Het bericht dat hij 2G wil aanhouden |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met uw brief van 1 februari 2022 waarin u schrijft 2G aan te willen houden?1
Ja.
Waarom heeft u ervoor gekozen het wetsvoorstel over 2G aan te houden in plaats van op te heffen?2
Ik wilde naar aanleiding van het rapport van TU Delft e.a. nader onderzoek laten doen naar de omstandigheden waarin een coronatoegangsbewijs (ctb) dat gebaseerd is op 2G een proportionele maatregel kan zijn. In de situatie waarin wij met het SARS-CoV-2 virus samenleven, is het denkbaar dat een 2G ctb van toegevoegde waarde is om de samenleving langer open te houden en eerder te heropenen als openstelling onverhoopt ingeperkt zou moeten worden om een opleving het hoofd te bieden.
Op 10 februari jl. heeft uw Kamer een motie van de leden Van der Staaij en Omtzigt aangenomen, waarin de regering wordt verzocht om het wetsvoorstel in te trekken dat de mogelijkheid biedt om een coronatoegangsbewijs in te zetten dat uitsluitend gebaseerd is op vaccinatie of herstel (2G). Het kabinet voert deze motie uit, en het wetsvoorstel differentiatie coronatoegangsbewijzen is ingetrokken.
Waarom gaat u wel door met de uitbreiding van coronatoegangsbewijzen voor middelbaar beroepsonderwijs (mbo), hoger onderwijs (ho) en werk?
Het coronatoegangsbewijs is een tijdelijk instrument voor het bestrijden van deze pandemie. Het uitgangspunt van het ctb is vanaf aanvang geweest het bieden van de mogelijkheid om de samenleving voor iedereen eerder te heropenen en langer open te houden. Het ctb kan meerwaarde hebben voor deze doelstellingen. Gerichte wettelijke instrumenten zijn daarbij noodzakelijk om paraat te hebben.
Het open houden van het onderwijs voor iedereen is voor het kabinet een belangrijk uitgangspunt. Het kabinet verwacht dat gezien de ontwikkeling van de epidemie, de vaccinatiegraad en de relatief milde gevolgen van infecties voor jongeren het ctb in het onderwijs niet nodig is. Daarom is het kabinet overgegaan tot intrekking van het wetsvoorstel tot schrappen van het instemmingsrecht van medezeggenschapsorganen in het onderwijs.
Het wetsvoorstel voor inzet van het coronatoegangsbewijs op de arbeidsplaats wil ik aanhouden vanuit de wens nader af te wegen of het verstandig is om dit instrument «in de gereedschapskist» te hebben om een coronatoegangsbewijs te kunnen vragen aan werknemers in sectoren waar het coronatoegangsbewijs voor bezoekers wordt toegepast. Eerder gaf de Raad van State aan dat het niet logisch is om op plaatsen wel een ctb aan bezoekers te vragen, maar niet aan medewerkers die met de bezoekers in contact komen. Ik wil de tijd nemen voor nader onderzoek ten behoeve van verbetering van de regeling op iets langere termijn.
Coronatoegangsbewijzen gelden nu toch al in de horeca, in spellocaties, bij evenementen, festivals, attractieparken, dierentuinen, kermissen, beurzen, congressen, professionele sportwedstrijden, sportscholen, bioscopen, theaters, concertzalen, repetities voor zang en toneel, sauna’s, wellnesscentra, zonnestudio’s en rondvaartboten? Kunt u in de door u gevraagde extra doorrekeningen door TU Delft laten meenemen wat uw voorgenomen uitbreiding met mbo, ho en werk nog toevoegt op de lange lijst aan plekken waar coronatoegangsbewijzen al gelden?
In het rapport dat door de TU Delft c.s. is opgeleverd is doorgerekend wat de effectiviteit is van ctb wanneer deze breder wordt ingevoerd.
Bent u ermee bekend dat Ierland, Verenigd Koninkrijk, Denemarken, Finland en delen van Spanje helemaal gestopt zijn met de coronatoegangsbewijzen?
Ja.
Zo ja, waarom gaat u er dan nog mee door? Er waart in die landen toch geen ander virus dan hier?
De epidemiologische situatie verschilt van land tot land. Het uitgangspunt van het ctb is het bieden van de mogelijkheid om de samenleving voor iedereen eerder te heropenen en langer open te houden. In Nederland heeft het ctb in de huidige epidemiologische situatie nog meerwaarde voor deze doelstellingen. Het wordt nu ingezet om ongeplaceerde activiteiten binnen met meer dan 500 bezoekers per ruimte verantwoord toe te kunnen staan. Het kabinet beoordeelt, mede op advies van het OMT periodiek of inzet wenselijk en proportioneel is. Het volgende weegmoment is 15 maart 2022.
Het klopt toch dat 92% van de zestigplussers een booster heeft gehaald en dat zij bij eerdere virusvarianten 80% van de ziekenhuisopnames voor hun rekening namen?
Momenteel komt nog niet iedereen in aanmerking voor een boostprik. Nederlanders die minder dan drie maanden geleden de basisserie afgerond hebben of minder dan drie maanden geleden een COVID-19 infectie doorgemaakt hebben, kunnen deze nu nog niet ontvangen. Op basis van data tot en met 27 februari jl. geeft het RIVM aan dat de boostervaccinatiegraad van de 60-plussers – die daar nu al voor in aanmerking komen – 91,9% is. De boostervaccinatiegraad voor de totale 60-plus-populatie is 82,6%.
Gedurende het gehele jaar 2021 waren er 52.669 ziekenhuisopnames met en door COVID-19. Daarvan waren er 33.942 60-plussers, dat is ongeveer 64%.
Wat heeft het opvoeren van de vaccinatiedruk op met name jongere leeftijdscategorieën middels coronatoegangsbewijzen dan nog voor zin?
De vaccinatiegraad verhogen is geen doel van het ctb.
Wanneer geeft u de zes miljoen volwassen Nederlanders die geen boosterprik hebben gehaald, hun vrijheid terug door de coronatoegangsbewijzen helemaal in te trekken?
Ctb is een tijdelijk instrument dat in deze pandemie om de samenleving voor iedereen eerder te heropenen en langer open te houden. Wanneer het ctb voor het bereiken van deze doelstelling geen meerwaarde meer heeft, zal ik het ctb niet langer inzetten. Op 15 maart is het volgende weegmoment waar bekeken wordt of de huidige inzet gecontinueerd moet worden of kan worden stopgezet.
Wanneer geeft u de 540.000 volwassen Nederlanders die geen boosterprik hebben gehaald en wiens coronatoegangsbewijs op 4 februari 2022 vervalt, hun vrijheid terug door de coronatoegangsbewijzen helemaal in te trekken?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe denkt u de ruim zes miljoen volwassen Nederlanders die geen boosterprik hebben gehaald de toegang tot de horeca, in spellocaties, evenementen, festivals, attractieparken, dierentuinen, kermissen, beurzen, congressen, professionele sportwedstrijden, sportscholen, bioscopen, theaters, concertzalen, repetities voor zang en toneel, sauna’s, wellnesscentra, zonnestudio’s, rondvaartboten, mbo, ho en werk te bemoeilijken als zij geen coronatoegangsbewijs meer hebben?
Het ctb wordt alleen ingezet wanneer dat meerwaarde heeft voor het eerder openen of langer open houden van de samenleving.
Het bemoeilijken van toegang tot de sectoren waar ctb wordt ingezet is geen doelstelling. Door het gebruik van ctb zijn sectoren juist eerder geopend.
Wanneer horen we of u 2G en de coronatoegangsbewijzen definitief intrekt? Wanneer biedt u perspectief aan de ruim zes miljoen volwassen Nederlanders die geen boosterprik hebben gehaald?
In de stand van zakenbrief COVID-19 van 15 februari 2022 heb ik aangegeven dat het kabinet gevolg geeft aan de motie van de leden Van der Staaij en Omtzigt, waarin de regering wordt verzocht om het wetsvoorstel in te trekken dat de mogelijkheid biedt om een coronatoegangsbewijs in te zetten dat uitsluitend gebaseerd is op vaccinatie of herstel (2G).
Wanneer krijgen wij onze vrijheid terug en heft u alle vrijheidbeperkende maatregelen op?
De bestrijding van deze pandemie vraagt offers van ons allemaal. De maatregelen zijn niet langer van kracht dan nodig. De meeste maatregelen zijn inmiddels ingetrokken. 15 maart 2022 is het volgende weegmoment.
De dreigende situatie rond vogelgriep onder in het wild levende zoogdieren en de risico’s voor mensen |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Kuipers |
|
Kent u de berichten «Bunzing en vossen besmet met vogelgriep» en «Mogelijk al tientallen dode vossen en marters slachtoffer vogelgriep! NVWA weigert in te grijpen»?1 2
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat er sinds eind oktober 2021 al bijna 1,15 miljoen kippen, eenden en kalkoenen zijn vergast vanwege uitbraken van het vogelgriepvirus in de pluimveehouderij?3
Ja. Er zijn nu in totaal ongeveer 1.2 miljoen vogels gedood (stand van zaken op 10 februari 2022).
Bent u ervan op de hoogte dat er tussen september en december 2021 in Nederland 65 uitbraken van hoog-pathogene vogelgriep (HPAI) zijn geregistreerd onder wilde vogels? Kunt u bevestigen dat de exacte aantallen wilde vogels die zijn overleden aan de vogelgriep onbekend zijn, omdat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) alleen de locaties bijhoudt, maar niet de aantallen?4
De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) registreert waar in Nederland dode wilde vogels zijn gevonden en gemeld. Ook andere organisaties spelen een rol in onderzoek naar vogelgriep bij wilde vogels, zoals Erasmus MC, Dutch Wildlife Health Centre (DWHC), Sovon, en Waarneming.nl. De locaties van de meldingen worden bijgehouden, maar exacte aantallen zijn niet bekend. Niet alle vondsten worden gemeld en niet alle vogels worden gevonden.
Er wordt een steekproef van dode wilde vogels onderzocht op aanwezigheid van het HPAI virus. Onderzoek gebeurt in ieder geval als een vogel van een «nieuwe» vogelsoort (niet eerder besmet bevonden) wordt gevonden of als het een melding in een nieuw gebied betreft waar niet eerder AI in wilde vogels was gevonden. Zie ook de brief aan uw Kamer van 28 januari jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1493).
Kunt u bevestigen dat vogelgriep al in verschillende soorten zoogdieren is aangetroffen, waaronder vossen, marters, otters, zeehonden, honden en katten, maar dat de exacte aantallen zoogdieren die zijn overleden aan de vogelgriep onbekend zijn, omdat de NVWA deze niet bijhoudt? Deelt u de mening dat registratie van geconstateerde vogelgriepslachtoffers van groot belang is om zicht te houden op het virus, in lijn met het pleidooi van de Commissie Bekedam voor goede monitoring?
Bij de NVWA en bij DWHC komen meldingen binnen van vondsten van dode vlees- of aasetende zoogdieren, zoals vossen en marterachtigen. Alle dode zoogdieren waarvan de NVWA vermoedt dat die zijn besmet met hoog pathogene aviaire influenza (HPAI) worden aangeboden voor onderzoek aan Wageningen Bioveterinary Research (WBVR). In Nederland is sinds 1 oktober aviaire influenza virus type H5N1 aangetoond in vijf vossen, een marter, een otter en twee bunzingen. In andere landen zijn ook infecties gevonden bij zeehonden, honden en kat(-achtigen). Er zijn waarschijnlijk ook met HPAI besmette wilde zoogdieren gestorven waarvan geen melding is gedaan of die niet zijn gevonden. Het totale aantal zoogdieren dat is doodgegaan aan een infectie met HPAI is dus niet exact bekend.
Ik onderken het belang van monitoring van zoogdieren die (mogelijk) besmet zijn met HPAI om zicht te houden op verspreiding van het virus in wilde zoogdieren en op mogelijke aanpassingen of mutaties van het virus. Wanneer een infectie met vogelgriepvirus bij een zoogdier wordt gevonden, wordt het virus door het RIVM en het Erasmus MC beoordeeld op zoönotische karakteristieken die het risico op overdracht naar mensen kunnen bepalen. Daarnaast is er een goed werkende structuur waarin de Ministeries van VWS en LNV samenwerken met relevante partijen om zoönosen vroegtijdig te signaleren, te beoordelen en beleidsmatig op te volgen waar noodzakelijk. Zoals vermeld in de voortgangsbrief over het zoönosenbeleid van eind vorig jaar, werken de Ministeries VWS en LNV samen aan een nationaal actieplan zoönosen (Kamerstuk 25 295, nr. 1711, 23 december 2021), mede gebaseerd op de aanbevelingen van de expertgroep zoönosen onder leiding van de heer Bekedam (Kamerstuk 25 295, nr. 1357, 6 juli 2021).
Kunt u bevestigen dat in China en Laos al zestig mensen besmet zijn geraakt met de vogelgriep en dat de helft daarvan is overleden?5
De WHO surveillancerapportages laten zien dat de afgelopen jaren ruim 60 besmette mensen zijn gemeld, waarvan 29 mensen zijn overleden. Deze infecties waren met andere varianten (H5N6) dan het serotype dat nu in Europa circuleert (H5N1). De H5N6 besmettingen bij mensen zijn geassocieerd met de toegenomen circulatie van dit type in vogels en worden mogelijk vaker opgemerkt door inzet van diagnostiek voor COVID-19. De WHO adviseert alertheid, maar het pandemisch risico door aviaire influenza (type H5) wordt niet hoger geschat dan voorgaande jaren.6 Daarnaast zijn sinds 2021 in die regio 21 mensen besmet met H9N2 vogelgriep gemeld, waarvan er geen zijn overleden. Besmetting van mensen met de voorkomende stammen van vogelgriep gebeurt op dit moment alleen door direct en intensief contact met besmette dieren, bijvoorbeeld door slachten. In december 2021 jl. is een besmetting van een persoon met H5N1 geweest in Engeland, die gedurende een langere periode zeer nauw contact had met zijn besmette vogels. De man was verder niet ziek. Op een met H5N8 HPAI virus besmet pluimveebedrijf in Rusland zijn vorig jaar zeven humane gevallen van vogelgriep gemeld, maar het betrof dus een ander serotype. Deze personen hadden milde symptomen of waren asymptomatisch. Er is geen mens-op-mens verspreiding vastgesteld.
In Nederland worden, bij intensief contact met besmet pluimvee, maximale voorzorgsmaatregelen genomen, bijvoorbeeld bij ruimingen. Door medewerkers die bij ruimingen van besmette vogels betrokken zijn worden persoonlijke beschermingsmaatregelen gebruikt (volgelaatsmasker en wegwerpoverall) en werken ze volgens hygiëneprotocollen en -instructies. Ruimers worden elk jaar gevaccineerd met regulier griepvaccin en krijgen virusremmers aangeboden om de kans op uitwisseling tussen humane en vogelgriepvirussen zoveel mogelijk te voorkomen. Ook de pluimveehouder op het besmette bedrijf, het gezin en de dierverzorgers die op het besmette bedrijf werken, worden door de GGD gemonitord en aan hen wordt een virusremmer verstrekt.
Kunt u bevestigen dat er slechts vijf mutaties nodig zijn om het H5N1-vogelgriepvirus van mens tot mens overdraagbaar te maken?6
In 2012 is de Kamer geïnformeerd over dit onderzoek dat het Erasmus Medisch Centrum uitvoert, dat aantoonde dat er voor een hoogpathogeen H5N1 virus minimaal 5 mutaties nodig zijn voor aanpassing en verspreiding van het virus tussen fretten (Kamerstuk 28 807, nr. 131, 7 maart 2012). Fretten stonden in dit laboratoriumexperiment model voor mensen, omdat de luchtwegcellen van fretten lijken op die van mensen.8 Dit is experimenteel onderzoek geweest, wat zich nog niet heeft bewezen in de natuur. In de natuur circuleren op dit moment verschillende vogelgriepvirussen die één of meer mutaties bezitten. Mutaties van virussen komen altijd voor, zowel bij mens als bij dier. De EFSA en het ECDC hebben mede op basis van de laatste bevindingen het zoönotisch risico van HPAI besmetting voor het algemene publiek aangepast van «zeer laag» naar «laag» en voor mensen die beroepsmatig in contact komen met pluimvee van «laag» naar «laag tot gemiddeld».
Een monitoringssysteem en de snelle meldingen door pluimveehouders dragen bij aan een snelle detectie van een nieuwe besmetting op een pluimveehouderij. Om de kans op mutaties uit pluimveehouderijen te minimaliseren worden besmette pluimveebedrijven na melding zo snel mogelijk geruimd, waarmee de kans op verdere circulatie en verspreiding van virus te zo klein mogelijk wordt gemaakt.
Klopt het dat bij een uitbraak van het vogelgriepvirus onder zeehonden in 2014 al vier van deze vijf mutaties zichtbaar waren?7
De infectie bij zeehonden in 2014 was een andere variant dan de huidige H5N1. Het virus dat in 2014 werd aangetoond in zeehonden was een laagpathogeen subtype H10N7 virus. Laagpathogene virussen (LPAI) circuleren van nature in wilde vogels. Het H10N7 virus werd naar alle waarschijnlijkheid direct van wilde vogels overgedragen op zeehonden. Het virus had drie mutaties in het hemagglutinine-eiwit waardoor het makkelijker cellen van zoogdieren kan infecteren. Dit zijn niet dezelfde mutaties als die in een laboratoriumexperiment nodig bleken voor aanpassing van het hoogpathogene H5N1 virus (HPAI) aan fretten. Door mutaties kunnen LPAI virussen HPAI virussen worden. Dat is de reden dat LPAI virussen ook meldplichtig zijn en gemonitord worden. De indeling hoogpathogeen en laagpathogeen heeft betrekking op het ziekmakend vermogen in kippen en is niet één op één gerelateerd aan het ziekmakend vermogen bij mensen.
Klopt het dat het gevaar voor de mens groter wordt wanneer het vogelgriepvirus meer rondgaat onder zoogdieren, omdat zoogdieren genetisch dichter bij de mens staan dan vogels?
Er zijn tot nu toe geen aanwijzingen dat het vogelgriepvirus wordt overgedragen tussen zoogdieren onderling; de besmettingen van zoogdieren zijn het gevolg van het verschalken van een maaltje zieke wilde vogel. Dit kan voorkomen bij wilde zoogdieren zoals vossen en zeehonden en gezelschapsdieren zoals honden, als zij eten van besmette kadavers van vogels. Het is zeer uitzonderlijk dat mensen geïnfecteerd worden met aviaire influenzavirus en dit gebeurt alleen na directe intensieve blootstelling aan besmette dieren. Overdracht van zoogdier naar mensen is niet vastgesteld. Genetische analyse van vogelgriepvirus in vier vossen, een otter en een bunzing in Nederland sinds 1 oktober 2021 heeft aangetoond dat het virus wel een mutatie in één van de polymerase eiwitten bevat die belangrijk is voor infectie van zoogdieren. Maar voor efficiënte transmissie tussen zoogdieren of mensen zijn meer genetische aanpassingen nodig.10 Om besmetting van mensen te voorkomen is het van belang om direct contact met zieke en dode (wilde) vogels en zoogdieren zoveel mogelijk te vermijden.
Hoeveel dode wilde dieren zijn er sinds oktober 2021 door Wageningen Bioveterinary Research en Dutch Wildlife Health Centre (DWHC) onderzocht op vogelgriep, inclusief mutaties, of nieuwe COVID-19-varianten en wat waren hiervan de uitkomsten?
In totaal zijn er tussen 1 oktober 2021 en 31 januari 2022 536 dode wilde vogels via DWHC aan WBVR aangeleverd, van deze 536 zijn er nu nog 83 in onderzoek, van de overige testte 43% positief op vogelgriep. Daarnaast werd door WBVR van oktober tot januari nog 382 dode wilde vogels getest die via de NVWA werden aangeleverd. Hiervan was 45% positief; de meldingen van januari zijn nog niet volledig afgerond.
Er zijn sinds 1 oktober 2021 ook 12 zoogdieren ingezonden door de NVWA: 6 vossen, 2 zeehonden, 2 bunzingen, 1 marter, 1 otter en vier katten. Afhankelijk van de historie en vraagstelling van de NVWA wordt er eerst getest op SARS-CoV-2 virus of hondsdolheid. Deze testen waren in alle gevallen negatief, waarna alle dieren ook getest werden op hoogpathogene vogelgriep. Vijf vossen, de marter, de otter en twee bunzingen zijn positief getest op H5N1. De zeehonden en een kat waren negatief voor vogelgriep, één vos en drie katten worden op dit moment nog onderzocht.
Alle sequenties van de virussen in zoogdieren werden onderzocht op het voorkomen van mutaties. In zes zoogdieren (4 vossen, 1 bunzing en 1 otter) werd een mutatie aangetoond waarvan bekend is dat deze een aanpassing is van het virus aan zoogdieren. Er zijn meerdere mutaties nodig voordat een virus zich tussen mensen kan verspreiden. Het zoönotisch risico wordt door het RIVM als laag voor de algemene bevolking en laag tot gemiddeld voor beroepsmatige blootstelling aan (mogelijk) geïnfecteerde dieren beoordeeld, in lijn met de risico inschatting in het recente EFSA/ECDC rapport voor H5Nx virussen (Kamerstuk 25 295, nr. 1711, 23 december 2021).
Wat is de gemiddelde doorlooptijd van deze onderzoeken?
De doorlooptijd van de onderzoeken varieert van enkele dagen tot enkele weken:
Bent u van mening dat er voldoende onderzoekscapaciteit is om zicht te houden op de vogelgriep en COVID-19 onder wilde dieren? Zo ja, waar baseert u dat op?
Er is voldoende onderzoekscapaciteit om het vóórkomen van vogelgriep en COVID-19 onder wilde dieren te monitoren. WBVR kan opschalen bij uitbraken van dierziekten, dit is nu nog niet nodig. Niet alle vogels worden getest, dat is niet nodig: dat gebeurt bij een risico-gebaseerde steekproef van dode wilde vogels en meldingen op een nieuwe locatie of bij een nieuwe vogelsoort (zie ook antwoord op vraag11. Wilde vleeseters (zoogdieren) worden allemaal onderzocht.
Deelt u de zorg dat door niet alle dode wilde dieren waarbij een vermoeden bestaat dat er sprake is van vogelgriep of COVID-19 te onderzoeken, het risico bestaat dat mutaties of varianten over het hoofd worden gezien, met alle mogelijke risico’s voor de volksgezondheid van dien?
In Nederland monitoren we de HPAI situatie in de wilde fauna door gevonden dode dieren, vogels en zoogdieren te onderzoeken en de veranderingen in het virus te volgen. Zoals hiervoor bij vraag 4 en 9 beschreven, worden wilde dieren zowel bij een vermoeden op SARS-CoV-2 als vogelgriep onderzocht.
Er wordt onderzoek gedaan naar de doodsoorzaak en het verloop van de ziekte in wilde vogels en zoogdieren, door DWHC en Erasmus Medisch Centrum. Het WBVR bepaalt de genetische karakteristieken van de gevonden vogelgriepvirussen. Aan de hand hiervan beoordeelt het RIVM het zoönotisch risico. Niet alle dode vogels worden op vogelgriep onderzocht, omdat dit niet efficiënt is en geen meerwaarde heeft voor het primaire doel om vast te stellen welke vogelsoorten gevoelig zijn en waar in Nederland dode vogels worden gevonden met vogelgriep, zodat eventueel nog extra waarschuwingen of maatregelen kunnen worden genomen als daarvoor een noodzaak is. Wilde vlees- of aasetende zoogdieren worden allemaal onderzocht. Er worden voldoende monsters van wilde vogels onderzocht om veranderingen in het virus adequaat te kunnen volgen en mutaties op tijd te kunnen ontdekken. Alle bevindingen worden binnen de zoönosenstructuur gebracht en indien nodig wordt er binnen de structuur opgeschaald, bijvoorbeeld wanneer er aanwijzingen zijn dat het virus aan het veranderen is richting een meer zoönotische variant.
Gaat u de NVWA per direct oproepen om alle kadavers van zieke dieren op te ruimen en, wanneer er een vermoeden bestaat dat er sprake is van vogelgriep of COVID-19, ze te laten onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Kadavers van wilde dieren waarvan een vermoeden bestaat dat zij vogelgriep hebben worden zoveel mogelijk opgeruimd. Vogels worden onderzocht, zoals bij vraag 4, 9 en 12 aangegeven; aaseters/vleeseters worden alle onderzocht op HPAI. Op die manier worden eventuele veranderingen in het virus gemonitord.
De NVWA beoordeelt per melding of en zo ja welke vogels worden onderzocht op aanwezigheid van AI virus of SARS-CoV-2. Een selectie van de dode vogels wordt onderzocht op de aanwezigheid van vogelgriep om de epidemiologie in kaart te kunnen brengen en gegevens te kunnen leveren voor de risicobeoordeling door de deskundigengroep dierziekten. Als er in nieuwe gebieden dode vogels worden gevonden, waar voorheen nog geen besmette vogels waren gevonden, of als een exemplaar van een nog niet eerder besmet gevonden vogelsoort wordt gevonden, worden deze kadavers altijd op AI virus onderzocht (zie ook antwoord 4, 9 en 12 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1493 van 28 januari 2022). Gemelde dode vlees- en aasetende zoogdieren worden allemaal getest op infecties met AI en op SARS-CoV-2 (en Rabies); SARS-CoV-2 infecties zijn tot dusverre in Nederland niet gevonden in wilde dieren.
Het opruimen van kadavers die niet onderzocht worden door de NVWA is een verantwoordelijkheid van meerdere partijen. Er is een handreiking opgesteld met daarin de verantwoordelijkheden voor het opruimen van dode vogels. Dit is in de meeste gevallen de gemeente of de eigenaar van de betreffende grond. De handreiking wordt gepubliceerd.
Hoe wordt het protocol voor het veilig verwijderen van vogels en zoogdieren geïmplementeerd en wie heeft op dit gebied hoofdverantwoordelijkheid – de provincie of de gemeente?
Op de website van de NVWA staat een handleiding voor het veilig verwijderen van kadavers van vogels en zoogdieren. Grondeigenaren, zoals provincies, gemeenten en waterschappen zijn verantwoordelijk voor het opruimen van kadavers.
Bent u het eens dat de verspreiding en mutatiemogelijkheden van het vogelgriepvirus (HPAI) onder in het wild levende dieren zoveel mogelijk moet worden getemperd voor de veiligheid van mens en dier? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het met u eens dat het belangrijk is om inzicht te hebben in het voorkomen van het vogelgriepvirus onder in het wild levende dieren. Het is niet mogelijk om de circulatie van diverse HPAI-varianten bij wilde vogels in verschillende jaargetijden en continenten te temperen. We kunnen alleen inzetten op het minimaliseren van de kans van overdracht van besmette wilde dieren naar mensen en gehouden dieren en vice versa.
Erkent u dat de EFSA (European Food Safety Authority) en de expertgroep oproepen om geen jacht toe te staan wanneer er vogelgriepuitbraken zijn, om te voorkomen dat dieren worden verstoord en het virus naar andere gebieden overbrengen?8 9
EFSA heeft in de loop van de jaren meerdere adviezen gegeven over de jacht in relatie tot HPAI. De deskundigengroep dierziekten In Nederland heeft in 2016 aangegeven dat de effectiviteit van een jachtverbod afhangt van welke andere verstorende activiteiten er in het landelijk gebied plaatsvinden. De verschillende adviezen vullen we in Nederland in door een jachtverbod in te stellen in de gebieden rond de besmette locaties.
Zie verder het antwoord bij vraag 17.
Kunt u, gezien we met de grootste uitbraak van vogelgriep ooit in Europa te maken hebben, een landelijk jachtverbod instellen? Zo nee, waarom niet?
EFSA heeft in de loop van de afgelopen jaren verschillende adviezen gegeven over jacht in relatie tot vogelgriep. De deskundigengroep dierziekten heeft hier in 2016 aangegeven dat de effectiviteit van een jachtverbod afhangt van welke andere verstorende activiteiten er in het landelijk gebied plaatsvinden.
Nu, in 2022 bieden we zo veel mogelijk maatwerk en passen de maatregelen aan aan de lokale en huidige situatie. In een beperkingszone geldt een verbod op het jagen en doden van wild. Het is verboden te jagen op eenden of te jagen in gebieden waar dat watervogels kan verstoren. Dit gebeurt daar, lokaal, omdat daar de infectiedruk hoog wordt geacht.
Een landelijk jachtverbod heeft geen toegevoegde waarde voor het voorkomen van de verspreiding van virus. Ook zonder verstoring door jacht of andere beheersactiviteiten migreren watervogels immers in groten getale. Ook zijn er vele andere, onvermijdelijke, activiteiten of gebeurtenissen die watervogels kunnen verstoren. Het opschorten van jacht of populatiebeheer zou dus ten algemene geen significante bijdrage kunnen leveren aan de vermindering van verplaatsing van wilde vogels. Een landelijk jachtverbod wordt, gezien de relatief geringe bijdrage aan het voorkomen van verspreiding en de vele andere belangen die gemoeid zijn met het beheer van populaties, daarom disproportioneel geacht.
Deelt u het inzicht dat het essentieel is om te voorkomen dat het vogelgriepvirus muteert naar een van mens tot mens overdraagbare ziekte? Zo ja, wat gaat u hier als eindverantwoordelijke aan doen?
De ontwikkeling van aviaire influenza tot een van mens op mens overdraagbare infectie moet uiteraard zo goed mogelijk voorkomen worden. Daar zetten de betrokken partijen zich voor in. Het volledig voorkomen van mutaties, zeker indien deze in de natuur onder wilde dieren plaatsvinden is onmogelijk. In gehouden vogels is dat wel mogelijk en mede omwille van de volksgezondheid worden locaties met HPAI besmet pluimvee daarom snel opgespoord en snel geruimd.
Als er echter een aanvullende bedreiging van de volksgezondheid uitgaat van dierhouderijen, zoals in 2020 bij de uitbraak van SARS-CoV-2 bij nertsen, dan wordt opgeschaald en gewerkt conform de zoönosenstructuur. Hierbij coördineert VWS de beleids- en besluitvorming. Dat gaat in samenwerking met het Ministerie van LNV, het RIVM, lokale bestuurders en GGD’en. De Wet dieren geeft het kabinet de bevoegdheid om voor de preventie en bestrijding van besmettelijke dierziekten ter bescherming van de volksgezondheid maatregelen te treffen. De beide ministers besluiten in goed onderling overleg en behouden daarbij hun eigen beleidsverantwoordelijkheid, waarbij in alle gevallen de volksgezondheid voorop staat. Op deze wijze is de bescherming van de volksgezondheid zowel uitgangspunt als doel van alle genomen besluiten.
Vogelgriep lijkt een structureel probleem te zijn geworden nu het virus jaarrond in wilde vogels in Nederland lijkt voor te komen. Dit vraagt om andere oplossingen, zoals nog meer aandacht voor bioveiligheid. Ook gaat LNV de mogelijkheden van vaccinatie bij pluimvee onderzoeken en samen met VWS een lange termijnvisie opstellen hoe we met de pluimveehouderij en vogelgrieppreventie en bestrijding om moeten, kunnen en willen gaan. Daar wordt op dit moment door het Kabinet aan gewerkt, ook in het kader van de volksgezondheid.
De WHO bereidt zich voor op een eventueel scenario waarbij overdracht van vogelgriepvirus op mensen en mens-op-mens transmissie mogelijk is. De WHO selecteert daarom verschillende vogelgriepvirussen zodat die, als het nodig is, gebruikt kunnen worden voor het maken van een humaan vaccin tegen deze varianten.14
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de volksgezondheid, ook wanneer het gaat om het risico op nieuwe zoönosen (ziektes overgedragen van dier op mens), op nummer één komt te staan?
Het belang van een kwalitatief hoogstaande surveillance van zoönotische infectieziekten in een dichtbevolkt land als Nederland, met haar intensieve landbouw en veeteelt en wilde dieren – is evident. Nederland heeft een zoönosestructuur; een goed functionerend surveillancesysteem, gericht op continue signalering, beoordeling en eventueel bestrijding van zoönosen. In de zoönosestructuur nemen de bewindspersonen van VWS en LNV gezamenlijk besluiten vanuit de eigen verantwoordelijkheid, waarbij het volksgezondheidsbelang leidend is. De besluiten kunnen zowel maatregelen ter bescherming van de volksgezondheid als de diergezondheid betreffen. Er wordt een continue inspanning verricht door medische en veterinaire professionals om bekende zoönosen te bestrijden en tegelijkertijd te zorgen dat een eventuele nieuwe verwekker of nieuw ziektebeeld, of bekende verwekkers met een nieuwe niche, een toegenomen virulentie of een zorgwekkende antimicrobiële of antivirale resistentie tijdig worden gesignaleerd.
Kunt u bevestigen dat het op dit moment geen staand beleid is dat er waarschuwingsborden worden geplaatst in gebieden waar net wilde dieren dood gevonden zijn door de vogelgriep en dat deze gebieden niet worden afgesloten, zelfs wanneer het gaat om honderden dode dieren? Erkent u dat dit een serieus risico oplevert wanneer mensen door deze gebieden wandelen met hun hond, aangezien honden ook besmet kunnen raken met vogelgriep en mensen vervolgens ook?
In grote delen van Nederland, zijn dode vogels gevonden met vogelgriep. Waarschuwingsborden plaatsen heeft daarom weinig toegevoegde waarde. Het algemene advies is om dode dieren niet aan te raken, omdat dieren altijd een ziekte kunnen hebben of in (verregaande) staat van ontbinding zijn. De NVWA adviseert op de website om honden uit voorzorg aangelijnd te houden bij plekken waar dode vogels liggen. Ook al is het geen staand beleid van de rijksoverheid om borden te plaatsen, lokaal kan hierover anders besloten worden: het staat de gemeente of private organisaties vrij om op terreinen een bord te plaatsen (zoals verboden vervoersverbod, informatie voor hondenbezitters).
Kunt u deze vragen één voor één en zo snel mogelijk, uiterlijk vóór het commissiedebat Zoönosen en dierziekten, beantwoorden?
Bij deze ontvangt u de antwoorden.
Het EU herstelfonds |
|
Senna Maatoug (GL), Laurens Dassen (Volt) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Het stiekeme Nederlandse selectieproces voor de EU-herstelmiljarden»?1
Ja.
Hoe leest u de constatering dat achter de schermen de afgelopen maanden al tot in detail door het vorige kabinet werd gewerkt aan de bestedingen van de RRF-gelden, terwijl de Kamer en decentrale overheden hierin niet werden betrokken?
Het is altijd duidelijk geweest dat er aan de formatietafel beslist zou worden over het Nederlandse Herstel- en Veerkrachtplan (HVP), blijkens ook de naar u verzonden Kamerbrief van 27 november 2020. Begin vorig jaar heeft er een ambtelijke inventarisatie plaatsgevonden van de meest kansrijke reeds begrote en nieuwe maatregelen die voldoen aan de Herstel- en Veerkrachtfaciliteit (HVF)- verordening. Het coalitieakkoord is helder over de kaders van het HVP: de middelen uit de HVF worden ingezet om reeds begrote uitgaven te financieren, al dan niet aangevuld met gefinancierde maatregelen uit het coalitieakkoord. Alle maatregelen zullen bovendien moeten voldoen aan de criteria in de HVF-verordening. Tijdens de totstandkoming van het coalitieakkoord is er ook breed geconsulteerd via de verschillende formatietafels, waaronder de medeoverheden.
Stemt u ermee in dat dit haaks staat op het Brusselse verzoek om een «brede consultatie» te houden? Omdat er in een van de gewobte documenten waar FTM naar verwijst wordt gezegd dat het om «de meest logische externe stakeholders» gaat, en dat die inputfase eerder ook een consultatie is genoemd, vragen wij u of u het ermee eens bent dat alleen «de meest logische externe stakeholders» zijn meegenomen in de door het kabinet genoemde «brede consultatie»? Mocht dit niet het geval zijn: hoe is het kabinet voornemens een gedegen consultatie te houden in 1 maand terwijl eerder (eind 2020) werd gesteld dat het tijdspad juist te krap was?
Het stond de departementen tijdens de ambtelijke inventarisatie vrij om contact te zoeken met belanghebbenden, hetgeen ook is gebeurd. Departementen hebben onder andere input ontvangen van diverse vakbonden, bedrijven, gemeenten, provincies, regio’s en kennisinstellingen. Dat betekent overigens niet dat andere belanghebbenden hun stem niet meer kunnen laten horen. Er wordt momenteel gewerkt aan een eerste conceptversie van het Nederlandse Herstel- en Veerkrachtplan, die uw Kamer en het bredere publiek zullen ontvangen. Op basis van ontvangen inbreng wordt een tweede conceptversie opgesteld die wederom gedeeld zal worden met uw Kamer. Voorts is voorzien dit conceptplan aan bijvoorbeeld genderorganisaties en medeoverheden voor te leggen en om hen te vragen input te geven op welke wijze de reeds geselecteerde maatregelen in hun ogen het beste uitgevoerd zouden kunnen worden. Hiermee geef ik ook opvolging aan de moties van de leden Gündoğan en Van Dijk. Bovendien hebben belanghebbenden tijdens formatiegesprekken zoals gebruikelijk ook de mogelijkheid om input te leveren op de in het coalitieakkoord te verwerken hervormingen. Op deze manier hebben belanghebbenden dus zowel in het voortraject, als in het komende traject voldoende mogelijkheden tot het leveren van inbreng.
Wat is uw verklaring waarom de Kamer anderhalf jaar in ongewis is gebleven over de besteding van de beschikbare gelden voor Nederland?
Het besluit over de besteding van de beschikbare gelden is, conform de naar u verzonden Kamerbrief van 27 november 2020, genomen bij de totstandkoming van het coalitieakkoord. Uw Kamer is nauw betrokken geweest bij het formatieproces en heeft het coalitieakkoord aanvaard.
Wat vindt u van de door het vorige kabinet gekozen volgorde om eerst naar de Europese Commissie te communiceren aanspraak te willen maken op de gelden alvorens de Kamer, decentrale overheden en andere belanghebbenden hierbij te betrekken?
Een lidstaat kan volgens de HVF-verordening (artikelen 12 en 18) pas aanspraak maken op middelen uit de Herstel- en Veerkrachtfaciliteit bij de indiening van een HVP. In het proces dat leidt tot indiening van het definitieve plan zullen de Kamer, medeoverheden, en andere belanghebbenden meegenomen worden. Daarnaast zijn de Kamer, medeoverheden en andere belanghebbenden reeds meegenomen in het formatieproces. In het daaruit volgende coalitieakkoord zijn de afspraken vastgelegd die de basis vormen voor het HVP.
Voorts is het gebruikelijk dat Europese lidstaten conceptplannen informeel toetsen bij de Europese Commissie. Daarnaast is de HVF-verordening voor alle Europese lidstaten een nieuw proces, vandaar dat het logisch is om informeel en ambtelijk bij de experts van de Europese Commissie verdere toelichting te ontvangen over de uitvoering van de verordening. Gezien de omvang van de beschikbare middelen (miljarden) en de ernst van de crisis waar Nederland zich in de nasleep van de Covid-19 pandemie in bevond, vind ik het vanzelfsprekend dat in deze informele gesprekken kenbaar is gemaakt dat Nederland aanspraak wil maken op de HVF-gelden.
Kunt u een concreet overzicht geven van het tijdspad met betrekking tot de Nederlandse indiening van het RRP?
De tijdlijn voor het indienen van het Nederlandse Herstel- en Veerkrachtplan ziet er als volgt uit: in het eerste kwartaal van 2022 zal het eerste conceptplan uitgewerkt en met uw Kamer gedeeld worden. Hierna start de formele dialoog met de Europese Commissie en de raadpleging van belanghebbenden. Vervolgens is het streven om een tweede, finale conceptversie van het plan in mei 2022 gereed te hebben. In juni 2022 zal ik het finale conceptplan aan uw Kamer presenteren. Uiterlijk 31 augustus 2022 zal Nederland het plan formeel indienen bij de Europese Commissie.
Vanaf het moment van indienen door Nederland heeft de Europese Commissie twee maanden om met een voorstel voor een uitvoeringsbesluit te komen, met daarin de goedkeuring van het plan, de mijlpalen en doelen, alsmede de daaraan gekoppelde bedragen. Hierna heeft de Raad een maand de tijd om het uitvoeringsbesluit goed te keuren. Vervolgens zal een overeenkomst tussen de Commissie en Nederland worden opgesteld, waarmee de middelen formeel worden gecommitteerd. Ten slotte is op 31 december 2022 de deadline voor de Europese Commissie om 70% van alle middelen te hebben gecommitteerd aan de lidstaten.
Kunt u op basis van aanvullende stukken inzicht geven in de interdepartementale stukken ter afstemming en besluitvorming aangaande de besteding? Kunt u een concreet overzicht geven van de huidige stand van zaken met betrekking tot de Nederlandse indiening van het RRP? Wordt het aangaan van nieuwe investeringen als uitgangspunt van de besteding van de gelden genomen, in lijn met de geest van het herstelfonds? Wanneer is het kabinet voornemens de Kamer bij de plannen voor de bestedingen te betrekken?
In het kader van het door u aangehaalde Wob-verzoek zijn de stukken over interdepartementale afstemming aangaande de besteding openbaar gemaakt en terug te vinden via de website van rijksoverheid.nl.2 Het kabinet heeft ervoor gekozen om reeds begrote uitgaven te financieren, al dan niet aangevuld met financieel gedekte maatregelen uit het coalitieakkoord, in het HVP op te nemen. Uw Kamer zal in het eerste kwartaal van 2022 de eerste conceptversie van het HVP ontvangen. Om hier zorgvuldig en gericht invulling aan te kunnen geven is op 1 februari 2022 binnen het Ministerie van Financiën een programmadirectie van start gegaan die de indiening van het Nederlandse HVP zal gaan coördineren. In die rol is deze HVP-directie o.a. verantwoordelijk voor de kwaliteit- en volledigheidschecks op basis van de HVF verordening, en het voeren van de dialoog met de Europese Commissie. Omdat de kennis en verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de maatregelen die uiteindelijk in het Nederlandse HVP opgenomen zullen worden primair bij de departementen ligt, hebben zij ook een cruciale rol bij het voorbereiden, invullen en implementeren van het HVP. Zie vraag 6 voor een toelichting op het verdere proces.
Welke hervormingen is het kabinet voornemens door te voeren om in aanmerking te komen voor de gelden? Wanneer is het kabinet voornemens de Kamer bij de plannen voor de hervormingen te betrekken? Kunt u op basis van aanvullende stukken inzicht geven in de interdepartementale stukken ter afstemming en besluitvorming aangaande de hervormingsplannen? Zo niet, waarom niet?
De hervormingen in het HVP zullen gebaseerd zijn op hervormingen die in gang zijn gezet sinds 1 februari 2020, alsook de hervormingen die in het coalitieakkoord genoemd worden en waar mogelijk samenhang vertonen met de investeringen in het HVP. Zoals vereist in de HVF-verordening zullen de hervormingen ook ingaan op een substantieel deel van de landenspecifieke aanbevelingen die de Europese Commissie heeft opgesteld. Deze aanbevelingen zijn ook meegenomen in het coalitieakkoord. Zie verder het antwoord op vraag 6 en 7.
Kunt u specifiek uitwijden over de concrete punten waar de besluitvorming aangaande de besteding als ook de hervormingen nog niet volledig is afgerond en wat daar de pijnpunten zijn, zoals blijkt uit de WOB-stukken aangehaald in het FTM-artikel?
In het coalitieakkoord is afgesproken dat de HVF-financiering wordt gebruikt voor reeds in de begroting gedekte maatregelen. De verdere besluitvorming over de investeringen en hervormingen in het HVP vindt plaats conform het tijdpad in het antwoord op vraag 6. Dat betekent dat de definitieve besluitvorming volgens de huidige planning zal plaatsvinden in de zomer van 2022.
De groslijst met mogelijk in aanmerking komende projecten voor de besteding van de gelden is op 1 november 2021 met de Kamer gedeeld terwijl deze lijst niet is afgestemd met lagere overheden of de Kamer, ondanks het verzoek van de Europese Commissie om een «brede consultatie» te voeren: wat vindt u van deze constatering? Wat vindt u van de keuze om deze gang van zaken te bestempelen als «een krap tijdspad», zoals ook weergegeven in het FTM-artikel?
De HVF-verordening (artikel 15) schrijft voor dat elk HVP een samenvatting van het consultatieproces moet bevatten dat past binnen de nationale juridische kaders. Lidstaten hebben dan ook op verschillende wijze invulling gegeven aan het consultatieproces. De juridische kaders voor het Nederlandse HVP zijn tijdens de formatie vastgesteld en in het Coalitieakkoord opgenomen. Tijdens de formatie zijn medeoverheden en de Kamer breed geconsulteerd, en uiteindelijk is besloten om het Nederlandse HVP te vullen met bestaande en gefinancierde maatregelen en eventueel financieel gedekte maatregelen uit het Coalitieakkoord. De groslijst die op 1 november met de Kamer is gedeeld is het resultaat van een ambtelijke verkenning, maar staat niet gelijk aan een concept-HVP. Zoals eerder aangegeven is de ambtelijke inventarisatie opgesteld in samenwerking met alle departementen. Het stond de departementen tijdens de ambtelijke inventarisatie vrij om contact te zoeken met belanghebbenden, hetgeen ook is gebeurd. De Kamer en de medeoverheden worden geraadpleegd tijdens het verdere proces. Destijds werd uitgegaan van een vlot formatieproces, waardoor het tijdspad krap geacht werd. Er werd gekozen om de besluitvorming over het HVP aan het nieuwe kabinet over te laten en dit onderdeel te maken van het coalitieakkoord. Het coalitieakkoord is tot stand gekomen middels brede consultatie. Zie verder het antwoord op vraag 2, 3 en 6.
Wat vindt u van de gekozen volgorde door het vorige kabinet dat plannen opgesteld door de ambtenarij eerst informeel werden getoetst bij de Europese Commissie, vervolgens op de formatietafel belandden alvorens de Kamer hierbij betrokken werd? Denkt u dat met deze volgorde de officiële procedure is omzeild? Kunt u dit toelichten?
Het is gebruikelijk dat Europese lidstaten conceptplannen informeel toetsen bij de Europese Commissie. De HVF-verordening is voor alle Europese lidstaten een nieuw proces, vandaar dat informeel en ambtelijk bij de experts van de Europese Commissie getoetst is of bepaalde zaken voldoen aan de eisen van de verordening. Er is hiermee geen officiële procedure omzeild. De officiële procedure met de Europese Commissie gaat van start op het moment dat wij het plan indienen bij de Commissie, cf. preambule lid 38 van de HVF-verordening.
Hoe leest u de constatering uit het FTM-artikel dat «informeel» werd gesproken met ambtenaren op de permanente vertegenwoordiging in Brussel om zo de officiële procedure te kunnen omzeilen? Denkt u dat met deze volgorde de officiële procedure is omzeild? Kunt u dit toelichten?
Er is geen officiële procedure omzeild. Zie verder het antwoord op vraag 11.
Klopt het dat gesprekken met de Commissie voor indiening van plannen inderdaad onderdeel zijn van het beoordelingsproces voor de RRP-plannen, zoals geconstateerd in het artikel van FTM?
Gesprekken met de Europese Commissie zijn nodig vanwege de technische en specifieke eisen van de HVF verordening. De gesprekken vormen echter geen onderdeel van het beoordelingsproces, maar worden ingezet ter voorziening van benodigde informatie ten aanzien van de HVF-verordening. De Commissie velt in deze gesprekken dan ook geen oordeel over de samenhang van het plan, maar geeft slechts toelichting bij de technische vereisten. Dit blijkt ook uit de openbaargemaakte stukken d.d. 1 november 2021.
Wat is uw lezing van de constatering dat uw voorganger Minister Hoekstra in het najaar van 2021 aangaf dat er eerst een plan moet liggen alvorens externen geconsulteerd kunnen worden, terwijl uit het artikel van FTM blijkt dat bepaalde partijen wel degelijk in een vroeg stadium betrokken werden, zoals VNO-NCW?
Ik deel zijn mening dat er eerst een plan moet liggen alvorens externen geconsulteerd kunnen worden over de inhoud van dit plan. Ten aanzien van de gesprekken in de totstandkoming van de ambtelijke groslijst stond het de departementen vrij om in gesprek te gaan met belanghebbenden. Daarnaast is er in de totstandkoming van het coalitieakkoord breed geconsulteerd. Voorts komen er twee conceptversies, waardoor belanghebbenden nog steeds in de gelegenheid zullen zijn hun stem te laten horen.
Kan de Minister de correspondentie tussen Den Haag en Brussel alsnog doen toekomen aan de Kamer, nog voor het voorjaarsreces? Kan de Minister een overzicht geven van de inhoud van de gesprekken die Nederland heeft gevoerd met de Commissie, al dan niet in een besloten briefing?
Het is helaas niet haalbaar deze informatie te leveren binnen de gevraagde termijn. Op dit moment wordt in het kader van het door u aangehaalde Wob-verzoek door verschillende departementen gewerkt aan het inventariseren en openbaar maken van documenten die betrekking hebben op contacten met belanghebbenden, waaronder met de Europese Commissie. Voorafgaand aan openbaarmaking worden de verschillende belanghebbenden, waaronder de Europese Commissie, om zienswijzen gevraagd. Indien de Europese Commissie gemotiveerd aangeeft dat de uitgewisselde stukken niet openbaar kunnen worden gemaakt, dan wordt die zienswijze in principe gevolgd. Ik zal de andere departementen verzoeken zo spoedig mogelijk de documenten met uw Kamer te delen (en in ieder geval uiterlijk op het moment dat deze documenten in het kader van het lopende Wob-verzoek openbaargemaakt worden).
Hoe definieert u «de meest logische externe stakeholders»? Op basis van welke criteria bestempelde en bestempelt het kabinet betrokkenheid van stakeholders als «logisch»?
Het is niet aan mij om dit te definiëren, aangezien dit de verantwoordelijkheid is van de betreffende vakdepartementen.
Kunt u een reconstructie maken van de wijze waarop de input van stakeholders als «inspiratie» gebruikt voor het formuleren van de maatregelen die zijn ingediend bij de Europese Commissie, op basis van gespreksverslagen of andere documentatie en deze op korte termijn (binnen 2 weken) aan de Kamer te doen toekomen?
Zie het antwoord op vraag 15.
Welke landen-specifieke aanbevelingen is Nederland voornemens door te voeren en welke aanbevelingen is het kabinet voornemens aan de kant te schuiven? Kunt u toelichten op basis waarvan deze keuzes zijn gemaakt en hoe dit keuzeproces is verlopen?
Op dit moment kan ik hier nog geen antwoord op geven. De voorgestelde keuze van het kabinet ten aanzien van de landenspecifieke aanbevelingen zal blijken uit de eerste conceptversie van het HVP die ook met uw Kamer gedeeld zal worden. Overigens geldt dat veel landenspecifieke aanbevelingen ook zijn meegenomen in de voorgenomen hervormingen in het coalitieakkoord.
Hoe bent u voornemens om te springen met het resterende proces aangaande het indienen van het nationale plan om aanspraak te maken op de RRF-gelden?
Momenteel is mijn ministerie in dialoog met de andere ministeries over de invulling van het eerste concept-HVP. Na het bereiken van ambtelijke en politieke overeenstemming over het eerste conceptplan, zal ik deze conceptversie met uw Kamer delen. Daarop kunnen ook belanghebbenden input leveren op dit conceptplan. Zie verder het antwoord op vraag 6.
In het regeerakkoord van het kabinet leest de Volt-fractie slechts over de besteding van de RRF-gelden: «de middelen uit het Europees herstelfonds ter financiering van de plannen uit onder meer dit coalitieakkoord». Welke plannen uit het coalitieakkoord is het kabinet voornemens aan de RRF-gelden te besteden?
Op dit moment kan ik hier nog geen antwoord op geven. Wel is duidelijk dat reeds begrote en bestaande maatregelen en het coalitieakkoord leidend zijn in de keuzes die gemaakt worden. Op welke wijze deze maatregelen kunnen worden opgenomen in een Nederlands HVP hangt af van de mate waarin deze maatregelen in overeenstemming zijn met de HVF-verordening. De keuze van het kabinet ten aanzien van de plannen uit het coalitieakkoord zal terug te zien zijn in de eerste conceptversie van het HVP die ter raadpleging ook met uw Kamer gedeeld zal worden.
Kunt u zicht bieden op de reactie van de Europese Commissie op de plannen, zoals die tot nu toe gecommuniceerd zijn in overleg met de Commissie?
Zie het antwoord op vraag 15.
Wat is uw verwachting ten aanzien van de beoordeling van de plannen van het kabinet door de Europese Commissie? Zal zij de plannen goedkeuren?
Ik kan niet spreken voor de Europese Commissie. Dit kabinet hecht veel belang aan een stevig en ambitieus HVP. Door in te zetten op structurele hervormingen en investeringen die aansluiten bij de landspecifieke aanbevelingen en de groene en digitale transities, kan naar verwachting gebruik gemaakt worden van de Europese middelen uit de HVF. Een ambitieus plan draagt bij aan een positieve beoordeling van de Commissie.
Kunt u het krappe tijdspad richting mei 2022 voor opstelling van het tweede conceptplan en presentatie van het finale conceptplan aan de Kamer in juni 2022 schetsen?
Zie het antwoord op vraag 6.
In hoeverre zijn de groslijsten bepalend voor de uitvoering van het Nederlandse RRP?
Zie het antwoord op vraag 2.
Hoe definieert u «een briljant idee» wat eventueel nog aan de reeds bestaande groslijst kan worden toegevoegd? Kan de Minister een indicatie geven van de reeele kans dat zo’n «briljant idee» inderdaad aanspraak zal kunnen maken op het RRP?
Zie het antwoord op vraag 2.
Hoe en wanneer bent u voornemens decentrale overheden en externe partijen te betrekken bij de totstandkoming van de plannen, conform motie Dassen d.d. 4 november 2021, nummer 35925-XIII-51?
Zie het antwoord op de vragen 2, 3 en 6.
Hoe en wanneer bent u voornemens decentrale overheden en externe partijen te betrekken bij de uitwerking van de plannen?
Zie het antwoord op de vragen 2, 3 en 6.
Hoe gaat u garanderen dat hier genoeg ruimte en tijd voor is terwijl het vorige kabinet zelf heeft gezegd niet eerst een consultatie te doen omdat een tijdspad dat toen nog ruimer was dan het tijdspad van aankomend voorjaar, al te krap was?
Zie het antwoord op de vragen 2, 3 en 6.
Hoe bent u voornemens uit te reiken naar die externe partijen en decentrale overheden die hun weg in Den Haag minder makkelijk of niet weten te vinden?
Zie het antwoord op de vragen 2, 3 en 6.
Berichten omtrent de ineffectieve besteding van coronagerelateerde opleidingssubsidies. |
|
Jacqueline van den Hil (VVD), Harry Bevers (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met de berichten over ineffectieve besteding van 200 miljoen euro voor het omscholen van mensen die hun baan kwijt zouden raken door de coronacrisis?1 2
Ja
Waarom is er gekozen voor een constructie waarbij de snelst ingediende aanvragen werden gehonoreerd in plaats van scherper te kijken naar het nut en de noodzaak van (subsidie voor) een opleiding?
Voor de eerste twee aanvraagtijdvakken van de tijdelijke subsidieregeling NL leert door met inzet van scholing zijn aanvragen op volgorde van binnenkomst behandeld. Voor het derde tijdvak is de behandelvolgorde door loting bepaald. Loting geeft alle aanvragers een gelijke kans en is niet gevoelig voor vertraging bij het indienen van de aanvraag door mogelijke (ict)-problemen. Loting kost iets meer tijd dan behandeling op volgorde van binnenkomst, maar nog steeds veel minder tijd dan een kwalitatieve beoordeling van de aanvragen zou kosten. Beide methoden zijn gekozen omdat daarmee snel scholingsaanbod beschikbaar kon worden gesteld. Snelheid was belangrijk omdat het om een tijdelijke crisismaatregel ging, die is ingezet om de gevolgen van de coronacrisis zoveel mogelijk te beperken. Zowel aan de opleiders als aan het aanbod zijn overigens wel kwaliteitseisen gesteld, waaronder de eis dat het aanbod relevant moest zijn voor de arbeidsmarkt.
Voor een inhoudelijke beoordeling van de aanvragen is destijds niet gekozen, omdat de ervaring leert dat dit veel tijd kost. De uitvoeringsorganisatie had daar op dat moment geen capaciteit voor.
Hoe beoordeelt u het feit dat sectoren die kampen met structurele personeelstekorten, zoals de zorg, soms onvoldoende toegang hadden tot de subsidie vanwege de hiervoor benoemde constructie?
De subsidieregelingen die vallen onder NL Leert Door zijn opgezet aan het begin van de coronacrisis, toen nog onduidelijk was wat de mogelijke gevolgen zouden zijn en er grote werkloosheid dreigde te ontstaan. In die omstandigheden is er voor gekozen om iedereen te ondersteunen die als gevolg van de crisis zijn baan had verloren of mogelijk zijn baan dreigde te verliezen. Bij zo’n brede doelstelling past een breed en divers aanbod van scholing, ontwikkeladvies en ondersteuning. De regelingen bieden kansen aan werkenden (inclusief zelfstandigen) en werkzoekenden om zich te heroriënteren op hun loopbaan via ontwikkeladviezen, om zich bij te scholen of om, via de maatregelen NL leert door met inzet van sectoraal maatwerk, meer op maat gemaakte ondersteuning te krijgen voor behoud van werk of het maken van een overstap naar toekomstig werk. De regelingen stonden ook open voor tekortsectoren zoals de zorg, techniek en ICT en worden ook door deze sectoren gebruikt. De regeling voor scholing en de regeling voor sectoraal maatwerk lopen nog door tot einde 2022 (administratieve afhandeling loopt nog door in de eerste maanden van 2023), de regeling voor ontwikkeladvies is afgelopen. Daarnaast is als onderdeel van het sociaal pakket door EZK een omscholingsregeling gemaakt, waarmee werkgevers financiële ondersteuning kunnen krijgen voor nieuwe medewerkers die zich laten omscholen naar een beroep in de techniek of ict. Deze regeling loopt dit jaar nog door.
Constaterende dat ruim de helft van het aanbod niet beschikbaar was voor mensen met mbo 3-niveau en lager, hoe gaat u invulling geven aan de opgave om deze groep om te scholen waar nodig?
De omvang van het aanbod zegt op zich nog niets over het bereik van het aanbod bij specifieke groepen. Bij het aanbod zitten bijvoorbeeld ook cursussen basisvaardigheden. De evaluatie van de regelingen zal leren hoe het bereik is geweest bij mensen met verschillende opleidingsachtergronden. Een eerste tussenrapport zal rond de zomer van 2022 naar de Tweede Kamer worden gestuurd. Op basis van een monitor kan nu wel al iets worden gezegd over de eerste twee tijdvakken, het derde tijdvak loopt dit hele jaar nog. Ongeveer 79 procent van de afgeronde minst omvangrijke scholingstrajecten (categorie A genoemd in de regeling) was op mbo-2 niveau. Van de iets omvangrijker scholing (categorie B) is ruim 44 procent afgerond op mbo-2 niveau. Zie voor meer informatie de Rapportage tweede peiling monitor online scholing3. Voor een verdere invulling van de opgave om praktisch opgeleiden verder te scholen zie ook het antwoord op vraag 5.
Hoe zorgen we ervoor, ook met het oog op bijvoorbeeld het aankomende Stimulering Arbeidsmarktpositie (STAP)-traject, dat toekomstige subsidies wel terecht komen bij de mensen, bedrijven en sectoren die het het hardst nodig hebben?
Met het STAP-budget worden drempels weggenomen waardoor het voor mensen toegankelijker wordt om scholing te financieren. Ten opzichte van de recent afgeschafte fiscale aftrek scholingskosten, hoeven scholingskosten met het STAP-budget niet langer te worden voorgeschoten, is er tot € 1.000 geen eigen bijdrage nodig en is voor scholing boven de € 1.000 direct duidelijk wat de eigen bijdrage is. Ook kunnen praktisch geschoolden ontwikkeladviezen aanvragen en is er hulp beschikbaar bij het aanvragen van STAP via de telefoon of fysieke locaties (UWV-kantoren, bibliotheken en regionale leerwerkloketten).
De beschikbaarheid van toegankelijke financiering via het STAP-budget is van groot belang, maar op zichzelf niet voldoende om alle groepen in staat te stellen om met scholing en ontwikkeling aan de slag te gaan. Het is bekend dat de meeste mensen leren op en van het werk. Dat geldt met name voor meer kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt. Dit vraagt om een gezamenlijke aanpak, met inzet van werkgevers, sectoren, vakbonden, opleiders en publiek-private samenwerkingsverbanden in de regio’s. Het kabinet zet voortbouwend op de Routekaart voor leren en ontwikkelen4 in op een breed palet aan maatregelen om mensen te ondersteunen en bedrijven – onder meer via de SLIM-regeling – te stimuleren om te investeren in een sterke leercultuur op het werk. Daarbij komt ook de in het coalitieakkoord aangekondigde uitbreiding van de publieke financiering van scholing en ontwikkeling via het principe van leerrechten aan de orde. Dit principe houdt in dat er meer scholingsbudget beschikbaar komt voor mensen die minder initieel onderwijs hebben genoten.
Na inwerkingtreding van het STAP-budget start ook de monitoring en evaluatie van de regeling. Op deze manier verzamelt SZW inzichten over wie de regeling gebruikt en waaraan het STAP-budget wordt besteed, zodat waar wenselijk het STAP-budget zo nodig verder kan worden gericht.
Is er nu, na twee jaar leven met corona, meer zicht op waar de tekorten in de arbeidsmarkt het grootst zijn en waar omscholing zou kunnen helpen?
De economie trekt aan, waardoor de arbeidsmarkttekorten weer oplopen. Op basis van onderzoek van ROA en UWV zijn de tekorten met name groot in de zorg, het onderwijs en de techniek, maar ook in de horeca5. Ondanks de krapte op de arbeidsmarkt staan er nog veel mensen aan de kant.
Bij het oplossen van krapte zijn de werkgevers en sectoren als eerste zelf aan zet. De werkgever kan het beste bepalen welke oplossingsrichting voor zijn of haar bedrijf het meest passend is om personeel te werven en te selecteren. De werkgever kan hierbij in gesprek treden met werknemers, onderwijsinstellingen en andere betrokkenen. Daar bovenop kunnen werkgevers gebruik maken van de dienstverlening in de 35 arbeidsmarktregio’s via de Werkgeversservicepunten. Een werkgeversservicepunt geeft werkgevers kosteloos advies en ondersteunt bij de werving en selectie van personeel.
Werkzoekenden en werkenden die met ontslag bedreigd worden kunnen daarnaast dienstverlening ontvangen vanuit 35 regionale mobiliteitsteams. Binnen deze teams gebruiken werkgevers, werknemers, onderwijs, gemeenten en UWV elkaars expertise en dienstverlening bij het bieden van gerichte ondersteuning naar nieuw werk, ook richting krapteberoepen. Gemeenten ontvangen daarnaast jaarlijks een budget van circa 675 miljoen ten behoeve van de re-integratie van mensen in de bijstand. Met de inzet van deze middelen kunnen gemeenten toekomstperspectief bieden aan de bijstandscliënt.
Het kabinet zet aanvullend in op (om)scholing om mensen in staat te stellen om zich aan te passen aan de veranderende arbeidsmarkt via een leven lang ontwikkelen (LLO). Zie ook de kamerbrief Routekaart leren en ontwikkelen waarnaar bij vraag 5 is verwezen.
Het bericht dat de ouders van Gio (4) het stilzwijgen verbreken na een dodelijk ongeluk met voetballer Vloet |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ouders overleden Gio (4) verbreken stilzwijgen: We hebben nooit iets gehoord van voetballer Vloet»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Ik leef zeer mee met het verlies van de familie. Verder ga ik niet in op deze specifieke situatie gezien de zaak nog in onderzoek is.
Deelt u de mening dat een voetbalclub een maatschappelijke rol heeft?
Voetbalclubs hebben zeker een maatschappelijke rol. De KNVB ziet voetbal als een bindmiddel om samen te werken aan een gezonde, sociale en duurzame samenleving. Van kleins af aan worden kinderen meegenomen in de spelregels en sportief gedrag.
Verder leveren veel clubs in het (betaalde) voetbal een bijdrage aan verschillende maatschappelijke projecten op gebied van participatie, educatie, gezondheid en re-integratie op de arbeidsmarkt.
Hoe vindt u dat Heracles Almelo zijn maatschappelijk rol voor verkeersveiligheid heeft opgepakt na het dodelijk ongeluk met voetballer Vloet?
Heracles Almelo heeft zelf keuzes gemaakt na het dodelijk ongeluk. Het is niet aan mij om die te beoordelen.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met voetbalclubs om hun maatschappelijke rol op te pakken voor verkeersveiligheid?
De wijze waarop voetbalclubs omgaan met hun maatschappelijke rol is aan de clubs zelf. Zij maken een afweging in hun rol als werkgever, als bedrijf en als club als het gaat om de wijze waarop zij hun maatschappelijke rol invullen. Vanuit het Rijk worden met diverse stakeholders campagnes geïnitieerd om aandacht te vragen voor verkeersveiligheid, zoals de BOB-campagne tegen rijden onder invloed van alcohol. Er is ook een BOB-campagne die is gericht is op sportkantines en sportevenementen waar ook professionele voetbalclubs aandacht voor hebben gevraagd.
Deelt u de mening dat een voetballer een publieke voorbeeldfunctie heeft?
Iedere verkeersdeelnemer heeft een voorbeeldfunctie en verantwoordelijkheid in het verkeer. Iedereen, ook voetballers, moet zich aan de verkeersregels houden om weer veilig thuis te (laten-) komen.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met voetballers om hun publieke voorbeeldfunctie op te pakken voor verkeersveiligheid?
Ik verwijs u hiervoor naar antwoord 5.
Welke publieke campagnes lopen er nu tegen extreem te hard rijden en alcohol in het verkeer? In hoeverre zijn deze campagnes succesvol? In hoeverre zorgen deze campagnes voor een daling van extreem te hard rijden en alcohol in het verkeer?
Met betrekking tot alcohol in het verkeer loopt al lange tijd de eerdergenoemde BOB-campagne. Inmiddels weet 99% van de automobilisten dat de BOB nuchter blijft en vindt 84% dat je geen alcohol moet drinken als je nog moet autorijden. Daarnaast is er een campagne tegen te hard rijden: «Hou je aan de snelheidslimiet». Deze campagne is erop gericht dat bestuurders zich aan de snelheid houden. IenW plaatst tijdens de campagneperiode (mei-juni) borden langs de snelwegen en biedt een toolkit aan met diverse middelen aan medeoverheden en maatschappelijke partners.
Als het gaat om gedragsverandering bij zware overtreders zijn campagnes niet voldoende. Voor deze groep zijn handhaving en gedragsinterventies, zoals de bestuursrechtelijke Educatieve Maatregel Gedrag (EMG) of Educatieve Maatregel Alcohol (EMA), het meest passend. Ongewenst verkeersgedrag dient integraal te worden aangepakt (infrastructurele aanpassingen, gedragsbeïnvloeding en handhaving). Dit voorjaar wordt de Kamer geïnformeerd over mijn plannen voor een verbeterde integrale aanpak van rijden onder invloed.
Wat is de strafmaat nu voor extreem te hard rijden en alcohol in het verkeer? In hoeverre is deze strafmaat voldoende? In hoeverre zorgt deze strafmaat voor een daling van extreem te hard rijden en alcohol in het verkeer?
Onder extreem te hard rijden versta ik in het kader van de beantwoording van deze vraag het zodanig boven de geldende maximumsnelheid rijden dat deze onder het strafrecht wordt afgedaan. Snelheidsovertredingen tot 30 km/u te hard in het algemeen en tot 40 km/u op de snelweg vallen onder de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). Grovere snelheidsovertredingen vallen onder het strafrecht.
De maximumstraf voor te hard rijden op de autosnelweg is een hechtenis van ten hoogste twee maanden of een geldboete van € 4.500 en daarbij kan een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van ten hoogste 2 jaren worden opgelegd (art 177 lid 2 onder d van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994)). De maximumstraf voor rijden onder invloed is een gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of een geldboete van € 22.500 en daarbij kan een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van ten hoogste 5 jaren worden opgelegd (artikel 8 jo. 176, lid 2 WVW 1994).
Naast de specifieke strafbaarstellingen voor te hard rijden of rijden onder invloed van alcohol, kunnen deze feiten ook op basis van andere artikelen uit de Wegenverkeerswet worden afgedaan. Dit kan op basis van artikel 5 WVW 1994 (veroorzaken gevaar op de weg), artikel 5a WVW 1994 (roekeloos rijden zonder gevolgen) of artikel 6 WVW 1994 (veroorzaken van een ongeval door schuld/roekeloosheid met letsel of de dood tot gevolg). De maximumstraf voor het veroorzaken van een dodelijk ongeval in het verkeer, is een gevangenisstraf van ten hoogste 9 jaren of een geldboete van ten hoogste € 90.000 en daarbij kan een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van ten hoogste 5 jaren worden opgelegd (artikel 6 jo. 175 WVW1994).
In 2017 is wetenschappelijk onderzocht in hoeverre de bestraffing van ernstige verkeersdelicten afdoende is. Hieruit bleek dat in zijn algemeenheid kan worden geconcludeerd dat naarmate de ernst van de verkeersfout toeneemt en de mate van letsel toeneemt, ook de duur van de straf en de zwaarte van de gekozen strafmodaliteit toeneemt. Het algemene strafbeeld komt dus overeen met hetgeen de wetgever heeft beoogd met het stelsel van sancties. Verder was de conclusie in het onderzoek dat het strafniveau voor ernstige verkeersdelicten over het geheel adequaat is. Wel was er draagvlak voor onder andere een verhoging van de strafmaat voor een aantal specifieke feiten zoals het rijden onder invloed. Met inwerkingtreding van de wet aanscherping strafrechtelijke afdoening ernstige verkeersdelicten op 1 januari 2020 is aan de aanbevelingen uit dit onderzoek uitvoering gegeven. Zo is bijvoorbeeld de maximumstraf voor rijden onder invloed verhoogd van drie maanden naar één jaar.
In hoeverre de strafmaat zorgt voor een daling van (extreem) te hard rijden en rijden onder invloed van alcohol is niet specifiek te bepalen. Dit hangt samen met een veelheid aan andere factoren. In algemene zin kan wel worden gezegd dat een adequate strafmaat zowel een specifieke als algemene preventieve werking heeft.
Welke profielen zijn er van iemand die extreem te hard rijdt? In hoeverre voelt zo’n iemand zich onaantastbaar en boven de wet staan? Welke gerichte aanpakken op deze profielen zijn er mogelijk?
Bestuurders die extreem hard rijden kunnen zowel via het strafrecht (strafvervolging) als via het bestuursrecht (gedragsinterventie/onderzoek) worden aangepakt. Volgens de wet moet de politie een melding bij het CBR doen. Het CBR kan vervolgens de bestuurder een Educatieve Maatregel Gedrag (EMG) opleggen. Uit het recidive-onderzoek van het WODC blijkt dat veel van de EMG-deelnemers bekend zijn bij justitie en dat zij vaak ook op andere terreinen moeite hebben met verantwoord gedrag.2 Uit dit rapport blijkt dat meer dan driekwart van de EMG-deelnemers één of meer eerdere strafzaken op hun naam heeft staan (gemiddeld 5 strafzaken, op meerdere terreinen). Dat maakt het ingewikkeld om deze groep aan te pakken onder de noemer van uitsluitend verkeersveiligheid. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en het Ministerie van Justitie en Veiligheid verkennen met een expertgroep de mogelijkheden om deze groep beter aan te kunnen pakken. Eén van de richtingen die op dit moment wordt onderzocht betreft de inzet van technische middelen.
Op welke autosnelwegen rijdt iemand relatief vaak extreem te hard? Welke gerichte flitscontroles op autosnelwegen en extreem te hard rijden zijn er mogelijk?
Er wordt niet specifiek geregistreerd op welke snelwegen vaak extreem te hard wordt gereden. De inzet is gericht op het voorkomen van te hard rijden in het algemeen. Snelheidshandhaving is een belangrijke pijler van de Nederlandse verkeershandhaving. Er zijn dan ook relatief veel handhavingsmiddelen beschikbaar als het gaat om het tegengaan van (extreem) te hard rijden op snelwegen. Het betreft dan trajectcontroles, mobiele radarcontrole en videoauto’s. Bij de meeste handhavingsvarianten gebeurt het verbaliseringsproces op kenteken, terwijl bij de inzet van videoauto’s bij voorkeur staandehoudingen plaatsvinden. De handhavingsinzet van de politie wordt risicogericht bepaald zodat deze inzet zoveel mogelijk bijdraagt aan het voorkomen van ongevallen. Dit betekent dat meer inzet wordt gepleegd op wegvakken met een hoog overtredingsgedrag en een hoog risico op ongevallen en slachtoffers. De risicogestuurde inzet van de handhavingsmiddelen wordt in samenwerking tussen het OM, de politie en de wegbeheerder bepaald.
Het artikelen ‘Bedrijf ademtest eist miljoenen van staat’ en ‘De teloorgang van de elektronische neus’ |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het artikelen «Bedrijf ademtest eist miljoenen van staat» en «De teloorgang van de elektronische neus» uit dagblad Trouw van 20 januari j.l.?
Ja, ik ben bekend met deze artikelen.
Waarom ging het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in zee met het bedrijf Breathomix?
De aanleiding om in het begin van 2021 met Breathomix in zee te gaan was het niet-invasieve en snelle karakter van de testmethode in combinatie met de goede resultaten die werden gepresenteerd ten aanzien van de betrouwbaarheid van de test. Het doel was de test te gebruiken als voortest om met een hoge nauwkeurigheid vast te stellen dat iemand niet besmet was met het coronavirus.
Klopt het dat Breathomix niet zelf heeft aangeboden haar technologie in te zetten voor het testen op corona, maar dat dit door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) is gevraagd?
Zowel door het RIVM als door mijn ministerie wordt dit verhaal niet herkend. Breathomix heeft zelf aangeboden haar technologie voor testen op corona in te zetten.
Klopt het dat Breathomix onder grote tijdsdruk een testmodule voor corona moest ontwikkelen, waarbij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport meerdere keren het bedrijf aanspoorde om de ontwikkeling te versnellen?
Dit beeld wordt door mij en mijn ministerie niet herkend.
Klopt het dat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport capaciteit voor bijna tien miljoen tests, en daarvoor 1800 apparaten bij Breathomix heeft besteld?
Het Ministerie van VWS is met Breathomix een overeenkomst aangegaan voor de lease van 1800 apparaten tot 1 juli 2022 om in te zetten in GGD teststraten en in vergelijkbare settings. In potentie konden hier inderdaad miljoenen tests mee uitgevoerd worden gedurende de looptijd van de leaseovereenkomst.
Was er op moment van bestellen twijfel bij de u over de geschiktheid van de test?
Er was op het moment van bestellen geen twijfel over de prestaties van de test op grond van de gepresenteerde validatiegegevens.
Klopt het dat de ademtest met succes is ingezet in de eerste validatietests bij de Gemeentelijke gezondheidsdienst (GGD), tijdens het Eurovisie Songfestival en bij een bedrijf in de Botlek?
Nee, dit klopt niet. In de brief Stand van zaken Covid-19 van 23 februari 2021 heb ik uw Kamer geïnformeerd over het feit dat de ademtest medio februari tijdelijk is stopgezet naar aanleiding van een aantal mogelijke foute uitslagen.
Op welke gronden heeft u besloten toch het contract met Breathomix eenzijdig op te zeggen?
Breathomix is diverse verplichtingen uit de overeenkomst niet nagekomen. Zo is uit de robuuste verificatie gebleken dat de afgesproken sensitiviteit niet werd behaald. Ook op de specificiteit bleef de ademtest achter. Het Outbreak Management Team heeft de resultaten van de robuuste verificatie op 6 september 2021 beoordeeld en geadviseerd om de ademtest in de huidige vorm niet in te zetten in de in de overeenkomst beoogde gebruiksomgeving.
Hoeveel covid-testen zijn in totaal met de SpiroNose afgenomen in de periode tussen de eerste contacten tussen RIVM en Breathomix en het opzeggen van het contract door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Hoeveel van deze tests heeft u daadwerkelijk en met zekerheid als vals-negatief kunnen classificeren?
Ik ben niet bekend met het totaal aantal afgenomen testen met de SpiroNose. Breathomix beschikt over de data. Aan Breathomix is herhaaldelijk gevraagd om alle beschikbare data te delen, maar deze heeft Breathomix niet verstrekt.
Bent u op de hoogte van de gesprekken die GGD Amsterdam met Breathomix voerde over een geldelijke vergoeding voor het aandeel van GGD Amsterdam bij de ontwikkeling van de test?
Ja, hier ben ik mee bekend.
Is het gebruikelijk dat een overheidsinstelling als de GGD in dergelijke gevallen om vergoedingen vraagt?
Het is niet ongebruikelijk dat wanneer een methode (mede) met publieke middelen ontwikkeld wordt, een deel van de opbrengsten weer naar de publieke zaak terugvloeien. Ook is het niet ongebruikelijk dat een publieke organisatie, zoals de GGD daar aandacht voor vraagt in het licht van door haar gemaakte kosten c.q. ingezette manuren voor de hulp bij de ontwikkeling van de methode.
Klopt het dat de GGD Amsterdam te kennen heeft gegeven aan Breathomix dat indien zij niet zou meedelen, de ademtest niet zou worden ingezet?
Dit beeld wordt niet door mij en mijn ministerie herkend.
Hoeveel tijd na de afwijzing van Breathomix, die uiteindelijk geen vergoeding heeft toegezegd, rapporteerde GGD Amsterdam problemen met de test?
De vraagstelling suggereert dat er een relatie is tussen een discussie over een vergoeding en de problemen met de prestaties van de ademtest. Deze relatie herken ik niet.
Is het zo dat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport al langer twijfelde aan de capaciteiten van de GGD om de ademtest correct te implementeren?
De GGD’en hebben de afgelopen 2 jaar een prestatie van formaat geleverd op het gebied van testen, zowel in absolute zin met het creëren van voldoende testcapaciteit als in kwalitatieve zin met het implementeren van verschillende testmethoden. Ik heb daarom geen enkele twijfel over de capaciteiten bij de GGD om een nieuwe testmethode te implementeren.
Klopt het dat met het bedrijf was afgesproken dat rapportages vanuit de tweede ronde validatietesten aan expertteam altijd in samenspraak zouden worden opgesteld, waarbij ook Breathomix haar input op die rapportages kon leveren?
U verwijst hier naar afspraken die gemaakt zijn binnen het projectteam dat de doorstart van de ademtest begeleidde. Dit projectteam was ook verantwoordelijk voor het opstellen van de rapportages die door het expertteam en het OMT beoordeeld zijn. VWS was niet betrokken bij die afspraken.
Heeft Breathomix te allen tijde haar input op die rapportages kunnen leveren?
Voor zover bij mij bekend is Breathomix, net als de andere betrokken partijen, voortdurend gelegenheid geboden om de resultaten van de ademtest in de robuuste verificatie te onderzoeken en zich daarover uit te laten.
Bent u op de hoogte van het feit dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) van mening is dat Breathomix onvoldoende de kans heeft gekregen haar zienswijze toe te voegen aan de rapportages over de ademtest aan het «expertteam» en ook onvoldoende directe toegang had tot het expertteam?
U verwijst naar een brief van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). Aanleiding voor deze brief was onderzoek naar een specifiek incident gedurende de robuuste verificatie. De conclusie van de IGJ had betrekking op dit incident en niet op het gehele proces.
Is het mogelijk dat het expertteam en Outbreak Management Team (OMT), vanwege onvolledige rapportage, tot een verkeerd oordeel is gekomen over de ademtest?
Dit beeld wordt niet door mij en mijn ministerie herkend.
Waarom heeft u het contract met Breathomix eenzijdig opgezegd?
In antwoord op vraag 8 heb ik toegelicht dat de overeenkomst met Breathomix is opgezegd omdat Breathomix diverse verplichten uit de overeenkomst niet is nagekomen.
Heeft u voldaan aan alle contractueel overeengekomen bepalingen ten aanzien het bespreken en oplossen van eventuele tekortkomingen van de test, voordat het contract werd opgezegd?
Ik ben van mening dat betrokken partijen zich ontzettend hard hebben ingespannen om van de ademtest een succes te maken. Gedurende het proces van robuuste verificatie is dagelijks gesproken over geconstateerde tekortkomingen en oplossingen. Helaas heeft dit niet geleid tot significante verbeteringen in de prestaties van de ademtest. Het Ministerie van VWS heeft op basis van de uitkomsten van de robuuste verificatie, en adviezen van het OMT en het expertteam hierover, helaas moeten concluderen dat de ademtest in de huidige vorm niet geschikt is om in de beoogde GGD-setting of vergelijkbare setting toe te passen. Hierover is Uw Kamer op 14 september 2021 geïnformeerd.
Klopt het, dat er van alle innovatieve tests die het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bij GGD heeft gepoogd te laten implementeren, er niet één met succes is geïmplementeerd, en dat nog steeds alleen moleculaire tests (zoals PCR) worden uitgevoerd?
Nee, dit is niet correct. Het Ministerie van VWS is in het najaar van 2020 gestart met een validatieprogramma sneltesten. Mede dankzij dit validatieprogramma is het testlandschap sindsdien radicaal veranderd, zowel kwantitatief als kwalitatief. Op dat moment was er een testcapaciteit van enkele tienduizenden testen per dag. Inmiddels is de PCR-capaciteit bij de GGD’en 150.000 testen per dag, zijn er teststraten van Stichting Open Nederland (SON) met een sneltest-capaciteit van 600.000 testen per dag en zijn zelftesten gemeengoed geworden.
Welke huidige of voormalige leden van het OMT hebben of hadden zakelijke banden met labs die de PCR-tests uitvoeren en profiteren of profiteerden derhalve persoonlijk van de grote afname van deze tests?
OMT-leden geven onafhankelijk advies. Elk OMT-lid vult een belangenverklaring in om belangen transparant te maken en belangenverstrengeling te voorkomen. De belangenverklaringen van individuele OMT-leden zijn op de website van het RIVM publiek beschikbaar gemaakt (https://www.rivm.nl/coronavirus-covid-19/omt).
Hoeveel duurder of goedkoper is de PCR-test versus de Ademtest met de SpiroNose, per afgenomen en geanalyseerde test, bij vijf miljoen afgenomen tests?
De voornaamste redenen om de ademtest te implementeren waren het minder invasieve karakter van de test en de snelheid waarmee mensen een testuitslag konden krijgen, niet een beoogde kostenreductie.
In hoeverre een kostenreductie bereikt wordt is ook niet eenvoudig vast te stellen.
De beoogde inzet van de ademtest was als voortest. De ademtest leek goed in staat om met een hoge nauwkeurigheid vast te stellen dat iemand niet besmet is. Indien dit niet vastgesteld kan worden is een vervolgtest nodig, bijvoorbeeld een PCR-test.
In hoeverre de kosten van het testen afnemen met de ademtest is onder meer afhankelijk van hoeveel testen er maandelijks afgenomen worden en hoeveel mensen een vervolgtest nodig hebben. Dit laatste hangt samen met de specificiteit van de test die, zoals aangegeven in antwoord op vraag 8, merkbaar achterbleef bij de validatiegegevens.
Bent u bereid om opnieuw de SpiroNose en andere tests in overweging te nemen als alternatieven voor de PCR-test, aangezien de labs de enorme vraag naar PCR-tests niet meer aankunnen?
Er worden op dit moment ook al andere testen ingezet behalve de PCR-test. De GGD’en hebben op dit moment een maximale testcapaciteit van 150.000 PCR-testen per dag. Indien nodig kunnen de teststraten van SON ondersteuning bieden, waarmee de testcapaciteit stijgt naar 200.000 testen per dag. De teststraten van SON maken gebruik van antigeentesten.
Waarom heeft u het nu laten aankomen op een rechtszaak tussen het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Breathomix en is er niet tot een redelijke schikking besloten? 26. Kunt u een inschatting geven van het financiële risico dat de overheid loopt met betrekking tot de eventuele schadevergoeding die mogelijk aan Breathomix moet worden betaald?
Het Ministerie van VWS heeft geprobeerd om met Breathomix tot een minnelijke afwikkeling te komen. Breathomix heeft het besluit genomen om de stap naar de rechter te maken.
Het niet dragen van mondkapjes in de taxi |
|
Wieke Paulusma (D66), Lisa van Ginneken (D66) |
|
Kuipers , Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Wat is de reden dat het niet langer verplicht is om een mondkapje in de taxi te dragen wanneer er maar één passagier aanwezig is? Is dit advies dan voor reiziger en taxichauffeur?1
In een taxi is het verplicht om een mondkapje te dragen voor personen van 13 jaar en ouder. Dit staat in artikel 6.6, eerste lid, van de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19 (Trm). In ditzelfde artikel wordt in het tweede lid, onder f, geregeld dat deze verplichting niet geldt, indien in het voertuig maximaal twee personen aanwezig zijn (chauffeur en passagier). Deze uitzondering is opgenomen, omdat het in een taxi mogelijk is de veiligeafstandsnorm in acht te nemen als enkel de bestuurder en één andere persoon aanwezig zijn in de taxi.
Ook na 25 februari 2022, na het vervallen van de veiligeafstandsnorm en de generieke mondkapjesplicht, geldt in de taxi de mondkapjesplicht als er meer dan twee personen in het voertuig aanwezig zijn. De reden hiervoor is dat het vrijwillig anderhalve meter afstand blijven aanhouden niet altijd kan en je in sommige gevallen met onbekenden in de taxi zit. Dit levert een risico op voor kwetsbare personen, terwijl vervoer met een taxi voor sommigen van hen de enige vervoersmogelijkheid is. Daarom blijft de mondkapjesplicht in de taxi als mitigerende maatregel gelden tot in ieder geval 15 maart 2022. Op 15 maart 2022 vindt een nieuw weegmoment plaats.
Wanneer is deze wijziging in beleid doorgevoerd?
Sinds het dragen van een mondkapje in een taxi verplicht is, geldt de uitzondering op de mondkapjesplicht als er maar één passagier meerijdt. Deze maatregel is medio 2020 opgenomen in de noodverordeningen van de veiligheidsregio’s die golden tot 1 december 2020. Vervolgens is deze maatregel en de bijbehorende uitzondering vanaf de invoering van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 (Twm) en de Trm met ingang van 1 december 2020, in artikel 6.6 van de Trm opgenomen. Er heeft daarna geen wijziging in dit beleid plaatsgevonden.
Kan worden toegelicht waarom deze verplichting niet geldt wanneer er maar één reiziger aanwezig in de taxi is, maar wel wanneer meer reizigers aanwezig zijn?
Het onderscheid tussen één of meerdere passagiers bij de mondkapjesplicht in taxi’s is gemaakt in verband met de veiligeafstandsnorm van 1,5 meter. Als er, naast de chauffeur, één persoon in de taxi meereist is het mogelijk om deze veiligeafstandsnorm in acht te nemen. Als er meerdere personen in de taxi meerijden, lukt dat niet.
Kunt u reflecteren op de onduidelijkheid voor reizigers die gebruik willen maken van de taxi op het gebruik van het mondkapje, nu dit afwijkt van de mondkapjesverplichting in de rest van het openbaar vervoer?
In het openbaar vervoer, zoals bus, trein, tram en metro, geldt een mondkapjesverplichting. In het openbaar vervoer is het niet altijd mogelijk om de veiligeafstandsnorm na te leven, bijvoorbeeld in geval van drukte. De taxi valt niet onder openbaar vervoer, maar is ander bedrijfsmatig personenvervoer. Daarbij is er normaal gesproken sprake van contact met de chauffeur voordat iemand in de taxi stapt en is er de mogelijkheid om klanten een plek toe te wijzen. Dit is ook opgenomen in het brancheprotocol voor het vervoer per taxi dat de sector sinds het begin van de pandemie hanteert.
Het Ministerie van IenW heeft regelmatig contact met de vervoerders over de coronamaatregelen. Uit deze contacten zijn tot op heden geen signalen gekomen dat er onduidelijkheden zijn over het gebruik van een mondkapje in de taxi, of dat dit tot problemen bij bijvoorbeeld de handhaving leidt.
Welke risico’s brengt het niet gebruiken van mondkapjes in een (voor langere tijd) gesloten ruimte van een taxi met zich mee voor chauffeur en reiziger? Wat is in dit geval de toegevoegde waarde van een spatscherm?
Wanneer meerdere reizigers voor langere tijd in een taxi verblijven, is het risico op overdracht van het virus voor reizigers en chauffeur groot zonder het gebruik van beschermende middelen. Het risico op overdracht wordt gereduceerd wanneer de veiligeafstandsnorm in acht genomen kan worden. Doorgaans is dit alleen mogelijk als enkel de bestuurder en één passagier aanwezig zijn in de taxi (zie hiervoor ook het antwoord op vraag 1).
Een spatscherm (afscherming) tussen reiziger en chauffeur kan de kans op overdracht van het virus mogelijk reduceren. Echter, door een vergroot oppervlak van de afscherming, kan de kans op besmetting via de indirecte besmettingsroute ook juist toenemen, omdat de kans toeneemt om in aanraking te komen met mogelijk besmette oppervlakken. Daarom is de mate van reductie onder andere afhankelijk van hoe het spatscherm is geplaatst en hoe vaak het spatscherm grondig gedesinfecteerd wordt. Vanuit de rijksoverheid wordt niet in generieke zin geadviseerd of afgeraden om afschermingen in voertuigen te plaatsen. De afweging om wel of geen afscherming in een voertuig aan te brengen, wordt aan de belanghebbenden overgelaten. Mocht men er voor kiezen om een afscherming aan te brengen, dan dient dit wel op een verkeersveilige wijze te gebeuren. Zo zijn afschermingen in de lengterichting tussen zitplaatsen, bijvoorbeeld tussen de chauffeur en de bijrijder, verboden.
Kunnen deze vragen zo snel mogelijk beantwoord worden, zodat wanneer nodig beleid kan worden bijgestuurd om verdere coronabesmettingen tegen te gaan?
De beantwoording heeft even op zich laten wachten omdat ik u het meest recente beeld wilde schetsen gelet op de versoepelingen die in de afgelopen periode (tot en met 25 februari) zijn doorgevoerd.
Het reizen met en het verkrijgen van een Digitale Corona Certificaat (DCC) |
|
Wieke Paulusma (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Kuipers |
|
Klopt het dat voor kinderen tussen de leeftijd van vijftien en achttien jaar, voor het reizen naar Oostenrijk dezelfde regels gelden als voor volwassenen?
Ja.
Welke mogelijkheden hebben deze kinderen om alsnog Oostenrijk in te reizen als hun termijn voor de laatste vaccinatie is verlopen? Met name omdat een boosterprik voor kinderen jonger dan achttien jaar nog niet is goedgekeurd?
Jongeren kunnen nog steeds naar Oostenrijk afreizen. De strengere maatregelen betreffen toegang tot nationale faciliteiten, zoals bijvoorbeeld de horeca. Door de recente versoepelingen in Oostenrijk hebben jongeren tussen de 15 en 18 jaar veelal de mogelijkheid zich te laten testen voor toegang.
Klopt het dat deze inreisregels anders zijn dan de Europese afspraken rondom het verkrijgen van het Digitale Corona Certificaat (DCC), omdat een DCC alleen geldt voor volwassenen?
In Europa is afgesproken dat een DCC moet worden afgegeven voor negatieve tests, positieve tests en vaccinaties. Daarnaast zijn er afspraken gemaakt over inreisregels. De Europese afspraken met betrekking tot inreizen zijn inderdaad anders dan de nationale toegangseisen van Oostenrijk. Het gaat hier om de eisen die Oostenrijk stelt voor nationale toegang tot bepaalde faciliteiten. Nationaal mogen lidstaten zelf de eisen aan het coronabewijs voor nationale toegang bepalen.
Wat vindt u van de beslissing van Duitsland om een booster na een Janssen vaccin niet meer te accepteren binnen hun 2G-beleid? Hoe strookt dit met het onderzoek dat mRNA-vaccins na Janssen vaccin juist effectief is? Kunt u hierover in contact treden met uw Duitse ambtgenoot omdat dit het reizen in Duitsland voor veel Nederlanders aanzienlijk lastiger maakt?1,2
Het staat lidstaten vrij om eisen te stellen aan het nationaal gebruik van het DCC. We zien dat meerdere lidstaten 1 dosis Janssen en een booster niet meer als geboosterd zien. Een derde vaccinatie is nu nog niet mogelijk in Nederland voor de mensen die het Janssen vaccin hebben gekregen. Momenteel bezie ik welke oplossing mogelijk is voor deze groep.
Ik begrijp dat de beslissing van Duitsland lastig is voor Nederlanders, vooral voor de Nederlanders in de grensregio’s. Na overleg met Noordrijn-Westfalen hebben zij mij laten weten de regels voor Nederlanders tijdelijk te versoepelen.
Welke mogelijkheden hebben mensen in het geval dat zij in het buitenland (al dan niet binnen Europa) positief getest zijn op corona (en aldaar ook een bewijs van hebben) om vervolgens in Nederland een coronatoegangsbewijs (en DCC) aan te vragen?
Het is niet mogelijk om in Nederland een herstelbewijs uit te geven na een positieve test in het buitenland. De EU Verordening schrijft voor dat (enkel) de lidstaat waarin getest is, verantwoordelijk is voor de uitgifte van een herstelbewijs in een DCC. Het DCC dat uitgegeven wordt door het EU-land kan in Nederland ook gebruikt worden als coronatoegangsbewijs en is 180 dagen geldig. Na een positieve test in een land buiten de EU dat ook niet aangesloten is op het DCC-systeem, zijn er geen mogelijkheden om deze test als basis voor een CTB/DCC te gebruiken. Nederland heeft hiertoe besloten omdat de authenticiteit van een testcertificaat van buiten de EU met onvoldoende zekerheid beoordeeld kan worden.
Kunnen mensen die in het buitenland positief zijn getest op corona vervolgens in Nederland binnen drie maanden een boosterprik halen? Zo nee, hoe kunnen zij in dit geval dan een DCC of coronatoegangsbewijs aanvragen zonder dat die verloopt?
Het RIVM geeft in de LCI Richtlijn COVID-19 vaccinatie aan dat een boostervaccinatie minimaal drie maanden na een doorgemaakte SARS-CoV-2-besmetting gegeven moet worden. Dit is in lijn met een statement van de EMA samen met ECDC. Een termijn korter dan drie maanden zorgt voor onvoldoende immuunrespons om het immuunsysteem een oppepper te geven en daarmee voldoende bescherming te genereren. Om die reden is het niet mogelijk om binnen drie maanden een boostprik te halen.
De EU Verordening schrijft voor dat (enkel) de lidstaat waarin getest is, verantwoordelijk is voor de uitgifte van een herstelbewijs in een DCC. Het DCC dat uitgegeven wordt door het EU-land kan in Nederland ook gebruikt worden als coronatoegangsbewijs en is 180 dagen geldig. Zonder een DCC als gevolg van een positieve test is het in sommige gevallen dus mogelijk dat een DCC tijdelijk vervalt. Dit gaat dan enkel om Nederlanders die tussen de 6e en 9e maand buiten Europa een positieve testuitslag ontvangen.
Klopt het dat in andere Europese landen, zoals Duitsland, het wel mogelijk is om een DCC aan te vragen in het geval dat men in het buitenland positief is getest op corona? Zo ja, waarom is dit niet in Nederland mogelijk?
Dit klopt inderdaad. In Nederland is dit niet mogelijk, omdat het standpunt van Nederland is dat de juridische grondslag hiervoor ontbreekt. De uitgifte van een DCC na een positieve test is (enkel) de verantwoordelijkheid van de lidstaat waarin is getest (zie ook antwoord 5).
Daarnaast is het zo dat het DCC dat uitgegeven wordt door het EU-land waar de positieve test is afgegeven, in Nederland ook gebruikt kan worden als coronatoegangsbewijs.
Waarom is het nog steeds niet mogelijk om een DCC aan te vragen in Nederland in het geval dat je elders in de EU volledig gevaccineerd bent of in het geval dat je de tweede prik in een EU-land hebt gekregen? Tegen welke problemen loopt de Gemeentelijke gezondheidsdienst (GGD) (of het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)) aan? Wanneer is dit wel mogelijk?3
De EU Verordening schrijft voor dat (enkel) het land dat de vaccinatie zet, verantwoordelijk is voor de uitgifte van het DCC. DCC’s die uitgegeven zijn in het buitenland, zijn in Nederland ook te gebruiken als Coronatoegangsbewijs (CTB) als deze voldoen aan de juiste voorwaarden. Op dit moment worden in het kader van de voorgenomen verlenging van de EU verordening in Europees verband oplossingen verkend om dit probleem op te lossen.
Burgers die na (volledige) vaccinatie in een ander EU-land een booster in Nederland hebben ontvangen, kunnen bij de aangewezen GGD-regio’s Utrecht, Rotterdam en Groningen het DCC van de Nederlandse booster om laten zetten naar de correcte notering.
Hoe kan men een Nederlands coronatoegangsbewijs (CTB) of het Europese DCC verkrijgen in het geval dat zij hun derde (booster) prik in een land binnen de EU hebben verkregen, bijvoorbeeld in Duitsland? Indien dit niet mogelijk is, wanneer is dit wel mogelijk?
Zie het antwoord op vraag 8.
Zijn voorts alle scenario’s voor het verkrijgen van een CTB of DCC, in het geval dat iemand volledig of deels is gevaccineerd in het buitenland, opgelost?
Zoals in de antwoorden op vraag 8 en 9 te lezen is, is nog niet voor elke situatie een oplossing gevonden.
Wat is de status voor het verkrijgen van een CTB voor volledig gevaccineerde mensen die uit het buitenland tijdelijk Nederland bezoeken, bijvoorbeeld familie of toeristen? Moeten zij zich nog steeds laten testen bij een Nederlandse teststraat om zo het CTB te krijgen? Wanneer is het wel mogelijk voor hun om een CTB te verkrijgen?
In de brief aan uw Kamer van 14 januari 20214 heb ik het CTB kort verblijf toegelicht voor gevaccineerde personen uit derde landen die kort verblijven in Nederland. In de kern komt het er op neer dat deze personen zolang de inzet van CTB 3G toegepast wordt een CTB met een geldigheid van twee weken kunnen verkrijgen.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het exporteren van hamsters naar Hongkong |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Hamsters uit Nederland testen in Hongkong positief op deltavariant»?1
Ja.
Bent u bereid om uw reactie aan de gezondheidsautoriteiten in Hongkong en hun antwoord daarop met de Kamer te delen?2 Zo nee, waarom niet?
Er is contact geweest tussen de Chief Veterinary Officers van beide autoriteiten. Nederland heeft in deze correspondentie de lokale autoriteiten om informatie gevraagd over de specifieke zendingen en om informatie over de ziektegevallen bij mensen en hamsters. Nederland heeft de lokale autoriteiten verder op de hoogte gesteld van de resultaten van de tracering van de hamsters en van de negatieve testresultaten van de in Nederland bij de handelaar aanwezige hamsters. De inhoud van deze mails is inmiddels door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport al reeds met de Kamer gedeeld (Kamerstuk 25 295 nr. 1746 en nr. 1775).
Hoe oordeelt u over deze casus in het licht van de aanbevelingen van het rapport «Zoönosen in het vizier» van de expertgroep Bekedam (Kamerstuk 25 295, nr. 1357), vanwege de in dit rapport genoemde risico’s die het internationale gesleep met dieren met zich meebrengt?
Bij het internationale transport van dieren bestaat de kans dat er onbedoeld ziekten mee komen. Om die reden stellen de ontvangende autoriteiten bij export van dieren, dierlijke producten of diervoeder vrijwel altijd veterinaire voorwaarden en dan is er dus een veterinair certificaat en/of exportregistratie nodig. De NVWA geeft een certificaat af indien aan de voorwaarden wordt voldaan. De voorwaarden zijn erop gericht om te zorgen dat de dieren gezond zijn, en in het geval van consumptiegoederen veilig zijn voor mens en dier. Er zijn wereldwijde afspraken gemaakt over diergezondheid door de wereldorganisatie voor diergezondheid (OIE). Deze hebben meestal betrekking op landbouwhuisdieren en voor die dieren relevante dierziekten en bepaalde voor de mens risicovolle zoönosen. De betreffende zendingen naar Hongkong SAR vonden plaats op basis van een certificaat waarvan de eisen zijn vastgesteld door de lokale autoriteiten. Daarin waren geen eisen opgenomen over SARS-COV-2.
Uiteraard wordt dit incident meegenomen in de opvolging van de aanbevelingen van de expertgroep Bekedam. Ik streef ernaar het Nationaal Actieplan Zoönosen in de zomer naar uw Kamer te sturen.
Bent u bereid om, in het belang van de volksgezondheid en in lijn met het advies van de commissie Bekedam, de internationale handel in dieren te verminderen en een einde te maken aan de handel in levende dieren met landen buiten de EU?
Op dit moment wordt gewerkt aan een Nationaal Actieplan Zoönosen, naar aanleiding van het rapport Bekedam. Of en hoe ik opvolging ga geven aan de aanbevelingen, die betrekking hebben op het internationaal transport van dieren, zal in dit actieplan worden verwerkt. Zoals gezegd, ik streef ernaar dit actieplan in de zomer aan de Kamer aan te bieden.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is om hamsters, cavia’s en chinchilla’s naar de andere kant van de wereld te exporteren? Zo ja, bent u gezien het dierenleed en de gezondheidsrisico’s die met deze export gepaard gaan bereid om per direct een exportstop op levende knaagdieren in te voeren? Zo nee, waarom niet?
Transport van dieren kan bepaalde risico’s opleveren voor diergezondheid en dierwelzijn. Om die reden gelden er bij de handel in levende dieren diverse regels en richtlijnen waar aan moet worden voldaan. Die gaan bijvoorbeeld over de gezondheid en het welzijn van de dieren. Regels over diergezondheid in internationale handel zijn gebaseerd op de standaarden van de wereldorganisatie voor diergezondheid (OIE). Deze zijn ook opgenomen in de huidige Europese regelgeving.
Zolang de handel van levende knaagdieren naar andere lidstaten of export naar derde landen binnen de kaders van deze regelgeving plaatsvindt, zie ik geen directe aanleiding de handel te verbieden.
Hoeveel levende knaagdieren worden er jaarlijks geëxporteerd door Nederland? Kunt u dit uitsplitsen naar diersoort en land van bestemming?
In onderstaande tabel wordt aangegeven hoeveel knaagdieren er sinds januari 2021 vanuit Nederland zijn geëxporteerd naar derde landen en gebieden. De geraadpleegde informatiebronnen maken niet in alle gevallen onderscheid in knaagdiersoort.
Aruba
155
Hongkong SAR
14
35.395
India
23
Koeweit
80
70
Maleisië
700
Singapore
1.046
Uruguay
50
Verenigde Arabische Emiraten
460
188
Aruba
40
Hongkong SAR
970
Verenigde Staten
41.320
Hoeveel levende knaagdieren worden er jaarlijks geïmporteerd naar Nederland, zonder weer uitgevoerd te worden? Kunt u dit uitsplitsen naar diersoort en land van herkomst?
In onderstaande tabel wordt aangegeven hoeveel knaagdieren er sinds januari 2021 vanuit derde landen zijn geïmporteerd naar Nederland. De geraadpleegde informatiebronnen maken niet in alle gevallen onderscheid in knaagdiersoort. Het is verder niet mogelijk om aan te geven of dieren die zijn geïmporteerd in Nederland zijn gebleven. Er is geen identificatie- en registratieplicht van deze dieren en voor transport binnen de Europese Unie geldt geen certificeringsplicht. Dergelijke transporten worden dus niet in het Europees traceringssysteem geregistreerd.
Egypte
1
100
Japan
10
1.596
Peru
11
155
Russische Federatie, De
1
1
Singapore
1
2
Verenigd Koninkrijk
12
177
Verenigde Staten
52
1.941
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
De vaccinatieplicht voor Oostenrijkers |
|
Simone Kerseboom (FVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Austrian parliament approves vaccine mandate for adults» van ABC News van 20 januari 20221?
Ja.
Bent u een voorstander van directe vaccinatiedwang?
In Nederland is geen sprake van een vaccinatieplicht. Het is een eigen keuze van burgers zich al dan niet te laten vaccineren. Wel vind ik het van groot collectief belang om deelname aan het vaccinatieprogramma te stimuleren. De overheid heeft de verantwoordelijkheid om met beleidsinterventies de volksgezondheid te bevorderen en moet tegelijkertijd de individuele rechten en belangen van burgers respecteren. Het collectieve belang van bescherming van de volksgezondheid moet steeds worden afgewogen tegen de mate waarin een beleidsinterventie ingrijpt op individuele rechten en belangen.
Erkent u dat de (terugkerende) geldboetes van maar liefst 3.600 euro die vanaf 1 februari 2022 aan ongevaccineerde Oostenrijkers zullen worden opgelegd een ondraaglijke financiële last zullen zijn voor veel Oostenrijkers, waardoor zij niet meer in hun levensonderhoud zullen kunnen voorzien en om die reden binnenkort geen andere keuze meer hebben dan zich te laten vaccineren, ook al willen zij dat niet?
Volksgezondheid is een nationale bevoegdheid. Het is aan Oostenrijk om te bepalen welke maatregelen noodzakelijk zijn in het belang van de volksgezondheid. Het is in deze context niet aan het kabinet om een oordeel te vellen over het Oostenrijkse regeringsbeleid.
Erkent u dat er vanaf 1 februari 2022 sprake is van directe vaccinatiedwang voor Oostenrijkers? Zo nee, wanneer is er dan volgens u pas sprake van directe vaccinatiedwang?
Zoals in het Gezondheidsraadadvies van 4 februari 2021 «Ethische en juridische afwegingen COVID-19-vaccinatie» staat beschreven, is er sprake van dwang wanneer iemand tegen zijn wil wordt genoodzaakt iets te doen of te laten. De Gezondheidsraad geeft aan dat «vaccinatiedwang betekent dat, met tussenkomst van de rechter, iemand tegen zijn wil wordt gevaccineerd, ook als hij zich (fysiek) verzet». Bij vaccinatiedwang is er dus geen keuzevrijheid.
Hecht u aan de lichamelijke integriteit van andere EU-burgers?
Ja.
Hoe valt een vaccinatieplicht zoals in Oostenrijk volgens u te rijmen met het grondrecht lichamelijke integriteit?
Een afweging van grondrechten, zoals het recht op zelfbeschikking en op lichamelijke integriteit, staat centraal in de huidige discussie over vaccinatiedwang- en drang. Het collectieve belang van een hoge vaccinatiegraad moet afgewogen worden ten opzichte van het recht van individuen om wel of niet te kiezen voor vaccinatie tegen het coronavirus.
Het is aan Oostenrijk om bij de vaststelling van dergelijke maatregelen te voldoen aan de vereisten van noodzakelijkheid, proportionaliteit, tijdelijkheid en rechterlijke controle. Ook geldt de verplichting om de waarden van de Europese Unie (van artikel 2 VEU) te respecteren. Hieronder valt onder andere het respecteren van democratie, de rechtsstaat, en internationale verdragsverplichtingen. Binnen deze kaders hebben de lidstaten beleidsvrijheid om tot een eigen afweging te komen en een balans te vinden binnen de ingewikkelde afwegingen die moeten worden gemaakt naar aanleiding van de binnenlandse gezondheidssituatie.
In Oostenrijk is inmiddels 83% van de bevolking gevaccineerd (op 1 februari jl.). Er zijn ongeveer 43.000 nieuwe besmettingen per dag op een bevolking van 8,9 miljoen inwoners (26 januari jl.) De Oostenrijkse regering heeft gekozen voor een vaccinatieplicht. De geldboetes die kunnen worden opgelegd wanneer iemand niet gevaccineerd is, beginnen bij 600 euro en kunnen, na een herinnering per kwartaal, oplopen tot maximaal 3.600 euro. De vaccinatieplicht geldt niet voor zwangere vrouwen, mensen met aantoonbare medische redenen en mensen die in de afgelopen 180 dagen COVID-19 hebben gehad.
Wat vindt u ervan dat Oostenrijk een vaccinatieplicht introduceert?
Het is aan Oostenrijk om te bepalen welke maatregelen noodzakelijk zijn in het belang van de volksgezondheid. Het is in deze context niet aan het kabinet om een oordeel te geven over het Oostenrijkse regeringsbeleid.
Acht u het wenselijk dat meer EU-landen het voorbeeld van Oostenrijk volgen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid de Oostenrijkse ambassadeur nog vóór de inwerkingtreding van de vaccinatieplicht op het matje te roepen om uw afkeuring over de maatregel uit te spreken?
Nee. Er is contact tussen Nederland en Oostenrijk over de coronasituatie in beide landen. Nederland volgt de ontwikkelingen van de maatregelen in Oostenrijk nauwlettend. Verder, zie antwoord op vraag 7.
Kunt u alle vragen afzonderlijk en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
De voortgang én de problemen rondom vaccindonatie |
|
Mirjam Bikker (CU), Alexander Hammelburg (D66) |
|
Kuipers , Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «100 miljoen vaccindonaties geweigerd in december» en «Miljardste vaccin verzonden in COVAX-programma»?1 2
Ja.
Bent u bekend met de door Unicef geschetste problemen met betrekking tot het weigeren van vaccins?
Ja, deze problematiek is mij bekend.
Kunt u toelichten welke factoren ertoe leiden dat vaccins geweigerd worden? In hoeverre kan het Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingsbeleid die factoren mitigeren?
Donaties worden in sommige gevallen door het ontvangende land afgewezen vanwege een tekort aan opslagcapaciteit, te korte houdbaarheid van vaccins, tekort aan toebehoren of vaccinatietwijfel. Daardoor kunnen leveringen niet tijdig worden verwerkt.
De Nederlandse COVID-19 respons via de Access to COVID-19 Tools Accelerator (ACT-A) investeert daarom niet alleen in vaccins, maar ook in country readiness, het gereed maken van landen om vaccins na ontvangst effectief te kunnen prikken, en in het versterken van gezondheidssystemen. De Nederlandse donatie van vaccins in natura aan COVAX is ongeoormerkt. Hierdoor kan COVAX zelf bepalen waar vaccins het meeste nodig zijn. Dit bevordert de snelle en efficiënte levering en distributie. Waar mogelijk probeert COVAX rekening te houden met de voorkeursopties van een land. Hierbij probeert COVAX te voorkomen dat er te veel verschillende vaccintypes worden aangeboden. COVAX hanteert daarnaast de regel dat gedoneerde vaccins minimaal 10 weken houdbaar moeten zijn op het moment van verzending. De aan COVAX gedoneerde vaccins gaan rechtstreeks van de farmaceuten naar de ontvangende landen.
Afhankelijk van het type vaccin zijn er verschillende randvoorwaarden voor een effectieve vaccinatiecampagne, zo vereist het Pfizer vaccin geavanceerde koelcapaciteit. Daarnaast speelt het probleem van wantrouwen jegens bepaalde vaccin types. Dit verschilt per land. Om de vaccinatiebereidheid te vergroten is daarom extra communicatie over de betrouwbaarheid van de vaccins nodig. Gavi, dat COVAX beheert, heeft hiervoor in samenwerking met UNICEF, de WHO en andere partners de Vaccination Demand Hub opgezet, dat instrumenten ontwikkelt om op landenniveau desinformatie te voorkomen en vaccinatie-bereidheid te vergroten. Dit gebeurt bijvoorbeeld door samenwerking met sociale media en religieuze organisaties, door training aan journalisten die rapporteren over gezondheid en vaccinatiecampagnes en door het inzetten van meisjes en jonge moeders als vaccinatie-ambassadeurs. Ook is het WHO Safety Net opgezet om accurate en betrouwbare informatie digitaal beschikbaar te maken. Via dit instrument zijn inmiddels 89 websites in 39 landen in 35 talen toegankelijk met betrouwbare informatie voor de lokale bevolking om zo de vaccinatiebereidheid te bevorderen.
In hoeverre speelt het type vaccin een rol bij het weigeren daarvan en wat is daarvan de achterliggende reden? Wordt daar rekening mee gehouden in het beleid van COVAX? Houdt Nederland daar rekening mee in haar donatiebeleid?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u in beeld hoeveel vaccins er – naast de geweigerde vaccins- nog ongebruikt in de opslag liggen en dreigen verloren te gaan? Welke maatregelen neemt COVAX om dat zoveel mogelijk te voorkomen? Welke bijdrage levert Nederland daaraan?
In Nederland is geen grote vaccinvoorraad die verloren dreigt te gaan. De aan COVAX gedoneerde vaccins gaan rechtstreeks van de farmaceuten naar de ontvangende landen. COVAX werkt zoveel mogelijk op diezelfde wijze: door rechtstreeks van de producent te kopen, kunnen vaccins zonder tussentijdse opslag geleverd worden aan ontvangende landen.
De effectieve levering van vaccins vereist een solide nationaal vaccinatieplan, hetgeen door COVAX wordt vereist voor landen die vaccins willen ontvangen. Landen worden bij de ontwikkeling van dergelijke plannen ondersteund door de Wereldgezondheidsorganisatie. COVAX steunt ontvangende landen ook praktisch op het gebied van country readiness,bijvoorbeeld door investeringen in de cold chain,de infrastructuur om vaccins (ultra-) gekoeld te vervoeren en te bewaren.
COVAX roept donoren op om ook te denken aan donatie van bijkomende kosten, ancillary costs,zoals naalden en spuiten, zodat deze ook tijdig beschikbaar zijn op landenniveau. Deze bijkomende kosten worden door COVAX uit financiële donaties gefinancierd. Nederland draagt hier met ongeoormerkte financiering van COVAX aan bij. De totale Nederlandse bijdrage aan COVAX bedraagt 93 miljoen euro, waarvan 20 miljoen euro in 2022.
In hoeverre is COVAX in staat vaccins die worden geweigerd een nieuwe bestemming te geven?
Zie ook het antwoord op vraag 3.
COVAX heeft een ingewikkelde logistieke puzzel te leggen om de vaccins toe te wijzen aan de 92 landen die gebruik maken van het Advance Market Mechanism van COVAX. Dit is een proces dat volgens Gavi gemiddeld vijf weken duurt en waarbij COVAX ook van vele factoren afhankelijk is. Zo moeten er binnen de genoemde periode voldoende verdunningsvloeistof, spuiten, opslag -en koelcapaciteit beschikbaar zijn en moet het ontvangende land voldoende absorptiecapaciteit hebben om de vaccins te kunnen inzetten. Niet alle vaccins zijn daardoor overal inzetbaar. Zodra duidelijk is dat de vaccins in een land niet geaccepteerd worden, alloceert COVAX deze direct aan een ander land. Hierbij neemt COVAX de absorptiecapaciteit van een ontvangend land in overweging om de vaccins daadwerkelijk te prikken. Op dit moment schat COVAX de verspilling op minder dan 1%. In de meeste gevallen lukt het COVAX om de beschikbare vaccins tijdig (alsnog) een goede bestemming te geven. Tot nog toe is dat met alle Nederlandse vaccins gelukt.
Wat is de laatste stand van zaken van de door Nederland beloofde vaccins? Zijn de 16 miljoen gedoneerde vaccins, die tijdens het commissiedebat Wereldwijde aanpak COVID-19 op 9 december 2021 «op weg naar COVAX» waren, inmiddels geleverd?
Nederland heeft 27 miljoen vaccins gedoneerd, waarvan 4,2 miljoen vaccins bilateraal aan Suriname, Kaapverdië, Namibië en Indonesië. Van de donatie van 22,5 miljoen doses via COVAX zijn 17,8 miljoen doses overhandigd aan COVAX. Volgens UNICEF, de uitvoerende partner van COVAX, zijn daarvan inmiddels ruim 14 miljoen vaccins aangekomen in het land van bestemming.
De resterende hoeveelheid Nederlandse vaccins (4,6 miljoen) wordt uiterlijk in maart 2022 aan COVAX aangeboden door de betreffende faciliterende lidstaten. Dat is op het moment dat ze volgens de oorspronkelijke planning aan Nederland geleverd zouden zijn. Op dit moment wordt de Nederlandse vaccinatiecampagne voor 2022 nog uitgewerkt. Een eventueel surplus aan vaccins zal weer worden gedoneerd.
Hoe ver is COVAX met de beoogde financiering voor 2022 van 7 miljard USD? En hoe ver is ACT-A met de totale beoogde financiering van 23,4 miljard USD voor alle vier de pijlers? Kunt u bij uw beantwoording ook ingaan op de uitvoering van de motie Hammelburg c.s. over het mobiliseren van steun voor COVAX vanuit het bedrijfsleven?3
COVAX heeft op 19 januari 2022 een nieuw hulpverzoek (Investment Opportunity) gepresenteerd waarin wordt gesteld dat het 5,2 miljard USD nodig heeft in 2022. Inmiddels is al 192 miljoen USD hiervoor gecommitteerd. De Europese Investeringsbank maakt daarnaast 300 miljoen EUR beschikbaar voor Afrikaanse landen om extra doses via COVAX te kunnen aanschaffen. Uit de ACT-A Commitment Tracker blijkt dat er tot nu toe 582 miljoen USD bijeen gebracht is voor het laatste hulpverzoek. In maart en juni 2022 worden door ACT-A nieuwe pledging conferenties voorzien. De uitvoering van de motie Hammelburg betreffende de inzet op het mobiliseren van steun van bedrijven voor COVAX zal worden toegelicht in de kamerbrief «Wereldwijde inzet COVID-19», die voor het debat op 10 maart 2022 naar de kamer wordt gestuurd.
Deelt u de mening van de Duitse Minister van Ontwikkelingssamenwerking Svenja Schulze, die stelt dat nog te weinig landen deelnemen aan de financiering van COVAX? Ziet u mogelijkheden de betreffende landen daartoe aan te sporen?
Ook in 2022 blijft het nodig internationaal bij te dragen aan ACT-A en vaccinpijler COVAX. Daarbij zijn voldoende vaccins nodig, en moet geïnvesteerd worden in country readiness en versterking van gezondheidssystemen. Dit vergt voortzetting van brede internationale steun, niet alleen van donoren, maar ook van andere actoren waaronder het bedrijfsleven. Ik roep hiertoe op in de internationale fora, maar ook in gesprekken met het bedrijfsleven. Daarbij is het van groot belang dat met extra middelen wordt bijgedragen en dat de respons op COVID-19 niet ten koste gaat van de noodzakelijke financiering voor het in stand houden van reguliere gezondheidszorg.
De grafieken die zijn getoond gedurende de persconferentie coronavirus van 14 januari 2022 |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met de grafiek van het aantal besmettingen in het Verenigd Koninkrijk die u gedurende de persconferentie van 14 januari 2022 heeft gepresenteerd, die is gebaseerd op de dataset van Our World in Data?1
Ja.
Kan u aangeven welke Metric, Interval en Variable time span zijn geselecteerd bij het weergeven van deze grafiek?2
Om de grafieken voor de persconferentie publieksvriendelijk te maken, zijn deze aan de hand van bronvisuals en -data bewerkt door het Nationaal Kernteam Crisiscommunicatie (NKC). Het NKC heeft voor alle grafieken een aantal datapunten gebruikt, zodat de grafieken beter te begrijpen zijn op kleiner formaat. In plaats van alle dagelijkse datapunten te gebruiken, is voor de grafieken over het aantal besmettingen gekozen om alleen de datapunten van de eerste dag van de week te tonen. Hierdoor waren er minder fluctuaties zichtbaar. Het uiteindelijke doel was om het publiek een beeld te geven van de snelle stijging van het aantal besmettingen per miljoen inwoners in de getoonde Europese landen door de omikronvariant en dat het niveau van de besmettingen per miljoen inwoners veel hoger was dan in Nederland.
Deelt u de mening dat de grafiek die u heeft gepresenteerd enkel overeenkomt met de situatie in het Verenigd Koninkrijk tot en met 5 januari 2022, aangezien de lichte daling vanaf 6 januari 2022 en de scherpe daling vanaf 9 januari 2022 in deze grafiek niet zichtbaar zijn?
Voor de grafieken in de persconferentie is gebruik gemaakt van de data die op donderdag 13 januari beschikbaar waren op Our world in data (van Johns Hopkins University). Op deze site worden landen op een aantal indicatoren vergeleken op basis van de officiële data van de betreffende landen. De site wordt elke dag geactualiseerd en loopt bij de meeste indicatoren één of twee dagen achter. Dat betekent dat gebruik is gemaakt van de besmettingscijfers tot en met woensdag 12 januari, omdat nieuwe gegevens na één dag zichtbaar worden in deze database.
Bij het visualiseren van data worden vanuit communicatief oogpunt altijd keuzes gemaakt, zeker wanneer de visualisatie bedoeld is voor een breed publiek. Enerzijds moet de weergave zo gedetailleerd mogelijk zijn, terwijl anderzijds het plaatje in één oogopslag te begrijpen moet zijn. Een manier om een grafiek beter leesbaar te maken, is door niet alle datapunten te tonen, maar in plaats daarvan een trendlijn. Door het tonen van een trendlijn is in de grafiek van de persconferentie wel te zien dat de sterke stijging van het aantal besmettingen in het Verenigd Koninkrijk op dat moment was afgevlakt, maar nog niet dat deze afvlakking was doorgezet in een daling.
Bent u zich ervan bewust dat op 14 januari 2022 om 14:24:38, ruim 4 uur voor de persconferentie, het mogelijk was om het aantal cases in het Verenigd Koninkrijk tot en met 13 januari 2022 te exporteren?3
Ja. Zoals gezegd zit in de besmettingscijfers van Our world in data één dag vertraging. Op vrijdag 14 januari waren dus inderdaad de besmettingscijfers van donderdag 13 januari beschikbaar.
Op welke dag is deze grafiek in de presentatie verwerkt?
Op vrijdag 14 januari.
Indien deze grafiek op of voor 6 januari 2022 in de presentatie is verwerkt, waarom is de keuze gemaakt om gedurende een landelijke persconferentie een 8 dagen oude grafiek te presenteren, terwijl het zeer eenvoudig is om de meest recente data te exporteren en in een nieuwe slide te verwerken?
De gegevens in de grafiek die tijdens de persconferentie op 14 januari zijn getoond, waren twee dagen oud.
Waarom is de keuze gemaakt om de meest recente datapunten niet in de grafiek op te nemen, indien deze grafiek na 6 januari 2022 in de presentatie is verwerkt?
Zie antwoord op vragen 2, 3 en 4.
Deelt u de mening dat in beide gevallen de grafiek die u presenteerde geen recht deed aan de trend van het aantal besmettingen in het Verenigd Koninkrijk ten tijde van uw presentatie? Bent u het met mij eens dat in kader van de «Aanpak desinformatie en nepnieuws» het van groot belang is dat de informatievoorziening gedurende landelijke persconferenties onfeilbaar dient te zijn?4
Op dit moment hebben we te maken met een zeer besmettelijke variant, waarvan we nog niet exact weten hoe ziekmakend die is en die er daarnaast voor zorgt dat veel mensen in quarantaine zitten. Om te laten zien dat de omikronvariant een snelle stijging van het aantal besmettingen kan veroorzaken, is tijdens de persconferentie een aantal grafieken getoond, waaronder een grafiek van het verloop van het aantal besmettingen in het Verenigd Koninkrijk. Inmiddels is in het Verenigd Koninkrijk het aantal besmettingen sterk gedaald. Dat neemt niet weg dat deze piek daar meer dan drie keer hoger was dan de hoogst gemeten piek in het Verenigd Koninkrijk van januari 2021. Tijdens de persconferentie was in de grafiek wel zichtbaar dat de snelle stijging in het Verenigd Koninkrijk inmiddels was afgevlakt.
Welke stappen zult u zetten om ervoor te zorgen dat gedurende de volgende persconferenties de meest recente en accurate informatie wordt gepresenteerd?
Ik vind het belangrijk dat de informatie in de persconferentie volledig en voor een breed publiek begrijpelijk is. Wanneer gebruik wordt gemaakt van beeldmateriaal, zal steeds de afweging worden gemaakt tussen het gebruik van zo recent mogelijke gegevens en de tijd die nodig is voor een heldere visuele verwerking.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de volgende persconferentie over het coronavirus?
Het is helaas niet gelukt om de vragen voor de persconferentie van 25 januari jl. te beantwoorden.
Het bericht ‘Aruba: ongevaccineerde ambtenaar krijgt geen loon tijdens verplichte quarantaine’ |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Aruba: ongevaccineerde ambtenaar krijgt geen loon tijdens verplichte quarantaine»?1
Ja.
Klopt het dat ambtenaren die niet gevaccineerd zijn hun vakantie- of ATV-dagen dan wel hun overuren moeten inzetten als zij verplicht in quarantaine gaan? Is dit een voorgenomen maatregel of is deze maatregel reeds van kracht?
Hoewel er aanvankelijk sprake van leek te zijn dat ongevaccineerde ambtenaren hun vakantie- of ATV, dan wel overuren moesten inzetten als zij in quarantaine zouden moeten, heeft Minister Oduber van Toerisme en Volksgezondheid aangegeven dat het genoemde beleid niet aan de orde is en dat ongevaccineerde ambtenaren worden doorbetaald tijdens hun quarantaineperiode.
Vindt u het ook onacceptabel om ambtenaren in hun basisbehoeften en arbeidsvoorwaarden aan te tasten omdat zij niet gevaccineerd zijn, terwijl zij juist de regels willen naleven en gevaccineerden bovendien ook het virus kunnen verspreiden? Kunt u aangeven hoe deze maatregel juridisch te rechtvaardigen is, gelet op de huidige kennis van (de verspreiding van) het virus?
Het is aan Aruba zelf om mitigerende maatregelen te nemen om COVID-19 te bestrijden, passend binnen de juridische kaders. Er zijn verschillende OMT-adviezen opgesteld om de bestuurders in de Caribische delen van het Koninkrijk te ondersteunen bij het bepalen van deze maatregelen.
Bent u van mening dat het creëren van een dergelijke tweederangs status van ambtenaren niet past binnen de verantwoordelijkheden die de landen van het Koninkrijk hebben en de minimumnormen die zij daarbij in acht moeten nemen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid in contact te treden met de verantwoordelijke bewindslieden van Aruba om hen te bewegen af te zien van deze maatregel? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht 'WHO: helft Europeanen in komende twee maanden besmet met Omikron' |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kuipers |
|
Kent u het bericht «WHO: helft Europeanen in komende twee maanden besmet met Omikron»?1
Ja.
Deelt u onze zorgen over de voorspelling van de regiodirecteur van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) voor Europa, dat in de komende zes tot acht weken de helft van de Europeanen geïnfecteerd raken met de Omikronvariant van het coronavirus? Zo ja, hoe bereidt u zich voor op dit scenario?
Het kabinet volgt de ontwikkeling van de omikronvariant op de voet en laat zich frequent adviseren door het OMT. Het was en is niet eenvoudig om een adequate prognose te geven van de gevolgen van de snelle verspreiding van de omikronvariant voor de toegankelijkheid van de zorg en de continuïteit van de maatschappij. De omikronvariant verspreidt zich heel snel, maar lijkt ook minder ziekmakend.
Het kabinet heeft in het tweede deel van december met de lockdown de piek van de besmetting met de omikronvariant in Nederland vertraagd en verlaagd. Dit heeft bijgedragen aan het verminderen van de patiënten met COVID-19 in de ziekenhuizen en op de IC’s. De boostercampagne is versneld om zo alle mensen van 18 jaar en ouder en in het bijzonder de 60-plussers in staat te stellen de bescherming tegen ziekenhuisopname te verhogen. We bereiden ons voor op een groot aantal testen per dag. Om te voorkomen dat de essentiële processen in de maatschappij in gevaar komen zijn de regels voor quarantaine aangepast. Het kabinet heeft daarnaast ook besloten om stap voor stap meer ruimte te bieden en maatregelen te versoepelen te beginnen bij het onderwijs, omdat versoepelen nodig is. Het kabinet neemt een weloverwogen risico. De verwachting van het OMT is dat het aantal besmettingen fors toeneemt en ook het beroep dat gedaan wordt op de hele zorgketen toeneemt, maar dat dit verantwoord is.
Beschikt u over gegevens die de voorspelling dat de helft van de Nederlandse bevolking besmet raakt, bevestigen? Zo ja, welke gegevens? Zo nee, zijn er dan gegevens die op het tegendeel duiden en welk deel van de bevolking raakt volgens die gegevens dan wel besmet?
Het OMT heeft in zijn advies naar aanleiding van de 138e vergadering (13 januari 2022) aangegeven dat het aantal positieve testuitslagen kan oplopen in orde van grootte tot circa 75.000 – 100.000 per dag. Het OMT heeft geen inschatting gegeven van het totaal aantal mensen dat de infectie deze twee maanden naar verwachting zal doormaken.
Welke stappen kunnen worden gezet om te zorgen dat een coronagolf van deze proporties niet leidt tot een zorginfarct?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Wat betekent de Omikrongolf voor het ziekteverzuim? Acht u het realistisch dat het lastig wordt om publieke voorzieningen draaiende te houden omdat er te veel mensen in quarantaine moeten?
Zoals in mijn Kamerbrief van 14 januari jl. «Stand van zaken brief covid-19» aangegeven, kan de snelle verspreiding van omikron zorgen voor veel besmettingen en daarnaast voor veel mensen die vanwege contact met iemand met een besmetting in quarantaine moeten. Om dat laatste probleem minder groot te maken, heeft het kabinet besloten het advies van het OMT over vereenvoudiging van de quarantaineregels over te nemen. Dit betekent dat mensen die een boostvaccinatie hebben ontvangen minimaal een week voor het contact met iemand met een besmetting niet in quarantaine hoeven, evenals mensen die in de 8 weken voor het nauwe contact met een besmet persoon, een besmetting hebben doorgemaakt. Daarnaast kan in specifieke gevallen ook voor mensen die niet aan deze voorwaarden voldoen een uitzondering worden gemaakt. Voor wie deze mogelijkheid gaat gelden en de voorwaarden waaronder, wordt uitgewerkt.
Kunt u deze vragen voor het volgende coronadebat beantwoorden?
Ja.
Het onderzoek naar oversterfte tijdens de coronapandemie |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Kuipers , Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Herinnert u zich dat de Kamer de motie-Omtzigt over een academisch onderzoek naar oversterfte met algemene stemmen heeft aangenomen en dat het dictum luidde: «verzoekt de regering zo snel mogelijk een academisch onderzoek te laten starten om onderzoek te doen naar de redenen en oorzaken van oversterfte tot en met november 2021, en de Kamer hierover zo spoedig mogelijk te informeren»?1
Ja, hier ben ik van op de hoogte. In de Stand van Zakenbrief aan uw Kamer van 14 januari jl. is uiteengezet welke stappen ondernomen en voorgesteld zijn ter uitvoering van deze motie. Door middel van 2 trajecten wordt zo snel mogelijk onderzoek uitgevoerd naar de redenen en oorzaken van oversterfte. Op de korte termijn wordt gebruik gemaakt van de op dit moment beschikbare data door- en binnen het CBS en RIVM. Aansluitend wordt verdiepend, met additionele data, door het CBS, RIVM en niet aan deze instituten gelieerde academici onderzoek gedaan in samenwerking met ZonMW. Ik zal uw Kamer op de hoogte houden van de verdere ontwikkelingen.
Bent u ervan op de hoogte dat er geen tweede termijn van de regering over die motie plaatsvond op 1 december 2021 vanwege de lengte van het debat en dat de indiener van de motie na de stemmingen op 2 december 2021 het volgende verzoek gedaan heeft: «Die laatste motie over oversterfte is aangenomen. Omdat er nog wat onduidelijkheid was over de appreciatie en er niet over gewisseld kon worden, verneem ik graag hoe die uitgevoerd wordt en hoe ook de academische betrokkenheid daarbij gewaarborgd is, want het kan ook verkeerd geclassificeerd zijn en dat moet expliciet in het onderzoek staan»?2
Ja, hier ben ik van op de hoogte. In de Stand van Zakenbrief 14 januari jl. is uiteengezet hoe uitvoering gegeven zal worden aan de motie van het lid Omtzigt en hoe hierbij de academische betrokkenheid gewaarborgd zal worden.
Bent u ervan op de hoogte dat uw ambtsvoorganger vervolgens op 14 december 2021 aan de Kamer schreef: «Motie lid Omtzigt over onderzoek naar oversterfte – De aangenomen motie van het lid Omtzigt waarin wordt opgeroepen om een academisch onderzoek te laten starten naar de redenen en oorzaken van oversterfte tot en met november 2021, kan momenteel nog niet worden opgepakt. Bij de CBS-oversterfte gaat het om het verschil ten opzichte van een meerjarig gemiddelde. Als het verschil groot is, is het aannemelijk dat dit komt door COVID-19, maar dit is niet zeker vanwege het ontbreken van inzicht in de onderliggende doodsoorzaken. Het inzicht in de onderliggende doodsoorzaken van de overleden personen in november en daarmee in de oorzaken van oversterfte, heeft het CBS pas begin april 2022. Deze motie kan dan verder worden opgepakt en uitgewerkt. Ik zal de Kamer hierover informeren. Daarnaast heb ik tijdens het debat van 1 december jl. over de ontwikkelingen rondom het coronavirus toegezegd aan het lid Omtzigt het CBS te vragen om bij de eerstvolgende rapportage over de sterfte naar doodsoorzaken een goede duiding te geven over de gemeten sterfte door COVID-19. In een volgende Kamerbrief zal ik u hierover nader informeren»?3
Ja, hier ben ik van op de hoogte. Ik onderschrijf het belang van dit onderzoek en ik heb onderzocht hoe versnelling van het proces mogelijk is om aan het verzoek van de Kamer tegemoet te komen. In de Stand van Zakenbrief van 14 januari jl. is de Kamer nader geïnformeerd over de uitvoering van de motie van het lid Omtzigt betreffende een academisch onderzoek naar de redenen en oorzaken van oversterfte tot en met november 2021. Ook is de Kamer geïnformeerd over de wijze van uitvoering van de toezegging van het lid Omtzigt betreffende een duiding over de oversterfte door het CBS en het RIVM.
Bent u ervan op de hoogte dat er op 20 december 2021 door de indiener van de motie een voorstel is gedaan om een kleine onafhankelijke commissie van hoogleraren (statistiek en gezondheidszorg) en een of twee mensen van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) te vragen om de beschikbare data te analyseren, dat beschikbare data beschreven zijn en dat snelheid gewenst is omdat de uitkomsten van het onderzoek relevant zijn voor het verdere beleid tijdens de coronacrisis en dat een half jaar wachten dus onacceptabel is?
Om de gewenste snelheid te kunnen garanderen stel ik twee trajecten voor ter uitvoering van motie 1617 die parallel starten. Binnen traject 1 zal met de nu beschikbare data door de onafhankelijke onderzoekers van het CBS en het RIVM onderzoek gedaan worden. Hiermee kan snel gehoor gegeven worden aan de motie van het lid Omtzigt. Traject 2 biedt verdieping op traject 1, waarbij met additionele data door het CBS, RIVM en niet aan deze instituten gelieerde academici verder onderzoek gedaan zal worden naar oversterfte. Ook zal er via het onderzoeksinstituut ZonMW actief gestimuleerd worden dat onafhankelijke academici gelijktijdig onderzoek kunnen doen.
Traject 1 wordt naar verwachting half februari afgerond, waarna ik uw Kamer zal informeren over de resultaten. Om de motie in haar volledigheid uit te voeren met een zo compleet mogelijke data set, op een veilige en verantwoorde manier, is een uitgebreide juridische risico analyse nodig. Dit kost helaas meer tijd. Daarnaast zijn we in traject 2 gebonden aan de complexiteit van de doodsoorzakenstatistieken. Door het uitgebreide, en deels handmatige proces dat aan dit register ten grondslag ligt kunnen de doodsoorzakenstatistieken tot vier maanden later pas gepubliceerd worden. Daarom worden de resultaten van traject 2 eind juni verwacht.
Heeft u gezien dat er in de samenleving vanuit bijvoorbeeld hoogleraren en ouderenorganisaties ook een oproep is gedaan om dit onderzoek snel te laten starten?
Dat heb ik gezien en ik ben het er mee eens om snel een onderzoek te laten starten. Daarom heb ik allereerst het RIVM en het CBS gevraagd om snel met een eerste antwoord te komen. Via de samenwerking met ZonMW wordt het ook mogelijk gemaakt dat academici hier een bijdrage aan leveren.
Kunt u aangeven wanneer u, zoals gevraagd, in de richting van de Kamer een voorstel zult doen om zo’n commissie in te stellen, zodat de Kamer kan instemmen met zowel de samenstelling als de opdrachtformulering van de commissie?
Ik vind onafhankelijk onderzoek erg belangrijk. Uiteraard zijn RIVM en CBS volledig onafhankelijk, dit is bij wet geregeld. Aanvullend wordt via ZonMW gestimuleerd dat onafhankelijke academici onderzoek doen. CBS en RIVM zijn in staat snel onderzoek uit te voeren, omdat zij over de op dit moment zo compleet mogelijke dataset beschikken rondom oversterfte. Desalniettemin zet ik ook in op het laten uitvoeren van het onderzoek door externe partijen, onder voorbehoud van een juridische toets of het veilig en verantwoord kan.
Is aan het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) opdracht gegeven om samen met het CBS dit onderzoek te doen, zoals gerapporteerd in de media? Zo ja, wie heeft deze opdracht gegeven, wanneer is die opdracht gegeven en hoe luidt die opdracht?4
Statistiek en onderzoek op het gebied van oversterfte en doodsoorzaken behoort tot het takenpakket van het RIVM en het CBS, en wordt als zodanig ook al jarenlang door hen uitgevoerd. Ik heb hen daarom dan ook gevraagd zich met dit vraagstuk specifiek bezig te houden zoals aangegeven in de Stand van Zakenbrief van 14 januari jl. Het is een van de taken van het RIVM om infectieziekten en de gevolgen daarvan te monitoren. Het RIVM en het CBS zijn in overleg over additionele informatie die ter aanvulling op de reguliere statistieken en onderzoeksuitkomsten geleverd kan worden voor meer gedetailleerd onderzoek naar sterfte en COVID-19. Rondom dit gedetailleerde onderzoek naar oversterfte wordt een onafhankelijke begeleidingscommissie ingesteld voor een wetenschappelijke toetsing van de hypothesen, aanpak en review van de resultaten.
Klopt het dat RIVM ook vanuit de wet op het RIVM (artikel 3) uitvoerder van het beleid is en dat de Minister het RIVM rechtstreeks kan opdragen taken uit te voeren (artikel 3, lid 1, onder e: «Het RIVM [...] heeft tot taak andere door Onze Minister op te dragen werkzaamheden uit te voeren»)?
Dat klopt, maar het RIVM mag onafhankelijk bepalen hoe zij het onderzoek uitvoeren en de resultaten rapporteren (zie artikel 5 wet op het RIVM).
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat juist het instituut dat een belangrijke rol gespeeld heeft in de bestrijding van de coronacrisis (het RIVM), in de monitoring en surveillance van COVID die aanleiding geeft tot dit onderzoek en rechtstreeks opdrachten van de regering dient uit te voeren, niet de vraagstelling van het onderzoek vormgeeft, omdat er juist ook vragen gesteld moeten kunnen worden, die zouden kunnen leiden tot een bijstelling van het beleid – waarbij kan worden gedacht aan het testbeleid en de wijze waarop testuitslagen en diagnoses worden verwerkt in de registratie?
Het laten beantwoorden van een specifieke vraagstelling met wetenschappelijk onderzoek en statistiek door het RIVM en het CBS betekent niet dat zij ook de vraagstelling van het onderzoek hoeven vorm te geven. Bij wet zijn het RIVM en het CBS onafhankelijke instituten die het onderzoek dus ook onafhankelijk kunnen uitvoeren. Voor de begeleiding en toetsing van het wetenschappelijk onderzoek, de statistiek en rapportages wijs ik op het antwoord op vraag 7. Dit zal met een onafhankelijke begeleidingsgroep van wetenschappers, losstaand van het RIVM en het CBS, ingericht worden.
Herinnert u zich de soap rond de uitvoering van de motie Omtzigt/Bruins, waar uw ambtsvoorganger feitelijk eerst vergat advies te vragen aan Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) en de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) over een standaard voor onafhankelijk onderzoek en na tien maanden na telefonisch contact ineens concludeerde dat er genoeg standaarden zijn voor onafhankelijk onderzoek, terwijl dat evident niet het geval is?5 6
Het proces van voorbereiding van het antwoord op de motie is als volgt verlopen. Op 1 oktober 2021 is aan uw Kamer de reactie gestuurd op de motie Omtzigt/Bruins (Kamerstuk 31 490, nr. 306). Conform het verzoek in de motie heeft BZK namens het Kabinet gesproken met de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) en met de Wetenschappelijke raad voor het regeringsbeleid (WRR). Het overleg heeft op de volgende wijze plaatsgevonden. In juli 2021 is een conceptbrief gedeeld met de WRR en KNAW en ambtelijk telefonisch toegelicht. Naar aanleiding van dat overleg is een herziene conceptbrief opgesteld en opnieuw aan de WRR en KNAW voorgelegd. Op 16 september 2021 heeft een overleg op directeurenniveau met KNAW en WRR plaatsgevonden, om die herziene conceptbrief formeel te bespreken. Gezamenlijk met KNAW en WRR is bezien op welke wijze de verschillende belangen die in de context van de motie onderscheiden kunnen worden, het beste gewaarborgd kunnen worden. Op 1 oktober 2021 is een brief aan de Kamer gestuurd met reactie op de motie Omtzigt/Bruins.
Inventarisatie toont aan dat er reeds diverse codes en documenten bestaan, die waarborgen bieden voor te onderscheiden belangen. Op basis van deze inventarisatie is geconcludeerd dat deze bestaande instrumenten inhoudelijk voldoende waarborgen bieden voor het verrichten van onafhankelijk onderzoek. Betrokken partijen bij onderzoek dienen kennis te hebben van de bestaande documenten en die na te leven. De KNAW en WRR hebben gevraagd om aandacht te besteden aan het stimuleren van het daadwerkelijke gebruik in de praktijk. Het stimuleren van het gebruik van gedragscodes door en voor wetenschappers moedig ik uiteraard aan. De overheid – in haar rol als opdrachtgever – dient de onderzoekers ruimte te geven om hun onderzoek onafhankelijk te kunnen doen. Het is vervolgens aan de onderzoekers om hun onderzoek vorm te geven, in lijn met de geldende gedragscodes en de kwaliteitseisen aan dit onderzoek. Dit vraagt om rolvastheid van beide zijden met respect voor de verschillende verantwoordelijkheden. Naar mijn overtuiging bieden de bestaande codes en documenten voldoende waarborgen voor onafhankelijk onderzoek en onafhankelijke oordeelsvorming daarbinnen, maar biedt een overzichtelijke bundeling beter houvast voor de praktische toepassing daarvan. Naar aanleiding van een analyse van bestaande documenten en mede door het gesprek met de KNAW en WRR ben ik ervan overtuigd dat een nieuwe code op dit moment niet nodig is. Bovengenoemde kamerbrief is, opdat deze kan functioneren als naslagwerk, opgenomen in de kennisbank Openbaar Bestuur en geplaatst op de website van het Handboek Organisatie Rijksdienst.
Wilt u aangeven hoe komt dat ondanks al de richtlijnen die in de brief genoemd zijn, de commissie-Donner is ingesteld om onderzoek te doen naar de kinderopvangtoeslagenaffaire? Welke aspecten van de genoemde codes zijn daar overtreden?
In mijn ogen staat de commissie-Donner helemaal los van uw voorstel, zoals genoemd in vraag 2 en zoals geformuleerd tijdens het debat van 21 december 2021.
Wilt u een lange lijst hebben van onderzoeken van de regering naar het eigen handelen, waar de vraagstelling alsnog veranderd is, waar de scope van het onderzoek bewust verkleind is en waar onderzoekers onder druk gezet zijn? Zo nee, wilt u dan gewoon deze aangenomen motie alsnog uitvoeren en het advies aan KNAW en WRR vragen, zoals ook meerdere keren betoogd in de Kamer?
Zie antwoord vraag 10.
Wilt u op korte termijn een opdracht voor een onafhankelijk academisch onderzoek naar oversterfte en al haar mogelijke oorzaken naar de Kamer sturen?
Zoals uiteengezet in de Stand van Zakenbrief van 14 januari 2021, zal op de korte termijn traject 1, een eerste analyse met beschikbare data, door het CBS en RIVM gedaan worden. Ook zal ik ervoor zorgen dat onderzoek door academici via ZonMW gestimuleerd en mogelijk gemaakt wordt. Daarnaast zullen wetenschappelijke experts naar de resultaten van traject 1, en het plan van aanpak voor traject 2, kijken. Traject 2 zal bestaan uit een verdiepend onderzoek naar oversterfte, in aanvulling op traject 1, waarbij een completere dataset gebruikt kan worden. De onderzoeksresultaten van de door bij wet onafhankelijke instituten CBS (ZBO) en RIVM (art. 5 onafhankelijk van onderzoek) zullen actief openbaar gemaakt worden.
Wilt u ervoor zorgen dat alle modellen en onderliggende data om dit onderzoek te doen openbaar zijn en beschikbaar voor wetenschappers, zodat ook niet betrokken wetenschappers onderzoek naar de oorzaken van oversterfte kunnen doen?
Ik vind wetenschappelijk onderzoek erg belangrijk. Daarom wil ik meer data beschikbaar stellen voor onderzoek. Ook zal ik, zoals hierboven genoemd, uitgebreider academisch onderzoek stimuleren in samenwerking met ZonMW. Datatoegang op een verantwoorde wijze is een cruciale voorwaarde. We streven ernaar dat de data toegankelijk wordt voor academici, indien dit op een veilige en juridisch verantwoorde manier kan zoals toegelicht in de Stand van Zakenbrief van 14 januari jl.
Kunt u ervoor zorgen dat het Age-structured SEIR-model van het RIVM en de input en de output (onderdeel van die output is de verwachte sterfte, zodat deze kan worden vergeleken met de geobserveerde sterfte) ervan openbaar worden, zoals ook gedaan zou moeten zijn naar aanleiding van de aangenomen motie-Van Haga/Kuzu?7
De beschrijving van het SEIR model kunt u vinden op de volgende website (https://www.rivm.nl/coronavirus-covid-19/rekenmodellen/openbaar-en-toegankelijk). De beschrijving van de input voor het model, en waar dit te vinden is, wordt ook gegeven op deze website. Daar waar risico bestaat op onthulling van persoonsgegevens kunnen de gebruikte bestanden zelf niet openbaar gemaakt worden, maar worden de geanonimiseerde en geaggregeerde gegevens gepubliceerd. Sterfte is geen onderdeel van de output van dit model of van andere modellen gebruikt door het RIVM voor prognoses rondom SARS-CoV-2.
Wilt u het mogelijk maken dat in Nederland, net als in het Verenigd Koninkrijk modelconsortia ontstaan, zodat verschillende groepen wetenschappers de input hebben voor de modellen, zelf een model kunnen bouwen en modellen qua uitput en voorspellende waarde vergeleken kunnen worden?
Wij willen het mogelijk maken dat verschillende groepen wetenschappers de input kunnen verkrijgen om zelf modellen te maken, met de Remote Access omgeving van het CBS. Deze toegang is al mogelijk voor de meeste gegevens die nu bij het CBS beschikbaar zijn. Wij streven ernaar additionele data, relevant voor het oversterfte onderzoek, toe te voegen.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en voor de regeringsverklaring beantwoorden? Indien het u niet lukt de vragen voor de regeringsverklaring te beantwoorden, kunt u dan in ieder geval voor die tijd een onderzoeksvoorstel voor een onafhankelijk onderzoek naar oversterfte aan de Kamer doen toekomen, net als een formele vraag aan de KNAW en de WRR om standaarden voor onafhankelijk onderzoek te ontwikkelen?
Via deze brief heb ik al uw vragen beantwoord, dit is helaas niet voor de regeringsverklaring gelukt.
Het bericht dat de minister van VWS de interne fitnessclub in het Erasmus MC openhield terwijl sportscholen gesloten zijn. |
|
Vicky Maeijer (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht: «Sportsector verbaasd: aanstaand Minister Ernst Kuipers houdt interne fitnessclub in ziekenhuis open»?1
Ja.
Klopt het dat de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de fitnessruimte in het Erasmus MC open hield vanwege het belang van de gezondheid van zijn medewerkers?
Sport en bewegen is voor iedereen van belang om gezond te blijven. Tegelijkertijd moet dit wel worden afgewogen tegen de epidemiologische situatie en veilig worden georganiseerd. Vanwege de omikronvariant en de verwachtte toename van het aantal besmettingen en de druk op de zorg heeft het kabinet op 18 december besloten tijdelijk in lockdown te gaan.
Vanwege het maatschappelijke belang is er een aantal uitzonderingen gemaakt voor sportbeoefening op buitensportlocaties en in de openbare ruimte. Voor sportlocaties binnen gold dat deze voor publiek gesloten dienden te zijn. Voor wat betreft de fitnessruimte in het Erasmus MC is sprake van een besloten binnenruimte. Hiervoor gold onder meer een maximale groepsgrootte van maximaal 50 personen per zelfstandige binnenruimte en dient de 1,5 meter in acht te worden genomen. Dit kan dus het geval zijn als de fitnessruimte in een kantoorpand zit dat alleen toegankelijk is voor personeel, zoals de fitnessruimte van het Erasmus MC.
Bent u bereid per direct alle sportscholen weer te openen voor het belang van de gezondheid van velen?
Vrijdag 14 januari jl. heeft het kabinet vanwege het grote belang van sport en bewegen besloten een groot deel van de sportbeoefening weer toe te laten. Daardoor is zowel binnen- als buitensport weer mogelijk voor alle leeftijden en zit er geen sluitingstijd aan sportlocaties. Sportscholen zijn dus ook weer geopend. Ook in de openbare ruimte mogen mensen weer sporten, zonder maximum van aantal mensen bij elkaar. Bijvoorbeeld bootcampen in het park in groepen is dus ook weer toegestaan.
Wilt u deze vragen alstublieft beantwoorden voor het eerstvolgende coronadebat?
Het was helaas niet mogelijk uw vragen voorafgaand aan het coronadebat van 20 januari te beantwoorden.
De beantwoording van eerdere Kamervragen over code zwart. |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met de beantwoording van de schriftelijke Kamervragen over code zwart van 20 december 2021?1
Ja.
Deelt u de mening met uw ambtsvoorganger dat code zwart pas wordt afgekondigd als er sprake van is dat alle zorgcapaciteit volledig is benut, alle zorgverlening maximaal opgeschaald en afgeschaald is en de samenwerking tussen zorgaanbieders zorgbreed volledig en maximaal is benut en er op dat moment geen lokale of regionale oplossingen meer mogelijk zijn om de continuïteit van zorg te waarborgen?
De situatie zoals deze in de vraag wordt beschreven is in het Tijdelijk Beleidskader «Continuïteit en kwaliteit van zorg in fase 3 van de COVID-19 pandemie»2 (hierna: beleidskader fase 3) geclassificeerd als fase 3 conform het geactualiseerde opschalingsplan van het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ)3.
Specifiek voor de IC-zorg in de ziekenhuizen is het draaiboek «Pandemie» van de Nederlandse Vereniging voor Intensive Care (NVIC) opgesteld.4 In dit draaiboek wordt fase 3 voor de IC verdeeld in drie stappen (a, b en c) die gaan over de triage van patiënten. In het draaiboek «Pandemie» wordt voor fase 3 stap a en b uitgewerkt welke medische criteria toegepast moeten worden in ziekenhuizen om bij onvoldoende plek een keuze te kunnen maken welke patiënt in aanmerking komt voor opname op de IC. Aansluitend op het draaiboek «Pandemie» zijn in het draaiboek «Triage op basis van niet-medische overwegingen voor IC-opname ten tijde van fase 3 in de COVID-19 pandemie» van de Federatie Medisch Specialisten (FMS) en de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) de criteria voor fase 3 stap c apart uitgewerkt.5 In deze laatste stap vindt besluitvorming plaats op basis van niet-medische gronden, omdat het niet meer mogelijk is om op basis van medische overwegingen onderscheid te maken tussen verschillende mensen die een IC-bed nodig hebben. In dit draaiboek van de FMS en de KNMG staat beschreven dat er sprake is van een iteratief proces waarin binnen fase 3 binnen een ziekenhuis wisselend sprake kan zijn van triage op basis van criteria zoals vastgesteld voor stap a en stap b (draaiboek «Pandemie») of stap c (draaiboek «Triage op basis van niet-medische overwegingen voor IC-opname ten tijde van fase 3 in de COVID-19 pandemie»), afhankelijk van de druk op de IC en beschikbare capaciteit.
Deelt u de mening dat dit een omslachtige omschrijving is van het feit dat in geval van code zwart er geen intensive care (ic)-bed beschikbaar meer is voor een coronapatiënt of reguliere patiënt? Zo nee, waarom niet?
In een brief van mijn ambtsvoorganger aan de voorzitters van veldpartijen6 staat beschreven dat fase 3 – een situatie waarbij sprake is van een zorgcrisis op landelijke schaal – gesignaleerd kan worden vanuit diverse sectoren binnen de zorg, bijvoorbeeld een tekort aan IC-bedden maar ook een tekort in de ouderen- of huisartsenzorg als door ziekteverzuim of uitstroom van personeel de continuïteit niet meer geborgd kan worden. Het signaal dat overgegaan dient te worden tot afkondiging van fase 3 kan dus vanuit verschillende sectoren komen, maar in alle gevallen geldt fase 3 na afkondiging zorgbreed.
Naast de zorgbrede afkondiging van fase 3 kan in het geval uitsluitend de IC-capaciteit van de ziekenhuizen een knelpunt vormt, de procedure van het draaiboek «Pandemie» en het draaiboek «Triage op basis van niet-medische overwegingen voor IC-opname ten tijde van fase 3 in de COVID-19 pandemie» worden gevolgd.
Deelt u de mening dat de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport niet degene zou moeten zijn die code zwart afkondigt, omdat de Minister ook de eindverantwoordelijke voor het coronabeleid is en er dus belang bij heeft om een code zwart niet af te kondigen met alle mogelijke gevolgen van dien? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waar of bij wie gaat u de verantwoordelijkheid voor het afkondigen van code zwart neerleggen?
Het afkondigen van fase 3 – waarbij sprake is van een nationale zorgcrisis – is een zware ingreep, met verstrekkende consequenties voor alle betrokken partijen in de zorgketen. Het raakt alle zorgmedewerkers en patiënten. In fase 3 doen we concessies met betrekking tot de toegankelijkheid en kwaliteit van zorg. De afkondiging van fase 3 dient een goed en zorgvuldig proces te zijn en de besluitvorming over fase 3 dient ordentelijk te verlopen en inhoudelijk voldoende onderbouwd te zijn. In het beleidskader fase 3 worden de stappen beschreven, waaronder een verzoek vanuit de LNAZ en een verificatie door de toezichthouders, die voorafgaan aan het afkondigen van fase 3 door de Minister van VWS.
Het artikel ‘Corona lijkt kans op diabetes te verhogen bij kinderen’ |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Kuipers , Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het recente onderzoek van het Centers for Disease Control and Prevention (CDC), waaruit naar voren komt dat kinderen na een COVID-infectie tot wel 2.6 keer meer kans maken op zowel diabetes type 1 en 2?1
Ik ben bekend met dit onderzoek.
Hoe duidt u, met dit onderzoek inachtneming, de algemene risico-situatie rondom kinderen die besmet raken met COVID-19?
Op basis van dit onderzoek is geen uitspraak te doen over de algemene risico-situatie voor kinderen die besmet raken met covid. Dit onderzoek geeft een aanwijzing dat diabetes vaker optreedt bij kinderen die eerder positief testten op sars-cov-2 dan bij kinderen die geen positieve test hadden ontvangen. Hetzelfde is eerder gevonden bij volwassenen, net als voor andere aandoeningen. Een beperking van dit onderzoek is dat men geen informatie had over factoren die zowel het risico op covid-19 als op diabetes verhogen, zoals overgewicht.
Kunt u zich vinden in de stelling dat de (ernst van de) effecten en de potentiële gevolgen hiervan, op zowel korte- als lange termijn in het geval van besmetting door COVID-19 bij kinderen nog onvoldoende duidelijk en in beeld zijn?
In het advies «Vaccinatie van 5- tot en met 11-jarigen tegen COVID-19» heeft de Gezondheidsraad recent alles beschreven wat bekend is over de gevolgen van een besmetting door COVID-19 bij kinderen. Het advies om vaccinatie aan te bieden is gemaakt na een afweging van de, mogelijk zeldzame, gevolgen van een besmetting.
Vindt u, wetende dat nieuwe korte- en langetermijneffecten van besmetting door COVID-19 zoals deze, en zowel de kwantiteit als de (ernst van) de gevolgen van long-COVID nog worden onderzocht en ontdekt en dus nog (deels) onbekend zijn, dat het verantwoord is de scholen te openen?
Het belang van fysiek onderwijs kan niet worden overschat. Zelfs indien de scholen gesloten zijn, is voorzien in noodopvang voor kwetsbare doelgroepen. De experts hebben in het advies naar aanleiding van het 136e OMT geadviseerd om het primair en secundair onderwijs te openen, en inmiddels zijn gelukkig alle scholen weer geopend.
Elk kind heeft recht op onderwijs en fysiek onderwijs is belangrijk om leervertragingen te voorkomen en in te halen, en ook voor de sociaal-emotionele ontwikkeling en welzijn van leerlingen is het belangrijk dat zij naar school kunnen. Het beleid van het kabinet is er op gericht scholen open te houden.
Kunt u garanderen dat kinderen, hun ouders, docenten en andere betrokkenen bij het openen van de scholen niet méér risico zullen lopen op besmetting en dus de (in)directe gevolgen hiervan, zoals bijvoorbeeld vermeld in het onderzoek, dan bij het gesloten houden van de scholen?
Het risico op een besmetting is altijd groter wanneer contact mogelijk is, dan wanneer dat niet mogelijk is. Deze risico’s moeten echter afgewogen worden tegen de risico’s op negatieve gevolgen van de maatregelen. Een scholensluiting is op korte, maar zeker ook op lange termijn zeer schadelijk. Een sluiting van het onderwijs heeft grote negatieve effecten op mentaal welzijn, gezondheid en het toekomstperspectief van jongeren, maar dus ook op de economie. Niet alleen de sluiting zelf maar ook de daarmee samenhangende onzekerheid eist mentaal zijn tol. Dat blijkt ook uit het feit dat voor het eerst in tientallen jaren een duidelijke toename van stoornissen bij kinderen en jongeren te zien is.
Kunt u garanderen dat de fysieke veiligheid en gezondheid van kinderen, hun ouders, docenten en andere betrokkenen de hoogste prioriteit heeft? Zo ja, hoe wordt dit actief nagestreefd bij het openen van de scholen temidden een coronagolf met het hoogste aantal besmettingen per dag en de hierboven gepresenteerde informatie?
Veiligheid en welzijn van kinderen heeft de hoogste prioriteit. Het risico op schade voor kinderen door het gebrek aan fysiek onderwijs moet daarbij afgewogen worden tegen het risico door een besmetting. Om het risico op besmetting te verminderen zijn de afgelopen maanden aanvullende maatregelen ingezet: tweemaal per week preventief testen met behulp van een zelftest voor alle kinderen vanaf groep 5 en voor docenten, het gebruik van mondmaskers bij verplaatsing en de inzet van vaccinatie.2 Tevens wordt er aandacht besteed aan de ventilatie in de klaslokalen.
Is er voor het openen van de scholen nog een extra evaluatiemoment ingelast? Zo nee, hoe wordt het besluit rondom de huidige situatie getoetst? Acht u het wenselijk dat voor het nemen van een dergelijk besluit met potentieel grote risico's, dit nieuwsbericht en het huidige epidemiologische beeld opnieuw worden geëvalueerd?
Daar waar, gezien de epidemiologische situatie, versoepelingen mogelijk zijn, gaan scholen, vanwege het belang van fysiek onderwijs, voor.
In hoeverre is er concreet werk gemaakt van het creëren van een veilige omgeving op scholen, waarbij kan worden gedacht getoetste ventilatie-eisen en CO2-meters, testbeleid en mondkapjesplicht? Mits hier werk van is gemaakt, op hoeveel procent van alle scholen is dit het geval? Deelt u de mening dat geen enkele docent, ouder of kind onnodig risico mag lopen, en de scholen op basis van artikel 22, eerste lid van de Grondwet niet open kunnen zolang dit niet kan worden gegarandeerd?
De aanvullende maatregelen voor het onderwijs gelden voor iedereen, daarmee wordt op een verantwoorde manier fysiek onderwijs gegeven op alle scholen in Nederland. De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs heeft u steeds over de getroffen maatregelen geïnformeerd, in aparte brieven of via de stand van zakenbrieven.3
Kunt u begrip opbrengen voor ouders die, bijvoorbeeld omdat zij of hun kind(eren) kwetsbaar zijn, ervoor kiezen hun kind(eren) thuis te houden? Kunt u toezeggen dat de leerplicht in deze gevallen niet zal worden gehandhaafd?
Voor leerlingen met onderliggende problematiek waarvan de behandelend (kinder)arts adviseert om niet naar school te gaan, wordt aangesloten bij de bepalingen zoals deze ook gelden voor leerlingen die vanwege een andere medische aandoening niet naar school kunnen. Scholen zijn verplicht voor deze leerlingen een alternatief onderwijsaanbod te verzorgen. Afstandsonderwijs kan fungeren als alternatief onderwijsaanbod. Er is overleg tussen ouders, leerling en school nodig over wat daarin mogelijk is. Indien het verplichte onderwijsprogramma (deels) bestaat uit afstandsonderwijs, en een leerling daar niet aan mee doet, dan moeten scholen het ongeoorloofd verzuim in dat geval ook melden; de leerplichtambtenaar kan vervolgens contact zoeken met de ouders/verzorgers. Tips, vragen en antwoorden en handreikingen staan in een handelingskader voor wanneer leerlingen (willen) thuisblijven omwille van corona; dit is ontwikkeld door de onderwijsraden, OCW en andere partners.
In hoeverre zijn gesprekken gevoerd met de betrokkenen (het onderwijs, individuele docenten, ouders, etc.) over wat er nodig is om non-fysiek onderwijs zo goed mogelijk te faciliteren?
De afgelopen jaren is er sprake van frequent overleg tussen het Ministerie van OCW en de relevante partijen uit het onderwijsveld (zowel bonden, raden als leerling- en ouderorganisaties). Op dit moment is er sprake van een wekelijks overleg waarin dergelijke thema’s, aandachtspunten en signalen worden besproken. In de gezamenlijke servicedocumenten en protocollen die door de sector zijn opgesteld kunnen docenten, ouders en andere betrokken uit het onderwijs nadere informatie vinden, bijvoorbeeld als het gaat om afstandsonderwijs.
Bent u bereid om te gaan staan voor de volksgezondheid, en de keuze te maken fysiek onderwijs niet toe te staan zolang dit risico's voor de individuele – evenals de volksgezondheid presenteert? Bent u bereid om hierin impopulaire maatregelen te nemen, en alles op alles te zetten om het onderwijs en alle betrokken zowel incidenteel als structureel te faciliteren met alles dat nodig is?
Ik ben zeker bereid te gaan staan voor de volksgezondheid en om impopulaire maatregelen te nemen. Zoals in de antwoorden op de eerdere vragen aangegeven ondersteunen we de onderwijsinstellingen om het onderwijs zo veilig mogelijk doorgang te laten vinden. Ten aanzien van het al dan niet toestaan van fysiek onderwijs maakt het kabinet, op basis van de adviezen van experts, een andere afweging van de risico’s.
Bent u bereid te faciliteren dat betrokken partijen zoals hierboven genoemd altijd een plek aan tafel krijgen in de te maken afwegingen en besluiten rondom het onderwijs in coronatijd, en dat besluiten die onder andere hun fysieke gezondheid kunnen aantasten en potentieel levensgevaarlijke situaties creëert voor ouders, kinderen en docenten uit risicogroepen, niet zonder hun input worden gemaakt?
Zie het antwoord op vraag 10.
Het 137e OMT-advies over mondkapjes in de buitenlucht. |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het 137e Outbreak Management Team (OMT)-advies over mondkapjes in de buitenlucht?
Ja.
Bent u bekend met de tabel uit de coronaweekstaten van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) welke wekelijks de vermoedelijke settings van besmettingen weergeeft?
Ja.
Ziet u daar settings in de buitenlucht tussen staan?
Naar settings in de buitenlucht wordt niet specifiek gevraagd.
Hoeveel mensen raakten in ons land besmet met corona in de buitenlucht? Kunt u hierbij de jongeren in Friesland niet meetellen, aangezien zij ook samen binnen waren?
Het is niet mogelijk te zeggen hoeveel mensen in ons land besmet raakten met corona in de buitenlucht, omdat niet van iedereen bekend is waar zij corona hebben opgelopen. Van slechts 25% van de meldingen sinds 20 september is de setting bekend.
Wat betreft het tweede deel van uw vraag over jongeren in Friesland: daar kan ik geen antwoord op geven zonder nadere toelichting.
Natuurlijk is er een kans dat je corona krijgt als je buiten gaat staan zoenen, maar waarom maakt het OMT mensen bang voor de buitenlucht?
Ik ben het niet met u eens dat het OMT mensen bang maakt voor de buitenlucht. Op plekken, binnen of buiten, waar geen 1,5 meter afstand gehouden kan worden, is het mogelijk om geïnfecteerd te raken met het coronavirus. Daarbij speelt mee dat de omikronvariant besmettelijker is dan de eerdere virusvarianten; dit virus verspreidt zich dan ook sneller. Het virus zit namelijk in het bovenste deel van de keel. Aangezien mensen ook buiten besmet kunnen raken wordt het aangeraden om op drukke locaties in de buitenlucht een mondneusmasker te dragen.
Bent u bekend met het Chinese onderzoek uit het begin van de pandemie waaruit bleek dat van ruim 7.000 besmettingen, slechts een persoon besmet was geraakt in de buitenlucht?1
Ja. Het onderzoek uit China waar u naar verwijst, is gebaseerd op het wildtype SARS-CoV-2. Inmiddels is de omikronvariant actief en deze verspreidt zich makkelijker onder mensen. Als men geen 1,5 meter afstand kan houden is het zinvol om een mondneusmasker te dragen, zowel binnen als buiten, bij drukte, om verspreiding van de omikronvariant te voorkomen.
Wat is de wetenschappelijke onderbouwing van het OMT voor mondkapjes in de buitenlucht? Kunt u de rapporten die ten grondslag liggen aan dit OMT-advies gaarne meezenden met uw antwoorden? Zo nee, waarom niet?
Het OMT heeft zich in haar advies gebaseerd op internationale adviezen van onder andere de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en European Centre for Disease Prevention and Control. De adviezen van deze organisaties zijn voor eenieder online te raadplegen.
Mocht er een overtuigende wetenschappelijke onderbouwing overlegd kunnen worden voor het dragen van mondkapjes in de buitenlucht, acht u die dusdanig proportioneel om het dragen van mondkapjes in de buitenlucht te verlangen? Zo ja, waarom?
Zoals aangegeven in de voorgaande antwoorden is het mogelijk op plekken, zowel binnen als buiten, waar geen 1,5 meter afstand gehouden kan worden, geïnfecteerd te raken met het coronavirus. Om die reden wordt het advies om een mondneusmasker te dragen op drukke locaties in de buitenlucht proportioneel geacht.
Deelt u de mening dat we de weg terug naar ons oude normaal niet terug zullen vinden als ons OMT mensen zelfs bang maakt voor de buitenlucht?
Nee, die mening deel ik niet.
Zo nee, hoe denkt u de weg terug naar ons oude normaal zonder vrijheidbeperkende maatregelen terug te kunnen vinden?
Het wordt steeds duidelijker dat we moeten leren leven met het virus. Het kabinet werkt daartoe aan een lange termijn aanpak voor Covid-19. De voormalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft uw Kamer hier op 14 december jl. over geïnformeerd.2 Ik ben voornemens uw Kamer begin februari te informeren over de herijking van de aanpak Covid-19 voor de tweede helft van deze winter; en om uw kamer eind februari te informeren over het Plan paraatheid Covid-19 voor de periode erna.
Bent u voornemens het OMT-advies over mondkapjes in de buitenlucht over te nemen?
Het kabinet heeft besloten om het 137e en 138e OMT-advies met betrekking tot mondneusmaskers in de buitenlucht over te nemen. Dit betekent dat vanaf 15 januari jl. het advies geldt om een medisch mondneusmasker te dragen in drukke publieke buitenruimtes waar geen 1,5 meter afstand gehouden kan worden, zoals in drukke winkelstraten en op drukke markten. Daarmee kan je jezelf en anderen beschermen tegen besmetting, en verspreiding van het virus voorkomen.
Wilt u deze vragen alstublieft beantwoorden voor het eerstvolgende coronadebat waar het 137e OMT-advies aan de orde zal zijn?
Ik heb uw vragen zo snel als mogelijk beantwoord.
Het bericht 'Sportsector verbaasd: aanstaand minister Ernst Kuipers houdt interne fitnessclub in ziekenhuis open' |
|
Michiel van Nispen , Maarten Hijink |
|
Kuipers |
|
Heeft u kennisgenomen van de reactie vanuit de sportsector op het openhouden van de fitnessclub in het Erasmus MC?1
Ja.
Herkent u zich in de stellingname van de medewerker van het fitnesscentrum in het Erasmus MC dat «het ziekenhuis het belangrijk vindt om het eigen personeel fit te houden»? Deelt u de mening dat dit feitelijk voor alle Nederlanders geldt?
Sport en bewegen is heel belangrijk om fit te blijven of te worden. Dat geldt voor iedereen.
Bent u het eens met de woordvoerder van het Erasmus MC dat «sport het personeel fit houdt en het ze een uitlaatklep geeft?» Zou dit niet een reden moeten zijn om het sporten in de binnen- en buitenlucht zo snel mogelijk weer toe te staan, eventueel met voorwaarden als het gaat om aantallen deelnemers en goede ventilatie?
Het kabinet onderstreept het belang van sport en bewegen voor de mentale en fysieke gezondheid. Daarom heeft het uitgesproken dat sport een hoge prioriteit heeft. Tegelijkertijd moet dit wel veilig georganiseerd kunnen worden en passen binnen de epidemiologische situatie. Daarom heeft het kabinet vrijdag 14 januari jl. besloten om sportbeoefening binnen en buiten weer toe te staan zonder tijdsrestricties en voor alle leeftijdsgroepen. Ook in de openbare ruimte mogen mensen weer sporten, zonder maximum van aantal mensen bij elkaar.
Waarom heeft het kabinet niet, conform het Outbreak Management Team (OMT)-advies van 3 januari jl., binnen- en buitensporten voor kinderen en jongeren tot achttien jaar mogelijk gemaakt? Zou dit – in lijn met het grote belang dat bijvoorbeeld ook door het Erasmus MC wordt toegekend aan lichaamsbeweging – niet heel verstandig zijn voor deze groep?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan de persconferentie van 14 januari aanstaande?
Dat is helaas niet gelukt.