Het bericht dat klanten slecht beschermd zijn tegen faillissement van hun energieleverancier |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van de Consumentenbond, waaruit blijkt dat klanten slecht zijn beschermd in geval van faillissement van hun energieleverancier?1
Ja.
Hoe oordeelt u over de resultaten, waaruit blijkt dat een aanzienlijk deel van de leveranciers in serieuze financiële nood verkeert en een volgend faillissement een kwestie van tijd lijkt?
Ik heb begrip voor de bezorgdheid van de Consumentenbond t.a.v. de mogelijke financiële gevolgen voor een consument bij een faillissement van een energieleverancier. Ik snap de bezorgdheid over het lage eigen vermogen, maar het hebben van een laag eigen vermogen impliceert niet meteen dat een bedrijf niet aan de verplichtingen jegens consumenten kan voldoen. De levering aan kleinverbruikers is aan toezicht onderhevig en er is een vergunningsplicht voor leveranciers. De ACM is toezichthouder op vergunninghoudende partijen. Dit betekent dat zij instrumenten heeft om te handhaven als zij signaleert dat een energieleverancier de regelgeving voor vergunninghoudende partijen niet naleeft. Faillissementen zijn natuurlijk heel vervelend, maar kunnen zich voordoen in een markt waarbij partijen elkaar beconcurreren. Omdat energie voor consumenten van groot belang is, is bij een faillissement van een energieleverancier wettelijk gewaarborgd dat consumenten nooit zonder licht of in de kou komen te zitten. Mede naar aanleiding van de motie Beckerman e.a.2 over eisen aan energieleveranciers, ben ik zoals toegezegd, in de aanloop naar een nieuwe Energiewet, aan het bezien of aan de levering aan kleinverbruikers strengere eisen moeten worden gesteld. Dit zal mogelijk tot een aanscherping van de vergunningseisen en het toezicht door ACM daarop leiden. Het onderzoek van de Consumentenbond zal ik daarbij eveneens in de overwegingen betrekken.
Hoe oordeelt u over het feit dat gedupeerden buiten hun schuld om honderden euro's kwijt zijn als gevolg van het faillissement van hun energieleverancier? Bent u bereid erop toe te zien dat deze mensen het verschuldigde bedrag, inclusief teveel betaalde (energie)belastingen, zo snel mogelijk teruggestort krijgen? Zo nee, waarom niet?
De energiemarkt is een geliberaliseerde markt waarin consumenten tussen tientallen leveranciers kunnen kiezen. In een geliberaliseerde markt kan een leverancier failliet gaan. Het faillissement van een energieleverancier brengt voor consumenten allerlei vervelende consequenties met zich mee, zoals onzekerheid over de energielevering en ook financiële consequenties. Bij een faillissement van een leverancier verliest de consument eventueel een deel van het voorschotbedrag (inclusief doorberekende netwerkkosten en belastingen), een eventueel betaalde waarborgsom en eventueel een toegezegde (cashback) bonus. Zoals de markt is georganiseerd, past de systematiek van terugstorten na faillissement niet. De Faillissementswet regelt hoe de failliete boedel moet worden verdeeld.
Erkent u dat het toezicht op de markt tekort schiet, zoals ook de Consumentenbond stelt? Zo ja, hoe gaat u dit verbeteren? Zo nee, waarom niet?
De energiemarkt is een geliberaliseerde markt waarin consumenten tussen tientallen leveranciers kunnen kiezen en leveranciers failliet kunnen gaan. Ondanks dat dit een geliberaliseerde markt is, is regulering gewenst om het publieke belang van de leveringszekerheid veilig te stellen. Daarom is gegarandeerd dat een consument nooit zonder elektriciteit of gas zit op het moment dat een energieleverancier failliet gaat. Daarnaast is geregeld dat bij levering van gas en elektriciteit aan kleinverbruikers de vergunninghouder verplicht is om te blijven voldoen aan de vergunningseisen. Een vergunninghouder wordt namelijk geacht te beschikken over de benodigde organisatorische, financiële en technische kwaliteiten voor een goede uitvoering van zijn taak. De ACM houdt toezicht op deze drie aspecten. Met andere woorden; er wordt getoetst of de aanvrager de consument goed kan bedienen. Met de vergunningseisen is bedoeld te voorkomen dat bedrijven zich te lichtvaardig aanmelden voor deze taak en bijvoorbeeld onvoldoende kennis hebben van de energiemarkt. Daarnaast vraagt de ACM in het najaar aan leveranciers of zij voldoende geëquipeerd zijn voor het komende jaar. Mede naar aanleiding van de motie Beckerman e.a. over eisen aan energieleveranciers, wordt onderzocht of aan de levering aan kleinverbruikers strengere eisen moeten worden gesteld. Dit zal mogelijk tot een aanscherping van de vergunningseisen en het toezicht door de ACM daarop leiden.
Deelt u de mening van de Consumentenbond dat de staat een zorgplicht heeft om consumenten te beschermen tegen dit soort uitwassen van de markt, aangezien energie een nutsvoorziening is? Zo ja, hoe gaat u uiting geven aan deze zorgplicht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe wordt de motie-Beckerman c.s., waarin wordt verzocht om betere bescherming van klanten en strengere eisen voor leveranciers, uitgevoerd?2
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de mogelijkheid tot het oprichten van een waarborgfonds te onderzoeken?
Zoals toegelicht in de beantwoording van de Kamervragen over de gevolgen van faillissementen van energiebedrijven voor consumenten4 zie ik verschillende risico’s bij het oprichten van een waarborgfonds in de energiesector. Deze risico’s acht ik nog steeds reëel en de effecten ervan op de energiemarkt als geheel acht ik niet in proportie tot de gevolgen van het faillissement van een energieleverancier.
De bescherming van consumenten bij een faillissement van een energieleverancier |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Consumentenbond wil bescherming tegen faillissement energiebedrijf»1 en herinnert u zich de antwoorden op de eerdere vragen van het lid Moorlag over dit onderwerp?2
Ja.
Deelt u de mening dat consumenten te weinig zicht hebben op de financiële gezondheid van een energieleverancier? Zo ja, hoe kan dat verbeterd worden? Zo nee, waarom niet?
Consumenten kunnen er van uitgaan dat alle leveranciers die aan hen leveren, in het bezit zijn van een leveringsvergunning. Dit betekent dat de ACM voor verlening van de vergunning heeft getoetst of de leverancier voldoet aan de organisatorische, financiële en technische kwaliteiten voor een goede uitvoering van zijn taak.
Bij een faillissement van een leverancier verliest de consument eventueel een deel van het voorschotbedrag (inclusief doorberekende netwerkkosten en belastingen), een eventueel betaalde waarborgsom en eventueel een toegezegde (cashback) bonus. Dit is echter inherent het gevolg van het faillissementsrechtelijk stelsel. Ten aanzien van de netwerkkosten kan het voorkomen dat de netbeheerder bij een faillissement van de energieleverancier al een of twee maanden niet zijn netwerkkosten van de leverancier betaald heeft gekregen. De Tarievencode elektriciteit en de Tarievencode gas bepalen dat dan deze gemiste inkomsten inclusief btw (maximaal 2 maanden) verwerkt mogen worden in de toekomstige tarieven van alle afnemers van die betreffende netbeheerder. Op deze manier worden deze kosten omgeslagen op alle afnemers van de regionale netbeheerders.
Ten aanzien van het compenseren van consumenten voor vooruitbetaalde termijnbedragen bij een faillissement van een energieleverancier uit bijvoorbeeld een waarborgfonds heb ik in de beantwoording van eerdere Kamervragen over de gevolgen van faillissementen van energiebedrijven voor consumenten5 toegelicht welke grote risico’s ik zie bij een dergelijk fonds in de energiesector. Deze risico’s acht ik nog steeds reëel en de mogelijke gevolgen ervan op de energiemarkt acht ik niet in proportie tot de gevolgen van een faillissement van een energieleverancier.
Deelt u de mening dat de Autoriteit Consument en Markt (ACM) als toezichthouder te laat op de hoogte kan komen van een dreigend faillissement van een energiebedrijf en te laat kan ingrijpen? Zo ja, hoe komt dat? Zo nee, waarom niet?
De energiemarkt is een geliberaliseerde markt waarin consumenten tussen tientallen leveranciers kunnen kiezen. In een geliberaliseerde markt kan een leverancier failliet gaan. Het faillissement van een energieleverancier brengt voor consumenten vervelende consequenties met zich mee, zoals onzekerheid over de energielevering en ook financiële consequenties. Tegelijkertijd is leveringszekerheid voor consumenten zo’n groot publiek belang dat er regelgeving is om de leveringszekerheid te borgen, juist in geval van een faillissement. Daarom is gegarandeerd dat een consument nooit zonder elektriciteit of gas zit op het moment dat zijn energieleverancier failliet gaat. Dit is geregeld in de Elektriciteitswet 1998, de Gaswet en de Besluiten vergunning levering gas- en elektriciteit aan kleinverbruikers.
Daarnaast zijn eisen gesteld om als energieleverancier op de consumentenmarkt te kunnen opereren. De energieleverancier die aan een consument levert, moet beschikken over een vergunning. De eisen die aan deze vergunning gesteld worden zien op de benodigde organisatorische, financiële en technische kwaliteiten voor een goede uitvoering van de taak van een energieleverancier. Met andere woorden; er wordt getoetst of de aanvrager de consument goed kan bedienen. Met de vergunningseisen is bedoeld te voorkomen dat bedrijven zich te lichtvaardig aanmelden voor deze taak en bijvoorbeeld onvoldoende kennis hebben van de energiemarkt. Ook na vergunningverlening zijn energieleveranciers verplicht om aan deze vergunningvereisten te blijven voldoen. De ACM houdt toezicht op deze drie aspecten. De consument kan bij de ACM ConsuWijzer klachten indienen of vragen stellen over bijvoorbeeld tijdigheid van facturering en jaarafrekening, dit kan ook signalen opleveren voor de ACM. Daarnaast vraagt de ACM in het najaar aan leveranciers of zij voldoende geëquipeerd zijn voor het komende jaar. Onlangs heeft de ACM vergunninghouders aangeschreven dat indien zij voorzien of behoren te voorzien dat zij niet langer in staat zullen zijn om de plicht tot levering aan kleinverbruikers na te komen of indien zij een surseance van betaling of een faillissement aanvragen, dit onverwijld te melden bij de ACM.3
Mede naar aanleiding van de motie Beckerman e.a.4 over eisen aan energieleveranciers, wordt onderzocht in de aanloop naar de nieuwe Energiewet of aan de levering aan kleinverbruikers strengere eisen moeten worden gesteld. Dit zal mogelijk tot een aanscherping van de vergunningseisen en het toezicht door ACM daarop leiden.
Deelt u de mening dat de ACM ruimere bevoegdheden moet krijgen om eerder en dieper in de cijfers van de energieleveranciers te kunnen kijken en strengere toetredingseisen te stellen? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat gedupeerden na een faillissement van hun energieleverancier gecompenseerd moeten worden, bijvoorbeeld uit een op te richten waarborgfonds, voor schade die zij ondervinden vanwege teveel betaalde energiebelasting, btw en netwerkkosten? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat jeugdzorgaanbieders naar de rechter stappen vanwege tariefverlagingen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Haagse jeugdzorgaanbieders naar rechter om tariefverlagingen: «Onder deze voorwaarden gaan we failliet»»?1
Ja.
Kunt u inzicht geven in de tariefverlagingen die de tien samenwerkende gemeenten in de Haagse regio hanteren? Bedragen deze werkelijk ongeveer 40%?
Navraag bij de regio Haaglanden leert dat de tarieven in algemene zin niet met 40% dalen. De meeste tarieven stijgen.
De inkoopronde betreft 85 producten waarvan het merendeel (53 producten) geïndexeerd is. Voor 8 producten zijn de tarieven met meer dan de indexatie naar boven bijgesteld. Voor 23 producten zijn de tarieven om verschillende redenen naar beneden bijgesteld. Hiervan kenden er 6 een daling van circa 40%. Daarnaast was er 1 nieuw product.
Gemeenten dienen bij hun inkoop (ongeacht de wijze van bekostiging) rekening te houden met een goede prijs-kwaliteitverhouding. Artikel 2.12 van de Jeugdwet bepaalt dat gemeenten bij verordening regels moeten stellen ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan. Daarbij dient rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.
Op 22 oktober 2019 heeft de voorzieningenrechter uitspraak gedaan in de rechtszaak. De Jeugdhulpaanbieders zijn voor wat betreft de tariefsdiscussie in het gelijk gesteld. De regio Haaglanden heeft onvoldoende aangetoond dat de door hen vastgestelde tarieven voldoende recht doen aan de kosten die aanbieders maken. De rechter verwijst hierbij meermaals naar artikel 2.12 uit de Jeugdwet.
In de praktijk is er vaker discussie over tarieven en zijn er met enige regelmaat signalen van aanbieders dat sommige gemeenten niet of onvoldoende indexatie bieden en geven sommige aanbieders aan dat afgesproken tarieven niet kostendekkend zijn.
Dit is de reden dat de Minister voor Rechtsbescherming en ik in de Tweede Kamerbrief «over het bericht dat jeugdzorgaanbieders naar de rechter stappen vanwege tariefverlagingen» van 7 november 2019 een AMvB reële prijs voor de Jeugdwet hebben aangekondigd. Dit in navolging van de AmvB reële prijs, zoals deze eerder in de Wmo 2015 is opgenomen.
Lijkt het u aannemelijk dat jeugdzorginstellingen (blijvend) kwalitatief hoge zorg kunnen verlenen voor ongeveer de helft van het geld? Zo nee, draagt u deze boodschap ook uit richting gemeenten?
Zie antwoord vraag 2.
Welk verband ziet u tussen de enorm grote tekorten op de sociaal domein begrotingen van gemeenten en deze drastische prijsverlagingen?
Het signaal dat veel gemeenten te maken hebben met tekorten op hun budget voor jeugdhulp is niet nieuw. Dit is ook de reden geweest dat het kabinet bij voorjaarsnota € 1.020 miljoen extra financiële middelen voor de jeugdhulp beschikbaar heeft gesteld.
Tegelijkertijd ontslaan financiële tekorten gemeenten niet van hun verplichtingen die uit de Jeugdwet voortvloeien, zoals de jeugdhulpplicht en de plicht om reële tarieven te hanteren.
Deelt u de mening dat de zorg voor onze jeugd hiermee in de uitverkoop wordt gegooid?
Zie antwoord vraag 4.
Welke actie gaat u ondernemen om te verzekeren dat niet nog meer jeugdzorginstellingen failliet gaan waardoor kinderen zonder hulp komen te zitten en wachtlijsten nog verder oplopen?
Het is de eerste verantwoordelijkheid van jeugdhulpaanbieders zelf (goede bedrijfsvoering) en gemeenten (goed opdrachtgeverschap) om te zorgen dat aanbieders niet failliet gaan.
Het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd en de Jeugdautoriteit kunnen hierin een bemiddelende rol spelen wanneer gemeenten en aanbieders er in gezamenlijk onvoldoende uit komen.
Voor situaties waar continuïteit van cruciale jeugdhulp in acuut gevaar komt door liquiditeitsproblemen bij een jeugdhulpaanbieder is een subsidieregeling in de maak. Voor deze regeling is gelijktijdig met de extra financiële middelen voor jeugdhulp, € 20 miljoen vanuit het gemeentefonds gereserveerd.
Kunt u verzekeren dat deze tariefverlagingen niet zullen worden doorgevoerd terwijl de rechtszaken lopen, aangezien een gewonnen zaak geen nut meer heeft wanneer kwetsbare kinderen al zonder hulp in de kou staan?
In reactie op de uitspraak van de voorzieningenrechter hebben de gemeenten in de regio Haaglanden op 7 november 2019 een brief verstuurd aan hun gemeenteraden. De gemeenten geven aan als eerste prioriteit, samen met de jeugdhulpaanbieders, te zullen zorgen dat de zorgcontinuïteit voor jeugdigen en gezinnen per 1 januari a.s. is gewaarborgd. Het doel is dat lopende jeugdhulptrajecten en nieuwe aanvragen kunnen worden uitgevoerd en ingediend.
Vervolgens zullen gemeenten zich, zoals door de rechter gevraagd, proactief en constructief opstellen met de nadrukkelijke bedoeling tot overeenstemming te komen.
Het verdwijnen van XS4all |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kent u de berichten «Brandbrief aan KPN»?1 en «Open brief aan aanstaand KPN CEO Dominique Leroy»?2
Ja.
Kunt u zich voorstellen dat klanten van XS4ALL die het bedrijf roemen vanwege de «hoge technische kwaliteit die zij levert, de passie en expertise van de helpdesk en om haar rol in het maatschappelijk debat als verdediger van de digitale rechten en vrijheden van haar klanten» zich zorgen maken dat dit soort dienstverlening in de toekomst niet meer vanzelfsprekend is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik kan me in het algemeen voorstellen dat klanten die zich geplaatst zien voor een wijziging van een dienstenleverancier of zelfs het compleet verdwijnen daarvan, zich daarover zorgen maken. Ik heb er tegelijkertijd vertrouwen in dat marktkrachten, dus ook van vragers, druk uitoefenen op dienstenleveranciers om specifieke dienstverlening te borgen. Zo ook de klanten van XS4all.
Wat kunnen klanten van XS4ALL doen om ervoor te zorgen dat de bovengenoemde dienstverlening bij KPN wel gewaarborgd blijft?
Zie antwoord vraag 2.
Wat kunt u doen om ervoor te zorgen dat de bovengenoemde dienstverlening bij KPN wel gewaarborgd blijft?
Mij ontbreekt het wettelijk instrumentarium om telecompartijen te dwingen specifieke dienstverlening te continueren. Ik kan marktpartijen niet dwingen om hun (differentiatie in) dienstenpakketten specifiek in te richten. Het wettelijk kader van de Telecommunicatiewet is gericht op het waarborgen van concurrentie en keuzevrijheid. Binnen deze wettelijke kaders legt de Autoriteit Consument en Markt (ACM) regulering op als dit nodig is om de concurrentie en keuzevrijheid te waarborgen. De ACM heeft eind vorig jaar toegangsverplichtingen opgelegd aan zowel KPN als VodafoneZiggo.3 Ik juich dit besluit van de ACM toe.
Deelt u de mening dat als klanten van internetaanbieder willen wisselen hun internetaanbieder, naar analogie van het wisselen van een bankrekening en incasso’s, voor tenminste een half jaar de e-mails naar een nieuw e-mailadres doorgestuurd moeten krijgen? Zo, waarom? Zo nee, waarom niet?
Voor veel consumenten vormt het e-mailadres van de internetprovider dat zij gebruiken een overstapdrempel.4 Ik heb de telecomaanbieders daarom verzocht om zelfreguleringsafspraken te maken over een langere periode voor toegang tot de mailbox of het doorsturen van e-mails. De sector heeft dit verzoek opgepakt en ik verwacht dat de telecomaanbieders hierover op korte termijn afspraken maken. Verder is er reeds een zogenoemde overstapservice om het overstappen te vergemakkelijken. Dit houdt in dat de nieuwe aanbieder de overstap voor de consument regelt met de oude aanbieder. Met het wetsvoorstel overstappen dat ik in voorbereiding heb zet ik mij in voor het verder verlagen van overstapdrempels in de telecommarkt.5
Wat kunt u doen om er voor te zorgen dat klanten gemakkelijker naar een andere internetaanbieder kunnen overstappen, bijvoorbeeld dat zijn hun e-mailadres naar een andere provider kunnen meenemen of gedurende langere tijd hun e-mail doorgestuurd krijgen?
Zie antwoord vraag 5.
Absurde uitzendtarieven in het onderwijs |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Schoolleiders kritisch op grote rol uitzendbureaus»?1
Ja, dat bericht ken ik.
Dit is een terugkerend onderwerp en zoals ik eerder heb aangegeven in antwoord op vragen van uw Kamer2 vind ik het onwenselijk wanneer de uitzendbureaus de schaarste op de arbeidsmarkt in het onderwijs aangrijpen om de tarieven te verhogen.
Hoeveel geld dat voor lerarensalarissen is bestemd gaat nu naar uitzendbureaus? Hoeveel extra leraren hadden met dit geld kunnen worden aangenomen? Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk dat geld dat bedoeld is voor leraren naar op geldbeluste uitzendbureaus gaat? Wanneer komen de uitkomsten van de pilot van DUO waarin wordt gepoogd meer inzicht te krijgen in de verhouding leraren in loondienst en uitzendkracht?
De exacte uitgaven aan uitzendbureaus in het primair onderwijs ken ik niet. Op basis van informatie uit de jaarverslagen kennen we wel de totale lasten voor het personeel niet in loondienst (PNIL). In 2018 bedroegen die lasten in het po € 377 miljoen. Het gaat hierbij om zowel uitzendkrachten, ZZP-ers en ander personeel dat niet in loondienst is bij de school. Deze personeelslasten betreffen 4,2% van de totale personeelsuitgaven.
In 2018 bedroegen de uitgaven aan de PNIL in het vo € 266 miljoen, dat betreft 3,7% van de totale personeelsuitgaven. In het mbo bedroegen de uitgaven aan de PNIL € 300 miljoen, dat betreft 7,9% van de totale personeelsuitgaven.
Ik deel de mening dat het zeer onwenselijk is als onderwijsgeld naar uitzendbureaus gaat die de schaarste op de arbeidsmarkt in het onderwijs aangrijpen om de tarieven te verhogen. Zoals ik eerder heb aangegeven, is mijn beeld wel dat het om uitwassen gaat. Desalniettemin wil ik meer inzicht verkrijgen op het personeel dat niet in dienst is bij de werkgever, maar via een andere route werkzaamheden op de school verricht. Dit is ook in lijn met de destijds aangenomen motie van de leden Westerveld (GroenLinks) en Kwint (SP) om inzichtelijk te maken hoeveel geld schoolbesturen nu uitgeven aan personeel dat niet in loondienst is.3
Op dit moment vindt door DUO een pilot plaats over de wijze waarop deze informatie het beste kan worden verkregen. Het genereren van deze informatie is complex, daarom zijn er nog geen resultaten te melden.
Klopt het dat de tot nu toe gepleegde inzet met onder andere de PO-raad ten aanzien van bewustwording onder schoolbesturen omtrent de onwenselijkheid van het werken met uitzendbureaus niet heeft geleid tot minder uitzendwerk? Gaat u daarom met de Algemene Vereniging Schoolleiders (AVS) en de PO-Raad opnieuw om tafel om afspraken, bijvoorbeeld door het opstellen van een zwarte lijst, te maken dat scholen geen gebruik meer maken van commerciële uitzendbureaus die absurde tarieven vragen?
Schoolbesturen hebben zich op verschillende plekken uitgesproken tegen de inzet van (te dure) uitzendbureaus. Op dit moment komen schoolbesturen daarom gezamenlijk tot afspraken over de inschakeling van uitzendbureaus. Ik vind dat een heel positieve ontwikkeling. In tijden van tekorten kan een beroep gedaan worden op uitzendbureaus. Het heeft mijn voortdurende aandacht en is onderwerp van gesprek op de Landelijke tafel lerarentekorten.
Gaat u bovendien scholen vragen om bij het jaarverslag te melden welk deel van de lumpsum wordt besteed aan externe inhuur?
Scholen leveren jaarlijks via de jaarverslagen gegevens over de uitgaven aan het personeel niet in loondienst als aandeel van de totale loonkosten.
Hoe beoordeelt u het gedrag van uitzendbureaus die misbruik maken van tekorten in een sector en daardoor extreem hoge tarieven te vragen? Bent u, voor de korte termijn, bereid de uitzendbranche (ABU & NBBU) aan te spreken op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid en er bij hen op aan te dringen te stoppen met het vragen van absurde tarieven voor het inhuren van leraren? Zo nee waarom niet?
Zoals aangegeven in bovenstaande antwoorden, vind ik het gedrag van uitzendbureaus om de schaarste te benutten voor het extreem verhogen van de uitzendtarieven zeer onwenselijk. Het blijft echter aan de schoolbesturen zelf om te kiezen voor een uitzendbureau en afspraken te maken over het tarief. Op verschillende plekken worden ook door schoolbesturen gezamenlijk afspraken gemaakt. Ik vind het op dit moment niet nodig om met de uitzendbranche specifiek over de rol van uitzendbureaus in het onderwijs te spreken.
Bent u bereid te kijken om, zoals ook schoolbesturen aangeven, commerciële uitzendbureaus die absurde tarieven hanteren te verbieden in het onderwijs?
Ik heb begrip voor de zorgen die besturen over de hoogte van deze kosten hebben. Uitzendbureaus bepalen echter zelf hun tarieven en daarom kan ik (extreem) hoge tarieven helaas niet verbieden.
Ik vind het belangrijk om de ontwikkelingen te blijven volgen, maar schoolbesturen zijn zelf verantwoordelijk voor het werven en aanstellen van personeel. Dit geldt ook voor de inhuur van personeel. Het is aan de schoolbesturen om te bepalen van welke uitzendbureaus zij uitzendpersoneel willen afnemen en tegen welke tarieven zij dit doen.
Deelt u de mening dat maatschappelijke uitzendbureaus, zonder winstoogmerk, het inhuren bij piek en ziek onder fatsoenlijke voorwaarden zouden moeten aanbieden? Bent u bereid om dit mee te nemen in het onderzoek2 naar een vergunningstelsel in de uitzendbranche?
In het kader van de afwegingen met betrekking tot een vergunningstelsel is mijn collega van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in gesprek met de betrokken partijen in de uitzendbranche. Hierbij wordt naar de uitzendsector in den brede gekeken.
Gedupeerde huizenkopers in Brielle |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «Alleen lef kan drama voor huizenkopers in Brielse Van Sleenstraat voorkomen»?1
Ja.
Heeft u contact gezocht met het gemeentebestuur over deze casus? Zo ja, welke maatregelen heeft de gemeente genomen om de gedupeerde huizenkopers te helpen? Zo nee, bent u bereid dat alsnog te doen?
Ja, ik heb contact gehad met de gemeente Brielle. De gemeente heeft aan mij gemeld dat zij de volgende maatregelen heeft genomen. Zij heeft de kopers (onverplicht) ondersteund door hen een renteloze lening van € 20.000,- aan te bieden om de eerste kosten op te vangen, waaronder kosten van huisvesting. De gemeente heeft tevens aangegeven samen met de gedupeerden naar een oplossing te willen zoeken. Hiertoe vindt regelmatig overleg met hen plaats. Bij het zoeken naar een oplossing heeft de gemeente benadrukt dat de kopers zich zouden moeten verenigen opdat zij dan als collectief kunnen optreden. De huizen van de gedupeerden zitten namelijk aan elkaar vast, het is één samenhangend bouwblok en er zijn gezamenlijke constructieve gebreken aan de woningen geconstateerd, hetgeen een gezamenlijke oplossing/ aanpak vergt. Ook om een mogelijke oplossing financieel rond te krijgen kan collectief optreden wenselijk zijn, aldus de gemeente. Zoals het college ook in de raadsinformatiebrief van 2 oktober jl. schrijft, is de gemeente bereid waar mogelijk de bewoners te steunen, maar dit laat de eigen verantwoordelijk van kopers voor de oplossing van dit nijpende probleem onverlet.2 De gemeente Brielle heeft aangegeven mij over de ontwikkelingen in deze kwestie op de hoogte te houden.
Wat vindt u ervan dat huizenkopers worden opgezadeld met de kosten en gevolgen van grove bouwtechnische fouten als de bouwer failliet gaat?
Ik vind dit zeer droevig. Normaal gesproken draaien huizenkopers hier niet voorop omdat hiervoor afbouwgaranties (garantie- waarborgregelingen) bestaan. Van de gemeente heb ik begrepen dat de aannemer failliet is gegaan en dat hij in zee is gegaan met een onbetrouwbare waarborginstelling, Betaal Garant Nederland, die niet gebruikelijke voorwaarden hanteert en waarvan de directeur in juli veroordeeld is voor het leiding geven aan een criminele organisatie (zie ook mijn antwoord op vraag 6).
Welke rechten en plichten hebben huizenkopers in dergelijke gevallen volgens de wet? Welke rechten en plichten heeft een gemeente? Welke voorzorgsmaatregelen kan een huizenkoper treffen om deze situatie te voorkomen?
Bij het afsluiten van de koop- aanneemovereenkomst, zoals hier het geval was (koop van de grond en aanneming van het bouwen van de woning), kan de koper die tevens opdrachtgever is, gebruik maken van een bijzonder opschortingsrecht: de zogenoemde 5% regeling zoals die in artikel 7:768 van het Burgerlijk Wetboek is vastgelegd. De opdrachtgever van het bouwwerk kan op voorhand aangeven, zonder dat hij hoeft aan te tonen dat de aannemer zijn werkzaamheden niet naar behoren heeft uitgevoerd en met behoud van zijn recht op oplevering, dat maximaal 5 procent van de aanneemsom wordt ingehouden op de laatste termijn of laatste termijnen en dat dit bedrag in depot bij een notaris wordt gestort, in plaats van dit aan de aannemer te betalen. De 5% regeling geldt voor alle gebreken die zich voordoen binnen die drie maanden na de oplevering. De notaris betaalt dit bedrag drie maanden na oplevering aan de aannemer tenzij de opdrachtgever heeft aangegeven dat hij van zijn opschortingsrecht gebruik wenst te maken omdat er gebreken zijn.
Bij consumentennieuwbouw wordt in overgrote meerderheid gebruik gemaakt van een standaardmodel koop- aannemingsovereenkomst van Bouwend Nederland, NEPROM (Nederlandse Projectontwikkeling Maatschappijen) en NVB (Nederlandse Vereniging van Banken) die blijkens hun algemene voorwaarden een garantie- waarborgregeling hanteren, die kan worden afgesloten bij meerdere organisaties. Op de website van de Vereniging Eigen Huis (VEH) worden Stichting Waarborgfonds Koopwoningen (SWK), Woningborg en BouwGarant genoemd als goede voorbeelden waar een garantie- waarborgregeling kan worden afgesloten. Deze garantie- waarborgregeling biedt een kwaliteitsgarantie van de aannemer aan de opdrachtgever dat de woning en de toegepaste constructie en materialen voldoen aan de gestelde eisen en dat de woning de afgesproken indeling heeft. Deze zes maanden durende garantie na de datum van oplevering is extra bovenop de verplichtingen die de aannemer sowieso heeft op grond van de wet en de aanneemovereenkomst. Daarnaast heeft de opdrachtgever op grond van deze regeling de waarborg dat de woning wordt afgebouwd en gebreken worden hersteld als de aannemer failliet is of niet wil herstellen.
Als de woning gereed is dient de aannemer aan te geven dat de woning kan worden opgeleverd. De opdrachtgever/koper dient de woning vervolgens binnen een redelijke termijn te keuren, hiervoor kan hij zich laten bijstaan door een bouwkundig adviseur. Als er gebreken zijn kan de opdrachtgever de aannemer op grond van de aanneemovereenkomst aanspreken. Als de opdrachtgever niet binnen een redelijke termijn keurt en al dan niet onder voorbehoud aanvaardt dan wel onder aanwijzing van de gebreken weigert, wordt de opdrachtgever geacht het werk stilzwijgend te hebben aanvaard. Na de aanvaarding wordt het werk als opgeleverd beschouwd en is de woning voor risico van de opdrachtgever (artikel 758 van het Burgerlijk Wetboek). De opdrachtgever kan de aannemer dan alleen nog aansprakelijk stellen voor verborgen gebreken (gebreken die niet zichtbaar zijn op het moment van de oplevering).
Met de inwerkingtreding van de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen, die naar verwachting op 1 januari 2021 in werking treedt, is de aansprakelijkheid van de aannemer aangescherpt en is hij na de oplevering aansprakelijk voor alle gebreken in het bouwwerk (dus niet alleen de verborgen gebreken), die door hem veroorzaakt zijn, tenzij deze gebreken niet aan hem zijn toe te rekenen. Ook wordt de rechtspositie van alle consumenten van nieuwbouwwoningen verbeterd. Het opschortingsrecht wordt aangescherpt, doordat de aannemer de consument schriftelijk de gelegenheid dient te geven, om aan te geven of hij van zijn opschortingsbevoegdheid gebruik wenst te maken. De aannemer dient hiervan een afschrift aan de notaris te sturen. Hiermee wordt de consument geattendeerd op het aflopen van de opschortingstermijn en betaalt de notaris dit bedrag drie maanden na oplevering niet automatisch aan de aannemer als de consument niet heeft gereageerd. Daarnaast krijgt de aannemer een informatieplicht, zie hiervoor mijn antwoord op vraag 7.
Bij nieuwbouw is een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist. De gemeente heeft de taak de vergunningaanvraag te beoordelen en de vergunning te verlenen als naar haar oordeel uit de aanvraag aannemelijk wordt dat is voldaan aan het Bouwbesluit 2012. Tijdens de bouw houdt zij toezicht op de naleving van het Bouwbesluit 2012 en maakt zij hierbij zo nodig gebruik van haar handhavende bevoegdheden als hieraan niet voldaan wordt: stilleggen van de bouw, het opleggen van een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, zelf tot herstel overgaan indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd, waarbij de kosten daarvan in rekening worden gebracht bij de overtreder, of een dwangsom opleggen. In ernstige gevallen kan de gemeente gelasten dat het bouwwerk wordt gesloopt. Als de woning is opgeleverd mag deze pas in gebruik worden genomen nadat deze gereed is gemeld bij de gemeente. Met de hiervoor al genoemde Wet kwaliteitsborging voor het bouwen wordt nog een extra bescherming ingebouwd. Tijdens het bouwen en bij het gereedkomen van het bouwwerk zal een onafhankelijke kwaliteitsborger controles uitvoeren. Het gebouw mag niet in gebruik worden genomen als er geen verklaring ligt van de kwaliteitsborger dat het gebouw naar zijn oordeel voldoet aan de bouwtechnische voorschriften uit het Bouwbesluit 2012. Ook zal de kwaliteitsborger tijdens de bouw, wanneer hij constateert dat niet conform het Bouwbesluit 2012 wordt gebouwd, dit melden bij de gemeente. Zo nodig kan de gemeente handhavend optreden.
Ten slotte kan een potentiële huizenkoper zich voor het kopen van een woning laten adviseren door organisaties zoals de VEH, waar informatie te vinden is over het kopen van een woning, koop- aannemingsovereenkomsten, waarborginstellingen en de voorwaarden waaraan deze instellingen moeten voldoen.
Hoe vaak komt het voor dat huizenkopers worden opgezadeld met dergelijke kosten?
Precieze aantallen zijn mij niet bekend omdat ik hierbij geen betrokken partij ben.
Hoe kan het dat de huizenkopers geen beroep kunnen doen op een garantiefonds? Is een garantiefonds niet juist bedoeld voor dergelijke situaties?
Een garantie- waarborgregeling is zeker bedoeld voor dergelijke situaties. Zie ook mijn antwoord op vragen 4 en 7.
Nu blijkt dat mensen geen beroep kunnen doen op het garantiefonds, ziet u redenen om te komen met een landelijk keurmerk of zelf een garantiefonds op te zetten?
Over het algemeen werken de garantie- en waarborgregelingen naar behoren en komen gevallen zoals deze weinig voor. Om die reden is er geen aanleiding voor mij om zelf een garantiesysteem op te zetten. Wel zijn in de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen maatregelen genomen om rechtspositie van alle consumenten van nieuwbouwwoningen te verbeteren door de aannemer een informatieplicht op te leggen.3 Daarin is geregeld dat de aannemer de opdrachtgever (dit is b.v. de consument met een koop- aannemingsovereenkomst) dient te informeren of en zo ja, op welk wijze de aannemer door een verzekering dan wel een andere financiële zekerheid de risico’s voor de opdrachtgever heeft afgedekt tegen schade als gevolg van het niet nakomen van de verplichtingen tot het bouwen van het bouwwerk en voor gebreken die na de oplevering van het bouwwerk aan het licht komen. Hiermee is de opdrachtgever op de hoogte van de wijze waarop hij beschermd is tegen deze risico’s. Deze regeling geeft duidelijkheid aan alle opdrachtgevers, die met en zonder waarborggarantie4 een woning kopen. De opdrachtgever kan zich zo beter een oordeel vormen over de wijze waarop hij wordt beschermd tegen risico’s dat het bouwwerk niet wordt afgebouwd of met gebreken wordt opgeleverd.
De integratie van XS4ALL door KPN en de gevolgen voor de keuzevrijheid |
|
Frank Futselaar |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat KPN de organisatie XS4ALL volledig laat verdwijnen, ondanks een negatief advies van de ondernemingsraad (OR) en mogelijk negatieve bedrijfseconomische gevolgen?1
Ja.
Kunt u aangeven welke gevolgen het verdwijnen van het merk XS4ALL heeft voor de keuzevrijheid en of er internetaanbieders zijn die dezelfde kwaliteit dienstverlening aanbieden? Bent u bereid de Autoriteit Consument & Markt (ACM) te vragen hiernaar een marktanalyse uit te voeren?
Het staat marktpartijen in Nederland vrij om specifieke dienstverlening te ontwikkelen en in de markt te zetten. Zij kunnen zich voor de levering daarvan wenden tot de infrastructuur aanbieders om toegang tot hun netwerken te verkrijgen. Die toegang wordt gereguleerd en zoals u weet is mijn beleid erop gericht om die gereguleerde toegangsmogelijkheden te verruimen. Ik heb vanzelfsprekend geen oordeel over de onderscheidende kwalitatieve kenmerken van specifieke dienstverlening. Het oordeel daarover is aan de consument.
Deelt u de mening dat het negatieve advies van de OR slechts een formaliteit is en geen invloed zal hebben op de beslissing van de besturen van XS4ALL en KPN? Zo nee, kunt u voorbeelden noemen waarin een negatief advies van werknemers heeft geleid tot een ander besluit in de bestuurskamers?
Ik heb geen mening over hoe de besturen van XS4ALL en KPN het advies van de Ondernemingsraad wegen; dat is besluitvorming die in de betreffende bestuurskamers ligt. Daarbij heb ik er het volste vertrouwen in dat de wijze waarop we in Nederland deze ondernemingsrechtelijke bevoegdheden hebben belegd, bij de uiteindelijke besluitvorming adequaat worden meegewogen. Overigens blijkt uit recent onderzoek dat in ruim vier op de tien gevallen (42,6%) de Ondernemingskamer in het voordeel van de personeelsvertegenwoordiging oordeelt.2
Hoe vaak heeft een OR met succes beroep aangetekend bij de rechter en hiermee een strategische beslissing van deze aard tegengehouden?
Zie antwoord vraag 3.
Welke mogelijkheden hebben huidige abonnees van XS4ALL om hetzelfde niveau van dienstverlening en privacybescherming te krijgen? Bestaan er wettelijke belemmeringen, bijvoorbeeld op het gebied van niet-concurrentiële bedingen, voor werknemers en abonnees van XS4ALL om een nieuwe provider op te richten die hetzelfde niveau biedt?
Als consumenten behoefte hebben aan specifieke dienstverlening, dan geeft dat kansen aan marktpartijen om bij het verdwijnen daarvan in het gat te springen. Er bestaan (gereguleerde) toegangsmogelijkheden voor nieuwe marktpartijen die diensten leveren via de telecomnetwerken. In hoeverre eventuele niet-concurrentiële bedingen van werknemers dat in de weg staan, kan ik in deze niet beoordelen. Deze arbeidscontractuele bepalingen zijn, binnen algemene wettelijke regels, een nadrukkelijke verantwoordelijkheid van werkgever en werknemer.
Het bericht ‘VN wil sancties tegen bedrijven uit Myanmar, ook Shell betrokken’ |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «VN wil sancties tegen bedrijven uit Myanmar, ook Shell betrokken»?1
Ja.
Staat u nog steeds achter uw uitspraken in eerdere plenaire debatten, zoals het dertigledendebat over het VN-rapport over vervolging van de legertop in Myanmar voor oorlogsmisdaden, dat u voorstander bent van gerichte en tegen personen gerichte sancties en derhalve geen bedrijven wenst te sanctioneren? Zo ja, hoe kunt u hieraan vasthouden gezien de conclusies uit het VN-rapport dat winsten van bepaalde bedrijven die aantoonbaar (direct of indirect) in handen zijn van de Myanmarese legertop ertoe dienen om mensenrechtenschendingen te financieren? Zo nee, welke aanpassingen van het beleid gaat u treffen?
De Minister van Buitenlandse Zaken heeft in het door u genoemde debat aangegeven dat Nederland een voortrekkersrol speelt bij het bevorderen van accountability in Myanmar, o.a. door te pleiten voor verwijzing naar het Internationaal Strafhof (ICC) door de VN-veiligheidsraad en steun voor het Independent Investigative Mechanism for Myanmar (IIMM). Het kabinet heeft tevens aangegeven dat Nederland geen voorstander is van brede sancties die negatieve effecten hebben op de bevolking van Myanmar. Ook heeft het kabinet aangegeven dat het in EU-kader actief bepleit om meer gerichte maatregelen te treffen tegen degenen die verantwoordelijk zijn voor ernstige mensenrechtenschendingen. Het rapport van de Internationale Fact-Finding Missie (FFM) bevat ook aanbevelingen daartoe, maar wijst in zijn aanbevelingen, net als het kabinet eerder deed, op de noodzaak om de bevolking te ontzien.
Wat is uw reactie op de conclusie uit het VN-rapport, namelijk dat de winst die conglomeraten, zoals Myanmar Economic Holdings Limited (MEHL) en Myanmar Economic Corporation (MEC), alsmede vele daaraan gelieerde bedrijven, de autonomie van de Tatmadaw (de strijdkrachten van Myanmar) versterken en de grove mensenrechtenschendingen van de Tatmadaw financieel ondersteunen?2
Het was bekend dat het Myanmarese leger (Tatmadaw) grote belangen heeft in de economie van Myanmar. Deze verwevenheid komt voort uit vijftig jaar militaire dictatuur. Met de democratische verkiezingen in 2015 is een transitie in gang gezet die moet leiden tot een volledige democratie waarin het leger onder civiele controle komt. Zoals bekend geeft de door de militaire machthebbers ingestelde Grondwet de militairen een sterke machtspositie waardoor het niet mogelijk is voor de civiele regering om haar wil op te leggen aan de militairen. Het beleid van de EU, en dus ook Nederland, is gericht op het ondersteunen en versnellen van deze transitie.
Kunt u met zekerheid uitsluiten dat de Nederlandse overheid (direct dan wel indirect) heeft samengewerkt dan wel (direct dan wel indirect) samenwerkt met de in het rapport aangehaalde bedrijven die geassocieerd zijn met de Tatmadaw? Zo nee, welke samenwerking is er aangegaan en heeft dit bijgedragen aan mensenrechtenschendingen? Zo ja, waaruit blijkt dit?
De Nederlandse overheid werkt niet samen met bedrijven met aantoonbare directe relaties met de Tatmadaw. Door de grote verwevenheid van belangen in de Myanmarese economie kan niet volledig worden uitgesloten dat er sprake is van indirecte relaties, bijvoorbeeld bij de aankoop van producten of diensten. De Nederlandse overheid is derhalve alert op de risico’s in Myanmar en treft bij de eigen inkoop en inhuurpraktijken voorzorgsmaatregelen om te voorkomen dat overheidsgeld op de verkeerde plek terecht komt.
Welke aanpassingen in het buitenlandbeleid inzake Myanmar treft u op basis van de uitkomsten van het rapport?
Het Nederlandse beleid inzake Myanmar, zoals diverse malen besproken met uw Kamer, is gebaseerd op een sterke nadruk op het bevorderen van accountability voor ernstige mensenrechtenschendingen die in Rakhine State en elders in het land zijn gepleegd, alsook op het ondersteunen van de democratische transitie, mensenrechten en duurzame economische ontwikkeling. Het FFM-rapport bevestigt het belang van beide onderdelen van het beleid. Het kabinet ziet daarom geen reden om deze uitgangspunten te wijzigen. Nederland pleit er in EU-kader voor verdere gerichte maatregelen te treffen tegen de meest ernstige mensenrechtenschenders in Myanmar.
Wat gaat u met de conclusie in het rapport doen dat overheden gerichte financiële sancties tegen alle bedrijven van de Tatmadaw, in het bijzonder de MEHL en MEC, zouden moeten nemen? Gaat Nederland deze sancties treffen? Zo nee, waarom niet?
Nederland onderschrijft de aanbevelingen van de FFM dat er gerichte financiële sancties moeten komen tegen bedrijven van de Tatmadaw, dan wel bedrijven die directe banden hebben met de Tatmadaw, tezamen met een wapenembargo. Er is reeds een EU-wapenembargo voor Myanmar van kracht. De FFM benadrukt in haar rapport de noodzaak om negatieve effecten op de bevolking te voorkomen. Het kabinet is bereid om in EU-kader te onderzoeken of het mogelijk is om gerichte maatregelen te nemen tegen bedrijven genoemd in annex II van het FFM-rapport.
Bent u bereid om in EU- en VN-verband te pleiten voor het treffen van gerichte financiële sancties tegen alle bedrijven van de Tatmadaw (o.a. door middel van het plaatsen van deze bedrijven op de sanctielijst van de EU), in het bijzonder MEHL en MEC? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 6.
Welke Nederlandse bedrijven zijn er volgens u onder de buitenlandse bedrijven die een of andere vorm van samenwerking met (direct of indirect) aan de Tatmadaw gelieerde bedrijven hebben? Bent u bereid om al deze bedrijven aan te spreken op het feit dat het onwenselijk is dat zij op deze wijze mensenrechtenschendingen steunen?
Het kabinet houdt geen overzicht bij van activiteiten of samenwerkingsvormen van Nederlandse bedrijven met in Myanmar gevestigde ondernemingen. Bedrijven zijn niet verplicht om bij de Nederlandse overheid te melden in welk land en met welke partijen zij zakendoen. Het kabinet deelt het advies uit het FFM-rapport dat buitenlandse bedrijven waakzaam dienen te zijn en gedegen onderzoek verrichten («due dilligence») naar Myanmarese bedrijven waarmee zij zaken doen. Er wordt van Nederlandse bedrijven verwacht dat zij zowel de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen) alsmede de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UN Guiding Principles) onderschrijven en naleven bij het uitvoeren van hun internationale activiteiten.
Mochten er signalen worden ontvangen over mogelijke betrokkenheid van Nederlandse bedrijven bij mensenrechtenschendingen, dan wordt dit met het bedrijf in kwestie besproken. Onze ambassade in Yangon is hier zeer alert op en informeert Nederlandse bedrijven die zaken willen doen in Myanmar over deze richtlijnen.
Bent u bereid om een brede voorlichtingscampagne op te zetten waarin duidelijk wordt gemaakt dat economische bindingen met de in het rapport aangehaalde bedrijven en economische structuren die geassocieerd zijn met de Tatmadaw kunnen bijdragen aan mensenrechtenschendingen en op zijn minst de Tatmadaw zo financieel in het zadel houden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven?
In contacten met ondernemers wordt het Nederlands IMVO-beleid benadrukt, waar mensenrechten nadrukkelijk onderdeel van uitmaken. Mede aan de hand van het FFM-rapport zal het Ministerie van Buitenlandse Zaken Myanmarese en Nederlandse bedrijven blijven wijzen op het belang van voorzorgsmaatregelen om directe en indirecte betrokkenheid bij of bijdragen aan mensenrechtenschendingen in Myanmar te voorkomen. Ook op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) worden bedrijven hierop geattendeerd.
Bent u bereid om alle landen die wapens leveren aan de Tatmadaw met spoed mede te delen dat zij hiermee mensenrechtenschendingen in stand houden en het uiterst raadzaam is deze wapenleveranties stop te zetten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit doen?
Nederland is voorstander van strenge toepassing van het EU-wapenembargo tegen Myanmar. Daarnaast is Nederland voorstander van een VN-wapenembargo tegen Myanmar en heeft daarvoor actief gepleit in VN-kader. Helaas is er onvoldoende steun in de VN-Veiligheidsraad voor een VN-wapenembargo, dat alle VN-leden zou verplichten maatregelen te nemen om een einde te maken aan de toevoer van wapens aan Myanmar. Uiteraard is het kabinet bereid in relevante bijeenkomsten bij de VN alle lidstaten te blijven oproepen geen wapens te leveren aan Myanmar.
Bent u bereid om, in plaats van met ze te flirten over het Nederlandse belastingstelsel, Shell berispend toe te spreken over hun overeenkomst met Max Energy Myanmar? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet herkent zich niet in de door u gekozen formulering dat het met Shell zou «flirten». Zoals gesteld in de beantwoording (13 september jl.) van de Minister voor Buitenland Handel en Ontwikkelingssamenwerking op Kamervragen van het lid Van den Hul (PvdA) over sancties tegen bedrijven die gelieerd zijn aan het militaire regime in Myanmar, is het ministerie in contact met Shell over deze kwestie en de overeenkomst die Shell in 2017 sloot met Max Energy Myanmar.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en uitvoerig beantwoorden?
Ja.
2)
De artikelen over Privazorg van Follow the Money en Trouw |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de artikelen over PrivaZorg van Follow the Money en Trouw?1 2
Ja.
Bevatten genoemde artikelen voor u nieuwe feiten? Welke zijn dat en zijn die feiten aanleiding tot nader onderzoek en/of aanvullende maatregelen (in de casus PrivaZorg als ook meer algemeen in het kader van het tegengaan van misstanden zoals hier aan de orde)?
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft dit voorjaar een uitgebreid rapport uitgebracht over haar onderzoek dat in 2018 en 2019 heeft plaatsgevonden en betrekking had op Privazorg in de periode 2013–20193.
In 2013 heeft de IGJ onderzoek gedaan n.a.v. signalen met betrekking tot de kwaliteit van zorg. Dit heeft ertoe geleid dat in 2015 verscherpt toezicht is ingesteld bij drie steunpunten van Privazorg. In 2015 ontving de IGJ ook signalen over de wijze waarop Privazorg is georganiseerd. Destijds had de IGJ in haar toezicht minder aandacht voor de governance en bedrijfsvoering van zorgaanbieders.
In 2018 heeft de IGJ, samen met de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), naar aanleiding van een melding opnieuw een onderzoek gestart naar Privazorg. In dit onderzoek stond de naleving van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen (Wkkgz), de Governancecode Zorg en de Wet toelating zorginstellingen (Wtzi) centraal en lag de focus op de governance en bedrijfsvoering. De IGJ heeft het eerder ingestelde verscherpt toezicht, dat was ingesteld vanwege bestuurlijke onrust bij Privazorg, aangevuld met de bevindingen uit dit onderzoek.
De IGJ en de NZa hebben eerder aangegeven4 dat hen de bevoegdheid ontbreekt specifiek onderzoek te doen naar integere en professionele bedrijfsvoering, belangenverstrengeling, wegsluizen van zorggelden en het optuigen van complexe twijfelachtige bedrijfsstructuren.
In mijn brief van 9 juli 20195 aan Uw Kamer heb ik u geïnformeerd over mijn voornemen om wetgeving voor te bereiden met betrekking tot wettelijke normen op het gebied van de transparante, integere en professionele bedrijfsvoering en randvoorwaarden voor dividenduitkering in de extramurale zorg.
Ook binnen de huidige wettelijke kaders spannen de toezichthouders zich maximaal in om problematiek op het gebied van de integere en professionele bedrijfsvoering bespreekbaar te maken, en ongewenste situaties te onderzoeken en adresseren. Daartoe hebben zij in 2018 een gezamenlijk programma Toezicht op integere bedrijfsvoering opgericht en werken zij intensief samen in verschillende dossiers.
Wat vindt u ervan dat voor toezichthoudende overheidsorganen in de zorg, relevante gegevens door een ander overheidsorgaan (in dit geval de Belastingdienst) niet met hen zijn gedeeld, waardoor misstanden langere tijd «onder de radar bleven» en miljoenen euro’s aan zorggeld konden worden weggesluisd?
In zijn algemeenheid geldt dat de Belastingdienst is belast met de uitvoering van fiscale wet- en regelgeving. In 2007 was het enkel mogelijk om een fiscaal delict met inachtneming van de Aanmeldings-, Transactie- en Vervolgingsrichtlijnen voor fiscale delicten en douanedelicten (hierna: ATV-richtlijnen6) aan te melden voor het zogenoemde tripartiete overleg7. Hiertoe is in de regel geen aanleiding bij betalingen die als salarissen en beloningen zijn aangegeven, aangezien het niet aan de Belastingdienst is om te oordelen over de hoogte van de beloningen aan bestuurders van zorgorganisaties. Als partner binnen het Informatie Knooppunt Zorgfraude (IKZ) wisselt de Belastingdienst bij de uitvoering van zijn fiscale taken en binnen de kaders van wet- en regelgeving signalen uit die het toezicht op het zorgdomein raken en waarbij tevens een vermoeden van onrechtmatigheid bestaat. De IGJ en NZa maken ook onderdeel uit van dit samenwerkingsverband. Het IKZ bestaat sinds 1 november 2016.
Is inmiddels geborgd dat het in bovenstaande vraag aan de orde gestelde zich in voorkomende gevallen niet meer voordoet en relevante informatie dus wordt gedeeld?
Het IKZ is in 2016 opgericht. Het IKZ is een samenwerking van de Belastingdienst (inclusief FIOD), het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ), de IGJ, de Inspectie SZW (ISZW), de NZa, het Openbaar Ministerie (OM), de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en Zorgverzekeraars Nederland (ZN). Het IKZ beoogt de integriteit van de zorgsector verder te versterken. Het doel is om via het combineren van informatie de IKZ-partners in staat te stellen fraude in de zorg effectiever aan te pakken. Binnen het IKZ kunnen partijen informatie uitwisselen binnen de kaders van wet- en regelgeving daarvoor.
Indien u de vierde vraag niet onverkort bevestigend kunt beantwoorden, wat zijn dan de belemmeringen (geweest) om een en ander te regelen en bent u bereid (in samenspraak met uw collega’s) alsnog te zorgen dat relevante informatie tussen betrokken overheidsinstanties in voorkomende gevallen vlot en volledig wordt gedeeld?
Het uitwisselen van gegevens via het IKZ stuit nu nog op enkele knelpunten. Er zijn niet altijd wettelijke grondslagen aanwezig om onderling gegevens te mogen verstrekken, waardoor (informatie-)achterstand op frauderende partijen in stand blijft. Met het wetsvoorstel Wbsrz (Wet bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg) wordt gegevensuitwisseling via het IKZ verder verbeterd door het IKZ een eigen wettelijke taak en grondslag te geven. Het streven is dit wetvoorstel begin 2020 aan de Tweede Kamer te verzenden.
Wat vindt u ervan dat blijkbaar pas na herhaaldelijk aandringen actie is ondernomen op de concrete melding van een klokkenluider, die nota bene behoorlijk wat kennis had van de gang van zaken bij PrivaZorg, als ook dat daarover nauwelijks terugkoppeling naar betrokkene heeft plaatsgevonden? Welke overwegingen hebben daarbij een rol gespeeld?
Begin 2018 is een melding binnengekomen bij de IGJ en de NZa. In april 2018 is het dossier onderzocht en beoordeeld binnen het IKZ. Vervolgens heeft de IGJ het onderzoek samen met de NZa in de zomer van 2018 opgepakt. Met de melder zijn diverse gesprekken gevoerd door de NZa in de periode voor het onderzoek. De IGJ heeft met de melder de afspraak gemaakt deze op de hoogte te houden van het onderzoeksproces, niet van de onderzoeksinhoud. Dit is ook gebeurd.
De melder is voorafgaande aan de publicatie van het verscherpt toezicht niet geïnformeerd vanwege het feit dat de zorgaanbieder nog tot de dag van publicatie bezwaar kan aantekenen tegen de publicatie. De melder was verrast over de publicatie en heeft vragen vanuit de media gekregen. De IGJ heeft met de melder hierover gesproken en excuses aangeboden.
Kunt u zich voorstellen dat het bovenstaande potentiële klokkenluiders ervan kan weerhouden misstanden te melden, waardoor die misstanden langer dan nodig kunnen voortduren en geld dat voor zorg is bestemd niet aan zorg wordt besteed? Hoe borgt u dat meldingen van klokkenluiders voortvarend worden opgepakt?
Evenals de IGJ vind ik het belangrijk dat misstanden gemeld worden. Het melden van misstanden moet veilig kunnen gebeuren. Gedurende een lopend onderzoek verschaft de IGJ geen informatie over de inhoud van het onderzoek aan melders. Dit is noodzakelijk voor een zorgvuldig verloop van het onderzoek.
Vindt u het een wenselijke situatie dat zorgbestuurders toezicht houden op zorgbestuurders (zoals in dit geval, waarin de bestuurder van een andere zorginstelling deel uitmaakte van de Raad van Toezicht van PrivaZorg)? Zo nee, wat gaat u er aan doen om dat te voorkomen?
Ik vind het niet onwenselijk wanneer zorgbestuurders tevens toezichthouder zijn bij een andere zorginstelling. Zij kunnen immers hun kennis en ervaringen als bestuurder aanwenden voor het toezicht. Hierbij is het uiteraard wel van belang dat er geen sprake is van belangenverstrengeling. De Goverancecode Zorg 2017 bevat bepalingen om dit te voorkomen. Daarnaast werk ik aan een wetsvoorstel met maatregelen omtrent integere en professionele bedrijfsvoering waarin bepalingen omtrent het tegengaan van (de schijn van) belangenverstrengeling worden opgenomen.
Bent u bereid te regelen dat in een Raad van Toezicht van een zorginstelling altijd iemand zitting heeft namens cliënten?
In artikel 7 van de huidige Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) en in artikel 10 van de nieuwe Wmcz die komend jaar in werking zal treden, is geregeld dat een zorginstelling in haar statuten (of, indien zij geen rechtspersoon is, anderszins schriftelijk) vast moet leggen dat de cliëntenraad in de gelegenheid wordt gesteld om een bindende voordracht te doen voor de benoeming van ten minste één lid van het toezichthoudend orgaan. Met deze regeling wordt het cliëntenbelang naar mijn oordeel afdoende gediend.
Wat vindt u van de wirwar van constructies die PrivaZorg in de loop der tijd heeft opgetuigd? Dragen die naar uw mening bij aan het verlenen van goede zorg of worden er vooral andere «doelen» mee gediend? Bent u bereid aan een en ander paal en perk te stellen?
De IGJ heeft geconcludeerd dat Privazorg niet voldoet aan artikel 3 Wkkgz omdat de voorwaarden voor goede zorg niet op orde zijn vanwege gebrek aan goed bestuur en goed toezicht. De wijze waarop de besturing van Privazorg is vormgegeven, leidt tot het risico dat de maatschappelijke doelstelling van Privazorg als zorginstelling niet gewaarborgd is en de centrale positie van de cliënt onvoldoende tot zijn recht komt. Interne toezichthouders, noch externe toezichthouders konden adequaat toezicht houden op het bestuur van en de geldstromen binnen Privazorg. Kortom, bij Privazorg was er sprake van gebrekkig intern toezicht en belangenverstrengeling binnen een organisatie die niet transparant was. Ik werk dan ook aan wetgeving met maatregelen om juist deze zaken te bevorderen; het tegengaan van belangenverstrengeling, een betere positionering van het intern toezicht en het vergroten van transparantie. Met deze maatregelen wil ik zowel het interne toezicht, als het externe toezicht door de IGJ en NZa op deze punten versterken. Wanneer deze zaken geborgd zijn, is het niet nodig om bepaalde ondernemingsrechtelijke constructies te verbieden. Dit zou bovendien gezien de grote verscheidenheid aan ondernemingsvormen lastig te operationaliseren zijn en een grote en onnodige lastendruk voor de sector met zich meebrengen.
Wat vindt u van de rol van de accountant in dezen? Ziet u aanleiding voor overleg met bijvoorbeeld de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA)?
Na het uitbrengen van haar rapport hebben IGJ en NZA contact gezocht met de AFM en zij hebben reeds gesproken met de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) voor overleg. IGJ, NZa en NBA hebben afgesproken het gesprek over kwaliteitsverbetering van accountants in de zorg voort te zetten. Daarnaast heeft de directeur van de NBA in een openbare reactie aangegeven dat accountants het publiek belang dienen en de samenleving mag verwachten dat ze wegblijven van hetgeen daarmee in strijd is. Het is dus ongewenst als accountants – ook in hun adviesrol – medewerking verlenen aan dubieuze constructies. Daarnaast behoort het tot de taak van een controlerend accountant om zich te vergewissen van de integriteit van hun cliënt en gesignaleerde misstanden aan de orde te stellen, aldus de NBA. Ik sluit mij volledig aan bij deze zienswijze.
Heeft u zicht op het aantal zorginstellingen dat, nu zorgkantoren en zorgverzekeraars daar in hun inkoopvoorwaarden eisen aan stellen, net als PrivaZorg actie dient te ondernemen rondom de verhouding eigen werknemers/zzp-ers, teneinde een nieuw contract te krijgen? Zo nee, wilt u dan actie ondernemen om dat inzichtelijk te krijgen? Heeft u er zicht op of alle zorgkantoren en zorgverzekeraars deze eisen stellen? Heeft u zicht op het aantal instellingen dat daar niet aan kan voldoen en wat dat uiteindelijk betekent voor het kunnen ontvangen van zorg door cliënten?
Zorgkantoren hanteren landelijk de richtlijn dat zorgaanbieders tenminste 2/3 van de verwachte gecontracteerde zorg zelf leveren. Zorgkantoren vragen om een bestuursverklaring van alle zorgaanbieders die in aanmerking willen komen voor een contract. Hierin vermelden zorgaanbieders hoeveel onderaannemers/zzp’ers ze inzetten. Zorgkantoren controleren hierop bij inschrijving. In een zeer beperkt aantal zijn afspraken gemaakt dat een zorgaanbieder, zolang deze niet aan de voorwaarden voldoet, geen nieuwe klanten mag aannemen. Daarnaast hebben zorgkantoren overeenkomsten gesloten met zorgboeren/ coöperaties van kleine zorgaanbieders. Dergelijke constructies worden de komende tijd nader bekeken i.v.m. kwaliteit.
In de wijkverpleging zijn er individuele zorgverzekeraars die bij de contractering voorwaarden stellen aan het deel van de zorgverlening dat de zorgaanbieder niet zelf levert, maar uitbesteedt aan bijvoorbeeld een zzp’er.
Kunt u zich voorstellen dat mensen het vreemd vinden dat, bijvoorbeeld door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), in dezen geen aangifte bij het Openbaar Ministerie is gedaan? Wat zijn daarvoor de overwegingen geweest?
De IGJ heeft het IKZ geïnformeerd over haar bevindingen. De opsporingsdiensten iSZW en FIOD zijn partij bij het IKZ en kunnen onder gezag van het OM bezien of aanknopingspunten aanwezig zijn voor een strafrechtelijk onderzoek.
Kunt u zich voorstellen dat, bijvoorbeeld naar aanleiding van aanvullend onderzoek, alsnog aangifte wordt gedaan? Vindt u dat dergelijk onderzoek, bijvoorbeeld naar de in 2013 plaatsgevonden herstructurering van PrivaZorg, alsnog moet plaatsvinden? Zo ja, gaat u daartoe opdracht geven?
De IGJ heeft een extern bureau laten kijken naar de bedrijfsvoering van Privazorg. De IGJ heeft naar aanleiding hiervan het advies gekregen dat nader onderzoek naar alle waarschijnlijkheid geen bewijzen op gaat leveren voor strafbare feiten.
Ingevolge artikel 1.2 en 3.1 van het uitvoeringsbesluit WTZi is een winstoogmerk voor thuiszorginstellingen toegestaan. Uitkering van dividend is toegestaan. Een dividenduitkering mag de continuïteit en kwaliteit van zorg niet in gevaar brengen. In de periode na 2013 was dit niet aan de orde. Om die reden heeft de IGJ ook geen nader onderzoek gedaan.
Houdt u er rekening mee dat PrivaZorg zoals gesteld «op omvallen staat»? Bent u bereid proactief (bijvoorbeeld in coördinerende zin) actie te ondernemen, zodat de continuïteit van zorg voor cliënten bij daadwerkelijk omvallen van PrivaZorg gewaarborgd is?
Indien Privazorg failliet zou gaan, rust op zorgverzekeraars en gemeenten een zorgplicht waardoor zij elders voldoende zorg in moeten kopen en moeten bemiddelen als iemand niet snel genoeg bij een aanbieder terecht kan. De IGJ heeft mij op basis van gesprekken met Privazorg laten weten dat er op dit moment geen aanleiding is om te vrezen voor de continuïteit van zorg, noch de continuïteit van Privazorg.
Het bericht ‘Tonnen winst: saucijsjes en gehakt onterecht verkocht als biologisch’ |
|
Frank Futselaar |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Tonnen winst: saucijsjes en gehakt onterecht verkocht als biologisch»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het niet acceptabel is om normaal vlees te verkopen als zijnde biologisch?
Ja. Ik vind het belangrijk dat consumenten kunnen vertrouwen op het biologische keurmerk.
Wat is volgens u de reden dat de directeur van het betreffende bedrijf niet strafrechtelijk is vervolgd voor zijn praktijken?
De overweging om strafrechtelijk onderzoek in te stellen maakt de NVWA-IOD samen met het Functioneel Parket (FP) van het Openbaar Ministerie.
Belangrijke criteria voor het opstarten van een strafrechtelijk onderzoek zijn de vermoedelijke aard, ernst en omvang van de fraude en de beschikbare opsporingscapaciteit. Bij de selectie voor opvolging zaken via het strafrecht moeten prioriteiten worden gesteld. Casussen waarbij er sprake kan zijn van risico’s voor de volksgezondheid zullen als eerste worden opgepakt.
In de praktijk betekent dit dat de NVWA-IOD onvoldoende capaciteit heeft om alle vermoedelijke fraude met biologisch voedsel strafrechtelijk te onderzoeken.
Voor deze casus is besloten om een ander handhavingsinstrument te gebruiken om de vermenging van biologisch en gangbaar vlees te stoppen. De NVWA heeft namelijk door een uitgebreide administratieve controle vastgesteld dat de traceerbaarheid bij het bedrijf niet op orde was, waardoor ingekocht gangbaar vlees als biologisch is uitgeslagen en gefactureerd, en andersom. Skal heeft op basis daarvan kunnen optreden door het certificaat van het bedrijf in te trekken. Daarmee mag het bedrijf producten niet als biologisch op de markt brengen.
Bent u bereid de Kamer te informeren over het in het artikel genoemde capaciteitstekort bij de Nederlanse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)?
Ja. Ik zal uw Kamer bij de rapportage over de definitieve resultaten van de herbezinning van de NVWA hierover informeren. Ik verwijs naar mijn brief van 12 juli 2019 (Kamerstuk 33 835, nr. 127).
Bent u van plan om een onderzoek uit te voeren naar frauderende vleesverhandelaars? Zo nee, waarom niet?
De NVWA-IOD heeft de afgelopen jaren al diverse strafrechtelijke onderzoeken uitgevoerd naar frauderende vleeshandelaren. Als daar aanleiding toe is zal dit in de toekomst ook gebeuren.
Is er volgens u een juridische mogelijkheid om bedrijven die aantoonbaar hebben gefraudeerd het keurmerk «biologisch» te ontzeggen? Zo ja, bent u in het geval van dit bedrijf bereid om deze maatregel toe te passen zodra de vermeende fraude is aangetoond?
Het ontzeggen van het keurmerk «biologisch» bij bedrijven die vermoedelijk of aantoonbaar hebben gefraudeerd valt binnen de bestaande sanctiemogelijkheden van toezichthouder Skal Biocontrole. Skal trekt het certificaat in van bedrijven die hebben gefraudeerd. Van de door RTL Nieuws benoemde vleesverwerker is het certificaat in juni 2017 door Skal ingetrokken. Hiermee wordt de consument beschermd en is de betrouwbaarheid van het biologisch keurmerk gewaarborgd.
Het bericht dat Uber een belastingvoordeel van miljarden heeft gecreëerd in Nederland |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Uber creëert eenmalig belastingvoordeel van miljarden in Nederland»?1
Ja.
Op welke manier kan de verhuizing van intellectueel eigendom van Bermuda naar Nederland een grote aftrekpost opleveren in Nederland?
De laatste jaren zijn internationaal veel afspraken gemaakt over maatregelen om belastingontwijking aan te pakken, bijvoorbeeld in de eindrapporten van het BEPS-project van de OESO/G20 en in de eerste en tweede antibelastingontwijkingsrichtlijn van de EU. Ook nemen landen zelf aanvullende maatregelen, zoals Nederland doet met de introductie van een bronbelasting op betalingen van interest en royalty’s naar laagbelastende landen. Door dit soort maatregelen wordt het voor bedrijven onaantrekkelijk om gebruik te maken van structuren waarbij winsten kunstmatig worden verplaatst naar landen waar geen of weinig winstbelasting wordt geheven. Daardoor kiezen steeds meer bedrijven ervoor om dergelijke structuren te ontmantelen. Hierbij zal in voorkomende gevallen ook het intellectueel eigendom verplaatst worden naar een andere vennootschap van hetzelfde concern, mogelijk in Nederland.
In zijn algemeenheid geldt dat een bedrijf activa aanschaft om een onderneming te kunnen drijven. Dit kunnen materiële activa zijn, bijvoorbeeld machines, of immateriële activa, bijvoorbeeld een intellectueel eigendom. Indien een overdracht van een activum, bijvoorbeeld een intellectueel eigendom, plaatsvindt tussen twee groepsmaatschappijen moet dit op grond van het zakelijkheidsbeginsel (het arm’s-lengthbeginsel) plaatsvinden tegen de waarde in het economisch verkeer. Daardoor wordt de tot het moment van verplaatsing aanwezige, maar nog ongerealiseerde, waardestijging door de verplaatsing gerealiseerd. De gerealiseerde waardestijging is belastbaar in het land waar die waardestijging plaatsvond. Indien dit land geen of een relatief lage winstbelasting kent, wordt over die waardestijging (vrijwel) geen belasting betaald.
De winsten die na de verplaatsing met het intellectueel eigendom worden behaald, zijn onderworpen aan winstbelasting in het land waarheen het intellectueel eigendom is verplaatst. Daarbij dient, eveneens op grond van het zakelijkheidsbeginsel, de verkrijgende groepsmaatschappij over de vereiste relevante functionaliteit te beschikken om de relevante risico’s die zijn verbonden aan het betreffende intellectueel eigendom te kunnen beheersen. Als het intellectueel eigendom naar Nederland is verplaatst, is de toekomstige winst toerekenbaar aan het intellectueel eigendom onderworpen aan vennootschapsbelasting in Nederland. Op grond van het beginsel van goed koopmansgebruik kan in beginsel op de aangeschafte activa worden afgeschreven. Dat geldt voor zowel materiële als immateriële activa. De afschrijvingen zullen in beginsel ten laste van het fiscale resultaat komen. Tegenover deze afschrijvingslasten zullen over het algemeen belastbare opbrengsten staan die worden behaald met de aangeschafte activa. Bovendien ontstaat er in de toekomst bij een (eventuele) overdracht van het intellectueel eigendom een in Nederland te belasten overdrachtswinst voor zover de waarde in het economische verkeer van het intellectueel eigendom op dat moment de fiscale boekwaarde ervan overschrijdt. Afschrijvingen verlagen de boekwaarde en verhogen daarmee een eventuele toekomstige overdrachtswinst.
Op welke wijze is het intellectueel eigendom door Uber verhuisd? Zijn er functies en personen vanuit Bermuda naar Nederland verplaatst? Hoeveel mensen werkten er voorheen op Bermuda en in Nederland voor Uber en hoeveel waren dat er na de verhuizing?
Op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan ik niet ingaan op de fiscale positie van een individuele belastingplichtige.
In zijn algemeenheid geldt dat Bermuda geen winstbelasting-systeem kent. Winst van een op Bermuda gevestigde vennootschap zal daardoor op Bermuda niet aan winstbelasting zijn onderworpen. Dit geldt ook voor een eventuele overdrachtswinst bij verplaatsing van een immaterieel activum. Afhankelijk van de fiscale wetgeving van de staat waarin een (onmiddellijke of middellijke) aandeelhouder van de op Bermuda gevestigde vennootschap is gevestigd, zou de winst van de op Bermuda gevestigde vennootschap overigens nog in die staat (deels) in de heffing kunnen worden betrokken.
Voor de vraag of het immaterieel activum kan worden toegerekend aan een in Nederland gevestigde groepsmaatschappij, is voorts van belang dat die maatschappij over de vereiste relevante functionaliteit beschikt om de relevante risico’s die zijn verbonden aan het betreffende immaterieel activum te kunnen beheersen.
Is er over het intellectueel eigendom belasting betaald in Bermuda of elders alvorens het naar Nederland is verplaatst?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat Uber een ruling heeft waarin de aftrekpost is bevestigd door de Belastingdienst? Is deze ruling afgegeven conform de regels? Is bij het afgeven van de ruling gecontroleerd of elders belasting is betaald over het intellectueel eigendom, alvorens het in Nederland op de balans is gezet?
Op grond van artikel 67 AWR kan ik niet ingaan op de fiscale positie van een individuele belastingplichtige. Om die reden kan ik ook niet ingaan op vragen over de inhoud van een mogelijke ruling.
In zijn algemeenheid geldt dat informeel kapitaal zich kan voordoen indien op grond van de aandeelhoudersrelatie activa, waaronder immateriële activa, om niet of tegen een (te) geringe vergoeding aan een in Nederland gevestigde groepsmaatschappij worden overgedragen. Er is dan sprake van een eenmalige informeel kapitaalstorting. Indien de overdracht echter plaatsvindt op basis van een vergoeding gelijk aan de waarde in het economische verkeer is er geen sprake van een informeel kapitaalstructuur. Zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 2 is de belastingheffing ten aanzien van de eventuele overdrachtswinst in de staat waarin die overdragende groepsmaatschappij is gevestigd afhankelijk van de fiscale wetgeving in die staat.
Tijdens het algemeen overleg over de vernieuwde rulingpraktijk van 4 juni 2019 heb ik aangegeven dat, omdat bij informeel-kapitaalsituaties de transactie een onzakelijk karakter heeft, het besparen van buitenlandse belasting voorop zal staan en belastingbesparing dus de doorslaggevende beweegreden zal zijn voor de structuur.3 Dit heeft tot gevolg dat vanaf 1 juli 2019 geen informeel-kapitaalrulings (met internationaal karakter) meer kunnen worden afgesloten.
Is deze ruling een zogeheten informeelkapitaalruling, of gelijkend daarop, waarvan door u was gesteld dat deze niet meer afgegeven zou worden?1
Zie antwoord vraag 5.
Kan volgens het rulingbeleid een ruling worden afgegeven indien over de onderliggende waarde van het bedrijf tot verhuizing naar Nederland niet is afgerekend? Zo ja, bent u bereid het beleid aan te passen zodat dit niet meer gebeurt?
Ik interpreteer uw vraag zo dat u doelt op de vraag of er een ruling kan worden afgegeven in de situatie waarin een immaterieel activum wordt verplaatst naar Nederland en de waardestijging van dat immaterieel activum tot het moment van verplaatsing wordt belast in een land dat geen of een relatief lage winstbelasting kent. In het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter is opgenomen in welke gevallen door de Belastingdienst geen vooroverleg zal worden gevoerd en derhalve geen ruling tot stand zal komen.4 Kort samengevat is dit het geval indien geen sprake is van economische nexus, indien het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting de enige of doorslaggevende reden is voor de rechtshandeling of indien een transactie plaatsvindt met een land dat is opgenomen in de Nederlandse lijst met laagbelastende jurisdicties5. Indien een immaterieel activum vanuit één van deze jurisdicties wordt verplaatst naar Nederland zal geen ruling tot stand komen over deze transactie, ook niet over de waarde waartegen het immaterieel activum kan worden geactiveerd.
Deelt u de mening dat het oneerlijke concurrentie is als een bedrijf niet alleen zich op de markt begeeft met kennelijk, gezien de verliezen, te lage tarieven, maar ook nog eens geen belasting betaalt terwijl andere bedrijven dat wel gewoon doen?
De vennootschapsbelasting is een belasting over de winst. Indien een bedrijf (nog) geen winst maakt, hoeft het in beginsel ook geen vennootschapsbelasting te betalen. Ik kan geen oordeel geven over de vraag of een onderneming te lage tarieven rekent en daarmee oneerlijke concurrentie bedrijft. Omdat de vennootschapsbelasting wordt geheven op basis van de behaalde winst vind ik het niet onredelijk dat een vennootschap die verliezen lijdt geen vennootschapsbelasting betaalt in het verliesjaar.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat bedrijven die zich hier vestigen ook daadwerkelijk belasting betalen, en niet met fiscaal trapezewerk voor lange tijd in de fiscale luwte blijven?
De aanpak van belastingontwijking is en blijft een speerpunt van dit kabinet. Onderdeel van die aanpak is het beschermen van de Nederlandse belastinggrondslag tegen uitholling. Dat doet dit kabinet op meerdere manieren. Zo heeft dit kabinet de EU-richtlijn tot vaststelling van regels ter bestrijding van belastingontwijkingspraktijken die rechtstreeks van invloed zijn op de werking van de interne markt (ATAD1)6 op meerdere aspecten strenger geïmplementeerd dan de minimumstandaarden die ATAD1 voorschrijft, heeft Nederland in het Multilateraal Verdrag7 gekozen voor een breed palet aan maatregelen, en worden hybridemismatches bestreden met het wetsvoorstel implementatie tweede EU-richtlijn antibelastingontwijking dat voorligt in uw Kamer. Binnenkort stuurt het kabinet een wetsvoorstel naar uw Kamer ter invoering van een conditionele bronbelasting op renten en royalty’s.
Daarnaast heb ik op verzoek van uw Kamer een Commissie belastingheffing van multinationals ingesteld om maatregelen te inventariseren die leiden tot een grondslagverbreding van de vennootschapsbelasting, waarbij tegelijkertijd oog wordt gehouden voor het behoud van hoofdkantooractiviteiten in Nederland. Deze commissie zal in 2019 met concrete voorstellen komen.
De ruling van Uber in Nederland |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Uber verhuist onderdeel van Bermuda naar Nederland om winstbelasting»?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat Uber verklaard heeft dat: "The primary differences between the effective tax rate and the federal statutory tax rate are due to the valuation allowance on the Company’s U.S. and Netherlands» deferred tax assets and foreign tax rate differences. In March 2019, the Company initiated a series of transactions resulting in changes to its international legal structure, including a redomiciliation of a subsidiary to the Netherlands and a transfer of certain intellectual property rights among wholly owned subsidiaries, primarily to align its structure to its evolving operations. The redomiciliation resulted in a step-up in the tax basis of intellectual property rights and a correlated increase in foreign deferred tax assets in an amount of $ 6.1 billion, net of a reserve for uncertain tax positions of $ 1.3 billion»?2
Ja.
Kunt u uitleggen welke transactie precies heeft plaatsgevonden of in ieder geval wat zich in Nederland heeft afgespeeld van deze transacties?
Op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan ik niet ingaan op de fiscale positie van een individuele belastingplichtige.
In zijn algemeenheid geldt dat een bedrijf activa aanschaft om een onderneming te kunnen drijven. Dit kunnen materiële activa zijn, bijvoorbeeld machines, of immateriële activa, bijvoorbeeld een intellectueel eigendom. Indien een overdracht van een activum, bijvoorbeeld een intellectueel eigendom, plaatsvindt tussen twee groepsmaatschappijen moet dit op grond van het zakelijkheidsbeginsel (het arm’s-lengthbeginsel) plaatsvinden tegen de waarde in het economisch verkeer. Daardoor wordt de tot het moment van verplaatsing aanwezige, maar nog ongerealiseerde, waardestijging door de verplaatsing gerealiseerd. De gerealiseerde waardestijging is belastbaar in het land waar die waardestijging plaatsvond. Indien dit land geen of een relatief lage winstbelasting kent, wordt over die waardestijging (vrijwel) geen belasting betaald.
De winsten die na de verplaatsing met het intellectueel eigendom worden behaald, zijn onderworpen aan winstbelasting in het land waarheen het intellectueel eigendom is verplaatst. Daarbij dient, eveneens op grond van het zakelijkheidsbeginsel, de verkrijgende groepsmaatschappij over de vereiste relevante functionaliteit te beschikken om de relevante risico’s die zijn verbonden aan het betreffende intellectueel eigendom te kunnen beheersen. Als het intellectueel eigendom naar Nederland is verplaatst, is de toekomstige winst toerekenbaar aan het intellectueel eigendom onderworpen aan vennootschapsbelasting in Nederland. Op grond van het beginsel van goed koopmansgebruik kan in beginsel op de aangeschafte activa worden afgeschreven. Dat geldt voor zowel materiële als immateriële activa. De afschrijvingen zullen in beginsel ten laste van het fiscale resultaat komen. Tegenover deze afschrijvingslasten zullen over het algemeen belastbare opbrengsten staan die worden behaald met de aangeschafte activa. Bovendien ontstaat er in de toekomst bij een (eventuele) overdracht van het intellectueel eigendom een in Nederland te belasten overdrachtswinst voor zover de waarde in het economische verkeer van het intellectueel eigendom op dat moment de fiscale boekwaarde ervan overschrijdt. Afschrijvingen verlagen de boekwaarde en verhogen daarmee een eventuele toekomstige overdrachtswinst.
Welke bemoeienis heeft u gehad met rulings van Uber de afgelopen twee jaar?
Op grond van artikel 67 AWR kan ik niet ingaan op de fiscale positie van een individuele belastingplichtige. Om die reden kan ik ook niet ingaan op vragen over de totstandkoming van een mogelijke ruling.
Welke contacten zijn er tussen oktober 2018 en maart 2019 geweest tussen ministers en ambtenaren (inclusief zbo’s, etc.) aan de ene kant en vertegenwoordigers van Uber aan de andere kant en wat was het onderwerp van elk van die contacten?
De contacten tussen ambtenaren en maatschappelijke organisaties, belangenorganisaties of bedrijven worden niet systematisch bijgehouden. In het algemeen geldt wel dat dergelijke contacten op diverse niveaus plaatsvinden. Dit gebeurt bijvoorbeeld om beleidsopties te verkennen en de kwaliteit van wetgeving te verbeteren. Ik beschouw een open dialoog tussen de overheid en maatschappelijke organisaties, belangenorganisaties of bedrijven dan ook als waardevol. Tegelijk is het belangrijk om transparant te zijn over dergelijke contacten. Het Ministerie van Financiën kent daarom een gedragslijn voor externe contacten. Hierin staat onder andere dat bij wetgevingsvoorstellen een lobbyparagraaf wordt opgenomen. Deze paragraaf bevat een verslag van de internetconsultatie en andere contacten met externen, inclusief een reactie en inzage in de belangenafweging op hoofdlijnen. Daarnaast kan ik vanwege artikel 67 AWR niet ingaan op contacten die betrekking hebben op de fiscale positie van een individuele belastingplichtige. Voor mijzelf kan ik aangeven, zoals ook uit mijn openbaar te raadplegen agenda blijkt, dat ik geen contact heb gehad met een vertegenwoordiger van Uber.
Indien het intellectuele eigendom van Bermuda naar Nederland verhuisd is, is er dan op enig moment winstbelasting betaald over (de groei van) het intellectueel eigendom?
In zijn algemeenheid geldt dat Bermuda geen winstbelasting-systeem kent. Winst van een op Bermuda gevestigde vennootschap zal daardoor op Bermuda niet aan winstbelasting zijn onderworpen. Dit geldt ook voor een eventuele overdrachtswinst bij verplaatsing van een immaterieel activum. Afhankelijk van de fiscale wetgeving van de staat waarin een (onmiddellijke of middellijke) aandeelhouder van de op Bermuda gevestigde vennootschap is gevestigd, zou de winst van de op Bermuda gevestigde vennootschap overigens nog in die staat (deels) in de heffing kunnen worden betrokken.
Is het u opgevallen dat Uber ook meldt dat de belastingaanslagen voor de afgelopen 10 jaren in hun belangrijkste jurisdicties nog openstaan en dat er onderzoeken lopen naar transferpricing bij Uber?
Naar ik aanneem wordt gedoeld op de door Uber hierover gemaakte opmerkingen op pagina 31 van het Formulier 10-Q zoals door Uber verstrekt aan de Amerikaanse toezichthouder SEC.3 Hiervan heb ik kennis genomen.
Kunt u zich voorstellen dat Uber informeel kapitaal gebruikt heeft voor deze transfer, aangezien het intellectueel kapitaal een waarde van tientallen miljarden moet vertegenwoordigen voor deze transactie en dat het dus zeer goed mogelijk is dat er geen zakelijke prijs betaald is voor het intellectueel kapitaal tussen verschillende juridische entiteiten van Uber?
In zijn algemeenheid geldt dat informeel kapitaal zich kan voordoen indien op grond van de aandeelhoudersrelatie activa, waaronder immateriële activa, om niet of tegen een (te) geringe vergoeding worden overgedragen. Er is dan sprake van een eenmalige informeel kapitaalstorting. Indien de overdracht echter plaatsvindt op basis van een vergoeding gelijk aan de waarde in het economische verkeer is er geen sprake van een informeel kapitaalstructuur.
Bij de overdracht van immateriële activa kan het moeilijk zijn om op het moment van overdracht de waarde vast te stellen omdat er bijvoorbeeld onvoldoende soortgelijke markttransacties zijn of er onvoldoende inzicht bestaat in de toekomstige voordelen en risico’s. De Nederlandse Belastingdienst neemt het standpunt in dat het onzakelijk is een vaste prijs overeen te komen wanneer de waardering op het tijdstip van de transactie hoogst onzeker is en economisch rationeel handelende onafhankelijke partijen in een soortgelijke situatie geen vaste prijs zouden zijn overeengekomen. In dergelijke gevallen dient bijvoorbeeld een aanpassingsclausule te worden opgenomen in de overeenkomst tussen de gelieerde partijen waarbij de prijs mede afhankelijk is van de latere inkomsten.4 In dat geval loopt de overdrachtsprijs in de pas met de voordelen die het immateriële activum in de toekomst genereert. De Belastingdienst kan in dat geval achteraf de daadwerkelijk met het immateriële activum behaalde resultaten gebruiken bij de beoordeling van de prijs op het moment dat de overdracht heeft plaatsgevonden.
Herinnert u zich dat u op 23 februari 2018 aan de Kamer schreef: «Onderzoek arm’s-lengthbeginsel: Op basis van het arm’s-lengthbeginsel worden gelieerde ondernemingen voor fiscale doeleinden verondersteld onderling te handelen zoals onafhankelijke partijen onder vergelijkbare omstandigheden zouden doen. Toepassing van het arm’s-lengthbeginsel kan ertoe leiden dat de fiscale winst op basis van het arm’s-lengthbeginsel opwaarts of neerwaarts wordt bijgesteld. In het bijzonder dat laatste effect kan knellen met het oog op de door het kabinet beoogde aanpak van belastingontwijking. Het is vooral die implicatie van het arm’s-lengthbeginsel in de winstbelasting die mij aanleiding geeft te gaan onderzoeken of het arm’s-lengthbeginsel aanpassing behoeft.»?3
Ja.
Wanneer bent u gestart met het onderzoek naar het arm’s-lengthbeginsel en dus naar het gebruik van informeel kapitaal, dat de facto nodig is voor dit soort grote overdrachten?
Het onderzoek naar de toepassing van het arm’s-lengthbeginsel in de vennootschapsbelasting is vóór de zomer gestart.
Wat is de precieze vraagstelling van dit onderzoek en wie voert het onderzoek uit?
Het onderzoek bevat de volgende twee onderzoeksvragen:
Het onderzoek wordt primair uitgevoerd door ambtenaren van mijn ministerie. Bij het onderzoek worden – zo nodig – andere departementen betrokken als ook externen zoals wetenschappers, het bedrijfsleven en belangenorganisaties.
Wanneer zal dit onderzoek afgerond zijn?
In mijn brief «bouwstenen voor een beter belastingstelsel» van 15 april 2019 heb ik uw Kamer toegezegd om begin 2020 de uitkomsten op te leveren. Het nu voorziene afrondingmoment waarborgt dat de eventuele bevindingen van de Commissie belastingheffing van multinationals tijdens het onderzoek ook nog kunnen worden meegewogen.
Heeft u al tussenresultaten van het onderzoek?
Het onderzoek is nog gaande. Zoals in het antwoord op vraag 12 is opgenomen zal ik de uitkomsten van het onderzoek begin 2020 aan uw Kamer opleveren. Er zijn geen tussenresultaten die nu of voor begin 2020 al kunnen worden gedeeld.
Mag onder de nieuwe rulingpraktijk – die op 1 juli 2019 is ingegaan – een ruling worden afgegeven waarbij het effect is dat 6,1 miljard dollar in een belastingparadijs belast wordt en Nederland een step-up verleent?
De in het kader van de vernieuwde rulingpraktijk genomen maatregelen zijn neergelegd in het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter. Het besluit beschrijft in onderdeel 3 in welke gevallen door de Belastingdienst geen vooroverleg zal worden gevoerd en derhalve geen ruling tot stand zal komen. Kort samengevat is dit het geval indien geen sprake is van economische nexus, indien het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting de enige of doorslaggevende reden is voor de rechtshandeling, of indien een transactie plaatsvindt met een land dat is opgenomen in de Nederlandse lijst met laagbelastende jurisdicties_. Indien het in de vraag bedoelde belastingparadijs is opgenomen in de Nederlandse lijst met laagbelastende jurisdicties zal geen vooroverleg worden gevoerd en geen ruling tot stand komen over deze transactie, ook niet over de waarde waartegen het immaterieel activum kan worden geactiveerd.
Herinnert u zich nog dat u in 2018 aankondigde de rulingpraktijk per 1 januari 2019 aan te passen, maar dat dit uiteindelijk pas per 1 juli 2019 gebeurd is?4
Het klopt dat ik in mijn brief van 18 februari 2018 de ambitie heb uitgesproken om de nieuwe vormgeving van de rulingpraktijk te hebben staan per 1 januari 2019. In antwoorden op Kamervragen heb ik daarna de verwachting uitgesproken uw Kamer in het najaar nader te kunnen informeren over de plannen van de herziening en het verdere tijdpad van implementatie. In het najaar 2018 heb ik uw Kamer geïnformeerd over het proces van de herziening van de rulingpraktijk en het feit dat ik mijn eerdere ambitie heb moeten bijstellen naar 1 juli 2019.
Hoeveel bedrijven hebben door vertraging nog in de eerste zes maanden van 2019 een ruling kunnen afsluiten (of verlengen) met de Belastingdienst, waarin rechtszekerheid geboden wordt, die onder het nieuwe beleid niet meer geboden wordt, zoals bij een ruling met het bestaande belastingparadijs Bermuda?
De Belastingdienst geeft zekerheid vooraf binnen daarvoor geldende kaders van wet- en regelgeving, beleid en jurisprudentie. Hierbij is de datum van afgifte van een ruling bepalend. Op 23 april 2019 heb ik mijn voorgenomen maatregelen voor rulings met een internationaal karakter bekend gemaakt. Na het AO vernieuwde rulingpraktijk van 4 juni 2019 is het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter vervolgens per 1 juli 2019 in werking getreden. Dit besluit beschrijft in onderdeel 3 in welke gevallen door de Belastingdienst geen vooroverleg zal worden gevoerd en derhalve geen ruling tot stand zal komen. Kort samengevat is dit het geval indien geen sprake is van economische nexus, indien het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting de enige of doorslaggevende reden is voor de rechtshandeling, of indien een transactie plaatsvindt met een land dat is opgenomen in de Nederlandse lijst met laagbelastende jurisdicties. Dergelijke vereisten golden derhalve niet voor 1 juli 2019 en daarover is in de verzoeken dan ook geen (verplichte) informatie verstrekt. De Belastingdienst heeft om bovenstaande redenen in de periode 1 januari 2019 tot 1 juli 2019 niet kunnen bijhouden of er, en zo ja hoeveel, rulings zijn afgegeven die op basis van de per 1 juli 2019 aangescherpte criteria niet afgegeven zouden kunnen worden. Op basis van de voorlopige cijfers kan ik op dit moment aangeven dat in het eerste half jaar 2019 603 APA (inclusief DVL) en ATR verzoeken zijn afgedaan. Er zijn 493 verzoeken toegekend, waarvan 8 informeel-kapitaal rulings. De overige 110 verzoeken zijn afgewezen, ingetrokken of buiten behandeling gesteld. Vanaf 1 juli 2019 kunnen geen informeel-kapitaalrulings (met internationaal karakter) meer worden afgesloten.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
Het deels instorten van het dak van het stadion van AZ in Alkmaar |
|
Sandra Beckerman , Michiel van Nispen |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het gedeeltelijk instorten van het dak van het AFAS-stadion van AZ in Alkmaar, waar gelukkig niemand bij gewond is geraakt?
Ik ben geschrokken van het feit dat dit heeft kunnen gebeuren. Ik vind het daarom een goede zaak dat de eigenaar van het stadion een grondig onderzoek laat uitvoeren naar de oorzaak van de instorting door Royal Haskoning/DHV (hierna Haskoning) en dat de gemeente hierop toeziet. Hetzelfde geldt voor het onderzoek dat de Onderzoeksraad voor Veiligheid (hierna Onderzoeksraad) gaat uitvoeren. Mijn verdere reactie geef ik u in de onderstaande antwoorden.
Is het waar dat door een bezuiniging de dakconstructie van het voetbalstadion te licht gebouwd is in 2005–2006? Kunt u dit antwoord over de (mogelijke) oorzaak/oorzaken toelichten?1
Ik heb navraag gedaan bij de gemeente Alkmaar, die bevoegd gezag is voor het voldoen aan de veiligheidsvoorschriften die in het Bouwbesluit staan voor bouwwerken. De gemeente heeft geen aanwijzingen dat de dakconstructie te licht is gebouwd. De gemeente heeft bij de vergunningverlening beoordeeld of de dakconstructie voldeed aan de wettelijk eisen (Bouwbesluit) en heeft ook toezicht gehouden op de bouw. De gemeente wacht de resultaten van het onderzoek door Haskoning af.
Wat waren de redenen van de gemeente indertijd om te stellen dat een stevigere dakconstructie niet nodig was?
Zoals ik in mijn eerdere antwoord heb gemeld, heeft de gemeente bij de vergunningverlening beoordeeld of de dakconstructie aan de wettelijke voorschriften (Bouwbesluit) voldeed. Er was daarbij voor de gemeente geen reden om te stellen dat een stevigere dakconstructie nodig was.
Wie of welke organisatie heeft besloten om bij de bouw van het AFAS-stadion niet voor een stevigere stalen constructie te kiezen, gezien de adviezen van de brandweer over de constructie in verband met de brandveiligheid, en hoeveel euro is «bespaard» door voor de lichtere variant te kiezen?
De gemeente heeft mij laten weten dat er diverse onderzoeken uitgevoerd zijn naar de brandveiligheid. Op basis hiervan hebben de brandweer en gemeente uiteindelijk geconstateerd dat het pand voldeed aan de eisen van de brandveiligheid (Bouwbesluit). Er was daarmee geen reden om te kiezen voor een stevigere stalen constructie.
Hoeveel onderaannemers zijn tijdens de bouw van het stadion betrokken geweest, en hoeveel van deze onderaannemers zijn failliet gegaan of gestopt tijdens de bouw?
De gemeente heeft mij laten weten hierover geen gegevens te hebben.
De gemeente heeft in het kader van de uitvoering van een bouwvergunning alleen te maken met de vergunninghouder, of diens vertegenwoordiger voor zover deze daartoe mandaat heeft van de vergunninghouder. Dit is conform wet- en regelgeving. De vraag betreft privaatrechtelijke verhoudingen tussen hoofd- en onderaannemers. Dat is geen zaak van de gemeente. Evenmin volgt de gemeente de aantallen onderaannemers in hun financiële positie dan wel faillissement. Daarin is de gemeente geen partij.
In hoeverre heeft in uw ogen de versnippering van verantwoordelijkheden op de bouwplaats bijgedragen aan een mogelijke bouwfout of een te lichte constructie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik kan hierover op dit moment geen uitspraken doen. Ik wacht op dit punt het onderzoek af van de Onderzoeksraad.
Is het waar dat de constructie niet voldeed aan het Bouwbesluit en aan de eisen voor de brandveiligheid, zoals een buitengewoon lid van de Onderzoeksraad voor Veiligheid stelt? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Zoals ik heb geantwoord bij de vragen 2 en 4 heeft de gemeente geen aanwijzingen dat de constructie niet voldeed aan het Bouwbesluit.
Ik wacht daarnaast de onderzoeken van Haskoning en de Onderzoeksraad af.
Heeft de gemeente Alkmaar «gerommeld» met de vergunningen en/of het toezicht of op de een of andere manier een oogje toegeknepen rondom de bouw van het voetbalstadion?
Ik heb navraag gedaan bij de gemeente Alkmaar en deze heeft mij laten weten het niet eens te zijn met dit beeld. De gemeente stelt dat er bij het stadion juist een uitzonderlijk intensief beoordelingstraject is geweest en toezicht is uitgeoefend. Tijdens de toezicht fase zijn aanvullende onderzoeken geëist en is een aantal keer een bouwstop opgelegd.
Is er een vorm van druk uitgevoerd op de gemeente om de bouw van het stadion goed te keuren en/of voor een lichtere constructie te kiezen? Wanneer u dit niet weet, bent u bereid dit te onderzoeken?
Ik heb navraag gedaan bij de gemeente Alkmaar. De gemeente heeft laten weten niet bekend te zijn met het uitoefenen van een vorm van druk. De gemeente Alkmaar stelt momenteel een feitenrelaas op dat zal worden gedeeld met de gemeenteraad. Ik wacht de uitkomsten hiervan af.
Is bij de beslissing in 2015 om zonnepanelen op het dak te plaatsen onderzoek gedaan naar de draagconstructie en de veiligheid van het dak? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren de uitkomsten?3
Het plaatsen van zonnepanelen op een dak is sinds 2013 een bouwvergunningsvrije activiteit. Ondanks dat dit vergunningsvrij is, moet men wel voldoen aan het Bouwbesluit. De verantwoordelijkheid voor de plaatsing en de samenhang met het bouwwerk is aan de eigenaar van het gebouw. De eigenaar dient ervoor te zorgen, dat het gebouw in overeenstemming blijft met de daaraan te stellen en gestelde eisen conform het Bouwbesluit. Ik heb van de gemeente vernomen, dat de toenmalige eigenaar van het stadion in 2015 alleen in algemene zin informatie heeft ingewonnen over een mogelijk vergunningsstelsel bij zonnepanelen. Hij heeft daarbij van de zijde van de gemeente te horen gekregen dat dit vergunningsvrij is en daarbij is de eigenaar gewezen op zijn eigen verantwoordelijkheid. Mij is niet bekend of de gebouweigenaar betreffende onderzoeken heeft laten uitvoeren.
Hoe oordeelde het bouw- en woningtoezicht van de gemeente Alkmaar over de plaatsing van de zonnepanelen op het dak? Kunt u uw antwoord toelichten?
De gemeente heeft mij laten weten geen oordeel te hebben gegeven over de plaatsing van de zonnepanelen. Ik verwijs hierbij verder naar het antwoord op vraag 10.
Is zonnepanelenfabrikant Hanergy bij het leveren van de zonnepanelen op de hoogte gesteld van de eerdere adviezen van de brandweer over de draagconstructie? Zo nee, waarom niet en wie is/was verantwoordelijk voor het overdragen van deze informatie? Zo ja, waarom zijn de zonnepanelen toch geplaatst? Wie is/was verantwoordelijk voor het overdragen van deze informatie?
De gemeente heeft mij laten weten geen oordeel te hebben gegeven over de plaatsing van de zonnepanelen. Ik verwijs hierbij verder naar het antwoord op vraag 10.
Is er een vorm van druk uitgevoerd op de gemeente om de plaatsing van de zonnepanelen goed te keuren? Wanneer u dit niet weet, bent u bereid dit te onderzoeken?
De gemeente hoefde de plaatsing van de zonnepanelen niet goed te keuren. Ik verwijs hierbij verder naar het antwoord op vraag 10.
Bent u bereid de uitkomsten van het verkennende onderzoek van de Onderzoeksraad voor Veiligheid naar de Tweede Kamer te sturen zodra dit gereed is?4
De Onderzoeksraad heeft haar verkennende onderzoek afgerond, Ik heb geen uitkomsten van dit onderzoek ontvangen. Wel heeft de Onderzoeksraad informatie gegeven over dit verkennend onderzoek op haar website, waarnaar ik uw Kamer verwijs (https://www.onderzoeksraad.nl/nl/page/14903/ingestort-dak-az-stadion-10-augustus-2019).
Bent u bereid de uitkomsten van het onderzoek, dat AZ heeft ingesteld, naar de Tweede Kamer te sturen zodra dit gereed is?5
Over de uitkomsten van dit onderzoek zal de gemeente Alkmaar mij informeren. Nadat dit is gebeurd, ben ik bereid uw Kamer te informeren.
Wat zijn de uitkomsten van de inspectie van de gemeente Alkmaar en de deskundigen van Royal HaskoningDHV die op zondag 11 augustus heeft plaatsgevonden?
De gemeente heeft mij laten weten dat het onderzoek door Haskoning nog niet is afgerond. De gemeente Alkmaar heeft toegezegd dat de uitkomsten van het onderzoek, na bespreking met AZ, aan de Onderzoeksraad, aan mij en de gemeenteraad bekend worden gemaakt.
Welke maatregelen gaan genomen worden in het AFAS-stadion om de dakconstructie te verstevigen en de veiligheid voor publiek, spelers en werknemers van AZ te garanderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De gemeente heeft mij laten weten, dat het antwoord op deze vraag pas kan worden gegeven als beide onderzoeken zijn afgerond en als daaruit conclusies worden getrokken. Dan is het aan de huidige eigenaar om een nieuw plan in te dienen waarin de gebreken op adequate wijze worden weggenomen.
De huidige eigenaar heeft er inmiddels op last van de gemeente voor gezorgd dat het veld, de tribunes, de Molenaartribune inclusief de onderliggende ruimten en het parkeerterrein voor de Molenaartribune, niet meer toegankelijk mag zijn voor personen. Zolang de opruimingswerkzaamheden nog niet zijn afgerond, blijven het veld, de tribunes waaronder de Molenaar tribune en de ruimtes eronder en op het parkeerterrein ervoor als onveilig bestempeld en dienen deze afgesloten
publiek te blijven. Het is alleen toegestaan om hoogstnoodzakelijk onderhoudswerk te verrichten om verdere schade te voorkomen. De huurders van de ruimtes onder de tribune wordt de mogelijkheid geboden om onder begeleiding van de club, benodigde kantoorspullen op te halen. De routing hiervoor is afgestemd.
Voordat personen genoemde onderdelen van het stadion mogen betreden, dient de eigenaar een plan van aanpak voor de benodigde sloop- en herstelwerkzaamheden bij de gemeente in te dienen en ter goedkeuring voor te leggen. Per stap beoordeelt de gemeente welke delen eventueel vrijgegeven kunnen worden voor gebruik.
Op welke veilige plek kunnen de spelers, toeschouwers en medewerkers van AZ en de tegenpartij terecht voor de komende thuiswedstrijden?
Op de korte termijn zal AZ de komende thuiswedstrijden spelen in andere voetbalstadions. Het is nog onbekend wanneer het eigen stadion weer gereed is voor wedstrijden en waar AZ op de middellange termijn de thuiswedstrijden zal afwerken.
Zijn er andere bouwwerken in ons land met vergelijkbare (dak)constructie en bent u bereid deze extra te controleren op de bouw- en brandveiligheid? Zo ja op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Er zijn mogelijk andere bouwwerken in ons land met vergelijkbare (dak)constructies. Op dit moment is nog onduidelijk wat de oorzaak of oorzaken zijn geweest van het gedeeltelijk instorten van het dak van het AZ-stadion. Dit moeten de onderzoeken van Haskoning en de Onderzoeksraad uitwijzen. Zodra er meer bekend is, zal ik mij beraden of er landelijke actie nodig is bij andere bouwwerken.
Wilt u deze vragen per stuk beantwoorden en niet samenvoegen?
Ja.
Het bericht dat de oud-bestuurders van PrivaZorg ruim 14 miljoen zorggeld uit de zorginstelling hebben gesluisd |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over het onderzoek van Follow the Money en Trouw waaruit blijkt dat oud-bestuurders van PrivaZorg ruim 14 miljoen euro zorggeld uit de zorginstelling hebben gehaald?1
Bij Privazorg is een complexe structuur aan bv’s en stichtingen gecreëerd. Interne en externe toezichthouders hadden geen zicht meer op de geldstromen binnen de organisatie. Door het gebrek aan intern toezicht, mogelijke belangenverstrengeling en een intransparante organisatie is het maar zeer de vraag of zakelijke belangen van individuen te verenigen zijn met het belang van de zorgorganisatie als geheel en met de maatschappelijk belangen van de zorg. Het is dan ook goed dat de IGJ en de rechter dit jaar vooralsnog hebben voorkomen dat er nog eens 12 miljoen euro aan een dochtermaatschappij is onttrokken. De IGJ heeft dit voorjaar een uitgebreid rapport uitgebracht over haar onderzoek dat in 2018 en 2019 heeft plaatsgevonden en betrekking had op Privazorg in de periode 2013–20192. De IGJ concludeert daarin dat het niet heeft kunnen vaststellen of met de herstructurering in 2013 middelen oneigenlijk aan de zorg zijn onttrokken. Privazorg levert namelijk ook kraamzorg en thuiszorg, waarop geen winstuitkeringsverbod rust. Daarmee is echter niet gezegd dat dit soort gedrag wenselijk is. Excessen zoals in deze casus leiden niet tot een doelmatige besteding van zorggeld en zijn daarmee onwenselijk. Ik werk dan ook aan wetgeving met maatregelen om het interne en externe toezicht op integere en professionele bedrijfsvoering te versterken en om voorwaarden te stellen aan dividenduitkering in de extramurale zorg. Voor het einde van het jaar wordt uw Kamer geïnformeerd over de verdere invulling van deze wetgeving.
Kloppen de beweringen van de onderzoekers naar uw mening? Zo nee, kunt u dit toelichten?
De onderzoekers hebben een zeer grondige analyse gemaakt van hetgeen zich binnen Privazorg door de jaren heen heeft afgespeeld. Over de wenselijkheid van het gedrag binnen Privazorg heb ik mij in het antwoord op vraag 1 uitgelaten. Over de stelling dat de overheid wist van de financiële misstanden en niets deed, merk ik het volgende op.
De IGJ ziet toe op de kwaliteit en veiligheid van de zorg en heeft een uitgebreid rapport gepubliceerd over haar onderzoek dat in 2018 en 2019 heeft plaatsgevonden en betrekking had op Privazorg in de periode 2013–2019. In 2013 heeft de IGJ onderzoek gedaan naar aanleiding van signalen met betrekking tot de kwaliteit van zorg. Dit heeft ertoe geleid dat in 2015, vanwege zorgen over de kwaliteit van zorg, verscherpt toezicht is ingesteld bij drie steunpunten van Privazorg. In 2015 ontving de IGJ ook signalen over de wijze waarop Privazorg is georganiseerd. Destijds had de IGJ in haar toezicht nog minder aandacht voor governance en bedrijfsvoering van zorgaanbieders.
In 2018–2019 heeft de IGJ samen met de NZa naar aanleiding van een melding onderzoek gedaan naar Privazorg. In dit onderzoek stond de naleving van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen (wkkgz), de Governancecode Zorg en de Wet toelating zorginstellingen (Wtzi) centraal en lag de focus op de governance en bedrijfsvoering. De IGJ heeft het eerder ingestelde verscherpt toezicht, dat was ingesteld vanwege bestuurlijke onrust bij Privazorg, aangevuld met de bevindingen uit dit onderzoek.
De IGJ en de NZa hebben eerder aangegeven dat ze nog onvoldoende bevoegdheden hebben om onderzoek te doen naar integere en professionele bedrijfsvoering, belangenverstrengeling, wegsluizen van zorggelden en het optuigen van complexe ondoelmatige bedrijfsstructuren.3 In mijn brief van 9 juli 20194 aan Uw Kamer heb ik u geïnformeerd over mijn werkzaamheden met betrekking tot het opstellen van wettelijke normen op het gebied van de transparante, integere en professionele bedrijfsvoering. Daarnaast spannen de toezichthouders zich maximaal in om problematiek op het gebied van de integere en professionele bedrijfsvoering bespreekbaar te maken, en ongewenste situaties te onderzoeken en adresseren. Daartoe hebben zij in 2018 een gezamenlijk programma Toezicht op integere bedrijfsvoering opgericht en werken zij intensief samen in verschillende dossiers.
Als u dit niet zeker weet, bent u dan bereid de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en/of de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) dit tot op de bodem te laten uitzoeken?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan het geld dat ten onrechte uit de zorg is weggesluisd worden teruggehaald?
De IGJ en de NZa hebben, binnen de huidige wettelijke kaders, geen onrechtmatigheden of fraude kunnen vaststellen. Ook het CIBG, dat toezicht houdt op de Wet Normering Topinkomens (WNT), heeft na onderzoek niet kunnen vaststellen dat bezoldigingen binnen de Wtzi-toegelaten instellingen in strijd waren met de WNT. Het terugvorderen van geld is dan ook niet aan de orde.
Vindt u dat de IGJ zich actiever had moeten opstellen omtrent PrivaZorg, die met haar bijzondere structuur van besloten vennootschappen (bv’s) en personeel dat grotendeels als zelfstandige zonder personeel (zzp’er) werkzaam was, en gezien de IGJ al vanaf 2013 signalen ontving dat de zorg kwalitatief niet op orde was en er sprake was van een niet goed inzichtelijke organisatiestructuur, dubbelfuncties, (de schijn van) belangenverstrengeling van privébelangen en zakelijke belangen en het niet voldoen aan de eisen van de governancecode? Hadden niet alle alarmbellen af moeten gaan?2
Zie het antwoord op vraag 2 en 3.
Wat vindt u van het volgende oordeel van de cliëntenraad: «De cliëntenraad stelt zich op het standpunt dat «de structuur van de bestuurslagen niet inzichtelijk is, de bestuurders van de zorgvennootschappen te gemakkelijk kunnen worden overruled door bestuurders van de zich daarboven bevindende stichting Gustos Laetus die niet primair de belangen van de zorgvennootschappen en de door de zorgvennootschappen geboden zorg tot doel hebben althans lijken te hebben, de scope van de CR over een aantal zorgvennootschappen veel te beperkt is en verder geen helder beeld bestaat over de geldstromen van zorgvennootschappen, andere vennootschappen en de zich daarboven bevindende stichting Gustos Laetus. Dit geldt temeer, nu het sinds eind 2017 statutair mogelijk is dividenduitkeringen te doen vanuit zorgvennootschappen naar genoemde stichting»?
De conclusies van de IGJ onderschrijven het oordeel van de cliëntenraad. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Wat gaat de IGJ nu doen met hetgeen nu bekend is geworden?
De IGJ heeft in april 2019 Privazorg onder verscherpt toezicht geplaatst. Privazorg heeft opdracht gekregen om de statuten in lijn te brengen met de Governancecode Zorg. Dit betekent dat inspraak en tegenspraak moet worden georganiseerd. Dit heeft onder andere betrekking op inspraak vanuit de cliëntenraad.
Wordt het onderzoek naar de financiële handel en wandel van PrivaZorg nog uitgebreid nu de IGJ zelf constateert dat zij niet heeft niet kunnen vaststellen of met de herstructurering in 2013 al dan niet middelen oneigenlijk aan de zorg zijn onttrokken en volgens de governancecode 2010 is gehandeld, waarbij de IGJ aangeeft dat de besluitvormingsprocedure rondom de herstructurering 2013 niet door de inspectie nader onderzocht is?
Ingevolge artikel 1.2 en 3.1 van het uitvoeringsbesluit WTZi is een winstoogmerk voor thuiszorginstellingen toegestaan. Uitkering van dividend is toegestaan. Een dividenduitkering mag de continuïteit en kwaliteit van zorg niet in gevaar brengen.
De IGJ heeft een extern bureau laten kijken naar de bedrijfsvoering van Privazorg. De IGJ heeft naar aanleiding hiervan het advies gekregen dat nader onderzoek naar alle waarschijnlijkheid geen bewijzen op gaat leveren voor strafbare feiten.
Gaat er na 1 september 2019 nog een dividenduitkering plaatsvinden aangezien de voorzieningenrechter slechts een verbod op dividenduitkering heeft uitgesproken tot 1 september 2019?
De Ondernemingskamer heeft een verbod op dividenduitkering opgelegd tot 1 september 2019. Op voordracht van de Ondernemingskamer zijn drie nieuwe bestuurders aangesteld. De IGJ heeft in het verscherpt toezicht geëist dat de statuten en reglementen moeten voldoen aan de Governancecode Zorg. Onderdeel hiervan is dat voorafgaand aan dividenduitkering zorgvuldige besluitvorming dient plaats te vinden. De leden van het voormalige bestuur zijn niet meer betrokken bij Privazorg.
Wordt het Openbaar Ministerie nog ingeschakeld om te kijken of er niet frauduleus is gehandeld?
De IGJ heeft het Informatie Knooppunt Zorgfraude (IKZ) geïnformeerd over haar bevindingen. De opsporingsdiensten iSZW en FIOD zijn partij bij het IKZ en kunnen onder gezag van het OM bezien of aanknopingspunten aanwezig zijn voor een strafrechtelijk onderzoek.
Hoe beoordeelt u het handelen van de Belastingdienst die al in 2007 constateerde dat zorggeld als achterstallig loon, management fees en pensioenbetalingen naar de eigenaren/bestuurders stroomde, maar daarop geen verdere actie heeft ondernomen en dit ook niet heeft gemeld bij de toenmalig Inspectie voor de Gezondheidszorg?
Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht ingevolge artikel 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen kan niet worden ingegaan op individuele gevallen.
In zijn algemeenheid geldt dat de Belastingdienst is belast met de uitvoering van fiscale wet- en regelgeving. Vanuit deze taak wordt toezicht gehouden op de naleving van fiscale regels. Voor de Belastingdienst is van belang dat deze gelden op een juiste wijze in de fiscale heffing worden betrokken en dat verschuldigde belasting wordt betaald.
In 2007 was het enkel mogelijk om een fiscaal delict met inachtneming van de Aanmeldings-, Transactie- en Vervolgingsrichtlijnen voor fiscale delicten en douanedelicten (hierna: ATV-richtlijnen6) aan te melden voor het zogenoemde tripartiete overleg7. Hiertoe is in de regel geen aanleiding bij betalingen die als salarissen en beloningen zijn aangegeven, aangezien het niet aan de Belastingdienst is om te oordelen over de hoogte van de beloningen aan bestuurders van zorgorganisaties.
Als partner binnen het IKZ wisselt de Belastingdienst bij de uitvoering van zijn fiscale taken en binnen de kaders van wet- en regelgeving signalen uit die het toezicht op het zorgdomein raken en waarbij tevens een vermoeden van onrechtmatigheid bestaat. De IGJ maakt ook onderdeel uit van dit samenwerkingsverband. Het IKZ bestaat sinds 1 november 2016. Het uitwisselen van gegevens via het IKZ stuit nu nog op enkele knelpunten. Er zijn niet altijd wettelijke grondslagen aanwezig om onderling gegevens te mogen verstrekken, waardoor (informatie-)achterstand op frauderende partijen in stand blijft. Met het wetsvoorstel Wbsrz (Wet bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg) wordt gegevensuitwisseling via het IKZ verder verbeterd door het IKZ een eigen wettelijke taak en grondslag te geven. Het streven is dit wetvoorstel begin 2020 aan de Tweede Kamer te verzenden.
Had de Belastingdienst zich niet actiever moeten opstellen bij deze constateringen waar toch tenminste het vermoeden uit ontstaat dat zorggelden onterecht worden aangewend voor privégunsten?
Zie antwoord vraag 11.
Wat doet de Belastingdienst nu met dergelijke signalen?
Zie antwoord vraag 11.
Wat vindt u van het gegeven dat een gerenommeerd consultancybureau meewerkt aan dergelijke constructies?
Accountants en accountantsorganisaties hebben een belangrijke maatschappelijke verantwoordelijkheid. Die verantwoordelijkheid wordt weerspiegeld in strenge eisen die voortvloeien uit de wet en uit regels van de beroepsgroep. Het oordeel of in dit geval daadwerkelijk in strijd is gehandeld met de wet of met regels van de beroepsgroep, is niet aan ondergetekende. De directeur van de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) heeft in een openbare reactie aangegeven dat accountants het publiek belang dienen en de samenleving mag verwachten dat ze wegblijven van hetgeen daarmee in strijd is. Het is dus ongewenst als accountants – ook in hun adviesrol – medewerking verlenen aan dubieuze constructies. Daarnaast behoort het tot de taak van een controlerend accountant om zich te vergewissen van de integriteit van hun cliënt en gesignaleerde misstanden aan de orde te stellen, aldus de NBA. De NBA wil dat er nader onderzoek wordt gedaan naar de rol van de betreffende accountant bij de financiële misstanden rondom zorgorganisatie Privazorg.
Bij hoeveel andere zorginstellingen denken consultants mee over een bedrijfsstructuur waarmee zoveel mogelijk geld uit de zorg kan worden getrokken?
Het is mijns inziens niet mogelijk, ook niet met nader onderzoek, met zekerheid te zeggen bij hoeveel andere zorginstellingen consultants meedenken over een bedrijfsstructuur waarmee zoveel mogelijk geld uit de zorg kan worden getrokken. Zelfs wanneer dit niet veel voorkomt, acht ik het van belang dat dit onwenselijke gedrag aan banden wordt gelegd. Daarom werk ik aan maatregelen om integere en professionele bedrijfsvoering te bevorderen, om de WNT uit te breiden en om randvoorwaarden aan dividenduitkering in de extramurale zorg te stellen.
Als u daar geen zicht op heeft, wilt u dan daar onderzoek naar doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 15.
Het bericht ‘Stichting AAP vindt 53 exoten in Nederlandse huisdierenhandel’ |
|
Arne Weverling (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Stichting AAP vindt 53 exoten in Nederlandse huisdierenhandel»?1
Ja.
Bent u bekend met het onderzoek van Stichting AAP? Zo ja, wat is uw reactie op dit onderzoek?
Ik ben bekend met het onderzoek van Stichting AAP. Zoals in de aanbevelingen van het onderzoek staat, ben ik bezig om de beoordelingssystematiek af te ronden om daarmee een huis- en hobbydierenlijst (positieflijst) voor zoogdieren op te stellen.
Kunt u aangeven of er de afgelopen jaren een toename is in het aanbod van dieren die verboden zijn op basis van regelgeving, zoals de Regeling Natuurbescherming, op verschillende verkoopkanalen? Zo ja, hoe groot is deze toename?
Er wordt geen informatie verzameld over het aanbod van dieren, dus deze informatie is niet bekend. Social-mediakanalen zorgen er wel voor dat men makkelijker in aanraking komt met vraag- en aanbod van bijvoorbeeld exotische dieren. Met Bol.com en Marktplaats zijn afspraken gemaakt om advertenties te verwijderen van beschermde dieren of planten of producten daarvan die in Nederland niet (zomaar) verkocht mogen worden.
Volgens het onderzoek van Stichting AAP zijn in Nederland via verschillende verkoopkanalen 53 verschillende exotische zoogdiersoorten aangeboden. Herkent u zich in dit aantal? Zo nee, waarom niet?
Er wordt geen informatie verzameld over de aantallen zoogdieren die via verschillende verkoopkanalen worden verkocht. Ik deel echter wel de mening van Stichting AAP dat exotische zoogdieren complexe behoeften hebben als het om voeding, huisvesting en verzorging gaat. Om die reden werk ik aan een huis- en hobbydierenlijst voor zoogdieren.
Deelt u de mening dat internet veruit het belangrijkste handelskanaal voor exotische zoogdieren is? Zo ja, wat is de inzet van het kabinet om dit terug te dringen? Zo nee, waarom niet?
Internet is voor veel mensen toegankelijk en daarmee een makkelijk kanaal om goederen of dieren te kopen of verkopen. Dieren worden ook te koop aangeboden op beurzen en in dierenwinkels. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) controleert de internethandel risicogericht en treedt, indien nodig, handhavend op. Daarnaast ben ik in gesprek met de verschillende online verkoopkanalen om afspraken te maken over samenwerking.
Heeft u contact met de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming over genoemd probleem? Zo ja, kunt u aangeven wat de inzet van deze organisatie is om de handel in exotische zoogdieren terug te dringen?
Ik heb geen contact met de LID specifiek over de internethandel, maar wel als het gaat om dierenwelzijnsovertredingen. De LID handhaaft bij overtredingen op dierenwelzijn. Zij voert bijvoorbeeld routinecontroles in dierenwinkels, toeleveranciers van dierenwinkels en bedrijfsmatig handelaren uit. Naast de routinematige controles volgt de LID ook meldingen op die worden gedaan bij het meldpunt 144.
In het regeerakkoord «Vertrouwen in de Toekomst» is aangegeven dat de illegale import van beschermde diersoorten moet worden teruggedrongen. Kunt u aangeven wat de inzet van het kabinet is om dit te bereiken en welke stappen er de afgelopen tijd zijn gezet om illegale import daadwerkelijk terug te dringen?
Nederland voert vanuit de diverse betrokken overheidsinstanties het CITES-verdrag uit. Internationaal, Europees en nationaal werken de Nederlandse autoriteiten nauw samen om de illegale handel zoveel mogelijk tegen te gaan. Nederland neemt deel aan internationale opsporings- en handhavingsacties, zoals onlangs aan de Interpolactie Operation Thunderball,2 en wisselt actief opsporingsinformatie en -kennis uit. Op Europees niveau neemt Nederland sinds enkele jaren actief deel aan het EMPACT/Envicrime-programma om zicht te krijgen op illegale handelingen met beschermde dieren en planten die onder het CITES-verdrag vallen.
Nederland committeert zich daarnaast aan het EU Action Plan against wildlife Trafficking 2016–2020. Belangrijke voorbeelden van nationale acties in dit kader zijn de twee operaties Pangolin en Toekan3. Nationaal wordt er doorlopend veel aandacht besteed aan voorlichting op beurzen zoals vogel- en reptielenbeurzen en loopt er de Meld Misdaad Anoniem Campagne gericht op wildlife4. De inzet beperkt zich overigens niet tot levende beschermde diersoorten, maar richt zich ook op beschermde plantensoorten en producten hiervan. Ook in 2020 zullen de inspanningen worden gecontinueerd.
In het regeerakkoord «Vertrouwen in de Toekomst» is tevens aangegeven dat gekomen zal worden met een aangepaste positieflijst voor huisdieren. Kunt u aangeven wanneer u verwacht het voorstel voor deze positieflijst naar de Kamer te zenden? Zal de Kamer bij het toezenden van het voorstel ook geïnformeerd worden over de uitkomst van de consultatieronden over deze positieflijst?
Ik verwacht een conceptlijst aan het einde van het jaar te consulteren op internetconsultatie.nl. Van de internetconsultatie wordt een verslag gemaakt. Deze zal op internetconsultatie.nl worden geplaatst en wordt daarmee voor een ieder toegankelijk. Uw Kamer zal hierover geïnformeerd worden.
De kaartverkoop van de Formule-1 |
|
Peter Kwint |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u niet verrast dat de kaarten voor de Formule-1 heel snel waren uitverkocht en binnen een paar minuten voor een veel hogere prijs werden doorverkocht? Zo nee, hoe kan dat, nu dit vrijwel bij elk populair evenement gebeurt?1
Graag verwijs ik naar eerdere beantwoording van Kamervragen2, waarin ook gevraagd wordt naar mijn bekendheid met de snelle beschikbaarheid van kaarten op doorverkoop websites.
Deelt u de mening dat een evenement dat met belastinggeld wordt gesponsord ook toegankelijk moet zijn voor mensen die niet de hoofdprijs kunnen betalen? Zo nee, waarom niet?
Graag verwijs ik naar eerdere beantwoording van Kamervragen3 waarbij ik onder andere in ga op de toegankelijkheid van zowel sportieve als culturele evenementen.
Hoeveel kost de Formule-1 in totaal aan publiek geld, inclusief eventueel aan te leggen extra spoorlijnen?
De rijksoverheid draagt niet in financiële zin bij aan de organisatie van de GP Formule 1. Het is de organisatie gelukt om het benodigde budget zonder financiële steun vanuit het Rijk bij elkaar te krijgen. Daar waar nodig en mogelijk, zal facilitaire ondersteuning worden geboden om dit evenement tot een succes te maken. Er is geen integraal beeld van hoeveel publieke middelen hier op lokaal en regionaal overheidsniveau mee gemoeid zullen zijn. De rol van de (Rijks)overheid bij een dergelijk evenement bestaat vooral uit het waarborgen van een aantal publieke randvoorwaarden, bijvoorbeeld met betrekking tot belastingregels, veiligheid, verstrekken van visa en verkeersinfrastructuur. Dat geldt overigens voor alle grote internationale sportevenementen die in Nederland worden georganiseerd. Daarover worden meestal op lokaal en regionaal niveau afspraken gemaakt. Conform motie Martels c.s.4 is het Ministerie van IenW bijvoorbeeld in gesprek met alle betrokken partijen over mogelijke verbetering van de capaciteit op het spoor van en naar Zandvoort en over een redelijke bijdrage van deze partijen aan de financiering hiervan. Hierover heeft nog geen besluitvorming plaatsgevonden. De afronding wordt spoedig na de zomer verwacht. De Staatssecretaris van IenW zal hier vervolgens uw Kamer ook over informeren.
Hoe staat het met de aangekondigde voorlichtingscampagne over het doorverkopen van tickets en ziet u zelf wel enig resultaat? Zo ja, welke? Zo nee, hoe vindt u zelf dat de strijd tegen woekerhandel gaat?
In het najaar wordt de voorlichtingscampagne gestart. Hiervan zijn dus nog geen resultaten bekend. Verder heb ik in eerdere beantwoording van vragen over dit onderwerp5 aangegeven dat het Europees parlement en de Raad recent in Brussel voorlopige overeenstemming hebben bereikt over een richtlijn met maatregelen om het Europese consumentenrecht te moderniseren. Eén van deze maatregelen is een verbod voor handelaren om met gebruik van software meer kaartjes dan toegestaan te kopen met het doel om deze vervolgens door te verkopen. In het najaar van 2019 wordt over deze richtlijn een definitief besluit genomen. Tot slot zie ik dat de sector zelf maatregelen neemt om de doorverkoop van tickets tegen hoge prijzen aan te pakken, zo ook de organisatie van de Formule 1.6 Maar ik denk hierbij ook aan de kaartverkoop op naam bij concerten, platforms die een maximumpercentage op de verkoopprijs zetten of technische oplossingen die door de markt worden ontwikkeld. Ik vind dit hoopvol en volg deze ontwikkelingen met belangstelling.
Bent u ervan op de hoogte dat er naar buiten is gekomen dat er een samenwerking is tussen artiesten/primaire en secundaire tickethandelaren, zodat er meer verdiend wordt aan één ticket?2
Ja.
Deelt u de mening dat dit soort praktijken niet voor zouden mogen komen? Zo nee, waarom niet?
Graag verwijs ik naar de eerdere beantwoording van de Kamervragen8 over onder andere banden tussen primaire en secundaire ticketverkopers.
Bent u bereid onderzoek te laten doen naar dit soort ongeoorloofde prijsafspraken tussen artiesten en/of primaire en secundaire tickethandelaren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat kleine gasvelden in Noord-Nederland versneld worden leeggehaald |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Kleine gasvelden in Noord-Nederland worden versneld leeggehaald»?1
Ja.
Klopt het dat er sneller en meer uit de zogenaamde kleine velden wordt gewonnen dan afgesproken?
Nee, de veronderstelling dat de kleine gasvelden sneller worden leeggehaald en dat er meer wordt gewonnen dan afgesproken, klopt niet. Sodm is onafhankelijk toezichthouder op de door mij afgegeven vergunningen. SodM heeft mij verzekerd dat er momenteel gewonnen wordt conform de volumes in de vigerende winningsplannen.
Naast instemming met een winningsplan heeft een bovengrondse locatie een omgevingsvergunning, waarin doorgaans ook een maximum winningsvolume per dag is bepaald. Dit is een snelheid (gemeten in volume per dag) per winningslocatie.
SodM houdt zowel toezicht op de verloop van de winning conform het winningsplan als ook toezicht op naleving van de omgevingsvergunningen van locaties.
Worden velden versneld leeggehaald?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is daarvoor de motivatie, proberen bedrijven zoals de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) en Vermillion zo snel mogelijk nog zoveel mogelijk te verdienen voordat het maatschappelijk verzet te groot wordt? Is er een vergelijking met de schandalige 54 miljard kuub die in 2013 na de beving in Huizinga door de NAM werd gewonnen?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt er meer gas gewonnen dan de hoeveelheid waarvoor vergunningen zijn afgegeven? Zo ja, hoe is dit mogelijk nu we weten wat de ontwrichtende effecten van gaswinning kunnen zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Worden winperiodes ingekort? Hoe verhoudt dat zich tot de eerdere pleidooien van vooral de NAM om omwille van het voorkomen van aardbevingen zo gelijkmatig mogelijk te winnen?
Nee, de winningsperiodes worden niet ingekort. Alleen als een mijnbouwbedrijf in een gewijzigd winningsplan zou aangeven dat de winning beëindigd kan worden met een kortere productieduur, bijvoorbeeld als blijkt dat er minder winbaar gas aanwezig is, en er is geen reden om die wijziging te weigeren, kan ik instemmen met een korte productieperiode.
Het advies om vlak te produceren geldt voor Groningen en niet voor kleine gasvelden. De snelheid van winnen voor kleine velden heeft namelijk geen direct verband met de risico’s.
Worden oude putten weer in gebruik genomen? Hoeveel zijn dat? Is er in alle gevallen sprake van een geldige vergunning?
Bestaande productieputten worden afgesloten op het moment dat de putten geen functie meer kunnen hebben. Wanneer er nog gas uit het gasveld gewonnen kan worden, worden putten in stand gehouden om (her)gebruikt te kunnen worden.
In de winningsplannen die momenteel in procedure zijn, is er in drie gevallen sprake van het hergebruik van een put die tijdelijk (enkele jaren) niet in gebruik is geweest en in een geval wordt de mogelijkheid opengehouden om een put, indien nodig, in de toekomst te kunnen hergebruiken. Uiteraard ziet SodM erop toe dat de integriteit van de (her)gebruikte putten gewaarborgd is.
Wat zijn de extra risico’s van het meer winnen van gas? Is dat wel verantwoord, er zou toch juist minder gas gewonnen moeten worden nu we weten wat de desastreuze effecten zijn?
Er is geen sprake van desastreuze effecten bij de gaswinning uit kleine velden. De risico’s zijn niet vergelijkbaar met die van het Groningenveld. Ook kan in algemene zin niet worden gesteld dat het meer winnen van gas leidt tot extra risico’s. In een winningsplan worden de verwachte risico’s en effecten van de gaswinning beschreven, die afhankelijk zijn van factoren zoals de grootte van het veld, de ligging van het veld en de totale drukdaling in het veld. De risico’s en effecten worden onder meer beoordeeld door SodM en de Mijnraad. Alleen als ik de risico’s en de daarbij behorende effecten aanvaardbaar vind, stem ik in met het winningsplan.
Waarom wordt de opmerking uit het artikel dat «Het opvoeren van de productiesnelheid leidt tot grotere risico’s op het gebied van bodemdaling en tot milieuschade. Ook kan het meer seismische activiteit in de bodem tot gevolg hebben. Dat moeten we niet willen.» niet ter harte genomen?
De opmerking uit het artikel is onjuist en wordt daarom niet over genomen.
Is er wel goed gekeken naar de risico’s als kleine gasvelden vlak bij elkaar of zoals rondom Emmen in lagen onder elkaar liggen?
Bij het beoordelen van de effecten van een winningsplan worden de risico’s goed bekeken in het licht van de reeds opgetreden en toekomstig vergunde effecten (bodemdaling en seismisch risico) ten gevolge van de mijnbouwactiviteiten in dat gebied.
Voor wat betreft bodemdaling wordt de afzonderlijke daling die elk veld veroorzaakt bij elkaar opgeteld. De cumulatieve effecten van de bodemdaling worden beoordeeld. Het seismisch risico zoals bepaald voor de kleine velden (kans op beven en de maximale beving) kan niet bij elkaar opgeteld worden. Het veld met het grootste seismisch risico bepaalt wat de kans op een beving is en wat de maximale beving kan zijn in dat gebied. We gaan dus altijd uit van het scenario met de grootste risico’s.
Klopt uw eerdere bewering wel dat de winning van gas uit kleinere velden wordt afgebouwd nu bekend is dat die juist wordt opgevoerd? Waarom komt u daar nu op terug?
De winning van aardgas uit kleine velden wordt niet opgevoerd. Ook uit de jaarverslagen die TNO publiceert blijkt dat de totale gasproductie uit de kleine velden elk jaar afneemt. Zo is er in 2018 er minder gas uit kleine velden geproduceerd dan in 2017 en in 2016. Het verslag is te vinden op nlog: https://www.nlog.nl/nieuws/jaarverslag-delfstoffen-en-aardwarmte-2018-online.
In 2018 bedroeg de productie uit kleine velden op land 5,1 miljard Nm3 land en is hiermee 0,9 Nm3 lager dan in 2017. De productie uit gasvelden op het continentaal plat bedroeg in 2018 11,1 miljard Nm3 en is hiermee 1,2 miljard Nm3.lager dan in 2017. De gasproductie op land en het continentaal plat liggen hiermee in 2018 respectievelijk 14,6% en 9,5% lager dan in 2017.
Snapt u dat nieuwe boringen en versneld gas winnen tot grote onrust, verzet en moedeloosheid bij mensen leidt? Bent u bereid hiermee per direct op te houden?
Er is geen sprake van versneld winnen van aardgas. De foutieve informatie over de risico’s rondom gaswinning uit kleine velden en de vergelijking met het Groningenveld leiden tot onrust. Zolang gaswinning uit de kleine velden op een veilige manier kan plaatsvinden, heeft dit de voorkeur boven import. Ik zie dan ook geen aanleiding om de gaswinning per direct te beëindigen.
Het bericht dat Yarden klanten toch laat bijbetalen voor hun uitvaart |
|
Ronald van Raak |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Klopt het dat uitvaarten de afgelopen jaren significant duurder zijn geworden? Zo ja, wat is daarvoor de verklaring?1
Uit onderzoeken van de Consumentenbond uit 2006 en 2018 is gebleken dat de kosten van een gemiddelde uitvaart zijn toegenomen van 5000–6.000 euro in 20062 naar een kleine 7.000 euro in 2018.3 Dat is een stijging van zo’n 30%, wat neerkomt op gemiddeld 2,2% op jaarbasis. Een groot deel van die stijging kan worden verklaard door de inflatie, die cumulatief over deze periode 20,6% bedroeg.4 Los daarvan zien we dat een uitvaart steeds specifieker wordt toegespitst op de wensen van de overledene of nabestaanden, waardoor er vaker wordt gekozen voor een uitgebreidere uitvaart, hetgeen hogere kosten met zich meebrengt.
Is het waar dat verzekeraar Yarden probeert extra kosten op verzekerden te verhalen, die daar in principe voor verzekerd waren?
Het is erg vervelend dat een herstelplan voor Yarden noodzakelijk is gebleken en een bepaalde groep polishouders van Yarden daardoor wordt geconfronteerd met een versobering van een pakketpolis. Met ingang van 1 januari 2020 zal deze versobering plaatsvinden en zullen de betreffende polishouders zelf het inflatierisico en inkooprisico moeten dragen (prijsstijgingen van het overeengekomen pakket aan uitvaartdiensten). De betreffende verzekerden (circa 380.000 polissen van de 1,4 miljoen polissen) zijn in het bezit van een pakketpolis met daarin opgenomen een zogenaamde «en-bloc» clausule. De toepassing van de betreffende clausule heeft in dit geval tot gevolg dat een gedeelte van de totale pakketkosten voortaan voor rekening van de polishouder komt.
Hoe is het mogelijk dat voorwaarden van verzekeringen zo eenzijdig aangepast kunnen worden? Deelt u de mening dat dit de betrouwbaarheid van verzekeringen ondermijnt? Zo nee, waarom niet?
Een verzekeraar kan de polisvoorwaarden ten nadele van de verzekeringnemer eenzijdig wijzigen, mits deze mogelijkheid is opgenomen in de polisvoorwaarden, de «en-bloc» clausule. Een versobering van de polisvoorwaarden door een beroep op een dergelijke clausule kan echter slechts worden gedaan in uitzonderlijke gevallen waarin alle overige alternatieven zijn uitgeput. De verzekeringnemer heeft, in het geval dat de verzekeraar van deze clausule gebruik maakt, het recht de verzekeringsovereenkomst binnen 30 dagen op te zeggen. Het is belangrijk dat de verzekeringnemer zich het bestaan van dergelijke clausules realiseert en de communicatie van een verzekeraar in zo’n geval helder en transparant is.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat een waardige uitvaart op deze manier voor veel mensen onbetaalbaarder wordt? Zo ja, wat gaat u hierop ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen aanwijzingen dat voor veel mensen een waardige uitvaart als gevolg van de financiële problemen bij Yarden onbetaalbaar is geworden. Het is vervelend voor alle betrokkenen dat een financiële onderneming zoals Yarden in de problemen is gekomen en dat dit consequenties heeft voor een bepaalde groep polishouders. Dat financiële instellingen in de problemen komen is nooit geheel te voorkomen. Financieel toezicht verkleint de kans daarop.
Hoge marktconcentratie onder dagbladuitgeverijen |
|
Joost Sneller (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kent u de berichten «Independer overgenomen door de Persgroep»1, «De Persgroep en TMG starten joint venture rond occasionmarkt»2 en «2018 was een prima jaar voor dagbladuitgevers»?3
Ja
Kent u voorts de berichten «Freelance (foto)journalisten eisen via de rechter hogere vergoeding van De Persgroep»4 en «Eerste resultaten Monitor: Freelancetarieven Persgroep en Mediahuis verder gedaald?5
Ja
Hoe duidt u het gegeven dat De Persgroep door overnames en andere samenwerkingsvormen qua omvang fors uitbreidt en een steeds grotere speler op de markt van dagbladuitgeverijen wordt?
Nederland kent een hybride mediasector waarin zowel publieke aanbieders als private nieuwsorganisaties actief zijn. Op de van oudsher private dagbladenmarkt is al geruime tijd sprake van een hoge concentratie van eigenaarschap. De Persgroep en Mediahuis Nederland zijn de twee grootste spelers op deze markt,6 die sinds 2000 dalende omzetcijfers laat zien. De transitie van papier naar digitaal toont zich in de jaarverslagen van de sector. Ondanks een duidelijke stijging van inkomsten uit digitaleabonnementen en advertenties daalde de totale lezersmarkt – die voor papier én digitaal – in 2018 met ongeveer € 4 miljoen. De totale inkomsten uit advertenties stegen met bijna € 1 miljoen. Onder druk van de digitalisering zoeken mediaorganisaties naar schaalvoordelen in hun productieproces, naar nieuwe bedrijfsmodellen en naar een positie op de markt voor online advertenties. Het is in het publiek belang dat Nederlanders toegang hebben tot een pluriform en onafhankelijk aanbod van nieuws. Een private markt met rendabele nieuwsorganisaties draagt daaraan bij.
Hoe duidt u het feit dat door met de verdere uitbreiding van De Persgroep de competitie binnen deze markt steeds verder afneemt?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat met dergelijke marktconcentratie van dagbladen steeds verdere kartelvorming in de richting van oligopolie plaatsvindt? Hoe duidt u dit in het kader van het publieke belang van onafhankelijke nieuwsvoorziening en onafhankelijke pers?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe duidt u de toenemende marktconcentratie van dagbladen in relatie tot de steeds betere verkoopcijfers van dagbladuitgeverijen? In hoeverre is hier nog sprake van een voldoende competitieve markt?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze wordt marktconcentratie van in dit geval De Persgroep getoetst? Welke rol voor de Autoriteit Consument en Markt (ACM) ziet u hier?
Een voorgenomen concentratie moet bij de ACM gemeld worden indien bepaalde omzetdrempels worden behaald. Nadat de partijen hun voornemen hebben gemeld, zal de toezichthouder onderzoeken wat de mogelijke effecten zullen zijn van de voorgenomen concentratie op de mededinging. Hiertoe zal de ACM allereerst kijken naar de marktafbakening (productmarkt en geografische markt). Vervolgens onderzoekt zij de mogelijke effecten van de voorgenomen concentratie op deze markten. De toezichthouder kijkt daarbij onder andere naar de marktposities van de betrokken partijen, concurrentiedruk van andere partijen, mogelijke toetreding tot de markt en eventuele afnemersmacht. In dat laatste geval kan de sterke onderhandelingspositie van afnemers, het grotere marktaandeel van partijen na de concentratie compenseren.
De overname van Independer door De Persgroep is eind oktober 2018 bij de ACM gemeld. De Persgroep is een Nederlandse uitgever en eigenaar van een aantal landelijke (AD, Volkskrant, Trouw, Parool) en regionale kranten. Daarnaast biedt Persgroep een aantal online diensten aan waaronder vacaturesites (Intermediair, Nationale Vacaturebank), advertentieplatform Autotrack, Tweakers.net, Reclamefolder.nl en een video-website (MyChannels). Independer exploiteert het Nederlandse prijsvergelijkingsplatform «www.independer.nl» dat prijsvergelijkingsdiensten aanbiedt voor diverse verzekeringsproducten, financiële producten en energieproducten. De ACM heeft in haar beoordeling van de overname gekeken naar de mogelijke effecten van deze overname op de mededinging, waarbij de rol van data is meegenomen. Na onderzoek heeft de ACM deze concentratie goedgekeurd aangezien zij geen reden had om aan te nemen dat de overname de mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvan op significante wijze zou kunnen belemmeren.7
Hoe duidt u het feit dat de tarieven voor freelancejournalisten en -fotografen bij de grootste mediaorganisaties in 2018 zijn gedaald?
De arbeidsmarktpositie van werkenden in de culturele en creatieve sector heeft al geruime tijd mijn aandacht. De SER en de Raad voor Cultuur hebben in 2017 geconstateerd dat werkenden in de culturele en creatieve sector een zwakke onderhandelingspositie hebben.8 Ongeacht het niveau van concentratie in de markt is het van belang dat de journalistieke sector de ruimte heeft om zelf maatregelen te nemen om de positie en de inkomsten van freelance journalisten te verbeteren.
Zoals vermeld in de Kamerbrief «Voortgang uitwerking maatregelen werken als zelfstandige»,9 komt er o.a. een minimumtarief voor zzp’ers van € 16 en werkt de ACM momenteel aan een nieuwe leidraad over zzp’ers en minimumtarieven. Met de nieuwe leidraad wil de toezichthouder meer duidelijkheid scheppen over de omstandigheden waaronder zzp’ers collectief minimumtarieven mogen afspreken en collectieve afspraken mogen maken die hun markt- en inkomenspositie kunnen versterken. Daarnaast geeft het kabinet uitvoering aan de motie Ellemeet/Asscher inzake collectieve onderhandeling in de culturele en creatieve sector, waarbij de eerder genoemde maatregelen in ogenschouw worden genomen.10 Zoals vermeld in de Uitgangspuntenbrief Cultuurbeleid 2021–2024 wordt uw Kamer in het najaar geïnformeerd over de voortgang van de uitvoering van deze motie.11
Hoe verhoudt zich de verlaging van de tarieven voor freelancers bij de grootste mediaorganisaties tot de hoge marktconcentratie van deze organisaties?
Zie antwoord vraag 8.
In hoeverre benadeelt het gegeven dat zzp’ers niet collectief mogen onderhandelen, hun onderhandelingspositie ten opzichte van deze mediaorganisaties? Hebben freelancers voldoende marktmacht om over hun tarieven te onderhandelen? Hoe duidt u dit?
Zie antwoord vraag 8.
In hoeverre heeft deze marktconcentratie effect op concurrentie onder dagbladen rondom abonneetarieven en vergoedingen voor het inhuren van freelance(foto)journalisten?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe verhoudt de concentratiegraad van dagbladuitgevers in Nederland zich tot andere EU-lidstaten?
Mij zijn geen studies bekend waaruit een cijfermatige vergelijking tussen EU-lidstaten op te maken is.
Duizenden gedupeerden door het faillissement van de Zoetermeerse verkeersschool Aalbregt |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Rijschool Zoetermeer failliet: duizenden gedupeerden en eigenaar bedreigd»?1
Ja.
Vindt u ook dat het faillissement een drama is voor al die leerlingen en rijschoolinstructeurs?
Ja.
Zien de gedupeerden nog iets terug van hun al betaalde rijlessen of rijexamens? Kunnen zij gebruik maken van een waarborgfonds van een van de brancheorganisaties?
Of de gedupeerden iets terugkrijgen van hun vooruitbetaalde rijlessen en/of examens is afhankelijk van de afhandeling van het faillissement door de curator. De rijschool is weliswaar aangesloten bij een brancheorganisatie, maar deze kent geen waarborgfonds voor gedupeerde leerlingen.
Kunnen de leerlingen waarvan het rijexamen al gepland was nog afrijden? Bent u bereid om gezamenlijk met het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) te kijken of er een oplossing te vinden is voor de gedupeerden? Zijn er eventueel nog andere manieren waarmee u de gedupeerden kunt ondersteunen?
Een faillissement is eerst en vooral een privaatrechtelijke aangelegenheid. De overheid heeft hier geen rol in. Geplande examens worden door het CBR afgenomen zolang er dekking is. Conform de motie2 van Dijk (PvdA) ben ik over deze situatie in gesprek gegaan met de branchepartijen BOVAG/FAM/VRB. Ik heb begrepen dat er op verzoek en tegen betaling lesautos beschikbaar zijn gesteld voor zover de betrokken leerling over voldoende aantoonbare rijkwaliteiten beschikte en veilig een praktijkexamen kon afleggen.
Deelt u de mening dat dit faillissement laat zien dat er een wildgroei is aan rijscholen en dat daar iets aan gedaan moet worden?
Nee. Deze verkeersschool bestond al vele jaren en stond tot voor het faillissement niet ter discussie.
Hoe komt het dat de aangenomen motie-Kuiken uit 2014 om te komen tot een overkoepelend kwaliteitskeurmerk en klachtenmeldpunt in de rijscholenbranche nog steeds niet is uitgevoerd?2 Gaat u ervoor zorgen dat dit overkoepelende keurmerk en klachtenmeldpunt er dit jaar nog is?
In reactie op de motie is de ontwikkeling van een keurmerk destijds nadrukkelijk overgelaten aan de marktpartijen zelf. De oplossing voor de motie Kuiken 4 is door mijn voorganger gevonden door de Rijscholenkiezer van Stichting TeamAlert te lanceren in samenwerking met de branche en het CBR. Stichting TeamAlert had een online platform ontwikkeld met subsidie van mijn departement. Zoals bekend is deze Rijscholenkiezer door rechtszaken uit de lucht gehaald. Verder overleg met de branche, CBR en IBKI hebben geleid tot een door het CBR gelanceerde app en facebookcampagne, met op hoofdlijnen dezelfde strekking, echter zonder reviewmogelijkheid voor consumenten.
Ik ben continu in gesprek met de branche om gezamenlijk te zoeken naar de mogelijkheden om de kwaliteit van de rijschoolbranche te verbeteren.
Bent u bovendien bereid om, in deze vechtmarkt met rijscholen die niet voldoen aan de kwaliteit, extra eisen te stellen aan rijschoolhouders? Hoe kijkt u aan tegen het pleidooi van brancheorganisatie BOVAG?
Ik ben in gesprek met de branche, CBR en IBKI om te bezien op welke aspecten de branche een extra kwaliteitsimpuls nodig heeft. Bij die gesprekken betrek ik ook het verzoek in de motie van het lid Sienot4. De BOVAG pleit voor meer eisen voor mensen die een rijschool willen beginnen. Ook die oproep zal ik betrekken in mijn overleg met de branche.