover met verschillende betrokkenen is gevoerd, heb ik een wijziging van het Productenbesluit asbest in voorbereiding. Ik ben daarbij voornemens het Productenbesluit asbest volledig te herzien en gebruik te maken van de ruimte die er mijns inziens is om ook voor niet-opzettelijk toegevoegd asbest (niet geregeld in REACH) beperkingen te stellen. Dit is de uitvoering van nieuw beleid dat nog uitwerking behoeft en dat ik technisch zal moeten notificeren bij de Europese Commissie. Ik wil bovendien gebruik maken van de ruimte die REACH biedt om met het oog op de bescherming van de volksgezondheid, aanvullende beperkingen te stellen voor voorwerpen die asbest bevatten, die reeds op 1 januari 2005 in gebruik waren of waren geïnstalleerd. Ook daarvoor geldt de verplichting om bij de Europese Commissie te notificeren. Ik wil hier benadrukken dat REACH gehandhaafd kan en moet worden en dat de wijziging die ik van het Productenbesluit asbest in voorbereiding heb geen voorwaarde is daarvoor. Mochten er bij de handhaving door de ILT leemten aan het licht komen, dan kunnen die worden betrokken bij de wijziging van het Productenbesluit asbest, als dat mogelijk is onder REACH.
Zodra de ambtelijke voorbereiding is afgerond, kan de wijziging van het Productenbesluit in consultatie. Ik voorzie nu dat dat rond de zomer zal zijn. Inwerkingtreding kan afhankelijk van de uitkomsten van technische notificatie, in de tweede helft van 2022.
Wat zijn de redenen dat het uitwerken van het nieuwe Productenbesluit Asbest zoveel tijd kost en wanneer zal het nieuwe besluit aan de Kamer voorgelegd worden? Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat het Productenbesluit Asbest momenteel niet geldig is?
Het aanpassen van het Productenbesluit asbest kost veel tijd, omdat het de ontwikkeling van nieuw beleid betreft en omdat daarbij de werking van REACH moet worden betrokken. Ook de regeling van asbest in andere regelgeving die nauw op elkaar aansluit en ook in beweging is (arboregelgeving en stelsel Omgevingswet), moet worden mee gewijzigd.
De wijziging van het Productenbesluit asbest bevat de ontwikkeling van nieuw beleid, die de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid moet verbeteren en die gericht is op verdere (naast REACH) bescherming van de volksgezondheid en het milieu.
Wat zijn in de praktijk de precieze gevolgen en effecten op toezicht en handhaving door de ILT in het kader van asbest? Hoe zorgt het Ministerie van IenW en de ILT ervoor dat de samenleving beschermd wordt tegen de negatieve gevolgen van de huidige situatie en in het bijzonder tegen het bewerken van asbesthoudend materiaal?
REACH vormt nu het handhavingskader voor de ILT. REACH verbiedt de vervaardiging, het in de handel brengen en het gebruik van asbest en producten waaraan deze vezels opzettelijk zijn toegevoegd. Daarbij geldt een uitzondering voor het blijven gebruiken van voorwerpen die voor 1 januari 2005 in gebruik waren of waren geïnstalleerd. Per casus die zich voordoet zal de ILT maatwerk verrichten om voor de specifieke situatie en daarop van toepassing zijnde regelgeving vast te stellen of en op welke wijze kan worden gehandhaafd. Waar nodig wordt door de ILT samenwerking gezocht met de andere toezichthouders. Ik betrek de ervaringen van de ILT waardoor ik bij de wijziging van het Productenbesluit asbest geconstateerde leemtes waar mogelijk kan opvullen naast REACH.
Het Arbeidsomstandighedenbesluit stelt voorschriften voor het werken met asbest ter bescherming van de werknemer. Het Besluit bodemkwaliteit bevat een asbestnorm voor bouwstoffen en grond ter bescherming van de kwaliteit van de bodem en het oppervlaktewater bij het toepassen daarvan. De Cosmeticaverordening stelt eisen aan asbest in cosmeticaproducten. De Woningwet schrijft voor dat het gebruik of slopen van een bouwwerk niet mag leiden tot gevaar voor de gezondheid en het Bouwbesluit stelt eisen aan het onderhouden of slopen van bouwwerken gelet op de gevaren van asbest. Het Asbestverwijderingsbesluit stelt voorschriften voor het verwijderen van asbest, gericht aan de opdrachtgever/eigenaar.
Luchtvaart en corona |
|
Lammert van Raan (PvdD), Suzanne Kröger (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Klopt het dat het RIVM nog steeds rioolwatermonsters van Schiphol onderzoekt op concentraties van het coronavirus? Zo nee, waarom niet?
Ja, het RIVM onderzoekt wekelijks rioolwatermonsters afkomstig van de afvalwaterzuivering op Schiphol. Deze bemonstering is op 17 februari 2020 gestart.
Klopt het dat deze metingen van Schiphol niet langer openbaar zijn, waar dat vorig jaar wel het geval was? Zo ja, waarom niet?
Het klopt dat deze metingen van het afvalwater op het Schipholterrein niet openbaar zijn als open data via de website van het RIVM of via het coronadashboard. Eerdere metingen waarover gepubliceerd werd, waren afkomstig van het kennisinstituut KWR. Het RIVM meet sinds 17 februari 2020 wekelijks op één locatie op het Schipholterrein. Het afvalwater van Schiphol is afkomstig van reizigers, bezoekers en personeel en betreft dus geen gemeentelijke rioolwaterzuiveringsinstallatie waar huishoudens op lozen. Dit in tegenstelling tot de locaties die bemonsterd worden waarvan de rioolcijfers op het coronadashboard worden getoond en die vertaald worden naar 100.000 aangesloten inwoners. Dat kan niet voor de locatie Schiphol. De data zijn dus niet met elkaar te vergelijken en zouden een vertekend beeld geven als die worden meegenomen op het coronadashboard. Schiphol is dus een bijzondere locatie.
Deelt u de mening van kennisinstituut KWR Water dat de metingen op Schiphol «zeer relevant» zijn om te kunnen bepalen in hoeverre het virus via het vliegverkeer ons land binnenkomt?1 Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven onder vraag 2, kunnen er niet zonder meer conclusies getrokken worden uit deze data vanwege sterk wisselende aantallen personen. Het RIVM verwacht binnenkort de analyses over de data sinds 17 februari 2020 af te ronden en vervolgens te publiceren in een wetenschappelijk artikel. In algemene zin kan gesteld worden dat de metingen van Schiphol waardevolle informatie zouden kunnen opleveren over de aanwezigheid van het virus bij zowel reizigers als andere bezoekers van de luchthaven. Het is echter niet mogelijk om eventueel gevonden virusdeeltjes toe te wijzen aan reizigers, bezoekers of personeel van de luchthaven en op basis van deze gegevens conclusies te trekken over het voorkomen van het virus bij inkomende reizigers.
Deelt u de mening dat deze cijfers een rol zouden moeten spelen in het beleid over hoe om te gaan met het risico van verspreiding via de luchtvaart? Zo nee, waarom niet?
Door de invoering van de dubbele negatieve testuitslag (PCR- en sneltest) voor reizigers uit hoog risicogebieden en samenhangende maatregelen gaat het kabinet ervan uit dat import van COVID-19 zoveel mogelijk wordt beperkt. De informatie die verkregen kan worden uit de rioolmetingen op Schiphol kan van belang zijn om introductie in Nederland vanuit het buitenland te signaleren. Daarbij moet wel rekening gehouden worden met de in het antwoord op vraag 3 aangegeven complicerende factor dat er geen onderscheid kan worden gemaakt naar type bezoeker. Dit kunnen reizigers zijn maar ook personeel van de luchthaven. Tevens zijn de analyses van het onderzoek in rioolwater op Schiphol naar concentraties van het coronavirus nog niet afgerond en kunnen er nog geen conclusies getrokken worden.
Worden deze monsters ook onderzocht op de aanwezigheid van de Britse en de Zuid-Afrikaanse variant van het virus? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u een analyse van deze data met de Kamer delen?
Om de aanwezigheid van de genoemde varianten in het rioolwater van Schiphol te kunnen aantonen, kan niet direct dezelfde analysemethode gehanteerd worden als bij het «klassieke» coronavirus. De methode is nog in ontwikkeling en de analyses op de eventuele aanwezigheid van de varianten in het rioolwater van Schiphol lopen nog. Zodra deze virusvarianten worden aangetroffen, deelt het RIVM de resultaten zo snel mogelijk met het Ministerie van VWS en vervolgens met de Kamer.
Kunt u een wekelijks overzicht verschaffen van de recente (maanden) passagiersaantallen op Schiphol en dan specifiek de passagiers van en naar het Verenigd Koninkrijk en Zuid-Afrika? Kunt u inzicht verschaffen in het aandeel overstappers/origin-destination-passagiers (OD-passagiers) en het aandeel Nederlanders (ingezetenen) dat vertrekt of terugkeert?
Zie onderstaand de overzichten voor de periode 30 november 2020 t/m 24 januari 2021.
In de tabellen is zowel een onderverdeling gemaakt op arriverende en vertrekkende passagiers, alsmede op OD-passagiers (Origin-Destination – Schiphol als start- of eindpunt) en Transferpassagiers op Schiphol (TRF PAX – één transfer reiziger leidt tot twee transfer bewegingen).
Het totaal aantal passagiers dat voor de periode 30 november 2020 t/m 24 januari 2021 vanuit het VK Schiphol als eindpunt had is 23,890. Op basis van voorlopige data van Schiphol, kan ook worden gemeld dat er in de periode vlak na het vliegverbod (25 t/m 31 januari 2021), 0 arriverende en vertrekkende passagiersvluchten vanuit/naar het VK naar/van Schiphol hebben plaatsgevonden.
Het totaal aantal passagiers dat voor de periode 30 november 2020 t/m 24 januari 2021 vanuit Zuid-Afrika Schiphol als eindpunt had is 3,807. Op basis van voorlopige data van Schiphol, kan ook worden gemeld dat er in de periode vlak na het vliegverbod (25 t/m 31 januari 2021), 0 arriverende passagiersvluchten vanuit Zuid-Afrika naar Schiphol hebben plaatsgevonden. Voor vertrekkende vluchten vanuit Schiphol naar Zuid-Afrika geldt dat er in de periode 25 t/m 31 januari 2021, gemiddeld 1 vlucht per dag heeft plaatsgevonden. Daarbij gaat het om gemiddeld 200 passagiers in totaal over deze periode, waarvan 100 transferpassagiers.
Kunt u aangeven hoeveel reizigers van en naar Nederlandse luchthavens ingezetenen zijn van een Schengenland?
Er zijn geen inzichten in de nationaliteit van alle reizigers van en naar Nederlandse luchthavens bekend bij de Koninklijke Marechaussee.
Schiphol houdt de nationaliteit van reizigers niet bij en kan enkel informatie leveren omtrent het totaal aantal gerealiseerde reizigers tussen de bestemmingen. Ik verwijs u hiervoor naar antwoord 6.
Wat zijn de noodzakelijke redenen van niet-Schengenreizigers om naar of via Nederland te vliegen? Kunt u een overzicht verschaffen sinds de invoering van het EU-inreisverbod? Wat zijn hierin de trends?
Het EU-inreisverbod geldt al sinds maart 2020 voor inwoners van buiten de EU/Schengen die naar Nederland reizen. Daarbij moeten deze passagiers aantonen (bewijslast ligt bij passagier) dat ze zijn uitgezonderd van het inreisverbod. Alleen weigeringen in het kader van COVID-19 worden door de Koninklijke Marechaussee bijgehouden. Overige weigeringsgronden worden niet meegenomen. Voor deze cijfers verwijs ik u graag naar antwoord 9.
Kunt u aangeven hoeveel aankomende passagiers zijn teruggestuurd omdat zij niet aan de geldige voorwaarden voldeden? Wat zijn hierin de trends? Wijkt Nederland hierin af van andere landen?
De Koninklijke Marechaussee heeft sinds week 49 (vanaf maandag 30 november 2020) 470 niet-EU en Schengen ingezetenen de toegang geweigerd omdat niet aan de inreisvoorwaarden in het kader van COVID-19 (het EU-inreisverbod) werd voldaan.
Met uitzondering van het weigeren van Britten (sinds 1 januari jl. derde land) in week 53 en de hoge aantallen Filipijnen in week 1 en week 2 (twee incidenten met COVID-19 besmette crews van ferries) zijn hierin geen significante trends op te merken.
Nationaliteiten weigeringen top 10
2020 wk. 49
2020
wk. 50
2020 wk. 51
2020 wk. 52
2020 wk. 53
2021 wk. 1
2021 wk. 2
2021 wk. 3
Tot.
Brits burger
25
44
38
31
138
Braziliaanse
7
4
11
5
4
5
13
6
55
Amerikaans burger
9
3
4
10
6
6
8
5
51
Filipijnse
1
1
13
28
43
Oekraïense
3
3
3
3
3
5
11
31
Canadese
1
2
1
6
5
2
17
Mexicaanse
2
2
4
4
3
1
16
Colombiaanse
2
1
4
3
2
2
14
Chileense
1
2
4
1
8
Peruaanse
1
2
1
2
1
7
Overige
12
4
9
9
9
11
20
16
90
Totaal
35
17
39
34
56
91
124
74
470
Alleen weigeringen in het kader van COVID. Overige weigeringsgronden niet bijgehouden. Cijfers over week 3 betreffen voorlopige data.
Doorlaatposten KMar
2020
wk. 49
2020
wk. 50
2020
wk. 51
2020 wk. 52
2020 wk. 53
2021 wk. 1
2021 wk. 2
2021 wk. 3
Tot.
Schiphol Airport
35
17
38
34
56
65
78
65
388
Hoek van Holland (Maritiem)
15
37
52
Europoort (Maritiem)
10
2
6
18
IJmuiden (Maritiem)
5
3
8
Vlissingen (Maritiem)
2
2
Amsterdam Centraal Station (Eurostar)
1
1
Den Helder (Maritiem)
1
1
Totaal
35
17
39
34
56
91
124
74
470
Alleen weigeringen i.h.k.v. COVID. Overige weigeringsgronden niet bijgehouden. Cijfers over week 3 betreffen voorlopige data.
Nederlandse en Schengenpassagiers hoeven geen reden op te geven om nu te vliegen, maar is het dan uit consumentenonderzoeken of andere bronnen wel bekend wat hiervoor de meest voorkomende beweegredenen zijn? Zo nee, bent u bereid hier wel onderzoek naar te doen?
Na bestudering van het meest recente Motivaction draagvlakonderzoek met betrekking tot de Luchtvaart in Nederland, kan het volgende worden gemeld2. Daarbij de kanttekening dat het onderzoek is verricht in oktober 2020, toen er nog geen vliegverboden en een negatieve testverplichting golden. In totaal hebben 1746 respondenten de vragenlijst ingevuld.
In de periode september 2019 t/m augustus 2020 vlogen Nederlanders gemiddeld 0,6 keer om privéredenen, zoals vakanties of familiebezoek (dit zouden ook noodzakelijke reizen kunnen zijn). Bijna zeven op de tien Nederlanders (69%) vlogen geen enkele keer voor privé doeleinden. Een vijfde (21%) vloog maximaal een keer, één op de tien (11%) vloog vaker. Het aantal reizen met een privé oogmerk onder Nederlanders is, vanwege de coronacrisis, flink gedaald ten opzichte van 2019. Toen vloog men gemiddeld 1,2 keer per jaar voor privédoeleinden en vloog een derde (32%) maximaal 1 keer en een kwart (26%) vaker.
Circa één op de vijf Nederlanders (18%) verwacht in 2021 een vliegreis te maken voor privédoeleinden; ook dit is aanzienlijk lager dan de verwachting in 2019 (34%). Zes op de tien Nederlanders (60%) verwacht in deze periode niet meer voor privédoeleinden te vliegen (versus 46% in 2019). De resterende groep (22%) geeft aan te overwegen om wel of niet te willen vliegen voor privédoeleinden of dit niet te weten/geen mening te hebben.
Gemiddeld genomen vlogen Nederlanders in de periode september 2019 t/m augustus 2020 0,3 keer voor hun werk. Negen op de tien Nederlanders (91%) vlogen niet zakelijk, 4% maximaal 1 keer en 5% vaker. Dit is vergelijkbaar met 2019. Gemiddeld vloog men toen 0,2 keer per jaar.
Kunt u aangeven wat de ontwikkeling is in aantallen vluchten en reizigers naar typische zaken- en netwerkbestemmingen versus typische vakantiebestemmingen zoals de eilanden in de Middellandse Zee, of de onlangs door KLM nieuw ontsloten bestemming Zanzibar?
Schiphol kan, in verband met de zeer concurrentiegevoelige aard van de informatie, geen landenspecifieke cijfers over passagiersaantallen verschaffen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het AO Luchtvaart?
Ja.
Het bericht 'VK scherpt inreisregels aan' |
|
Jan Paternotte (D66), Suzanne Kröger (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «VK scherpt inreisregels aan»1, waarin het nieuwe beleid in het Verenigd Koninkrijk (VK) geschets wordt om de verspreiding van de nieuwe Braziliaanse variant van het coronavirus vanuit Zuid-Amerika en Portugal te voorkomen?
Ja.
Welke stappen gaat u zetten om de verspreiding van deze nieuwe Braziliaanse variant te voorkomen?
Het kabinet deelt de zorgen van uw Kamer inzake de verspreiding van nieuwe mutaties van het coronavirus. Zoals aangegeven in de kabinetsbrief van 20 januari jl.2 heeft het kabinet, om de instroom van nieuwe varianten van het covid-19 virus zoveel mogelijk te beperken, op 23 januari jl. vliegverboden opgelegd voor het Verenigd Koninkrijk, Zuid-Afrika, Brazilië, Argentinië, Bolivia, Kaapverdië, Chili, Colombia, Ecuador, Frans-Guyana, Guyana, Panama, Paraguay, Peru, Suriname, Uruguay en Venezuela. Als gevolg van de frequente reisbewegingen van Zuid-Amerika in de richting van de Caribische delen van het Koninkrijk via de Dominicaanse Republiek, heeft het kabinet tevens een vliegverbod voor dat land ingesteld.
In de eerste plaats is de naleving van de algemeen geldende maatregelen essentieel. Daarnaast moeten alle reizigers die per vliegtuig (of boot) vanuit een hoog-risicogebied naar Nederland reizen, een negatieve PCR-testuitslag kunnen tonen aan de luchtvaartmaatschappij (of ferrymaatschappij). Deze test moet maximaal 72 uur voor aankomst in Nederland zijn afgenomen. Ook moeten zij de negatieve uitslag van een sneltest kunnen tonen, welke maximaal 4 uur voor vertrek is afgenomen. Verder geldt een dringend quarantaineadvies gedurende tien dagen na aankomst in Nederland.
Bij de vaste afwegingsmomenten van de coronamaatregelen, kan het kabinet deze maatregelen heroverwegen als daar aanleiding toe is.
Hoeveel vluchten en reizigers komen per dag aan op Schiphol uit gebieden waar de Braziliaanse virusvariant al verspreid is?
Op basis van voorlopige data van Schiphol kan worden gemeld dat er in de periode 25 tot en met 31 januari 2021, 0 vluchten per dag uit Brazilië arriveerden op Schiphol.
Voor Portugal kan op basis van voorlopige data worden gemeld, dat er in de periode 25 tot en met 31 januari 2021, gemiddeld 3 vluchten per dag arriveerden op Schiphol. Daarbij ging het om gemiddeld 260 passagiers per dag in deze periode, waarvan 110 transferpassagiers.
Bent u het met de vragenstellers eens dat het aantal vluchten uit deze gebieden aanzienlijk moet worden beperkt?
Ja. Zie antwoord 2.
Bent u bereid om reizigers uit deze gebieden ook tot een sneltest voor vertrek te verplichten en ook alle andere voorschriften die voor het VK, Ierland en Zuid-Afrika gelden?
Zie antwoord 2.
Welke mogelijkheden zijn er om de quarantaine beter nageleefd te krijgen?
Het kabinet zet via diverse communicatiekanalen in om reizigers dringend op te roepen om na hun reis in quarantaine te gaan. Hiertoe zijn ook quarantainecoaches beschikbaar. Het kabinet onderzoekt momenteel of er een quarantaineplicht kan worden ingevoerd. Dit is een belangrijke maatregel om de quarantaine beter nageleefd te krijgen.
Het kabinet heeft u hierover op 20 januari jl.3 bericht. De quarantaineplicht moet daarbij gaan gelden voor alle inkomende reizigers uit een hoog-risicogebied, onafhankelijk van de vervoersmodaliteit waarmee wordt gereisd. Na vijf dagen quarantaine, kan de reiziger zich laten testen. Indien de uitkomst van deze test negatief is, dan eindigt de quarantaine.
Kunt u deze vragen voor dinsdag 19 januari 2021 beantwoorden?
Dit is helaas niet gelukt. Een deel van uw vragen is beantwoord in de kamerbrief van 20 januari jl.
Het bericht 'Huisartsen ‘niet onder de indruk’ van brief Viruswaarheid' |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Huisartsen «niet onder de indruk» van brief Viruswaarheid»?1
Ja, ik heb van het bericht kennisgenomen.
Bent u het ermee eens dat het totaal onacceptabel is dat huisartsen en medisch specialisten bedreigd worden op het huisadres om hen te ontmoedigen hun vitale werk in deze pandemie te verrichten?
Bedreigingen of intimiderende uitingen aan het huisadres van huisartsen en medisch specialisten zijn volstrekt onacceptabel.
Is bij u bekend of er aangifte is gedaan tegen Viruswaarheid voor het bedreigen van artsen? Zo ja, is reeds bekend of het OM over gaat tot vervolging? Zo nee, bent u bereid om met werkgevers in de zorg in gesprek te gaan zodat zij te allen tijde aangiften doen namens hun personeel wanneer deze bij de uitoefening van hun vitale beroep worden bedreigd?
Het Openbaar Ministerie heeft mij geïnformeerd dat er vooralsnog geen aangifte bekend is naar aanleiding van de ontvangen brief. In het aangehaalde bericht was volgens de Landelijke Huisartsen Vereniging de beroepsgroep niet onder de indruk van de ontvangen brief. Gelet op deze reactie zie ik nu geen noodzaak tot een nader gesprek met werkgevers in de zorg. Wel doe ik de oproep aan personeel om te allen tijde aangifte te doen wanneer zij worden bedreigd.
Klopt het dat Viruswaarheid het adressenbestand via het Handelsregister van de Kamer van Koophandel heeft gekocht? Zo nee, hoe hebben zij dit wel verkregen?
De Kamer van Koophandel (KvK) heeft mij geïnformeerd dat zij hierover geen uitspraak kan doen aangezien bij hen niet bekend is welke personen betrokken zijn bij Viruswaarheid. Het is mogelijk om vestigingsadressen op te vragen bij de KvK en er is wettelijk ook geen ruimte om levering te weigeren. Deze gegevens zijn echter, al dan niet in eerste aanleg afkomstig van de KvK, ook via andere bronnen verkrijgbaar.
Hoe kijkt u, na deze gebeurtenis aan tegen de unaniem aangenomen motie van het lid Yesilgöz-Zegerius c.s. waarin de regering wordt verzocht om openbare registers zo af te schermen dat deze alleen door het bevoegd gezag kunnen worden ingezien?2
Onder verwijzing naar mijn brief van 17 december 20203 in reactie op de op dezelfde dag aangenomen motie4 benadruk ik dat de openbaarheid van vestigingsadressen in het Handelsregister een belangrijke rol vervult in het zakelijk verkeer. Daarom is registratie en openbaarmaking van het vestigingsadres een wettelijke verplichting, die overigens mede voortvloeit uit EU-regelgeving. Dat neemt niet weg dat we continu oog moeten hebben voor de balans tussen de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en openbaarheid van registers. De afscherming van als zodanig geregistreerde woonadressen wordt geëffectueerd door een wijziging in het Handelsregisterbesluit die op korte termijn voor advies wordt voorgelegd aan de Autoriteit Persoonsgegevens en vervolgens aan de Raad van State. Na ontvangst van beide adviezen kan het gewijzigde besluit op korte termijn in werking treden. Uw Kamer zal hierover worden geïnformeerd. Het woonadres is vanaf dat moment dan alleen nog door bestuursorganen, advocaten, deurwaarders, notarissen en andere bevoegde autoriteiten in te zien. De keuze van een adequaat vestigingsadres is en blijft voorlopig de verantwoordelijkheid van de ondernemer. Er zijn in dat kader goede voorbeelden van beroepsorganisaties die hun thuiswerkende leden de mogelijkheid bieden van een vestigingsadres ten kantore van de beroepsvereniging, om zodoende zowel privacy als rechtszekerheid te bieden.
In het Handelsregister zijn dan namelijk nog zichtbaar de woonadressen die tevens zijn gebruikt als vestigingsadres van een ingeschreven onderneming. Alleen overheden, deurwaarders, advocaten en andere bevoegde organen inzage geven heeft evenwel belangrijke implicaties omdat ondernemingen, bijvoorbeeld in geval van een betalingsconflict, voor hun crediteuren niet meer vindbaar zijn zonder het inschakelen van een bevoegde dienstverlener zoals een advocaat of een deurwaarder, met alle kosten van dien. De regering zal uw Kamer voor het zomerreces schriftelijk op de hoogte stellen van eventuele verdere mogelijkheden om recht te doen aan zowel de privacy van geregistreerde personen als de wettelijke doelstellingen van het Handelsregister. Daarbij zal ook aandacht worden besteed aan de Openbare Registers van het Kadaster.
Bent u het ermee eens dat deze gebeurtenis eens te meer aantoont dat het niet primair aan de arts, agent, journalist, artiest en de politicus is om hun privéadres op voorhand af te schermen omdat bedreiging niet altijd voorzienbaar is, maar dat het privéadres alleen door bevoegd gezag moet kunnen worden ingezien?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe staat het met de uitvoering van deze motie? Wanneer zijn alle privéadressen, ook die gekoppeld zijn aan het vestigingsadres, afgeschermd en welke concrete stappen worden momenteel gezet, en op welke termijn, om dit te realiseren?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u deze vragen voor 10 februari 2021 beantwoorden?
Ja, dit is gelukt.
Fysieke woningbezichtigingen ten tijde van de coronapandemie |
|
Jessica van Eijs (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
In hoeverre heeft u cijfers over het aandeel bezichtigingen dat fysiek plaatsvindt tegenover digitale bezichtigingen ten tijde van corona?
Dergelijke cijfers zijn mij niet bekend. Uit gesprekken die ik met brancheverenigingen en Vereniging Eigen Huis heb gevoerd, is mij bovendien duidelijk geworden dat digitale bezichtigingen niet als alternatief voor fysieke bezichtigingen moeten worden gezien, maar als een manier om het aantal fysieke bezichtigingen te beperken.
Met een digitale bezichtiging kan een potentiële koper eerder in het proces een afweging maken over hoe interessant een woning werkelijk is. Door vervolgens alleen fysiek te bezichtigen als je écht geïnteresseerd bent, kan het aantal fysieke bezichtigingen beperkt blijven. Hoe beter deze digitale bezichtiging wordt vormgegeven, hoe beter een koper deze afweging kan maken. Ik moedig de ontwikkeling van digitaal bezichtigen, bijvoorbeeld met behulp van Virtual Reality, daarom van harte aan.
Worden ten tijde van de coronapandemie digitale bezichtigingen zo veel mogelijk gestimuleerd? Zo ja, op welke manier?
Zoals hierboven aangegeven wordt digitaal bezichtigen met name gebruikt om het aantal fysieke bezichtigingen te beperken. Digitale bezichtiging is geen alternatief voor fysieke bezichtiging. Het kopen van een huis is een grote financiële beslissing. Ik vind het daarom erg belangrijk dat potentiële kopers een goed beeld en gevoel krijgen bij een woning. Tegelijkertijd geldt voor kopers een onderzoeksplicht, waarbij wordt gekeken naar de staat van onderhoud van de woning. Een digitale bezichtiging is meestal niet toereikend om deze onderzoeksplicht goed in te kunnen vullen. Een koper dient daarom in staat gesteld te worden om de woning fysiek te bezichtigen voordat hij/zij het koopcontract tekent.
Bestaan er – naast de door de brancheverenigingen opgestelde protocollen – nog andere voorschriften voor het fysiek bezichtigen van woningen gedurende de coronacrisis?
De brancheverenigingen hebben, naar aanleiding van de aangescherpte coronamaatregelen, op 20 januari jl. hun afspraken over het verantwoord organiseren van bezichtigingen geactualiseerd. Onderdeel van die afspraken is bijvoorbeeld dat er slechts twee personen per keer kunnen bezichtigen. Er vinden daarom op dit moment geen open huizendagen plaats waarbij meerdere potentiële kopers tegelijk in de woning aanwezig zijn. Daarnaast dienen er onder andere mondkapjes gedragen te worden en worden er geen handen geschud.
Naast deze afspraken communiceren de verenigingen ook naar potentiële kopers en aankoopmakelaars welke verantwoordelijkheid zij kunnen nemen. Bijvoorbeeld door goed na te denken voordat je een bezichtiging aanvraagt, zo veel mogelijk gebruik te maken van digitale middelen en van tevoren al eens door de wijk van de potentiële woning te wandelen. De brancheverenigingen hebben bij mij benadrukt dat er continue aandacht en communicatie richting leden en potentiële kopers is over de gemaakte afspraken en verantwoordelijkheden.
Deelt u de mening dat bij fysieke bezichtigingen tijdens de coronapandemie de maatregelen om de verspreiding van het virus tegen te gaan, leidend zouden moeten zijn?
Die mening deel ik. Tegelijkertijd vind ik het belangrijk dat de koopwoningmarkt niet tot stilstand komt. Dat zou problematische gevolgen kunnen hebben voor die mensen die net een woning hebben aangekocht en ineens hun oude woning niet meer zouden kunnen verkopen. Of mensen die hun oude woning net verkocht hebben, maar geen nieuwe woning kunnen kopen. In het ergste geval hebben deze mensen op zeker moment geen dak boven het hoofd. Zoals hierboven aangegeven zijn er door de brancheverenigingen duidelijke afspraken gemaakt over hoe fysieke bezichtigingen op een verantwoorde manier kunnen plaatsvinden en worden potentiële kopers en aankoopmakelaars opgeroepen een goede afweging te maken voordat een fysieke bezichtiging wordt aangevraagd.
Sommige makelaars helpen potentiële kopers daarnaast met het maken van deze afweging door het opsturen van een vragenlijst. Het doel van deze vragenlijst is om ten tijde van corona bij populaire woningen een onderscheid te kunnen maken tussen de minder serieuze en serieuze geïnteresseerden. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling dat deze vragenlijst onderdeel wordt van het standaard koopproces. In het kader van de AVG is het tevens belangrijk dat er niet onnodig veel informatie wordt opgevraagd. Daarnaast dient de beoordeling van de reacties op deze vragenlijsten zo objectief mogelijk plaats te vinden. De brancheverenigingen hebben aangegeven een conceptvragenlijst en beoordelingscriteria richting hun achterban te communiceren. Ik zal meekijken op de inhoud van deze vragenlijst en de beoordelingsmethode.
Zijn er daarnaast op dit moment regels over het maximeren van het aantal fysieke bezichtigingen in verband met het tegengaan van mogelijke besmettingen?
De brancheverenigingen hebben afspraken gemaakt over de wijze waarop bezichtigingen kunnen plaatsvinden. Er zijn geen afspraken over het maximale aantal fysieke bezichtigingen.
Herkent u signalen dat woningeigenaren nog steeds worden verzocht tijdens een bezichtiging hun woning tijdelijk te verlaten, en hoe wenselijk acht u dat tijdens de huidige lockdown?
Zoals hierboven aangegeven zorgen de makelaars ervoor dat het aantal fysieke bezichtigingen beperkt blijft. Wanneer fysieke bezichtigingen plaatsvinden is het verstandig dat er niet te veel mensen tegelijkertijd in de woning aanwezig zijn. Dat de woningeigenaren tijdens de bezichtigingen hun woning dienen te verlaten is ook in hun eigen belang. Daarbij proberen makelaars de bezichtigingen te clusteren zodat er zo min mogelijk extra reisbewegingen nodig zijn en waar mogelijk mee te denken met hun klanten over een verblijfplek in de tussentijd. In sommige gevallen stellen makelaarskantoren hun eigen (lege) kantoren beschikbaar aan verkopers tijdens de bezichtiging.
Op welke manier ziet u erop toe dat de balans bewaakt blijft tussen enerzijds de mogelijkheden tot woningverkoop in deze periode en het zo veel mogelijk beperken van reisbewegingen en contactmomenten anderzijds?
Ik blijf nauw in gesprek met de brancheverenigingen en hun leden om ook tijdens de coronacrisis de verkoop van woningen op een verantwoorde manier door te laten gaan.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Ruim twintig mensen besmet in Fries woonzorgcentrum, deels met Britse variant' |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Ruim twintig mensen besmet in Fries woonzorgcentrum, deels met Britse variant»?1
Deze uitbraak heeft de bewoners, de verwanten en de zorgverleners hard aangegrepen. Met hen betreur ik deze uitbraak en ik wens hen veel sterkte de komende periode.
Hoe is het mogelijk dat het virus zich zo snel heeft kunnen verspreiden in dit woonzorgcentrum?
Over de verspreiding van het virus heb ik zowel met de zorgaanbieder als de GGD contact gehad. Genoemden geven aan dat de inzet van PBM en de hygiënemaatregelen binnen de locatie op orde zijn. De verspreiding van het virus hangt samen met een aantal factoren. De eerste factor is dat het virus is binnengebracht door een zorgverlener of bezoekers. In deze omgeving komt het veelvuldig voor dat meerdere leden van een familie in de zorg werken. Deze mensen kunnen besmet zijn zonder dat zij het weten (bijvoorbeeld omdat zij geen klachten hebben), besmetten elkaar en nemen het virus mee naar de instelling omdat zij daar werken of omdat zij daar op bezoek gaan. Dit is helaas vaak niet te voorkomen. De tweede factor is de Britse variant van het virus dat meer besmettelijk lijkt te zijn.
Hadden de zorgverleners de mogelijkheid om te kiezen voor FFP2-maskers voor de zorg voor besmette patiënten?
In de uitgangspunten van het RIVM voor het gebruik van beschermingsmiddelen buiten het ziekenhuis geldt dat chirurgische mondmaskers type IIR in de meeste gevallen voldoende zijn. Voor speciale handelingen, waarbij aerosolvorming plaatsvindt, is een zogenoemd FFP2-masker aangewezen.
In deze uitgangspunten is expliciet opgenomen dat als de specifieke situatie daarom vraagt, zorgmedewerkers op basis van hun professionele inzichten en ervaring beredeneerd van deze uitgangspunten kunnen en mogen afwijken. Dat betekent ook dat als zorgmedewerkers van oordeel zijn dat zij een FFP2-masker in plaats van een chirurgisch mondneusmasker IIR (in bepaalde situaties) verstandig achten in hun werk en zich daarmee veiliger voelen, dit ook kan en mogelijk gemaakt wordt.
Klopt het dat de zorgverleners geen FFP2-maskers maar chirurgische maskers droegen? Zo ja, hoe heeft dit kunnen gebeuren?
In de instelling werd gewerkt volgens de uitgangspunten van het RIVM. In de huidige uitgangspunten van het RIVM voor het gebruik van beschermingsmiddelen buiten het ziekenhuis geldt dat chirurgische mondmaskers type IIR in de meeste gevallen voldoende zijn. Voor specifieke handelingen waarbij aerosolvorming plaatsvindt, is een FFP2-masker aangewezen. Het werken met een chirurgisch masker IIR bij handelingen waarbij geen aerosolvorming plaatsvindt is dus in lijn met de geldende uitgangspunten.
Deelt u de mening dat deze situatie aantoont dat het van belang is dat er veel meer FFP2-maskers gedragen moeten worden in de zorg, ook preventief? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb advies gevraagd aan het OMT of er op basis van de laatste ontwikkelingen en wetenschappelijke inzichten reden is om de huidige richtlijnen/uitgangspunten voor het gebruik van de verschillende typen mondneusmaskers – van met name chirurgische maskers type IIR en FFP2-maskers – in specifieke situaties zoals nu voorgeschreven aan te passen. Over het advies van het OMT en mijn reactie hierop heb ik u geïnformeerd met mijn stand van zakenbrief van 2 februari 2021.
Geeft deze casus aanleiding om op meer plekken in de ouderenzorg grootschalig preventief te testen? Waarom wel of niet?
Hoogleraren Buurman en Hertogh hebben in hun onderzoek van 29 augustus 2020 het advies gegeven om het zogenaamde pre-emptive testing te introduceren voor bewoners en medewerkers als de omgevingsprevalentie stijgt, maar er nog geen uitbraak is in het verpleeghuis. Er is hierover advies gevraagd aan het OMT. Op 30 september 2020 heeft het OMT geadviseerd en aangegeven dat er op dat moment onvoldoende onderbouwing was om medewerkers en/of bewoners van verpleeghuizen preventief periodiek te testen. Het is volgens het OMT niet duidelijk wat de toegevoegde waarde hiervan is bovenop de reeds ingestelde maatregelen om introductie te voorkomen en transmissie tegen te gaan. Er is voorgesteld te starten met een pilot en daarbij verschillende scenario’s met elkaar te vergelijken.
Echter deze pilot is uitgesteld, omdat er vanaf eind september een forse toename is aan uitbraken in verpleeghuizen waardoor de pilot niet uitvoerbaar was. Bij preventief onderzoek is het noodzakelijk dat er een grote doelgroep getest kan worden in verpleeghuizen waar geen uitbraken zijn. Het is dus nog niet duidelijk of preventief testen van medewerkers en/of bewoners van verpleeghuizen zinvol is.
Kunt u garanderen dat alle zorgverleners die werken in de langdurige zorg en thuiszorg kunnen beschikken over voldoende FFP2-maskers wanneer zij moeten zorgen voor met Covid-19 (verdachte-) patiënten?
Goede bescherming van mensen die werken in de zorg en de patiënten aan wie ze zorg verlenen vind ik van groot belang. De uitgangspunten voor het gebruik van beschermingsmiddelen buiten het ziekenhuis zijn opgesteld door het RIVM in overleg met de sector. De uitgangspunten van het RIVM worden door beroepsgroepen per sector nader ingevuld en vertaald naar behandeladviezen, leidraden en handreikingen rekening houdend met de context en doelgroep.
Als zorgverleners het nodig vinden om FFP2-maskers te gebruiken, dan mogen daarvoor geen belemmeringen zijn. Daarom ben ik hierover in gesprek gegaan met de werkgevers, beroepsverenigingengroepen en de vakbonden. Er is afgesproken dat de betrokken partijen zo spoedig mogelijk verder onderling in overleg treden over eenduidige uitgangspunten en met name de praktische doorvertaling op de werkvloer.
De beschikbaarheid van mondneusmaskers, inclusief FFP2-maskers, speelt op dit moment geen rol. Deze producten zijn voor de zorg goed beschikbaar en leverbaar via de reguliere leveranciers en door productie van mondmaskers in Nederland. Daarnaast zijn er ruim voldoende beschermingsmiddelen beschikbaar via de noodvoorraad van het Landelijk Consortium Hulpmiddelen. Als blijkt dat er – uit voorzorg – extra ingekocht moet worden dan zal ik LCH hier opdracht voor geven.
Het beleid rondom maskergebruik ter preventie van SARS-CoV-2 infecties in de ziekenhuiszorg |
|
Femke Merel Arissen (Splinter), Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met de bestaande infectiepreventiemaatregelen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) die gelden voor zorgpersoneel?1
Ja.
Deelt u de mening dat de regering er alles aan moet doen om COVID-19-besmettingen te voorkomen onder zorgpersoneel? Zo ja, wat heeft de regering tot nu toe allemaal gedaan om infectiepreventie te realiseren onder zorgpersoneel die COVID-19-patiënten behandelen?
Ja, die mening deel ik uiteraard. Leidend bij de activiteiten van de regering zijn de adviezen van de experts uit wetenschap en praktijk. Zo heeft het OMT in meerdere adviezen, waaronder ook op verzoek van de regering, aangegeven welke beschermende maatregelen zorgmedewerkers in verschillende situaties moeten nemen om verspreiding van SARS-CoV-2 te voorkomen. Deze zijn verwerkt in de algemene uitgangspunten van de Landelijke Coördinatie Infectieziektebestrijding (LCI) van het RIVM voor de zorg buiten het ziekenhuis. Voor de zorg in het ziekenhuis zijn leidraden opgesteld door de Federatie Medisch Specialisten (FMS). Het is uiteindelijk aan de beroepsverenigingen en koepels om deze adviezen en uitgangspunten te vertalen naar leidraden en handreikingen voor de praktijk. Waar nodig roep ik partijen op om tot eenduidige normen te komen, zoals ik ook recent heb gedaan in gesprekken met de vakbonden, koepels en beroepsverenigingen naar aanleiding van het 97e OMT-advies. Los daarvan is en blijft het voor zorgmedewerkers altijd mogelijk om op basis van een risico-inschatting en de professionele afweging af te wijken van deze algemene uitgangspunten.
Ik vind het de verantwoordelijkheid van de regering om ervoor te zorgen dat er geen belemmeringen zijn om deze gebruiksvoorschriften in de praktijk te brengen. Zo moeten de voorraden persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) en medische hulpmiddelen die worden ingezet bij infectiepreventie op peil zijn. Zoals u weet, houd ik hiervoor de ontwikkelingen in de gaten en zorg ik ervoor dat er te allen tijde een noodvoorraad beschikbaar is bij het Landelijk Consortium Hulpmiddelen. Ook de kosten mogen geen belemmering zijn. Er zijn meerkostenregelingen COVID-19 waar werkgevers een beroep op kunnen doen.
Naast het gebruik van mondneusmaskers zijn andere maatregelen van belang om infectiepreventie te realiseren zoals onderling afstand van 1,5 meter aanhouden, toepassen van handhygiëne, schoonmaken van contactoppervlakken en correct gebruik van andere persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) dan mondneusmaskers. Het gaat erom dat alle maatregelen uit het pakket goed worden nageleefd.
Hierover is veel informatie beschikbaar op de RIVM-website en voor de langdurige zorg op de site van Vilans. Ook is hier de CoronaWegwijzer te vinden die verpleeghuisorganisaties een handreiking biedt om te werken volgens de coronarichtlijnen en -kennis.
Deelt u de mening dat de huidige RIVM-richtlijn omtrent persoonlijke beschermingsmiddelen in de zorg ruimte creëert voor een onnodig infectietransmissie-risico?2 Zo ja, hoe beheerst u infectiepreventie bij zorgpersoneel? Zo nee, wat heeft de regering tot nu toe gedaan?
Het is niet aan mij om te bepalen wanneer welke type PBM/mondneusmasker voorgeschreven dient te worden voor gebruik door zorgmedewerkers. In het 97e OMT-advies, dat u als bijlage bij de Stand van zakenbrief COVID-19 van 2 februari 2021 is toegezonden, wordt toegelicht dat de huidige richtlijnen voor het gebruik van mondneusmaskers in de zorg, op basis van de laatste wetenschappelijke inzichten, volstaan.
Bent u het eens met het RIVM dat een chirurgisch masker van het type IIR voldoende is om zorgmedewerkers te beschermen tegen SARS-CoV-2?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat, zoals wordt vermeld in wetenschappelijke literatuur, het chirurgisch mondmasker (ongeacht het type) niet dient ter bescherming tegen aerogene transmissie van virussen?3 4
Een chirurgisch mondneusmasker is een medisch hulpmiddel en dient primair ter bescherming van de patiënt/cliënt. Een spatwaterdicht chirurgisch mondneusmasker type IIR beschermt de maskerdrager ook tegen druppeltjes van buitenaf. Het RIVM geeft desgevraagd aan dat in wetenschappelijke onderzoeken is aangetoond dat chirurgische mondneusmaskers type IIR, wat betreft de bescherming tegen druppelinfecties, niet onderdoen voor FFP2 maskers. Bij aerosolvormende handelingen, waarbij zeer kleine druppeltjes (aerosolen) vrij kunnen komen, is wel altijd een FFP2 masker nodig.
Bent u van mening dat SARS-CoV-2 ook overdraagbaar is via droplet nuclei in aerosolen (aerogene transmissie)?5 6 7
Het RIVM stelt dat het op basis van de huidige inzichten onduidelijk is of aerogene transmissie een relevante rol speelt in de verspreiding van SARS-CoV-2. Een uitzondering vormen aerosolvormende handelingen in de zorg, waar aanvullende maatregelen worden geadviseerd om besmetting via de gegenereerde aerosolen te voorkomen. Aerosolen bestaan uit een wolk van grote (> 5–10 µm) en kleine fijne druppels (< 5 µm) en druppelkernen.
Hoe is het RIVM in de factsheet «Wanneer is welk persoonlijk beschermingsmiddel nodig in de zorg» tot het advies gekomen om alleen het chirurgisch mondmasker van het type IIR te gebruiken bij blootstelling van personeel aan COVID-19-patiënten, terwijl het chirurgisch mondmasker van het type IIR de drager niet beschermt tegen het inademen van virusdeeltjes in de droplet nuclei?8
De adviezen voor het maskergebruik zoals nu beschreven in de RIVM uitgangspunten voor gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen en de genoemde factsheet sluiten aan bij de WHO-adviezen van 1 december 2020. Hierin wordt toegelicht dat de wijze van overdracht van SARS-CoV-2 voornamelijk gaat via druppel- en contactbesmetting, waarvoor een chirurgisch mondneusmasker type IIR volstaat. Wetenschappelijk onderzoek laat zien dat zorgmedewerkers met een chirurgisch mondneusmasker IIR even goed beschermd zijn tegen influenza (een druppelinfectie) als zorgmedewerkers die een met FFP2 vergelijkbaar masker dragen (Bartoszko et al., 2020; Long et al., 2020). Oudere studies (Smith et al., 2016) en recent Nederlands onderzoek (Wertheim et al., 2020) sluiten aan bij de twee bovengenoemde systematische reviews die erop wijzen dat chirurgische maskers IIR in de dagelijkse praktijk niet onder doen voor FFP2 maskers.
Bij bepaalde zorghandelingen waarbij aerosolen kunnen vrijkomen wordt overigens door zowel WHO als RIVM een FFP-2 masker geadviseerd. Ook de leidraad van de FMS geeft hetzelfde advies. Het is belangrijk te beseffen dat mondneusmaskergebruik een onderdeel is van een pakket van maatregelen om goed beschermd te zijn zoals onderling afstand van 1,5 meter aanhouden, toepassen van handhygiëne, schoonmaken van contactoppervlakken en correct gebruik van andere PBM dan mondneusmaskers. Het gaat erom dat alle maatregelen uit het pakket goed worden nageleefd.
Bent u bekend met de functionaliteit van FFP2-maskers en wanneer deze ingezet moeten worden?
Ja.
Vindt u dat het noodzakelijk is dat het zorgpersoneel het FFP2-masker draagt om zichzelf te beschermen tegen virusdeeltjes in aerosolen?
Zoals gezegd geven de richtlijnen aan dat gebruik van FFP2-maskers nodig is bij aerosolvormende handelingen.
Vindt u dat op basis van de huidige wetenschap het dragen van een chirurgisch mondmasker bij blootstelling aan COVID-19-patiënten leidt tot een verhoogd risico van infectietransmissie onder zorgmedewerkers, zoals ook in de wetenschappelijke literatuur wordt gesteld?9
Nee, zie mijn antwoord op 4.
Waarom wordt het gebruik van FFP2-maskers niet uit voorzorg geadviseerd aan zorgmedewerkers die worden blootgesteld aan COVID-19-patiënten, zodat zij zichzelf kunnen beschermen tegen aerogene transmissie van SARS-CoV-2?
Zoals u bericht bij brief van 20 januari jongstleden10, heb ik het OMT om advies gevraagd of de recente ontwikkelingen, met name de besmettelijker «Britse» variant, reden zijn om de uitgangspunten en richtlijnen aan te passen. Het OMT heeft in zijn 97e advies aangegeven dat het met de huidige kennis niet aannemelijk is dat de overdracht van de «Britse» variant op een andere wijze verloopt dan die van het klassieke virus en dat dit ook het standpunt is van de WHO en ECDC. Het OMT stelt daarom dat op basis van de wetenschappelijke inzichten op het gebied van infectiepreventie een chirurgisch mondneusmasker IIR in de zorg voor personen met (vermoeden van) COVID-19 nog steeds volstaat, zolang er geen aerosolvormende handelingen worden uitgevoerd. Het OMT wijst daarbij op het belang dat dit mondneusmasker zo goed mogelijk aansluit op het gezicht en correct gebruikt en vervangen wordt.
Het is mij bekend dat er partijen zijn, waaronder V&VN, die vinden dat FFP2-mondneusmaskers op basis van het voorzorgbeginsel standaard zouden moeten worden gedragen door zorgmedewerkers. Anderen, waaronder de FMS en Verenso, sluiten aan bij het advies van het OMT, en stellen dat er geen reden is om FFP2-mondneusmaskers standaard voor te schrijven. Ik heb de partijen daarom opgeroepen om zo spoedig mogelijk verder onderling in overleg treden over eenduidige uitgangspunten en met name de praktische doorvertaling op de werkvloer. Dit heeft ertoe geleid dat er zowel in de uitgangspunten van het RIVM als in de leidraad van de FMS-ruimte is om in de lokale situatie op basis van een risico-inschatting en de professionele afweging af te wijken van de algemene uitgangspunten.
Wat vindt u ervan dat een aantal ziekenhuizen in het land ervoor kiest om zijn zorgpersoneel te beschermen tegen aerogene transmissie van het coronavirus middels het leveren van FFP2-maskers aan zijn zorgpersoneel in plaats van dat deze ziekenhuizen de adviezen van het RIVM opvolgen om alleen een chirurgisch mondmasker type IIR te dragen?10
Ik wijs erop dat ook de FMS in haar leidraad nu expliciet aangeeft dat er ruimte moet blijven om zelf een professionele afweging te maken en gemotiveerd af te wijken van de genoemde norm, als de situatie daarom vraagt. Mochten medewerkers in een bepaald ziekenhuis zo’n afweging maken, dan kan het ziekenhuis hen daarbij als werkgever ondersteunen.
Wat zijn volgens u de motieven van het RIVM om het dragen van FFP2-maskers door zorgpersoneel die worden blootgesteld aan COVID-19-patiënten buiten beschouwing te laten in het advies?
Het RIVM laat het dragen van FFP2-maskers niet buiten beschouwing. Het OMT en het RIVM wegen af of het op basis van de laatste wetenschappelijke inzichten op het gebied van infectiepreventie en COVID-19 zinvol is om bepaalde persoonlijke beschermingsmiddelen te gebruiken.
Waarom worden volgens u de RIVM-adviezen omtrent het gebruik van maskers niet aangepast op basis van de wetenschappelijke literatuur omtrent de effectiviteit van FFP2-maskers ter preventie van aerogene infectietransmissie?11
Zoals in het antwoord op vraag 7 toegelicht, zijn de RIVM-uitgangspunten gebaseerd op de laatste wetenschappelijke inzichten. In reactie op het in de vraag aangehaalde artikel nog het volgende. De transmissie van SARS-CoV-2 gaat voornamelijk via druppels en direct contact. Daar waar in de RIVM uitgangpunten ruimte wordt gemaakt om zelf een professionele afweging te maken en in specifieke situaties gemotiveerd af te wijken van de genoemde norm staat nu het volgende voorbeeld beschreven ter toelichting: in situaties waarbij er in de zorg voor personen met COVID-19 een verhoogd risico is om gedurende langere tijd in nauw contact te komen met een patiënt, dichtbij het gelaat, leidend tot langdurige blootstelling op zeer korte afstand, is een FFP2-masker te overwegen in plaats van een chirurgisch masker IIR. De werkgever heeft hierin op van grond van de Arbowet een verantwoordelijkheid. De werkgever dient over een geactualiseerde risico-inschatting te beschikken van de verschillende functies/taken/werkomstandigheden en op basis van richtlijnen, handreikingen en arbocatalogi een hierop afgestemd en passend beleid te formulieren. De werkgevers kunnen zich hierbij laten bijgestaan door inhoudsdeskundigen zoals arboprofessionals, een deskundige infectiepreventie, arts-microbioloog en/of arts infectieziektebestrijding. In specifieke situaties kan dan gemotiveerd afgeweken worden van de standaard, en, met betrekking tot maskergebruik, gekozen worden voor gebruik van FFP2-maskers.
Bent u van mening dat als een zorgmedewerker wordt blootgesteld aan COVID-19-patiënten en vraagt om een FFP2-masker, deze het masker ongeacht wat het RIVM adviseert, behoort te krijgen van het ziekenhuis?
Zoals gezegd, moet het mogelijk zijn voor zorgmedewerkers om op basis van de eigen professionele afweging af te wijken van de geldende uitgangspunten, leidraden en richtlijnen. Ik vind dat hiervoor geen belemmeringen moeten bestaan. Ik heb de werkgevers daarom opgeroepen om ruimhartig met dergelijke verzoeken om te gaan. Het is hierbij ook belangrijk dat de werkgever het gevoel van onveiligheid met de werknemer bespreekt. De werkgever heeft vanuit zijn verantwoordelijkheid voor veilige en gezonde arbeidsomstandigheden de verplichting om op basis van een actuele risico-inventarisatie en -evaluatie in overleg met zijn werknemers een beleid te formuleren dat gezien de situatie passend is. Hierbij moet hij oog blijven houden voor andere mogelijkheden tot preventief beleid. De werkgeversorganisaties hebben overigens opgeroepen om signalen te melden van werkgevers die hun verantwoordelijkheid niet of onvoldoende nakomen.
Hoe kunt u ervoor zorgen dat het gebruik van FFP2-maskers voor zorgpersoneel dat wordt blootgesteld aan COVID-19-patiënten wordt opgenomen in de RIVM-richtlijnen?
Zoals u bericht in mijn brief van 20 januari jongstleden, is dat niet aan mij. Ik vind het belangrijk om te benadrukken dat de RIVM-richtlijnen en uitgangspunten tot stand komen op basis van de laatste inzichten van experts uit de wetenschap en praktijk, niet die van de politiek.
Bent u het ermee eens dat communicatie over het maskerbeleid in de zorg duidelijker moet en evidence-based?
Ik ben het eens dat de communicatie over het juiste gebruik van mondneusmasker gebaat is bij eenduidigheid. Dat is de reden dat ik de bonden, koepels en beroepsverenigingen heb opgeroepen zo spoedig mogelijk verder onderling in overleg treden over eenduidige uitgangspunten en met name de praktische doorvertaling en implementatie op de werkvloer. Zij zijn het immers die daarvoor dienen zorg te dragen. Daarbij dient ook meegenomen te worden, zoals het OMT ook aangeeft, dat een mondneusmasker zo goed mogelijk moet aansluiten op het gezicht en correct gebruikt en vervangen wordt. Goede voorlichting, instructie en toezicht op juist gebruik zijn hierbij van belang.
Keuzevrijheid in het vaccin voor een specifieke groep gewetensbezwaarden |
|
Carla Dik-Faber (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Is het u bekend dat sommige mensen zich gewetensbezwaard voelen om zich te laten vaccineren tegen het coronavirus, omdat er bij de ontwikkeling, productie en/of testfase van verschillende vaccins gebruik is gemaakt van cellijnen gebaseerd op foetaal weefsel?
Ja.
Kunt u aangeven voor welke coronavaccins die door Nederland ingekocht (zullen) worden in de ontwikkelings-, productie- of testfase al dan niet gebruik is gemaakt van cellijnen gebaseerd op foetaal weefsel?
Voor de ontwikkelings-, productie- en testfase van de vaccins van AstraZeneca en Janssen zijn cellijnen gebaseerd op foetaal weefsel gebruikt. Voor de vaccins van BioNTech/Pfizer en Moderna geldt dit alleen voor de testfase in het laboratorium.
Een aantal foetale cellijnen zijn aangepast, zodat ze een bepaalde werkzame stof in vaccins kunnen produceren (virale vectoren, zoals de vaccins van AstraZeneca en Janssen). Dit is het geval voor zowel Per.C6 als HEK293.
AstraZeneca, BioNTech/Pfizer en Moderna maken gebruik van de HEK293-cellijn. Deze cellijn is in 1973 ontwikkeld uit embryonale niercellen, die afstammen van een foetus die om onbekende redenen niet kon uitgroeien. BioNTech/Pfizer en Moderna gebruiken de weefselkweken niet voor vaccinproductie, AstraZeneca wel.
Het productieproces van het vaccin van Janssen maakt gebruik van de Per.C6-cellijn. Deze cellijn is in 1995 ontwikkeld – in lijn met de huidige wetgeving en met toestemming van de vrouw – en maakt gebruik van het netvliesweefsel van een vier maanden oude foetus.
Context: Cellijnen en weefselkweken
Weefselkweken hebben meerdere toepassingen, waaronder het produceren van vaccins en het testen van de werking van de vaccins in een vroeg stadium van onderzoek. Voor de productie van virale vaccins is het nodig om virussen te vermenigvuldigen. Daarvoor zijn veel cellen nodig, oftewel een weefselkweek.
Weefselkweken kunnen afkomstig zijn van directe donoren zoals (recentelijk overleden) mensen en dieren, of kunnen opgebouwd zijn vanuit cellijnen. Een cellijn is een groep cellen met eenzelfde afgebakende set aan kenmerken, afkomstig van een enkel organisme, die tumorgroei vertonen (in feite abnormale cellen) of van foetale cellijnen (vaak gezond).
Alle soorten weefselkweken hebben eigen voor- en nadelen. Voor een aantal toepassingen zijn weefselkweken gebaseerd op tumorcellijnen of dierlijke cellen voldoende, maar andere toepassingen, waaronder de productie van bepaalde vaccins, kunnen nadelige effecten ondervinden als een weefselkweek gebaseerd is op tumor- of dierlijke cellen. Deze cellen kunnen:
Te zeer afwijken van menselijke cellen: dierlijke cellen zijn net iets anders dan menselijke cellen en produceren proteïnen op een iets andere manier;
Te abnormaal zijn: ook tumorcellen zijn en werken anders dan gezonde menselijke cellen, of;
Besmet zijn met een andere ziekteverwekker: de eerste poliovaccins waren besmet met een virus (SV40) door gebruik van apen-nieren als weefselkweek, hetgeen voor een verhoogde kans op bepaalde soorten kanker zorgt.
Foetale cellijnen zijn daarom een belangrijk alternatief voor minder toepasbare weefselkweken. Naast het feit dat het jonge cellen zijn, hebben ze namelijk ook andere voordelen. Zo kan een enkele cel uitgroeien tot een behoorlijke weefselkweek omdat deze cellen zo veel gezonde delingen voor zich hebben liggen. Ook hebben foetale cellen een lage kans op eerdere besmettingen en genetische afwijkingen. Daarnaast wordt in sommige andere vaccins ook gebruik gemaakt van foetale cellijnen. Zo wordt bijvoorbeeld het rubella component in de BMR geproduceerd met behulp van foetale cellijnen
Klopt het dat het gaat om de zogenaamde HEK293- en PERC6-cellijnen?1
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat in de vaccins zelf géén foetaal weefsel aanwezig is?
In de vaccins tegen het COVID-19 virus is geen foetaal weefsel aanwezig.
Heeft u zich op enig moment bezonnen op de ethische afwegingen rondom het gebruik van menselijke cellijnen bij coronavaccins? Wat is uw reactie op uitspraken van medisch-ethisch professor Jochemsen: „Deze veelgebruikte cellijn is zó lang zelfstandig doorgekweekt dat die ook wat betreft chromosomenpatroon niet meer normaal menselijk is. (...) je zou gevoelsmatig liever andere cellen willen. Dus als die er zijn, gebruik die dan.»?2
Ik ben bekend met de ethische afwegingen die spelen rondom het gebruik van menselijke cellijnen bij het coronavirus. Zo plaatsen gewetensbezwaarden vragen bij de oorsprong van het oorspronkelijk gebruikte foetale materiaal.
De cellijnen zijn ontwikkeld in lijn met de wet- en regelgeving die toentertijd bestond. Vervolgens zijn de gebruikte foetale cellen door de jaren heen in het lab veranderd en geselecteerd. De cellen die gebruikt worden in het vaccin zijn dus anders dan hoe ze waren geweest als ze in de foetus verder zouden zijn gegroeid. Wel wordt tijdens het onderzoek juist geprobeerd de cellen chromosomaal correct te houden.
De recent ontwikkelde coronavaccins voldoen aan de huidige wet- en regelgeving rond het gebruik van foetaal weefsel. De vaccins zijn mijns inziens daarom toelaatbaar. Het gebruik van andere – niet foetale – cellijnen is daarbij niet een vanzelfsprekende optie. Als oudere cellen gebruikt zouden worden voor de ontwikkeling van vaccins, is er een groter risico op nadelige effecten, zoals chromosomale afwijkingen, mutaties die zorgen voor (onder andere) tumorvorming, besmettingen met andere ziekteverwekkers die daadwerkelijk in het vaccin achterblijven en/of een verandering in de cellen hebben aangebracht. Bovendien is er dan sprake van een veel gelimiteerdere hoeveelheid «gezonde» celdelingen dan bij het gebruik van foetale cellen.
Dat neemt niet weg dat ik het belangrijk vind dat de bezwaren van sommige burgers ten opzichte van het gebruik van foetaal materiaal bij de ontwikkeling van vaccins gehoord worden. De Staatssecretaris van VWS is hierover onder andere in gesprek gegaan met de Nederlandse Patiëntenvereniging (NPV), die vanuit christelijk perspectief medische ontwikkelingen duidt. De NPV geeft in een artikel in het Reformatorisch Dagblad aan in te zien dat het gebruik van een dergelijk vaccin voor veel mensen van levensbelang kan zijn en dat men – zodra het vaccin er is – zich niet gewetensbezwaard hoeft te voelen om van het vaccin gebruik te maken.
Deelt u de mening dat keuzevrijheid tussen de verschillende coronavaccins die de komende tijd beschikbaar komen, bij kan dragen aan vergroting van de vaccinatiebereidheid onder Nederlanders die zich gewetensbezwaard voelen?
Op dit moment zijn drie typen vaccins toegelaten tot de Europese markt: het vaccin van BioNTech/Pfizer, Moderna en AstraZeneca. Alle drie de vaccins maken in min of meerdere mate gebruik van cellijnen gebaseerd op foetaal weefsel. Bij de vaccinatiestrategie spelen verschillende factoren een rol bij de volgordelijkheid wie wanneer welk vaccin ontvangt. Op basis van deze vaccinatiestrategie krijgen alle Nederlanders een uitnodiging voor een vaccinatie met het op dat moment voor hen beschikbare vaccin.
Er is op dit moment sprake van een pandemie met een beperkte beschikbaarheid van vaccins. Het is belangrijk dat een grote groep Nederlanders zo snel mogelijk wordt gevaccineerd. Om deze reden wil ik dat volwassenen gebruik maken van het vaccinatieprogramma dat op dit moment wordt aangeboden. Het is niet mogelijk om als individu de keuze te maken voor een specifiek type vaccin.
Bent u daarom bereid om, bijvoorbeeld op indicatie van de huisarts, deze specifieke groep gewetensbezwaarden keuzevrijheid te geven voor de coronavaccinatie?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u daarnaast bereid om communicatiemiddelen in te zetten om Nederlanders te informeren over de totstandkoming en samenstelling van de verschillende vaccins, de mogelijke ethische afwegingen bij de verschillende vaccins en daarover het gesprek aan te gaan met gewetensbezwaarden?
Dat gewetensbezwaarden gehoord en goed geïnformeerd worden vind ik belangrijk. Mijn collega Staatssecretaris van VWS is daarom reeds met hen in gesprek gegaan.
Via de website www.coronavaccinatie.nl wordt daarnaast informatie over de totstandkoming en samenstelling van de verschillende vaccins beschikbaar gesteld en wordt verwezen naar andere bronnen waar meer informatie te vinden is. Ik zal informatie hierover waar nodig toevoegen.
Op de website van de NPV (https://npvzorg.nl/thema/vaccinatie) is bovendien informatie te vinden over de mogelijke geloofs-ethische afwegingen bij de verschillende coronavaccins.
Daarnaast heeft het Ministerie van VWS heeft financieel bijgedragen aan de ontwikkeling van de folder voor gewetensbezwaarden (NPV-brochure-vaccinatie-januari-2021.pdf (npvzorg.nl)).
De coronabesmettingen in het gevangeniswezen |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw verklaring voor het feit dat het aantal coronabesmettingen in detentie nu zo veel hoger is dan eerder in deze coronapandemie? Wat zijn de meest actuele besmettingscijfers?
Zoals in eerdere brieven en in antwoorden op schriftelijke vragen is gemeld, hanteert DJI de richtlijnen van het RIVM. Daarnaast treft DJI treft aanvullende maatregelen. Dit wil echter niet zeggen dat besmettingen volledig kunnen worden voorkomen. De meest aannemelijke verklaring is dat het virus, net als buiten in de maatschappij, meer besmettingen veroorzaakt. Dit was ook aanleiding om extra maatregelen te treffen zoals ik in mijn brief van 22 januari jl. heb gemeld.
Op peildatum 3 februari zijn 12 justitiabelen, verdeeld over zeven inrichtingen, besmet met het coronavirus. In de overige inrichtingen zijn op dit moment geen besmettingen.
Hoe verklaart u het hoge aantal besmettingen in de PI Ter Apel? Hoe is dat volgens u ontstaan? Wat is uw reactie op de beweringen dat corona hier niet serieus is genomen, dat wel 70 mensen in een ruimte zijn geweest, afstand houden nauwelijks gebeurde en ondersteunend kantoorpersoneel niet thuis mocht werken? Bent u bereid dit te laten onderzoeken?1
In de PI Ter Apel zijn er afdelingen met meer dan 70 gedetineerden. Het is ook voorgekomen dat gedetineerden van een afdeling tegelijk werden uitgesloten. Ook verbleven zij bij deelname aan activiteiten binnen het dagprogramma in één ruimte. Hoewel dit met inachtneming van de RIVM-richtlijnen gebeurde, heeft de PI Ter Apel zich niet aan de interne DJI richtlijn gehouden om voor deelname aan groepsactiviteiten een grootte van 30 personen aan te houden.2 De directeur is op dit punt om meer scherpte gevraagd. Uit het bron en contactonderzoek van de GGD is overigens geen directe verklaring gevonden voor het hoge aantal besmettingen in de PI Ter Apel.
Vanaf het begin is het de prioriteit van de PI Ter Apel geweest om het virus buiten de muren te houden. Onder andere door het naleven van de RIVM-richtlijnen van de 1,5 meter afstand en extra hygiëne. Het personeel van de PI Ter Apel dat niet direct betrokken is in het vitale uitvoeringsproces werkt zoveel mogelijk vanuit huis. De inrichting is er met deze inspanningen tot 15 december 2020 in geslaagd om het virus buiten de muren te houden. Door de recente verspreiding van het virus en het hoge aantal besmettingen heeft de directie van de PI Ter Apel besloten de groepsgrootte voor deelname aan activiteiten te verkleinen. In goed overleg met de ondernemingsraad is een nieuw dagprogramma vastgesteld. Hierdoor wordt vermenging tussen groepen gedetineerden zoveel mogelijk voorkomen en zal bij eventuele toekomstige besmettingen de verspreiding van het virus binnen de PI beperkt blijven.
Waarom is er zoveel ruimte voor lokaal beleid en zijn er niet eerder duidelijke landelijke regels vastgesteld, bijvoorbeeld over thuiswerkend personeel (voor zover mogelijk), niet noodzakelijke externen of onderhoudswerkzaamheden tijdelijk buiten houden en het verbieden van het bijeenkomen van grote groepen? Had dit niet eerder verboden kunnen worden?
In eerdere brieven en in antwoorden op schriftelijke vragen heb ik gemeld dat DJI de landelijke RIVM-richtlijnen volgt.3 Dat wil ook zeggen: personeel werkt zo veel als mogelijk thuis. Zo lang de maatregelen in acht worden genomen, kunnen bepaalde (onderhouds-)werkzaamheden doorgang vinden. Wel wordt altijd kritisch naar de noodzakelijkheid van deze werkzaamheden gekeken.
Zoals gezegd heeft DJI, onder andere vanwege de doelgroep en gesloten setting, landelijk aanvullende maatregelen genomen. Ik noem hierbij de plaatsing van gedetineerden op een eenpersoonscel bij binnenkomst, bezoek achter glas, beperken van verlof en opschorten van fysiek bezoek van ketenpartners.
Binnen deze landelijke maatregelen heeft de directeur van een inrichting ruimte voor lokale maatregelen. Hij is immers verantwoordelijk voor het beheer van de inrichting. Dit betekent dat hij maatregelen kan en moet nemen als het gaat om de orde en veiligheid en de gezondheid van medewerkers en gedetineerden. Als de directeur maatregelen treft, bijvoorbeeld bij een uitbraak, gebeurt dit altijd in nauw overleg met de directie van DJI.
Welke aanvullende maatregelen gaat u nemen om corona zoveel mogelijk buiten de gevangenismuren te houden?
In mijn brief van 22 januari jl. heb ik uw Kamer reeds geïnformeerd over de extra maatregelen die zijn getroffen bij DJI.4
Bent u bereid het verbod op het dragen van mondkapjes door gedetineerden te heroverwegen?
In mijn brief van 22 januari jl. heb ik uw Kamer reeds geïnformeerd over het gewijzigde beleid voor het dragen van mondkapjes binnen de inrichtingen van DJI.
Naar aanleiding van het OMT-advies is besloten het gebruik van niet-medische mondmaskers in alle inrichtingen van DJI voor medewerkers, bezoekers en justitiabelen te verplichten daar waar het houden van 1,5 meter afstand binnen de inrichting niet mogelijk is.5 Wanneer de 1,5 meter afstand wel aan te houden is staat het justitiabelen in beginsel vrij een mondkapje te dragen.
Bent u bereid het gebruik van meerpersoonscellen zo snel mogelijk terug te dringen of af te schaffen?
Ik acht het gebruik van meerpersoonscellen voor gezonde gedetineerden een volwaardige en passende vorm van detentie. Gedetineerden worden bij binnenkomst eerst acht dagen op een eenpersoonscel geplaatst. Mocht een vermoedelijke besmetting op een meerpersoonscel toch voorkomen, dan worden de gedetineerden direct op een eenpersoonscel geplaatst. Beide gedetineerden worden vervolgens gemonitord op coronagerelateerde klachten. De bezetting van meerpersoonscellen is sinds de uitbraak van het coronavirus fors gedaald. Vanaf de start van de coronamaatregelen medio maart 2020 is er binnen de bezetting van meerpersoonscellen ruimte gecreëerd voor het isoleren van gedetineerden met coronagerelateerde klachten.
Hoe vaak wordt er nu preventief getest voordat personeel en bezoekers de inrichting binnen gaan? Kan dat geïntensiveerd worden, om het idee van het werken en verblijven in de beschermde bubbel zoveel mogelijk te benaderen?
Het OMT heeft in haar advies het belang van het vroegtijdig signaleren, traceren en isoleren van het virus, in samenwerking met de GGD, benadrukt. Preventief testen kan hierbij een belangrijke rol spelen.
Personeel en bezoekers worden op dit moment niet preventief getest bij binnenkomst. Wel worden medewerkers en bezoekers gevraagd de inrichting niet te betreden bij klachten. Personeel kan zich bij klachten laten testen door de GGD of in de door DJI ingerichte teststraten.
Aanvullend hierop worden bij meerdere besmettingen binnen een inrichting alle justitiabelen en medewerkers, in overleg met de GGD, preventief getest. Ik heb uw Kamer hierover geïnformeerd in mijn brief van 22 januari jl.
Bent u bereid er voor te zorgen dat overal geregeld wordt dat mensen die niet direct in het primaire proces werken en noodzakelijk binnen moeten zijn voor de orde in de inrichtingen ook echt thuis kunnen werken?
Alle medewerkers van DJI met een niet-vitale functie werken zoveel mogelijk thuis. Voor hen geldt dat ze alleen naar het werk komen als dat met de leidinggevende is afgesproken en noodzakelijk is voor het primaire proces. Rijksbreed worden medewerkers gefaciliteerd in het thuiswerken, door het aanbieden van o.a. ICT- en arbomiddelen. Dit geldt ook voor DJI personeel.
Bent u bereid met spoed de mogelijkheden te bezien om de Skype-verbindingen te verbeteren, gelet op het feit dat daar veel klachten over zijn en dat kan compenseren dat bezoek en externen soms buiten gehouden zullen moeten worden?
Ja, zoals ik uw Kamer in antwoord op vragen van de leden Van Toorenburg (CDA) en Van Nispen (SP) heb laten weten zijn reeds aan het begin van de corona-uitbraak, als alternatief voor bezoek, voorzieningen getroffen waarmee gedetineerden middels iPads met Skype kunnen beeldbellen.6 Deze alternatieven zijn nog altijd in gebruik en worden in de komende periode geoptimaliseerd door de inzet van nieuwe apparaten en applicaties.
Hoe pakt de vaccinatiestrategie precies uit voor het gevangenispersoneel? Klopt het dat sommigen, zoals de mensen die werken op een PPC of in het JCvSZ wel eerder worden gevaccineerd en anderen niet, maar dat de mensen die geen voorrang hebben bij vaccineren dan soms wel in zullen moeten vallen op deze afdelingen? Hoe werkt dit en hoe verklaart u dat?
In de bestrijding van de coronacrisis richt de aanpak van het kabinet zich op twee doelen: het zo goed mogelijk beschermen van mensen met een kwetsbare gezondheid en zorgen dat de zorg niet overbelast raakt. Dit is ook leidend in de vaccinatiestrategie. Op advies van de Gezondheidsraad is besloten te beginnen bij de groepen mensen die het meest kwetsbaar zijn en bij de zorgmedewerkers die voor hen zorgen. Onderdeel hiervan zijn de zorgmedewerkers binnen de intramurale GGZ (inclusief forensische zorg) en zorgmedewerkers binnen verpleeghuizen. De medewerkers van de PPC’s en het JCvSZ vallen hier ook onder. Deze strategie is leidend en vaccinaties worden door het RIVM op dit moment alleen vrijgegeven voor personen die tot een van deze doelgroepen behoren.
Het klopt dus dat zorgmedewerkers binnen de PPC’s en het JcVSZ van DJI eerder worden gevaccineerd dan andere zorgmedewerkers en niet-zorgmedewerkers, waaronder invallers. DJI spant zich in om zoveel als mogelijk gevaccineerde medewerkers in te zetten in de PPC’s en het JCvSZ. Hierbij merk ik op dat vaccinatie op basis van vrijwilligheid is: DJI kan dit niet als voorwaarde stellen. DJI kan ook niet garanderen dat invallers altijd gevaccineerd zijn maar streeft hier uiteraard wel naar.
Bent u bereid het gevraagde OMT-advies over het gevangeniswezen direct aan de Kamer te sturen zodra het verschijnt en de Kamer te informeren tot welke nieuwe maatregelen dit gaat leiden?
Ja. In mijn brief van 22 januari jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over het advies van het OMT en mijn reactie daarop.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat afstand tussen scholieren wel belangrijk is. |
|
Peter Kwint |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Wat is uw reactie op het onderzoek van Nieuwsuur waaruit blijkt dat er nog veel vragen leven over de wetenschappelijke onderbouwing van het advies van het Outbreak Management Team (OMT) om de anderhalvemetermaatregel op scholen los te laten afgelopen zomer?1 Is over deze uitzending contact geweest met het OMT?
Ik heb kennis genomen van de berichtgeving van Nieuwsuur en ik begrijp dat dit vragen oplevert bij leraren, leerlingen en ouders. Het OMT baseert zijn adviezen op de meest recente epidemiologische inzichten en weegt hier tevens het effect van maatregelen op de ontwikkeling en het welzijn van betrokkenen in mee. De in het onderzoek van Nieuwsuur genoemde uitspraken zijn afkomstig van individuele OMT-leden. Het beleid van het kabinet ten aanzien van de bestrijding van het coronavirus, ook in relatie tot het onderwijs, is altijd gebaseerd op de adviezen van het OMT als geheel. Nieuwe of bijgestelde inzichten kunnen derhalve tot bijgestelde maatregelen leiden.
Wist het kabinet afgelopen zomer al dat het juist beter was om de anderhalvemetermaatregel op scholen te handhaven, zoals leden van het OMT nu aangeven? Zo ja, vanaf wanneer was het kabinet hiervan op de hoogte? Waarom is de Kamer hiervan niet op de hoogte gesteld en is hier verder niets mee gedaan?
Nee, dit werd het kabinet ook niet geadviseerd. Het kabinet is met het 94ste OMT-advies op de hoogte gesteld van deze bijstelling. De adviezen van het OMT worden na publicatie altijd gedeeld met de Kamer. Zie voorts het antwoord op vraag 1.
Waarom werd in oktober en november nog door het kabinet gesteld dat aanvullende maatregelen niet nodig waren op scholen en dat kinderen en jongeren een beperkte rol speelden in de besmetting, terwijl zij nu gezien worden als drijvende kracht achter de tweede golf? Waren er toen niet al aanwijzingen dat het aantal besmettingen onder jongeren rap toenam?
Als eerder vermeld baseert het kabinet zich op de adviezen van het OMT. Nieuwe inzichten en adviezen kunnen aanleiding geven tot bijstelling van beleid; hierbij is het verloop van de verspreidingscijfers onder verschillende leeftijdsgroepen nauwgezet in de gaten gehouden. Het was al eerder bekend dat kinderen jonger dan 18 een rol kunnen spelen bij de verspreiding van het virus. De inschatting was dat die rol beperkt is, maar in de gaten gehouden moest worden. Ten aanzien van kinderen geldt dat transmissie binnen de huidige dominante variant nog steeds beperkt is. Deze informatie verscheen ook op de website van het RIVM2. Met deze inschatting en het meewegen van het evidente negatieve effect van schoolsluiting op de ontwikkeling en welzijn van kinderen, zijn scholen destijds voor de zomer volledig open gegaan en gebleven.
Welke consequenties heeft het niet eerder nemen van maatregelen op scholen gehad voor de verspreiding van het virus?
Er zijn gedurende de bestrijding van de pandemie nagenoeg altijd maatregelen van kracht geweest op scholen. Zoals eerder door het OMT is gememoreerd, is het effect van het al dan niet nemen van één of enkele maatregelen altijd moeilijk te bepalen omdat maatregelen over het algemeen als pakket genomen worden.
Hoe verhoudt uw stellingname dat scholen «enkel tot het best haalbare» tot de anderhalve meter worden verplicht zich tot dit inzicht dat de anderhalve meter sowieso gehouden dient te worden? Zou een uitbreiding van de mondkapjesplicht hier soelaas kunnen bieden?2
Wanneer fysiek onderwijs wordt gegeven, zal het niet altijd mogelijk zijn om in onderwijssituaties anderhalve meter afstand te houden; ook het gebruik van mondneusmaskers zal niet altijd praktisch uitvoerbaar zijn. Hierbij kan het gaan om leerlingen met een beperking, leerlingen in het speciaal onderwijs, of praktijkgerichte vakken. Het OMT-advies laat ook ruimte voor deze aanvullende maatregelen of de praktisch haalbare afstand tussen leerlingen. De aanvullende bescherming die mondneusmaskers kunnen bieden op plekken waar dit nu niet verplicht is, is onderdeel van de afweging om onder verantwoorde omstandigheden fysiek onderwijs mogelijk te maken voor zoveel mogelijk leerlingen.
Is een volledig digitaal programma voor examenleerlingen niet beter dan een half programma in de klas, wanneer klassen nu opgesplitst moeten worden en docenten zich niet in tweeën kunnen splitsen of er niet eens voldoende docenten zijn? Kunt u uw antwoord toelichten? Lukt het naar uw inzicht nu voldoende om anderhalve meter afstand te houden voor examenleerlingen?
Nagenoeg elk onderzoek wijst uit dat fysiek onderwijs voor verreweg de meeste leerlingen het beste is voor hun cognitieve ontwikkeling. Het kabinet heeft afgesproken dat examenleerlingen op school onderwijs krijgen, op dit moment gebeurt dit op anderhalve meter. Mijn beeld, zoals ik vorige week onder andere begreep van onderwijsprofessionals tijdens een digitaal werkbezoek, is dat hier soms organisatorische aanpassingen voor nodig zijn, maar dat dit overwegend lukt.
Kunt u elke vraag afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Kunt u de antwoorden op deze schriftelijke vragen naar de Kamer sturen voorafgaand aan het notaoverleg Onderwijs en corona VIII, funderend onderwijs, leraren, examens en curriculum van 25 januari aanstaande?
Ja.
De dreigende slacht van honderdduizenden haaien voor coronavaccins. |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving rond de mogelijke slacht van honderdduizenden haaien voor de productie van coronavaccins?1
Ja
Is het juist dat squaleen uit haaienlevers gebruikt wordt in sommige COVID-vaccins?
Ja, dat klopt.
Is het juist dat squaleen ook gewonnen kan worden uit planten en dan ook bewezen effectief is?2
Ja. Het is juist dat squaleen ook gewonnen kan worden uit planten. Hier wordt ook gebruik van gemaakt voor een vaccin tegen COVID-19 dat nu wordt getest bij mensen.
Bevatten de door Nederland aangeschafte vaccins squaleen, afkomstig van haaien? Zo ja, welke vaccins zijn dat?
Ja, het vaccin van Sanofi / GSK bevat deze stof.
Vindt u het gewenst dat haaien, waar het (internationaal) zeer slecht mee gaat en die op grote schaal worden bevist en bovendien worden gevangen en gedood vanwege een bestanddeel uit hun lever (squaleen) dat ook kan worden verkregen uit plantaardige bronnen, massaal hiervoor gevangen en geslacht worden?
Als bij de productie van vaccins (tegen COVID-19 of andere vaccins) een duurzaam alternatief beschikbaar is met vergelijkbare of betere eigenschappen dan squaleen uit haaienlevers, is het gewenst dat deze bronnen worden ingezet als alternatief waardoor het bevissen van haaien voor het bestandsdeel squaleen niet nodig is.
Het doelbewust bevissen van kwetsbare of bedreigde haaiensoorten is ongewenst. Nederland zet zich actief in voor de bescherming van deze soorten.
Bent u bereid om, bij gelijke geschiktheid en gelijke beschikbaarheid van vaccins, te kiezen voor een vaccin waarvoor geen beschermde dieren worden gebruikt?
Nederland heeft reeds via de Europese Unie contracten met een zestal fabrikanten afgesloten.
Ik ben wel bereid om in geval van nieuwe overeenkomsten aan de contractpartij te vragen of ze gebruik maken van beschermde dieren bij het productieproces en indien dit zo is, zo spoedig mogelijk alternatieven aan te wenden.
Het onderzoek naar besmetting aan boord van vliegtuigen |
|
Jan Paternotte (D66), Antje Diertens (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van het recent door het Centers for Disease Control and Prevention (CDC) gepubliceerde onderzoekGenomic Evidence of In-Flight Transmission of SARS-CoV-2 Despite Predeparture Testing, waarin werd vastgesteld dat het waarschijnlijk is dat zeven mensen aan boord van een vliegtuig vanuit Dubai naar Nieuw-Zeeland zijn besmet met het SARS-CoV-2 virus?1
Ja.
Kunt u reflecteren op de bevinding dat deze besmettingen hebben plaatsgevonden ondanks dat maatregelen aan boord waren genomen zoals voorafgaand aan de vlucht testen, het dragen van mondkapjes, het houden van afstand waar dit mogelijk was en verdere hygiënemaatregelen?
Na bestudering van het onderzoek en navraag te hebben gedaan bij het Nederlands Lucht en Ruimtevaartcentrum kan het hiernavolgende worden vastgesteld.2 Allereerst werden ten tijde van de vlucht van Dubai naar Auckland op 28 en 29 september 2020 de door u genoemde maatregelen niet volledig in acht genomen.
Uit het onderzoeksrapport blijkt dat het dragen van een mondmasker door de betreffende luchtvaartmaatschappij niet verplicht was gesteld. Het onderzoeksrapport bevat tevens een tabel met specifieke passagiersgegevens. Hieruit blijkt dat twee passagiers geen mondmasker droegen vanaf het moment dat zij hadden plaatsgenomen op hun stoel. Deze twee passagiers hebben vermoedelijk vier andere passagiers (binnen twee rijen) besmet.
Een combinatie van factoren, te weten: (1) dat twee passagiers tijdens de vlucht geen mondkapje droegen, (2) het omgevingssysteem circa 30 minuten niet operatief was, waardoor het ventilatiesysteem tijdens de twee uur durende tussenstop in Kuala Lumpur niet naar behoren functioneerde, en (3) de passagiers gedurende de tussenstop het vliegtuig niet mochten verlaten, heeft eraan bijgedragen dat transmissie van het virus heeft plaatsgevonden.
Komt het op vluchten naar Nederland ook voor dat de Auxiliary Power Units (APU)»s, ofwel de hulpaandrijvingseenheid waardoor ventilatiesystemen kunnen functioneren, uit worden gezet terwijl er nog passagiers aan boord zijn, bijvoorbeeld bij het tanken op tussenstops zoals bij deze casus het geval was? Zo ja, kunt u reflecteren op de wenselijkheid hiervan, gezien de effecten die dat mogelijk heeft voor het besmettingsrisico van de passagiers aan boord?
Het OMT heeft eerder geadviseerd om filter- en ventilatiesystemen in vliegtuigen optimaal te gebruiken, omdat deze zorgen voor de luchtverversing aan boord om de recirculatie van virussen, zoals het coronavirus te reduceren3. Dit houdt in dat ze operationeel moeten zijn vanaf het instappen van de passagiers totdat alle passagiers weer van boord zijn en met regelmaat op werkzaamheid moeten worden gecontroleerd in verband met het coronavirus.
Na navraag te hebben gedaan bij verschillende Nederlandse luchtvaartmaatschappijen en de Inspectie Leefomgeving en Transport naar het gebruik van de APU kan het hiernavolgende worden gesteld. De APU is een hulpaandrijvingseenheid die energie levert voor functies anders dan de voorstuwing van het vliegtuig, bijvoorbeeld voor de stroomvoorziening en airconditioning. Vanaf het moment dat de motoren draaien, leveren zij de energie voor deze voorzieningen en hoeft de APU niet meer in werking te worden gezet.
Zodra de motoren uitstaan en het vliegtuig aan de grond staat, wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van stroomvoorzieningen op de luchthaven maar kan ook de APU hiervoor zorg dragen.
Daarnaast geeft luchtvaartmaatschappij KLM bijvoorbeeld aan gebruik te maken van natuurlijke ventilatie waar mogelijk, waarbij lucht van buiten naar binnen wordt geblazen. Daarnaast worden tijdens het desinfecteren van vliegtuigen voor natuurlijke ventilatie de deuren opengelaten.
Klopt het dat passagiers niet altijd gedurende de hele vlucht een masker op hebben, bijvoorbeeld bij eetmomenten? Zo ja, bent u het ermee eens dat hierdoor de effectiviteit van deze maatregel niet altijd gegarandeerd kan worden?
Het dragen van een mondkapje is één van de maatregelen aan boord van het vliegtuig. In het vliegtuig draagt iedere passagier verplicht een mondkapje gedurende de gehele vlucht, maar ook tijdens het in- en uitstappen. Er zijn echter uitzonderingsmomenten waarop het niet mogelijk is om een mondkapje te dragen, bijvoorbeeld bij eetmomenten. De crew houdt toezicht op de mondkapjesverplichting en ziet erop toe dat de eetmomenten zo kort mogelijk duren. De gelaagdheid van maatregelen die zowel aan boord van het vliegtuig als voorafgaand aan het vliegen gelden, zorgen ervoor dat deze kortdurende eetmomenten een minimaal risico opleveren voor een mogelijke verspreiding van het SARS-CoV-2 virus.
Deelt u de mening dat deze casus aantoont dat het van groot belang is om zoveel mogelijk effectieve maatregelen naast elkaar te nemen, zodat als er een fout glipt in het handhaven of het naleven van een maatregel, dit niet te veel risico’s oplevert met betrekking tot besmettingen? Bent u het ermee eens dat dit vooral wenselijk is bij de zorgelijkere varianten van het SARS-CoV-2 virus zoals de varianten die zijn vastgesteld in het Verenigd Koninkrijk en Zuid-Afrika? Zo nee, waarom niet?
Er worden diverse maatregelen genomen om de risico’s op besmetting en verspreiding van het virus op de luchthaven en aan boord van vliegtuigen zoveel als mogelijk tegen te gaan. De luchtvaartmaatschappijen en luchthavens volgen hiertoe de protocollen in de EASA- en ICAO-richtlijnen, die zijn vertaald in de Nederlandse protocollen en in lijn met het RIVM advies. Onderdeel hiervan is de verplichting voor het dragen van een mondkapje in het vliegtuig en op de luchthaven, het houden van 1.5 meter afstand op de luchthaven, incidentele screenings (triage) op de luchthaven en het dringende quarantaineadvies gedurende tien dagen na aankomst in Nederland. Reizigers mogen zich wel na vijf dagen quarantaine laten testen. Indien de uitkomst van deze test negatief is, dan eindigt de quarantaine.
Daarnaast zijn reizigers verplicht een negatieve PCR-test te overleggen, die maximaal 72 uur voor aankomst in Nederland moet zijn afgenomen. Ook moeten alle reizigers uit hoog risicogebieden die per vliegtuig naar Nederland komen vlak voor vertrek een negatieve sneltest uitslag overleggen. Deze test is maximaal 4 uur oud bij het aan het boord gaan. Wanneer een reiziger geen negatieve testuitslagen aan de luchtvaartmaatschappij kan tonen, of wanneer een van de testuitslagen niet voldoet (bijvoorbeeld wanneer deze te oud is), mag diegene niet vliegen.
Bovendien heeft het kabinet aanvullende maatregelen genomen om de verspreiding van het SARS-CoV-2 virus en de (mogelijk) gevaarlijke varianten van het virus tegen te gaan. Het kabinet heeft zodoende vanaf 23 januari 2021 00:01 Nederlandse tijd een vliegverbod voor passagiersvluchten ingesteld voor landen buiten Schengen waarin (mogelijk) gevaarlijke varianten van het virus het meest voorkomen. Het gaat dan om het Verenigd Koninkrijk, Zuid-Afrika, Brazilië, Argentinië, Bolivia, Kaapverdië, Chili, Colombia, Ecuador, Frans-Guyana, Guyana, Panama, Paraguay, Peru, Suriname, Uruguay en Venezuela. Dit vliegverbod geldt tot de verplichte quarantaine voor reizigers is geregeld.
Indien u het hier wel mee eens bent, bent u bereid een extra maatregel in te voeren om het besmettingsrisico verder te verlagen voor landen waar de Zuid-Afrikaanse en Britse variant van het virus inmiddels prevalent zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kunnen verdere maatregelen verwacht worden?
Zie antwoord 5. Ik verwijs u verder naar de brief van de Minister VWS van 20 januari inzake de maatregelen in het kader van de volksgezondheid.4
Kunt u de status delen van het onderzoek van het Nederlands Lucht- en Ruimtevaartcentrum (NLR) en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) naar het besmettingsrisico aan boord van vliegtuigen? Klopt het dat hier in eerste instantie op 15 december resultaten van waren verwacht, maar dat deze op het moment van het stellen van deze vragen nog niet zijn ontvangen door de Kamer? Wanneer kan de Kamer de resultaten van het onderzoek verwachten?
In het AO van 25 november 2020 heb ik de Kamer gemeld dat de onderzoekers meer tijd nodig hadden voor dit onderzoek. De metingen zijn verricht en het onderzoek zit in de simulatiefase. Naar verwachting leveren zij medio maart het rapport op, waarna ik de Kamer hierover zal informeren.
Is het onderzoek uit Nieuw-Zeeland meegenomen in het literatuuronderzoek van het NLR/RIVM-onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Het literatuuronderzoek is gedeeld op 15 oktober, voor dit incident bekend werd. Het NLR heeft kennis genomen van het incident, de publicatie gelezen en intern besproken. De studie onderschrijft dat transmissie mogelijk is, maar geeft geen inzicht in de mechanismen van transmissie of de hoogte van het risico.
Zie ook antwoord 2.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk maar in elk geval voor het AO Luchtvaart op 4 februari beantwoorden?
Het AO Luchtvaart van 4 februari jl. is uitgesteld.
De vaccinatie van dove of slechthorende zorgmedewerkers in De Gelderhorst en in het algemeen |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitbraak van het coronavirus in het verzorgingshuis voor doven De Gelderhorst in Ede, waar in drie weken tijd elf mensen overleden zijn en het leger hulp moest bieden?1
Ja.
Is de uitbraak van het coronavirus op deze locatie inmiddels onder controle en zijn er voldoende maatregelen getroffen om de verspreiding tegen te gaan?
Uit contact met De Gelderhorst blijkt dat de crisis onder controle is en er voldoende maatregelen zijn getroffen om de verspreiding tegen te gaan.
Heeft doof- of slechthorendheid bij ouderen en medewerkers in dit verzorgingshuis er mede toe geleid dat het coronavirus zich snel heeft kunnen verspreiden? Zo ja, was dit te voorkomen geweest?
Nee, uit contact met De Gelderhorst is gebleken dat de doof- of slechthorendheid niet heeft bijgedragen aan de snelle verspreiding van het coronavirus.
Kunt u ingaan op de mate waarin de coronamaatregelen in zorgsituaties voldoende rekening houden met doof- of slechthorendheid bij ouderen en zorgmedewerkers?
Alle informatie binnen de Gelderhorst wordt tweetalig aangeboden (Nederlands en Nederlandse gebarentaal). In de periode van bescherming tegen en de uitbraak van corona zijn bewoners en medewerkers vrijwel dagelijks geïnformeerd in woord en gebaar. Doof- of slechthorendheid bij bewoners en zorgverleners heeft geen rol gespeeld in de verspreiding van het coronavirus.
Bent u op de hoogte van signalen van doof of slechthorend zorgpersoneel bij de Gelderhorst dat moeite heeft om een afspraak te maken voor een vaccinatie omdat dit in eigen persoon telefonisch gedaan dient te worden?
Navraag bij de GGD leert dat het signaal niet bekend is. Het is mogelijk dat iemand anders dan degene die gevaccineerd wil worden telefonisch een afspraak maakt. Het callcenter geeft aan dat de volgende personen een afspraak mogen maken: de mantelzorger, een medewerker van een verpleeghuis, een kind, een doventolk of een gevolmachtigde.
Bent u bereid in contact te treden met betrokken partijen om ervoor te zorgen dat ook doof of slechthorend zorgpersoneel zich zo snel mogelijk kan laten vaccineren, mede gelet op de hoge vaccinatiebereidheid die er bestaat onder medewerkers van De Gelderhorst?
Dove en slechthorende medewerkers van de Gelderhorst kunnen zich net zo snel aanmelden als horende medewerkers.
Kunt u ervoor zorgdragen dat het inplannen van een vaccinatie altijd direct mogelijk moet zijn, ook voor zorgpersoneel dat door doofheid, slechthorendheid of andere beperkingen moeite heeft om zelfstandig een telefonische afspraak te maken?
GGD GHOR Nederland is momenteel met verschillende landelijke partijen in gesprek om het vaccineren van álle inwoners zo soepel mogelijk te laten verlopen. Elke doelgroep vraagt om andere oplossingen, bijvoorbeeld de inrichting van de vaccinatielocaties voor mensen met fysieke beperkingen of het beschikbaar stellen van een (telefonische) tolk bij het maken van een afspraak. Momenteel worden voor de verschillende doelgroepen eventuele obstakels in het huidige proces verkend.
Kunt u ervoor zorgdragen dat ook in het vervolgtraject waarbij andere doelgroepen zich kunnen laten vaccineren, direct voldoende mogelijkheden zijn om een vaccinatie in te plannen voor mensen die door doofheid, slechthorendheid of andere beperkingen moeite hebben zelfstandig een telefonische afspraak te maken?
Ja, zie antwoord op vraag 7.
De voorbereiding op een mogelijke toename van besmettingen met de Engelse coronavariant |
|
Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van het enorme aantal besmettingen in het Verenigd Koninkrijk, met een nieuwe variant van het coronavirus? Kunt u het verloop van de pandemie met deze variant in het Verenigd Koninkrijk beschrijven?
Hoeveel mensen in Nederland zijn op dit ogenblik besmet met deze variant? Hoe heeft verspreiding van deze variant plaatsgevonden?
Op welke manier bereidt u zich voor op een mogelijke toename van het aantal besmettingen met deze variant?
Welke concrete maatregelen zijn genomen of overweegt u om verspreiding van deze variant in Nederland te voorkomen?
Welke scenario’s zijn er voor het geval de Engelse variant zich ook hier snel verder verspreidt?
Bij welk aantal besmettingen met deze zich snel verspreidende variant gaat u extra maatregelen nemen? Welke maatregelen zijn dit?
Zijn er voldoende testmaterialen en mensen om testen af te nemen om, zodra deze variant ergens opduikt, meteen grootschalig te testen, zoals dat nu in Lansingerland gebeurt?
Heeft u al contact opgenomen met de GGD’en over mogelijke scenario’s bij snelle verspreiding van de Engelse variant? Zo ja wanneer? Wat is afgesproken? Zo nee, waarom niet?
Zijn er voldoende mogelijkheden om mensen te ondersteunen die in quarantaine moeten wanneer de Engelse variant zich in Nederland verspreidt op de manier waarop dat in het Verenigd Koninkrijk is gebeurd?
Zijn er in de eerste lijn, bij ziekenhuizen en alle overige zorginstellingen voldoende voorraden van de geneesmiddelen die voor coronapatiënten nodig zijn? Wanneer is dit voor het laatst gecheckt?
Is er voldoende zuurstof voorradig in de ziekenhuizen? Wanneer is dit voor het laatst gecheckt?
Hoe is het bericht dat u overweegt de basisscholen op 25 januari 2021 te heropenen te rijmen met het nog steeds hoge aantal besmettingen en de dreigende verspreiding van de Engelse variant die zich in alle leeftijdsgroepen, dus ook bij kinderen in de basisschoolleeftijd, zo snel verspreidt?
Wordt in het onderzoek naar de uitbraak in Bergschenhoek gekeken of de Engelse variant meer risico op gezondheidsschade voor kinderen geeft of wordt er (ook) onderzocht hoe snel deze variant zich, mede via kinderen, kan verspreiden?
Kunt u deze vragen beantwoorden in uw brief voorafgaand aan het eerstvolgende plenaire debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus?