De gevaren voor de gezondheid van borstimplantaten |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Nieuw onderzoek naar borstimplantaten: allemaal potentieel gevaarlijk»1 en kent u het artikel «Assessment of Silicone Particle Migration Among Women Undergoing Removal or Revision of Silicone Breast Implants in the Netherlands»2?
Ja.
Deelt u de mening dat de uitkomsten van het in het bericht genoemde onderzoek verontrustend zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Als er signalen zijn dat borstimplantaten mogelijk schadelijke gevolgen kunnen hebben dan moet dit zeer serieus worden genomen en goed worden uitgezocht. Ik heb het RIVM gevraagd het betreffende onderzoek nader te bestuderen en te beoordelen. Over de betekenis van het onderzoek kan ik mij op dit moment derhalve niet uitlaten. Mochten vrouwen naar aanleiding van het genoemde onderzoek vragen hebben dan adviseer ik hen contact op te nemen met hun behandelend arts. Ik verwacht het oordeel van het RIVM binnen afzienbare tijd.
Waarom mag een borstimplantaat al op de markt worden gebracht als er «technisch» niets mis mee zou zijn en waarom is de goedkeuring niet mede afhankelijk van wat de gevolgen voor het menselijk lichaam op langere termijn kunnen zijn?
De veronderstelling dat een borstimplantaat al op de markt mag worden gebracht als deze slechts technisch is goed bevonden, is niet juist. Zo mag een fabrikant een borstimplantaat pas op de markt brengen, als de veiligheid en effectiviteit op technische en klinische wijze zijn aangetoond. Bovendien zijn de eisen hierover verder aangescherpt met de invoering van de nieuwe Europese wetgeving voor medische hulpmiddelen op 26 mei 2021. Voor de technische beoordeling moet de fabrikant een technisch dossier aanleveren dat inzicht geeft in het ontwerp, het fabricageproces en de werking van het implantaat. Ook moet een risicoanalyse zijn opgenomen waarin de fabrikant beschrijft welke risico’s er aan het gebruik van het implantaat zitten en welke maatregelen zijn genomen om deze risico’s te verminderen. Verder moet het technisch dossier onder meer een beschrijving geven van het productieproces, de kwaliteitscontrole en sinds de implementatie van de Medical Device Regulation (MDR) ook een systeem van post market surveillance. De fabrikant moet ten gevolge van deze nieuwe wettelijke verplichting de prestaties – waaronder bijwerkingen – van het implantaat nauwlettend blijven volgen. Dit betekent dat hij voortdurend onderzoek moet blijven doen naar de risico’s van het implantaat en de risico/baten balans moet bewaken, ook nadat het op de markt is gebracht.
Voor wat betreft de klinische beoordeling, zijn de eisen eveneens aangescherpt onder de MDR. Bij implantaten is een klinische studie vereist waaruit onder meer moet blijken of het implantaat veilig is en wat de mogelijke gezondheidsvoordelen en -risico’s zijn van het implantaat.
De MDR stelt strengere eisen aan de hoeveelheid klinisch bewijs dat beschikbaar moet zijn bij de klinische studies en klinische evaluaties.
Deelt u de mening dat deze gevolgen van doorslaggevend belang zouden moeten zijn bij het al dan niet toelaten van borstimplantaten? Zo ja, waarom en hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening dat langetermijneffecten moeten worden meegewogen in de markttoelating.
De toenmalige Minister Bruins heeft in eerdergenoemde Kamerbrieven en debatten aangekondigd de risico’s van borstimplantaten ook nationaal beter in kaart te brengen, inclusief de langetermijneffecten. Hiervoor hebben diverse partijen, waaronder het RIVM, NIVEL en de Nederlandse Vereniging van Plastische Chirurgie samen een onderzoeksprogramma opgesteld dat in 2020 is gestart. Dit onderzoeksprogramma, onder coördinatie van het RIVM, richt zich onder meer op langetermijneffecten en het mogelijke verband tussen het hebben van siliconen borstimplantaten en het ontstaan van systemische gezondheidsklachten.
Goede monitoring van bijwerkingen blijft een hele belangrijke aanvulling op het onderzoek naar langetermijneffecten, zodat signalen van bijwerkingen ons al vroegtijdig bereiken. Hiervoor is in opdracht van de toenmalige Minister Bruins in 2017 het Meldpunt en Expertisecentrum Bijwerkingen Implantanten (MEBI) opgericht. Patiënten en zorgverleners kunnen hier melding doen van bijwerkingen van een implantaat. Ik vind het van belang dat deze signalen ons vroegtijdig bereiken en ik wil patiënten en zorgverleners daarom in navolging van de toenmalige Minister Bruins oproepen melding te maken van bijwerkingen bij het MEBI.
Hoe wilt u omgaan met de oproep van de onderzoekers dat het gebruik van siliconen borstimplantaten, tot de veiligheid is bewezen, moet worden stilgelegd? Hoe gaat u er voor zorgen dat vrouwen door de industrie niet langer als proefkonijn voor onderzoek naar de langetermijneffecten worden gebruikt?
Op dit moment beschouw ik het opleggen van een algemeen verbod op siliconen borstimplantaten als een disproportionele maatregel. Dit zou immers betekenen dat ik per direct alle (trans) vrouwen de kans tot het gebruik van siliconen borstimplantaten ontneem, hen richting alternatieve behandelingen stuur waarvan de risico’s onvoldoende bekend zijn of dat zij zich dientengevolge in het buitenland laten behandelen met alle risico’s van dien.
Zodra ik het advies van het RIVM op het betreffende onderzoek van de heer Dijkman heb ontvangen, zal ik in overleg treden met de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd. Indien nodig zal ik passende maatregelen nemen en uw Kamer hierover informeren.
Tenslotte deel ik uw mening dat vrouwen niet als proefkonijn voor onderzoek naar de langetermijneffecten mogen worden gebruikt. Aan het gebruik van ieder implantaat zitten risico’s, die moeten worden afgewogen tegen de gezondheidsvoordelen. Goede voorlichting hierover vind ik dan ook van groot belang. Verder moet, voordat een implantaat op de markt kan worden gebracht, met voldoende klinische bewijsvoering worden getoond dat het hulpmiddel voldoende veilig en effectief is. Daarnaast moeten bijwerkingen nauwlettend worden gemonitord, door zowel de fabrikant in de verplichte post-market surveillance als door zorgverleners in nazorg voor hun patiënten, zodat hier vroegtijdig op kan worden geanticipeerd. Bovendien heeft de toenmalige Minister voor Medische Zorg en Sport het onderzoeksprogramma onder coördinatie van het RIVM ingesteld om de lange termijneffecten nog verder nationaal te onderzoeken.
Deelt u de mening dat uit het genoemde onderzoek is vast komen te staan dat vrijwel alle borstimplantaten tot lekkages van siliconendeeltjes naar andere delen van het lichaam kunnen leiden, ongeacht of dat cohesieve implantaten of implantaten met vloeibare siliconen zijn? Zo ja, welke gevolgen gaat u daaraan verbinden? Zo nee, waarom niet en over welk onderzoek dat het tegendeel aantoont beschikt u dan?
Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven ben ik in afwachting van nadere oordeel van het RIVM en kan ik daarom op dit moment nog niet oordelen over het genoemde onderzoek en de al dan niet benodigde maatregelen of mogelijke beleidswijzigingen.
Deelt u de mening dat het onderzoek objectief heeft aangetoond dat de problemen die vrouwen met borstimplantaten ervaren ook daadwerkelijk veroorzaakt worden door de implantaten? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat de industrie niet langer deze problemen mag negeren of bagatelliseren en hoe gaat u eraan bijdragen dat dat ook niet langer gebeurt? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Zoals aangegeven kan ik op dit moment nog niet oordelen over het genoemde onderzoek. Hiervoor ben ik in afwachting van het nadere oordeel van het RIVM. Verder heb ik tot op heden geen signalen ontvangen dat de industrie dit probleem zou bagatelliseren. Mochten zorgverleners wel signalen hebben dan verneem ik dat graag.
Deelt u de mening dat vrouwen met borstimplantaten in de gelegenheid moeten worden gesteld bij het tweejaarlijks bevolkingsonderzoek naar borstkanker doorverwezen te kunnen worden naar onderzoek naar lekken of scheuren in borstimplantaten? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Ik baseer mijn beleid op ter zake kundige beroepsgroepen. Onder voorzitterschap van de Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie is gewerkt aan de ontwikkeling van de modulaire medisch specialistische richtlijn «Borstprothese Chirurgie», deze is in 2020 vastgesteld. In deze richtlijn wordt de rol van radiologische follow-up van implantaten in de klinische zorg beschreven. Daarnaast heeft ook de beroepsgroep van de radiologen aangegeven dat mammografie geen passende techniek is om lekkage van borstimplantaten op te sporen en het daarom niet raadzaam is deze indicatie mee te nemen in het bevolkingsonderzoek.
Ik zie op dit moment geen aanleiding om deze lijn te herzien.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat vrouwen die borstimplantaten overwegen beter geïnformeerd worden over de risico’s?
Goede informatievoorziening voor de patiënt vind ik van groot belang. Vrouwen moeten een goede afweging kunnen maken over de gezondheidsvoordelen en risico’s van borstimplantaten. Toenmalig Minister Bruins heeft in dit kader aandacht gevraagd voor het goede gesprek tussen arts en patiënt en het «samen beslissen» hierin. Begin september is ook de brede campagne «samen beslissen in de zorg» gestart. Ik zal in mijn gesprekken met de Patiëntenfederatie en de Nederlandse Vereniging van Plastische Chirurgie kijken of er rondom de voorlichting van borstimplantaten nog verdere verbeteringen noodzakelijk zijn.
Deelt u de mening dat als een vrouw implantaten wil laten verwijderen, dit door de zorgverzekeraar dient te worden vergoed? Zo ja, doen alle zorgverzekeraars dat ook? Indien dat niet geval is: hoe gaat ervoor zorgen dat dat wel gebeurt? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Vrouwen kunnen zich altijd tot hun huisarts wenden als zij zich zorgen maken of vragen hebben en zich, na verwijzing door de huisarts, melden bij hun plastisch chirurg of een andere (relevante) medisch specialist. Dit bezoek aan de huisarts en een medisch-specialistisch consult, na verwijzing door de huisarts, betreft verzekerde zorg. Indien bij het consult bij de medisch specialist onverhoopt mocht blijken dat sprake is van een medische noodzaak voor verwijdering van de borstprothese, dan wordt die verwijdering eveneens uit de basisverzekering vergoed. Dit geldt voor alle zorgverzekeraars. Het Zorginstituut heeft criteria opgesteld om te bepalen wanneer er sprake is van een medische noodzaak en herziet deze criteria indien het daar aanleiding toe ziet. Verder heeft het Zorginstituut de urgentie van de snelle totstandkoming van een protocol benadrukt bij de Nederlandse Vereniging Plastische Chirurgie. Dit protocol moet bijdragen aan consensus over de beoordeling van de medische noodzaak om over te gaan tot explantatie van borstimplantaten onder de behandelende specialisten. Dit protocol zal worden opgenomen in de werkwijzer van de zorgverzekeraar.
Het bericht “Brede welvaart verder onder druk door slechtere gezondheid” |
|
Jeanet van der Laan (D66) |
|
Ingrid van Engelshoven (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Brede welvaart verder onder druk door slechtere gezondheid»?1
Ja.
Bent u bekend met de bevinding van bovengenoemd artikel dat vrouwen afgelopen jaar op meer welvaartdimensies erop achteruit zijn gegaan dan mannen, waaronder gezondheid, maatschappelijke betrokkenheid en persoonlijke ontwikkeling?
Ja.
Herkent u deze uitkomst van het onderzoek?
In de monitor Brede welvaart en de Emancipatiemonitor komen de onderwerpen maatschappelijke betrokkenheid en persoonlijke ontwikkeling niet voor, maar wordt wel periodiek gekeken naar zaken als welzijn, ervaren gezondheid, en arbeid en vrije tijd. Uit de monitor Brede Welvaart 2022 blijkt echter dat er in de veranderingen tussen 2019 en 2021 geen afwijkende ontwikkelingen tussen mannen en vrouwen hebben plaatsgevonden.2
Is het vaker voorgekomen dat vrouwen significant zwaarder getroffen worden dan mannen in crisistijden, zoals de coronacrisis?
In het iets verdere verleden was dit op de arbeidsmarkt wel het geval: als de arbeidsmarkt krap was, nam de arbeidsparticipatie van vrouwen toe en waren vrouwen welkom. Als er niet zoveel vraag naar arbeid was, nam de arbeidsparticipatie van vrouwen weer af. Uit de Emancipatiemonitor 2016 bleek echter dat dit in de voorafgaande jaren niet het geval was geweest. Tijdens de recessie tussen 2001 en 2005, en tijdens de jaren volgend op de kredietcrisis van 2008, was er wel sprake van een stagnatie in de groei van arbeidsparticipatie en economische zelfstandigheid van vrouwen, maar bij mannen was sprake van een achteruitgang3. Het verschil tussen mannen en vrouwen nam dus af. Dit beeld lijken we wat betreft arbeid en economische zelfstandigheid ook te zien tijdens de coronacrisis. Zo steeg de netto arbeidsparticipatie van vrouwen tussen april en september 2021 harder dan van mannen.4 Ook de economische zelfstandigheid van vrouwen is het afgelopen jaar gestegen, terwijl die van mannen gedaald is.5
Onderstaande tabel geeft een weergave van de vergelijking tussen de monitor Brede Welvaart 2019 en 2022. Uit de vergelijking van deze cijfers blijkt niet dat vrouwen tijdens de coronacrisis zwaarder getroffen zijn dan mannen, uitgezonderd voor het doen van vrijwilligerswerk.
Δ
M
V
M
V
M
V
Tevredenheid met het leven
87,1
87,6
83,3
84
– 3,8
– 3,6
Persoonlijk welzijn
65
61,9
68,9
63,5
3,9
1,6
Ervaren gezondheid
81,2
76,3
82,2
78,8
1
2,5
Percentage hoogopgeleid1
30,9
30,9
34,1
34,3
3,2
3,4
Nettoarbeidsparticipatie
74,1
66
74,3
66,5
0,2
0,5
Langdurige werkloosheid1
1,2
1,4
0,9
0,9
– 0,3
– 0,5
Tevredenheid met werk
78,2
77,7
78,9
79
0,7
1,3
Tevredenheid met reistijd woon-werkverkeer1
78,9
84,5
83,7
85
4,8
0,5
Tevredenheid met vrije tijd
72,9
75,4
75,9
76,4
3
1
Tevredenheid met de woning
87,3
87,8
85,3
86
– 2
– 1,8
Vrijwilligerswerk
46,9
48,3
38,8
39
– 8,1
– 9,3
Vertrouwen in mensen
63,9
59,8
68,5
64,1
4,6
4,3
Vertrouwen in instituties
63,1
63
66,3
67,4
3,2
4,4
Slachtofferschap van criminaliteit
21,8
19,9
17,9
16,4
– 3,9
– 3,5
Last van milieuproblemen in woonomgeving
15
15
15,8
16,1
0,8
1,1
= vergelijking op basis van de Monitor Brede Welvaart 2019 en 2022.
Welke verklaring geeft u aan het gegeven dat de brede welvaart zich voor vrouwen in het afgelopen jaar negatief ontwikkeld heeft, in tegenstelling tot mannen?
Uit de vergelijking tussen de monitor Brede Welvaart 2019 en 2022 blijken de ontwikkelingen in de brede welvaart zoals gemeten door het CBS minder negatief uit te pakken voor vrouwen dan door het onderzoek van de Rabobank wordt geschetst (zie tabel 1). Daarbij concludeert het CBS dat er een beperkt verschil zit tussen mannen en vrouwen in de stapeling van gunstige uitkomsten. Hierbij zitten mannen iets vaker aan de bovenkant van de verdeling en scoren zij significant hoger op de indicatoren ervaren gezondheid, netto arbeidsparticipatie en het vertrouwen in mensen.
Bent u van mening dat het van belang is om te weten welke oorzaken er ten grondslag liggen aan dit verschil in ontwikkeling, met name op het gebied van gezondheid, maatschappelijke betrokkenheid en persoonlijke ontwikkeling?
Het kabinet hecht grote waarde aan brede welvaart en laat deze periodiek meten door het CBS, mede aan de hand van de Sustainable Development Goals (SDG’s). Relevant zijn daarbij ook de verschillen naar achtergrondkenmerken, zoals naar gender, maar ook naar andere kenmerken als inkomen en opleiding. Uit een vergelijking tussen de Monitor Brede Welvaart 2019 en 2022 blijkt dat een groter percentage mannen en vrouwen de «ervaren gezondheid» als goed bestempelt (zie tabel 1). Ook het vertrouwen in mensen, het vertrouwen instituties, de tevredenheid met het werk en de tevredenheid met vrije tijd6 laten voor beide groepen een positieve ontwikkeling zien. Op basis van deze resultaten lijkt het mij daarom niet nodig nader onderzoek uit te laten voeren.
Bent u van mening, net zoals de onderzoekers van de Rabobank, dat nader onderzoek hiernaar gewenst is?
Zie antwoord op vraag 6.
Bent u bereid om de oorzaken van de verschillen in de ontwikkeling van de brede welvaart in het afgelopen jaar tussen mannen en vrouwen nader te onderzoeken?
De oproep van de WHO om geen boostervaccins aan te bieden en de conclusie van de Gezondheidsraad om dit slechts voor een kleine groep te doen |
|
Alexander Hammelburg (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), de Th. Bruijn |
|
Bent u bekend met de berichten «WHO wil dat westerse landen tot eind dit jaar geen boosterprikken aanbieden» en «Gezondheidsraad: stel derde prik voor bepaalde patiënten beschikbaar»?1 2
Ja.
Wat is de implicatie van het advies van de Gezondheidsraad voor het donatiebeleid van Nederland?
In het Nederlandse voorraadbeheer wordt rekening gehouden met meerdere scenario’s voor nationaal gebruik, waaronder de boostercampagne. Bovendien wordt er een ruime veiligheidsvoorraad aangehouden. Het advies van de Gezondheidsraad aangaande ernstig immuun gecompromitteerde patiënten betreft een geringe groep, en heeft dus geen implicaties voor het Nederlandse donatiebeleid.
Wat is de implicatie van dit advies voor het inkoopbeleid?
Gezien de beperkte omvang van de groep heeft het advies voor ernstig immuun gecompromitteerde patiënten geen directe gevolgen voor het inkoopbeleid.
Hoe heeft u uitvoering gegeven aan de motie Bikker-Hammelburg3, die verzoekt precies op dit punt een plan van aanpak te formuleren met als doel vaccins die we kunnen missen (via COVAX) aan landen in nood te doneren? Wat is de implicatie van het advies van de Gezondheidsraad voor de wijze waarop u deze motie uitvoert?
Onder het motto «Get one-Give one» wil Nederland dit jaar evenveel vaccins doneren als we zelf gebruiken. Concreet betekent dat een streven naar een donatievolume van tenminste 27 miljoen doses. Inmiddels heeft Nederland 22 miljoen doses gecommitteerd aan Covax en bijna 4 miljoen doses bilateraal gedoneerd. Dat laatste aantal zal de komende weken verder oplopen. Zoals gemeld in antwoord 2 heeft het advies van de Gezondheidsraad hierop geen invloed.
Klopt het dat een deel van de vaccins die als reserve werden aangehouden als mogelijke derde prik, hiermee vrijkomt?
De voorraadstrategie bestaat de komende maanden uit drie elementen: het aanhouden van een voorraadbuffer voor wat er in Nederland nodig is voor verhogen van de vaccinatiegraad, extra vaccinatie voor ernstig immuun gecompromitteerde patiënten en een boostercampagne; het blijven verversen van de voorraad en het doneren van de resterende voorraad. Ook in het scenario waarin het meest nodig is voor de nationale campagne is het bij afdoende levering mogelijk dit jaar nog ruim 27 miljoen vaccins te doneren aan andere landen.
Deelt u de mening dat het kabinet op basis van dit advies minder terughoudend kan zijn in het doneren van vaccins?
Zie het antwoord op vraag 4.
Hoeveel vaccins zijn er tot nu toe gedoneerd aan COVAX? Hoeveel vaccins zijn er tot nu toe bilateraal gedoneerd en aan welke landen?
Zie het antwoord op vraag 4.
Vaccindonaties aan de WHO voor lage-inkomenslanden |
|
Lisa Westerveld (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), de Th. Bruijn |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Nederland geeft nog geen vaccins aan WHO», uit hetNederlands Dagblad van 16 september 2021?1
Ja.
Klopt het dat Nederland nog geen harde toezeggingen heeft gedaan aan COVAX op het gebied van vaccindonaties voor lage-inkomenslanden? Zo ja, waarom niet? Wat heeft Nederland precies toegezegd rond het «voornemen» om 20 miljoen vaccins te doneren? Is daar een datum aan verbonden?
Nee, die toezeggingen zijn wel hard. Middels donatiemandaten heeft Nederland opdracht gegeven een groot deel van die vaccins waar Nederland dit jaar nog recht op heeft, maar nog niet geleverd zijn, aan Covax te doneren. In totaal gaat dit om 22 miljoen doses AstraZeneca, BioNTech/Pfizer, Janssen en Moderna. Daarnaast worden al geleverde vaccins bilateraal gedoneerd. Tot nog toe zijn zo’n 2,5 miljoen vaccins bilateraal gedoneerd; naar verwachting komen daar de komende weken nog eens 4,5 miljoen doses bij. Daarmee wordt tevens ruim voldaan aan de doelstelling dit jaar minstens zoveel vaccins te doneren als we zelf gebruiken («Get one – Give one»).
Erkent u dat het eerlijk delen van schaarse vaccins in de wereld iets anders inhoudt dan alles voor jezelf houden en aan het eind kijken wat je toch niet kunt gebruiken, en daarom makkelijk weg kunt geven? Waarom kiest u tot nu toe, ondanks alle mooie woorden over het belang van internationale solidariteit, voor die laatste optie? En bent u bereid om nu alsnog een harde toezegging te doen en zo snel als mogelijk ook daadwerkelijk vaccins te leveren aan COVAX?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 2 is een harde toezegging al gedaan. Een eerlijke wereldwijde verdeling van coronavaccins is van groot belang, zowel vanuit een moreel als een gezondheids- en economisch perspectief. De sociaaleconomische kosten van het achterblijven van de vaccinatiegraad in lage- en middeninkomenslanden zijn groot. Daarom heeft Nederland financieel bijgedragen aan ACT-A en COVAX, en doneert Nederland minstens zo veel vaccins als het zelf gebruikt («Get one – Give one»).
Hoe reflecteert u op het feit dat andere rijke landen al wel harde toezeggingen hebben gedaan voor vaccindonaties aan COVAX? Wat is de reden dat deze landen een andere afweging maken dan Nederland?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 2 heeft Nederland harde toezeggingen gedaan aan COVAX en worden ook aanzienlijke bilaterale donaties gedaan. Daarmee haalt Nederland ruim de beloofde «Get one – Give one». Verhoudingsgewijs doneert Nederland daarmee ongeveer evenveel als landen als Duitsland en de VS. Ik hecht eraan hier te benadrukken dat Nederland er op dit moment voor kiest om al ons surplus te doneren. Reden dat we hiervoor kiezen is dat Nederland het als verantwoordelijkheid voelt bij te dragen aan het bestrijden van de wereldwijde crisis. Dat doen we omdat we ons betrokken bij de rest van de wereld en kwetsbaren in het bijzonder, maar ook omdat het vanuit
volksgezondheidsoverwegingen van belang is om de pandemie ook elders in de wereld te bestrijden. Bovendien is het ook een Nederlands belang dat de mondiale economie zo snel als mogelijk kan herstellen.
Hoe groot is de Nederlandse vaccinvoorraad momenteel? En hoeveel vaccins worden er dagelijks weggeprikt? Is de verhouding tussen beschikbare voorraad en huidige benodigdheden anders in rijke landen die wel vaccins toezeggen of leveren aan COVAX?
Het RIVM heeft momenteel ongeveer 7,5 miljoen vaccins op voorraad liggen in de centrale opslag. Hiervan worden circa 3,5 miljoen doses aangehouden om de huidige vaccinatiecampagne en de geplande boostercampagne af te kunnen ronden, en voor een noodzakelijke reservevoorraad. Er worden op dit moment in Nederland ongeveer 125.000 prikken per week gezet. Reeds aan Nederland geleverde vaccins kunnen niet aan COVAX worden gedoneerd. De komende weken zullen we nog circa 4 miljoen vaccins bilateraal doneren uit de nationale voorraad. De voorraad die andere landen aanhouden is van vele factoren afhankelijk; ik heb daar geen zicht op.
Heeft Nederland daarnaast nog bestellingen voor vaccins uitstaan? Zo ja, voor hoeveel doses en op welke termijn? Bent u bereid om gehoor te geven aan de oproep van COVAX om de plek van Nederland vooraan in de rij te ruilen met lage-inkomenslanden die veel verder naar achteren staan in de rij en tegelijkertijd een zeer lage vaccinatiegraad hebben? Zo nee, waarom niet?
Niet alle doses waar Nederland nog recht op heeft, zullen in 2021 nog geleverd worden. Naar verwachting zullen we dit jaar nog circa 22 miljoen doses tegemoet kunnen zien. Deze moeten zoveel mogelijk direct vanuit de fabriek aan COVAX geleverd gaan worden. Er zijn ook vaccins ingekocht voor de periode 2022/2023 (met name BionTech/Pfizer en Moderna). Bij deze inkoop zijn we uitgegaan van een voorzorgsprincipe. We willen over voldoende vaccins beschikken om in deze periode de hele Nederlandse bevolking boven de 12 volledig te kunnen vaccineren, mocht de Gezondheidsraad dit adviseren. Van deze volumes staat nog niet vast of en in welke mate deze in de komende jaren in Nederland ingezet zullen gaan worden. Over de mogelijkheden om ook deze vaccins te kunnen doneren, zal ik uw Kamer later nog separaat informeren. De plek van Nederland in de rij ruilen met andere landen levert in mijn ogen niets op: de vaccins die Nederland nu zou doneren, zouden in dat geval door COVAX (opnieuw) worden aangekocht, en de vaccins die dan op een later moment alsnog aan Nederland worden geleverd, zouden wij dan weer ter donatie afstaan.
Wat is de reden dat COVAX niet in de buurt komt van het doel van 1,8 miljard vaccins voor lage-inkomenslanden tegen het eind van 2021? Welke rol speelt de houding van rijke landen zoals Nederland, die weigeren om vaccins te delen, hierbij?
COVAX verwacht het gestelde doel in maart 2022 te behalen: drie maanden later dan gepland. De CEO van Gavi geeft twee oorzaken voor deze vertraging: de beschikbaarheid van vaccins omdat deze zijn gereserveerd en het exportverbod van India op vaccins, waardoor één van de grootste leveranciers van COVAX niet kon leveren. Dit exportverbod is per oktober opgeheven en COVAX hervat momenteel onderhandelingen met producenten aldaar. Om de beschikbaarheid van vaccins voor ontwikkelingslanden te vergroten, is het belangrijk dat landen met grote voorraden hun surplus delen. Daarom zijn donaties in natura nu essentieel. Als gezegd zal Nederland hierbij nadrukkelijk zijn rol spelen. Daarnaast is het belangrijk de productiecapaciteit van vaccins op te schroeven.
Wat zijn de gevolgen van het feit dat vaccinleveringen aan arme landen ernstig achterblijven? Kunt u daarbij ingaan op de sociaaleconomische gevolgen in lage-inkomenslanden, maar ook op de gevolgen voor de wereldeconomie, en voor het risico op het ontstaan van nieuwe besmettelijke varianten?
Alleen als COVID-19 wereldwijd wordt aangepakt kan deze pandemie effectief worden bestreden. Daarom moet nu vooral worden ingezet op de beschikbaarheid van vaccins en andere COVID-19-producten in landen die achterblijven. Een virus kent immers geen grenzen en ongecontroleerde verspreiding van infectie kan ervoor zorgen dat er steeds nieuwe mogelijke resistentere virusvarianten ontstaan.
Vooral lage-inkomenslanden met een lage vaccinatiegraad ondervinden de schadelijke gevolgen van het voortduren van de pandemie. Daarbij zijn vooral ook de secundaire effecten van de pandemie ingrijpend en schadelijk. Zo konden 1.5 miljard kinderen gedurende lockdowns geen lessen meer volgen, 77 miljoen kinderen zijn nog steeds niet zijn teruggekeerd naar school. We weten dat meisjes onevenredig hard getroffen worden en zien ook dat kinderarbeid, huiselijk geweld, gedwongen huwelijken en ongewenste zwangerschappen toenemen.
Het IMF verwacht dat de economische groei in lage inkomens landen dit jaar voor het éérst in 20 jaar minder sterk zal zijn dan in hoge inkomens landen. Daardoor neemt de wereldwijde ongelijkheid toe. Dit is het gevolg van een toenemend verschil in herstelperspectieven die voor een belangrijk deel voortkomen uit verschillen in vaccintoegang.
Deelt u de mening dat de Europese Unie niet alleen arme landen in de steek laat, maar ook de gezondheid van haar eigen burgers in gevaar brengt, en haar ambities om een grotere geopolitieke rol te spelen verloochent, gezien het feit dat WHO-cijfers aantonen dat rijke landen tot nu toe 96 miljoen vaccindoses hebben gedoneerd aan COVAX, waarvan er 76 miljoen kwamen van de Verenigde Staten, 10 miljoen van Japan en slechts 5 miljoen van EU-lidstaten (vooral Frankrijk)?2
Met een totale bijdrage aan ACT-A van 4.821 miljard euro is de EU één van de grootste donoren wereldwijd. Het traject om donaties vanuit de EU juridisch mogelijk te maken was complex; zo moesten afspraken rondom aansprakelijkheid goed worden geborgd. Von der Leyen benoemde in de Staat van de Unie in september jl. dat Team Europe streeft naar een donatie van 500 miljoen vaccins voor zomer 2022. Hiervan zullen 300 miljoen vaccins gedoneerd worden door de lidstaten en de Commissie zal verder nog 200 miljoen vaccins aankopen voor de donatie aan partnerlanden. Inmiddels hebben de LS gezamenlijk 279 miljoen vaccins aan Covax gecommitteerd. De levering van deze vaccins aan partnerlanden is nu grotendeels afhankelijk van de producenten.
Wat is uw reactie op berekeningen van de WHO (de Access to COVID-19 Tools Accelerator, waar COVAX onderdeel vanuit maakt, bevat naast vaccindonaties ook een financiële component) die aantonen dat Nederland voor slechts 25% aan haar fair share heeft voldaan, terwijl Duitsland bijvoorbeeld al 130% van haar fair share heeft bijgedragen?3 Is Nederland van plan om op korte termijn aan haar fair sharete voldoen?
Met de recent aangekondigde extra bijdrage van 95 miljoen euro voor 2021 en 2022 draagt Nederland inmiddels 242 miljoen euro bij aan ACT-A. Daarnaast heeft Nederland een donatie in natura van 27 miljoen vaccins aangekondigd. Als zowel de waarde van de financiële bijdrage aan ACT-A en de donatie in natura in ogenschouw wordt genomen komt Nederland dicht in de buurt van de door ACT-A gehanteerde verdeelsleutel. De extra financiële inzet op de respons op COVID-19 moet niet ten koste gaan van onze reguliere inzet op gezondheid, inclusief seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR). In veel lageinkomenslanden staat vooral basisgezondheidszorg als gevolg van COVID-19 onder druk. Daarom blijft Nederland vanuit de BHOS-begroting onveranderd investeren in basisgezondheidszorg en SRGR in ontwikkelingslanden. Bij gelijkblijvend BHOS budget zou nog eens extra bijdragen aan ACT-A uit de BHOS begroting betekenen dat minder middelen beschikbaar zijn voor reguliere OS.
Hoe staat het met Europese inspanningen om lokale vaccinproductie, bijvoorbeeld in Afrikaanse landen, te ondersteunen? Deelt u de mening dat patenten een obstakel vormen voor de uitbreiding van de lokale productie? Hoe staat het met de gesprekken binnen de Wereldhandelsorganisatie (WTO) om patenten voor coronavaccins vrij te geven?
Een duurzame oplossing voor Afrika kan zijn om te investeren in het opbouwen van een eigen farmaceutische industrie. Daardoor ontstaat er minder afhankelijkheid. Dit is een belangrijke prioriteit van de EU, waar ook Nederland zich hard voor maakt. Tijdens de G20 in Rome werd een initiatief van Team Europa gepresenteerd van 1 miljard euro om de productie van en de toegang tot vaccins, geneesmiddelen en gezondheidstechnologieën in Afrika te vergroten. De EU heeft specifiek opgeroepen om te investeren in de opbouw van lokale productiecapaciteit in zuidelijke landen en verschillende initiatieven daartoe worden momenteel ontwikkeld, onder meer in Senegal, Zuid-Afrika en Rwanda. Om uitwisseling van kennis en technologie tussen farmaceuten en producenten te stimuleren, organiseert Nederland de komende World Local Production Summit.
Vaccinfabrikanten werken momenteel, binnen het bestaande stelsel van intellectueel eigendom, op grote schaal samen om de productiecapaciteit wereldwijd te vergroten. Dit werpt vruchten af zoals ook blijkt uit de meest recente productiecijfers. AstraZeneca werkt bijvoorbeeld samen met het Serum Institute of India voor de productie van 1 miljard vaccins voor lage- en middeninkomenslanden. Ook werkt AstraZeneca samen met bijvoorbeeld Emergent, Catalent, Halix, Thermo Fisher en IDT Biologika. Het farmaceutische bedrijf Pfizer werkt samen met onder meer BioNtech, Sanofi en Novartis. Moderna werkt samen met Lonza, Catalent, Rovi en Recipharm. Als laatste kan worden aangegeven dat Janssen bijvoorbeeld samenwerkt met Emergent, Catalent, Reig Jofre, Merck, Biological E in India en Aspen in Zuid-Afrika. De wereldwijde productie van vaccins neemt snel toe. Met een wereldwijde productie van bijna 1,5 miljard doses per maand is de verwachting van de WHO inmiddels dat er vanuit het oogpunt van de voorziening voldoende doses zullen zijn om de wereldwijde vaccinatiedoelen te bereiken, mits er een billijke verdeling is.4
Tijdens het tweeminutendebat Informele EU-Gezondheidsraad van 12 oktober 20215 en tijdens het debat over de Europese top van 21 en 22 oktober 20216 is toegezegd uw Kamer nader te informeren over de door het kabinet getoonde inzet en de stand van zaken in de discussies omtrent voorstellen voor tijdelijke opschorting van octrooirechten (een zogenaamde TRIPS-waiver). Ter uitvoering van deze toezeggingen ga ik hieronder nader in op de stand van zaken en de inzet van het kabinet in de onderhandelingen over de TRIPS-waiver.
Zowel de inspanningen van Nederland als die van de Europese Commissie zijn er op gericht dat het stelsel van intellectueel eigendom geen blokkerende (maar juist een faciliterende) rol speelt bij het inzetten van de bestaande capaciteit of het creëren van nieuwe capaciteit voor de productie van COVID-19 vaccins.
Het kabinet heeft er, in lijn met de motie-Piri c.s. (Kamerstuk 35 663, nr. 21), binnen de Europese Unie in aanloop naar bijeenkomsten van de TRIPS-raad herhaaldelijk op aangedrongen dat de EU zich constructief opstelt wat betreft een beperkt waiver-voorstel gericht op coronavaccins. Gezien het uitstel van de 12eMinisteriële Conferentie van de WTO wordt de discussie over intellectueel eigendom omtrent Covid-19-vaccins de TRIPS-raad vervolgd, op basis van de voorstellen van India en Zuid-Afrika enerzijds, en de Europese Unie anderzijds.
Het kabinet zal binnen de EU blijven aandringen op proactieve en constructieve onderhandelingen aan de hand van concrete teksten over zowel het EU-voorstel als een beperkt waiver-voorstel om zo een uitweg te vinden in deze discussie over de rol van intellectuele eigendom bij het verbeteren van de toegang tot betaalbare COVID-19-vaccins. Doel blijft concrete en pragmatische oplossingen op korte en middellange termijn te vinden om de universele toegang tot COVID-19-vaccins tegen betaalbare prijzen te verbeteren.
Kunt u, gezien de achterblijvende vaccinatiegraad in lage-inkomenslanden, helder uiteenzetten welke extra inspanningen Nederland gaat verrichten, op de korte en lange termijn, om dit wereldwijde probleem aan te pakken?
Zie ook het antwoord op vraag 2 en 10. Zoals aangegeven draagt Nederland 95 mln. euro extra bij aan ACT-A en is Nederland voornemens om in 2021 in totaal ruim 29 miljoen vaccins te doneren. Nederland heeft daarmee gedaan wat het voor dit jaar heeft beloofd en zal zich hiervoor blijven inspannen. Naast beschikbaarheid van vaccins zijn vooral ook extra investeringen nodig in de gereedheid van landen om vaccins effectief te kunnen prikken. Daarom draagt Nederland vooral ook bij aan het gereedmaken van landen voor effectieve vaccinatiecampagnes, maar ook aan het versterken van gezondheidssystemen. Dit is belangrijk om de pandemie te bestrijden, maar ook om de reguliere zorg in stand te houden en beter voorbereid te zijn op toekomstige pandemieën. Zoals ook in mijn antwoord op vraag 10 is aangegeven moeten de extra investeringen in de respons op COVID-19 niet ten koste gaan van reguliere zorg inclusief SRGR. Daarom blijft Nederland vanuit de BHOS-begroting onveranderd investeren in basisgezondheidszorg in ontwikkelingslanden.
De CoronaCheck voor toeristen en andere buitenlanders of Nederlanders die in het buitenland hun vaccinatie hebben gehaald |
|
Jan Paternotte (D66), Aukje de Vries (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Klopt het dat mensen die in het buitenland, en vooral buiten Europa, hun vaccinatie hebben gehaald en een Nederlands toegangsbewijs willen hebben hiervoor, fysiek naar een locatie in Utrecht moeten om dit toegangsbewijs te krijgen?
De GGD-Utrecht verstrekt inderdaad Digitale Corona Certificaten (DCC) aan bepaalde groepen mensen die buiten de EU zijn gevaccineerd, mits de persoon en het bewijs voldoet aan de gestelde eisen, zoals vermeld in de Kamerbrief van 6 juli jl. (Vergaderjaar 2020–2021, 25 295, nr. 1356).1 Conform de Tijdelijke spoedregeling DCC en straks het Tijdelijk Besluit DCC dienen deze mensen zich in persoon te melden. Dit om de persoon in kwestie te kunnen identificeren en oneigenlijk gebruik te voorkomen. Daarbij geldt dat een verzoek om een DCC tevens wordt gezien als een verzoek om een coronatoegangsbewijs (CTB).
Wat als iemand niet naar Utrecht toe kan komen, hoe gaat dit in zijn werk?
Het is momenteel noodzakelijk om zich in persoon te identificeren, zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 1.
Verwacht u een toename van deze dienstverlening van deze locatie in Utrecht als het coronatoegangsbewijs op meerdere plekken zal worden gevraagd, waaronder in de horeca? Wordt ook de capaciteit voor het telefoonnummer opgeschaald?
Op dit moment zijn, sinds de opening van deze route eind juli, al bijna 14.000 mensen geholpen. Het is niet bekend hoe groot deze groep is. Het aantal verzoeken was in week 35 (de week van 29 augustus tot en met 4 september) tot nu toe het hoogst. Wanneer het aantal verzoeken stijgt, bestaat de mogelijkheid op te schalen.
Bent u bereid om naast de locatie in Utrecht ook andere locaties te openen waar mensen naar toe kunnen gaan om hun Nederlandse vaccinatiebewijs te halen, bijvoorbeeld verdeeld in het land in de grote steden en op Schiphol? Zo nee, welke andere opties gaat u ondernemen om het voor buitenlanders makkelijker te maken om het Nederlandse coronatoegangsbewijs te krijgen?
Ik ben met GGD GHOR Nederland in gesprek om te kijken of het mogelijk is om deze service ook op een aantal andere GGD-locaties te kunnen bieden. Dat zal voorbereidingen op het gebied van organisatie en ICT vereisen. Deze worden momenteel in kaart gebracht.
Kan je met een buitenlandse app uit een ander Europees land, waarin de Europees Digital Covid Certificate (DCC) zit, ook toegang krijgen tot de Nederlandse horeca of cultuursector? Wat als dat Europese land je niet het DCC heeft gegeven maar je wel volledig gevaccineerd bent?
Ja, met een Europees DCC kan overal in Nederland toegang worden verkregen waar een Coronatoegangsbewijs wordt gevraagd. Alle Europese landen zijn volgens de EU-verordening verplicht om automatisch of op verzoek een DCC uit te geven aan mensen die in hun land zijn gevaccineerd. Dit gebeurt echter niet in alle gevallen. Waar er signalen zijn over een bepaald EU-land zal ik dit in contacten met dat land onder de aandacht brengen. Voor mensen die in Nederland wonen of werkzaam zijn en om deze reden geen CTB hebben, verken ik thans of en zo ja hoe, binnen de juridische en technische mogelijkheden die er zijn, een oplossing geboden kan worden. Voor toeristen ga ik er echter van uit dat zij in hun eigen land een DCC hebben verkregen.
Waarom is het vooralsnog niet mogelijk om een Nederlands vaccinatiebewijs te krijgen als je een eerste prik in een ander land hebt gekregen en een tweede prik in Nederland? Wanneer is dit wel geregeld?
GGD GHOR Nederland heeft laten weten bereid te zijn de groep mensen die een eerste prik in het buitenland en tweede prik bij de GGD heeft ontvangen, te willen helpen. Daarvoor wordt op dit moment een online oplossing ontwikkeld en getest. De verwachting is dat deze oplossing in de eerste helft van oktober beschikbaar komt. Tot die tijd bekijkt de GGD hoe zeer urgente gevallen met maatwerk kunnen worden geholpen.
Hoe worden toeristen die van buiten de EU komen en aldaar volledig gevaccineerd zijn, met een Europees Geneesmiddelenbureau (EMA)-erkend vaccin, op de hoogte gebracht dat er in Nederland wordt gewerkt met een coronatoegangsbewijs? Hoe kunnen zij een Nederlands toegangsbewijs krijgen?
Informatie hierover is te vinden op: Travelling to the Netherlands from abroad | Coronavirus COVID-19 | Government.nl.
Zij kunnen een Nederlands CTB krijgen door zich te laten testen.
Welke opties hebben mensen die op de CAS- (Curaçao, Aruba en Sint Maarten) of BES- (Bonaire, Saba en Sint Eustatius) eilanden zijn gevaccineerd om bij bezoek aan Nederland een Nederlandse toegangsbewijs te krijgen voor onder andere de horeca? Zijn hier nog uitvoeringsproblemen bemerkt?
Mensen die gevaccineerd zijn op de BES-eilanden hebben de mogelijkheid om een DCC en CTB te ontvangen op het eiland waar ze zijn gevaccineerd. De CAS-eilanden kunnen, als autonome landen, alleen een DCC afgeven. Op Curaçao is het DCC vanaf eind deze maand beschikbaar, op de andere twee eilanden is men al begonnen met afgeven. Een DCC afgegeven op de CAS-eilanden en een CTB afgegeven op de BES-eilanden kunnen beide gebruikt worden om toegang te krijgen tot voorzieningen en evenementen in Nederland waar een CTB wordt gevraagd. Reizigers die gevaccineerd zijn op de CAS-eilanden, maar geen DCC hebben ontvangen, kunnen momenteel terecht bij de GGD Utrecht, mits ze voldoen aan de eisen zoals vermeld in het antwoord van vraag 1. Ook kunnen reizigers uit de CAS- en BES-eilanden zich net als Europese Nederlanders gratis laten testen via testenvoortoegang.nl.
Kunt u, omdat het coronatoegangsbewijs al op 25 september 2021 zeer breed wordt ingezet, deze vragen zo spoedig mogelijk en ieder afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De drukte bij de Formule 1 in Zandvoort. |
|
Eva van Esch (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kent u de beelden van de drukte bij de Formule 1 in Zandvoort?1
Ja.
Erkent u dat op meerdere momenten buiten het circuit grote mensenmassa’s ontstonden waarbij anderhalve meter afstand houden onmogelijk was?
Ik heb vernomen dat op bepaalde momenten inderdaad veel mensen op minder dan anderhalve meter afstand van elkaar stonden.
Erkent u dat binnen het circuit mensen zich niet aan hun vaste zitplaatsen hielden?
De gemeente Zandvoort alsook de organisatie van het evenement hebben het evenement georganiseerd conform de op dat moment geldende coronaregels. Daarbij hebben ze de regels omtrent placering in acht genomen en zich ingespannen bezoekers zoveel als mogelijk op hun zitplaats te houden. Het is gebleken dat dat niet op alle momenten mogelijk was. Bezoekers hebben hier ook een eigen verantwoordelijkheid in.
Begrijpt u dat dit leidt tot onbegrip bij de cultuursector, die hun evenementen in het water zagen vallen onder andere door de coronaregels voor geplaceerde en ongeplaceerde evenementen?
Binnen de coronaregels, zoals die op het moment van de Dutch Grand Prix golden, konden evenementen, waaronder óók culturele evenementen, plaatsvinden als zij voldeden aan een aantal voorwaarden. Voor geplaceerde evenementen in de buitenlucht, en waar gebruik gemaakt werd van een coronatoegangsbewijs, gold een bezoekersnorm van tweederde van de reguliere capaciteit. Bezoekers waren daarbij niet verplicht 1,5 meter afstand te houden. Voor ongeplaceerde evenementen in de buitenlucht gold met gebruik van coronatoegangsbewijzen een maximum aantal van 750 bezoekers. Binnen deze voorwaarden is ook de vergunning voor de Dutch Grand Prix afgegeven.
Deelt u de mening van Lowlands-directeur Van Eerdenburg dat «het oneerlijk is dat bij sportevenementen tienduizenden mensen welkom zijn alleen maar omdat ze op een bepaald moment op een stoeltje zitten»? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 4.
Erkent u dat de term «geplaceerd evenement» naar niets anders verwijst dan naar een papieren werkelijkheid?
Uit diverse onderzoeken, waaronder die van Fieldlab Evenementen, blijkt dat er wel degelijk een verschil zit in de risico’s die samenhangen met geplaceerde en ongeplaceerde evenementen. Dat hangt samen met de dynamiek van groepen mensen die vrij bewegen of zoveel mogelijk op een plek blijven zitten. In het geval van geplaceerde evenementen is het beter mogelijk groepen bezoekers van elkaar te scheiden en is het aantal contactmomenten kleiner dan bij ongeplaceerde evenementen, waarbij mensen door elkaar heen lopen. Het onderscheid tussen geplaceerde en ongeplaceerde evenementen maakte deel uit van het praktijkonderzoek, zoals dat verricht is tijdens de Fieldlab evenementen.
Kunt u uw opmerking toelichten dat «De praktijk schuurt met wat de regels zijn, maar nee, er wordt niet met twee maten gemeten. De regels zijn voor alle sectoren gelijk»?2
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 4.
Erkent u dat de regels voor sommige sectoren voordeliger uitpakken dan voor andere sectoren? Zeker wanneer er kennelijk ruimte bestaat om «de regels» te laten «schuren met de praktijk»?
De redenatie achter de maatregelen is dat het risico op besmetting gereduceerd wordt om zo, gegeven de epidemiologische situatie op dat moment, veilig en verantwoord evenementen te kunnen organiseren. Ik erken dat sommige sectoren hard getroffen worden door bepaalde maatregelen als gevolg van het verschil in risico op besmettingen, wat in sommigen sectoren nu eenmaal hoger is dan in andere sectoren. Echter, gelijke soorten settings en evenementen in sectoren kennen dezelfde regels.
Aangezien van tevoren 70.000 mensen per dag werden verwacht bij de Formule 1 en gezien de eerdere ervaringen met «vaste zitplekken» in voetbalstadions, was overtreding van de coronaregels door u en het lokale bestuur voorzien? Zo nee, hoe is dat mogelijk? Zo ja, waarom vormde een dergelijk risico op overtreding van de coronaregels kennelijk geen probleem?
In voorbereiding op dit evenement is nadrukkelijk aandacht uitgegaan naar de uitvoering en handhaving van de geldende regels. De organisatie heeft op het evenement maatregelen genomen om mensen op hun plek te houden en de gemeente heeft zich ingespannen om de regels te handhaven. Tijdens het evenement is er – zoals gebruikelijk bij grote bijeenkomsten en evenementen- elke dag contact geweest tussen het Ministerie van J&V en de gemeente Zandvoort over het verloop van het evenement. De gemeente heeft vrijdag direct contact opgenomen met de organisatie van het evenement toen bleek dat op sommige plekken en tijdstippen het te druk werd. De organisatie heeft daarop onder andere het crowd management aangescherpt om dit gedurende de rest van het evenement te voorkomen.
Bent u bereid het willekeurige onderscheid tussen geplaceerde en ongeplaceerde evenementen zo snel mogelijk op te heffen? Zo nee, waarom niet?
Het onderscheid tussen geplaceerde en ongeplaceerde evenementen is niet willekeurig, maar gebaseerd op verschillen in risicoprofielen. Dit blijkt onder andere uit de resultaten van Fieldlab Evenementen. Het OMT heeft in haar adviezen over evenementen ook het onderscheid tussen geplaceerde en ongeplaceerde evenementen onderschreven.
Het is ons streven om, als de epidemiologische situatie het toestaat, alle beperkingen los te laten. Zover zijn we nu nog niet. Gelukkig hebben we het al wel mogelijk kunnen maken dat ook ongeplaceerde evenementen binnen weer toegestaan zijn, maar nog wel onder aanvullende voorwaarden.
Gaat u bijhouden of de Formule 1 heeft geleid tot een toename van het aantal coronabesmettingen en ziekenhuisopnames? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer verwacht u de resultaten en evaluatie met de Kamer te kunnen delen?
Besmettingen en signalen daarover worden getraceerd met regulier Bron- en Contactonderzoek uitgevoerd door de GGD en de rapportages van het RIVM daarover. GGD Kennemerland heeft naar aanleiding van het reguliere BCO op 17 gerapporteerd dat er ongeveer 90 besmettingen te herleiden waren tot het evenement.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het volgende debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus?
Ik heb mij ingespannen om deze vragen zo snel mogelijk te beantwoorden.
Aerosole transmissie en het belang van ventilatie |
|
Fleur Agema (PVV), Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Virustransmissie via aerosolen. Zijn nieuwe maatregelen nodig?»1
Ja.
Kunt u een definitie geven van wat u verstaat onder ventilatie-eisen, luchtkwaliteit en infectiepreventie van SARS-CoV-2 via aerosolen?
Onder ventilatie-eisen worden bijvoorbeeld de eisen verstaan die zijn opgenomen in het Bouwbesluit. Daarnaast zijn aanvullende normen voor ventilatie opgenomen in geldende (arbo)richtlijnen. De ventilatie eisen zijn afgestemd op de functie van een ruimte, bijvoorbeeld sportfunctie, bijeenkomstfunctie, kantoor functie etc.
De mate van luchtkwaliteit wordt gebaseerd op de afwezigheid van luchtverontreiniging. Dit kan op verschillende manieren aangeduid worden, afhankelijk van wat gemeten wordt, bijvoorbeeld fijnstof, stikstofoxide of ozon.
Wat vindt u van de statements van internationale organisaties zoals het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (ECDC), die erkent dat aerosole transmissie één van de belangrijkste transmissieroutes is van het coronavirus en US Centers for Disease Control and Prevention (CDC), die verder gaat en stelt dat aerosole de belangrijkste transmissieroute is van het coronavirus?2 3
De discussie op dit punt wordt bemoeilijkt door het gebruik van het begrip «aerosole transmissie». Internationaal is er consensus dat de overdracht van SARS-CoV-2 voornamelijk plaatsvindt op een korte afstand (ongeveer 1,5 meter) via directe transmissie met druppeltjes afkomstig uit de luchtwegen, waaronder aerosolen. Aerogene transmissie kan in bepaalde omstandigheden plaatsvinden, zoals in ruimtes waar geen of te weinig ventilatie is en/of veel mensen – vooral voor een langere tijd – bij elkaar zijn. Ook in het aangehaalde artikel van de CDC wordt gesteld dat de kans op transmissie groter is dicht bij de infectieuze bron en dat, hoewel infecties op meer dan «6 feet» minder waarschijnlijk zijn, het wel mogelijk is onder bepaalde omstandigheden, zoals bij slecht geventileerde binnenruimtes.
Wat heeft u tot zover gedaan om de aerogene transmissieketen te verbreken en met welke onderbouwing?
Het kabinet heeft maatregelen genomen om directe transmissie van SARS-CoV-2 op korte afstand zoveel als mogelijk te voorkomen. Deze maatregelen worden getroffen om situaties te voorkomen waarin mensen in ruimtes verblijven waar geen of te weinig ventilatie is en/of veel mensen- vooral voor een langere tijd- bij elkaar zijn.
Veel van deze maatregelen beperken ook aerogene transmissie van SARS-CoV-2. Deze maatregelen zijn onder andere het beperken van bijeenkomen van grote groepen mensen in binnenruimten, thuisblijven bij klachten en zo veel mogelijk thuiswerken. Ook is eerder geadviseerd over te nemen maatregelen in situaties, waarin meer aerosolen worden geproduceerd, zoals bij sporten en zingen. Ook wordt door het RIVM als ook op de website van de rijksoverheid geadviseerd binnenruimtes goed te ventileren. Ventileren helpt om aerogene transmissie te beperken.
Sinds juli van dit jaar is «Frisse lucht» opgenomen als vierde basismaatregel om het belang van goede ventilatie en luchten explicieter onder de aandacht te brengen.
Sinds begin oktober is een praktische handreiking «Ventileren zo gedaan» voor gebouwbeheerders/eigenaren beschikbaar met adviezen om de bestaande ventilatievoorzieningen voor publieke ruimten op de juiste wijze in te regelen.
Wat wordt uw toekomstig coronabeleid omtrent het aerogene karakter van SARS-CoV-2?
Het kabinet en OMT houden het epidemiologische verloop van Covid-19 nauwlettend in de gaten. We bereiden ons voor op een aanpak op de middellange en lange termijn. In de wetenschap dat we de komende tijd nog met deze pandemie te maken hebben.
Daarbij moeten wellicht ook maatregelen getroffen worden, waarbij voortdurend gekeken wordt of deze proportioneel en adequaat zijn. Het is niet mogelijk om daar op vooruit te lopen.
Gezien het belang van ventilatie voor een gezond binnenklimaat zal dat onderwerp onze blijvende aandacht houden.
Welke middelen kunt u inzetten voor het herzien van de coronamaatregelen, coronabeleid en aanpak nu er een wereldwijze consensus is over aerogene transmissie van SARS-CoV-2?
Het herzien van de coronamaatregelen, coronabeleid en aanpak is niet nodig. Wij hebben aerogene transmissie een plek gegeven in de maatregelen.
In de zomermaanden is gewerkt aan een mediacampagne om «frisse lucht» als basismaatregel onder de aandacht van het publiek te brengen.
Naast de publiekscampagne heeft TNO een handreiking ventilatie opgesteld.
Deze pragmatische handreiking voor gebouweigenaren, beheerders en eindgebruikers geeft handvatten hoe de aanwezige ventilatievoorzieningen op juiste wijze kunnen worden ingezet.
Kunt u uitleggen waarom u in het huidige beleid tot nu toe de rol van ventilatie, luchtkwaliteit en aerosolen niet in overweging nam voor uw coronabeleid om zoveel mogelijk besmettingen te voorkomen, los van het feit of er destijds geen bewijs was om de aerogene transmissie te bevestigen noch te ontkennen?
Wij hebben de rol van ventilatie en luchtkwaliteit wel degelijk meegenomen. Het RIVM adviseert al sinds de zomer van 2020 om voldoende te ventileren en te luchten. Daarover is zowel op de site van RIVM als op rijksoverheid.nl sinds die tijd informatie te vinden.
Wij hebben ons bij het nemen van maatregelen gericht op de transmissie route waarover internationaal consensus bestaat dat dit de voornaamste route is: op korte afstand met druppeltjes van verschillende afmetingen uit de luchtwegen (druppeltransmissie; zie antwoord 3).
Maatregelen die hierop gericht zijn, hebben het grootste effect op het verminderen van directe transmissie en daarmee verminderen ze het voornaamste risico om besmet te raken. De bundel van maatregelen heeft echter ook effect op het beperken van aerogene transmissie (zie antwoord 4).
Hoe staat u tegenover het erkennen dat aerosolen zeer mogelijk een rol spelen in overdracht van het virus om vervolgens uw beleid hierop aan te passen wanneer gesteld wordt dat het detecteren van virusdeeltjes in de lucht een uitdaging is vanwege methodologische kwesties waar vele wetenschappers zich over buigen?4
Ik verwijs u hiervoor naar de antwoorden op de vragen 3, 4, en 7.
Wat is uw reactie op het feit dat de conclusie van het Outbreak Management Team (OMT) haaks staat op wetenschappelijke publicaties waarbij ventilatie een rol speelt in het afvoeren van besmette lucht dat zo leidt tot een lagere kans op infectietransmissie, waarvan het OMT stelt dat dit nog niet is bewezen?5 6 7
Het OMT onderschrijft het belang van ventilatie. Zie de Annex Ventilatie bij OMT advies nr. 121.
Hoe verhoudt de internationale literatuur, globale positionering op ventilatie en aerosolen ten opzichte van SARS-CoV-2 zich tegenover het statement van het OMT (zie vorige vraag) omtrent ventilatie en de keuzes die u maakt om het coronabeleid aan te passen?
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 9. Het OMT advies heeft er bijvoorbeeld toe geleid om de ventilatie eisen voor horeca op te nemen in de TRM.
Wat is uw beleid ten aanzien van ventilatie en luchtkwaliteit in publieke binnenruimtes zoals scholen en in de horeca?
Ons beleid ten aanzien van ventilatie heeft als uitgangspunt: minimaal voldoen aan de eisen uit regelgeving, waaronder het bouwbesluit, en geldende landelijke (arbo)richtlijnen. En daarnaast zorgen dat ventilatievoorzieningen op de juiste wijze worden ingeregeld, onderhouden en gebruikt.
Voor scholen is hiervoor een handreiking opgesteld en bij RuimteOK een helpdesk ingericht. Daarnaast is voor scholen de SUViS (Specifieke Uitkering Ventilatie in Scholen) regeling beschikbaar. Voor andere publieke situaties is een praktische handreiking ventileren beschikbaar voor gebouwbeheerders/eigenaren.
Hoe verhoudt het feit dat er 360 miljoen euro is uitgetrokken voor het verbeteren van ventilatie in schoolgebouwen met de informatie op de website van de rijksoverheid waarbij volgende is vermeld: «Het is op dit moment onduidelijk of kleine druppels, de zogenaamde aerosolen, een relevante rol spelen bij de overdracht van het virus»?8
Wij hebben de website rijksoverheid.nl aangepast voor deze specifieke zinsnede, want dat is niet conform de huidige inzichten. Die zijn: Aerogene transmissie (indirecte transmissie via aerosolen met voldoende infectieuze virusdeeltjes die voor langere tijd blijven zweven in de lucht en zich over langere afstand kunnen verspreiden) kan in bepaalde omstandigheden plaatsvinden, zoals in ruimtes waar geen of te weinig ventilatie is en/of veel mensen- vooral voor een langere tijd- bij elkaar zijn. Specifiek voor scholen heeft het Ministerie van OCW de regeling Specifieke Uitkering Ventilatie in Scholen (SUViS) opgezet. Via deze regeling wordt in totaal 360 miljoen euro beschikbaar gesteld voor ventilatie verbetermaatregelen in scholen. Deze extra impuls was nodig omdat er bij scholen nog een inhaalslag te maken was om ervoor te zorgen dat zij minimaal kunnen voldoen aan de eisen uit het bouwbesluit en geldende landelijke (arbo)richtlijnen.
Welke rol speelt koolstofdioxidemeting als maatregel in het vormen van de adviezen omtrent ventileren op scholen en corona, aangezien op de website van de rijksoverheid staat dat scholen hun ventilatie moeten verbeteren en maatregelen moeten nemen, terwijl wetenschappelijke literatuur aangeeft dat koolstofdioxide een goed surrogaat is voor het meten van luchtvervuiling?
Koolstofdioxidemeting kan als indicator gebruikt worden om in scholen de kwaliteit van ventilatie in kaart te brengen. In de «Handreiking Optimaal Ventileren op Scholen»9 wordt toegelicht hoe CO2-meting kan worden gebruikt.
Wat is de reden dat u kijkt naar het terugdraaien van de ventilatie-eisen in de horeca, terwijl scholen de opdracht krijgen om meer te investeren in ventilatie? Hoe verklaart en onderbouwt u het verschil in ventilatiebeleid in deze verschillende settings, terwijl studies 3, 4 wijzen op het risico dat de kans op overdracht groter is bij slechte ventilatie?9 10
Voor zowel de horeca als voor scholen geldt het advies: minimaal voldoen aan eisen uit het bouwbesluit en geldende landelijke (arbo)richtlijnen. En zorgen dat ventilatievoorzieningen op de juiste wijze worden ingeregeld, onderhouden en gebruikt. Voor alcohol schenkende horeca waren in de Drank- en Horecawet ventilatienormen opgenomen. Bij het ingaan van de nieuwe Drank- en Horecawet per 1 juli zijn deze normen, in samenspraak met de sector en gemeenten, komen te vervallen. De conclusie was dat het bouwbesluit de juiste plek is voor ventilatie-eisen. Dit besluit was genomen voordat er sprake was van een Covid-19 pandemie en werd mede ingegeven doordat er inmiddels een rookverbod in de horeca van kracht is. In het licht van de huidige bestrijding van het SARS-CoV-2 virus zijn de oude normen uit de Drank- en Horecawet nu opgenomen in de Tijdelijke regeling maatregelen COVID-19.
Kleinschalige evenementen die niet door kunnen gaan wegens corona |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Attje Kuiken (PvdA), Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat horecazaken die voorheen gesloten evenementen mochten organiseren, dat nu niet meer mogen omdat ze een terrasvergunning hebben?
Ja.
Waarom mogen horecaondernemers met een eigen buitenruimte geen kleinschalige evenementen aanbieden, zelfs niet als ze voldoen aan de zelfde eisen als grotere evenement?
Voor eet- en drinkgelegenheden geldt er tot 25 september 2021 een amusementsverbod. Dit in die zin dat is geregeld dat een eet- en drinkgelegenheid slechts mag worden opengesteld voor publiek indien de beheerder er zorg voor draagt dat er binnen of op of rond het terras geen muziek met een hogere geluidsbelasting dan 60 decibel, optreden, beeldscherm of ander mogelijk tot toeloop van publiek aanleiding gevend amusement is.
Welke specifieke regel zorgt ervoor dat een horecaondernemer met een terrasvergunning geen evenementen mag organiseren?
Dit is vastgelegd in artikel 4.4, eerste lid, onder a van de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19 (Trm).
Snapt u dat deze horecaondernemers niet hun terrasvergunning op willen geven om af en toe een evenement op hun eigen terras te organiseren?
Het is vanzelfsprekend aan de ondernemer om hier een afweging in te maken, maar het is begrijpelijk dat een ondernemer met een eet- en drinkgelegenheid er met deze regeling voor kiest tijdelijk geen evenementen te organiseren.
Hoe beoordeelt u het dat geen kleinschalige evenementen mogen aanbieden, doordat ze een terrasvergunning hebben?
De huidige regels brengen voor ondernemers met een eet- en drinkgelegenheid beperkingen met zich mee, daartoe is echter besloten in reactie op de snelle stijging van het aantal (grotere) clusterbesmettingen gerelateerd aan de horeca en feesten in juli. Op 26 juni jl. is besloten om de samenleving behoedzaam verder open te laten gegaan. Dit met inachtneming van de veilige afstandsnorm of mitigerende maatregelen zoals het gebruik van mondkapjes of toegangsbewijzen voor die gevallen waarin het niet mogelijk of wenselijk was deze afstand te hanteren. Kort daarop was er sprake van een exponentiële toename van het aantal besmettingen. Daarbij waren grote clusters niet alleen tot feesten in disco’s en nachtclubs te herleiden, maar ook tot andere eet- en drinkgelegenheden waar coronatoegangsbewijzen werden ingezet. Gelet op die sterk exponentiële toename van het aantal besmettingen is besloten om de regels voor de horeca, dansvoorzieningen, evenementen en de culturele sector aan te scherpen. Er is voor deze regels dus een duidelijke epidemiologische aanleiding en onderbouwing.
Bent u het met ons eens dat horecaondernemers die voorheen evenementen op hun terras organiseerde en dat nu niet meer mogen economisch gezien een klap krijgen?
Ondernemers die vanwege deze maatregelen geen evenementen kunnen organiseren worden hier inderdaad door geraakt.
Hoe schat u de economische schade voor deze horecaondernemers in?
Het is onduidelijk welk deel van hun inkomsten ondernemers uit deze activiteiten haalden.
Vindt u dat deze ondernemers aanspraak moeten kunnen maken van eventuele verlengde noodsteun voor nachthorecaondernemers? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven?
Voor ondernemers uit onder andere de horeca die meer dan 30% van hun inkomsten missen door de coronamaatregelen staat onder meer de TVL regeling open. Deze regeling loopt tot en met 30 september 2021. Het Kabinet heeft op 14 september jl. aangekondigd dat vanaf 25 september de maatregelen in de horeca zullen worden versoepeld, waardoor het ook weer mogelijk wordt om evenementen te organiseren. Voor de nachthoreca die na 00.00 gesloten moet blijven wordt een aanvullende regeling ontwikkeld.
De quarantaineplicht voor gevaccineerde reizigers |
|
Jan Paternotte (D66), Kiki Hagen (D66) |
|
Barbara Visser (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met de richtlijnen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) dat gevaccineerde huisgenoten of overige nauwe contacten van positief geteste mensen niet in quarantaine hoeven tot dat ze klachten krijgen?1
Ja, deze zijn mij bekend.
Klopt het dat deze quarantaineplicht ook niet geldt voor gevaccineerden als een medepassagier in het vliegtuig positief test, ongeacht het land waar iemand vandaan komt?
Ja, dat klopt. Er bestaat geen wettelijke verplichting voor gevaccineerde en ongevaccineerde personen om na contact met een positief getest persoon in quarantaine te gaan. Het betreft hier een advies. Voor ongevaccineerden geldt het advies om na contact met een positief getest persoon in quarantaine te gaan. Voor gevaccineerden geldt dit advies niet.
Waarom dienen echter mensen die uit een zeerhoogrisicogebied zonder een zorgwekkende virusvariant wel in quarantaine te gaan?2
Het doel van de quarantaineplicht is enerzijds het tegengaan van verdere verspreiding van het coronavirus via reizigers en anderzijds het voorkomen van het importeren van zorgwekkende virusvarianten. Gezien de sterk toegenomen vaccinatiegraad in Nederland en het beperkte risico dat gevaccineerde reizigers voor de volksgezondheid vormen voor de transmissie van het coronavirus, heeft het kabinet besloten gevaccineerde reizigers per 22 september uit te zonderen van de quarantaineplicht voor zeerhoogrisicogebieden zonder zorgwekkende virusvariant3. Wel moeten zij een negatieve testuitslag kunnen tonen. Voor ongevaccineerden blijft de quarantaineplicht onverkort gelden, omdat zij besmettelijker zijn dan gevaccineerden en dus in hogere mate bijdragen aan de verspreiding van het coronavirus. Ook al zijn ongevaccineerde reizigers voorafgaand aan hun inreis negatief getest, dan is het nog steeds mogelijk dat zij besmet blijken te zijn met het virus en het virus kunnen overdragen.
Waarom wordt er in de handreiking van het RIVM bij de quarantaineplicht van reizigers geen onderscheid gemaakt tussen gevaccineerde en niet-gevaccineerde reizigers uit zeerhoogrisicogebieden zonder zorgwekkende virusvariant?3
Tot 22 september 2021 gelden dezelfde maatregelen voor gevaccineerden en ongevaccineerden met betrekking tot de quarantaineplicht voor het inreizen vanuit zeerhoogrisicogebieden. Vanaf 22 september zal dit onderscheid er wel zijn. Gevaccineerde reizigers uit zeerhoogrisicogebieden zonder zorgwekkende virusvariant worden dan uitgezonderd op de quarantaineplicht.
Acht u het risico op transmissie van het coronavirus door een gevaccineerde na een bezoek in een zeerhoogrisicogebied, zonder een zorgwekkende variant, groter of kleiner dan het risico als een huisgenoot of nauw contact positief test?
Het verschil in risico op transmissie van het coronavirus door een gevaccineerde na een bezoek in een zeerhoogrisicogebied zonder zorgwekkende variant en na contact met een huisgenoot of nauw contact is afhankelijk van de situatie. Eigenlijk kun je de twee situaties niet met elkaar vergelijken. Het hangt er helemaal van af of de gevaccineerde in het zeerhoogrisicogebied in de buurt is geweest van een positief getest persoon. Gezien het beperkte risico dat gevaccineerde reizigers voor de volksgezondheid vormen, vervalt per 22 september de quarantaineplicht voor reizigers uit zeerhoogrisicogebieden zonder zorgwekkende virusvariant.
Indien het antwoord op de vorige vraag «kleiner» is, waarom dienen gevaccineerden na een bezoek in een zeerhoogrisicogebied, zonder een zorgwekkende variant, dan wel in quarantaine maar na contact met een positief geteste huisgenoot niet? Indien de kans groter is, waarop baseert u dat?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3, geldt de quarantaineplicht voor gevaccineerden uit zeerhoogrisicogebieden zonder zorgwekkende virusvariant vanaf 22 september niet meer.
Vindt u het proportioneel om gevaccineerde reizigers uit een zeerhoogrisicogebied zonder een zorgwekkende variant een quarantaineplicht op te leggen? Zo ja, waarom?
Zie het antwoord op vraag 3.
Klopt het dat u door het aangenomen amendement Paternotte/Kuiken de ruimte heeft om gevaccineerde reizigers uit een zeerhoogrisicogebied zonder zorgwekkende virusvariant uit te zonderen van deze quarantaineplicht? Zo ja, bent u bereid dit te doen en gevaccineerde reizigers te adviseren zicht te laten testen bij klachten, zoals het beleid is bij huisgenoten en overige nauwe contacten?4
Het aangenomen amendement Paternotte/Kuiken biedt de ruimte om per ministeriële regeling een uitzondering op de quarantaineplicht in te stellen voor reizigers die volledig zijn gevaccineerd tegen het coronavirus. Deze ruimte wordt nu benut, omdat het kabinet gevaccineerden uitgezonderd heeft op de verplichte quarantaine in het geval van een zeerhoogrisicogebied zonder zorgwekkende virusvariant. Wel blijft de testplicht voor gevaccineerden gelden.
Bent u bereid om in de tussentijd opnieuw advies te vragen aan het Outbreak Management Team (OMT) of RIVM over het onderscheid dat wordt gemaakt tussen quarantaine voor gevaccineerde mensen na terugkomst uit zeerhoogrisicogebied zonder virusvariant en na contact met huisgenoten of overige nauwe contacten?
Sinds 22 september geldt voor gevaccineerden geen quarantaineplicht meer na inreis in Nederland vanuit zeerhoogrisicogebieden zonder zorgwekkende virusvariant. Een quarantaineplicht gold en geldt niet na contact met een positief geteste huisgenoot of een overig nauw contact, ongeacht of men is gevaccineerd. Wel geldt een quarantaineadvies voor ongevaccineerden na contact met een positief geteste huisgenoot of een overig nauw contact.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval voor het volgende coronadebat, beantwoorden?
De vragen zijn afzonderlijk beantwoord. De beantwoording voor het coronadebat van 16 september 2021 is niet gelukt.
Artsen die corona ontkennen, bagatelliseren, nepnieuws verspreiden of alternatieve behandelingen aanbieden |
|
Wieke Paulusma (D66), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat vindt u van de groep stichting Artsen voor Waarheid en dat hun advocaat stelt dat de Minister-President «een oorlogscrimineel» is die «de doodstraf verdient»?1
De uitspraken die in het interview worden gedaan vind ik afschuwelijk.
Wat vindt u van de groep stichting Artsen Covid Collectief die onder andere advertenties en berichtgeving plaatst over het gevaar van het vaccineren van kinderen tegen het coronavirus? Hoe strookt dit met de wetenschappelijk onderbouwde aanbeveling van de Gezondheidsraad om kinderen van twaalf jaar en ouder wel te vaccineren?2 3
Ik vind zulke advertenties zeer onverantwoord. Het advies van de Gezondheidsraad is wat mij betreft volkomen helder (https://www.gezondheidsraad.nl/documenten/adviezen/2021/06/29/vaccinatie-van-adolescenten-tegen-covid-19). Jongeren kunnen (langdurig) klachten ondervinden als gevolg van COVID-19. Ook zij moeten daarom in de gelegenheid worden gesteld zich middels een vaccinatie hiertegen te beschermen en moeten daarover op een juiste en feitelijke wijze worden geïnformeerd. De Inspectie Gezondheid en Jeugd (IGJ) treedt op tegen artsen die dit belemmeren. Echter, voor de IGJ is een collectief geen aanspreekpunt. Daarentegen heeft de IGJ individuele artsen waarover meldingen zijn ontvangen, aangesproken op hun activiteiten. Daarbij ging het om activiteiten waarbij ouders zijn benaderd met informatie die verwarring veroorzaakte en afweken van de geldende standaarden en professionele richtlijnen voor artsen. In het antwoord op vraag 10 staat welke overige stappen de IGJ heeft genomen richting artsen die evident onjuiste informatie hebben verspreid.
Klopt het dat de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) bedoeld is om patiënten te beschermen tegen «ondeskundig» en «onzorgvuldig» handelen van zorgverleners?4
De Wet BIG beoogt een zo veel mogelijk uniforme regeling te geven voor alle daarvoor in aanmerking komende beroepen op het gebied van de individuele gezondheidszorg, om zo de kwaliteit van de beroepsuitoefening te bewaken en te bevorderen en het publiek te beschermen tegen ondeskundig en onzorgvuldig handelen (MvT, Kamerstuk 19 522, nr. 3, p. 2.
Mogen dergelijke stichtingen het woord «arts» in hun naam hebben omdat volgens de Wet BIG «arts» een beschermde titel is en men zich alleen arts mag noemen indien zij zich houden aan alle verantwoordelijkheden die komen met deze titel, waaronder de geldende richtlijnen van de beroepsgroep zelf? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Als een dergelijke stichting het woord «artsen» in haar naam gebruikt, dan moeten aan die stichting ook daadwerkelijk artsen zijn verbonden. Ook betekent dit dat als iemand die geen arts is namens een dergelijke stichting optreedt, het voldoende duidelijk moet zijn dat hij geen arts is. De artsen verbonden aan de stichting kunnen tuchtrechtelijk en bestuursrechtelijk verantwoordelijk worden gehouden voor informatie die zij verspreiden. Zie het antwoord op vraag 6 voor wat daaraan gedaan kan worden.
Wat vindt u van BIG-geregistreerde artsen die nepnieuws verkondigen over het coronavirus, de coronavaccins of bewezen niet-effectieve behandelingen voorschrijven om corona te behandelen of te voorkomen?
Artsen genieten een hoog vertrouwen bij burgers met betrekking tot medische onderwerpen en ik vind het belangrijk dat dat in de toekomst ook zo blijft. Daarnaast vind ik dat artsen, net als andere beroepsvormen, zich dienen te houden aan wetgeving, beroepsnormen en -richtlijnen. Daarom vind ik het onverantwoordelijk en een risico voor de volksgezondheid als artsen doelbewust desinformatie verspreiden over het coronavirus of de vaccins. Ik heb de IGJ gevraagd veel aandacht te geven aan de signalering en waar nodig maatregelen te treffen (zie ook het antwoord op vraag5. Het voorschrijven van medicatie die niet bewezen effectief is (of niet geregistreerd voor een bepaald doel), is strafbaar op grond van de Geneesmiddelenwet. De mogelijkheid van off label gebruik van een geneesmiddel vraagt het doorlopen van zorgvuldige stappen waarvoor diverse beroepsgroepen richtlijnen hebben opgesteld.
Wat vindt u ervan dat van alle 200 meldingen er een keer een boete is gegeven en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) geen enkele keer naar de tuchtrechter is gegaan?5
De 200 meldingen bevatten een grote diversiteit aan corona-gerelateerde onderwerpen. Het overgrote deel van deze meldingen is niet «tucht- of boete-waardig». Slechts in een enkele situatie is sprake van een mogelijke overtreding van de tucht- en/of boete normen. Bij de beantwoording van de vraag of dit daadwerkelijk aan de orde is, spelen twee dilemma’s een rol. Het eerste dilemma betreft de vraag wanneer sprake is van vrijheid van meningsuiting of van het «tuchtrechtelijk verwijtbaar» verspreiden van desinformatie door BIG-geregistreerde zorgverleners (die de gezondheid van patiënten/burgers kan schaden). Het tweede dilemma betreft de vraag of sprake is van het gemotiveerd afwijken van geldende richtlijnen, wat uiteraard is «toegestaan», dan wel dusdanig gehandeld wordt in afwijking van de richtlijnen dat dit handelen niet meer gekenmerkt kan worden als verantwoord «medisch/geneeskundig handelen». Een zorgverlener betracht op dat moment immers niet de zorgvuldigheid zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend arts verwacht mag worden. Dit kan consequenties hebben voor de registratie in het BIG-register van de betreffende arts. Doorhalen van de BIG-registratie is de zwaarste maatregel die de tuchtrechter kan opleggen en betekent dat de arts zijn of haar beroep niet meer mag uitoefenen.
Daarnaast is de IGJ primair gericht op het verbeteren of laten stoppen van een ongewenste of onverantwoorde situatie. Het inzetten van een tuchtprocedure of een boete is een langdurige kwestie die niet altijd tot dat doel zal leiden. Echter, het verkrijgen van jurisprudentie ten aanzien van principiële aangelegenheden/vragen in deze ongewone corona-omstandigheden is van groot belang. Dat is de reden waarom momenteel, gezien de genoemde dilemma’s, met grote zorgvuldigheid een tuchtklacht wordt voorbereid.
Welke drempel moeten artsen die bewust nepnieuws verspreiden over het coronavirus, over de coronavaccins of bewezen niet-effectieve behandelingen voorschrijven, overschrijden om tuchtrechtelijk, of zelfs strafrechtelijk, vervolgd te worden? Kunt u hiervan een voorbeeld geven?
De tuchtrechter toetst aan de eerste en tweede tuchtnorm. De eerste tuchtnorm heeft betrekking op tekortschieten ten opzichte van een patiënt of diens betrekking (bijvoorbeeld directe familie). De tweede tuchtnorm betreft gedragingen die niet door de eerste norm worden bestreken, maar in strijd zijn met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt. De tuchtrechter kan openbare uitlatingen van een arts toetsen aan de tweede tuchtnorm. Dat is in het verleden bijvoorbeeld gebeurd toen een arts-epidemioloog een kritisch artikel had geschreven in de medische vakliteratuur over het door psychiaters voorschrijven van een bepaald geneesmiddel aan volwassenen met ADHD (RTG Zwolle 19 februari 2016, ECLI:NL:TGZRZWO:2016:23). In dat geval legde de tuchtrechter geen maatregel op omdat de arts-epidemioloog «in tuchtrechtelijke zin niet over de grens van vrijheid van meningsuiting is heen gegaan die hem in het debat over genoemd onderwerp toekomt». Ook oordeelde de tuchtrechter dat de grenzen van vrijheid van meningsuiting ruim zijn en uitspraken mogen leiden tot «enige onrust en onzekerheid bij patiënten».
Hoe worden patiënten op de hoogte gebracht van het feit dat zij een melding kunnen doen bij de IGJ als zij zorgverleners tegenkomen die bijvoorbeeld het coronavirus ontkennen?
De IGJ heeft een speciale pagina over desinformatie door artsen en andere zorgverleners op haar website staan: Desinformatie coronavirus | Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (igj.nl). Onderdeel daarvan is een «knop» om melden (desnoods anoniem) bij het Landelijk Meldpunt Zorg gemakkelijk te maken. Bij communicatie vanuit de rijksoverheid over desinformatie door artsen en andere zorgverleners wordt deze link ook uitgedragen.
Kunt u opsommen wat u sinds het begin van de coronacrisis heeft gedaan in strijd tegen het verspreiden van nepnieuws door artsen als het gaat over het coronavirus of de vaccins daartegen?
In de vaccinatiecampagne is het van groot belang om mensen transparant en toegankelijk van informatie te voorzien, maar ook om desinformatie tegen te gaan. Daarom monitoren we welke desinformatie-onderwerpen er spelen, ook bij artsen, en stellen alle feitelijke informatie beschikbaar op Vaccineren tegen corona: laat u informeren | Vaccinatie tegen het coronavirus | Rijksoverheid.nl. We vullen deze pagina aan op basis van signalen uit de samenleving en de onderwerpen die opduiken in desinformatie. Soms kiezen we voor het ontkrachten van desinformatie, maar meestal kiezen we ervoor de juiste informatie tegenover bestaande desinformatie te stellen.
Om mensen zo goed mogelijk te informeren over de feiten van vaccinatie, wordt in de communicatie regelmatig gebruik gemaakt van experts, zoals artsen. Het Ministerie van VWS publiceert blogs op Weblogs over coronavaccinatie | Vaccinatie tegen het coronavirus | Rijksoverheid.nl. We ontkrachten desinformatie door experts aan het woord te laten over diverse onderwerpen, zoals zwangerschap, bijwerkingen en veiligheid. Daarnaast werkt VWS samen met de «Denktank desinformatie». De Denktank omvat een groep van experts die reageren met name op berichten over vaccineren; ze houden elkaar op de hoogte en sturen berichten door en doen dit naar eigen inzicht, op eigen initiatief en via eigen kanalen. VWS fungeert als contactpunt om signalen door te zetten en eventueel andere betrokken partijen te informeren. Ook acteren we op actuele signalen, bijvoorbeeld op rijksoverheid.nl en via social media. In mijn brief aan de Eerste Kamer op 17 augustus 20217 heb ik de brede aanpak van desinformatie rondom COVID-19 en vaccinatie uiteengezet. Waaronder verschillende sporen die gebruikt worden zoals monitoren, informeren, reageren en het creëren van bewustzijn.
Welke andere stappen kunt u en gaat u in de toekomst nemen richting artsen die nepnieuws verkondigen over het coronavirus of de vaccins daartegen, te meer omdat artsen in de maatschappij veel aanzien hebben en dankzij hun titel als zeer betrouwbaar overkomen?
Zoals eerder aangegeven kan de IGJ stappen ondernemen richting artsen die desinformatie verspreiden en afwijken van de normen en richtlijnen van hun eigen beroepsgroep. Hierover ben ik met de IGJ in gesprek geweest en ik moedig dit ook zeker aan. De IGJ heeft de afgelopen maanden ongeveer vijftig keer een corrigerende brief gestuurd naar artsen die evident onjuiste informatie gaven over het coronavirus of vaccinaties aan hun patiënten of via sociale media. Ook schreef de IGJ zo’n tien keer dat een sanctie – zelfs via het tuchtrecht – kan volgen als de arts zou doorgaan met het verspreiden van zulke onjuiste informatie. Het ging daarbij onder andere om het betwisten van algemeen aanvaarde wetenschappelijke informatie, het propageren van behandelingen die niet bewezen effectief zijn en het afwijken van de professionele standaard of het actief ontraden van vaccinaties. Op korte termijn wordt bekeken of er nog meer mogelijkheden zijn voor de IGJ om in crisistijd op te treden tegen artsen die desinformatie verspreiden.
Vaccinatiedrang- en dwang en coronatoegangsbewijzen |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Deelt u de zorg over het feit dat bedrijven, zoals het autobedrijf Leaseplan, hun klanten, bezoekers of werknemers willen dwingen om zich te vaccineren? Bent u van plan hiertegen op te treden?1
In Nederland is geen sprake van een vaccinatieplicht. Het is een eigen keuze om je al dan niet te laten vaccineren. Een werknemer is niet verplicht om zich te laten vaccineren en is ook niet verplicht om de vaccinatiestatus kenbaar te maken aan de werkgever. De werkgever is verplicht om gezamenlijk met de werknemer gezonde en veilige arbeidsomstandigheden te organiseren. De werkgever is daarvoor primair verantwoordelijk vanuit de Arbeidsomstandighedenwet en heeft hierin een zorgplicht richting zijn werknemer (artikel 3 Arbowet). In de verhouding tussen ondernemer en klant is sprake van een private partij met ondernemersvrijheid. Ondernemers mogen eisen stellen aan de toegang tot hun diensten (van bijvoorbeeld klanten), maar die eisen mogen niet strijdig zijn met het discriminatieverbod, de AWGB en de privacywetgeving. Dit volgt ook uit een advies van de Gezondheidsraad. Volgens de Gezondheidsraad mogen private partijen een vaccinatiebewijs vragen, maar onder voorwaarden. Als het in een bepaalde situatie zo ver komt dan zal de rechter uitspraak doen of de inbreuk bij wet is voorzien, of de werkgever een legitiem doel nastreefde en of de door de werkgever getroffen maatregelen het te bereiken doel rechtvaardigden, proportioneel en subsidiair waren. Ik ben op dit moment met verschillende sectoren in gesprek om te inventariseren welke dilemma’s zij ervaren bij het creëren van veilige (arbeids-)omstandigheden, zoals toegelicht in mijn brief aan uw Kamer op 14 september 2021. Over de inzet van Leaseplan kan ik op basis van hetgeen daarover in de pers is geschreven geen uitspraken doen.
Deelt u de mening dat hier op z’n minst sprake is van vaccinatiedrang conform de definitie van de Gezondheidsraad (advies 4 februari jl.), aangezien door deze maatregel «iemands beslissingsruimte wordt ingeperkt of iemand zodanig wordt beïnvloed dat hij of zij feitelijk minder keuzevrijheid heeft»?
Hierover kan ik op basis van hetgeen daarover in de pers is geschreven geen uitspraken doen.
Klopt het de huidige wet- en regelgeving bedrijven geen ruimte biedt om aan werknemers of derden te vragen hun vaccinatiestatus te delen? Hoe treedt u op tegen ondernemers die dit toch doen? Welke (juridische) mogelijkheden hebben werknemers of derden indien toch van hen wordt verlangd of geëist dat zij hun vaccinatiestatus delen?
De werkgever mag zijn werknemers vragen of ze gevaccineerd zijn. Dit heb ik verder beschreven in mijn brief aan uw Kamer van 14 september 2021. Informatie hierover en de daarbij geldende voorwaarden zijn te vinden op de website rijksoverheid.nl2.
Als de werknemer vaccinatiedwang- of drang vanuit de werkgever ervaart, kan hij/zij dit het beste eerst met de werkgever bespreken. Zo nodig kan de werknemer binnen de eigen organisatie terecht bij de ondernemingsraad of de vertrouwenspersoon voor advies. Indien zij er samen niet uitkomen heeft de werkgever of de werknemer de mogelijkheid om een procedure te starten bij de rechter. Derden kunnen daarnaast ook naar het College van de Rechten van de Mens gaan als zij vinden dat ze ongelijk worden behandeld.
Hoe gaat de rijksoverheid zelf om met de vaccinatiestatus van haar werknemers, bijvoorbeeld in het leger of bij de politie? Kunt u garanderen dat geen enkele werknemer van de rijksoverheid voor- of nadelen zal ondervinden van zijn vaccinatiestatus? Kunt u garanderen dat de rijksoverheid in geen enkele situatie een werknemer zal vragen naar zijn vaccinatiestatus?
Voor de rijksoverheid gelden dezelfde regels als voor andere werkgevers. Voor militairen geldt een bestaande wettelijke uitzondering als het gaat om de vaccinaties.
Herinnert u zich het wetgevingsoverleg van 6 mei jl. over de invoering van coronatoegangsbewijzen, waar u onder andere het volgende zei: «Ik verwacht dat je voor de meeste settings geen toegangstesten meer nodig hebt op het moment dat je in de zomer zit. Alleen in de settings waarbij je de 1,5 meter wilt loslaten en met veel mensen bij elkaar bent, verwacht ik dat je in de zomer nog toegangstesten nodig zult hebben, in de maand augustus dus bijvoorbeeld.»Erkent u dat uw verwachting destijds was dat de coronatoegangsbewijzen slechts gebruikt zouden worden voor grotere evenementen in de zomerperiode? Waarom is het volgens u proportioneel om het gebruik van coronatoegangsbewijzen na 20 september te verlengen en zelfs aan te scherpen?2 Wanneer bent u van plan om te stoppen met het verplicht stellen van coronatoegangsbewijzen?
Het virus is grillig en het verloop ervan heeft ons allen meermaals verrast. Mijn verwachtingen over de inzet van een coronatoegangsbewijs waren als gevolg daarvan gebaseerd op het epidemiologische beeld op dat moment. In de zomer heeft de deltavariant gezorgd dat we in een nieuwe situatie kwamen door de significant hogere besmettelijkheid. Daarnaast heb ik in debatten aangegeven dat de inzet van een coronatoegangsbewijs nodig kan zijn bij het loslaten van de veilige afstandsnorm en op plekken waar veel mensen bij elkaar komen. Over de wijze waarop het kabinet coronatoegangsbewijzen inzet en de motivering daarvan heb ik uw Kamer in mijn brief van 14 september jl. geïnformeerd.
Wat is uw reactie op Israëlisch onderzoek waaruit blijkt dat natuurlijke immuniteit als gevolg van een doorgemaakte infectie langdurigere en sterkere bescherming geeft tegen de deltavariant van COVID-19 dan het Pfizervaccin?3 Welke consequenties heeft dit voor het kabinetsbeleid? Overweegt u bijvoorbeeld om de geldigheid van het herstelbewijs (nu zes maanden) te verlengen?
Zowel vaccinatie als het doormaken van een infectie geeft een goede bescherming tegen een ernstig ziekteverloop na besmetting met het SARS-CoV-2 virus. Er wordt onderscheid gemaakt in de geldigheidsduur van het vaccinatiebewijs en het herstelbewijs. Het herstelbewijs is 180 dagen geldig, waarmee op dit moment de Europese richtlijn wordt gevolgd.
In het debat van 16 september 2021 zijn twee moties aangenomen met het verzoek om te onderzoeken of (1) de geldigheidstermijn van herstelbewijzen verlengd kan worden en (2) of serologische testen toegelaten kunnen worden als grond voor een herstelbewijs. Deze moties worden op dit moment uitgewerkt, waarbij het OMT om advies is gevraagd.
Waarom mag voor een (internationaal geldig) herstelbewijs alleen een PCR-test worden gebruikt en geen bloedtest of antigeentest?4
Het is per EU-Verordening vastgesteld dat enkel NAAT-testen (waaronder PCR-testen) kunnen leiden tot een herstelbewijs. Met een bloedtest(serologie) kan het moment van infectie niet worden vastgesteld. Daarom kan deze test niet worden gebruikt voor een herstelbewijs met een bepaalde duur. Over het gebruik van antigeentesten kon in de EU geen overeenstemming worden bereikt.
Zijn de resultaten van het onderzoek naar natuurlijke immuniteit op Urk inmiddels bekend?5 Is u in algemene zin bekend in hoeverre er onder niet-gevaccineerden sprake is van natuurlijke immuniteit als gevolg van een doorgemaakte infectie?
Sanquin doet doorlopend onderzoek naar de aanwezigheid van antistoffen tegen het SARS-CoV-2 virus. Eind juli had 93 procent van de bloedbankdonoren antistoffen tegen het virus. Deze antistoffen kunnen gevormd zijn als gevolg van vaccinatie of van een doorgemaakte infectie. Specifiek in Urk had in april een hoger percentage van de bevolking antistoffen tegen het coronavirus dan de bloedbankdonoren. Dit suggereert dat op dat moment relatief veel inwoners van Urk de infectie hadden doorgemaakt.
Kunt u aangeven in welke mate er sprake is van transmissie van COVID-19 door gevaccineerden? Hoe groot is het verschil met de mate waarin niet-gevaccineerden COVID-19 kunnen doorgeven aan anderen?
Uit de beschikbare onderzoeksresultaten blijkt dat de beschikbare vaccins ook bescherming bieden tegen transmissie van het coronavirus7. Volgens het ECDC blijkt uit de beschikbare studies een reductie van transmissie van ca. 58–88%. Het OMT heeft in haar meest recente advies aangegeven dat uit berekeningen blijkt dat de kans dat een ongevaccineerd persoon besmettelijk virus bij zich draagt en daarmee potentieel besmettelijk is voor anderen, ook na een negatieve antigeensneltest nog altijd circa tweemaal zo groot is als de kans dat een volledig gevaccineerd persoon het virus draagt.8 De WHO geeft verder ook aan dat recente studies laten zien dat de effectiviteit van vaccins tegen infectie ook bij de deltavariant hoog zijn, hoewel mogelijk iets verminderd ten opzichte van de alfa variant9. De Gezondheidsraad geeft daarnaast aan dat bescherming van vaccins tegen ernstige ziekte en ziekenhuisopname onverminderd zeer hoog blijven10.
Het bericht ‘Leaseplan: alleen volledig gevaccineerden weer welkom op kantoor’ |
|
Mirjam Bikker (CU) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Leaseplan: alleen volledig gevaccineerden weer welkom op kantoor»?1
Ja.
Herinnert u zich het advies van de Gezondheidsraad van 4 februari jongstleden waarin wordt gesteld dat sprake is van vaccinatiedrang wanneer «iemands beslissingsruimte wordt ingeperkt of zodanig wordt beïnvloed dat diegene feitelijk minder keuzevrijheid heeft»?
Ja.
Deelt u de mening dat vaccinatie vrijwillig moet zijn en dat in het licht van artikel 11 Grondwet (de onaantastbaarheid van het lichaam) en art. 8 EVRM (recht op zelf beschikking over de lichamelijke integriteit) de oproep van Leaseplan geen pas geeft?
Een vaccinatieplicht voor Covid-19 bestaat niet in Nederland. Vrijwillige vaccinatie is het uitgangspunt en is ieders eigen keuze. Een werkgever mag een werknemer dus niet verplichten om zich te laten vaccineren tegen corona. In mijn brief aan de Kamer van 14 september 2021 heb ik de mogelijkheden toegelicht die werkgevers en werknemers hebben om, binnen de huidige wettelijke kaders, een veilige werkomgeving te creëren. In geval van onenigheid tussen werkgever en werknemer zal de rechter uitspraak doen of de inbreuk bij wet is voorzien, of de werkgever een legitiem doel nastreefde en of de door de werkgever getroffen maatregelen het te bereiken doel rechtvaardigden en proportioneel en subsidiair waren. Over de inzet van Leaseplan kan ik op basis van hetgeen daarover in de pers is geschreven geen uitspraken doen.
Bent u bereid klip en klaar met werkgevers te communiceren over de geldende regelgeving waarin vrijwillige vaccinatie zonder dwang of drang het uitgangspunt is?
De werkgever mag zijn werknemers vragen of ze gevaccineerd zijn en daarover het goede gesprek voeren met elkaar. Een werkgever mag een werknemer niet verplichten om zich te laten vaccineren tegen corona. Deze informatie is recent ook toegevoegd op de website rijksoverheid.nl2. Daarnaast ben ik op dit moment met verschillende sectoren in gesprek om te inventariseren welke dilemma’s zij ervaren bij het creëren van veilige (arbeids)omstandigheden, zoals toegelicht in mijn brief aan uw Kamer op 14 september 2021.
Als de werknemer vaccinatiedwang- of drang vanuit de werkgever ervaart, kan hij/zij dit het beste eerst met de werkgever bespreken. Zo nodig kan de werknemer binnen de eigen organisatie terecht bij de ondernemingsraad of de vertrouwenspersoon voor advies. Indien zij er samen niet uitkomen heeft de werkgever of de werknemer de mogelijkheid om een procedure te starten bij de rechter.
Erkent u dat, zoals ook de Gezondheidsraad aangeeft, thuiswerken niet voor ieder individu een optie is? Bijvoorbeeld vanwege een complexe thuissituatie en/of mentale gesteldheid? Wat betekent een besluit als dit voor deze werknemers?
Ik ben het met u eens dat thuiswerken niet altijd een optie is. Van de werkgever en werknemer wordt verwacht dat zij hierover in gesprek gaan en onderling een passende oplossing vinden voor hun specifieke context. Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3.
Hoe beoordeelt u de berichten dat bij de deltavariant de besmettelijkheid van mensen die gevaccineerd zijn, niet per definitie lager ligt dan bij mensen die wel gevaccineerd zijn, terwijl ook heel duidelijk is dat het vaccin beschermt tegen ziekenhuisopname en IC-opname? Wat betekent dit voor de transmissie van het virus door zowel gevaccineerden als ongevaccineerden? Op welk moment zou dit gevolgen moeten hebben voor het testbeleid? Bent u bereid over de gevolgen van deze ontwikkelingen advies te vragen aan het Outbreak Management Team (OMT)?2
Uit de beschikbare onderzoeksresultaten blijkt dat de beschikbare vaccins wel degelijk bescherming bieden tegen transmissie van het coronavirus4. Volgens het ECDC blijkt uit de beschikbare studies een reductie van transmissie van ca. 58–88%. Het OMT heeft in haar meest recente advies aangegeven dat uit berekeningen blijkt dat de kans dat een ongevaccineerd persoon besmettelijk virus bij zich draagt en daarmee potentieel besmettelijk is voor anderen, ook na een negatieve antigeensneltest nog altijd circa tweemaal zo groot is als de kans dat een volledig gevaccineerd persoon het virus draagt5. De WHO geeft verder ook aan dat recente studies laten zien dat de effectiviteit van vaccins tegen infectie ook bij de deltavariant hoog is, hoewel mogelijk iets verminderd ten opzichte van de alfavariant6. De Gezondheidsraad geeft daarnaast aan dat bescherming door vaccins tegen ernstige ziekte en ziekenhuisopname onverminderd zeer hoog blijft7.
Indien er aanleiding is om het beleid op het gebied van maatregelen en testen aan te passen, ben ik uiteraard bereid het OMT om advies te vragen. Daarnaast is het OMT vrij om ook ongevraagd te adviseren, bijvoorbeeld indien nieuw wetenschappelijk onderzoek daar aanleiding toe geeft.
Welke verplichtingen kunnen volgens u wel redelijkerwijs onderbouwd worden vanuit artikel 3 van de Arbeidsomstandighedenwet ter bevordering van een werkomgeving waar coronabesmettingen zoveel mogelijk voorkomen worden?
Het is aan de werkgever om gezamenlijk met de werknemer gezonde en veilige arbeidsomstandigheden te organiseren. De werkgever is daarvoor primair verantwoordelijk vanuit de Arbeidsomstandighedenwet en heeft hierin een zorgplicht richting zijn werknemer (artikel 3 Arbowet). Volgens de arbeidshygiënische strategie (artikel 4.4. Arbobesluit) moet eerst worden bepaald of de bron van de blootstelling kan worden weggenomen. Bij Covid-19 houdt dit in dat de besmette persoon niet op het werk mag komen. Moeilijkheid is dat je bij corona niet altijd weet of iemand besmet is. Als daar niets of slechts deels iets aan kan worden gedaan, zijn collectieve beschermingsmaatregelen aangewezen, zoals afscherming, anderhalve meter hanteren en ventilatie. Indien die ook geen of onvoldoende oplossing bieden, dienen tijdelijke, individuele maatregelen te worden genomen, zoals persoonlijke beschermingsmiddelen. De werkgever moet in goed overleg met de werknemer de minst ingrijpende maatregel toepassen om het risico op besmetting te beperken.
Is, aangezien Leaseplan aangeeft uitzonderingen te maken voor werknemers die zich wegens gezondheidsredenen of religieuze overtuigingen niet laten vaccineren, u een wettelijke grondslag bekend waarop een werkgever buiten de gezondheidszorg deze informatie mag vragen, laat staan registreren?
Werkgevers mogen vragen of een werknemer gevaccineerd is. Werknemers zijn niet verplicht om op die vraag een antwoord te geven. En vervolgens is de werkgever aan zet om te doen wat nodig is om een veilige werkomgeving of een veilige zorgomgeving voor patiënten te creëren. Het is op basis van de AVG op dit moment niet toegestaan voor een werkgever om de vaccinatiestatus te registreren. Ik ben hier ook in mijn brief van 14 september aan de Kamer op ingegaan. Over de specifieke casus bij Leaseplan kan ik op basis van hetgeen daarover in de pers is geschreven geen uitspraken doen.
Hoe verhoudt deze ontwikkeling zich volgens u tot de uitspraken zoals gedaan in het debat van 8 oktober 2020, waarin de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aangaf vaccinatie als voorwaarde voor toegang tot de werkvloer zich alleen voor te kunnen stellen wanneer dit zeer goed gemotiveerd gebeurt op specifieke momenten in de vaccinatiefase voor specifieke beroepen waar met kwetsbare mensen wordt gewerkt?
Ik sta volledig achter de uitspraken die ik op 8 oktober gedaan heb. Voor verdere toelichting zie mijn antwoorden op vraag 3 en 4.
Welke impact hebben uitspraken zoals van Leaseplan op het draagvlak voor vaccinatie en de vaccinatiebereidheid?
De RIVM Gedragsunit doet onderzoek naar de vaccinatiebereidheid en mogelijke variabelen die hierop een invloed hebben. In onderzoek van dit voorjaar is gemeten wat de belangrijkste redenen van mensen zijn om zich wel of niet te laten vaccineren. Hierin is drang niet benoemd door de deelnemers. Wel is onderzocht wat het eventuele effect is wanneer gevaccineerden meer vrijheid geboden kan worden. Conclusie hiervan was dat dit mogelijk een positief effect heeft op de vaccinatiebereidheid. Er is geen rechtstreeks verband te leggen tussen de uitspraken van Leaseplan en het effect op het draagvlak voor vaccinatie en de bereid daartoe.
Kunt u deze vragen op korte termijn maar in ieder geval deze week beantwoorden?
Dat is helaas niet mogelijk gebleken.
De schending van grondrechten door vaccinatiedwang door bedrijven. |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel in Trouw over het ontbreken van een juridische basis voor vaccinatieplicht die Leaseplan oplegt aan werknemers?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat het coronabeleid van Leaseplan indruist tegen het recht op lichamelijke integriteit van werknemers?
In Nederland is geen sprake van een vaccinatieplicht. Het is een eigen keuze of je je laat vaccineren tegen Covid-19. In mijn brief aan de Kamer van 14 september 2021 heb ik de mogelijkheden toegelicht die werkgevers en werknemers hebben om binnen de huidige wettelijke kaders een veilige werkomgeving te creëren. Daarnaast is deze informatie recent ook toegevoegd op de website rijksoverheid.nl2. Of en hoe inbreuk gemaakt zou mogen worden op de door u genoemde grondrechten, is afhankelijk van de situatie. In geval van onenigheid zal de rechter uitspraak doen of de inbreuk bij wet is voorzien, of de werkgever een legitiem doel nastreefde en of de door de werkgever getroffen maatregelen het te bereiken doel rechtvaardigden en proportioneel en subsidiair waren. Over de inzet van Leaseplan kan ik op basis van hetgeen daarover in de pers is geschreven geen uitspraken doen.
Bent u het ermee eens dat het coronabeleid van Leaseplan ook onaanvaardbaar is als het bedrijf probeert het ontbreken van enige juridische basis voor een vaccinatieplicht te omzeilen door te beweren dat het bedrijf niet gaat toezien op de naleving ervan?
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om direct keihard op te treden tegen deze flagrante schending van grondrechten van werknemers die in de arbeidsverhouding bescherming verdienen?
Op de verhouding tussen werkgevers en werknemers ben ik verder ingegaan in mijn brief aan de Kamer van 14 september. Zoals ook in deze brief vermeld ben ik in gesprek met vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers om knelpunten en onduidelijkheden op dit vlak te inventariseren. Informatie over de rechten en plichten van werkgevers en werknemers m.b.t. vaccinatie is ook toegevoegd op de website rijksoverheid.nl.3 Er is in Nederland geen sprake van een vaccinatieplicht. Als de werknemer vaccinatiedwang- of drang vanuit de werkgever ervaart, kan hij/zij dit het beste eerst met de werkgever bespreken. Zo nodig kan de werknemer binnen de eigen organisatie terecht bij de ondernemingsraad of de vertrouwenspersoon voor advies. Indien zij er samen niet uitkomen heeft de werkgever of de werknemer de mogelijkheid om een procedure te starten bij de rechter.
Wilt u de Kamer actief en snel informeren over de stappen die worden ondernomen om ervoor te zorgen dat Leaseplan en mogelijk andere bedrijven onmiddellijk ophouden met het schenden van grondrechten?
In mijn brief aan de Kamer van 14 september 2021 heb ik de mogelijkheden toegelicht die werkgevers en werknemers hebben binnen de huidige wettelijke kaders om een veilige werkomgeving te kunnen creëren en de gesprekken die het kabinet op dit moment daarover voert. Verder verwijs ik u hiervoor naar mijn antwoord op vraag 2.
Het niet voldoen aan internationale eisen voor antidopingbeleid en de mogelijke sancties voor de Nederlandse Sport |
|
Michiel van Nispen , Jeanet van der Laan (D66), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Tamara van Ark (VVD), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wanneer zijn u en de Dopingautoriteit op de hoogte gebracht dat de Wereld Antidoping Code (WAD Code) per 1 januari 2021 zou wijzigen?1
Het Wereld Anti-Doping Agentschap (hierna: WADA) heeft op 16 november 2017 besloten tot herziening van de Wereld Anti-Doping Code (WAD Code) 2015 over te gaan. In december 2018 is het herzieningsproces gestart, dat zou leiden tot een nieuwe Code die op 1 januari 2021 in werking zou treden. Op 7 november 2019 is die nieuwe Codetekst, de WAD Code 2021, door WADA vastgesteld. De ondertekenaars van de Code hadden daarna tot eind 2020 om hun regels en procedures in lijn te brengen met de nieuwe Code (en bijbehorende standaarden).
Was bij de aankondiging van de wijziging van de WAD Code direct het vermoeden dat Nederland niet aan alle eisen zou voldoen? Zo ja, welke acties zijn toen in gang gezet? Zo nee, waarom niet en klopt het dat dit pas duidelijk werd na de audit van november 2020?
Nee, het was niet direct duidelijk dat de Dopingautoriteit mogelijk niet aan de Code zou voldoen. Op de punten waarop de Code is gewijzigd heeft de Dopingautoriteit het Nationaal Doping Reglement en de bijbehorende reglementen en werkprocessen aangepast aan de nieuwe Code en bijbehorende internationale standaarden. Het was de Dopingautoriteit bekend dat er verschillen bestonden tussen de Code enerzijds en het Nationaal Dopingreglement anderzijds. WADA is echter sinds 2004 steeds akkoord gegaan met de uitleg over de wijze waarop de Code in Nederland door de Dopingautoriteit binnen de nationale structuur werd ingebed. WADA heeft in december 2020, na een concept van het aangepaste Nationaal Dopingreglement te hebben gezien, aangegeven dat dit concept nog onvoldoende aan de nieuwe Codetekst was aangepast. Daarbij is door WADA het algemene punt gemaakt dat op een aantal vlakken (waaronder tucht- en beroepsprocedures) de verdeling van verantwoordelijkheden, ook na uitleg ervan door de Dopingautoriteit, niet in lijn was met de Code. Het specifieke punt over de positionering van de Bezwaarcommissie Nationaal Dopingreglement (BND), is door WADA op 21 april 2021 met de Dopingautoriteit gecommuniceerd, die dat op haar beurt in juni met mijn departement heeft gedeeld.
Is bij de bekendmaking dat er een nieuwe WAD Code zou komen, actief contact gezocht met het Wereldantidopingagentschap (WADA) over de vraag of de huidige positionering van de Bezwaarcommissie Nationaal Dopingreglement (BND) voldoende was?
Nee, er is na de bekendmaking in 2017 van de Codeherziening door de Dopingautoriteit niet actief contact gezocht met WADA over de positionering van de BND. De Dopingautoriteit heeft de BND juist per 1 januari 2021 ingesteld als onderdeel van de implementatie van de nieuwe WAD Code 2021. De BND is daarbij zo gepositioneerd dat werd voldaan aan nationale wetgeving en de Dopingautoriteit was van mening dat daarmee ook werd voldaan aan de Code.
Is, toen duidelijk werd dat de BND niet onafhankelijk genoeg was ten opzichte van de Dopingautoriteit, direct de optie verkend om een wetgevingstraject te starten om onafhankelijkheid wel te borgen? Zo ja, waarom is dit niet gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Toen het probleem van de positionering van de BND op 21 april 2021 aan de Dopingautoriteit werd gemeld, is er in eerste instantie verkend welke praktische opties er waren, met name in het licht van het feit dat de Dopingautoriteit de BND heeft gepositioneerd op een manier die gebruikelijk is in de context van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Toen alternatieven niet voorhanden bleken te zijn, is wetgeving als mogelijke oplossing besproken. De Dopingautoriteit is tegelijkertijd ook bezig geweest om een bevestiging van WADA te krijgen of dit (de BND) het enige openstaande punt was voor wat betreft compliance met de Code. In juli, tijdens een gezamenlijk gesprek met WADA bleek dit inderdaad het geval.
Is sprake van een inschattingsfout dat er gedacht werd dat het WADA wel akkoord zou gaan met hoe nu de onafhankelijke positie van de BND is geregeld?
De positionering van de BND door de Dopingautoriteit voldeed aan de nationale regelgeving. Dit is immers hoe we in Nederland bezwaarcommissies onafhankelijk positioneren binnen het kader van de Awb. De Dopingautoriteit was vanaf 2004 gewend voor de inbedding in de Nederlandse structuur enige (interpretatie)ruimte te hebben, en is daar in overleg met WADA steeds uit gekomen. In april 2021 bleek die interpretatieruimte van de Code er niet meer te zijn, en bleek dat het niet mogelijk was om inzake de BND met WADA tot een vergelijk te komen.
Wacht u de vergadering van het dagelijks bestuur van het WADA op 14 september 2021 af alvorens u het benodigde wetgevingstraject start? Zo ja, waarom? Zo nee, kunt u een inschatting geven wanneer u verwacht de benodigde wetswijziging naar de Kamer te sturen?
Nee, die wacht ik niet af. De voorbereiding van het wetgevingstraject is reeds gestart en ik ben voornemens om het wetsvoorstel zo snel mogelijk aan uw Kamer te sturen.
Hoe zeker bent u ervan dat een wetswijziging, die de positie van de BND verduidelijkt, voldoende zal zijn voor het WADA?
Er is door de Dopingautoriteit en het Ministerie van VWS in juli met WADA gesproken over de inhoud van een dergelijke wetswijziging die de BND als zelfstandig bestuursorgaan positioneert, om zeker te zijn dat daarmee het probleem ook in de ogen van WADA afdoende wordt opgelost. Om hieromtrent zo groot mogelijke zekerheid te hebben zal WADA van het traject op de hoogte gehouden worden en zal met WADA worden overlegd over de inhoud van het wetsvoorstel.
Welke stappen kunt en gaat u nemen als, in het ergste geval, Nederlandse sporters niet meer onder de Nederlandse vlag mee kunnen doen aan wedstrijden? Hoe kunt u zich voorbereiden op deze stappen?
Dit is één van de sancties die WADA op 14 september jl. in het vooruitzicht heeft gesteld als de positionering van de BND op 14 januari 2022 niet in lijn is gebracht met de WAD Code; WADA zal dan verklaren dat naar haar mening de Dopingautoriteit non-compliant is met de WAD Code. De Dopingautoriteit heeft mij laten weten voornemens te zijn een dergelijke non-compliance verklaring door WADA te betwisten bij het Court of Arbitration for Sport (CAS); een dergelijke gang naar het CAS heeft een opschortende werking voor sancties totdat het CAS uitspraak heeft gedaan.
Daarnaast ben ik – zoals ik u per brief eerder heb geïnformeerd – voornemens om de Nederlandse regelgeving op dit punt zo snel mogelijk aan te passen zodat de BND wordt gepositioneerd op een manier die in lijn is met wat de Code voorschrijft.
Kunt u een opsomming geven van andere sancties die het WADA bij een non-compliant verklaring kan opleggen aan Nederland en Nederlandse instanties, zoals de Dopingautoriteit?
WADA kan alleen organisaties sanctioneren die de Code hebben ondertekend.
De Dopingautoriteit is zo’n ondertekenaar. Nederland is als land in die zin niet gebonden aan de Code. Wel heeft Nederland het UNESCO-verdrag tegen doping in de sport ondertekend; daarmee heeft Nederland zich gecommitteerd aan de beginselen van de Code en zijn we als land gehouden maatregelen te nemen tegen dopinggebruik. Maar daaruit vloeien voor WADA geen sanctiemogelijkheden voort. Uit de WAD Code 2021 volgen verschillende sanctiemogelijkheden, die zijn opgesomd in artikel 24.1.12 van de Code. Deze sancties variëren in zwaarte van bijvoorbeeld het niet zitting mogen nemen van medewerkers van de Dopingautoriteit in commissies of het WADA-bestuur, het door de Dopingautoriteit niet mogen ontvangen van middelen van WADA, tot aan het niet mogen deelnemen aan internationale sportevenementen. Voor een volledig beeld verwijs ik u naar het Code-artikel zelf.2 De sanctie die wordt opgelegd moet volgens de Code qua zwaarte in verhouding staan tot de overtreding die is vastgesteld.
Welke gevolgen kan een non-compliant verklaring met terugwerkende kracht hebben voor Nederlandse sporters, in het bijzonder de sporters die hebben deelgenomen aan de Olympische en Paralympisch Spelen, aangezien de internationale eisen per 1 januari 2021 zijn ingegaan?
Geen. Een eventueel door WADA op te leggen sanctie heeft geen terugwerkende kracht.
Kunt u deze vragen nog voor de uitspraak van het WADA op 14 september 2021 beantwoorden? Kunt u elke vraag afzonderlijk beantwoorden?
Ik heb de vragen afzonderlijk beantwoord. Ik heb echter het WADA-besluit afgewacht alvorens deze vragen te beantwoorden. Ik informeer u in een separate brief over de inhoud van dat WADA-besluit.
Het coronabeleid. |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het onderzoek betreffende de uitbraak in Guangdon (China) waaruit zou blijken dat 74% van de coronabesmettingen met de Deltavariant plaatsvinden in de presymptomatische fase?1 Bent u het met de indiener eens dat – wanneer dit onderzoek geverifieerd is – deze uitkomst om andere beleidskeuzes vraagt?
Ik ben bekend met dit onderzoek waaruit afgeleid zou kunnen worden dat bij de deltavariant een groter aandeel van de besmettingen plaatsvindt in de presymptomatische fase dan bij het zogenaamde wildtype. Met overdracht door mensen zonder symptomen wordt in het beleid al rekening gehouden. Onder andere de regels omtrent quarantaine bij contact met een besmet persoon zijn daar op gebaseerd. Ook bij de surveillance wordt hiermee rekening gehouden. Bij de afweging om maatregelen al dan niet te versoepelen wordt hier ook rekening mee gehouden.
Waarom heeft u er in de nieuwe coronaroutekaart «Overzicht stap voor stap» voor gekozen deze op basis van data in te richten in plaats van op basis van signaalwaarden?
Het openingsplan is begin 2021 gepresenteerd door het kabinet. Middels het openingsplan beoogde het kabinet de samenleving perspectief te bieden in de tijd dat bijna alle winkels gesloten waren en de samenleving op slot zat. Dit was een grote wens van o.a. de Tweede Kamer, burgemeesters en de samenleving. In die periode hadden de meeste mensen nog niet de kans gehad om zich te laten vaccineren. Op basis van modellering door het RIVM is een prognose geschetst over de verwachte ziekenhuisbezetting (incl. IC). Tijdens de presentatie van het openingsplan en gedurende afgelopen maanden is altijd duidelijk gecommuniceerd dat de genoemde datums niet in beton gegoten zijn en dat het doorvoeren van eventuele versoepelingen altijd afhangt van het epidemiologisch beeld op dat moment. Met andere woorden: de signaalwaarden, het epidemiologisch beeld en de prognoses zijn leidend geweest in het openingsplan.
Bent u ervan op de hoogte dat in het Duitse Noordrijn-Westfalen de scholen alweer geopend zijn en het aantal coronabesmettingen met name in de leeftijdsgroep 5 tot 14 jarigen erg hoog zijn? Zo ja, wat maakt u hieruit op?
Het klopt dat de scholen in Noordrijn-Westfalen weer open zijn, net als de scholen in Nederland. Het is echter niet mogelijk om de situatie in Noordrijn-Westfalen één op één te vergelijken met de situatie in Nederland. Er zijn immers veel factoren die de coronacijfers kunnen beïnvloeden, zoals maatregelen, naleving van maatregelen, cultuur, gedrag, vaccinatiegraad en demografie. Het is zorgwekkend als het openen van scholen in andere landen leidt tot veel besmettingen in die leeftijdsgroep. Echter, scholen hebben een zeer belangrijke maatschappelijke functie, dus daarom zetten we alles op alles om de scholen zo veilig mogelijk open te kunnen houden.
In Nederland, ziet het RIVM sinds de week van 30 augustus jl. een stijging in het aantal afgenomen testen en een toename in het aantal positieve testen in de leeftijdsgroep 4 t/m 11 jaar. In de leeftijdsgroep 12 t/m 17 jaar ziet het RIVM sinds de week van 30 augustus ook een stijging in het aantal afgenomen testen, maar vooralsnog geen toename in het aantal besmettingen. Het percentage positieve testen is in beide leeftijdsgroepen (4 t/m 11 jaar en 12 t/m 17 jaar) wel gedaald.
Er is daarnaast een stijging waar te nemen in het aantal coronabesmettingen waarbij in het bron- en contactonderzoek «School en Kinderopvang» is aangegeven als de mogelijke setting van besmetting. In de week van 30 augustus t/m 5 september was het aandeel «School en Kinderopvang» als de mogelijke setting van besmetting 12,5%. In de week van 6 t/m 12 september is dit gestegen naar 20,4%. In het clusteronderzoek ziet het RIVM ook een aantal clusters op scholen terug in de cijfers. Dit is een indicatie dat de heropening van de scholen gepaard gaat met besmettingen, aldus het RIVM. Het RIVM houdt de cijfers nauwgezet in de gaten.
Op basis van iemands vaccinatiestatus (of recent covid te hebben gehad) schrijven de huidige richtlijnen in het onderwijs voor of onderwijspersoneel en leerlingen wel of niet in quarantaine moeten, hoe verwacht u dat scholen deze richtlijn controleren? Staat het vragen naar iemands vaccinatiestatus niet op gespannen voet met de privacywetgeving? Bent u het met de indiener eens dat ook gevaccineerden zeker niet altijd immuun zijn voor het coronavirus? Zo ja, waarom stelt de rijksoverheid in haar communicatie dat bij volledige vaccinatie of een herstelbewijs mensen immuun zijn tegen covid-19?2
In onder meer Israël zien we het aantal sterftegevallen weer toenemen ondanks de hoge vaccinatiegraad en ook het OMT adviseerde prudentie bij het openen van de samenleving en het hoger onderwijs, waarom worden vervolgens eenvoudige voorzorgsmaatregelen die de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) voorschrijft zoals het dragen van een mondneusmasker niet altijd verplicht binnen onderwijsinstellingen waarbij geen anderhalve meter afstand kan worden gehouden?
Het belang voor studenten om fysiek onderwijs te volgen is groot; ook de WHO roept op tot het zoveel mogelijk openen en openhouden van de scholen. Door de 1,5 meter los te laten in het mbo en ho kunnen onderwijsinstellingen op grotere schaal fysiek onderwijs aanbieden en kunnen studenten en docenten elkaar weer vaker ontmoeten. Wel is er tot 25 september een aantal maatregelen van kracht om het fysieke onderwijs verantwoord te laten plaatsvinden. Zo worden onderwijsinstellingen geadviseerd om vaste looproutes te hanteren zodat contact beperkt blijft, wordt momenteel nog een maximale groepsgrootte van 75 personen gehanteerd en is het dragen van mondkapjes verplicht wanneer men zich tussen de onderwijslocaties begeeft. Er is in het mbo en hoger onderwijs voor gekozen om de mondkapjes af te laten wanneer studenten en docenten op een vaste plek zitten («geplaceerd zijn»), omdat zij op dat moment hooguit met enkele personen in nauw contact zijn (binnen de 1,5 meter) en omdat bekend is wie met wie contact heeft. Het is hierbij van belang dat onderwijsruimtes goed geventileerd zijn.
Vanaf 25 september is het niet langer verplicht om in de gangen van mbo- en ho-instellingen mondkapjes te dragen. Daarmee wordt het advies van het OMT gevolgd, dat adviseerde om twee weken nadat iedereen die dat wilde de kans had gehad zichzelf te laten vaccineren, het onderwijs zonder enige restricties te openen. Uiteraard worden de hygiënemaatregelen wel voortgezet en blijft het dringende advies om preventief tweemaal per week te zelftesten van kracht, voor personen die nog niet als immuun kunnen worden beschouwd.
Wat zijn de richtlijnen voor het organiseren van evenementen binnen scholen voor kinderen onder én boven de twaalf jaar? Is het organiseren van schoolfeesten waarbij de anderhalve meter voor kinderen onder de 12 jaar wordt losgelaten toegestaan? Zo ja, vindt u het verstandig dat scholen deze activiteiten organiseren nu het nieuwe schooljaar net weer is begonnen?
Vanaf 25 september is het weer mogelijk om activiteiten binnen de school te organiseren zonder restricties. Wij gaan er vanuit dat scholen binnen deze kaders verstandige keuzes maken in het organiseren van evenementen.
Tot 25 september moeten volwassenen in scholen in het funderend onderwijs onderling 1,5 meter afstand houden bij groepsactiviteiten, in het voortgezet (speciaal) onderwijs moeten daarnaast leerlingen en volwassenen 1,5 meter afstand houden. Tot die tijd is tevens nog een mondkapjesplicht in het voortgezet (speciaal) onderwijs verplicht bij verplaatsingen.
Er gelden kortom dezelfde richtlijnen als voor de andere activiteiten binnen de school.
Hoe wordt bijgehouden wat het effect is van de sociale activiteiten bij de introductieweken in het hoger onderwijs?
Er zijn twee manieren om te kunnen zien wat het effect is van de sociale activiteiten in de introductieweken in het hoger onderwijs. Allereerst: wanneer sociale activiteiten zorgen voor een stijging in het aantal meldingen, zal dit terug te zien zijn in het aantal meldingen binnen specifieke leeftijdscategorieën. Daarnaast wordt het door het bron- en contactonderzoek dan zichtbaar via de clusterrapportages. Het RIVM monitort dit in samenspraak met de GGD’en.
Bent u bekend met nieuwe laagdrempelige testmogelijkheden zoals een speekseltest? Waarom werken GGD’en vaak niet met deze testmogelijkheid terwijl dit wel een uitkomst zou kunnen bieden bijvoorbeeld voor mensen met een beperking?
Ik volg de ontwikkelingen rondom nieuwe niet-invasieve afnamemethoden nauwlettend. Het kan dan gaan om speeksel, maar bijvoorbeeld ook om mondspoelen en gorgelen. Op dit moment loopt er bijvoorbeeld een onderzoek naar het gebruik van speekselafname voor antigeentesten. GGD’en zetten deze methoden nu al incidenteel in, als aanvulling voor mensen die niet via een invasievere afnamemethode bemonsterd kunnen worden. Deze methoden hebben niet de eerste keus, omdat bij een minder invasieve afname doorgaans minder viraal materiaal geïsoleerd wordt en de test daarmee minder sensitief wordt.
Wanneer denkt u dat lage-inkomenslanden de mogelijkheid hebben om tenminste 10% van de eigen bevolking te vaccineren?
De ambitie van COVAX is om eind dit jaar tenminste 20% van de bevolking in de armste 92 landen gevaccineerd te hebben. Uiteraard hebben we hier te maken met een aantal variabelen die invloed hebben op de haalbaarheid van deze ambitie zoals de mate waarin landen zelf vaccins kunnen inkopen, het aantal vaccins dat andere landen beschikbaar stellen voor donatie aan COVAX en de hoeveelheid en tempo van de productie van vaccins wereldwijd.
Bent u er bekend mee dat het vaccin tegen pneumokokken ook van meerwaarde kan zijn voor 60-minners, zeker bij voormalig covid-patiënten die longschade hebben opgelopen? Zo ja, heeft u het voornemen om dit vaccin aan iedereen beschikbaar te stellen?
Ik ben er mee bekend dat het vaccin tegen pneumokokken ook van meerwaarde kan zijn voor bepaalde medische risicogroepen, bijvoorbeeld mensen zonder goed werkend afweersysteem. Deze mensen komen al langere tijd in aanmerking voor een pneumokokkenprik.
De Gezondheidsraad heeft daarnaast geadviseerd om mensen die longschade hebben opgelopen door COVID-19 en hiervan chronische klachten ondervinden voorlopig ook te benoemen als medische risicogroep. Per 1 augustus 2020 is de vergoeding van het vaccin geregeld voor deze patiëntengroep. De longarts stelt hiervoor de indicatie. Wie de prik geeft hangt af van lokale afspraken tussen de long- en huisarts.
Vanaf 20 september 2021 zal een coronatoegangsbewijs nog laagdrempeliger ingezet worden, welke niet-digitale manieren bestaan er voor de ruim 2 miljoen digibeten om aan een dergelijk coronatoegangsbewijs te komen? Is dit beleid ook afgestemd met onder andere ouderenorganisaties?
Aan de hand van de epidemiologische ontwikkelingen en de adviezen van het OMT bekijkt het kabinet steeds welke maatregelen nog nodig zijn om het coronavirus te bestrijden. In mijn brief aan uw Kamer van 3 september jl. gaf ik al aan waarom een volgende stap op 25 september as. kan worden gezet en welke opties het kabinet hierbij overweegt. Zoals ik in die brief aangaf informeer ik uw Kamer over de definitieve besluitvorming op 14 september.
Ongeacht de uiteindelijke breedte van de inzet van coronatoegangsbewijzen, zet het kabinet zich in om ook voor mensen die digitaal niet vaardig zijn het gebruik hiervan mogelijk en makkelijk te maken. Voor mensen die niet digitaal vaardig zijn, is daarom een aparte uitzonderingsroute opgezet, zodat zij een papieren coronabewijs kunnen aanvragen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de mensen die:
In het eerste geval kan er contact worden opgenomen met het 24/7-contactcentrum van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (+31 247 247 247) of met het publieksinformatienummer over het coronavirus (0800-1351). Via deze plekken wordt direct doorverwezen naar een speciale helpdesk waar een papieren coronabewijs kan worden aangevraagd. Dit gebeurt aan de hand van het BSN en de postcode waarop de persoon bij de gemeente staat ingeschreven. Het coronabewijs wordt vervolgens per post opgestuurd.
In het tweede geval kan er contact worden opgenomen met de zorgverlener die de prik heeft gezet. Deze kan op verzoek een papieren coronabewijs uitprinten.
Verder heb ik de samenwerking opgezocht met diverse organisaties om mensen die niet digitaal vaardig zijn te bereiken en ondersteunen:
Tot slot heb ik geregeld contact met verschillende seniorenorganisaties, ook over het coronabewijs.
Wat is het overheidsbeleid aangaande het stimuleren van het recyclen van mondkapjes? In hoeverre vormen mondkapjes volgens u nu al een milieuprobleem? Deelt u de opvatting van de indiener dat de overheid meer werk kan maken om vervuiling tegen te gaan en om hergebruik van mondkapjes te stimuleren?
Beschermingsmiddelen bieden veiligheid aan zorgmedewerkers, patiënten en burgers, maar kunnen tegelijkertijd schadelijke milieu en duurzaamheidseffecten hebben. In mijn beleid hecht ik aan duurzaamheid en daarvoor heb ik meerdere initiatieven opgestart.
Om de grote milieudruk van de zorg te verminderen, werken overheid, zorgorganisaties en marktpartijen binnen de Green Deal Duurzame Zorg3 samen aan het vergroenen van de zorg. Het bevorderen van circulair werken en tegen gaan van (rest)afval is één van de onderdelen daarvan. Dit omvat ook het terugdringen van eenmalig gebruik van medische hulpmiddelen. Hierop lopen meerdere acties zoals bijvoorbeeld de Groene OK en Groene IC, het NEN platform duurzaamheid en medische hulpmiddelen. Hierbij merk ik op dat «recycling» slechts één van de manieren is om mondmaskers en medische hulpmiddelen te verduurzamen; het gaat bijvoorbeeld ook om minder transport, hergebruik en herbruikbare producten en schonere productie.
In de coronacrisis, toen de vraag naar persoonlijke beschermingsmiddelen explodeerde en het aanbod tekort schoot, is waardevolle ervaring opgedaan met de productie van beschermingsmiddelen in Nederland. Naar de toekomst toe ben ik van mening dat productie dichtbij huis in Nederland of de EU zich kan onderscheiden door innovatie gericht op duurzaamheid. Deelnemers aan de rondetafels leveringszekerheid die ik in maart heb georganiseerd hebben dit bevestigd. Het kan bij duurzame productie onder meer gaan om circulair gebruik van grondstoffen, schonere en innovatieve productietechnologieën, hergebruik van medische hulpmiddelen of verminderde CO2-uitstoot doordat een innovatief productieproces efficiënter is of vanwege het verminderen van transport in de keten.
Om duurzame productie dichtbij huis te stimuleren heb ik samen met de Staatssecretaris van Economische Zaken twee innovatiecompetities, zogenaamde Small Business Innovation Researchs (SBIRs), uitgeschreven. Daarin worden ondernemers uitgedaagd om respectievelijk duurzame isolatiejassen en duurzame mondneusmaskers te ontwikkelen. Beide competities zijn op dit moment in volle gang en ik ben erg benieuwd naar de uitkomsten. Ik hoop dat deze producten daarna hun weg in de zorg zullen vinden, waar ook steeds meer belang aan duurzaamheid wordt gehecht. Duurzame productieprocessen, – grondstoffen en – producten kunnen als inkoopcriterium gehanteerd worden bij de inkoop van medische producten. In mijn strategische beleidsagenda leveringszekerheid die ik dit najaar aan de Kamer zal sturen neem ik schone, duurzame productie dichtbij huis en een verkenning van de mogelijkheden om in inkoopprocessen rekening te houden met duurzaamheid mee.
Ook verkent de Gezondheidsraad in opdracht van het Ministerie van VWS welke belemmeringen er zijn in de zorg bij duurzamer gebruik van medische hulpmiddelen en hoe het duurzaam gebruik kan worden bevorderd. Het advies wordt verwacht in het derde kwartaal van 2022.
Bent u het ermee eens dat als er sprake blijft van coronamaatregelen die de culturele sector treffen, steunmaatregelen zoals de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 (TVL), de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo), de Tijdelijke Ondersteuning Noodzakelijke Kosten (TONK) en de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW), of nieuwe vervangende maatregelen, voor deze sector beschikbaar moeten blijven? Zo ja, bent u van plan om met een extra steunpakket te komen voor de culturele sector voor Q4, zeker nu er ook een zomer is geweest waarin beperkende maatregelen aan de sector zijn opgelegd? Zo nee, indien u deze opvatting niet deelt, waarom niet?
De coronacrisis heeft veel bedrijven en werkenden de afgelopen anderhalf jaar enorm op de proef gesteld. Veel sectoren hebben het zwaar gehad, waaronder ook de culturele sector. Om de klap van de coronacrisis op te vangen, heeft het kabinet de economie gesteund om banen, bedrijven en inkomens te behouden, waaronder in de culturele sector.
Nu de beperkende maatregelen (grotendeels) zijn afgebouwd en de economische vooruitzichten goed zijn, is de verwachting dat continuering van generieke steun (TVL, Tozo, TONK, NOW) de normale dynamiek van bedrijfsoprichting en -beëindiging steeds meer in de weg gaat zitten. De Nederlandse economie komt hiermee in een nieuwe fase. Het oplopend tekort aan personeel is hiervoor een duidelijke aanwijzing. Tegen deze achtergrond heeft het kabinet in de Kamerbrief van 30 augustus jl.4 bekend gemaakt dat het generieke steunpakket per 1 oktober 2021 niet zal worden verlengd.
Tegelijkertijd heeft het kabinet de toezegging gedaan om de nachthoreca financieel tegemoet te komen wanneer de nachthoreca na 1 oktober nog gesloten zou zijn. Daarom werkt het kabinet aan een TVL-achtige regeling voor de nachthoreca voor de relevante periode in het vierde kwartaal. Door de capaciteitsbeperking van 75% voor ongeplaceerde evenementen die binnen plaatsvinden, worden bepaalde (culturele) activiteiten zoals concerten nog getroffen. Het kabinet heeft vijftien miljoen euro gereserveerd voor een suppletie-regeling voor deze groep ongeplaceerde evenementen die binnen plaatsvinden als tegemoetkoming. Over de uitwerking van deze steunmaatregelen zijn EZK en OCW in gesprek met de sector. Zodra een besluit is genomen over de vormgeving van de steun, wordt uw Kamer zo snel mogelijk geïnformeerd.
Bent u het ermee eens dat de culturele sector één van de sectoren is die het zwaarst is geraakt door de coronacrisis en dat deze sector snel duidelijkheid verdient omtrent de steun, zowel generiek als sectorspecifiek? Wanneer denkt u deze duidelijkheid te kunnen bieden?
Zie antwoord op vraag 13.
Coronatoegangsbewijzen voor mensen met een meervoudige beperking. |
|
Caroline van der Plas (BBB), Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat (pleeg)ouders en voogden van het kastje naar de muur worden gestuurd omtrent het verkrijgen van een coronatoegangsbewijs voor kinderen met een meervoudige beperking?
Bent u het eens dat voor mensen met een meervoudige beperking er altijd een oplossing moet zijn om een coronatoegangsbewijs te bemachtigen, ook als het voor hen niet mogelijk is om op basis van medische gronden te vaccineren of regelmatig te laten testen?
Wat zijn de officiële richtlijnen omtrent het verkrijgen van coronatoegangsbewijzen voor mensen met een meervoudige beperking wanneer zij én niet gevaccineerd kunnen worden op basis van medische gronden én niet regelmatig getest kunnen worden? Is het in een dergelijke situatie mogelijk om een coronatoegangsbewijs te verkrijgen, zowel voor nationaal als internationale (reis)doeleinden? Zo ja, hoe komt het dat beiden indieners klachten ontvangen van ouders wiens kinderen met een meervoudige beperking geen coronatoegangsbewijs kunnen bemachtigen? Zo nee, waarom niet?
In hoeverre is er maatwerk mogelijk bij het toekennen van coronatoegangsbewijzen en een EU Digitaal Corona Certificaat (DCC) voor mensen met een meervoudige beperking die niet in staat zijn zich te laten vaccineren of regelmatig te laten testen? Bij wie kunnen mensen terecht als zij zich in deze situatie bevinden?
Wat is, bij benadering, de omvang van het aantal Nederlanders dat vanwege een meervoudige beperking zich niet kan laten vaccineren noch regelmatig kan laten testen?
Iedereen vanaf 12 jaar heeft nu de mogelijkheid gehad zich te laten vaccineren. Mij zijn slechts individuele gevallen bekend die zich én niet kunnen laten vaccineren, én niet kunnen laten testen. Deze groep is naar verwachting heel erg klein.
Bent u bereid om bovenstaande vragen uiterlijk voor 8 september te beantwoorden, zodat mensen met een meervoudige beperking en diens (pleeg)ouders of voogden zo snel mogelijk duidelijkheid krijgen?
Het beantwoorden van de vragen voor 8 september is helaas niet gelukt. Zoals gezegd wordt er aan een oplossing gewerkt. De streef ernaar om in het najaar hier een uitspraak over te kunnen doen.
Het verschil in regelgeving tussen een evenement op een terras of op een andere locatie |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht: «Wel toegestaan, geen vergunning: kleine evenementen dupe van «krom coronabeleid»» in het Parool van 24 augustus jongstleden?1
Ja.
Klopt het dat men niet een evenement tot 750 personen met toegangsbewijzen en met harde muziek kan organiseren op een terras, omdat hier artikel 4.4 van de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19 (Trm) geldt, maar dit wél mag op een andere locatie in de buitenlucht omdat hier artikel 5.2 van de betreffende regeling geldt?
Maatregelen in het kader van de bestrijding van covid-19 worden gebaseerd op het epidemiologisch beeld en OMT-advies, waarbij ook rekening wordt gehouden met het maatschappelijk beeld volgens de inzichten van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP), reflecties op de maatregelen volgens de inzichten van het SCP en de ministeries van Financiën, Economische Zaken en Klimaat en Sociale Zaken en Werkgelegenheid (de «Trojka») en met uitvoeringstoetsen op de maatregelen door andere departementen, de Gedragsunit van het RIVM, de Nationale Politie, de inspecties, veiligheidsregio’s en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Daarbij wordt telkens opnieuw bezien of en welke maatregelen nodig zijn op dat moment. Gelet op de beperkte epidemiologische ruimte dienen afwegingen te worden gemaakt, immers niet alles kan. Ten tijde van het aangehaalde bericht gold voor een terras inderdaad dat er binnen op of rond het terras geen muziek met een hogere geluidsbelasting dan 60 decibel, optreden, beeldscherm of ander mogelijk tot toeloop van publiek aanleiding gevend amusement toegestaan was. Indien er sprake is van een evenement golden daarvoor de eisen zoals die waren verwoord in artikel 5.2 van de regeling die op dat moment gold.
Is er bewust gekozen voor een onderscheid in het type locatie alwaar een buitenevenement met toegangsbewijzen kan plaatsvinden, dus een terras versus andere locatie? Zo ja, waarom is dit wenselijk? Zo nee, is er sprake van een onbedoelde fout?
Ten tijde van het aangehaalde bericht hingen deze maatregelen niet samen met het verschil in de locatie, maar volgden deze uit het onderscheid tussen een terras en een evenement. Om de horeca in de buitenlucht mogelijk te maken zonder coronatoegangsbewijs is er bij de toenmalige besluitvorming voor gekozen om op of rond het terras geen muziek met een hogere geluidsbelasting dan 60 decibel, optreden, beeldscherm of ander mogelijk tot toeloop van publiek aanleiding gevend amusement toe te staan. Tevens gold er op een terras een placeringsplicht door het toewijzen van een vaste zitplaats. Voor een evenement golden andere regels, die afhankelijk van het gegeven of het evenement binnen of buiten plaats heeft, en of er al dan niet sprake was van placering, van elkaar verschilden. Zo waren er bij geplaceerde evenementen in de buitenlucht, waar niet gevraagd werd om een coronatoegangsbewijs, geen eisen aan de capaciteit zolang de 1,5 meter afstand in acht werd gehouden. Indien er wel gewerkt werd met een coronatoegangsbewijs gold op dat moment voor een geplaceerd evenement in de buitenlucht dat er maximaal 750 bezoekers, dan wel 2/3 van de maximale capaciteit aan bezoekers aanwezig mochten zijn.
Heeft een gemeente binnen de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 (Twm) alsnog de vrijheid om een vergunning te verlenen aan een evenement tot 750 personen volgens artikel 5.2 van Trm als de locatie een terras is? Zo ja, waarom geeft de gemeente Amsterdam aan dat dit volgens hen niet kan? Zo nee, waarom niet?
Ten tijde van aangehaald bericht was in artikel 4.4 eerste lid Trm bepaald aan welke voorwaarden een beheerder moest voldoen om open te zijn. Dat was onder andere, zoals hiervoor ook aangegeven, dat er binnen of op of rond het terras geen muziek met een hogere geluidsbelasting dan 60 decibel, optreden, beeldscherm of ander mogelijk tot toeloop van publiek aanleiding gevend amusement mocht zijn. Als een evenement op een terras aan deze voorwaarden voldoet, was er vanuit de Trm geen beletsel om een vergunning te verlenen. Wel biedt artikel 58e lid 2 van de Wpg de mogelijkheid aan de burgemeester om in bijzondere gevallen een ontheffing te verlenen van voorwaarden voor openstelling. Naast de bepalingen in de Trm en Wpg dient een gemeente ook nog een eigen afweging te maken op grond van eigen regelgeving voor het verlenen van een vergunning voor een evenement.
Bent u al in gesprek geweest met de gemeente Amsterdam en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) over de onduidelijkheid die is ontstaan? Zo ja, wat is hiervan de uitkomst? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet voert veelvuldig overleg met zowel provinciale als lokale overheden, koepelorganisaties alsook andere veldpartijen. Daarbij worden onder meer eventuele onduidelijkheden in de regelgeving, uitvoeringsvraagstukken en andere vraagstukken besproken. Over deze specifieke maatregelen is geen separaat overleg gevoerd.
Wanneer verwacht u een oplossing voor de ontstane verwarring, aangezien de Trm tot tenminste 20 september 2021 van toepassing is?
De maatregelen ter bestrijding van het virus worden regelmatig aangepast aan de stand van de epidemie. Maatregelen waar onduidelijkheden rondom de uitvoering van de regels soms uit voortvloeien worden daarbij aangepast of, indien daar ruimte voor is, afgebouwd. Vanzelfsprekend streeft het kabinet er naar om geen maatregelen van kracht te laten zijn, indien de bestrijding van de epidemie daar niet om vraagt.
Bent u bereid de regeling aan te passen zodat evenementen volgens artikel 5.2 van de Trm ook op een terras kunnen plaatsvinden?
Inmiddels heeft de epidemie zich zodanig ontwikkeld dat andere regels ten tijde van aangehaald bericht gelden. Inmiddels is op een terras, op basis van artikel 4.2 van de Trm, een coronatoegangsbewijs vereist. Verder gelden bij de organisatie van een evenement de overige eisen zoals die in artikel 5.2 van de Trm zijn beschreven.
Kunt u gezien de onduidelijkheid die er heerst bij gemeenten deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
De beantwoording heeft helaas enige tijd op zich laten wachten.
De medische uitzondering voor het dragen van een mondkapje in het buitenland |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Zijn er buiten Nederland andere landen waar er een medische uitzondering voor het dragen van een mondkapje geldt?
Veel andere landen kennen medische uitzonderingen voor het dragen van een mondkapje.
Indien ja, welke landen zijn dit en is het mogelijk om in deze landen een medische uitzondering aan te tonen met het (Nederlandse) formulier dat op de website van de rijksoverheid staat («Eigen verklaring uitzondering mondkapjesplicht»1) of is een separate verklaring van een arts vereist?
Het noemen van alle landen waar de medische uitzondering geldt, levert een niet werkbare lijst op. Het verschilt per land, maar soms ook per provincie of deelstaat welk bewijs gevraagd wordt. Als men gaat vliegen zonder mondkapje is een verklaring van een arts in de meeste gevallen noodzakelijk.2 Dit heeft te maken met internationale coronaregels die in de luchtvaartsector gehanteerd worden tijdens vliegreizen. Voor alle reizen geldt dat men zich vooraf goed moet laten informeren over de coronaregels ter plaatse. Dat geldt ook voor de regels over het mondkapje. De eigen verklaring uitzondering mondkapjesplicht is gericht op de situatie in Nederland.
Indien nee, waarom geldt deze uitzondering niet buiten Nederland? Zou het mogelijk zijn om binnen de Europese Unie afspraken te maken over een uniforme regeling met betrekking tot een medische uitzondering voor het dragen van een mondkapje binnen de Europese Unie?
Het al dan niet verplichten van een mondkapje is net als andere coronaregels een nationale bevoegdheid in het kader van de volksgezondheid en bescherming van eigen burgers. Uniforme afspraken over de inzet van het mondkapje liggen niet voor de hand. Wel is wekelijks in Europees verband een COVID-19 update van de ECDC3 om een gecoördineerde aanpak en eenduidigheid in reismaatregelen te faciliteren van de individuele EU-lidstaten.
Zou op de website van de rijksoverheid duidelijk vermeld kunnen worden of de medische uitzondering voor het dragen van een mondkapje ook in het buitenland geldt en welke regels daarbij gelden? Indien nee, waarom niet?
Voor alle reizen geldt dat men zich vooraf goed moet laten informeren over de coronaregels ter plaatse, inclusief de mogelijke regels omtrent mondkapjes. De regels over mondkapjes verschillen per land en soms per provincie of deelstaat en worden geregeld aangepast aan de actuele situatie. Dat geldt ook voor de uitzondering op het dragen van een mondkapje. Op de website Wijs op reis4 wordt de informatie over coronaregels per land gebundeld aangeboden.
De productie en export van zeer schadelijke landbouwgiffen die in Nederland verboden zijn |
|
Leonie Vestering (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
de Th. Bruijn , Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kunt u bevestigen dat er in Nederland in 2018 ruim achtduizend ton landbouwgif dat binnen de Europese Unie (EU) niet (meer) is toegestaan vanwege de schadelijkheid voor mensen, dieren of het milieu, is aangemeld voor export naar buiten de EU?1 Hoe groot was dat exportvolume in 2019 en 2020?
Deze gegevens heb ik niet voorhanden, daarom heb ik bij de Douane navraag gedaan hiernaar. Op basis van de door de Douane uitgevoerde inventarisatie blijkt dat er in 2018 ruim 16.000 ton chemische stoffen – waaronder biociden en gewasbeschermingsmiddelen – zijn uitgevoerd naar landen buiten de Europese Unie (hierna EU)2. Voor 2019 en 2020 betreft het respectievelijk ruim 13.000 ton en ruim 16.000 ton.
De Douane heeft hierbij de Europees geharmoniseerde goederencodes gehanteerd op basis van Europese douanewetgeving. Deze goederencodes sluiten niet exact aan op andere Europese wetgeving, zoals wetgeving voor het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen. Hierdoor is het niet mogelijk om vast te stellen welke chemische stoffen daadwerkelijk zijn uitgevoerd en of deze chemische stoffen in de EU zijn toegestaan voor gebruik.
De resultaten van de inventarisatie staan in de bijlage3.
Vindt u het acceptabel dat landbouwgif dat hier verboden is omdat het bijvoorbeeld kankerverwekkend of hormoonverstorend is, zeer giftig voor dieren of omdat het leidt tot ernstige watervervuiling, wel nog steeds geproduceerd en geëxporteerd mag worden naar landen waar de wetgeving minder streng is, zoals onder andere Zuid-Afrika of Brazilië?
De landen buiten de EU hebben hun eigen wet- en regelgeving om te beoordelen of gewasbeschermingsmiddelen al dan niet op de markt mogen worden gebracht. Deze landen zullen daarbij rekening houden met bijvoorbeeld de landbouwkundige, klimatologische, milieukundige en geografische omstandigheden die in dat land van toepassing zijn. Daardoor is het mogelijk dat in landen buiten de EU andere gewasbeschermingsmiddelen op de markt zijn dan in de EU.
De export van de meest gevaarlijke chemische stoffen is gereguleerd via het Verdrag van Rotterdam die in EU regelgeving is geïmplementeerd via Verordening 649/2012 (de zogenaamde Prior Informed Consent Verordening). Het gaat hierbij om een kennisgevingsprocedure, waarbij het land van import in kennis wordt gesteld van het voornemen om chemische stoffen te gaan exporteren. Importerende landen kunnen bezwaar maken tegen of dienen uitdrukkelijk toestemming te geven voor de import van deze stoffen.
In oktober 2020 is de Europese Chemicaliënstrategie gepubliceerd waarin, met betrekking tot samenwerking met andere landen, wordt aangekondigd dat maatregelen zullen worden genomen in de EU om de productie ten behoeve van export van hier verboden chemicaliën te beëindigen, overeenkomstig internationale verbintenissen, onder meer door zo nodig de relevante wetgeving te wijzigen. Het kabinet ondersteunt de mondiale leiderschapsambities van de Commissie op het gebied van veilig chemicaliënbeheer (Kamerstuk 22 112, nr. 2981).
Ik ondersteun het voornemen van de Europese Commissie4 om groene diplomatie in te zetten om «de uitbanning van in de Europese Unie niet langer goedgekeurde werkzame stoffen van gewasbeschermingsmiddelen te bevorderen en het gebruik van stoffen met een laag risico en alternatieven voor gewasbeschermingsmiddelen wereldwijd te stimuleren». Daarnaast zal de Europese Commissie «nadenken over manieren om milieuaspecten in acht te nemen bij de beoordeling van aanvragen voor invoertoleranties voor stoffen die in de EU niet langer zijn goedgekeurd, rekening houdend met de normen en -verplichtingen van de Wereldhandelsorganisatie (hierna: WTO)». Het is inderdaad de juiste weg dat de Europese Commissie met deze voorstellen komt om dit knelpunt aan te pakken en daarbij rekening te houden met de afspraken die in het WTO-verdrag zijn gemaakt.
Deelt u de mening dat waar we besluiten onze eigen gezondheid en milieu te beschermen, dat ook zou moeten gelden voor de gezondheid en het milieu buiten de Europese Unie en dat er dus geen dubbele standaard zou moeten gelden?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de zorg dat resten van verboden landbouwgif alsnog op ons bord terechtkomen, omdat we het landbouwgif exporteren en het voedsel met resten van deze landbouwgiffen vervolgens importeren?2
Soms worden er in de landen buiten de EU gewasbeschermingsmiddelen gebruikt die niet, nog niet of niet meer in de Europese Unie zijn toegelaten. Hierdoor bestaat de mogelijkheid dat op voedselproducten die in de EU geïmporteerd worden residuen van deze gewasbeschermingsmiddelen aanwezig zijn. Echter, alle producten die op de Europese markt verhandeld worden (ook wanneer deze van buiten de EU worden geïmporteerd) moeten voldoen aan de Europese producteisen, waaronder voedselveiligheid. Zo bevat Verordening (EG) 396/2005 maximale residulimieten (hierna: MRL’s) waaraan deze producten moeten voldoen en waarop zij – steekproefsgewijs – bij de invoer worden gecontroleerd.
Deelt u de zorg over het ongelijke speelveld waar onze boeren mee te maken hebben, omdat zij moeten concurreren met geïmporteerde voedselproducten waarbij landbouwgif is gebruikt dat zij niet mogen gebruiken?
Ja deze zorg deel ik. Daarom zet Nederland in op samenwerking en onderhandelingen met derde landen over handelsakkoorden om tot hogere duurzaamheidsstandaarden en een goede naleving daarvan te komen.
Deelt u de mening dat er snel een verbod moet komen op de productie en export van landbouwgif dat in de EU verboden is? Zo ja, welke actie gaat u ondernemen om een dergelijk wettelijk verbod in te stellen? Welke stappen heeft u hier reeds voor genomen?
Zie antwoord op vraag 2 en 3
Deelt u het inzicht dat om te voorkomen dat resten van verboden landbouwgif via import toch op ons bord belanden, de maximale residulimiet (MRL) van zulke stoffen op nul gesteld moet worden, of in ieder geval op het laagst detecteerbare niveau? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u voornemens actie te ondernemen om ervoor te zorgen dat de MRL-en voor alle in de EU verboden pesticiden op nul, of in ieder geval op het laagst detecteerbare niveau gesteld worden?
Op het vraagstuk van werkzame stoffen die niet in de EU zijn goedgekeurd, is eerder ingegaan in de antwoorden op Kamervragen van het lid Wassenberg6 en in de factsheet7 over het CETA-verdrag. Landbouwproducten uit derde landen moeten voldoen aan de MRL’s die daaraan in de Europese Unie zijn gesteld. Werkzame stoffen die in de Europese Unie niet zijn goedgekeurd of waarvan de goedkeuring is ingetrokken, omdat zij een risico opleveren voor de voedselveiligheid, worden op de standaardlimiet van 0,01 mg/kg gezet (de zogenaamde detectielimiet).
Het is mogelijk dat een werkzame stof in de Europese Unie niet is goedgekeurd om een andere reden dan vanwege risico’s voor de voedselveiligheid, zoals economische redenen of omdat deze niet voldoet aan Verordening (EG) 1107/2009. In die gevallen kan op grond van de residuverordening (Verordening (EG) 396/2005) toch een importtolerantie (hierna IT) worden vastgesteld. Hiervoor moet dan een dossier met voldoende informatie zijn ingediend en uit de beoordeling daarvan door EFSA moet zijn gebleken dat de residuen van de gebruikte werkzame stof geen risico voor de voedselveiligheid opleveren. Het standaard weigeren van IT’s voor in de EU niet goedgekeurde werkzame stoffen en het standaard op 0,01 zetten van de MRL voor die stoffen – ook als een hogere MRL wel veilig zou zijn – is dus op dit moment niet mogelijk.
De coronamaatregelen in het onderwijs en de start van het nieuwe studiejaar |
|
Peter Kwint |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Welke maatregelen heeft u genomen waaruit blijkt dat de prioriteit ligt bij het openen van scholen en onderwijsinstellingen het aankomend school-/collegejaar?1 2
Fysiek onderwijs is het beste voor de ontwikkeling en het welzijn van leerlingen en studenten, dit heeft het kabinet altijd benadrukt. Hierom heeft het kabinet altijd prioriteit gegeven aan het onderwijs, door continu te bezien hoe zoveel mogelijk fysiek onderwijs voor zoveel mogelijk leerlingen en studenten plaats kan vinden, onder verantwoorde omstandigheden voor leerlingen, studenten en personeel. Het primair en voortgezet onderwijs zijn volledig open, hier worden de maatregelen die sinds 26 juni gelden bij de start van het nieuwe schooljaar grosso modo voortgezet. Voor het tertiair onderwijs is de belangrijkste versoepeling het loslaten van de anderhalvemeter-afstandsnorm per 30 augustus. Op dit moment is deze norm, naast plekken waar gewerkt wordt met coronatoegangsbewijzen, alleen in het onderwijs losgelaten. Dit zorgt ervoor dat meer studenten gelijktijdig fysiek onderwijs kunnen krijgen en daarmee aanzienlijk meer fysiek onderwijs mogelijk wordt. Om het risico op verspreiding te verkleinen worden mitigerende maatregelen getroffen, zoals het instellen van een maximale groepsgrootte van 75 personen, het dragen van mondkapjes in de gangen en het continueren van het zelftestbeleid. Dit moet ervoor zorgen dat fysiek onderwijs verantwoord kan plaatsvinden voor studenten en personeel.
In hoeverre is het (her)openen van de scholen en onderwijsinstellingen na de zomervakantie de prioriteit van het hele kabinet en niet enkel die van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap? Waar blijkt dit uit?
Het kabinet besluit in gezamenlijkheid over de coronamaatregelen en heeft in zijn uitingen richting de Tweede Kamer en de samenleving altijd het cruciale maatschappelijke belang van het onderwijs benadrukt. Hierbij is altijd ingezet op optimale continuïteit van onderwijs voor leerlingen en studenten, binnen verantwoorde condities voor de volksgezondheid, op een wijze die zo goed mogelijk uitvoerbaar was voor scholen en instellingen. Sluiting van het onderwijs kwam altijd pas als een van de laatste maatregelen in beeld, en altijd is erop ingezet om het onderwijs zo snel als mogelijk weer verantwoord te heropenen voor zoveel mogelijk leerlingen en studenten. Fysiek primair onderwijs werd als één van de eerste versoepelingen na de lockdown doorgevoerd in februari 2021, het voortgezet onderwijs volgde in maart. In juni konden alle leerlingen in het voortgezet onderwijs weer gelijktijdig onderwijs krijgen. Bij het laatste besluitvormingsmoment op 13 augustus kon worden besloten om de anderhalvemeter-afstandsnorm in het tertiair onderwijs los te laten, om zo de grootste belemmeringen voor het nieuwe studiejaar weg te nemen.
Met welke organisaties uit het onderwijs heeft u op welke momenten overleg gevoerd over de coronamaatregelen in het onderwijs sinds de uitbraak van het coronavirus in Nederland? En op welke wijze werden en worden deze organisaties meegenomen in de besluitvorming, zoals bij het loslaten van de anderhalvemetermaatregel in het voortgezet (speciaal) onderwijs? Kunt u hier een overzicht van geven?
Sinds de zomer van 2020 is vrijwel elke week één of meerdere keren overleg gevoerd met de verschillende vertegenwoordigende organisaties in het funderend onderwijs en de kinderopvang over de stand van zaken met betrekking tot het coronavirus deze sectoren, en later ook over de inrichting van het Nationaal Programma Onderwijs. Het betreft vaste overlegmomenten in de week. De volgende organisaties nemen hieraan deel:
In het tertiair onderwijs vindt wekelijks overleg plaats met de onderwijskoepels van zowel het bekostigde als niet-bekostigde onderwijs. Tweewekelijks wordt er gesproken met de studentenorganisaties, evenals met de vakbonden. De volgende organisaties nemen aan deze overleggen deel:
Op het moment dat kabinetsbesluitvorming aan de orde was die de kinderopvang, het funderend onderwijs en/of het tertiair onderwijs betrof, is nagenoeg altijd aanvullend overleg gevoerd om de genoemde partijen te consulteren of te informeren. Hierbij is in de regel gesproken over de epidemiologische situatie, hoe de onderwijscontinuïteit optimaal bevorderd kon worden op verantwoorde wijze, de denkbare uitkomsten van besluitvorming, de uitvoerbaarheid van maatregelen in de betreffende sectoren en de hulp en ondersteuning die geboden kan worden. In deze overleggen komen de aandachtspunten, signalen, vragen en eventuele zorgen van de achterbannen van de betreffende organisaties aan de orde, en worden waar mogelijk opgelost. De inbreng en expertise van deze organisaties wordt ook benut om in de communicatie richting het onderwijs en de kinderopvang zo goed mogelijk te voorzien in de informatiebehoefte van scholen, onderwijsinstellingen, kinderopvanglocaties, personeel, studenten, leerlingen en ouders.
Wat is de laatste stand van zaken van het onderzoek naar ventilatie in schoolgebouwen? Worden op dit moment in alle schoolgebouwen waar de ventilatie niet op orde was aanpassingen gedaan? Zo ja, is dit voor het einde van de zomervakantie op orde? Zo nee, waarom niet? En hoe kan het dat dit nog steeds niet op orde is?
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media heeft u voor de zomer geïnformeerd over de onderzoeksresultaten van het Landelijk Coördinatieteam Ventilatie op Scholen (LCVS).3 Door dit onderzoek is nu grotendeels bekend welke gemeenten en schoolbesturen aan de slag moeten met de ventilatie in schoolgebouwen. Op ruim 600 scholen is men al aan de slag behulp van de middelen uit de Specifieke Uitkering Ventilatie in Scholen (SUViS). De orde van grootte van de werkzaamheden, en daarmee de looptijd, verschillen per project: planvorming met betrokken partijen, werkzaamheden en realisatie kunnen enige tijd in beslag nemen, zoals dit ook geldt voor huisvestingsopgaven in andere sectoren. Om het handelingsperspectief voor schoolbesturen verder te vergroten voert kenniscentrum Ruimte-OK op dit moment een verdiepend onderzoek uit naar de kwaliteit van luchtverversing en mogelijke noodzakelijke interventies. Zodra de uitkomsten hiervan bekend zijn, zullen deze met uw Kamer worden gedeeld.
Deelt u de mening dat goede ventilatie een belangrijke basisvoorwaarde is om verspreiding van het coronavirus tegen te gaan? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot het pas in 2022 en 2023 beschikbaar komen van het grootste deel van het extra vrijgemaakte budget voor ventilatie in schoolgebouwen? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze mening delen wij. Goede ventilatie is van belang voor een gezond binnenklimaat, ook in scholen. Het kan helpen om de overdracht van luchtweginfecties te beperken. Het is echter nog niet bekend in welke mate ventilatie helpt om de verspreiding van het virus daadwerkelijk tegen te gaan. Om scholen tegemoet te komen in de kosten voor ventilatiemaatregelen, is in januari de SUViS-regeling geopend. Hiervoor was in overleg met uw Kamer in eerste instantie € 100 miljoen beschikbaar, van een totaal aan € 360 miljoen euro om de ventilatie in schoolgebouwen te verbeteren. Zoals eerder aangekondigd in de brief van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs d.d. 13 augustus jl. wordt, gezien het grote aantal aanvragen van gemeenten en schoolbesturen, binnen deze regeling nogmaals € 100 miljoen beschikbaar gesteld.4 Hiermee kunnen alle overtekende aanvragen worden gehonoreerd, en kan een tweede tijdvak met een aanvraagtermijn tot en met 31 januari 2022 worden opengesteld. Daarmee komt er over 2021 € 85 miljoen en over 2022 € 15 miljoen beschikbaar op de BZK-begroting. Deze middelen waren oorspronkelijk begroot in 2023. Naar verwachting wordt met dit bedrag een oplossing geboden voor de gevallen waar de nood nu het hoogst is. Niet alle scholen waar stappen gezet moeten worden zullen direct een aanvraag doen: soms bieden andere oplossingen (zoals natuurlijke ventilatie) uitkomst, en in andere gevallen is er in het lopende jaar niet op een brede investering in ventilatie gerekend. Ventilatie is vaak niet het enige wat moet worden aangepakt in een schoolgebouw, dan kan het nodig zijn om investeringen in de onderwijshuisvesting in samenhang te doen. Mede hierom zijn er ook nog middelen gereserveerd voor 2022 en 2023 (in totaal € 160 miljoen) voor een vervolgregeling, waarin de ervaringen met de SUViS en de uitkomsten van het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Onderwijshuisvesting worden meegenomen.
Zijn er scholen die gebruik maken van de middelen voor het Nationaal Programma Onderwijs om de ventilatie van het schoolgebouw op orde te brengen? Zo ja, om hoeveel scholen en om welk totaalbedrag gaat dit?
Nee. De middelen uit het NP Onderwijs zijn bestemd voor interventies om de vertragingen in te lopen die als gevolg van corona zijn ontstaan.5 Deze middelen zijn niet bedoeld voor ventilatie.
Hoe hoog is de vaccinatiegraad onder docenten in de verschillende onderwijssectoren op dit moment? Kunt u dit in tabelvorm weergeven?
Tijdens het Rijksvaccinatieprogramma worden geen gegevens verzameld over beroepen. Het is daarom niet mogelijk om de vaccinatiegraad onder docenten te specificeren. Uit het vaccinatiedashboard van het RIVM blijkt tot en met 22 augustus een oplopende vaccinatiegraad van 64 procent (geboortejaar 1991–1995) tot 91 procent (geboortejaar 1956–1960) onder volwassenen in de leeftijd 25 t/m 65. Zoals de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media heeft gemeld in zijn brief van 13 augustus, komt uit een peiling van CNV Onderwijs onder hun leden een vaccinatiegraad naar voren van boven de 90 procent.6
In welke mate werd er gebruik gemaakt van de gratis zelftests in het primair en voortgezet onderwijs door scholieren en docenten? Wat is hier het effect van geweest?
Het monitoringsonderzoek naar het gebruik van de zelftesten in het onderwijs loopt op dit moment nog. We verwachten in september de eindrapportage van dit onderzoek te ontvangen, deze wordt met uw Kamer gedeeld. In een tussentijdse enquête gehouden in juni, om een indicatie van de testbereidheid onder leerlingen en onderwijspersoneel te krijgen, gaf ongeveer 44 procent van de reagerende leerlingen aan dat men tweemaal per week preventief gebruik maakte van de zelftesten.7 20 procent gaf aan de testen eenmaal per week te gebruiken. Bij docenten lagen deze percentages lager: in het primair onderwijs maakte 37 procent één à twee keer per week gebruik van de zelftesten, en in het voortgezet onderwijs 53 procent. Zelfselectie kan in deze uitkomsten in enige mate een rol hebben gespeeld, bij afronding van het onderzoek in september verwachten we een scherper beeld te kunnen geven.
Uit de modelleringsstudie van Universitair Medisch Centrum Utrecht (UMCU) die ook aan uw Kamer is aangeboden, blijkt dat ook bij een relatief geringe deelname aan het preventief testen (10 tot 30 procent), een substantiële bijdrage wordt geleverd aan het voorkomen van verdere verspreiding van besmettingen.8 Voor gevaccineerde personen is het niet nodig om nog preventief te testen. Met name onder het onderwijspersoneel, waar de vaccinatiegraad hoog is, zal preventief testen niet of nauwelijks meer aan de orde zijn. Bij leerlingen, waar de vaccinatiegraad sterk oploopt maar nog wel lager is, zal preventief testen bij de start van het schooljaar nog een effectief instrument zijn. Zoals gemeld worden alle maatregelen, waaronder dit testbeleid, op 20 september opnieuw bekeken.
Op welke wijze heeft u ingezet op het gebruik van zelftesten onder scholieren en studenten? Wat is de reden dat er zo weinig gebruik van is gemaakt? Hoe gaat u ervoor zorgen dat de testbereidheid hoger wordt?
Vanaf het voorjaar is ingezet op grootschalige verspreiding van zelftesten. Alle scholen en instellingen hebben kosteloos zelftesten ontvangen, en via een bestelmodule kunnen ze nog altijd gratis extra zelftesten bestellen. Studenten in het mbo en ho kunnen via het online portaal www.zelftestonderwijs.nl testen bestellen, waarna ze kosteloos worden opgestuurd naar het huisadres. Via de scholen en onderwijsinstellingen, de studentenorganisaties en via sociale media is veelvuldig opgeroepen tot het gebruik van zelftests, en is de waarde ervan continu benadrukt. Daarnaast is er vanuit het Ministerie van OCW een sociale mediacampagne opgezet onder de naam #Daaromtestik, gericht op middelbare scholieren. Hiernaast zijn via LinkedIn uitingen verspreid gericht op leraren, docenten en overig onderwijspersoneel. In de afgelopen maanden is de bredere communicatie vanuit de rijksoverheid rondom het gebruik van zelftesten geïntensiveerd. Op radio en tv wordt aan mensen uitgelegd in welke situaties zelftesten gebruikt kunnen worden, en aan alle huishoudens is een brief gestuurd met informatie over het gebruik van zelftesten en de mogelijkheid om gratis zelftesten te bestellen.
Leerlingen in het vo die niet aan het preventief testen deelnemen, geven aan dat voor hen niet duidelijk is waarom het testen nodig is als ze géén klachten hebben, en ook dat niet helder is waarom dan tweemaal per week getest moet worden. In de communicatie die we nu na de zomer inzetten, zullen deze aspecten daarom extra aandacht krijgen. Uit de gehouden pilots in het hoger onderwijs kwam het gebrek aan een «beloning» naar voren als mogelijke beperkende factor in de testbereidheid: (vrijwillig) gebruik van zelftests levert voor een student geen uitzonderingen op de geldende maatregelen op. Uit de eerste resultaten van de monitor zelftesten in het mbo en ho, blijkt eveneens dat studenten weinig testen omdat zij slechts één dag per week naar de instellingen mochten komen; in die fase ging de beschikbaarheid van zelftesten nog niet gepaard met meer fysiek onderwijs. De resultaten uit de monitor worden gebruikt om ook voor het mbo en het ho de communicatie, via de eerder genoemde kanalen, nog beter af te stemmen op de doelgroep.
Bent u tevreden over de uitkomsten van de algemene vaccinatiecampagne vanuit de overheid onder scholieren en studenten gezien de huidige vaccinatiegraad onder deze betreffende leeftijdsgroepen?3
Het bereiken van een hoge vaccinatiegraad onder jongeren is een prioriteit voor het kabinet, en het is bemoedigend om te zien dat de vaccinatiebereidheid onder jongeren met 85 procent hoog is, en dat de daadwerkelijke vaccinatiegraad in de zomermaanden snel is gestegen, met name bij jongeren van 12 t/m 17 jaar.10 We zijn er echter nog niet. De GGD’en zetten zich in om de vaccinatiegraad te verhogen, hiertoe werken zij onder meer samen met scholen en onderwijsinstellingen, waar voorlichting wordt gegeven. Bij het antwoord op vraag 11 gaan wij hier nader op in. Tot en met 22 augustus was de opkomst onder jongeren – tenminste 1 prik – in de leeftijd 12 t/m 17 jaar 49 procent.11 Hier bovenop staan nog ongeveer 16.000 eerste prikken gepland tot 12 september (peildatum 21 augustus). De opkomst onder jongeren in de leeftijd 18 t/m 25 jaar was tot en met 22 augustus 65 procent, voor deze groep staan tot en met 12 september nog 9.000 aanvullende prikken gepland (peildatum eveneens 21 augustus). Daarnaast zien we ook een steeds grotere toename bij de vrije inloop op GGD-locaties; specifiek deze groepen, 12- t/m 17-jarigen en 18- t/m 25-jarigen, maken veel gebruik van de vrije inloop.
Op welke wijze heeft u specifiek ingezet op het stimuleren van vaccineren onder scholieren en studenten sinds zij aan de beurt zijn voor een vaccinatie? En hoe gaat u dit in de komende maanden nog meer stimuleren?
Vanuit het hele kabinet wordt het belang van vaccinatie al geruime tijd benadrukt. Met het nieuwe studiejaar op komst slaan de universiteiten, hbo’s, mbo’s en GGD’en de handen ineen om de vaccinatiegraad onder studenten verder te verhogen. De Vereniging Samenwerkende Nederlandse Universiteiten (VSNU), Vereniging Hogescholen (VH) en GGD-GHOR Nederland hebben afgesproken om regiospecifiek passende afspraken te maken tussen onderwijsinstellingen en GGD’en. Tijdens de introductieweken van universiteiten en hogescholen op verschillende locaties informatiestands van de GGD zijn geplaatst om voorlichting en informatie te bieden. Tevens zijn er mobiele priklocaties of vrije inloopuren georganiseerd zodat studenten zich kunnen laten vaccineren. Dit is bijvoorbeeld gebeurd op het Utrecht Science Park, bij de Universiteit Amsterdam en bij de Radboud Universiteit in Nijmegen. Ook met de MBO Raad wordt een dergelijke samenwerking georganiseerd. Deze initiatieven juichen we van harte toe, we vragen instellingen die dit nog niet hebben gedaan om contact te zoeken met GGD GHOR of de lokale GGD om passende mogelijkheden te vinden. In het voortgezet onderwijs werken GGD’en en scholen vaak samen om voorlichting te bieden; hierbij tekenen wij aan dat leerlingen van 16 jaar en jonger hun besluit tot vaccinatie altijd in overleg met hun ouders dienen te maken.
Naast de bovenstaande activiteiten zijn er filmpjes gemaakt gericht op jongeren waarin informatie wordt gegeven over vaccinatie. Ook is vanuit de hoger onderwijssector een campagne gestart «Ga je studeren? Laat je vaccineren!», aanvullend op de campagnes die vanuit de Rijksoverheid worden verspreid. De komende maanden zal specifieker worden gekeken onder welke doelgroepen of in welke regio’s de vaccinatiegraad achterblijft en wij zullen daarop acteren.
Blijft ook in het nieuwe schooljaar het advies gelden dat (ongevaccineerde) kinderen tussen 0–12 jaar met een neusverkoudheid naar school mogen terwijl het effect van de deltavariant van het coronavirus in deze leeftijdsgroep nog onduidelijk is? Waarom is de maatregel dat deze kinderen thuis moeten blijven per 12 juli jl. opgeheven? In hoeverre is de Kamer hierbij betrokken geweest?4
De handreiking neusverkouden kinderen (de «snottebellenrichtlijn») is op advies van het OMT per 12 juli aangepast, vanwege de lagere incidentie van het coronavirus op dat moment en met het oog op de zomervakantie, waardoor er minder contactmomenten zijn tussen kinderen in deze leeftijd. De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft de Kamer hier op 6 juli over geïnformeerd.13 Het OMT geeft in zijn 118e advies aan dat heroverweging van deze richtlijn aan de orde kan zijn indien de epidemiologische situatie hier aanleiding toe geeft, dit is sindsdien niet het geval geweest.
In hoeverre is er sprake geweest van een stijging van het aantal besmettingen in de jongere leeftijdsgroepen door het loslaten van de maatregel dat kinderen met een neusverkoudheid niet naar school mogen in het primair onderwijs en het loslaten van de anderhalvemetermaatregel in het voortgezet (speciaal) onderwijs? Hoe weegt u dit en wat betekent dit voor komend schooljaar mede gezien de opkomst van de deltavariant van het coronavirus?
In de leeftijdsgroepen 0 t/m 3 jaar, 4 t/m 11 jaar en 12 t/m 17 jaar is sinds 12 juli een afname van het aantal positieve coronatests te zien. In de twee weken hiervoor was sprake van een lichte stijging van het aantal positieve tests, waar het aantal besmettingen in de samenleving als geheel in die weken sterker was gestegen. Het kabinet eerder aangegeven dat het niet mogelijk is om een direct causaal verband te leggen tussen het op- of afschalen van bepaalde maatregelen en de incidentie van het coronavirus binnen bepaalde leeftijdsgroepen. Zoals altijd volgt het kabinet de epidemiologische situatie nauwgezet, waaronder de ontwikkeling van nieuwe virusvarianten; indien de incidentie van het virus toeneemt, nieuwe inzichten bekend worden en/of het OMT hiertoe adviseert, worden aanvullende maatregelen overwogen.
Hoe houdt u momenteel zicht op de coronabesmettingen opgelopen in het buitenland in aanloop naar de start van het nieuwe school-/collegejaar? In hoeverre wordt het advies om een (zelf)test te doen op dit moment opgevolgd door mensen die terugkeren van vakantie uit het buitenland? Wat zijn hiervan de gevolgen voor de (her)opening van het onderwijs in de komende weken?
Het kabinet houdt zicht op de besmettingen die in het buitenland zijn opgelopen via de meldingen die ons hierover via het RIVM bereiken. GGD’en voeren vliegtuigcontactonderzoek uit bij een deel van de overige passagiers, als een positief geval bekend wordt dat in de besmettelijke periode een vliegreis heeft afgelegd. In hoeverre het advies om een zelftest af te nemen wordt opgevolgd is niet exact bekend: onderzoek van de gedragsunit van het RIVM over de periode 28 juli t/m 1 augustus laat wel zien dat 26 procent van de mensen die uit een oranje of rood gebied terugkwamen een zelftest heeft gedaan, voor gele en groene gebieden was dit respectievelijk 13 procent en 12 procent. Uit informatie van GGD’en blijkt dat bij 32 procent van de confirmatietesten die in de periode 9 tot en met 15 augustus als gevolg van een positieve zelftest, wordt aangegeven dat de index in de afgelopen 14 dagen in het buitenland is geweest. Omdat het hier in beide gevallen om steekproeven over een afgebakend tijdsbestek gaat, moeten we terughoudend zijn met de conclusies de hieraan verbonden worden. In de week van 16 augustus ging het bij 42 procent van het totaal aan positieve tests om een confirmatietest.
Specifiek in het onderwijs zijn voorafgaand aan de zomer extra zelftesten gedistribueerd ten behoeve van het advies om te zelftesten bij terugkomst van een vakantiebestemming. Veel scholen en onderwijsinstellingen hebben gebruikgemaakt van deze mogelijkheid. Het is niet bekend in hoeverre het advies in de thuissituatie wordt opgevolgd. Mede vanwege de grote verspreiding en de preventieve inzet van zelftesten in het onderwijs wordt de besluitvorming van 13 augustus over de start van het nieuwe school- en studiejaar verantwoord geacht.
Deelt u de analyse dat het tekenend is voor de prioriteit die dit kabinet geeft aan het onderwijs gedurende de coronacrisis dat er ondertussen van alles weer mag, maar dat er aan simpele basisvoorwaarden die onderwijs zo veilig mogelijk zouden kunnen maken nog niet is voldaan? Zo nee, waarom niet?
Nee, die analyse delen wij niet. Dat leerlingen en studenten onderwijs kunnen volgen, en liefst zo veel als mogelijk fysiek, is altijd een topprioriteit van het kabinet geweest. De maatregelen die zijn getroffen, zijn er altijd op gericht om optimale onderwijscontinuïteit te bevorderen, onder verantwoorde condities voor personeel, studenten en leerlingen. Dit gold bij het loslaten van de anderhalve meter in het vo, met instemming van een aanzienlijke meerderheid van uw Kamer, toen het OMT adviseerde dat dit verantwoord was, dit geldt ook nu bij de verdere heropening van het tertiair onderwijs. Zoals ook in het antwoord op vraag 2 wordt gemeld, is het funderend onderwijs in het afgelopen schooljaar open geweest, afgezien van de tweede lockdown in december en januari; in vergelijking met andere OESO-landen kende Nederland één van de laagste aantallen sluitingsdagen.14 Ten aanzien van de continuïteit van onderwijs in algemene zin was Nederland in OESO-verband één van de best presterende landen.
Hiernaast zijn er door dit kabinet aanzienlijke bedragen vrijgemaakt om de gevolgen van de coronacrisis op te vangen voor scholen, instellingen, leerlingen en studenten te ondersteunen in de afgelopen periode: € 24 miljoen voor zo n 75.000 devices, € 280 miljoen voor inhaal- en ondersteuningsprogramma’s, € 210 miljoen voor extra hulp in de klas, € 21 miljoen aan aanvullende middelen voor nieuwkomersonderwijs en, zoals eerder genoemd, € 360 miljoen om eraan bij te dragen om de ventilatie op scholen op orde te brengen. Het mag gevoeglijk bekend zijn dat het kabinet in de komende jaren € 8,5 miljard vrijmaakt om de opgelopen leervertragingen als gevolg van corona in te lopen.