Chroom-6 in PC-7 lestoestellen in Woensdrecht |
|
Sadet Karabulut |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Is het waar dat in 13 PC-7 lestoestellen van het 131e squadron op Woensdrecht chroom-6 is vastgesteld?1 Heeft het onderzoek daarover inmiddels uitsluitsel gegeven? Zo nee, wanneer verwacht u dat?
Ja, dat klopt. Bij onderhoudswerkzaamheden in de PC-7 is in de cockpit en in de avionics bay, een compartiment aan de binnenzijde van het toestel waarin elektronische apparatuur is gemonteerd, van één van de PC-7 toestellen stof aangetroffen. Uit voorzorg is gecontroleerd of het aangetroffen stof chroom-6 bevatte. Daarbij is geconstateerd dat dit het geval was. Hierop is het vliegen met de PC-7 tijdelijk stil gelegd en is aan het Coördinatiecentrum Expertise Arbeidsomstandigheden en Gezondheid (CEAG) advies gevraagd.
In 2017 heeft een vergelijkbare situatie plaatsgevonden met chroom-6 houdend stof in de cockpit van de PC-7. Toen hebben luchtmetingen van het CEAG aangetoond dat de grenswaarden niet werden overschreden. Omdat de huidige situatie zeer vergelijkbaar is, heeft het CEAG beoordeeld dat ook in deze situatie een eventuele blootstelling via de lucht (tijdens onderhoud en tijdens vliegen) laag zal zijn en de grenswaarden niet zal overschrijden. Blootstelling via de huid bij onderhoudswerkzaamheden wordt voorkomen door het toepassen van maatregelen zoals het dragen van speciale handschoenen. Het CEAG heeft geadviseerd de toestellen voor ze in gebruik worden genomen schoon te maken.
De veiligheid van de werknemers staat voor mij voorop. Dat is de reden dat het vliegprogramma uit voorzorg is stopgezet. Nadat de PC-7 toestellen zijn schoongemaakt en zijn gecontroleerd, is het vliegen hervat. De toestellen zijn weer inzetbaar en hebben daadwerkelijk gevlogen.
Kunt u aangeven op welke wijze de constatering is gedaan en om welke reden het onderzoek is gedaan?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt dit onderzoek zich tot uw brief van 4 december 2018 waarin u meldt dat voor de PC-7 wel degelijk voor één van de drie lagen chroom-6-houdende verf is gebruikt?2
In mijn brief van 4 december 2018 over de stand van zaken met betrekking tot de terugdringing van het gebruik van chroom-6 houdende verf op luchtvaartuigen (Kamerstuk 35 000 X, nr. 70) en mijn brief van 17 november 2020 over de stand van zaken van chroom-6 bij Defensie (Kamerstuk 35 570 X, nr. 66) is aangegeven dat voor de PC-7 een chroomvrij verfsysteem is gecertificeerd voor de buitenzijde van de romp en voor de cockpit van het toestel. Dit chroomvrije verfsysteem wordt aangebracht wanneer een toestel van een nieuwe verflaag moet worden voorzien, zodat werknemers geen onnodig risico op blootstelling lopen. In 2018 heeft er een upgrade van de cockpit van de PC-7 plaatsgevonden waarbij in de cockpit een chroomvrij verfsysteem is toegepast. Dit staat los van de situatie in de avionics bay, waarin chroom-6 in een compartiment aan de binnenzijde van het toestel is aangetroffen. In de binnenzijde bevindt zich het airframe (het skelet) van het vliegtuig dat chroom-6 houdende verf bevat, zoals bij nagenoeg alle vliegtuigen. Het verfsysteem aan de binnenzijde wordt niet vervangen, omdat er geen chroomvrij verfsysteem is gecertificeerd voor afgesloten delen.
In mijn brief van 4 december 2018 over de stand van zaken met betrekking tot de terugdringing van het gebruik van chroom-6 houdende verf op luchtvaartuigen (Kamerstuk 35 000 X, nr. 70) schreef ik hierover dat een luchtvaartuig licht en sterk moet zijn. Dit geldt in het bijzonder voor militaire vliegtuigen die aan grote krachten onderhevig zijn. Corrosie op onderdelen van het airframe kan een desastreus effect hebben op de sterkte en daarmee de luchtwaardigheid. Mede om die reden is een chroom-6 houdend verfsysteem dat corrosie actief tegengaat van groot belang voor de vliegveiligheid. Defensie past de arbeidshygiënische strategie toe, zoals beschreven in mijn brief van 4 juli 2019 over toezeggingen over chroom-6 (Kamerstuk 35 000 X, nr. 147), in volgorde van substitutie, technische maatregelen, organisatorische maatregelen en persoonlijke beschermingsmaatregelen. Bij werkzaamheden aan de PC-7 worden de noodzakelijke veiligheidsmaatregelen voor het werken met chroom-6 getroffen.
Bent u voornemens ook deze laatste laag chroom-6-verf nu te verwijderen? Zo ja, wanneer en welke chroom-vrije verf zal dan worden gebruikt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Austria sounds alarm over South Africa Coronavirus Variant in Tyrol region’ |
|
Maarten Hijink , Henk van Gerven |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de snelle verspreiding van de Zuid-Afrikaanse variant van het coronavirus in Oostenrijk?1
De situatie in Tirol is zorgelijk. Op 9 februari jl. werden door de federale regering, ondanks de recente aankondiging van scherpere handhaving door Tirol, striktere maatregelen bekendgemaakt. Vanaf vrijdag 12 februari is het uitreizen uit Tirol alleen nog mogelijk zijn met een negatieve coronatest, die niet ouder mag zijn dan 48 uur. Uitzonderingen gelden daarbij onder andere voor het goederenverkeer en passagiers die op doorreis zijn door Tirol. Dit dient wel geloofwaardig te kunnen worden gemaakt. Ook Duitsland heeft de regels voor reizen uit Oostenrijk aangepast. Op 23 januari 2021 jl. werd voor het eerst de Zuid-Afrikaanse mutatie van het coronavirus in Oostenrijk vastgesteld. Zeven gevallen werden op die dag ontdekt in de deelstaat Tirol. Sindsdien is het aantal besmettingen met de Zuid-Afrikaanse variant in Tirol gestegen. Momenteel is Tirol na Zuid-Afrika de belangrijkste brandhaard voor de mutatievariant B.1.351. De deelstaat Tirol kende lange tijd minder strikte maatregelen dan andere regio’s in Oostenrijk.
Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot de besmetting van de verschillende virusvarianten in Nederland, en hoeveel besmettelijker zijn deze varianten dan de «klassieke» variant van het virus?
De aantallen veranderen elke dag, en worden één keer per week, op dinsdag, uitgebreider door het RIVM gerapporteerd. Bijgaand vindt u de stand van zaken van 23 februari. Inmiddels wordt het grootste deel van de besmettingen in Nederland veroorzaakt door de Britste variant. Deze had op 5 februari een R van 1,14 (1,07 – 1,20), het reproductiegetal van de oude variant in Nederland op die datum was 0,90 (0,85–0,94). De zogenoemde Zuid-Afrikaanse variant werd tot dit moment 26 keer in de kiemsurveillance en 28 keer bij bron- en contactonderzoek gevonden. Er zijn in de kiemsurveillance en bij bron- en contactonderzoek twee coronavarianten in Nederland gevonden die beide hun oorsprong in Brazilië hebben, namelijk de P1- en de P2-variant. De P1-variant is bij drie personen die kortgeleden in Brazilië zijn geweest vastgesteld. Daarnaast is de P1-variant één keer aangetroffen in de kiemsurveillance. De P2 variant is bij negen mensen gevonden, zeven keer bij iemand die onlangs in Brazilië is geweest en twee keer zonder reisgeschiedenis.
Hoeveel procent van de positieve testen in Nederland wordt thans gesequenced?
Het RIVM volgt de ECDC-norm voor kiemsurveillance en haalt deze op dit moment ruimschoots. ECDC adviseert om minimaal een aselecte steekproef van 500 monsters per week te analyseren om inzicht te krijgen in circulerende varianten (kiemsurveillance). De afgelopen weken voerde Nederland een oplopend aantal van in het totaal 900–1300 sequentieanalyses per week uit. Bij een COVID-19-incidentie van 25.000–30.000 positieven per week is dat ongeveer 3–5% van het totaal aan positieve monsters.
Het behalen van een sequentie-analysecapaciteit van ten minste 5% van de positieve testresultaten is geen doel op zich binnen het Nederlands beleid. Het RIVM vaart op wetenschappelijke adviezen van het ECDC en eigen inhoudelijke kennis en inzichten om het minimaal aantal testen te bepalen, waarmee met voldoende zekerheid en voldoende «aanlooptijd» de circulatie van bepaalde varianten van het virus «SARS-CoV-2» kunnen worden gemonitord. Het RIVM schaalt dan ook op naar een hogere en duurzame capaciteit.
Wordt in Nederland voldoende gesequenced om eventuele verregaande verspreiding van nieuwe virusvarianten op tijd te ontdekken en de kop in te drukken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Om zicht te houden op circulerende SARS-CoV-2 varianten in Nederland bepaalt het RIVM wekelijks de sequentie van een aselecte steekproef van monsters uit GGD-teststraten en zorginstellingen. Bij opvallende observaties in een bepaalde regio wordt de kiemsurveillance lokaal geïntensiveerd. Om te komen tot een hogere en duurzame capaciteit schaalt het RIVM momenteel op. Met 1500 monsters per week is het mogelijk om een nieuwe variant twee maanden voordat deze variant dominant wordt in Nederland te detecteren. Bij de opschaling werkt het RIVM samen met de Dienst Testen, ErasmusMC en andere laboratoria.
Bent u bereid om, afhankelijk van het aantal besmettingen, tussen de 5 en 10% van de positieve testen te sequencen, vergelijkbaar met hoe dat in het Verenigd Koninkrijk gebeurt? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Er zijn momenteel meerdere (Europese) adviezen over het aantal random geselecteerde monsters per week voor kiemsurveillance. Deze adviezen worden ter harte genomen, waarbij de expertise van het RIVM wordt benut.
Bent u bekend met het bericht «West-Zeeuws-Vlaamse horeca moet voor Pasen open: «Als dit nog maanden duurt, gaan bedrijven kapot»»?1
Ja.
Bent u bekend met het West-Zeeuws-Vlaams pact dat horecaondernemers en winkeliers in de Zeeuws-Vlaamse kustregio hebben gesloten?
Nee, niet anders dan berichten daarover in de Zeeuwse pers.
Kunt u inhoudelijk en puntsgewijs op de diverse punten uit dit pact reageren?
De kern van het bericht «West-Zeeuws-Vlaamse horeca moet voor Pasen open: «Als dit nog maanden duurt, gaan bedrijven kapot»» is de behoefte aan perspectief en de wens van de horeca en detailhandel om gelijktijdig open te gaan. De reden die hiervoor wordt aandragen is dat beide sectoren in West-Zeeuws-Vlaanderen sterk met elkaar verweven zijn.
Ik heb met de ondernemers, de burgemeester en wethouder van de gemeente Sluijs gesproken en ik begrijp dat de beperkte opening van de winkels en de sluiting van de horeca voor de regio West- Zeeuws Vlaanderen grote impact heeft. Op dit moment laat de epidemiologische situatie helaas niet toe dat we meer dan kleine stapjes zetten in de versoepeling van de maatregelen.
Kunt u ingaan op het punt dat de huidige routekaart uit de coronacrisis onvoldoende rekening houdt met economische sectoren die door de lockdowns hard getroffen zijn, zoals de horeca, toerisme/recreatie, detailhandel en contactberoepen, en de ondernemers in deze branches op dit moment weinig perspectief biedt? Deelt u de mening dat het belangrijk is dat ondernemers duidelijkheid wordt geboden? Zo ja, hoe kunt u daarvoor zorgen?
Met de vernieuwde routekaart2 is beoogd om het voor de hele samenleving, ondanks alle onzekerheden in deze fase van de crisis, voorspelbaar te maken welk risiconiveau geldt en welke maatregelen in welke volgorde kunnen worden versoepeld. De daadwerkelijke besluitvorming zal afhangen van het actuele beeld op dat moment en weging van o.a. sociaaleconomische factoren.
Welke plek nemen contactberoepen zoals kappers in op de routekaart? Is er reeds een advies beschikbaar onder welke omstandigheden en randvoorwaarden deze contactberoepen zo spoedig mogelijk open kunnen?
Voor contactberoepen is in de routekaart opgenomen dat op alle risiconiveaus verplichte reservering, registratie en gezondheidscheck geldt. Als verzwaring op risiconiveau vier is een verbod op uitoefenen contactberoepen (m.u.v. (para)- medische contactberoepen) vermeld.
Inmiddels mogen de meeste contactberoepen sinds 3 maart weer aan het werk.
Klopt het dat de routekaart zonder overleg met vertegenwoordigers van eerdergenoemde sectoren, zoals Koninklijke Horeca Nederland, HISWA-RECRON, INretail en de Algemene Nederlandse Kappers Organisatie (ANKO), tot stand is gekomen? Welke afweging is hier gemaakt? Deelt u de mening dat deze sectoren, die in economisch opzicht de zwaarste klappen van de coronacrisis moeten opvangen, gehoord en betrokken moeten worden, met andere woorden vaste gesprekspartner behoren te zijn en een plek aan de overlegtafels verdienen?
We zijn regelmatig in gesprek met de individuele branches en vertegenwoordigers van sectoren en met de koepels VNO-NCW en MKB-Nederland. De signalen die we hierbij ophalen worden meegenomen bij de totstandkoming van de routekaart.
Wordt u geadviseerd door een ingesteld orgaan om economisch perspectief op een verantwoorde manier te organiseren? Zo ja, op welke wijze komt dit advies tot stand en worden deze adviezen openbaar gemaakt? Zo nee, bent u bereid om dit te overwegen?
Het kabinet wordt door verschillende organen geadviseerd over economische aspecten in relatie tot de Covid-19 crisis. Denk hierbij bijvoorbeeld aan adviezen van de SER en het CPB. Adviezen van deze adviesorganen zijn openbaar3.
Kunt u aangeven hoe en op welke termijn u de op 9 februari aangenomen motie over in samenspraak met sectoren eerlijk verdelen van ruimte voor versoepeling van maatregelen gaat uitvoeren?2
De wens in de samenleving en het bedrijfsleven om maatregelen te versoepelen is groot. Dit is begrijpelijk en wordt gedeeld door het kabinet. Daarom is het kabinet met VNO-NCW en MKB-Nederland aan de slag gegaan om plannen te formuleren voor een slimme heropening van sectoren5. Hierbij wordt gestreefd naar een gebalanceerde route voor verantwoorde heropening verdeeld over verschillende sectoren. Door voorzichtige stappen binnen een risiconiveau te zetten, kunnen we wellicht eerder ruimte geven aan samenleving en economie. Het kabinet doet dit nadrukkelijk in samenwerking met sectoren, zodat we gebruik kunnen maken van de slimme plannen die hiervoor in tal van sectoren al ontwikkeld zijn. Deze plannen zijn input voor de voorziene periodieke herijking van de routekaart. Op deze manier worden de verschillende plannen voor versoepeling integraal afgewogen. Met deze aanpak geeft het kabinet ook uitvoering aan de motie Dijkhoff6.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
De toegang van journalisten tot China |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat buitenlanders met een geldige Chinese verblijfsvergunning sinds enkele maanden weer toegang hebben tot China, ook na een tijdelijk verblijf in het buitenland?
Ja, dit betreft buitenlanders met een werkvisum, een visum voor gezinshereniging en voor dringende persoonlijke aangelegenheden.
Klopt het dat dit niet geldt voor journalistieke correspondenten, en dat de Chinese autoriteiten het deze groep niet toestaat om China weer in te komen na tijdelijk verblijf in het buitenland? Zo ja, wat vindt u van deze uitzondering voor journalisten?
Journalisten vallen inderdaad in een andere categorie visumhouders dan de onder vraag 1 genoemde groepen. Het kabinet betreurt het dat journalisten worden getroffen door de door China ingestelde reisrestricties en heeft de Chinese autoriteiten meerdere keren verzocht om deze reisbeperkingen op te heffen. Journalistiek is gebaat bij een snelle verslaglegging op de plek waar het nieuws zich afspeelt. Nederland heeft journalistieke professionals dan ook uitgezonderd van het EU-inreisverbod.
Hoeveel Nederlandse en Europese correspondenten met een verblijfsvergunning voor China ondervinden momenteel moeilijkheden bij het afreizen naar China om hun journalistieke werkzaamheden te hervatten?
Exacte aantallen zijn mij niet bekend. In elk geval betrof het één Nederlandse correspondent en meerdere andere Europese correspondenten. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft het verzoek om toegang tot China voor de Nederlandse correspondent verschillende malen onder de aandacht gebracht bij de Chinese autoriteiten. Dat verzoek is inmiddels ingewilligd en de betroffen correspondent is deze week teruggekeerd naar China.
Klopt het dat China, gezien het lage aantal coronabesmettingen, op de lijst van veilige landen staat van waaruit mensen in principe naar de Schengenzone kunnen reizen, maar alleen als China de beperkingen op inkomende Europeanen intrekt?1 Zo ja, op welke beperkingen doelt men hier? Wat betekent dit voor de huidige mogelijkheden voor Chinezen om toegang te krijgen tot de Schengenzone?
China is per 1 juli 2020 inderdaad uitgezonderd van het EU-inreisverbod omdat het epidemiologisch veilig wordt geacht ook niet-noodzakelijke reizen vanuit China naar de EU en de Schengenzone toe te staan. Hier is in Europees verband de voorwaarde van reciprociteit aan verbonden. Dit houdt in dat het inreisverbod voor niet-noodzakelijke reizen vanuit China pas wordt opgeheven wanneer China het inreisverbod voor niet-noodzakelijke reizen vanuit Europa opheft. Omdat China dit laatste vooralsnog niet heeft gedaan, blijft ook het Europese inreisverbod voor niet-noodzakelijke reizen vanuit China gelden. Op dit inreisverbod bestaan uitzonderingen voor essentiële reizigers waaronder voor journalistieke professionals, zodat deze essentiële reizigers ook nu nog naar Nederland kunnen reizen.
In hoeverre vinden er gesprekken plaats met China om deze beperkingen op te heffen? Hoe verlopen die gesprekken?
Bij diverse gelegenheden hebben gesprekken plaatsgevonden met de Chinese autoriteiten met het verzoek de beperkingen voor onder meer journalisten op te heffen. Hoewel de reisbeperkingen als zodanig niet zijn opgeheven, hebben de Chinese autoriteiten het wel mogelijk gemaakt dat de Nederlandse correspondent die door de beperkingen werd getroffen toch naar China kon terugkeren.
Bent u bereid om een extra inspanning te leveren om de toegang tot China voor journalistieke correspondenten te waarborgen? Zo ja, op welke wijze?
Zoals aangegeven gebeurt dit reeds. In contacten met de Chinese autoriteiten zal het kabinet aandacht blijven vragen voor de toegang van journalisten tot China.
Psychologische oorlogsvoering om burgers een lockdown te laten accepteren |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Nachtmerriescenario’s om burgers rijp te maken voor lockdown»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u dat de Duitse regering willens en wetens methoden heeft gebruikt om «angst en volgzaamheid» te wekken onder de Duitse bevolking?
Het is niet aan mij om me uit te laten over Duitse interne aangelegenheden zoals deze.
In welke mate acht u psychologische manipulatie gerechtvaardigd om de publieke opinie te beïnvloeden?
Ik acht psychologische manipulatie niet gerechtvaardigd om de publieke opinie te beïnvloeden.
Welke technieken heeft de Nederlandse overheid gebruikt om het draagvlak onder de bevolking te beïnvloeden? Heeft u ooit technieken gebruikt met als doel onder de bevolking meer angst voor corona te laten ontstaan? Zo ja, waarom, wanneer en op welke wijze is hier gebruik van gemaakt?
Het kabinet heeft nooit technieken gebruikt met als doel onder de bevolking meer angst voor Corona te laten ontstaan. Dit is in de ogen van het kabinet geen goede manier om draagvlak te laten ontstaan. In de brief van de Minister Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de stand van zaken covid-19 van 2 februari 2021 wordt uitgebreid inzicht gegeven in de inrichting van de communicatie rondom het coronabeleid.
Is er ooit contact geweest tussen de Nederlandse overheid en wetenschappers, over methoden om de bevolking vrijheidsbeperkende maatregelen te laten accepteren?
In de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de stand van zaken covid-19 van 2 februari 2021 wordt inzicht gegeven in de wijze waarop het kabinet coronacommunicatie inzet en de rol van wetenschap(pers) daarbij.
Bent u bereid om alle documenten die onder de overheid berusten (waaronder in elk geval, doch niet uitsluitend: interne memo’s, notities, e-mails, gespreksverslagen, notulen, etc.), die betrekking hebben op het beïnvloeden van het draagvlak onder Nederlanders voor de lockdownmaatregelen, openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft een informatieplicht richting de Tweede Kamer. Daaraan wordt – binnen de afspraken die daarover met de Tweede Kamer zijn gemaakt – reeds voldaan.
De toename van seksueel geweld tijdens de coronacrisis |
|
Attje Kuiken (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Onderzoek Rutgers: jongeren hebben minder seks en dates tijdens corona, wel meer seksueel geweld»?1
Ja, wij hebben kennisgenomen van dit bericht in de Volkskrant en de onderliggende onderzoeken van Rutgers.
Deelt u de mening dat deze toename van seksueel geweld uiterst zorgelijk is? Welke stappen onderneemt u om hierop in te grijpen?
De aanpak van seksueel geweld heeft zeker onze aandacht, want elk geval van seksuele grensoverschrijding is er een te veel. Slachtoffers van seksueel geweld kunnen altijd terecht bij het CSG en Veilig Thuis voor hulp en advies of een melding doen bij politie of Veilig Thuis.
Uit het onderzoeksrapport van Rutgers «Seksuele gezondheid van jongeren in Nederland tijdens de coronacrisis» blijkt overigens niet dat seksueel geweld in de periode maart tot december 2020 is toegenomen. Jongeren die meegenomen zijn in de steekproef geven aan dat de meeste ervaringen met seksuele grensoverschrijding hebben plaatsgevonden voor de coronacrisis.
Het is tegelijkertijd bekend dat slachtoffers vaak lang wachten met het doen van een melding. Vandaar ook dat de Minister van Rechtsbescherming eind 2019 de campagne «Wat kan mij helpen» is gestart om slachtoffers te motiveren snel professionele hulp te zoeken als zij een nare seksuele ervaring hebben gehad. Voor een overzicht van de stappen die gezet worden op het voorkomen en aanpakken van seksueel geweld verwijs ik u naar de kamerbrief «interdepartementale aanpak seksueel geweld» van 4 februari 2021 met bijbehorend schema.3
Heeft u zicht op de mate waarin deze stijging van seksueel geweld verband houdt met huiselijk geweld? Zo nee, kunt u dat zo snel mogelijk onderzoeken?
Op basis van het onderzoeksrapport van Rutgers kan niet worden geconcludeerd dat er sprake is van een stijging van seksueel geweld. De cijfers uit het onderzoek van Rutgers kunnen niet goed vergeleken worden met cijfers uit eerdere onderzoeken. Dat komt mede doordat de onderzoeksgroepen verschillen en het om een specifieke periode gaat.
Wel is er zicht op de mate waarin seksueel geweld verband houdt met huiselijk geweld. De ministeries van VWS en JenV hebben de Prevalentiemonitor Huiselijk Geweld en Seksueel Geweld laten ontwikkelen door het WODC en het CBS. Met dit onderzoek wordt tweejaarlijks de aard en omvang gemeten van huiselijk geweld, seksuele intimidatie en seksueel geweld via een steekproef onder de Nederlandse bevolking van zestien jaar en ouder. In de eerste publicatie van de prevalentiemonitor in 2020 wordt geconstateerd dat er slechts een kleine overlap bestaat tussen slachtofferschap van huiselijk geweld en het slachtofferschap van seksueel geweld; 1 procent van de bevolking van zestien jaar of ouder werd slachtoffer van seksueel geweld door iemand uit de huiselijke kring (familie-/gezinslid of (ex-)partner), terwijl 8 procent slachtoffer werd van huiselijk geweld dat geen seksueel karakter had. Seksueel geweld vindt voor het grootste deel niet in huiselijke kring plaats: 10 procent van de bevolking van zestien jaar of ouder is slachtoffer geweest van seksueel geweld buiten huiselijke kring.4
Heeft u contact gehad met politie en Openbaar Ministerie om te onderzoeken of zij een gelijk beeld onderschrijven? Zo nee, bent u voornemens dat alsnog te doen?
Ik heb nauw contact met politie en OM over de ontwikkelingen op het gebied van seksueel geweld tijdens de coronacrisis. Uit deze contacten blijkt dat er in 2020 sprake was van een daling ten opzichte van 2019 in het aantal informatieve gesprekken en aangiftes van seksueel geweld. Deze daling leidt tot een lagere instroom van zedenzaken bij het OM. Voor de hele strafrechtketen is een monitor ingericht die maandelijks inzicht geeft in de ontwikkeling van de werkvoorraden. De impact van corona wordt zo nauwkeuring bijgehouden.
Ziet u reden tot zorgen over de algemene seksuele gezondheid van jongeren vanwege de verstoringen die de coronamaatregelen hebben veroorzaakt?
Uit het onderzoek Seks onder je 25e (https://seksonderje25e.nl/) bleek dat het met de seksuele gezondheid onder jongeren vóór corona in het algemeen goed was gesteld. Uit het recente onderzoek van Rutgers blijkt dat de coronamaatregelen de seksuele ontwikkeling van jongeren belemmert. Of dit gevolgen heeft op de lange termijn is nog niet te zeggen. Het onderzoek «Seks onder je 25e» wordt volgend jaar weer uitgevoerd en zal hopelijk meer informatie kunnen geven over de gevolgen op de lange termijn. Er is voldoende reden om een vinger aan de pols te houden en blijvend aandacht te schenken aan seksuele vorming. Momenteel wordt met behulp van verschillende activiteiten en programma’s ook onder de huidige coronamaatregelen informatie geboden aan jongeren en adolescenten over uiteenlopende thema’s op het gebied van seksuele gezondheid. Een voorbeeld is het stimuleringsprogramma «Relaties en Seksualiteit». Doel van dit programma is om een impuls te geven aan seksuele en relationele vorming in het onderwijs. De aanvragen hiervoor vinden ook doorgang onder de huidige coronamaatregelen. Een ander voorbeeld zijn de campagnes «Onbedoelde zwangerschappen» en «Seksuele Gezondheid» die als doel hebben om de seksuele gezondheid onder jongeren te bevorderen. De campagnes gaan over vragen die bij jongeren leven over seksualiteit, anticonceptie en relaties en richten zich via diverse sociale mediakanalen op jongeren en adolescenten. Via Sense.info kunnen jongeren informatie inwinnen over deze thematiek. Jongeren kunnen bij veel GGD’en aankloppen voor advies en hulp bij seksualiteitsproblemen.
Op welke manier kan extra aandacht worden gegeven aan het belang en nut van een gezond seksleven onder jongeren, zodat de huidige restricties geen permanente schade aanrichten?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Horizon’s Tepezza supply dwindles as manufacturer Catalent pivots to Warp Speed Vaccines’ |
|
Hayke Veldman (VVD) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Horizon’s Tepezza supply dwindles as manufacturer Catalent pivots to Warp Speed Vaccines»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Kunt u aangeven of het klopt dat er signalen zijn dat de levering van non-COVID-geneesmiddelen vertraagd of geannuleerd wordt omdat veel productiecapaciteit en/of -materiaal ingezet wordt voor de productie van COVID-19-vaccins?
Bij het Meldpunt geneesmiddelentekorten en -defecten zijn geen meldingen van verwachte leveringsproblemen met als reden verandering in prioritering van productiecapaciteit ten behoeve van vaccins. Er zijn signalen dat producenten een beroep doen op de productiecapaciteit van een ander bedrijf voor (een gedeelte van) de productie van vaccins. Echter worden er ook nieuwe productielocaties geopend specifiek voor de vaccins. Het Meldpunt houdt de situatie nauwlettend in de gaten en beoordeelt bij iedere melding van een verwachte leveringsonderbreking of er acties in moeten worden gezet om daadwerkelijke tekorten te voorkómen.
Zo ja, kunt u aangeven om welke vertraagde of geannuleerde non-COVID-geneesmiddelen het hier gaat? Kunt u aangeven welke gezondheidsrisico’s dit met zich meebrengt?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen worden er getroffen om de vertraging of annulering van non-COVID-geneesmiddelen zoveel mogelijk te voorkomen? Welke partijen zijn betrokken bij deze maatregelen? Vindt hierover bijvoorbeeld in EU-verband afstemming plaats?
Leveranciers zijn verantwoordelijk voor voldoende levering van de geneesmiddelen waarvoor zij een handelsvergunning hebben. Een leverancier moet onder andere daarom zorgvuldige afwegingen in maken in de inzet van productiecapaciteit. Op het moment dat een leverancier verwacht onvoldoende voorraad te (gaan) hebben, is men wettelijk verplicht om hier een melding van te maken bij het Meldpunt geneesmiddelentekorten en -defecten. Het Meldpunt bekijkt vervolgens wat de juiste oplossingsrichting is. Tot nu toe is er in vrijwel alle gevallen een alternatief beschikbaar gebleken.
In het SPOC-netwerk wisselen Europese landen ook signalen uit over (dreigende) geneesmiddelentekorten. Ook hier volgen we nauwlettend eventuele signalen uit andere landen. In dit netwerk zijn op dit moment geen signalen gedeeld over geneesmiddelentekorten als direct gevolg van prioritering in productiecapaciteit.
Omdat geneesmiddelentekorten al langer een wereldwijd probleem zijn, wordt er via verschillende nationale en Europese actielijnen (samen)gewerkt aan het voorkomen en oplossen ervan. Over deze actielijnen heb ik u recent geïnformeerd middels de brief «Voortgang algemeen geneesmiddelenbeleid 2021»2.
Kunt u aangeven, indien er bepaalde non-COVID-medicatie op den duur niet leverbaar is, hoe patiënten hierbij geholpen worden? Welke voorbereidingen worden er getroffen om gezondheidsschade te voorkomen?
Op het moment dat het Meldpunt voor een geneesmiddel een melding ontvangt van een verwacht leveringsprobleem, doet het Meldpunt een risicoanalyse. Het kan zijn dat er nog voldoende voorraad in omloop is om het leveringsprobleem te overbruggen. Ook wordt bekeken of sprake is van een kritisch geneesmiddel, onder andere door te beoordelen voor welke aandoening het middel wordt gebruikt en of er alternatieven zijn met dezelfde of vergelijkbare werkzame stof, dosering en toedieningsvorm. Gelukkig is dit laatste vaak het geval. Als er geen alternatieven zijn in Nederland, dan zijn er verschillende oplossingen binnen de vergunningensfeer, zoals het in Nederland registreren van een geneesmiddel dat in het buitenland is goedgekeurd. Als sprake is van een kortdurend tekort en geen alternatieven beschikbaar zijn kan IGJ toestemming geven om een vergelijkbaar geneesmiddel uit het buitenland te betrekken. Indien de benodigde grondstoffen beschikbaar zijn, zijn ook apotheekbereidingen soms een mogelijke oplossing. Via deze wegen wordt vrijwel altijd een oplossing gevonden voor de patiënt. In de uitzonderlijke gevallen dat er geen directe oplossing is, overlegt het CBG met de beroepsgroep wat nodig is. Het CBG kan dan bijvoorbeeld een advies publiceren om het geneesmiddel alleen in te zetten bij patiënten die niet overgezet kunnen worden of om tijdelijk beperkte voorraden mee te geven. Sinds 2017 heeft het CBG circa 13 keer een dergelijk advies gepubliceerd.
Pgb-houders en hun zorgverleners en de vaccinatiestrategie |
|
Carla Dik-Faber (CU), Vera Bergkamp (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met de zorgen over hun plek in de vaccinatiestrategie van zorgverleners die vanuit een persoonsgebonden budget (pgb) zorg leveren in kleinschalige woon- en ouderinitiatieven?
Ja.
In hoeverre klopt het dat door de wijziging van de vaccinatiestrategie medio januari, voor deze groep zorgverleners de uitnodigingspakketten zijn stopgezet en andere groepen voorrang hebben gekregen?
De vaccinatiestrategie is gericht op het verminderen van ernstige ziekte en sterfte in relatie tot COVID-19. Deze strategie is gekozen door het kabinet, naar aanleiding van het Gezondheidsraad advies van 19 november jl. Echter, zoals ik in mijn Kamerbrief1 van 12 januari jl. heb toegelicht, zijn er gegeven de leveringsschema’s geen gratis keuzes. Het eerder benutten van de leveringen van BioNTech/Pfizer vaccins voor 60-plussers, waaronder de bewoners van verpleeghuizen en instellingen voor mensen met een verstandelijke beperking, heeft consequenties voor de wijze waarop een deel van de medewerkers in de langdurige zorg worden gevaccineerd. Deze keuze licht ik verder toe in mijn Kamerbrief2 van 5 februari, waarin ik op basis van het Gezondheidsraadadvies van 4 februari jl. over de inzet van het AstraZeneca vaccin, de verdere uitwerking van de vaccinatiestrategie toelicht. Eerder is een deel van de (pgb-)zorgverleners in kleinschalige woon- en ouderinitiatieven gevaccineerd met BioNTech/Pfizer vaccin, samen met de groep «medewerkers verpleeghuizen en kleinschalige woonvormen». Sinds medio februari worden achtereenvolgens de resterende groepen zorgmedewerkers uit deze groep, de zorgmedewerkers van de gehandicaptenzorg, wijkverpleging en bepaalde onderdelen van Wmo-ondersteuning uitgenodigd om gevaccineerd te worden met het vaccin van AstraZeneca. In dezelfde Kamerbrief van 5 februari jl. licht ik ook toe dat pgb-zorgverleners in de gehandicaptenzorg en verpleeghuizen (Wlz), wijkverpleging (Zvw) en Wmo-ondersteuning (Wmo) met deze groepen zorgverleners in aanmerking zullen komen.
Wanneer worden zorgverleners, die zorg leveren in kleinschalige woon- en ouderinitiatieven en andere zorgververleners die behoren tot de eerste groep uit de vaccinatiestrategie, uitgenodigd om een afspraak te maken voor hun vaccinatie?
Zoals ik mijn Kamerbrief van 5 februari jl. heb toegelicht, worden zorgmedewerkers die behoren tot een van de volgende doelgroepen, vanaf half februari uitgenodigd voor vaccinatie met het AstraZeneca vaccin, indien ze niet eerder in januari zijn gevaccineerd met het BioNTech/Pfizer vaccin. Het gaat dan om de resterende groepen zorgmedewerkers in de verpleeghuiszorg, respectievelijk de gehandicaptenzorg, wijkverpleging en Wmo-ondersteuning, de intramurale GGZ-cliënten en hun zorgmedewerkers, alsmede die van de GGZ-crisisdiensten. Hierbij geldt dat de zorgmedewerker direct cliëntgebonden zorg moet leveren om in aanmerking te komen voor vaccinatie. Hier vallen dus ook de zorgmedewerkers met direct cliëntgebonden contact van kleinschalige woon- en ouderinitiatieven onder.
Kunt u duidelijkheid scheppen over welke personen in de kleinschalige woon- en ouderinitiatieven onder welke doelgroep vallen en wanneer zij gevaccineerd zullen worden?
De volgende groepen zijn te onderscheiden in kleinschalige woon- en ouderinitiatieven:
Er zijn kleinschalige woon- en ouderinitiatieven waar alleen mensen met een Wlz-indicatie wonen;
er zijn kleinschalige woon- en ouderinitiatieven waar mensen met én mensen zonder Wlz-indicatie wonen en;
er zijn kleinschalige woon- en ouderinitiatieven waar alleen mensen zonder Wlz-indicatie wonen.
Het vaccinatietraject voor de twee eerstgenoemde groepen, is op 25 januari gestart. Deze mensen zijn onlangs gevaccineerd, of worden de komende weken gevaccineerd door de mobiele teams van de huisartsenpost. Het kan voorkomen dat de mensen zonder Wlz-indicatie al eerder door de GGD opgeroepen worden op basis van hun leeftijd. Zij kunnen dan natuurlijk ook op die uitnodiging ingaan.
Als er enkel mensen zonder Wlz-indicatie in een kleinschalige woonvorm verblijven worden ze door de GGD worden opgeroepen, als ze op basis van hun leeftijd of persoonlijke medische achtergrond aan de beurt zijn.
Kunt u zorgen dat de informatie op de website van de rijksoverheid, het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en het Nederlandse Huisartsen Genootschap (NHG) overeenkomt met elkaar, aangezien dit nu niet het geval is?
Ik begrijp het belang van eenduidige boodschap over coronavaccinatie en stem daarom de communicatie, en dus ook de inhoud van de respectievelijke websites, af met het RIVM. Daarbij is de website van de rijksoverheid vooral gericht op het algemeen publiek en de website van het RIVM naast algemene publieksinformatie over medisch-wetenschappelijke onderwerpen ook met name gericht op informatie voor professionals.
Er is vanuit het RIVM intensieve afstemming met het NHG over de informatie over de COVID-19-vaccinatie door huisartsen. De korte termijn waarop alles ingeregeld moet worden en soms nog wijzigende afspraken maakt dat in het begin niet alles meteen overal verwerkt is. Hier wordt hard aan gewerkt. Het NHG is verantwoordelijk voor de eigen communicatie.
Bent u bereid om bij de vaccinatie van kleinschalige woonvormen geen onderscheid te maken op basis van indicatie, maar alle bewoners gelijktijdig te laten vaccineren ongeacht op basis van welke zorgwet hun indicatie is afgegeven?
Er wordt bij het vaccineren van bewoners van kleinschalige woonvormen ingezet op dat de bewoners van een woonvormen tegelijk gevaccineerd worden, los van de indicatie waaronder mensen vallen. De cliënten die in een (meestal kleinschalige) instelling wonen en onder de verantwoordelijkheid van de huisarts vallen krijgen het Moderna-vaccin. Aangezien deze bewoners vaak nog dezelfde huisarts hebben als toen ze nog zelfstandig woonden, komt het voor dat verschillende huisartsen actief zijn in dezelfde instelling. Mede daarom en omwille van een goede logistiek zijn de huisartsenposten (HAP’s) ingeschakeld om deze groep bewoners te vaccineren. Moderna is immers een vaccin dat moeilijk vervoerbaar is. De HAP zorgt er met mobiele teams voor dat de vaccins naar de instellingen wordt vervoerd en dat de cliënten op locatie worden gevaccineerd. Op 25 januari is gestart in o.a. Deventer, Twente en Zoetermeer. Sinds 18 februari zijn het aantal HAP regio’s welke gaan vaccineren uitgebreid tot 30. Vanaf 15 februari wordt door een aantal HAPs ook met het BioNTech Pfizer vaccin gevaccineerd om het traject te versnellen. Vanaf 19 februari worden bij startregio’s ondertussen de tweede prikken gezet. In maart starten de laatste HAP regio’s met de vaccinatie met Moderna. In totaal zullen naar verwachting circa 77.000 bewoners via deze weg gevaccineerd worden.
Kunt u expliciteren wanneer zorgverleners worden gevaccineerd die op basis van de Wet langdurige zorg (Wlz) via een pgb zorg leveren in de verpleeghuis-/gehandicaptenzorg, zowel thuis als in kleinschalige woonvormen?
De pgb-zorgverleners die in een instelling of een kleinschalige woonvorm werken, worden gevaccineerd met de groep «medewerkers verpleeghuizen en kleinschalige woonvormen». Een deel van deze groep is al gevaccineerd met het BioNTech/Pfizer vaccin, en op korte termijn wordt het resterende deel van deze groep gevaccineerd met het AstraZeneca vaccin. Hier kunnen ook pgb-zorgverleners onder vallen die Wlz of Wmo werken.
De pgb-zorgverleners die direct voor een budgethouder werken en dus niet via een instelling of kleinschalige woonvorm, worden samen met de groepen «medewerkers gehandicaptenzorg» en «medewerkers wijkverpleging en Wmo» gevaccineerd. De groep «medewerkers gehandicaptenzorg» wordt ondertussen al gevaccineerd met AstraZeneca. Binnenkort zal gestart worden met de vaccinaties van de groep «medewerkers wijkverpleging en Wmo». Een pgb-zorgverlener die Wmo zorg verleent via intramurale GGZ, wordt met de groep «medewerkers intramurale GGZ en GGZ-crisisdiensten» gevaccineerd. Deze groep wordt ondertussen al gevaccineerd.
Kunt u expliciteren wanneer zorgverleners worden gevaccineerd die op basis van de Wet maatschappelijk ondersteuning (Wmo) via een pgb zorg leveren in de intramurale geestelijke gezondheidszorg (ggz)?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid deze vragen voor het eerstvolgende debat rondom het coronavirus te beantwoorden?
Ja.
De brief van werkgroep kind in AZC ‘Impact corona op kinderen in AZC’s’ |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de brief «Impact corona op kinderen in AZC’s»?1
Ja.
Is het u bekend dat honderden jongeren in asielzoekerscentra (AZC's) bij het volgen van online onderwijs nog steeds last hebben van slechtwerkend internet?
Zoals ik in mijn brief van juni 2020 met uw Kamer heb gedeeld heeft het COA, ondanks dat het aanbieden van goede wifi voor bewoners geen standaarddienst is, tijdens de eerste lockdown besloten om, met name ten behoeve van het thuisonderwijs, te investeren in uitbreiding van de bandbreedte en de wifi-capaciteit. Daarnaast is er een apart wifi-netwerk ingericht op alle locaties voor scholieren zodat het volgen van thuisonderwijs beter geborgd kan worden. Dit wifi-netwerk «Student» biedt op schooldagen tussen 08.00 en 18.00 uur een hogere prioriteit dan het wifi-netwerk «bewoners», waardoor voor scholieren beter (video)contact met school mogelijk is. Deze uitbreiding is op alle locaties gerealiseerd en heeft geleid tot een aanzienlijke verbetering.
De mate van dekking van wifi is afhankelijk van meerdere factoren, zoals de gebruikte verbinding, lokaal beschikbare bandbreedte, gebouwtype etc. De afgelopen periode is gebleken dat verdere verbetering, met name voor scholieren, nog steeds wenselijk is. In het najaar van 2020 is het COA daarom begonnen om locatie-breed in kaart te brengen welke verdere verbeteringen nodig en mogelijk zijn, zowel voor de korte als de lange termijn. Bepalende factor daarbij is dat het COA op ruim dertig locaties nog gebruik maakt van een netwerk dat is gebaseerd op een verouderde, analoge verbinding. De enorme toename van het dataverbruik heeft de beperkingen van dit netwerk blootgelegd. Sinds januari is het COA daarom aan de slag om, waar mogelijk, op korte termijn verbeteringen aan dit netwerk aan te brengen. De verwachting is dat deze werkzaamheden eind maart worden afgerond. Daarbij moet wel aangetekend worden dat bij investeringen in de wifi ook altijd de afweging gemaakt moet worden of de kosten opwegen tegen de baten, gezien ook de beperkte financiële middelen die hiervoor beschikbaar zijn. Er is dus sprake van maatwerk en gezien eerder genoemde factoren kunnen verschillen in wifi-dekking en kwaliteit blijven bestaan. Scholieren kunnen, wanneer zij onverhoopt slechtwerkend internet ervaren, terecht in de centrale ruimtes en de computerruimtes waar gewerkt kan worden aan schoolopdrachten.
Sinds 8 februari zijn de basisscholen weer volledig open. Middelbare scholen zijn vanaf 1 maart met extra maatregelen weer open. Alle leerlingen gaan minimaal 1 dag per week naar school. Gedurende de scholensluiting waren scholen in staat gesteld om leerlingen in een kwetsbare positie naar school te laten komen. Middelbare scholen zijn gevraagd daarbij bijzondere aandacht te hebben voor nieuwkomers, waaronder leerlingen uit AZC’s. Scholen hebben tevens gebruik kunnen maken van een tijdelijke regeling voor internetconnectiviteit van coöperatie SIVON. SIVON biedt met subsidie van OCW samen met verschillende telecomproviders tijdelijke internetoplossingen aan, zodat leerlingen in staat worden gesteld onderwijs op afstand te kunnen volgen.
Wat gaat u op korte termijn doen om te zorgen dat er wel goede internetverbindingen komen?
Zie antwoord vraag 2.
Is het u bekend dat er nog steeds onvoldoende laptops en tablets aanwezig zijn om schoolgaande AZC-kinderen online onderwijs te laten krijgen? Zo ja, hoe komt dit?
In de brief van de werkgroep Kind in azc heb ik gelezen, dat er niet overal voldoende laptops of tablets aanwezig zijn. Schoolbesturen hebben het beste inzicht in de behoeften van hun leerlingen en kunnen kiezen welke leermiddelen, papier of digitaal, zij voor het afstandsonderwijs inzetten. Zij zijn verantwoordelijk voor het inrichten van onderwijs op afstand. Scholen is gevraagd om hierbij bijzondere aandacht te hebben voor leerlingen in een kwetsbare positie. Leerlingen in een kwetsbare positie kunnen wel naar school komen.
De Minister voor Basis-, Voortgezet Onderwijs en Media acht het van groot belang dat alle leerlingen in deze bijzondere tijd onderwijs op afstand kunnen volgen. Daarom heeft het kabinet in totaal EUR 24 mln. vrijgemaakt voor laptops en tablets om schoolbesturen te ondersteunen bij het organiseren van afstandsonderwijs aan leerlingen die thuis niet over deze devices beschikken. Schoolbesturen hebben via coöperatie SIVON een aanvraag kunnen indienen voor devices. Scholen met leerlingen uit AZC’s hebben ook van deze regeling gebruik gemaakt. Alle aanvragen voor devices zijn gehonoreerd. De laatste tranches hiervan worden in de komende weken zo snel als mogelijk geleverd aan de aanvragende scholen. Daarbij komen de scholen die achterstandsmiddelen ontvangen als eerste aan de beurt.
Wat gaat u op korte termijn doen om te zorgen dat de kinderen in AZC’s wel van voldoende laptops en tablets voorzien worden?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het ermee eens dat het volgen van online onderwijs gevolgen heeft voor de mentale gezondheid van kinderen in AZC’s en hulpverlening en zorgtrajecten van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA), Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) en GezondheidsZorg Asielzoekers (GZA) dus noodzakelijk zijn? Zo ja, kunt u erop toezien dat hulpverlening en zorgtrajecten van COA, GGD en GZA door kunnen blijven gaan ondanks de minimale bezetting op AZC’s als gevolg van corona?
Dat covid-19 en alle beperkingen die daarbij komen kijken invloed hebben op de mentale gezondheid van mensen, dus ook van asielzoekerskinderen is duidelijk. Ik deel dan ook uw zorg dat hier aandacht voor moet zijn.
Daarom gaan, ondanks de geldende beperkingen, de multidisciplinaire overleggen (het overleg tussen COA en (zorg)ketenpartners op AZC’s) in aangepaste vorm onverminderd door. Ook de JeugdGezondheidsZorg (JGZ) vindt doorgang met aangepaste consulten. Kinderen waar zorgen over zijn, krijgen vaker een uitnodiging om langs de jeugdverpleegkundige te komen, en ook COA medewerkers hebben extra aandacht voor deze kinderen. De Praktijkondersteuners GGZ (POH-GGZ) zijn grotendeels fysiek aanwezig geweest in 2020. Alle spreek- en behandelruimtes zijn coronaproof gemaakt, waardoor fysieke consulten aangeboden konden blijven worden. Indien nodig of wenselijk worden consulten ook telefonisch of digitaal aangeboden.
Daarnaast is het gelukt om door de flexibiliteit en inventiviteit van organisaties zoals KunstLab van stichting de Vrolijkheid, TeamUp van Save the Children, Unicef, Warchild en Time4U van Vluchtelingenwerk Nederland, de door hen georganiseerde activiteiten digitaal te laten plaatsvinden. Deze, met Europese en nationale middelen gefinancierde projecten, zijn juist gericht op het psychosociale welzijn van kinderen en jongeren.
Bent u het ermee eens dat kinderen uit AZC’s de mogelijkheid moeten krijgen naar school te komen om daar les te volgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat dit mogelijk wordt?
Voor kinderen uit AZC’s geldt, net als voor andere kinderen, dat sinds 8 februari 2021 sprake is van een openstelling van de scholen voor basisonderwijs. Middelbare scholen zijn vanaf 1 maart met extra maatregelen weer open. Alle leerlingen gaan minimaal 1 dag per week naar school. Scholen wordt gevraagd hierbij prioriteit te geven aan nieuwkomersleerlingen. Gedurende de scholensluiting waren scholen in staat gesteld om leerlingen in een kwetsbare positie naar school te laten komen.
Het Westnijlvirus en de tijgermug. |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Openheid over tijgermug is dringend geboden»?1
Ja.
Waarom vermeldt de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op de webpagina met vangstgegevens van exotische muggen niet de namen van de bedrijven waar ze zijn gevonden, hoewel de Raad van State al in augustus 2019 heeft vastgesteld dat er op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) geen enkele reden is om die namen geheim te houden?2 3
Op 7 augustus 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) geoordeeld dat als een Wob-verzoek wordt ingediend over de vondstlocaties van exotische muggen de bedrijfsnaam dan wel de locatie in een woonwijk door middel van X en Y-coördinaten kenbaar dienen te worden gemaakt (passieve openbaarmaking). Ten aanzien van X- en Y-coördinaten heeft de Afdeling geoordeeld dat de locatie in een woonwijk door middel van gedeeltelijke X- en Y-coördinaten kenbaar mag worden gemaakt, maar dat dit geenszins mag betekenen dat deze coördinaten herleidbaar zijn naar een specifiek huis of een specifiek persoon. De NVWA handelt conform deze uitspraak. De NVWA maakt actief informatie openbaar van de muggenvondsten op wijkniveau. Dit moet niet worden verward met de openbaarmaking op basis van Wob-verzoeken. De bedrijven worden op de hoogte gebracht over de vondsten en gewezen op de uit te voeren maatregelen. Naar aanleiding van vondsten in woonwijken en/of op bandenbedrijven worden omwonenden eveneens op de hoogte gebracht en vooraf geïnformeerd over de uit te voeren maatregelen. Deze informatie kan zo op de specifieke situatie worden afgestemd. Betrokken burgers en bedrijven geven aan voldoende geïnformeerd te worden door de NVWA.
Deelt u de mening dat het immers gaat om milieu-informatie, waarvoor zelfs een verregaande plicht tot openbaarmaking geldt?
De afdeling heeft op 7 augustus 2019 eveneens geoordeeld dat informatie over vondsten, bestrijding etc. van tijgermuggen onder milieu-informatie vallen, zoals bedoeld in artikel 19.1a van de Wet Milieubeheer. De redenering hierachter is dat muggen dieren zijn en daarom onderdeel vormen van de biologische diversiteit. Informatie over de aanwezigheid van tijgermuggen ziet derhalve op de toestand van de biologische diversiteit.
Aangezien de naam van het bedrijf waar de muggen zijn aangetroffen onlosmakelijk is verbonden met de informatie over de aanwezigheid van tijgermuggen, is ook dit, naar mening van de Afdeling, milieu-informatie. Hierdoor is een deel van de weigeringsgronden van de Wob niet van toepassing. Dit houdt echter niet in dat milieu-informatie openbaar gemaakt moet worden, zelfs als daar om wordt verzocht. Er zijn ook weigeringsgronden die van toepassing zijn op milieu-informatie.
Waarom vermeldt de NVWA op de webpagina met vangstgegevens niet de X- en Y-coördinaten (minus de laatste twee cijfers), terwijl de Raad van State in dezelfde uitspraak heeft bepaald dat er op grond van de Wob en ook vanuit privacy-oogpunt geen enkele reden is om die gegevens geheim te houden?
Om de informatie bij openbaarmaking toegankelijk te maken is er door de NVWA voor gekozen om op wijkniveau aan te geven waar exotische muggen zijn gevonden. Mensen weten meestal wel in welke wijk ze wonen, maar niet op welke X- en Y-coördinaten. Dat heeft als bijkomend voordeel dat niet bij iedere vondst hoeft te worden nagegaan of de X- en Y-coördinaten niet alsnog tot slechts één huishouden herleidbaar zijn. Op dit punt verwijs ik ook naar mijn antwoord op vraag 2 over de uitspraak van de Raad van State.
Waarom wordt bij de eerste bekendmaking van de vangstgegevens op de webpagina van de NVWA niet direct vermeld hoeveel exotische muggen er elke keer zijn gevangen, en gebeurt dat pas een jaar later (en dan nog slechts als totaal)?
De aangetroffen exotische muggen worden gedurende het jaar per soort, per datum en per locatie op de webpagina van de NVWA geplaatst. De aantallen worden niet per vinddatum opgenomen, de totale aantallen per locatie worden aan het einde van het jaar in een overzicht weergegeven. De NVWA kiest voor deze werkwijze omdat het sec vermelden van aantallen per locatie per vinddatum niets zegt over de aard en omvang van de populatie. Burgers kunnen zich misschien zorgen maken als er bijvoorbeeld grote hoeveelheden dieren worden gevonden, terwijl de omvang van de uitbraak in werkelijkheid zeer beperkt kan zijn. Met het jaaroverzicht kan een vergelijking gemaakt worden tussen de jaren. Belangrijk is dát er een vondst is en de medewerking van de burger wordt gevraagd bij de bestrijding.
Vindt u het terecht dat een handhavingsverzoek wordt afgewezen op grond van het feit dat daarin de namen van de betreffende bedrijven ontbreken, terwijl die bedrijfsnamen in strijd met genoemde uitspraak van de Raad van State geheim worden gehouden?
Het gaat hier om twee verschillende zaken, namelijk gegevens die benodigd zijn voor de handhaving en om gegevens die openbaar worden gemaakt voor eenieder.
Een handhavingsverzoek, een aanvraag zoals bedoeld in artikel 1:3 Awb, dient zo concreet mogelijk te zijn voor het bestuursorgaan om hierop beslissen. De naam van het bedrijf waar de vermeende overtreding zou plaatsvinden is een gegeven dat nodig is om feitelijk te kunnen handhaven.
De uitspraak van de Afdeling ziet op het passief openbaar maken van bedrijfsnamen door de NVWA in het kader van een Wob-verzoek. In het kader van een WOB-verzoek worden de namen van de bedrijven wel openbaar gemaakt. WOB-besluiten zijn voor iedereen in te zien via rijksoverheid.nl
Wordt er handhavend opgetreden tegen bedrijven waar exotische muggen worden gevonden, en waarvan aannemelijk is dat ze de voorschriften overtreden? Zo ja, hoe vaak is dat sinds 2005 gebeurd, welke bedrijven betrof het (naam en adres) en wat hield die handhaving in?
Ja, op grond van het Warenwetbesluit Lucky Bamboo heeft de NVWA in februari 2016 en nogmaals in augustus 2016 een last onder bestuursdwang (LOB) opgelegd aan een importeur van Lucky Bamboo naar aanleiding van het niet naleven van artikel 3 en 4 van het Warenwetbesluit Lucky Bamboo. De partij waarvoor in februari 2016 een LOB is opgelegd, is vernietigd. De andere partij is in quarantaine gehouden, waarbij gemonitord is op de aanwezigheid van muggen. Na een mugvriie periode van 4 weken is de partij verkocht. Het betreffende bedrijf is overigens kort hierna gestopt met het importeren van Lucky Bamboo.
In 2018 is een bedrijf dat handelt in tweedehands banden een last onder dwangsom (LOD) opgelegd omdat op basis van artikel 47a, eerste lid, onder b, van de Wet publieke gezondheid opgelegde voorschriften van technisch-hygiënische aard niet werden nageleefd. Het bedrijf heeft naar aanleiding van deze LOD-herstelmaatregelen uitgevoerd waarmee de overtreding is beëindigd. De namen van de bedrijven worden via een WOB-verzoek openbaar gemaakt.
Waarom vermeldt de NVWA op haar webpagina niet alle vondsten van alle soorten invasieve exotische muggen, terwijl de titel van de pagina dat wel suggereert?
De NVWA vermeldt sinds 2017 op haar webpagina vondsten van alle zes exotische muggen die in artikel 12a van het Besluit publieke gezondheid zijn aangewezen als vector (insect of ander dier dat een ziekteverwekker bij zich draagt). In geval een soort niet in het betreffende jaar is aangetroffen, is deze soort in de tabel weggelaten.
De Aziatische bosmug is gevestigd in de provincie Flevoland en wordt in dit gebied niet meer geregistreerd. De NVWA houdt een vinger aan de pols door aan de randen van het bekende areaal steekproefsgewijs te bemonsteren om te bezien of het gebied groeit tot buiten die provincie, dit om nog wel een correct beeld van de situatie te kunnen schetsen. Omdat bestrijding in Flevoland niet meer plaatsvindt, is een grotere meetinspanning niet opportuun.
Ook de vondst van Aedes flavopictus (een mug zonder Nederlandse naam) in 2019 die niet als vector is aangewezen is ook op de webpagina van de NVWA te vinden.
Welke soorten invasieve exotische muggen die niet op de webpagina van de NVWA worden genoemd, zijn sinds 2005 op welke data op welke locaties gevonden, en in welke aantallen?
Een overzicht van de vondsten van alle in de Wet publieke gezondheid genoemde exotische muggen in de periode 2009–2016 is opgenomen in de bijlage4. Sinds 2017 vermeldt de NVWA de vondsten op haar webpagina. Centrum Monitoring Vectoren, onderdeel van de NVWA bestaat sinds 2009 en sindsdien zijn de gegevens over exotische muggen in Nederland geregistreerd. Voor de periode vóór 2009 zijn geen betrouwbare data beschikbaar.
Hoe staat het momenteel met de verspreiding van de Aziatische bosmug in Flevoland?
De verspreiding binnen Flevoland wordt niet langer nauwgezet in beeld gebracht. Wel worden aan de rand van de provincie monsters genomen om te zien of het gebied dat de Aziatische bosmug bewoont is toegenomen. De buitengrens van waar de bosmug (incidenteel) is gevestigd, bevindt zich binnen de provinciegrens en loopt door de plaatsen Almere, Zeewolde en Dronten. Uit de Noordoostpolder zijn (nog) geen vondsten bekend.
Klopt het dat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) begin 2021 een rapport heeft uitgebracht over het Westnijlvirus, welke met u is gedeeld? Zo ja, kunt u deze ook delen met de Kamer?
Ik verwacht geen rapport van het RIVM over westnijlvirus. Zoals in recente antwoorden van de Minister van Medische Zorg op Kamervragen aangaande het westnijlvirus aangegeven (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 1176), wordt er een eerste advies vanuit het Responsteam zoönosen (RT-Z) verwacht. Het RT-Z beoordeelt signalen die nadere analyse van gegevens of uitgebreidere discussie vereisen of acties behoeven op het gebied van onder meer het indammen van verspreiding, mogelijke interventies, diagnostiek en behandeling en communicatie. In verreweg de meeste gevallen behandelt het RT-Z zoönotische signalen die door de GGD en/of de NVWA kunnen worden afgehandeld. Als dit aanleiding geeft tot (aanvullende) actie en/of noodzaakt tot het beschikbaar stellen van extra middelen vanuit het Rijk zal de directeur van het Centrum Infectieziektebestrijding van het RIVM hierover contact leggen met het Ministerie van VWS. Tot op heden is dat niet gebeurd.
De gang van zaken rond het naar buiten brengen van het besluit over de opening van kinderopvang en basisscholen |
|
Attje Kuiken (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Waarom heeft het kabinet bij monde van de Minister van Financiën al naar buiten gebracht dat de basisscholen zo goed als zeker worden heropend, voordat het Outbreak Management Team (OMT)-advies er lag?
In afwachting van het OMT-advies was er binnen het kabinet, net als bij veel mensen in het land, de hoop dat het primair onderwijs zo snel mogelijk weer op een verantwoorde manier open zou kunnen. Fysiek onderwijs is sociaal-maatschappelijk en voor het welzijn van kinderen enorm belangrijk.
Waarom adviseert het OMT, dat bestaat uit leden met een medische achtergrond, ook op grond van maatschappelijke redenen in plaats van puur op basis van medisch wetenschappelijk onderzoek?
Het RIVM roept het OMT bij elkaar bij een uitbraak van een infectieziekte. Specialisten en experts met verschillende achtergronden en kennis over de desbetreffende ziekte, worden daarvoor uitgenodigd. Zij bespreken op basis van actuele informatie, hun vakkennis en beschikbare wetenschappelijke literatuur hoe de uitbraak bestreden kan worden. Ook gaan ze in op de risico’s en onzekerheden van maatregelen. Het OMT levert een advies op aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Het BAO toetst het inhoudelijke advies op bestuurlijke haalbaarheid en uitvoerbaarheid.
In meerderheid erkent het OMT dat er op grond van diverse maatschappelijke afwegingen dringend ruimte gewenst is voor perspectief en enige versoepeling, ondanks de risico’s die dat met zich meebrengt op verspreiding van het virus, mits deze uiteraard niet te groot zijn. Het OMT stemt dan ook in met een advies om nu als eerste het primair onderwijs en de kinderopvang voor kinderen van 0 tot 4 jaar al wel te heropenen.
Ik ben van mening dat het erkennen van de maatschappelijke afwegingen niet hetzelfde is als adviseren op basis van maatschappelijke redenen. In de advisering van het OMT spelen vanzelfsprekend ook andere aspecten dan strikt epidemiologisch een rol, zoals de te verwachten compliance en de impact van maatregelen op de gezondheid. Strikt epidemiologisch zou het immers het beste zijn als iedereen de hele dag thuis bleef. Een mate van haalbaarheid wordt in de afweging betrokken. Tot slot is het aan het OMT om te bepalen waar zij in hun advisering al dan niet aandacht aan besteden.
Welke wetenschappelijke onderzoeken ten aanzien van de mate van besmettelijkheid en verspreiding onder kinderen van die leeftijd bij de verschillende virusmutaties liggen ten grondslag aan het besluit tot openen van kinderopvang en basisscholen? Welke wetenschappelijke achtergrond heeft het OMT gebruikt bij het tot stand komen van het advies?
De experts van het OMT adviseren op basis van actuele informatie, vakkennis, nationaal en internationaal onderzoek en beschikbare wetenschappelijke literatuur. Bij het advies t.a.v. de scholen is ook gebruik gemaakt van de uitkomsten van het onderzoek in Lansingerland en van informatie over de stand van zaken in het VK en Ierland.
Wat is in de afgelopen twee weken precies veranderd ten aanzien van het aantal besmettingen, aantal ziekenhuis- en IC-opnames en de risicokaart? In hoeverre zijn de grenswaarden voor versoepelingen bereikt? In welke regio’s geldt het niveau «zeer ernstig» niet meer?
Op zowel de website van het RIVM, als op het coronadashboard kunt u zien wat er de afgelopen twee weken precies veranderd is ten aanzien van het aantal besmettingen, aantal ziekenhuis- en IC-opnames. Dit wordt ook meestal nader toegelicht in de technische briefing aan uw Kamer van de heer Van Dissel.
Hoe was de verhouding binnen het OMT voor/tegen het nu al heropenen van de kinderopvang en basisscholen, afgezien van de unanieme wens om tot heropening over te gaan?
Om een open gedachtewisseling in het OMT mogelijk te maken, worden geen uitspraken gedaan over deze gedachtewisseling en blijft de bespreking vertrouwelijk.
Het advies van het OMT wordt wel openbaar gemaakt. Indien het OMT niet unaniem is, wordt uiteengezet hoe de verhouding ligt. In het advies is daarover opgenomen: «Een aantal OMT-leden geeft aan dat zij de risico’s op dit moment te groot achten om überhaupt over een versoepeling, zoals heropenen van de scholen, positief te willen adviseren. Zij zouden de situatie liefst eerst nog een aantal weken willen volgen, onder voortzetting van de huidige maatregelen».
In hoeverre neemt u op basis van het gegeven dat kinderen meestal niet ernstig ziek worden na een coronabesmetting, bewust het risico op een toename van het aantal besmettingen, toenemende druk op de zorg en een kans op het langer moeten laten voortduren van andere coronamaatregelen? Hoe is dit te rijmen met de strategie van maximaal indammen? Wat wordt verstaan onder «geen bijzonder risico» voor kinderen?
Het besluit om het primair onderwijs en de kinderopvang weer te openen, heeft inderdaad twee aspecten in zich. Aan de ene kant lopen de kinderen zelf geen bijzondere risico’s door deze nieuwe variant. Kinderen worden ook van deze variant over het algemeen niet ernstig ziek. Dat kinderen naar school kunnen, dient een groot maatschappelijk belang. Dat belang is afgewogen tegen het risico op toename van het aantal besmettingen. Om het risico daarop te verkleinen, worden er bij het openen van de scholen extra maatregelen genomen.
Welke wetenschappelijke studies zijn er die aantonen dat hybride onderwijs tot schadelijke effecten bij kinderen leidt, anders dan leerachterstanden bij sommige groepen leerlingen, die met extra inspanningen voor deze groep zouden kunnen worden opgevangen?
Zoals de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media in een brief1 in november 2020 aan uw Kamer heeft geschreven, heeft onderzoek van Oxford University2 laten zien dat Nederlandse basisschoolleerlingen in de maanden van de sluiting van de scholen weinig tot geen progressie hebben geboekt. Onderzoek van Cito3 bevestigt dat de leergroei bij leerlingen tijdens het afstandsonderwijs minder was dan andere jaren. Daarnaast hebben meerdere maatschappelijke organisaties recentelijk de noodklok geluid dat de sluiting van de scholen ook grote effecten heeft op het sociaal-emotionele welbevinden van kinderen. Zij wijzen hierbij op onderzoek van het NRC. Onderzoeken bevestigen verder dat jongeren en jongvolwassenen, meer dan andere leeftijdsgroepen, door de coronamaatregelen mentale gezondheidsproblemen ervaren, zoals eenzaamheid, somberheid en angst.4 Tot slot waarschuwt een onderzoek uit 2016 (Haluppa5) voor de negatieve impact van online leren op o.a. de sociaal-emotionele ontwikkeling van leerlingen.
Welke maatregelen moeten deze week nog genomen worden om scholen veilig te kunnen openen? Wat is het draaiboek, op hoeveel scholen moeten welke maatregelen nog worden genomen?
Op basis van het 98e OMT-advies zijn de volgende maatregelen genomen om scholen veilig te kunnen heropenen:
Het bron- en contactonderzoek wordt stevig aangescherpt. Als een kind positief wordt getest, gaat in principe de hele klas in thuisquarantaine.
We zetten in op sneller en vaker testen. Op dit moment hebben onderwijsmedewerkers al voorrang bij de teststraten. In aanvulling daarop starten we met sneltesten van personeel in het primair onderwijs.
Op basis van het generiek kader van het RIVM worden aanvullende maatregelen genomen om het risico op verspreiding van het virus te beperken. Voorbeelden hiervan zijn gespreide begin- en eindtijden, of gespreide pauzes.
De aanvullende maatregelen zijn in overleg met de vertegenwoordigers in het onderwijsveld verwerkt in een servicedocument om de scholen te ondersteunen in het uitvoeren van de landelijke maatregelen. Tot slot blijven uiteraard de algemene maatregelen van kracht, zoals het wassen van handen en het thuisblijven bij klachten. Zo waarborgen we gezamenlijk de veiligheid van de leerlingen en het personeel in de scholen.
Wordt bij besluit tot heropening van scholen nu wel rekening gehouden met de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)-richtlijn, die zegt dat als anderhalve meter niet kan, de school niet veilig open kan? Is duidelijk welke scholen open kunnen volgens deze richtlijn en welke (nog) niet?
Het OMT geeft op basis van alle beschikbare informatie, waaronder richtlijnen van de WHO, wetenschappelijke kennis, nationale data en de situatie in Nederland, advies. Uit het laatste advies van het OMT blijkt dat het verantwoord is om de basisscholen en de kinderopvang weer volledig te openen, waarbij het volgen van de maatregelen uit het generiek kader van het RIVM als voorwaarde geldt. In dit kader, dat door het OMT is bekrachtigd, is opgenomen dat de anderhalve meter afstand in het primair onderwijs niet geldt voor leerlingen onderling en tussen leerlingen en onderwijspersoneel. Uiteraard houden leerkrachten en andere onderwijsmedewerkers deze veilige afstand onderling wel. Dit advies heeft het kabinet overgenomen. In samenwerking met de vertegenwoordigers van het onderwijsveld worden aanvullende maatregelen op basis van het generiek kader uitgewerkt om gezamenlijk de veiligheid van leerlingen en het personeel in de scholen te waarborgen.
Hoe zeker is het dat aan alle voorwaarden voor het openen van kinderopvang en basisscholen kan worden voldaan?
Zie antwoord op vraag 9.
Hoe wordt zeker gesteld dat de GGD meer testen aankan? Is er voldoende voorraad van alles, is op alle scholen duidelijk wie er wanneer getest wordt en kan dat dan ook meteen geregeld worden?
De GGD’en zijn verantwoordelijk voor het testen in spoor 1 (de basistestinfrastructuur, gericht op de opsporing en bestrijding van het virus). Tot dit spoor behoort ook het testen op onderwijsinstellingen wanneer er sprake is van een uitbraak van het COVID-19-virus. In die situaties kunnen de GGD'en snel testcapaciteit beschikbaar stellen om zo nodig risicogericht grootschalig te testen.
Hoe is het gegeven dat kinderen meestal geen klachten hebben, te rijmen met uw stelling dat «het heel belangrijk is dat kinderen met klachten (conform de recent aangepaste handreikingen voor kinderen tot en met twaalf jaar) niet naar school gaan en zich laten testen»? Hoe kan zo zeker worden gezegd dat zo wordt voorkomen dat de besmettingen worden verspreid en te vaak hele klassen in quarantaine moeten?
Het hebben van klachten die passen bij corona, is een belangrijke voorspeller van besmetting en besmettelijkheid. Het dringende advies is daarom om kinderen met klachten thuis te houden en te laten testen. Zo beperken we introducties door kinderen met klachten op scholen en zo ook dat de klasgenoten van deze kinderen naar huis gestuurd moeten worden. Mocht er toch sprake zijn van een introductie, dan gaat de klas inclusief de leraar in principe in thuisquarantaine om verdere verspreiding – ook door kinderen die (nog) geen klachten hebben – zoveel mogelijk te voorkomen.
Hoe wordt zeker gesteld dat de GGD bron-en contactonderzoek (bco), voorwaarde voor heropening, aankan? Hoe kan het bco plaatsvinden terwijl er nog zulke hoge besmettingscijfers zijn, terwijl de hoge besmettingscijfers nu net de reden waren dat bco werd gestopt?
De GGD’en zijn nooit gestopt met het uitvoeren van bron- en contactonderzoek (BCO). Wanneer de aantallen besmettingen hoog oplopen, gaan de GGD'en over van regulier BCO op risicogestuurd BCO. Risicogestuurd BCO kan worden uitgevoerd in verschillende fasen. In zijn reguliere vorm kunnen dagelijks 4.400 BCO's plaatsvinden; bij risicogestuurd BCO kan dat aantal stijgen tot dagelijks 28.000 BCO’s. Het fasemodel heeft tot doel dat in ieder geval iedere dag álle mensen met een positieve testuitslag worden gebeld en van instructies worden voorzien.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóórafgaand aan het plenaire debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus van 4 februari aanstaande?
Het is niet gelukt deze vragen voor 3 februari 2021 te beantwoorden.
Het artikel 'If poor countries go unvaccinated, a study says, rich ones will pay' |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «If poor countries go unvaccinated, a study says, rich ones will pay»1 en de bijbehorende studie, uitgevoerd in opdracht van de internationale Kamer van Koophandel?
Ja.
Hoe beoordeelt u de daarin genoemde analyse en schatting dat de schade aan de wereldeconomie, mede als gevolg van ongelijke verdeling en distributie van COVID-19-vaccins tussen rijke landen en ontwikkelingslanden, tussen de 1,8 biljoen en 9 biljoen dollar zal bedragen?
Een eerlijke wereldwijde verdeling van vaccins is zowel vanuit gezondheidsperspectief als om economische redenen van groot belang. De WHO roept op om wereldwijd in ieder geval de meest kwetsbare 20% van de bevolking in te enten om de pandemie in te kunnen dammen. De sociaaleconomische kosten van het achterblijven van lage en lage-middeninkomenslanden bij vaccinaties zijn groot. Daarom is het ook voor Nederland belangrijk in te zetten op een eerlijke wereldwijde verdeling van vaccins. Nederland heeft zich daarom, net als de Europese Commissie en andere EU lidstaten, aangesloten bij de COVAX facility en heeft 85 mln EUR bijgedragen aan de Access to Covid Accelarator (ACT-A), het mondiale coördinatiemechanisme om lage en middeninkomenslanden (LMICs) te voorzien van vaccins, beschermende middelen, diagnostische tests en geneesmiddelen.
Deelt u de mening dat het mede mogelijk maken van vaccinatie van mensen in ontwikkelingslanden niet alleen een kwestie is van medemenselijkheid, maar dat een meer evenwichtige verdeling van vaccins ook economisch van groot belang is, bij uitstek voor open handelslanden zoals Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe waardeert u in dat licht het feit dat Europa en de Verenigde Staten voldoende vaccins hebben gekocht om twee tot drie keer hun bevolking te vaccineren, terwijl op basis van het meest optimistische COVAX-scenario maximaal 20% van de mensen in lage inkomenslanden eind 2021 gevaccineerd zullen zijn?
Kritiek op het feit dat de rijkste 15% van landen nu al meer dan 50% van de te verwachten wereldwijde vaccinproductie hebben opgekocht, is begrijpelijk. De gezamenlijke inkoop van vaccins ten behoeve van de EU is echter niet alleen belangrijk voor onze eigen nationale vaccinvoorziening maar geeft ook een belangrijke impuls aan de ontwikkeling van producten en opschaling van productiecapaciteit in Europa. Het kabinet heeft omwille van de snelheid ingezet op gezamenlijke inkoop in Europees verband. Het kabinet is ervan overtuigd dat met de directe bijdrages o.a. aan COVAX, maar ook met de politieke steun aan bijdrages van de EU en de Wereldbank, Nederland een belangrijke bijdrage levert aan het internationale debat over, en de inzet op, internationale solidariteit. Ik verwijs u naar mijn eerdere brief van 18 december 2020 aan uw Kamer over solidaire verdeling van vaccins.
Welke keuzes liggen aan deze ongelijkheid ten grondslag, zowel van westerse overheden als van overheden in ontwikkelingslanden?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn er maatregelen die overheden in Europa en de Verenigde Staten, waaronder Nederland, kunnen nemen, of overwegen te nemen, om niet alleen zorg te dragen voor het vaccineren van de eigen burgerbevolking maar tevens oog te hebben voor de noodzaak van voldoende vaccins in ontwikkelingslanden?
Om zorg te dragen voor eerlijke en wereldwijde toegang tot COVID-vaccins, geneesmiddelen en diagnostica is de Access to COVID Tools-accelerator (ACT-A) opgezet. Dit initiatief wordt gecoördineerd door WHO en uitgevoerd in nauwe samenwerking met vele verschillende organisaties. ACT-A heeft 3 technische pijlers (vaccins, diagnostica en geneesmiddelen) en een 4e pilaar die zich richt op versterken van gezondheidssystemen. De vaccin-pijler van ACT-A, de COVAXis erop gericht landen te voorzien van betaalbare COVID-19 vaccins voor 20% van hun bevolking. 92 lage en lage-middeninkomenslanden kunnen gebruik maken van een speciale voorziening (COVAX AMC). COVAX heeft inmiddels 2 miljard vaccins zeker gesteld, waarvan 1,3 miljard voor 92 lage en lage-middeninkomenslanden en begin deze maand met vaccineren.
Nederland heeft zich net als de Europese Commissie en andere EU lidstaten aangesloten bij de COVAX facility en heeft 85 mln. EUR bijgedragen aan ACT-A.
Hoe beoordeelt u de bewering dat de 27 miljard dollar voor ACT-A, bovenop de reeds toegezegde 11 miljard dollar, een fractie is van de economische schade die het gevolg kan zijn van het voortduren van de COVID-19-crisis in andere delen van de wereld?
In de brandbrief die de WHO samen met andere internationale partners in december 2020 stuurde over het financieringstekort voor ACT-A werd aangegeven dat de totale financieringsbehoefte van ACT-A minder dan 1% is van hetgeen G20 landen reeds gecommitteerd hebben voor economische stimuleringspakketten. Dekking van het financieringstekort van ACT-A vergt een brede aanpak die verder gaat dan financiering uit ODA-middelen.
Welke gevolgen heeft de langdurige verstoring van mondiale handelsketens, als gevolg van het doorwoekeren van COVID-19 bij een gebrekkige mondiale distributie van vaccins, voor de Nederlandse economie?
Exacte gevolgen zijn op dit moment niet te voorspellen. In zijn algemeenheid zijn verstoringen van mondiale waardenketens nadelig voor de Nederlandse economie. Op 28 januari 2021 is de Kamer per brief geïnformeerd over de kwetsbaarheden van het Nederlandse bedrijfsleven voor verstoringen van mondiale waardenketens.
In hoeverre en op welke wijze is het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, ook in het licht van de economische gevolgen van de COVID-19-pandemie, betrokken bij de besluitvorming over de Nederlandse bijdrage aan het wereldwijd beteugelen van COVID-19?
De besluitvorming voor de Nederlandse inbreng in de internationale gremia wordt voorbereid via de reguliere interdepartementale afstemmingskanalen. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat is aangesloten op de voorbereidende standpuntbepaling over COVID-19 gerelateerde onderwerpen die in EU-verband aan de orde komen, zoals reizen, testen en vaccinatie (in de EU en wereldwijd). Het gaat dan bijvoorbeeld om afstemming van kabinetsreacties, instructies en beoordeling van nieuwe Commissievoorstellen (BNC-fiches). Aspecten waar de specifieke aandacht van het Ministerie van EZK naar uitgaat zijn onder meer de sociaaleconomische impact van voorstellen, innovatie- en (farma)industriebeleid en de gevolgen voor de interne markt en het vrije verkeer.
Bent u bereid om de in het artikel aangehaalde scenario’s inzake de schade aan de wereldeconomie op lange termijn te betrekken bij toekomstige besluiten over de Nederlandse inzet tegen COVID-19 wereldwijd en bij de binnenlandse exit-strategie?
Het kabinet betrekt bij toekomstige besluiten met betrekking tot de inzet tegen COVID 19 een veelheid aan informatie en mogelijke scenario’s.
Het rapport ‘The Sobering Truth: Incentivizing Alcohol Death and Disability’ |
|
Mahir Alkaya , Henk van Gerven |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport van Vital Strategies met de titel «The Sobering Truth: Incentivizing Alcohol Death and Disability»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de strekking van dit rapport, namelijk dat onder meer financiële steun aan projecten in ontwikkelingslanden waar alcoholproducenten bij betrokken zijn, bijdraagt aan de toename van de alcoholproblematiek in de betreffende landen en daarmee in strijd is met de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDG's) van de Verenigde Naties, waarin landen zich hebben gecommitteerd aan het versterken van de preventie en de behandeling van schadelijk alcoholgebruik (SDG 3.5), dit zowel op nationaal als internationaal niveau?
Het rapport baseert zich wat Nederland betreft op steun aan NGO’s, gericht op het verbeteren van de voedsel- en inkomenszekerheid van boeren in Afrika. Deze boeren leveren gewassen aan de voedselmarkt, met onder meer bierproducenten als afnemers. Wat bierproducenten voorheen moesten importeren, kunnen ze nu lokaal inkopen; reden voor hun financiële bijdrage aan het project. Hierbij gaat het niet om verhoging van de productie, maar om lokalisering van de inkoop, wat de lokale economie ten goede komt. Deze projecten dragen daarmee bij aan SDG 2 en SDG 8 zonder af te doen aan de inspanningen op SDG 3.5.
Herinnert u zich het antwoord op Kamervragen dat er tussen 2007 en begin 2018 € 6,5 miljoen subsidie in het kader van ontwikkelingssamenwerking is verleend aan projecten in Afrikaanse landen waarbij Heineken betrokken was? Is er sinds begin 2018 door de Nederlandse overheid nog (direct of indirect) subsidie verleend aan ontwikkelingsprojecten, in Afrika en andere ontwikkelingslanden, waarbij Heineken of andere Nederlandse alcoholproducenten betrokken waren? Zo ja, kunt u een overzicht geven van die subsidies?2
In 2018 is EUR 300.000 toegekend aan het CREATE project. Ook Heineken investeert in dit project, dat is uitgevoerd door NGO’s. Het betreft een optopping van de bestaande subsidiebeschikking uit 2013. De lopende projecten zijn inmiddels afgerond en er zijn geen nieuwe subsidies verstrekt.
Zijn de projecten, waarvan u eerder aangaf dat er in 2018 in zes Afrikaanse landen partnerschappen waren waarin Heineken partner of afnemer was, inmiddels tegen het licht gehouden naar aanleiding van de aanpak van seksueel grensoverschrijdend gedrag? Zo ja, wat was de uitkomst?
Er was geen indicatie van seksueel grensoverschrijdend gedrag in de projecten en deze zijn dan ook niet tegen het licht gehouden. Wel zijn de subsidiebepalingen verder aangescherpt. Ik ben tevens in gesprek gegaan met Heineken over al hun activiteiten in relatie tot IMVO, inclusief seksueel grensoverschrijdend gedrag.
De berichtgeving uit 2018 over seksueel grensoverschrijdend gedrag bij brandpromoters heeft bij Heineken een substantiële verandering teweeg gebracht in het creëren van een veilige werkomgeving. In een brief aan de Tweede Kamer van 8 februari 2019 in aanloop naar het AO SEAH heeft Heineken deze aanpak verder toegelicht. Heineken laat daarin weten in samenwerking met de brandpromoters, NGO’s, externe onderzoeksbureaus en andere bedrijven het beleid op het garanderen van een veilige werkomgeving te hebben aangescherpt. Hieronder vallen ook de genoemde projecten. De implementatie van dit beleid is in 2019 extern geëvalueerd en hierover is gerapporteerd op de website van Heineken.
Klopt het het, zoals de auteur van het artikel «Heiniken in Afrika: de hulp blijft achter op de handel» uit maart 2019 beweert, dat Heineken het programma dat ertoe moest leiden dat Afrikaanse brouwerijen meer lokale grondstoffen gebruiken «off track» (buiten werking) is, omdat de doelstelling van 60% lokale productie naar verwachting in 2020 bij lange na niet zou worden gehaald? Hoe beoordeelt u deze situatie?3
Ik ben op de hoogte van de doelstelling om in 2020 60% van de grondstoffen in Afrika lokaal in te kopen en dat Heineken verschillende activiteiten onderneemt om lokale gewassenproductie te verbeteren. Navraag leert dat deze doelstelling in zicht is; knelpunt betreft nog het mouten van gerst.
Voor het kabinet is het belang van lokaal inkopen door Heineken ondergeschikt aan het belang van de lokale boeren om hun inkomens-en voedselzekerheid te verhogen. Deze doelstelling was dan ook geen onderdeel van de gezamenlijke projecten.
Deelt u de mening dat de projecten waarbij Heineken betrokken was geen subsidie hadden mogen ontvangen, omdat de regering alleen subsidie mag verlenen als het een bedrijf betreft dat daartoe zelf de middelen niet heeft? Wat is uw reactie op het feit dat Heineken in het programma Zembla heeft toegegeven dat het bedrijf de ontwikkelingsprojecten waaraan subsidie is verstrekt ook zonder overheidssteun zou hebben uitgevoerd? Deelt u de mening dat de financiële steun aan deze projecten daarmee onterecht is geweest?
Deze mening deel ik niet. Additionaliteit van de overheidsbijdrage is een voorwaarde voor een partnerschap met het bedrijfsleven. Dat is geen mathematische toets, maar afhankelijk van de marktomstandigheden. Het uitgangspunt voor de overheid daarbij is hoe op de meest efficiënte en effectieve manier zoveel mogelijk boeren in staat gesteld kunnen worden hun productie op duurzame wijze te verbeteren.
Er is bekeken of Heineken zonder Nederlandse subsidie op dezelfde schaal en met gelijke snelheid dezelfde kwalitatief hoogwaardige en blijvende ontwikkelingsimpact had kunnen realiseren in de nog onderontwikkelde markten in de betrokken landen. De samenwerking met de Nederlandse overheid en NGO’s stelde Heineken in staat meer boeren te bereiken en de productieketen duurzamer in te richten. Uit de jaarlijkse rapportage blijkt dat de samenwerking het bedrijf toegang heeft gegeven tot een uitgebreid netwerk met relevante expertise en ervaring, waardoor op een grotere schaal betere resultaten ten gunste van de betrokken boeren behaald hebben kunnen worden. De Nederlandse bijdrage heeft geleid tot een structurele verhoging en verbetering van productie door boeren die tot dan toe nauwelijks in hun eigen levensonderhoud konden voorzien. Zo is de inkomenspositie van meer dan 40.000 Ethiopische boeren versterkt en is hun gerstopbrengst meer dan verdubbeld van 2.4 ton/ha naar 5.2 ton/ha. Er is daarmee aan de voorwaarde van additionaliteit voldaan.
Bent u bereid voortaan geen steun meer te verlenen aan projecten in ontwikkelingslanden waar Nederlandse alcoholproducenten bij betrokken zijn, maar te investeren in projecten gericht op het verminderen van de mede door producenten als Heineken veroorzaakte alcoholproblematiek in deze landen, opdat wordt bijgedragen aan het behalen van de Duurzame Ontwikkelingsdoelen?
De private sector vervult een sleutelrol bij het behalen van de Duurzame Ontwikkelingsdoelen, ook in ontwikkelingslanden. De Nederlandse overheid werkt daarom samen met bedrijven aan de prioriteiten van het ontwikkelingsbeleid, binnen de kaders van het IMVO-beleid. Het kabinet sluit geen potentiële partnerschappen uit die hier binnen passen.
Kunt u aangeven hoe u, in het kader van uw handelsbeleid, de wereldwijde bedrijvigheid van Heineken ondersteunt, vooral op groeimarkten op het Afrikaanse continent en in Azië? Deelt u de opvatting dat dergelijke steun, zeker ook in het kader van de Duurzame Ontwikkelingsdoelen, ongepast is vanwege de zeer substantiële sterfte- en ziektelast ten gevolge van alcoholconsumptie?
Ambassades en RVO leveren Heineken het standaardpakket aan ondersteuning voor internationaal ondernemen. Deze dienstverlening bestaat onder andere uit advies over zaken als exportregels, vinden van zakenpartners, ondernemersklimaat, in en uitgaande handelsmissies en subsidies en financieringsregelingen gericht op het verkleinen van risico’s voor ondernemers.
Bij aanvragen voor ondersteuning uit het buitenlandinstrumentarium wordt getoetst in hoeverre bedrijven aan IMVO-richtlijnen, zoals de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen, voldoen. Dit houdt onder meer in dat er geen aanvragen ondersteund worden die verband houden met sterke drank.
Het bericht “Rivierenbuurt kampt met rattenplaag: ‘Sprongen zelfs uit de wc’” in Het Parool. |
|
Maurits von Martels (CDA), Gerard van den Anker (CDA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Rivierenbuurt kampt met rattenplaag: «Sprongen zelfs uit de wc»»?1
Ja.
Wat heeft de rijksoverheid de afgelopen jaren ondernomen om op planmatige wijze en samenhangend plaagdieren te voorkomen of te bestrijden?
Voor inwoners en bedrijven zijn gemeenten het eerste aanspreekpunt wanneer er overlast is van plaagdieren. De rijksoverheid stelt de kaders waarbinnen de bestrijding mag plaatsvinden, bijvoorbeeld voor wat betreft het gebruik van chemische middelen. Hierbij is preventie het uitgangspunt, en dit wordt uitgewerkt in de geïntegreerde knaagdierbeheersing (of: IPM, Integrated Pest Management), waarbij het voorkómen van knaagdieroverlast voorop staat. Als er na toepassing van preventieve maatregelen toch overlast ontstaat, dan is de volgende stap de inzet van niet-chemische bestrijdingsmethoden zoals klapvallen. Pas als deze onvoldoende werken, kan als laatste stap een chemisch bestrijdingsmiddel worden ingezet.
Om IPM knaagdierbeheersing te verbeteren heeft het RIVM in 2018 en 2019 onderzoek gedaan naar de ervaren knelpunten en mogelijke oplossingsrichtingen van deze aanpak2. Zoals ik, samen met mijn collega’s van Landbouw, Natuur en Voedselveiligheid (LNV); Medische Zorg en Sport (MZS) en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), in de beleidsreactie op het rapport van dit verkennend onderzoek3 heb aangegeven wordt nu samen met betrokken partijen, in de in het voorjaar van 2020 ingestelde werkgroep IPM knaagdierbeheersing, verder gewerkt aan deze knelpunten en oplossingsrichtingen. Hierbij wordt ook gekeken hoe nadere invulling kan worden gegeven aan ondersteuning van gemeenten bij kennisuitwisseling en voorlichting over de IPM-aanpak bij knaagdierbeheersing. Onlangs is daartoe een verkenningsstudie onder gemeenten, waaronder Amsterdam, uitgevoerd4. Het vervolg hierop zal worden besproken in de genoemde werkgroep IPM-knaagdierbeheersing.
Wat vindt u van de uitspraak van de heer Schmit in dit artikel over dat er te vaak gebruik gemaakt wordt van «ad-hoc oplossingen» en dat het tijd is voor een structurele aanpak?
Ik herken het beeld en ben het eens met het belang van meer structurele oplossingen zoals ook in het artikel geschetst. Voorlichting door en kennisuitwisseling tussen gemeenten kan hierbij een goede rol spelen. Zie voor de structurele aanpak het antwoord op vraag 2.
Bent u ermee bekend dat in een artikel uit 2019 van RTL Nieuws te lezen is dat de overheid erg actief bezig was om het aantal stalbranden als gevolg van knaagdieren omlaag te krijgen? Kunt u aangeven welke activiteiten de rijksoverheid ondernomen heeft om stalbranden als gevolg van knaagdieren terug te dringen en of die effect hebben gehad op de wijze van bestrijden van knaagdieren?2
Voor de aanpak van stalbranden door het Ministerie van LNV verwijs ik naar de Kamerbrief van 24 maart6. Het klopt dat de aanwezigheid van knaagdieren bij veestallen kan leiden tot knaagschade aan bijvoorbeeld elektriciteitskabels en infectieziektes kan overbrengen. De Onderzoeksraad voor Veiligheid geeft overigens aan dat het aan concrete bewijzen ontbreekt dat knaagschade aan electriciteitskabels daadwerkelijk tot stalbranden heeft geleid7.
Het is voor veehouders, mede ter voorkoming van genoemde effecten, van belang in te zetten op de preventie van knaagdieren in stallen. Preventie is een centraal onderwerp in de eerder genoemde werkgroep IPM-knaagdierbeheersing.
De ministeries van VWS, LNV, I&W en BZK werken samen, ieder vanuit eigen verantwoordelijkheid, aan knaagdierbeheersing. Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 20 november 20218 faciliteert de Minister van LNV samen met mij momenteel het proces om tot een meer sectorgerichte, laagdrempelige IPM-cursus te komen, zodat deze toegankelijker wordt voor veehouders.
Daarnaast voert het Kennis- en Adviescentrum Dierplagen (KAD) momenteel op verzoek van de Minister van LNV-plaagdierrisico-inventarisaties uit op veehouderijen om inzicht te krijgen in de aanwezigheid en de risico’s van ratten en muizen op pluimvee-, varkens-, melkvee- en vleesveebedrijven. Het onderzoek biedt inzicht in de meest effectieve maatregelen ter monitoring, preventie en beheersing van knaagdieren. Dit onderzoek zal meer inzicht geven in de mate van knaagschade bij bijvoorbeeld elektriciteitskabels.
Hoe gaat de rijksoverheid beter toezien op de taak die gemeenten hebben volgens de Wet publieke gezondheid (Wpg) om bij dierplagen (in het kader van algemene infectieziektenbestrijding) op te treden als de volksgezondheid in gevaar is en het nemen van algemene preventieve maatregelen op dit gebied?
Gemeenten zijn in principe op grond van artikel 47 van de Wet publieke gezondheid (Wpg) verantwoordelijk voor infectieziektebestrijding. Als er een uitbraak van een infectieziekte dreigt, ook infectieziektes die via plaagdieren zoals ratten worden verspreid, moet de gemeente maatregelen nemen. Het Rijk faciliteert de gemeenten om deze taak zo goed als mogelijk uit te voeren. Indien de gemeente haar taak niet naar behoren uitvoert, is het in de eerste plaats aan de gemeenteraad om te controleren op de uitvoering van gemeentelijke taken, waaronder die van plaagdierbestrijding. Vanuit het Rijk wordt er echter terughoudend omgegaan met interbestuurlijk toezicht, maar er is interbestuurlijk toezicht (volgens de interventieladder) mogelijk indien de taken nauw omschreven zijn en het bij taakverwaarlozing redelijk onmiskenbaar is dat de decentrale overheid in gebreke blijft. Dat geldt ook voor de Wet publieke gezondheid als het gaat om de toepassing van het interbestuurlijk toezicht op grond van de Gemeentewet (bijlage ex 124b, eerste lid). Het ministerie neemt dus niet de gemeentelijke taken over, maar stimuleert vooral om de taakuitoefening naar behoren uit te voeren. Er zijn geen signalen, zoals een toename van het aantal gevallen van ratten overdraagbare ziektes, dat er sprake is van een gevaar voor de volksgezondheid.
Voor de preventieve aanpak vanuit het Rijk verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2.
Welke risico’s ziet u op het gebied van voedselveiligheid en volksgezondheid? Welke extra maatregelen en instrumenten kunnen worden genomen of ingezet om deze risico’s in te dammen? Wat kan de gemeente Amsterdam op dit vlak verwachten van de rijksoverheid?
Ongedierte in de keuken tast de hygiëne van levensmiddelen direct aan. Ratten en/of hun uitwerpsels of urine kunnen zowel direct als via gereedschap of oppervlakten waar levensmiddelen worden bereid (kruiscontaminatie) levensmiddelen verontreinigen. Dit kan leiden tot de aanwezigheid van diverse ziekteverwekkers die voedselinfecties kunnen veroorzaken, denk bijvoorbeeld aan Salmonella of Campylobacter, met mogelijke symptomen zoals buikpijn, misselijkheid, braken, diarree en koorts. Daarnaast kan in de keuken en ergens anders in de woning, depositie plaatsvinden van andere ziekteverwekkers die door direct contact met de mens bepaalde ziektes kunnen overdragen zoals Hantavirus en Leptospirose (Ziekte van Weil).
Ten aanzien van de maatregelen om de risico’s van voedsel te beheersen wordt het nemen van specifieke antiplaagmaatregelen in de keuken aangeraden. Ook is het aan te bevelen om extra aandacht te hebben voor het hygiënisch omgaan met (de bereiding van) levensmiddelen. Het Voedingscentrum geeft voorlichting aan de consument voor het voorkomen van voedselinfecties en ook ongediertebestrijding in de thuissituatie (https://www.voedingscentrum.nl/nl/veilig-eten-voedselinfectie-voorkomen.aspx).
Daarnaast omvat de Warenwet onder andere de hygiëne-eisen voor de voedselverwerkende industrie, handelaren en horeca. De NVWA houdt namens de overheid toezicht op de veilige voedselproductie en -verkoop. Indien bron van de ongedierte-overlast echter in de openbare ruimte is gelegen dan kan er een verantwoordelijkheid bij de gemeente liggen. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven zal in de genoemde werkgroep IPM knaagdierbeheersing het vervolg op de verkenningsstudie onder gemeenten, waaronder ook Amsterdam, worden besproken. Mogelijk komen daar extra activiteiten uit voort.
Vindt u het niet vreemd dat de gemaakte afspraak uit 1998 ineens wordt doorkruist door de beslissing om de voorlichtingstaak nu onder te brengen bij Milieu Centraal, terwijl het Kennis- en Adviescentrum Dierplagen (KAD) juist geprivatiseerd is met dit specifieke doel en daar ook de kennis en expertise over plaagdieren ligt? Wat gaat u doen om deze situatie te herstellen?
De voorlichtingsorganisatie Milieu Centraal is in 1998 op initiatief van het toenmalige Ministerie van VROM van start gegaan, met als doel een onafhankelijke, betrouwbare en praktische voorlichting op het terrein van duurzaamheid.
Het KAD is in 1998 voortgekomen uit de (private) Stichting Vakopleiding Ongediertebestrijding en is één van de organisaties met veel kennis en expertise over plaagdieren. Voor zover mij bekend heeft het ministerie in 1998 geen afspraak gemaakt dat de voorlichtingstaak bij het KAD zou worden ondergebracht.
Inmiddels is op 25 mei een motie aangenomen9. Daarin wordt de regering verzocht, de informatie- en voorlichtingspositie van de aanpak van knaagdierbeheersing onder te brengen bij het KAD. In een aparte brief zal ik aangeven hoe ik gevolg zal geven aan deze motie.
Op welke wijze gaat u er alsnog voor zorgen dat er een efficiënt meldpunt voor overlast en advies bij gemeenten wordt ingesteld?
Bij een deel van de gemeenten is een meldpunt ingericht. Het is aan de gemeenten zelf om hier keuzes in te maken. Vanuit de rijksoverheid kan desgewenst gekeken worden naar ondersteuning. Hiervoor verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2.
Op welke wijze gaat u of de rijksoverheid ervoor zorgen dat de landelijke monitoring van rattenpopulaties verder wordt verbeterd?
Eind 2019 is de Rattenmonitor opgeleverd, een interactieve website waarop plaagdierbeheersers de locaties van rattenoverlast kunnen melden. In 2020 is de Rattenmonitor gepromoot onder plaagdierbeheersers. Echter, met de huidige aantallen deelnemers en hoeveelheid meldingen kunnen er nog geen trends worden gedetecteerd. Als onderdeel van de uitwerking van het plan zoals beschreven bij het antwoord op vraag 2 is het de bedoeling dat in 2021 brancheverenigingen de Rattenmonitor daarom nog actiever onder de aandacht zullen brengen bij hun leden. Eind 2021 wordt de deelname geëvalueerd.
Bent u of de rijksoverheid bereid om voor een noodsituatie samen met het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) en andere betrokken partijen een verdergaand protocol te maken in aanvulling op het Integrated Pest Management (IPM) dat op dit moment de gouden standaard is bij het tegengaan van rattenoverlast?
Hierover vindt reeds afstemming plaats. Er is een Handboek10 waarin is vastgelegd hoe de bestrijding van ratten volgens IPM plaatsvindt. In dit Handboek is ook een clausule over het gebruik van chemische middelen bij een noodsituatie opgenomen. Het Handboek is, met subsidie van mij, herzien om aan de situatie in 2023 te gaan voldoen. Die nieuwe situatie houdt in dat een bedrijf voor knaagdierbeheersing op grond van de voorschriften van het Ctgb voor het gebruik van rodenticiden zowel buiten als binnen en voor zowel ratten als muizen IPM gecertificeerd moet zijn. Hierbij geldt dat bestrijding maatwerk is. Een professionele plaagdierbeheerser maakt een plan van aanpak om de overlast te beheersen.
Bij deze herziening is ook beschreven wanneer sprake is van een noodsituatie en hoe dan te handelen. Deze afstemming vindt plaats in het Centraal College van Deskundigen knaagdierbeheersing, waarin onder andere plaagdierbeheersers, overheden, handhaving, dierenbescherming en de agrarische belangenorganisatie LTO zijn vertegenwoordigd.
Het bericht ‘Commissie neemt belangrijke maatregelen voor een verenigd front tegen COVID-19’ |
|
Hayke Veldman (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Commissie neemt belangrijke maatregelen voor een verenigd front tegen COVID-19»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de aanbeveling dat lidstaten dringend meer genoomsequentieanalysen moeten uitvoeren, voor minstens 5% en bij voorkeur 10% van de positieve testresultaten? Waarom wordt dit percentage in Nederland niet gehaald?
Ik begrijp de aanbeveling van de EC. Het RIVM volgt de ECDC-norm voor kiemsurveillance en haalt deze op dit moment ruimschoots. Het ECDC adviseert om minimaal een aselecte steekproef van 500 monsters per week te sequencen om inzicht te krijgen in circulerende varianten (kiemsurveillance). De afgelopen weken voerde het RIVM een oplopend aantal van in het totaal 600–900 sequenties per week uit. ErasmusMC voert 300–400 sequenties per week uit. Bij een COVID-19 incidentie van 25.000–30.000 positieven per week is dat ongeveer 3–5% van het totaal aan positieve monsters (zie voor de meest recente COVID-19 incidentie: https://www.rivm.nl/coronavirus-covid-19/actueel). Bij een stijgende COVID-19 incidentie wordt dit percentage lager en bij een dalende COVID-19 incidentie wordt het hoger.
Het behalen van de door de Europese Commissie gestelde doelstelling van een sequentie-analysecapaciteit van ten minste 5% van de positieve testresultaten is geen doel op zich binnen het Nederlands beleid. Het RIVM vaart op wetenschappelijke adviezen van het ECDC en op eigen inhoudelijke kennis en inzichten om het minimaal aantal testen te bepalen, waarmee met voldoende zekerheid en voldoende «aanlooptijd» de circulatie van bepaalde varianten van het virus «SARS-CoV-2» kunnen worden gemonitord. Het RIVM is dan ook bezig op te schalen naar een hogere en duurzame capaciteit. Met 1500 monsters per week wordt het mogelijk om een nieuwe variant twee maanden voordat deze variant dominant wordt in Nederland te detecteren.
Sequencing wordt niet alleen gebruikt voor kiemsurveillance maar ook voor andere doeleinden, zoals bij het testen van reizigers uit risicogebieden, bij uitbraakonderzoeken en BCO. Hiervoor is een sequencecapaciteit nodig van naar schatting 750 monsters per week.
Totaal zou er daarmee een capaciteit van ongeveer 2250 monsters per week nodig zijn (eind april 2021 als streefdatum). De bovengenoemde opschaling zal rekening houden met deze behoefte.
Wat is het concrete plan (logistiek, tijdpad, rapportage) van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) om een nationale kiemsurveillance te kunnen waarborgen als ondersteuning van de beleidsbesluitvorming ter bestrijding van de pandemie?
Het RIVM schaalt op dit moment haar sequencecapaciteit verder op. Daarnaast is er in Nederland veel expertise beschikbaar op het gebied van sequencing van SARS-CoV-2. Daarom werkt het RIVM samen met de Dienst Testen, ErasmusMC, AmsterdamUMC en andere laboratoria via de relevante NVMM-werkgroepen (WMDI en NWKV). Om de sturing en regie te borgen wordt hiervoor een netwerk ingericht. Daarmee wordt het plan van het RIVM nader ingevuld. Dit plan is eind Q1 gereed. Er worden al veel gegevens gerapporteerd. (zie: https://www.rivm.nl/coronavirus-covid-19/virus/varianten, https://www.rivm.nl/coronavirus-covid-19/onderzoek/kiemsurveillance en het RIVM-nieuwsbericht, zoals https://www.rivm.nl/nieuws/aantal-meldingen-gelijk-aan-de-week-daarvoor).
Kunt u bevestigen dat er in Nederland tot nu toe slechts 400 sequences per week werden uitgevoerd? Welke plannen liggen klaar om dit aantal substantieel op te schalen?
Nee, zie antwoord 2.
Zie antwoord 3. Het nieuwe netwerk is belangrijk bij de bestrijding van SARS-CoV-2. De regie bij de oprichting van het netwerk wordt gevoerd door een stuurgroep. Hierin zijn het RIVM en Erasmus MC vertegenwoordigd, die beiden WHO- en ECDC-referentielab zijn tijdens de coronacrisis. Ook Amsterdam UMC, Dienst Testen en twee werkgroepen van de Nederlandse Vereniging voor Medische Microbiologie (NVMM) sluiten hierbij aan. Deze werkgroepen zijn de Werkgroep Moleculaire Diagnostiek van Infectieziekten (WDMI) en de Nederlandse Werkgroep Klinische Virologie (NWKV). Het RIVM fungeert tevens als voorzitter van deze stuurgroep.
Hoe komt het RIVM aan het doel van 1.200–1.500 monsters per week? Hoe is dit gerelateerd aan de 5–10% van de op COVID-positief geteste resultaten genoemd door de Europese Commissie?
Zie antwoord 2.
Wanneer zal het door de RIVM geformuleerde doel voor COVID kiemsurveillance van 1.200–1.500 monters per week bereikt worden?
Dit wordt eind april 2021 gerealiseerd. Op dit moment schaalt het RIVM de sequencingcapaciteit verder op om te komen tot een hogere en duurzame capaciteit. Zie ook antwoord 2.
Kunt u aangeven waar en door wie het sequencen tot nu toe wordt gedaan?
Op dit moment worden SARS-CoV-2 sequencingactiviteiten in Nederland primair uitgevoerd door de beide COVID-19 referentielaboratoria bij het RIVM en ErasmusMC. Ook andere (vaak academische) centra sequencen SARS-CoV-2 monsters. Er wordt een uitvraag gedaan bij alle laboratoria die betrokken zijn in SARS-CoV-2 diagnostiek wat hun mogelijkheden zijn voor sequencen.
Is er tot nu toe gebruik gemaakt van andere voorzieningen en laboratoria dan die van het Erasmus MC en het RIVM? Zo ja, in welke mate is dit gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord 3. Doel is om samen voldoende data te genereren en te delen voor de bestrijding van de pandemie.
Het bericht ‘ISKO Vital B.V. ontvangt als eerste het NEN-keurmerk voor mondkapjes voor publiek gebruik’ |
|
Hayke Veldman (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «ISKO Vital B.V. ontvangt als eerste het NEN-keurmerk voor mondkapjes voor publiek gebruik»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Kunt u aangeven hoeveel leveranciers op dit moment de test doorlopen voor het NEN-keurmerk?
Er zijn momenteel twee certificaten uitgegeven en er zijn momenteel drie aanvragen in behandeling. De NEN houdt op haar website bij welke leveranciers het keurmerk hebben verkregen.
Kunt u aangeven of deze test rekening houdt met mutaties van het coronavirus, bijvoorbeeld op het gebied van filtratie-efficiëntie? Is hier overleg over met het NEN?
Voor de testmethoden maakt het niet uit om welke mutatie van het Coronavirus het gaat. Bij de filtratie-efficiëntie test wordt gewerkt met deeltjes die zo veel mogelijk lijken op (vocht)deeltjes uit neus en mond die virussen bevatten.
Wordt het OMT om een aanvullend advies gevraagd over het dragen van mondkapjes met betrekking tot de virusmutaties die in Nederland zijn aangetroffen, of mogelijk nog worden aangetroffen?
In deel 2 van het 97e advies van 25 januari 2020 concludeert het OMT dat er geen reden is voor stringentere maatregelen met betrekking tot het gebruik van mondneusmaskers in de openbare ruimte. Er is nu geen aanleiding voor een aanvullende adviesaanvraag.
Hoe groot is de capaciteit mondkapjes die het NEN-keurmerk hebben?
Uit navraag door de NEN bij de fabrikanten van de gecertificeerde mondkapjes blijkt dat de leveranciers vrij makkelijk kunnen opschalen. De inschatting is dat indien nodig de productiecapaciteit naar 2 miljoen per dag kan worden gebracht.
Kunt u aangeven hoe u aankijkt tegen een keurmerk voor mondkapjes voor publiek gebruik?
Ik hecht er waarde aan dat mensen een goede keuze kunnen maken bij de aanschaf van een mondkapje. Een keurmerk is een nuttig instrument dat hierbij kan helpen. Ik heb de ontwikkeling van het certificatieschema dat aan het keurmerk ten grondslag ligt, daarom ook ondersteund. Daarnaast hecht ik waarde aan veel communicatie over goed gebruik van mondkapjes.
Het bericht ‘Thuis testen of je besmet bent met corona, nu nog als experiment’ |
|
Hayke Veldman (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Thuis testen of je besmet bent met corona, nu nog als experiment»?1
Ja. Het onderzoek wordt in nauwe samenwerking met het Ministerie van VWS uitgevoerd.
Kunt u aangeven wanneer de resultaten van het onderzoek bekend zullen worden? Wat zullen de vervolgstappen zijn indien de resultaten positief zijn?
De preprint met de resultaten is op 23 februari gepubliceerd2.
Op dit moment zijn er geen testen met een CE certificering die gebruik als zelftest toestaan. In reactie op het 99e OMT advies heeft het kabinet aangegeven dat verkend wordt welke mogelijkheden er zijn om op een veilig en verantwoorde manier het (versnelde) gebruik van zelftesten mogelijk te maken.
Ik ben daarom een traject gestart om voor fabrikanten van zelftesten een tijdelijke ontheffing te verlenen. Deze mogelijkheid staat open voor fabrikanten die bezig zijn met het traject van CE certificering voor het gebruik van een antigeentest als zelftest. Vanaf 5 maart jl. kunnen fabrikanten een aanvraag indienen. Mijn departement zal de aanvragen snel beoordelen. Vervolgens kunnen fabrikanten de zelftesten op de markt brengen.
Wordt bij de eventuele inzet van thuistesten onderscheid gemaakt tussen wanneer een thuistest voldoende is of wanneer iemand naar een teststraat moet komen voor een testafname? Welke criteria spelen hier een rol?
De betrouwbaarheid van antigeentesten is voor een belangrijk deel afhankelijk van de monsterafname. De antigeentest is bij de zelfafname iets minder betrouwbaar dan bij de professionele afname en bij een zelftest zonder begeleiding is controle op de juiste uitvoering of controle op het überhaupt afnemen van de test niet mogelijk. De zelftest is dan ook niet bedoeld voor mensen met een verhoogd risico op een besmetting, bijvoorbeeld mensen met klachten, reizigers of mensen die in contact zijn geweest met een besmet persoon. Ook kan de zelftest niet gebruikt worden als basis voor het testbewijs ten behoeve van toegang tot een evenement of activiteit.
Zelftesten, al dan niet begeleid, zijn goed te gebruiken voor risicogericht testen op scholen (spoor 1c) of regelmatig preventief testen voor veiliger werken en studeren (spoor 2b/c). Mogelijk kan zelftesten op termijn ook een rol spelen bij het grootschalig risicogericht gebiedstesten. Dit is echter nog niet onderzocht. Voor risicogericht testen op scholen en bij grootschalig testen is het voordeel dat het minder belastend is en daardoor een grotere testbereidheid kan worden bereikt. Voor veiliger werken en studeren wordt de mindere betrouwbaarheid ondervangen door regelmatig te testen. Voor alle gevallen geldt dat door meer en vaker te testen besmettingen sneller worden geïdentificeerd, waardoor meer mensen weten dat ze positief zijn en daarna in zelfisolatie kunnen gaan en via BCO ook contacten opgespoord kunnen worden om verdere verspreiding van het virus te voorkomen.
Is een toezichthoudende rol bij de inzet van thuistesten noodzakelijk? Past thuis testen niet vooral bij het uitsluiten van besmettingen in plaats van bij het opsporen van besmettingen?
De betrouwbaarheid van antigeentesten is voor een belangrijk deel afhankelijk van de monsterafname. De verwachting is dan ook, dat bij zelftesten, de antigeentesten iets minder betrouwbaar zijn dan bij een professionele afname. Daarom is de test vooral geschikt voor mensen die geen verhoogd risico hebben op een besmetting. Bij mensen met symptomen, contacten uit het BCO of bij reizigers heeft de professionele afname daarom de voorkeur.
Indien thuistesten op de markt komen, kunnen mensen deze zonder begeleiding in de thuissituatie uitvoeren. Bij thuistesten zonder begeleiding is er geen sprake van een zorgaanbieder die bij het proces betrokken en is er geen toezicht op correcte toepassing door de IGJ mogelijk. De IGJ adviseert wel over het verlenen van een ontheffing waardoor fabrikanten zelftesten zonder CE-markering op de markt mogen brengen. Daarnaast houdt de IGJ toezicht op de fabrikanten en verkopers van zelftesten, waarbij onder meer wordt gekeken of testen over een CE-markering beschikken of dat er een tijdelijke ontheffing is verleend.
Vals-negatieve uitslagen bij de thuistest kunnen op basis van de voorlopige resultaten niet worden uitgesloten. Frequent gebruik van de thuistest kan het risico op besmetting daarom wel verkleinen, maar kan een besmetting niet uitsluiten.
Kunt u aangeven of er nagedacht wordt over een wettelijke grondslag voor de inzet van thuistesten en sneltesten die bijvoorbeeld gebruikt kunnen worden voor toegang tot locaties of evenementen? Zo ja, hoe verhoudt het element «vrijwilligheid» zich tot deze juridische grondslag? Welk verschil zit er in de wettelijke grondslag voor beide soorten testen?
Het kabinet is van mening dat de inzet van het verplichte testbewijs een aanvullende maatregel kan zijn om de samenleving op verantwoorde wijze, stap voor stap, te kunnen openen in de periode dat de vaccinatiegraad nog niet hoog genoeg is. Voor het testbewijs worden de volgende uitgangspunten gehanteerd. Het verplichte testbewijs zal alleen in een
specifieke situatie worden ingezet om beperkende maatregelen voor bepaalde
voorzieningen of activiteiten te versoepelen of sneller los te laten. Het testbewijs
zal niet worden ingezet als een extra beperkende maatregel. Dit maakt het verplichte testbewijs een tijdelijke maatregel: immers hoe minder beperkende maatregelen hoe minder noodzakelijk een testbewijs is.
Een testbewijs is alleen mogelijk als er controle is op de betrouwbaarheid van de uitvoering, daar wordt bij zelftesten niet in voorzien. Voor de toegangstesten zal er daarom gebruik worden gemaakt van een centrale testlocatie. Om de betrouwbaarheid te borgen worden de testen afgenomen door een professionele testafnemer.
Worden er aan sneltesten op locatie eisen gesteld voor wat betreft de locatie zelf? Zo ja, hoe werkbaar is dat in de praktijk en hoe verhoudt dit zich tot het gebruik van sneltesten thuis?
In het kader van het openen en continueren van de samenleving, zijn de ministeries van VWS, EZK en OCW bezig om toegangstesten vorm te geven. Om dit mogelijk te maken is een wetsvoorstel in voorbereiding voor een testbewijs en wordt in samenwerking met de Stichting Open Nederland een fijnmazig netwerk van teststraten opgezet, waar mensen zonder symptomen zich kunnen laten testen. Voor teststraten buiten de GGD-testlocaties zijn uitgangspunten3 opgesteld door het Ministerie van VWS, in samenwerking met het RIVM, de GGD’en en de IGJ. Een van de uitgangspunten is dat een BIG-geregistreerde arts de eindverantwoordelijkheid draagt voor de testlocatie en toeziet op de juiste omgang met potentieel besmettelijk materiaal. Op basis van de uitgangspunten heeft het RIVM een handreiking4 opgesteld voor testen binnen bedrijven en ondernemingen. Het doel van deze handreiking is om artsen duidelijk te maken aan welke voorwaarden moet worden voldaan voor het opzetten van een teststraat. Bij het gebruik van sneltesten thuis is er geen arts betrokken en zijn deze uitgangspunten niet van toepassing.
De vaccinatie van bewoners en personeel in de langdurige zorg |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Voorlopig geen prik voor 50.000 «thuiswonende» verpleeghuisbewoners»?1
Ja.
Waarom worden bewoners van verpleeghuizen zonder Wlz-indicatie of met Wlz-indicatie zonder behandeling, niet of op een andere wijze meegenomen in de vaccinatierondes die plaatsvinden in hun eigen verpleeghuis?
Deze groepen worden zoveel mogelijk in een vaccinatieronde binnen hun eigen verpleeghuis gevaccineerd. Bij het vaccineren wordt aangesloten bij wie de medisch behandelaar is: de specialist ouderengeneeskunde of de huisarts. Tegelijkertijd wordt bij de uitvoering van het COVID-19 vaccinatieprogramma rekening gehouden met de logistieke kenmerken van de verschillende vaccins. Cliënten met Wlz-indicatie die in behandeling zijn bij hun eigen huisarts worden door de huisartsenpost gevaccineerd. Door te kiezen voor vaccinatie door de huisartsenpost in plaats van de eigen huisarts voorkom ik dat cliënten lang moeten wachten op hun vaccinatie. Als het merendeel van de cliënten onder de medische verantwoordelijkheid van de specialist ouderengeneeskunde valt, kan de specialist ouderengeneeskunde in goed overleg met de huisarts besluiten om het aantal cliënten dat onder de medische verantwoordelijkheid van de huisarts valt mee te vaccineren uit de spillage. Instellingen kunnen besluiten om bewoners zonder Wlz-indicatie tegelijkertijd met één van de andere groepen te laten vaccineren. Op deze wijze kunnen alle bewoners worden meegenomen in één van de vaccinatierondes die plaatsvinden in hun eigen verpleeghuis.
Kunt u een uitputtend overzicht geven van alle mogelijke groepen waar kwetsbare mensen (ouderen, mensen met een beperking) onder kunnen vallen binnen de vaccinatiestrategie en of zij al dan niet voorrang krijgen bij de vaccinatie? Kunt u daarbij aangeven welke factoren het verschil maken tot welke groep zij behoren (en daarbij de verbinding maken met de verschillende groepen op de roadmap)?
De Gezondheidsraad heeft in zijn advies van 19 november jl. aangegeven dat, om zoveel mogelijk (ernstige) ziekte en sterfte te voorkomen, verschillende groepen met voorrang gevaccineerd moeten worden tegen het coronavirus. In dit advies, en de daaropvolgende adviezen over de inzet van vaccins van BioNTech/Pfizer (24 december jl.), Moderna (11 januari jl.), en AstraZeneca (4 februari jl.), benadrukt de Gezondheidsraad dat met name de mRNA vaccins primair ingezet moeten worden bij 60-plussers, te beginnen bij de oudste ouderen.
Op basis van de adviezen zijn verschillende groepen kwetsbare mensen te onderscheiden. Hieronder is aangegeven om welke groepen het gaat en wanneer zij volgens de laatste planning zullen worden uitgenodigd voor hun COVID-19 vaccinatie:
Op 18 januari is een start gemaakt met het vaccineren van deze groep »Bewoners verpleeghuizen en mensen met een verstandelijke beperking in een instelling»;
Bewoners kleinschalige woonvormen en mensen met een verstandelijke beperking in een instelling die onder de verantwoordelijkheid van de huisarts vallen. Zij worden gevaccineerd door mobiele teams die vanuit huisartsenposten worden ingezet. De eerste mensen in deze groep zijn op 25 januari gevaccineerd;
Thuiswonende 60-plussers, waarbij in de uitvoering onderscheid wordt gemaakt tussen mobiele en niet-mobiele 60-plussers. Deze mensen worden per leeftijdcohort uitgenodigd voor vaccinatie. Inmiddels hebben 80-plussers een uitnodiging ontvangen voor vaccinatie bij de GGD. De eerste 60 tot en met 64-jarigen worden sinds maandag 15 februari uitgenodigd voor vaccinatie met het AstraZeneca-vaccin, bij de huisarts, te beginnen met de 64-jarigen. Ouderen die in staat zijn om naar een GGD-vaccinatielocatie toe te gaan, al dan niet met hulp, worden beschouwd als «mobiel». Patiënten die liggend vervoerd moeten worden, worden niet mobiel geacht en kunnen daarom niet via de GGD hun vaccinatie krijgen. Deze mensen worden thuis gevaccineerd door de huisarts;
Intramurale GGZ-cliënten, die worden sinds de week van 22 februari gevaccineerd;
Mensen met een medische indicatie. In het advies van de Gezondheidsraad van 19 november jl. zijn de volgende groepen benoemd:
Patiënten met afwijkingen en functiestoornissen van de luchtwegen en longen;
Patiënten met een chronische stoornis van de hartfunctie;
Patiënten met diabetes mellitus;
Patiënten met chronische nierinsufficiëntie (dialyse en niertransplantatie-patiënten);
Patiënten met een afweerstoornis of behandeld met immuunsuppressiva leidend tot verminderde weerstand tegen luchtweginfecties;
Mensen met een verstandelijke beperking wonend in instellingen, en;
Verpleeghuisbewoners (de laatste twee groepen worden inmiddels gevaccineerd).
Dit zijn groepen die voor een groot deel overeenkomen met de groepen die ook worden uitgenodigd voor de jaarlijkse griepvaccinatie. Op advies van de Gezondheidsraad is besloten om in de groep 60-plussers geen onderscheid meer te maken op basis van een medische indicatie, tenzij er sprake is van een sterk verhoogd risico en zij worden uitgenodigd door de medisch specialist. De Gezondheidsraad heeft in het advies van 4 februari jl. benoemd dat er binnen de groep mensen met een medische indicatie enkele patiëntengroepen zijn met een sterk verhoogd risico op een gecompliceerd beloop van COVID-19. Het gaat, zoals ik in eerdergenoemde brief heb toegelicht, om vier patiëntengroepen die met voorrang met een mRNA-vaccin gevaccineerd zouden moeten worden, en drie groepen die vanwege het risico dat zij lopen versneld in aanmerking komen voor het AstraZeneca-vaccin. Sinds 15 februari wordt van deze groep de mensen met syndroom van down en mensen met morbide obesitas (BMI>40) gevaccineerd. Momenteel werk ik samen met het RIVM en de betrokken partijen uit op welke manier de overige groepen zo snel mogelijk een uitnodiging voor vaccinatie kunnen ontvangen. Daarbij ben ik echter ook afhankelijk van de leveringen van de verschillende vaccins.
Kunt u daarbij tevens een uitleg geven per groep wat de toegevoegde waarde is om onderscheid te maken tussen verschillende groepen in de vaccinatiestrategie?
Zoals geadviseerd door de Gezondheidsraad op 19 november, maar ook in hun adviezen van 24 december jl., 11 januari jl. en 4 februari jl., en door mij toegelicht in verschillende Kamerbrieven, waaronder die van 2 februari jl., worden als eerste de groepen gevaccineerd waar het meeste gezondheidswinst te behalen valt. Zodoende is besloten om onder andere te starten met het vaccineren van de verpleeghuisbewoners en mensen met een verstandelijke beperking die wonen in een instelling. Inmiddels worden ook 80-plussers uitgenodigd voor een vaccinatie bij de GGD’en. Er wordt van «oud naar jong» gevaccineerd, omdat sterfte en ziektelast toenemen met leeftijd. Zoals ik ook in mijn brief van 5 februari jl. heb aangegeven is het risico voor 60-jarigen 2,5 tot 5 maal hoger, voor 70-jarigen 6 tot 9 maal hoger en voor 80-jarigen en ouder 11 tot 21 maal hoger, ten opzichte van mensen jonger dan 60 jaar.
Er is ook sprake van verschillende groepen vanwege de beperkte hoeveelheid beschikbare vaccins. Daarnaast spelen ook de logistieke kenmerken van de vaccins een rol bij de inzet, zoals toegelicht in de beantwoording van vraag 2.
Bent u bekend met signalen van bewoners en personeel van ouder- en/of familie-initiatieven in de langdurige zorg dat zij niet weten onder welke groep zij vallen binnen de vaccinatiestrategie en niet weten wanneer zij door wie gevaccineerd gaan worden?
Ik ben bekend met de signalen. Voor de Wlz-cliënten die in een kleinschalige woonvoorziening wonen, waaronder ook pgb-initiatieven, die vallen onder de medische verantwoordelijkheid van de huisarts is er op 25 januari jl. gestart met vaccineren via mobiele teams vanuit de huisartsenposten (HAP). De cliënten worden op locatie gevaccineerd. Het is van belang dat de woonvoorzieningen in overleg gaan met de eigen huisarts om te bepalen welke cliënten in aanmerking komen voor vaccinatie. De huisarts moet namelijk beoordelen of er contra-indicaties zijn waardoor vaccinatie met het desbetreffende vaccin uitgesloten is. Daarnaast moet de woonvoorziening zorgen dat de cliënten die gevaccineerd gaan worden, dan wel hun wettelijk vertegenwoordiger, toestemming hebben gegeven voor vaccinatie. De HAP dient deze toestemming te controleren op het moment dat de cliënt gevaccineerd wordt. In samenwerking met de betreffende HAP’s zullen er vaccins besteld worden en wordt de afspraak gepland wanneer de mobiele teams op locatie langskomen om de cliënten te kunnen vaccineren. Waar een bewoner met een pgb budget dat niet uit de Wlz komt in een woonvoorziening woont waar voornamelijk bewoners met Wlz-indicatie wonen, kan deze bewoner ook meegenomen worden in de bovenvermelde vaccinatieronde. Mensen zonder Wlz-indicatie die wonen in een kleinschalige woonvoorziening zonder medebewoners met Wlz-indicatie, worden gezien als thuiswonend en zij worden uitgenodigd door de GGD als ze op basis van hun leeftijd aan de beurt zijn.
Wat betreft het zorgpersoneel in de kleinschalige woonvoorzieningen geldt dat zorgmedewerkers van kleinschalige woonvormen voor verpleeghuiszorg zijn meegenomen in de eerste ronde van de vaccinatie van zorgmedewerkers verpleeghuizen en kleinschalige woonvormen die is gestart op 6 januari met het BioNTech/Pfizer vaccin. De zorgmedewerkers in verpleeghuizen en kleinschalige woonvormen voor verpleeghuiszorg die nog niet zijn gevaccineerd in de eerste ronde worden vanaf 12 februari gevaccineerd met het AstraZeneca-vaccin. Achtereenvolgens worden de zorgmedewerkers in de gehandicaptenzorg, inclusief kleinschalige woonvormen, sinds 16 februari uitgenodigd en gevaccineerd met het AstraZeneca-vaccin. Overigens geldt dat alleen zorgmedewerkers met direct cliëntcontact én die zorg verlenen in aanmerking komen voor een prik.
Kunt u een uitputtend overzicht geven welke groepen te onderscheiden zijn tussen de bewoners en personeel van ouder- en/of familie-initiatieven en welke routes binnen de vaccinatiestrategie daarbij passen, rekening houdend met de grote diversiteit tussen deze ouder- en/of familie-initiatieven?
Zie antwoord vraag 5.
Worden in alle mogelijke gevallen de bewoners en het personeel van ouder- en/of familie-initiatieven met voorrang gevaccineerd?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt in contact treden met de Landelijke Vereniging van Ouderinitiatieven (LVOI) om duidelijkheid te scheppen over de vaccinatiestrategie voor al deze instellingen?
Ja, ik ben bereid om met LVOI in gesprek te gaan.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het eerstvolgende debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus?
Ja.
Het bericht dat ziekenhuizen het bezoek van predikanten beperken. |
|
Carla Dik-Faber (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Zeker twintig ziekenhuizen beperken bezoek predikanten»1 en «Heeft patiënt recht op eigen predikant aan het ziekenhuisbed?»2?
Ja.
Bent u bekend met de afspraken die ActiZ en Verenso zelf hebben gemaakt in de ouderenzorg met betrekking tot pastoraal bezoek?
Ik ben bekend met de «Handreiking bezoek en sociaal contact (corona in verpleeghuizen)» zoals opgesteld door ActiZ, Alzheimer Nederland, LOC, NIP, Verenso, V&VN en Zorgthuisnl.
Geestelijke verzorging wordt als integraal onderdeel van de zorgverlening in verpleeghuizen gezien en hoort bij het welzijn van bewoners, zoals beoogd met het Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg. Verpleeghuizen hebben daarom geestelijk verzorgers in dienst en bieden ook ruimte voor contact en afspraken met andere pastoraal werkers die mensen bijstaan. Hierover kunnen per cliënt (en afhankelijk van de situatie in de zorginstelling) afspraken gemaakt worden, conform deze handreiking.
Bent u van mening dat een predikant en andere geestelijk verzorgers meer dan regulier bezoek zijn, maar dat het gaat om professionals die aan geestelijke begeleiding doen en anderszins vanuit hun expertise proberen van betekenis te zijn voor de patiënt en de naasten?
Momenteel kunnen zorginstellingen bezoek beperken indien dit noodzakelijk is om de verspreiding van het coronavirus tegen te gaan. De zorginstelling moet dan minimaal één familielid of naaste toelaten, (behoudens in geval van uitzonderlijke omstandigheden). Dit is dus een minimum en geen regel. Het is aan de zorginstelling om een afweging te maken, waarbij naast het belang van de individuele patiënt de veiligheid van alle patiënten en personeel meetelt. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen verschillende soorten bezoekers.
Bovendien is er in de coronatijd aandacht voor maatwerk met betrekking tot bezoek, bijvoorbeeld in de palliatieve terminale fase van mensen. Geestelijke verzorging kan daar van belang zijn. Externe geestelijken kunnen hierover afstemmen met familie, naasten en de zorginstelling of kiezen voor andere vormen van contact, zoals bellen en videobellen.
In de reguliere situatie zijn zorginstellingen waar men langer dan 24 uur verblijft, verplicht om te voorzien in geestelijke verzorging. Meestal is die aanwezig in de vorm van een intramuraal team, medewerkers van dit team vallen niet onder de bezoekersregeling. Mocht dit team geen passende ondersteuning kunnen bieden aan de patiënt, dan maakt het doorgaans in overleg met externe geestelijk verzorgers specifieke afspraken voor de patiënt.
Deelt u de opvatting dat als een patiënt in zijn zorgplan zegt dat regelmatig bezoek van zijn eigen ouderling of predikant bij zijn geloofsbeleving hoort, hij daar recht op heeft?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de zienswijze dat toegang tot geestelijke verzorging in beginsel altijd mogelijk moet zijn bovenop regulier bezoek?3
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de opvatting dat de ziekenhuizen uit bovengenoemd onderzoek niet handelen in lijn met de gemaakte afspraken en de hierbij relevante wetsbepalingen? Zo ja, wat gaat u doen om ziekenhuizen zich hier bewust van te maken?
Nee, die opvatting deel ik niet. Maar ik zal de ziekenhuiskoepels attenderen op het voorbeeld van de «Handreiking bezoek en sociaal contact (corona in verpleeghuizen)» zoals opgesteld door ActiZ, Alzheimer Nederland, LOC, NIP, Verenso, V&VN en Zorgthuisnl.
Bent u bereid een uitzondering voor pastoraal bezoekers te maken buiten de bezoekuren om met inachtneming van het feit dat pastoraal bezoekers ook na het ingaan van de avondklok de mogelijkheid hebben patiënten te bezoeken?
Nee, het is namelijk al mogelijk om een uitzondering te maken voor hulpverlening aan een hulpbehoevend persoon als er sprake is van een dringende noodzakelijkheid.
Kunt u deze vragen voorafgaand aan het eerstvolgende plenaire debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus beantwoorden?
De beschikbaarheid van hulpmiddelen en basismateriaal bij de levering ten behoeve van, en uitvoering van de vaccinatiestrategie |
|
Hayke Veldman (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kunt u aangeven of Pfizer overgaat tot een aanpassing van de output van flacons, nu blijkt dat Pfizer uitgaat van zes doses per flacon, zoals aangegeven in de kabinetsreactie op het 96e OMT-advies (deel 2)?1 Zo ja, hoe zal deze aanpassing er uitzien? Zal dit een labelaanpassing zijn, of zal het een hogere output in flacons zijn?
De productinformatie over Comirnaty, het vaccin van Pfizer, is aangepast naar 6 doses per flacon.2 Pfizer zal de leveringen ook gaan baseren op zes doses per flacon.
Kunt u aangeven waarom de contracten met de vaccinproducenten afgesloten zijn op basis van doses en niet op basis van flacons vaccin? Geldt dit voor alle contracten?
Het inkopen vaccins en het plannen op basis van doses is een gangbare eenheid. Dit is namelijk de eenheid die voor de individu geschikt is en daardoor een eenvoudig mee te rekenen eenheid. Ook de andere vaccincontracten rondom COVID-19 vaccins zijn gebaseerd op doses.
En voor de volledigheid: Niet alleen door de EU is ingekocht op basis van doses, ook andere landen hebben ingekocht op basis van doses.
Op welke manier worden de vaccins door de producenten geleverd voordat ze gedistribueerd worden over de EU-lidstaten? Gebeurt dit afgevuld in flacons? Zo nee, waar vindt de afvulling plaats?
Alle firma’s leveren de vaccins afgevuld in flacons, dit is voor alle vaccins ook de geregistreerde verpakkingseenheid. Deze flacons worden dan vanuit de firma naar de EU-lidstaten gedistribueerd.
Kunt u aangeven hoelang de levertijd op dit moment is voor basismaterialen bij het afvulproces van vaccins zoals flacons, stops en caps? Voorziet u hier problemen voor de beschikbaarheid van geneesmiddelen of vaccins?
Ik heb inzicht in de leverschema’s van de vaccins in flacons, zoals ik ook met uw Kamer deel. Het is de verantwoordelijkheid van de firma’s, zoals contractueel is afgesproken, om het geregistreerde vaccin aan te leveren. Ik heb geen inzicht in levertijden van basismaterialen bij het afvulproces.
Schaarste aan deze basismaterialen lijkt niet de beperkende factor voor de farmaceuten voor de beschikbaarheid van vaccins. Tegelijk is er momenteel wereldwijd natuurlijk wel een gigantische vraag naar vaccins.
Kunt aangeven wat Nederland en de EU op dit moment doen in het beschikbaar hebben van basismaterialen, die nodig zijn bij het leverings- en uitvoeringsproces van de Covid-19 vaccins?
De basismaterialen worden mondiaal geproduceerd en ingekocht. Dit is een wereldwijde markt die privaat is geregeld. Goede handelsmogelijkheden en het openhouden van distributielijnen voor dit soort essentiële materialen is daarom van belang. Tegelijk zien we dat over de hele wereld overheden ook inzetten op handelsinstrumenten die de export van vaccins of de materialen die daarvoor nodig zijn, kunnen beperken. Daarnaast is het ook aan farmaceutische firma’s om flexibel om te gaan met de inkoop van hun basismaterialen. Als de ene leverancier niet kan leveren, dan kan mogelijk een andere leverancier het wel leveren. In het registratiedossier van een geneesmiddel is een aantal kwaliteitsaspecten van basismaterialen vastgelegd, maar niet de leverancier. Hier zit flexibiliteit voor de firma.
Kloppen de berichten dat de VS strategische benodigdheden (vulzakken, mengzakken et cetera) voor eigen markt behoudt waardoor producenten in de EU zonder deze materialen zitten? Kan dit tot problemen leiden voor alle andere non-covid medicatie die uiteraard ook gewoon doorgang dient te vinden? Zo ja, wat kan Nederland en/of de EU hier aan doen?
De beschikbaarheid van vaccins is politiek zo belangrijk geworden, dat verschillende landen in de wereld gebruik maken van handelspolitieke instrumenten, om de beschikbaarheid aan vaccins en hulpmiddelen te garanderen of te reguleren. Ook de EU doet dit. Tegelijk moeten we beseffen dat we elkaar nodig hebben en dat acties ook tegenreacties oproepen. Schaarste, of die nu gecreëerd is door productieproblemen, tekort aan personeel of waar u nu specifiek in uw vraag op ingaat handelsbarrières bij basismaterialen, kan tot tekorten leiden. Ik heb signalen ontvangen dat dit tot hick-ups in het productieproces kan leiden, maar dat die veelal op te lossen zijn door basismaterialen bij een andere leverancier in te kopen.
Is er een tekort aan basismaterialen bij farmaceutische bedrijven? Zo ja, kunnen we hier in Nederland of in de EU iets aan bijdragen? Klopt het daarbij dat voorraden basismaterialen tegengehouden worden door sommige landen?
Dat er zorgen zijn over schaarste van basismaterialen, heb ik ook vernomen. Maar ik heb geen concrete aanwijzingen dat dit nu tot problemen zorgt die private partijen niet zelf kunnen oplossen. In mijn antwoord op vraag 5 ga ik hier ook op in.
Kunt u aangeven of het mogelijk is om producenten te motiveren met EU-bedrijven samen te werken door hiervoor een extra vergoeding te bieden boven op de huidige inkoopprijs?
Als gezegd, schaarste aan basismaterialen lijkt op dit moment nog geen beperkende factor in de leveringen van vaccins. Wij spreken de betrokken vaccinproducenten op regelmatige basis. Als daarbij zou blijken dat zij behoefte hebben aan hulp van de overheid bij het realiseren van bepaalde vormen van samenwerking met andere bedrijven, ten einde problemen rond de beschikbaarheid van vaccins te voorkomen, dan zal ik daar uiteraard naar kijken.
Wat kan de overheid nu doen om het «Nederlandse» vaccin van Johnson & Johnson (Janssen Nederland) in Leiden na goedkeuring door het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) succesvol en snel beschikbaar te stellen? Wordt hierbij ook onderzocht of er nog aanvullende productiecapaciteit te creëren is in Nederland?
We speken veelvuldig met Janssen. Het is uiteraard primair aan Janssen Vaccins om te bepalen hoe zij de productie van hun vaccins vormgeeft. Janssen Vaccins heeft plannen voor uitbreiding van productiecapaciteit in Leiden, maar dat zal pas op langere termijn effecten hebben op de productiecapaciteit. Daar waar binnen de regels gefaciliteerd kan worden om hier zaken in te versnellen, zal ik dit doen. Deze boodschap heb ik al vanaf het begin van de crisis aan bedrijven afgegeven.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden en uiterlijk vóór het volgende plenaire debat over de ontwikkelingen rondom ht coronavirus?
Dat is helaas niet gelukt.